-ocr page 1-

rli

-ocr page 2-
-ocr page 3-

r- x

\' v

\'s- -

- >

\' fei
■A

> \'V

■f

)

V

sV " Π"

/

y /

t ■

> -- . -J..............

■ " fk

r

i

-- ^ V I ^^ -r\'^

V -K

... ....
" ^ —

r, : s.-. - ^ ^ ^

\'i

.. ^.

t

ifSv^^,

., î

------ -v

■7\'. ; ■ -

/ \' "

i jfc _

s !

"xi ^ CX t f ^

■■ " - .......

Ss.\' y ■
. .x \'.-..

V

e ^^

.......^ \' ?:) .

V-

\' ^ ..... i \' ■

^ v

......; ^

<

\\ i

r.....; .. .^\'^iiS&t::- .IÄ:

- o« >

N

H

^^ h

T:

V\' \'

\' ^ \'iC

■\'.■ft

, ......,,,

.. ■ • " V. r r-

..., - .

_

X I ■ ^r - \'--v.. .s

> /

/

^ ^ \'n

C

V

-ocr page 4-

\'

-H

ƒ

X \'S^^

r-V J

iîfaès"^

£

-r" .

-

........

^ .....^

^. ~ ^

Är

t-.\' . ■

.......

~ ■ ......

- ^ t. r— J- ^V - - g

• - ----"

. ....... "

.....................................

-ocr page 5-

De Kerkhervorming op de Veluwe.

1523-1578.

-ocr page 6-

m

)82-

rijksuniversiteit utrecht

0082

l

-ocr page 7-

\'n

t

DEKEBKÏERÏOEINÈOPDEyEüE

1523-1578.

Iprajgti tot j^É^chidcnis mn het |rotÉ»tantisme
in glflorii-Jlederlani

iCADEMlSCH

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

Doctor in de JSodgeleerdheid,

aan de Bijks-Universiteit te Utreclit,

NA MACHTIGING VAN DEN REOTOR-MAGNlriCUS

Dr. J. A. C. OUDEMANS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
GODGELEERDHEID TE VERDEDIGEN,

OD MaaMag ien iten Juli 1890, des naiiiags te 3 uren,

door

COElirELIS HILLE RIS LAMBEES,

qeboresr te maassluis,

predikant te O o s tv o orn e.

BARÏTEVELD,
p. yi. JSOONSTRA.

-ocr page 8-

1 »»J ^ " ""

-ocr page 9-

y^ÄN M IJ NE pUDERS.

-ocr page 10- -ocr page 11-

By het voltooien van myn proefschrift rust op my de aange-
name plicht, U allen, hoogleeraren in de faculteit der godge-
leerdheid en U, hooggeleerde Cannegieter en Van Leeuwen, dank
te zeggen voor TJw onderwijs, waaraan ik zooveel hen verschul-
digd. Baarhy gedenk ik ook U, hooggeleerde Beets en Doedes,
thans als professoren reeds afgetreden. In het bizonder richt ik
wij tot U, hooggeleerde Kleyn, die mij als promotor met raad
en daad steeds welwillend hulp verschafte, en Uw kostbaren tijd
gaarne ten mijnen nutte wilde besteden.

Aan allen, die tot het vervaardigen van dit proefschrift mede-
werkten, mijn oprechten dank. Grooten steun ondervond ik bij
mijne onderzoekingen in Arnhem. Daarvoor zij U, Mr. J. F.
Bijleveld en Mr. J. J. S. baron Sloet, niet minder U, waarde
neef Glriffijn, mijn besten dank. Gelijke verplichtingen heb ik aan
de bestuurders der Arnhemsche bibliotheek en aan den Heer W.
F. G. van Laak, bibliothecaris dezer verzameling. Dankbaar ge-
denk ik de hulp, mij zoo welwillend door het gemeentebestuur
i^an Harderwijk geschonken. Welkom waren mij de vriendelijke
inlichtingen, door velen, in het bizonder door U, hooggeleerde
-De Hoop Scheffer, mij verstrekt. De hulpvaardigheid van de be-
ambten van vele bibliotheken, in het bizonder tan die der Utrecht-
sc/ie Universiteit, zal door mij niet worden vergeten. Evenmin de
hulp, mij door U, waarde vriend Bouwheer, bij het afschrijven
\'oan oorspronkelijke stukken en anderszins betoond^.

Het laatst, maar niet het minst breng ik mijn dank aan velen in het
buitenland, die mij op allerlei wijse tegemoet kwamen. In het bizond^r

-ocr page 12-

aan U, geachte Meren Charles Piot, rijksarchivaris te Brussel,
Dr. Harlesz, staatsarchivaris te Düsseldorf, prof. Paul Fredericq
en Ds. Wüstenhoff te Gent.

Ten slotte nogmaals aan allen, die mij hij dit proefschrift
eenigen dienst bewezen, mijn dank, ook aan hen, die, waar zij
geen hulp konden bieden, echter hun goeden wil toonden!

Oostvoorn e, 8 Juni 1890.

-ocr page 13-

INLEIDING.

Voor eene wetenschappelijke bewerking van de geschiedenis
vau het Protestantisme in Nederland is niet slechts het leveren
van monographiën over de voornaamste personen, die dit ver-
tegenwoordigen, maar ook het beschrijven van den gods-
dienstigen toestand van afzonderlijke gedeelten van ons vader-
land een dringend vereischte. Eerst wanneer wij gaandeweg
met het verloop van zaken in onderscheiden gewesten bekend
worden, kunnen wij ons een juist beeld vormen van den gang
dier geschiedenis in haar geheel. Vooral aangaande den her-
vormingstijd schuilt nog veel in het duister: en juist dit tijd-
vak boeide mij het meest. De liefde, die ik voor de Veluwe
opvatte, leidde mij voorts tot de keus van mijn onderwerp.

Goede bouwstoffen om dit te behandelen, waren hier en daar
gegeven, maar aan de bewerking daarvan had slechts de hoog-
leeraar Moll de hand geslagen. Ik heb hier het oog op zijne
verhandeling over „Anastasius Veluanus en der Leken Wech-
"wijser", j^y j^j^g^ slechts voorhanden zijnde gegevens

Verwerkte, maar ook vele nieuwe, die hij zelf had verzameld,

Prof. j. G. de Hoop Sckeifer behandelt in zijne Geschiedenis
der kerkhervorming in Nederland, van haar ontstaan tot
1531, 2 din.
1873, ook Gelderland en volgt hier meestal het aangehaalde werk van Moll.

uitgegeven in het Kerkhistorisch Archief, verzameld door N O
Kist en
w. Moll, Dl. i. 1857, blz. 1—134.

-ocr page 14-

en die, vooral voor de jaren, die aan het beroemde jaar 1566
voorafgingen, mij van grooten dienst waren.

Behalve de bijlagen op het genoemde werk, noem ik als ge-
drukte bronnen eenige werken van den oudheidkundige Mr. G.
van Hasselt, die reeds in het laatst der vorige en het begin
dezer eeuw vele belangrijke stukken over de hervorming in
Gelderland uitgaf. Van Hasselt\'s voorbeeld werd later gevolgd
door Mr. 1. A. Nijhoff, die een reeks van oorspronkelijke stuk-
ken betreffende de bewegingen van 1566 en 1567 in het licht
gaf, onder den titel: „Onuitgegeven stukken betrekkelijk de ge-
schiedenis der Spaansche heerschappij en die van den opstand
tegen Spanje, bizonder in Gelderland." Bovendien maakte hij
door twee oorspronkelijke stukken uit het jaar 1550, uitgegeven
onder den titel: „Bedenkingen des hofs van Gelderland tegen de
uitvoering derplakkaten van keizer Karei V" opmerkzaam
op den toestand, waarin Gelderland en dus ook de Yeluwe ten
deze verkeerde, wat mij aanleiding gaf om zooveel daarom-
trent als betreffende de inquisitie in dit gewest een nader onder-
zoek in te stellen.

De genoemde bronnen echter zouden verre van voldoende
zijn geweest om iets nieuws over mijn onderwerp te leveren:
immers Prof. Moll had het voornaamste hieruit reeds in zijn

1) Mr. G. vau Hasselt Stukken voor de Vaderlandsche Historie 4 dln.
1793—93 en voorts nog Geldersch Maandwerk 2 dln. 1807 enKronyk
van Arnhem, 1790.

te vinden in de Bijdragen voor Vad. Geschiedenis en Oudheidkunde,
uitgegeven door Mr. J. A. NijhofF, Dl. III—
IX.

s) Bijdragen etc. Dl. II blz. 347—351, vgl. het excerpt in Bijlage
I, 0. 4a
en 4b van dit werk.

-ocr page 15-

Anastasius Veluanus verwerkt, en wat na dien tijd aan liet
licht werd gebracht, was niet van genoegzaam belang om daar^
mede inderdaad nieuwe gezichtspunten te openen.

Gelukkig dat het onderzoek van verschillende archieven
meer baatte. Niet alleen die van de provincie Gelderland te
Arnhem, waar de rekeningen van de landrentmeesters over
1543 — 1560 en vooral het oud-archief van het hof van Gelder-
land mij in velerlei correspondenties, processtukken, enz. ge-
■schikte bouwstoffen aanboden, maar ook de stedelijke archieven
van Elburg en Harderwijk werden met vrucht, aan de hand
van onmisbare catalogi, door mij onderzocht. Het archief der
stad Arnhem gaf weinig nieuws, evenals dat van Hattem.
Gelukkig dat dit gemis eenigermate werd vergoed door wat
mij van elders omtrent deze plaatsen bekend werd. Dit was
minder het geval ten opzichte van Wageningen en Mjkerk, in
welke beide plaatsen de archieven door brand veel hebben ge-
leden, vooral in de laatste stad.

Ook het onderzoek in de archieven der kapittelen van St. Marie
et St. Pieter baatte weinig, slechts een regest kon ik uit het
eerste mededeelen. De belangrijke verzamehng archivalia, die
in het archief der vereenigde Doopsgezinde gemeente te Am-
sterdam wordt bewaard, leverde een paar stukken op, en
het staatsarchief te Düsseldorf deed mij een niet onbelangrijken
brief aan de hand. Meer dan aan deze verzamelingen dank ik
echter aan het rijksarchief te Brussel, de onmisbare bron Voor
de bewegingen van 1566. Behalve over deze verspreidde het
ook licht over de toestanden op de Veluwe, daaraan onmiddellijk
voorafgaande.

Het onderzoek in oude kronieken, op de stedelijke bibliotheek

-ocr page 16-

te Arnhem en de koninkhjke bibhotheek in den Haag ingesteld,
baatte al zeer weinig, slechts éene, niet geheel onbekende
bizonderheid leverde mij een dezer kronieken op. Allerlei andere
nasporingen waren geheel vruchteloos en ga ik dus stilzwij-
gend voorbij.

Bij het bewerken dezer bronnen waren, behalve het reeds
genoemde werk van Moll, verschillende anderen mijn leidslieden,
doch niet in die mate, dat zij hier bijzondere vermelding ver-
dienen.

Wat de vorm betreft, waarin de resultaten mijner onder-
zoekingen zijn neergelegd, valt weinig op te merken. Mijn
streven was een werk te schrijven, dat, door vermijding van
omhaal en geleerdheid, voor ieder beschaafd Nederlander leesbaar
was. Moge de lezer van oordeel zijn, dat ik hierin niet al te
kwalijk geslaagd ben!

-ocr page 17-

■1

HOOFDSTUK I.

HET TIJDVAK VAN KABEL VAN EQMOND

(15 2 3 — 15 38.)

Het woord van Jezus „de ure komt en is nu, dat de ware
aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en in waar-
heid," komt ons vanzelf voor den geest waar wij aan de kerk-
hervorming der 16e eeuw denken. Voorwaar toen werd een
belangrijke schrede gedaan om tot die aanbidding te komen.

De krachtige stem van Luther vond in duizende harten
weerklank, want die stem sprak uit wat door velen gevoeld
werd, maar wat hij alleen zoo onder woorden brengen kon.
In de eerste plaats in Duitschland, maar vervolgens ook in ons
vaderland, waren er die zijne zijde kozen; velen ook, die weldra
goed en bloed voor zijn beginselen opofferden.

Wat Luthers invloed in ons vaderland betreft, de Veluwenaars
der 16e eeuw waren niet zoo goed voorbereid om dien te
ondergaan als de inwoners van Holland.

Het schrale land voedde eene arme bevolking, die langer dan
anderen onder den druk der lijfeigenschap had gezucht, i) Het
Christendom was er ingevoerd, maar had zich in de harten
Weinig weggebaand, want ruw en woest bleef de aard der
Veluwenaars.

vgl. p. H. Witkamp Geschiedouis der Zeventien Nederlanden
3 Öln. 1882, Dl. III blz. 438.

-ocr page 18-

6

/ Bloedwraak, vechtpartijen, onmatige drinkgelagen en maal-
tijden, waren er aan de orde van den dag. Het hier meege-
deelde is voornamelijk op het platteland van toepassing.

De bevolking der Veluwsche steden was meer \'ontwikkeld,
had door verkeer met andere plaatsen meer wereldkennis en
was daardoor ook licht minder aan het oude gehecht dan die
van het platteland; trouwens wij zien dit nog tegenwoordig overal.

Men weet dat de broeders des gemeenen levens en de
kloosterlingen der Windesheimer vereeniging een godsvrucht
aankweekten, die verre boven het peil eener werktuigelijke

devotie stond. i

>

Ook op de Veluwe waren zij vertegenwoordigd. •

Zoowel het klooster Hulsbergen bij Hattem als een klooster s

in Harderwijk waren met deze broeders bevolkt en bovendien °

had men te Harderwijk twee, en te Oene éen vrouwenklooster ;

van deze orde. ■ I

Verder waren er twee Veluwsche vrouwenkloosters bij I
de Windesheimer vereeniging aangesloten, nl. het klooster
Bethanië bij Arnhem en het klooster te Eenkum. Gelijk

1) nog in 1654 moest door het recht den Veluwe tegen bloedwraak
gewaakt worden, vgl. Lambertus Goris, Landrechten en gebruycken van
 V

Veluwe en Veluwesoom, 1654, in de bijgevoegde stukken, hfdst III, .

art. II. Wat de andere misbruiken betreft, vgl. onze Bijl. no. V.

3) volgens de lijst op blz. 174 van E. Wassenbergi Embricensis \'

Embrica sive urbis Embricensis descriptio, Libri Tres, Gliviae apud ^

Töbiam Silberling anno MDCLXVII. Over de kloosters te Hulsbergen
en te Harderwijk vergelijke men G, H. M. Delprat. Verhandeling over i.,

de broederschap van G. Groote 3de druk 1865 op blz. 113 en 145.

3) vgl. hierover J. G. E. Acquoy, Het klooster te Windesheim en
zijn invloed, 3 dln. 1876- 1880, Dl. III blz. 303 en 315 enJ.C. van
Slee De kloostervereenigiug van Windesheim 1874, blz. 149 en 153.

-ocr page 19-

elders, zoo zal ook hier woord en daad dezer kloosterhngen wel
eenige goede vrucht hebben nagelaten, bepaalde sporen van
hun invloed heb ik echter niet gevonden.

De toenmalige vorst van Gelderland, en dus ook van de
Veluwe, betoonde zich een bitter vijand der hervorming. Karei
van Egmond, hertog van Gelre en graaf van Zutfen was iemand
van onrustigen en doortrapten aard, ongestadig in zijn beloften,
vaardig tot bedrog en tot geweld. Voorts was hij zeerbijge-
loovig: hij droeg een ring met een smaragd tegen de koorts,
een opaal tegen vergif, een safier om zijn oogen te bewaren
en een topaas om zijn geheugen te versterken.

Op zijn ouden dag het hij zich door zekeren kwakzalver
wijsmaken, dat een door dezen bereiden drank hem verjon-
gen kon!

Wat zijn godsdienstige gezindheid betreft, hij hechtte groote
waarde aan processies, waarbij het sacrament op het devotelijkst
werd rondgedragen (daarvan verwachtte hij veel succes tegen
de Luthersche ketterij) en aan relieken. Ten strengste verbood
hij zijn krijgsvolk om bij „Gods bloed en Lijden" te zweren, ja,
zelfs hij die een overtreder van dit bevel niet aanbracht, moest

1) A. van Slichtenliorst, Geldersse GescHedenissen Arnhem 1654 op
blz. 434.

2) P, NijhofF, Het voornaamste uit de geschiedenis van Gelderland,
aan jongelieden verhaald. 2e uitgave door mr. L. Ed. Lenting Arnhem
1869 op blz. 293 en blz. 310.

3) vgl. onze Bijl. III 5. In het archief van Elburg berusten tal van
aanschrijvingen om processies te houden. De hertog zond relieken aan
de kerken van St. Walburg te Zutfen en te Arnhem, vgl. G. van Has-
selt, Kronyk van Arnhem 1790 blz. 81.

-ocr page 20-

8

straf ondergaan. Eveneens werd hun het eten van vleesch op
vastendagen verboden.

Reeds werd vermeld dat de hertog een vijand der hervorming
was. Wat dreef hem daartoe, slechts ijver voor het Roomsche
X geloof of ook politiek belang ? Slichtenhorst gelooft het laat-
ste en er is reden om zijne meening te deelen. Immers de-
zelfde hertog, die, zoo wij straks zien zullen, niet slechts Luther
maar ook Erasmus, in een voor Gelderland bestemd geschrift
als voorlooper van den Antichrist brandmerkt, stond in Gronin-
gen op zeer goeden voet met den bekenden pastoor WiUem Pre-
deriks „een man van den gematigden vooruitgang, vriend van
Erasmus." Ja, deze genoot zelfs een jaargeld van hem, wat hij
dan ook als hoofd der Gelderschgezinde partij in Groningen alle-
zins verdiende. Doch er is meer. Hertog Karei, de hevige be-
strijder der ketterij, schreef in 1531 een brief aan zijn basterd-
zoon Karei van Gelre, stadhouder van Groningen, waarin hij
hem meedeelde dat Bartold Entens, de bevelhebber der stad Gro-
ningen, het mandaat tegen de Lutheranen verder uitstrekte dan
\'s hertogs meening was. Die meening was anders, wat Gel-
derland betrof, bij onzen hertog zelf al zeer ver van strekking,
zooals straks blijken zal.

Merkwaardig is ook de betrekkelijke zachtheid, waarmede in

1) vgl. Bijl. III 2 en Slichtenliorst a. w. blz. 435.

3) hij zegt (a. w. blz. 419) dat \'s hertogen ijver voor het Eoomsche
geloof meer voortkwam uit een zucht om den koning van Frankrijk en
den paus te believen dan uit eigen godvruchtigheid.

3) vgl. W. Zuidema Wilhelmus Prederiei, persona van Sint Maarten,
Acad Proefschrift 1888, vooral blz. 109 enz. en blz. 104, benevens
Slichteuhorst a. w. blz. 380.

volgens eene mededeeling uit het Groninger archief in I. A. Nij-
hoff, Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde Dl. IX blz. 160.

-ocr page 21-

9

Groningen de wederdoopers werden behandeld. Terwijl in een
gelijktijdig HoUandsch plakkaat alle Anabaptisten onherroepelijk
ter dood werden veroordeeld, ja zelfs het verzoek van gratie
ten behoeve van een herdoopte strafbaar werd gesteld, bedreig-
de een den 6 Oct. 1535 in Groningerland gepubhceerd stuk hen
slechts met telkens verhoogde geldboeten en ten slotte met ver-
banning.

Was het voor de hervormingsgezinden in Groningen een ge-
luk dat \'s hertogen zwak bewind hem hier gematigdheid voor-
schreef, diens bondgenootschap met den Pranschen koning „den
oudsten zoon" der kerk, had voor de Geldersche voorstanders
der hervorming bedenkelijke gevolgen, zooals wij thans nader
gaan beschrijven.

Zooals men weet was het verspreiden van kettersche boeken
wel een der middelen, waardoor de hervorming het meest in-
gang vond. Hertog Karei oordeelde het daarom noodig zijn on-
derdanen iets beters te lezen te geven en liet in het jaar 1523
een werlqe tegen Luther en diens volgelingen opstellen. Het
werd geschreven door zekeren Franciscaner, monnik wiens naam
ons onbekend is gebleven, maar die verblijf hield in het Pre-
monstreiterklooster Mariengaarde bij HaUum in Friesland. Het
werk verscheen zoo in het Latijn als in het Geldersch. In de
eerste taal droeg het den titel: „Prognosticon Antechristi." inliet
Geldersch „Van de verveerlicke aenstaende tijt Endechristes ende
van Endechristes voirlopers." Beide uitgaven verschenen bij den

1) afschriften van beide plakkaten vindt men in het archief der Doopsge-
zinde gemeente te Amsterdam vgl. J. G. de Hoop Scheffer, Inventaris der
archiefstukken berustende bij de Vereen. Doopsgez. gem. te Amsterdam,
2 dln. 1883—1884. Dl. I, blz. 28 en 29, no, 130 en no. 136.

-ocr page 22-

10

uitgever Albert Paffroed te Deventer, \'tzij nog in 1523 of wel-
licht in het begin van het volgende jaar.

De schrijver zag in Luther en diens volgehngen de voorloo-
^ pers van den Antichrist, die hij met de dwaaste en verachte-
lijkste scheldwoorden, als: „Martiniaensklanten, lusige Capbrue-
derkens, Duuelstrawanten, onreyne honden" bestempelde. Ook
Erasmus kwam er in dit geschrift lang niet zonder kleerscheu-
ren af.

Op ruwe wijze werd hier tegen de ketters te velde getrok-
ken. Ieder vorst moest hen zoo spoedig mogelijk op het bed
van Sint Laurens leggen. Hadden zoo de vorsten van het be-
gin af gedaan tot aan de voleinding der eeuw (waar men nu
in verkeerde, want de ophanden zijnde komst van den Anti-
christ bewees het) dan zou er geen enkele openlijke ketter op
de gansche wereld zijn, meent de schrijver!

Wat overigens de vorsten betreft, die niet volgens den hier ge-
geven raad handelden, over hen zou het oordeel komen, dat Mozes
van Godswege aan de hoofden der Israëlietische stammen moest
voltrekken: „Neem aUe de hoofden des volks, en hang ze den

1) vgl Bijvoegselen en aanmerkingen voor het vijfde deel der Va-
derlandsche historie van Jan Wagenaar 1791, blz. 3. Jacobus Eevius.
Daventriae Illustratae 1651, blz. 338 enz. en blz. 196 onderste regel,
waar de titel van het werk vermeld wordt als in Januari 1534 bij Al-
bertas Palfroed te Deventer gedrukt. Ook op blz. 338 enz. brengt Ee-
vius het werk tot 1534, terwijl de schrijver der aanmerkingen op Wa-
genaar, die zelf een exemplaar bezat, het op 1533 gedrukt acht. De
laatste zal het, dunkt mij het beste weten. Mogelijk is ook dat er een twee-
de druk verscheen, of dat b.v. de inleiding op 1533 was gedateerd.

3) St. Laurens, een martelaar, werd volgens zijne legende op een heet
ijzer langzaam geroosterd, men begrijpt dus hoe zacht een bed van St.
Laurens wel was.

-ocr page 23-

11

Heer op tegen de zon, zoo zal de hittigheid van des Heeren
toorn gekeerd worden van Israel."

In dit zelfde werk wordt den paus en zijne prelaten er een
verwijt van gemaakt, dat zij God verzochten door de hemelsche
heiligen tegen de ketterij aan te roepen, immers er waren aard-
sche heiligen, zooals de keizer, de koning van Frankrijk en bi-
zonder de „durluchtige und hoechgeboren Furste H. K. van
Gelre unde van Guhck, unde grave van Zutphen, wellekoer de
Ketters nicht liden en wyl in sijnen lande," en dezen konden
zij in de eerste plaats te hulp roepen, het was voorbarig de hei-
hgen in den hemel hiermee lastig te vallen!

Het boekje schijnt naar de staaltjes die ik er uit aanhaalde,
al een zeer zonderhng werk te zijn geweest, vol bijgeloovige
verdichtsels en onzinnige redeneeringen.

Dat een vorst, die een werk van zulke strekking met zijn
hertogelijk wapen bekrachtigde zeker ook anders dan door ge-
schriften de ketterij afbreuk zou doen, spreekt wel van zelf
en wy mogen gerust veronderstellen, dat reeds voor 1523 som-
migen onder zijn vervolgingszucht moesten lijden.

In 1525 ging de hertog evenwel nog een schrede verder en
richtte den 3 Febr. een schrijven aan paus Clemens VIL
Daarin wijst hij erop hoe, terwijl in geheel Duitschland de
Lutheraansche ketterij geweldig toeneemt, hij deze naar ver-
mogen steeds onderdrukt en poogt uit te roeien, zoodat er in

1) Num. 25 : 4.

3) aldus in het aang. vervolg van Wagenaar.

3) vgl dit schrijven van Karei en het antwoord des pausen in onze
Bijl. II, A 1 en 2,

-ocr page 24-

12

zijn rijlf weinig sprake van is. Het doet liem leed dat in vele
naburige gewesten de overheden de oogen voor dit kwaad
schijnen te sluiten en daarom verzoekt hij den paus dringend
die ongehoorzamen toch op hun plichten te wijzen, uit kracht
zijner apostohsche bevoegdheid, opdat niet het veelhoofdig
monster der ketterij de kerk van Christus met zijn herder en
schapen verslinde, en wie zou kunnen zeggen hoe vreeselijk
dit zijn zou!

Na deze opmerkingen, die van een goed deel ingenomenheid
met zichzelf getuigenis afleggen, komt de hertog tot het eigenlijk
doel van zijn schrijven: hij heeft opgemerkt dat het gif der
ketterij niet het minst onder geestelijken schuilt. Hij durft
echter aan die gezalfden des Heeren de hand niet slaan en
vraagt daarom, zoowel voor zichzelf als voor de andere Duitsche
vorsten een apostolisch mandaat aan, waarbij hem wordt ver-
gund dezulken wederom „tot den weg van den Christelijken
godsdienst, voorheen door de vaderen ingesteld, en zoo langen
tijd op \'t heiligst onderhouden" terug te brengen, desnoods
door de strengste straffen. Hij belooft in dat geval lijf en leven
aan dit heilige werk te wagen.

Den 23sten April verzond de paus zijn antwoord, waarin hij
den hertog wegens diens ketterhaat ten zeerste verheft. Dit
nam echter niet weg dat deze, wat de hoofdzaak van zijn
schrijven betrof, ongetroost bleef.

De paus prees ten zeerste des hertogen vrome wenschen en
verlangens, maar herinnerde hem er toch aan, dat een der-
gelijke bevoegdheid tot ketterbestraffing slechts aan kerke-
lijke personen gegeven werd (volgens \'de regelen der heilige
vaders), welke personen dan door den wereldlijken arm

-ocr page 25-

13

met het zwaard voorzien, voorts hun commissie uitvoerden.

De paus had daarom aan den Luikschen bisschop Everard
van der Mark (deze was juist 18 Februari tot opperinquisiteur
voor Noord- en Zuid-Nederland benoemd, maar werd door keizer
Karei V, die de inquisitie aan zich trok, niet erkend i) opge-
dragen om bekwame personen voor dit werk te benoemen,
welke personen de paus weet, dat waardig zijn om door den
hertog hiertoe gebezigd te worden,

Deze hadden de\'uitgestrektste volmacht om tegen de bedoelde
geestelijken vervolging in te stellen, zelfs mochten zij de ge-
wone rechtsvormen daarbij verwaarloozen, alleen naar de waar-
heid onderzoekende!

Dit antwoord zal Kareis verwachtingen zeker niet bevredigd
hebben. Kon hij hierin berusten ? Het zou hem ten eerste veel
opoffering gekost hebben om niet in dezen zelfstandig te kun-
nen handelen, want hoe goed Katholiek Karei van Egmond ware,
evenmin als zijn tegenstander Karei V was hij geneigd om
eigen gezag aan dat des pausen op te offeren, en ten anderen
zou de invoering der inquisitie, d. w. z. de invoering van
geestelijke geloofsrechters, die vonnisten zonder de wereldlijke
overheid te kennen of aan de wetten des lands gebonden te
zijn, hem tegenstand van zijn onderdanen bezorgd hebben,
want dergelijke rechtspleging was, schoon elders meer ge-
bruikelyk, in Gelderland nooit ingevoerd.

vgl, J. G. de Hoop Scheffer, Geschiedenis der Kerkhervorming
in Nederland, van af haar ontstaan tot 1531. 2 dln, 1873, Dl I blz. 213.
vgl. onze. Bijlage XVI. 1 onder ad 2™.
In het werk van den hoogleeraar Paul Predericq. Corpus documen-
torum inquisitionis haereticae pravitatisNeerlandicae. Dl. 1(1025—1520)
1889 komt dan ook geen enkel stuk over Gelderland voor.

-ocr page 26-

14

Waarschijnlijk is dat hij bij een volgende aanvraag meer ver-
/ kreeg, immers in een later stuk maakt hij gewag van de hem
verleende bevoegdheid om kettersche pastoors af te zetten,
gelijk hij in een ander getuigt dat hij pastoriën, tot dusver
door den paus vergeven, voortaan zelf denkt te begeven. Mis-
schien waren hem bij datzelfde pauselijke indultum, in een
bul des Pausen vervat, ook meerdere vrijheden ten opzichte der
ketterbestraffing geschonken.

In 1526 vinden we zekeren Gerrit Alleyn als „kettermeester"
/ in Arnhem werkzaam, deze behandelde daar zijne patienten ten
overstaan der Arnhemsche burgemeesters.

Eigenlijk gezegde kettermeesters schenen echter gewoonlijk min-
der in zijn smaak te vallen, maar wij ontmoeten allerlei geestelij-
ken, die doen wat des kettermeesters is. Zoo werd in 1525 aan
den deken Willem IJseren te Zutfen gelast alle kettersche boeken
met de namen van hen, die ze op de publicatie van den ma-
gistraat hadden overgeleverd, aan den hertog op te zenden.

Andere geestelijken, die dergelijke diensten bewezen, waren
Zweder van Kervenheim, proost van Zutfen, die om zijn ijver

1) vgl. IXc. Een kroniekschrijver verzekert uitdrukkelijk dat den her-
tog apostolische volmacht tot bestraffing der Lutheranen was gegeven,
vgl. Bijl. VI no. 2».

2) in een brief van 31 Juni 1539, uitgegeven onder de Oorkonden
bij I. A. NijhofFs Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gel-
derland, voortgezet door L. Ed. Lenting. VI Dln. 1830—76, Dl. VI
blz, 951,

inwilliging.

4) vgl. Bijl. VI. 1.

6) vgl. Mr. R. W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutfen 1856,
blz, 179.

-ocr page 27-

15

tegen de ketterij in 1530 tot pastoor van Locliem werd be-
noemd en later ook buiten Gelderland werkte en meester Bai-
do, pastoor te Eoermond (toen deel uitmakende van het Gel-
dersche overkwartier, nagenoeg gelijk aan het tegenwoordige
Nederlandsche Limburg), die in 1531 aldaar de kettervervolging
uitoefende. Ook Borchart van den Berch, dien wij straks nader
zullen leeren kennen, mogen wij hieronder rangschikken.

Evenwel, veeltijds duurde hem het onderzoek door deze geeste-
lijken (dat steeds met hulp der burgerlijke overheid plaats
vond 2) nog veel te lang, vooral sedert zijn ijver tegen de nieuw-
gezinden in het jaar 1529 zich op het heftigst vertoonde.

In dat jaar toch liet hij een scherp plakkaat tegen de Luther-
sche ketterij uitgaan. Dit hield het volgende in: een ieder,
jong of oud, ingezetene of vreemdeling, die met deze ketterij
was besmet en \'t zij binnenshuis, \'t zij in herbergen of in bij-
eenkomsten iets deed of sprak, dat daarnaar geleek of strijdig
was met de oude inzettingen der kerk, moest zonder ooglui-
king, uitstel of genade ter dood gebracht worden. Voorts waren
alle zijne goederen verbeurd, een derde deel kwam aan den
hertog, een ander derde deel aan de stad waar de misdaad ge-
pleegd was, en de rest aan den aanbrenger.

Dit plakkaat werd den 17 Mei 1529 te Arnhem uitgevaar- ^
digd. Men ziet dat het weinig goeds voor de arme vervolgden
spelde! In datzelfde jaar werd het z
,g. heilige verbond, ter uit- .

vgl. W. Moll, Anastasius Veluanus blz. 27—29 in Kist en Moll
Kerkhistorisch archief Dl. 1.

vgl. het aangehaalde uit Bijl. XVI. 1, onder ad 2»».
vgl. het uittreksel volgens Slichtenhorst in Bijlage I A. 1.

-ocr page 28-

16

roeing der ketterij door den paus met keizer Karei V en koning
Frans I van Frankryk reeds in 1526 gesloten, wederom ver-
nieuwd en nu trad ook hertog Karei als vierde lid toe.

De vervolgingen die sinds dien tijd in Gelderland woedden,
waren van den hevigsten aard. Menigmaal, zoo verzekert Slich-
tenhorst, was het voldoende dat iemand beschuldigd werd
een (kettersch) geestelijk lied te hebben gezongen om hem het
leven te doen verliezen.

De hertog zond dan in den vroegen morgen den scherp-
rechter met een kar zand naar het huis van den beschuldigde,
die dan voor zijn deur, zonder verderen vorm van proces, ont-
hoofd werd. Had een geestelijk kettersch gepreekt, het was
niet vreemd, dat dienzelfden avond zijn lijk in een zak op
den Rijn dreef.

Niet alleen dat de hertog binnenslands voor de ketterij
waakte, ook buitenslands ging hij met zorgenden blik zijn
onderdanen na. Wegens het gevaar der besmetting mochten
dan ook in 1530 de afgevaardigden der Geldersche Hanzesteden
de vergadering te Lubeck niet bijwonen.

Mocht men meenen dat de hertog tegen het einde zijns levens

1) bij den vrede van Madrid.

2) vgl. Slichtenliorst a.w. blz. 411, die echter in strijd met de
chronologie het bloedig plakkaat uit \'s hertogen deelname aan dit ver-
bond afliet. Dit kan moeilijk, het verbond werd eerst Juli 1529 bij den
vrede te Kamerik tusschen keizer Karei V en koning Frans I gesloten,
vernieuwd.

S) a w. blz. 412.

zoo wordt in later tijd (1578) door verschillende Arnhemsclie
burgers getuigd, vgl. de getuigenissen van Henrick Jansen, Wijnanth
Hackforth en Gijsbert van Camphuysz in Bijl. XXXIV. 1,

5) vgl. Bijl. III no. 1.

-ocr page 29-

17

bevreesd gevoelde over dit zijn gedrag, de feiten weerspreken
het, want nog in Ij^O, toen Karei reeds oud en ziekelijk werd
en zijn einde voelde naderen, liet hij te Zutfen, en wellicht ook
elders, afkondigen dat niemand, en dat op lijfstraffen, zich met
de ketters zou inlaten, kettersche boeken lezen, psalmen
zingen enz. Ten einde toe bleef hij dus aan zijn gedragslijn
getrouw.

Na alzoo een blik geslagen te hebben op het volk en den
vorst, kunnen wij thans nader ons eigenlijk doel in het oog
vatten en overgaan tot wat aangaande de kerkhervorming op
de Veluwe in die dagen te berichten valt. Laten wij hiertoe met
Arnhem beginnen.

Schoon wij mogen veronderstellen, dat Luthers schriften uit
het naburige Oost-Friesland weldra vooral hier zijn verspreid,
en ook spoedig bij vele lezers instemming vonden, zoo ont-
breken ons hierover berichten en de eerste vermelding van
Luthersgezinden vinden we te Arnhem op het jaar 1B26,

Verscheiden Lutheranen werden hier in dat jaar gestraft.
Eenigen tijd na pinksteren werden twee juffers uit Nijmegen
verbrand; den 10 Augustus onderging zekere juffer van Wely
de doodstraf, maar nog meer kreeg men te doen tegen het einde
van het jaar.

Toen werden drie aanhangers van Luther in het verhoor ge-

1) Bijl. I A. 2.
3) MoU a.w. blz. 7.

vgl. over het hier aangaande Arnhem meegedeelde Bijl. VI. 1, 2.
Men bedenke dat, waar hier en in het vervolg van Luthersgezinden of
Lutheranen wordt gesproken, dit de algemeene benaming der Hervormings-
gezinden is, die ook geestverwanten van Zwingli, zooals men in ons
vaderland vooral aantrof, mede omvat.

2

-ocr page 30-

18

nomen, namelijk zekere Philips Hoiss, een zadelmaker, Cornelis
van Steyn en een priester uit Deventer, wiens naam ons niet
gemeld wordt.

Bij hun rechtsgeding kwam, behalve de burgemeesters en
schepenen en de jonkers van Middachten, ook een inquisiteur
te pas, de reeds genoemde Gerrit Alleyn.

De beide eerstgenoemden werden op het kinnebakken gebrand-
merkt. Welk vonnis den Deventerschen priester trof, is mij niet
bekend, waarschijnlijk is zijn lot als priester wèl zoo erg geweest.

Na het strenge plakkaat van 1529 woedde de vervolging met
vernieuwde kracht. Toen werd zekere kapellaan Arnoldus uit
Arnhem in den kerker gedood en daarna heimelijk in het water
geworpen. Of het rechtvaardig was, moge God weten, voegt de
verhaler er bij !

En deze was niet de eenige. Behalve de kloosterlingen uit
het Doesburgsche fraterhuis, die tegelijkertijd als offers der ver-
volgingszucht vielen, werden met den bovengenoemden kapel-
laan velen van diens geestverwanten gevangen genomen, zoowel
geestelijken als wereldlijken. Sommigen kwamen met een geld-
boete vrij, anderen werden verbannen, maar er waren er ook
die verdronken of onthoofd werden.

Terzelfder tijd opende Karei van Egmond ook een jacht op
Luthersche boeken en verbrandde er vele. Ziehier echter nu
ook alles wat ik aangaande Arnhem meedeelen kan; geen
wonder, want Arnhem genoot tot diep in de 16® eeuw de roep
van een zeer Katholieke stad te zijn. 2)

1) vgl. W. Moll, Aanteekeningen over het fraterhuis te Doesburg in
Kist en Moll Kerkhistorisch Archief, Dl. Hl. blz. 113—115.
3) vgl. Bijl. XXIV in het begin.

-ocr page 31-

19 *

Een jaar voor de hertog zijn vervolgingen aldaar aanving
(dus 1525), achtte hij het reeds noodig om naar de regeering
van Elburg een brief te zenden, waarin hij hun meedeelde,
dat hij geen nieuwigheden, in het geestelijke evenmin als in
het wereldlijke, dulden zou. Waren er in Elburg, die tot zulke
nieuwigheden genegen waren, dan moesten zij den brief des
hertogs hun maar eens laten zien en er bij zeggen, dat over-
treding van \'s vorsten bevel aan lijf en goed gestraft zou worden.

Nu, die brief zal wel eens te pas gekomen zijn, want daar
er in het volgende tijdvak in Elburg veel nieuwgezinden waren,
zullen er ook thans reeds enkele geweest zijn. Ongeveer ter-
zelfder tijd, toen de hertog de Elburgers vermaande om zich niet
met de nieuwigheden in te laten, ging hij zelf aan het refor-
meeren, maar op een andere wijze. Het nabij Hattem gelegen
klooster Hulsbergen werd door broeders des gemeenen levens
bewoond. Met ver vandaar lag het klooster Claarwater, waar
monniken de regelen van St. Benedictus naleefden. Reeds lang
bestond er spanning tusschen die buren. Nu, in 1525, kwam er
echter voor die van Claarwater een gelegenheid om hun buren
er onder te brengen, die te schoon was om voorbij te laten
gaan. Waarschijnlijk niet zonder reden: immers ook te Doesburg
openbaarde zich terzelfder tijd de ketterij onder de broeders in
het klooster derzelfde orde, beschuldigden zij de Hulsbergsche
kloosterhngen van verkeerdheden in hun godsdienst.

Hertog Karei was maar al te geneigd om naar die stem te
luisteren en het duurde niet lang of hij kwam het klooster her-
vormen. De aanwezige broeders mochten in het klooster blijven,

1) vgl. dezen brief in Bijl. VII. 1.

2) vgl. Hist en Moll Kerkhistoriscli Archief III, blz. 113—115,

-ocr page 32-

20

mits zij het ordelileed en de regelen der Benedictijnen aannamen.
Wie dit niet verkoos kon naar een ander klooster zijner eigene
orde gaan of anders naar zijn vrienden of bloedverwanten.
Zooals men denken kon, vielen de antwoorden verschillend uit,
maar het klooster werd nu aan St. Benedictus gewijd en bleef
dat tot op 1539.

Wat het nabijgelegen Hattem betreft, heb ik over dit tijdvak
geen bijzonderheden kunnen vinden; al bleek de pastoor,
die hier in 1533 door den hertog (die het collatierecht had)
werd aangesteld, zekere Bernt de Haze, later een ketter te zijn,
bewijs ontbreekt dat hij het nu reeds was.

We gaan dus onze omwandeling vervolgen en begeven ons
naai Harderwijk. In deze destijds aanzienlijke handelstad woonde
een rijke, beschaafde en van hare rechten welbewuste bevol-
king. Gelijk in later dagen, zoo hier als elders, op de Veluwe
de hervorming vooral aanhangers vond onder hen, die door
geboorte of rang hooger geplaatst waren, zien we ook nu
Luthers geschriften hier al zeer vroegtijdig lezen door een aan-
zienlijk gunsteling van hertog Karei, Maurisz Mauricü Pannekoeck.
Deze bekleedde het gewichtig ambt van rentmeester der Yeluwe
en was bij den hertog „doen en laten." Eeeds in 1523 was hij
niet alleen met Luthers geschriften bekend, maar er zelfs ten
zeerste mee ingenomen; hij kon dan ook niet nalaten het
geestelijk voedsel, dat hem zelf zoo beviel, aan zijn medebur-

1) vgl. over het hier meegedeelde Bijl. VIII a. en b. en Acquoy en
Rogge, Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis Dl. II 1887
blz. 380, enz.

iï) vgl. Bijl. XIII no. 2, onder wHattum", benevens de noot aldaar.
8) vgl. over Harderwijk J. Schrassert, Beschrijvinge der stadt Harder-
wijck
2 dln. 2. druk, 17S3.

-ocr page 33-

21 *

gers aan te prijzen. Niet lang duurde het of deze handelwijze
van zijn vriend kwam den hertog ter oore, die hem weldra
een briefle schreef met verzoek dat aanprijzen van Luthers ge-
schriften na te laten, hij wist immers wel beter!

De hertog kon zeker niet begrijpen hoe een schrander man
als Maurissen zulk eene geheel verschillende meening over
Luther hebben kon dan hijzelf. Of die vermaning geholpen heeft ?
Ik acht het waarschijnlijk, anders zou Mauiisz Mauricii niet
zoo lang daarna zijne betrekking van rentmeester bekleed
hebben.

Harderwijk was in die dagen rijk aan geestelijken. Behalve
de monniken en nonnen uit de talrijke kloosters, waren er
aan de parochiekerk gewoonlijk vier hoofdpriesters verbonden,
benevens 23 ä 24 vicarissen. Al dit personeel was noodig om
de talrijke altaren der bloeiende gilden en van vermogende
particulieren te bedienen. Behalve deze parochiekerk had men
nog een kleiner kerkje, het Jurriaans of St. Georgius kerkje,
en bovendien waren ook aan het minrebroedersklooster en het
fraterhuis kerken verbonden.

1) vgl. over kern Moll Anastasius Veluanus blz. 108 en Slicktenhorst,
a.w. (Tooneel des lands van Gelre blz. 108) en blz. 427, uit de laatste
plaats blijkt dat hij nog in 1537 in \'s hertogs dienst was.

3) Er was een klooster der Johanniter ridders, een van de broeders
des gemeenen levens en een van de minrebroeders. Verder vier vrouwen-
kloosters, waaronder een, behoorende tot de Windesheimer vereoniging,
vgl. Schrassert a.w. Dl. I, blz. 40.

3) vgl. Bijl. IX d. en e. met Bijl. XIX, 4c en Schrassert a.w. blz. 37.

vgl. Bijl. XV, 1. en Schrassert a.w. blz. 95.

vgl. Bijl. XXVII 31 no. 6 en no. 9, waar in no. 6 van de minre-
broederskerk, in no. 9 van die van het fraterhuis wordt gesproken.

-ocr page 34-

22

Dat er onder dit talrijli personeel van geestelijken meer dan
één aanhanger der nieuwe leer schuilde, zouden we op zichzelf
gerust mogen aannemen. Evenwel wij weten meer: twee van
de hoofdpriesters der parochiekerk, Hendrik van Groeningen en
Dirk Keyler werden in 1532 door den hertog uit kracht van
zijn reeds vroeger genoemd pauselijk indultum, van hun pastoor-
schap ontslagen. Zij waren namelijk met Luthersche ketterij
besmet. Hoelang zij in dien geest gewerkt hadden is niet zeker,
misschien reeds lang; want Hendrik van Groeningen was reeds
in 1518, en Dirk Key Ier in 1522 pastoor _^van Harderwijk.

Waar zoo de hoofdgeestelijken het voorbeeld gaven zal dit
onder de anderen ook wel navolging gevonden hebben. Inplaats
van de twee afgezetten stelde Karei Heer Borchart van den
Berch, kanunnik te Arnhem tot pastoor aan. Dezen bhnden
ij veraar, die verklaarde, dat Luther een satan was evenals de
gevallen engel Lucifer, werden eenige buitengewone inkomsten
door den hertog verleend, die hij mocht genieten zoolang hij te
Harderwijk blijven wilde. Hij mocht echter ook te Arnhem
zijne kanunniksprebende komen genieten, zoo spoedig hij dit
wenschelijk oordeelde. Hoe lang deze Borchart van den Berch
in Harderwijk bleef en of hij daar het Katholicisme veel voordeel
aanbracht, ziedaar een vraag, waarop ik niet zeker weet te
antwoorden. Waarschijnlijk is het dat Mj spoedig vertrok en het
Katholicisme niet veel verder bracht, imm^ers de latere toestan-
den pleiten hiervoor.

1) vgl. over het hier volgende Bijl. IX.

I

2) volgens een steen op zijn last in de St. Walburgskerk te Arnhem
ingemetseld. Hij was later deken dezer kerk, blijkens haar archief.
 j
vgl. W. Moll. Anastasius Veluanus blz. 18,

-ocr page 35-

23

Wat het platteland der Veluwe betreft kan ik niets merk-
waardigs meedeelen, vermoedelijk (men denke aan wat reeds
over den onontwikkelden toestand der Veluwenaars is gezegd)
vond de hervorming hier nog weinig ingang. Evenmin vond
ik iets betreffende de Veluwsche steden Nijkerk en Wageningen.
Thans blijft mij nog over een paar sporen van wederdoopers
op de Veluwe aan te wijzen, i) om daarmee van dit tijdvak
afscheid te nemen. Wederdoopers schijnen in Gelderland niet
talrijk te zijn geweest, vooral niet in dezen tijd, evenwel waren
er onder de „bondgenooten" die in 1535 naar het Zwarte
Water optrokken toch ook Gelderschen.

Aan dien tocht nam oa. deel zekere Idge Stoeldreyers, die wij
later in Harderwijk zullen ontmoeten. Twee Doopsgezinde
vrouwen, die in 1538 en 1540 verdronken werden, waren van
de Veluwe geboortig, de eene uit Hattem, de andere uit
Harderwijk.

Die van Harderwijk was eene Arnt Kielezdochter, in 1538
te Delft met vier andere vrouwen veroordeeld, om in een zak
te worden verdronken. Die uit Hattem heette Oede Willemsz;
Zij was gehuwd met zekeren Peter Aelbertz (geheeten Peter
Jansz) te Utrecht, en was voor zeven jaar in den Briel door
eenen Arck van Tessel herdoopt. Sints had zij kwalijk gevoeld
van de sacramenten en van het geloof, met herdoopten gecon-
verseerd en zelfs gedeeld in wat Frans Jansz, een onlangs

vgl. Bijl. XI, 1. Waar hier en vervolgens over wederdoopers
wordt gesproken laat ik in het midden (immers waar dit niet uit te
maken is) of aan aanhangers bv. van den oproerigen Jan van Leijden of
van den kalmen Menno Simons zij te denken. Het eigenaardige en aan
allen gemeenzame was het voorstaan van den doop der bejaarden.

-ocr page 36-

2i

terechtgesteld kerkroover, had gestolen, genoegzame redenen om
haar de straf des doods te doen ondergaan!

Ziehier alles, wat ik over wederdoopers, die in de meeste
streken van ons vaderland zoo talrijk waren, kon opsporen.
In het algemeen kunnen we van dit tijdvak zeggen, dat de
ketterij er niet sterk in toenam, gelijk ook later getuigd wordt,
dat hertog Karei zijne landen daarvan „redelick onbefleckt"
had gehouden. Onder zijn opvolger zullen we geheel andere
verschijnselen zien, daaraan zij ons volgende hoofdstuk gewijd.

1) vgl. Bijl. XVI. 1. onder 2 m.

-ocr page 37-

HOOFDSTUK H.
het tijdvak van willem van öulik (1538—1543).

Reeda eenige jaren voor zijn dood was hertog Karei, die zich
reeds oud begon te gevoelen en geen uitzicht had nog een
opvolger in rechte lijn te krijgen, er op bedacht geweest, aan
wien hij zijne landen zou nalaten. Hij oordeelde dat de koning
van Frankrijk hiertoe de aangewezen man was en sloot dan
ook reeds in 1534 met dezen een verdrag. Na zijn dood zouden
alle ambtenaren, zoo werd hierbij bepaald, aan koning Frans
den eed moeten afleggen.

Dit nam niet weg, dat dezelfde hertog bij den vrede, dien
hij in 1536 met keizer Karei V sloot, beloofde dat hij aan
dezen bij zijn overlijden zijne landen zou achterlaten. Deze
laatste overeenkomst was echter slechts eene laaghartige be-
driegerij, zooals aanstonds blijkt. Immers op een landdag, in
October 1537 noodigde hij de staten uit om reeds bij voorbaat
in zijne handen den eed aan den Franschen koning af te leggen.

Hiervan kwam echter niets. De sjfcaten beklaagden zich dat
de hertog hen in zijn verdrag met Frans I niet gekend had
en weigerden voorts zonder omwegen. Toen hij daarop met

I. A. Nijhoff. Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gel-
derland, Dl. VI. blz. 1067—1069 (Oorkonde no. 1773).

2) Slichtenhorst a.w. blz. 436.

-ocr page 38-

26

geweld het land onder zijne macht wilde brengen, verjoeg men
de bezettingen, die hij naar de belangrijkste steden zond.

De staten kwamen nu zelf met een troonsopvolger voor den
dag, den 21 jarigen zoon van den hertog van Gulik, die dan
ook weldra, nog tijdens Kareis leven, zeer tegen diens zin als
beschermheer van Gelderland alomme gehuldigd werd. Onge-
veer vier maanden later stierf hertog Karei te Arnhem in
70 jarigen ouderdom (30 Juni 1538.)

Een der bepalingen van het traktaat, waarbij Gelderland aan den
Kleefschen hertog overging, hield in dat alle kettersche, oproerige,
onchristelijke en veroordeelde (verdampte) of nieuwe secten en
hunne predikers in Gelderland niet zouden worden toegelaten;
maar indien zij daar kwamen, naar behooren gestraft zouden
worden. Toch koesterden de Geldersche hervormingsgezinden
de beste verwachtingen voor de toekomst, ja, toen hertog Karei
overleed meende men zelfs dat, nu „de tyran" dood was, den
Evangelischen weUicht hier en daar eenige kerken zouden
worden afgestaan. Er was ook alle reden voor dergelijke ver-
wachtingen, daartoe behoeven wij slechts even den nieuwen
vorst van Gelderland wat nader te beschouwen.

De vader van Willem van Gulik was, hoewel hij er niet
openlijk voor uitkwam, de hervorming toegedaan, en liet dan
ook zijn zoon Willem opvoeden door den hervormingsgezinden.

1) Sliclitenhorst a.w. blz. 429.

2) Slichtenhorst a.w. blz. 430 enz.
s) Slichtenhorst a.w. blz. 434.

i) vgl. Bijl. 1, A. 3.

5) Vgl. Bijl. X.

-ocr page 39-

27

maar zeer verdraagzamen Coenraad van Heresbach, een discipel
van Erasmus.

Het duurde lang eer Willem van Gulik partij koos. Weliswaar
stond hij reeds sints geruimen tijd als een begunstiger der
Evangelischen bekend, en wisten dezen dat van hem weinigte
vreezen zou zijn, maar het was eerst in het jaar 1641 dat de
hertog zich bereid verklaarde tot de veranderde Augsburgsche
confessie toe te treden. Evenwel, eene hervorming voerde hij
in zijne landen niet in. Daartoe besloot Mj, op het voetspoor
van den Keulschen aartsbisschop Herman van Wied, pas twee
jaar later. In Februari 1543 genoot hij openlijk het avondmaal
onder twee gestalten en riep Melanchton te hulp om eene vol-
ledige zuivering in het geloof en leven zijner onderdanen teweeg
te brengen, i)

Was zoo de gezindheid van Willem van Kleef, geen wonder
dat voor de Hervormingsgezinden een betere tijd aanbrak.
Zweder van Kervenheim, die zich zoowel door zijn ketterjachten
als misschien om andere redenen zeer gehaat had gemaakt,
raakte bij den dood van hertog Karei in hechtenis. Hij werd
in een kooi gesloten en zoo op de St. Janspoort te Arnhem
eenigen tijd gevangen gehouden.

Omgekeerd werden de vroeger verdreven broeders van Huls-
bergen op hun verzoek in hun klooster hersteld, zoodat de
Benedictijnen het weer moesten ontruimen.

De bloedige vervolging van Luthersgezinden in den eigenlijken
zin des woords was nu uit. In overeenstemming echter met

vgl. W. Moll, Anastasius Veluanus blz. 29, 30.

I. A. Nijhoff, Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde
Dl. VIII. blz. 68-72.

-ocr page 40-

28

wat in andere Duitsche staten, waar de vorst de Augsburgsche
confessie was toegedaan, placht te geschieden, werden „sacramen-
tisten en herdoopers" geenzins geduld.

Wat de eersten betreft, het is bekend dat de meeste her-
vormingsgezinden in ons vaderland juist hiertoe behoorden. De
bijgeloovige en lasterlijke Roomsche opvatting, dat door de daad
van een mensch de ouwel in God zou veranderen (want daar
komt het toch op neer) vond aanstoot bij menigeen, ook op de
Veluwe, zooals wij straks zien zullen. Bij Luther echter was
de tegenstand niet daartegen gericht. Hij had in zijne avondmaals-
opvatting teveel van den Roomschen zuurdeesem overgehouden,
dan dat men hierin ten onzent met hem mede kon gaan. Kon
Luther den op dat punt met onze landgenooten eenstemmig
denkenden Zwingli niet verstaan, ook zijne volgelingen wilden
de „sacramentschenders" niet dulden, die van den godsdienstvrede,
zooals die later in Augsburg (1555) gesloten werd, dan ook
evenals de wederdoopers bleven uitgezonderd.

Wat de laatsten betreft, er werden den 7 April 1539 eenigen
te Nijmegen gevangengenomen, waarvan drie weldra verbrand
werden, terwijl twee vrouwen, reeds veroordeeld om verdronken
te worden, er met verbanning afkwamen, en dat in hetzelfde
Nijmegen waar de Evangelischen zoo talrijk waren.

Of hertog Willem hiervoor aansprakelijk was ? Zeker is het
dat hy ook in zijne eigene landen later de wederdoopers ver-

1) Vgl. Bijl. I, B. 1, 2.

2) uit het rekenboek van Nijmegen geput, volgens S. Blaupot ten
Gate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht en
Gelderland,
2 Dln. 1847 DL I, blz. 48. Vgl. over de Evangelischen
aldaar onze Bijl. X.

-ocr page 41-

\'29

volgde, 1) maar in Gelderland zijn dezen wellicht de eenigen
geweest, die in dit tijdvak hun geloof met den dood moesten
bezegelen.

Het schijnt dat na den dood van den gevreesden hertog Karei
de wederdoopers en andere secten van alle kanten naar Gelder-
land trokken, trouwens zij hadden hier onder het zwak bewind
van den jongen hertog veel minder te vreezen dan onder dat
van keizer Karei in de andere provinciën.

Juist in die dagen werden de wederdoopers uit Engeland
gebannen en velen begaven zich naar ons vaderland en ver-
spreidden zich zelfs tot in het Luiksche, waar 9 mannen en
10 vrouwen gedood werden. Ongetwijfeld hebben velen zich
naar Gelderland begeven, juist nu de aangewezen wijkplaats.

Op den landdag der Geldersche staten, den 12 April 1539 te
Nijmegen gehouden, klaagde men zeer over al die wederdoopers
en secten, die zich vermenigvuldigden en besloot dezen te
straffen en ook den vorst te verzoeken de hand daaraan te
houden.

Den 12 Juh, toen de staten te Zalt-Bommel bijeen waren,
hernieuwde men dit besluit. Welke maatregelen zij voorts
namen is mij onbekend. Wat des hertog meewerking betreft,
deze bleek uit een edict van 9 April 1540, waarbij hij gebood,
"Wederdoopers en Sacramentisten aan te houden en te straffen.
"Voorts moesten vreemden, die uit andere plaatsen waren

zoo werd zekere Thonis van Hastearade in 1551 te Gulik als
wederdooper verbrand, blijkens de procsstukken in bet archief van het
hof van Gelderland.

®) J. Knippenbergh Historia ecclesiastica Ducatus Gelrie Bruxellis
1719 blz. 148, 149.

-ocr page 42-

30

verdreven of verbannen of die argwaan opwekten niet geduld
worden, als zij geen bewijs van hun overheid meebrachten,
dat zij op gewone wijze van hen gescheiden waren en zich
goed gedragen hadden. Het schijnt echter dat het bij het uitvaar-
digen van -dit edict bleef, tenminste in 1541, toen de staten te
Arnhem bijeen waren, dringen zij met vernieuwde kracht
er op aan, dat toch meer afdoende maatregelen genomen zouden
worden, want het werd steeds erger.

Na zoo een algemeenen blik op dit tijdvak geslagen te hebben,
gaan wij thans zien welke vorderingen de hervorming op de
Veluwe maakte.

Zagen wij reeds vroeger in het nog lang daarna als Katholiek
bekende Arnhem toch sporen van ketterij, ook nu ontbraken
zij er niet. Immers wij lezen, dat er in die dagen (1539)
Evangelische of Anabaptistische vergaderingen gehouden werden
door de Arnhemsche hervormingsgezinden en wel op het een
halfuur van de stad gelegen landgoed Mariendaal, waarbij men
dan Duitsche psalmen zong.

Onder anderen deed hier aan mede zekere Claas Pelsers, die
ook verdacht werd herdoopt te zijn. Of deze lieden hierom
vervolgd werden is mij niet bekend: onder eene regeering als
die van Willem van Gulik hing zoo iets geheel van de geneigd-
heid der stedelijke overheid af.

Meerdere byzonderheden zijn aangaande Elburg te vermelden.

1) vgl. aang. het boven vermelde Bijl. I, B. 1 en 2.

2) vgl. bij het hier meegedeelde Bijl. VI, 3 en over het gezegde
aangaande de macht der stedelijke regeeringen in dit tijdvak Tadama
Gesch.
V. Zutfen blz. 180.

8) vgl. aang. Elburg in dit tijdvak, Bijl. VII, 2, 3, 4 en Bijl XIII 2 en 8.

/

-ocr page 43-

31

De raad dezer stad bestond voor een goed deel uit hervormings-
gezinden, zoodat er zelfs twee of drie onder waren die, gelijk
ook in andere plaatsen voorkwam, openlijk onder twee
gestalten het avondmaal gebruikten. Het onderwijs der jeugd
was toevertrouwd aan den onderwijzer Bernard Feyt, die van
gelijke overtuiging was. Ook onder de geestelijkheid vond de
hervorming veel aanhang.

Geen wonder dat van elders om het geloof verbannenen zich hier-
hierheen begaven. Zoo deed o.a. zekere Arent van Collen,
vroeger vice-cureit te Kampen, maar wegens zijn „Lutheraan-
sche" gevoelens vandaar en uit geheel Overijssel verbannen,
\'t Behoeft ons niet te verwonderen, dat onder dergelijke leids-
lieden de ketterij veld won; de raad, de geestelijkheid, de onder-
vvijzer der jeugd, ziedaar een belangrijk drietal!

Evenwel in den raad waren er ook, die er anders over
dachten. Daarin zat ook mr. Arent toe Boecop, die al zijn
invloed aanwendde om den voortgang der naar zijne meening
verderfelijke ketterij tegen te gaan.

Was het aan hem te danken dat de raad den hertog schreef
dat er ettelijke personen in Elburg waren, die nieuwe leeringen
waren toegedaan ? \'t Zou zeker op zijn weg gelegen hebben,
want wij weten dat hij zelf later meer dergelijke waarschuwin-
gen schreef. Hij getuigt ook dat het meerendeel der schepe-

vgl. Bijl. I C. 4 b.

vice-cureit wordt, zooals mij uit verschillende stukken bleek,
iemand genoemd die, bij afwezigheid van den eigenlijken parochie-
priester of curatus diens functien waarneemt, het is dus niet hetzelfde
als kapellaan.

vgl. Bijl. XIII, 3 en 3.

-ocr page 44-

32

nen Luthersgezind was. Waarschynlijk moeten wij dus aan
wederdoopers of dergelijken denken, want lioe zou een raad,
zelf voor het meerendeel Evangelischgezind, zijn eigen geest-
verwanten gaan aanklagen?

De hertog antwoordde den 17 Juni 15é0 op dit schrijven.
Hij zou zelf spoedig in zijn hertogdom Gelre komen (hij was
thans in Dusseldorf dan konden zij hem de personen schrif-
telijk opgeven en zou hij hen verhooren. Inmiddels moest aan
dezen en aan alle burgers worden aangezegd, dat zij zich
aan \'s hertogs en de algemeene Christelijke ordinantie hielden.
Wat hij met die uitdrukkingen bedoelde, is niet duidelijk.

Ik stipte reeds met een enkel woord aan dat de geestelijk-
heid in Elburg ook voor een groot gedeelte kettersch was.

Echte voorstanders der reformatie, zulken die er goed en bloed
voor over hadden waren het echter veelal niet, want in later dagen
ontkwamen zij door zich naar de omstandigheden min of meer te
schikken, de hun boven het hoofd hangende vervolging.

Onder andere werkte hier zekere Herman Lutteken in
vrijzinnigen geest. Een Lutheraansch kapellaan, die aan de
Elburgsche kerk verbonden was en door Arent toe Boecop reeds
meermalen over zyn ketteryen was onderhouden, maar toch
daarmee voortging, moest Elburg ruimen. Toen eene verma-
ning niet hielp wist Arent toe Boecop met hulp van zijn vrien-
den bij den hertog gedaan te krijgen dat deze den geestelijke
verplaatste. „Een „kersten-predicator" uit Zwolle, waarmee on-

1) vgl. Bijl. XIII 2 onder „ter Elburch" tegen het einde.

ä) later wordt gesproken van gebrek, zoowel VÄ11 Lutherie" als van
andere secten, dat in Elburg heerschte, vgl. Bijl. XIV. 4 in den aanhef.

-ocr page 45-

584

getwijfeld bedoeld wordt een monnik uit het Dominicaner- of
Predikheerenklooster aldaar, werd in zijn plaats aangesteld.

Deze was echter in Elburg niet gewild, wat niet te verwon-
deren is, als men bedenkt dat de Dominicanermonniken veelal
zeer strenge Katholieken, ja dikwijls inquisiteurs waren, zooals
Berend Gruwel, dien wij later zullen ontmoeten en die uit
dit zelfde klooster kwam. Het duurde dan ook niet lang, of
het werd hem zoo lastig gemaakt dat hij wederom heenging
en nu door een Lutheraansch pastoor werd vervangen, tot
vreugde der raadsleden, wien reeds het heengaan van den Luther-
schen kapellaan niet naar den zin was geweest.

Behalve over laatstgenoemde personen lezen we nog van
een zekeren Dirk Dorre, een nog jeugdig geestelijke, die openlijk
de Luther sehe ketterij van den kansel preekte en allerlei kerkelijke
gebruiken verwaarloosde. Na wat wij hier omtrent Elburg
mededeelden kunnen we gerust aannemen, dat de liefde voor
de hervorming er in dit tijdvak zeer toenam, gelijk ook het be-
gin van\'het volgende ons leeren zal.

Evenals hier ging het ook te Harderwijk. Zagen wij reeds
hoe in het vorige tijdvak daar twee priesters wegens hun
Luthersche gezindheid werden afgezet en door Borchart van
den Bergh vervangen, het schijnt, dat deze beide pastoors
later hun arbeid weer hervatten, weUicht bij den dood van
hertog Karei, (1538) maar dan, zooals blijkt, niet voor langen

W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming,
sde deel Sde stuk, blz. 114.

®) vgl. aangaande dezen Bijl. XIH, 3 met 3 (waar met «ene jonghe
tere" dezelfde bedoeld is). Dat Dirk Schene dezelfde is, blijkt uit ver-
gelijking met Bijl. XIV, 4 en de daarbij gegeven aanteekening.

2

-ocr page 46-

84

tijd. In 1540 toch deden de leden der Harderwijlcer regee-
ring bij het l^apittel van St. Marie te Utrecht pogingen om
vier nieuwe pastoors te krijgen, daar Hendrik van Groeningen
en Dirk Keyler overleden waren.

Het kapittel zond daarop verschillende personen, die echter
geen van allen in Harderwijk wilden blijven, want de kettersche
geest der inwoners schrikte hen te veel af. De raad der stad
ging nu zelf tot die benoeming over en stelde vier pastoors
voor hun leven aan, die juist niet uitmuntten door rechtzinnig-
heid. Van een dezer weten wij dit tenminste met zekerheid en
van een ander kunnen we het vermoeden. En dat de overigen
anders waren, het is bij de kettersche gezindheid der Harder-
wijker schepenen en bij het zoo algemeen getuigenis dat de
pastoors te Harderwijk „heel met deser dwaelinge behept zijn"
niet aan te nemen. Een dier twee hervormingsgezinde
geestelijken was Johan Seneker, die bij de Harderwijkers zeer
geliefd was. De ander kan geweest zijn Ooenraad Renckum.
Deze was een zeer weldadig man. Schoon zelf onbemiddeld,
deed hij al wat in zijn vermogen was, om zijne arme gemeente-
leden te helpen. Vooral in den winter van 1542 op 43 was er
veel armoede in Harderwijk, zelfs kwamen met kerstmis velen
bij den pastoor aankloppen, die. geenszins als arm bekend ston-

1) vlg. aangaande het hierboven meegedeelde Bijl. IX, Bijl. XV, 3 en
2 en Bijl. XIII, 2, op „Harderwyek."

2) vgl. Bijl. XV. 3 en 2.

8) Daar deze mij alleen bekend werd uit twee brieven, die hij,
van uit Harderwijk verdreven, in 1548 aan de regeering aldaar schreef,
zal hij zeker ook wel niet lang te voren daar pastoor zijn geworden, en
dus waarschijnlijk een van de vier in 1540 benoemden zijn. vgl de
brieven, afgedrukt bij Moll, Anastasius Veluanus blz. 108—111.

-ocr page 47-

35

den. Toen nu de eigen middelen van den milddadigen man
ontoereikend bleken om hen te helpen, wist hij er niets anders
op, dan eenige kerksieradiën en een beeld, dat reeds menigeen
tot afgoderij had verwekt uit de kerk te verkoopen, te meer daar
de gegoede Harderwijkers hem voor dit doel reeds zooveel hadden
gegeven en hij dus niet opnieuw bi] hen wilde aankloppen.

Het is te begrijpen, dat velen onder de strengere Koomsch-
gezinden hem dit kwalijk namen, het was ook, schoon te ver-
ontschuldigen, een eigenmachtige handeling. Het eind van de
zaak was, dat deze pastoor, die van de hervormers vooral met
BuUinger ophad en waarschijnlijk ook het avondmaal onder
twee gestalten bediende, uit zijn ambt werd ontslagen. Hij
week daarop naar Rhenen en vond daar onderkomen bij een
ambtgenoot. \'tWas zeer hard hem hierom af te zetten en ook
geenszins volgens de voorschriften van het kerkelijk recht, zoo
schreef hij later aan de Harderwijker regeering; hij verzocht
daarbij tevens, om zoolang een kapellaan zijn inkomsten te
laten genieten en met de begeving der pastorie nog eenigen
tijd te wachten. In een vorigen brief had hij verzocht dat zij
zijne boekerij, die hij uit met moeite gespaarde penningen bij-
eengebracht had, toch bij elkaar zouden laten. Waarschijnlijk,
ja bijna zeker, is hij nooit teruggekeerd, en heeft zijn boeken
ook nooit weergezien.

Een ander geestelijke, die in 1543 de oudste pastoor van

dit avondmaalsvieren leid ik af uit Bijl. XIII, 2 (onder Harderwyck)
over een onlangs (in 1543) gekomen pastoor gesproken wordt, die
®^enal3 zijn voorganger het avondmaal onder twee gestalten bediende.

aar Coenraad Kenckum juist in 1543 was weggegaan, kan aan dezen als
voorganger gedacht zijn. Het verdere aangaande hem putte ik uit de
genoemde brieven.

-ocr page 48-

36

Harderwijk wordt genoemd, en dus misscliien de lioofdpriester
der parocliie was, deed in ketterscligezindlieid voor de anderen
niet onder. Zonder reverentie bediende hij het sacrament,
want hij geloofde niet in het mysterie der broodsverandering
op het woord des priesters; de woorden der consecratie
(waardoor volgens de Roomsche kerkleer der verandering vau
het brood in het lichaam van Christus plaats heeft) liet hij
eenvoudig achterwege. Geen wonder dan ook dat hij zonder
eerbied met de gewijde hostie omging. Werkte zoo de
geestelijkheid de ketterij in de hand, in Harderwijk zetten zich
bovendien ook veel van elders gebannen wederdoopers neder.

Van eene vrouw, Idge Stoeldreyers, verhaalde ik reeds vroeger,
dat zij deelnam aan de optocht der wederdoopers naar het
Zwarte Water. In 1541 huwde zij met zekeren Johan Henricx,
wever te Harderwijk. Zij had vroeger aan allerlei bijeenkomsten
der bondgenooten meegedaan, en gaf ook nu hare overtuiging
niet op, al nam zij ook de voorzichtigheid in acht haren
Roomschen man niet bepaald te zeggen, dat zij zelf her-
doopt was.

In hetzelfde jaar, waarin zij in Harderwijk kwam, werd een
schoenlapper, die onder den bijnaam van „de alde \' Croen"
bekend stond, uit die stad verdreven. Deze was een ijverig
voorstander van de Doopsgezinde leer en poogde onder anderen
aan bovengenoemden Johan Henricx, die er echter niet vatbaar
voor bleek, zijne overtuiging mee te deelen. Door plaatsen uit
den Bijbel en uit andere boeken trachtte hij hem duidelijk te

1) vgl. Bijl, XIII, 2 op Harderwijk.

2) vgl. Bijl, I B. 1, aan het einde.

-ocr page 49-

4

37

maken, hoe het geloof den doop voorafgaan moest, i) In een
later stuk lezen wij van eene vervolging, door Maarten van
Rossum in Harderwijk ingesteld, waarbij eenige „moytmakers,"
voor een deel uit andere plaatsen afkomstig, werden gedood,
en anderen verdreven. Een twintigtal hunner echter mocht,
ongetwijfeld onder belofte van beterschap, op voorspraak der
Harderwijker burgers in de stad blijven. Daar van Eossum
een der raden van hertog Willem was en wij juist in 1541
van een dergelijke verdrijving lezen, is het niet onmogelijk
dat de „alde Groen" onder hun getal behoorde, want bij die
«rnoytmakers" hebben wij zeker wel aan wederdoopers te denken.

Behalve Harderwijk waren ook vooral Hattem en Nijkerk
<le plaatsen, waar die van elders verdreven wederdoopers hun
toevlucht zochten; lieden, waarvoorde Geldersche staten zich
zeer bevreesd maakten.

Wat zij nu echter in die plaatsen uitrichtten is mij onbekend
gebleven. In Hattem ging de pastoor,jiie hier indertijd door
hertog Karei was aangesteld ook den weg der ketterij bewan-
delen, wat van dit gevolg was dat Willem van Gulik hem niet
slechts uit Hattem, maar uit geheel Gelderland verbande.

De hervorming maakte in deze dagen groote vorderingen,
evenals wij dit reeds van Elburg en Harderwijk opmerkten.
Trouwens dit tijdperk werd in onderscheiding van het vorige

vgl, Bijl. XI 3, a. b, c.

vgl. Bijl. XXVII, 4 (op het einde en de daargegeven noot met
I. B. 1, op 1541.

Bijl. I, B, 1 aan het einde.

dit valt af te leiden uit Bijl. XIII, la, Ib en 2 (op Hattem),
Waar ook het bovenvermelde aangaande deze stad wordt gestaafd.

J-f.

-ocr page 50-

38

ook later steeds beschouwd als de tijd van den wasdom der
ketterij, terwijl voorheen hertog Karei zijn landen daarvan zui-
ver had weten te houden.

Werden al de groote verwachtingen, die de hervormings-
gezinden bij het begin van dit tijdvak van \'s hertogs bestuur
koesterden, niet vervuld, toch is deze periode voor de ontwik-
keling der hervorming van de grootste beteekenis geweest, gelijk
ook het volgende zal doen zien.

1) de laudvoogdes Maria weigerde ia een brief aan het hof van
Gelderland (18 Oct. 1546) gratie aan een wegens ketterij veroordeelde,
uit overweging : qu\'il estoit nécessaire de garder cecy estroictement,
comme a esté faict du temps de feu Messire Charles d\'Egmonde, que
le pays estoit tenu net des sectes, pour effacer et abolir ce que du temps
du Cievois commendit à pulluler." Moll. Anastasius Veluanus blz. 113.

-ocr page 51-

HOOFDSTUK HL
het tijdvak van 1543—x566.

De voor de Evangelischen zoo gunstige toestand onder Wil-
lem van Kleef duurde niet lang, slechts vijf jaren vvas het de-
zen vergund zich hertog van Gelderland te noemen.

Na eerst eenigen tijd gelukkig tegen den keizer te hebben
gestreden, dank zij de dapperheid van zijn krijgsoverste Maar-
ten van Rossum, keerde de fortuin hem den rug toe, ja, door
de nederlaag van Duren werd hij gedwongen tot den keizer te
gaan om vergiffenis voor zijne onderneming te vragen. Wankel
had steeds zijn troon gestaan: en hoeveel moeite de Gelderschen
ook deden om dien te bevestigen en aldus hunne onafhanke-
lijkheid te bewaren, tegen een tegenstander als de keizer moest
de hertog van Gulik wel de nederlaag lijden.

Wij vermeldden reeds hoe hij zich als smeekehng tot den kei-
zer begaf; de voorwaarden waarop hem vergiffenis werd ge-
schonken waren echter zeer bezwarend.

Voor goed moest hij van Gehe en Zutfen afzien en voorts
beloven in zijne overige landen wederom alles tot het Room-
sche geloof terug te brengen, van welke belofte echter weinig
is nagekomen, i)

vgl. over deu oorlog en de vredesvoorwaarden, A. vau Slicliten-
horst, Geld. Geschiedenissen, blz. 456.

-ocr page 52-

40

Wat de Gelderschen betrof, wel werd hun vergeven wat zij
in zake den godsdienst onder zijn bewind hadden misdaan,
maar voor het vervolg, dit lag er in opgesloten, was een ander
régime ingetreden.

Bij het traktaat van Venlo, nabij welke plaats de samen-
komst van den keizer met den hertog en de Geldersche afge-
vaardigden plaats had (12 Sept. 1543) beloofde de keizer de
vrijheden en privilegiën van Gelderland te handhaven. Onder
de rechten, die hij hierbij bezwoer was het privilegie „de non
evocando," nl. om de ingezetenen van Gelderland met geen bui-
tenlandsche rechtsvordering te bezwaren, maar hen als leden
des heiligen Roomschen rijks te behandelen. Dit artikel sloot vol-
gens de meening der Geldersche Staten ook de inquisitie uit,
vandaar dat het voor ons onderzoek van zooveel belang is.
Voorts werd een stadhouder van Gelderland benoemd, voor de
eerste maal de Prins van Oranje, Réné van Chalons, die door
eenige getrouwe raden ter zijde moest worden gestaan. Ook
een kanselier werd aangesteld, die met de genoemde raden het
hoogste gerechtshof van Gelderland vormde, een college dat
nieuw was, en in 1647, door de invoering der kanselarij-
ordening nader geregeld werd.

Nog in het kamp van Venlo ontving de keizer eene waar-
schuwing om toch vooral de Gelderschen te ontzien en zich in
alles aan het bezworen verdrag te houden"; ®) en inderdaad,

1) vgl. Bijl. XIV. 5b.

3) vgl. het traktaat van Venlo, op art. 4 in Groot Geld. Placcaetb.
Dl. I Prael. Puncten col 27 enz., en de kanselarij-ordening in J. Schras-
sert Codex Gelro. Zutphanicus 1740 Stucken blz. 75 enz.
3) Slichtenhorst, a.w. blz. 467.

/

/

-ocr page 53-

41 *

Gelderland heeft het in menig opzicht zachter gehad dan ande-
re gewesten. Om dit aan te toonen wijs ik op twee punten,
namelijk op de plakkaten betreffende de ketterij en de inquisitie.
In het jaar 1544 drong de landvoogdes, koningin Maria, er op
aan, dat het hof van Gelderland tegen de wederdoopers plak-
katen zou uitvaardigen, gelijk die ook elders waren afgekondigd,
immers velen hunner, uit Oost-Friesland verdreven, begaven
zich toen naar de Nederlanden.

Reeds in \'ons eerste hoofdstuk hadden wij gelegenheid zulk
een plakkaat te leeren kennen, dat, naar ik even herinner, alle
Wederdoopers zonder eenige clementie ter dood veroordeelde.

Het hof antwoordde, dat zij hierover met de landschap (de
staten) wilden overleggen, maar van dergelijke plakkaten kwam
niets. De vervolging tegen hen was dan ook in Gelderland
Waarschijnlijk minder hevig dan elders.

Zeker is het dat de plakkaten tegen de ketterij, die in Gel-
derland werden afgekondigd, minder gestreng waren, dan die,
Welke de keizer in zijn andere erflanden uitvaardigde.

vgl, aangaande het boven verhaalde Bijl. XI, 3. In het jaar 1544
w^as, op aandrang van Johannes ä Lasco besloten, de aanhangers van
^enno Simons en David Joris niet langer in Oost-Friesland te duldeii;
daarom achtte men in Holland dubbel toezicht op onze grenzen noodig.
^gl- een brief hierover in J. G. de Hoop Scheffer. Inventaris der ar-
chiefstukken berustende bij de Vereenigde Doopsgezinde gemeente te
Amsterdam Dl. I no. 360. Merkwaardig is, dat de bekende Anastasius
Veluanus, over de //bloedighe mandaten" tegen de wederdoopers spre-
kende, welke hij zeer afkeurt, wel zegt: «de arme blinde wederdoopers
werde geheel öbehoorlyc in Brabant, Hollant, ea int sticht va Utrecht
80 getracteert," maar van Gelderland geheel zwijgt. Blijkbaar was daar
de vervolging minder hevig. vgl. Joannes Anastasius Veluanus
/,Der
Leecken Wechwijser." \'sGravenhage anno 1610, blz. 315, 816.

-ocr page 54-

42

Toen de stadhouder Réné van Chalons, ten einde den nieu-
wen eed voor den keizer af te nemen, in de laatste week van
September 1543 de verschillende steden rondreisde, kondigde
hij overal af dat ieder zich voortaan moest houden aan de
leer der schrift en de traditiën der kerk. Wie zich met nieuwe
secten inliet zou worden gestraft.

Spoedig echter begreep hij, uit klachten van verschillende lie-
den, waarbij wij in de eerste plaats aan het Elburgsche raads-
lid Arent toe Boecop mogen denken, dat er krasser geneesmid-
delen noodig waren om de zoo diep gewortelde ziekte der ket-
terij te bedwingen. In het begin van 1544 werd dan ook een
uitvoeriger stuk, waarin de straffen voor allerlei overtredingen
werden omschreven, eerst te Nijmegen en voorts in geheel
Gelderland afgekondigd.

Werden in dit stuk verschillende overtredingen met straf be-
dreigd, het is zeer genadig, als men het vergelijkt met het
laatstelijk elders uitgevaardigd keizerlijk plakkaat, dat van 22
Sept. 1540.

Immers, terwijl dit laatste bepaalt, dat wie een verboden
boek niet uitlevert de doodstraf ondergaat, en wel „de mans
bij den sweerde," de vrouwen „bij den putte" is in ons verbod-
schrift van doodstraf weinig sprake. Alleen moet hieraan ge-
dacht worden bij het vijfde artikel, hetwelk vaststelt dat een

1) zie dit stuk in Bijl. I. 0. 1.

2) vgl. dit stuk en de daarachter gedrukte aanteekeningen Bijl. I. C. 2.

3) vgl. dit stuk in den # Tweeden Druck van den Eersten Bouck der
Ordonnanciën, Statuten, Edicten enPlaccaerten van Vlaenderen. Ghendt
1639 blz. 123 enz.

-ocr page 55-

43

é

ketter, die in zijn dwalingen teruggevallen is, een relaps, „zall
staen tot strenioheit va beydë Rechten dair aff beschreven."

De meeste overtredingen worden met meer of minder aan-
zienlijke geldboeten gestraft. Zoo wordt het koopen, verkoopen,
bij zich houden of lezen van boeken van Maarten Luther en
dergelijken in het eerste artikel met 20 pond boete benevens
het verlies der boeken bedreigd. Dezelfde straf staat hen te
wachten, die hederen zingen, die voor het kerkelijk of ook .voor
het wereldlijk gezag aanstootelijk zijn.

Om die verboden boeken en gedichten op het spoor te komen
moeten alle ambtenaars scherpe huiszoeking doen, ieder in zijn
district; en de verkeerde lectuur, die zij opsporen, verbranden.
A.an de moeilijkheid om de goede en verkeerde boeken te onder-
kennen wordt ook te gemoet gekomen, in ieder kwartier van
GfOlderland moeten eenige geleerde mannen, daartoe aangesteld,
liijgestaan door een inquisiteur, dit beslissen.

Niet slechts door kettersche lectuur, maar ook langs andere
wegen werden velen voor de hervorming gewonnen. Daarom
worden in het tweede artikel „heimelicke predicatien" en „kyef-
achtige disputatie" beide „scerpelick" verboden. Vooral door
het schoolonderwijs won de nieuwe leer veld. Vandaar dat
het heimelijk houden en bezoeken van scholen, evenals het be-
hetwisten van de vastgestelde waarheden der Katholieke kerk
en het bespotten of verachten der geestelijkheid met 20 pond
boete werd bedreigd. De helft dier som kwam aan den aan-
brenger, de helft aan de overheid, terwijl iemand, die met der-

vgl, Mr. E. W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen, 1856
blz. 191, waar dit ten opzichte van Zutfen blijkt.

-ocr page 56-

u

gelijke overtreding bekend, daar het zwijgen toe deed, dit even-
eens met de helft dier som moest boeten.

In het derde artikel wordt weer een andere reeks misdaden
strafbaar gesteld; in de eerste plaats het eten van vleesch op
Vrijdag of andere vastendagen, dat met 50 oude schilden boete
wordt gestraft, eveneens te betalen door wie als waard of
waardin dit zijnen gasten voorzet. Zwaarder boete beloopt, die
zonder bepaalde reden den Zondag of andere voorgeschreven
vierdagen niet houdt, namelijk 20 pond. Opmerkelijk is, dat
veel minder straf hem treft, die op paasclihoogtijd de biecht
of de mis verzuimt, of die het avondmaal onder twee gestalten
geniet, hij komt met 20 oude schilden vrij.

Dat het avondmaal hier ter sprake komt ligt voor de hand;
wij zagen reeds dat velen dit onder twee gestalten gebruikten.

Ook het vierde, vijfde, zevende en achtste artikel, zij zijn
allen geheel in overeenstemming met de toestanden, die Arent
toe Boecop ons in zijn klaagschrift van 1543 beschrijft, en
die wij ook van elders leerden kennen, Zoo wordt in het vierde
artikel verboden ketters, die uit eenige stad verbannen zijn in
eene andere te ontvangen. Vooral geldt dit verbod „valsche
verdreuë predicate, pastore, capellanë ofte verloepen religiosen,"
welke door ieder ambtenaar onder bedreiging van straf en
\'s keizers ongenade bij verzuim, terstond verdreven moeten
worden of terechtgesteld.

Het vijfde artikel, waaruit wy reeds aanhaalden, dat het de
grootste gestrengheid eischte tegen hen, die na herroeping in
hun dwalingen terugvielen, beveelt dat niemand daarvoor gratie

1) vgl. dit stuk Bijl. Xni. 2.

-ocr page 57-

45

ontvange, tenzij liij die eerst herroepen en afgezworen hebbe,
evenmin beneficiën geniete, voor hij daarin na behoorlijlce ver-
zoening met de kerk hersteld zij. Dit alles was, zooals ons
straks nader blijken zal b.v, bij den pastoor Bernend de Haze
verzuimd. Deze werd, naar Arent toe Boecop meedeelt, zonder
reconciliatie of herroeping weer pastoor te Hattem.

Het zevende artikel doet ons denken aan den Dominicaner-
monnik uit Zwolle, die te Elburg preekte zoolang men het van
hem verdragen wilde. -) Immers hierbij wordt, op straffe van
20 goudguldens bij ongehoorzaamheid, aan alle pastoors gebo-
den om de geordende „predicäte der wairheit" uit de Pre-
dikheeren en Minrebroederorde toe te laten in hunne kerken
te preeken. Dit is noodig omdat de lieden, die door kettersche
predikers verleid zijn, niet tot het rechte geloof kunnen terug-
gebracht worden dan door goede, Katholieke leeraars. Dezen
"bilden juist de kettersche geestelijken niet laten optreden, ten
einde hun parochianen bij de ketterij te houden.

Het achtste artikel herinnert aan het oproer dat door we-
derdoopers te Hattem, Nijkerk, Harderwijk en elders werd te-
weeggebracht, en in laatstgenoemde plaats door Maarten van Eos-
sum werd tegengegaan, want het verbiedt alle oproer en ver-
smading der overheid, waarvan de „ketterij vn valsche leer,"
een oorzaak is.

Het plakkaat moest voorts, aldus werd in het zesde artikel
bevolen, zoo spoedig mogelijk worden gepubliceerd en die afkon-

b.v. de inkomsten eener vicarie.
vgl. Bij]. XIII. 3

-ocr page 58-

46

diging viermaal \'s jaars, en wel met lederen quatertemper
worden herhaald. Den officieren, die niet overeenkomstig dit
stuk tegen de ketterij procedeerden, stond verlies van hun
ambt te wachten.

Het is waarschynlijk dat die herhaalde afkondiging van ons
plakkaat niet plaats vond, ja dat het zelfs na de eerste be-
kendmaking in 1544 slechts eenmaal is vernieuwd en wel in
de eerste helft van Maart 1546, in den voorjaarsquatertemper.

Toch bleven de strafbepalingen hierin vervat, gedurende ons

/

geheele tijdvak van kracht en werden pas afgeschaft in 1570
door de invoering der ordonnantie van koning Philips van 10
Mei 1569, die alle dergelijke plakkaten te niet deed.

Lang voor dien tijd echter werd nog een ander stuk van
gelijke strekking afgekondigd, dat eveneens eerst door de ge-
noemde bepahng van koning Philips werd opgeheven, ik bedoel
het plakkaat van 6 Aug. 1544.

Dit verschilde daardoor van het boven behandelde stuk, dat
het op naam des keizers werd uitgevaardigd, het vorige slechts
op naam van den stadhouder Réné van Chalons. Ook werden
hierin geen bepaalde straffen op verschillende overtredingen ge-

1) de quatertempers of vasten beginnen: op den Woensdag na den
vijfden Zondag voor Paschen, op den Woensdag na Pinksteren, op den
Woensdag na de Kruisverhooging (14 Sept.) en op den Woensdag na
den derden adventszondag.

2) vgl. over het boven vermelde Bijl. I. C. 3 en de daarachter ge-
voegde
aanteekeningen, en Bijl. I, D. 3. In de rekeningen der landrent-
meester, die ik van af 1543 tot 1566 doorzocht, kwamen mij geen
andere posten aangaande publicatie van plakkaten voor dan de in Bijl. I
vermelden.

8) zie dit stuk in Bijl. I. C. 3.

-ocr page 59-

47

steld, wat ook minder noodig was, daar de bepalingen van
het andere stuk van kracht bleven. Na verschillende straf-
waardige zaken te hebben opgenoemd, als het lezen van ket-
tersche boeken, het houden of bijwonen van disputen over
de H. S. het bezit van voorwerpen, ergerlijk voor het ker-
kelijk gevoel, stelt het die strafbaar aan „lijff end guet" en
verbiedt op dezelfde straf het oogluikend toelaten van over-
tredingen.

Die oogluiking der ambtenaren was dan ook een der voor-
name redenen, waarom het werd afgekondigd. De andere hoofd-
i\'eden was het toenemen der ketterij door besmetting uit om-
liggende streken. Beide overwegingen worden in den aanhef
vermeld.

Opmerkelijk is het, dat dit stuk op denzelfden datum te
Harderwijk en zeker ook in andere plaatsen werd afgekondigd,
■waarop volgens \'s keizers bevél ook het elders geldende van
1540 telkens moest worden vernieuwd, namelijk op den 29
Augustus. Ook werd er een lijst van verboden boeken aan toe-
gevoegd, ongetwijfeld dezelfde, die in het plakkaat van 1540
voorkwam. Insgelijks werd het later bij de vernieuwde uit-
vaardiging op den 2 April 1550, met een catalogus der ver-
boden boeken voorzien, waarschijnlijk die van 26 Maart van
hetzelfde jaar, dezelfde die ook achter het beruchte keizerlijke
plakkaat van 29 April 1550 volgde. Dit laatste werd echter
in
Gelderland evenmin als zijn voorgangers van kracht.

vgl. de aanteekening ackter dit stuk, in de laatst aangehaalde bijlage.

vgl. Bijl. 1. D, 3a. Het plakkaat van 39 April 1550 vindt men
den catalogus der verboden boeken ia den Tweeden Druck van
•ien eersten bouck der ordonnanciën etc. van Vlaenderen blz. 157—185.

-ocr page 60-

48

Wel zond de keizer den 30 Mei een exemplaar naar het
Gelderache hof, met bevel het af te kondigen, maar dit bracht
in zijn antwoord van 30 Juh zooveel bezwaren, -zoowel bij de
staten als bij hen zelf bestaande te berde, dat de landvoogdes
den 15 Augustus beval, dit plakkaat tegen de secten in Gelder-
land vooreerst niet in werking te brengen.

Opmerkelijk is het, dat- het Geldersche hof zooveel bezwaren
had, immers ditzelfde coUege was anders tegenover de staten
steeds voor de geloofsvervolging. De opmerkingen door het
hof gemaakt, hadden ook buiten Gelderland hun gevolgen, want
het vernieuwde plakkaat van 25 Sept. was in verscheiden
artikelen daarnaar gewijzigd.

Naar Gelderland werd echter dit stuk niet ter publicatie ge-
zonden. Men bleef hier bij de oude plakkaten. In 1554 werd
dat van 2 April 1550 opnieuw gepubliceerd in talrijke exem-
plaren, vermeerderd met een bevelschrift, waarbij een ieder
gelast werd, het onlangs verschenen werk van Anastasius
Yeluanus, „der Leken Wechwyser" binnen acht dagen uit te
leveren. Die dit verzuimde werd aan lijf en goed gestraft.
Ook werd dit werk bijgevoegd in den reeds genoemden catalogus
der verboden boeken, van 26 Maart 1550, die tevens opnieuw
werd verspreid.

Twee jaar daarna vinden wij het hof van Gelderland op-
nieuw in correspondentie over de plakkaten. Het schijnt dat

1) vgl. over het hier meegedeelde Bijl. I C 4a, 4b en 4c.

2) dit stuk kan men vergelijken in het zooeven aangehaalde plak-
kaatboek van Vlaanderen blz. 186 enz.

8) Bijl. I. G. 6a.

9 vgl, over het hier verhaalde Bijl. I. C. 5a, en 5b.

-ocr page 61-

49

een brief van Emanuel Philibert van Savoye, toen landvoogd
der Nederlanden, door het hof verkeerd was begrepen. Deze
had hun hierin gelast hun plakkaat van 2 April 1550 (zoo-
als wij zagen in 1554 vernieuwd) op nieuw af te kondigen.
Zij hadden echter begrepen dat de conformatie, waarmede koning
Philips den 25 Aug. 1556 het plakkaat des keizers van 25 Sept.
1550 had bevestigd, door hen moest gepubliceerd worden.
Daarom schrijven zij dan ook terug dat dit plakkaat van 25
Sept. hier niet was aangekomen. Yerder wijzen zij er op dat de
bezwaren, die zij indertijd bijbrachten tegen de afkondiging
van het plakkaat van 29 April 1550, alle in kracht zijn toege-
nomen. Meer dan ooit zouden nu de onderdanen zich er tegen
verzetten. Yooral thans kan de pubhcatie niet plaats hebben,
daar juist de bezwaren der Geldersche staten te Brussel wor-
den behandeld.

In het antwoord, dat hierop den 20 Oct. 1556 werd verzon-
den, zegt de landvoogd, dat zij zijne bedoeling hebben misver-
staan: deze was slechts om het particulier plakkaat opnieuw
te doen afkondigen, en daaraan scherp de hand te houden.
Die publicatie geschiedde dan ook eenigen tijd later; niet
minder dan duizend exemplaren werden daartoe te Nijmegen
van dit plakkaat en den catalogus der verboden boeken gedrukt.
Dit was evenwel ook voor later, want men was gewoon 400 exem-
plaren rond te zenden. In het laatst van December werden de
plakkaten ter pubUcatie rondgebracht. In het volgend jaar schijnt
de afkondiging, tenminste te Arnhem, herhaald te zijn. i)

Een paar latere correspondenties over hetzelfde onderwerp
ga ik met stilzwijgen voorbij, genoeg zij het hier mee te dee-
vgl. Bijl. I, c. 6a, 6b en 6c, met Bijl. II. D. 1.

2

-ocr page 62-

50

len dat vóór 1570 noch een nieuw plakliaat hieromtrent werd
afgekondigd, noch ook het ons bekende weder vernieuwd.

Nam Gelderland ten opzichte van de plakkaten een afzonder-
lijke plaats in, evenzeer was dit het geval met de inquisitie.
In de drie eerste jaren onder het bewind des keizers zijn er
geen inquisiteurs werkzaam geweest, maar werd de ketterver-
volging, die toen, zooals ons straks ten opzichte van de Velu-
we zal blijken, nog al veel werk met zich bracht, voorname-
lijk door het hof ter hand genomen. -)

In het jaar 1547 echter vinden we den eersten inquisiteur,
Berend Gruwel, prior der Dominicanen te Zwolle, in Gelderland
werkzaam. In Mei van het vorige jaar reeds was hij door den
keizer, behalve voor andere landen, ook voor het hertogdom Gelre
en graafschap Zutfen gecommitteerd, doch zijne commissie van-
wege den paus dateerde reeds van vroeger. Nicolaas van Meuw-
landt, die tegelijk met hem voor dezelfde landen commissie had
ontvangen, bedankte voor zijn inquisiteurschap.

Waar Gruwel in 1546 werkte is mij niet bekend, in allen
geval niet in Gelderland, waar Mj 4 April 1547 aankwam

1) vgl. Bijl I. C. 7, 8a, 8b en D. 1.

2) vgl. Bijl. XI. 2, a, b. 3, a, b, c. Bijl. XIII en Bijl. XIV.

3) Vgl. over Gruwels benoeming en over de hier voorts behandelde
bezwaren bij zijne toelating als inquisiteur in Gelderland Bijl. II, B, 1, 2,
3, 4a, b, waarbij in II. 3 over het bedanken van zijn collega wordt ge-
handeld.

4) G. van Hasselt. Kronyk van Arnhem. 1790 blz. 99 en 100 laat
hem in 1546 in Gelderland werken, daar hij de post zijner vacatiën
op de rekening van den landrentmeester van Gelderland van 1547 (vgl.
Bijl. II. C) ten onrechte op 1546 brengt. Hij werd hierin gevolgd door
Moll. Anastasius Veluanus. blz. 43.

-ocr page 63-

51

en van het hof de noodige assistentie begeerde.

Men was niet bizonder toeschietelijk hem die te verleenen,
daar men vond dat zijne pauselijke commissie, die hem op ver-
zoek van \'s keizers landvoogdes in 1525 was verleend, uit den
aard der zaak Gelderland niet kon insluiten, en hem dus geen
recht gaf hier het inquisiteurschap waar te nemen. Tevens vrees-
de men dat vele heeren en steden daaruit aanleiding zouden
nemen hem hulp te weigeren.

Ook leverde zijne instructie bezwaren op. Daarin scheen een
artikel voor te komen dat hem vrijheid gaf zijne gevangenen
naar de hoofdplaatsen der provincies te voeren, terwijl zulks
volgens Geldersch recht niet mocht geschieden. Met het tweede
artikel was in strijd de gewoonte die men hier had alle cri-
lïiineele gevangenen onder borgtocht op vrije voeten te stellen.

In den brief, waarin de leden van het hof over deze punten
het advies der landvoogdes vragen, oordeelen zij het tevens
noodig, dat den inquisiteurs worde aangezegd niemand wegens
fouten, onder de regeering van den Kleefschen hertog begaan,
te vervolgen.

De landvoogdes antwoordde vrij scherp op deze brief: ieder
heer of stad, die beweerde, dat deze pauselijke bul niet voor
Gelderland van kracht zou zijn, moest beschouwd worden de
ketters te begunstigen.

Aangaande het eerste artikel der instructie oordeelde zij goed
dat de leeken, die in steden gevangen werden, daar bleven,
niaar de geestelyken moesten naar den zetel van den provin-

de instructie zelf is mij onbekend gebleven, slechts een gedeelte
vindt men afgedrukt in Bijl. XVI. 3b.

-ocr page 64-

52

cialen raad, dus in dit geval naar Arnhem, vervoerd worden.
Wat het vermelde privilegie betrof, om alle crimineele gevange-
nen onder borgtocht op vrije voeten te stellen; de landvoogdes
kon niet begrijpen dat eenige stad zulk een privilegie, dat
tegen alle recht en billijkheid streed, bezat. In alle geval, men
had ten tijde van hertog Karei, bij de scherpe justitie, die deze
tegen de ketters administreerde, daarvan geen gebruik gemaakt.
Aangaande de fouten onder het Kleefsche bewind begaan, had
zij den inquisiteur aangeschreven de Geldersche onderdanen
ongemoeid te laten. Weldra ving nu Berend Gruwel met be-
hulp van zijn notaris Dirk Wolf zijn afschuwelijk werk aan.
Al te veel geschiktheid scheen hij hiervoor juist niet te bezitten,
want hij was zeer hardhoorend.

Het hof van Gelderland deed dan ook reeds in het volgende
jaar moeite om zich van hem te ontslaan. De landvoogdes
keurde dit echter af, maar raadde hem aan een beteren notaris
te verschaffen. Dit is evenwel niet geschied, want Dirk Wolf
bleef in functie, zoolang Gruwel in Gelderland werkte. In
1549 gaf de landvoogdes bevel aan het hof hem, opdat hij
vooral tegen personen van aanzienlijken stand of van veel
invloed met meer autoriteit zou kunnen procedeeren, bij zijne
informatiën een paar raadsleden of andere rechtsgeleerde helpers
ter zijde te stellen. Weldra echter verliet hij Gelderland, 1550

1) vgl. Bijl. II. B. 8.
3) vgl. Bijl. II. B. 5.

8) vgl. de lantrentmeestersrekeningeu over de Jaren 1549 en 1550 in
Bijl. II. O.

vgl. Bijl. II. B. 6.

-ocr page 65-

53

was het laatste jaar waarin hij hiér werkte. Vanaf dit jaar,
dus voor een gedeelte nog tegelijk met hem, vinden wij Fran-
. ciscus Sonnius als inquisiteur in G-elderland werkzaam, waar
hij op verlangen van het hof Gruwel kwam vervangen. Vooral
in 1550 en 1551 werkte hij veel in deze provincie, en voorts
in de jaren 1556 en 1557. Sonnius was iemand, die veel
ambitie voor zijn hatelijk werk had. Later, bij de invoering
der nieuwe bisdommen, werd hij tot bisschop van \'s Hertogen-
bosch benoemd, trouwens juist hij was de bewerker dier bis-
dommen bij den paus.

Andere inquisitears treffen we in Gelderland niet aan, want
al werd ook in 1555 Nicolaas da Gastro Sonnius toegevoegd
om in Holland en Gelderland zijn arbeid te verlichten, van diens
werkzaamheid vinden wij evenmin eenig spoor als van die van
Willem Lindanus, later bisschop van Eoermond, die in 1563
tot onderinquisiteur, ook voor Gelderland, werd benoemd.
Alleen vermeld ik nog dat de reeds vroeger genoemde Borchart
van den Berch, thans deken der St. Walburgskerk te Arnhem,
in 1560 een gevangene hielp onderzoeken.

Thans rest mij nog de vraag te beantwoorden: op welke
wijze werkten de inquisiteurs Gruwel en Sonnius in Gelderland ?

vgl. Bijl. II. B. 7, en de rekeniug van dea landrentmeester over
1550, in Bijl. II. C. Op latere rekeningen komt hij niet meer voor.

vgl. Bijl, II. B. en over zijne verdere werkzaamheden Bijl. II.
C, Bijl. XVIII en Bijl. XXIL

vgl. G. Brandt, Historie der Eeformatie 4 dln. 1677—1704 DL I
(2de druk,) blz. 583.

vgl. de aanteekening bij Bijl. II. B. 8 en Bijl. II. B. 9.

vgl. Bijl. II. C, op het jaar 1560.

-ocr page 66-

u

Met de werkzaamheden van Gruwel te Harderwijk hoop iku
straks uitvoerig op de hoogte te brengen, hier stip ik slechts aan
dat hij daar volstrekt niets kon ondernemen zonder de stedelijke
regeering. Deze liet hem geenszins toe lieden voor zichzelf en
zijn notaris alleen te ontbieden, en vervolgens te verhooren.
Verder wordt ons megedeeld, dat noch Gruwel, noch Sonnius
ergens eenige inquisitie ondernamen op eigen gezag en alleen
voor hun eigen vierschaar, maar dat overal het ketteronderzoek
geschiedde in het bijzijn van eenige leden van het Geldersche
hof, daartoe gecommitteerd.

Waarschijnlijk na 1557, en zeker na 1560 werkten er geen
inquisiteurs in Gelderland. Het ketteronderzoek werd toen weer
bijna uitsluitend het werk van het hof, evenwel dit ging met
groote moeite gepaard, want reeds in 1559 en opnieuw in
1564 klaagden de leden van dit college erover, dat men hun
in de meeste steden en in vele ambten niet toeliet informaties
te nemen, getuigen te verhooren en diergelijke, zoodat zij niet
achter conventikelen en dergelijke strafwaardige zaken komen
konden. Is de ketterbestrijding meestal in Gelderland niet hevig

1) vgl. Bijl. XVI. 1. onder: ad. 2um, Misschien verhoorde hij echter
later toch lieden zonder medewerking van den raad vgl. Bijl. XVI.
5b, ad 3um, maar dan zeker slechts door de bemoeiingen van den
stadhouder en het hof.

2) vgl. Bijl. II. D, 6. Hunne bevoegdheid strekte zich anders zoo ver uit,
dat zij zelfs leden van het hof voor hun gerecht konden ontbieden, vgl.
Bijl. XVI. 3a en 3b.

3) na dit jaar komen geen posten aangaande inquisiteurs op de
rekeningen der landrentmeesters voor. Na 1560 werkten zij zeker niet,
vgl. de aangehaalde Bijl. II. D. 6.

de getuigenis in 1559 afgelegd vindt men Bijl. 11. D. 3, die van
1564 Bijl. I. C. 8b.

-ocr page 67-

oo

geweest, een Roomschgezind schrijyer getuigt dan ook in 1565,
dat de ketterij door de slaplieid in het bestrijden zeer toege-
nomen is.

Om nu te doen begrijpen hoe het kwam dat de inquisiteurs in
Gelderland zoo weing zelfstandig konden werken en dat ook de
leden van het hof in hun arbeid in dezen belemmerd werden
moet ik nog een en ander ter opheldering mede deelen.

De reden van beiden was dat de staten van Gelderland even
heftig gekant waren tegen de inquisitie als tegen de rechts-
macht van het hof. ®)

Wat de afkeer van de inquisiteurs betreft, reeds wat wij mee-
deelden over de moeilijkheden die Berend Gruwel bij zijn in-
stallatie in Gelderland ondervond, deed ons zien dat het hof te-
genstand tegens \'s mans bedrijf vreesde. Trouwens de Gelder-
sche staten beriepen zich in 1556 op het traktaat van Venlo;
daarbij werden „uitlandsche rechters" (en wat waren de inqui-
siteurs anders?) uit Gelderland geweerd, daarbij ook werden
de Gelderschen, gelijk bij volgende keizerlijke acten uitdrukkelijk
als leden der Roomschen rijks beschouwd, en meenden zij, dan
moesten ook de rijksverordeningen ten opzichte der kettervervol-
ging hier gelden.

Golden deze, dan kon slechts sprake zijn van vervolging van
wederdoopers en sacramentisten, immers aan die van de Augs-
bnrgsche confessie was bij den godsdienstvrede, in 1555 te
Augsburg gesloten, vrijheid verleend. De staten wilden dan

vgl. het onderschrift van Bijl. XXV.
vgl. over beide punten Bijl. II. D.
vgl. over het hier behandelde Bijl. II, D.

-ocr page 68-

56

ook, hoewel zij zich bereid verklaarden de ketters (dit waren
volgens de rijkswetten dus niet die van de Augsburgsche con-
fessie volgens stad en landrechten te straffen, niets van de
inquisitie weten, want getuigen zij: het zou in deze landen een
zeer ongenadig en ongewoonlijk ding zijn, dat de onderdanen
boven het gemeene recht met de heimelijke inquisitie zouden
bezwaard worden, daar niemand vry en onschuldig zoude zijn
in zaken, daar getuigen niet genoemd worden, om tegen hun
persoon en attestatie te excipieeren en dezelve te weerleggen." 2)
Nu, wij zagen het reeds, die „heimelijke inquisitie" ®) was in
Gelderland nooit ingevoerd, en zij zou er niet ingevoerd wor-
den. De bedoeling der staten was echter om geheel en al van
de geloofsrechters ontslagen te raken. Nadat zij hierop door
afgevaardigden, eerst bij den koning, zoo in 1556 en 1558 als
bij diens vertrek naar Spanje te Gent in 1559 hadden aange-
drongen, hielden zij voorts bij de landvoogdes aan en kregen
zooveel gedaan dat deze in 1560 beloofde dat de koning, mits
zij zich in het geloof goed gedroegen, geen inquisiteurs meer

1) zoo beroept zich Johan van Pallant, Heer van Keppel en Voorst,
iu brieven aan de Gelderfïcue staten voor zijn goed recht om een Her-
vormd leeraar in zijne heerlijkheid te hebben op den//uffgerichten stryd-
stantz des H. E.Eicks" en wijst erop dat hij geen ,/ketzer aderwidder-
toefer" is. Vgl. van Hasselt, Stukken voor de Vaderlandsche Historie, 4
dln. 1792—&3. Dl. ï blz. 89 en blz. 43.

3) Vgl. boven aangehaalde Bijl. II. D. Ic.

3) reeds bij een bul van paus Innocentius IV, gedateerd 9 Maart
1254 werd bepaald dat in kettergedingen de namen der aanklagers en
getuigen geheim gehouden zouden worden. Vgl. dit stuk in Paul Prede-
ricq, Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandi-
cae, Dl. I blz, 121, Op deze wijze werd zij echter in Gelderland ook
vroeger nooit ingevoerd, vgl. Bijl. XVI, 1, onder: ad. 2um.

-ocr page 69-

57

naar Gelderland zou zenden, gelijk ook sedert niet is geschied.

Toen kort daarop een nieuwe stadhouder in Gelderland werd
benoemd, nl. Karei van Brimeu, graaf van Megen en in diens
instructie stond, dat hij „zorgvuldig toezicht moest nemen in
het corrigeeren en straffen van de Lutheranen, herdoopers en
andere secten," beklaagden de staten zich opnieuw: daarmede
toch werd naar hunne meening de inquisitie ingevoerd; maar
nu zeker zonder eenig gevolg.

Waren de Geldersche staten van af 1556 voortdurend op
hunne hoede, om de inquisitie, wier invoering steeds meer
dreigde, te keeren, gedurende dienzelfden tijd leefden zi,i op
voet van oorlog met het hof van Gelderland. Dit rechtscollege,
eene schepping van keizer Karei V, was van de beginne af
den Gelderschen een doorn in het oog, een inbreuk op hunne
privilegies en vrijheden. Sedert 1556 werd het verzet tegen het
hof dan ook steeds sterker, waar ook de verschillende zienswijze in
geloofszaken het zijne toe deed. Was het hof de ijverigste
voorstander van inquisitie en geloofsvervolging, de staten wilden
van geen van beide gediend zijn. Mochten zij al verklaren den
Katholieken godsdienst te willen handhaven, zij bedoelden geens-
zins dit door strenge vervolging te doen.

Dat zij geen hevige bestrijders der ketterij waren, bewijst
behalve het reeds meegedeelde het feit, dat een
Anastasius
Veluanus in 1554 zijn werk „der Leken Wechwyser" aan de
Geldersche
Staten opdroeg en een Berend de Haze, afgezet ket-

vgl. Bijl. II. D, 1, 2 en 4, vooral d.

vgl. Bijl. II. D. 4, e en f.

vgl. hierover in het algemeen Bijl. II. D.

-ocr page 70-

58

tersch pastoor van Hattem, in 1557 tot hen een verzoelj om
herstel in zijne betrekking richtte, al was het ook te vergeefs.
Wij zagen hoe moeilijk het den leden van het hof viel, infor-
maties in zake ketterij te nemen, het bleek ons uit klachten,
door hen in 1559 en 1564 geuit. Een en ander ging niet buiten
de staten om, vooral niet in 1564, immers toen juist verbon-
den zich de staten om niet alleen de rechtsmacht van het hof

V

niet meer te eerbiedigen, maar ook den val dit lichaam te be-
werken. Een jaar later werd dit verbond opnieuw bekrachtigd.

Ziehier een en ander, wat bij de beoordeeling der Geldersche
hervormingsgeschiedenis in dit tijdvak wel in het oog te houden
is. Thans nemen wij den draad van ons verhaal weer op.

Wij zagen hoe in het vorige tijdvak te Elburg de geestelijk-
heid, de regeering der stad en de schoolmeester zich beijverden
de hervorming ingang te doen vinden. Het behoeft ons dan ook
niet te verwonderen, dat de stadhouder René van Chalons,
toen hij in het laatst van Sept. 1543 hier ingehuldigd werd,
bevond dat \' er groote voortgang in de ketterij, of zooals hij het
uitdrukt „in eenige verboden artikelen" was. Arent toe Boecop
liet deze schoone gelegenheid om de hervorming afbreuk te
doen geenszins voorbijgaan, maar gaf den stadhouder een ver-
zoekschrift over, waarin hij in vijf artikelen den reeds vroeger
vermelden Lutheraanschen pastoor van nieuwigheden beschuldigde
en wel met dat gevolg, dat deze Elburg moest verlaten.

2) over beide personen wordt later uitvoerig gehandeld.
1) vgl. Bijl. II 4, i en
7, a.

3) Bijl. XIII. 1. b.
i) vgl. Bijl. XIII. 3.

-ocr page 71-

59

Over diens opvolger als zielzorger van Elburg was hij echter
evenmin tevreden. Deze was de reeds vroeger genoemde Dirk
Dorre, een nog jeugdig geestelijke, die nu eenvoudig, zonder
zijn dwalingen herroepen te hebben, door Goessen van Huecke-
lum, den eigenlijken „cureit" of parochiepriester, die echter zijn
kudde aan anderen overliet, tot vice-cureit werd aangesteld.
Waar deze geestelijken in verschilden, hierin kwamen zij over-
een, dat zij beiden, gelijk in die dagen zeer gebruikelijk was,
met hun huishoudster leefden. De gedwongen ongehuwde
staat wreekte zich op deze wijze nog op het minst.

Heer Dirk Dorre begreep zich voortaan wat voorzichtiger te
moeten gedragen: de tijdsomstandigheden waren zoo geheel
anders dan vroeger. Zoo liet hij sints de inhuldiging van
den stadhouder, die bij deze gelegenheid zeker evenals in Hat-
tem, aan de schepenen, zoowel als aan de geestelijkheid de be-
langen van het Katholieke geloof op het hart drukte, behoorlijk
zijn kruin scheren. ®) Echter waren er nog altijd kwade geruch-
ten van hem in omloop, getijden scheen hij evenmin te lezen
als de biecht af te nemen voor hij de mis bediende. Ja, hij ver-
stoutte zich zelfs op het feest van St. Nicolaas (die nog wel
de schutsheilige der Elburgsche kerk was) in plaats van het

vgl. Bijl. XIII. 3 en de daar gegeven aanteekening over Goessen
van Hueckelum met Bijl. XIII, 2 onder „ter Elburch" waar met Dirk
Schene dezelfde persoon als Dirk Dorre wordt bedoeld, en met Bijl.
XIV, 4 en de aanteekening over Dirk Dorre aldaar.

dit blijkt aang. Goessen v. Hueckelum uit diens testament (archief
van Elburg Lade 17, no 16) uitgegeven door Haasloop Werner in Kist
en Boyaards. Nieuw Archief voor Kerkelijke Geschiedenis Dl. II blz.
252 etc, aangaande Dirk Dorre uit Bijl. XIV. 6.

Bijl. XIII. 2 onder „ter Elburch," over de inhuldiging zie Bijl.
XIII 1, a en b.

-ocr page 72-

60

gezang dat de andere geestelijken dezen ter eere aanhieven, met
zijn kapeUaan een ander lied te zingen, wat natuurlijk eene
groote verwarring gaf.

Geen wonder dan ook dat Arent toe Boecop in de klachten,
die hij 14 Dec. over de ketterijen te Elburg inbracht, hem niet
vergat. Daarin werd ook heer Herman Lutteken beschuldigd.
Deze wilde, ook na de komst van René van Chalons zijn kruin
niet laten scheren, voorts zeide hij opentlijk dat hij niet in de
zielmissen voor gestorvenen wilde bidden en dat hij het dage-
lijksch lezen van getijden prulwerk (loeryen) achtte.

Deze twee noemt Boecop uitdrukkelijk, maar zegt er bij dat
zij niet de eenige geestelijken waren, die aan dit kwaad schul-
dig stonden. Van de leeken, die hij aanklaagde, getuigt hij het-
zelfde.

iWat deze laatsten betreft, vestigt hij de aandacht op den
schoolmeester Bernard Feyt. Liet deze reeds in het vorige tijd-
vak zijn kettersche gezindheid duidelijk merken, ook nu vol-
hardde hij hierin. Toen Réné van Chalons van hem eischte
dat hij „Salve regina" (d.i. „Gegroet o koningin des hemels,"
aldus begint een bekend Roomsch kerklied) en andere lof-
liederen ter eere van de „moeder Gods" zingen zou, antwoordde
hij dat hem dit onmogelijk was.

Ook bij eene volgende gelegenheid toonde hij aan zijn be-
ginselen trouw te blijven: namelijk op den dag aan Maria\'s
offer gewijd (Mariae Presentatie 21 Nov.) De priester zong
toen in de kerk een gedeelte van een lied ter eere van Ma-
ria, waarop hij dan, misschien met zijne scholieren, moest

1) vgl. Bijl. XIIL 3 onder ,/ter Elburch."

2) vgl. Bijl. XIH. 3 onder „ter Elburch."

-ocr page 73-

61

invallen. De woorden, waarmede hij dit moest doen, stemden
echter geenszins met zijn denkwijs overeen, zoodat hij met
een anderen regel uit het zelfde lied antwoordde, wat na-
tuurlijk het gezang in de war bracht. Evenmin wilde hij
zingen „Dei genitrix intercede pro nobis" (Moeder Gods, bid
voor ons) „uit wat meening is wel te tasten," zegt Arent
toe Boecop.

Was het zoo met den onderwijzer der jeugd gesteld, ook
onder de gewone burgers waren er die voor hun gevoelen
durfden uitkomen. Zoo zeide zekere Hendrik de Roode openlijk
dat de gewijde hostie slechts brood was en dat hij voor het
plechtig opgeheven sacrament (de hostie werd na de wijding
ten aanschouwe van de gemeente opgeheven, gelijk nog in de
Roomsche kerk gebruik is) evenveel eerbied had als voor een
steen, waar men met den vinger op wees.

Hier zien we alweer denzelfden echt Nederlandschen afkeer
van de bijgeloovige opvatting van het sacrament, die overal in
ons vaderland tijdens de hervormingsdagen zoo eigenaardig voor
den dag kwam!

Wat het gevolg dezer klachten was kunnen een paar stukken
ons tenminste aangaande heer Dirk Dorre leeren.

Toen deze geestelijke in het begin van Maart vernam dat hij
by den raad te Arnhem was aangeklaagd, stelde hij dadelijk
alle middelen- in het werk om zich te rechtvaardigen. Geluk-
J^ig voor hem was hij bij zijne gemeentenaren zeer geliefd.

vgl. overal het hier bovenvermelde, de reeds meermalen aange-
haalde Bijl XIII. 2.

vgl. deze stukken, waaruit het hier volgende geput is Bijl, XIV. la en Ib.

-ocr page 74-

62

Den 8 Maart 1544 predikte hij te Doornspijk, toen kerkelijk
met Elburg verbonden. Na de godsdienstoefening verzocht hij
de gemeenteleden in de kerk te blijven, want hij had hun iets
te zeggen, waar hem veel aan gelegen was, daar Mr. Arent
toe Boecop hem te Arnhem bij den raad beklaagd had.

Vervolgens vroeg hij hen af of zij hem sints het bewind des
keizers ook iets hadden hooren preeken dat met diens manda-
ment strijdig was en of hij in zingen, conversatie en bedienen
van het sacrament ook anders handelde dan de gewoonte mee-
bracht? Het eenparig antwoord luidde ontkennend: heer Dirk
had niet anders gehandeld dan men van ouds placht te doen,
zij waren hem dankbaar voor zijn arbeid en begeerden geen
anderen pastoor. Voorts vroegen zij of Mr. Arent toe Boecop
eenige twist met hem te Elburg had, en dit nu aan hun pa-
stoor wilde wreken.

Ook een Doornspijksch vicaris, heer Heymen, verklaarde aan
den schout van Doornspijk, hierbij tegenwoordig, dat hij van
heer Dirk niets wist dan alle vroomheid, wat zijn handehngen
zoo binnen als buiten de kerk betrof.

Had onze geestelijke zich zoo in Doornspijk gerechtvaardigd,
hij begreep in Elburg hetzelfde te moeten doen. Daar eischte
hij het getuigenis van de gezamenlijke geestelijken, burgemee-
sters, schepenen en raad en van de gewone burgers der stad.

Dezen vroeg hij met zijn advocaat Gerrit Brouwer ten over-
staan van schout, schepenen en gerichtsluiden af, of hij zich
sints het mandament des keizers anders gedragen had, zoowel

pas in 1565 werden Doornspijk en Elburg kerkelijk gescheiden,
blijkens een stuk van 22 Maart 1565, in het archief van Elburg, Lade
1 no. 33.

-ocr page 75-

63

in zijn preeken als in het bedienen der mis en het zingen van
lofzangen, dan een goed pastoor schuldig is, en door den vroe-
geren pastoor, wijlen heer Augustyn Nagge, placht te geschie-
den. Hun getuigenis was hem wel honderdduizend rozennobels,
ja zijn leven waard, zeide hij. Nu, het viel gelukkig voor hem
zeer gunstig uit. Van zijne handelingen^ op St. Nicolaas 1543,
waar Arent toe Boecop zich zoo aan geergerd had, of andere
dergelijke staaltjes, vernemen wij niets.

De ontboden geestelijken kwamen niet allen op, daar zij al-
leen voor een geestelijken rechter behoefden te verschijnen, zoo
meenden sommigen. Anderen hielden zich eenvoudig stil, mis-
schien niet wetende wat te getuigen. Vijf hunner, waaronder
Heer Herman Lutteken, verklaarden dat heer Dirk als pastoor
niet anders geleerd of gedaan had dan men voor honderd jaren
in de kerk placht te doen, voorts hielden zij hem voor een op-
recht, vroom man, die zijn ambt eerlijk bediende.

Een dergelijk getuigenis legde vele raadsleden en andere bur-
gera af, waaronder Willem ten Have of Sanders, een goed
Katholiek, dien wij later nader zullen leeren kennen.

De kosters te Elburg en Doornspijk getuigden, dat hij het
sacrament nooit op andere wijze uitgedeeld had dan wijlen heer
Augustijn Nagge gewoon was. Ook juffer Anna Mommen, ma-
ter in het Bagijnenklooster te Elburg gaf eene gunstige verkla-
ring aangaande zijne rechtzinnigheid.

Wat de overige personen betreft, die door Arent toe Boecop
beschuldigd waren, Herman Lutteken ontmoeten wij nog jaren

vgl. Bijl. Xm. 2 onder „ter Elburct."

-ocr page 76-

64

daarna als geestelijke te Elburg, de aanklacht tegen hem
heeft dus zeker al even weinig gevolg gehad als die tegen
Dirk Dorre.

Dezen laatste liet men echter niet met rust, want hetzij
nog in 1544, hetzij in het begin van 1545 stelde Arent toe
Boecop wederom een nieuw klaagschrift op waarin hij ver-
langde dat Dorre door een ander werd vervangen: hij had zich
vroeger een aanhanger der nieuwe secte getoond, en mocht
hij nu al geen dwaling prediken, hij was een zielzorger, die
bij gezonden en zieken in de biecht en anderszins veel kwaad

kon zeggen en doen.

In ditzelfde stuk, dat hij aan den stadhouder overhandigde,
dringt hij er ook op aan dat er schepenen gekozen worden,
die standvastig in het geloof zijnde, de hardnekkige dwalenden
straffen, overeenkomstig \'s keizers mandaat. Insgelijks had men
daar behoefte aan een schoolmeester, die de jeugd van jongs
af tot gehoorzaamheid aan de kerk opleidde. Dan zou er
verbetering komen in Elburg, waar nu zoo menig leek, die de
schriften niet kende, door deze kwade
voorbeelden tot ongeloof
en verdoemenis der ziel wordt gebracht. De zorg voor die
zielen, zoo zegt hij, is dan ook de eenige reden van zijn beklag.

Hij wil ook niet al te streng zijn, maar berouw hebbende

ketters vergiffenis schenken.

Tot nu toe had hij zelf®) alles gedaan wat in zijn vermo-
gen was om het ongeloof te bestrijden; dit was hem door

1) Herman Lutteken komt nog in 1557 voor, vgl. P. A. N. S, van
Meurs. Geschiedenis en Eechtsontwikkeling van Elburg. Acad. Proef-
schrift, 1885, blz. 132.

2) onze Bijl. XIII. 3.

®) hij bedoelt zeker als raadslid.

-ocr page 77-

65

velen zeer kwalijk genomen, zoodat hij er veel om lijden moest.

Thans kan hij zelf daartegen niets meer doen (hij was zeker als
raadslid afgetreden, wanneer weten wij nieten geeft daarom
deze zaken aan hen in handen, die daartoe de macht hadden: het
is hoog tijd dat zij geneesmiddelen tegen de kwaal der ketterij
aanwenden! Naar aanleiding der genoemde klachten en van
andere, die op het gebrek van „Lutherie" en andere secten in
Elburg wezen, deed het hof van Gelderland weldra stappen om
zich in dezen te kwijten.

Drie raadsleden, Adriaan Nicolai, Johan van der Straten en
de griffier, Baptista Berty, vertrokken naar Elburg, om aldaar,
benevens te Hattem en te Harderwijk de noodige informaties
te nemen.

Eenigen tijd daarna begaven de stadhouder en vijf leden van
het hof, de reeds genoemden met Christoffel, graaf van Meurs
en Mr. Joost Sasbout, kanselier, zich naar Elburg. Zij hadden
eenig krijgsvolk bij zich, met vijftig paarden, en kwamen den
IS^en Juni 1545 aldaar aan.

Het is te begrijpen dat eene regeering als de Elburgsche
met een angstig hart dit hooge bezoek tegemoet zag. Er was
echter niet beter op, dan zich zoo vriendelijk mogelijk te ge-

Arent toe Boecop, die in 1545 als schepen voorkomt zal dezelfde
zijn, die in 1544 aan de rechtzinnigheid van Dirk Dorre getuigenis gaf,
zeker een familielid van hem. Het adellijke geslacht Boecop was blij-
l^ens talrijke vermelding in het archief te Elburg, aldaar zeer algemeen,
vgl. Bijl, XIV. 7b met Ib. Dat de Boecoppen van adel waren blijkt uit
W. J. baron d\'Ablaing van Giessenburg, De ridderschap van Veluwe.
1859 (vgl. aldaar de registers).

vgl. Bijl. XIII. 4 met den aanhef van Bijl. XIV. 4.
®) vgl. Bijl. XIV, 8 met Bijl. XIV, 3 en 4,

2

-ocr page 78-

66

gedragen en „bonne mine ä mauvais jeu" te maljen.

De raad gaf dus den stadliouder bij zijne loomst een goede
vereering, bestaande in een aam wijn en een last haver. Deze
kon die beleefdheden niet onbeantwoord laten. Hij noodigde de
regeering te gast en toonde zich voorts zeer minzaam, ja hij
sprak zelfs af dat hij den volgenden Zondag met hen naar den
vogel zou schieten,

Ondanks deze feestelijkheden verloor PhiUps van Hoogstraten
(deze was sedert 18 Juh 1543 René van Chalons als stadhouder
opgevolgd) het doel van zijn komst geenszins uit het oog, nl.
het „remedieren" der ketterij.

Een burger, die kwalijk van het sacrament had gesproken,
werd gestraft. Deze, zekere Gerrit Roeloffs had voor eenigen
tijd, toen zooals de Elburgsche koster het ons meedeelt, de
pastoor met „onsz her godt" naar een zieke ging, en de heden
daarvoor eerbiedig knielden, tot dezen gezegd: Gedraag u toch
niet zoo, dat is God niet, God is in den hemel. De andere straf-
oefeningen, die hier thans gehouden werden, vonden wij niet
vermeld. Dat zij niet maisch waren blijkt genoegzaam uit het
feit dat de scherprechter uit Deventer er aan te pas kwam.
Toch liep het met velen beter af, dan men verwachten zou.
Onder die gelukkigen behoorde Herman Lutteken. Uit niets blijkt
dat hij gestraft werd : nog in 1557 was hij geestelijke te Elburg.
Wat de aanklacht tegen Dirk Dorre betreft, de leden van het

1) Bijl. XIV. 3.

2) Bijl. XIV. 3 en 3.

s) vgl. in de rekening van 1545, de twee voorlaatste posten. Bijl.

XIV. 8.

-ocr page 79-

67

hof onderhielden zich zoowel met herti en de andere geestelijken
als met den raad, en brachten beiden hun fouten en gebreken
van partijschap onder het oog : den raadsleden vooral dat zij geen
straf tegen de ketters hadden uitgeoefend, zooals het keizerlijk
mandaat hun toch voorschreef.

Daarop beloofde de geestelijkheid en de vice-cureit in het
bizonder, zoowel als de raad voor het vervolg beterschap.
Voortaan zouden zij zich naar de plakkaten en naar wat de
leden van het hof hun mondeling opgedragen hadden, ge-
dragen.

Wij zagen reeds vroeger dat de inwoners van Doornspijk de
beschuldiging tegen heer Dirk Dorre aan partijschap toeschreven.
Ook de leden van het hof getuigen dat zij bij de infor-
maties in zake den pastoor tijdens hun verblijf te Elburg geno-
men, bevonden dat de moeielijkheden grootendeels daaruit
voortkwamen. Met welke quaesties echter deze godsdienstige
waren saamgeweven is mij niet bekend.

Het hof nam voorts maatregelen om zich te verzekeren van
de uitvoering der genoemde beloften. Een edelman uit het gevolg
van den graaf van Hoogstraten, met name Hendrik van Meholt,
werd in de stad achtergelaten met een bende krijgsvolk. Hij
moest voortdurend de preeken en missen der geestelijken hooren,
met de raadsleden en burgers converseeren en aldus zich ver-
gewissen, dat de beloften aan den stadhouder en de leden van
het hof gedaan, werden nagekomen. Dezen moest hij voorts
van aUes op de hoogte houden en elke overtreding in zake
kettery voorbeeldig straffen.

Bijl. XI4.
Bijl. XIV. 5b.

-ocr page 80-

Voorloopig werd hij, met den titel „bevelhebber van Elburg,"
slechts voor een maand aangesteld, maar zijne tegenwoordig-
heid bleek veel langer vereischt te zijn, hij bleef in Elburg tot
den Juh 1546, bijna een geheel jaar. Dit openbaarde

zich kort na het vertrek van de leden van het hof.

Aangaande Dirk Dorre had het hof den indruk gekregen, dat,
mocht hij al misdaan hebben tijdens het Kleefsche bewind, hij
zich daarna altijd goed had gedragen. Voorts was hem beloofd
dat hij nader door de landvoogdes der Nederlanden in Utrecht
zou worden verhoord. Deze vertoefde toen in Friesland,
maar zou spoedig over Utrecht naar Brussel terugkeeren. In-
middels schenen er ook bij den bisschop van Utrecht klachten
over den pastoor te zijn ingekomen, wat het gevolg had dat
deze onzen geestelijke in zijn ambt schorste. Geen wonder dat
dit te Elburg, waar men hem zeer genegen was, verontwaar-
diging en verwondering teweegbracht, daar het in strijd was
met de belofte van in Utrecht verhoord te zullen worden.

Het hof van Gelderland, dat bovendien vreesde dat er een
oploop in Elburg zou ontstaan (zoo zeer trok men zich zijn lot
aan) deed dan ook alle moeite den bisschop te bewegen de
schorsing op te heffen, totdat de pastoor zich te Utrecht zou
hebben verantwoord; immers hij begeerde absolutie voor \'t geen
hij in vroeger dagen misdreven had en voor beschuldigingen
over zijn tegenwoordig gedrag wilde hij gaarne terechtstaan

1) vgl. Bijl. XIV. 4 aan het einde met de post zijner bezoldiging over
1546 in Bijl. XIV. 8, over zijn titel Bijl. XIV. 7a.

3) Bijl. XIV. 5a en b.

8) vgl. onder Bijl. XIV. 4,

• Bijl. XIV. 5a.

-ocr page 81-

69

voor zijn geestelijlsen recliter! Ook zocliten de leden van liet
hof de landvoogdes te bewegen Dorre\'s voorspraak te zijn, even-
wel te vergeefs; zij antwoordde dat men den bisschop in zijn
proces tegen den pastoor moest laten voortgaan. Deze toch,
was beschuldigd ook gedurende \'s keizers bewind kwade leerin-
gen te hebben gepreekt. Voorts moesten de Elburgers vermaand
worden genoegen te nemen met den pastoor, die hun gegeven
zou worden. Het hof handelde volgens deze bevelen en zond
een copie van het schrijven der landvoogdes naar Elburg.

Heer Dorre bleef dus voorloopig geschorst, waarschijnlijk met
verhea van zijn traktement. Ten minste den Sept. 1545
verscheen hij voor den Elburgschen raad met verzoek eenige
missen in het Heilige Geest gasthuis en elders te mogen be-
dienen. Deze vroeg hem of hij absolutie had ontvangen om
weer missen te doen. Hij antwoordde dat dit hem nooit was
verboden, waarop zij zijn verzoek toestonden, onder voorwaar-
de dat hij in het Heilige Geest gasthuis geen kwaad gezelschap
zou opzoeken en zijne „amy" of metgezellin daar niet meene-
men. 2) Waarschijnlijk is, zeker ook door het toedoen der El-
burgers, zijne schorsing spoedig opgeheven, tenminste jaren
daarna was hij daar nog vice-cureit.

Wij vermeldden reeds hoe Hendrik van Meholt tot bevelheb-
ber van Elburg werd aangesteld. Als zoodanig moest hij in het

vgl. over het boven verhaalde Bijl. XIV in het algemeen. Een
gelijktijdige copie van het schrijven der landvoogdes bevindt zich in het
Elburgsche archief Lade 16 no 33 A.
Bijl. XIV. 6.
Bijl. XIX, 3.

-ocr page 82-

70

begin van 1546 er op toezien dat bij het vernieuwen van den
raad geen l^etterschgezinden werden gekozen of herbenoemd.
Den raad werd aangeschreven hem hierin te gehoorzamen. Drie
schepenen vielen uit: Hesaan Pranckensz, Gerrit van Holte en
Gerrit Rijnvis. Aangaande den tweeden wordt later uitdrukkelijk
gemeld dat hij wegens ketterij uit den raad was gesteld. Van
den eerste, de vader van Lambert Pranckensz, die later wegens
de troebelen van 1566 met zijn broeder door Alva werd
ingedaagd, mogen wij wel hetzelfde vermoeden, en ook Gerrit
Rijnvis ontviel geenszins door den dood aan de schepenstoel,
want hij komt later nog voor. Zoo werd dan de wensch van
Arent toe Boecop, dat er schepenen zouden benoemd worden,
standvastig in het Christengeloof, tenminste ten deele vervuld.
Ten deele zeg ik, want schoon voor de drie uitgevallenen
zeker goede Katholieken werden ingekozen, was de raad negen
jaar later alweer volstrekt niet naar diens inzichten samen-
gesteld.

Hoe het in de eerstvolgende jaren in Elburg met de hervor-
ming ging is ons niet gebleken, wel dat de inquisiteur Berend
Gruwel hier in 1548 werkte. Wat hij er uitrichtte weten wij
niet. Ook lezen wij van zekeren Jan Raeypaakers, waarschijn-
lijk een Elburger, die doör „den inquisiteur" (Gruwel of Sonnius)
Wegens kwade opininiën en andere dwalingen tot de belangrij-

1) vgl. over die vernieamng van den raad Bijl. XIV. 7a en 7b met
de aanteekeningen onder 7b en Bijl. XX. 3 c.

2) daar volgens Bijl. II. D 6 Gruwels werkzaamheid te Harderwijk
en te Elburg in eenen adem worden genoemd, vermoeden wij dat hij
van uit Harderwijk, waar wij hem in Maart 1548 aantreffen, naar El-
burg is gegaan vgl. Bijl. XVI. 5a en 5b.

-ocr page 83-

*

71

ke boete van 100 Philipsguldens werd veroordeeld, welke hij
in 1552 voldeed.

Zooeven duidde ik reeds aan hoe het met den raad van Elburg
in later dagen toeging. In 1555 was de betrekking van secre-
taris der stad vacant. Hoewel de stadhouder van Gelderland
meende dezen te mogen kiezen en daartoe van de regeering een
viertal geschikte personen, mits vooral niet met ketterij besmet,
verzocht, ging de regeering van Elburg zelf tot een keuze over
en benoemde iemand tot secretaris, die zooals zij zelf aan den.
stadhouder meedeelen, weliswaar vroeger van secte „befaempt"
was, maar zich sedert het traktaat van Venlo altijd onberispe-
lijk had gedragen. Zij hopen dan ook, dat gelijk den Gelderschen
indertijd beloofd was, hem deze dwaling van weleer vergeven is.

De stadhouder was juist afwezig, toen die brief aankwam en
daarom werd hij door het hof beantwoord. Zij kunnen er niet
over uit dat de Elburgers met zulk een ongepast schrijven voor
den dag durven komen, en keuren dan ook de gedane keuze
onherroepelijk af, want Gerrit van Holte, dien men tot secre-
taris verkozen had, was vroeger wegens zijn „quade secten"
uit den raad ontslagen. Thans nu de koning juist had bevolen,
dat men niemand, die met ketterij was besmet, of zelfs besmet
geweest was, tot eenig ambt zou toelaten, kon er wel aller-
minst sprake van zijn hem te kiezers. O\'ok de argumenten die
de Elburgers te berde brengen om te bewijzen dat zij zelf
tot het kiezen van een secretaris gerechtigd waren, voldoen hun
geenszins.

Gerrit van Holte werd niet verkozen. Toch vergunde men

vgl. Bijl. XX. 1.

-ocr page 84-

72

den Elburgers zelf een secretaris te kiezen, mits vrij van bo-
vengenoemde fouten.,

Toen het volgend jaar twee schepenen aftraden, begreep het
hof van Gelderland zich hierin opnieuw te moeten mengen.
Zij hadden vernomen, zoo luidt het in den brief, dien zij aan
Elburg richtten, dat aldaar „etlicker maeten gebreckin der saec-
ken der Religion sal beghinnen to verrisen." Daar de koning
hun heeft opgedragen, dit met aUen ijver te keeren, is hun ern-
stige wensch, dat geen aanhanger van Luther tot schepen
worde gekozen. Geschiedt dit toch, Z. M. zal het euvel opnemen,
maar in elk geval hebben zij hun plicht gedaan. Zij gaan in
dit schrijven zelfs zoover voor een der vacaturen zelf een can-
didaat aan te bevelen, nl. Willem ten Haeve, genaamd Sanders,
van wien zij weten dat hij de secte niet is toegedaan en die
ook te voren langen tijd de schepenstoel heeft bekleed. Zij slui-
ten zelfs een brief aan dezen in met verzoek de benoeming aan
te nemen, welke brief indien hij gekozen wordt hem worde
overhandigd, en dien men in het tegengestelde geval kan ver-
branden.

Het spijt mij dat ik niet weet of deze aanbevolen candidaat
gekozen is of niet. Zeker is het echter dat ook in het vervolg,
ondanks al die goede zorgen van het hof, de Elburgsche raad
geenszins door ijver voor het Kathoheke geloof uitmuntte: bij
herhaling moesten de raadsleden er in 1560 toe aangemaand
worden toch vooral hen te straffen, die gedurende de mis op

1) vgl. over het hierboven meegedeelde Bijl. XX. 2, a, b, c, d, e.

») vgl Bijl. XX. 3. Willem ten Have komt ook in 1545 en 1546 als
schepen voor, vgl Bijl. XIV. 7b.

-ocr page 85-

73

zon- en heilige dagen de herbergen, wijn- en bierhuizen en speel-
scholen bezochten. Mogen deze misbruiken op rekening der
hervorming worden gesteld (wat niet onmogelijk is, want nieuwe
begrippen brengen, in min ontwikkelde harten vooral, dikwijls
verwildering teweeg, doordien deze alleen het afbrekend element
zich toe eigenen) loffelijk waren ze niet en evenmin is hun on-
gestraft blijven van wege de overheid op zich zelf een verblij-
dend iets.

Te Elburg was de gehechtheid aan de Roomsche kerk gering.
Dit zou in 1566 overtuigend blijken, maar werd nu reeds zicht-
baar in de vele monniken en kloosterlingen, die hun gelofte
braken.

Zoo schaakte zekere Johan te Waeter, iemand die later aan
den beeldenstorm deelnam, in 1555 eene non uit hetBagijnen-
klooster te Elburg en begaf zich met haar en het kind, dat hij
bij haar verwekt had, naar Utrecht. Het hof beval aan de El-
burgsche regeering, hem daarvoor ten exempel van anderen te
straffen. Waarschijnlijk is aan die vermaning geen gevolg ge-
geven.

Dit voorbeeld vond hier in 1560 navolging bij zekeren gee-
stelijke Bruno Vege, deze ging met Anna toe Boecop,
eene non uit het Elburgsche Agnietenklooster, naar elders.
Een broeder of familielid van hem, Jan Vege, kloosterling
te Elburg, poogde drie jaar later hetzelfde te doen, maar werd
daarin misschien verhinderd. Ja, een jaar daarna, men bemerkt
dat het jaar 1566 nadert! had eene non Aleidt Jans zelfs de

1) Bijl. XX. 4.

vgl over de volgende berichten van monniken en nonnen, die hun
klooster verlaten Bijl. XX. 5, a, b, c, d, en de aanteekening op a.

-ocr page 86-

74

stoutheid om recht tegenover haar klooster bij hare moeder te
gaan inwonen, na haar geestelijk gewaad te hebben uitgetrokken.
Zoo iets zou moeilijk kunnen worden ondernomen in een plaats,
waar de overheid brandde van ijver voor het Katholieke geloof.

De mater van het convent liet dit echter geenszins kalm toe,
maar verzocht het hof van Gelderland den Elburgschen schout
en magistraat op hun plicht in dezen te wijzen. Het hof bleef
dan ook niet in gebreke, maar schreef den 16en Mei aan schout
en magistraat van Elburg om Aleidt Jans, hetzij weer in haar
klooster te brengen, hetzij uit de stad te bannen. Wat hiervan
gekomen is weet ik niet, maar het een en ander doet genoeg
verwachten, wat er in 1566 in Elburg zou voorvallen.

Kreeg René van Chalons bij zijn rondreis in 1643 van Elburg
den indruk dat het van ketterij lang niet vrij was, van Har-
derwijk kreeg hij kort daarna de zelfde gedachte, wat niemand
verwonderen zal.

Wij vermeldden reeds, hoe in het jaar 1541 hier vele weder-
doopers werden gedood en anderen verdreven, hoewel aan som-
migen, op voorspraak der burgers, vergund werd in de stad te
blijven. In 1544 brak voor hen een booze tijd aan, toen wer-
den alle aanhangers van David Joris, zoowel als van Menno
Simons uit Oost Friesland verdreven. Het gevolg was dat
velen zich naar de Nederlanden begaven en de landvoogdes ook
aan het Geldersche hof schreef hen niet te dulden, maar overal
op te sporen en te straffen.

1) vgl. Bijl Xin. Ib.

2) vgl. de aanteekening onder bk. 41 van dit werk, en over het
verder hier aangaande wederdoopers meegedeelde Bijl. XI, 3 en 3.

-ocr page 87-

*

75

Terzelfder tijd werden er eenige in Utrecht gevangen. Een hun-
ner noemde als medeplichtige een oude vrouw in Harderwijk, be-
nevens een persoon uit Arnhem. Den laatste kon men niet
vinden, en daarom werd ook het gevangennemen der oude
vrouw voorloopig uitgesteld. Kort daarna kwam men Idge
Stoeldreyers, de echtgenoote van Jehan Henrycx op het spoor. Zij
werd echter bijtijds door een of anderen geloofsgenoot gewaar-
schuwd en begaf zich toen naar Kampen, met het plan,
indien de vervolging voorbij was, weer terug te komen. Hield
die niet op, zoo zeide zij tegen haar man, dan wist zij niet waar-
heen, want het was thans overal zoo onveilig en dan haar ongeluk-
kige kleine kinderen! Hij moest maar in Harderwijk blijven, zij
zou een schuilplaats trachten te vinden. Het bleek dat zij juist
bijtijds vertrokken was, want den volgenden dag reeds werd
haar man door twee schepenen. Berend van Tellecht en Gerrit
Mauriszen (later een voorstander van het Calvinisme -) in het
verhoor genomen en legde allerlei bekentenissen af over weder-
doopers, waarmede zijne vrouw had omgegaan. Deze stukken
werden vervolgens aan het hof te Arnhem opgezonden, dat nu
in een memorie aangaf, hoe men te Harderwijk de zaak verder
moest aanpakken. Met den pijnbank bedreigd, deed daarop Jehan
Henrycx nog eenige meer uitvoerige verklaringen. Gelukkig
echter dat hij niet kon meedeelen waar de vervolgde verblijf
hield. We willen hopen dat zij buiten het bereik van het ge-
recht is gebleven.

Waren de wederdoopers in Harderwijk vertegenwoordigd, dat

deze laatste was te voren ook at door Hollaudsclie wederdoopers
genoemd, vgl. Bijl. XI. 3b.

2) vgl. Bijl. XXVII. 21 no. 8.

-ocr page 88-

76

de ketterij onder Luthersclien of Sacramentistischen vorm
er grooten ingang vond is ongetwijfeld. Zoowel onder de
geestelijkheid als onder de raadsleden brak zij zich baan.
Mochten al (gelijk in Elburg) vele geestelijken sedert \'s keizers
bewind niet zoo vrij meer hun meening zeggen, en bv. de
pastoor Claes wat meer eerbied voor het sacrament betoonen,
er waren er, die ook in dezen tijd onbewimpeld voor hun ge-
voelen uitkwamen. Tot hun getal behoorde zekere heer Jan,
onlangs van Groenlo gekomen, waarschijnlijk de opvolger van
Coenraad Eenckum. Had deze laatste onder het Kleefache be-
wind het avondmaal volgens Protestantschen ritus bediend. Jan
van Groll durfde dit zelfs nu voortzetten.

„Vrienden," zoo sprak hij op den tweeden adventszondag,
voor Kerstmis van het jaar 1543, tot zijn gemeenteleden „wij
willen doen, zooals gij verleden jaar gedaan hebt. Gij zult u
bereiden tot het avondmaal des Heeren, gelijk gij ook toen deedt;
wij willen betrouwen op de barmhartigheid Gods en den keizer
daar niet in aanzien."

„Gij moet niet meenen," zoo sprak hij voorts „dat Christus
hier (in het avondmaalsbrood) op dezelfde wijze is als hij aan
het kruis was, (gelijk u de papisten geleerd hebben) neen, hij
zit aan de rechterhand zijns Vaders."

Dat deze priester ook ten opzichte van de biecht afwijkende
gevoelens koesterde, zal den lezer zeker niet verwonderen. Daar-
van zeide hij: „Te zeggen: ik biecht God, Maria en alle heih-
gen is gekheid, gij moet zeggen: Ik heb God gebiecht en be-
geer van u door Zijn Woord getroost te worden."

Verklaarde de Elburgsche geestelijke Herman Lutteken voor
geen gestorven zielen te willen bidden, ook hier waren er die

-ocr page 89-

77

ft

er eveneens over dachten, wij lezen toch van een pastoor, die
op Allerheihgen en Allerzielen de kerk uithep, zoodat er geen
vigihën of missen voor de dooden geschiedden.

Even weinig eerbied als deze geestelyken betoonden vele bur-
gers voor de kerkelijke plechtigheden, trouwens waar de geeste-
lijke en wereldrijke overheid het voorbeeld gaf, was het voor
hen goed volgen. Bij zekere gelegenheid werd een doode in
Harderwijk begraven. Achter het lijk gingen eenige minderbroe-
ders, de gewone kerkelijke responsoria zingende. Evenwel het
duurde niet lang of ze moesten door al het geroep en gespot
met hun zingen ophouden.

Voorwaar, hier was niet minder reden dan in Elburg om een
onderzoek in te stellen en de ketterij zoo mogelijk te keeren.

Dit geschiedde dan ook vanwege het Geldersche hof. Eenige
leden daarvan begaven zich met den stadhouder in het laatst
van Juni 1545 hierheen, om evenals te Elburg de vereischte
maatregelen te nemen. Jammer, dat wij niet weten waarin
die bestonden.

Het kapittel van St. Marie te Utrecht, dat het recht had de
pastoors te Harderwijk te benoemen, begreep ook iets te moeten
doen. Vroeger, onder het Kleefsche bewind, ontbrak hun de
gelegenheid om hier de zaken behoorlijk op orde te brengen.

In 1540 toch had de Harderwijker regeering, zooals wij hier

vigiliën = (nacht)waken, d. w. z. de nachtelijke voorbereidende
eeredienst, die aan groote kerkelijke feesten voorafging.

®) vgl. aangaande het hierboven meegedeelde Bijl. XHI. 2. onder
//Harderwyck". Eesponsaria beteekent beurtzangen. -

«) vgl. Bijl. XIII. 4 en Bijl. XIV. 3.

-ocr page 90-

78

even herinneren, zelf vier pastoors aangesteld, want de door
het kapittel benoemden durfden de moeilijke betrekking van pa-
stoor in het Lutherschgezinde Harderwijk niet aanvaarden. Nu was
de tijd gekomen om tegen een der toen aangestelde pastoors, de
reeds vroeger vermelde Johan Seneker, van zijn recht gebruik te
maken, te meer daar over diens rechtzinnigheid ongunstige geruch-
ten in omloop waren. Hij werd dan ook afgezet en zekere Ni-
colaas Jansen Schijn, die reeds vroeger onaangenaamheden met
de Harderwijker regeering had gehad, en dus te minder in U.VA-
smaak kon vallen, in zijn plaats gesteld.

Of de Harderwijker raad zich al beklaagde, dat Johan Sene-
ker zoo geliefd was bij de burgers, of zij al beweerden dat het
kapittel in 1540 de benoeming van vier pastoors, en dat wel
voor hun geheele leven, aan de stad had vergund en er op we-
zen dat voor \'s keizers regeering zulk eene vervanging nooit
was geschied, het mocht niet baten: Johan Seneker keerde
niet weer.

Evenmin werd voor Nicolaas Jansen Schijn een ander be-
noemd, niettegenstaande deze pastoor aan vlagen van razernij
leed, die zoo hevig waren, dat men hem met touwen moest bin-
den; op welke omstandigheid de Harderwijker regeering zich
natuurlijk beriep ten einde zijne ongeschiktheid te bewijzen.
Het is te begrijpen dat die gespannen verhouding tusschen de
regeering en den pastoor niet tot bevestiging van het Katholieke
geloof medewerkte,

Het volgende jaar, 1546, levert dan ook eenige staaltjes op, waar-
uit genoegzaam te zien is dat dit geloof in Harderwijk er niet

1) vgl, over het hierboven verhaalde Bigl. XV, 2, vergeleken met 1
en 3 en met Bijl, IX. d en e.

-ocr page 91-

79

op vooruitging. Het liof van Gelderland toch oordeelde noodig
ook hier (evenals in Elburg) aan den drost Vijt van Munster
op te dragen, goed toe te zien, dat niemand in den raad werd ge-
kozen, die met „nyer secte" was besmet.

Ook werd hem den IB-len April bevolen een kloosterling, die
zijn klooster in Harderwijk had verlaten, gevangen te nemen. \')
Eenige andere feiten, die wij nu gaan vermelden, doen ons
meer een blik slaan in den toestand der burgerij.

Het was in het jaar 1546 een dure tijd. Vandaar dat vele
handwerkslieden hard moesten werken om in hun onderhoud
te voorzien. Zoo waren er eenige leden van het weversgilde, die
zelfs des namiddags op Allerzielendag hun bedrijf uitoefenden.
De gildemeesters achtten dit strijdig met de wetten van het
gild en beboetten hen met een ton bier. De anderen meenden
echter ten onrechte te zijn gestraft en beklaagden zich bij de
Harderwijker overheid, die, na bevonden te hebben dat hierom-
trent in de gilderol geen bepaling voorkwam, hen van hunne
boete ontsloeg.

Deze beslissing had ten gevolge dat andere gilden nu ver-
der gingen en in den zomer van 1546 zoo vrij waren eenige
heilige dagen (waarop hun verboden was te arbeiden) eenvoudig
af te schaffen. 2)

Gaven in vele steden en dorpen, hetzij door den Evangelischen
zin, waarin zij gestelde prijsvragen beantwoordden, hetzij door
de vrijmoedigheid, waarmede zij de gebreken der geestelijkheid

1) vgl, Bijl. XV. 4 op 1546.
®) 2 Nov.

vgl. Bijl. XVI. 1. onder ad 5um en ad 7um met 5a en 5b.

-ocr page 92-

80

hekelden, de rederijkerskamers groote ergernis, zoo zelfs dat
later (bij plakkaat van 26 Jan. 1559) koning Philips hierop ver-
ordeningen gaf, ook in Harderwijk vinden we iets der-
gelijks.

Men was daar gewoon den gedenkdag van St. Odulphus
luisterrijk te vieren. Op dien dag werd een plechtige processie
gehouden en daarbij een spel van godsdienstige aard vertoond.
Het was zelfs gebruikelijk dat de pastoor en de kerkmeesters
hiertoe de burgers opwekten, daar de opbrengst voor onze Lieve
Vrouwe en de kerk bestemd, door de toeloop van vele vreem-
delingen vrij aanzienlijk was.

Het spel dat in dit jaar werd opgevoerd moge der kerk voor-
deel hebben aangebracht, het was overigens niet tot haar eer,
ten minste het wordt door de leden van het Geldersche hof een
„schandelijke aardigheid" („une farce scandaleuse") genoemd.
Heel stichtelijk zal het wellicht ook voor Protestantsche ooren
niet geweest zijn, als wij bedenken dat twee der deelnemers
„vermits dendronck" de papieren, waar hun rol opgeschreven
stond, kwijt raakten. Dit waren zekere Hendrik en Gerrit Eer-
sten, gebroeders. De hoofdrol werd echter vervuld door Claas
Beyerman, die zijn stuk zeker goed kende, want hij sprak uit
het hoofd.

De Harderwijker raad liet deze overtredingen (ik bedoel de
beide laatstvermelde staaltjes eenvoudig begaan, en het zou

1) vgl. G, Brandt. Historie der Eeformatie Dl. I. 2de druk 1677
blz. 229.

3) 12 Juni,

8) boe het met den weggeloopen monnik afliep weet ik niet.

-ocr page 93-

81

«

de taak van den inquisiteur Berend Gruwel zijn een en ander
te straffen. Met dezen ga ik u thans nader in kennis bren-
gen. Een van de eerste plaatsen waar hij in Gelderland werkte
was Harderwijk. Dat hij daar niet met open armen werd
ontvangen zal u wel geenszins bevreemden.

In de eerste helft van Juli 1547 kwam hij er aan en nam
zyn intrek in het Fraterhuis. Reeds spoedig kon hij merken dat
hij geen sympathiek persoon was.

Toen hij zich kort na zijn aankomst naar het raadhuis begaf
om aan de regeering van Harderwijk zijne commissie te ver-
toonen en met deze een en ander te bespreken, ontmoette hij
onderweg allerlei heden, die hem scheldwoorden achterna riepen.
Voorts had hij toen of later op de bodekamer van het raadhuis
een minder aangename ontmoeting met zekeren meester Rutger,
„droechscherer" van beroep, iemand die er zijn werk van maakte
om aan ziekbedden een stichtelijk woord te spreken.

Deze verstoutte zich het volgende tegen hem te zeggen : „Is
zijne Keizerlijke Majesteit zoo gek, dat hij zulk een monnik in
deze vreedzame, eendrachtige stad zendt, om hier dingen te
ondernemen, die oneenigheid en onvrede verwekken. Dat verwon-
dert mij zeer, het is van Zijne Majesteit noch wijs, noch Evan-
gelisch gehandeld." Men ziet, meester Rutger durfde te zeggen
wat hij op het hart had.

Onze inquisiteur maakte zich in Harderwijk, gelijk op zijn

vgl. over dit spel etc. Bijl. XVI. 1 onder ad 5nm, ad 7"n en ad
Slim met 4, 5a en 5b.

Bijl. XVI. 1 ad. 5um.

vgl over hem Bijl. XVI. 1 ad 5uiii, met 5a en 5b.

6

-ocr page 94-

82

weg lag, meester van alle verboden boeken, die hij machtig kon
worden. De heden die hem dezen brachten, werden er echter door
de burgerij met een schuinsch oog op aangezien, en zelfs voor
verklikkers, boekbrengers en dergelijken gescholden.

Zoo werd ook zekere Gerrit Brouwer, die zich hiertoe naar
het Fraterhuis begaf, door eenige lieden ten huize van juffer
Anna van Bryenen (zeker familie van Johan van Bryenen, die
toen lid van den raad was) spottend nageroepen. Een geestelijke,
heer Gerrit Brinck, durfde zelfs zijn boeken nauwelijks gaan
brengen, en maakte, gelijk hij aan een zijner collega\'s, heer
Lenhart verklaarde, er zich ongerust over, dat dit brengen der
boeken hen priesteren, die toch al met de burgers geen groote
vriendschap hadden, nog meer in verdenking zou brengen.

Had de burgerij het niet op hem begrepen, evenmin de raad.
Weliswaar behandelde deze, gelijk hij zelf verklaart, hem steeds
met alle beleefdheid, maar toch legde diezelfde raad hem bij
zijnen arbeid allerlei bezwaren in den weg. Eeeds vóór het
midden van Juli was hij in Harderwijk aangekomen en het
duurde tot eenige dagen in Augustus, eer hij zijn eigenlijk werk
kon beginnen. Al die tijd werd met onderhandelingen door-
gebracht.

De inquisiteur verzocht kort na zijn aankomst aan den raad
dat zij, gelijk in andere steden geschied was, een stuk zouden
publiceeren, waarin aan een ieder verboden werd hem en zijn
metgezel (hij had den notaris Dirk Wolf bij zich) op eenige
wijze te beleedigen, en waarin een ieder gelast werd den

1) vgl. Bijl. XVI. 1. onder ad 4nm, ad 6nm en ad Sum. (aan het einde).

2) vgl Bijl. XVI. 1, ad 5um. (op het einde).

-ocr page 95-

83

ft

inquisiteur alle zijne boeken, na 1518 gedrukt, ter onderzoek
te geven en dezen voorts in alles te gehoorzamen. De Harder-
wijker raad was bereid een stuk af te kondigen waarin het
genoemde verbod stond, maar achtte het beter, dat hij het bevel
aangaande de boeken en wat verder zijn werk betrof, zelf op
den preekstoel zou afkondigen.

De publicatie werd nu in overleg met den inquisiteur op de
volgende wijze ingericht: aan een ieder werd verboden hem
of zijn metgezel te beleedigen en geboden hem te gehoorzamen:
volgens de commissie van Z. M. die hij op den predikstoel
verkondigd heeft en verkondigen zal. Evenwel, men zou op
verzoek van Gruwel, die eenige dagen elders werkzaam moest
zijn, met die publicatie tot na zijn terugkomst wachten.

Voor het zoover kwam, voegden de schepenen tot versterking
van zijne commissie, zoo zij zeiden (het zal echter wel tot
verzwakking zijn geweest!) in dit stuk eenige woorden in, zoodat
nu hierin een ieder geboden werd den inquisiteur te gehoor-
zamen : „in de dingen die goddelijk, billijk en redelijk zijn."

Aldus werd het stuk nu ook Zondag den 24sten juli afgelezen,
terwijl Gruwel, die teruggekomen was, toen zeker zijn bevel-
schrift van den preekstoel afkondigde. Dirk Wolf, zijn notaris,
bood een der burgemeesters aan, het afgelezen stuk der Harder-
wijker regeering op de kerkdeur te spijkeren. Dat was toen
de gewoonte van pubhceeren.

Hiermee was deze quaestie nog niet van de baan, gelijk wij
straks zullen zien. Inmiddels gebeurde er iets wat nog meer

vgl. Bijl. XVI. 1, vooral onder ad. lum,
®) vgl. Bijl. XVI. 1, onder ad lum. (aan het einde).

-ocr page 96-

84

moeilijkheden gaf. De instructie der inquisiteurs hield in, dat zij
iedereen voor hun rechtbank konden dagen, alle overheidsper-
sonen, tot zelfs leden van provinciale hoven incluis. Gruwel
meende van die bevoegdheid ook tegenover de Harderwijker
regeering gebruik te kunnen maken en ontbood dan ook den
29sten Juli Herman van Oldenbarneveld, burgemeester en Wolff,
secretaris van Harderwijk om binnen een half uur bij hem te
verschijnen. Dit bracht groot ongenoegen teweeg, want bij
zijn komst te Harderwijk had de inquisiteur met den raad afge-
sproken, dat hij niets zou ondernemen dan met hun weten en
willen en vooral niets, dat op eenigerlei wijs tot oneenigheid,
twist of partijschap onder de burgers aanleiding kon geven.
Thans, meenden zij, was tegen die afspraak gehandeld. Zoo\'n
heimelijke samenkomst gaf tot onderlinge belastering aanleiding
en was nieuw en ongehoord, ja zelfs hertog Karei, die met
goed gevolg tegen de ketterij had gestreden, had zoo iets nooit
ondernomen, iets dat strijdig was met de privilegiën en rechten,
ook door den keizer bezworen en bovendien in den bevelbrief
des keizers, betrefifende de inquisiteurs, in Juni te Arnhem ge-
geven, niet vermeld. Kort en goed, zij konden er niet in toe-
stemmen dat Herman van Oldenbarneveld, burgemeester en lid
van den raad, en Wolff, secretaris en gerechtsdienaar, zulk een
samenkomst met hem hadden. Wilde hij de schepenen spreken,
dan waren zij daartoe (wel te weten allen te zamen) voort-
durend bereid!

Dit antwoord bracht notaris Dirk Wolf namens de schepenen
aan hem over. Na eenige bespreking verklaarde hij deze zaak

i) vgl. Bijl. XVI. 3b en 3a.

-ocr page 97-

85

voorloopig te v^rillen laten rusten.

Den volgenden dag, 30 Juli, had de raad een nieuwe samen-
komst met den inquisiteur, waarin aangaande de bovengenoemde
quaestie alles bij het oude bleef. Er was echter nog meer te
verhandelen. Zoo als ik vroeger mededeelde had notaris Dirk
Wolf reeds den 22sten
Juü op zich genomen het bewuste bevel-
schrift op de kerkdeur te bevestigen. Hij had dit echter niet
gedaan en de inquisiteur begeerde nu dat dit alsnog geschieden
zou. Hij liet zich tevens het stuk nog eens voorlezen en be-
merkte toen de invoeging, die de raadsleden „tot sterking zijner
commissie (?)" zich veroorloofd hadden. Gelijk te begrijpen is
drong hij er op aan dat die woorden geschrapt werden, wat
dan ook geschiedde. Kort daarop werd het stuk aan de kerkdeur
aangehecht.

In diezelfde samenkomst deelde hij mede dat hij uit het on-
derzoek van geestelijke en wereldlijke personen, zoowel als uit
de beleediging hem op de bodekamer aangedaan (welke hij ge-
neigd was te vergeven, voor zoover zij hem betrof, maar zij
gold ook Z. M!) bevonden had, dat deze stad lang niet zonder
dwaling was. Hij wilde een en ander echter voorloopig onder
zich houden en bedenken wat hij tot verbetering en onderdruk-
king daarvan zonder doodzonde kon doen!

De raad antwoordde hierop dat zij als trouwe onderdanen ge-
negen waren iemand die den keizer of hem inquisiteur had
beleedigd, of ook iemand, wiens dwalingen bewijsbaar waren of
die anderszins tegen Z. M. bevelen had gehandeld, te straffen.
Zij wisten hier echter niet van, hij moest hun dus de namen

vgl. Bijl. XVI. 1, ad 2um (in het begin), met 2 en 3,

-ocr page 98-

86

maar noemen. Berend G-ruwel gaf hierop verder geen antwoord,
en zoo scheidde men van elkaar.

De inquisiteur wist echter wel wat\'wilde; hij zond kort daar-
op zijn notaris naar Arnhem ten einde de leden van het hof te
verzoeken de Harderwijkers tot hun plicht te brengen. Deze
bracht dan ook een brief voor den raad mee, dien hij aan de
burgemeesters Otto Alertsz en Sweer van Heuckelom (later een
der deelnemers aan de bewegingen van 1566) overhandigde.
Hierin werd de regeering van Harderwijk gelast den inquisiteur
in alles behulpzaam te zijn en ook voor de kerkdeur en elders
te publiceeren dat ieder binnen zekeren tijd aUe zijne boeken,
na 1618 gedrukt, aan hem brengen zou, de goede boeken wer-
den teruggeven (deze publicatiewas inmiddels geschied.) Voorts
werd aan ieder van hen bevolen op zijne vragen te antwoorden,
wat zij wisten, en ook andere burgers tot gewillig getuigenis
op te wekken. Nogmaals herhalen zij aan het slot van den
briefhoehet \'s keizers meening is, dat zij hem in alles ter wille zijn.

Den dag daarop reeds zonden de Harderwijkers hun antwoord,
Avaarin zij zich bij den stadhouder rechtvaardigen, en zich over
den inquisiteur beklagen, die anders handelt dan hij van den
beginne met hen afsprak. De publicatie hebben zij gedaan, en
aangaande het verschijnen op zijne oproeping herhalen zij de
ons reeds bekende bezwaren. Zij zijn wel bereid getuigenis voor
hem af te leggen, maar slechts ten overstaan van twee burge-
gemeesters of van twee andere personen, naar keuze van den
ondervraagde.

1) Bijl. XVI. 1, onder ad 3um.
s) vgl. Bijl. XXVII. 21 no. 3.

-ocr page 99-

87

Het hof verzond den 85tenAug. zijn antwoord hierop: iedereen
was verphcht voor den inquisiteur getuigenis af te leggen,
tot zelfs zij, leden van het hof incluis; zijne instructie, waar-
van zij hier uittreksel overzenden, wijst dit uit. Zij raden hun
voorts ernstig aan hem in alles te helpen, opdat zij daarvan
geen kennis behoeven te geven, waar dit behoort (de bedoehng
is zeker: aan de landvoogdes).

Inmiddels daurden de onderhandeüngen van den raad met
Berend Gruwel voort. Zondag 7 Aug. had men na de predikatie
een samenkomst in de school. De inquisiteur eischte toen van
de raadsleden, dat zij hem een eed zouden doen om hem be-
richt te geven op wat hij vragen wilde, met de bedoeling
namelijk om door middel van de raadsleden informaties te
nemen betreffende strafwaardige zaken en personen. De raad
meende echter dat de eed, dien zij aan den keizer en de stad
hadden gedaan, hen genoeg bond; wisten zij iets dat „contrarie
Godt ind sijner Matt weer," dan zouden zij uit kracht daarvan
naar recht en naar \'s keizers bevel daartegen handelen. Het
scheen dat Gruwel met die verklaring tevreden was, hij diong
er ten minste niet verder op aan.

Hiermee waren eindelijk zijn onderhandelingen met den raad
afgeloopen. Het werd tijd ook, want zij waren reeds vóór
15 Juh begonnen en het was nu 7 Augustus. Thans kon hij,
altijd echter door middel der raadsleden, zijn onderzoek aanvan-
gen. Zoo geschiedde dit tenminste ten opzichte van de deelne-

vgl. Bijl. XVI. 1. onder ad 4um, en de besproken brieven met
tet concept van het antwoord van Harderwijk en het uittreksel uit de
instructie des inquisiteurs Bijl. XVI. 2a, 2b, 2c, 3a en 3b.
Byl. XVI. 1, onder ad 5um.

-ocr page 100-

mers aan het spel op St. Odulphusdag. Dezen werden voor den
raad ontboden en verhoord en vervolgens werden die getuige-
nissen door twee schepenen en den secretaris naar den inqui-
siteur gebracht, die daarop zijn dank betuigde voor de hulp
van het gericht. Die onderzoekingen verder mee te deelen zou
mij in herhalingen doen vervallen: de resultaten zijn ons reeds
bekend. Genoeg zij het er opmerkzaam op te maken dat de
Harderwijker raadsleden alles zooveel mogelijk met den man-
tel der liefde poogden te bedekken.

Kort daarop is Gruwel waarschijnlijk uit Harderwijk vertrok-
ken, om er echter in het volgend jaar weer te keeren. In
Maart 1548 toch liepen er zulke bedenkelijke geruchten van
oproer en ketterij aldaar, dat de Geldersche stadhouder begreep
zich in persoon er heen te moeten begeven. De geruchten waren
overdreven geweest, zooals hij reeds spoedig merkte, immers
bij den raad vond hij alle gehoorzaamheid. Evenwel was er
toch het een en ander voor hem te verrichten. Zes of zeven
nonnen, die haar klooster verlaten hadden werden daarin weder
teruggebracht en Claas Beyerman werd, hoewel niet streng,
gestraft wegens het spel dat hij indertijd gespeeld had. Zijn

1) vgl. Bijl. XVI. 7, onder ad 6um, ad 7i"n en ad Sum, Wat de ons
bekende resultaten betreft, ik bedoel het meegedeelde over de afschaf-
fing der heiligedagen en het spel op St. Odulphusdag, het op straat
nageroepen worden van Gruwel, de beleediging hem door Eutger
Droechscheerer aangedaan, het schelden voor boekbrengers en het om-
trent Gerrit Brinck en Hendrik Brouwer meegedeelde.

2) vgl. daartoe Bijl. XVI. 1, onder ad Gum, ad 7nm, en ad 8um, met
4, 5a en 5b.

vgl, het einde van Bijl, XVI, 1,

-ocr page 101-

*

89

metgezel i) ontliep het voorloopig, want hij was niet in de
stad en daarom werd aan den raad opgedragen hem een der-
gelijke straf op te leggen.

Voorts het hij Berend G-ruwel in de stad achter om verder
de zaken in het reine te brengen. Nu, er was voor dezen nog
heel wat te doen, want weliswaar had hij in het vorige jaar
eenige zaken onderzocht, maar straffen waren toen nog niet uitge-
deeld, gelijk wij reeds aangaande Claas Beyerman zagen. Hier-
over legde hij dan ook den 18^™ Maart aan de Harderwijker
regeering eenige vragen voor, waarop deze den volgenden dag
antwoordde.

De eerste betrof de reeds vermelde nonnen, die door den
stadhouder in het Bagijnenklooster teruggebracht waren.

De raadsleden wisten hier over de vereischte inlichtingen niet
te geven, maar riepen de clementie van den inquisiteur voor
haar in.

Voorts vroeg hij aan den raad, welke straf zij het best oor-
deelden voor hem, die met Claas Beyerman had meegespeeld en
voor de lieden die in den zomer van 15é6 eenige feestdagen
hadden afgeschaft. Men gaf ten antwoord, aangaande het eerste:
dat hij zelf de personen had verhoord en bevonden had dat
dit niet uit boos opzet was geschied; aangaande het tweede dat
de afschaffing der heiligedagen in verband met de tijdsomstan-
digheden, naar aanleiding van hun uitspraak, die een ieder toe-

er wordt in Bijl. XVI onder ad 7nm en ad 8um. van twee met-
gezellen gesproken, één was zeker de hoofdschuldige.

vgl. Bijl. XVI. 4.

zij waren dus tweemaal verhoord, immers ook reeds vroeger door
de Harderwijker schepenen, vgl. Bijl. XVI. 1. onder ad Som,

-ocr page 102-

90

liet in dezen zijn geweten te volgen, geschied was. Zij verzoch-
ten voorts aan Gruwel deze personen „soo drechehcke peni-
tentie" op te leggen, als hij zonder zijn commissie te verkor-
ten, doen kon.

Een derde punt betrof meester Rutger Drothscherer. De inqui-
siteur wenschte dat men hem zijn „lopen end preken bij den sie-
ken" verbieden zou. De raad beloofde hem dit niet te verzwij-
gen. Het blijkt hier dat Gruwel tenminste geen persoonlijke-
wraakzucht koesterde tegen dezen man, die zich zoo stout te-
gen hem uitgelaten had.

In Harderwijk moest binnenkort een nieuwe rector in de
school worden aangesteld. De vorige was waarschijnlijk niet
zuiver van ketterij geweest, tenminste de inquisiteur drong er
op aan dat zijn opvolger geboden zou worden geen verboden
boeken in de school te lezen of dat aan de ondermeesters of
ook aan de scholieren toe te laten. De raadsleden beloofden
voor de naleving van \'s keizers edicten en mandaten te zorgen.
De verboden boeken schenen in Harderwijk in den smaak te
vallen, want ook nu weer ging Gruwel aan het inspecteeren en
wel voor het fraterhuis „op ten brinck."

Reeds vroeger vermeldden wij hoe er een slechte verhouding
bestond tusschen den pastoor, Nicolaas Jansen Schijn, en de
regeering. Dit was er niet beter op geworden. In 1547 vroeg
de raad van Harderwijk aan het kapittel van St. Marie de
verplaatsing van den pastoor: de gemeente achtte hem niet
als een „halfsinnig mensch," en ook met zijn vicaris leefde

men denke hieraan eene school voor ,/middelbaar onderwijs.\'
vgl. aangaande het boven vermelde, Bijl. XVI. 5a en 5b.

-ocr page 103-

91

hij op slechten voet. Het kapittel nam het echter voor den . pa-
stoor op.

Het volgend jaar drong Berend Gruwel er op aan dat de
Harderwijkers (afgezien van de collatierechten waarop zij aan-
spraak maakten) in vrede met hunnen pastoor zouden leven ;
hij zou dezen bewegen den raad en de burgers in alles ter
wille te zijn. De raad gaf daarop ten antwoord dat de geheele
gemeente hem niet lijden mocht en dat zij dit niet beloven
wilden; kon de inquisiteur den pastoor bewegen zijn ambt neer
te leggen, dan zouden zy hem zeer verplicht zijn. Hiervan
kwam echter voorloopig niets, eerst in 1557 legde Schijn zijne
betrekking neer, na in de laatste jaren veel moeite te hebben
gehad om zijn traktement betaald te krijgen.

De belangstelling in den godsdienst of laat ik liever zeggen
in den eeredienst nam, gelijk men verwachten kon, bij derge-
lijke toestanden af. Gruwel poogde van den raad te verkrijgen dat
deze de gilden vermanen zou om den „godesdienst die dair plach to
gesceen" wederom op te richten, bizonder wat betrof het
„heyhghen ambacht" der misse. Geschiedde dit, dan zouden door
Gods zegen ongetwijfeld alle ambten en neringen in de stad
beter gaan. De raad beloofde dit, maar verzocht hem den
pastoor hierin beter te onderrichten.

De verbetering liet echter op zich wachten, ook toen er in
155« een ander voor Schijn in de plaats kwam. Ook met heer
Rutger van Baer stond de raad en een
groot deel der gemeente

vgl. Bijl. XVI. 5a en 5b en de aanteekening op 5a.
®) vgl. Bijl. XXVII. 4 in het midden, alinea: Dat ick mij enz. en
de aanteekening over Rutger van Baer bij Bijl. XXVII. 3.

vgl. Bijl. XVI. 5a en 5b.

-ocr page 104-

92

spoedig op een slechten voet. i) Reeds dadelijk weigerde de
raad hem een deel zyner bezoldiging te betalen, dat Schijn met
groote moeite, waarschijnlijk door tusschenkomst van het hof
van Gelderland, nog had gekregen. Was er vroeger een tal-
rijke geestelijkheid aan de parochiekerk van Harderwijk ver-
bonden, Rutger van Baer had behalve zijn kapeUaan, dien hij
zelf bekostigde al heel weinig hulp, slechts twee of drie vica-
rissen ! En welke helpers dan nog, twee er van waren zoo oud
dat zij weinig dienst meer konden doen en de derde wilde
niet. De oorzaak dezer toestanden lag in de gilden. Besteedden
deze hier talrijke en bloeiende vereenigingen vroeger veel geld
om door vicarissen dienst te laten doen op hun altaren, hunne
belangstelling was voortdurend verminderd, zoodat de inkomsten
ontbraken om vele en bekwame geestelijken aan de kerk te
verbinden. Eveneens raakten in verval vele diensten, die in de
kerk uit kracht van schenkingen door bizondere personen plach-
ten te geschieden. Geen wonder dan ook dat het kapittel van
St. Bieter eindelijk, in 1564, begreep dat hier wat tegen gedaan
moest worden.

De vicarissen, die slecht hun plichten vervulden en veeltijds
afwezig waren, moesten aangemaand worden den pastoor beter
behulpzaam te zijn, daartoe zou hunne bezoldiging verbeterd
worden in evenredigheid met de diensten, die zij verrichtten.
De vervallen dienst vanwege het St. Joostensgild moest wor-

vgl, hierover eeu request, door hem iu 1566 aan het hof van
Gelderland verzonden Bijl, XXVII, 4.

2) vgl. Bijl. XXVII. 4.

3) vgl. Bijl XIX. 4c.

-ocr page 105-

*

93

den hersteld, evenals een ander opgeheven „offitium," waarvan
de inkomsten onder de heeren der stad berustten, en dat ter
begeving van den pastoor stond. Dit laatste strekte om op
heilige dagen de epistels te lezen en eenige missen in het
gasthuis te doen.

Ook moesten voortaan de dooden, behalve armen, kinderen
of lijders aan besmettelijke ziekten des voormiddags begraven
worden met een zielmis, terwijl ook de uitvaart daarmee be-
hoorde gedaan te worden. Tot nu toe werden de dooden een-
voudig des namiddags zonder zielmis en vigilie begraven. Dit
was tegen de gewoonte der kerk en „smaakte" naar de ketterij
van ontkenning van het vagevuur en naar de meening dat men
voor de dooden niet behoorde te bidden.

Op alle deze dingen drong de offlciaal van St. Pieter bij den
raad der stad aan. Het antwoord zal hem niet bizonder bevre-
digd hebben. Het luidde, dat de regeering zou handelen zooals
de geheele landschap handelde en dat zij over sommige punten
met den pastoor zou spreken.

Ongetwijfeld is er van de zijde der regeering verder ook niets
ter verbetering gedaan, gelijk uit het hier volgende is af te
leiden.

In Harderwijk was het van ouds gebruikelijk dat, wanneer
bij processies het sacrament werd rondgevoerd, de beide jongste
schepenen het kleed droegen, dat alsdan de hostiekast bedekte,
terwijl de oudsten twee aan twee volgden.

aldus heetten bepaalde gedeelten der H. S. die bij de misliturgie
werden voorgelezen en meestal uit de brieven (epistolae) waren genomen
vgl. W. Moll. Kerkgesch. v. Nederland vóo\'r de Hervorming. Dl. II
3 e stuk blz. 282.

®) vgl. Bijl. XIX. 5.

-ocr page 106-

94

Tot kort voor de komst van Rutger van Baer hadden de
schepenen dit gebruik in stand gehouden, maar sints deze pa-
stoor werd gebeurde het nooit meer, noch op Sacramentsdag,
noch bij de Kermis, noch zelfs wanneer de koning om eenige
reden eene processie gelastte. Ook gingen velen hunner (er ble-
ken in 1566 slechts twee goed-Katholiek te zijn) nooit bij
hem ter biecht. Kwamen zij hem op straat met het sacrament
tegen, dan namen zij daarvan in het minst geen notitie.

Bedenkt men daarbij nog dat in 1564 de min aangename
verhouding van den raad en den pastoor tot bepaalde vijand-
schap was geklommen, dan begrijpt men genoeg dat van de
verbeteringen op last van den offlciaal niets kwam.

Ontmoetten wy vroeger zoowel in Harderwijk als In Elburg
geestelijken, die vooral ten opzichte van het avondmaal van de
Roomsche voorstelling afweken, in dezen tijd was dit het geval
met zekeren Evert van Doesburch, prediker in het Minrebroeder-
of Pranciscanerklooster te Harderwijk. In Juni 1563 werd hij,
wij weten niet door wien, bij den stadhouder aangeklaagd: hij
zou op schandelijke wijze tegen het Kathoheke geloof hebben
gepredikt en daarmee nog voortgaan. Deze vroeg daarop
inlichtingen aan den raad van Harderwijk, die echter alle
moeite deed om den beschuldigde de hand boven het hoofd te
houden.

Zij hadden, zoo schreven ze heel naïf, uitzijn brief begrepen,
dat de beschuldigde persoon niemand andera kon zijn dan de
prediker uit het Minrebroedersklooster. Zelf hadden zij geen van
alle zijne prediking, die zoo ergerlijk zijn moest, gehoord en

1) vgl. Bijl. XIX. 4c en vooral Bijl. XXVII. 16 no. 46.

-ocr page 107-

95

daarom waren zij naar den guardiaan van zijn klooster gegaan
om er meer van te weten te komen. Dezen hadden zij den
brief van het hof voorgehouden en hem gezegd, dat indien hun
prediker of iemand uit hun klooster dergelijke leerlingen ver-
spreid had, hij zulks te kennen behoorde te geven, en verder
geïnformeerd naar naam en afkomst van den beschuldigde.
Daardoor waren zij onderricht dat hij Evert van Doesburch
heette en de gelofte had afgelegd in het Minrebroedersklooster
te Deventer. Voorts wist de guardiaan niet dat hij of een
ander uit hun klooster iets had geleerd of gepredikt, dat tegen
het Katholieke geloof streed. Evert van Doesburch was zelf
niet aanwezig, hij was naar Utrecht om twee nieuwe klooster-
broeders in te wijden, maar de guardiaan zou hem, zoodra hij
terugkwam, een en ander te kennen geven, opdat hij zich ver-
antwoorden mocht.

Vervolgens, zoo gaat hun verhaal voort, kwam na een paar
dagen de bewuste prediker terug en begaf zich naar den raad.
Hij had de boodschap van den guardiaan vernomen, zoo zeide
hij, ook hadden de inschrijvers der twee nieuwe kloosterbroe-
ders hem verweten dat hij Luthers had gepreekt, waarop hij
ten antwoord gaf dat hij hiervan onschuldig was en wel wist,
wie hem beklaagd had, namelijk de pastoor van Harderwijk.
Hy toch had bij een. twist, die zij samen kregen, den pastoor
verweten, dat deze op de vergadering, verleden jaar door de
Veluwsche pastoors te Arnhem gehouden, aan zijn ambtgenoo-
ten „etlicke penningen ontreckent" en in datzelfde jaar als
öeelgerechtigde in de maalschap Putterbosch veel hout zich \'

dit scheen wel een broeinest der ketterij, vgl Bijl. XXI. la en Ib
en Bijl. XXXIV.

-ocr page 108-

96

toegeëigend had boven hetgeen door den houtrichter voor hem waa
gemerkt. Daarom hadden de maalmannen hem zijn hout ontno-
men en hem van zijn maalschapsrechten vervallen verklaard.

De inschrijvers antwoordden daarop, zeide Evert van Doesburch,
dat de pastoor zich dan van die beschuldiging moest zuiveren
en dat men, wat zijne prediking aanging, bij een jong man
als hem ook niet ieder onbedachtzaam woord ten hoogste
moest opnemen. Voorts verklaarde hij onschuldig te zijn aan
wat hem ten laste werd gelegd. Hij wilde afwachten, wie.
hem bewijzen zou in deze stad tegen het Kathoüeke geloof
gepredikt te hebben, dan zou de waarheid wel aan het hcht
komen en men zou merken uit wat oorzaak de beschuldiging
was geschied.

Aldus schreven de Harderwijker raadsleden naar den stad-
houder, het bleek echter spoedig dat dit geheele bericht belang-
rijk van de waarheid afweek. Zeker om den stadhouder gun-
stige denkbeelden van hun gehechtheid aan de kerk te geven,
voegden zij aan hun brief een bijvoegsel toe, waarin zij hem
verzochten aan de landvoogdes, de hertogin van Parma, te
schrijven, opdat deze hun kerk, waar zij onlangs zooveel aan
ten koste hadden gelegd, met een glas in het „cruys-werck"
begiftigde!

m

Had de beschuldigde ten onrechte vermoed, dat de pastoor
van Harderwyk zijn aanklager was geweest, dit zou toch
spoedig waarheid worden. Rutger van Baer klaagde hem den
24sten Juni per brief bij het hof aan, daartoe drong hem, zeide hij

vgl. den boven behandelden brief met het aanhangsel Bijl. XIX. 4. a.
2) vgl. Bijl. XXVII. 4, in het begin.

-ocr page 109-

97

„die liefte Gaedes almechticli und des goetloesen monyclrz bois-
heyt." Daarin veriilaarde hij zich bereid te Arnhem te i^omen,
om de zaalj beter uit een te zetten. Hij werd dan ooli aldaar
ontboden, en legde den juli nadere verklaringen af.

Uit deze beide stukken blijkt de ware toedracht der zaak.
Mogen wij eenige reden hebben, om niet al te veel aan het
getuigenis van iemand als Rutger van Baer te hechten, op
wiens leven nog al wat aan te merken scheen, wat hij aan-
gaande Evert van Doesburch verhaalt, verklaart hij onder eede
en bovendien noemt hij andere getuigen.

Op Palmzondag dan had onze minnebroeder (dye goetloese
boeve" zegt van Baer) in Harderwijk gepreekt. Aan de orde
was de reis van Christus naar Jeruzalem. Hij bleef echter
geenszins bij dit onderwerp, maar ging zijne hoorders vermanen,
dat zij met aanstaande Paschen het avondmaal onder twee
gestalten behoorden te ontvangen. Op Paschen werd
echter het
avondmaal naar den gewonen ritus door van Baer bediend.
Velen die hieraan deelgenomen hadden waren Paaschmaandag
weder onder het gehoor van Evert van Doesburch. „Gij hebt
het sacrament ontvangen tot uwe verdoemenis, gij hadt het
naar de instelhng van Christus onder twee gestalten behooren

Bijl. XIX. 4b en c, waar de brief van 24 Juni en de verklaring
van 9 Juli worden gevonden.

vgl. Bijl. XXVII. 21 getuigenissen van Harderwijker regeerings-
leden, de confessies van Daniël Eensen, secretaris van Harderwijk, bij
van Hasselt. Stukken voorde Vad. Hist. Dl. II blz. 88. In 1574 zou
Van Baer wegens zijn ergerlijk leven door het kapittel van St. Marie
afgezet worden, doch later komt hij weer als pastoor voor, vgl. Schrassert.
®eschr. V. Harderwyck, Dl. II blz. 119, en De Meester. Hist Gen.Kron.
1863 blz. 180. In 1566 is hij ook buiten dienst geweest, vgl. Bijl.
XXVII, 3, en de daar omtrent hem gegeven aanteekening,

7

-ocr page 110-

98

te ontvangen. Waarom waart gij zoo dwaas anders te doen?
Nu hebt gij een muizenmaaltijd gehouden. De kelk behoorde u
ook te worden toegereikt; want geen huisman doet zijn maaltijd,
of hij drinkt er een kan bier bij. Ik had u te voren genoeg
gewaarschuwd. Waarom hebt gij het sacrament zoo misbruikt ?"
Aldus sprak Evert van Doesburch. Geen wonder dat velen er
door geërgerd werden en zich bij den pastoor beklaagden.

Op den daarop volgenden Sacramentsdag preekte hij in den-
zelfden geest en kwam er tegen op, dat het sacrament dan
plechtig in een gesloten kastje werd rondgedragen : het moest
gegeten en gedronken worden.

Niettegenstaande die zware beschuldigingen vinden wij Evert
van Doesburch nog een jaar later in Harderwijk, ongetwijfeld
door de bescherming van de raadsleden. Waren dezen,met hem
op goeden voet, in groote vijandschap leefden zij met den pastoor.
Wij zagen reeds welke beschuldigingen tegen dezen werden in-
gebracht. De bovengenoemde prediker was niet de eenige, die
hem van oneerlijkheid jegens zijne medepastoors aanklaagde.
Dirk Dorre, onze oude bekende, klaagde hem en den pastoor van
Barneveld deswegens aan, doch werd gedwongen voor den deken
der Veluwe, Everard Swaer, pastoor te Nijkerk, zijne beschul-
diging in te trekken en wel ten overstaan van verscheiden
andere geestelijke en wereldlijke personen. Vooraf hadden eenige
pastoors de rekeningen van Rutger van Baer en zijn Barne-
veldschen ambtgenoot Andreas Fylani onderzocht en daaruit
bevonden, dat zij meer hadden uitgegeven dan ontvangen en
dus geen gelden achtergehouden hadden.

1) Vgl. Bijl. XXVII. 3 en 4.

\') vgl. de aangeh. Bijl. XXVIL 4, en Bijl. XIX. 3.

-ocr page 111-

99

Ook aangaande de beschuldiging van houtdieverij in \'t Putter-
bosch scheen hij zich vrij goed te kunnen rechtvaardigen.
Desniettegenstaande nam de raad van Harderwijk met zijne
verdediging geen genoegen, maar beweerde, dat hij zich niet kon
of wilde zuiveren van de zware klachten, tegen hem ingebracht.
Hoewel het hof van Gelderland beval, dat hij daarom niet be-
moeilijkt mocht worden, bleef hij toch in een kwaad gerucht
bij den raad en bij vele leden zijner gemeente.

Ook met Evert van Doesburch leefde hij voortdurend in onmin,
ja dit ging zoover, dat toen van Baer den 3® Mei 1564, op het
feest der Heihge Kruisvinding, in de kerk den dienst verrichtte,
deze monnik, in wereldlijk gewaad, met een uitgetrokken zwaard
op hem toekwam, met minder vriendelijke bedoehng ongetwijfeld..
Toen de pastoor zich hierover bij de regeering beklaagde, wilde
deze zijn klacht niet behandelen; want zij oordeelde dat die, ais
geestelijke personen en zaken betreffende, niet tot hare bevoegd-
heid behoorde.

Ziehier het een en ander, wat juist geen schoon licht werpt
over de hervormingsgezindheid van vele Harderwijkers, noch
over de wijze, waarop de beginselen der hervorming door som-
mige geestelijken werden voorgestaan. Bedenken wij echter, dat
in een zondige maatschappij ook de heihgste beginselen veront-
reinigd worden en nimmer ongerept in den strijd komen. Boven-
dien, het moet om waarheid te doen zijn, en daarom mochten
deze feiten, die trouwens ook tot recht verstand der volgende
gebeurtenissen onmisbaar zijn, hier niet achterwege blijven,

vgl. Bijl. XXVII. 4.
vgl. aangeh. Bijl,\' XXVII, 4.

-ocr page 112-

100

In het vorige tijdvak werd Berend de Haze, pastoor te Hattem,
wegens zijn ketterijen niet slechts van daar, maar uit geheel
Gelderland gebannen. Wij zien dezen terugkeeren, nu eene nieu-
we orde van zaken door \'s keizers bewind was aangevangen.

Hij oordeelde het voorzichtigheidshalve noodig zich meer dan
vroeger aan de ceremoniën en gebruiken der kerk aan te slui-
ten. Daarmee legde hij echter weinig eer in.

In Hattem toch had zich de hervorming nog meer baange-
broken dan in Harderwijk of Elburg. Toen de stadhouder René
van Chalons, die ons dit meedeelt, er den
268ten Sept. 1543 werd
ingehuldigd, begreep hij dan ook allerlei maatregelen daartegen
te moeten nemen. Den Lutherschen drost, die bovendien als
Kleefsch onderdaan onbevoegd was die betrekking te bekleeden,
verving hij door een ander. Ook drukte hij Berend de Haze, be-
nevens de andere Hattemsche geestelijken op het hart, dat zij
noch in hun preeken, noch op eenige andere wijze verboden
meeningen hadden voor te staan, en de raadsleden wees hij
uitdrukkelijk op de slechte gevolgen, die het voor hen hebben
zou, indien niet, overeenkomstig \'s keizers bevel, de ketterij be-
hoorlijk werd onderdrukt.

Toen een paar jaar later deleden van het Geldersche hof naar
aanleiding van de klachten van Arent toe Boecop en anderen,
in de steden van het noorden der Veluwe een onderzoek in-
stelden naar de ketterij, werd Hattem niet vergeten en ook
daar zal er wel een en ander gestraft zyn,, ofschoon het ons
niet uitdrukkelijk wordt gemeld.

Zooals gezegd is, legde Berend de Haze met zijn aansluiting
aan de kerk weinig eer in. Het is te begrijpen uit het zoo even
vermelde, immers was men te Hattem verder op den weg der

-ocr page 113-

101

ketterij gevorderd dan in naburige steden, zoo verstaan wij
hoe onze pastoor, wegens deze zijne handelwijze door velen
voor een goddeloos Christen gescholden werd, die zijn overtui-
ging had verloochend. Die handelwijze had echter voor hem
het voordeel dat hij er zeker in de eerste plaats mee beoogde:
hij werd met rust gelaten en kon nog vele jaren ongestoord
op geleidelijke wijze de hervorming bevorderen. ^

Wat zijn leven betreft, wij weten dat hij, als vele geestelijken,
met zijne huishoudster of dienstbode leefde, bij wie hij kinderen
had. S) Hetzij alleen hierom, hetzij wegens nog andere redenen,
later werd (men bedenke dat het door zijn vijanden geschiedde)
niet alleen gesproken van zijn ketterijen, maar oök van zijn
«quaden, schandaleusen, dwalachtigen leuen."

Verhaalde ik reeds dat hij voor velen der Hattemers in zijne
bevordering der hervorming niet ver genoeg ging, dezen zochten
dan ook elders hun zielevoedsel en wel in Garderen, bij den
bekenden Anastasius Veluanus, die hier tot 1550 als
■ pastoor werkzaam was. Wel een bewijs dat zij er iets voor
over hadden, want het was een zeer ongelegen kerkgang.

Het verdient de aandacht dat hier in het jaar 1566 alles zoo
kalm afliep, en dat niettegenstaande Hattem rijk was aan ket-

vgl. aangaande het hierboven meegedeelde Bijl. XIII. 1, vooral
a». 2 onder Hattem ea 3, benevens 4.

2) tot op het jaar 1557, zooals wij straks zullen zien.
vgl. Bijl. XXII. 3 op 1557.
vgl. Bijl. XXII Ib. en 2.

volgens een Gardersehe traditie, die nog van het Hattemer kerk-
pad spreekt. Dat juist de met Berend de Haze ontevredenen hierheen
gingen, ligt, dunkt mij, voor de hand.

-ocr page 114-

102

ters en de toestand der Katholieke kerk er van dag tot dag
treuriger virerd, gelijk een Roomschgezind schrijver in 1565 ge-
tuigde. Hieruit is af te leiden dat de Hattemers op andere
wijze de hervorming voorstonden dan het naburige Elburg.

Het is jammer dat de vrij talrijke berichten, die ons voor
Harderwijk en Elburg ten dienste stonden, hier ontbreken, wel-
licht zou \'t ons dan mogelijk zijn het verschil der toestanden
beter te verstaan. Wat wij nog in dit tijdvak over Hattem we-
ten, beweegt zich om den pastoor Berend de Haze.

Hoe bedachtzaam deze ook de hervorming mocht bevorderen,
op den duur bleef hij niet ongemoeid. In het laatst van 1556
kwamen er klachten over hem in bij het hof te Arnhem, welke
tengevolge hadden dat een der leden zich naar Hattem begaf
om te informeeren naar het „leven, de rehgie en de conversa-
tie" van den pastoor. De informaties vielen ongunstig voor hem
uit en waren zeker wel uitvoerig. Joost van Cranevelt had zich
28 dagen met het inwinnen daarvan bezig gehouden. Het hof zond
daarop den 29sten Dec. een bode naar den inquisiteur Franciscus
Sonnius te Utrecht. Deze was bereid de zaak ter hand te nemen,
maar moest zich eerst van eene vernieuwde commissie voor-
zien, ten einde in het hertogdom Gelre en graafschap Zutfen
zijn ambt te kunnen uitoefenen.

Daarna begaf hij zich naar Arnhem, waar toen ook heer Be-
rend de Haze moest verschijnen. Sonnius velde ten overstaan
van eenige leden van het hof zijn vonnis : wegens zijn ergerlijk
leven, leeren en kettersch prediken werd hij van zijn pastoor-
schap vervallen verklaard en uit Hattem gebannen.

1) vgl. Bijl. XXX, en Bijl. XXIV aan het einde.

-ocr page 115-

103

Bovendien moest liij de zeer aanzienlijke proceskosten betalen.
Hoewel hij zijne goederen reeds vroeger aan zijn huishoudster
en zijn kinderen had overgedragen, betaalde zijn zoon Jasper
deze, om de eer zijns vaders te redden.

Berend de Haze berustte niet in dit vonnis, maar zocht zijn
heil bij de Geldersche staten, die echter op zijn verzoekschrift,
dat zeker zijn herstel als pastoor beoogde, afwijzend beschikten.

Konden deze hem niet helpen, meer steun ondervond hij
van de regeering van Hattem. Deze liet het toe dat hij, in weer-
wil van zijn banvonnis, daar weer ging wonen, en de heden
van het Kathoheke geloof afvallig maakte, waarbij hij trouw
door zijn zoon werd geholpen. Geen wonder dat zijn opvolger,
Gerard Barthols, een goed Katholiek priester, veel last van hem
had, en zich daarover telkenmale bij het hof van Gelderland
beklaagde. Het scheen echter weinig te baten, want Berend de
Haze bleef rustig in Hattem wonen en hem tegenwerken

Ziehier, wat ik aangaande deze stad te vermelden vond. Al
is het weinig, het stelt ons in staat eenige voorstelling van
den gang der hervorming aldaar te verkrijgen.

We zagen reeds vroeger hoe te Arnhem tijdens de regeering
van Willem van Gulik wederdoopers werden gevonden, en ook
thans ontbraken zij er niet, al zullen ook velen hunner bij de

vgl. Bijl. XXII eu ook Bijl. II. D. 6, waar al het hierboven ver-
haalde nader gestaafd wordt.

vgl, Bijl. XXX. 3.
vgl. Bijl. XXIV aan hot einde, de
naam van zijn opvolger blijkt uit
vergelijking van Bijl. XXII. 3 en XXX.
7.

-ocr page 116-

104

veranderde en voor hen geenszins verbeterde orde van zaken
naar elders zijn vertrokken. Aldus deed tenminste zekere Jorjen
van Goor, die in een der voorsteden van Arnhem woonde. Hij
was door wederdoopers, in Holland gevangen genomen, als ge-
loofsgenoot genoemd. Het hof van Gelderland stelde daarop zoo
spoedig mogelijk en met de meeste omzichtigheid een onderzoek
in en ontdekte dan ook zijn woonplaats. Evenwel, hij was niet
te huis. Kort daarop deelde het hof van Holland mede dat een
der onlangs te Utrecht gevangen wederdoopers meer aangaan-
de hem zou weten, waarop het Geldersche hof aan den schout
van Utrecht verzocht dezen hieromtrent te ondervragen. Aldus
geschiedde en de substituut-schout bracht de bekentenis van den
gevangene aangaande Jorjen van Goor naar het hof te Arnhem.
Hij maakte daarbij tevens aanspraak op zijne verbeurt te ver-
klaren goederen, welke aanspraak het Geldersche hof niet
voetstoots wilde erkennen. Men verkocht hier echter de huid, eer
men den beer had. Toen men kort daarop zich naar het huis
van den beklaagde begaf, bleek uit de getuigenis der buren dat
hij al een half jaar geleden Arnhem had verlaten. Waarheen hij
zich had begeven wist niemand!

Vooral in het tweede gedeelte van dit tijdvak schenen er veel
wederdoopers in Arnhem te zijn. Deze hadden de gewoonte
vergaderingen in Emmerik bij te wonen. Dit ging echter niet
steeds evengoed, tenminste een uit hen raakte bij gelegenheid,
dat een byeenkomst verstoord werd, aldaar in hechtenis.

1) deze of een ander noemde ook eene onde vrouw in Harderwijk, vgl.
bl. 75 van dit werk.

2) vgl. Bijl. XI. 3b.

-ocr page 117-

105

Anderen echter wisten te ontliomen en Bleven, naar het schijnt
ongestoord, in Arnhem wonen. Minder gelukliig ging het een
prediker, over wien wij thans gaan spreken.

Ontmoetten wij in Harderwijk een ketterschen minnebroeder
uit het Deventer klooster, het schijnt wel dat dit een kweek-
plaats der ketterij was; want ook hier treffen wii er een aan. Gelijk
men weet was het gebruikelijk, dat op de Zondagen voor Paschen
minderbroeders (Franciscanen) öf ook predikheeren (Dominicanen)
de lijdenstoffen kwamen behandelen.

Zoo kwam ook in Arnhem op een Zondag in het laatst van
1555 een Deventer minnebroeder preken, wiens naam ons on-
bekend gebleven is. Hij was nog zeer jong, behoorde eigenlijk
tot de strengere orde (er waren twee verschillende soorten van
Franciscanen) der Observanten, maar was zonder zijn geeste-
lijke overheden daarin te kennen tot de minder gestrenge orde
der Gaudenten overgegaan.

De twee preeken, die hij hield, maakten in Arnhem een grooten
indruk. De burgers kregen er verschil over. De een vond
de preeken krachtig en flink, de ander vond ze ongeloovig en
ergerlijk. Het duurde dan ook niet lang of de prediker werd,
op last van het hof, in\' verzekerde bewaring genomen. Daar de
inquisiteur Sonnius, die anders in dergelijke zaken te hulp werd

vgl. Bijl. XXIV, over Arnhem, (begin.)

2) vgl. W. Moll. Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervor-
ming
II. 3e stuk. blz. 341.

de strengere orderegelen waren in die dagen door de meeste kloo-
sterlingen van St. Franciscus aangenomen, het klooster te Deventer was
een der weinige uitzonderingen vgl. a w II. 2e stuk blz. 197 enz.

-ocr page 118-

106

geroepen, in Friesland vertoefde, kon men hem het verder onder-
zoek van den gevangene niet opdragen.

Evenwel men wist raad. De minister van Observanten der
provincie Keulen vertoefde juist te Nijmegen, zeker wel in het
daar aanwezige klooster der orde. Deze werd den éi^en Maart
door een bode op een kar gehaald. Door hem, in tegenwoordig-
heid van eenige leden van het hof, had nu de ondervraging
plaats. De gevangene het zich weinig uit. Zijn rechter bood
daarop aan hem aan de oversten van zijn vroeger klooster ter
bestraffing over te leveren, daar hij feitelijk nog tot die orde
behoorde.

Het hof won vervolgens het advies van de landvoogdes in.
Jammer, dat wij niet weten hoe dit luidde. In allen geval, zijne
zaak vereischte nog al tijd; want den 23en Maart werd de ge-
noemde minister van observanten opnieuw geraadpleegd. Ook
de pastoor van Deventer moest inlichtingen verschaffen. Hoe
het na dit alles met den gevangene is afgeloopen, vermeldt de
historie niet. Zonder straf is hij zeker niet vrijgekomen.

Dat deze preeken zulk eene verdeeldheid onder de hoorders
teweegbrachten, dat men voor oproer vreesde, is wel een bewijs
dat er ook hier een belangrijke hervormingsgezinde partij was
ontstaan. Dit blijkt uit andere berichten ten duidelijkste, vooral
utt het verslag dat een reeds meermalen aangehaald Katholiek
schrijver in 1565 neerschreef, wat vooral aangaande Arnhem

1) vgl. Moll a. w. Dl. IL 2e stuk blz. 199. De minderbroeders waren
in provinciën verdeeld. Ons vaderland behoorde tot die van Keulen, vgl.
H. J, Eoyaards Geschiedenis van het Christendom enz. gedurende de
Middeneeuwen. 2 Dln. 1849 en 1853 Dl. II blz. 297, 298.

2) Tgl. aangaande het boven verhaalde Bijl. XXI. la en Ib.

T

-ocr page 119-

107

zeer uitvoerig is. Een en ander deelde »ik hieruit reeds mede,
het overige volgt hier.

De schrijver begint met de jammerklacht, dat Arnhem, welke
stad zoo langen tijd als de meest Katholieke van Gelderland te
boek stond, geheel en al van dien roem is ontaard.

Gelijk vroeger, werden ook thans geheime godsdienstige sa-
menkomsten buiten de poort der stad gehouden. Tot onder de
hoogste standen was de ketterij doorgedrongen. Ook hier, even-
min als te Harderwijk, wilde de raad bij plechtige gelegenhe-
den het Sacrament begeleiden, al deed men dit ook bij uitzon-
ring met Paschen 1B65, op uitdrukkelijk verlangen van den
stadhouder, tegen wien men zich moeilijk kon verzetten. Voor-
al de toenmalige burgemeester was daar anders tegen. Met al-
leen in den Arnhemschen gemeenteraad, neen zelfs in het pa-
leis van den graaf van Megen was de ketterij doorgedrongen.
Diens echtgenoote stierf zonder de genademiddelen der kerk, al
werd zij dan ook, zeker om het gevoel van den goed Katholie-
ken stadhouder niet te beleedigen, in gewijde aarde plechtig be-
graven.

De eerbied voor de kerk was hier gering. Velen dreven de
spot met de mis, en zetten nooit een voet in het kerkgebouw.
Het hoogwaardige Sacrament was op straat aan allerlei beschim-
ping blootgesteld. Kettersche boeken werden hier, gelijk in ge-
heel Gelderland, stratFeloos gelezen, daaronder ook vooral de
Heidelbergsche Catechismus, voor welks invloed de bovenver-
melde schrijver zich zeer ongerust maakt. Geen wonder dat

Ik verwijs voor het vervolg aangaande Arnhem naar dit stuk: Bijl.
XXIV.

-ocr page 120-

108

bij die veranderde omstandigheden ook de bewoners van het
Minnebroeders-klooster luide klachten aanhefien over de ver-
mindering hunner inkomsten: doordien het volk, God betert,
hoe langer hoe meer van de gebruiken der kerk afkeerig wordt.

In Arnhem was hiervoor een bizondere reden. George van
Prume, sints 1554: parochiepriester der Arnhemsche moeder-
kerk, was een zeer ongeleerd en weinig achtingswaardig man.
De behartiging zijner plichten als priester liet hij aan anderen
over. Niet alleen dat hij, om het voordeel, steeds de domste
hulpgeestelijken aanstelde; maar ook benoemde hij als plaatsver-
vanger iemand, die indertijd door het Nijmeegsch kapittel wegens
zijn ketterijen was verdreven. Daarom bekommerde hij zich
minder, als het voor zijn beurs maar goed uitkwam. Onze ver-
slaggever dringt dan ook in de eerste plaats op de vervanging
van dezen pastoor aan. De hertogin van Parma moet de Abdij
van Prume verzoeken een beter priester voor hem aan te stellen.
Zijne klacht hielp echter niet; de pastoor bleef in functie.
Eveneens zijn kapellaan, wiens ketterij later in het licht trad.

Zoo ontwikkelde zich dan te Arnhem, even als in andere
streken van ons vaderland, de hervorming niet het minst door
het gebrek aan ernst bij hare tegenstanders. Ook voor de Room-
sche kerk waren hier de verkeerde vrienden de ergste vijanden.

1) vgl. Bijl. m. 3.

2) zijne nagelaten correspondenties met den bisschop van Utrecht
loopen over de jaren 15 54—1584, worden bewaard in het Arnhemsch archief
en vermeld door P. Nijhoff. Inventaris van het archief van Arnhem blz.
331—333j waar echter ten onrechte 1544 in plaats van 1554 wordt aan-
gegeven, vgl. ook Bijl. IV. 3.

• 3) vergelijk de vorige aanteekening
4) vgl. Bijl. XXXIV. 1. (op het einde.)

-ocr page 121-

109

Aangaande de beide overige steden jder Veluwe zijn de be-
richten zeer karig. Over Nijkerk kwam mij geen enkele bizon-
derheid voor, en over Wageningen alleen dat er er veel „Secta-
rissen" waren, Wederdoopers zoowel als Sacramentisten.

Ook over het platteland is niet veel mee te deelen. Van een
zegenrijken invloed der hervorming valt hier weinig te bespeu-
ren. Het schijnt wel dat deze op de onontwikkelde Veluwenaars
eer een verwilderenden invloed had. Ook in de steden troffen
we hier een en ander van aan. Geen wonder dan ook, dat de
Veluwsche geestelijkheid hierover luide jammerklachten aanhief.
Had deze zelf reeds alles gedaan wat in haar vermogen was,
om verschillende misbruiken te keeren, in 1560 begreep zij,
waar eigen kracht te kort schoot, de machtige hulp der over-
heid te moeten inroepen, en diende daartoe een klaagschrift bij
het Gel(^rsche hof in, waarop denzelfden dag werd besloten een
plakkaat tot verbod van een en ander af te kondigen.

Laat ons het genoemde klaagschrift, dat zoowel de steden als
de dorpen der Veluwe geldt, nader in oogenschouw nemen.

Op feesten en heiligedagen waren vechtpartijen aan de or-
de van den dag, evenals het verkoopen en drinken van brande-
wijn, wijnen en bieren onder de godsdienstoefeningen. Het was —
zoo zeggen de pastoors — niet slechts voor de zielen gevaarlijk
maar strekte ook tot verachting van den godsdienst en tot er-
gernis der vromen. Voorts wilde het gebruik in de dorpen dat
bij schuttersfeesten de koning en de koningin met trommelen
en muziek de kerk binnenkwamen, ja zelfs hun geweren daar
afschoten, wat natuurlijk de geheele godsdienstoefening in de

vgl. Bijl. XXXII. 3 onder „Bennekom" op het einde.

-ocr page 122-

110

war bracht. Verkoopingen van hout, vaste goederen en beesten
werden in strijd met de ordeningen der kerk niet slechts op hei-
hgedagen of feestdagen, maar ook gedurende de mis of de
preek gehouden.

Ook ten opzichte van het huwelijk lieten de zeden te wen-
schen over. Velen woonden jaren lang samen, zoodat zij zelfs
verscheiden kinderen hadden, zonder er aan te denken een wet-
tig huwelijk te sluiten.

Dit alles overwegende dringen de Veluwsche pastoors er op aan,
dat hierin door een plakkaat worde voorzien, zoodat de overtreders
naar behooren straf ontvangen, opdat aan het „verkopen, tappen,
vretthen, suypen und verpachten mit die clopperiën, dat trom-
men und schieten onder den dienst Gades in der kerken ind
oick op ten kerkhoif\' een einde kome.

Zeker is het, dat door dit plakkaat geen einde aan die misbrui-
ken kwam. Immers het vechten was en is nog in vele dorpen
der Veluwe zeer gebruikelijk.

Nog even sta ik hierbij stil, om misverstand te voorkomen.
Zooals boven gezegd is, zag ik in deze toestanden de sporen van
een verwilderenden invloed, door de hervorming op de Veluwe-
naars uitgeoefend. Niemand begrijpe dit echter in dien zin, alsof
juist hierdoor de beschreven misbruiken waren ontstaan; maar de
versmading van kerkelijk gezag, die uit de hervorming moest
volgen, zal ze verergerd hebben. De vrijheid kan maar al te licht
tot bandeloosheid voeren.

De vrijheid had ook dien invloed op de Geldersche en met
name op de Veluwsche pastoors, zij het op andere wijze. De

NC

1) vgl. aangaande het boven meegedeelde Bijl.^^^

-ocr page 123-

662

eerbied, dien zij voor hun oversten Iceesterden, voor prelaten,
bisschoppen enz. was zeer gering. Frederik Schenk van Tauten-
burg, aartsbisschop van Utrecht, heft in een brief, dien hij in
1559 aan den pastoor George van Prume te Arnhem schreef,
hierover luide klachten aan. De Veluwsche pastoors toch hadden
zonder dat de proost van St. Pieter of zijn officiaal daarbij
tegenwoordig was, op eigen gelegenheid eene vergadering ge-
houden en daarin zelfs een nieuwen deken der Veluwe gekozen.

Ziehier een en ander dat de Veluwsche toestanden in het
algemeen betreft. Wat de uitbreiding der hervorming aangaat,
kan ik slechts weinige verspreide bizonderheden mededeelen.
Onder welken vorm vond zij ingang ? Onder welke standen had
zij hare meeste aanhangers ? Ziedaar moeilijke vragen, die
slechts voor gedeeltelijk antwoord vatbaar zijn. Wat de eerste
betreft, zullen wel allerlei richtingen, ook wederdoopers en vol-
gehngen van mystieke secten hier zijn voorgekomen. Anastasius
Veluanus, die in zijn werkje „der Leken Weghw^ser" zeker in
de eerste plaats de Veluwe op het oog had, bestrijdt hen beiden
uitdrukkelijk, waaruit valt af te leiden, dat zij er voor kwamen.

Misschien dat onder de eersten vooral Adam Pastor aanhan-
gers vond, iemand die van gevoelen was, dat de Zoon en de
HeiUge Geest geen personen der Godheid, maar schepselen des

1) vgl. Bijl. IV. 2 en ook 1.

2 vgl. der Leecken Wechwyser, o.a. blz. 100, 192, 194, 281 enz.
Ik baal hier en vervolgens de uitgave aan, eveneens door A. J. van
\'t Hooft. De theologie van Heinrich Bullinger in betrekking tot de
Nederlandsche Eeformatie. Acad, Proefschrift. 1888, gevolgd, namelijk die
Vau 1610, te \'s Gravenhage bij Hillebrandt Jacobsz, mij uit de Leid-
sche Universiteitsbibliotheek welwillend ter leen verstrekt.

-ocr page 124-

112

Vaders waren. Tenminste Veluanus bestrijdt deze uitdrukkelijk.
Ook van elders weten wij dat hij in het naburige Zutfen
preekte en daar volgelingen vond.

Wat de mystieke secten betreft, „enthusiasten" volgens Yelua-
nus, het is niet onwaarschijnlijk, dat er op de Veluwe aanhangers
waren van Hendrik Jansen. Deze was, waarschijnlijk kort na het
eerste vierdedeel der 16® eeuw in Barneveld geboren, waar hij ver-
volgens het beroep van hnnenwever uitoefende. Na eerst Mennist
te zijn geweest, sloot hy zich aan bij Hendrik Niclaes; doch
later keerde hij zich van dezen af en vormde een eigen partij.
Hij schreef onder den verdichten naam Hiël (leven Gods),
waarmee hij zijn „eenwezigheid \' met God wilde te kennen
geven, talrijke werken. Een mystiek verzonken zijn in de God-
heid is het ideaal, dat hem voor oogen staat. Waarschijnlijk
is het, dat een dergelijke richting bij de Yeluwenaars, die nog
steeds tot mysticisme geneigd zijn, in den smaak viel, maar
de bepaalde bgwijzen ontbreken.

Aangaande den voortgang der hervorming kan ik slechts
eenige verspreide bizonderheden meedeelen, en moet het overige
aan de verbeeldingskracht der lezers worden overgelaten.

Zoo werkte hier in het begin van ons tijkvak zekere Gerar-
dus Golt, vroeger monnik te Zwolle. In het jaar 1543 was de

1) vgl a.w. waar hij tevens deze meeuing vermeldt, blz. 312 en 308.
Over zijne opinie voorts Brandt. Historie der Eeformatie Dl. I blz. 185, 186,

2) vgl. R. "W. Tadama Geschiedenis der stad Zutphen. 1856 blz. 184,
over de aanhangers van Adam Pastor te Zutfen ook nog W. Moll.
Anastasius Veluanus blz, 116 enz.

3) bijv. blz. 197 a. w.

4) vgl. Bijl. XII.

-ocr page 125-

113

dochter van den adelhjken bewoner van het kasteel Middachten
ernstig ziek, zoodat de pastoor van Ellekom ontboden werd om
haar het sacrament toe te dienen. Evenwel, Gerardus Golt was
hem voor, nam het sacrament hem uit de hand, en liet de
kranke het avondmaal onder de gestalten van brood en wijn
gebruiken. Wat er over schoot at hij zelf op, zeker om te too-
nen dat hij geen bizondere heiligheid aan het avondmaalsbrood
toekende.

Of de hervorming sterk bevorderd werd door zekeren monnik,
die zich met een Bagijn naar Nijbroek had begeven en door
Mr. Joost Craneveld, hd van het Geldersche hof, in 1554 werd
gevangen genomen, valt zeer te betwijfelen. Evenzeer of Ja-
cob Overbeek, vice-cureit te Spankeren, die in 1563 werd ge-
vangen genomen, in waarheid het koninkrijk Gods heeft uitge-
breid.

De historie aangaande dezen laatste is echter te curieus om
te verzwijgen. Heer Jacob Overbeek was vroeger geestehjke in
het hertogdom Kleef, maar in 1563 reeds sints eenigen tijd te
Spankeren werkzaam. Hij had daar allerlei onaangenaamheden
met zijn buurman, Pelgrum van Delen. Deze sloeg zijn hond
dood, dien hij tegen de jicht op zijn voeten deed liggen, en liet
toe dat zijn kinderen de eieren, die de kippen van den pastoor
in zijn hooiberg legden, weghaalden. Telkenmale bejegende hij
voorts Jacob Overbeek met allerlei scheldwoorden, ja hij ging
zelfs zoover van hem met een bijl te dreigen, zoodat de pa-
stoor in zyn huis vluchtte.

vgl. Bijl. XIII. 3, onder Middachten (aan het einde).
2) vgl. Bijl. XVII op aO 1554.

-ocr page 126-

114

Deze nam daarop een zonderling middel te baat om den vre-
de met zijn buurman te herstellen. Hij wist namelijk, dat deze
vroeger met een paar soldaten twist had gehad en schreef nu
een brandbrief, waarin aan Pelgrum van Delen gelast werd
binnen een bepaalden tijd een somme gelds op een aangewe-
zen plaats te brengen, anders zou al zijn have en goed worden
verbrand. Dezen brief bevestigde hij op de kerkdeur.

De pastoor had geenszins het doel werkelijk dit geld in ont-
vangst te nemen, maar wilde leukweg den brief vinden, daar-
van den rechter kennis geven en zoo dank van zijn buurman
inoogsten voor de verijdeling van die booze plannen, om aldus
goede maatjes met hem te worden. Aanvankelijk gelukte dit
voornemen. De koster vond den brief en bracht hem aan heer
Jacob, die dit stuk den richter van Arnhem en Veluwezoom
overgaf en daarbij een heel verhaal opdischte. Hij had name-
lijk twee soldaten te Arnhem ontmoet, die van dezen brief
de schrijvers waren, en hem gezegd hadden dat zij met de daar-
in gevraagde som niet tevreden konden zijn, maar het dubbele,
vyftig daalders, verlangden. Ook heer Jacob moest hun een der-
gelijke som geven, welke beide buren dan te Nijmegen op de
markt, op een bepaalden dag aan hun moesten ter hand stel-
len. De richter kreeg echter weldra vermoeden dat onze pastoor
de schrijver van den brief was, te meer toen hem bleek,
dat het schrift met diens hand overeenkwam. Hij stelde daar-
om het hof van Gelderland van een en ander in kennis. De
leden van dit rechtscollege vonden hierin aanleiding, om den
beklaagde op de St. Johanspoort te Arnhem gevangen te zetten
en door den genoemden richter een nader onderzoek in te laten
stellen. Dit werd zeer bezwarend voor hem. Niet alleen bleek uit

-ocr page 127-

115

verdere vergelijking met papieren, die men in de pastorie vond,

ft

ten duidelijkste dat hij de schrijver moest zijn, gelijk hij voorts
zelf bekende, maar men ontdekte ook dat zijn bibhotheek voor
het grootste gedeelte uit kettersche boeken bestond. Mocht heer
Jacob daarover zich al verontschuldigen door te beweren dat
hij die boeken niet in Gelderland, maar tijdens zijn vroeger
verblijf in Kleefsland gekocht had en dat het niet kwaad was
kwaad te weten, maar kwaad te doen, het hielp hem niet. Of
hij al betuigde dat hij zijne gemeenteleden nooit iets geleerd
had dat tegen God en de heilige kerk streed, en hieromtrent
vergeving vroeg, hij werd door het hof van Gelderland naar
den aartsbisschop van Utrecht gezonden, om door dezen verder
te worden gestraft.

Wat zijn boekerij betreft, behalve werken van Bucer, Melanch-
ton, Luther en vele anderen werden vooral die van Erasmus
Sarcerius, een vroom en geleerd bevorderaar der hervorming
in Duitschland, in grooten getale daarin aangetroffen. Wij wil-
len dan ook hopen dat hij in diens geest te Spankeren heeft
gewerkt en dat in dit geval zijn onderwijs goede vruchten heeft
gedragen. Aangaande zijn eigen lot geeft de geschiedenis ons
geen verdere inlichting.

Belangrijker gegevens staan ons ten dienste aangaande den
bekenden Anastasius Veluanus, pastoor te Garderen. Hoewel
daarover, na hetgeen Prof. Moll meedeelde, weinig nieuws valt

vgl. aangaande het boven meegedeeld Bijl. XXIH.
ik verwijs hier in het algemeen, ook voor het vervolg, naar diens
reeds genoemd werk Anastasius Veluanus en „der Leken Wechwy-
ser," waaraan een en ander ontleend is, als ik niet uitdrukkelijk het
tegendeel vermeld.

-ocr page 128-

116

te vertellen, mag hij hier geenszins stilzwijgend worden voor-
bijgegaan. Johan Gerritsen Verstege werd in het tweede vierde-
deel der 16e eeuw op de boerderij de Steeg, waaraan zijn
geslachtsnaam ontleend was, uit ouders, die tot den boerenstand
behoorden, geboren.

Zijne geboorteplaats en zijn latere werkkring waren dus niet
ver van elkaar verwijderd, de Steeg ligt in de buurtschap Stroe,
onder Garderen. Waar hij zijn opleiding ontving is niet met
zekerheid bekend, misschien wel in Harderwijk waar toen eene
bloeiende inrichting van onderwijs was gevestigd. Is deze gis-
sing juist, dan is hij daar zeker reeds met kettersche leeringen
en boeken bekend geraakt. Toen hij in 1544 vice-cureit of
pastoor te Garderen werd, had hij reeds sints vier jaar de
leersteUingen der Protestanten onderzocht en begon dan ook
weldra aan zijne gemeenteleden deze mee te deelen, onderwijl
zelf zijne studiën voortzettende. Hij had het voorrecht een
helder verstand met degelijke kennis en een boeiende voordracht
te paren. Zeer geschikt was hij dus om zijn gemeenteleden voor
de hervorming te winnen, waarop hij zich met allen vlijt toe-
legde, door het Evangelie naar de beginselen der hervormers te
verkondigen en Roomsche dwalingen te bestrijden.

Langen tyd kon hij ongemoeid in Garderen arbeiden, eerst
in het laatst van 1549 stak er een dreigend onweer voor hem

1) deze werd in 1530 door Johan Dirksen Versteeg bewoond, vgl.
(Mr. 0. A. W. Nairac) Een oud hoekje der Veluwe. Barneveld. 1878,
blz. 26. Dit was Anastasius grootvader, vgl. Moll a.w. blz. 127, 128.
De boerderij bestaat nog.

3) waarschijnlijk was hij dus waarnemend pastoor, gelijk Dorre te
Elburg, zoodat vervalt wat Moll a. w. blz. 42 aangaande de hervormings-
gezindheid van den over hem gestelden pastoor gist.

-ocr page 129-

117

op. De bekende inquisiteur Sonnius ontving eene informatie
tegen hem, die hem genoopt zou hebben zich tot het hof van
Gelderland te wenden, ten einde in deze provincie, waarvoor hij
tot nu toe geen commissie van \'s keizers wege had, als inquisi-
teur te kunnen werken, ware het niet dat de leden van het
hof van Gelderland hem vóór waren geweest, door hem te polsen
over het wenschelijke van een te Nijmegen te ondernemen ketter-
jacht. De zaak van den Garderschen pastoor zou echter voorgaan.
Hij werd door twee gerechtsdienaars gevankelijk naar Arnhem
gebracht, teneinde daar door Sonnius en Gruwel te worden
onderzocht. Den Januari zonden dezen notaris Wolff met een
bode naar Garderen. Deze stelde in het huis van heer Johan
een onderzoek in, dat genoeg punten van beschuldiging op-
leverde. Men vond daar preeken en een ten deele voltooid werlqe.
In beide werd de „pausselicke afgodery gelästert" en de waar-
heid der inzichten van Luther en andere hervormers verdedigd.
Het ergste was nu voor hem te vreezen, indien hij standvastig
bleef.

Dit was echter niet het geval. Sonnius en Gruwel wisten
hem tot herroepen te bewegen. Treurige teleurstelhng voor de
„vele frommen van edelen unde gemenen staet" die zeker in de
hoop van iets beters, den 27sten jan. 1550 de audiëntiezaal van
het hof van Gelderland vulden. Het vonnis dat daarop over
hem werd geveld bestond in: plechtige herroeping zijner gevoe-
lens op den Garderschen kansel®) (welk een diepe vernedering

1) vgl. Bijl. XVIII. 1.

2) Moll vermoedde dat deze vernedering hem bespaard bleef (a. w.
blz. 52) vergelijk echter Bijl. XVIII. 2.

-ocr page 130-

118

voor den armen man!) levenslange gevangenschap, en wel onder
voorwaarde van drie dagen wekelijks niets dan water en brood
te eten, en verbeurtverklaring zijner goederen. Deze laatste
werden voor de som van ruim 82 pond door zijn grootvader
overgenomen, die ook de onkosten zijner gevangenschap te
Arnhem betaalde. Kort daarop werd hij door dezelfde gerechts-
dienaars, die hem uit Garderen hadden gehaald, naar het slot
te Hattem gebracht, om daar zijn straf te ondergaan. Son-
nius en Gruwel beloofden hem uit zijn gevangenis te verlossen,
mits hij zooveel vóór den paus schrijven wilde, als hij tot nu
toe tegen hem had geschreven. Daartoe werden hem een Bijbel,
eenige geschriften der kerkvaders en papier en inkt gegeven.
Van dit pauselijk boek kwam echter niets, maar toch kreeg hij
in December 1551 verhchting van straf. Hij mocht, onder
borgstelling, zijn kerker verlaten en genoot binnen de grenzen
van het slot alle vrijheid. Waarschijnlijk geschiedde dit op voor-
spraak van zijne moeder, zijn grootvader en andere vrienden,
die eveneens de borgtocht zullen hebben gesteld. Door lang aan-
houden wisten dezen zelfs nog meer voor hem te verkrijgen.
Het hof besloot na overleg met den inquisiteur Sonnius zich
in zijn belang tot de landvoogdes te wenden, met verzoek om
„naardien heer Johan aireede aldaer int vierden jaer geseten
heefft en hem bekeert heefft," hem op vrije voeten te stehen.
Evenwel niet zonder eenige voorwaarden, die Sonnius hun aan
de hand had gedaan. De hertogin vond een en ander goed
en tengevolge daarvan mocht onze Gardersche pastoor met Pink-

1) vgl. Bijl. XVHI. 1 en 2.

2) vgl. Bijl. XVm. 2.

-ocr page 131-

119

steren 1553 zijn gevangenis verlaten.^Hij moest echter zorgen
binnen veertien dagen te Leuven te zijn teneinde daar drie jaar
lang in de „pausselicke theology" te studeeren. Ter nakoming
dezer voorwaarde bleven zijn grootvader (zijne moeder was on-
vermogend) en zekere Jan Arentsz uit Stroe, ongetwijfeld een
der bovengenoemde vrienden, borg.

De onvrede uit zijne herroeping voortgekomen woog hem nu
dubbel, bij het vooruitzicht om in de pauselijke theologie, waar-
van hij diepen afkeer had, te moeten studeeren. Met een beklemd
hart begaf hij zich op reis, en wel in de eerste plaats naar
Arnhem, waar hij bij een der leden van het hof twee brieven
moest ontvangen, die hij naar Leuven had mee te nemen. De
eerste was gericht aan den deken van St. Pieter te Leuven, de
tweede aan den pastoor der St. Jacobs en St. Quintynskerk aldaar.
Onderweg bekroop hem de lust die brieven te lezen: wat zouden
zij aangaande hem behelzen ? De verzoeking was te groot en
het bleek hem nu, dat de laatste brief verzocht, brenger dezes
aan een kerkelijken dienst te helpen, terwijl in den anderen den
deken van St. Pieter bevolen werd een wakend oog op hem te
houden en den inquisiteur aangaande zijn gedrag te onder-
richten.

Men begrijpt dat deze lectuur den ongelukkige nog meer ter
neer drukte. Hij zag duidelijk in dat hij te Leuven, wilde hij
niet spoedig weer in nieuwe moeilijkheden vervallen, zijne over-
tuiging zou moeten verbergen niet alleen, maar ook zich geheel en al
bij de Roomsche kerkelijke gebruiken aansluiten. Deed hij dit,
dan was hij een verloren man, niet meer in staat anderen te
winnen voor wat hem toch inderdaad ernst was. In Leuven
voor zijn overtuiging uitkomen? Maar hij kende zijne zwakheid

-ocr page 132-

120

en het bevreemdt ons niet dat hij dit niet heeft gedaan. Maar
zou hij dan in de vlucht zijn heil zoeken? Dit lachte hem het
meest toe, dan moesten evenwel zijn grootvader en zijne vrienden
de aanzienlijke borgtocht betalen, onder welke hij op vrije voeten
was gesteld.

Toen hij voor de poort van Leuven kwam had hij nog niet
tot een bepaald besluit kunnen komen, ja het duurde nog drie
dagen, eer hij eindelijk Leuven voor goed verliet en naar
Duitschland uitweek. Kort daarop vinden wij hem te Straatsburg.

Geruime tijd verliep, eer men in Gelderland uit informaties,
door Sonnius op begeerte van den kanselier van het Geldersche
hof te Leuven ingewonnen, vernam dat de Gardersche pastoor
door niemand der Leuvensche autoriteiten was gezien. Men
hoorde alleen dat hij er geweest was en op den derden dag de
stad had verlaten. Sonnius raadde in den brief, waarin hij dit
aan den kanselier meedeelde tevens aan de borgen te dag-
vaarden, in de hoop dat hij dan nog wel te voorschijn zou
komen. Aldus geschiedde dan ook, en daar de gevluchte niet te-
rugkwam, betaalde dezen met Kerstmis 1554 de eerste helft en met
Kerstmis 1555 de tweede helft van het verschuldigde. Hun ver-
zoek om vermindering der te storten som had niet mogen baten.

Onze Gardersche hervormer leefde inmiddels in weinig benij-
denswaardige omstandigheden te Straatsburg, Het ontbrak hem
aan het noodige geld en wat erger was, zijn geweten deed hem
allerlei verwijten. Onder dit alles rijpte een plan, dat weldra
zou worden uitgevoerd. Hij wilde openbaar berouw toonen voor
zijn diepen val en zijne verloochening des geloofs, om daardoor

1) dit blijkt uit de rekeningen van den Gelderschen landrentmeester
Thomas Gramaye.

-ocr page 133-

121

vrijmoedigheid te verlcrijgen als EvangeUsch prediker eenige ge-
meente te dienen. Wat was hiertoe gepaster dan het schrijven
van een werk in Evangelischen geest, in de eerste plaats voor
zijn landgenooten geschikt? Te eerder kon hij dit doen daar
hij reeds vroeger aan een dergelijken arbeid begonnen was,
waarin hij echter, zooals wij weten, door Sonnius werd ge-
stoord. Betrekkelijk spoedig was dit werkje dan ook gereed,
reeds den 12den April 1554 verliet het met een voorrede, waarin
hij het „an die edele ridderschaft, steden unde landschafft" van
Gelre en Zutfen en bizonder „an allen rechten heffhebberen der
gothcker wairheyt," opdroeg, de pers van Balthasar von Kla-
renbach. De titel, waaraan de inhoud nauwkeurig beant-
woordt, luidde aldus : Kort Bericht in allen principalen punc-
ten des Christengeloves, mit klair getuichnis der hiUigher Schriff-
turen unde guede kuntschafft der alden doctoren, mit an-
wysung wanneer unde durch welcke personen die erroren op-
gestanden unde vermeert zijnen, bereit vur den simpelen onge-
lerden Christen, unde is deshalven genant der Leken Wechwyser.
Auth. Joan. van Anastasio Veluano." Aan den voet dezer bladzijde
staat: „Des Heren Christus Jesus bloet reynicht ons van allen
sunden. 1 Joh. 1. Op dit titelblad volgt de reeds vermelde op-
dracht aan de Geldersche staten en daarna „die Tafel van den
principalen punten." Aan den voet der laatste bladzijde van
deze tafel leest men de treffende woorden „Wanneer du bekeret
bist, so sterck dyne brueder. Luc. 21. Aan het einde van het
boek staat: „Ghedrucktzu Straisburg in Elsas,
durch Balthasar
von Klarenbach den 12 in April, Anno 1554."

Spoedig vond dit werk lezers in Gelderland. Den Augustus
en vervolgens den l®ten September werd het openlijk te Har-

-ocr page 134-

122

derwijk verkocht. En niet slechts daar, maar in de geheele pro-
vincie vond het veel lezers, zoodat het hof er den Sep-
tember een bizonder bevelschrift tegen uitvaardigde, waarbij
een ieder bevolen werd het boek van dezen ketter, die na
herroepen te hebben „nochtans nu weder in deselve ende meer
andere leelicke ende gruwelijke dwalunghen" was vervallen,
binnen acht dagen aan de bevoegde autoriteiten over te leveren.
Bovendien werd het op den catalogus der verboden boeken
geplaatst, die met het plakkaat van 2 April 1550 terzelfder tijd
werd herdrukt en verspreid. Dit aUes belette echter den
opgang van het werkje niet. Reeds in het volgende jaar ver-
scheen een tweede druk, en een jaar later werd door den
Dominicaner monnik en inquisiteur Johannes Bunderius, leeraar
der theologie in Gent, een afzonderlijk werk „tot beschutting
der orthodoxie tegen de giftige pijlen van Anastasius Veluanus"
geschreven. Dat die bestryding evenals het werk zoo telken-
male werdt herdrukt, bewijst dat dit algemeen de aandacht trok.
Uitenbogaert getuigt dan ook later dat de „Leken Wechwyser" in
den aanvang der hervorming een der meest gelezen werken was.

1) vgl. Bijl. XIX. 1.

2) Vgl. Bijl. I. G. 5a, benevens liet Groot Gelderscli Placaetb. Dl, I,
col. 157 enz.

3) bij Magnus van der Meerberghe van Oosterhout, daarop volgden
drukken in 1587, 1591, 1594, 1597, 1610, 1631, 1632, en 1651, vgl.
MoU a. w. bl. 104, 105 en Dr. A. J. van \'t Hooft. De theologie van
Heinrich Bullinger de in betrekking tot de Nederlandsche Eeforma-
tie. Acad. Proefschr. blz. 133,

Scutum fidei orthodoxae ad versus venosa tela Johannis Anastasii
Veluani enz, I20. Gend. 1556, Corn, Manilius, in 1557 in het Vlaamsch
vertaald, in 1569 en 1574 herdrukt, vgl, MoU a, w. blz, 104,

Zie zijn : Tweede deel van de noodighe antwoorde op der Contra-
remonstranten Teghenvertooch, \'sGravenhage 1618, blz, 39-43.

-ocr page 135-

123

Of het gerucht van de verspreiding van zijn geschrift
ook tot den schrijver zelf doordrong? Het is geenszins on-
vvaarschijnhjk en groote voldoening zal hij er dan van geno-
ten hebben. Werd hij nu voorts leeraar van eenige Duitsche
Evangehsche gemeente? Ook hierop weten wij geen antwoord
te geven. Zeker is het dat hij later in zijn vaderland als predi-
ker optrad; bij de bewegingen van 1566 zullen wij hem straks
ontmoeten. Laat ons thans, eer wij hem een tot weerziens toe-
roepen, zijn werk nog eens nader in oogenschouw nemen. Daar
dit geschrift zeker belangrijken invloed op de harten der Veluwe\'
naars uitoefende, is het voor ons doel noodig het te leeren
kennen.

Gelijk men reeds uit den titel kan afleiden is het werkje op
bevattelijke wijze geschreven. Het leverde voor eenvoudigen en
geleerden een aangename lectuur op, want een degelijke inhoud
en een goede stijl gaan hier samen. De schrijver, die zooals wij
vroeger vermeldden, jaren lang de „dogmata" der Protestanten had
bestudeerd, toont uitstekend op de hoogte te zijn van wat de
coryfaeën der hervorming uitgaven. BuUinger, Luther, Melanch-
ton, Galvijn, Brentius, Johannes ä Lasco, Erasmus, hij haalt
hen allen aan en uit ieder zoekt hij, wat hem waar voor-
komt. Zoo noemt hij als geschikte leidslieden bij het lezen der
schrift Melanchton en Calvijn in éenen adem. Hij was iemand,

Jl

lezers, die meer hierover begeeren te weten verwijs ik naar der
„Letälfn Wechwyser" inde eerste plaats, naar Moll in zijn
Anastasius Ve-
luanus blz, 73 enz, en naar A. J, van \'t Hooft, De theologie van
Heinrich Bullinger etc. blz. 130—145,

2) der Leecken Wechwyser. \'s Gravenhage. 1610, blz. 195, waar hij
tevens een goeden catechismus als hulpmiddel tot recht verstand der
Schrift aanprijst.

-ocr page 136-

124

die zonder aanhanger van eene bepaald stelsel te zijn veeltijds
zijn eigen weg ging.

Dit belet echter niet, dat hij in denkwijze meer met den
eenen hervormer dan met den anderen overeenkwam. Mocht
hij Galvijn als leidsman aanbevelen, op het hoofdpunt van diens
leer, de praedestinatie, was hij het geenszins met hem eens.
Hieromtrent ging hij uit, niet van het eeuwig raadsbesluit Gods,
maar van de voortdurende verbondsbetrekking, van Gods zijde
met de menschheid aangeknoopt, met het doel dat deze daaraan
beantwoorden zou.

Veluanus stelt de roeping die tot allen komt op den voor-
grond en wil van een onderscheid tusschen den verborgen en
geopenbaarden raad Gods, waardoor men de praedestinatie soms
redden wil, niet weten. Hij neemt dan ook een „klein vermogen"
in den mensch aan om de goddelijke roepstemmen te beantwoor-
den. Ja zijn overeenkomst met de Remonstranten gaat ver-
der, hij verwerpt evenals dezen de volharding der heihgen.
Niet onmogelijk dat vooral zijn eigen levenservaring hem hier-
toe gebracht had.

Als andere hervormingsgezinden trekt hij zeer te velde tegen
de aanbidding van het „kleyne doode broot" voor „den groo-
ten levendighen Godt," hij noemt die vereering „grouwelick."
Ook dringt hij er met nadruk op aan, dat het brood en vooral
de kelk aan alle leeken worde uitgereikt, terwyl hij de twisten,
die onder de hervormers en hervormingsgezinden over het avond-

1) vgl. der Leeckeu Wechwyser blz. 34, 37 en 38,
s) vgl. a. w. blz. 32 onderaan.
3) vgl. a w. blz. 125 en 136.

-ocr page 137-

125

maal gevoerd werden, zeer afkeurt. Het blijkt niet duidelijk hoe
hij er zelf over dacht, waarschijnlijk beschouwde hij in Zwing-
li\'s geest het avondmaal eenvoudig symbolisch.

Geheel in overeenstemming met de vriendelijke persoonlijk-
heid, die ons in zijn werk tegenkomt, is wat hij leert aangaan-
de de ongedoopte kinderen en hun toekomstig lot. Met nadruk
wordt de meening van Augustinus verworpen, die ongedoopte
kinderen verloren laat gaan.

Merkwaardig is het hoofdstuk dat hij aan de „straffe derket-
terien wijdt. Hij zegt hier: „de rechte Christenheit en vervolcht
niemant." Hij keurt dan ook de bloedige vervolging der we-
derdoopers af, en wil alleen zulke ketters gestraft zien, die
door hun leven zich grof aan de tien geboden bezondigen. Voorts
wijst hij er op, al trekt hij overigens tegen hun leeringen nog
zoo scherp te velde, met hoeveel voorbeeldigen heldenmoed me-
nig wederdooper martelaar zijner overtuiging werd.

Dit alles bewijst, dat wij in hem een man hebben te zien,
wiens tot vrede en liefde gestemde inborst zijnen lez-ers van
groot nut kon zijn, iemand die genoeg onderzocht had om te
weten, dat de waarheid voor den broozen sterveling slechts
ten deele bereikbaar is. Alles heeft echter zijn schaduwzijde en
waar bleek het, vooral in de dagen der hervorming, dat er meer
kracht uitgaat van iemand, die geheel en al in eenige overtui-
ging is vastgegroeid dan van mannen als hij.

1) vgl. a w, over het avondmaal handelt hij blz. 111 enz.

vgl. over den doop a w. bl. 91 enz.
3) blz. 313 enz.
*) blz. 315 enz.

-ocr page 138-

126

Gelukkig echter dat beiden vertegenwoordigd waren. Moge
met name het Calvinisme menig vastberaden man hebben aan-
gekweekt, deed het menigeen de verschrikking des doods ver-
achten, in het dagelijksch leven leefde er aUicht meer van den
zachtmoedigen Heiland in discipelen als Veluanus. Wel hem,
die de standvastigheid der Calvinisten aan de humaniteit van
een Veluanus mag paren! Hiermede nemen wij een voorloopig
afscheid van onzen Garderschen pastoor om nog even in een
ander deel der Veluwe te vertoeven.

Op een boerderij onder Bennekom woonde in de laatste jaren
van 1566 een zekere Gerrit Jansen. Zoowel hij zelf als vooral
zijne dochter Geertrui en zijne zonen waren de hervorming toege-
daan. Deed de vader die ingenomenheid minder blijken, misschien
omdat hij niet zoo vast overtuigd was als zijne kinderen, zijne
dochter ontzag zich niet, ook tegen den pastoor van Bennekom hare
kettersche gevoelens over de moeder Gods en het sacrament te
openbaren. Evenzoo waren zijn zonen gezind. Eén hunner, met
name Eeyner, die het ongeluk had kreupel te zijn, poogde door
verspreiding van kettersche boeken anderen voor zijn gevoe-
lens te winnen. In de kerk kwam hij nooit en den pastoor hep
hij hefst maar uit den weg. Hij had in Bennekom en omstre-
ken nog al geestverwanten, want behalve twee edellieden, Wil-
lem van der Wall en Jan van (toe ?) Boecop, van wie wij lezen dat
zij de sacramenten verachtten, waren er in Bennekom zoowel
als in andere buurtschappen onder de gemeente Ede nog tal
van ketters. Ook vele „Anabaptysten ende Sacramentaryssen",
uit het naburige Wageningen verdreven, zochten hier een goed
onderkomen. Onder hun getal behoorde o.a. zekere Gijsbert van

-ocr page 139-

127

Erckelens, bezitter van twee bouwhoeven onder Bennekom, van
wien wij overigens niets weten.

De lezer neme met deze weinige bizonderheden genoegen,
die nog slechts door langdurig onderzoek werden ontdekt, en
waarmee wij dit hoofdstuk eindigen.

1) vgl. over het boven meegedeelde Bijl. XXXII. 2b.

-ocr page 140-

HOOFDSTUK IV.
DE GODSDIENSTIGE BEWEGINGEN IN 1566 EN 1567.

De inquisitie en plakliaten waren de lioofdoorzaken der be-
wegingen van 1566. Bij liet toenemend aantal liervormingsgezin-
den, ook in de hoogere standen, werd het steeds moeilijker de
geloofsvervolging door te zetten. Toch werd deze voortdurend
verscherpt. De sedert 1560 ondernomen invoering van nieuwe
bisdommen hing hiermee samen. Was steeds, volgens het ker-
kelijk recht, ieder bisschop inquisiteur, deze nieuwe zieleherders
kon men wel opper-inquisiteurs heeten, want aan ieder van
hen waren twee geloofsrechters als helpers toegevoegd. Boven-
dien hadden de meesten hunner, zoo b.v. een Sonnius, reeds
voor deze hunne benoeming dergelijk ambt uitgeoefend. Er was
dus alle reden om tusschen de invoering der Spaansche inqui-
sitie en die der bisschoppen samenhang te zoeken! In weerwil
van herhaalde pogingen van vele hooggeplaatsten om een en ander
af te wenden bleef de koning onverzettelijk. Eindelijk gaf hij,
den Oct. 1565, aan de landvoogdes hieromtrent de meest

strenge bevelen.

Slechts noode volgde zij die op, want de besluiten des konings
waren reeds spoedig uitgelekt, en brachten allerwege groote
ontroering te weeg. Velen der stadhouders weigerden dan ook,

-ocr page 141-

129

toen 18 Dec. \'s komngs denkbeelden hun werden kenbaar ge-
maakt, tot de strenge geloofsvervolging mede te werken, die
halve provinciën zou kunnen ontvolken. Zoo ook de stadhouder
van Gelderland, graaf van Megen.

Zelfs het Geldersche hof, anders steeds op het ijverigst om
den koning ter wiUe te zijn, ontraadde ten sterkste de invoe-
ring der inquisitie, want, zoo heette het in een brief van Janu-
ari 1566, de koning had beloofd haar in deze landen niet in te
voeren. Vooral nu er sedert Megen\'s stadhouderschap (1560)
geen geloofsrechters hadden gewerkt, zou men van deze nieu-
wigheid vreemd ophoeren.

Het hof wist dat de Geldersche staten, zeker wel de stemming
der ingezetenen in het algemeen weergevend, als vuur en vlam
hiertegen waren. Hadden deze zich reeds vroeger verbon-
den om den val van het hof te bewerken, ongetwijfeld niet het
minst omdat dit college de vervolging voorstond, zij poogden
nu met kracht de invoering der inquisitie tegen te gaan.

Willem, graaf van den Bergh, kunnen we gerust als den au-
teur daarvan beschouwen. Deze afgevaardigde, medeoprichter van
het verbond der edelen, had hier veel invloed. Reeds in Maart
1566 werden de grondslagen van een verbond tegen de inqui-
sitie gelegd. De kwartieren Nijmegen en Veluwe waren de eer-
ste om het te bezegelen. Zutfen en Roermond bleven langen
tijd weifelen. Den 17den Mei kwamen de staten te Zutfen bijeen.
Hier besloot men pogingen aan te wenden, zoowel om eene
nieuwe, door de staten ontworpen kanselarij-ordening
bestendigd
te krijgen, als om de invoering der inquisitie te keeren, waar-

1) vgl. Bijl. II. D. 6.

-ocr page 142-

130

toe men een adres aan den koning zou verzenden.

Waren de staten in zoover eenstemmig, toch bestonden zij
uit twee verschillende partijen. De eene volgde Elbertus Leoninus,
den bekenden rechtsg\'eleerde, die toen reeds de Geldersche staten
in menige zaak had bijgestaan. Evenals de stadhouder, graaf
van Megen, was deze goed Katholiek. De andere schaarde zich
onder de vanen van Willem van den Bergh. De eerste partij
was het slechts te doen, om van de hatelijke rechtspleging der
inquisitie verschoond te blijven; de tweede wilde aUe geloofsver-
volging zien afgeschaft.

De invloed van Leoninus, in die dagen een groot vriend van
Granveile, scheen veel te vermogen en dien van den graaf van
den Bergh, den graaf van Culenborch en dergelijken te verdrin-
gen. Hadden toch in het voorjaar van 1566 eenige steden van
Gelderland de laatsten gevolgd, waarschijnlijk door instemming
met het verbond der edelen te betuigen, Leoninus wist hen
weer afvallig te maken. Aan hem vooral schrijft Morillon, een
vriend van Granvelle het toe, dat de bewegingen in Gelderland
zoo rustig verliepen. Dit belette niet, dat volgens dienzelfden ge-
tuige, in Juni en Juli de toestand bedenkelijker werd.

De stadhouder had voor eenigen tijd zijne provincie verlaten
en bevond bij terugkomst dat zijn gezag zeer was verminderd.
In weerwil van den invloed van edelen als de reeds genoemde
van den Bergh en Culenborch en den heer van Well, wist Leo-
ninus het uitbreken der beweging te voorkomen, vooral ook
door de vrees voor de invoering der inquisitie weg te nemen.
In gelijken geest werkte de stadhouder. Door zijn toedoen werd
het rekwest met het doel der inquisitie af te schaffen niet

-ocr page 143-

4

131

aan de landvoogdes overhandigd.

In het midden van Augustus beloofden zelfs alle Geldersche
steden zich aan de oude religie te houden. De Overijselsche
steden Kampen, Deventer en Zwolle deden desgelijks.

In Hedel en Batenburg, heerlijkheden van graaf van den
Bergh, waren de nieuwe predikatiën, die zich sints Juli door
het geheele land verbreidden, toen reeds lang in gang. Sedert
het begin van Augustus was zekere Hermannus, door de con-
sistoriën der jeugdige Hervormde kerk naar Nijmegen ge-
zonden, daar op het Jodenkerkhof aan het prediken. Dit was
het voorspel, ondanks de beloften der steden werd de bewe-
ging kort daarop algemeen.

Den 25steii Augustus werd Hermannus door zijn geloofsgenooten
in de stad gebracht en de kerk, waarin hij voortaan optrad, in
overeenstemming met de gereformeerde religie van beelden
en ornamenten gezuiverd. De raad maakte daarop een verdrag,
dat aan Katholieken en Protestanten vrijheid van godsdienst-
oefening toeliet en verbood elkander om den godsdienst te
smaden. -)

Dit verdrag, van 1 Sept. werd door die van Nijmegen op-
gemaakt in overleg met de staten, die toen juist daar waren
vergaderd. Deze poogden hierop de goedkeuring des stadhouders

1) vgl. Bijl II. D. 7, Bijl. XXV en Van Hasselt. Stukken. I blz. 78
en 79.

2) vgl. over het hier meegedeelde Bijl. XXV (18 Aóut), NijholFs Bij-
dragen. DL IV blz. 43, 43, 51, 53, 315—317 en Van Hasselt. Stukken. I
blz. 84 enz. In Hedel werd reeds in Juni, in Batenburg in het begin
van Augustus gepreekt; dit blijkt uit nog onuitgegeven brieven in het ar-
chief van het hof van Gelderland.

-ocr page 144-

\' 132

te verkrijgen, want, zeiden zij, om rust en vrede te bewaren,
was liet noodig dergelijke maatregelen te nemen, totdat er een
algemeene orde op de religie zou worden gesteld. Ook weiger-
den die van Nijmegen een plakkaat des stadhouders, waarbij
geboden werd kerkschenders dood te slaan, te publiceeren, want
zij achtten dit in strijd met den zooeven vermelden godsdienst-
vrede.

Den Sept. antwoordde de stadhouder op beide brieven.
Zeer listig _ nam hij thans vroegere beweringen der staten, waar-
in deze er op aandrongen als leden der Roomschen (Duitschen)
rijks beschouwd te worden, te baat. In het Duitsche rijk was al-
leen de confessie van Augsburg toegelaten en de predikant te
Nijmegen was dus, als het Nijmeegsche verdrag conform was
aan „den selven Ricks Rehgions frede" als Calvinist daarvan
uitgesloten. Dit antwoord voldeed de staten niet en men besloot,
indien men binnen 14 dagen geen voldoend bescheid kreeg, het
voorbeeld van Nijmegen te volgen en de predikatiën toe te la-
ten. Op deze zelfde bijeenkomst drong men er bij den stadhou-
der op aan, zijn invloed bij de landvoogdes te gebruiken, opdat den
staten vergund werd „religionshalve" te vergaderen. Dit werd
door beiden slechts met schoone woorden en ten slotte, toen de
landvoogdes aan het eind van het jaar zich sterk genoeg ge-
voelde, met eene weigering beantwoord.

Onder de Veluwsche afgevaardigden waren die van Elburg en

1) vgl. aangaande het boven verhaalde Van Hasselt. Stukken I, blz.
84—92.

3) vgl. het getuigenis van de Elburgsche afgevaardigden in Van Hasselt
Stukken I blz. 332.

S) vgl. Bijl. II. D. 7 en Van Hasselt. Stukken I, blz. 80 enz.

-ocr page 145-

133.

Harderwijk het meest hervormingsgezind; vooral de laatsten
drongen met klem van redenen op geloofsvrijheid aan. Kort
daarop veroverde men daar wat niet goedwillig werd toegestaan,
ja, men liet in zijn ijver alle andere Geldersche plaatsen verre
achter zich.

Na deze uiteenzetting der toestanden gaan we zien, hoe de
godsdienstige bewegingen zich in 1566 en het begin van 1567
op de Veluwe vertoonden. Wij schetsen eerst het minder be-
teekenende om ten slotte in Elburg en Harderwijk de beweging
haar toppunt te zien bereiken. De hoofdstad van Gelderland ligt
nu het eerst aan de beurt.

Rustiger dan men in verband met de ons bekende toestanden
verwachten zou, hep het in 1566 in Arnhem af. Noch beelden-
storm, noch zelfs openbare predikatie had er plaats. De stad-
houder had, zij het ook met moeite, eenige maatregelen door-
gedreven, waardoor deze gemakkelijk te beletten zouden zijn.
De stad was namelijk versterkt en met soldaten voorzien, die
om geen opzien te verwekken, twee aan twee in de stad werden
gelaten. Bij beide deze maatregelen gehoorzaamden de raad en
de burgers zeer tegen hun zin.

Ondanks deze voorzorg, waren er toch burgers, die een
predikant uit Deventer poogden te bekomen. Wie dit waren is
mij onbekend gebleven. Zeker is het, dat hun plan niet tot eene
uitvoering kwam. Het gerucht der ophanden zijnde predikatie,
welke op 14 Augustus zou plaats hebben, drong tot den stad-
houder door, die den raad aanmaande, bij publicatie het houden

1) vgl. Bijl. II. D. 7g.

-ocr page 146-

134.

van conventikelen te verbieden. De raad vond het echter beter
hiermee te wachten, daar men tot nu toe van zoo iets binnen
Arnhem niet had gehoord, maar besloot het houden van ge-
heime bijeenkomsten en het laten prediken door uitheemsche
predikanten met verUes van burgerschapsrechten te straffen.

Zeker om dergelijke redenen had men ook een vroeger plak-
kaat van dezelfde strekking, reeds den S^ten juli door den stad-
houder verzonden, evenmin doen afkondigen. Deze, die de stad
wilde verlaten en vreesde dat men bij zijne afwezigheid „vreemde
predikanten" zou inhalen, toonde zich met het onzekere antwoord
der raadsleden niet tevreden. Hij drukte dezen op het hart hun
komst vooral te beletten. Zij antwoordden daarop, dat zij geen
predikant begeerden, noch ook wisten, dat die door iemand be-
geerd werd, maar indien de stadhouder vermoedde dat er zouden
komen, moest hij maar liever in de stad blijven,

Brandt en andere schrijvers verhalen dat ook te Arnhem de
beelden werden gebroken, echter blijkbaar ten onrechte, In de
sententie van Alva, op 29 Jan, 1568 uitgesproken, waarbij
eenige burgers van Arnhem wegens het dienen van \'s konings
vijanden worden ingedaagd, wordt van geen beeldstormerij ge-
sproken en noch het archief van zirnhem, noch dat van het
hof van Gelderland bevat daaromtrent eenige aanwijzing, ")

1) vgl, over het hier meegedeelde Van Hasselt, Kronyk van Arnhem,
blz, 155—158, Van Hasselt. Stukken I. blz. 62—64, 123—126 en P.
Nijhoff. Inventaris van het archief v. Arnliem, blz. 248 en 249.

3) vgl. Brandt. Hist. der Reformatie. I. blz 365. Ook van beelden-
storm in Geldersche dorpen, daar vermeld, bleek mij niets. De sententie
van Alva is te vinden bij Van Hasselt. Stukken, I blz, 221—223,

-ocr page 147-

135.

Bijna even weinig als aangaande Arnhem valt betreffende

*

het platteland der Veluwe mede te deelen, slechts enkele sporen
der algemeene beweging zijn hier op te merken.

Zoo vernemen wij, dat den tweeden Zondag voor Paschen van
het jaar 1566, een zoon van den reeds vroeger genoemden Ger-
rit Jansen uit Bennekom, met name Jacob, zijn pastoor zeer on-
eerbiedig behandelde. Deze kwam, na zijn dienstwerk verricht
te hebben, uit de kerk en werd toen door Jacob aangehouden,
die „seer schandeleuselyck ende injurieuselyck" zich jegens hem
gedroeg, want hij beschimpte de ceremoniën der kerk, de mis
en het sacrament, zoo deelt de beleedigde pastoor ons mede.

Een jaar later, toen in de meeste streken alles weer tot rust
was gekomen, stond de pastoor opnieuw aan krenkingen bloot.
Bij den ommegang met het sacrament, dien hij op Sacraments-
dag 1567 (dat jaar op 29 Mei) doorzijn gemeente hield, zou men
hem „rabauwicheit" aandoen en hem het sacrament uit de hand
rukken. Aldus spraken eenige lieden af. Ten huize van eene
weduwe Gertken Brant Rycksen, bierbrouwster te Ede werd
het complot gesmeed. Hare zonen en de schoonbroeder van
zekeren Breeborst uit Bennekom, die in Ede woonde, waren de
deelnemers. Met een hartigen dronk werd het plan bezegeld.

Op den bepaalden dag ging de schoonbroeder van Breeborst
naar Bennekom en zette zich op den muur van het kerkhof
neer, waar de processie voorbij moest komen. Toen het sacra-
ment voorbij gedragen werd bleef bijzitten, „sonder
eenygere-
verentie te doen." De pastoor verliet daarop den stoet en ging
hem vragen, waarom hij geen eerbied betoonde. Even bedaard
bleef deze echter zitten en stiet met de voeten naar den pa-
stoor en het sacrament, terwijl hij dit laatste ten aanhooren

-ocr page 148-

136.

van de geheele processie beschimpte. Zijn opzet gelukte dus uit-
stekend.

Een zoon van de weduwe, bij wie dit plan beraamd was,
had in Utrecht aan den beeldstorm mede geholpen. In Ede of
Bennekom schijnt men zich echter niet aan iets dergelijks te
hebben gewaagd.

In het naburige Harskamp woonden op het huis den Ham, toe-
behoorende aan Brand van Delen, een hervormingsgezind Har-
derwijker raadslid van aanzienlijk geslacht, omstreeks dienzelf-
den tijd verscheiden verdachte personen. In deze huizinge toch
hield sedert Nov. 1566 zekere edelman Jan WiUicken, „dye
Priesse", wiens echtgenoote met die van Brand van Delen ver-
want was, zich met 18 a 19 dienaars op. Aldus deelt ons de
pastoor van Otterloo mede, die er bijvoegt dat zij geen van
allen in de kerk kwamen, en dat zij met Paschen 1568 dach-
ten te vertrekken. Waarschijnlijk is het dat dit gezelschap uit
lieden bestond, die om hun vergrijpen tegen de KathoUeke re-
ligie en dergelijke redenen dit eenzaam en met grachten ver-
sterkt kasteel tot schuilplaats hadden gekozen. Daarvoor toch pleit
het feit dat dit huis kort daarop aan den eigenaar en anderen
uit Harderwijk en elders gelijke diensten bewees. Misschien
waren ook velen der sedert 1 Nov. 1566 hier verblijvenden wel
Harderwijkers.

Openbare predikatiën als elders schijnen op dorpen der Veluwe
niet gehouden te zijn. Wel lezen wij dat de bekende Anastasius
Veluanus zich in December 1566 in zijn geboorteplaats Stroe

1) vgl. over het boven verhaalde. Bijl. XXXII. 2b.

2) vgl. Bijl. XXXII. 2c.

-ocr page 149-

137.

ophield, maar naar het schijnt alleen om, voor hij het thans
onveilig geworden vaderland verliet, bloedverwanten en vrien-
den nog eens te zien. Bijtijds verdween hij, want het hof van
Gelderland deed juist stappen om hem in handen te krijgen.
Kort daarna schreef hij nog brieven aan zijn vrienden te Gar-
deren, die hij aan Daniël Rensen, secretaris te Harderwijk, ter
verdere bezorging adresseerde.

Mogen er al geen openbare preeken op de Veluwe zijn ge-
houden, de bewegingen van elders hadden hier op een paar
hervormingsgezinde pastoors zooveel invloed, dat zij het lezen
van missen naheten en zich sedert het najaar van 1566
tot prediken bepaalden. Zoo deden namelijk twee geestelijken
in het noorden der Veluwe, de een pastoor te Oosterwolde, de
ander te Doornspijk. De eerste was naar alle waarschijnlijkheid
zekere Richout Meinards, vroeger monnik in Friesland, Harder-
wijker van geboorte. Hij was zijn klooster ontvlucht en „on-
derpaap" (vice-cureit) te \' Oosterwolde geworden. Hoewel in
October 1566 zoowel op hem als op zijn ambtgenoot te Doorn-
spijk de aandacht van het hof werd gevestigd, scheen hij
vooreerst ongemoeid te blijven. Later komen wij op hem terug.

De pastoor te Doornspijk was Jacob Peeters, die kort daarop
onder Bredero\'s vanen diende. Wat Doornspijk betreft kan ik nog
meedeelen, dat toen de Elburgsche beeldstormers den 21sten gept.
1566 ook hier het werk der zuivering wilden ter hand nemen,
zij door de ingezetenen van deze plaats krachtdadig daarin
werden belet, zoodat de beelden gespaard bleven.

vgl. Bijl. XXXI. 2 en Van Hasselt. Stukken. II blz. 90.
vgl. aangaande het boven verhaalde Bijl. XXXI. 1 en XXVIII. 5.

-ocr page 150-

138.

Ook in de stad Nijkerk hadden zij gevaar geloopen. Eenige
ingezetenen koesterden het plan ze te verwijderen. Er wordt
namelijk verhaald, dat Gielis Snapper, Aeris Elbertz, genaamd
Vlieger, Wolter Jansz en Jan van der Helle de jonge, in een
herberg bij Mjkerk, de.Haspell genaamd, daartoe een complot
smeedden. De beide eersten dienden later „de geuzen." Hun
voornemen kwam echter niet tot uitvoering.

Evenmin als in Nijkerk schijnt in Wageningen iets dergelijks
te zijn voorgevallen, zelfs lezen wij niet van predikatiën, die
hier gehouden werden.

In de stad Hattem heeft geen beeldstorm plaats gehad, maar
er zijn toch hervormingsgezinde en openbare preeken gehouden.
Aldaar waren, behalve de ons reeds bekende, afgezette pastoor Be-
rend de Haze o. a. zekere Johan van Spuelde en Wihem Smit ijve-
rige voorstanders der openbare predikatie. Waarschijnlijk door
hun toedoen trad de bekende prediker Jan Arents, mandema-
ker te Amsterdam, zooals men weet de eerste die in de noor-
delijke gewesten de openbare preek begon, in de tweede week
van September 1566 ook hier op. De tijd was goed gekozen,
want velen van den raad, die de predikatiën tot nog toe be-
let had, waren juist uit de stad. Toch waren de noodige voor-
zorgen voor de veiligheid van prediker en hoorders genomen;
een aantal heden uit Zwolle en Kampen, met wapens en stok-
ken voorzien, begeleidden hem tot op de markt van Hattem,
waar nu de preek gehouden en zeker wel door velen met be-
langstelling gevolgd werd.

Na de predikatie nam Jan Arents met zijn Overijselsche

1) vgl. Bijl. XXXII. 2 g.

-ocr page 151-

139.

begeleiders zijn intrek in de herberg van Willem van Wassen-
burch. Zeker hebben Willem Smit, Johan van Spuelde en an-
dere Hattemer burgers hem daar \'s avonds wel gezelschap ge-
houden, want de tijd van kennismaking was zeer kort. Den
volgenden morgen vroeg vertrok hij weer naar Amsterdam. Geen
wonder, want het zal hem, bezield redenaar als hij was, bij het
beperkt aantal leeraars en de groote begeerte, die alomme naar
predikers bestond, niet aan arbeid ontbroken hebben. Trouwens in
Hattem zou hij de prediking niet hebben kunnen herhalen,
want de raad verbood deze onmiddellijk nadat men van zijn
optreden gehoord had. Toch nam hij van Hattem niet voorgoed
afscheid, zooals wij straks zien zullen.

Met hem was nog een ander predikant naar deze streken ge-
komen, zeker wel op uitnoodiging derzelfde personen.

Een hunner toch, Johan van Spuelde, ontmoeten wij ook
elders onder zijne trouwe begeleiders. Johan van der Linden,
ook wel „Roodbaard" genoemd, had tot nog toe nabij Emden
het Evangelie verkondigd. Het is bekend dat vele predikanten
uit deze streken, waaronder menig Nederlander, vroeger om de
vervolging daarheen geweken, in die dagen terugkwamen, veelal
op verzoek van hun geestverwanten hier te lande. Ook Johannes
van der Linden was Nederlander van afkomst; hij was uit

vgl. over het boven meegedeelde Bijl. XXX. 1, 2, 3, 6 en 7.

hij vergezelde later van der Linden van Elburg eerst naar Har-
derwijk en vandaar naar Nijkerk. Vgl. de confessie van den Harderwijker
secretaris Daniël Eensen bij Van Hasselt. Stukken II blz. 88 en 90.

vgl. over hem de zoo even aangeh. confessie, ook op blz. 89 en
93. Dat „Eoodbaard" en hij dezelfde persoon is blijkt uit Schrassert.
Beschrijvinge van Harderwyck Dl. II blz. 107.

-ocr page 152-

140.

Grave geboortig en vond liort na den tijd, waarover wij
thans spreken, in Arnhem een nieuwe levensgezellin. Hij preekte
niet als Arents in de stad zelf, maar daarbuiten; misschien
wegens het verbod van den raad, misschien ook uit eigen
beweging. Na eenige preeken te hebben gehouden, vertrok hij
met Hendrik van Holte, secretaris van Elburg, naar deze stad.

Daarop bleef het eenigen tijd zeer rustig in Hattem, dank
zij de zorgen van de regeering, die zich op de aanmaningen
van het hof zeer gehoorzaam en zoetsappig betoonde. Die ge-
hoorzaamheid had echter hare grenzen. Zij weigerden Berend
de Haze, door het hof een „principaal" in zake oproer en „nye
predicatiën" genoemd, uit de stad te verdrijven. De belofte van
den burgemeester, om volgens den inhoud des briefs waarin
dit gelast werd, te handelen, werd dus niet nagekomen.

Berend de Haze treffen wij kort daarop weer bij een predi-
katie aan. Jan Arents, die in dien tusschentijd ook te Elburg
en te Harderwijk had gepredikt, kwam opnieuw naar Hattem.
Den 28sten of 29sten September poogde hij dicht bij de stad
zijne prediking te herhalen. Dit werd echter door den drost,
Johan van Holtswiller en den pastoor Gerrit Barthols, kracht-
dadig belet. Toen de drost hem onder het oog bracht, dat hij
hier ongeroepen kwam preeken, nam Berend de Haze het voor
hem op en verweet den drost zijne bemoeizucht.

1) vgl. de sententie over Hendrik ten Holte door AIva uitgesproken,
waar wordt vermeld dat hij een kettersch predikant in Hattem zocht,
bij Van Hasselt. Stukken. I blz. 333. Deze moet Van der Linden geweest
zijn, die door denzelfden Hendrik ten Holte voorts naar Harderwijk
werd gebracht, vgl. de boven aangehaalde confessie op blz. 88.

2) vgl. Bijl. XXX. 3 en 3, en het antwoord van den Hattemschen
burgemeester in Bijl. XXVIII. 5.

-ocr page 153-

141.

Dit liielp echter weinig, want het werd hem verder onmogelijk
gemaakt zijn preek voort te zetten, zoodat hij naar eldera ver-
trok, en niet weer terugkwam. Die treurige afloop zijner prediking
in Hattem was te voorzien geweest. Reeds den vorigen avond
toch hadden de raadsleden hem deze verboden, hoerende met
welke bedoehng hij in de stad vertoefde.

Minder rustig dan te Hattem was het verloop der gebeurte-
nissen te Elburg. De toestanden verschilden ook aanmerkelijk.
Was de Hattemer overheid tegen de predikatie, in Elburg waren
zoowel de toenmalige burgemeesters Bartolt Vege en Lambert
Pranckensz, als de secretarissen Hendrik ten Holte en Jehan
Feyt ijverige voorstanders der nieuwe leer. Toch was de
raad misschien slechts voor het kleinste deel der reformatie
met ijver toegedaan, maar de invloed van deze burgemeesters
en secretarissen scheen die der anderen te overvleugelen.
Hiertoe kan de omstandigheid meegewerkt hebben, dat vele

1) vgl. over het boven verhaalde Bijl. XXX. 3, 4, 5 en 7. De be-
richten in deze Bijl. zijn aangaande de opvolging der predikanten met
elkaar in strijd. De hier verhaalde volgorde dunkt mij het waarschijnlijkst.

2) vgl. over Bartolt Vege de confessie van Daniel Rensen bij Van Hasselt.
Stukken. II blz. 91. Ten onrechte wordt hij daar „Veer" genoemd, vgl.
blz. 97. Zie over de anderen de indaging van Elburgers door Alva bij van
Hasseltstukken. I blz. 331. Bartolt Vege komt daar niet voor, hij was
zeker inmiddels overleden.

3) in een brief vau 21 Juli 1567 meenen de leden van het hof dat
de informaties wegens de troebelen, te Elburg gemakkelijk te nemen
zijn //daer de overicheyt meestdeels guedt ende catholick" is, vgl. dit
stuk inNijhoffs Bijdragen. Deel IX op blz. 204. Het is echter mogelijk
dat door de pest hervormingsgezinde raadsleden
waren gestorven entoen
bij de reactie door Katholieken vervangen, vgl. de vorige aanteekening.

-ocr page 154-

142.

raadsleden wegens de heerschende pestziekte de stad waren
ontvlucht, waarop wij straks nader terugkomen.

Dat ook velen der burgers ijverige voorstanders waren, be-
hoeft na het vroeger verhaalde geen betoog en zal ten over-
vloede blijken.

Lambert Franckensz, een der bovengenoemde burgemeesters,
ging in het laatst van Augustus of in het begin van Septem-
ber met Hendrik Reeffs als afgevaardigde van Elburg naar Nij-
megen, waar de staten van Gelderland over den godsdienst
handelden, met het doel daaromtrent de jongste tijdingen in te
winnen. Daar was toen juist de Calvinistische prediker Herman-
nus ingehaald, zooals wij reeds vroeger vermeldden. Met on-
verdeelde instemming hoorden hem onze afgevaardigden.

Opgetogen kwamen zij in Elburg terug en brachten rapport
uit van hun wedervaren. Lambert Franckensz getuigde dat hij
nooit of nergens zulk een uitmuntend prediker had gehoord.
Voorts deelde hij aangaande de vergadering der staten mede,
dat de overige steden het voorbeeld van Nijmegen, waar kort
na de inhaling van den predikant onder goedkeuring der staten
een geloofsvrede door den raad was uitgevaardigd, zouden vol-
gen, indien hun bezwaren niet binnen 14 dagen door den stad-
houder werden opgelost.

De Elburgsche raadsleden wachtten echter zoolang niet.
Toen Lambert Franckensz zijn rapport in den raad had ge-
daan, begaf hij zich in opgewonden stemming naar het huis
van pastoor Dirk Dorre, onzen ouden bekende. Hij schreeuwde

1) vgl. Bijl. XXVIII. 3.

1) vgl. de vroeger aangehaalde sententie over de Elburgsche burgers
bij Van Hasselt. Stukken I blz. 331 enz. en hiervoor blz, 131.

-ocr page 155-

143.

hem toe naar buiten te Ijomen en verweet hem daarop dat hij

*

de mis nog las, dreigende hem van zijn ambt te ontslaan, als
hij daarmede voortging. Kort daarop poogde men uit Oost-
Friesland ") een predikant te krijgen. Deze poging gelukte, want Jo-
hannes van der Linden kwam in de tweede week van Septem-
ber te Elburg aan. Hij was, zooals wij reeds zagen, van Hat-
tem door den secretaris Hendrik van Holte afgehaald, bij wien
hij nu zijn intrek nam. Lang bleef hij echter niet, want reeds
den 14den Sept. begaf hij zich met zijn gastheer en anderen
naar Harderwijk om daar te gaan preeken.

De brieven van den stadhouder en de hertogin, waarin de
predikatiën verboden werden, hadden alzoo geen effect. Reeds
den September toch had de stadhouder de Elburgers over
hunne stoutheid onderhouden, die zoover ging, dat, terwijl
andere steden alle moeite deden om de predikatiën te keeren,
zij die zelf inhaalden; door uit (Oost)Friesland een predikant
te ontbieden. Deze brief was door den schout in ontvangst ge-
nomen en geopend, die hem voor zich hield zonder daarvan
aan de raadsleden mededeehng te doen. Eerst door een volgen-
den brief van den stadhouder, waarbij een schrijven van de
landvoogdes was ingesloten, en die op den vorigen terugsloeg,
kwamen zij den brief op het spoor. De secretaris las nu beide

volgens de aangeh. sententie.

2) in het stuk staat: uit Friesland. Daar spoedig daarop Johannes van
(Ier Linden uit Oost-Friesland (via Hattem) hierheen kwam, meen ik
dat aan dit land moet gedacht worden, vgl. Bijl. XXVIIL 1 en Van
Hasselt Stukken. H blz. 89.

®) vgl. de aangeh. sententie en de confessie van Eensen bij Van
Hasselt. Stukken. II blz. 88.

-ocr page 156-

144.

brieven aan den raad voor en merijte daarbij op dat het
reeds te laat vi^as om naar den inhoud te handelen, daar men
reeds in het bezit van een predikant was.

Het antwoord, dat die va* Elburg den IT^en Sept. zonden, be-
teekende dan ook niet veel. Het hoofdpunt toch werd er in
voorbijgegaan : of men den ketterschen predikant zou behouden
of verjagen, het stond er niet in uitgedrukt. Zeker is het dat
Van der Linden toen naar Harderwijk was vertrokken, maar
misschien was er reeds weer een ander prediker gekomen.

Ook wezen de raadsleden er op, dat men geen behoorlijk
antwoord kon geven wegens de onvoltalhgheid van den raad,
sommige schepenen toch waren aan de pest bezweken en
anderen hadden wegens deze ziekte Elburg verlaten, zoodat er
slechts vier aanwezig waren. De stadhouder werd dus niets
wijzer door dit schrijven, geen wonder dat hij weldra op meer
voldoend bescheid aandrong, zooals wij straks zien zullen.

Groote gevolgen had de komst van Jan Arents, die den
Sept. in Elburg preekte. Hij bracht den bekenden koopman
Reinier Kant uit Amsterdam mede. Spoorde Arents een dag
later te Harderwijk tot het wegnemen der beelden aan, waar-
schijnlijk deed hij het ook hier. De gevolgen waren althans
hetzelfde.

Was er tot nu toe niet in de kerk gepreekt, Jan Arents
werd er door zijn gastheer, den herbergier Jacob Arentsz, ge-
naamd „halfpaep", Hendrik Eeeffs de jonge, den secretaris

1) vgl. over het hier verhaalde Bijlage XXVIII. 1, 3, 3 en 4 met
het getuigenis van Hendrik ten Holte in de zooeven aangehaalde sen-
tentie. Dat Van der Linden denlT^en reeds vertrokken was, blijkt uit
de confessie van Rensen, zie Van Hasselt. Stukken II blz, 88.

-ocr page 157-

145

Johan Feyt en anderen in optocht heen gebracht. Zijn be-

Ik

geleiders waren met wapenen voorzien. Reeds vroeger had
Hendrik van Holte aan den pastoor het lezen der mis verboden,
thans mocht deze ook niet meer preeken. Johan Feyt, die hem
dit aanzegde, voegde er bij, dat indien hij preekte, de duivel
zijn God zou zijn. Deze Johan Feyt was een even ijverig voor-
stander der hervorming als zijn ambtgenoot van Holte. Niet
alleen dat hij aan den beeldstorm ijverig deelnam, ja met eigen
hand de hostiekast in stukken sloeg, wat wel voor zijn afkeer
van Rome, maar minder juist voor zijn vroomheid bewijst,
maar hij maakte er ook zijn werk van om kranke geestver-
wanten te bezoeken en hun een vertroostend woord toe te
spreken. Voorts wordt van hem gemeld dat hij zijn eigen kind
doopte. ■■)

De beeldenstorm brak waarschijnlijk terstond na de preek
van Jan Arents uit en werd met de meeste voortvarendheid
bedreven. In de groote of St. Nicolaaskerk bepaalde men zich
niet tot het vernielen der beelden en altaren, maar ook de banken
der mannen en de „voytschemelen", waar de priesters de mis
op bedienden, werden verwijderd, niets liet men daar over dan
de doopvont, de preekstoel en de zitplaatsen der vrouwen. De
»steenen heyligen" werden onthoofd, en de houten op het kerk-
hof verbrand, waar een tweede vuur het andere houtwerk ver-
teerde. Eenige vrouwen poogden nog een groot Mariabeeld aan
de verwoesting te ontrukken, door het naar een naburig klooster

vgl, aangaande het boven verhaalde de aangeh, sententie van Alva
en Bijl. XXVIII. 5, De in de sententie, op blz. 333 onderaan ver-
melde bizonderheden acht ik op den predikant Jan Arenta van toe-

10

-ocr page 158-

146.

te brengen, maar tevergeefs. Johan Feyt, „halfpaep", Johan te
Waeter en anderen kregen er erg in en het ging denzelfden weg
op als de andere beelden. „Kom hier ondeugd, jij heb je in
langen tijd niet gewarmd, warm je nu," zeide „halfpaep" en wierp
het in den vuurgloed. Zelfs zilveren reliekkasten werden in stuk-
ken gebroken.

De koster werd gedwongen de garfkamer te openen en men
viel op de daar aanwezige hostiekastjes aan. Deze werden zeker
niet met den minsten yver vernield. Ook vond men hier drie
bundels koorkappen, van rood en zwart fluweel, stijf van goud,
en andere benoodigdheden der priesterlijke kleeding, die in
stukken gesneden en verbrand werden.

Bij de vernieling in de garfkamer weerden zich behalve de
reeds genoemde „halfpaep" en anderen vooral Franck Hendriks,
broeder van burgemeester Lambert Franckensz, Hendrik Keeffs
de jongere en Herman Brinck.

De beeldenstorm woedde intusschen niet slechts in de groote
kerk. Ook de kerk van het St. Agnieten of Begijnenklooster
werd gezuiverd. Alles, tot de gestoelten toe, waarvan de Be-
gijnen zich bij het zingen bedienden, werd afgebroken en voor
het hoogaltaar op een hoop geworpen. Ook een derde kerkje,
denkelijk aan het Heilige Geest gasthuis verbonden, onderging

1) het bericht bij Moll. Anastasius Veluanus blz. 15, dat deze kerk
eerst in 1573 werd verwoest is onjuist, vgL onze BijL XXVIH. 5, even-
als het daar meegedeelde aangaande den „predikant" Frederik Boeymer.
Deze was geen theoloog, maar hij verbond zich, als jurist de belangen der
Elburgers voor te staan bij de landvoogdes, daarvoor meiboter tot be-
looning vragende, gelijk mij uit stukken ten duidelijkste bleek. Ook het
daar meegedeelde aangaande een beeldenstorm in 1568 is hoogst on-
waarschijnlijk en vond ik nergens bevestigd.

-ocr page 159-

147.

hetzelfde lot. Daar haalde Hendrik Reeffs Jr., die van stadswege
hierover toezicht had, ook de klokkentonwen naar boven, opdat
men des morgens geen Ave Maria zou luiden. In langen tijd
luidde er dan ook geen klok, noch werd daar eenige kerkelijke
handeling verricht.

Daarop begaven Johan Feyt, Jonas Feyt en Johan te Waeter
zich met andere beeldstormers buiten de stad en vernielden
den zoogenaamden Calvariënberg, daar ter gedachtenis van
Christus lijden opgericht. Deze bestond uit beelden van Christus
en de discipelen.

Hiermee was de vernielingswoede nog niet gekoeld, wij ver-
meldden reeds hoe ook in Doornspijk de beelden gevaar hepen.
Hier werden de Elburgsche beeldstormers echter door de Doorn-
spijkers in hun voornemen verhinderd.

Sommigen hunner gingen denzelfden dag met Jan Arents mee
naar Harderwijk, waar den volgenden dag hetzelfde ^tooneel
zou plaats hebben. Onder hen waren Bartolt Vege, een der
burgemeesters, en Johan van Wijnbergen.

Een dag na deze verwoesting kwam een bode met een brief
van den stadhouder in Elburg, aan wiens verhaal betreffende
den beeldenstorn? wij veel van het vorige ontleenden. De burge-
meester Lambert Franckensz was juist buiten de stad. In

1) vgl. over het boven meegedeelde XXVII. 5 en de aangeh. sententie
van Alva,

vgl. de confessies van Rensen, bij Van Hasselt, Stukken II blz. 91,
Jacob of Jochem Arentsz of halfpaep kan er, zooals Eensen vermeldt, niet
bij zijn geweest, want deze was den volgenden dag nog in Elburg, vgl.
Bijl. XXVIII. 5. Misschien kwam deze dus later.

daar er twee burgemeesters in Elburg waren en Bartolt Vege naar
Harderwijk was, moet
hier Lambert Franckensz bedoeld zijn.

-ocr page 160-

148.

den tijd, dat deze werd ontboden, ging hij de Icerken bezien.
In de groote irerk vond hij nog eenigen der beeldstormers bijeen,
die daar een glas bier dronken. Een hunner bood ook hem een
teug aan, maar een ander, de reeds genoemde Jochem of Jacob
Arentsz, alias „ halfpaep", ontving hem minder vriendelijk. Hij
zag in den bode terecht een spion, die alles aan den stadhouder
ging overbrieven. Hij vroeg dan ook of hij kwam om te ver-
klikken? In weerwil van een daaropvolgend „neen" gaf hij
hem een vuistslag ih den nek en wilde hem vervolgens met
een hout van 10 ä 12 voet lengte te lijf. Hierin werd hij echter
door anderen verhinderd. De bode maakte van die hulp gebruik
om zoo spoedig mogelijk de kerk te verlaten.

Middelerwijl was de burgemeester teruggekomen en gaf hij
dezen den brief over, die in hoofdzaak de vraag betrof (de
beeldenstorm had plaats, terwijl de bode met dit schrijven op
weg ging) of men den ketterschen predikant zou behouden of
niet, waarop onmiddelijk met brenger dezes moest geantwoord.
Met dien ketterschen predikant moet bedoeld zijn Johannes van
der Linden, die reeds voor eenige dagen was vertrokken. De stad-
houder wist dit echter niet, want wij zagen reeds hoe het ant-
woord op zijn vorigen brief hierover geen uitsluitsel gaf.

De burgemeester was nu geheel met zijn positie verlegen. „Zeg
maar," zoo sprak hij tot den bode, „hoe het hier gesteld is, wij kun-
nen het niet gebeteren." Ook verontschuldigde hij zich, geen ant-
woord te kunnen schrijven, daar de secretaris een der hoofden
van de beweging was. Met dit bescheid kon de bode naar huis gaan. ^

1) of hier Jehan Feyt of Hendrik van Holte bedoeld is, valt niet te
zeggen.

2) vgl. aangaande het boven verhaalde Bijl. XXYIII. 4 en 5,

-ocr page 161-

149.

Waren van der Linden en Arents slechts kort in Elburg
werkzaam, langer werkte er Albertus Ha,rdenb^rg, iemand van
zeer gematigde richting, leerling van Melanchton en vriend van
BuUinger. Hem was trouwens door Gaspar Ooolhaes en anderen,
die de belangen der jeugdige hervormde kerk in de noordelijke
gewesten behartigden, ^urg als werkkring aangewezen. Het
is onbekend, wanneer hij hier zijne werkzaamheid begon. Onge-
veer de laatste week van October begaf hij zich naar het naburige
HaMerwijk, waarheen hij door Gerrit Mauryssen werd afge-
haald. Deze bracht tevens Johan van der Linden, die na o. a.
ook zijn geboorteplaats Grave bezocht te hebben, eenigen tijd
te Harderwijk had gewerkt, naar Elburg. Zijn verblijf was
echter slechts kort van duur, want zijne tegenwoordigheid
werd in zijne eigene gemeente vereischt. In de omstreken van
Emden toch was de pest uitgebroken en daarom werd hij
door zijn broeder daarheen ontboden. Vooraf echter bezocht hij
nog de Elburgers. Later werden er nog twee predikanten
door den raad ontboden. Herman Diemers en Arnt van Gorle
haalden hen uit Kinpis, in het land van Gempden.

Wanneer de laatste predikant uit Elburg vertrok, blijkt niet.
De verdrijving der predikanten was de eerste voorwaarde om
tot een vergelijk met den stadhouder te kunnen komen. Daartoe

vgl. Brandt. Hist. der Eeformatie. Dl. I blz, 334,

vgl. over het hier verhaalde de confessies van fJensen in Van Has-
selt, Stukken. II blz, 92. Dat van der Linden ongeveer de laatste week
■van October in Elburg kwam, is daaruit te berekenen, want de omme-
keer in Nijmegen, die drie weken vódr zijn vertrek uit Harderwijk
plaats had, viel in het laatst van September voor.

vgl. de aangeh, sententie. In deze namen is ongetwijfeld een fout.

-ocr page 162-

150.

werden zeker reeds in Februari 1567 stappen gedaan. Onge-
twijfeld was toen, met het vertrek van den laatsten prediker,
ook de eigenaardige godsdienstige beweging hier geeindigd.

In ons vorige hoofdstuk zagen wij reeds hoe in Harderwijk
nagenoeg alle raadsleden, en een groot deel der gemeente met
hun pastoor Rutger van Baer in onmin leefde. De verhouding
tusschen beide partijen werd hoe langer hoe meer gespannen.
Had van Baer vroeger met moeite zijn traktement uitbetaald
gekregen, thans werd het erger. De raad zegde hem voor twee
jaar den dienst op, en wilde hem niet weer als zielzorger
erkennen, vóór hij zich genoegzaam van de tegen hem inge-
brachte beschuldigingen had gezuiverd.

Waarschijnlijk geschiedde dit in het begin van 1566. De
vermaningen van het hof ten gunste van den pastoor waren
dus zonder gevolg gebleven. Kort daarop schijnt hij de schepe-
nen en vooral Brand van Delen grof te hebben beleedigd en
werd deswegens op diens aanklacht voor hen ontboden. Hij
weigerde daarop te verschijnen, want hij oordeelde hen rechters
in eigen zaak. Ja, hij schold hen voor pluimstrijkers en wijzers
van een „valsch ordel."

Een en ander bracht bij de Harderwijker burgers groote
verontwaardiging teweeg, zoo zelfs, dat het leven van den

1) vgl. Van Hasselt. Stukken, blz. 151 en bk. 191 enz.

2) vgl. Bijl. XXVII. 3 en 4.

8) d. i. vonnis. Over het hier meegedeelde zie men Bijl. XXVII. 3
en 4, vergeleken met de getuigenissen van de verschillende raadsleden
ia 21, daaronder is die van Brand van Delen no. 9.

-ocr page 163-

151.

pastoor gevaar liep en hij kort daarop Harderwijk moest ver-

*

laten. Een twintigtal burgers, waarschijnlijk tot de gezindheid der

/

wederdoopers behoorende, bracht een oproer te weeg en zou
Rutger van Baer hebben gedood, ware hij niet bijtijds ont-
vlucht. Vele anderen hadden naar aanleiding derzelfde gebeur-
tenissen kort te voren hun afkeer van hem minder heftig, maar
toch ook zeer duidelijk te kennen gegeven.

Wel tweehonderd burgers maakten door middel van Coert
Hendriksz, stadsdienaar, raad en gemeenslieden hun wensch
kenbaar om een beter leeraar dan deze pastoor, want door zulk
een man konden zij niet langer gesticht worden, uit zijn be-
zoedelde handen het heilig sacrament niet langer ontvangen.
Of dezen nu (het was juist in de dagen toen men ook in Gel-
derland de predikers der gereformeerde religie binnenhaalde)
hiermee hun verlangen naar een Hervormd prediker of naar een
beter Kathohek leeraar wilden te kennen geven, is niet met
zekerheid uit te maken; het eerste dunkt mij echter waar-
schijnlijk. De raad gaf geen beslissend antwoord, maar beloofde
zijn best te doen om een goeden leeraar te krijgen, wat natuur-
lijk in hun mond niets anders kon beteekenen dan een Evan-
gelisch prediker. Kort daarop werd die wensch vervuld; de laat-
ste dag, dien Rutger van Baer in het voor hem zoo onveilige Har-
derwijk doorbracht, zag tevens een prediker der nieuwe leer optre-
den. Dit moet ongeveer den ISe» of 16en September zijn geschied.

vgl. Bijl. XXVII. 3 en 4 en vooral de laatste aanteekening onder 3.

2) vgl. de confessies van Rensen bij Van Hasselt, Stukken II blz. 88.

daar hij den léden of 15den in Hattem preekte en vandaar over
Elburg naar Harderwijk ging, zooals wij reeds vroeger vermeldden.
Vgl. over het vertrek van Van Baer diens getuigenis in Bijl. XXVII.
16 no. 46.

-ocr page 164-

152.

Voor ik de hierop volgende gebeurtenissen besclirijf, veroorlove
de lezer mij nog eene kleine uitweiding, teneinde misverstand
te voorkomen. Bij al de staaltjes van hervormingsgezindheid,
die Harderwijk opleverde, zou men allicht aannemen, dat bijna
alle burgers van deze stad der hervorming genegen waren.
Die meening zou echter onjuist zijn. Mochten al velen het met
den raad eens zijn, die in het begin van September op den
landdag te Nijmegen door zijne gedeputeerden op volledige ge-
wetensvrijheid voor de Evangelischen aandrong, mochten ook
velen der 12 gemeenslieden, waaronder met name de zes ver-
tegenwoordigers van het zeer invloedrijke en zeer hervormings-
gezinde gilde van St. Joris er even eens over denken, de
meerderheid van de Harderwijkers was minder ver van het
KathoUeke geloof afgeweken. Yelen. van hen, het is waar,
hoorden met nieuwsgierigheid, misschien ook met eenige be-
langstelling het bezielend woord der nieuwe predikers, maar
hun gehechtheid aan de kerk behield de overhand. Toen de
dagen der vervolging voor de aanhangers der nieuwe religie
aanbraken, schaarden zij zich onder het oude, immers beproefde
vaandel.

1) vgl. hiervoor blz. 133.

3) dat het St, Jorisgilde zes der 12 gemeenslieden koos blijkt uit
Schrassert. Beschrijving van Harderwyck. Dl, I blz. 119, Dat dit gilde
zeer hervormingsgezind was, kan men zien in Bijl. XXVII. 16 no. 2
(op art. 9).

3) vgl. in Bijl. XXVII. 16, no. 1 (art. 9), no. 2 (art. 9), no. 6, no.
11 enz.

vgl. in de aangehaalde Bijlage no. 7 en de confessies van Rensen
bij Van Hasselt, Stukken II. blz. 91.

-ocr page 165-

153.

De meerderheid was Katholiek. Wellicht maakte ook het ver-
schil in opvatting onder de Hervormden zelf, dat in die dagen
in Harderwijk duidelijk werd, zoo dat het ook de Kathoheken
in het oog viel, velen afkeerig van de onbepaaldheid der nieuwe
gevoelens. Zeker is het, dat in vele gilden de Katholieke ge-
zindheid de overhand had, want er waren niet weinig, waar-
onder slechts een of twee „geuzen" werden aangetroffen.
"Vandaar dan ook dat de raad en de burgers thans over de
religie oneenigheden kregen. Te voren hadden de latere „geuzen"
en de Kathoheken in vrede geleefd, maar de gebeurtenissen van
1566 brachten verwijdering teweeg.

Zooals reeds vermeld is kwam kort na het midden van Sep-
tember de eerste predikant in Harderwijk. Johannes van der
Linden, dien wij in Hattem en Elburg ontmoetten, bezocht
vervolgens ook deze stad. Zekere. Isselt uit Utrecht, Johan van
Spuelde uit Hattem, benevens Lambert Frankensz, Hendrik van
Holte, „halfpaep" en anderen uit Elburg, vergezelden hem. Met
blijdschap werd zijn komst begroet. Het „Viva Ie Geutz" weer-
galmde door de straten en spoedig versprei dde zich het gerucht,
dat een nieuwe predikant van Elburg was gekomen. Weldra
voegden zich eenigen uit Harderwijk bij hem, waaronder Reinier
Wolf, lid van den raad, die hem naar de herberg van Hendrik
Haze brachten, zelf een vurig voorstander der nieuwe gevoelens.

vgl. aanget. Bijlage no. 1 (op art. 9), no. 2 (op art. 9), no. 6,
no. 11, no. 30 (op art. 9), enz. en vooral no. 49 (op art. 13).

vgl. aangeh. Bijlage no. 34, no. 35, no. 36, no. 37, no. 38, no.
39, no, 41 en vooral no.
2 op art. 9,

vgl. aangeh. Bijlage no. 49 (op art. 8), en voorts ons volgend ver-
haal.

-ocr page 166-

154.

Daar kwamen ook Daniël Eensen, secretaris der stad en Reinier
van Spuelde en Mr. Willem Barbier, beide aanzienlijke inge-
zetenen. Het gesprek liep, gelijk men verwachten kon, over de
ophanden zijnde predikatie. Waar echter zou
Van der Linden
optreden ? Sommigen meenden op de markt, of voor het raad-
huis. Rensen vroeg : „Waarom niet in de kerk, waar de beelden
staan, de apostelen hebben wel in Heidensche tempels gepreekt."
Aldus werd dan ook besloten. De preek zou in de kerk van het
Minrebroedersklooster plaats hebben.

Den volgenden dag begaven Rensen en anderen zich weer
naar het huis.vau Hendrik Haze en gebruikten daar met den
predikant den maaltijd, waarbij het aan discours wel niet ont-
broken heeft. Daarna ging men gezamenlijk ter kerke. Reinier
Wolf, Gerrit Mauryssen, Rensen en Coert Hendriksz, bode der
stad, begeleidden den spreker. Op het beklag van den guardiaan
van het klooster, die niet met die nieuwigheden was ingenomen,
werd niet gelet. Den volgenden morgen trad van der Linden
opnieuw op, tot groot genoegen der Harderwijker raadsleden.
Dezen gingen weer na de preek met hem mede, en opnieuw werd
er „goede chier" gemaakt in de herberg van Hendrik Haze.
Jammer maar, dat de geliefde prediker zoo spoedig weer ver-
trekken moest. Dienzelfden avond ging hij in gezelschap van
Isselt en Johan van Spuelde per schuit naar Nijkerk.

Niet slechts zijn logies, maar ook zijn reis naar Nijkerk werd
door den raad bekostigd, die hem bovendien eene vereering in
zilver aanbood, welke hij echter weigerde. Later schreef hij nog
een brief aan die van Harderwijk teneinde hun tot volharding
in het geloof aan te sporen. De raad antwoordde met het ver-

-ocr page 167-

155.

zoek, dat hij weder tot hen komen ^zou. Dit geschiedde ook la-
ter, gelijk wij straks zullen zien.

Reeds werd verhaald, hoe den 2lsten September te Elburg
de beeldenstorm plaats vond. Op den avond van dienzelfden
dag of op den volgenden morgen, begaf Jan Arents zich met
Beinier Kant en eenige Elburgers naar Harderwijk. Na met
een deel der Harderwijker schepenen het middagmaal te hebben
gebruikt, ging men te zamen naar de Minrebroederskerk. Of
hij van te voren met hen overeengekomen was de beelden
uit de kerk te doen, is onzeker, maar niet waarschijnlijk, want
Daniël Rensen, wiens getuigenis alleszins vertrouwen verdient,
getuigt, dat de op de preek gevolgde beeldenstorm geschied is
buiten eenig te voren gemaakt plan. Het was echter geens-
zins buiten de schuld van den prediker. Deze vermaande het
volk de beelden en sieraden te verwijderen. Die stem vond
weerklank. Mocht al de guardiaan van het klooster bij hem op
den preekstoel komen en gaan betoogen, met een beroep op Sa-
lomo\'s tempel, dat de beelden in de kerk als gepaste versiering
hun recht hadden, het was te vergeefs. Zijne vermaning werd
met den kreet: „Sla dood den monnik" beantwoord.

Hij achtte het dan ook veihg de kerk zoo spoedig mogelijk
te verlaten. Toch zouden misschien de beelden nog op ordelijke
wijze zijn verwijderd, ware het niet, dat Jan Arents bij het

vgl. over het hier meegedeelde de confessies van Rensen, Van Has-
selt Stukken. II blz. 88—90, benevens Bijl. XXVIL 16 no. 1 (op art. 1)
enno. 46.

vgl. de confessies van Rensen in Van Hasselt, Stukken II. blz. 91.
De beeldstorm had
22 Sept. plaats, vgl. Bijl. XXVIL 8.

a. w. blz. 94. Anders wordt getuigd in Bijl. XXVII. 16 no. 49.

-ocr page 168-

156.

verlaten van den predikstoel lang in het klooster bleef, waar hij
door moest om buiten te komen.

Het volk meende nu, dat hij daarbinnen geslagen werd, en
wilde zich van zijn lot vergewissen. Gerrit van Oranenborch
vermaande den guardiaan om het klooster te openen, opdat het
volk niet in woede alles zou vernielen, meenende dat hun ge-
liefde prediker mishandeld werd. Deze voldeed hieraan, maar het
was reeds te laat. De beeldenstorm was begonnen. Het omverval-
len van eenige beelden door het rumoer, dat in de kerk ont-
stond, was de aanleiding tot verdere verniehng. Daarbij schij-
nen vooral een twaalftal lieden zich geweerd te hebben. Onder
hen waren Hendrik Haze, Jehan Theusz, mr. Willem Barbier,
Reinier van Speulde met zijn zoons Gerrit en Helmich en ande-
ren. Een hunner, Huibert Bitter, was juist van plan een schilderij
te vernielen, maar werd door eene opmerking van Gerrit van
Oranenborch daarvan afgebracht.

Overigens baatten dergelijken pogingen weinig. Daniël Rensen
deed tevergeefs moeite om de lieden tot bedaren te brengen
door te roepen: „Holt, holt, bergers, men salt ordenthck doen
afnemen."

Het schijnt wel dat er eenige kerksieraden en beelden gespaard
bleven, door de voorzorg der minderbroeders en kerkmeesters,
die te voren, zeker door gebeurtenissen elders, op het gevaar

1) vgl. hierover Bijl. XXVII. 16 no. 4, no. 5, no.. 7, no. 16 en Bijl.
XXVII.
22 vraag en antwoord 13 en 13. Het verkeerd begrepen getui-
genis in 16 no. 3, dat op de groote kerk betrekking moet hebben,
scheen de grond te zijn, waarop de Harderwijker raad beschuldigd werd
het zilverwerk uit de kerk, van te voren op het raadhuis te hebben gebracht.

-ocr page 169-

167.

opmerkzaam geworden, het een en ander hadden weggenomen.

Sommigen der beeldstormers wilden vervolgens ook de groote
kerk gaan zuiveren. Het eerst waren een Mariabeeld en een
kruis op het kerkhof aan de beurt. Daarop zou men aan de
kerk zelf beginnen, maar werd door de raadsleden Gerrit van
Cranenborch en Wilt van Broeckhuysen hiervan teruggehouden.
De verwoesting van den 226° bepaalde zich dus voornamelijk
tot de Minrebroederskerk. Jan Arents, de hoofdschuldige in
dezen, vertrok nog dienzelfden avond naar Amsterdam.

De groote kerk bleef echter niet vrij, telkens werd er iets
gebroken, vooral des nachts. Men begreep dat deze kerk het-
zelfde lot zou moeten ondergaan als de andere. Daarom dron-
gen de gildemeesters, hoewel voor het grootste deel Katholiek,
er op aan dat zij de beelden zouden mogen wegnemen: het
was beter dat alles maar werd weggenomen en de opbrengst
aan de armen gegeven, dan dat niemand er iets aan had. Men
begrijpt dat de raad hier ooren naar had. Deze beval aan alle
gilden om op den avond van 25 (of 26) Sept. hunne altaren
en beelden te komen opruimen. Velen gaven, al ging hun het
verderf hunner heiligdommen aan het hart, hieraan gehoor, zoo-
dat een menigte lieden dien avond aan het werk waren. Te
9 uur, want toen moest volgens bevel van den raad alles afge-
broken zijn, werd een klok geluid. Daarop kwam een stroom
van menschen de kerk in en veel werd vernield.

vgl. over het bovenvermelde de confessies van Eensen bij Van
Hasselt, Stukken II op blz, 91 en 94, Bijl. XXVII, 8; 16 no. 1 (op
"t. 15), no. 3, no. 5, no, 6, no. 7, no. 18;
21 no. 4 en 22, vraag
en antwoord 12 en 13, en de sententie van Alva bij Van Hasselt
Stukken. Dl. I. blz. 284 enz.

-ocr page 170-

158.

Een groot Mariabeeld werd onthoofd. De dader gaf het hoofd
aan zekere Machtelt Gerritsz, die het aan juffer van Heuckelum,
waarschijnlijk de vrouw van het raadslid Sweer van Heuckelum,
in bewaring gaf. Deze weigerde het later terug te geven. Ook
werd in het sacramentshuis toen of later een doode kat gelegd.
Eenigen die hiervan wisten riepen aan Lysbeth Weghe toe dat
er een heihgdom in lag. Zij keek er in en werd zeer toornig, toen
zij dat gewaande heiligdom zag. Vloekende wierp zij het weg.

De gilden, die op den bewusten avond niet waren opgekomen
om hun altaren af te breken, dwong men hier later toe. Wei-
gerden zij, dan deed de raad het zelf. Zelfs moest de plaats waar
zij gestaan hadden door witten onkenbaar gemaakt. Ook de
altaren, die de kloosters in de groote kerk hadden, ondergingen
hetzelfde lot.

Zoo was dan ook deze, evenals die der minrebroeders, gezuiverd.
De volgende predikers traden dan ook niet in deze laatste, maar
in de groote kerk op. Het schijnt dat hier ook een tafel voor
de avondmaalsviering werd ingericht, een post in eene afzon-
derlijke rekening betreffende de onkosten ten behoeve der predi-
kanten in 1566 gemaakt, doet dit vermoeden.

Gelijk men begrijpen kan, waren al deze hier meegedeelde
handelingen niet naar den zin van den stadhouder, het hof van

1) vgl. over het boven verhaalde Bijl. XXVII, 8; 16. no. 1 (op art.
1), no. 2 (op art. 1), no. 3, no. 7, (op art. 15), no. 8, no. 9, no. 11,
no. 17, no. 19, no. 20, no. 27, no. 28, no. 30, no. 34, no. 35, no. 36,
no. 37, no, 38, no. 39, no. 40, no. 41, no. 47, no. 48, no. 49, no. 50; 21
no. 4 en no. 6; 22 vraag en antwoord 12 en 13, benevens de zooeven
aangehaalde sententie bij Van Hasselt, Stukken I blz. 284 enz.

s) vgl. Bijl. XXVII. 16 no. 49 ea deaangeh. rekening, in Moll. Ana-
stasius Veluanus blz. 130.

-ocr page 171-

159.

Gelderland en de hertogin van Parma. Reeds op den landdag;
in het begin van September te Nijmegen gehouden, dienzelfden
waarbij de Harderwijker raadsleden met zulk een flink en door
tastend voorstel aangaande de geloofsvrijheid voor den dag kwa
men, had de stadhouder dezen op het hart gedrukt, toch voor
al niets tegen de religie te ondernemen. In eene vroegere
vergadering hadden die van Harderwijk de wenschelijkheid uit-
gesproken, dat het blokhuis nabij de stad, welks aanzien hun
eene ergernis en welks bewoner, de drost van der Sande, hun
grootste vijand was, door hen zelf zou bewaakt worden.

De reden van dit verzoek was ongetwijfeld de vrees, dat in
de hand der overheid, het huis een dwangmiddel tegen de atad
kon worden.

Op den landdag in September vermaande de stadhouder hen,
met het oog op allerlei oorlogsgeruchten, goed op het huis te
passen. Die van Harderwijk gebruikten deze waarschuwing als
dekmantel voor hun verdere handelingen. Een paar dagen voor
den beeldenstorm werd de brug, die van het blokhuis naar de
Veluwe leidde, afgebroken, zoodat de drost slechts in de stad
zich begeven kon . en niet naar buiten. Na den beeldenstorm
werden de wallen der stad versterkt en een vrijwilligersbende
ter bewaking van huis en stad,
uit de burgers gevormd. Een
en ander werd door den raad, tegen den zin der gemeensheden,
de vertegenwoordigers der gilden en dus der burgerij, doorge-
dreven.

Waarschijnlyk geschiedde dit, omdat men de geheime plannen
"^an stadhouder en drost ontdekt had. Deze hadden namelyk

vgl. Bijl. XXYII. 16 no. 1 (op art. 1).

-ocr page 172-

160.

WÊÊm

ten doel, met het oog. op de heerschende gisting, ongemerkt
krijgsvolk in de stad te laten, teneinde die aldus te overwel-
digen en daardoor voor goed aan alle plaatsgrijpende en nog
voorgenomen nieuwigheden een einde te maken. De Harder-
wijkers hadden zich echter nu in staat van tegenweer gesteld,
en de regeering wist niet hoe hen tot onderwerping te brengen.

De brieven, die de landvoogdes hieromtrent schreef (inmiddels
was ook de beeldenstorm voorgevallen) schenen den stadhouder
te zacht, en harde maatregelen wilde zij niet bedreigen, want
de middelen ontbraken om die ten uitvoer te leggen. Toch
werden de vooruitzichten voor de Harderwijkers minder gunstig,
zij begrepen dat de beeldenstorm vooral hun op den duur veel
leed zou berokkenen. Geen wonder, dat zij in het begin van
October hun secretaris naar de graven van den Bergh en
Culenborch zonden, opdat dezen al hun invloed zouden aan-
wenden, om het houden van een landdag over de religie door
Gelderlands staten, tot stand te brengen.

Deze vergadering, waarvan zij voor de vrijheid der hervor-
mingsgezinde beweging alles verwachtten, was echter voort-
durend door stadhouder en landvoogdes tegengehouden en zou
ook thans achterwege blijven. Treurig waren de berichten,
waarmede de secretaris Daniël Rensen thuiskwam. In Nijmegen
was de hervormingspartij geslagen. De stad had den stadhouder
ingehaald en de predikanten verjaagd.

1) vgl. over het boven verhaalde Van Hasselt Stukken I blz. 76,
Bijl. XXVII. 1, 2, 3, 5, 6, 8, 16 no 1 (op art. 1,) en 21 no. 8 (vraag
en artikel.) Over de verlegenheid van stadhouder en landvoogdes, vgl.
Bijl. XXVII. 5. 6, 7 en 8.

-ocr page 173-

161.

De nieuwgezinden waren uit den raad verwijderd en alle
oefening van hun godsdienst verboden. Dit spelde weinig goeds,
de tegenpartij zag er terecht het begin harer overwinning in.
Terzelfder tijd kwam een brief van de hertogin, hun scherpelijk
gelastende van alle nieuwigheden afstand te doen, het huis aan
den drost over te laten, de kerken te herstellen, enz. Geen won-
der dat men niet wist wat hierop te antwoorden. Den 13en Qct.
vroeg de stadhouder dan ook opnieuw met aandrang om
antwoord, hij had nog niets vernomen.

Het was inmiddels voor de Katholieken in Harderwijk een
booze tijd geweest. Hun pastoor was reeds half September
vertrokken, en diens kapellaan, wien de raad belooning toe-
zegde, indien deze den dienst wilde verrichten, was hem kort
daarop gevolgd. Van de twee vicarissen, die een paar jaar te
voren aan de parochiekerk waren verbonden, wordt in het
geheel niets gemeld, zij schijnen in dien tusschentijd te zijn
gestorven of ook naar elders zich begeven te hebben. Geen
vvonder, dat een zestigtal Katholieke burgers bij den raad er op
aandrongen om toch iemand in de kerk te hebben. Dit verzoek
werd ingeleverd na de zuivering der beide voornaamste kerken.
De raad vatte het op zijne wijze op en gaf aan Eensen, voor
diens zooeven vermelde reis, tevens den last mee naar een goed
predikant om te zien. Trouwens, dien hadden ook de Hervormden
van noode, want van der Linden en Jan Arents waren beiden
vluchtige verschijningen geweest.

vgl. over het boven verhaalde Bijl. XXVII. 5, 6, 7 en 8, de
confessies van Rensen bij van Hasselt. Stukken. II blz. 93, over het wei-
geren van den landdag Bijl. II. D. 7 i en j.

vgl. Bijl. XXVII. 16 no. 33 en 23 op vraag en antwoord 6 en 9
en de confessies van Eensen bij vau Hasselt. Stukken. II blz. 92.

11

-ocr page 174-

162.

Het schijnt dat ondertusschen de Katholielien, die wegens de
troebelen geen klok durfden luiden bij hunne godsdienstoefening,
in de Minrebroederskerk vergaderden. Deze werd hun daartoe
later bepaaldelijk aangewezen. Ook de dienst in de kloosters
werd in het geheim voortgezet. In de Minrebroederskerk was
zeer waarschijnlijk de vroeger afgezette pastoor Nicolaas Jansen
Schijn hun leider. Rutger van Baer bleef vooreerst nog buiten
de voor hem zoo onveiUge stad.

Wat de hervormden betreft, de predikanten, die na Jan Arents
kwamen, traden in de Groote kerk op. Wij vermeldden reeds
hoe Rensen op zijn reis een prediker medebracht. Dit w^as
Johannes van der Linden, dien hij te Batenburg ontmoette.
Te zamen begaven zij zich nu naar Harderwijk, waar van der
Linden drie weken lang bij Rensen logeerde, en het herderlijk
werk in de gemeente waarnam. Toen echter kon hij niet langer
blijven, omdat hij door zijn broeder, wegens de heerschende
pest, naar zijn eigen gemeente, nabij Embden, werd ontboden.

Evenwel men kreeg twee anderen voor hem terug. Dezelfde
schuit, waarmee burgemeester Gerrit Maurissen hem naar Elburg
bracht, nam op de terugreis Dr. Albertus Hardenberg mee. Die
scheen bijzonder bij de raadsleden in den smaak te vallen,
meer dan anderen, wier ongeleerdheid en ongeschiktheid hun
niet aanstond. Dienzelfden avond kwam in gezelschap van een
stadsbode een tweede prediker in de stad. Deze was Duitscher
van afkomst, hij heette Johannes en had tot nu toe gepreekt
te Weerden. Deze heerlijkheid was door bestel van haar eigenaar,
de graaf van Kuilenburg, van de paapsche superstitiën en beelden

1) vgl. Bijl. XXVII. 16, no. 16 (op art. 6) en no. 33 en de aan-,
teekening over van Baer (en Schijn) onder Bijl. XXVII. 3,

-ocr page 175-

163.

gereinigd. Door middel van Crispinus van Salsbruggen, een
Arnhemmer van geboorte en later een der eerste strijders voor
onze volksvrijheid, had de raad hem ontboden. Beide predikers
logeerden bij Hendrik Haze.

Na hun vertrek verscheen zeker prediker Johan, die op bevel
van den raad door een koopman Karei Cremer uit Deventer
was gehaald. Deze was echter, als van de Augsburgsche confessie,
bij den raad niet in trek. Merkwaardig is het ook dat hij, na
eerst eenigen tijd bij Karei Cremer te hebben vertoefd, vervol-
gens bij den Kathoheken kastelein Hendrik van Zevenaar en
niet bij Hendrik Haze zijn intrek ham.

In het laatst van October, kort na zijn komst, kwamen Otto
van Heteren en Jan Gerritsen Verstege, de bekende Anastasius
Veluanus, samen uit de Paltz naar Harderwijk. De raad wilde
een van beiden duurzaam tot predikant hebben. Zij dreven
tegen den zin der gemeenslieden door, dat Otto van Heteren
dit zou zijn. Evenwel, de anderen werden niet onaangenaam
bejegend, hun verblijfkosten werden behoorlijk vergoed. Veluanus
begaf zich in December, in gezelschap van een predikant uit Antwer-
pen, over Deventer naar Keulen op reis, na eerst in Stroe van zijne
bloedverwanten en vrienden afscheid te hebben genomen. Otto van
Heteren bleef nog langen tijd in Harderwijk; als vast predikant

vgl. de confessies van Eensen a. w. blz. 92, 93. Bijl. XXVII. 16
iio- 1, (op ait. 12 en 13), 21 no. 7 en 8; 22 vraag en antwoord
10. Over Crispinus van Salsbruggen de sententie van
hem en andere
Arnhemmer burgers bij van Hasselt, Stukken I, blz. 221, 222.

vgl. de confessies van Eensen in van Hasselt. Stukken 11 blz. 93,
Bijl. XXVII. 16 no 1 (op art. 12 en 13) en no. 49 (op art. 13) benevens
32, vraag en antwoord 10 en Moll. Anastasius Veluanus blz. 131,

-ocr page 176-

164.

deed hij een vierde jaar dienst, zooals uit eene rekening
blijkt. Eerst in het midden van Januari 1567 verliet hij de stad.
De tijdsomstandigheden dwongen toen de Harderv\\^ijkers hem te
ontslaan. Slechts een enkele bijzonderheid vernemen wij aan-
gaande zijne denkwijze. Hij preekte dat men in het avondmaal
gebakken brood zou eten, en spoorde de Harderwijkers aan om
ook de met beelden van Christus en van de heiligen versierde
kerkglazen te vernietigen. Aldus geschiedde dan ook.

Men schijnt vervolgens aan een zinneloos mensch, zekeren
Polker Fot, de schuld daarvan gegeven te hebben. Otto van
Heteren was langen tyd alleen predikant in Harderwijk: na het
vertrek van Johan van Deventer en Veluanus kwam er slechts
éénmaal een ander prediker hem bijstaan, die echter na éene
preek te hebben gehouden, vertrok, om te Zwolle zijn arbeid
voort te zetten. Diens naam wordt niet gemeld.

De tijd, gedurende welke Otto in Harderwijk werkte, was rijk
aan belangrijke gebeurtenissen. Eenige bladzijden vroeger ver-
meldde ik hoe stadhouder en landvoogdes tevergeefs naar vol-
doend antwoord van Harderwijk uitzagen en 13 October nog
niets van dien aard hadden ontvangen. Dat men ten opzichte
van het inhalen der kettersche predikanten zich niet om hun
bevel bekommerde, zagen wij reeds. Het eenige spoor van den
invloed der hooge regeering zien we in de publicatie, die 6 Nov.
te Harderwijk werd gedaan. Daarbij werd het beschadigen van
kerken en kloosters op de hoogste straf verboden

1) vgl. over het verhaalde Bijl, XXVII. 16. no. 1 (op art. 13), 31
no. 3, no. 4, 33 vraag en antwoord 10, Bijl. XXXI. 3, a en b en de
confessies van Rensen bij van Hasselt. Stukken II blz. 93 en 94,

3) vgl. Bijl. XXVII. 9.

-ocr page 177-

165.

Hoewel er toen weinig meer te vernielen viel, had toch het
inwerpen der beschilderde kerkglazen daarna plaats.

Reeds vroeger had de landvoogdes den stadhouder geraden
om, indien de Harderwijkers zich bij voortduring ongehoorzaam
betoonden, hen met het verlies hunner vrijheden en privilegiën
te bedreigen. Den Sés\'en November kwam dit plan tot aanvan-
kelijke uitvoering. Toen werd aan Willem van Scherpenzeel,
drost en Jacob Bitter, landschrijver der Veluwe, commissie
gegeven om van de Harderwijkers een en ander te vorderen,
onder genoemde bedreiging. Zij moesten namelijk alles in den
vorigen staat herstellen, de schade aan het huis vergoeden en
den drost satisfactie geven. Het spreekt van zelf dat de verdrij-
ving der kettersche predikanten hierbij behoorde.

Slechts voor een gedeelte toonden de Harderwijkers zich tot
een en ander bereid. De nieuwe uitheemsche predikanten wilden
zij door inheemsche vervangen, en de oude religie en ceremoniën
handhaven. Daartoe zou men in de Broederkerk (de Groote Kerk
scheen men voor de nieuwe rehgie te willen behouden) een
bekwamen pastoor aanstellen inplaats van Rutger van Baer,
deze toch kon om zijne misdaden niet weer aangenomen worden.
Ook zouden zij de schade aan het huis herstellen, mits de
stadhouder beloofde geen vreemd krijgsvolk in de stad te
leggen.

Het is niet te denken dat dergelijke onderhandelingen tot
een goed resultaat zouden hebben geleid, al waren zij ook in
het midden van December nog aan de orde. Kort daarop werd

1) vgl. Bijl. XXVII. 6 en 7.

vgl. over het boven verhaalde De Meester Hist. Gen. Kron.
1862, blz. 177-179.

-ocr page 178-

166.

hun rustig verloop geheel en al onmogelijk gemaakt.

De stadhouder had den drost last gegeven heimelijk soldaten
tot overweldiging der stad op het blokhuis te brengen. Deze
aanslag gelukte. Met hulp van zekeren Andries Ruyst, later tot
belooning van dit zijn verraad schout der stad, werden zij in den
vroegen morgen van den IS^en December door een gat, daartoe
in de stadswal gebroken, binnengesmokkeld. Aanstonds begonnen
zij het geschut te vernagelen, dat die van Harderwijk vroeger
van het huis hadden gehaald en op de markt opgesteld. Toen
eenige burgers, door het rumoer gewekt, te wapen liepen, waar-
onder „de Geuzen" de eersten waren, -werden dezen met geweer-
vuur begroet, zoodat er gekwetst werden, ja zelfs één op de
plaats dood bleef. Daarop lieten de schepenen, die inmiddels
bijeen waren gekomen, de trom roeren en alle burgers kwamen
in het geweer. Men stelde zich verdekt op en weerde zich zoo
manmoedig, dat de drost en zijn bende een volkomen neder-
laag leden.

Velen der vijanden werden gedood, anderen behielden na
lang smeeken hun leven „maer een seer mishandelde huyd."
Daarop werd ook het blokhuis overweldigd. De drost had zich
in een kippenhok verstoken, maar werd te voorschijn gehaald.
Ternauwernood bracht hij het leven er af, hij werd daarop ge-
vangen gezet en mocht de eerste twee dagen, zonder eten of
drinken zich „in den kouden winter" met „sparrebecken en
klappertanden — diverteren."

De vreugde der Harderwijkers over deze victorie was groot,
men dankte er God voor. Sommigen waren zoo uitgelaten, dat
ze op de markt een vuur aanlegden, daarover een grooten ketel
hingen en daar allerlei eetwaren in kookten. Aan lange tafels

-ocr page 179-

167.

gezeten, verzadigden zij zicli daarop en dansten vervolgens
hand aan hand in het ronde.

De krijgslieden, waarvan de meesten (70 in getal) gevangen
waren genomen, moesten den volgenden dag onder eede verklaren
in geen vier maanden tegen de stad te dienen. De drost werd,
ondanks herhaalde bedreiging van den stadhouder, niet voor 19
Januari van het volgende jaar ontslagen.

Mochten velen zich verheugen over deze overwinning, meer
verstandigen, waaronder de raadsleden, begrepen, dat die te
duur gekocht was, en waren aanstonds op maatregelen tegen
den hierdoor opgewekten toorn des stadhouders bedacht. Den
avond reeds van denzelfden dag, waarop het blokhuis was inge-
nomen, verzocht men aan de stad Arnhem voorspraak bij den
stadhouder, uit kracht van de „union", waardoor de Geldersche
staten zich tot behartiging van hunne onderlinge belangen
hadden verbonden.

Tegelijk zond men Daniel Rensen naar Amsterdam, om daar
met het consistorie der nieuwgezinden te overleggen, of er geen
troost was -- „dewijle zij der Religion halven soe befaert
wurden" — door den stadhouder. Behalve met dit consistorie, trad
hij in onderhandeling met Brederode en Bodewijk van Nassau.
Het baatte echter weinig, het eenige wat men scheen te kunnen
doen, was het zenden van een brief naar graaf Willem van den
Bergh, waarin er op aangedrongen werd, dat deze al zijn invloed
ten behoeve van Harderwijk bij de Geldersche staten zou aan-
wenden.

vgl. over de inneming van het huis en het verder verhaalde
Schrassert. Beschr. v. Harderwyck Dl. II blz. 97 enz., De Meester Hist.
Gen. Kron. blz. 179, 180, 181, Nijhoffs Bijdragen Dl. VIII, blz. 204 enz.
vgl. van Hasselt. Stukken. Dl. I blz. 120 en 121.

-ocr page 180-

168.

Langen tijd ging er met die besprekingen heen, waartoe
Eensen van de eene plaats naar de andere werd gezonden,
zooveel tijd zelfs, dat twee Harderwijker raadsleden, Gerrit
Maurissen en Alphert Brinck, in dien tijd naar Antwerpen
waren geweest en hem nu op hun terugreis nog in Amsterdam
vonden.

De aanleiding tot hun reis was een bezoek van twee afge-
vaardigden van Nederlandsche Hervormde consistoriën, de een
uit Antwerpen, de ander uit den Bosch. Dezen waren met een
instructie voorzien om contributiën te verkrijgen voor de 8 mil-
lioen, door de Nederlandsche consistoriën den koning aan te
bieden. Het doel dezer gelden was oorspronkelijk om koning
Philips te bewegen zijn kettersche onderdanen geloofsvrijheid
te schenken, later, ook thans reeds, om zich, indien noodig,
tegen de booze plannen van dien vorst in staat van tegenweer
te stellen, want de politieke horizont werd steeds donkerder.
Den avond van den 18en Dec. kwamen de afgevaardigden in
Harderwijk aan en hielden den volgenden dag een conferentie
met den raad en de gemeenslieden. Dit laatste college had men
tot het dubbel zijner gewone getalsterkte, dus tot 24, uitge-
breid, waarschijnlijk omdat men daardoor meende de macht der
Geuzenpartij te versterken.

1) vgl. over het boven verhaalde de confessies van Rensen bij van
Hasselt. Stukken H, blz. 97 etc.

2) vgl. de confessies van Eensen blz. 98, Bijl. XXVIL 16, 1 (op art.
19), 33, vraag en antwoord 3 en 18. Op eene vergadering, den Isten
December te Antwerpen gehouden, werd besloten tot gewapenden tegen-
stand, waartoe de graaf van den Paltz troepen aanbood, vgl. M. L. van
Deventer. Het jaar 1566. \'s Gravenhage 1856 blz. 49 etc en 58 en J.
van Vloten. Nederland tijdens den Volksopstand tegen Spanje. Se druk.
Dl. I, blz. 94 en 96.

-ocr page 181-

169.

Het voorstel der afgevaardigden vond bij hen een goede ont-
vangst. Men besloot f 500 bij te * dragen en die door twee
afgevaardigden, éen uit den raad, en éen uit de gemeensheden,
naar Antwerpen te brengen. Dit werd vervolgens namens de
eersten aan Gerrit Maurissen, namens de tweeden aan Alphert
Brinck opgedragen. Men reisde af met het doel het geld voor de
consistoriën te besteden.

In Antwerpen gekomen en daar aangaande de toestanden
nader ingehcht, besloten zij echter het geld voorloopig bij zekeren
Peter de Potter in bewaring te geven. Het is niet geheel zeker
wat hen hiertoe noopte. In éen bericht wordt als reden opge-
geven : dat nog geen der Geldersche steden tot die contributie
had bijgedragen, in een ander, dat men geen voldoend bescheid
kon krijgen aangaande den tijd van overlevering van het rekwest,
waarbij de 3 millioen den koning zouden worden aangeboden.

Daarna keerde men naar Antwerpen terug en bracht in het
begin van 1567 voor raad en gemeenslieden zijn rapport uit.
Zij hadden in Antwerpen stukken gezien, .beschreven met de
namen van 6000 edelen en bovendien door 350 steden ge-
teekend, allen leden van het „verbond." Ongetwijfeld was het
doel daarvan, zich, indien noodig, gewapenderhand tegen geloofs-
vervolging te beveihgen.

Dit verhaal maakte een goeden indruk, want er werd be-
sloten Maurissen en Brinck opnieuw naar Antwerpen te zenden.
Maurissen meende dat men nog wel ƒ280 kon opbrengen.
Ernst Witte had er wel een jaar rente voor over. Waarschijnlijk
gingen de afgevaardigden dan ook wederom met nieuwe con-

vgl. de confessies van Rensen blz. 98 en Bijl. XXVII. 22, vraag
en antwoord 19.

-ocr page 182-

170.

tributie op reis. Een ander voorstel van Maurissen om, teneinde
tegen een overval van den stadhouder gevrijwaard te zijn,
krijgsvolk in te nemen, werd verworpen. Vroegere plannen van
gelijke strekking waren eveneens door den onwil derRoomsche
burgers verhinderd.

Het knechten innemen was anders niet overbodig, want de
toestanden werden voor die van de nieuwe religie hoe langer
hoe slechter. Ook voor de Gelderschen.

Had de landvoogdes den landdag, dien de Geldersche staten
„religionshalve" wilden houden, voortdurend tegengewerkt,
ongeveer gelijktijdig met de terugkomst der afgevaardigden van
hun reis naar Antwerpen, in het begin van 1567, had zij dezen
bepaald geweigerd. ") Geen wonder, want de listige landvoogdes
had, bij het veldwinnen der reactie, bij haar succes in het
onderdrukken der nieuwe bewegingen, thans meer gezag, haar
positie was veel versterkt.

Ook de Kathoheken in Harderwijk hadden in kracht gewonnen.
Zij deden zelfs pogingen om de Groote kerk weer terug te krijgen,
en wisten, daar dit niet gelukte, ten minste te bewerken dat de
Minrebroederskerk, die zij reeds sints eenigen tijd gebruikten,
hun formeel werd afgestaan. Een verzoek daartoe was door
Jozef van Arnhem aan den raad gedaan, die zijn antwoord in
een verdrag weer gaf, dat den volgenden inhoud had: „Die
van de Katholieke rehgie krijgen de Minrebroederskerk en alle
andere kloosterkerken in gebruik. Die van de nieuwe religie
de Groote kerk. Voorts werd op boeten verboden elkaar wegens

1) vgl. Bijl. XXVII. 16 110. 1 (op art. 21 en 22) en no. 33 ; 22
vraag en antwoord 20, en de confessies van Rensen, t. a. p. blz. 99.

3) vgl. Bijl. II. D. 7 j.

-ocr page 183-

171.

de religie te smaden of te lasteren." De scheldwoorden „geus"

*

en „kardinaal" toch waren in beider mond bestorven. Dien-
zelfden dag; 24 December werd ook verboden iets aan het blokhuis
te beschadigen.

Men ziet uit deze en vroeger vermelde gebeurtenissen dat de
raad er naar streefde den vrede te bewaren. Echter tevergeefs.
Waren de Kathoheken geërgerd over het feit dat Harderwijk
aan de contributie van /"S,000,000 meedeed en zich in het alge-
meen op de lijn der „geuzerij" bewoog, de concessies aan de
Katholieken gingen naar de meening der anderen veel te ver.
Dezen durfden dan ook niet, ondanks de vergunning van den
raad, openlijk de klok luiden om de geloovigen tot de mis te
roepen. Schrassert verzekert, dat er toen ter tijd hevige
tweedracht tusschen de burgers ontstond; trouwens in ons
geheele vaderland werd de kloof steeds dieper, naarmate door
het geweld der Katholieke regeering ook de andere partij meer
verbitterd werd.

Thans gaan wij de beide afgevaardigden op hun tweede reis
vergezellen. Zij begaven zich in de eerste plaats naar Amster-
dam, waar zij Rensen nog vonden en dezen zijn lang uitblijven
verweten. Daar vernamen zij, door de Hollandsche consistoriën,
die juist over het rekwest der 3 mihioen aldaar vergaderden,
dat deze hun gelden niet naar Antwerpen zouden zenden.
Ook zij besloten nu het hunne voorloopig bij Potter in bewa-
king te laten.

Daarop gingen zij met Brederode en Bodewijk van Nassau

vgl. Bijl. XXVII. 10 en 11; 22 vraag en antwoord 11; 16 no. 16
en no. 33.

J. Schrassert. Beschr. v. Harderwyck DJ. II blz. 100.

-ocr page 184-

172.

overleggen, op raad van den bekenden Amsterdammer koopman
Reinier Kant, een oud bekende van hen. Deze leiders waren
het samen oneens, niet te verwonderen bij de moeilijkheden,
die hunne ondernemingen drukten en die steeds toenamen,
bodewijk van Nassau gaf hun den raad om zich voor deAugs-
burgsche confessie te verklaren, immers hij hoopte op Duitsche
i hulp, indien deze aansluiting bij de Calvinisten algemeen werd.

Hiertoe waren zij echter niet genegen. Ook raadde hij hun met
den graaf van Megen, indien mogelijk, een verdrag te sluiten.
ficiu/ti<>St-y) Troosteloos over die raadgevingen, gingen Witte en Brinck naar
huis, in de overtuiging dat de toekomst er voor Harderwijk
donker uitzag. Zij hadden zoo gehoopt dat „de heeren van het
verbond" hen onder protectie zouden nemen, maar gevoelden
zich in hunne verwachtingen bitter teleurgesteld.

Er schoot niets anders ovèr dan den raad van graaf Lodewijk
te volgen en zich met graaf Megen in verdrag te begeven.
Kort na den terugkeer der gezanten deed men daartoe
stappen. In de eerste plaats werd aan den predikant Otto van
Heteren zijn ontslag gegeven. Deze was reeds vóór 25 Januari
vertrokken, zeker wel bezwaard van hart over het toekomstig
lot zijner ongelukkige gemeenteleden. 2)

In een volgend hoofdstuk komen wij op dit verdrag terug.

1) vgl. de confessies van Eensen t. a. p. blz. 99 etc. van Hasselt,
Stukken II blz. 1 en 3, Bijl. XXVII. 31 no. 8 en 23, vraag en ant-
woord 30—22.

2) vgl. de confessies van Eensen t. a. p. blz. 94, de post over van
Heterens traktement bij Moll. Anastasius Veluanus. blz. 130, de ge-
tuigenis van Reinier Wulff vindt men Bijl. XXVIL 31 no. 2 en De
Meester in Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 181 en 182.

-ocr page 185-

HOOFDSTUK V.
HET TIJDVAK VAN 1567—1578.

De geschiedenis der op het jaar 1B66 volgende gebeurtenissen
vervult ons met weemoed. We zien het morgenhcht in nacht
verkeeren, de vrijheid door slavernij vervangen. Daagde voor
Holland en Zeeland weldra een betere toekomst, de overige
gewesten bleven zich krommen onder Spaansche tyrannie en
Roomsche hierarchie. Zoo ook Gelderland. Het kostte den stad-
houder en de landvoogdes weinig moeite dit gewest tot gehoor-
zaamheid terug te brengen. Wat de Veluwe betreft, hier
leverden alleen Elburg en Harderwijk moeilijkheid op.

Wij vermeldden reeds hoe laatstgenoemde stad vanLodewijk
van Nassau den raad kreeg zich met den stadhouder in verdrag
te begeven. Men gaf daaraan gehoor. Gelijke weg werd door
de Elburgers ingeslagen.

Het had heel wat moeite in, eer die onderhandelingen tot een
goed einde waren gebracht, vooral met Harderwijk. Had deze
stad het reeds door het bevorderen van predikatie en beelden-
storm bij stadhouder, hof en landvoogdes verbruid, te erger
"^erd het, toen de verraderlijke aanval op de stad door de burgers
krachtdadig was afgeslagen. Het hof adviseerde den stadhouder
tot de grootste gestrengheid, want de Harderwykers w^aren

-ocr page 186-

174

volgens hunne opvatting schuldig aan majesteitschennis. Vooral
ook het kwade voorbeeld, door hen aan „moedwiUige" steden
als Elburg gegeven, maakt hare bestraffing wenschelijk. Voor-
eerst moeten alle goederen van Harderwijker burgers, op de
Veluwe gelegen, waar dezen veel bezittingen hebben, in beslag
worden genomen.

Daarna moest de stadhouder zich met het noodige krijgsvolk
en geschut om de stad legeren, en haar, onder bedreiging van
overweldiging, confiscatie van alle rechten, privilegiën en
vrijheden en van alle goederen der burgers, tot gehoorzaamheid
opeischen, onder belofte alsdan het gebeurde aan de genade en
ongenade des konings, wiens komst aanstaande is, over te
laten. Die gehoorzaamheid moest het volgende behelzen: het
verjagen van hun ketterschen prediker, het opnieuw inhalen
van hun pastoor, het herstellen der kerken en het innemen
van het noodige krijgsvolk tot bewaring van het blokhuis.

Dit den 2 Osten December reeds gegeven advies kwam gelukkig
niet tot uitvoering. Voor de belegering der stad had men ge-
schut noodig: de stad Arnhem was niet geneigd het hare
hiertoe te leenen. Evenmin de drost van Veluwe om zijne
onderhoorigen tot assistentie van het krijgsvolk te dwingen.
Ook deden de staten van Gelderland alles om het verderf van
Harderwijk te voorkomen. Hadden zij zich vroeger reeds onder-
ling verbonden, zoowel tegen het hof als tegen de inquisitie,
uit kracht daarvan stonden zij nu ook de belangen van hun
medehd Harderwijk voor. De afgevaardigden van het Overkwar-

1) vgl. over het hier meegedeelde het bovengenoemd advies met de
aaiiteekeningen door I. A. NijhoiF daarop gegeven in diens Bijdragen.
Dl. VIII. blz. 206—213.

-ocr page 187-

175.

tier schenen hieraan echter niet mee te doen.

Reeds in de S^e weeij van Januari 1567, vóór nog deeigen-
hjiie onderhandehngen met den stadhouder waren aangevangen,
had men in Harderwijii maatregelen genomen om die voor te
bereiden. Geen wonder, mocht deze al niet, volgens denmeege-
deelden raad van het hof, met krijgsvolk tegen hen optrekken,
hij dreigde toch dit te zullen doen, indien men zich niet naar
zijn eischen schikte. Daarom was den IQ^e» Januari de drost
van der Sande, op wiens loslating de graaf van Megen reeds
herhaaldelijk had aangedrongen, op vrije voeten gesteld, echter
niet zonder bij eede te hebben verklaard, dat hij niets ten nadeele
der stad zou ondernemen. Ook had men den predikant Otto
van Heteren zijn afscheid gegeven. Het raadslid Reinier Wolff
<ieelt dit laatste in een brief van 25 Januari aan den stad-
houder mede, waarin hij dezen verzocht om, ten einde tot een
verdrag te kunnen komen, minstens nog
14 dagen van bezetting
verschoond te blijven.

Den 5den Februari gaf Megen aan Nijmegen, dat namens de
<irie kwartieren (Roermond of het Overkwartier uitgezonderd)
zijne voorspraak voor Harderwijk had verzocht, te kennen, dat
hij overmorgen zijn krijgsvolk monsterde en dan aanstonds
optrok. Was hij eenmaal op weg, dan was het voor een verdrag
te laat. Die van Nijmegen berichtten dit den volgenden dag

vgl. van Hasselt. Stukken I, blz. 126, 127 en blz. 141 enz.

Van Hasselt a. w. blz. 153.

Schrassert, Beschr. van Harderwyck, Dl. II, blz. 100, NijhofF in
diens Bijdragen Dl. VIII blz. 204—306, De Meester, Hist. Gen. Kron.
1863 blz. 180.

De Meester, Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 181 en 182.

-ocr page 188-

176.

aan de Harderwijkers en gaven daarbij den raad den stadhouder
onderdanig te bejegenen.

Den Qden Februari eischte de graaf van Megen van Eeinier
Wolff en Ernst Witte, die men namens de stad naar het dorp
Driel had gezonden, waar hij met zijn leger lag, het volgende:

Herstel van alle schade aan het blokhuis en den stadswal
toegebracht, benevens vergoeding voor het nadeel door den drost
daarbij persoonlijk geleden, dit laatste volgens taxatie van onpar-
tijdigen.

Terugbrengen van het eertijds van het huis gehaalde geschut.
Ook alle wapens der burgers, die tevens beloven moesten geen
andere te koopen, daar te deponeeren tot nadere beslissing bij
de komst des konings.

Den drost op het huis te laten met zooveel krijgsvolk als
men noodig oordeelt.

Alle kettersche predikanten, indien er nog zijn, uit de stad
te drijven, geen vernieuwing in de Kathoheke religie toe te
laten en alle oefening der nieuwe rehgie te verbieden.

Uit de stad te verjagen alle van de Katholieke rehgie afge-
weken „monycken ende papen."

Herstel van alle vernielde altaren, kleinodiën enz. Het toelaten
van den ouden eeredienst zonder eenig beletsel.

Behalve het hier genoemde hield des stadhouders eisch nog
in : het verbreken van alle verbintenissen, die door hen met
heeren of steden gesloten mochten zijn. Bestonden die niet, dan
geen nieuwe aan te gaan buiten believen van Z. M. Ook moest
men den schout Andries Ruyst (die indertijd de soldaten in de

1) De Meester. Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 182.

-ocr page 189-

177

stad had gelaten) in vrede daar laten wonen en zijn ambt

4

bedienen.

Het eenige lichtpunt scheen de bepahng, dat indien Z, M.
eenige verandering in de religie maakte, Harderwijk hetzelfde
zou genieten als andere steden. Nu dat kon men beloven, want
er was niet veel kans op!

De voorwaarde, onder welke Harderwijk zich tot nakoming
van het hier vermelde moest verbinden was zeer bezwarend;
een borgtocht van 100,000 carolusguldens.

Voorts raadde de stadhouder hun aan, het misdrevene aan
\'s konings genade over te laten en niet in rechten te doen
beshssen.

Het zal niemand verwonderen, dat men niet geneigd was
een en ander voetstoots aan te nemen. Het St. Jorisgilde
tenminste verklaarde zich met de wapens in de vuist te willen
verdedigen. Andere gilden waren meer onderworpen, maar op
vele der genoemde punten viel bezwaar. Ook in den raad zelf
bestond vooral tegen het overgeven der wapenen groote tegen-
zin ; er gingen stemmen op dat men dan liever wilde strijden.

Toch moest men ten slotte toegeven en den Maart
Werden de conditiën des stadhouders door de schepenen be-
krachtigd. Deze konden echter slechts geldig worden na goed-
keuring door de landvoogdes, welke dan ook kort daarna volgde.
Ondanks al hun moeite, hadden die van Harderwijk, in menig

vgl. de hier behandelde voorwaarden bij van Hasselt. Stukken I.
Wz. 130 enz.

vgl De Meester. Hist. Gen. Kron, 1863, bk. 183 (waar de
datum van behandeling der voorwaarden, nl. 8 Febr. foutief schijnt)
en Bijl. XXVII. 16 no. 1 (op art 7).

10

-ocr page 190-

178.

opzicht door de staten terzijde gestaan, slechts weinig in de voor-
waarden van onderwerping veranderd kunnen krijgen. Deze
wijzigingen kunnen ons tevens den loop der onderhandelingen
doen kennen.

Tot nakoming der voorwaarden verbond de stad hare inkomsten,
niet zooals de eisch eerst luidde, eene som van 100,000 carolus-
guldens.

Van de over te leveren wapens bleven rapieren en ponjaards
uitgezonderd. Ook mocht men het lang geweer naar verkiezing
op het huis of buiten de stad brengen. AUe wapens zouden,
een half jaar na het accoord, den gehoorzamen worden terug-
gegeven.

Aangaande het krijgsvolk, door den drost op het huis te
brengen, was de bepahng bijgevoegd, dat dit niemand der inwo-
ners overlast zou aandoen. Voorts werd bepaald, dat indien de
stad of iemand der burgers voor het misdrevene inplaats van
\'s konings genade recht verkoos, dit hun verleend zou worden.\'\')

Hieruit valt af te leiden dat de Harderwijkers vrij goed be-
seften wat die genade van iemand als koning Philips waard
was. AUes wat in deze voorwaarden werd bepaald, zou tot
\'s konings komst van kracht zijn, maar in ieder geval niet
langer dan anderhalf jaar. Ook op dit punt schijnen dus de
Harderwijkers hun vorst begrepen te hebben.

Den S^en Maart werden deze conditiën voorgehouden entwee
dagen later door den raad en de 24 gemeenslieden bezworen.
Toch was de zaak hiermee nog niet uit. De raadsleden maakten

1) vgl. de conditiën bij van Hasselt. Stukken. Dl. I blz, 163 enz,

2) vgl. a. w, blz. 166.

-ocr page 191-

179.

zich ongerust dat dit herstellen der kerksieraden in vorigen
toestand letterlijk zou worden verstaan en dat ook het beoor-
deelen van de ketterij der te verdrijven „kettersche predikanten"
moeilijkheid inhad. Ook excuseerden zij zich op eene beschuldiging,
als zou de vastenprediker, die op de heilige dagen voor Paschen
hier gepreekt had, met spot en oneerbiedigheid zijn behandeld,
immers dit kon als schending van het in behandeling zijnde
verdrag worden opgevat.

De commissarissen Peter van Apeltorn en Godert Pannekoek,
met wie zij hierover onderhandelden, beloofden daarop bij acte
van 2 April, dat de stad in het afleggen van den eed op het
accoord niet zou „gecapteerd" worden. Kort daarop legden ook
de burgers den eed op dit verdrag af. Den lO^e"! April verbond
men de stadsinkomsten tot nakoming daarvan.

Sommigen der Hervormingsgezinde raadsleden waren tijdens
die laatste onderhandelingen afwezig, namelijk Brand van Delen,
Ernst Witte en Wilt van Broeckhuysen. Eveneens het Eoomsch-
gezind raadslid Sweer toe Boecop, deze had 24 Januari zijn
schepeneed opgezegd. Hij was trouwens reeds kort na den
beeldenstorm metterwoon naar Kampen vertrokken, ongetwijfeld
om moeilijkheden met de andere schepenen.

Het duurde nog eenigen tyd eer het gesloten verdrag werd
uitgevoerd. Stadhouder, hof en landvoogdes traden van te voren
m overleg, vooral met het oog op Harderwijk, welke maatregelen
hun te nemen stonden om de ketterijen enz. verder te „remedi-

tr,

niet klejHgeestig bevit.

vgl. Van Hasselt. Stukken I, blz. 172.

vgl a., w. blz. 175.

vgl. De Meester. Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 181,

-ocr page 192-

180.

eeren", nu „God heb loff" deze landen weer in gehoorzaamheid
waren gebracht.

Het hof en de stadhouder gaven hierover 29 Juni hun advies
aan de landvoogdes. Dit stuk beschouwen we eenigszins nauw-
keurig, want het is niet slechts voor Harderwijk, maar voor
geheel Gelderland van belang.

Vooreerst moesten de Katholieken en gehoorzamen begunstigd,
de anderen, voornamelijk de „principalen", en die het eerst,
worden gestraft.

Daartoe kon men beginnen met in alle oproerige steden de
„Geuzen" hun wapens af te nemen. Om hiertoe te geraken moest
echter vooraf in ieder dier plaatsen het noodige krijgsvolk worden
gelegd. Daarna kon men een paar commissarissen zenden, die
„onder \'tdexel van den gheusen die wapenen ende oir geweher
aff to nemen," dan tevens informaties konden nemen naar de
schuldigen aan de gepasseerde troebelen. Bevindt men overheids-
personen schuldig, men beproeve eerst hen langs den weg der
overreding tot neerleggen van hun ambt te bewegen, anders
dwinge men hen hiertoe in rechten. Het te verwachten verzet
tegen dergelijke schending van privilegiën, kan met eene ver-
wyzing naar den aard van het misdrijf, niet minder dan ma-
jesteitsschennis, worden beantwoord.

In steden, waar nu reeds den burgers bet geweer is afgenomen,
kan men de commissarissen zenden „onder \'t dexell van den
ghoenen, die beuonden sollen worden nyet culpabel to wesen,
oir geweher to restitueren."

Aangaande de krijgsknechten, die men vóór het nemen der
informaties in de oproerige steden leggen moet, het hof acht er
vijftig in Elburg, maar het dubbele getal in Harderwijk noodig.

-ocr page 193-

181.

Aan de steden kan ten opzichte hiervan drieërlei keus gesteld

é

worden: öf borg te stellen geen knechten te zullen weigeren,
ten getale als de stadhouder noodig oordeelt, öf zelf deze
krijgslieden te onderhouden, öf zonder krijgsknechten te blijven,
maar hunne muren en versterkingen te zien afgebroken.

In ditzelfde stuk raadt het hof tevens, van alle ambtenaren,
vooral ook van de schoolmeesters een nieuwen eed te vorderen,
waarbij men in de eerste plaats trouw aan de Katholieke religie
beloofde.

Kort daarop ontving men hier een brief der landvoogdes, van
17 Juh, welke eene instructie voor de commissarissen, tot het
onderzoek der troebelen benoemd, inhield. Dezen waren voor
Harderwijk en Elburg, de beide oproerige Veluwsche steden,
de reeds genoemde Peter van Apeltoren en Godert Pannekoek.
Hunne instructie kwam vrijwel overeen met de bovenvermelde
denkbeelden van het hof, die de hertogin toen nog niet bekend
konden zijn, daar zij pas 19 Juni te boek gesteld waren.

Wilden de leden van het hof weerspannige overheden langs
den weg van rechten verwijderen, de hertogin beval den
commissarissen hen eenvoudig af te zetten. Het hof meent in
een hierop geschreven antwoord, dat dit moeilijk uitvoerbaar
zal zijn, met het oog vooral op Harderwijk, waar de magistraat
»meestdeell aU suspect is," en waar men, als elders, het
privilegie bezit zelf schepenen af te zetten en aan te stellen.
Wil de hertogin toch deze hare meening doorzetten, dan is
daarvoor veel meer dan 100 man krijgsvolk noodig. Ook moet

vgl. dit advies, uitgegeven door Mjhoff in Bijdragen Dl. VIII,
bl?, 265 enz.

-ocr page 194-

182.

dan de stadhouder daarbij tegenwoordig zijn of anders tenminste
het geheele Geldersche hof. Alzoo dunkt hun de maatregel wel
uitvoerbaar, want hun schuldig staan aan majesteitsschennis
rechtvaardigt, wat anders een inbreuk op hunne rechten
zou zijn.

Men had reeds, zoo zeggen zij verder, de commissarissen en
hun adjunct. Peter van St. Pieters, naar Harderwijk gezonden,
om volgens het verdrag het geschut op het huis te brengen
en „den Geuzen" hunne wapens af te nemen. Daarbij was hun
toegestaan heimelijke informaties, voornamelijk aangaande den
magistraat, te nemen.

Toen de stadhouder de minuut van dezen brief, die reeds
verzonden was, doorliep, ergerde hij zich aan de uitdrukking,
die hierin voorkwam van „den geusen oir geweher affto nemen."

Hij schreef dan ook hierover aan de landvoogdes, er op
wijzende hoe in het verdrag met Harderwijk allen burgers
gelast werd hun wapens over te geven. Hij wil dit gehandhaafd
zien en dan later den gehoorzamen de hunne weer ter hand
stellen.

Kort daarop werd een en ander, het genoemde punt volgens
de opinie des stadhouders, in Harderwijk uitgevoerd. De afzetting
van den raad bleef echter vooreerst achterwege. Men verhoorde
daar allerlei heden en wist ook in Barneveld eenigen tijd later
Daniel Rensen, vroeger secretaris der stad, tot belangrijke

1) vgl. de instructie voor de commissarissen, door de landvoogdes
17 Juli gegeven, bij Van Hasselt. Stukken I, blz. 204 enz. den op de
toezending van dit stuk gevolgden brief van het hof in Nijhoff\'s
Bijdragen. Dl. IX blz. 203 enz., een extract uit den brief van den stad-
houder, aldaar blz. 209 enz.

-ocr page 195-

183.

langrijke bekentenissen te brengen, welke laatste vooral, hun
tot leiddraad bij verdere informatiën strekte.

Ook de verjaagde pastoor, Rutger van Baer, keerde nu weder.
Benige weken later, den 26sten Augustus, kwamen de commis-
sarissen wederom in Harderwijk, om meer uitvoerig onderzoek
te doen. Thans konden zij niet, als vroeger, heimelijk te werk
gaan. Zij wendden zich dus tot Lambert Brinck en Wolf van
Ommeron, de eerste burgemeester, de tweede raadshd, met
verzoek een brief der hertogin, dien zij hun overhandigden,
aan den raad voor te lezen.

In de eerste plaats tegen het opschrift van den brief, die
behalve aan den raad ook aan den schout was gericht, had
men bezwaar. Die schout had er niets mede te maken. Men
weigerde eerst den brief te openen en verklaarde zich eindelijk
daartoe alleen bereid onder voorwaarde dit, zonder consequenties
voor het vervolg, buiten de tegenwoordigheid van den schout
te mogen doen. Aangaande den inhoud zeide men de commis-
sarissen te wiUen helpen, voorzoover dit niet tegen „stadtrechten,
gewoente ende privilegiën" streed, na eerst bezwaren te hebben
geopperd om behalve de instructie der commissarissen ook hun
„wijder beveh" (men wist niet hoever dit kon gaan) op te
volgen.

Apeltoren en Pannekoek namen inmiddels eenige voorbe-
reidende maatregelen. Met behulp van den pastoor, bijgestaan

vgl. de confessie van Rensen bij van Hasselt. Stukken II blz.
87 enz. Dat er in Juli ook anderen waren vertoord blijkt uit Bijl,
XXVII. 16 no. 3. De terugkeer van den
pastoor, die in September reeds
sints eenigen tijd was teruggekomen, heeft toen waarschijnlijk ook plaats
gehad, vgl. Bijl. XXVII, 16 no.
2 rop art. 7).

-ocr page 196-

184.

door den goed-Katholieken Hendrik van Zevenaar en Wolter
Busshaidt, maakte men twee naamlijsten der Harderwijker
burgers, op de eene kwamen de Geuzen, op de andere de
Katholieken voor. Uit deze laatsten koos men daarop een vijftigtal
uit om die te verhoeren.

Het kostte echter heel wat moeite, eer het aan getuigen ver-
hooren toekwam. De Harderwijkers hadden zich altijd veel op
hunne rechten laten voorstaan, welke niemand der burgers
veroorloofden anders dan voor schepenen der stad getuigenis
af te leggen. Zij wisten dan ook de gemeenslieden te overreden
den commissarissen geenerlei „kondschap" te geven, tenzij in
presentie van den raad of gecommitteerden daaruit. Deze be-
spreking kwam Apeltoren en Pannekoek ter oore, die daarop
twee Katholiekgezinde gemeenslieden, Gerrit Holdorp en Wolter
Barghe, ontboden. Dezen verklaarden zich na eenig aarzelen tot
het afleggen van getuigenis bereid en deelden mee dat de
raad hun verboden had anders dan voor hun college te getuigen.

Daarop liet men de twee burgemeesters Lambert Brinck en
Gerrit Maurissen komen, en hield hun o. a. voor dat, inzake
gekwetste majesteit, alle privilegiën, dus ook dat, waarop zij
zich thans beriepen „cesseren." Dezen meenden evenwel dat
informaties, alleen door de commissarissen te nemen, tegen
het traktaat van Venlo en hunne oude gewoonten streden.
Ook hadden, zij de gemeenslieden niet verboden te getuigen,
maar alleen hun de privilegiën en rechten voorgehouden.

Ten slotte vroegen Apeltoren en Pannekoek, of zij de infor-
maties zouden toelaten of niet, ook zouden zij hun dit hoofd
voor hoofd afvragen.

Daarop begeerde de raad uitstel ten einde den stadhouder

\'1
r^i\' i;

Eri\'

■ \'II

Ilif\'

-ocr page 197-

185.

te vragen de commissie der twee heeren af te schaffen, als
strijdende tegen het met dezen* gesloten verdrag, waarbij was
bepaald alles tot de genade of ongenade van Z. M. te laten.
Ook wilden zij de drie hoofdsteden, Nijmegen, Arnhem en
Zutphen, die hen overreed hadden het verdrag aan te nemen
— want zij zouden hen bij hunne vrijheden enz. handhaven —
daarover raadplegen.

De beide commissarissen gaven toe, dat zij aan het hof
zouden schrijven: met den stadhouder (die zeker te Brussel was)
te correspondeeren, zou te lang ophouden. Zij wisten natuurlijk
met welk gevolg, evenals de lezer uit het vroeger meegedeelde
dit kan afleiden.

Men besloot daarop zich in het onvermijdelijke te schikken en
de informaties toe te laten, echter leverde men den S^en gept.
een stuk in, waarin den commissarissen werd verklaard dat
men deze slechts onder protest en zonder dat daaruit consequentie
te trekken viel, toeliet.

Pannekoek en Apeltoren hadden reeds den Isten September,
zeker van het bescheid dat op het adres, dien dag aan het hof
verzonden, moest volgen, hunne verhooren aangevangen. ~) De
inhoud daarvan werd grootendeels reeds in ons verhaal ver-
werkt. Opmerking verdient hier nog alleen, dat daaruit bleek,
dat in weerwil van de verbodsbepahng in het gesloten verdrag,
nog steeds geheime vergaderingen der ketters voorkwamen.
Ten huize van Johan Jacobs, alias Suech, wiens
dochter vooral

vgl. over het hier behandelde het verbaal der commissarissen in
Bijl.
XXVII. 13, met 13 en 14.

vgl. Bijl. XXVII. 16 no. 1.

-ocr page 198-

186.

zich hiervoor beijverde, werden zij gehouden. Ook bij mr. Willem
Barbier en in sommige „hoven" buiten de stad, hield men con-
ventikelen.

Niet zeer lang na deze informaties kwamen dezelfde commis-
sarissen opnieuw in Harderwijk, thans met een nieuwen last-
brief, van den gevreesden Alva, voorzien.

Hoewel zij reeds den 24den October in de stad waren, duur-
de het tot den SQsten^ eer zij hun onderzoek konden aanvangen.
Dit had thans ten doeb de verantwoording der raadsleden te hoo-
ren, die zij uit vroegere berichten als de hoofdschuldigen aan
de voorgevallen predikatie en beeldenstorm hadden leeren kennen.
Zoowel als college als ieder in het bizonder moesten zij zich
verantwoorden op tal van vragen. Bovendien waren er nog „par-
ticuliere vraechstucken" voor velen hunner.

De raadsleden begonnen met zich over het krijgsvolk te be-
klagen, dat in strijd met het verdrag, den burgers veel over-
last aandeed. Zij hadden voorts allerlei bezwaren, waaronder
vooral dit, dat hun schepeneed, waarbij zij geheimhouding over
raadszaken beloofden, door de gevorderde beantwoording van
vragen betreifende het in den raad verhandelde, werd geschon-
den. Het hielp hen weinig, zij konden alleen de commissaris-
sen in hun onderzoek vertragen, maar dit niet beletten.

Nadat men verscheiden schepenen hoofd voor hoofd had ge-
hoord (allen die in 1566 in den raad zaten waren thans weer
in de stad) werd eindelijk, onder voorwaarde dat hunne ver-
antwoording niet tot nadeel zou strekken van de bepahng in

1) vgl. BijL XXVII. 16, no. 1 (op art. 11), no. 2 (op art. 11), no. 7
(op art, 11), no. 11 (op art. 11), no 12 (op art. 11), no, 15, no, 30
(op art. 11), en no, 49 (op art, 11).

-ocr page 199-

187.

het verdrag, om de zaken tot \'s konings genade of ongenade
over te laten, deze op schrift gebracht en den e^e^i November
aan de commissarissen overgeleverd. Ook had men op het eer-
ste blad van dit stuk gezet, dat niemand gehouden was in zijn
eigen zaak „kondschap" te geven, wat deze verantwoording,
naar hunne meening, met zich bracht.

Daarna hoorden de commissarissen de overige schepenen, ieder

in het bizonder, en begaven zich voorts naar Elburg. Toen zij

»

daar reeds waren, werd hun nog door den secretaris Voet een
stuk gebracht, waarbij de raad \'s konings genade inriep.

Veel van het thans door hen onderzochte vermeldden wij
reeds vroeger. Vóór deze onderhandelingen was men reeds be-
gonnen met het herstel der beroofde kerken en had men aan
den bisschop van Groningen verzocht op nieuw de kerk te
wijden.

Nog altijd echter, geen wonder trouwens, leefde men met
den drost van der Sande in twist. Die verhouding is ook
zoo gebleven, dank zij de wijze waarop hij kort daarop opnieuw
de burgers krenkte.

In het volgend jaar, 1568, drukte Alva\'s ijzeren hand zwaar op
de geteisterde provinciën, ook op de stad Harderwyk. Velen
hadden gelukkig bijtijds het onveilige vaderland verlaten.

Den gden Maart kwamen Godert Pannekoek, Johan Urd en
Dionysius van Wesenhaeghen hunne goederen opteekenen en

vgl. over het hier meegedeelde Bijl. XXVII. 19, 20, 21, 23, 23.
vgl. Bijl. XXVII. 22 vraag en antwoord 16, Bijl. XXVII. 16,
no. 30 en Bijl. XXVII. 18.

vgl. De Meester. Hist. Gen. Kron. 1863, blz. 187 en 188,

-ocr page 200-

188.

in beslag nemen. Een paar dagen later werd de geheele
raad vernieuwd, van de vroegeren schijnt alleen »Sweer toe
Boecop te zijn herbenoemd. Een geheel Katholiek bestuur ver-
ving hen. ") Toch stuitte het dezen tegen de borst om volgens
Alva\'s last over de gevangen beeldstormers enz. te vonnissen,
daar velen hunner daaronder familieleden hadden, bovendien
waren zij in de rechten der stad als nieuwelingen weinig thuis
en konden deze zaken, als door de hooge overheid, die over
gekwetste majesteit alleen te vonnissen had, aangevangen, beter
door deze ook beeindigd worden. Hun beklag baatte niet, want,
zoo meende Alva, behalve twee rechtsgeleerden uit het Geldersche
hof konden hun nog anderen worden toegevoegd, en zij behoefden
zich dus niet te bezwaren in dezen kennis te nemen.

Welke die gevangenen waren is mij niet gebleken. Zeker is
het dat er in 1568 nog velen der voornaamste ketters vrij langs
\'s heeren straten gingen, trouwens men mocht hen niet aan-
tasten voor hun tijd van dagvaarding was verstreken.

Wolter Hegeman, het vroegere raadslid Wilt van Broeckhuysen
en eenige anderen stelden een stoute poging in het werk om
de stad van de Spaansche tyrannie te bevrijden. Men had een
afspraak gemaakt om op zekeren nacht de noodige geuzenmacht
voor de wallen te krijgen, waarmee dan gelijkgezinde burgers
uit de stad zelf zich zouden vereenigen. De aanslag werd echter,
door eene vrouw, naar het schijnt, aan pastoor van Baer over-

1) Vgl. Bijl. xxvn. 24.

2) vgl. Schrassert, Beschr. v. Harderwyck. Dl. II, blz. 109 eu 110
en De Meester Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 374 en 375.

vgl. De Meester. Hist, Gen. Kron. 1862, blz. 353,

-ocr page 201-

189.

gebliefd, die er den Harderwijker raad mee in kennis stelde.

Deze nam aanstonds de noodige maatregelen, door lieden uit

*

Putten en Ermelo tot bewaking der stad te ontbieden. Tevens
verzochten zij aan het hof om bij den hertog te bewerken dat
de burgers hun wapens terug kregen, want juist de Katholieken
waren nu weerloos, de Geuzen hadden toch heimelijk wapenen.
Dit verzoek werd echter voorloopig niet toegestaan.

Van den beraamden aanslag kwam niets. In ditzelfde
jaar, den avond van den 21en November, werd een andere onder-
nomen, niet door Geuzen, maar door den drost van der Sande,
naet het doel om eenige door Alva ingedaagden te vatten. Door
een verborgen opening in de muur liet hij Spaansche soldaten
in de stad. Het was voornamelijk op de aanzienlijken toegelegd.
Wulf van Ommeren, oud-burgemeester, zong voor het vuur een
psalm, toen hij door eene vrouw werd gewaarschuwd dat de
Spanjaarden in de stad waren. Hij klom daarop over eenige
muren en kroop vervolgens bij een zijner vrienden in een
Wolzak. Ook in dit zijn toevluchtsoord deden de vijanden
nasporing, de vrouw des huizes gaf hun flinkweg vrijheid het
te doorzoeken. De Spanjaarden staken daarop met hun degens
in verscheiden wolzakken, maar gelukkig niet in die, waar • de
burgemeester in zat. Op den laten avond verliet deze zijn
schuilplaats en werd in een bootsmans gewaad door eenige
vrouwen over de stadsmuur afgelaten, zoo schielyk, dat een
stuk van zijn vleesch aan het touw bleef zitten. Sweer van
Hoeckelum ontkwam in Bagynekleeding over de stadsmuur.
Ook Ernst Witte onthep het. Deze vluchtte achter uit zijn huis

vgl. aangaande het hier vermelde van Hasselt. Stukken I bk,
273 enz. .

-ocr page 202-

190.

in de lierk. De vervolgers zaten hem na op de hielen. Hij trok
de deur achter zich toe en liep door de kerk na een naburig
huis, waar hij zich „in een te voren geveegt heymelyck gemack"
verbergde. De Spanjaarden wisten dat hij niet ver kon zijn, en
zochten het geheele huis na, ja, zij lichtten zelfs zoo dicht bij
hem, dat hij de kaars had kunnen uitblazen. Ook hij werd in
het donker door vrouwenhulp uit de stad gebracht en vluchtte
naar Emmerik. Vele anderen ontkwamen het insgelijks. Minder
gelukkig was Gerrit van Cranenborch, hij viel den Spanjaarden
in handen, doch werd na langdurige gevangenschap, ten slotte
ontslagen, „vermits hij van de heetste drijvers niet ware"
zegt Schrassert. Wij zagen trouwens hoe hij den beelden-
storm poogde te beletten.

De maatregelen, die Alva overal liet nemen, als: het door-
zoeken van boekwinkels met het oog op verboden lectuur, het
herstel der kerken, het verbreken van de wapens der voort-
vluchtigen, werden ook hier uitgevoerd, het een voor, het ander
na. De schade door den drost bij de bestorming van het
huis geleden, moest nog in 1571 worden betaald. In datzelfde
jaar kregen de voor gehoorzaam gehouden burgers hun wapenen
terug.

Dat zy met die wapens echter weinig ten behoeve des
konings uitrichtten, bleek reeds in het volgend jaar, toen graaf

1) vgl. dezen over het hierboven meegedeelde in Beschr. v. Harder-
wyck Dl. II blz. llO en 111.

S) vgl. hierover De Meester. Hist. Gen, Kron. 1862 blz. 352,
363, en 358.

8) vgl. De Meestor, t. a. p. blz. 369.

4) vgl. De Meester, t. a. p. blz. 370 en Schrassert. a. w. blz. 116.

-ocr page 203-

191.

Willem van den Bergh de stad voor den prins van Oranje
kwam opeischen. Genoemde graaf was, na zich, door verstand-
houding met de burgers, van Zutfen te hebben meester gemaakt,
(de aanslagen op Arnhem en Nijmegen waren mislukt) de
Veluwe ingetrokken met 16 vendels voetvolk, 300 ruiters en
6 stukken geschut. Harderwijk lag het eerst aan de beurt.
Hoewel daar kort te voren nog een vendel tot versterking was
gezonden, was de verdediging flauwtjes, weldra werd de stad
en kort daarop ook het huis overgegeven. Thans riepen de
Geuzen victorie, en een nieuwe beeldenstorm werd, voornamelijk
door het krijgsvolk, gehouden, waarbij geen kerk of klooster
het ontliep.

Sommige Roomschgezinden zuUen het thans zwaar te ver-
duren hebben gehad, te meer bij de slechte betaling, die aan
de soldaten in den laatsten tijd ten deel was gevallen.

Ten minste Sweer toe Boecop. Deze was bij de vernieuwing
van den raad in 1568 weer ingekozen en had sedert in Har-
derwijk verblijf gehouden. Bij de inname der stad wist hij zelf,
voor een slecht lot beducht, nog op het laatst te ontkomen. Zijne
vrouw en kinderen echter werden mishandeld en op hoog
losgeld gesteld. Zijn huisraad werd vernield, zoodat hy in het
geheel wel 1000 goudguldens schade had, naar hij verzekert.
Ook andere gelijkgezinde schepenen vluchtten en keerden, öf
lang daarna, bf in het geheel niet weer. Daarop komen wy
straks nog terug.

Gelukkig voor hem en zijn geestverwanten, maar jammer
voor ieder, wien de nieuwe religie ter harte ging, dat graaf
van den Bergh zich slechts kort in de Yeluwe staande kon

-ocr page 204-

192.

houden. Toen bleef aan de Veluwsche steden niets anders over,
dan zich wederom aan de andere partij te onderwerpen. Geluk-
kig werd men niet hard bejegend. Den September reeds
trok de gehate drost van der Sande met 850 man de stad weer
binnen, dit vendel schijnt echter kort daarop door een änderte
zijn vervangen, waarschijnlijk op verzoek der burgerij.

Bittere overlast had men van die soldaten, die de burgers op
allerlei wijze kwelden. Hunne klachten, waarin zij er ook op
wezen hoe onbillijk het was dat de rijke kloosters van inkwar-
tiering vrij bleven, hadden geen gevolg. Denissen Dec. 1572 ver-
zocht de stadhouder uitdrukkelijk dat de geestelijke huizen
daarvan verschoond zouden blijven. In het volgende jaar
kwam de bisschop van Deventer de kerk „reformeeren." Een
jaar later bood hij aan, een nieuwen pastoor aan te stellen.
Over het gedrag van Rutger van Baer toch, die in 1567 terug-
gekeerd, kort daarna, bij den dood van Nicolaas Jansen Schijn,
opnieuw officieel door het kapittel van St. Marie was aangesteld,
kwamen thans veel klachten in, die bij onderzoek gegrond
bleken. Het is niet zeker hoe dit is afgeloopen, wel weten wij
dat van Baer later weer als pastoor voorkomt, hij is dus in
allen gevalle slechts kort van zijn ambt beroofd geweest.

1) vgl. over het boven meegedeelde De Meester, Hist. Gen. Kron.
1862, blz. 372, 374 en 375, Schrassert a. w. blz. 117 enz. en J. van
Vloten. Nederland tijdens den Volksopstand tegen Spanje. (2e uitgave)
Dl. I, blz. 297 en vooral blz. 302 en blz. 322.

3) vgl. Schrassert, a.w. blz. 118 en 119 en De Meester. Hist.Gen.
Kron. blz. 373.

8) vgl. over de reformatie der kerk De Meester, t. a. p^ blz. 373,
Schrassert a. w. blz, 119 en De Meester, Hist. Gen. Kron. 1863 blz. 180.

-ocr page 205-

193

In ditzelfde jaar, 1574, was Nederland van Alva verlost, en
Requesens had diens bestuur op zich genomen. Hoewel uit-
gaande van dezelfde tyrannieke denkbeelden, bezat deze meer
buigzaamheid dan de „ijzeren" hertog. Een van zijn eerste
regeeringsdaden was het afkondigen van een algemeen pardon,
waarvan slechts enkelen der Gelderschen, onder hen de Harder-
wijker Gerrit Maurissen, waren uitgesloten. Men bedenke hierbij
echter dat dit pardon voor goede Protestanten onaannemelijk
was, immers men moest biechten om vergiffenis te verkrijgen.
Het maakte dan ook weinig opgang, men lachte er mee.

In Harderwijk had de Roomsche partij, door den inval van
graaf Willem van den Bergh, een blijvend verlies geleden. Velen
toch der aanzienlijkste ingezetenen hadden toen de stad ver-
laten en waren zelfs door de bedreiging van confiscatie hunner
goederen, die in 1573 werd gedaan, niet tot terugkeer te be-
wegen. Zoo tenminste Sweer toe Boecop, dien wij naar Kampen
zagen vertrekken. De andere burgers moesten hierdoor te meer
belasting betalen. Daarbij kwam nog een kwaadaardige ziekte,
die in het volgende jaar woedde. Een en ander werkte samen
om ontevredenheid te bevorderen. Er heerschte dan ook in 1575
zulk een malaise, dat men moeite had lieden voor het anders
200 geëerde schepenambt te vinden, zoodat besloten werd een
oude bepaling te hernieuwen, die een boete van 25000 steenen
bedreigde tegen ieder, die het schepenambt niet wilde aanvaar-
den, als hU daartoe verkozen was,

vgl. de lijst van hen, die in Gelderland van dit pardon bleven
uitgesloten in Bijl. XXIII. 3.

^ vgl. Schrassert, a. w. blz. 118 en 119 en De Meester, Hist. Gen.
Kron.
1862 blz. 374, 375 en 376.

10

-ocr page 206-

194.

De reden hiervan lag ook voor een goed deel in den gehaten
drost van der Sande, tevens bevelhebber van de bezetting.
Eeeds het vorige jaar hadden de schepenen verklaard niet langer
hun ambt te willen bedienen, zoolang hij in het zijne gehand-
haafd bleef. In dat zelfde jaar 1574 hadden de Hollandsche
staten eene poging gevraagd om Harderwijk voor hunne be-
langen te winnen. Zoo men mag aannemen, waren velen
in die stad daartoe genegen, o.a. werd een zekere Lambert
Coolwagen van correspondentie met den vijand verdacht.

Het jaar daarop vreesde men dan ook dat de Harderwijkers,
in navolging van Elburg en andere plaatsen, een verdrag met
den vijand zouden sluiten. Velen ook die in deze dagen met
de Hollandsche steden, tegen het verbod in, handel dreven.
Daarbij werden niet enkel handelsbelangen besproken. Waar-
schijnlijk met het oog op dit alles vreesde men de gemoederen
te verbitteren, en kozen dan ook het hof en de stadhouder
vóór de Harderwijkers, tegen den drost partij, ®)

In 1576 trad Gelderland tot de toen ontworpen Gentsche
bevrediging toe. Hoewel hierbij uitdrukkelijk was bepaald dat
de Katholieke godsdienst buiten Holland en Zeeland bleef ge-
handhaafd, was toch de positie der Hervormden hierdoor oneindig
veel verbeterd, want het Spaansche krijgsvolk werd verdreven
en alle bloedplakkaten werden geschorst. Te Harderwijk werd
men van den gehaten drost bevrijd en de burgers zouden

vgl. over het hier meegedeelde Schrassert a. w. blz, 120 en De
Meester, a. w. blz, 383,

3) De Meester, a,w. blz, 876—378.

s) vgl. De Meester, a. w. blz. 882 en Schrassert a. w. blz, 121,

-ocr page 207-

195.

voortaan zelf de stad bewaken. Reeds toen poogde de raad een
Hervormd prediker te verkrijgen. Eenige inkomsten van koorn,
vroeger door de Minrebroeders genoten, die zeker nu hun klooster
hadden verlaten, werden thans door hof en rekenkamer verdeeld.
De stad protesteerde en meende dat dit geld beter voor de
bezoldiging van een goed predikant kon gebezigd worden. Dit
zal echter toen wel niet door het Spaanschgezinde hof zijn
toegestaan. Later echter werd het tot dit doel gebezigd.

De stadhouder Gillis van Barlaymont, die eerst met de Gent-
sche bevrediging was meegegaan, had in 1577 zich aan Spanjes
zijde geschaard. Daarop deden vele leden der staten pogingen
om den prins van Oranje in zijn plaats te stellen. Dit plan
kwam niet tot uitvoering. Het volgend jaar echter werd
graaf Johan van Nassau door de Geldersche staten tot stad-
houder gekozen. Het meerendeel dër inwoners van Gelderland
was toen nog steeds Kathohek, maar toch maakten de Her-
vormden een belangrijke partij uit.

In dit jaar of het volgende kreeg men, na eerst den Elburg-
schen leeraar Jacobus Wedaeus ter leen te hebben gehad, den
ons reeds bekenden Otto van Heteren tot eersten vasten predikant.
Het verkrijgen van de noodige vrijheid voor de Hervormden
ging anders moeilijk.

vgl. over het boven meegedeelde Schrassert, a. w. blz. 133 en
133 en De Meester, a. w. blz. 386.

sedert 1579, vgl. De Meester, Hist. Gen. Kron. 1863 blz. 187
en 188.

het leenen van Jacobus Wedaeus blijkt uit stukken in het
Elburgseh archief, over het predikantschap van van Heteren, vgl. Schras-
sert, a. w. Dl. I, blz, 39,

-ocr page 208-

196.

Wel was door den aartshertog Matthias van Oöstenrijk in
overleg met de Staten-Generaal een ontwerp van geloofsvrede
gemaakt; waarbij hun in alle provinciën werd vergund overal te
vergaderen, waar honderd huisgezinnen hunner religie waren,
maar in vele plaatsen stond de Katholieke magistraat dit niet
toe, ondanks rekwesten der burgerij. Het gevolg was, dat met
geweld werd genomen, wat niet goedwillig werd toegestaan,
en dat, zooals van Reydt aangaande Gelderland zegt: die
hartneckigheyt van de Catholycken om alles te behouden, hun
alles heeft doen Verliesen."

Die Kathoheke magistraten werden echter langzamerhand
alomme door den stadhouder afgezet, ook in Harderwijk.

Daar kwamen de raadsleden van 1566 weer op het kussen.
Den Juh 1578 werden Sweer van HQuckelum, Lambert

Brinck, Hadaman en Willem van Wijnbergen, Gerrit van Granen-
burch. Wilt van Broeckhuysen en Gerrit Yoet weer aangesteld.
De benoeming van Brand van Delen, Ernst Witte en Wulf van
Ommeren,wachtte op hun terugkeer uit de balhngschap. ")

Te zamen verbond zich daarop raad en burgerij tot trouw
aan het nieuwe bewind en tot verdediging tegen Spanje. Zoo
was dan in Harderwijk de overwinning der reformatie beslist.
Ook onder anderen dan Calvinistischen vorm was zij blijven
bestaan, want wij lezen dat in het volgende jaar, 1579, de ver-

1) vgl. Everliart van Reyd, Voornaemste Gheschiedenissen in de
Nederlanden ende elders — van den Jare 1566 totten Jare 1583 —-
Arnhem 1626, blz. 27. Met verwerping van andere voorstellingen dezer
zaken heb ik van Reyd gevolgd, die als raad van graaf Johan allea
zelf mede beleefd had.

2) vgl. Schrassert, Beschr. v. Harderwyck. Dl. II blz. 135 en De
Meester, Hist. Gen. Kron. 1863 blz. 179 en 180.

-ocr page 209-

197.

gaderingen der wederdoopers de Calvinisten zeer ergerden.
Evenwel, dit overschrijdt reeds de grenzen van mijn onderzoek.

Aangaande Elburg stonden mij minder uitvoerige bescheiden
ten dienste, genoeg echter om te zien dat het verloop der ge-
beurtenissen van 1567 — 1578 grootendeels met dat in Harder-
wijk overeenkwam.\' Reeds werd aangeduid hoe ook Elburg zich
in 1567 met den stadhouder in verdrag begaf. Dit geschiedde
eveneens door tusschenkomst der staten en nagenoeg op de-
zelfde voorwaarden. Natuurlijk dat sommige artikelen, zooals
die aangaande het innemen van het blokhuis, ontbraken. Overi-
gens moesten ook hier de predikanten verdreven, de kerken
hersteld, de burgers ontwapend worden. Den B^en April werd
een accoord getroffen. Ook hier wonnen, bij het ontnemen der
wapens, dezelfde commissarissen hunne voorloopige informaties
in, nadat een vijftigtal soldaten in bezetting waren gelegd.
Het daarop, waarschijnlijk in Augustus 1567, gevolgde uitvoe-
riger onderzoek bracht minder moeilijkheid te weeg dan in Har-
derwijk. 2)

Na het hooren van de verantwoording der schepenen aldaar

1) dit blijkt uit de „Acta Prouincialis Synodi, binnen Arnhem den
20 Augusti Anno 1579 angefangen," waarvan mij eene getrouwe copie,
door den Hr. H. Bouwheer te Barneveld vervaardigd, dank diens wel-
willendheid, ten dienste stond.

2) vgl. over het hier meegedeelde Nijhoff. Bijdragen Dl. VIII, blz.
206—213. van Hasselt. Stukken I, blz. 151 en 152, blz. 155 enz. blz.
159 en 160, blz. 167 enz. en blz. 191 enz. Over het onderzoek der
commissarissen, vergelijke men, behalve Bijl. XXVII. 12 (op 29 Aug.),
ook Nijhoff. Bijdragen Dl. VIII blz. 265 enz. en Dl. IX. blz. 203 enz.

-ocr page 210-

198

begaven Pannekoek en Apeltoren zich 11 Nov. opnieuw naar
Biburg, om daar hetzelfde te doen.

Op die informaties volgden de noodige vonnissen van Alva,
waardoor tal van Elburgers werden veroordeeld. ^ Ook de ge-
wone maatregelen, als ophalen van verboden boeken, herstel
der beroofde kerken enz. werden hier ten uitvoer gelegd, en
ongetwijfeld werden ook de niet-Katholieke leden van den raad
afgezet, gelijk Alva dit alomme in 1568 deed. Toch was ook
de toen gekozen raad niet vervolgingsgezind.

WiUem Dircksz Kinnegilde, vroeger doodgraver te Elburg, een
der ijverigste beeldstormers, was naar Kampen geweken. De
Kamper regeering kregen op hare vragen of deze, door hen ge-
vangen genomen persoon schuldig was aan beeldstormerij, eerst
na twee onbeantwoorde brieven toestemmend bericht. Men moest
toen wel antwoorden, want Kampen dreigde anders de zaak
aan Alva mee te deelen. Deze correspondentie had in 1569
plaats.

De hervorming was hier geenszins uitgeroeid, want in 1568
Avisten de Elburger raadsleden niet, wat aan te vangen met
hen, die weigerden hunne kinderen in de Katholieke kerk te
doen doopen. Tot zulk eene weigering behoorde moed in die
dagen. Zekere Mense Boldewijns werd hierom uit de stad ge-
bannen, en begaf zich naar Kampen, waar men ook omtrent
haar in 1569 inhchtingen vroeg. Het is, in verband met het

1) Dit blijkt uit Bijl. XXVHI. 6, vergeleken met Bijl. XXVIII. 19
(op 11 Nov.)

2) vgl. van Hasselt. Stukken I blz. 331 enz.

s) volgens stukken uit het archief, vgl. Bijl. XXIX. (op 15 Juni 1568.)
4) vgl. aangeh. Bijl. op 37 Sept., 7 Oct. en 13 Dec. 1569.

-ocr page 211-

199.

zooeven verhaalde waarschijnlijk dat die niet werden beant-
woord. Ook aan de oproeping van den guardiaan van het
klooster te Harderwijk, die in 1571 aan de Elburgsche regeering
verzocht om Anna, dochter van Mr. Arent toe Boecop, die met
Bruno Veghe gehuwd was, naar haar klooster terug te brengen
om daar penitentie te doen, en Bruno aan den bisschop van
Deventer over te leveren, is zeker niet voldaan. Beiden ontmoe-
ten wij tenminste nog later.

In het volgend jaar bleek de gezindheid van den raad nog
duidelijker, namelijk bij den inval van graaf Willem van den
Bergh, te voren reeds ten opzichte van Harderwijk door ons
besproken. Wel had men een brief van den prins van Oranje,
waarin deze hen aanmaande de Spaansche zijde te verlaten,
zeer gehoorzaam en tot groot genoegen van het Geldersche hof
daarheen opgezonden, maar nu de geuzentroepen naderden,
handelde men anders. Toen deze Harderwijk hadden vermeesterd,
begaf de Elburgsche magistraat zich met de sleutels der stad
tot graaf Willem van den Bergh, nadat men een deel der
Harderwijker koningsgezinde bezetting, dat naar Elburg ge-
trokken was, gedwongen had de stad te ruimen. Weldra zond
men nu een vendel Geuzen hierheen. Dezen wreekten zich
evenals te Harderwijk over hunne slechte betahng door kerk-
en kloosterroof, zeker niet zonder medewerking der burgerij.
Graaf van de Bergh vergunde nu aan den raad de inkomsten
der vicariegoederen voor een predikant te gebruiken. Vele

1) vgl. aangeh. Bijl. op 14 Eebr. 1568 en 39 April 1569,

2) vgl. Bijl. XX. 5 b. Dat beiden nog later leefden blijkt uit een
genealogie van het geslacht Boecop, vgl. Uittreksels uit het dagboek
vau Arent toe Boecop, Deventer. 1863. blz. 331.

-ocr page 212-

200.

nonnen, die het kloosterleven moede waren, maakten van de
tijdsomstandigheden gebruik om haar klooster te verlaten. Een
jaar later, nadat Elburg weer onder het dwangjuk had moeten
bukken, verzocht de bisschop van Deventer ten tweedenmale
aan den raad (een eerste aanmaning scheen onbeantwoord te
zijn gebleven) om de „verloopen jolfers" weer in hun klooster
terug te brengen. Het jaar daarop vreesde het hof opnieuw
voor Elburg, en waarschuwde den raad om toch vooral de stad
goed te bewaken, totdat men maatregelen zou beraamd hebben
tegen het sluiten van „verdingen" met den vijand, zooals op
vele dorpen geschiedde. Die vermaning was aan de Elburgers
verspild, want ook zij volgden in 1575 dit voorbeeld en kregen
„sauve garde" van \'s prinsen vlootvoogd Diederik van Sonoy,
die ook in de volgende jaren werd voortgezet.

In 1578 werd de komst van den nieuwen stadhouder, die
een betere toekomst spelde, zeker ook hier met vreugde begroet.
De raad werd vernieuwd en velen der vroegere leden kwamen
thans weer op het kussen. Alle burgers moesten een nieuwen
eed op de unie afleggen.

Nog in hetzelfde jaar kreeg men hier den eersten Gerefor-
meerden prediker, nl. Jacobus Wedaeus, beroepen uit Leiden.
De Eoomschen konden thans slechts geheime conventikelen
houden, dit deden zij op het einde van dit jaar in „de Swane"
bij Willem Jonckbloet.

1) vgl. over het hier meegedeelde Bijl. XXIX op 19 Juni, 22 Juni,
22 Sept. en 31 Dec, 1572 en op 2 Dec. 1573, benevens J. van Vloten.
Nederland tijdens den Volksopstand tegen Spanje (2 uitgave) 1872.
Dl. I, blz. 302 en 303 en 322.

2) bet hier meegedeelde bleek mij uit stukken in het Elburgsche
archief. Door Peter Cotgen en 6 anderen werd de magistraat 8 Dec.

-ocr page 213-

201.

Wij zagen hoe het in 1566 in Arnhem zeer rustig bleef. Er
waren hier dan ook geen verdragen met den stadhouder van
noode. Toch werden door Alva\'s wraak ook verscheiden Arn-
hemmers getroffen, echter niet om deelname aan beeldenstorm,
maar omdat zij de wapenen tegen Z. M. hadden gedragen.
Onder dezen muntte vooral Crispinus van Salsbruggen uit, die
graaf Willem van den Bergh\'s rechterhand was. In hetzelfde
jaar 1568, waarin Alva deze sententie ontsprak, werden, gelijk
elders, ook hier allerlei maatregelen ten gunste van het Katho-
lieke geloof genomen. Uit den raad en het college der gemeens-
lieden werden velen verwijderd, wegens de verdenking van sym-
pathie voor de nieuwe religie, waaronder zij stonden. De hand
van Alva drukte ook hier zwaar. In het volgende jaar werden
overal heden benoemd om het heihge sacrament op straat te-
gen „irreverentie" te beschutten, daarvoor was in Arnhem niet
minder dan 61 man noodig.

In het jaar 1571 waren hier eenigen wegens hun hardnekkige
ketterij in gevangenschap. De stadhouder gelastte den raad, uit
bevel van Alva, hen te executeeren en wel, teneinde hun de
gelegenheid te benemen op het schavot „hun venijn onder het
volk te zaaien" hun vooraf het voorste deel der tong met een

v

1578 gewaarschuwd, dat de fioomschen geheime conventikels hielden,
terwijl nog in het begin van het jaar het hof te Arnhem een kettersch
prediker vervolgde, zooals wij straks zullen zien.

vgl. de genoemde sententie bij van Hasselt. Stukken I. blz. 221
en 222. De informatie\'s, tengevolge van het jaar 1566 genomen, vindt
men, zonder datum, aldaar blz. 62 enz.

2) vgl. van Hasselt. Kronyk van Arnhem, blz. 162 enz.

3) vgl. van Hasselt, a. w. blz. 178 en vooral diens Arnhemsche
Oudheden. 4 Dln. Utrecht 1803. Dl. III. blz. 260 enz.

-ocr page 214-

202.

gloeiend ijzer te verschroeien. Men denke niet dat deze wreed-
heid alleen hier voorviel, ook in Roermond en elders werden
die maatregelen genomen.

De krijgsonderneming van graaf Willem van den Bergh in
1572, was ook tegen Arnhem gericht. Het plan bestond, om,
door medewerking van sommige burgers, op Pinksternacht de
stad aan vier zijden tegelijk in brand te steken en alsdan te
overvallen. Gelijke voornemens koesterde men ten opzichte van
Nijmegen. Het mislukte echter doordien het plan uitlekte.
Zekere Truide Kapaps, een Arnhemsch burgeres, had er kennis
van gedragen en het niet medegedeeld.

Zij moest dit later met den worgpaal boeten. Twee andere
Arnhemsche ingezetenen, ook van medeplichtigheid overtuigd,
werden gevierendeeld en hunne hoofden op ijzeren pinnen
boven de poorten te pronk gesteld.

Was deze aanslag verijdeld, toch verkeerden de Spaanschge-
zinden ook daarna in de grootste onrust, want men vreesde
voor een beleg der stad. Daarom werd dan ook aan de reken-
kamer, onder toestemming van Alva, vergund, met hare charters
en papieren de stad te verlaten. Ook deed men alles om het
noodige proviand, en voldoend kruit en lood in voorraad te
hebben.

Sommige burgers vluchtten uit de stad. Hunne namen werden
opgeteekend en anderen verboden hun voorbeeld te volgen.

vgl. Mr. J. W. Staats Evers, Kroniek van Arnhem (1233—1789)
Arnhem 1876 blz. 18 enz,

2) vgl. over het hier meegedeelde J. van Vloten. Nederland tijdens
den volksopstand tegen Spanje (2 uitgave) Dl. I, blz. 297, van Hasselt.
Stukken H, blz. 164 enz. en Kronyk van Arnhem blz. 198.

-ocr page 215-

203.

Van die vluchtenden waren sommigen naar de Geuzen gegaan,
anders juist uit angst voor dezen vertrokken. De vrouwen
dezer burgers werden door den raad gedwongen het voorbeeld
hunner echtgenooten te volgen.

Geen wonder dat de hertog van Alva zeer tevreden was over
de houding der Arnhemmers en hun daarvoor 3 Sept. 1572
met een vleienden brief bedankte. Dat de hertog echter ook
hier toch niet in den smaak viel, en men zijne maatregelen
verafschuwde, bleek in het volgend jaar (1573), toen de ge-
confisqueerde huizen van Grispinus van Salsbruggen en anderen
publiek verkocht werden. Niemand wilde er iets voor geven.
Ook van het Spaansche krijgsvolk, dat allerlei moedwil bedreef,
had men een afkeer.

Bij het generaal pardon, dat Requesens in het volgend jaar
uitvaardigde, werd ook een Arnhemmer, de reeds genoemde
Grispinus van Salsbruggen, uitgesloten.

In 1577 vertrokken de Arnhemsche Minderbroeders, die zich
reeds lang met moeite hadden staande gehouden, uit deze stad.

Hoewel hier, gelijk later overtuigend bleek, velen der nieuwe
rehgie waren toegedaan, werd deze hier nog lang onderdrukt.
Nog in Maart 1578 zien wij het hof vervolgingsmaatregelen
nemen, die echter, ter wille van het volk, met de grootste voor-
zichtigheid werden uitgevoerd.

1) vgl. over het boven meegedeelde, van Hasselt. Stukken II, blz.
167 enz., P. Nijhoff. Inventaris van het oud-archief van Arnhem, blz.
263—265 en van Hasselt. Kronyk van Arnhem blz. 198 euz. en Bijl.
XXXIII. 3.

3) Vgl. van Hasselt. Kronyk van Arnhem, blz. 311 en 212.
3) vgl. a. w. blz. 316 en blz. 150, ook Bijl. XXI. 3.

-ocr page 216-

204.

Zekere Minrebroeder uit Deventer, die als vastenprediker te
Arnhem kwam, had daar op den laatsten Februari 1578 een
preek gehouden, die zeker vele Katholieken tot ergernis strekte.
Daarin toch was hij te velde getrokken tegen aflaten, tegen de
vereering van reheken en in het algemeen tegen de talrijke
menschelijke insteUingen, die in de kerk Gods gebod deden
voorbijzien. Daaronder behoorde volgens zijne meening ook het
gedwongen vasten, waaraan vorsten en overheden, die het ande-
ren bevalen, zelf ontrouw waren. Hij voor zich oordeelde een
matig gebruik van vleesch evengoed. Ook wraakte hij de kloo-
sters, die in menig opzicht, vooral door het onnatuurlijke leven,
dat zij eischten, verderfelijke Instellingen waren.

Den volgenden dag werd hij in hechtenis genomen, hij was
juist bij burgemeester Poelwyck te gast, toen Joost van Cra-
neveld, lid van het hof, hem kwam gevangen nemen; Hij werd
op de St. Janspoort in bewaring gebracht. Een kapellaan, dien
men insgelijks van ketterij verdacht, wist bijtijds naar de Veluwe
te ontkomen. Waarschijnlijk is dit de laatste vervolging ge-
weest, door het hof ondernomen, want niet lang daarna werd
graaf Jan van Nassau stadhouder.

Toen kwam ook Arnhems eerste predikant, Johannes Ponta-
nus, veld-prediker van Johan Casimir van Nassau, graaf van
den Paltz, met diens troepen in de stad en viel zoo zeer
bij de burgers in den smaak, dat men hem op verzoek van
graaf Casimir ter leen verkreeg. In dat zelfde jaar werden hier
overal de beelden weggenomen, met behulp van het krijgs-
volk. De ijverige Johannes Fontanus, aan wiens bemoeiingen

1) Vgl. over het hier meegedeelde Bijl. XXXIV.

-ocr page 217-

205.

de jeugdige Geldersche kerk veel is verschuldigd, werd hier la-
ter vast predikant. Groote scharen burgers vereenigden zich
onder de prediking van dezen strengen Calvinist. Zijne werk-
zaamheden in Arnhem te schetsen zou mij echter buiten mijn
bestek doen gaan.

Aangaande de lotgevallen der Hattemer hervormingsgezinden
is weinig mee te deelen. Willem Smit en Johan van Spuelde,
die wij als deelnemers aan de bewegingen van 1566 leerden
kennen, onthepen de hun zeker toegedachte straf. Toen Dr.
Johan Urd, raad van het hof, hier ten overstaan van den
schout, in 1568 zijn informaties nam, was de eerste reeds in
den vreemde overleden, waarheen hij gevlucht was, en de
tweede was bij de Geuzen in Groningerland. In 1572 gaf
ook deze stad zich aan Wihem, graaf van den Bergh over.
Bij die gelegenheid hadden de kloosters veel te verduren, en
uit dat van Hulsbergen werd een brouwketel geroofd, die nog
in 1575 moest worden teruggegeven. Ook hier was echter de
heerschappij der Geuzen kort van duur. Eerst zes jaar later
zegevierde de hervorming. Toen, in 1578, werden de beelden
door het krijgsvolk van Sonoy uit de kerk gehaald. Kort daarop

vgl. over Fontanus: Mr. J. W. Staats Evers. Johannes Fontanus.
Arnhem 1882 en J. Anspach. Johannes Pontanus, inden „Navorscher"
van 1881.

2) vgl. Bijl. XXX: 7.

vgl. van Vloten, Nederland tijdens den Volksopstand enz. Dl, I,
blz. 323 en P, Nijhoff, Tijdrekenkundig register van oorkonden in het
oud-archief der Gemeente Hattem. Arnhem 1855, blz, 36,

-ocr page 218-

206.

vinden we een Hervormd predilier in deze stad, een geordend
predikant ecliter eerst in 1580.

Aangaande de stad Wageningen valt alleen te vermelden dat
ook hier de beelden in 1578 door soldaten werden verwijderd
en dat men kort daarop een prediker, zij het ook geen geordend
leeraar, verkreeg.

In Mjkerk was de hervorming toen nog weinig gevorderd,
want pas in 1593 kwam er de eerste vaste predikant en de
gemeente was in 1594 nog „klein ende schwack."

Ook het platteland levert weinig merkwaardigs op. Vele
Veluwenaars, niet alleen uit de steden, maar ook uit de dorpen,
dienden onder Brederode\'s vaandel, en werden daarvoor in 1568
door Alva gevonnisd. In dit jaar vinden we van een soort
Veluwsche Boschgeuzen gewag gemaakt. Brand van Delen,
eigenaar van het huis ten Ham, een met grachten versterkt

1) over den beeldstorm vgl. Brandt. Historie der Reformatie Dl. I
blz. 643. Dat er in 1579 een prediker was blijkt uit de Acta der toen
gehouden Geldersche Synode. In 1580 werd Johannes Sanderius hier
geordend prediker, blijkens eene mededeeling, mij uit het archief der
Hervormde Gemeente te Hattem door ds. Jhr. W. F. Trip van Zoudt-
landt verstrekt.

2) de beeldenstorm blijkt uit een regest, van een thans verloren
stuk door wijlen W. baron van Spaen in het laatst der vorige eeuw
opgemaakt. In 1579 was, blijkens de aangehaalde Synodale Acta, een
(ongeordend) prediker hier werkzaam.

3) blijkens een oud kerkeboek van Nijkerk, mij welwillend door den
kerkeraad te leen gegeven. Mr. J. W. Staats Evers. Johannes Fontanus,
blz. 55 enz. geeft een gedeelte der notulen van 1593 on 1594.

-ocr page 219-

207.

kasteel nabij Harskamp, in het midden der Veluwe, gelegen,
was met andere Geuzen uit Harderwijk, o. a. Wulf van Omme-
ren, naar deze zijne bezitting geweken. Toen een troep Span-
jaarden eens hier in de nabijheid op een plundertocht uit was,
werden zij plotseling door deze Boschgeuzen overvallen en
gedood.

In hetzelfde jaar werd ook het huis van Johan Bentinck,
drost der Veluwe, door de Geuzen geplunderd. Die Geuzen
waren een schrik, ook voor de kloosters. Bij den inval toch,
dien graaf van den Bergh in 1572 in Gelderland deed, zochten
de bewoners van het nabij Arnhem gelegen klooster Monnik-
huizen hun toevlucht in de stad. Sedert keerden zij daar niet
weer. Aangenamer was de komst der Geuzen aan de bewo-
ners van Barneveld, Ede, Lunteren en Scherpenzeel. In Ede
dacht men er zelfs over om, op verlangen van die van Elburg,
de kerkelijke ornamenten daarheen te zenden. Ook trokken be-
halve de hier genoemde plaatsen Mjkerk en Putten voor hen
partij. Weldra echter hadden \'s konings troepen, gelijk het hof
in een brief van 5 Nov. 1572 reeds voorspelde, deze landstreek
weer bezet, tot groot ongerief der bewoners.

Vooral Nijkerk en Barneveld werden een paar jaar later vree-
selijk door de Spaansche troepen gekweld, ja men maakte zich
bij het hof bevreesd dat ten slotte adel en volk zich hier en
elders met geweld tegen hun verdrukkers zou verzetten. Geen

1) vgl. over het hier meegedeelde ia het algemeen Bijl. XXXII,
over de Boschgeuzen het aangeteekende aldaar onder 3c.

») vgl. Bijl. XXXIII. 1.

3) vgl. van Hasselt. Kronyk van Arnhem blz. 216.
vgl. Bijl. XXXIII. 2.

-ocr page 220-

2-08

wonder dan ook, dat men zich gemakkelijic met de Geuzen in
verdrag begaf, toen deze zich in 1575 in de Neder-Veluwe ver-
toonden.

Nog in het volgend jaar evenwel werd de Veluwe door de
Spaansche kwelduivels geplaagd, het kwartier Veluwe drong
opnieuw bij de staten aan, om van hen verlost te worden.Ge-
lukkig voor de Veluwenaars trad in 1576 Gelderland tot de
Gentsche bevrediging toe, waarbij besloten werd het Spaansche
krijgsvolk te verdrijven. Dit was echter gemakkelijker gezegd
dan gedaan. Zelfs nog na 1578 had de Veluwe telkens van hen
te lijden. Ook van het bevriende krijgsvolk had men grooten
overlast. ^ De onrust, door dit alles teweeg gebracht, zal niet
bevorderlijk zijn geweest voor de organisatie der jeugdige Her-
vormde kerk in deze landstreek.

Trouwens er waren hier zeker nog veel Roomschgezinden en
het getuigenis, in 1574 door een hd van het hof afgelegd, dat
het grootste gedeelte der Gelderschen nog Katholiek was, is zeker
ook hier toepasselijk. Langzaam toch was de voortgang der ker-
kelijke organisatie. Hoewel men in de steden Harderwijk, El-
burg en Arnhem reeds in 1578 geordende Hervormde predikan-
ten had, werden de meeste dorpen der Veluwe eerst na 1590
daarvan voorzien. Ook de omstandigheid, dat nog in 1599 al-
lerwege op Veluwe pauselijke superstitiën, als beelden en krui-

vgl. Bijl. XXXHI. 4.
2)
Vgl. P. Nijtoff. Inventaris van het oud-archief van Arnhem, blz.
326 en 327, blz. 339, blz. 340 en 341, blz. 351 enz.

8) Dit blijkt uit Henricus de Jongh. Naamlijst der Predikanten —
onder — het Geldersche Synode. Leyden 1759. vgl. het getuigenis
over de Kathoheke gezindheid der Gelderschen in Bijl. I. D. 5.

-ocr page 221-

209.

sen langs de wegen, altaren, wijwatersvaten en sacramentshui-
zen in de kerken; kapellen en kruisen in bosschen en op kruis-

*

wegen, moesten weggenomen worden, bewijst wel dat de her-
vorming hier nog weinig ingang vond. Maar, ik ga verder
dan noodig is en treed reeds buiten mijn bestek.

Moge mijn werk den lezer in staat gesteld hebben een juist
oordeel over het behandelde tijdvak te vormen, dan is het doel
bereikt, waarvoor ik mijn beste krachten heb ingespannen.

1) P. Nijhoif. Registers op het archief, afkomstig van het voormalig
hof des vorstendoms Gelre en graafschaps Zutphen. Arnhem 1856 blz.
373 en 373.

-ocr page 222-

•M\'-12

Sc«î;\'

I

-ocr page 223-

y
f. ,

-ocr page 224-

■-\'■it.f-yä^-

y^\'"\' y

. t..

..-■\'t^; iï-v«--^

Vi

>
3 \'

-VST»;

-ocr page 225-

41

B IJ L A G E N.

IA.

-ocr page 226-

■ -e^.

-■»iç

4\'J.-,

■•t

M

- ^ /

ififÜiHfW-V\'^n

-ocr page 227-

I. Plakkaten tegen de Ketterij in Gelderland, met
stukken en aanteekeningen daarop betrekkelijk.
(1529-1576.)

- A. TIJDVAK VAN KAREL VAN EGMOND.

1. Extract uit het plakkaat van Hertog Karei tegen de LitthC\'
ranen, 17 Mei 1529 te Arnhem gegeven.

Daarin liet de hertog een bloedig gebod uitgaan //tegens alle
luyden, jonghe ofte oude, inzaeten ofte vreemdelinghen, mans
ofte vrouwen, die met de vermeynde Luthersse ketterij waren be-
smet ëu bezeeten, ende binnen deuren ofte in herberghen ende
byeenkomsten yet deden ofte spraken \'twelk na die ketterije was
smaekende, ende strijdigh met de oude inzettiaghen der kerk,
om dezelve zonder eenighe oogenluykingh, wtstel ofte genade van
het leeven ter dood te brenghen; met verbeurte daer en boveu
van alle haere inkomsten, waervan het eene deel zoude koeman
tot siju behoef, het tweede aen de stad ofte plaets daer de mis-
daed was gepleeghd, ende het driede tot nut van den aenbrengher."

Naar het extract bij A. van Slichtenhorst XIV Boeken van de
GelderssL-Geschiedenissen Arnhem 1654, blz. 411 en 412, vgl.
Joh. Isac Pontani Historiae Gelriae Libri XIV. Hardervici 1639,
blz. 762 en Joannes Knippenbergh. Historia Ecclesiastica Ducatus
Gelriae Bruxellis 1719, blz. 145, die het echter in April dateeren.

-ocr page 228-

IV

2, Publicatie van hertog Karei te Zutfen in zake de Ketterij. 1538.

{zonder dagteelening).

Burgemeesteren, scliepeneu eu raad der stad Zutfen laten
op last van Karei, hertog van Gelre, afkondigen dat nie-
mand zich met de ketters zal hebben in te laten, ketter-
sche boeken te lezen, psalmen te zingen enz. zullende de
ongehoorzamen aan den lijve worden gestraft,
(minute op papier no. 191a archief v. Zutfen.)

L. A. J. W. Sloet en W. J. A. Huberts. Tijdrekenkundig Re-
gister van alle oorkonden in het stedelijk archief te Zutphen.
Zutphen. 1854. 2 dln. Dl. I blz. 98 no. 723.

3. Extract uit het „Tractaet tusschen den Hertogh van Gelre
ende de Staten desselven Lants ter eenre, ende den Her-
togh van Gulich en Cleeve ter andere sijden," den 27 Jan.
1538 door de Gelderschen, Cleefsehen etc. bezegeld.

Thom drie-ind-dertigste, sullen alle ketter, uproirische, on-chris-
telijcke, verdampte off nijhe Secten, ind der selver Predicanten in
den Landen van Gelre ind Zutphen niet gestaet ader geleden,
sonder wair sij betreden, angenamen ind gestraeft werden als
\'t beboert.

Groot Gelders Placaet-Boeci 1548—1740 Uitgeg. door W. van
Loon en H. Cannegieter. Nijmegen en Arnhem 1701—1740 3
dln. Dl. I. Prael Puncten col. 14.

-ocr page 229-

B. TIJDVAK VAN WILLEM VAN GULIK.

1. Maatregelen tegen de „Secten", door de Geldersche Staten onder
Willem van Gülik genomen (1589— Wél).

12 April 1539 waren de Staten van Gelderland te Nijmegen
bijeen. Onder de punten van behandeling was dat van //de
secten" n^. 1.

//In den eersten, soe leyder durch doitlicken affganck ons gen.
1. Here hoichloeffiicker ged. mennigerley lasterlycke ende verdampte
secten, als wederdoepte wederdoepere ende andere sich alhier toe
lande (als men versteet) vast daegelix onderstaen hebben to erge-
ven, ende dese omliggenden ende nabuerherea landen, als Munster,
ende anderen vast voele unde mennigerley last, hynder ende ver-
driet daeruyt ontstaen is. Ende deseu landen dergelicken daervan
aen toe kommen toe besorgen steet, soeverre den nyet voergekom-
fflen ende sonderlynghe voirvanck daerin voergenoemen en wurde,
ist dairom noedich darop toe trachten ende toe raetslaegen.

Na rijp beraad besloot men daarop :
//In den yrsten op ten yrsien Artickel vursz als dat zij Gott Al-
mechtich ter eeren eeudrechtelicken de hant dairaen halden wil-
ien, dat die verdoopte wederdoeperen eude andere lasterlicker ende
verdampte secten (die hier toe Lande sich, begeven) gestraefft
■werden, ende willen onsen gen. 1. Heren vursz demoetlicken bid-
den, dat zijn Eurst. gen. oick ingelicken die hant dairan doen
haldeu willen, dat alsulcke vurg. straeff geschien moege."

G. van Hasselt Geldersch maandwerk (Arnhem 1807 S db.
II bladz. 93, 94.)

2 Juli 15S9 waren de Staten van Gelderland opnieuw bijeen,
thans te Zalt-Bommel. Aangezien het te Nijmegen beslotene
//durch verhiüderong van verhael, sambt anderen vurgewandteu
oorsaicken biss hertoe verbleven ind niet geheil achterfolgt is op

-ocr page 230-

VI

hude datum van diesen" hernieuwde men zijn besluit in zake de
secten.

G. V. Hasselt. Geld. maandw. II blz. 95, 96.

29 Jan. 1551 waren de afgevaardigden der vier hoofdsteden
van Gelderland (Arnhem, Zutphen, Nijmegen, Roermond) te Arn-
hem bijeen.

De hertog had hun den vorigen dag door zijne raden, nl. den
graaf van Meurs, maarschalk Maarten van Eossum en den proost
Johan Bloemendaal, drie punten voorgehouden, het laatste de
//secten" betreffende.

De steden antwoordden hierop bij monde van Mr. Jacob Canis
vau Nijmegen het volgende:

//Op den derden ende lesten Artickel, aengaende allerley secten
mouterye ende heimelicke rottinghen, ende dat unser gnedigher
Heer genoigt derhalven in sijner T. gen. lander gemeyne Edicten
uytgaen to laeten etc, Ist der geschichte Stedefrunde beden-
ekens, dat unser gnedigher Heer solchen vuraede ende onver-
stande vuerkhoeme, idt sij dan mit edicten oder sunst, ende is ihr
onderdenigest bijtten dat sijn F. gen. derhalven die handt mit wil
helpen aenhalden, ende versorgen laeten, dat die jennighe soo uyt
anderen Landen ende Gebaden verloupen ende verbannen sijn, ende
sich in onsers genedighen Hern Landen nederschlain, nit gestadt
werden, mit antzeygunghe welcker maeten dat sich die dinghe
jetzo binnen Harderwijck, Hattem, tho Nykercken ende sunst tho
draegen, ende dat bij den eygen herlichheden ende onderheren
oick derhalven fursehung geschee."

G. van Hasselt Geld. maandwerk II blz. 99—102., vergeleken
met hetzelfde stuk in het archief van Harderwijk Loq 3, no. 16.
Ook voorhanden in het Elburgsche archief. Lade 8 no. 77 A 3tio.

1) moedwil.

-ocr page 231-

VII

■3. Bevelschrift van hertog Willem van Gulik tegen Wederdoo-
jpers en Sacramentisten, 9 April 1540 (gericht aan de
Btad Biburg.)

Lieve getruwen. Naedem wij ju gelaefflicke erfarung khomen,
dat sich fast allerlej unchristlicke und verdampte secten und lere
van wederdoepëa und sacramentariën, heimelick jn onsen Fursten-
dommen, Landen und gebieden jnrytten und underhalden sulden
werden, dairuth ons ind onsern Landen so dem jn tijden nit fur-
komen warde, groite und mircklicke geferlicheyt ontstaen mucht,
js dairumb onse meynong, und gnadige gesynnen, ghij willen al-
dair binnen onser stadt flijtich end nerstige toversicht hebben jn-
gefall imantz mit alsolichen seeten befaempt oder betichtiget
wurde, dat dieselvige nit gestait, sonder terstondt angehalden und
dair voir angesien, ind der gebur gestrafft werden.

Derglijcken willic oick niet gestaden dat eyniche frembde oder
unbetante inkomelingen die an und uith anderen ordern verban-
nen offte verjaget off sus archwonige personen weren, jn onser
staidt aldair angenommen oder underhalden werden, jde en wer
dan saick sij genochsam schijn und bewijs brachten van oere oe-
vericheit dair sij onder gewest und verkeert, dat sy ehrlick affge-
scheiden und sich waill gehalden hebben, wairbij durch dieselvi-
ge ghene muiterie ader nye secten jngefoert werden duiffen.

So oick allerley ungehorsam und uproir jn onsern steden end
opten platten Landen fargenomen werden, js onser gnediger ge-
sinnen end bevelh dat ghij als die fromen die handt mededairan
reicken und halden willen alsodane ungehorsam gheens wegs tho
dulden noch tho liden sonder soe voil moigelick daran sijn und
verfuegen, dat die moetwillige oer overtredung geburlich straf
ontfangen. Derhalven wij dan oick jtzonder an onser amptluyde
ende bevelhebbern doen schrijven dat sij die hande oick neven u
van onsertwegen dairan halden sollen, i)

1) Dit bevelschrift van 10 April 1540 berust nog in het archief v.
Harderwijk, Loq 43 no. 15 vgl. de regesten door Mr. G. A. de Mee-
ster in Hist. Gen. Kron. (Kroniek van het Historisch Genootschap te
Utrecht) 1861 blz. 1,15, 116.

-ocr page 232-

VIII

So ons oick fast allerley hemelicke warschuwinge van etzlighen
anslage end practycken, so für henden sijn solden, ankomen, ist
onse meynonghe und gesinnen dat ghij aldair binnen geroirter
unser stat mit hoichster vlit dairan sijn und verschaffen willen
dat noitturftige opsicM mit waicken und bewaringe der porten
und torenen gehalden werden, so dairan ons und onsen Landen
mircklick gelegen, end willic dairomb vlitige kontschap uithleg-
gen. Ende ingefall eenighe heimelicke onderstekunghe fuirhenden,
dieselvige willic oick so voel moigelick jn tijden für tho kom-
men, wie wij ons desz also to u versien. Gegeven in onser stat
Nijmegen, opten IXen dach Aprilis Anno XV^ GL.

naar het oorspronkelijke stuk in het archief van Elburg, Lade
16 no. 4 GH.

G. van Hasselt Geld. Maandwerk II blz. 97—99 geeft het-
zelfde stuk onder denzelfden datum, verzonden geweest aan den
raad van Arnhem,^ ■\'t was dus ongetwijfeld een algemeen bevel-
schrift.

-ocr page 233-

O. TIJDVAK VAN 1543—1566.

1. Placaet tegen de Lutheranen 28 Sept. 154S te Hattem.

Die Prince van Orangen, Grave toe Nassou, Diets, Yijanden,
Catzenellebogen, Heer tot Breda, etc. Stadhouder-Generael van we-
gen Key. Majt. van den Hertochdom Gelre, und Graeffschap van
Zutphea etc.

Also tot onser kennisse gekomen is, dat veel Personen, so wel
geestelijck als wairlijck hem vervoirdert hebben, hier binnen desa
Landen hem te dragen, in wercken, woerden, spreken, und in
Predicatiën, contrarie onsen Heyligen kristen gelove, ende olde
geapprobeerde gewoenten, ende Ceremonien der selver Heyligen
kerken, tot groete schandale van veel gueder menschen, ende
damnatie van haire Sielen: \'t Welck Key. Majt. ende andere
Kersten Princen, und Tursten in hairen Landen ende Dominiën
niet te lijden en staet, maer mit alle ernst dair aen den eken te
remedieren,
Soe ist-, dat wij van de naem, ende van wegen Key.
Majt. onssen aldergenedichsten Heeren, als Hertoge van Gelre,
ende Grave van Zutphen, mit desen apenen Placate dair gebieden,
ende bevelen, dat van nu voirfc aen, een ygelyck wie hij sij, geest-
lyck of wairlyck, hem draege ende holde in sijn wercken, Pre-
dicatien, ende generalyck in als, navolgende die Leeringe der
Heyliger Schriften, olde geapprobeerde gewoenten der Heyliger
Kercken, souder eenige nieuwe Secten, hoe die sijn, aenvairden of
aen te hangen, op poene soo wie bevonden wordt, van nu voirtan
contrarie te doen, gestraft te worden na gelegentheyt van misdaet.
Ende wie eens contrarie hier alf gehadt heeft, en sal andermael
tot geen genaden ontfangen worden. Actum, tot Hattem, den
XXVIII September Anno XVc XLIII.

1) waar Eéné van Ckalons dien dag de stad trouw liet zweren aan
den keizer, vergelijk de aanteekeningen achter het hierop volgende stuk.

-ocr page 234-

Groot Gelders Placaet-Boeck, Deel I, Placaten, Ordonnantiën
ende Eesolutiën. Het eerste Deel, col, 1.

2. Plakkaat tegen de kettery, afgekondigd door Béne\' van Cha-
lons, waarschijnlijk in het begin van 1544.

Reijner va Chalon prijnss van Orengien, Stadtholder
Generaill van weghë K. mt. aen dem Hertichdom van
Gelre vn Graefscap van Zuthphen,
Soe wij lestmaill in naem vn va weghen K. mt, ons alder gne-
dichst Heren, vermitz enë apenë placaet beualé hebbe ende ge-
baeden, datt sich eijn ijder mijusch ijn desen lantscappë geestelick
en wereltlick draghë vn holde soell, in vfoirden wercken ende pre-
dicatien, nae der Gotlick scrijffturë en alden approbierde gewötë
der helligher kerck, sonder ennighe nije secten tanuerdë offte aen
te hanghen, welker wij verstaan vith claeghelickar aendracht va
versceijden menschê, noch alle zoe niet gasciet, noch oick gesciedë
en mach, sonder expresser vn vorder scerper remedien dair teghens
gestalt en. versien ijn desen lantscappë:

Beleijden en beuelen wij noch vit macht als voir g. K. mt,
Then ijrst zoe wij beuijnden, datt dese dwalijnghe niet en mach
vit gheraet werden sonder vernielen der scrijfft vnde der boick
dair ijn zij onthalden ijs. Dat niemät en zall moegen kopë offte
verkoepë bij sich holden off lesen oenighe boek off scrijfft Mar-
tini Luther, Sijner aenhengers noch ennigher anderen contrarij
wesend onser helligher- geloue Sacramëten Caremonien en gebaeden
der helligher kerk noch oick gheen gedichte senghë offte lieden, i)
gemaickt ijn eijn versmadenisse va oeuerheit en gebruijck sus langhe
ijn der hellighe K geholden, bij
eijn peen dije boeick te Verliesen
noch twijntich pont dair toe te gelden. Des solle alle officijren
in die lande en Regent der Steden elicks ijn oerë gebiede scerpe

1) liederen.

-ocr page 235-

huijssuicking doen, doir sich sulffst offte oerë trouwen dienars, ea.
va stonden aan die boek die sie vijndeu apentlick verbarnë op een
peau hoir officij te varliesan.

Ende om te wetë watt boek scrijift en liadë quaat sijn, bahalue
lud baue die ghean die Titellen hebben vä Martijn Luther voirs.
ofPte van annighan andern bakenden vn reprobierdan autoers, sal
men dair op ijn elke quartier vä desen hartichdom an Grafscap
oenigha geleerde mäne ordiniere, die mijt anë inquisitoer dair
afip kenne solle.

Then anderen, want oick dijt venijn voirt scraet als die kanc-
ker bij heimelicke predicatien en kijefachtig disputatie voir den
simpele mijschë, varbiede wij dij beide zeer scerpelick, datt nia-
mât haimelick scoelen en zall holden offte ijngaen, noch ghena
twistigha disputation maekan en zall, toe water off toe land reisen-
de, in tauernen offte andere plaetsen, settende teghë gadetarmi-
nierde wairheidan ons geloue, insettinghe en gewoenta der H. Ker-
ken, sus lang van voelen hondert jaren herwertz lauelick öderhalden,
noeh oeck spottelicka en verachte spreek off sijng vp ennigha
prelaten, geistelicke persona en dianers der H Kerk, vp een peen
off man oeuigher punctë vä desem aderden artikell ijnbrekich
worde van twijntich heren pont, tien voir den aenbrengher ën tien
voir der auerheit, Efl ijn gevall ijmät, solch bawetëde, niet aan en
brecht zall gebroeckt hebben tijen pont voirss.

Then derden, want dia quaeda axëpalë noch meer bawagen dan
woirden, wart ijmät bauenden nae desa tij t, he sij ijnwoender off
vremt, dij ijn oenigheu herberg offte anderë plaetsen varmatelick
op vrijdag offte ädere daghë teghë dat gebott en gewontalickheit
d H. Kerk vleijss eta, die zall der oeuarhait veruallen wasan ijn vijf-
tich aide schilden, en die weert offte weerdin dia hem datt aen-
gericht hebben. Des gelick die vit vsmadenisse sonder oenighe re-
delick oirsaick en oirloff den hellighe Sondach offte anderë gebae-
den vierdag niet en hielde alst ijn der H. Kerck gewontelick en
gebaeden ijs, zall verualle wesë der oeuerheit ijn twijntich heren pont,
Ende off ijmät beuondë wort die op paeshoichtijt nijett te biecht
noch then hellighe Sacramët en gijnghe offte datt selffte anders
dan öder aij gedaante nae dat gebott der hellighar kercke

-ocr page 236-

XII

gaeue offte ötfienglie zall der ouerlieit gebroeckt twijnticli aide seilt.

Ten vierden want dijt volck nimer off nerghens en roest om
dwalingbe te verbreiden en wille wij niet, dat më oenigbe verbanë
offte veriaichde ketters vit deenre stadt, ontfangen sali ijn de ander,
nocb vit den ene quartier lantz ijn datt äder, Ende in sonder-
lieit gbeen valscbe verdreuë predicäte, pastore, cappellanë ofPte verloe-
pen religiösen, Ende gebieden dairom seer scerpelick allen Grauë,
Jonkerë eil officijrë ijn die lande, Bürgermeisters, Scepefi en Eaet
ijn der Steden, datt se hier vorsieht wezen die voirges. veriaechde
gheenerleijwijs te öderhalden dan van. stonden aen verdrijuë, ons die
off hoerë behoirlicken Eichter auer seinde, op onhult K. mt, in te
vallen en scerpelicken dair aff nae arbitraty gestrafft te worden.

Ten vyfft oem die H. Kercke ijn lurisdictij niet te predicirë en
alle gescandelizeerde mijnschen weder toe stichten, willen wij, datt
niemät en zal tott ennigher gratiën va sijnë Erroren ölfangen worden,
hij eu zall die yrst wederroepë en verswerë hebben, noch gheen
beneficien ghenieten, eer hij der H. Kerck recösiliert en soe tott dë
selue beneficien gerestituijrt, Ende ijngevall ijmät nae sine ijrster
wëropijnghe relaps woerde zall staen tot strenicheit va beijdë
Eecht dair aff besch.

Ten sest om datt nyemät oenscult efi halde op oenigher ignoratie
gebiden wij, op hoeghë arbitraerlicker straffinghe, allen Grauen
Jonckerë Drost, Eichteren, Schölt, Burgemeisterë en Scepë deser
Lantscappë dat va stonden aen vp den ijrsten dach als sij beque-
melickste oer ödersaete bij den aderë moghe hebbë, hoem te publi-
cijren en vp allen quatertëperë des ijairs te vernije, en scerpelick
dair nae mijt hore uudersaete te procedijrë, vp priuatij ofiicië.

Ten seuëd Want de luede, welcke doir valsche predicatorë vn
lerers verleit vn ijn dwelinghe vn ketterij gebracht zijn könë nijett
va oer dwelinghe vn ketterij verloeset vn tott den recht gelouë
gebracht worden dä doir guede predicät en lerers der wair-
heit, Hier ö die kettersen pastore, als se oer volck vëleit hebben,
wille nijett toe laet de predicäte der wairheit vp datt so oir ödersate
moeghë holdë ijn oer ketterij, wijl K. mt, dat më die predicäte der
wairheit, vith de predicker vn minderbroeder oirden va oer ouersten
nae ore roep vn ordijnghe der H. Kerck om te lerë die Chrijstelicke

-ocr page 237-

XIII

warheit vfi dat volck te trecke va ketterij en boeskeit tott de
rechtgeloue en Christlick leue vilgesät, solle vä pastore vfl vice-
curate niet bellij ndert, diï toe gelaet warde, vp eij peen vä XX
gold guld.

The achët. Want die ketterij vn valsche leer ijn dezen quadë
tij de mënigerleij vpruers vnd twij dracht der ondersaeten teghë der oue-
richeit eijn oirsaick ijs vp datt soedanë vpruer vfi twijdracht ijn
K. mt. steden vn lande niet verrijsen dan se mijt roste vfl vrede
Gaide dienë, wijl K. mt, datt eyn ijgelick zall sijn ouerste burger-
meistën, Scepë vil Kaet holden ijn eerwerdichz vn des gelicks
oick Drost, Scult, Eichters en dair nijet vp smadden off heimelic
steeck vfl vpruer maick, dan wer datt ijmät ennighe actij off
vpsaghe vp die selffte hedde off krijgen mochte, sollë de seluë an-
spreck mijt gebuerlick recht den se dan te recht sollë staen, en
off ijmät gevond worde hier tege te doen sali gestrafft werden nae
groetheit sijner misdaett.

Naar het oorspr. stuk uit het archief van het hof van Gelderland.

Het hierboven afgedrukte plakkaat moet aan Slichtenhorst bekend
zijn geweest, hij zegt er van (op het jaar 1544). ,/Daer en boven heeft
de Prins van Orange Eené eerst binnen Nijmegen ende vervolghens
door \'t gantsse land doen afkondigen, dat sich niemand zoude onder-
vinden met eenighe
oproerigJie (zoo hij ze noemt) verdoemde nieuwe
leer en ketterij te bezoedelen, |ofte sich ook met de leeraars en wt-
stroyers van de zelve te vermenghen; dan vast blijven bij \'t gelove
t welk
fieele honäerä jaeren herwaerts in de kerken was geleerd; alles
op hooghe straffen den overtreederen op te legghen. (Slichtenhorst Geld.
Gesch. blz, 477), Men vergelijke de uitdrukkingen die hier cursief
zijn gedrukt met dezelfde uitdrukkingen in ons plakkaat, onder: ten
anderen, en: the achtst." Het plakkaat moet, als op naam van Eéné van

-ocr page 238-

XIV

Châlons gesteld, die 18 Juli 1544 i) sneuvelde, in de earste helft van
dat Jaar zijn gepubliceerd.

Ook in een schrijven, dat Margareta van Parma den 11 Sept. 1566
aan den Stadhouder van Gelderland richtte, wordt op dit plakkaat en
de afkondiging 37 Sept. 1543 te Hattem gedaan, gedoeld.

Toen de prins van Oranje de steden van Gelderland den eed aan
den keizer liet afleggen ,/fust à la bretecque 3) de chacune d\'icelles
publié que des lors enavant vng chacun eust à vivre selon nostre an-
cienne foy et religion Catholicque, avec publication d\'ung placcart bien
bref à ce propos, lequel l\'on estime, se trouve encoires au Registre de
la Chancellerie à Arnhem, ce que par tout le pays a esté lors receu
et accepté, et depuys eusuyvy et observé jusques à maintenant."

Bijdragen voor Yad. Gesch. en Oudheidk. door I. A. NijhofF. Dl.
IV blz. 221.

In 1546 werd dit plakkaat van 1544 waarschijnlijk vernieuwd, gelijk
blijkt uit het navolgende extract uit de rekening van den Landrent-
meester van Gelderland, Gérard van Eenoy, over dit jaar ;

fol. LVIII. 3)

Derselven (den voetbode Berndt van Munster) noch ouer een reyse
IlIIden Martii bij hem gedaen mit brieyen an den drost van Veluwen
voirts an etzliche steden aldair mitten welcken men hunluyden over-
schiet copie des mandaetz belangen die nye secten etc Ende daerouer
vuytgeweest vijff daghen ft XXX st.

Men vergelijke ook het volgende regest van een Harderwijksch ar-
chiefstuk door mr. G. A. de Meester in Hist. Gen. Kron. 1863, blz. 77:

1546, 4 Maart. Brief van den graaf van Hoogstraten verzoekende het
vernieuwde plakkaat tegen de nieuwe secten te laten afkondigen en bij
overtreding tegen de overtreders te procedeeren. Is in de kerk 8 Maart
afgelezen." Loq. 42 no. 13,

Daar de hier aangegeven tijd ongeveer die van den voorjaarsquater-
temper is, als wanneer ons plakkaat (vgl. het plakkaat onder : ten sest)
moest worden gepubliceerd en hier verder eigenaardig van /,mandement"
gesproken wordt, ligt het voor de hand aan dit stuk en niet aan eene
vernieuwing van dat van 6 Aug. 1544 te denken.

1) A. J. Van der Aa. Biographisch Woordenboek der Nederlanden voortgezet door
K. J. R. V. Harderwijk en G. D. J. Schotel Haarlem 1852—78, 22 dln. Dl, III
blz. 96.

2) de pui.

3) volgens de oorspr. rekening in het prov. archief te Arnhem, waar dergelijke
posten over de andere kwartieren Toorkomeu,

-ocr page 239-

XV

3. Plakkaat betreffende de religie van 2 April 1550 te Nißme-
gen, gelijkluidend met dat van Q Aug. 1544 te Arnhem,
opgenomen in het Groot Geld, Placcaetb, Dl. 1 col. 13—15.

Kaerll, van Qoitz gnaden roomsch Keyser, altijt vermeerder
srycx, coninc van Germanien, van Spaengen, enz. Brtshertoge van
Oistenrick, Uertoch van Bourgoingen, van Gelre, enz. Grave van
Zutphen enz. Woewaell wy noch bynnen siaers, ende ten eersten
aencommen van den regimente onses hertochdoms Gelre ende
graefscaps Zutphen, by onsen stadtholder ende raden hebben in
diverschen steden ende plaetsen doen publiceren, dat een yegelyc
in wat staet werden oft wesen hij weere hem halden ende regu-
leren solde nae de gewoente ordinantie ende guede aide herge-
brachte ceremonien van der heyliger kercke, sonder eenige nyeuwe
secten van Luther, zyn bystendigen off anderen wy zy weren, te
volgen off an te hangen, op peene indem yemant bevonden worde
contrary te doen aen lyff eude guedt bestrafft te wordden: Ver-
staen nochtans des nyet tegenstaande dat eenige van onze onder-
saten hiermede besmet solden zyn vuyt oirsaken dat zy mit anderen
van gemelten secten hoer naebueren converseren eude handelen,
verboden boecken, quade leeringen inholdende lesen. Ende bij
onsen amptluyden unde officieren geen guede toesicht ende straf-
finge daer over geschiet alst behoirt, waerdurch die voirge-
rurte dwalongen, secten, ketterien, hoe langer soe meer in onsen
vurseiden lande van Gelre ende Zutphen solden mogen verrysen
und verspreyt worden, tot vermynderingen van Gotzdienst, affbroeck
van onsen heyligen kersten gelove und verlies voeler menschen
zielen, daer vuyth eyntelich oneynicheyt, krygen, dieverien, kerck-
rooff ende gemeyntelicke al oevel verweckt worden und spruyten
muchten, ten weer dat durch ons daer iane myt allen ernst ver-
sien und voirgekommen wordde.

Zoo ist dat wy, aenmerckeude die oevericheyt in desen vurseide
lauden ende anderen, durch Götz voirsichticheyt ons gegeven,
omme onse ondersaten te houden ende regieren in rust, vrede,
guede policie, eendracbticheyt, justicie ende boven al in eenicheyt
des geloofs, ende willende ons hier inne qujten, als een christe-

-ocr page 240-

XVI

lyck ifurst ende prince gebuert ende toestaat te doen, heppen by
rypen raede ende guetduncken van onsen stadtholder, cantzeler
ende raede onses tfurstendombs voirseidt geordonneert ende voir
een generaal edict gestatueert, ordonneren ende statueren bij desen
onssen placcaet,
dat nyemant gheestelyck off weerlick vau wat
conditie off staet hij sie in onsen voirseiden landen van Gelre
ende Zutphen hem en onderwinde in woirden, wercken, predicatien,
off eeniger wyze te holdenn off te dragen anders dan naevolgende
die leeringe van der heyligen scrifften ende die vuytleggonghe
vande alden geapprobeerden doctoren, zonder te volgen off te halden
die secte van Martinns Luther off eenigen anderen verworpen
meynongen off opinien,
off die selve mit disputatie te ivillen
gunsticli zijn,
toe predicken off voir toe staen. Dat oec niemant
en herberge, conversere off gemeynschap en hebbe mitten ghenen
die mitter secten besmet zijn, off openbairlyc voir sulcs gheholden
und geacht worden. Ende dat nyemant hem en underwinde eenige
heymelycke conventiculen offt versamelonge toe maecken, toe hal-
den of toe besoucken, dairmen van der heyliger
scrift disputeert,
ende die selve vuytleght,
boucken van Martinus Luther off eenige
van verworpen ende verboden secten toe drucken, koepen off
verkoepen, hebben, gebruycken off bij sich beholden,
noch eenige
andere boecken
inholdende eenige leeringe van den heyligen scriffte
offt ghelove, die nyet geprent en zijn durch ons consent ende
verwilligung, oft ten minsten nyet en hebben die naem van hoer
anctoer, ende noch en begrijpen die stadt oft plaetze daer und
bij wem zij in dese onze nederlanden geprent zijn. TJnd ten lesten
oeck gheen scandalose beelden, schilderien, glasen vensteren to
hebben, setten off gheven op peen indem yemandtz bevonden
wordt in desen oft eenich artikel voirgeroert contrarie gedaen te
hebben,
daer aff aen lijf en guet gestraft werden. Ende zoo
verre yemantz eenige personen wust myt tgunt was vurseidt off
eenich punt van dien besmet zijnde, sal geholden zyn tzelve bynnen
acht daegen nae dat hy sullicx vernomen sal hebben dam ampt-
man oft officier van der plaetzen to verwittigen, om gebuerlyck
straff daier aff te mogen gheschien, ende indam hy dat nyet en
dede sal gheatraft worddan als die gheen die sulcke luyden onder-

-ocr page 241-

XVII

holt, bijstendich und gunstich is. Ende opdat nyemant dises
onses edictz und placcaetz onwetenheyt voirnemen off vermeten
mach: Bevelen wij allen richterefl, Burgermeisteren ende raeden
van onsen steden groot und cleyn, in onssen ffurstendomb ende
graefscappe voirseidt. Voirt allen onsen amptluyden, officieren ende
dienaren wen dit aengaen off roeren sal moegen ende eyn veder
van hun besonder zoo hem gebueren sali, dat zij van stonden
aen deese onse placcaten alrewech daar und zoo dat gewoenlijck
is, publiceren ende verkundigen. Ende indem zij yemant bevinden
contrarie van desen oft eenich punct hier inne begrepen gedaen
to hebben an lijff anda goet straffen, op peene indam yemandt
van hemluydeu bevonden wordt eenighe simulation deslialven toa
gebruyckan, die selva gestrafft sali worden aen lijf oft guat nae
geleganheijt der saecken.

Gegeven in onser stadt Nijmmaghen onder onsen secreet\') zoo
wij in dan Lande van Galra gebruyckan hier onder op gedruckt
dan tweeden dach Aprilis int Jair onss heeren XV« vijftich stilo
Curie Gelriensis.

Naar fol. 454 van bat „Registre sur la fait das heresies
et des inquisitions." Archives del\'Audience no. 1177 op het
rijksarchief te Brussel.

Dat het plakkaat van 6 Aug. werd gepubliceerd blijkt uit het ar-
chief van Harderwijk, waar een stuk berust van den volgenden inhoud:

29 Aug. 1544. Op bevel des drosten Vijt van Munster is in de
kerken te Harderwijk afgelezen het plakkaat van den keizer tegen de
secte van Maarten Luther, verbiedende de in het plakkaat opgenoem-
de boeken te lezen of te koopen, gelastende bij de oude kerk te blij-
ven, op verbeurte van lijf en goed.

Archief van Harderwijk Loq. 42 no. 10 volgens regest van De
Meester Hist. Gen. Kron. 1863, blz. 75.

In ons plakkaat werden echter geen boeken genoemd, wel in het kei-
zerlijk plakkaat van 33 Sept. 1540 (vgl. dit stuk in „Tweeden Druck

1) hier moet het woord //segcl" zijn uitgevallen.

-ocr page 242-

XVIII

van den eersten bouck der ordonnanciën etc. van Viaenderen. Ghendt
1639 blz. 122 enz.), ik gis dus dat de lijst van boeken, daarin voor-
komende, er bijgevoegd was, ook werd het op denzelfden dag (St. Jo-
hannis Baptistae, 29 Aug.) gepubliceerd, waarop dat van 1540 telkens
afgekondigd moest worden. Het plakkaat van 1540 zelf kan hier on-
mogelijk bedoeld zijn, vgl. de volgende bijlagen 4a,
h, c, d.

ia. Keizer Karei V aan het hof van Gelderland 30 Mei 1550.

De keizer zendt hun toe zijn vernieuwd plakkaat tegen de
ketterij, met bevel dit te publiceeren en er gestreng de hand
aan te houden. Vinden de officiers en rechters het soms noodig
eenige zachtheid te gebruiken, indien b.v. een ,/die als een goet
kersten mensche^\' bekend staat nochtans uit //onwetenheyt, sim-
pelheijt oif andere excusabele oirzake" deze ordonnantie overtreedt,
zoo moeten zij in overleg met het hof treden, dat alsdan den
keizer of de gouvernante der Nederlanden daarover raadplegen kan.

Tevens zendt de keizer hun de vernieuwde instructie voor de
inquisiteurs toe benevens de ordonnantie door hem op de con-
fiscatie ter zake van overtreding der plakkaten gemaakt, en den
catalogus der verboden boeken, van welk laatste stuk zij exem-
plaren bij /yServaes Sassenus, gezworen printer te Loeuen" kunnen
ontbieden om die aan de officieren in de steden, de parochianen
der steden en dorpen en alle andere oiRcieren, rechters en wet-
houders te zenden, opdat het tot ieders kennisse kome.

1) van 29 April 1550 te Brussel, te vinden in Tweeden druck van
den eersten bouck der ordonnanc. etc. v Vlaenderen 1639, evenals de cata-
logus der verboden boekeu van 26 Maart 1550 en de ordonnantie op
de confiscatiën van 20 Nov. 1549, de beide eerste stukken blz. 157 —185,
het laatste blz, 153—156.

2) van 30 Mei 1550 uitgegeven in de Placcaeten ende Ordonnantiën
etc. van Brabandt Dl. 1 1648. blz. 41—44.

-ocr page 243-

XIX

4h. Antwoord op den brief des keizers van 80 Mei 1550, dom\'
het hof aan de gouvernante geschreven 80 Juli 1550.

Het hof ontwikkelt eenige bezwaren tegen den inhoud van
\'s keizers brief, in de eerste plaats tegen dien van het af te kon-
digen plakkaat.

Het eerste artikel verbiedt ieder, die geen doctor in de the-
ologie is over de Heilige Schriften te sprekenj dit kan hier re-
den tot //murmureren" geven, want daarbij wordt verboden wat op
zichzelf goed is. In ditzelfde artikel worden alle beschikkingen,
door overtreders van dit plakkaat sedert hunne overtreding be-
treffende hunne goederen gemaakt, van onwaarde verklaard. Het
hof vreest dat dit ,/een groot onuerstandt in dese landen brengen
soude ende alle contracten in dubium reuoceren, eenen ygelick oir-
saeck geven om te calumnieren ende in dese landen soe generae-
lick gheenssins practicabel sijn soude."

Het tweede artikel verbiedt in eenigerlei opzicht hen te helpen,
die voor ketters worden gehouden of //gesuspecteert gheweest" zijn.
Dit laatste, dat ook hen zou insluiten, die hun straf ontvangen
en penitentie hadden gedaan, is te kras, ook is het niet uitvoer-
baar als het geldt doortrekkende handelaars uit plaatsen als We-
zel, waer men //notoirlick dese secten foueert."

Het vijfde artikel bepaalt dat zij, die van ketterij verdacht wa-
ren of deswegen straf ontvangen hebben, niettegenstaande hun pe-
nitentie en ontvangen //gracie" toch geen eerlijken staat mogen
bedienen, noch in den raad of in een stedelijk bestuur zitting ne-
men, en gebiedt aan de officieren en de commissarissen tot ver-
nieuwing der wet daar scherp op toe te zien. Het hof heeft bier-
onatrent deze zwarigheid //dat die ofiicien in meeste deel der
steden vau desen landen, besunder schependom, dueren der offi-
cieren leven lanck. Nu is soe dat in eenige steden deels der bur-
gemeesteren ende schepenen bij der CleefFscher tijde den secten
opentlick aangehangen, sommige oick
sub utraque specie \') (als sij

1) onder twee gestalten, met gebruik van brood en wijn.

-ocr page 244-

XX

seif niet en ontkennen) gecommuniceert hebben, twellick nochtans,
mitsgaders alle tghene sij voir aenkumpste Key. Mats. iu de saecke
van den gelooue gemesvseert mochten hebben, in de huldingen
den Princen van Orainge zaliger gedaan, vergeuen is geweest, ende
daeromme, soe verre men nu dit punct soude willen verstaen
ende te werck stellen in de persoenen die doen ter tijt gedelin-
queert hebben ende nu noch in den Eaedt sitten hoewell sy hen-
luyden zedert altijt wel ende christelick gedragen hebben, soude
tzelue, onses bedunckens, onder correctie, een groot rumoer in
dese landen maecken ende niet te practiseren zijn."

Het elfde artikel bepaalde dat indien de officieren in \'s keizers
dienst de steden of particuliere heeren voorkwamen in het toe-
zicht nemen op de overtreding der plakkaten, het kennisnemen
eener dergelijke zaak alleen aan de officieren van Z. M. toekwam.
Het hof meent „dat die onderheren ende steden sich des grote-
licx bezweren souden, besunder soe lange als men niet proberen
konde^ dat sij sullicx geweten ende getollereert hadden, off schriff-
telick die punitie te doen vermaent waeren geweest."

Het tivaalfde artikel verbiedt aan de rechters enz. de straffen eenig-
zins te „altereren, modereren, ofte veranderen", op verlies hunner
ambten. Weliswaar, zegt het hof, heeft de keizer in zijn brief
(nl. die van 30 Mei 1.1.) gezegd, dat in dit geval de officieren
door middel van het hof \'s keizers raad in kunnen winnen, maar
toch zullen de steden en „onderheren" zich hierover hoogelijk
beklagen, daar hun hierdoor „alle kennisse der saecken ende ouer-
weghinge der circumstancien benomen soude sijn". Ook het hof
meent dat hun rechten er door verkort zijn.

Behalve over den inhoud van het plakkaat hebben zij ook een
en ander over de hun toegezonden declaratie aangaande de con-
fiscatie (v. 20 Nov. 1549) op te merken. Daarin werd gezegd,
hoe de keizer betreffende het verschil, dat bestond over de vraag,
wien het geconfisqueerd goed toekwam, het advies van „de raeden
provinciael\'^ had ingewonnen. Dit was echter, wat Gelderland betrof,
niet geschied.

1) zooals b.v. de Heer van Weil, de Heer van Batenburg, de graaf
van den Berg, die in hun heerlijkheden het hooge rechtsgebied hadden.

-ocr page 245-

XXI

Ook waren de voorgaande plakkaten, waarop deze bepaling
omtrent de confiscatie was gegrond,
hier niet geptibliceerd,
//doordien dat bij die selue placcatßu Key. ma*, die confiscatie vyt
saecke van contrauentie van die voirscr. voirgaende placcaten ge-
reserueert wordt."

Zij twijfelen niet of //alle onderlieren in desen landen sich van
dese ordonnancie hoichlick souden beclagen, als bij dewellicke
henluyden sullicke confiscatiën, die henluyden anders nae oude
gewoente van dese landen competeren, benomen souden wordden.
Ende dunckt ons, onder correctie, dat in recht nit wel te funde-
ren en soude sijn, dat die confiscatie, gedecreteert bij een parti-
culier her vau goeden in sijn heerlicheyt vyt saecke van con-
trauentie der placcaten sij ner MaK der seluer sijner Mat. ende nit
den onderher competeren soude. Vau gelicken is te beduchten,
dat die onderheren in desen landen nit en souden willen toelaeten,
dat in
crimine lese ma^i^ humane die confiscatie van goederen,
in haer heerlichheyden gelegen, sijne Ma* als Hertogen van Gelre
soude competeren, hoewel tzelue den geschreuen rechten conforme is."

In de bepaling ten opzichte der confiscatie werd voorts gezegd,
dat, ter zake van overtreding der plakkaten en vau het
crimen
lese ma^^
//alle privilegiën ende vsantiën van steden off lan-
den van niet subject te sijn eenige confiscatie gheen plaetze
hebben souden.\'" Het hof twijfelt er niet aan of //dese gantze
landschap soude sich daertegen opponeren, als tzelue tot hoere
kennisse kommen soude, ende sustineren sullicx te siju directe
tegen den tractaet voir Venloe opgericht, scbijnt oick, dat men
tzelue, soevoel aengaet die contrauentie der placcaten, in recht
niet wel zoude connen funderen."

Baar hun verder niet bevolen werd de ordonnantie op de con-

1) Vau 13 Sept. 1543, hierin stond deze bepaling: ten tweeden,
soe sal sijne Mnjesteyt soe wel als Keyser als oock Hertoge van Gelre
eude Graeve van Zutphen bevestigen, couformeeren, ende approbieren
der voorschreven Laiitschappeii
alle oere privilegien, vrylieyden, gerecjüg-
tighedtn,
ende eenen yderen geostlych ende wereltlyck Jaeten .lij sijn
hoogliegt, lieerlyckUegt ende geregUgJiegt etc.
(Groot Geld, Placcaetb. Dl.
I Pruel Puiicten col. 39.)

-ocr page 246-

XXII

fiscatie af te kondigen, weten zij niet hoe de landscliap zich daar-
naar regelen moet.

Vervolgens verzoeken zij dat hunne bedenkingen in dank hun
worden afgenomen, overwegende //dat dese landen nyeuwe sijn,
daer haestelick iuconuenienten verrijsen souden moegen, ende wat
difficulteyten dese lantschap maeckte in die conformatie van de
aliance mitten Eijck." Zij meenen daarom dat publicatie van een
en ander hier niet gewenscht is
nende dat die placcaten, tot noch
toe tegen den secten in desen landen gepubliceert,
waeraff wij
uwe Mat. copie hierbij ouerseynden,
al noch genoich syn souden,
wanneer die selue wel onderhouden wordden."

Wil de keizer echter de nu toegezonden plakkaten en ordon-
nantiën gepubliceerd hebben //Soe sij sijn" dan dunkt hun //dat
oorbair waer, om te obuieeren murmuratie ende inconuenienten,
die selue placcaten ende ordonnancie raitter Lantschap erst te
communiceren.\'"

Daar de hierboven gemelde bezwaren //ende voel meer anderen"
beter mondeling dan schriftelijk te bespreken zijn, bieden zij zich
aan, om, indien Z. M. dit verlangt, een van allen deswegens in
commissie te gaan.

De regesten dezer beide brieven, van 30 Mei en 30 Juli
1550, ontleen ik aan Bijdragen voor Yad. Gesch. en Oud-
heidk. door Nijhoff Dl. II blz. 247—257, waar deze stuk-
ken in hun geheel zijn afgedrukt naar de origineelen in het
archief van het hof van Gelderland, door Mr. I. A. NijhofF.

-ocr page 247-

XXIII

4c. Koningin Maria aan den Stadhouder Philips van Lcdaing.
15 Aug 1550.

Koningin Maria, landvoogdes, gelast aan den Stadliouder, Phi-
lips van Lalaing, om het Plakkaat tegen de //secten^\' in Gelder-
land vooralsnog niet in werking te brengen, totdat zij daaromtrent
s\' keizers meeniug zal hebben verstaan.

(Oorspronkelijke brief in pakket No. I der ingekomen
stukken.)

P. Nijhoff. Inventaris van het oud-archief der gemeente
Arnhem 1864 blz. 229.

5a. Extract uit „Ordonnantie ende Edict Keysers Kaerle die 5,
vernieuwt in s\'ijner Majesteyts Furstendmn Qelre ende
Graeffschap Zutphen, in de maent van Septonber des
Jaers MCCGGCLIIII, om \'t extriperen die secten, ende
om te conserveren ome oudt ende oprecht geloeve ende
Kerstelijcke religie, mit sampt die Catalogus und Register
der verboden Boecken."

Hoewel de Keizer bij het begin zijner regeering in Gelderland
een plakkaat had uitgevaardigd, waarbij een ieder geboden werd

1) Het bevelschrift, waarbij naar aanleiding van het werk van Veluanus
liet plakkaat van 3 April 1550 wordt vernieuwd, is met dit plakkaat te vin-
den in het Groot Gelders Placaetb. col. 157—161 de catalogus col. 161—
172. Op col. 173 wordt, het laatst onder de //Duytsche Boucken", het werk
van Veluanus genoemd. Overigens komen er dezelfde werken in de-
zelfde volgorde voor als in den catalogus, 36 Maart 1550 door de
hoogeschool van Leuven opgemaakt (Placaetb. col. 82—95.) Deze
bevat echter nog een ,/Cataloge van den boucken die men in de par-
ticuliere scholen den jongers sal mogen lesen ende leren," welke hier
ontbreekt.

-ocr page 248-

XXIV

zich aan de gewoonten, ordonnantiën en ceremoniën der kerk te
houden, en dit plakkaat het
laatst vernieuwd en gepubliceerd was
te Nijmegen, dato 2 April 1550, was er niettemin //groot
ghebreck und dwalonge in onsen hejligen Christengelove." De
hoofdoorzaak hiervan was het lezen van kettersche boeken //insun-
derheyt\'^ van //der Leken Wechwijser Autho. Joan. Anastasio
Velvano.\'"

De Keizer beveelt daarom:

Vooreerst: het plakkaat van April 1550 opnieuw te pu-
bliceeren.

Ten andere: den catalogus der verboden boeken te laten drukken
en verspreiden. Wat het boekje van Yeluanus betreft, ieder die
het binnen acht dagen na publicatie van dit stuk overlevert, zal
ongestraft blijven, de anderen, die het hebben of hadden, worden
aan lijf en goed gestraft.

Eindelijk: dit plakkaat (nl, v. 6 Sept. 1554) te doen publiceeren.

Volgens het oorspr. stuk in het archief van het hof
van Gelderland.

6h. Extracten uit de rekening mn Thomas Qramaye, landrent-
meester van Gelderland over 1554, betreffende het boven-
genoemd plakkaat.

fol LXXXI verso en LXXXII recto.

Peeter van Eisen, boeckprinter te Nijmegen, die söme van twin-
tich ponden munte deser Rekening, ouer gelike söme hem opten Vlen
Octobris LUI, bij ordonnancie van mijn. heeren canceler ende raden
toegeuoecht, öme gedruct ende geprint thebbene eene groote me-

1) In het plakkiiatboek volgt hier dit plakkaat in zijn geheel. Pit
is onjuist, want in het oorspronkelijke stuk is dit niet het geval, en
voorts zou dan de publicatie van ons stuk de hernieuwde afkondiging
van het plakkaat van 2 April 1550, die hier uitdrukkelijk wordt ge-
last, overbodig hebben gemaakt.

-ocr page 249-

XXV

nichte van placcaten tegens die Luyterie, oock groote meuiclite
van cathaloguen der verboden boucken, mit nocli hondert boex-
kens, daerinne tvoirsz. placcaet ende cathalogue begrepen, ut dic-
tus öme de selue alöme ouer tlandt van Gelre te doen verspreyden
tot onderhoudinge ons heyligen Gristen geloofs ende extirperinge
der quader secten, als tselue breeder blijct bij ordonancie vanden
Eade met quitancie bier ouergeleuert. Daeröme hier XX pont.

fol CXY.

Johan Horstman, bode der cancelrie is met brieuen van den
Raede ende met zeker placcaet key mat onsen allergen heeren,
verbiedende alle schandeloose vnd ketterse boucken, geweest aen
Peeter van Elss, boeckprinter tot Nijmegen om tselue placcaet to
doen drucken etc. (met andere zaken. fct. XXX st.

fol CXVI. verso.

Marcelis Arentsz voetbode deser stadt is met brieuen van den
Raede, daerbij geuoecht zekere aifdrucken vau placcaeten tegens
den quaden sectea ende Luterien etc. geweest aen den steden on-
derheeren vnd amptluyden des quartiers Nijmegen geuaceert vijfF
daegen, i) fct XXX st.

naar de oorspr. rekening op het provinciaal archief te
Arnhem.

6a. Brief van het hof van Gelderland aan Koning Philips,
7 Oct. 1556.

Allerdurchluchtichste grootmachtichste vermogenste Coniuck,
Allergenedichste Her: Wij gebieden ons in aller ouderdanicheijt
ea aller oidtmoedicheijt in die goede gracie van uwe Cö. Ma*.

1) idem anderen naar de andere kwartiereis, Dieriok van Essen naar
dat van Arnhem.

-ocr page 250-

XXVI

Allergenedichste her, Ontfangen hebbende uwer Cö Mats brieff
in date vau den lesten Septembris voirleden, daervan copie we-
derome gaet bij dezen, geteijckeut mit A, waermede ons voir eerst
beuolen wordt die ordinancie en placcaet bij Key. Mat, oick onzen
allergea heren op tstuck vau der Religie iuder Eijcxstadt van
Augspurgh in de maent van September in den jaere XV« vijfftich
lestleden vernieuwt ende bij uwe Ma* geconfirmeert, in uwer Mats
naem van stonden aen ende zonder vertreck in dezen landen te
doen publiceren en verkundigen, hebben wij diezelue ordinancie
ende placcaet in der Greffen dezer Oantzelrijen soecken laeten
maer en is nijet geuonden, noch oick alhier aengekhommen ge-
weest, sonder alleenlick eeu andere ordinancie, diewelcke daer te
voirens dieselue Religie aengaende bij zijne Key. Mat. geordonneert
en gegeuen tot Bruessele den naestlesten van Apprille in den
zeluen jaere van vijfftich, waer aff oick copie hierbij gevueght is
geteekent met G, ons bij eenen derzeluer zijner Key. Mats brieff
den lesten dach Maij desseluen jaers gescreuen, toegefuegt is ge-
weest, waeraff copie oick hierbij geleijt is, mit C geteeckent, doch
en is in desen landen nijet gepubliceert noch verkundicht. Ende
dat onzes bedunckens en vermoedens om oirsaken en redenen be-
grepen en int lange verhaelt in zekeren onsen brijeue van aduij-
se in date van den XXXen dach Julij desseluen jaers daervan
oick copie hierbij gevuecht is onder de lettere D. Eü. zoe dan
allergefl here wij (als voirss. is) zullicke ordonnancie als ons nu
beuolen wordt gepubliceert te worden alhier nijet geuonden en
hebben En daerbeneffens zoe die Redenen in onzen voirss. brieuen
van aduijse verhaelt, nijet alleen noch militeren, maer daer en
bouen die onderdanen dezer landen (als ons onder correctie, dunckt
efl wij besorgen) nu ter tijt daer op meer swaricheijts maecken
zouden dan oijt hier beuorens efi dat zoe lange als die differen-
ten geschillen en dachten zoe in der onderhandelingen mitten
gedeputeerden der Landtschap bij den Graue van Lalaing efi
Hoirne onlancx gescheet, voirgedragen, en in den verbaelen daer

1) de griffie.

3) D hiervoor no. 4b, O no, 4a,

-ocr page 251-

xxvn

aff nu te houe wezende vuijtgedruckt en gespecificeert, voireerst bij
uwe Mat nijet geslicht en daerinne geordonneert en zije als die-
selue uwe Ma\' bevinden zall te behoiren. Twellick so ons onder
correctie dunckt hoicblick noodich is dat mitten eersten geschie,
en hebben wij die voirss. ordonnancie nijet können laeten publi-
ceren En zoude ons oick onder correctie goedt duncken diewijle
deze materie onder anderen merckelick in den vurss. differentcn
en dachten begrepen is dat men daeromme en oick om den re-
denen iu den voirss. onzen brijeuen begrepen die publicatie der
vurss. ordonnancien ophiele off ten weijnichsten daermede super-
sedeerde ter tijt toe die vurss. differenten en dachten geelaert en
daer inne bij uwe Mat nae oiren goeden gelieuen en meijninge,
tot conservatie derzeluer hoich- en oeuerioheijt eil welfaert der
Landtschap en onderdaenen, gedisponeert were. En opdat uwe
Mat belieue te vernemen, dat in dezen landen oick tot extirpatie
der quaeder seeten en ketterijen alle moegelicke vliet ende ner-
sticheijt voirgenomen geweest zijn schicken wij hier oick onder
die letter E bij gevuecht eenen affdruck van zeker placcaet
dienthaluen alhier verkundicht en gepubliceert. Mit wellicken zoe
verre V. Mat nijet genochsaemelick gezedicht, dan (nijettegenstaende
die vurss. Eedenen) die voirss. ordonnancie verkundicht to worden
ons te benden beliefft: Willen opt alleronderdenelicxst wij (als
billick en wij schuldich zijn) uwer Mat allergenedichsten wille
en meijninge in allen puncten naekhommen efi voldoen zo haest
ons die ouergescreuen eü die vurss. ordonnancie gesonden zal wesen.

Allerdurchluchtichste grootmachtichste vermogenste Coninck,
allergenedichste her Wij bidden Godt almechtich uwe Mat
jn Ijoq-
gen voirspoedigen Eegimente lange en gesont leuende te behueden.
Gescreuen tot Arnhem den Yllen Octobris XVc LVI.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland te Arnhem.

1) het plakkaat vau 2 April 1550, onder no. 3.

-ocr page 252-

XXVIII

6h. Antwoord namens den koning, door Emanuel Philibert van
Savoye, aan het hof van Gelderland 20 Oct. 1566.

Emaiiuel Philibert, bij der gracie Goids Hertoge van
Sauoije, Prince van Piemont, Graue van Ast etc.

Lieue besundere. Wij hebben gesien tghene des ghij bij uwen
brieff vau den Vilten deser jegewoirdiger maent aen onsen heere
den Coniuck gescreuen hebt, ter autwoirden op zijuder Mateijts voir-
gaende briefuen. Bij den welcken de selue v geordineert heeft
die particuliere ordinancie ofp placcaet hier voortij ts van wegen des
keijzers onss aldergenadichsten Heeren in den furstendom Gelre
ende Graefscap Zutphen gepubliceert op \'t stuck van der Eeligie,
in zijuder Mateijts naem van nijeuws aldaer te doen verkundigen.
Ende soe genoech schijnt, dat ghij zijuder Mateijts meijninge nijet
wel verstaen en hebt, hebben wij v wel willen berichteu, dat
deselve bij \'t inhouden van zijnen voirscreuen briefuen nijet en
verstaet, dat ghij Keij. Mateijts ordinancie op \'t stuck van der Re-
ligie int jaer XVc vijiftich lestleden in de Eijcxstadt Auspurgh
vernijeuwt, in den naem van Zijnder Co. Mateijt wederom van
nijeuws zoudt doen verkündigen, maer die ordinancie ofF placcaet
particulier, daer van ghij int eijtide van uwen voirss. brieff mentie
maeckt ende scrijfft in den seluen lande verkundicht ende gepu-
bliceert geweest te zijne, zoe ghij oick tzelue, mitsgaders tghene des
op de doleancien ende dachten bij dien van Gelderlant ouerge-
geuen, geordineert is geweest wijder duer den Cantzler van Gel-
derlant vernemen wordt. Is daaromme. onss ernstich begeeren v
nijtmin van wegen hoicbgedachte Co. Mateijt ordinerereiide dat ghij
volgende ^t scrijuen der selver soe balde de voorn. Cantzler der
wertsover wedergecommen sal wesen tvoirss. placcaet particulier
voirtijds in den voirss lande gepubliceert van nijeuws in naem
ende van wegen voirgemelter Co. Mateijt laet vuijtroepen ende
verkündigen, ende voirts \'t inhouden van dien mitgaders den voirss.
briefuen van zijnder Mateijt scerpelijcken doet navolgen ende on-
derhouden, zonder des in gebreke te zijne. Lieue besundere onse

-ocr page 253-

XXIX

beere God zij mit v. Gescreuen te Bruessei dea XXten dach van
Octobri 1556.

(geteelcend) K PHILIBEBT.

(geteekend) D. OUEELOEPE.

In dorso slaat:

Onsen Lieuen ende besuuderen die Raden geordineert in Gel-
derlant.

Naar het oorspr. stuk iu het archief van liet hof van Gel-
derland te Arnhem.

6c. Extracten betreffende het driikken en de ind)liccdie van het
plakkaat van 1566 naar de rekening van Thomas Gra-
maye, Icmdrentmeester van Gelderland, over 1556.

fol XOVIII verso.

Item Peeter van Else boeckprinter to Nijmegen de söme van twee
ende twintich ponden munte deser rekening, ouer gelycke somme
hem bij desen Landrentmeester, durch ordonnancie van Canceler ende
Raden, betaelt voir het drucken oft printen van de placcaten tot
extirpacie der kettersche secten tegens onsen geloue, die Co® Mat
beuolen hadde te doen vernyeuwen ende publiceren; der van noode
was te hebben tot ongeveerlyck duysent toe int getaele mit oick
het catalogus van verboden boecken in gelycken getale woe mijn
heeren canceler en raden met hem ouercommen weren ende hem
belooft hadden te doen betaelen XXII pont munte deszer rekening
als alle tselue breeder blijckt bij de ordonnancie van seluen Canceler
en Raden die men hier met quitancie ouerleuert. Daeromme hier
XXII pont.

-ocr page 254-

XXX

fol ex XXIX recto et verso,

Beernt van Voirst looper is den lesten dach Decembris met
brieuen van mijn heeren de raeden geweest aan allen steden, ampt-
luyden vnd onderheeren des ouerquartiers Nijmegen, waermit bun
beuolen wordt to doen opslaen eü publiceren die placcaten ver-
biedende alle quade secten vnd luterien des heyligen cristen-ge-
looues vnd oick belangende de gewichten vnd maeten, daervore
hem toegetaxeert zijn vier dagen ten gewoonë prijsze van zesse
stuuvers sdaechs en acht stuërs die de selue bode ouermidts het
groote waeter heeft moeten veruaren facit tsamen als bij de or-
donnancie hier ouergeleuert XXXII st.

Naar bovengenoemde rekening in het prov. arch, te Arnhem,

Dit plakkaat vau Dec. 1556 met den catalogus der verboden boeken
is voortanden in het rijksarchief te Brussel, de titel is : Ordonnantie
eude edict des conincks van Spaengne etc. vernieuwt in zijner Ma.
Pursteudom Gelre ende Graeffschap Zutphen in de maeut van Decem-
ber des jaers M D sesseuvijftich, om wt te roeden eü verdempne die
quade kettersche secten ende te doen onderhoude onse oude oprechte
geloove ende Christelijcke religie mit sampt een catalogus off Register
der verbodë boecken. Gedruckt in die keyserlycke Eijckstadt Nijmegeu
bij mij Peter van Elzen. Met gratie ende Privilegie der Co Matt."
(Papiers d\'Etat et de l\'Audience no. 301. Correspondance de Gueldre
et Zutphen no. 3 pag. 301 recto tot 313 verso.)

De reden waarom het plakkaat daar berust blijkt uit het volgende.
Ik deel hier nog mee dat hèt plakkaat blijkens een bevelschrift van
7 Dec. 1557, in dit jaar opnieuw moest worden afgekondigd. (P, Nij-
hoff Inventaris van het archief v, Arnhem blz, 335.)

I) sic, gewoonlijk wordt dat van Eoermond zoo genoemd.
3) boden gingen met deze plakkaten naar alle kwartieren, Willem
Smeets voor 6 dagen ad 33 st. naar dat van Arnhem.

-ocr page 255-

XXXI

7. Briefwisseling tusschen de hertogin van Parma en het hof
van Gelderland in 1562. »

24 Maart 1562 schreef de hertogin van Parma aan stadliou-
der, kanselier en raden van Gelderland met bevel \'s konings plak-
kaat van 30 Aug. 1556 (de conformatie van koning Pliilips,
vernieuwende \'s keizers plakkaat van 35 Sept. 1550, daarin aan-
gehaald) opnieuw te publiceeren. (Corresp. de Gueldre etc. no. 3.
pag. 299 recto en verso.)

7 Oct. 1562 schreven de kanseher en raden van Gelderland, dat
het plakkaat des konings van 20 Aug. 1556 hier niet gevonden
of gepubliceerd was, en zonden daarbij een exemplaar van het
plakkaat van 2 April 1550, zooals het in December 1556 was
vernieuwd.

Corresp. de Gueldre etc. no. 3. pag. 313 recto en verso op
het Rijksarchief te Brussel.

8a. Margareta van Parma landvoogdes, beveelt den stadhouder
van Gelderland de hand aan de plakkaten op de religie
te houden 8 Sept.. 1564.

Mon cousin, Treschiers et bien amez; Combien que ne faisons
doubte vous auez encoires fresche mémoire de ce que Le Roij
monseigneur à sou dernier parlement des paijs de pardeça vers
ses Eoijines Despaigne vous auoit escript, enchargé, et si expres-
sément recommandé, tant en ce que concerne l\'obseruance des
placartz et edictz cijdeuant publiez pardeça par feue de tresnoble
mesmoire La Ma^é Imp\'e à qui Dieu face misericorde, et depuis
confirmez et renouveliez par sa Maté au faict de la religion,
comme aussi
ce que peult toucher l\'administration de la Justice. Et
que suyuant la bonne et saincte intention diceîlc vous vous soyez

-ocr page 256-

XXXII

en lung et lautre mis en tout debuoir pour vous y acquiter. Si
est ce que: Nous ayant sad Maté depuis pluss«"« fois ramentu ces
poinctz, et mesmes par les dernieres qu\'il luy a pieu nous escripre
et que nous veous \') le mal accroistre de plus en plus à l\'occasion
des voisins et la conuersation que les estrangiers à cause du
commerce ont nécessairement en ces pays. Nous nauons peu dé-
laisser de vous refreschir la souvenance en chose qne sa Maté et
nous auons tant aceur. Et vous requérir aussi de par sa^îte Maté
ordonner que vous tenez tousiours soing que la saincte intention
et commandement de sa Maté soit ensuyvi et sesi^ placcartz et
ordonnances quant au faict de la religion effectuez. Vous recom-
mandant aussi auec ce la bonne administration de la Justice aux
subiectz de sa
Maté vous y acquictant selon que sa Maté et nous
en auons de voz personnes lentiere confiance. Atant Mon Cousin
Trescliiers et bien amez nostre S*", vous ayt en sa saincte garde. De
Bruxelles le VIII de September 1564.

(geteekend) MARGARITA.

VAN DER AA.

in dorso staat :

Mon Cousin le Conte de Meghen cheualier de Lordre etc. Et
a Noz Trescbiers et bien amez les Chancelier et gens du conseil
du Roy monseigneur en Gheldres.

Naar het oorspr. stuk in het archief v. het hof v. Gel-
derland te Arnhem.

1) de bedoeling zal zijn: voyons.

2) n.1. van het gulden vlies.

\' .V:

-ocr page 257-

XXXIII

8b. Antwoord van het hof van Gelderland op den voorgaanden
brief van de landvoogdes, de hertogin van Parma (zonder
datum, waarschijnlijk Sept 1564.)

Aen de Eïertoughinne.

Durchlachtige Hoicligeborne furstinne genedichste vrouwe, Wij
gebieden ons opt dienstlicxst vnd onderdeniclist in die guede gra-
cie van Y. P. G.

Genedichste vrouwe, Oütfangë hebbende Uwer F. G. missiue in
dato van Villen deses rnaents Septcbris, daer bij V. P. G. ons
vernijeuwet tgheene dat C". Ma^. ouse allergen. her lestmael vuijt
desen lauden nae den Eij eken van Spaeugniëu vertreckende ons ge-
schreue beuolê efi soo vuijtdrucklick gerecöinandeert heeft, soe
wel aengaende die obseruantie eil onderhaldinge der placcatê eü
edictë hierbeuoerens bij tijde hoichstlofflicker memorie der Eo
Key. Mats- gepubliceert eü daerna bij hoichstgedachter Co. Mat.
geconfirmeert eü vernijeuwt, belangende die Eeligie, als oick tghoe-
ne dat ruerë mach die administratie vafi lustitie etc. En verstaen
hebbende tghoene dat uwe P. G. ons wijders daer op schrijft vnd
bevehelt, dessen dieselue V. P. G. sich noch geuedelick to erinnere,
sollen wij uwe P. G. dienstlicker eü onderdeniger meijninghe
nijet verhalden dat wij biss aen her alle onse macht vnd vliet
aengekert vnd oick noch (woe billick vnd wij schuldich zijn)
aenkeren sullen, dat die vurs. placcatë ouderhaldë die Eeligie ge-
preserueert und oick dat die lustitie geadministreert soll worden
soe veel moegelick, doch zijn (leijder) die saecken nv soe verre
verloopë dat nijet wael moegelick sich alst behoirt efi
(woemê
glierne doen wol) daerinne te quijtë. Sonderlinge soe nu bij ver-
scheide stede ons Cantzler vnd Eaedë vnd onssen Commissarissen
geweigert wordet eenige informatie to neme off kundtschappë te
boerë waerdurch men tot gheen wetcschap en kan khomê noch
geraken der gheenere die mit heijmelickeu conventiculen ende
predicatie en sunst der heijliger Eeligie soe gehe] en gantz achter-
deylich vnd schadelick zijn, woe oick durch diuersen verhinde-
riugen (V. P. G. mede genouch bewust) wij alst wael behoirë sol,

3

i

-ocr page 258-

XXXIV

die Justitie volkhomelick to administrerë nijet machtich, dan ouer-
mits dijen van ons derhalven die gebuer nae te quijten belet
worden.

Durcbluclitige Hoichgeborne furstinne genedichste Yrouwe, Wij
bidden Godt almachtich uwe F. G. in boege voirspoedige ßege-
mente lange efl gesondt leuende te beware.

Uwe P. G.

dienstwillige en onderdenicbste

die Stadtholder, Cantzler vnd Raede etc.

Naar de oorspr. minuut in het archief v. het hof. v.
Gelderland te Arnhem.

-ocr page 259-

B. TIJDVAK VAN 1566—1578.

1. Karei v. Brimeu, graaf van Megen, Stadhouder van Gel-
derland aan kanselier en raden van het Geldersche hof.
81 Maart 1566.

Kaerl van Brimeu etc.

Strenge, weerdige Heeren, Erentfeste hoichgelerte und froerae be-
zunder guede vrunden. Ontfangen hebbende uwe brijeven van den
X Vinden ij etziges maents und daer vuijt verstaen hebbende uwe
aduise noch to zijn dat id placcaet aengaende die religie aldaer
gepubliceert worde etc. Sollen u daerop nyet verhalden dat wij
die durluchtige und hoichgeboren furstinne hertoughinne tho Par-
ma Regente etc. daer van gesproken und oire hoicheijt die zelue
brijeven doen verthoonen hebben wiens resolution wij daerop ver-
wachten. Dan id en dunckt ons noch nijet geraden dat die pu-
blicatie (nae dat die tijt nu loopt) geschie. Vnd wij beuelen v
den almechtige. Geschreuen to Bruessei den lesten Martij XVc
LXVI.

(ondert.)

Charles de Brimeu.

Naar het oorspr. stuk in het archief v. het hof v.
Gelderland te Arnhem.

-ocr page 260-

XXXVI

2, Getuigenis van de landvoogdes Margareta van Parma, aan-
gaande de plakkaten. (Brief van de hertogin aan het
hof van Gelderland.) 11 Sept. 1566.

De landvoogdes zegt aangaande Gelderland: n\'ayant n\'y l\'in-
quisition, n\'y placcarts telz que aultres, ains ung particulier
conforme a celluy du temps de feu le duc Charles d\'Egmonil,
qui y a esté observé jusques à maintenant."

De brief is in zijn geheel uitgegeven door Mr. I. A.

Nijhoff in diens Bijdragen voor Vad. Gesch. en Oud-
heidk. Dl. IY blz. 223.

3. Briefwisseling over het afkondigen der plakkaten tusschen
den hertog van Alva en het hof van Gelderland A^ 1570.

a. 14 Maart 1570. Eet Eof van Gelderland aan den hertog van
Alva.
De hertog had hun toegezonden een plakkaat van
den laatsten I\'ebruari 1.1. om dat te doen publiceeren,
benevens eenige afdrukken daarvan in het Fransch en Duitsch,
alsmede exemplaren ,/Indicis librorum prohibitorum, cum
regulis confectis etc.

In het toegezonden plakkaat stond deze clausule: //alles op
peen, boeten ende bruecken begrepen in die placcaten end
ordonnancien van wijlen hoichloffelicker gedachten die Keyser
Karl den vijfften etc. gemaekt op tstuck van die religie en
zedert bij ons geconfirmeert ende beuesticht, end ander dat
wij dairop naemaels souden mogen maken."

1) mais.

2) bedoeld wordt het edict van 15 Febr. 1570, dat aan den Index
van 28 Febr. 1570 voorafging vgl J. K. van der Wulp. Catalogus van
de tractaten etc. van Isaac Meulman. 3 dln. 1866—1868. Dl, I blz.
34, no. 304.

-ocr page 261-

XXXVII

Wat deze clausule betreft, de bedoelde plakkaten des kei-
zers, noch ook dezelfde stukken, zooals koning Philips die
conformeerde, zijn //in dezer forme nyet gepubliceert" in Gel-
derland.

Toen in het jaar 1550 het plakkaat des keizers vau 28
April h-ier aankwam, schreven zij aan Z. M. dat publicatie daar-
van hier niet dienende was, waarop 15 Augustus werd geantwoord
als uit hierbijgaande copie (Letter A) te zien is, zoodat het
plakkaat ongepubliceerd is gebleren.

Tot onderhouding der religie hebben zij echter in 1550
zeker plakkaat gepubliceerd met een catalogus van verboden
boeken (copie onder Letter B.)

Daarna gelastte de keizer hun bij een brief van den laat-
sten September 1556 zijn plakkaat iu 1550 te Augsburg uit-
gevaardigd te publiceeren, waarop de raden een brief schre-
ven (hierbij onder Letter 0.) De hertog van Savoye antwoord-
de daarop (hierbij onder Letter D.) //waerdurch geschiet dat wij
idselve placcaet end deszeu cathalogum van boucken weder-
ome op nyes onder datum van den VI Decembris XV" zess en
vijftich doch sub eisdem verbis als dander hierbijligghend,
hebben verkundigen und publiceren laeten."

De hertogjjl kan hieruit verstaan dat de plakkaten, in het
nu toegezonden plakkaat gerefereerd //end sunderlinge tghoe-
ne bij sijne Co Mat. gecöformeert noch oick die selve cöfor-
matie alhier nyet alleenlick nyet gepubliceert mair oick nyet
aengekomen en sijn."

Zij vragen inlichting hoe hierin verder te handelen en of
men niet best zou doen het pla,kkaat van vroeger, dat //die-
selue penen und in effectu die selue substantie mitbrenght
als tghoene dat bij siju Co Mat gepubliceert is, lietfl ver-
nyeuwen end mitten Inventaris der boucken, die nu tegen-
woerdicb toegesonden, dedn publiceren. End id sal u f G
genedelick belieuen to verstaen, dat wanneher in deszen landen
publicatie van placcaten geschiet men gewoentlick is dieselue

1) n.l. dat van 25 Sept. 1550.

-ocr page 262-

XXXVIII

te doen drucken, tot ongeferlick llllc exemplaren toe und
derseluer yderen amptcaan en drost so veel toe to schicken
dat hij in yederen kerspell sijns ampts eene opter kerckduer
opslaen moige laten, oick an ellicke stadt soe veel, dat sij
aen yedere porte een copie opslaen, ten eijnde dat nyemandt
dair van ignorantie en pretendere."

Zoo ging het ook met het plakkaat van 1556, eveneens
handelde men met den catalogus der verboden boeken. Ver-

O

der wachten zij nader bevel af om zich daarnaar te richten
Geschreven tho Arnhë den XIIII Martij XV® LXX stilo curie

&. 2 Mei 1570. Het hof aan Alva. Zij hebben nog geen ant-
woord ontvangen en komeu op hun vroeger schrijven terug.

c. 18 Mei 1570. De hertog van Alva aan het hof. Daar hij
eene algemeene orde op de religie zal stellen kunnen zij
met de publicatie van het plakkaat zoo lang wachten.

d. 17 Juli 1570. Het hof aan Alva. Zij hebben een edict en
ordonnantie op de drukkers ontvangen. Dit refereert zich
tot het plakkaat van 15 Tebr. 1569 wat hier niet is ge-
publiceerd, zij vragen nu inlichting,

e. 26 Juli 1570. Alva aan het hof van Gelderland. Het is
\'a keizers meening niet geweest het plakkaat van 25 Sept.
1550 te Augsburg, den 20 Aug. 1556 te Gent geconfor-
meerd, niet te publiceeren. De publicatie van deze plakkaten,
abrogeerende alle andere bepalingen, behoort te geschieden.
De hertog zendt hun hierbij toe de „Ordonnantie declaratoire
op de observantie van d\'ordonnantie van Keyser Caerle ge-
maeckt opt stuck van de religie Anno 1550" welk stuk

l) de hierin vermelde overgezonden copien zijn alle in de hiervoor
onder C. uitgegeven stukken te vinden A=4c, B
=3, 0=6«, D=:65,
3) van 19 Mei 1570, Groot Geld. Placaetb. Dl. I col. 444 etc.

3) d.i. 1570 vgl. de 2de aanteekening op blz. XXXVI.

4) dit stuk, komt in het Groot Geld. Placaetb. Dl. I col. 413 etc.
onder dienzelfden titel voor gedateerd 10 Mei 1569, het stuk schaft
uitdrukkelijk alle andere ordonnantiën etc. daaromtrent sedert 1550
gemaakt af „al waer \'t oick soe dat die onder onse naem ende zegel ofte

-ocr page 263-

XXXIX

evenals de generale ordonnantie des keizers zelf tweemaal
\'sjaars moet afgekondigd worden, op 1 Januari en op Kerst-
avond.

f. 8 Augustus 1570. Het hof aan Alva. Zij hebben uit zijn
brief van 34 Juli en uit de //ordonnantie declaratoir" be-
grepen, dat zij ondanks hun bezwaren niet alleen het plakkaat
van den laatsten Pebr. 1569 met catalogus der verboden
boeken, dat op de boekdrukkers en printers van 19 Mei
1570, maar ook het plakkaat van Augsburg, gedateerd op
25 Sept. 1550, met de conformatie des konings van 20 Aug.
1556, moeten publiceeren. De beide laatstgenoemde plakkaten
zijn bij hen niet voorhanden, omdat zij hun niet toegezonden
werden. Zij verzoeken daarom exemplaren om die ten getale van
400 te doen drukken, behalve den index van den laatsten
Tebruari 1570, wat een privilegie van Christophorus Plantijn
is, aan wien zij dus om exemplaren schrijven zullen.

g. 12 Augustus 1570. De hertog van Alva aan het hof. Hij
zal weldra de bedoelde plakkaten zenden en beveelt deze
evenals de daarop gevolgden te doen publiceeren.

h. 22 Augustus 1570. Alva aan het hof. Hij zendt hun toe
eenige exemplaren van de ordonnantie van keizer Karei van
25 Sept. 1550, gedrukt in September 1556 bij de confor-
matie door den koning.

Naar de oorspr. brieven en minuteu in het archief van
het hof van Gelderland.

andersins uytgegeven, geemaneert ende gekundight waren," wat klaar-
blijkelijk op de Geldersche en misschien op nog andere plakkaten slaat.
Het vernieuwt voorts het plakkaat vau 35 Sept. 1550 en de conforma-
tie des Konings van 30 Aug. 1556.

1) lees 1570 vgl. vervolg.

-ocr page 264-

XL

4. Publicatie van het verniewwcle iMkkaat in Arnhem, na
29 Aug. 1571.

29 Aug. 1571. De Stadliouder zendt aan de stad Arnhem een
afdruk van de confirmatie des konings van het edict van keizer
Karei V tot extirpatie der secten en conservatie der catholyke
religie in zijne erfnederlandeu, van 30 Aug. 1556, met last zich
daarnaar te gedragen.

Oorspr. stuk met den afdruk van het edict (Antwerpen
Chr. Plantijn) in Landdagsrecessen met ingekomen stukken
no. 5 blz. 611—623.

P. Nijhoff Liventaris van het archief van Arnhem blz. 261.

5. Briefwisseling tusschen Don Loys de Reqiiesens, landvoogd
der Nederlanden en het hof van Gelderland over de plak-
katen 1574.

SO Jtdi 1574. Bequesens aan het hof. Hij beveelt, hoewel een
en ander in 1570 is geschied, de //ordonnantie declaratoir."
met daarin genoemde generale ordonnantie op de religie opnieuw
te publiceeren.

9 Augustus 1574. Het hof aan Bequesens. Zij achten de
publicatie, die voor de goeden onnoodig is en de anderen slechts
verbitteren zal, niet gewenscht, zij kon tot nieuw oproer aanlei-
ding geven. Ook is die publicatie hier minder noodig //Soe wij
sjen dat die onderdanen desser Landen (Godt hebbe loff) euenwell
meestdeels in de religie noch nyet gealtereert dan in den alden
ceremoniën onszer moeder der alder roomscher catholickscher
kercke stanthafftich verblijuen,"

Naar het oorspr. stuk en de oorspr. minuut in het archief
van het hof van Gelderland te Arnhem,

1) n.1. de bovengenoemde van 10 Mei 1569.

-ocr page 265-

XLI

6. Bepaling ten opzichte der plakkaten hy de pacificatie van
Gent. 8 Nov. 1576.

Art. V. Eade opdat middelerlyt niemant lichteljck en stae tot
eenigen begrijpe, captie, oft pericle, sullen alle plaecaeten hier
voertijds gemaeckt ende gepubliceert op \'t stuk van de heresie,
mitsgaders de criminele ordonnantiën bij den Hertoge van Alve
gemaeckt, ende \'t gevolch end executie van dien, gesuspeudeert
worden, totdat bij de Generale Staten anders daer op geordineert
sij. Wel verstaende datter egheen schandael en gebeure in manie-
ren voirschreven.

1) Dit slaat terug op art. IV waarbij verboden werd buiten Holland,
Zeeland en geassocieerde plaatsen iets te doen tegen „de gemeyne rust
ende vrede, sonderlinghe teghens de Catholicque Eoomsche religie ende
exercitie van dien." etc.

-ocr page 266-

II. Verschillende stukken over inpisitie en
iniiuisiteurs in Gelderland.

A. BRIEFWISSELING GEVOERD TUSSCHEN KAREL,
HERTOG VAN GELDERLAND EN PAUS CLEMENS VII,
BETREFFENDE HET GELOOFSONDERZOEK. 1525.

1. Biix Gelriae ClemenU VIL
8 Febr. 1525.

Post oscula pedum beatissimorum humillime exhibita devotis-
sime commendamus nos sanctitati vestre.

Beatissime pater. Cum per totara fere Germaniam Lutherana
heresis perniciossime, proh dolor, disseminata pullulare ae vigere
in dies magis ac magis incipiat non in secularibus modo sed eti-
am in eccclesiasticis personis, nos quoque pro viribus iam sup-
primere et extirpare couemur, ita ut minimus ipsius rumor in
nostra ditione hactenus extiterit; mirum in modum dolemus quod
non idem quoque fiat a vicinis circura nos hic principibus tam
ecclesiasticis quam secularibus, qui ut nobis videtur, multa con-
niventibus oculis permittunt et dissimulant, que non admodum
difficili opera impedire et reprimere possent. Eam ob causam hu-
millime obsecramus ut S V dignetur ipsis authoritate qua fungitur
apostolica mandare ut diligentius aliquatenus hanc in rem ani-
madvertant et invigilent, ne belua hec multorum capitum Christi
ecclesiam simul cum pastore et ovibus suis absorbeat, quod quam

-ocr page 267-

XLIII

miserabile et horribile futurum esset quis dicere possit ? Nos vero
quoniam apud ecclesiasticas personas non minimam huius mali par-
tem latere sentimus et in christos Domini manum nostram mit-
tere non audemus, valde non solum utile sed et necessarium fore
credimus ut nobis quoque et ceteris dictis principibus authoritatis
vestre apostolice mandato permittatur licentia in rectara illos
Christiane religionis viam a patribus olim institutam et tanto iam
tempore sanctitissime observatam reducendi ac cum efFectu co-
gendi, suppliciis etiam extremis si non resipuerint afficiendi. Pre-
stabimus omne quodcumque potuerimus officium etiam si opes om-
nes nostras corpus et vitam denique ipsam impendere necessarium
fuerit, non defuturi suraus negotio huic tam sancto tamque vore
necessario si modo auctoritatem hanc nostram sinceram quam
etiam christianissimam esse non dubitamus, obedientiamque veram
ac debitam confirmaverat, mandatum authoritatis vestre apostolice
quam Christus Dominus ecclesia sue gubernaculo tenentem lon-
geva in omni felicitate conservet. Ex oppido nostro Arnhem III
Pebruarii. Anno MDXXV.

Obedientissimus filius
Carolus Dux Gelrie et Julie
Comesque Zupanie etc.
Charles (m. p.)

Naar: Petrus Balan. MonumentaSaeculi XVI. Iblz. 323, 324.

Innsprück 1885.

1) Pontanus en Knippenbergh lezen voluntatem, vgl. blz. XLVI.
3) Pontanus en Knippenbergh mense Pebruarii, vgl. blz. XLVI.

-ocr page 268-

XLI7

2 Clemens: Dilecto filio nobiUviro Carolo Gelriae et Juliae Diici
ac Gomiti Zutphaniae. 23 April 1525.

Dilecte fili etc. Tuae virtutis et erga summum Deum religionis
preclarum testimonium literae nobis tuae prebuerunt. In quibus
cum de hac tanta calamitate Germaniae quae artibus perpetui
bostis Dei per eius impios ministres Lutlierana heresi infectos
procurata est, conquereris, ostendisque dolorem tibi afferre hoc de-
decus nominis Christi et christianae religionis maculam atque
iniuriam, turn ut vere magnum et pium principem decet, animum
prae te fers hanc tantam impietatem et scelus nefarium vindican-
di, in quo etiam a nobis postulas ut tibi procedeudi adversus
ecclesiasticas personas, quas multas labe hac inquiuatas esse sen-
tis facultatem et potestatem concedere velimus.

Quam nos mentem et quod prestantissimi principis studium,
dignum ista nobilitate et ista virlute quae nobis semper in te
egregia et magna perspecta fuit, vehementer in Domino commen-
damus omnique nostra beuivolentia et charitate complectimur,
Dominumque Deum supplices exoramus, ut tali et tam catholico
principi suoque divinae Maiestatis honori ita dedito secunda om-
nia et prospéra concedere dignetur. Quod vero ad negotium ipsum
attinet, credimus nobti tuae esse notum, quo nos studio qua sol-
licitudine et cura non litteris solum et scribendo, sed legatis
nunciis commisariisque nostris mittendis excitare et animare om-
nes principes Germanie conati fuerimus, ut cum ruina et detri-
mente christianae verae fidei cladem quoque suam et ruinam con-
iunctam ne aspernarentur, sed obviarent pravis principiis quorum
fines et exitus ad ipsorum primam perniciem essent erupturi ; in
qua admonitioue et cohortatione a nostri pontificatus initio usque
ad hunc diem assidui fuimus, dolentes et gementes turn exitium
animarum quarum precipue uobis cura a Deo demandata est, tum
istius nobilissimae et nobis charissimae Germauicae nationisdam-

-ocr page 269-

XLV

num et ignominiam; quas nostras liortationes cum plures et
maiore studio suscepissent, esset nunc illi populo a Deo facta sa
lus; sed neque desistemus hoe idem agere per occasiones tempo-
rum. Nunc quidem quod ad tuas postulationes et pia ac sancta
desideria attinet, laudantes summe propositum et prudentiam
nobtis tuae, quoniam eiusmodi facultatem personis ecclesiasticis ti-
buere oportet iuxta ordines et régulas sanctorum patrum, qui
postea tuae auctoritatis gladio armati mandatum et commissionem
suam exequantur, committimus tenore presentium et facultatem am-
plam damns dilecto filio nostro Erhardo cardü Leodiensi; ut ipse, qui
et homines et res habet cognitas, tales personas nominet, quae et
virtute et religione et doctrina aptae sint ad inquirendum contra
Lutheranos, et eos si convicti fuerint vel cogendum ut resipiscant
vel si pertinaces in suo scelere et impietate permanserint tanquam
hereticos puniendum; quae etiam personae nominandae tibi gra-
tae et aeceptae esse dignoscantur. Nos enim talibus qui per
dictum cardinalem nominati et a te acceptati fuerint, omnem te-
nore presentium damus apostolica auctoritate facultatem simul et
potestatem contra dictas ecclesiasticas personas, quae compertaein
ista nefaria heresi fuerint procedendi etiam dimissa tela iudicaria
summarie ac de plano sola veritate inspecta, et si convictae fue-
rint, il las publice retractare cogendi aut pertinaces et obstinatos
extremis suppliciis puniendi iuxta ordinem et morem a sanctis
patribus et romanis pontificibus contra hereticos statutum, non
obstantibus quibuscumque. Tu ergo dilecte fili in hac pia et ca-
tholica mente erga omnipotentem Deum perseverans confidere de-
bebis te premia ab eo digna a nobis quidem omnem gratiam, a
cunctis hominibus laudem reportaturum.

Datum Romae die XXIII Aprilis MDXXV Anno secundo.

Naar: Balan, Monumenta Saec XVI, blz. 128, 129.

1) hie sequebantur in originali minuta verba postea omissa: «Su-
per quo illius circumspectioni et potestatem concedimus et talis curae
suscipiendae onus ac debitum iniungimua."

aanteekening volgens Balan.

2) scil: pontificii.

-ocr page 270-

XLVI

Daar het antwoord van Clemens voor de uitgave van Balan onbe-
kend was, vond ik het noodig dit hier af te drukken en voeg er vol-
ledigheidshalve Karel\'s schrijven (uitgegeven naar het oorspronkelijke
stuk zelf) aan toe. De brief van Karei was overigens reeds lang be-
kend, hij komt voor bij Pontanus Hist. Gelr. blz. 720, Knippenbergh
Hist, Eccl, Due Gelr. blz. 143, 144 Mr. G. v. Hasselt Stukken voor
de Vaderlandsche Historie 4 dln. 1792—93 II blz. 72, 73. Hunne le-
zingen verschillen echter op het laatst van den brief zoowel van el-
kaar als van het oorspronkelijke.

-ocr page 271-

B. STUKKEN BETREFFENDE BENOEMING-EN, COMMIS-
SIËN, SALARIS ETC. VAN INQUISITEURS VOOR
GELDERLAND. 1548—1563.

1. Besluit van den Keizer, roerende het salaris van de Inqui-
siteurs, notarissen en procureurs-fiscaal etc. 1 Mei 1546.

Aangezien de Keizer onlangs eenige inquisiteurs heeft gecom-
mitteerd en doen subdelegeeren, o.a. „in onsen landen van Gelre,
Vrieslant, Overijssel, Groningen en Utrecht, heeren Nicolaes de
Nova Terra, bisscop van Ebron, ende^ Bernard Grouwell, prior
vanden predickheeren tot Zwoll," heeft hij besloten ieder der in-
quisiteurs 33 stuivers \'s daags toe te kennen, den notaris 20
stuivers en de procureurs-fiscaal 18 stuivers\'s daags voor den tijd dat
de inquisiteurs en hun helpers buiten hun woonplaats vaceeren om
inquisitie te doen. De vacatiën in Gelderland moet meester Ge-
rard van Eenoy, rentmeester-generaal aldaar betalen. Gegeven in
de stad Bijns.

Naar de uitgave in J. J. Dodt van Flensburg en H. J.
Eoyaards Archief voor Kerkelijke en Wereldlijke Geschie-
denis, inzonderheid van Utrecht 7 dln. 1838—48. Dl. V
blz. 318.

2. Subdelegatie van twee inquisiteurs 18 Mei 1546.

Erater Nicolaus Houzeau, inquisiteur, subdelegeert uit kracht
van den bul van paus Clemens "VII van 13 April 1525 dien hij
hier volgen laat: Nicolaus de Nova Terra, bisschop van Hebron
en Barnardus Gruwel, prior der predikheeren te Zwolle tot onder,
inquisiteurs.

Dodt. Archief etc. Dl. V blz. 313, 317.

1) d. 1. Bitche in Elzas-Lotharingen.

-ocr page 272-

XLVIII

3. Bedankbrief voor het inquisiteurschap van Nicolaas van
Nieuwland 3 Juni 1546.

Nicolaas van Nieuwland bedankt voor de liem 1 Juni toegezon-
den commissie als inquisiteur, wegens zijn vele bezigheden als
pastoor van Haarlem en recommandeert Hermannus Goudanus, de-
ken van St. Marie te Utrecht, Mr. Nicolaus de Castro, theol.
licentiatus en Mr. Cornelis Streyen, theol. licentiatus als inquisiteurs
in zijn plaats.

Brief v. Nicolaas v. Nieuwlandt aan Lodewijk Schore,
president van Z. M\'s. geheimen raad, naar het oorspr. stuk
op het rijksarchief te Brussel uitgegeven in Bijdragen voor
de Geschiedenis van het bisdom Haarlem 4de deel 1876
blz. 409, 410.

4, Correspondentie tusschen het hof van Gelderland en de land-
voogdes, koningin Maria over de instructie des inquisi-
teurs etc. 7 en 19 April 1547.

4a. Het hof aan de landvoogdes,

Aen die Coninghinne.

Allergen. Vrouwe. Den lillen dach van dese maent is voir ons
gecömen die Prior van den conuent van den predikren binnen
Zwol), ons te kennen geuende hoe dat hij mitten Bischop van
Ebron vijt crachte van zekere pauslicke bulle gesubdelegueert is
tot Inquisitoren der Ketterie en bij Keije Matt geadmitteert ouer
dese zijner Mats Nederlanden, Ende dat om die selue sijne cö-
missie te achteruolgen, hij in desen landen van Gelre tegenwoer-
delick gecommen was begherende van ons tott volbrengen der

-ocr page 273-

XLI7

vurs. sijner commissie adresse en assistencie volgende zekere opene
bryeuen ende instructie sijner Ma^t- daertoe dienende. "Waerop
van hem bij ons begbeert sijnde visie van de vurs. subdelegatie
en andere stucken, hebben bevonden: In den eersten die vurs.
subdelegatie geschiet to sijn vyt crachte van zekere bulle bij
Papa Clemens gegeuen tot versoeck hoichlofflicker gedachten
Vrouwe Margarita, Regente doen ter tijt ouer Key Mats Neder-
landen int jaer XV^ XXV, Ende dat die vurs. bulle in specie
inhoudt, die prouincien in den welcken die selue te wercke
gestelt soude worden, in wellicke specificatie het furstendom van
Gerre efl. Graeffschap van Zutphen nit beuonden en worden, wel-
licke zwaericheyt bij ons den vurs. Prior voirgehouden sijnde,
heefft ons daerop geantwordt, dat int narratiff der vurs. bulle
generalick gementionneert worden die Nederduijtsche landen,
Ylaenderen efl andere heerlicheyden Key Mat subject. Ende int
disposityff oick beuonden wordt nae die vurs. specificatie dese
generaele clause: //Ende andere vurgeschreuen heerlicheijden" onder
wellicke generaele clause, gemerckt \'t vurs. narratiff, hem dochte
deze landen van Gelre efl Zutphen begrepen to worden.

Waerop bij ons hem weder geseyt is geweest, dat ons dochte
die selue generale clause alleen gerefereert te moegen worden
totten landen en heerlicheyden van de wellicke ter date van de
vurs. bulle Key Mat besitter ende die vurs. Vrouwe Margareta
Impetrante van wegen Key Mats Regente was, Ende dat gheen
apparentie en was dat die selue Vrouwe Margareta in meyninge
geweest was die vurs. prouisie voir de landen bij andere heeren
beseten, te begberen, Om wellicke zwaericheyt, hoewel wij dese
zaecke geren geauancheert sagen en daertoe oick alle assistencie
schuldich ende willich sijn te doen, hebben nochtans vanden vurs.
Prior begheert van sijn commissie te willen supersederen ten tijt
toe wij Uwe Mat bier aff geaduerteert hadden, ten eijnde hij
\'t zekerlick mochte besoigneren, ende geobvieert mocht worden
alle allegatien van nulliteyt die bij eenige particuliere off Steden
deses landts gepretendeert soude moegen worden, waer vyt confusie
soude moegen verrijsen, vaermede hij te vreden geweest is. Wij
seynde Uwe Mat hierbij gevueght copie vande vurs. subdelegatie,

-ocr page 274-

Daerenbouen Allergen. Vrouwe hebben wij in die instructie der
vurs. Inquisitoren gegeuen, bauenden, dat daer wal zwaericheyt
inne vallen mocht in desen lande in den articulen dia wij Uwe
Matt hierbij ouer seyndan. Want aangaande dan eersten articule sal
uwe Mat gelieuen te weten, dat men in dese lande voir aan oudt
recht enda gewoonte houdt, dat man ghaan gevangen vyt den
steden en mach vueren, noch oick vyt aan ampt ind\' ander.

Twellick oick die amptluyden int accepteren van hoera ofRcien
gewoentalick sijn te bezwaren, waeromme alzoo in Kij Mats instruc-
tie nit ta veranderen en staet, soude ons onder correctie goedt
duncken, dat Uwe Mat dan Inquisitoren dede seggan, dat sij wel
doan sullen die gevangen te laetan in da steden daer sij geap-
prehendeert worden, off indien sij opt platt landt gevangen worden,
die selue te doen leyden in da naaste stadt, om daer tagan han
te procederen achteruolgende hoer vurs. instructie.

Aengaende het Ile articule is in allen dasan lande een gewoanta,
dat men alle criminele gevangen op cautie relaxaart, ende susti-
naren dia steden sollick preuilagie en gewoanta plaatze te hebben
in allen delicten ande crimen oick lese Matis diuine ende humane.
Ende hoewel ons tzalue bedunckt te sijn tegen Eecht, Eeden en
billicheyt, zal nochtans van noede sijn daerop te latten ende
den Inquisitoren te declararan hoe sij henluyden hier inne sullen
hebben te regieren.

Voirt allargan. Yrouwe, Wij houden Uwe Matt geaduertaart
van de geloafftenisse den ondersaeten van desen lande gedaen,
dat men henluyden nit en soude imputeren noch op leggen die
fauten in materie van sacten bij hun in tijden van den hartoch
van Cleue gedaen, Ende dat daeromme ons onder correctie guedt
duncken soude den inquisitoran to doen seggan hen daarnae to
reguleren. Van alle wellicke zwaericheyt wij Uwe matt wel
hebben willen aduertaran, Omme daarop te letten ende obuieren
voel inconuenianten ande murmuratian die anders daer vyt souden
moegen varrijsen. Ende daarnae ons te laatan weten Uwer mats
guede gelieffte, om die selue in alle nearsticheijt nae onsen claynen
vermoegen to volbrengen.

-ocr page 275-

LI

Allergen. Vrouwe. Wij recommanderen ons in alle oedtmoe-
dicheyt en alle onderdaenicheyt in die guede gratie van Uwe
Mat ende bidden den almecbtigen die selue in hoogen ende
voirspoedigen regimente lanckleueude te bewaeren. Gescreuen te
Arnhem den Vilten dach Aprillis XYc XLYII stile i)

Stadtholder ende Raeden.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

éh. De landvoogdes aan het hof, 19 April 1547.

Edele, welgeboren, lieve ende welbeminde! Wij hebben ont-
fangen uwe briefven van den Vlln ende Villi dagen der jegen-
woordiger maent, ende naedien wij deselve, mitgaders de bijge-
lachte stukken, hebben doen duerzien ende visiteren in \'s keysers,
ons heeren ende gebrueders, secreten raede, eerst aengaende de
zwaricheyt, die ghij maeckt, den prior des convents van den
predikeren binnen Zwol te admitteren opt stuck van der inquisitie
des geloofs bynnen den furstendom van Gelre ende graefscap van
Zutphen, mits dat de pauselycke bulle, uuyt crachte van dewelcke
hij gesubdelegueert es, deselve landen nyet en begrijpt, ende om
andere redenen bij u geallegueert, begerende hier op te wetene
onse meyninge, soe bevinden wij, dat de voorscr. bulle es generael,
begrijpende nyet alleenlycken de landen, staende onder zijnder
Mat gehoorsaemheyt ende subjectie, mair oick de landen van der
neder-Germanye, ende want tfurstendom van Gelre ende graefscap
van Zutphen zijnder Mat toebehoorde lange voor den jaren
XV" vijfendetwintich, date van der concessie van de voorscr. bulle,
hoewel dat tselfde furstendom ende graefscap bij anderen geoccu-
peert was, soe en behoort nyemant van den steden noch andere
particuliere persoonen hierinne eenighe zwaricheyt te maken;

1) men leze: stilo curie Gelriensis.

-ocr page 276-

LH

ende deghene die onder tdexel van desen senden willen allegueren
nulliteyt, zouden hen bethoonen te zeer gunstieh ende favorabel
den ketters ende anderen, mit eenige secten besmet; ende en es
gheene apparentie dat yemant zulcx soude willen bestaen te
doene, soe zij tselve bij tijden wijlen heere Kaerle van Egmond
nyet en souden hebben dorren doen; mits welcken ghij die van de
inquisitie zonder eenige zwaricheyt behoort te ontvangen ende
admitteren tot
Volbringen van zijnen laste, ende hem daerinne
alle hulpe, bijstant ende assistencie doen ende bewijzen, zoe dat
tot conservatie van ons heyligen kerstengeloove van noode es.

Aengaende de zwaricheyt, bij u bevonden in d\'eerste article
van des voorsz. Inquisitors instructie, nopende tvervueren van den
ghenen die gevangen zullen worden, wij bevinden wel redelijk,
dat men de waerlijcke ende leekenluyden, die bynnen de steden
gevangen sullen worden, daeruuyt nyet en vervuere; maer als van
de geestelijcke luyden, men behoort die te seyndene ter plaetsen
van der provinciael raede, nae uuytwysen van der instructie, ende
achtervolgende dien scrijven wij aen die van de inquisitie hem
hiernae te reguleren.

Als van de privilegiën ende gewoonte van den lande, dat men
alle criminele gevangen up cautie relaxeert, sustinerende de steden
van Gelderlandt tselfde privilegie ende gewoonte plaetse te hebben
in alle delicten ende crimen, oick lesae Matis divinae et humanae,
hoewel u bedunckt tselfde tegens recht, redene ende billicheyt
te zijne, wij en kunnen ons nyet laten beduncken, dat de voorsz.
steden zulcke privilegiën ende costumen hebben, ende al waert
dat zij die hadden, soe es waerachtich dat zij die nyet gebruyckt
en hebben bij tijden van den voorn, wijlen heer Kaerle van
Egmonde, deweicke in zijnen levene zeer scerpe ende rigoreuse
justicie tegens de ketters wel konste doen ende laten geschien,
ende es K. Mats wille ende meyninge, dat men van gelijcken
noch doe.

Maer soe verre alst betreffen mach de geloolFtenisse, den onder-
saten van Gelderlandt gedaen, dat men heml. nyet en soude
imputeren noch opleggen der faulten in materie van secten, bij
hen in tijden des fursten van Cleve gedaen, wij scrijven aen den

-ocr page 277-

LUI

Toern. inquisiteur, hem hierin te reguleren ende denselven onder-
saten uuyt zaken van heuren delicten, bij tijden desselfs fursten
van Cleve gedaen, ongemoeyt te laten.

Den edelen — van Hoogstra\'ten ende kanselier ende luyden van
den rade in Gelderlandt.

op den rand stond: du 19 d\'April 47 après pasque.
Naar de oorspr. minuut op het rijksarchief te Brussel uit-
gegeven door W. Moll, Anastasius Yeluanus, iu N. C. Kist
en W. Moll. Kerkhistorisch archief Dl. 1.1857 blz. 114-116.

;

5. Bevel der koningin aan het hof van Gelderland aangaande
den inquisiteur Bernard Gruwel. 12 April 1548.

La reine ayant vue l\'instruction donné par le gouvernement
et ceulx du conseil en Geldres aux conseillers, maistres Josse
Cranevelt et Jehan Egidii, touschant l\'inquisiteur de la foy, le
, prieur des Jacopins à Zwol, s\'a trouvé convenir à présent, pour

plusieurs bonnes considérations, de faire aulcune défense aud.
pryeur, de point continuer sa charge ès aultres quartiers du pays
de Geldres et de Zuytphen, ou y envoyer aultre en son lieu,
mais que on lui doibt donner pour assistant ung notaire expert
et qualifié, pour faire les informations aux gaiges, conten/es en
ses instructions, et déclairer expressément, qu\'il ne doibt procéder
à l\'exécution de sa charge, sans avoir ung notaire plus expert
et qualifié, qu \'il n\'a eu jusques à présent, et que lesd. du conseil
le doibvent pourveoir de quelque notaire qualifié ou qu\'ilz lui
ordonnent d\'en chercher ung, qui à l\'advis desd. du conseil soit
qualifié et souffisant, et en ce faisant, samble qu\'il sera remédié
à tous inconveniens, comme plus amplement a esté declairé de
bouche ausdits conseillers. Ainsi advisé à Bruxelles etc.

Uitgegeven door W. Moll in diens Anastasius Veluanus
blz. 114, extract uit de oorspr. minuut, berustende op het
Brusselsche rijksarchief.

-ocr page 278-

LIV

U/OOtOI/D/M/tO U/CJ^ orot^t^doi/booil O l^ij JJXVO j-rjltc/.

Marie, bij der gracie Godts ConinghiDiie-douayri(
van Hongrijen, van Bobemen end Regente.

Lieve beminde. U is wel kenlyck, hoe dat de keyser onss
heere ende brueder begeerende te versiene totter extirpatie van
den secten ende ketteryen hier voertijts geresen, ende gepulluleert
in diversche quartieren, heeft doen subdelegueren ende commiteren
in den landen van herwertsovere diversche inquisiteurs. Den
welcken zijne mateyt heeft doen geven macht ende instructie om
hen te informeren van den ghenen die zij bevinden sullen ge-
suspecteert, geinfecteert oft belast van de voirsz. secten oft kette-
rijen, ende doen procederen tegen den beschuldigten navolgende
inhouden van den ordonnantiën ende placcaten daerop gepubliceert.
Ende want zijne ma^eyt onderricht is, dat eenige van de voirn.
inquisiteurs, die geestelijcke persoonen zijn, om nyet genoteert to
worden van irregulariteyt, gemerct oick dat de zaken diversch
ende zwaer mogen zijn, om te decerneren, zwaricheyt maken,
hun informatien to communiceren, ende aen te brengen den
officieren-fiscalen de ghene die zij bevinden gesuspecteert oft be-
last, van tegens de voirsz. ordonnantiën ende placcaten gedaen to
hebben, daerbij gevuecht dat zonder geassisteert, ende geauctori-
zeert te zijne, zijluyden zouden mogen te seer cleynmoedich zijn,
om hun debuoir te doen. Zunderlinge als de gesuspecteerde per-
soonen van eeniger qualiteyt, ende grooten ge talen zijn, mitz
welcken de voirsz. delicten zouden mogen ongestrafft blijven,
zonder te voerschijne to commen. Daer uuyt meerdere inconve-
nienten zouden mogen rijsen.

Soe versuecken wij u ende duer expresselycken laste ende
bevele van zijnder ma^eyt ordonneren, dat tallen tijdt ende stonden
ende zoo dickwils als ghij bij den voirn. inquisiteurs, oft eenigen
van dien des aensocht wesen, ende ghij zulxs van noodt bevinden
zult, hen geeft enigen van U off andere personaige geleert ver-
standich, ende geexperi men teert wesende, soewel om tegenwoer-

6. De landvoogdeB Maria aan het hof van Gelderland over de
assistentie der inquisiteurs 29 Mei 1549.

\'riere

-ocr page 279-

LV

dich to zijne totten informatien, die zij nemen zullen als oyck
om die te visiteeren, ende voirts u dit te communiceren ende
den fiscalen. Om ingevalle ghij die materie daertoe gedisponeert
vindt, te doen procederen totter apprehensie van den misdadigen
ende pugnitie van dien na vuytwijsen van den voirsz. ordonnan-
ciën, de wellicke zijne mateyt wil ende verstaet onverbreclijcken
onderhouden ende geobserveert te worden, sonder eenige simulatie.
Ende dat ghij van stonden aen ende sonder vertreck doet ver-
nyeuwen de publicatie van dien. Ende des en zijt in gheenen
gebreck. Lieve beminde God zij mit U.

Geschreven to Brussel den naestlesten dach van Meye a» 1549.

get. MARIE

VEEBE7KEN.

Opschrift:

Onsen Lieven ende welbeminden die Stadtholder cantzeler
ende luyden van Keysers Eaide in Gelderland.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

f

7. Gedeelte uit een brief van den stadhouder en het hof van
Gelderland aan de landvoogdes, koningin Maria, betref-
fende het salaris van den inquisiteur Bernard Gruwel,
81 Jan. 1550.

.....Ten anderen, allergen. Vrouwe! alzoe pater Grouwell

alhier gevaceert heefft langer dan den tyt geexprimeert in die
bryeuen van assignatie van syn tractement, maeckt die laut-
rentmeester alhier zwaericheyt, als redelick, hem syn vacatie te be-
taelen. Niettemin alzoe die vursz. pater Grouwell alhier noet-

1) Vgl. hierbij de rekening van den landrentmeester Thomas Gra-
maye over 1550 op blz. LXII.

-ocr page 280-

LVI

saeckelick heefft moeten vaceren ende nocli zekeren tijt zal moeten
vaceren, om saecken, die bij hem begonst zijn, te voleynden, heb
ick, van Hoochstraten, hem bij den vursz. landrentmeester doen be-
taelen, daeromme sal uwe mat gelieuen denselven landtrentmeester to
hove kommende, to doen gheuen olf ons over te seynden behoir-
liche ordonnantie, soe van tghene hij alreede pater Grouwell
betaalt heeft, zedert exspiratie van sijn assignatiebryeven, ende
noch betaelen sal voir den tijt, dat hij hier noitlicken als bouen
sal moeten vaceren.

De brief is in zijn geheel te vinden in W. Moll
Anastasius Veluanus, in N. C. Kist en W. Moll Kerkhis-
torisch Archief I blz. 120, 121, uitgegeven volgens het
oorspr. stuk op het rijksarchief te Brussel.

8. Het hof van Gelderland aan de landvoogdes, koningin Maria
over de inquisiteurs Sonnius en Gruwel. 1 Jan 1550.

Daar er in Gelderland nog plaatsen waren, daar broeder Bernt
Gruwel de inquisitie nog niet had uitgericht en anderen, daar hij
deze zelfs nog niet begonnen heeft, en zij vernamen dat doctor
Pranciscus Sonnius ook gecommitteerd was om in deze landen te
inquireeren, hebben zij zich schriftelijk tot hem gewend en van
hem vernomen dat hij wel commissie van den paus had om in
deze landen te inquireeren, maar niet van den keizer. Had hij
die laatste, dan was hij geneigd om een zoo goed werk waar te
nemen, voorzoover hij van de inquisitie in Holland en Zeeland
voor een tijd ontheven kon worden. Dit zou wel kunnen geschieden,
als zijn collega, heer Lambert Wilhelmi, pastoor te Delft, daar
zoolang procedeerde.

Verder meenen de raden van het hof dat Sonnius hier beter
zal kunnen werken dan de pater van Zwoll //wesende zeer harthoo-
rich." Zij verzoeken voorts, daar Sonnius met het noodige gezag
moet kunnen procedeeren, commissie van \'s Keizers wege en

-ocr page 281-

LVII

mandemeut tot uitbetaling van zijn traktement en wel zoo spoedig
mogelijk, opdat hij ,/als grootelick van noode is" terstond kan
beginnen, waartoe hij dan Gruwels assistentie begeert, tenminste
totdat de zaken door dezen begonnen, uitgericht zijn.

De brief is in zijn geheel te vinden bij Moll Anastasius Ye-
luanus in N. O. Kist en W. Moll Kerkhist. Archief DL I.
blz. 118, 119, aldaar uitgegeven volgens het oorspr. stuk
op het rijksarchief te Brussel.

9. Aanteekening over Willem Lindanus als inquisiteur
sedert 1668.

In dit jaar werd Willem Lindanus door de inquisiteurs Joost
Tiletanus en Michaël Bajus tot onderinquisiteur over Holland,
Gelderland, Friesland en Groningen aangesteld.

Yolgens het Eepertorium der Hollandsche Plakkaten blz.
113, 113, meegedeeld in G. Brandts Historie der Reformatie.
Dl.I 1677 blz. 256.

1) Later kreeg Sonnius op zijn beurt hulp. Den 18 Juni 1555
werd aan Nicolaas de Castro, wiens commissie als inquisiteur van 9
Sept. 1550 dateert, bevolen om Pranciscus Sonnius in Holland en Gel-
derland te assisteeren. Vgl. J. J. Dodt van Flensburg, en H. J. Eoyaards
Archief voor Kerkel. en Wereld. Gesch., inzonderheid van Utrecht.
Dl. V blz. 324 en 335 en blz. 319 en 320.

-ocr page 282-

c. EXTBACTEN UIT DE REKENINGEN DER LANDRENT-
MEESTERS VAN GELDERLAND, BETREFFENDE DE
VERRICHTINGEN VAN DE INQUISITEURS BERNARD
GRUWEL EN FRANCISCUS SONNIUS, EN VAN BOR-
CHART VAN DEN BERCH, KANNUNNIK VAN St. WAL-
BURG TE ARNHEM. aO 1547—1560.

Bekenyng Gerards va Benoy comissaris upt stuck van de do-
meynen ende incomen in den landen Gelre ende Zutphen,
doeyide oick tofficie van ontfanger-generall aldair van
eenen jaren eyndende lesten JDecembris anno XV" XLVIl.

fol. XLII verso.

Brueder Bernt Gruwel van Emmerick, commissaris opt stuck
van den gelooue de somme van ii" xciiii pont viii stuvers van xl
grooteu Ylaems tpout. Ende dat vuer hondert vyer en tachtentich
daegen die hij int bedienen van zijne voersz. commissie in den Pursteu-
domme Gelre gevaceert heeft tot xxxii Stuv. Brabants s\'daeges vol-
gende Key. Mats open bezegelde brieven van mandament in dato
fersten May xlvi ende van copie unt quitancie hier overgelevert
wordt indt mitsdyen hier de vuersz.

iic xciiii pont VIII st.

In margine :

Bij machte van oepen brieven van commissien onses Heren des
Keysers in date van den iersten in Mey xv« ende xlvi ende geveri-
fieert inden financiën soe dat beleg dair van copie authentyck hier is
over gegeven inhoudende de selve brieven hueren commissien gedue-
rende den tijt van een jaer innegaende xvten in Mey xv" xlvi, alsoe
duerende bis ten xvten der selve maent int jair xv^ xlvii mit
oick quitancie daer op dienende ende op ten loon van elix
sunderlick als in den text.
fol. XLIII.

Dirick Wolff gezworen notaris des voersz. Commissaris van den
geloove die somme van clxxvii pont van xl grooten over gelycke

-ocr page 283-

LIX

somme hem bij den comissaris Eenoy betaelt van dat liij mitten
voerg. brueder Bernt Gruwel in den lande gevaceert beeft clxxvii
daegen tot eën carolus gulden s\'daechs sicb gedraegende ter selver
somme als bij copie vanden voersz. brieven die mit quitancie hier
overgelevert wordt. Ergo hier den selve. — clxxvii pont.

In margine:

Nota. Gemerct heure vacacien wordden genomen te weten dat brue-
der Bernt Grouwel tot in November end van den notaris tot in De-
cember xcc xlvii, dwelck is buyten ten tijde va beuren cömissien. Oick
en houdt hueren quit egeen specificatyen van de daegen bij hen
gevaceert noch oick attestatie van de selvë huere vacacien alst
behoort: ideo sy hier van gesproken mit den heeren van de financie.

De Matt der Coniginne heeft geordoneert als voren by den
quoyten deze dachghelden ende vacacien te passeren volgens den
open brieven daer van wezende tot d\'expiratie van den tweeden
jaere ende nu vordere et ideo transz.

Idem over anno XVc XLVIII.
fol. XXXVIII.

Broeder Bernairdt Gruwel, doctor in der Godheyt, prior der
predicaren binnen Zwol en comissaris opt stuck van den gelove
in den Lande van Gelre ende Dirck Wolf zynen notaris de some van
n® XXI pont iiii stuvers hemluyden bij cancheller en Eaiden getanxeert
voor hare vacatiën te weeten des comissaris van Ixxxii dagen en des
notaris tnegentich dagen die sij in saicken vanden gelove ge-
gevaceert hebben den vi® October xlviii dair inne begrepen als
bij tanxacie en quitancie hier overgelevert. Dus hier de selve.

iic xxi pont iiii stuvers.

Eerste rekeninge Thomasz Gramaye Bentm»" generael van den
domainen Key Ma* in Gelrelandt van eenen jaere eindende ultimo
Becembris A^ CF» ende XLIX.

1) d.i. verantwoording.

-ocr page 284-

LX

foL XLI verso.

Pater Barnardus Grouwel, prior dar predicaren binnen Zwolle,
inquisitor ende Commissaris Kay Ma^ in saken des heyligen
Christenen galoua ande Dirick Wolf notaris inder zalver zaken
de somrae van twee hondert drye ende tachtentich ponden acht
schellingan munte te daser rakeninga. Ende dat over hondert
ende negen daegen bij hemlieden indar selver zaken zoo tot
Nijmegen als elders gavaceert zedert den lesten Octobris anno
acht ende veertich totten xvi Eebruarij daer naar volgende ano
xlix den commissaris te xxxii stuvers ■\'sdaechs ende dan notaris te
XX stuvers s\'daechs. Alsz tsalua breeder blijckende bij een
ordonancie bij mijnen heere den stadtholdar daeruan gegeven,
ende onderteekent in date xiiiien Februarij anno xlix, mit
quitancia daer toe dienende hier ouergeleuert. Dus hiar deselve,

II" Ixxxiii pont VIII scallinga.

In margine:

Bij machte van dar acten ende ordonancie vander coninginne
ende der heren van den financiën ende ordinancie van den Stad-
houder ende guvernaur van Gelre met quyting daerop dienende
hier tzamen ouergegeuan.

Idem over anno XY» L,

fol. XXXI verso.

Van diversche vier parsoonen die ovarmitsz zakare delicten in
saken das heyligen cristangeloeven bij den commissarissan boven
zakere amende corporeele gecondempneert zijn tot vollust der on-
costen te betalene te weeten Gearit Biasman xxv dalers, Lysbet
Lossarts xx dalers, Thomasz Naayster xv daelars ende Henrick
van Steenbergen xii daalders, als blijct bij een attastacie van Loysz
van Wesanhagen notaris in saken des hailige Cristangeloeve tot
assistencia vanden inquisiteurs gecommitteart hiar ovargalevert, mits-
gaders oick attastacie vanden momboir Cranavelt dat hij voor alckan
daalar maer en heeft ontfangen xxviii stuvers daeromme hier de
voers. Ixxii daelers makende in munte deszer rakenyng.

c pont XVI st.

-ocr page 285-

LXII

In margine :

Bij attestacie onder handteiken van Mr. Loys van Wesenhac-
gen, notaris ende Mr. Joes van Cranenvelt voight van Gelre die-
nende opten prijs vande daelders in den text geruert.

fol. XLYIII verso.

üoetori Francisco Sonnio, Inquisiteur ende commissaris inde
saken des heyligen cristenghelooue de somme van twee en tse-
ventich ponden, ende Loyz van Wesenhagen notaris inder selven
saecken de somme van drye ende veertich ponden vier scellingen
munte voirscreven onder gelycke somme hemlieden competerende
over
XXXVI daegen die zij inde affairen huerder commission ge-
vaceert hebben zedert den xxixen Decembris anno xlix totten men
Februarij daer navolgende, den commissaris tot ii pont ende den
notaris te xxiiii stuvers s\'daechsz, allet breder bl\'ijckende bij copie
authentycke van den openen brieven Key. Ma^ in date x» Decem-
bris anno xlix, gerectifBceert opten rugge alst behoirt, bij de-
welcke den ontfangers vanden exploiten van Hollandt, Zeelandt
efl
Yrieslandt efl oick van den furstendomb Gelre bevolen wort den
voirsz. commissaris ende notaris zoo wanneer zij bij die Key.
Mat Rade aldaer in saken huere ofïicien ontboden worde, huere
vacatiën, sommen efl pretentien onder huer assumatie ende behoir-
lijcke declaratie te betaelen. Daerom hier bij de selve copie oick
copie vande missive daerbij dë comissaris tot Arnhem te comen
ontboden is, die men hier mit behoirlicke attestatie ende quitantie
overlevert de voirsz. twee sommen tsamen gedragende

cxv pont iiii st.

In margine :

Navolgende den openen bezegelde brieven van cömissien ons heeren
des Keysers inhoudende ordinancie ende taxatie in daten ende
gerectifficeert bij den heeren van den financiën als inden text ende
den besloten brief van den Stadthouder efl cancelier van Gelre daer-
mede de voirsz. comissaris ontboden is, daer af copie auctentiecke
hier werdt overgegeven met quitancie inhoudende attestacie daer op
dienende.

-ocr page 286-

LXII

fol. XLVIII verso.

Pater Bernardus Grouwel ende Dierick Wolff notaris de
somme van tweeliondert twee ende tseventich ponden negen
scellingen, ter cause van gelycke somme hemlieden bij mijnen
heeren die Stadtholder toegetaxeert voir diversche vacatiën bij
hemlieden in saken des heyligen Gristen gelooue gevaceert. Item,
hoewel byder Mat vand. Coniginne geordonneert was opten iii® reke-
nyng des comissarris Eenoy op gelycke partye dat men des Grouwel
na expiratie van den iien jaere twelck was in Mayo xlviii tgeen
vacatiën meer en soude betalen, werop de lantrentmeester zwaricheyt
maecte nochtans als vuyt crachte van een ordonnancie sedert bij
de Mat vander Coniginne desz aengaende geexpedieert ende byden
landrentmeester op zijn i® rekenyng overgelevert als by taxatie voirst.

iic Ixxx pont IX st.

In margine:

Bij machte vanden acten van de coninginne ende den heeren
van der financiën overgegeven op de naestvoirgaende rekenyng fo
xli ende ordonnancie vanden stadthouder ende gouvernante van
Gelre met quitancie daar op dienende hier overgegeven,
fol. LI.

Den weerdigen pater Bernardus Grouwell de somme van twee
hondert negen ponden twaelff scellingen ouer Ixxxi daegen bij
hem in de saken der inquisitie gevaceert vand men Pebruarij
totten iiiien Aprillis ende vanden xen Aprilles totten xvinen Ju-
nij anno vyftich, breeder blijckende bij de taxatie vanden Eade
die men hier met quitancie ouerleuert, dus hier

iic IX pont XII SC.

In margine:

Bij machte van den acten ende ordinancie hier voer gecomme-
moreert ende ordinancie van taxatiën des stadhouders ende canceler
van Gelre met quitancie hier ouer gegeven,
fol. LI.

Doctor Eranciscus Sonnius commissarius op tstuck van der
Inquisitie de somme van hondert ende tnegentich ponden munte

1) vgl blz. LX bovenaan.

-ocr page 287-

LXIII

voirscreven over xcv daegen bij hem in de selve sakeu gevaceert
zedert den xiien Martij totten mien Aprilis ende vanden xxten
Aprilis totten xxixen Junij anno vijftich, alle die dagen in-
cluysz, Daeromme hierbij zijn attestatie ende quytancie de voirsz.

cxc pont.

Lojs van Wesenhagen, notarius in de selue saken de somme
van hondert veerthien ponden munte voirsz. ouer gelycke xcv
daegen bij hem ten tijde ende in saken voirsz. gevaceert, als blijct
bij zijne attestatie ende quitancia hier ouergeleuert gegauen.

cxiiii pont.

Idem over anno XT\'\' LI.

fol. LUI.

Doctor! Francisco Sonnio, commissaris in den zaken des hey-
ligen cristen gelouas de some van hondert vijftich ponden
munte daser Eekeninge ouer Ixxv dagen bij hem gevaceert in
dar Inquisitïen zoa tot Wel, Venlo, Eemunda als Arnhem in de
maanden Aprili, Junio, Julio en Augusti blijckenda bij dasselfPs
inquisiteurs attestatie en quitancia hier ouargelauart. Daarom hier

cii pont.

fol. LllII.

Loys van Wesenhagen, notaris an Dierick Wolff, fiscaal opt
stuck van der inquisitïen onsz hayligen cristen geloofs de soma van
hondart drie en tzestich ponden sesse scellingan ter cause van
Ixxi dagen bij hamluydan metten inquisiteurs ende metten Eaet
gevaceert zoe tot Well, Venlo, Eemunda en elders, te wetana voirdan
notaris xxiiii st. s\'daichs facit Ixxxv pont iiii scallinga an den
fiscaal
xxii st. s\'daichs facit Ixxviii pont ii scallinga en dat zadart
den xxiiiien Maij totten nen Augusti intensiua blijckende bij heur-
lieder quitancia die man hier ouerlauart, dus hier

clxiii pont VI sc,

fol. LV verso.

Loys van Wasanhaghen, notaris vander inquisitie de some
van zassa ponden ouar gelijcka some hem toegetaxeert voer vijff
daegen bij hem gavaceert, öme opten lasten Septembris
li durch
verscrijucnge cantzlar an raadan van Vuijtrecht gecomen te zijn

à

-ocr page 288-

LXII

tot Arnliem, ende met hem gebrocht thebbene alle de stuclicen
die onder hem berustende waeren der inquisitïen aengaende blijckende
bij de taxatie die men hier met behoerlicke quitancie ouerleuert
dus hier vi pont.

fol. LXVIII.

Frederick Peng, gezwoeren rijdende bode is met brieuen van mij-
nen heeren vanden rade gereden an doctor Prancisco Sonnio, cano-
niek tot Vuijtrecht roerende secrete zaecken. Gevaceert als bij der
taxatie drie dagen tot x st. s\'daegs facit xxx st.

Idem over anno XV« LUI,
fol. LXXIX verso.

Johan Horstman, rijdende bode is met brieuen van den Eade
gereden aen Doctor Sonnius en aen den president t\'TJytrecht roe-
rende secrete zaeken daerinne hij gevaceert heefft, als bij der or-
donnancie hyer ouergeleuert blijct vijf daegen to x st. s\'daegs facit

II pont X st.

Idem over anno XF" LVL
fol. GVIII.

Blijkens een post aldaar vorkomende werkte Sonnius in Juni
en Juli te Doetinchem, hij procedeerde daar met assesseurs en
bracht enkelen van hunne dwaling terug.
fol. CXXXVI.

Jan Gillisz loeper is met brieuen vanden Eaede geweest aen
Doctor Sonnius inquisiteur des heijligen christengeloues woonende
tot Ytrecht etc geuaceert als bij der ordonnancie hier overgeleuert
zesse dagen facit xxxvi st.

foL CXXXYI verso en CXXXYII.

Jan Gillisz loeper is met brieven van den raide den xxviien May
geweest aen Doctor Sonnius tot Loeuen roerende secrete zaeken
etc. Daer vore hem toegetaxeert zijn als bij de ordonnancie hier

1) Vgl. een brief van Sonnius aan Viglius. Deze brief is gedateerd
op 31 Aug. Deze datum schijnt echter eene vergissing voor 31 Juli,
daar de daaropvolgende brief in de chronologisch gerangschikte brie-
ven op 8 Aug. valt. Deze laatste spreekt over Sonnius arbeid in Deu-
tichem. vgl. P. P. K. de Earn, Sonnii Epistolae ad Viglium, Bruxellis
1850 blz. 13, 14 en 15.

-ocr page 289-

LXV

ouergeleuert xx dagen te vi st s\'daechs. VI pont.

fol. CXL.

Bernt van Munster, gesworen gaende bode der Cantzelrie is
den len Julij niet brieven van canceler en raeden gesonden ge-
weest aen doctor Sonnius tot Vtrecht roerende secrete saken, int
welck doende hij gevaceert heeft dry dagen te ses stuvers s\'daechs,
facit XVIII st.

Idem over annoXY« LX.
fol. LXXXVI verso.

Doctor Johan van Stalberge ende Jeronimus Lettin, beyde raden
Co. Ma. de somme van twee ponden, ouer gelycke somme hemlieden
bij mijnen heeren (Canceler ende Kaeden toegetaxeert voir huere
vacatiën om op sint Jans poorte binnen Arnem geexamineert te
hebben eenen Johan van Cal car, glaesmaeker, geinfecteert oft be-
faempt metter secte van Lutherie, als alles breeder blijct bij een
ordonnancie van Canceler efl Eaeden die men hier met quitantie
ouerleuert. Daeromme hier II pont.

fol. LXXXVIII verso.

Heer Burchaert van den Berghe de somme van acht ponden
munte deser Rekening ouer vier dagen vacatiën hem bij mijn
beeren die Canceler ende Raeden toegetaxeert om gereyst te zijne
wt Arnem nae Doeticbem omme aldaer to examineren eenen ge-
vangen, genoempt Jan van Calcar, glaesmaecker, die metter secten
van Lutherien befaempt waer, als allet breeder blijckende etc.
bij een ordonnancie ofte taxatie van Canceler en raden, die
men alhier mit quitancie ouerleuert, Daeromme hier

VIII pont.

-ocr page 290-

D. STUKKEN BETREFFENDE VOORNAMELIJK DE VER-
HOUDING DER GELDERSCHE STATEN EN VAN HET
HOF VAN GELDERLAND TOT DE INQUISITIE.

AO 1556 — Ulto. 1566.

1. Extracten uit verklaringen tusschen de Geldersche Staten en
het hof van Gelderland gewisseld op 8 Juni 1556 etc, te
Arnhem en uitspraak van den koning daaromtrent in
1557.

a. 8 Juni 1556 teu llden: Gedeputeerden achten het in strijd,
zoo met het traktaat (van Venlo) als met de landrechten, dat de
keizer zich voorbehouden had remissie te verleenen van crimina
enormia i) en gaven daarbij te kennen, dat nademaal het Venlo-
sche verdrag de Gelderschen als onderdanen en lidmaten des Rijks
wil aangemerkt hebben en een besluit van den Rijksdag de
wijze regelt, op welke ook door den wereldlijken rechter tegen
wederdoopers en sacramentariërs mag geprocedeerd en aan zooda-

1) waaronder //crimen laesae majestatis" en //ketterie" in de eerste
plaats genoemd worden, art. XXIII der kanselarij-ordening van 10 Oct.
1547 bij Mr. Johan Schrassert Codex Gelro. Zutphanicus Harderwijk
1740. Stucken blz. 81.

2) art. 4 van dit verdrag, van 7 Sept. 1543, waar tevens uitlandsche
rechtsvordering wordt uitgesloten en het privilegie
de non evocando
bevestigd. Groot Geld. Placaetb. Praeliminaire Puncten col. 30.

3) men denke hier aan den Augsburger godsdienstvrede, waar 25
Sept. 1555 bepaald werd dat de stenden des rijks vrij waren om den
Katholieken of den Lutherschen godsdienst te omhelzen, dit stond niet
aan persoonlijke keus, maar wie zich met den (staats)godsdienst van
zijn gebieders niet kon vereenigen, mocht vrijelijk het land verlaten.
Andere belijdenissen dan de beide genoemde waren van al deze voor-
rechten uitgesloten.

-ocr page 291-

LXVII

nige ketters het vonnis voltrokken worden de koning nu ook bil-
lijkerwijs het land met geen vreemde rechters kan bezwaren.

(Zie onder b.)

b. 10 Juni 1556. Het hof hervat, dat zijne majesteit zich bij het
traktaat niet verbonden heeft aan eenige misdadigers remissie te
geven, en dat het wel een zonderling privilegie zou moeten zijn,
waarbij de vorst zich zou verbinden, om alle delicten, etiam ma-
xime enormia, niet slechts bij zichzelven, maar ook bij zijn stad-
houder en raden, tot remissie toe te laten; dat overigens, hetgeen
de gedeputeerden van vreemde rechters aanvoeren, wel op de in-
quisiteurs schijnt te doelen, maar dat men te bedenken heeft, dat
de koning, schoon deze landen van het Rijk ten leen houdende,
daarom niet schuldig is hier de rijkswetten in het beheer der
justitie te volgen, en dat, zoo al de rijksverordeningen hier inge-
voerd werden, de onderdanen daarbij slecht gebaat zouden zijn.

Regesten door P. Nijhoff in I. A. NijhofFs Bijdr. voor Vad.
Gesch. enz. Dl. X blz. 94, 95, naar stukken uit het archief
V. het hof van Gelderland.

c. 11. Juni 1556. Antwoord van gedeputeerden aan het hof.
De koning is verplicht als vorst van Gelre in het administree-
ren van justitie in zake wederdoopers en sacramentarissen des
Rijks ordening of het gemeene keizerlijke recht te volgen. Bij
verscheiden brieven heeft de keizer beloofd de Gelderschen niet anders
dan als onderdanen en lidmaten des Rijks te behandelen, te zien
in het traktaat van Venlo, den conformatiebrief van Spiers, het
verdrag van Augsburg, het renversaal van 1549 eu den confor-
matiebrief van 1555. i)

1) vgl. het traktaat van Venlo art. 4 Groot Geld. Placcaetb. Praeliminai-
re Puncten col. 30, den conformatiebrief van Spiers van 23 April 1544,
aldaar col. 34 onderaan, het renversaal, bevestigende het traktaat van
Venlo, in 1549 door prins Philips aan de kwartieren van Gelderland
gegeven, aldaar col. 36 enz, deu conformatiebrief des keizers van
3 Dec. 1555, aldaar col 57. Vgb over het verdrag van Augsburg (1548),
waar de betrekkingen der Nederlanden tot het Duitsche rijk werden
geregeld, Maurenbrecher, Karl V und die Deutsche Protestanten, 1865.
blz. 194.

-ocr page 292-

LXVIII

Daar de landen van Gelre tot de „ryks-stayr" mede aangesla-
gen zijn en als zij in de betaling verzuimen door den keizerlijken
fiscaal worden aangesproken voor liet kamergerecht, volgens het
verdrag van 1548, zou het onbillijk zijn, dat zij van het Eijk
lasten en geen voordeel zouden hebben. Het zou in deze landen
een zeer ongenadig en ongewoon ding zijn, ook tot geen heil en
welvaart, dat de onderdanen met de heimelijke inquisitie boven
het gemeene recht zullen bezwaard worden, daar niemand vrij of
onschuldig zoude zijn in zaken, daar getuigen niet genoemd
worden, om tegen haar persoon en attestatie te excipieeren en
dezelve te wederleggen, of met andere kondschappen en bewijzen
zich te verdedigen.

Het straffen der ketters mag men wel lijden, maar het moet
volgens stad- en landrechten geschieden enz.

d. 16 Juni 1556, antwoordde het hof en bleef bij zijn gevoelen.

Eegesten door Mr. G. A. de Meester Hist. Gen Kron.
1863. blz. 150, 151, archief v. Harderwijk Loq. 3. no 24
a, b en no 24.

e. 26. Jan 1557. deed koning Fib\'ps ten antwoord op de
naar hem opgezonden stukken eene verklaring uitgaan, waarin
hij ten aanzien van de rechtsvordering tegen ketters zeide: dat
het verlangen van de landschap (de staten van Gelderland) in
strijd was met zijner majesteits hoog gezag; dat zijne meening
niet was, dat zijne onderdanen door den geestelijken rechter anders
dan naar recht en billijkheid zouden behandeld worden, en dat
niemand oorzaak zou hebben om zich. daarover te beklagen.

Volgens Nijhoffs Bijdr. Dl. X blz. 96, naar een stuk
uit het archief van het hof van Gelderland.

1) rijksbelasting.

8) welke ik zooeven meedeelde.

-ocr page 293-

LXII

2. Bezwaren in 1558 en hij s\'konings vertrek in 1559 door de

Geldersche staten voorgedragen.

a. In 1558 stonden de staten van Gelderland de door den
koning gevraagde subsidie voor den oorlog tegen Frankrijk slechts
toe, onder uitdrukkelijk beding dat hun bezwaren tegen de kan-
selarij-ordening uit den weg zouden geruimd worden, en begeerden op
grond van het beschreven recht, van rijksbesluiten, van het Yen-
loosch traktaat en van oude gewoonten ontslagen te zijn van de
heimelijke inquisitie, met welke niemand, hoe vroom en Katholiek
ook, zeker kon zijn van lijf en goed. Filips kwam echter hunne
klachten niet tegemoet.

Nijhoffs Bijdr. Dl. XI blz. 96.

b. 1 Mei 1559 besloot de landschap op het verzoek des
konings om voor diens vertrek gezanten naar Gent te zenden,
daaraan voor ditmaal te voldoen, doch onder protest dat dergelijke
oproepingen in het vervolg niet meer zouden geschieden, zijnde
tegen \'s lands vrijheden. Zij moesten bij den koning nogmaals op
herstel der kanselarij-ordening aandringen. Yijftien personen werden
gecommitteerd.

De Meester Hist Gen Kron. 1862 blz. 155, archief van
Harderwijk Loq 3 no 36.

c. S Aug. 1559 geeft de koning aan de gedeputeerden te
kennen, dat hij op hunne doleantiën besloten heeft, zooals hun
de stadhouder op den eerstvolgenden landdag zal verklaren.

G. V. Hasselt Stukken voor de Yad. Hist. I blz. 18 enz.

d. 20 Febr. 1560. Antwoord van de landschap op de mede-
deeling des stadhouders, waarbij zij klaagt dat hare vertoogen
bij den koning, om verandering in het stuk van justitie en
inquisitie zonder gevolg zijn gebleven.

P. Nijhoff, Inventaris van het archief van Arnhem blz. 237.

-ocr page 294-

LXXI

3. Deputatie van het hof van Gelderland bij des konings ver-
trek. Augustus 1559.

Ook het hof had bij het afscheid des konings zijn gezanten
gezonden, die een memorie overleverden, waarover ik dit
stukje vond :

Extraict vuyt zekere memorie van diversse abwyzen, ongehoor-
saemheyd, ende ouergrepen soe well tegens sijner Co Mats hoicheyt
als tegen onsen heyligen Christengelooue bij verscheyden onder-
danen dea furstendombs Gelre ende Graeffschaps Zutphen voirge-
nomen end aengericht. den commissarissen soe to houe reysen
solden mitgegeven ende bij sijner Mat daerop gesloten ende ge-
resolueert binnen der stadt van Gendt den IXen dachs in Augusto
XVc negenenvijftich, onderteikendt phle.

Ende eyntlick is die ongehoirsaemh eyt
in desen landen zoe verre gedegen, dat
men in voelen ampten ende meest allen
steden sich weigerich halt den commis-
sarissen soe bij den stadtholder, Canzler,
end Raeden vuytgeschickt worden om
informatie te nemen, toe te laeten om
getuigen to hoiren off anders oir beuell
nae te gaen, twellick immers nyet en be-
hoirt gestadet to worden, soe verre die
justicie oiren vuytganck hebben sali.

Het rechts gedrukte is ongetwijfeld een deel van de memorie,
het links gedrukte van het antwoord des konings. Dit stuk trof
ik aan in Papiers d\'Etat et de 1\'Audience no. 301.

Die van den raede
sullen sich halden in
oire possessie, ende in-
geuall van eenige re-
sistencie sullen hierin
moegen versien, als sij
bevinden sullen te be-
hoiren.

(Correspondance de Gueldre et Zutphen no. 3) blz. 261 recto
op het rijksarchief te Brussel.

Gachard heeft ongetwijfeld de memorie, waarvan ik een extract vond
op het oog, waar hij spreekt over een «/Sommier recueil" van de in-
structie, door den kanselier van Gelderland (Adriaan Nicolai en den

1) de gewone verkorting van ,/Philippe".

-ocr page 295-

LXXI

raad Godert Pannekoek overgeleverd en het antwoord door Tisnacq
in naam des konings gegeven, het eerste in origineel, het tweede in
minuut op het rijksarchief te Brussel bewaard. Hij haalt een en ander
uit het eerste stuk aan. Sedert de verovering van Gelderland door den
keizer, zeggen de leden van het hof:

,/Il semble que le gouvernement et régime de ce pays a esté insti-
tué par trop doulx et libéral, entremeslé de certaine dissimulation, et
que par là il se treuve que 1\' obeyssance y est peu à peu diminuée et
se diminue de jour à aultre."

Voorts nog:

„Que combien (loué soit Dieu) la religion anchienne catholicque soit
audict pays en général bien et denement observée, ce nonobstant il se
treuve que, par contagion des pays circumvoisins, journellement quel-
ques ungs s\'infectent des erreurs et opinions damnées, et que aucuns
de la noblesse et des plus grandz en ce regard se portent et gouver-
nent indeument, au grant scandale et détérioration de tout le pays etc.

L. P. Gachard, Correspondance de Marguerite d\'Autriche, du-
chesse de Parma avec Philippe H 1867—1870 3 Dln. blz. 16 in
notis.

4. Deputaties van de staten betreffende de kanselarij-orde en
de inquisitie etc. a" 1560 — 1564.

a. 22 Febr. 156G. De landschap besluit een gezantschap naar
Brussel aan de landvoogdes te zenden om aan te dringen op
herstel der grieven en het aanstellen van een nieuwen stadhouder.

P. Nijhoff. Inventaris v. het archief v. Arnhem blz. 288.

b. Aangaande dit gezantschap, dat in Maart te Brussel aan-
kwam blijkt een en ander uit een brief door de hertogin 23 April
hierover aan den koning verzonden, waaruit ik hier een en ander
laat volgen:

2S April 1560. Met het antwoord dat de stadhouder namens

1) Slichtenhorst Geld. Gesch. blz. 503.

-ocr page 296-

LXXIII

den koning op hunne klachten gegeven had toonden de staten
zich niet tevreden //et ont depuys envoyé vers moy leurs députez,
me faisant remonstrer trois poinetz, à scavoir :....
tiercement
que ledict pays ne fust grevé par inquisitions ou procédures
nouvelles au faict de la relligion, prétendans cela estre contre
le traicté de Yenloe." De hertogin gaf hun hierop, na overleg
met den stadhouder, graaf Hoorne, den kanselier Adriaan Nicolai
en graaf Ohristofifel van Meurs, een antwoord (dat zij hierbij aan
den koning overzendt) waarover de afgevaardigden zich geenszins
voldaan toonden. Yerder zegt de hertogin, na op het spoedig
aanstellen van een nieuwen stadhouder te hebben aangedrongen
//et estant le poinct de la relligion la plus difficile et délicate,
ne sera que bien que Yostre Majesté recommande bien expres-
sément l\'observation et soing d\' icelle sur touttes aultres choses
de tant mesmes que, pour la voysinance avec les aultres pays,
aulcuns des plus grands audict Gheldres commenchent à clocher
et gaucher du chemin droit en cest endroit, que me faict dire
aultre foys que le myeulx sera que, le plus tost que faire se
pourra, Yostre Majesté se résolue d\'ung gouverneur."

Gachard. Corresp. de Marg. de Parme I blz. 180, 181.

c. 11 Mei 1560t antwoordde koning Philips : //Celle que vous
avez faict faire sur les trois poinetz, remonstrez par ceulx de
Gheldres m\'a samblé très-bien."

Tevens moet den nieuw te benoemen stadhouder aangeschreven
worden : qu\'il aye soigneux regard aux nouvelles sectes. 111 blz. 186.

d. Wat de landvoogdes betreffende de inquisitie ten antwoord

gaf blijkt uit een brief van :

11 Sept. 1566, ®) waarin de hertogin aan den stadhouder
schrijft dat men de prediking der nieuwe leer niet moet toelaten

1) de beide andere punten betroffen de rechtsmacht van het hot
die hun te groot voorkwam, en het spoedig aanstellen van een nieuwen
stadhouder, waarop zij aandrongen. De graaf van Hoorne was reeds tot
admiraal aangewezen, maar nog niet van zijn stadhouderschap ontslagen,
wat hij weinig waarnam. Vgl. v. Hasselt Stukken voor de Vad. Hist.
I, blz. 7.

2) vgl. Bijl. I D, 2

-ocr page 297-

LXXIII

//et de tant moings que (comme avez bien souvent entendu) les
députez des étatz dudit pays de Gheldres et Zutphen, tant à
Gand au parlement de sa Majesté vers Espaigne que icy vers
moy, requerans que l\'on n\' êmployast les inquisiteurs au dit
pays, se ont toujours laissé entendre et promis, qu\'ilz voulloyent
maintenir l\'ancienne Religion Catholicque, et eulx mesmes tenir
la main au chastoy de ceulx, qui y contraviendroyent, surquoy
leur fust dict, que se conduisant ainsy, l\'on n\'auroit accasion d\'y
envoyer aulcun inquisiteur, comme aussy n\'a esté faict depuys."

Nijhoffs Bijdr. Dl. IV. blz. 222.

e. 26 November 1560. (Dinsdag na Catharina). De landschap
verklaart geen genoegen te nemen in de commissie des stadhou-
ders, waarin opgedragen wordt zorgvuldig toezicht te nemen in
het corrigeeren en straffen van de Lutheranen, herdoopers en
andere ketters want daarmede zou de inquisitie worden ingevoerd.

De Meester Hist Gen Kron. 1862, blz. 157, archief van
Harderwijk.

f. 29 Nov. 1560. De landschap zendt nogmaals 17 personen
naar den stadhouder en de landvoogdes om op herstel der grieven
aan te dringen, welke personen, waaronder Willem graaf van den
Berg als bannerheer de eerste is, met een volmacht voor twee
jaren worden voorzien.

P. Nijhoff, Inventaris van het archief van Arnhem blz 238.

g. 4 April 1561 antwoordde de landvoogdes, dat wat de
rechtsvordering tegen die misdrijven waaronder de ketterij be-
hoorde, betrof, door de nieuw opgestane secten de eendracht
geheel dreigde verstoord te worden ; dat voor zoover de ambt-
lieden en gerichten hun uiterste best deden om de ketterijen
te weerstaan en de daartegen uitgevaardigde plakkaten te ach-
tervolgen, het onnoodig zou zijn, daartoe andere middelen
aan te wenden, in het tegenovergestelde geval zou de koning

1) vgL V. Hasselt Stukken voor de Vad. Hist. I, blz. 34, waar de
commissie des stadhouders, gedateerd 15 Juni 1560, wordt aangetroffen.

3) het kwartier van Zutfen deed hieraan niet mede.

3) nl. de crimina enormia.

-ocr page 298-

LXXIII

daarin anders moeten voorzien: dat was overeenkomstig het
traktaat^) dat zija plielit jegens God Almachtig.

Nijhoffs Bijdragen Dl. X blz. 98.

li. 17 April 1564 verschenen op nieuw gedeputeerden van
de landschap te Brussel, waar Leoninus het woord deed. De
stadhouder was daar toen ook. Het hof had den stadhouder
voorgehouden dat de afgevaardigden niet behoorden te vergaderen
zonder toestemming des konings of van den stadhouder. Leoninus
antwoordde daarop dat zij vergaderen mochten zoodra in den lande
eenig gebrek voorviel, dat daarover voor honderd en meer jaren ver-
dragen waren gesloten en door de Hertogen tot op het traktaat van
Venlo steeds bevestigd; blijkens de acten van 1418 en 1423 en anderen.

Bij hun vertrek werd den gedeputeerden op het hart gedrukt
de religie vooral wel te onderhouden. De Veluwe was hierbij
vertegenwoordigd door Johan van Heil, Johan tho Boecop, Dirk
Ripenbant, Jacob van Ommeren en Zweer van Hoeclum.

De Meester Hist Gen Kron. 1862. blz. 165-171, archief
v. Harderwijk Loq. 3 no. 28 c.

i. Nov. 1564. Het verbond van bannerheeren, ridderschap
en steden wordt door het kwartier de Veluwe, vertegenwoordigd
door 38 personen, goedgekeurd, al wat behandeld wordt zal ge-
heeld en verzwegen worden. In dit verbond was blijkens den
verbondsbrief vastgesteld, dat het hoog noodig was te begeeren
dat de tegenwoordige kanselier en raden als uitheemsche personen,
of de onderdanen in strijd met de vrijheden bezwaard hebbende,
afgezet worden. Dat dit den stadhouder zal meegedeeld worden,
niemand zal voortaan op het schrijven van kanselier en raden
verschijnen, de verdragsbrief zal 10 Dec. bezegeld worden.

De Meester Hist Gen Kron 1862. blz. 172, 173, archief v.
Harderwijk Loq. 4 no 5, Loq. 3 no. 28 a.

1) van Venlo.

2) dit was de //union van 1564," die wij vervolgens zuhen ont-
moeten en waar ook van Hasselt Stukken I blz. 127 in een verslag
van den 30 Dec. 1566 gehouden landdag van spreekt. Schrassert gaf
in zijn Codex.
Gelro-Zutphanicus Stucken blz. 497 etc. een verbonds-
brief van 1563 uit, waarschijnlijk van een verbond dat het onze voorbe-
reidde; ook het kwartier van Zutfen deed daaraan mede.

-ocr page 299-

LXXI

5. Schrijven vau het hof over het verhond van Nov. 1564.
20 Dec. 1565.

20 Dec. 1565, sclireef het h-of een brief aan de hertogin van
Parma. Daarin beklagen zij zich dat de gedeputeerden van Gelre
en Zutfen op eigen gezag landdagen uitschrijven, op welke land-
dagen velerlei wordt ondernomen „dat tegens sijner Mat« hoic-
heyt und gerechtigheyt" strijdt.

De gedeputeerden, zoo deelen zij aan de hertogin mede, zullen
komen tot Uwe Hoogheid o. a. om verandering van de kanselarij -
ordening te verkrijgen.

Het hof waarschuwt de hertogin voor hunne plannen. Zij zijn
voor zeker onderricht „dat die nyeuwe ende aide gedeputeerde off
vrunden van deputatie (soe men die noempt) gesloten sollen sijn,
jaerlicks eene gemeyne versamelinge in eene der vier hoofPtsteden
te houden, in wellicke dan zij allerleys tracteren ende sluyten
sullen nae oiren waelgefallen: jae oick dat sij, als wij verstaen,
algereets eenen verbondt off confederatie gemaeckt, twellick sij
noemen die Union, daer voele dingen in begrepen, die sij te
obserueren und doen obserueren gemeyut zijn, und die oick vast
bij den principalen van adel beteyckent sol zijn, doch so secreet
gehalden wordt, dat men nyet daertusschen khomen, noch copie
daer aff gekrygen kan."

Volgens Nijhoffs Bijdragen Dl. III blz. 43, waar deze
brief in zijn geheel naar de minuut uit het archief van het
hof van Gelderland wordt meegedeeld.

1) Nijhoff teekent hierbij aan, dat die verbondsbrief tot nu toe
onbekend is gebleven, het is echter niet twijfelachtig of het hiervoor door
mij in excerpt meegedeelde stuk van Nov. 1564 is bedoeld, vgl. de
vorige aanteekening.

-ocr page 300-

LXXVI

6. Correspondentie tusschen de landvoogdes en het hof van Gel-
derland over de handhaving der inquisiteurs, 18 Dec.
1565 en Jan 1566.

a. 18 Dec. 1^65. De Regente aan het hof over de expresse be-
velen van den koning ten opzichte van de religie, het achter-
volgen der vorige plakkaten en van het concilie van Trente en
het handhaven der inquisitie, met bevel alle drie maanden een
omstandig rapport te doen. Hierbij : //extraict de la dernière lettre
de SM à la duchesse sur le fait de la religion," inhoudende :
le de oude plakkaten te executeeren, 2e bet handhaven der in-
quisiteurs, 3e het achtervolgen van het concilie van Trente, é^ den
gekozen bisschop van Roermond in possessie van zijn bisdom
te stellen.

Regest naar den Catalogus van W. baron van Spaen over het
archief van het hof van Gelderland 1543—Bé (in-en uitgaan-
de brieven van het hof), berustende op het archief te Arnhem.

b. (Jan\'?) 1566, (zonder dagteekening). Het hof aan de
regente.
Wat de inquisiteurs betreft, hebben zij geholpen. Bernt
Gruwel en daarna Sonnius in den tijd van den stadhouder van
Hoogstraten te Harderwijk en te Elburg en daarna te Nijmegen,
vervolgens te Venlo en Roermond, ook later te Doetinchem,
verder melden zij dat ook //hyer binnen Arnhem, bij den Raede,
als assesseurs geassisteert zijnde, bij den seluen Sonnium een

1) bedoeld moet zijn een van de beruchte brieven door den koning
17 Oct Merovcr aan de landvoogdes verzonden, welke brieven in den
staatsraad een storm teweeg brachten. Daar weigerde cok de graaf
van Megen de geloofsrechters in Gelderland behulpzaam te zijn, ja hij
drong naar aanleiding van het bevelschrift der hertogin, hierboven
meegedeeld, op zijn ontslag aan, vgl. J. van Vloten, Nederland tijdens
den Volksopstand tegen Spanje 3de uitgave 1827. 2 Dl. I blz. 42, 43,
en Dr. Jan ten Brink, De eerste jaren der Nederlandsche revolutie 1882
blz. 146, 147, vgl. ook een brief van de hertogin 27 Juli 1566 aan
koning Philips geschreven in L P Gachard Correspondance de Philippe
II 4 Dln. 1848—62 I blz. 429, 430.

2) nl Willem Lindanus, vgl over hem Bijl II B. 9,

-ocr page 301-

LXXVII

sentencie tegen eenen Heren Berndt Haze, pastoir to Hattem
gewesen is, sonder dat yeweret eenige inquisiteur eenige inquisitie
(die men toegelaten heeft) alleen ende sonder bijwesen eeniger
commissarissen van den Eaede gedaen hebbe."

In de dagen van Megen is er verder geen inquisitie geweest
en men zou er nu als nieuwigheid vreemd van ophooren, daar
aan de gedeputeerden van de landschap door den koning beloofd
is geen inquisitie in te voeren, zoolang, gelijk het geval is, goede
justitie door de overheid tegen de ketters wordt geadministreerd.

Naar het oorspr. stuk in Papiers d\' Etat et de FAudience
no. 302 (Correspondance de Gueldre et Zutphen no 4) blz. 6
recto en 9 verso op het rijksarchief te Brussel.

7. Extracten betreffende de vergaderingen der Geldersche staten
in 1566. 1)

a. 17 Mei 1566 vergaderde de landschap te Zutfen. De
handelingen dragen het opschrift. ,/Yaleant et pereant qui inter
nos disidium quaerent." De secretaris vau Nijmegen, Johan van
der Have brengt rapport uit over zijn wedervaren te Brussel, er
wordt besloten opnieuw afgevaardigden te zenden, ten einde de
door de landschap opgestelde kanselarij-ordening bestendigd te
krijgen. Tevens werd het verdrag van eenigheid hernieuwd.
Eene instructie werd aan de nieuw benoemde afgevaardigden, den
graaf van den Berg, Gerrit Ingen Nuyland en Cornelis van Wese
meegegeven, waarin op het herzien der landrechten werd aange-
drongen. Daar Dr. Cobelius naar den rijksdag te Augsburg was,
zullen zij niet vertrekken voor zijne terugkomst, waarvan Leoni-
aus kennis zal geven, (zie onder b).

1) vgl bij liet hier volgende G. van Hasselt. Stukken I blz. 66—1

-ocr page 302-

LXXVIII

h, 18 Mei 1666, besloot de landschap tevens de regentesse te
verzoeken van de gevaarlijke inquisitie ontlast en ontslagen te
blijven, reeds in 1556 en 1560 hadden zij dit ook gevraagd, zij
was nu in eenige landschappen ingevoerd, dat maakte bevreesd.
Zij begeerden niet anders dan als lidmaten des heiligen Eoom-
schen rijks, in kracht hunner privilegiën, gehouden te worden,
immers zij doen niets tegen God en de Christelijke leer ; de
overtreders mogen uit kracht van het Yenloosch traktaat etc. voor
stad en landrechten ter verantwoording en justitie staan.

De Meester Hist Gen Kron. 1862. blz. 175, archief v.

Harderwijk Loq. 30 no 29 a. b. c.

c. 23 Mei 1566, schreef graaf "Willem van den Bergh een
brief aan graaf Lodewijk van Nassau, waarin hij zeide :

//Quant à cartier de pardechà, nous avons tenu dernièrement
une journée à Zutphen, asscavoir tous les députés du pays en-
semble, le 17« de May, où avons conclud présenter aussy ung
requeste au Roy, et en tiendront encore ung aultre lundy prochain
26 du May, en laquelle espère m\'y trouver aussy en personne,
pour tant myeulx faire mon devoir, et espère que le tout aura
bonne fin. A la reste tout est icy paisible, niatmoins s\'il advenoit
aultre chose que raisonable, ilz ne sont nullement délibérés
endures telles choce, comme savés, ains plustost jusques au der-
nier homme la perte."

1) 24 Maart 1566 was een verbond tegen de inquisitie ontworpen,
maar eerst later door de staten geteekend. Het is onzeker of alle kwar-
tieren tiermee zich vereenigden, zeker is dit aangaande Nijmegen en
de Veluwe. In het //compromis der kooplieden" wordt hierop gedoeld,
vgl. Tadama Gesch. v. Zutphen, blz. 190 en M L van Deventer. Het
jaar 1566. \'s Hage 1856 blz. 74.

2) Groen onderstelt dat met die gedeputeerden, die 17 Mei ver-
gaderen, zij bedoeld werden die voor de uitvoering van de beloften, aan de
hertogin door de verbonden edellieden gedaan, moesten waken, namelijk
voor de algemeene rust in het land. Hiertoe waren in Gelderland de
graaf van den Berg, de Heer van Well en de Heer van „Gores"
(lees van Goer?) aangewezen vgl. het aangehaald deel der Archives
blz 61. Echter zeker ten onrechte, uit datum en dag evenals uit den
inhoud blijkt dat de landdag bedoeld is. Vgl over den aard van het
rekwest de vorige aanteekening.

-ocr page 303-

LXXIII

G. Groen van Prinsterer, Archives de la maison d\'Orange,
le Serie 10 Dln. 1841—47. II blz. 123.

d. 15 Aug. 1566. In een brief dien de stadhouder, graaf van
Megen dien dag aan ieder der vier hoofdsteden (Nijmegen. Roer-
mond, Zutphen, Arnhem) schreef, deelt hij mede, op de jongste
samenkomst die de kleine en groote steden met hem te Nijmegen
hadden, verklaard te hebben, dat hij van den koning hoopte te
verkrijgen, dat deze landen vrij van de inquisitie zouden blijven,
voorzooverre zij de „geferlicke und onbehoirlicke" predikatiën
tegenstonden en huune ouden roem in dezen ophielden. Voorts
machtigt hij de steden aanstonds ieder de stenden van hun
kwartier aan te schrijven zoo spoedig mogelijk hierover saam te
komen. Tenminste voor het einde van Augustus moet hij hiervan
bericht hebben, daar hij weldra op reis moet.

Volgens Nijhoffs Bijdr. IV. blz. 51, 52, waar de brief
naar de oorspr. minuut in het archief van het hof v. Gelder-
land wordt meegedeeld.

e. 18 Aug. 1566. De magistraat van Arnhem schrijft aandien
van Nijmegen, dat de stadhouder hun een geschrift had over-
geleverd, waarbij de inquisitie werd afgeschaft, mits men zich in
den godsdienst behoorlijk gedroeg.

P. Nijhoff, Inventaris van het archief v. Arnhem, blz 249.

f. 1 Sept. 1566. eu volgende dagen was de landschap te
Nijmegen bijeen. Daniel Rensen, secretaris van Harderwijk, ver-
klaart : c/dat hij deposant op ten len Septembris A" LXVI ver-
gangen tho Nijmegen mit etliche Gedeputeerde der stadt Harder-
wijck tho Landdage beschreven zijnde, die pracdicatie der nyer
Leringe aldaer gehoert ende dat ter seiner tijt bij Gedeputeerde
der Religion hal ven getracteert zij worden, dat men een Lantdach
aen mijn Genaedigen Heer den Stadholder versoucken solde, als
bij den afgescheyt, daer van gemaeckt warde, tho hij die spreekt
sich refereert."

Confessies van Daniel Eensen in G. van Hasselt Stukken II

blz. 87.

1) d.i. bannerheeren, ridderschappen en steden.

è

-ocr page 304-

LXXXV

g. 7 Sept. 1566. Memorie van hetgeen de afgevaardigden van
Hardertecwijk in last werd gegeven naar den landdag te Nijmegen.
Zij zullen verklaren de afstelling der inquisitie is op de voor-
geslagen voorwaarden niet aannemelijk, men moet als lidmaten
des heiligen Eoomscheu rijks alle vrijheid en privilegiën, inzon-
derheid in zaken den godsdienst betreffende, begeeren. Indiende
koning dat niet wil, maar met geweld indringen wil, dan zullen
de afgevaardigden verklaren, genegen te zijn te treden in het
opgerichte verbond, want schoon men den koning van harte
is toegedaan, nochtans zal men tot afstelling der inquisitie en
behoud van den gemeenen vrede en welvaart, lijf en goed opzetten.

De Meester Hist Gen Kron. 1862, blz. 176, archief van
Harderwijk Loq. 82 no 26.

h. 11 Sept. 1566, schrijft de hertogin aan den stadhouder,
graaf van Megen, over de samenkomst, die de staten ter zake
van de religie willen houden. Zij had den stadhouder advies
gevraagd, maar deze weet niet, wat te raden. Zij heeft daarop
deze vraag aan den staatsraad voorgesteld, die meent dat de
Geldersche staten, die noch inquisitie noch plakkaten als andere
staten hebben, zich niet hebben te beklagen. Zij heeft voor
eenigen tijd naar aanleiding van dergelijke verzoeken van andere
staten deu koning geschreven. Daar zij wil //que 1\'ordre et
remède fust uniforme partout" raadt zij hem aan hun geduld te
verzoeken tot op het besluit des konings.

In zijn geheel, naar het oorspr. stuk uit het archief van
het hof. van Gelderland in Nijhoffs Bijdragen, Dl. lY blz.
221—224.

i (Oct.) 1566, schrijft de graaf van Megen aan de hertogin.
Hij heeft aan het hof de vraag voorgelegd wat tot stilling der
troebelen te doen en of het hun niet wenschelijk toescheen de
staten toe te staan //concepvoir quelque manière de viure et
ordonnance au fait de la religion, jusques a la venue du roy, et

1) nl. handhaving der katholieke religie, die de staten beloofden,
vgl. hiervoor d.

-ocr page 305-

LXXXI

que par les estats généraulx aultrement fust ordonné, ou quelque
aultre semblable." Hat hof was achter, na rijp beraad, van oordeel:
//que la convocation das estatz pour asthaura ne seroit aulcune-
ment duisabla, ains qu\'elle dohnaroit plustot occasion d\'augmen-
tation que de moindrissament dessus dits troubles et esmotions."

Het raadt daarentegen aan krijgsvolk te werven et daarmee
spoadig de oproerigen ten onder te brengen //car il n\'y at
encores que quatre villes infectées at la pluspart das bourgeoys
est encores bonne, et na taisons doubte que s\'ilz veoyent quelque
proces de nostre costé, ilz se mectroyant du costé du roy, or si
vostra Altèze tarde longuement, il est à craindre, que las bons se
gasteront avacq les mauvaix." De stadhouder wil echter //que cast
ordre fust général, à scavoir en toutes les villes, là où on a presché
depuys Fappointement fait" dan hebben de geuzen, volgens hun
belofte geen recht hen te helpen en men bewaart tot op nader
orde, wat te bewaren is. Yoorts meent hij dat de landvoogdes,
indien zij hiertoe genegen is, daarvan in kannis stelle, //ces trois
seigneurs, quy ent traicté avecq eulx, affin qu\'ilz leur en adver-
tissant et qu\'ilz ne pensasent qua la levée, que vostre Altèze
faist, fust pour leur mal faire."

In zijn geheel uitgegeven naar de oorspr. minuut in het
archief van het hof v. Gelderland in NijhofFs Bijdragen Dl.
YII blz. 51 en 52.

j. 30 Dec. 1566. Op de vergadering der landschap toen ge-
houden kwam antwoord in van de hertogin, tot wie men zich
bij gezantschap gewend had om een landdag over de religie te
mogen houden. De vier afgevaardigden, Doctor Dederick Doyer,
Dederick van Lijnden, heer tot Hemmen, Wilhelm van Marwick

1) Het accoord van 23 Aug. 1566, door de landvoogdes in overleg
met Oranje, Egmont en Hoorne met de verbonden edelen aangegaan,
waarbij de prediking der nieuwe leer werd toegestaan op die plaatsen,
waar zij tot nu toe plaats had, maar overal elders werd verboden,
vgl. Jan ten Brink, De eerste jaren der Nederlandsche revolutie
1882 blz. 189, 190.

6

-ocr page 306-

LXXXII

en Cornelis van Wese brachten uit Brussel hierop afwijzend be-
richt, 1)

V. Hasselt Stukken I blz, 126, 127, vergeleken met
V. Hasselt stukken II, blz. 99 (in de confessie van Daniel
Eensen,) en v, Hasselt Stukken I blz, 117, waar het ant-
woord der landvoogdes, gedateerd 11 Dec, wordt meegedeeld.

1) als het doel van dien landdag gaven de staten op: „die vort-
ganck van den nyeuwe secten toe schutten, ende die onderdanen des
vorsr. Furstendombs Gelre ende Graefschaps Zutphen, sonder wijder
verloop, commotie ende oproricheit in enicheit toe behalden." Van Has-
selt Stukken I blz. 117,

i

-ocr page 307-

III. stukken betreffende de godsdienstige gezind-
heid van Hertog Karei van Gelder. 1530—1535.

1. Aanteehening uit Mt reces van de dagvaart te Lübeck a®. 16S0.

//Item die scrijffen des Fürsten van Gelre gelesen tot onscholt
der van Nimegen, E-uremondt, Arnhem, Zutphen, Groenynghen,
en vermeldende sijn Genade, als diener ende ondersaith. Eom.
Keys. Majt, van den sijnen niet dechte te lijden mitten Luteraen-
schen ketteren te communiceren. Hem geantwoirdt bij den Doctor
van Bremen, dat noch ter tij dt nyemandts voir ketter verwonnen
were, en dairum oick nyemandts behoirden te schelden."

Uitgegeven door P. C. Molhuyzen in NijhofiPs Bijdragen
Dl.I, blz. 175 en 176 (Uittreksel uit de Eecessen der Han-
ze-steden etc.)

2. Instructie voor Mt krijgsvolk van Mrtog Karei a"?

//Ten sesten sullen die Lantsknechte kercken, kluysen, kloi-
steren, kraemvrouwen, jonckvrouwen ind aide luyden, onberoifift,
onbeschedicht, onbelastert laten, oick bij Goids Martyr ind Lyden
niet zweren, indem eyne off meer sulx dede, ind eyn ander
sulx niet anbracht, sullen beide gestraifft worden, sunder gnaide."

Uit een artikelbrief van hertog Karei meegedeeld door
G.
V. Hasselt. Geldersche Oudheden 1806. blz. 340.

1) In 1540 eu later onder Karei Y en Philips kwamen en weer
Gelderschen op de Hanze-vergaderingen, gelijk uit de recessen blijkt.

2) vgl. hierbij Slichtenhorst Geld. Gesch. blz. 425.

-ocr page 308-

LXXXIV

3, Bevelschrift van Hertog Karei aan de stad Elburg,
26 April 1581.

Hertog Karei beveelt de stad Elburg, Steven van Prumelles,
proost van St. Pieter in zijne geestelijke jurisdictie behulpzaam
te zijn. Deze moest de //jurisdictiën in onsen landen reperieren,
voirt die groete sunden ind gebrecken, die daigelix leyder onder
den geistlicken ind werltlicken geboeren, aantreffende Got almechtich
ind der zielen, omb die nae Rechten ind alde gewoenten der heyligen
Kercken te remedïeren.\'\'\'

Naar het oorspr, stuk in het archief van Elburg, Lade 16
no 16.

4. Hertog Karei van Gelder aan den graaf van den Bergh
en den jonkheer van Bronkhorst, April 1584.

Waelgebaren ind edel lieve Neve!

Soe van noiden is, Gott almechtich aen to roepen ind te bidden
omb gracie ind gnaede tegens die Lutheriaensche ketterie, dair,
Gott betert, groite dwalinge op voele plaetsen nu ter tijt af is,
waeromme wij begeeren uwe liefde in oeren gebiet bestellen willen,
in alle Kerspel, Kercken ind Cloisteren idt weerdige heilige
Sacrement tegen sulcke ketterie mit devotie eynen reyse verdraigen
weerde, mitten Heilichdomme in den Kerspelkercken is, soe
devoitlick dat moigelick sij, op ten yrsten dach van Mey neest
toecoemende, \'tselve als dan alle onse Lantschappen durch ge-
schien sal, oick Got to dancken iud to loeven van den swoenen

1) onder wiens jurisdictie de Veluwe behoorde vgl. W Moll. Kerkge-
schiedenis van Nederland voor de Hervormiug, 2 dln. met register
1864—71. Dl. II, 1ste stuk blz. 316.

2) hoewel mij geen exemplaren aan andere steden verzonden, zijn
voorgekomen, twijfel ik niet of dit is geschied, daar de inhoud van
algemeenen aard is.

3) men leze: soenen.

-ocr page 309-

LXXXV

ind vreeden in Graitz ere tusschen ons, onser Lautschappen ind den
Greeven van Oist-Vriesland gemaickt ende geslaeten is.

Gegeven etc.

Opschrift: Den Greve van den Berghe.

Mynen Jonckheere van Bronckhorst.
Opstel in Lade M, aan de E, K. (Mraarschijnlijk uit het prov.
archief te Arnhem) naar v. Hasselt Geld. Maandwerk I.
blz 13.

É

5. Brief van hertog Karei van Gelder aan den graaf van
Teickenenborch 17 Äug. 1535.

Edell ind wailgebaren lieven Neve. Unse heylige Vader die
Paeus heeft in desen Nederlanden geschickt, begerende die Christen-
menschen Gott almechticb to willen bidden nmb gratie, den Turck
(die sieh int Coaincrijck van Tuynis mit gantzen macht ergeven
heefft, om voirt in Italiam to vallen) to wederstain ind umb
dagelixe dwalonge in der heyliger kercken, leyder gesehien, neder
to leggen. Op dat tan die menschen sich tot Got to beque-
mer schicken moegen, heefft sijne Paeuslicke heylicheit groite
afflaten gegeven ind geordineert, dat wij yder sich tot Got be-
rijden, drye daegen na den anderen vasten, sijne biegbte doen,
ind id werdige heylige Sacrament ontfangen sali, dat wij umbtrent
onsser lantschap alhier hebben doen publiceren ind gesehien
laten desen vurleden weecke. Begeren hyeromme guetliche U. 1.
\'t selve oick durch oere lantschap geliefde nu en sondach toe-
comende willen laten verkondigen umb in die week daernae sicb
tot Got te bereyden, to biegbte te gain, drye daige: nementlick
donresdach, vrijdach, satersdach to vasten, ind sondag id werde
heylige Sacrement to ontfangen, opdat Got almechticb sijneu
Gütlichen torn ind daegelixe plagen ind verstoeronge in der
heiliger Kercken, oick des Turckx gewalt wille cessereu ind

-ocr page 310-

LXXXVI

wenden laten. Des versien wij ons alsoe genselick. Gegeven in
onser stadt Arnhem opten 17 dach Augusti anno etc. 35.

Aen Greve Clais van Teickenenborch,
Minute in Lade H aan de E. K. (v. Hasselt. Geld.
Maandwerk, blz. 17 en 18).

-ocr page 311-

IV. De toestand der Geldersclie en Veluwsche
geestelijkheid in 1558 en 1559.

1. Bevelschrift des Jconings aan den stadhouder en het hof van
Gelderland, gelastende de Geldersche pastoors tot onderdanig-
heid aan hun superieuren aan te manen, 6 April 1558,
Bij den Coninck,

Edele welgeboren neve ende lieve getrouwe. Alsoe die arcbidiaken
van Kempelant ons beeft doen vertboenen, hoe dat onse neve die
her toch van Cleven in zijnen landen heeft doen gebieden, dat
die pastoeren, aleer zij int gebruyck oft possessie van hueren
beneficiën ende pastoryen souden mogen kommen, oft deselve
aenveerden, hen daerinne souden moeten laeten stellen, ende
institueren bij den ghenen van hueren prelaeten ende oeversten,
dien tselve toebehoirt. Twelck alsoe in onsen ffurstendom Gelre
nyet en geschiet, maer bevindt dat die pastoers aldaer huere
prelaeten, bisschop ende arcbidiaken zeer weynig achten, joe dat
erger is deselve versmaden. Yersuekende mitz dien dat wij den
voergen. pastoeren souden doen vermaenen, dat zij huere overste
de gebuerlycke gehoirsaemheyt souden bewijsen. Nemende van
denselven huere institutiën ende hen presenterende heure vicarysen
ende bedienders, om die bij hen geapprobeert, ende aen den last
van den zielen gegeven ende bevolen te wordene. Ende soe wij
zijn versueck redelyck bevinden, zunderlinge gemerct dat de voirn.
hertoch van Cleve tselve in zijnen Landen zulcx doet onderhouden:
Begeeren ende ordonneren wij U dairomme zeer ernstelycken, dat

-ocr page 312-

LXXXVIII

ghij de handt houdt, ende den pastoors van Gelderlant indem
hebt, ende den sei ven van onsen wegen last ende bevaelt, dat zij
voortaen heure oeversten die voirsz. gebuerljcke gehoersaemheyt be-
thoenen, ende hen daerinne behoirlycken quyten nae onder ge-
woenten, zonder des eenichsins in gebreke te zijne. Edele, welge-
boren neve ende lieve getrouwe, onse Heere God zij mit U.
Geschreven in onser stadt van Bruessele den Ylten dach van
April etc. voor paeschen.

geteekend:

PHILIPS.

D\'OVEBLOEPE.

Opschrift:

Den Edelen Welgeboren onsen neve den grave van Hoern,
ridder van onser ordene, Stadtholder, ende onsen lieven ende ge-
trouwen den cantzler ende luyden van onsen Raede in Gelderlant
verordent.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

2. Extract uit een brief van den aartsbisschop Frederilc Schenk
van Tautenburg aan George van Prume, pastoor der moe-
derkerk te Arnhem, 9 Mei 1659.

//Oomperimus subditos nobis pastores conventiculum habuisse
Arnhemii et pastorem illic Wagenensem intrusisse in nostram
archidiaconalem jurisdictionem, quae non pastoribus, sed archi-
diacono Sancti Petri Trajectensi soli et insolidum competit ex
donatione Frederici de Zyrck, primo praepositi Sancti Patri,

1) deze was voor 1317 proost van St. Pieter, later bisschop van Utrecht,
in welk ambt hij
20 Juli 1322 overleed, vgl W. Moll, Kerkgeschiedenis
van Nederland voor de Hervorming,
2 dln. met register 1864—71.
Dl. II, l8te stuk blz. 131—133.

-ocr page 313-

LXXXIV

deinde Episcopi Trajectensis, qui omnimodum suam jurisdictio-
nem episcopalem cum omnibus dinariis episcopalibus cessit et
donavit praeposito Sancti Petri. Hinc est quod clerus Valuensis
non comparit ad synodum Trajeöti, sed praesente praeposito, aut ejus
oÈBciali, celebratur in Valua. Nunc autem synodum tenuerunt archi-
palam, absque capite et superiore, imo contra caput et superiorem
suum. Qui potestati divina providentia ordinatae resistit, dei ordi-
nationi resistit et iram Dei super se congregat. Quaerunt parum
considerati homines jugem nostrum excutere, cum tarnen nos
illi sumus qui vitae mortisque proprietatem in illos habeamus."

,/Volunt habere decanum ex gremio suo (ut sic suntexloges)
ut dent nihil: nam aves concolores nou se mordent, sed volant et
ludant invicem, fraudant nos debitis nostris, graviores pastorum
excessus dissimulant. Quis enim punire velit eum, a quo est
in decanum electus ? Ita miseri homines perditum.. . animas suas
et nostris pecuuiis, polluunt manus, quibus sacrum Domini
corpus quotidie contrectent. Crede mibi, nou cessabit plaga Dei,
donee resipiscentes potestatem a Deo super se ordinatam reveren-
ter agnoscunt."

Volgens den oorspr. brief uit het archief der stad Arnhem

mM

1) uit een vorigen brief blijkt, dat als de betrekking van deken
der Veluwe vacant was de pastoor van de moederkerk te Arnhem (in.
dit geval George van Prume) zoolang het decanaatschap waarnemen moest.

3) hier volgde een onleesbaar woord.

3) vgl. P. Nijhoff. Inventaris v. het archief v. Arnhem blz. 214,
waar de dateering der brieven, tusschen George van Prume en den
bisschop gewisseld foutief is, en meu leze; 1553—1559.

-ocr page 314-

V. Verzoekschrift, door de vergaderde Veluwsclie
pastoors aan liet Hof van Gelderland gericht,
om allerlei mishruikenop de Veluwe te ver-
bieden „op huyden XVIII Junij XV« LXI,
ende is daerop gedecreteert een placcaet in
denselven dato" 18 Juni 1561.

Aeu miju Heer den Oantzillair sampt andere Raide des Co-
nincks van Gelrelandt verordent.

Thoenen ind gheven wij Deken und pastoren der geystlicker
Jurisdictiën van Yeluwen IJ. W. B. L. und G. met aller belioir-
licker onderdaenicheit to kennen, woe dat (God betere) in den
steden, opten platten Landen in den darppen der vurss, jurisdic-
tion tegens christelicker ordonnantiën op die festen ind gebaeden
vierdaegen groote ind menichfoldige clopperien ind misbruiken,
onder den dienst Gades ind sermones, mit dat verkoepen ind tap-
pen van brandewijn, wijnen, bieren ind ander gedrancken to dryn-
cken gescbijet; nyet alleen tot peryckell der sielen (dat boven all
gaet) dan oick tot veracbtinge van den dienst ind woordt Gades,
scandalizatie der gueden ind jongber joegbden. Oick als die scut-
ten mit oir coningen ind coninginnen op die darppen in der
kercken onder dat ampt der heyligher missen ten offeren gaen,
doch syluyden mit oer trommen ind. .. ind schieten eensdeels

1) het plakkaat komt in het Geldersche plakkaatboek niet voor.
Ik heb het nergens aangetroffen. De inhoud heeft natuurlijk hoofdza-
kelijk aan het verzoekschrift beantwoord.

2) hier volgde een onleesbaar woord.

-ocr page 315-

XCII

mit oir roers offte bussen in der kercken lofï, niet anders hem
aensfcellende dan offt dair vijandt vur handen waeren, allet tot
perturbatio van gaidesdienst und ander ongemacken daeruth ver-
resen ind noch vorder daer vuyt verrijsen moegen, niet tegen staen-
de dat wij supen i) in onse sermoenen die ondersaeten (behalven
die geschiede verbaeden) genoichsam dairom vermaent, gebaeden
und gestrafft, dat die onse hoirsame weynich geacht, dan meest
willens dairtegens gedaen hebben und daechlicx daertegens doende
synnen.

Oick geschieden op die gebaeden heilige offte festedaegen onder
und nae den dienste Gaedes, in die huyser und herbergen van
voelen mennichfoldige komenschappen, soe van beesten . .. ") holt,
verpechtinge der gueder und dergelycken meer, allet tegen der
heyliger kercken ind Christelicker ordinantiën.

Aengesien dan ind gemerckt dat alle dese vurss. quaede mis-
bruyc als van ons supten mit onsen sermonen, vermaningen ind
bidden niet gebetert synnen, dan de gelycke misbruycken und
meer andere geschieden; insonderheyt soe dair voel synnen die
aver etzliche jairen bij den anderen huyssittende sijn geweest, ind
voel kinderkens bij den anderen erweckt hebben, die dan noch
nae gebruyck der heyligen kercken sich niet en willen laeten in-
wijden in versmaedongh des sacraments der heyliger Ehe, dair-
doirch dan in verleeden tijden veel twysts verresen is, ind noch
daechlicx verrijsen mach, dairdurch dan voel quaets ontstaen
muchte, ten wair dan dat U. W. E. ind K. G. in statt Con. Mat
onsses allergen. heren mit behoirlicke provisie in tijts dair anders
in versien werde, dairomme onsse onderdaenige bede ind begherte
datU. W. E, undK. G. ons mit genaeden willen aensien ind doen
in statt Con. Mat zekere guede ordinantiën offte bevelsschryfften
ordonneren, bij zeekere poene gepubliceert ind geexecuteerd to war-
den, dairmede die quade misbruycken gebetert, und die avertre-
ders nae behoer tot een exempel van anderen gestrafft moegen
wordden, opdat gaidesdienst in der Jurisdictiën van Veluwen

1) supplianten.

2) hier volgde een onleesbaar woord.

-ocr page 316-

XCII

voirtgaen, dat verkopen, tappen, vretthen, suypen und verpachten
mit die clopperien, dat trommen und schieten onder den dienst
Gades in der kercken ind oick op ten kerckhoff als vursz. to rug-
ge gestait, alle heylige dagen, van den officiers oiïte oire dienare
dairop gesien, die avertreders gestrafft, den dienst Gaides mit vie-
ringe der heyligen dagen eendrachtich und christlick alsoe moe-
gen geschieden und onderhalden worden als \'t behoirt. Hiervan U.
W. E. L. trostelicke und toeverlatige gnedige widerantwoordt.
Dit doende etc.

Volgens eene copie in een manuscript van G. van Hasselt
genaamd //Raepiamus" blz. 35 etc., op de stedelijke boekerij in
Arnhem.

Het oorspr. stuk berust in het archief van het hof van
Gelderland.

-ocr page 317-

VL Stukken over ketterij en kettervervolging
te Arnhem. 1526-1539.

1. Extracten uit de Arnhemsche Stadsrekeningen over de jaren
1526 en 1527.

ao 1526. Omtrent Sunt Laurens hebben die borgermeisters
den richter geschenckt tot Claiss van Oever, doe men juffer van
Wely richten solde, IX quart ad IIII st. die quart.

Item op manendach na S. Lucasdach, doe dat gericht was mit
Phs. Hois ind den salemaicker mytten priester, doe synt mijn
jonckeren van Myddachten, die richter, borgermeisteren, schepenen
totten Beghynen gegaen ind dair laiten haelen XVI quart wijns,
noch na iiii quart.

Item op Saterdag na S. Lucasdach hebben onse heren mytten
Luthers onledich geweest ombtrent den heelen dach, ind synt

É

1) St. Laureus is 10 Aug.

2) St. Lucas is 13 Dec.

3) in de regesten uit de archieven der vijf kapittelen, door v. Asch
V. Wijck uitgegeven Hist Gen. Kron. 1848. blz. 31 enz. komt een
zekere Philips Hoiss of Hoss voor, als secretaris van bisschop Prederik
van Baden; dit zou dezelfde kunnen zijn. Later, in 1549 wordt door
twee Arnhemsche burgers getuigenis afgelegd, waaruit blijkt, dat
Cornelis
van den Steyn, zadelmaker en zekere Philips Hoiss //nmb der Luthe-
raenschen handel, ind dat sij sich nyt gehalden hadden, als guede ker-
stenlude toestonde alhyer bynnen Arnhem openbaer die brant op ter
kinnebacken, avermitz den scherprichter, heeiFt doen setten, dat onge-
verlick anno vijfF of ses ind twyntich lestleden geschiet is." G. van
Hasselt Geld. Maandwerk I blz. 7 en 8.

-ocr page 318-

XCII

des avonts myt borgermeysters ind schepenen gegaen teren tot
Bleessen 39 quart ad iiii st.

Item die stede heiFt den kettermeister geschenkt tot Geryt
Alleyn xii quart ad vi st. Item doe men die twee jofferen van
Nymegen int raithuys verwaren solde op pynsteravond, ind war en
op Sunt Johanspoirt des nachts ind voert int raithuys hent totten
middage. Item gegeven van dat holt ind ryss to voeren vant ge-
richt int raithuys, dair men die twe jufferen myt barnen sal,
myt in toe draigen
xiii st.

ao 1527. Item doe men Philips Hoiss mitten sadelmaicker
ind den priester van Deventer drye daegen soe vur soe nae int
raithuis geweest waren, soe heb ick den dyeners gegeven v gl. x st.

Naar de oorspr. rekening op het archief te Arnhem uit-
gegeven door I. A. Nijhoff in Kist en Moll, Kerkhist. Archief
Dl. II, blz. 275 en voorts door Mr. J. "W. Staats Evers
in diens Johannes Pontanus 1882, blz. 2, 3, in notis.

2. Kettervervolging te Arnhem in 1529.

a. 1529. //Eodem itidem tempore dominus Arnoldus, ca-
pellanus in Arnhem, ob easdem causas in carcere punitus et in-
teremptus est et post in aquas occulte missus, si juste, novit
Deus.»

Uit een kroniek, afkomstig uit het fraterhuis te Does-
burg, thans op\'de Arnhemsche bibliotheek bewaard, door W
Moll in Kist en Moll, Kerkhistorisch Archief Dl. III blz. 115.

b. a"? //Gelriae Dux totus Catholicus ac Lutheranorum hae-
reticorum extirpator, quippe qui in Arnhem sacellannm ecclesiae
cum aliis multis Lutheranae factionis viris, tam religiosis quam

1) deze drie stukjes hebben waarschijnlijk allen op hetzelfde feit
betrekking.

2) nl. van ketterij, gelijk uit het voorgaande blijkt.

-ocr page 319-

xcv

secularibus capi jussit et examinari, quosdamque ex his dimergi
et decollari, quosdam exilio religari et quosdam pecuniarum mul-
eta tapavit, nee passus est a suis libros etiam Lutheri haberi,
legi aut venumdari et nisi ipse constanter sese opposuisset, tota
inferior Germania corruptior quam nunc est extitisset, authoritate
enim apostolica sibi concessa, etiam in exteros Lutheranos correc-
tionis arma extendere poterat, quod et viriliter effecit."

Uit een geschreven kroniek der 16e eeuw, in een afschrift
uit de 18e eeuw, op de Arnhemsche bibliotheek bewaard.
c. a^? (Oarolus Bgmondanus) Arnhemii quoque sacellanum
cum aliis viris et foeminis religiosis capi, examinari, quosdam
relegari, libros denique Bvangelicorum cremari jussit/\'

Uit Wernheri Teschemacheri Annales Cliviae . . . Geldriae et
Zutphaniae. Francofurti et Lipsiae 1721, pars secunda, blz, 531.

5. Extract uit de Bchepenacten mn Arnhem ao 1539.

Coram Wijnant van Doerninck end Jan van Mekeren compa-
ruit Gijsbert van Wijhe, myt Eecht besath umb een getuichnisz
der waerheyt to geven end tuycht woe dattet zich begeven dat
Steven van Euytenborch end hij gekoemen zijn buyten Sente
Jansz poerte, daer Aelbert Gexken sath: seehte Aelbert tot Gijs-
bert, doe ter tijt Eichter tho Arnhem, dat daer etzliche waeren
die Duytsche psalmen gesongen heden to Mariendaell end dat hij
Henrick Smyt end Johan Hoickell solde laeten baeden umb to
weten wie die selve weren end sachte dat Claesz Pelsers den man
weer. Heefft den Eichter gesacht, dat hij selffs sulx doen solde
laeten end daer meer reden bij gesecht etc. Isz Aelbert desz an-
deren daeges vant hoff gekoemen ind den Eichter geroepen ind

1) vgl. W. ¥. C. van Laak. Catalogus der openbare boekerij te
Arnhem 1883 blz. 347 (Ghronicon Gelriae 1538). Dit jaartal is echter
onjuist, daar de kroniek tot in 1530 loopt.

-ocr page 320-

XOVI

gesacht: Paljck heeift beveell u te seggen end ick segli\'t u oick,
dat gij Claesz Pelsers opter poerten sult laeten setten, want hij
Duytsche psalmen gesongen heefft end werde gesacht dat men aen
hem bevynden solde, dat hij wederdoept weer, dat selve hij ge-
halden bij den ede die hij onsen gen. 1. heren und der stadt
Arnhem gedaen heefft, Actum ipso Anthonij anno XXXYIIII.

Uit de schepenacten van Arnhem over 1539 fol 5 verso,
in het archief der stad, mij meegedeeld door den Heer A.
J. C. Cremer aldaar.

1) 17 Jan.

-ocr page 321-

VIL Verschillende stukken over den godsdien-
stigen toestand in Elburg. 1525—1542.

1. Bevel van hertog Karei aan Biburg, dat ieder zich van op\'
roer en nieuwigheden onthande. 29 Juni 1525.

Carele hertouch van Gelre ind van Guylich ind Greue van
Zutphen,

Lieue getrouwen. Soe leyder op allen oirden mennicligeleye op-
roer ind nyehe dynghen vurgenoinen werden, tegen geestlicke ind
wertlicke, dat wij mitter hulpen Gaidtz in onsen Lande nyet en
dencken to gestaden, hebben dairom aen allen onsen steden doen
schrijnen, ind beualen, dat nyemantz, hij sij geestelick off wertlick
bij hem seluen yetwes nyes vurnemë en sali, bij verliesz lieffs ind
guetz; dan off yemantz vermeynden in enigen saicken verkort te
wesen, sali mit recht sprecken ind off hem rechtz gebreck off
geweygert worde end... vuer ons brengen, sali hem onuertai-
gen recht wederfaren. Want ons geenreley oproer ... in den steden
en steet to lijden, dan wair wij die in onsen landen sullen kun-
nen bekomen, willen wij die doen straffen in exempell van anderen.
Laiten v dairom guetlick weten, mit vlijt gesynnende, dat gij
onsen burgeren ind ingesetenen, indem sij yetwes nyes off enige
oproer buyten onsen consent vurnemen, desen onsen brieff toenen,
ind van onser wegen aduerteren, dat wij sulx, wair wij sij beko-
men moegen aen den guede ind bluede dencken to straffen, opdat
sich eyn yderman dairnae mach weten to richten, in toekoemende

1) hier en bij de volgende open ruimte was het papier verteerd.

7

-ocr page 322-

XGVIII

tijden geene onscholt en derff pretenderen. Hyer van en syet in
geenen gebreck, bij soe lief wij v sijn. Gegeuen in onser stadt
Arnhem opten lesten dach Junij Anno XV" XXV.

get:
GHABLES.

Opschrift: Onsen lieuen getrouwen Burgemees teren, Sche-
penen und Eaet onszer stat Elborch."

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg Lade 11.
no. 46.

2. Missive door de regeering van Kampen aan die van Elburg
gericht over den verbannen vice-cureit Aernt van Collen.
30 Oct. 1689.

De magistraat van Kampen deelt aan dien van Elburg mede,
dat Aernt van Collen, gewezen vice-cureit te Kampen en
binnen Elburg gekomen, bij sententie door stadhouder, ridderschap
en steden, uit Overijssel gebannen is.

Eegest naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg,
Lade 29 no 178.

3. Extract betreffende personen te Elburg, nieuwe leeringen
toegedaan, uit een brief van hertog Willem van Gulik
aan de stad Elburg. 17 Juni 1640.

.. . Und so gij verner van ethche persoenen mit nieuwer Lerongh
angevet, willen wij u gnedige meynonghe niet verhalden, dat wij

1) deze «Arnoldus Gratius, domo Coloniensis" gelijk Eevius hem
noemt, was wegens zijn Lutheraansche ketterij den ISden October ge-
bannen, vgl. Jacobus Eevius. Daventriae Illustratae 1651, blz. 257—261.

-ocr page 323-

XOIX

in kortten daegen onsz in onse furstendomb aldair persoenlick
begeven worden, bedden gij vunss alsdan die personen schriftlick
to ontdecken. Willen wij die voir ons bescheiden end grondlick
verh (oeren?) .... Daerna (bevinden?) ons ernstlick und ge-
boirlick vernemen laeten.

Is oick onse gesinnen und meynonghe, dat gij denselvigen,
vort den gemeinen onsen Borgeren van onserwege aenseggen sij
sich aller nieuwerongh mieden, und nae onser und der gemeiner
Christliche
Ordnung halden. Als wij ons des alsoo gruntzlich
versien. Gegeven to Dusseldorp am xvii Dach Junij anno
dol.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg Lade
16 no. 4, G. H.

é Brieven over de benoeming van een pastoor of prediker te
Elburg, 1541-1542.

a. 29 April 1541. Johan Blomendall, proost, aan de regee-
ring van Elburg.
Hij heeft het aan hem geschreven verlangen
om een pastoor aan den hertog te kennen gegeven. //Ind vernemë
anders nit dan dat sijne f. g. geneigt sye v. 1. mit einem guden
geschickten ind gelerten predicanten tho versien. Woewall etliche
daromb bij sijne f. g. angehalden hebben, die syen doch van
syne f. g. biss anher noch ongetroist gebliuen, dan syner f. g.
gebruik nit en isz imant pastoiren tho vergeuen, id en sy dan
saike dat hie geschikt sye die selffe to bedienen." Hij verzocht
hun verder geduld te hebben tot de terugkomst van den hertog,
die aanstaande is en wat hem zelf betreft, hij zal zijn best doen
//dat u. 1. mit einem gueden ind gescickten predicanten versien
worde."

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg Lade
2. no. 15.

1) hier is in het oorspronkelijke iets uitgevallen, ook het volgende
is niet duidelijk, de bedoeling is echter ongetwijfeld dat de hertog een
grondig persoonlijk onderzoek wil instellen.

-ocr page 324-

h. 27 Januari 1542. Johan Blomendall, proost, aan de regee-
ring van Elburg.
De volgende week zullen petlicke van wegen
onseres gn. heren hertough tho Gulick, Ghelre, etc. bij v.l. erschi-
nen" en //der knecht haluen weyder handellen."

Naar het oorspr. stuk in het archief v. Elburg, Lade 1 no 38.

c. 4 November 1542. De raden des hertogs te Arnhem aan
de regeering van Elburg.
,/Belangende den pastoir ind beuelhe
man daire. .. . anthostellen, wirdt man ther wederkumpst des
praesten vursz. verdragen, ind willen an sijne f. gn. doen erfor-
dern den pastoren, so aldair verordent ouer tho senden, mydder-
weill hedden gij eynen gueden nutten man thebben, om die
Sacramentë ind anders (wie sich geburt) tho administrieren, solden
wij
V. guetlicher meynongh also nyt verhalden,"

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg, Lade
16 no 27 E. E.

1) Lier was in het oorspr. iets uitgevallen.

-ocr page 325-

VUL Excerpten over het klooster te Hulsbergen
"bij Hattem. 1525 en 1539.

a. 12 Mei 1525. Hertog Karei verandert dit klooster (van de
broeders des Gemeenen Levens) in een Benedictijner klooster, daar
er „bis her toe quaet regiment ende nyet as tot Gaitsdienst be-
boerde gehalden is gewest."

&. Op Zondag misericordiam Domini 1525 stelde de hertog
van Gelderland de monniken de vraag voor of zij in het klooster
wilden blijven en dan het habijt der Benedictijners aannemen of
naar een ander klooster gaan. Wie geen van beide wilde kon
naar zijn vrienden gaan, meenemende wat hij in het klooster had
gebracht. Wie als Benedictijner in het klooster bleef kreeg dis-
pensatie om eenige dagen in de week vleesch te eten. De ant-
woorden der broeders vielen verschillend uit. Op dienzelfden
dag werden tevens monniken van de Benedictijnerorde hier in
gebracht 2) „umb gebreken wil der dagelix voele vermits den
Leeken geschieden."

c. . . . 1539 verzonden de verjaagde broeders van Hulsbergen
een verzoekschrift aan hertog Willem van Gulik en werden in
hun klooster hersteld.

De twee eersten der geexcerpeerde stukken komen in hun geheel
voor in „Oorkonden betrekking hebbende op het St. Hieronymus
klooster te Hulsbergen bij Hattem, medegedeeld door D. Verbeek Jr.
Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis onder red. van Acquoy
en Eogge. Deel IL 1887. blz. 280 etc. Vergelijk over het laatste het
uittreksel aldaar, naar het oorspr. stuk in het archief van Arnhem.

1) de tweede Zondag na Paschen.

2) zeker voornamelijk als bestuurders.

-ocr page 326-

IX. stukken over liet afzetten en aanstellen
van pastoors te Harderwijk. 1532—15411

a. 21 Maart 1532. Hertog Karei van Gelder bericht aan het
kapittel van St, Marie te Utrecht, dat hij wegens //uiisbruyck
end gebrecke vanh. kettherien, waerin meyster Dirck van Harder-
wijok enHerHenrick van Groenynghen zich ontgaen hebben,"
de parochiekerk aan Mr. Borchart van den Berghe vergeven heeft,
en vraagt deswegen des kapittels oordeel,

Eegest naar den oorspr, brief in het arcbief v. het
kapittel v, St, Marie te Utrecht, Coli, E, A, 98, *

b. 21 Maart 1532. Hertog Karei bericht aan Johan van Lyn-
don, bevelhebber, en voorts aan burgemeesters, schout en raad
van Harderwijk, dat hij den welgeleerden Borchart van den Bergh,
der heilige schriften Baccalaureum als eenen bekwamen goeden
jonkman met het pastoorschap der kerk heeft begiftigd in plaats
van meester Dirk Keyler en heer Hendrik van Groeningen //in
sulcke toeversicht, dat hij sich woel eerlich ind bether nae onsen
kerstengeloove dan sij gedaen hebben, halden ind regyren sal,
bevelen und gesinnen daeromme op u ernstlick, dat ghij den
voerghen. meister Borchart sönder eenich weygeringe, ind nyemant
anders tot uwen pastoer ontfangen, kennen of holden ind voert

1) blijkens stukken uit het Harderwijker archief komt de eerste
zeker sints 1518, de tweede sints 1522 voor, waarschijnlijk door een
priester Evert Keyler voorafgegaan. De namen Dirk van Harderwijk,
Dirk Keyler en Dirk van Gheesteren bedoelen dezelfde persoon.

-ocr page 327-

om

in allen onderdanig sijt ind wederfaeren laet, as dat guede onder-
saeten ind kerspelsluyden then oeren pastoeren beteempt."

Eegest naar De Meester, Hist. Gen. Kron, 1861, blz.
106, 107. Archief van Harderwijk Loq. 42 no. 5.

c. 16 Jum 1582. De hertog geeft aan Borchart van den Bergh
eenige buitengewone inkomsten. //Alsoo wij durch
induUum ind
toelatinghe onses Alreheyligsten Vaders des Paeuws van Eomen,
na inhold seekere Bulle aan ons van zijne Heyligheid deshal ven
geschickt om kwaeder regiments ind Luteriaenschen handel wyl,
Hern Derick Keyler ind Meyster Heynrick van Gronyngen, eertyts
Pastooren onser stat Harderwyck, van oir Pastoirschap ontsat"
en daarom //sunderlinge contrarie derselver Ketteryen" Mr. Bor-
chart van den Bergh hebben aangesteld — geeft hij dezen eenige
tienden boven zijne inkomsten. Het bedrag dier inkomsten moet
bij aflossing der tienden op andere wijze worden gevonden. //Ind
of wij des syns wurden, of sus oick Hern Borchards meining were
die Pastoirschap nicht langer te hebben, believen wij hon, den
sonder eenige ongenaden van ons daer omme te hebben weder-
omme te veriaeten ind bynnen onser stad Arnhem op sijnre
Canoniek Pravend koomen ind resideren sal mogen. Beheltelick
dat wij alsdan die guedern vursz. durch ons mit recht verwonnen,
wederomme an ons sullen mogen nemen. —■

Naar het stuk volgens het origineel door Schrassert afge-
drukt in zijn Hardervicum Antiqunm ofte Beschrijvinge der
stadt Harderwyck 2® druk 1732. Dl. II blz. 67—69.

d. Mei—Sept. 1540. Copiën van brieven en aanteekening van
het verhandelde over het bekomen van pastoors.
De regeering
van Harderwijk geeft aan het kapittel van St. Marie te Utrecht
te kennen, dat de pastoors Hendrik van Groenyngen en Dirck
van Geesteren overleden zijn. Zij verzoekt vier goede, bekwame
en Christelijke pastoors te zenden //die ons ind onsze gemeinde
mit de woerde Goetz klaer ind onuermenght trouwelicke leren ind
vermanen, in die geloue, lyefde en vreze Goitz ind tot frede,
eyndracht ind frantschap onder eynanderen efi die so van leven
ind leringe binnen, dat sij aengenaem maecken können."

-ocr page 328-

OIV

Meester Johan de Waell komt namens het kapittel hierover
handelen.

Eegest van De Meester, Hist. Gen. Kron. 1861 blz. 116.

Archief v. Harderwijk Loq, 89 no 8.

1540. Nadat schepenen van Harderwyck bij de Marienheeren
t\' Utrecht hadden aengehouden, om nae ouder gewoonte alhier
vier kerkendienaers te besorgen, hebben eyndelyck gemelte Heeren,
nadat sij hier en elders bekwame personen hadden gesogt, bij
provisie alfaier gesouden een doemaeligen Priester tot Zutphen ;
die, na een dag of drie alhier vertoeft te hebben, sonder op stoel
te komen, stil is vertrocken. Deselve Heeren preesen vervolgens
de stadt aan eenen Jan van Embrick; die van niemand gesien
off gehoort is. Waer nae schepenen ende Eaedt selfs hebben
uytgesien en eyndelyck vier kercken-dienaeren aangenomen voor
haar gantsche leven ; vermits sij om aan jaar of twee niet over-
komen wilden.

Naar Schrassert. Beschr. v. Harderwyck. 1782, Dl. IL blz. 81.

1) Schrassert 1541.

-ocr page 329-

X. Brief van Ludorp Huegen van der Eilborgh
aan Joest van Randtwijck te Nijmegen L° 1538.

Gnade frede ind barmlierticlieit van Godt dem Almechtigen on-
sern allen gemeynen lieven hym meischen vatter dorch den ge-
sallfden heylandt Christum Jhesum synen enigen ind ewigen ge-
born son unseren hern, ware ind rechtschapen erkentenusz dersel-
ven durch erluchtungh des heiligen geistz, erhaeve vermeire ind
verbreide sich by euch allen. Amen.

In korten, nementlich sesz of soeven vergangen jairen, als ick,
erntfeste wyse here, by u. W. lieffden binnen der erntricker stadt
was, umb Götz wort, doch in falschen schyn, uith to roipen ind
verkundigen, hebbe ick bekant ind betonden, u. 1. oick meir ande-
renn heren sampt vele der gemeinten gemoit ind brunstige
lieve an ind tho der gotliker wairheit ind evangelion, der-
halven ick in mitler tyt noch nymmermeir mynen syn ind geist
hebbe van u gewant, sonder Godt den AI weidigen unsern gemey-
nen Heven hymmelschen vatter steitz umb synen gotlikeu segen
gebeden umb guit middel ind oirsaeke, die duere des gotliken
woirtz by u mochte werden geopent ind upgedain, soe hope ick nu
vast ind vertrouwe denselven almechtigen, dat ghy des forsten
tyrannie ind gewalt soe verne synt ontkoemen, sali ons gheyne
kleyne noch geringe behulp innd anfaerdt wesen syn gotlike
woirdt ind heilwerdige evangelion eynfeldich by u sonder all
mangel, fangh, haeder, twyedracht ind uprhoir tho forderen, in tho
foren ind folgende allermeist, woe ghy ind etlicke meir andere
frunden der wairheidt, als ick niet twyfel, ind ghy Godt schuldich
synt, der strytbaren geloven miz gelymp anhangen ind bystain,
niet mit fleyslicker arm off gewaltiger handt, niet met guet off bloet,
sonder allein mit getrouwen gonstigen gneichden harten ind ge-

1) gezindheid.

-ocr page 330-

CVI

moet ind wess ghy vorder wael kunnen ind vermoegen aen alle
sorge, last, peryekel, hynder ind schaeden, dairvan ick my hebbe
alleyne in Godt bedacht eyn opentlicke exhortation ind korte er-
maenongh den eirsamen wysen raith ind sementlicken heren der
erntrycker stadt Nymmegen yrst schrifiPtlicken tdoin nach u. 1.
guetduncken rait innd furgeven, der ick sonder vertoch mit dus-
sen gewissen getrouwen boden schrifftlick wil verwachten.

Doch ist ditmaill myn ernstlicke bede, fruntlicke beger ind
getrouwe ermaenongh in den heren der myn voernemen ind aller
mynschen harten syn bekandt, u, 1. sampt alle vlytige toestanders
des gotlicken woirtz willen dusse myn yrste anritzunge niet ge-
ringe achten noch gantz in den wyndt slain, sonder mit ernst
die saeke tho harten nemen, onsen lieven gemeynen himmelschen
vatter getrouwelicke steitz bidden dat hy ons die duere syns got-
licken woirtz will updoin, dat wy frymoidich moegen uithroipen
ind verbreiden die ghymmnuschen i) Christi. Item dat syn gotlick
woirt macb lopen ind heirlicke angenomen ind gehalden warde
by u ind allen mynschen, dairthoe als getrouwe haushalteren Gots
kloeck syn in synen dienste, wair ghy können ind moegen, als in-
sonderheit nun up dusse wall gelegen tyt ind anstainde stonde,
dat ghy van nu an mit gueden wall bedachten vurraide ") wilt ge-
dencken betrachten ind inleggen, woe ghy eynen diener off wie des
gotlicken woirtz ind wairheitz mit gelymp ind verdraich eyn stede
off plaetse fursien, bereyden ind anteickenen, dar hy anfange ind
unvertoglick die wairheidt infuere. Off die geist Godtz ind syn
hillige wairheidt noch soe sterck niet by u were, dat ghy den
geistlosen papisten ind buyckprekeren mit hoeren anhangh niet
dorsten verachten, vertornen off trotsen in hoeren gebieden, kercken
kloisteren off hauseren die wairheidt slecht ind einfeldich laten
uithroipen, dat alsdan eyn guet middel, sy beraiden in den gaytz-
huysereu off in die aelde kercke off dergelycke plaetsen sulx tho
verschaffen, dat man sonder alle verboth ind tegenspraicke wael
kan doin. Ja off die wairheit ir starcke were up den marckte ind

1) geheimenissen.

2) overleg.

-ocr page 331-

evil

straten, besonder woe die eirsame raith yet gonstich ind toege-
dain sie, als ick vertrouw, off ymmer tbo mynsten die starcksten
in der geloven sieb wenicli laten mercken ind apenbaren. Hier-
toe myn lieve broeder help ons die al weidige Godt here himmels
ind der erden eyn getrouwe noithulp, bysonder in syner saeken,
die verwerpt die raitslaegen der forsten, veracht die gedancken
ind furnemen der mynschen, befest ind bestedicht aver wat in
hem geraitslaegt ind gesloten wardt, den ghy vur my ind ick
vur u allen steitz umb syner gnade sullen ind willen bidden.
Geschreven mit yele in Gnadendail quinto decembris.

Ludorp Huegen van der Eilborgh.

Jacobi 1. Deposita omni immundicia et redundancia malicie cum
mansuetudine recipite insitum sermonem qui potest
salvas reddere animas vestras.
Collos. 4. Obsecrationi instate vigilantes in ea cum gratiarum
actione orantes simul et pro nobis ut deus aperiat no-
bis ostium sermonis ut loquamur mysterium Christi,
propter quod et vinctus sum ut manifestem illud si cut
oportet me loqui. Sapienter ambulate erga extraneos,
oportunitatem redimentes, oportunitatem redimentes, opor-
tunitatem redimentes.

Den erntfesten, voersichtigen ind wysen raitzheren der erntrycker
stadt Nymwegen, Joest van Eandtwyck mynen besonderen gunsti-
gen heren wonende boeven in die heselstraet an den kruytz frunt-
lick gescreven. Jhesus.

Volgens de uitgave, naar het oorspr. stuk in het staatsar-
chief te Düsseldorf, door den archivaris Dr. W. Harlesz,
in //Zeitschrift des Bergischen Geschichtvereins, Band 34
1888 no. V blz. 95—97.

1) een klooster, gelegen in de diergaarde nabij Kleef, aangesloten
bij bet kapittel van Windesheim vgl. J. G. E. Acquoy. Het klooster te
Windesbeim en zijn invloed 3 Dln. Utr. 1875—80. Dl. III blz. 143.

2) de beer Harlesz was zoo vriendelijk mij van dit stuk, bij een
op mijn verzoek ingesteld onderzoek gevonden, de gecorrigeerde druk-
proef ter overname toe te zenden.

-ocr page 332-

XL Stukken en aanteekeningen over wederdoo-
pers in Gelderland. 1535—1544.

1. Aanteekeningen betreffende Wederdoopers in G-elderland

1535-1541.

a. 1585. ,/Eodem tempore complures Anabaptistae curribus,
equis, pedibus ad idem eoenobium conflaxeruat, nee ex
Hollandia modo, sed et ex Gelria, Comitatu Zutphaniae, oppido
Nyenhuis et aliunde, qui omnes capti, rebus suis exuti, alii
post taediosum carcerem dimissi, alii e praecipuis supplicio affecti
fuere."

J. Revius, Daventriae Illustratae 1651 blz. 253,

b. 7 Febr. 1538. De wederdooper Jan van Batenburg, in zijne
bekentenis vrij uitvoerig ten opzichte van Friesland, Groningen
en Holland, zwijgt geheel van Gelderland. Alleen noemt hij
onder de //principale doopers ende loopers, in verscheyden landen
hem onthoudende," Henric van Zutphen en Aert van Zutphen.

Mededeeling van Prof. Dr. J. G. de Hoop Scheffer volgens
de genoemde bekentenis, berustende in het archief der ver-
eenigde Doopsgezinde gemeente te Amsterdam, ")

1) nl. het St, Agnieten klooster bij Zwolle, waar de Nederlandsche
wederdoopers tot de gemeenschappelijke tocht naar Munster moesten
samenkomen.

2) vgl. J. Gr. de Hoop Scheffer, Inventaris der archiefstukken,
berustende bij de vereenigde Doopsgezinde gemeente te Amsterdam.
2 Dln. 1883—1884. Dl. I. blz, 38, no, 189.

-ocr page 333-

OIX

c. 17 Febr. 1588. Toen werden te Delft vijf vrouwen wegens
wederdooperij bij „die seveltoere" in een zak verdronken, waar-
onder Heyndrickgen Arnt Kielezdocbter vau Harderwijk.

Mij uit het crimineelboek van Delft meegedeeld door
Dr. J. M. J. ïloog, predikant te Terwolde.

d. 18 Juli 1540. Toen werd te Utrecht Oede Willemsdochter,
geboren van Hattem, huisvrouw van Peter Aelbertz, geheeten
Peter Jansz, veroordeeld om verdronken te worden, terwijl hare
goederen werden geconfisqueerd. Zij was namelijk voor zeven jaar
in den Briel herdoopt door eenen Arck van Tessel en had sedert
kwalijk gevoeld van de sacramenten en het geloof. Ook had zij
met herdoopten geconverseerd en die in haar huis ontvangen en
genoten van wat Prans Jansz, een onlangs geëxecuteerd kerkroover
en herdooper haar had gegeven.

Yolgens Hist. Gen. Kron. 4de deel 1851 2de stuk blz. 144,
waar dit volgens een oorspr. stuk uit het archief van Utrecht
wordt meegedeeld.

2. Correspondentie tusschen de landvoogdes Maria en het hof van
Gelderland over het vervolgen van wederdoopers. Mei-Juni
1544.

a. De landvoogdes aan het hof van Gelderland. 26 Mei 1544.

De schout van Utrecht had onlangs eenige herdoopers gevan-
gen genomen en aan haar de namen hunner //complicen" toege-
zonden. De secte der wederdoopers is „zeere afgrijselijck tegen
onsen heyligen kerstengeloue ende na gescreven Rechten verma-
lendijt ende gecondempneert." De schout van Utrecht had verder

JSÊêê

1) Een afschrift berust in het archief der Doopsgezinde gemeente
van Amsterdam, dit wordt echter in de boven aangehaalde inventaris,
Dl. I, blz. 47 no. 243 op 18 Juli 1541 gedateerd.

-ocr page 334-

ex

meegedeeld dat die wederdoopers zich. in //merckelyck getal der-
wertsouere" onderhouden. Daarom beveelt zij hen scherpelijk alom
naastig onderzoek te doen om al de //voirscreuen complicen ende
herdoopers oft die van den secten van Batenborch of David Joris
zijnde te apprehenderen, aen te tasten ende daerouer scerpe jus-
ticie doen gelyck nae gescreuen rechten zulcx behoirt to geschiene.
Ordinerende allen amptluyden, rechteren, officieren ende gerichten
hen daerinne to quytene, zoe zij voir God almecbtich ende der
Key. Mat. verantwoirden willen zonder des te wesen in gebrecke,
aengesien tgroot quaet dat in gevalle van traecheyt oft dissimu-
latie daeruyt gescapen ware lancx soe meer te erwassen.

Yolgens het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

h. het hof van GelderlandJ 2 Juni 1544.

/ , o ^ h ^ ^

Pentecôte 1544.

Nous avons receu les lettres de vostre Maté du XXYI du mois j

de May dernier passé endroict les noms d\'aucuns complices de
certains Anabaptistes apprehendez par l\'escoutelle d\'Utrecht et les-
quelz nous icelluy escoutelle nous auroit envoyé etc. pour ans-
quelles lettres faire response il plaira a Yostre dicte Maté enten-
dre, que certains jours passez estant aucuns Anabaptistes appre-
hendez par le conseil d\'Hollande accusarent certain leur complice
nommé George de Goor demeurant aux fourbourgs de cette ville
d\'Arnhem dout ceulx dud. conseil nous advertirent pour le faire
apprehender, sur quoy feismes a toute extrême diligence et dis-
cretion possible faire en querre dud. accusé, dont trouvasmes la
maison. Mais pour ce qu\'il estoit lors absent n\'en feismes alteri-

1) Meermalen gescMedde een dergelijk onderzoek, zoo vond ik in
de oorspr. rekening van Gerard van Eenoy, landrentmeester van Gel-
derland, over 1546, die cp het prov. archief te Arnhem berust, op:

„fol. LUI, Thys van Venlo, loiper die met brieuen gegaen heeft
anden Eade van den hertougen van Cleve ten eynde zij aduerteren
Wolde off die Anabaptisten aldaer gevangen eenige van deszen lande
geaccuseert hebben etc. Ende daerinne gevaceert III daghen ergo hier

XVHI st."

-ocr page 335-

CXI

eur semblant, depuis entendant par ceulx dud. conseil d\'Hollande,
que certain prisonnier aud. Utrecht scavoit plus prez et au vray
à parler dud. Jorgen van Goor en feismes soubdain advertir
lescoutelle aud. Utrecht aiïin de interroguer son prisonnier et
nous advertir de la confession, surquoy icelluy escoutelle nous
envoya son substitut avec lad. confession, lequel, auparavant vou-
loir declairer ou exhiber icelle confession, vouloit estre asseuré
du droict de confiscation, qu\'il pretendoit tant endroict led. Jor-
gen van Goer (dont toutes foys il n\'estoit premier accusateur)
que de certaine anchienne femme, demeurant à Harderwyck, accu-
sée par led. prisonnier aud. Utrecht, à quoy fust aud. substitut
respondu que nous n\'avions povoir, de luy asseurer tel droict par
luy pretendu; mais si à cause de ce quelque chose luy compe-
toit, en ayant ordonnance de Yostre Maté, il n\'en seroit privé ni
frustré. Or est, Madamme, que ayant plus prez faict en querre
dud. Jorgen van Goer trouvons, que dorz ung demy au encha il
n\'a esté à sa maison icy, et n\'y a homme quy scait dire bu il
soit; et quant a lad. femme de Harderwyck, y ayant fix domi-
cilie, avons différé l\'apprehension d\'icelle, en espoir de premiers
pouvoir recouvrir led. Jorgen van Goer, duquel espoirs estant
présentement frustrez, trouvons neantmoyngs en conseil pour aul-
cuns bon respectz et pour myeulx estre asseuré de lad. femme
debvoir differer l\'apprehension d\'icelle jusques après ceste generale
assamblée, qui se tiendra le IX^ jour de ce present moys de
Juyng, laquelle femme nous a par le substitut dud. escoutelle
d\'Utrecht esté annoncher et nulz aultre.

Apostille.

La Eeyne requiert qu\'ils veullent avoir soigneux regard sur les
sectes, pour les extirper et qu\'ils veullent parler aux Estats qu\'il
s\'avoit bon de faire edicts pour l\'extirpation d\'icelles dont a esté
tenu propos a leurs députés en ceste ville, et regarder si y voul-
droient recepvoir semblables, qui on a publié en Hollande et ail-
leurs.

1) het antwoord, in de apostille weergegeven, werd 8 Juni ge-
schreven en berust in het archief van het hof van Gelderland te
Arnhem.

-ocr page 336-

CXXXII

Volgens de copie naar het oorspr. stuk op het rijksarchief
te Brussel, bewaard in het archief der vereenigde Doopsge-
zinde gemeente te Amsterdam.

3. Stukken betreffende Jehan Henricx, gevangen genomen te
Harderwijk, daar zijne vrouw Idtge Stoeldreyers van
wederdooperij verdacht werd. 1544.

8a. Bekentenis van Jehan Henricx hij zijn eerste verhoor op 24
Juli 1544.
Eta XXV Julij 1544.

Ao XLIlIIo dë XXIIIIen dach Julij dess nameddages
Johan Henrecks echteman van Idtge Stoeldreyers gesacht
ind bekant as hyer nae volcht, vuer Vijt va Munster,
Drosszt, Berent van Tellecht ind Gerrit Mauryssen,
Eichteren.

Gysteren morge, as he op sijn werck gynck, Is sijn huysfrouwe
Idtge van hem gegaen, as hij seide ind as he anders nyet en
wust, na Campe, om hoer gewoentlicke koopmanschap van beddë,
ind dergelycke huyssrait.

Item sijn huysfronwe Idtge sij eyn tijtlanck inne Holiant, ind

tot Leijdë gewest, dan he w^eet nyet, woe lange........

Dwijle Idtge vyth .... ind hebben, nae hoe .... huys was,
hebben die vrouwe, .... Idtge besacht weer ....

Ind dat vyer mannë to Speredam, durch Wilhè Zeylmaicker
angetast, ind dêselue Wilhë ondroge gestalt weren, die hë oue-
gesacht solde hebben, dat sij kercke spoliyren ind kelicken

1) mij door tusschenkomst van Prof. de Hoop Scheifer geworden,
vgl. diens boven aangehaalde Inventaris Dl. I, blz. 53, no. 268.

2) de hier opengelaten gedeelten waren van het handschrift afgescheurd.

-ocr page 337-

CXXXIII

helpë neme haddê, ind dat sij verdoept weren. Dat allet die vjer
gefangë genegyert, Ind Wilhë gevraicht, wie sij verdoept hedde,
daer hi op gesacht, dat en wust he nyet, dan sij haddë selffs
wall tegë hem bekant, dat sij* verdoept weren. Ind as sij hë doe
vorder toegesacht, sij wustë van hë nyet, doe he goit weer gewest,
haddë sij mit hë verkeert ind doé sij vernoemë, dat hi sich
anderswaer to begheue, weren sij voir hë gebleuë, ind wustë
van hë anders nyet ind solde he hoe nyemant tobrengë, die oen
sulcxs ouerseggë solde. Hadde Wilhë geantwort, dat weer alzoo,
doe hi sich anderswaer tho begheuë, doe sijn sij van hë bleuë,
dan waneer he hadde eynë genoempt Andrees ind dan Idtge Stoel-
dreyers, soe wolde he hon dat mit dëselue ouerghaen ind solden
dat dan nyet loeuë konnë, dan olF Wilhë vuerss. dat he sacht
van ouer to bewijsê, van den wederdoepë, oif van de kercke spoliatie
ghemeynt, dat en weet hi Johan nyet.

Item die twee vrouwe sijn mheer eynë nacht hyer gewest ....
. . . . to huyss gekoemë, heb hi hoer dit angesacht . . .

......hoer, as oick vurmails, onschuldich, ind daer toegesacht,

......menige ouer, so doit hi mij oick.

Item eer dat Idtgë inne Holl. gereyst woe vurss, sij Gerrit
Keysser van Leyden gekoemë, ind hebbe die tijdonge gebracht,
dat die spracck tot Leyden weer, dat Idtgë verdoept weer.

Ind as he dat gehoert, ind oeck as sij vyt Hollant gekoemë,
hebbe he allemaill to haer gesacht: syet Ide, waneer gij hyer
schuit au hadde, soo solden wij doch hyer nyet blyuë moegë,
ind weer ons geen schoner dan wij ons anders waerhen mit der
woen b%heuë, om onss broit to wynnë, Ind dat sij sich allemaill
onschuldich gesacht, ind dat hoer sulcxs ouerlogë worde.

Item doe Gerrit Keysser vuerss. dese tijdinge des eynë dages
van Leyden gebracht, sij Idtge des anderen dages nae Hollant ind
Leijden gereyst woe vurss.

Item he helft oick wall van hoer gehoert, dat sij eynë man

1) de hier open gelaten gedeelten waren van het handschrift af-
gescheurd.

2) lees: Holland.

-ocr page 338-

CXIY

gehat, genoerat Lambert, die in den Hage gerecht weer, deseluege
Lambert eynë broeder hadde to Dordrecht woenende, ind weer
daer eyn Rentmeyster ind Burgermeyster.

In dorso staat: //Aengaende den gevangen to Herderwyck."

3h. Vragen aan Jehan Henrycx te doen, door het hof van Gel-
derland aan drost en schepenen van Harderwijk gezon-
den, opgemaakt 26 Juli 1544.

Memorie ende Instructie voir den Drost, Yijt van
Munster, ende Schepenen to Harderwyck, aengaende
Johan Heynricx, gevangen aldaer.

In den eersten id huys genantes Johans to ondersuecken, in-
dem sulcx nyet gedaen is, om to besyen, off men eenige verboden
boecken, schryfften off cleynodien van kercken vindt.

Item den gevangen ernstlyck to bevragen, wat worden zijn huys-
frouwe hem gesacht heefft int vertrecken, waer hij haer vinden
sal, wat zij mit genomen heefft, myt tg ... meer daertoe
dienen sal om to vernemen off hij in eenige dingen verandert offt
verscheyden antwardt gheefft.

Item to vragen wat worden die twee vrouwen meer myt hem
gehalden dan in zijn belijdung staen ende off zijn huysfrouwe
hem niet gesacht heefft, dat genante vrouwen oick van den ver-
bündt weren.

Item off zijn huysfrouwe hem nyet gepreekt heefft die secte
aen to nemen, ende off hij tot meer stonden nyet gesyen heefft,
dat eenige mans oder vrouwen van gelycken secten in zijn huys
gekomen zijn, ende myt hem off zijn huysfrouwe spraeck gehal-
den hebben, wie dieselue zijn ende waer zij wonen.

Item hem to vragen, waer hij myt zijn huysfrouwe soude heb-

1) hier was een stuk van het papier verteerd, men leze: //tgoene.\'

-ocr page 339-

cxv

ben gaeu wonen, ende wat spraeeke hij myt haer derhaluen ge-
halden heefft.

Item voir al to vernemen van den ghoenen die myt hem ver-
keert hebben, off men van hem nyet gespoert heefft in worden
off in wereken, dat hij mede van den secten zold zijn.

Ende zo veer men bevindt, dat hij in eenige van desen off ge-
lycke articulen verandert off tegen die waerheyt antwoirdt, off\'
bevonden wort berucht eeniger sectea aenhengich to zijn: Dat
men hem alsdan scherper behoirt to vragen. Ende indem men
sulcx aen hem niet en befindt, dat men nochtans hem bij der
bancken brengen ind gelaet halden sal hem to willen pinigen ende
hem en weynich to recken. Aldus gedaen ende gesloten to Arn-
hem in der Cancelriën den XXVIen dach Julij XYc XLIIII.

(get.) BEBTIJ.

8c. Verhoor van Jehan Henrycx, over de vragen door het hof
van Gelderland gesteld. 29 Juli 15M.

Anno XLIIIP dë XXIXen dach Julij in den Auont
Johan Henrickzen gestalt op die pijnbanck, ind pijnlich
geschrickt, geleden ind bekant, as heer nae volcht,
vuer Vijt van Munster, Drosszt, etc. Berent vau Tel-
lecht ind Gerrit Mauryssen, Eychteren,
Ad primum. Dat Ide dess Auonts to vuerens, as sij des mor-
gens van hem gynck, tegë hem gesacbt. Sij weer gewaerschuywet,
dat sij to shyeu solde, dat sij nyet in handen queem, want soo
solde sij verdoruë worden, ind daerom wolde sij eyn dach, dree
of vyer wat vyt der weege ghaen, ind to Campë reyse om hoer
koopmanschap. Ind queem mitter tijt geen veruolginge, wolde
sij wederome koemë, queeme oick veruolgenge, soo wust sij
nergent toe blijue, wat het weer nu ouerall zoo ontstheeckë, dat
sij goen seecker plaitsse wust te verblijue, ind beklachde indeuall
hoë kleyne kynderen, seggende tegë hë: kompt dat soo, soo blijft

-ocr page 340-

CXYI

gij daer gij sjnt, ick mag shyen, waer ick blijue.

Ind Johan vuerss. gevraecht, off he nu loss weer, waer hi hoer
vynden wolde, gesacht, dat en wust he nyet, he wolde hyer
blijue ind sijn broit winnc, as he best konde.

He weet oick nyet, dat sij itwes, int kleyn offt groit mit ge-
nome hefft.

Ad-secundum. Dat die eyne vrouwe tegë hë gesacht hefft, dat
hoer man eyne mede weer van den vyer gefangë van Speredam,
ind acht weecken gefangë gewest, ind dat sij woende te Speredam
op den dijck, mit oer kynderen ind wan die kost as sij best
konde, ind weer nhye gevloen off geweecken vyt hoer huyss, dat
hoer oick nyemant hadde getege. Ind die andere vrouwe was eyn
dycke vrouwe, ind sacht tegë hë, dat hoer man weer, der Andrees,
die "Wilhë Zeylmaecker mede to tuyge genoempt hadde, tegë die
ander vyer gefange vurs, Ind he M\'eer op eyn reyse vyt, daer he
noch wall dree weecken op vyt wesë solde. Ind sij weet oeck
nyet vyt hoer huyss gewest, off nyet getegë. Itê sijn huysfrouwe
Idtge hë gesacht, dat vuergenoemde twee vrouwe mit Wilhë Zeyl-
maecker goen conuersatie gehat hadde.

Ad Tertium. Sij hefft hë wall vanden wederdoepë gesacht, ind
konde der secten, in hoer syn goen onrecht gheuë, dan leet dat
daer sthaen, ind as he somwijlë wat, van des goene he in preecken
gehoert off sust van die schrifft kallë solde, wolde sij hë op hoer
meynonge daer all op berichtë, ind as he hoer dan vraechde:
Ide, synt gij mede verdoept off mit de zop begotë, seyde sij tegë
hë: gij solt mij wall om dë hals breuge, dan sy hefft nhye tegë
hë opentlick ind onbedeckt belijden willë, dat sij verdoept weer.

Itë hi hefft Ide omtrent twee jaers gehat ind noch nyet lange,
ouer eyn halff jaer lanck, selffs eyn weefftouwe gehat, Ind die
ander tijt to vuerens, tot ander luyden huyss ghaen weuë vuer
knecht, ind die anderhalff jaer lanck, dat he vytgynck weuë,
vuer knecht, hefft he nyet voele vredes mit hoer gehat bennens
huyss, om dat hoer beducht, dat he nyet en weer oers geloeffs
ind syns, ind dat hoer oeck beducht, dat he syne wynnenge nyet
all inne bracht.

Itë eyner genoempt, die aide Croen, ind was eyn schoelapp, ouer

-ocr page 341-

CXVII

dee twee jaeren vyt deshe Stat verdreuë gewest, hefft wall duck
tot synë huyse gegetë, ind hë gepreekt vanden wederdoepë, dat
het Eecht weer, iud die geloeff most vuer der doep ghaen, ind
he solde hë latë verdoepë, off \'he mocht nyet salich werden, nae der
schrefft, dee niemant anders konde maecken, mit voele redenen,
bescheyt, ind schrifftë, die he goen acht geslagë, ind daerom niet
ontholde, dan hi hefft dat alle tegegesthaen seggende ,/Ick byn
genoech gedoept, Christus hefft mij gedoept."

Ad quartum. Hefft sij anders derhalue mit hë nijet gesproecken
dan vermoege sijns Antworts, op die yrste vrage.

Itë Ide hefft vurmails wall tegë hë bekant, dat sij in vuer-
tijden mit op die schepë weer gewest, doe dee luyde soo nae
dat Zwarte water reyssden, dan dat was vergheue.

Ind as sij gehoert, dat Wilhë Zeylmaecker geuange was, ind
dat he voele besacht, hefft sij wal tegë hë gelede, dat sij oeck
vurmails mit hë conuersatie gebat hadde, seggende: Ick besorge
hi besecht soo mennige, dat he mij noch mede beseggë sali.

Deze drie stukken berusten allen in het Archief van het
hof van Gelderland.

1) bedoeld is de samenkomst der wederdoopers in 1535, waar
men ook uit Gelderland heenging, vgl. hierover Bijl. XI. 1. a.

-ocr page 342-

XII. Extract betreffende Hendrik Jansen van
Barneveld. (Hiël.)

,/Ondertusschen vielen H. Nicolaüs veel volkeren toe, onder
andere een vrij gezel, zijnde een Linnenweversknecht, welke de
Mennoniten een korte tijd aangehangen, doch bij sijn vrind en
mede-broeder, die hem liefde en alle getrouwigbeid toebetrouwde,
niet getrouw gehandeld had : hij was gebooren in Gelderland op
een Dorp, genaarat Barreveld, sijn naam was Hendrik de Wever,
doch hij noemde ook zichzelven Barreveld nae \'t Dorp daar hij
in geboren was.

Dezen Barreveld (hoewel hij in \'t begin een sterken ijver en
getrouwygheyd scheen te hebben) nam steeds uyt de Leer en
woorden van H. Nicolaüs een andere zin aan, dan H. Nie. en
\'t Woord, dat hij bediende, vorderde, en daarin (niet in de vor-
dering van het Woord) toenemende en opwassende, zo bewees hij
ook namaals tegen H. Nicolaüs en sijn Bediening groote onge-
trouwigheyd, en een groote valsheyd tegens den rechten Dienst
der Liefden, en zich stoutelijk tegen fl. Nicolaüs, tegen het
genadige Woord des Heeren, en tegen de Werken Gods en sijner
Majesteits opmaakende, richtede hij een groote ergernis aan bij
de gemeenschap, die zich de Getuygenissen Gods toegevoegt
hadden.

1) vgl. verder Niedner. Zeitschrift für historische Theologie. 1863,
waar een artikel van Nippold over ,/Heinrich Jansen und seine
Identität mit Hiël" op blz. 394 enz. voorkomt en de verschillende werken
van Hiël op de Doopsgezinde Bibliotheek te Amsterdam, (vgl. den
Catalogus door Dr. J. G. de Hoop Scheffer Dl. I blz. 196, 197).

3) de bekende mysticus-theosoof Hendrik Niclaes.

-ocr page 343-

OXIX

Voor dat Hendrik Jansen geheel van H. Nie. afviel colpor-
teerde hij met diens werken : ,/Dezelve gedrukte Boekjes gaf
H. Nicol. hem ten deele in handen, dat hij daer mede wat reyzen,
en de Liefhebbers der Waarheyd zo hier en daar aanbieden zoude,
en bragt dezelve bij ettelijke goedwillige in Vriesland, Overijsel,
Holland en Braband, van welke ettelijke den Dienst der Liefden
toevielen, onder anderen een paar volks in Groeningerland."

Een en ander volgens blz. 46—48 vau: Cronica van het
Huys der Liefde etc. door Daniel en Zacharias, medeoudsten
met H. Nicolaüs in het Huys der Liefde. Haarlem. Izack
Enschedé 1716.

-ocr page 344-

XIII. stukken betreffende Veluwsclie toestan-
den, ten opzichte der ketterij 1543—1545.

1. Twee brieven betreffende voornamelijk de inhuldiging van
Bené van Chalons als stadhouder van Gelderland, voor
keizer Karei V te Hattem, van 1 en 2 Oct. 1548.

a. Bene\' van Chalons aan keizer Karei V.

De Araersfort, 1 Octobre 1543. — Sire! J\'ay le 26"^e(3umois
passé receu au nom de Vostre M. du magistrat et puis de la
commune de Hattem le serment d\'obéissance et fidélité, et leur
ay faict le réciprocque de les garder en leurs anchyens droix et
previleges, conformément a ce que fait a esté es autres villes. Et
pourtant, que suis esté averti, que endroit aulcunes sectes reprou-
vées l\'on y auroit dissimulé plus avant que es autres lieux, après
avoir faict deffence publicques et generales de introduire sectes
et tenir propos ou opinions contraires aux anchiennes cérémonies
et règles ecclesiasticques. J\'ay aussi en particulier averti sur ce
led. magistrat de vostre intention et des inconveniens, que leur
pourroient advenyr, en le non observant ou le délaissant en non
chaloir. Tlz m\'ont respondu qu\'ilz feriont en cest endroit et autres
tous de bons et obeyssans subjectz.

b. Loys van Praet aan keizer Karei V.

2 Octobre 1543. Mercredy le Prince d\'Oranges vint coucher
à Hatthem, où. il fust receu, comme es aultres villes, recent le

1) d.i. 26 Sept.

-ocr page 345-

OSXXI

serment, osta le drossart estant dedans le chasteau, à cause
qu\'il est subject du duc de Clèves et suspect de Lutheranisme,
et y mist ung gentilhomme sien ; assembla le curé et aultres
prestres, aussi les gouverneurs de la ville, leur ordonnant ny en
preschemens, ny aultres façons quelconcques, soubtenir ny soufifrir
aulcunes opinions condempnées, et publia ung edict semblable
qu\'il avait faict auK aultres villes, touchant les sectes et heresies.
Le semblable a esté faict les jours suyvantz à Elburg et Harder-
wyck, ausquelles y avoit grand commencement en aulcuns articles
reprouvez, et y a laissé la garnison, telle que Y. Mté entendra.
Ce sont gens grossiers, maronniers et assez opiniastres.

Naar de origineelen, berustende op het archief te Brussel
uitgegeven door Dr. J. G. de Hoop Scheffer in : Studiën en
Bijdragen ouder red. van W. Moll en J. G. de Hoop Schef\'
fer Dl
.ir, blz. 477, 478.

1) Over den drost vond ik het volgende;

29 Juli 1542. Eidderschap eu afgevaardigden der steden des kwar-
tiers van Arnhem beklagen zich bij hertog Willem, dat Jan van Lyn-
den, drost te Hattem, dïe stad verlaten en een uitheemschen drost
aldaar op het huis aangesteld heeft, tegen art. 29 van het traktaat
(nl. van 1538, waarbij de hertog van Gulik beloofde alleen geboren
Gelderschen tot dergelijke ambten te benoemen.) Vgl. Groot. Geld.
Placaetboeck. Dl. I, Prael. Puncten. col. 14.

P. Nijhoff. Inventaris van het archief vau Arnhem blz. 210, 211.

-ocr page 346-

CXXXII

2. Klaagschrift door Arent toe Boecop, raadslid te Elburg,
over de ketterijen aldaar, te Harderwijk, Hattem en Mid-
dachten, overgegeven aan Mr. Herman Knoppaert te
Zwolle op U Dec. 1543.

Den saterdach nae Luöie Anno XLIII heefft Meyster Arnt
toe Boecop van der Elborch schryfften gelaten bynnë Zwoll in
handen Key"^ Mat Eaidt, Meyster Hermä Knoppt als hyr na volget:

. ter Elburch. Henrick die Roede hefft oinlanx deese blassphe-
mias tegen dat wirde hillige sacrament vutgespraken, dat dye
hoslia consecrata et reservata nyet werdiger offte anders en were
dan broet.

Item dat die pryester in der missen hoem seinen nyet cömuni-
ceren en mach. Item dat he in eleuatione dat werdige hillige sacra-
ment nyet wirdiger en heelt dan een steen, dair he myt een vin-
ger op wees.

Item heer Hermä Lutteke en wyl noch geen croen laten
scheren, he secht oick apentlick dat he in der syelmissen voir
geen sielen bidden en wyl. Item noch secht he dattet Joerijen
sijn, dat die pryesters daegelix hoer getijde leesen.

Item Bernardus Fteit, schoei meyster, na dess princes beueel

1) dit blijkt uit eene genealogie van het geslacht Boecop, uitgege-
ven op blz. 225 enz. van „Uittreksels uit het dagboek van Arent toe
Boecop, volgens een H. S. van de XVIIe eeuw. (Uitgeg. door de Ver-
een. tot beoefening van Overijsselsch Recht en Geschiedenis). 1862.
De auteur van het dagboek was burgemeester van Kampen. Zijn dag-
boek begint in 1555.

2) deze Zaterdag viel in dat jaar op 14 December.

3) Mr. Herman Knoppaert, was geen lid van het hof van Gel-
derland, maar waarschijnlijk een rechtsgeleerde tot dat lichaam in be-
trekking staande. Hij hielp in 1525 hertog Karei, toen deze het klooster
Hulsbergen „reformeerde." Vgl. Acquoy en Eogge. Archief voor Ned.
Kerkgesch. Dl. II (1887) blz. 285.

4) deze komt noch in 1557 als geestelijke voor, vgl. P. A. N. S. vau
Meurs, Geschiedenis en Rechtsontwikkeling van Elburg, Acad. Proef-
schrift, 1885. blz. 132.

-ocr page 347-

CXXXIII

geeyschet, dat he solde Salue regina en ander laudes van der moe-
der onss Heren gebenedijt singen op gewoentlicke manieren en
tijden. Heift he geantwoirt dat hem sulx nyet doenllicke en was.

Item Heer Derrick Schene,\' die voir hen van der Lutersche
ketterye gewest is, ende oenige van den Brroren bynnë der El-
burch apenbair van den stoel geleert hefft, wederom dair insti-
tueert is vicecuratus in der kercken symoniace, sonder wederroe-
pen en versweren sijnre Erroren. Die ffaem is apentlicke van hem,
dat he geen horas en leest, noch biecht en doet als he celebrirë
sali. Eer die Prinee etc. bynnë Elburch qwam, en liet he nimer
croen scheren.

Item de schoelmeister is noch eue pertinax in sijn dwaelingen
en wyl noch die lauesang der moeder Gaedtz Salue regina en der-
gelicken op tijden alsst behoirt nyet singen. Doe in die Presenta-
tionis Marie die priester post missam in laudibus voirsanck dat
virsikel: Post partum virgo etc. subinferierde he tot scandalum en
confuys: Benedicta tu in mulieribus, Ende en wolde nyet singen;
Dei genitrix intercede :pro nobis, vut wat meyninge ys wal toe
tasten.

Item die Scheepenen sijn meestendeel corrumpiert in den ge-
loeue.

Item Heer Derrick voirscr. op patroensdach Sancti Nicolai,
als die priesteren songen dat Eesponsorum: Beatus Nicolaüs in
triumpho potitus etc., sanck mitten clercke een anderen sanck na
sijnë wyl tot groet confues.

Item van verscheiden ander religiöse ën seculair personen.

Herderwyck. Dat die pastoren toe Harderwyck heel myt deeser
dwaelinge beheept sijn ende nyet op en holden die toe seminiren.

Heer Claes die oelste pastoer, een apostata, als die prefatye vut
is, geet dyckwyels liggen opt altair en siet den enen off den ande-
ren aen. Ende boert dan haestelicken die hostie op sonder die Ca-
nonice misse voir te lesen. Ende eer mere solde moegen expl . • .

1) 21 Nov.

2) 6 Dec. De Elburgsche kerk was aan St. Nicolaas gewijd.

3) het verdere was onleesbaar.

-ocr page 348-

GXXIV

dat dair na volget, begint weder: Per omnia secula seculorum.

Item itelicke, die bem ter missen dyenê offte syen mysse doen
aenmercken, seggë dat se nyet en küne mercken, dat hij profe-
ryert verba consecrationis.

Item alss he in verleeden tijden dat hillige sacrament solde
opten altair stellen, heefft he dat sulffte sonder reuerentie in een-
re bant onwerdelicke dyckwiels neergeset sonder adoratie offte
inclinatie.

Item heer Jan, nv laetst van Groll gecomen, sacht tegen deser
verleeden hoechtijt van kerssmisse: //Vrunden, wij willen doen
alss ghij tjair verleden gedain hebt. Ghy suld v bereyden tot dat
auentmael onss heren, als ghij doe gedaen hebt, wij wyllen be-
tvouwë op die barmherticheit Gaedtz, Ende wyllen den keyser dair
nyet yn ansyen. Item ghij en sult nyet staen als v die papisten
geleert hebben, dat Chrystus dair sij (gelijken in den crnce.) Hee
syt an die rechterhand syns vaeders. Item van der byechten is geck-
heit dat ghij segt: Ik byecht Godt, Marie en allen hilligen. Dan
ghij sult seggen: Ick hebt Godt gebiecht en begeer van v myt
sijn woert getroost te weesen."

Item dat die bruers voir een doeden auer die straet gingen,
singende gewoentlicke responsoria der kercken ende itelicke ryepen
en spotten soe lang dat see oer sanck moesten staen laten.

Item ter vespertijt Omnium sanctorum ende dess navolgende
daeges Animarum lyep die pastoor vutter kercken. Ende dair
en geschiede noch vigilie noch myssen voir den sielen.

Item die Raedt is meestelicken inficiert.

Hattum. Item Toe Hatthum begint die pastoir weder om die

1) d. i. de laatst gepasseerde adventszondag, dus 8 December.
3) dikwijls.
j| 3) 1 en 3 Nov.

ii 4) Berend de Haze, die de hier bedoelde pastoor moet zijn,

ij werd den 23 Febr. 1533 door den proost van St. Pieter te Utrecht,

op voordracht van hertog Karei, tot pastoor benoemd, vgl. P. Nijhoff,
Tijdrekenkundig Kegister op het archief van Hattem. 1855 blz. 23. In
1553 werd het testament van heer Goessen van Hueckelum, pastoor

-ocr page 349-

GXXV

Ceremoniën der hilliger kercken toe halden, des heyten hem die
anderen een godtlosen
eS. geloechenen krysten. Euenwel en hefft he
noch geen behoirlicke penitencie, abiuratie offte reconciliatye ge-
dain.

Middachten. Item een verlopen mönyck, Gerardus Golt ge-
noempt, van Zwoll, hefft op Myddachten, dair die dochter cranck
wass, den pastoir van Ellichum dat sacramët vutter hant genamë.
Ende wederlesende die woirden der cousecratiën, onder beider
gedaente gegeuë. Ende dat dair auer bleeff nam he selues na der
maeltiet.

Item hier en benevens so is die ffaem van deesen dingen auer
allfc laut ront om her all soe lelick, dat alle dementen dair aff
stincken en goeder chrysten herten schromen en heuen. En men
solde voel meer en clarer tuchenisse crijgen, dedet die anxt der
ondersaten voir oeren oeuersten.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van Gel-
derland.

3. Klaagschrift, door Arent toe Boecop aan den stadhouder
m,n Gelderland, Philips van Lcdaing overgegeven, betref-
fende ketterijen te Biburg, Hattem en Harderwijk, waar-
schijnlijk te dateeren 1544 of 1545.

Den Hoychgheboren vermogenden fforst en heren to
Char .....Stathalder der keyserlycker maiestaet

van Elburg en Doornspijk ten zijnen overstaan opgemaakt, vgl. dit
stuk, uitgegeven door H. G. Haasloop Werner in N. 0. Kist en H. J.
Royaards, Nieuw archief voor kerkelijke geschiedenis. Dl. H. 1854 blz.
252 etc.

1) misschien Charisse = Schorisse. Philips van Lalaing was heer
tot Schorisse, blijkens stukken uit dien tijd.

Bij do opengelaten ruimten was het papier verteerd.

-ocr page 350-

CXXVI

Zwytveen, mijne g.1. H.

der landen va Gelre en . . .
wart dese supplicatio befandet.

Hoych gheboren vermogëde fforst, G. H. De vrese Godes en
de ere ons Hylyghe kersten gheloues dryngbë my v. if. g, nyet
to bergë, meer demodelike voer toe draghen, dat bij ons bynnë
der Elbureb der Lntberanë dwalingbe seer gbegroyet beft, waer
mede mëaycb onnosel leeck, der scriftë onneruarë, tot ongbeloue
en daer om tot verdomenisse hoerer zielen gbebroebt warden va
den verkeerden, dat mij ten harten gaet. Ende hebbe dese moysel
oft oneost anders gbyen saeke oft deel. Ende bidde dat V. ff, g.
hyer yn syen willen, dat dyt gbebreck der zielen salicheit an
hanget, ghebetert wart. Waeitho mijns bedonkës tot correctie
V ff. g. ghyen dynck nodeger is als en sincerus, gheleert, guet eii
veruarë pastoer, de dat woert Godes chrystelick vyt legge, den
ghelouige sterke, de ketterlike articulë myt scrifte en reden
dempe. Noch dat daer Scepenë ghestalt worden, de stantachtich
in de kersten gheloue exeeutionë off straf doen teghen den dwa-
lende obstinatos nae de keyserlicke maiestaet mandatum. Oeck is
daer toe groet nodych en kersten Seoel meyster, de de ionghë vä
ionck op leere en vermane tot ghehoersaemheit en eendrachticheit
der heyligher kerstë kerke. Dorich inbroycke deser dreën is bij
ons de ketterye ghesayet en beter God seer ghewassen. Int iaer
XLII heb ik vervordert an den jïorst vä Cleue, in der tijt regent
deser landen, teghen en luteraen capellaen, om dat de selue myn
voergaende vruntlicke vermanë ende grote verbydynghe, scryftelick
en montlick gheschyet, nyet nae ghaen en wolde. En hebt myt
hulpe der vromë daer hyn ghebrocht, dat de selue ons aff ghe-
nomë is, een kersten predicator vä Zwol ons weder tho gheuoghet,
de christelicke prediken en leeren solde ter tijt toe, dat wy myt
enë bequamë pastoer versyen worden, i) ghelike als hij ghedaen
heft, soe langhe als met van hem lijden wolde. Noch heb ick
vervordert an den hoeghen gheboren fforst en heren Pryns toe
Aranïen, Graeff toe Nassouwë etc, als de bij ons in stat der

ï II

!

1. !

i

1) vgl. Bijl. VIL 4.

2) D.i.: men het.

-ocr page 351-

cxxvii

keyserliker maiesteit gliehuldet wort, tegen enë lutheranë pastoer,
den ick doer mijn supplicationë, den seinen fforst ouerghegeuë,
in vijf principael capitael articulê deser nyisheyden aenclagliede
en is daer tho gebracht, dat den vurss. Lutheraen
vS ons ghe-
nomë is. Dan beter God, dat ons ghedeghen is bij den fforsten
van Cleue (hoewal sijn ghenaede raede, soe men secht, eens deils
seer ghecorrüpiert synnë) eiï heft ons nu nyet moeghen warden.
De sych vermet onse cura toe to koemë heft in stat der
vurss. pastoers sijn kerke enë jonghë here verhuert, de in voer-
leeden iaren gheprediket, ghesonghë, gesecht eü ghedaen heft als
dese nye dualyughe secte medebrenghet, hoewel ick sijn vader
titelick, scriftelick en moutlick, berychtet hadde het ghestalt des
inghedronghen here. Al prediket hij ghyen dwalyughe, dat hij
qualick laeten kan oft wyl, nochtans en kan sulkë curatus bij
crankë eil ghesondë leekenë in byechten ende anders voele quaets
sayghe en doen. Den pastoer
Hattem heft den fforst Cleue
om sijn ketterie nyet alleen vyt Hattem meer vyt dat heele lant
verbannë, nu presideert hij weder tho Hattem. Tho Harderwyck
en is het nyet beter.

Ick hadde mij verhoepet, dat de kerstenste keyser en sijn
maiestaet Stathalderen onse chrysten gheloue in hoer weerdicheit
wederghestalt, alle dwalinghe, ongheloue vytgheroyghet solden
hebben. Dan het verbliuet tot noch, om swaere saekë als ick ver-
moede. Meestendeel der Scepenen hebben den Lutheranë vurss.
capellanë en pastoren anghenomë, gheloent, hant en dach gheholden,
als ick teghen hem procedierde als vurss. Meer dan twe off dre
vä hem synt iu voertijden openbaer sub utraque spetie ghecömu-
niciert. Het is tho bedenke, wat straf teghë den dwalende obsti-
nates steet dorch solke rychters. De Scoelmeyster heft dese
nyicheit ^openbaerlick en grotelick anghehangen. Nochtans per-
severiert hij in offitio. T\'ys loflijk dat desen en hoer ghelikë hoer

13 nl. heer Goessen van Hueckelnm, die, blijkens het gerichts-
boek van Elburg, curatus van het toen kerkelijk verbonden Doornspijk
en Elburg was. Vergelijk over hem aant. 4 onder blz.
CXXIV.
2) vgl over hem de zooeven aangeh. aant.

-ocr page 352-

CXXVIII

brueke, de groet is, ghenadelikë verdragë wart, bij al soe dat se
bekenne dat se ghedwaelt hebbë, hoer errores reuocirë en abiuriren,
en laeten sych absoluirc daert beboert. Ffacilitas venie, que nö
datur nisi cötrito et correcto inuitat ad culpa. Eu wat en ketter
mytter daet excömuniciert eil suspëdiert is, ist onbondich efi
nullü wat soedanych pastoer oft lychter attemptiert in administratione
publica. Ick hebbe tot noch soe voele teghë de ongheloue ghedaen
als ick macht hadde, wacröme ick voele hebbe moeten lyeden.
Nu ick nyet meer en can, gheue ick dat den gheene in handen,
de dat macht hebben tho beteren.

En en twijuel nyet, se sullen daer teghen doen, dat teghen
God en. de keyserlicke maiestaet toe verantwoorden steet. Om alle
desen roepe ick v. ff. g. an, biddende om Godes wille, dat v. ff. g.
iu dese saeken syen willen, daer voele zielen salicheit in lycht.
Ende deuken tot beterschap eü remedia teghen desen ghebreken.
Het is ouer tijt, soe wel tho Harderwyck, toe Hattem als myt ons.
Hyer yu sullë v. ff. g. wel doen en God behaghen grotelick
gheloent warden van den almachtygen, de v. ff. g. langhe sparen
wyl in hoeghe wijse regiment yn salighe walvarëde ghesontheit
fryssen.

V fforstelicke ghenade arm trou onderdaen,
(get.)
ABENT TO BOCOP.

if!!f

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

4. Informaties tengevolge van de hiervoor afgedrukte klaag-
schriften genomen, waarschijnlijk in de eerste helft van 1545.

Mr. Adriaen Nicolaï, Johan van de Straten, Eaide ende Bap-
tista Berty greffier, de somme van
xliiii pont xvi st., van xl
groot, bij stadhalder, Cantzeler ën Eaide hem getanxeert voir hare

1) doen behouden.

-ocr page 353-

CXXIX

dachgelde, to weten den vursz. und Adriaen Nicolai ende Johan
van de Straten tot twee karolus gulden ende Baptiste Berty tot
XXXII st. \'s daichs, elck vm daghen, die zij gevaceert hebben
int reyszen nae Harderwyck, \'Elborch en Hattum omme hem
aldaer to informeren op etzlicke puncten ende articulen die den
vursz. Stadhalder, Cantzler ende Eaiden belangende Lutherye ange-
bracht waren, breeder verhaelt in de ordonnancie die mit quitancie
hier ouergeleuert is ende mits dien hier
xliiii pont xvi st.

Naar fol. xlv recto, en verso van de rekening van den
landrentmeester Gerard vau Renoy over
2 jaar, 3 maanden
en 18 dagen, tot op den laatsten December 1545, berustende
in het prov. archief te Arnhem.

-ocr page 354-

XIV. stukken over ae ketterij en hare be-
strijding te Elburg. 1544-1546.

la. Getuigenis der Doornspijkers aangaande de rechtzinnigheid
van Heer Dirk Dorre, vice-cureit te Elburg. 12 Maart 1544.

Ick, Dirck van Wetten, Schölt bynnë der Stadt van der Elborch,
wij Johan vä Winbergen en Henrick Brinck, Schepenen en ge-
richtlueden: doen kont allen lueden efl tuegen myt dessen opefl
placcaet, dat voer ons in den gerichte gekoemen is Ghert Hoekei,
Scholtis in den ampte van Dorenspieck en heft getuecht bye den
eet hij Eoemss. Keyz. Maytz gedaen heft, dat hy gesyen efl ge-
boert heft dat heer Dirck Dorre pastoor bynnë der stadt Elborch efl
dë ampte vä Dorenspieck nu op sondach laestleeden Eeminissere
van den preekstoel den naburen, mannë efl vrouwë van Doren-
spieck, verwitticht efl to keunë gegeven heit, de daer to kerkë
weren, begerende dat se nae der myssen bye der kerken blieuë
wolden, hij hadde wess myt hem to sprekë, daer hem macht aen
lege, want Meyster Arent to Bocoph hem to Aerhem aen den
Eeeden beclaecht hadde. Soe hebben se sementlykë bye den anderen
gbebleuen. Dat heer Dirck pastoers voirs. in tegëwoirdicheyt des
Scholtë hem gevraecht off se oeck eetswess hem hebben hoerë
prekë synt ter tijt Eoemz. k, m. onse g. heer is geweest, dat

I

il

1) Doornspijk en Elburg waren kerkelijk één, heer Goessen van
Hueckelum was de eigenlijke curatus van beide, deze had echter, vgl.
hiervoor de aanteekening op blz. CXXVII, zijn kerk verhuurd aan
Dirk Dorre.

2) deze viel in dit jaar op 8 Maart.

-ocr page 355-

OSXXI

tontrarie \'t mandement synner Matz is oif in syngen, conuersatiën
handelen, voert in de sacramenten vyttorichten, dan men van olts
\'t doen plecht. Soe hebben se eendrechtlycken geantwort, dat se
neet gehoert gesyen en hebben "dan dat heer Dirck pastoer voirss.
gedaen heft dan men va oltz plecht \'t doene, en bedanckten hem
en begeerden ghyenë anderen pastoer dan hem en seden mede ofF
Meyster Aert to Bocoph myt hem bynnë der Elborch enyge twyst
off schelonge hadde, off se dat myt hoeren pastoer daer mysgel-
den solden moeten. Ingelyckë so heft heer Heymen, een vicarius
to Dorenspieck, tegens Gert Hoekei dë Scholtis bekant eü ge-
secht, dat hy van heer Dirck voirss. neet ghesyen off gehoert
heft, dan oprecht en alle vromycheit in alle synnë handelinge,
de hij bynnë en buetë der kerkë gedaen heft. Dyt selue wyllen
de ondersaeten va Dorenspiek voirss. altyt myt hoeren eede be-
holden (oft noet geboerden) voer den Drost van Veluwen, hoeren
betemelycken Eychter. Oirkonde en getuychnysse der waerheyt:
soe hebben wy scholt en gerichslueden voirs. onss stad secreet
segel hyer beneden op spatium desses openen placcaetz doen druckë.
Gegeven int jaer ons heren duesent vyffhondert en vyer en veertich,
den XII^i dach Martij.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland te Arnhem.

ïb. Getuigenis mn Elburgsche geestelijken en anderen aan-
gaande de rechtzinnigheid van Heer Birk Dorre, vice-
cureit te Elburg. 12 Maart 1544.

Ick, Dirck van Wetten, Scholt bynnë der stadt van der Elborch,
wij Johan vau Wynbergen en Henrick Brinck, scepenen en ge-
richslueden, doen kont allen lueden en tuegen myt dessen openen
placcaet, dat voer ons in den gerichte gekoemë is heer Dirck

1) ruzie.

-ocr page 356-

CXXXII

Dorre, pastoer in der tijt bynnë der stadt van der Elborch, en
den ampte vä Dorenspieeic efi heft myt Ghert Brouwer syn voer-
spraeke myt recht aengesprocken sementlycken de priesteren,
Burgemeisteren, Scepenen en Raedt en saempt gemene burgeren der
stadt van der Elborch, soe hij se myt recht hadde laetë byeden,
dat se hoer kontscap en waerheyt seggë solden, hoe efi in wat
manieren hij hem in syn predicatie en dagelix in der kerken int
ampt der myssen ofte ander loeuesangen gehadt heft; of hij hem
anders daer inne geholden, getoent ofte bewess heft, synt ter
tyt dat mandement Roemz. Keyz. Mayt, onss g. heren vytgegaen
is, dan een goet pastoer schuldich is \'t doene en van olts in der
hylger kerken placht doene efi by tyeden selyge heer Augustijn
Nagge zeliger, onsen pastoir verleeden, gedaen heft. Wolden se
hoer rechte kontscap en waerheyt daer neet van seggë, hij en
wolde den homoet en schaede neet lyeden om hondert duesent
Rosennobelë en mans lyff. Daerop wij gerichslueden voirs, Claes
Scerpinck, gesworë diner der stadt Elborch, hebben doen vraegë
off hij de burgeren, samentlyckë geestlyken en werlycken van heer
Dircks wegen geboet heft voer gericht \'tkomë, de syn gychte
daervan gedaen heft, de aenbydynge huyss by huyss soe geschiet
en gedaen heft, en den selue geboet heft voer recht to koemë.
Soe synnen in den ierstë voer ons gerichtslueden voirs. gekoemê Heer
Ghert Yoss, heer Jan van Holte, heer Jan Bygge en heer Hermë
Luttikë, en hebben getnecht byoer preesterscap en syele-salicheit,
dat heer Dirck pastoer voirss. neet anders geleert heft ofte anders
gedaen in de hylge kerke dan een goet pastoer tobehoert en heft
neet anders gedaen dan men over hondert jaeren plach te done in der
hylger krysten ordinantie en, na dat mandaet Roemz, K. M^z,
en holden hem voer een oprecht vrom heer en bedanken hem in
syn ampt en dyenst, hij de eerlycke bedient. En de ander preeste-
ren synnen neet voer recht gekoemê, de en part stylle swegë, do
se geboet worden en een ander sede men se voer hoeren behoer-
lyckë richter solde doen byeden. Oeck synnë voer gerichte ge-
koemê Jan Gertzen, Aernt to Bocoph, Arent Andreessen, Gert

1) bewezen.

-ocr page 357-

CXXXIII

vä Holte, Henrick Brinck, Henrick Prankenss efi Jan vä Wjn-
bergë, Schepenen, myt voele burgeren, de Raetkamer voll, eil
tuechden bye deu eet se Roemz. k. maytz onss g. 1. heren en
der stadt van der Elborch gedaen hebben, dat se van heer Dirck
pastoer voirss. neet en weten dan een goedt eerlick vrom preester,
en neet en weten off neet van hem gehoert hebben in syn pre-
dicatie en anders goetsdienst ofte lerynge contrarie wesende k. matz
mandaat, synt ter tyt syn matz mandament vytgegaen en van
syne Matz suis beueel gedaen is, en heft hem geholden als een
göet pastoor ende preester schuldich is \'t doenë. Eü sum burgeren
synnë neet voerghekoamen, waarop heer Dirck pastoer voirss. myt
syn voerspraake secht se contumax wesen sullen, so sa myt recht
geboet weerden. En Wylhem ten Haeff off Sanderssen tuecht by
synen eet dat hy vä haer Dirck neet en weet dan een goet eerlick
vrom preester is. Oeck synnë voer den gerichte gekoemë Dirck
Rybbe, koster ter Elborch en Ghert Rynuis, koster to Dorenspieck,
en tuichden by hoeren eet, dat se neet gesyen hebban noch ghyen
kontscap hebben, dat heer Dirck pastoer voirs. dat hylga sacra-
ment anders onder dan burgeren vä der Elborch en ondersaeten
van Dorenspieck, mannë ofte vronwë, vytgedeelt, noch anders ge-
consacriert heft, dan haer Augustijn Nagga, onse olde pastoer in
Godt verstor
plach to doane, seer ter tyt K.m. mandement
vytgegaen is. In gelycken soe heft Joffer Anna Mommen, mater-
sche vandcn Bagynnen-conuent, myt hoer conuentualen gatuecht,
seggende by hoer syelan-salychaytz, dat se van heer Dirck pastoor
voirs, neet anders gesien habban dan alle vromycheyt eü be-
danckan ham in syn lerynge ende heft hem in der kerken na de
olde cristlycka ordinantie geholden als selige heer Augustijn Nagge
onse pastoer plach te doane eü nae beueel R. K. Matz. synt ter
tyt syn Maytz mandement vytgegaen is. Oirkonde en getuych-
nysse der waerheyt: soe hebban wij scholt en
gerichsluedê voirss.
onser stadt Secreet segel hyer benaden op spatium desses openë
placcaetz doen drucken. Gegeven int jaer ons heren duesant

1) sommige.
3) sints.

-ocr page 358-

CXXXIV

vijffhonderfc en vjer en veertich den Xlle» dach Martij.
Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland te Arnhem.

2. Extract uit het Gerichtsboek mn Elburg over 1545 — 1547,
betreffende Gerrit Bolofs, die het sacrament lasterde. 30
Mei 1545.

Saterdages na pinxteren a\'\' XLV.

De koester Dyrck Rjhbe.

Dy rek Eibbe onse koester is des saterdags na pinxteren int sce-
pendom vur onsz sitlenden gerichten ersehene en gevraget hefft
hy getuychget dattet en tijt lanck geleden was, dat hij mit den
pastoir, de mit onsz heer Godt vytgenck tot de krenckë en de
luyden op de knyë vallende hoirde hij Gerrit Eolofs seggë: //Wat
wylt gy so beren dat is Godt nyet, Godt is in den hemel" en
bekende vorder, dat hy dit selue ge ... nymant van den sce-
penen te kennë gegeuë hadde off ymant anders int openbair.

Actum ut supra.

Volgens het Gerichtsboek van Elburg over 1545—47, be-
rustende in het archief van Elburg.

1) deze Zaterdag viel toen op 30 Mei.

2) d.i. waarom stelt gij u zoo aan.

3) hier is iets uitgevallen, men denke b.v. aan ,/gesachte.\'

i

-ocr page 359-

cxxxv

3. Brief van de regeering van Elburg aan die van Harderwijk.

Juni 1545.

Hierin wordt medegedeeld dat de stad Elburg den stadhouder
een aam wijn en een last haver ten geschenke heeft gegeven,
waarop hij de regeering te gast had genoodigd en een ,/vrindelyk
wesen" had getoond, dat een burger //die op het sacrament had
gesproken" in hechtenis was genomen, dat de keizerlijke raad
met 50 paarden er ook waren en zij Harderwijk ook zouden be-
zoeken. Aanstaanden Zondag zou de stadhouder met den magi-
straat naar den vogel schieten.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Harderwijk Loq.
36 no. 3, volgens regest van De Meester, Hist. Gen,
Kron. 1862 blz. 77,

4. Gedeelte uit een brief van het hof van Gelderland aan de
landvoogdes, koningin Maria, betreffende het door hen te
Elburg verrichte om de ketterij te remedieeren. Arnhem
4 Juli 1545.

Alderg. Vrouwe. Alzoe veel ende diverse clacliten gedaen zijn
geweest, dat in der stede van der Elburch up Veluen groet ge-
breck was van Lutherie ende andere Secten onder geestelick ende
wairlick, zijn wij deu XVIII dach der voirleedeu maent van Ju-
nio binnen der voirs. stede gecomen omme in den ^gebreecken bij
voirgaende informatie bevonden ende andere te remediëren ende
hebben aldair eenige correctiën gedaen na gelegentheyt ende pro-
batiën der misdaden, hebben oic mit die van der geestelicheyt

1) daar de stadhouder toen met het hof te Elburg was, moet deze
ongedateerde brief in dien tijd geschreven zijn, vgl. de volgende stukken.

2) d.i. de leden van het hof van Grelderland.

-ocr page 360-

GXXXYI

ende inzonderhevt mit den vicecurejt ende mit die van der wet
gesprocken, hemluyden verhalende int particulier ende int generael
hair faulten ende gebrecken van partiescheyt ende in bysonderen
dat die van der wedt geen correctiën gedaen en hadden navolgen-
de \'t keis. placcat aldair gepubliceert, die welcke hair excusatiën
gedaen hebben ten besten zij konden. Ende hebben die van der
geestelicheyt, besonderen die vicecureyt, ende die van der wet ons
beloeft voirtan hem badt te dragen ende te reguleren, navolgende
de placcaten voirs. ende \'t gundt dat wij dair beneven hem bevo-
len ende geordonneert hebben. Ende ten eynde men zekerlic mach
weeten watt hier of geschyen sal ende tot meerder ontzach, heb-
ben wij een Eedelen vyt de bende van Hoichstraten, genaempt
Heynric van Meholt gewillicht zijn residentie continuelick al-
dair te holden voir een tijt ommegaande mit die van der gee-
stelicheyt, hem vindende in den sermoenen ende hoech missen, oic
mit die van der wet ende burgeren, \'t selve hemluyden voir ons
vertreck te kennen gevende, die welcke ons sal adverteren van
\'t gundt dat hij dair bevinden sal. Ende indien eenich onbehoir-
licheyt contrarie der placcaten oft olde treflicken gewoenten der
heyliger kercken gepleecht worden, sal \'t selue helpen straffen tot
exempel van anderen, den welcken wij voir een maent toegeseyt
hebben een karolus gulden
\'s daechs boven zijn onderholdt van de
bende, zoe hij mit zijn huysvrou ende huysraedt aldair compt.
Ende zoe verre hij langer dan een maent aldair gehalden wordt
sal sulck onderholt hebben van den toecomenden tijt als bij Uwe
Mat hem toegevoucht sal worden, als Uwe Mat dit al breeder
verstaen sal van mij van Hoichstraten int weeder passeeren deur
dies furstendom..-)

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van Gelderland.

1) nl. Dirk Dorre, die in 1545 in het gerichtsboek van Elburg
wordt genoemd ,/onse vicecureyt." De eigenlijke pastoor scheen zijne
ambt niet zelf waar te nemen (vgl. hiervoor onder blz. CXXVII.) Dit
was in 1545 Heer Goessen van Hueckelum, deze overleed in 1553, vgl.
onder blz. CXXIV.

2) in een brief van 7 Jnli antwoordt de landvoogdes, dat zij aangaande
het eerste punt (Elburg) mondeling zal handelen bij haar komst in Gel-
derland, zij vertrekt reeds morgen uit Leeuwarden, en komt dus spoedig.

(Oorspr. stuk in het archief van het hof van Gelderland.)

-ocr page 361-

CXXXYII

5. Correspondentie van het hof van Gelderland met de land-
voogdes, koningin Maria en den bisschop van Utrecht over
*

den vice-cureit (Dirk Dorre) te Elburg. Augustus 1545.

a. 14 Aug. 1545. Stadhouder, kanselier en raden van Gel-
derland aan koningin Maria.
Zij verzoeken, dat zij den bisschop
van Utrecht bewege, om, ten einde oploop voor te komen, den
gesuspendeerden pastoor van Elburg in de uitoefening van zijn
ambt te herstellen, nadat deze zich te Utrecht zal hebben ver-
antwoord, overeenkomstig de hem gedane belofte, dat hij nader
zou worden verhoord, wanneer de koningin zich te Utrecht zou
bevinden.

b. 14 Aug. 1545. Stadhouder, kanselier en raden van Gelder-
land aan den bisschop van Utrecht.
Zij zeggen in den brief, dat
zij onlangs in persoon te Elburg zijnde, om te remedieeren eenige
gebreken //die men seyde aldaer to sijn jegens placcaten van den
keyser" zij tevens informatie praeparatoir genomen hebben om-
trent de zaak van den pastoor; dat zij bevonden hebben, dat de
moeilijkheden grootendeels zijn voortgekomen uit partijdigheid,
dat het meerendeel der burgerij den pastoor toegedaan is; dat
zij niet hebben kunnen ontdekken, dat sedert Gelre aan den keizer
onderworpen is, //hij hem in sijn sermonen eude godsdienst anders
dan alst beboert gedragen solde hebben; wel is waer dat hij bij
tijden des hertogen van Cleve in sommige puncten van anderen
gevoelen is geweest; dan sulcx is van wegen Key. Mat. inhuldongh
der landtschap vergeven geweest, ende hoewel sulcke remissie
oft verghiffenisse, als van geestelicke saecken, den geestlicken
rechteren beroeren mach, nochtans om vrede, rust ende eeudrach-
ticheyt in den landen ende christenheyt to bringen, to maecken
ende to onderhalden, is den prinsen somwijlen noodich ende den
gemeenen oirbair, profitelick daeriune to doen, nae gelegentheyt
des tijts ende der saecken, dair bij der geestelicheyt nyet en be-
hoort jegens gedaen to worden, omme meerder quaet to schouwen."

Zij verzoeken den bisschop den pastoor //in sijnen dienst te willen
laten continueren ter tijt toe, dat hij rechtelicken van ketteriën

1

-ocr page 362-

CXXXVIII

ofte andere onbequaemheyt verwonnen zij, alst beboirt, sonder
aanschou te nemen op
\'t gundt dat voir aankomst van den keyser
in desen landen geschiet macli sijn, dat hem ende alle anderen
vergeven is, daerduer hij nyet bedrogen en beboert to zijn, aen-
gemerckt hij begeert absolutie van dien to verwerven, alst beboert,
ende terechte to staen, daert beboeren sal, van alle \'t gundt men
hem sal willen upseggen bij keysers tijden geschiedt to zijn."

c. 20 Aug. 1545. Koningin Maria aan kanselier en raden
van het hof van Gelderland.
Weigering van hun verzoek ten
voordeele van den pastoor te Biburg. Deze is niet alleen be-
schuldigd kwade leeringen onder het bestuur van den hertog,
maar ook gedurende dat des keizers gepredikt te hebben. Zij
moeten daarom den bisschop van Utrecht toelaten voort te va-
ren met de begonnen procedure, en die van Elburg aanschrij-
ven, genoegen te nemen met den pastoor die hun gegeven is of
gegeven zal worden.

Naar de regesten, volgens oorspr. stukken van het Brus-
selsche archief, uitgegeven door Moll. Anastasius Veluanus.
Kerkhistorisch Archief door Kist en Moll I. blz. lil en 112.

6. Extract betreffende heer Dirk Dorre uit het Gerichtsboek van
Elburg. 11 Sept. 1545.

Heer Dyrck Dorrhe.

Den Ifen Septembers Anno XLV vur Henrick Franckensz
en Ernst Jacopsz in stadt Cassyn van Oldenbarneuelt burgemeiste-
ren en vur de gemene scepenen is gekomë heer Dyrik Dorre en hefft
gebeden om vijff misse in de hylligen geest en de II vaenholtz
myssen.

1) van dit stuk berust een gelijktijdig afschrift in het archief van
Elburg, Lade 16 no 23 A; men heeft dus door toezending van het
bevelschrift zelf aan den last der koningin gevolg gegeven.

2) n.1. het Heilige Geest gasthuis, vgl. Mr. P. A. K. S. van Meurs.
Geschiedenis en rechtsontwikkeling van Elburg, Acad. Proefschrift, 1885.
blz. 172, noot no, 3,

-ocr page 363-

CXXXIX

So hebben de gemeine scepenen gevraget off hij oick geabsol-
uyret were wederom mjsse te doen, wair op heer Dyrck geant-
wordt hefft, hij were altijt geabsoluyret gewest raysse ,te doen en
dat nye verhoeden were.

So hebben de gemene scepenen heer Dyrck om sijnre oitmoe-
dig bede wylle, mede angesyen hij een burgerkyndt were, hem de
vijff hylligë geest myssen efl de II vaenholtz myssen gegeven en
gegondt; dan bij solde op den hylligë geest gyen quaet gesellschap
opholden noch sijne amy dair op brengen. Wafleer se sulcx
vernemë konden, wolden de gemelte scepenen hem desse myssen
wederom nemë.

Uit bet gerichtsboek van Elburg van 1545—47, berus-
tende in het archief van Elburg.

7a. Bevel van den stadhouder, Philips van Lalaing, aa,n de stad
Mhurg om den \'bevelhebber Hendrik van Meholt bij het
vernieuwen van den raad te gehoorzamen. 9 Jan. 1546.

Philips von Lalaing, Graue zoe Hoichstraten, her zoe Schoris-
se end Ko® Key® Matt Stathalder-general der furstenthomb Gelre
vnd graffschafPt Zutphen.

Ersame, lieue besondere. Van wege Koe Keye Mat onsers aller-
gen. heren hebben wij Michel vau Meholt vnsen beuelhebberen
aldaer beuel gedaen end hem opelachfc, woe hij sich diesen aen-
staenden tijt, dat men den üaedt aldaer vernyeuwen sal, regulieren
vnd doen sal als ghij wel vernhemen werden. Gesynnen demnae

1) d. i. vrijster.

2) iu het hieronder afgedrukte stuk wordt hij ten onrechte Michel
genoemd, vgl. hiervoor 4 en hierna 8, de laatste post der daar uitge-
geven rekeningen. Ook wordt hij Hendrik genoemd in eene aanteekening
uit de 16c eeuw, achterop het hierboven afgedrukte stuk, die den in-
houd daarvan vermeldt.

-ocr page 364-

CXL

en van syner Mat wegen und beuelen v mit ernst dat gbij sulx
nakomen ende v darnae regulieren. Daerbeneuês dat ghij in hand-
long der saecken syner Mats hoicheyt belangend den vursz. Michel
vä Meholt die selue to kennë geuen als van syner Mats wege wij
vns desz en allen guetz gantzlick to v versien, Gegeuen tot
Vtrecht den IXen Januarij XVc XLVI.

get: BEBTIJ.

Opschrift:

Den eersamen, vnseren lieben besundern Surgemeesteren, Sche-
penen end Eaedt der stadt van der Elburgh,

Naar het oorspr. stuk in het archief v. Elburg, Lade 23
no. 178.

7&. Lijst der Elburgsche schepenen in

15i5 en 1546.

In 1515.

In 1546.

Aernt van Aller.

idem

Willem ten Haeve, genaamd Sanders, bürgern.

idem

Casijn van Oldenbarneveld, bürgern.

idem

Wolter opten Dijck.

idem

Ernst Jacobs.

idem

Henrick Brinck.

idem

Bernt Vege.

idem

Arnt toe Boecop.

idem

Jan van Wijnbergen.

idem

Henrick Erancken.

Johan toe Boecop.

Gerrit van Holte.

Aert Heymansz.

Gerrit Kynvis.

Johan Gerritzen.

1) Hendrik Francken was de vader van Lambert Franckensz eu
Franck Henricx (Franckensz) wier huizen later door Alva werden

-ocr page 365-

CXLI

Deze lijst werd uit het gerichtsboek vau Elburg over
1545—15-17, in het archief van Elburg berustende, opge-
maakt.

8. Extracten betreffende het door de leden van het hof te Elburg
verrichte etc. uit de rekeningen van den landrentmeester
Gerard van Benoy over 1543 — 1545 en 1546.

Bekening van Gerard van Benoy, landrentmeester over 2 jaar,
3 maanden en 18 dagen tot op den laatsten December 1545.
fol. XLVI.

Mr. Joost Sasbout Cantzler Keye Mats in Gelderlandt de som-
me van Lxxviii pont van
xl grooten vlaems \'t pondt, bij Stadt-
halder ende Eaide hem toegetanxeert van xxvi daghen tot ii
karolus gulden \'s daichs, die hij gevaceert heefft int reisz nair Eu-
remunde, om die Ooniginne aldair to verwachten. Noch van dat hij
gereyst is naer Elborch om aldair to remediëren die gebreecken
van Lutherie en andersz, blijckende bij ordonnancie ende quitan-
cie, mitsdien hier de voirsz. söme van

Lxxviii pont.

geconfisqueerd. Dit volgt uit Van Hasselt. Stukken. Dl. II blz, 53.

Gerrit van Holte werd wegens ketterij uit den raad gezet, vgl. Bijl.
XX. 2. b. en c.

Gerrit Eynvis zeker ook, hij stierf ten minste niet, want hij komt
later nog voor, vgl. P. A. N. 8. van Meurs. Geschiedenis en rechts-
ontwikkehng van Elburg. blz. 136, 137.

Met Arent toe Boecop moet een ander bedoeld zijn, dan de be-
schuldiger der Lutheranen, misschien een zoon van dezen, vgl. de sche-
penen opgenoemd in Ib. dezer bijlage, op blz. CXXXII onderaan.

1) mij welwillend meegedeeld door Mr. J. J. S. baron Sloet,
commies-chartermeester op het prov, archief te Arnhem,

3) een en ander slaat terug op de stukken van af Bijl, XIII. g
hiervoor afgedrukt.

-ocr page 366-

CXLII

fol. XLVI.

Christoffel, graue tot Moers efl zer waerde Raidt des Keyszers de
söme van vii pont van
xl grooten, hem bij Stadthaider Cantzler en
Raiden toegetaxeert van xxvi daghen tot ii carolus gulden
\'s daichs, die hij gevaceert heeft int reysz nair Remunde ende de
Elburch, om redenen als voiren, breeder verhaelt in de selue or-
donnancie, die mit quitancie hier ouergeleuert werdt ende dairom-
me hier
 lii pont.

fol. XLVI.

Mr. Adriaen Nicolaï Raidt, de somme van lxiiii pont van xl
grooten vlaems ter causen van xxxii daghen, die hij durch be-
uell van mijn heren Stadthaider, Cantzeler ende Raiden gevaceert
heeft in diuersche reysen, als nae Ruremunde, Elborch, als bouen,
ende op visitatie van de Lingen, blijckende bij ordonnancie ende
quitancie hier ouergeleuert. So hier
 lxiiii pont.

fol. XLVI recto en verso.

Meester Johan Stratius, Raidt Keye M^s in Gelderlandt de söme
van
vii pont van xl grooten, bij Stadthaider, Cantzeler ende Raidt
hem getanxeert voer zijne dachgelden van xxxvi dagen, die hij
gevaceert heeft in de reyse nair Ruremunde ende de Elborch om
redenen hiervoiren breeder verhaelt, all blijckende bij ordonnan-
cie mit quitancie hier ouergeleuert ende mits dien hier de voirsz.
söme van
 lii pont.

fol. XLVL

Baptiste Berty greffier, de somme van xli pont xii st. van
XL grooten vlaems \'t pont ouer zijne vacatiën van xxvi daigen tot
xxxii sts. \'s daichs, die hij gevaceert heeft int reysz nair Rure-
munde ende de Elborch, allez ter ordonnancie van mijn heren
Cantzler ende Raiden, breeder verhaelt in de seiner ordonnancie
die mit quitancie hier ouergeleuert wordt ende dairomme hier

XLI pont xii st.

fol. LIIII verso.

Denseluen noch ii pont v st. van dat hij mit brieuen van
Stadhalder, Cantzeler ende Raide geweest is an die Mt. der Coen.

1) nl. Berndt van Yoirst, bode.

-ocr page 367-

CXLIII

in Yrieslandt, ruerende \'t gund dat die Stadhalder, Cantzler ën
Eaeden voirsz. binnen Elbureli gebesoigneert hebben, daerinne hij
gevaceert heeft vin dagheu en xvii st. veruaren als bij tanxatie.
So hier iii pont v st.

fol. LIIII recto en verso.

Berndt van Yoirst, looper, omme mit brieuen des stadtholders
geweest to hebben ter Elborch nae de beuelhebber aldaer bevor-
dent, bij welcke brieven gevuecht zijn zekere extracten vuyt die
informatie aldaer geschiet. Daerinne hij gevaceert heeft vier daghen
en een halff als bij tanxatie. So hier xxvii st.

fol. XLI.

Baptista Berty, greffier in Gelderlandt de söme van xi pont ii st.
van
xl grooten ouer gelycke somme bij hem bevleyt au diuersche
partyen van justiciën als den scholten ter Elborch voor zijnen
arbeyt ende moyten bij hem gedaen tot forderinge der justitiëu.
Ende Berndt, scherprichter der stadt Deuenter van zijn loon,
vacatiën ende anders, all ter ordonnancie van mijnen heren Cantzler
ende Eaden, blijckende bij verclaringe mit quitancie hier ouerge-
leuert. So hier xi pont ii st.

Eol. LUI.

Berndt van Munster v pont ii st. van dat hij mit brieuen
van Stadthaider, Cancheller ën Eaide gereyst is an de stadt
Deuenter, betreffende zekere saicken van justitie en an Henrick
Schancken ter Elborch, ten eynde hij mijn heren vursz. aduertere
in wat conuent ende waer zijn dochter sich halden sali etc. mit
andere zijne vacatiën, int welck doende hij vuytgeweest is xvn
daghen als bij tanxatie, ën daerome hier de voirsz. v pont ii st.

fol. LYIII verso.

Gerryt van Arnhem, ter causen hij met brieuen van Stadthal-
der, Cancheller ende Eade geweest heefft aen Yydt van Munster,
ruerende van eenen Andries Gerrytszen gevangen, ende voorts tot
Elborch, belangen den pastoir aldaer, facit xxi st.

: rt\'

1) de koningin was in het begin van Juli 1545 in Leeuwarden,
vgl onder Bijl. XIV. 4,

-ocr page 368-

CXLIY

Rekening van Gerard van Renoy over 1546.
fol. LVII verso.

Bernt Laetvegen stadtbode die xvi Febr. met brieven van
mijnen beeren van den Rade gegaen is an den koirbissebop unde
domdeken tot Ytrecht, bij deweicke men bim ouerscbicte copie
van zekere kontschap van \'t doester tot Elburch etc. dairvan hë
toegetaxeert is i dach, facit vi st.

fol. XXXY verso en XXXYI recto.

Henrick van Meholt drost ende bevelhebber des Keysers ter
Elborch die somme van
in« lx pont van xl grooten ouer zijn
wedden ende onderhalt van in de qualiteyt voersz. gedient te
hebben zedert den
xkiiiien claeh Junii xv® xlv tot den xxen
der seluer maent a^
XLvi dat hem zulcx van wege der Ma* van
der Coen durch mijn heeren den stadthalder affgeseyt ende weder-
roepen is geweest beloopende sich
iiic lx dagen, \'t sdaeghs gere-
kent een pont van
xl grooten tot gelycken iiic lx pont, vol-
gendt zijn cömissie ende ordonnancie van mijn heere den stadt-
hald voersz, die mit quitancie hier ouergeleuert werden, dus hier
deselue
 nic lx pont.

Naar de oorspr. rekeningen op het prov. archief te Arnhem.

1) vroeger en later komen, volgens de landrentmeestersrekeningen,
geen bevelhebbers van Elburg voor.

-ocr page 369-

XV. stukken van verschillenden aard, be-
treffende den godsdienstigen toestand
in Harderwijk. 1543-1546.

1. De stad Harderwyk aan keizer Karei F. 6 Aug. 1544.

De stad verzoekt goedkeuring op de provisie-apostolyck, waar-
mede Gerard van Wijnbergen is begiftigd, staande ter collatie
der stad, vacant door den dood van den waardigen beer Reyner
Wolters, hebbende Claas Jansen zich tegen der stad begeerte tot
den archidecanus der Pieterskerk te Utrecht gewend.

Regest volgens De ]\\Ieester. Hist. Gen Kron. 1862. blz. 75.

Archief van Harderwijk, Loq. 42 no. 9.

2. Het kapittel van St. Marie te Utrecht aan de regeering van
Harderwijk. 15 Maart 1545.

Eersame, frome, wijse Here en goede vrunde. Wij hebë uwe
Ersamen brieff ontfangë end wel verstaen, wairop wij uwe Er.
laten weeten voir antwoirdt, dat wij in den voirleden Jaeren tot
driemaell geschickte persoonë geordinneert hadden, om onse
kerck aldair te bedyenen, van welck die somige ter plaitzen ge-
weest en \'t regiment vau der kercken gesien hebbë. Dan deur quaet

1) nl. om de inkomsten van het Jurriaanskerkje buiten Harderwijk
te genieten, die Keyner Wolters van af 1519 genoten had, vgl. De
Meester. Hist. Gen. Kron. 1861. bla. 94, no. 28. Deze pauselijke
provisie wordt ten onrechte door Schrassert op 1547 gebracht, vgb
Schrassert, Beschrijvinge van Harderwyck. 2^6 druk 1732. Dl. II blz, 89.

2) in 1540 etc, vgl. Bijl. IX d en e.

10

-ocr page 370-

CXLVIII

gerucht van twist onder de iuwoonderen op \'t stuck van den
heyligen kersten geloeif, en heeft gheen van hem allen den last
deren anverden. Ende so langhe \'t bertochdom van Ghelre an
Key®. Mat, nyet gecomen en was en konden wij gheen myddell
vynden om te remediëren. Doch sijn wij nu so veell te meer ge-
oirsaickt end genootdruckt dairinne te versien, dat Key®. Mat.
scherpe mandamëten ende bruecken heeft laten publiceren en ver-
kondigen, ende ernstich ondersouck laet geschyen in allen zijne
Mats landen op \'t Regiment van paroochie kerken en regierders
van dyen. Efi ongetwijffelt, hadden wij goet gerucht gehöret
van den gheenen die uwe E. in \'t regimët van der kerck geseth
hebben : wij souden den selfden ghern ter contëplatie van uwer
E. den tytell en \'t recht van der kercken gegost en gegeuen heb-
ben, hoewell uwe E. dairtoe gheen recht en hadden, efi ofte wij
ymer negligent hadden geweest, hadden beboert \'t selfde op andere
manyren en wegen an den gheestlicken rechter te versoucken, hebben
wij dairom een bequaem persoen moeten soecken en vynden, ende
meynden uwe E. dancklick gedaen te hebben, dat wij \'t Recht en
tytell van der kercken gegeuen hebben een uwer borgerssoens,
dyen wij gevonden hebben, een frome recht up geleert man te zijn.
End dairenbouen bij scriftelicke certificatië wt uwer E. Stadt en
wter stadt Nijmegen onderricht efi verwitticbt zijn, van zijn eerlick
leuen en bequame manyren van preecken. Zulcx dat ons ver-
freempt dat uwe E. scrijven dat die selfd zijner zinnen beroeft,
wtsinnich, doli en rasende geweest is ind dairvan noch reliquyen
solde hebben geholden, welck gebreck, indient hem deur sieckten
off dyrgelycke ongeuall, voir een cleyne tytt angecomen is en
behoirt tselfde zijn promotie gheen letzell noch hynder te

1) bij plakkaat van 18 Dec. 1544, vgl. Tweeden drack van den
eersten bouck der ordonnantiën etc, van Vlaanderen 1651, blz, 132,133,

2) meerdere stukken hierop betrekkelijk komen in het Harder-
wijker archief voor. In «en brief van 11 Maart verklaren vele
getuigen dat ,/heer Claas" werkelijk dol is, en men hem met touwen
moest binden. Uit het volgende stuk, dat blijkbaar op dezelfde personen
betrekking heeft, blijkt dat Claas Jansen voor Johan Seneker in de.
plaats was gesteld.

-ocr page 371-

CXLVIII

doen. Dan indien \'t hem dickwils ancoempt, moegen uwe
E. tselfde te kennen gheuen den Rechter iu deser saick, die
welck tot dien eyade zijn bryeuen van proeclamatie hem
verleent heeft om zeecker te zijn van zijn bequaemheit, eer
hij hem bryeuen van institutie verleenen will. En naedemael
wij denselffden ons Recht bij Seghell en brieue gegeuen
hebu, en können wij tselfde eer en rechts haluen nyet wederoepen.
Begheren dairom dat uwe E. tselfde als wt een goed gront en
meyning gedaen wesende, in danck willen nemen. Des wij anders
uwer E. te gevall doen können, sullen uwe E. ons fallen tijd
willich en bereyt vynden. f Kenne God Almachtich, die de selue
uwe E. lange gespaere in salige regiment. Geschreven \'t Utrecht
onder \'tsegull ons Dekens opten XVen Martij Anno XV® XLY^o.

Deken en. Oapittell der kercke \'t Sinte Marien \'t Utrecht.

Opschrift:

Den Eersamen, fromen, wijsen eü voirsichtigen Borgermeysters,
Schepenen en Raidt der Stadt Harderwyck, onsen besunderen
goeden vrunden.

Naar het oorspr. stuk ia het archief van Harderwijk.
Loq. 42 no. 11. i)

i

3. De regeering van Harderwijk aan het kapittel van St. Marie.

2 Juli 1545.

Den pastoor Johan Seneker, die hier geliefd was, had het
kapittel verplaatst. Hij was in den tijd van hertog Willem van
Kleef door de stad, aan wie het kapittel de collatie geschonken
had, aangesteld en wel voor zijn leven, terwijl nu willekeurig
een ander voor hem in de plaats is gesteld; zoo iets was voor
\'s keizers regeering nimmer geschied.

Regest volgens het oorspr. stuk in het archief v. Harder-
wijk, Loq. 42 no. 11a.

1) vermeld bij De Meester, Hist. Gen. Kron. 1863 blz. 76.

2) vgl. De Meester Hist. Gen. Kron. 1863, blz. 77.

-ocr page 372-

CXLVIII

4. Extracten betreffende Harderwijk uit de landrentmeesters-
rekeningen van 1543 — 1546,
Bekening van Gerard van Benoy over 1543 — 1545.

fol. LIIII verso.

Dirct Hueckel xxiiii stuvers, vuyt saicke hij mit brieuen
van Cantzler ën Eaide gereyst aen dë Stadthaldër to houe, inhou-
dende zekere aduertissementen van eenen priester vau Harderwyck
ende heeft vuytgeweest iiii daghen als bij tanxatie ende mits-
dien hier xxiiii st.

Idem over 1546.

fol. XLYIII verso.

Henrick van Best, rijdende bode, omme met brieuen van Cantz-
ler ende Eaden gereden to hebben an Yydt van Munster, beuel-
bebber to Harderwyck, inholdende dat hij goede toesicht hebbe,
dat aldair nyemant in den raedt gekoren worde, die mit der nyer
secten besmet zij etc, int welck doende hij vuytgeweest is iii
daghen tot x stuuers \'tsdaechs, facit xxx st.

folio LXII verso.

Den voirger. bode die noch xv^n Aprilis mit zekeren brieuen ge-
reyst heeft an Yydt van Munster, drost to Harderwyck ten eynde
hij zekeren religieus vuyteu cloister aldair geloipen, apprehen-
deerde etc. int welck doende hij vuytgeweest is drye dagen als
bij tanxatie, ergo hier xviii st.

Naar de oorspr. rekeningen op het prov. archief te Arnhem.

1) vgl. Bijl. XIV, no. 8, rekening over 1543—1545, de laatste post.

2) Berndt van Munster,

-ocr page 373-

XVI. stukken betreffende de werkzaamheden
van den inquisiteur Berend Gruwel in
Harderwijk. 1547-1548.

1. Verhaal van hetgeen geschied is tusschen Berend Gruwel,
inquisiteur, en de regeering van Harderwijk, Juli en
Augustus 1547.

Op vrijdach XV» Julij A» XLVII Gerart Maurysz in stat Jo-
hans van Bryenen ind Herman van Aldenbernevelfc, durch beveell der
gemheyn Schepenen, as Burgermeysteren in der tijt, tot gesinnen
des priors, nhae anbrengen Derick Wolfis, bij hem gegaen, nhae
die predycke in der Sacristie, aldaer sijn w. verhaelt, woe hi
yrstmall mit sijn Cömissie bij die Schepenen op der Raitkaemer
gekoemen, ind hem aldaer thogesacht ind mit hem verdragen
hadde, in saicke sijne cömissie angaende, niet sonderlinges vuer
tho nemen, dan mit hoeren rait ind bij hoeren goeden weten ind
willen, ind Sonderlinge doch nyet, dat eynigerley wijse tot
oneynicheit, twyst, cö motie, off eynige parthielickheit onder die
burgeren reyken off versthaen werden, off oersaicke genen solde
moegen. Ind woe hi achteruolgende datselue sijnen Notarius
an den Schependom geschickt gehat, ind hen vuerhalden laten
eyne forme van eyner publicatie angaende die defensie van hem
ind sijne geselle, ind volgend van brenginge der boecken etc.
nhaevolgende sijne cömissie, as in anderen stheden nhae dat hi
sacht gepublicyert was, ind begbeeren laten dat sulcke publicatie
hier oick gescheeu mocht, dair op as sijn notarius hem gesacht,

ii

-ocr page 374-

OL

ben weer vuer antwort geworden, dat men angaende sijne defensie
van sijn persoen ind geselle, die publicatie wolde laten gescbeen,
dan nyet angaende die brenginge der bouckë ind dergelyckë.
Ind want hi nhu weer gescreuen ind most eyn tijtlanck vertrecken
ind koemen solde bij d\'overicheyt, die hem nhae voertganck sijner
comissie bij avontuyr vragen solde off weert, dat sij hë nyet
daer nhae vraechden, konde men bedenken dat hi sich dan nyet-
toweyniger mit deselve op dese weygeringë solde moeten bespreecken,
soo hedde hi sulcxs yrst tho kennen gheven willen, opdat men
nyet denckë off seggë solde, dat hi onwetens die Schepenen, con-
trarie sijns vueriges thosages ind verdrag, sulcxs vuergenhomen
ind gedaen hadde etc. Ind as Hermä van Aldëbernevelt, burger-
meister indertijt vuersz, die geruerte Antwort van wegen die
gemheen schepenen hadde gheuen helpen, datselve oprecht ver-
haelt und gesacht, dat bij die gemheyn schepenen weer ver-
dragen, ind den notario thogesacht, aengaende die defensie woldë
sij gerne publicyren laten, so starck ind strack as hem belieffdê,
dan angaende van boucken to brengen, ind dergelyckë, achter-
uolgende sijne commissie to doen, dwyll sij des goen Sonderlinge
beveell off bericht hedden, ind den prior die dingë bevaelen
ind hem opten besten kondich weren, seegen sij vuer goit an,
dat sijn w. sulxs den luyden optë predickstoell off in der kercken
in cracht sijner comissiën solde kundigen off kundigen ind publi-
cyren laeten nhae sijn gefalle etc. Idtselvige die notarius daerom
gevraecht alsoo gestant gedaen. Ind as gedachte prioi dat ge-
hoert, heeft sijn w. gesacht tot den notario: dat en hebt gij mij
soo nyet gesacht, ind als volgend dat ontwerp van die publicatie
to doen, angaende de defensie hem is vuergelesen ind gevraecht,
woe hem daeran genoechdë, heeft sijn w. gesacht: weil, soo voele
as die defensie aenginck; ind sich weynich bedenckende voertge-
sacht : nadem dan der schepenen meynonge ind ouerkomst weer
goit gewest as hi nhu gehoert ind dat niet tho recht versthaen
weer, begheerden sijn w. daer achter angesat ind gepublicyert tho
werden, deze woerdê : ,/ind volgend derseluen tho obedyren achter-
uolgende key. matt commissiën ind beveel dat hi daeraff heefft
ind opten predickstoell gekundicht heefft ind vorder kundigen sali."

-ocr page 375-

OLI

Soo wolde siju w. daer mit tho vreden weeszen, ind begheerde
dan eyn uytscbriift daervan mit tbo hebben, daer nhae he sich
allenthaluen beraeden ind oeck verantwoerdinge buyten doen mocht,
wat men geneicht weer to doen. Ind als geruerte Burgermeysteren
daerop gesacht, dat sij sich wal verzeegen, dat die gemheine
Schepenen sulcxs wall gefallen ind nhyemant daerthegen weessen
solde, begheeren nyettoweyniger tijt, dat sij sich daer mede be-
spreecken mochten, is hi des wall vredich geweest ind dit annex
vuersz. uyt sijnen mont ind in sijn tegenwoerdicheit van stonden
an daerbij gescreven ind hem vuergelesz, eer sij van dair gingen, als
hier nhae volcht:

//Burgermeisteren, Schepenen ind Raedt laeten weeten ind
gebyden, dat jëderma sich dedwyngen ind ontholden sali, to doen
eynige injure mit woerden off wereken den commissario van
wegen R.oe. Key. Matt onsses alregnedichsten Heeren, in saicke
die Relligion und des heyligen Christengeloven angaend, ge»
committyert ind itzond hier wesende, noch eynigen van sijner
gesinne, ind volgend denselven sijn w. tho obedyren, achteruol-
gende boichgedachter Matt, comissie ind beueell, dat sijn w.
daeraff hefft ind opten predickstoel gekundicht hefft ind vorder
kundigen sali, bij gestrafft tho werden as dat beboeren sali, daer-
nhae sich eyn igelick mach weten tho richten."

Ind woewall idt op die middach was, hebben nochtans ge-
ruerte burgemeysteru die schepenen, die men inderyll bekoemen
konde, vau hoer maeltijt ophalen laten, ind hë dit vuergebolden,
die dat toegesthaen ind is sijn w. achteruolgende sijus begheerts
een vytschrifft daer aff gesant. Ind sijn w. hadde tho vueren
begheert, dwyll he eyn tijtlanck vertrecken most, dat men die
publicatie daeraff vuer sijne wederkomst niet doen solde.

Daer nhae as sijn w. van der reisz es wederom gekomen ind
op dach Marie Magdalene anno vursz. verspraecken publicatie
tho gescheen beghert. Schepenen ind Raidt vergadert onder dat
aide orgell vuer goit angeshyen, dat men tot starckinge sijner
Comissie ind op dat jederman, dencken ind geloeuen solde, dat

1) 22 Juli.

-ocr page 376-

CLII

ömers niet dan goit daer mede gemheynt worde, vuer goit angesliyen,
daer dit teyeken stheet dese volgende woerden tho interseryren: //in
den Dyngen die gotlick, billiok ind redelick sijn, achteruolgende/\' etc.

Ende is des volgende Sondages XXIIII» Julij die publicatie
gescheit. Ende desselven morgens, eer noch de publicatie gescheed,
Derick Wolffs gekoemen bij Herman van Alderbernevelt, burger-
meyster indertijt ind gekalt van die opslaeh des publicyerden
vuer den kerckdhueren, die dan onder oeren beyden soo wijt gekalt,
dat Derick vuersz. die opslaeh vuer den kerckdueren tho doen, an
sich genomen, ind as Herman vuersz. dat den schepenen tho kennen
gegeven, is hë dat oick gefallë und wall to willë geweest.

Op Vrijdach XXIX» Julij A» XLYII, post hora nonä ante
meridië, Herman van Aldenbernevelt, burgemeyster in der tijt ind
WolfF, secretarius den Schependom, vergadert om tho zegelen, ind
andere gemheyne Statssaicken tho handelen, tho kennen gegeven,
dat sij elck
Sonderling desze morgen ind binnen eyn halff vyre
tijts gecityert weren durch eynen genoempt Derick Wolffs, tho
koemen bij dë commissario prior vuersz, om sub titulo confessionis
tho hoeren wat hi hen wolde etc, in kracht der cömissie, die
gedachte Cömissarius derhalven hadde; begheerende, dwyll sij
weeren, die eyne litmait des Eaits ind burgemeister in der tijt
ind die andere die gerichtzdiener und secretarius, woe sij sich
in offitijs daerinne holden solden. Burgermeystern, schepenen ind
Eaidt hierop verdragen ind gesloten, dwyll dit weer contrarie dat
goene dat gedachte cömissarius int yrste ankoemen bij den Eaidt
gesacht ind overgegeuen, ind volgend in die sacristie verhaelt ind
allenthalue verluyden laten, as dat sijn w. in saicken sijne
commissie angaende niet vuernhemen off handelen wolde, dan bij
vuergehalden rait ind communicatie mit schepenen ind Eaidt, ind
bij hoer goeden weten ind willen, ind want sij van desse ind
dergelycke citatiën noch nyet gehoert ofi vernhomen.

Desselven gelycken want sijn w. doe ind altijt verluyden laten,
dat sijn w. doch
Sonderlinge nyet vuernhemë ofï handelen wolde,
binnen desser stat noch onder den burgeren desser stat, dat
eynigerley wijsz tot oneynicheit reicken solde etc. Dem selvigen

1) vgl. bladz. CLI, dit teeken stond na: //obedyren."

-ocr page 377-

CLIII

dit vuernheme ind desse heymelicke citatie des eynen vuer ind
des anderen nhae, oick contrarie, ind geschapen weer tho generyren
suspitie ind bedencken der burgeren ind volgend onfruntlickheit
tegen den Eaidt ind nyet anders dan oneynicheyt, twyst, cömotie
ind opruer onder eynander. Idtwelck men allet,
Sonderlinge in
eyn stat an den hoichsten mit groter neersticheit beboert tho
vermijden, so moechten sij nyet lyeden off tho sthaen, dat ge-
ruerte Herman ind Woliï Sonderlinge alleyn bij sijn w. ghaen
ind heymelicke suspecte communicatie daer mit halden solden.

Sonderlinge angeshyen soodane citatie ind jurisdictie van
heymelicke ind bedachte cömunicatie ind belastinge des eynen
over den anderen weren in dessen lande nhye ind ongehoert ind
vuer desze tijt bij geynë regyrenden fursten vuergenhomen, oick
niet bij hartoch Karell l.g. die doch in saicken der Relligie
ind des Christengeloeffs ijuerich genoech gewest ind die Landen
(Godt heb loff) oick redelick onbefleckt daeraff geholden, welcker
aide rechte, privelegiën ind gewoenten ons van E. Key. Matt,
onszen alregnedichsten heeren gnedichlickst cöfirmyert ind daerbij
tho laten ind hanthalden gelaefft is, und dwyll dit vuernhemen
denseluer oick niet gelyckmetich bevonden, ind in sij ner Matt,
beveels brieff binnen Arnhë in Junio des tegenwoerdigen Jaers
gegeuen van sodane citatie ind cömunicatie goen expresse
mentie gescheet weer, hebbë sij daerom geheytë die beide vuersz.
tho huyss blijuen.

Soo veer ener sijn w. achteruolgende sijne yrste vuergheuen
ferner mit den schependom itwes cömunicyren, wolden sij sich gerne
samlen off alle bij sijn w. koemë ind dat guetlick anhoeren etc.
ind hebben daerom veur goit angeshyen vuers. Derick Wolffs bij
hem koemea, ind durch denseluen sijn w. sulcxs anseggen to
laten, ind as Derick vuersz. gekoemë, is hë thogesacht wie hier
nhae volcht:

Dat gemheyn schepenen ind Raidt angehoert hadden van

1) liever gedachtenis.

3) ongetwijfeld een schrijven, bevelende den inquisiteur, die toen
zeker iu Arnhem werkte, behulpzaam te zijn, enz.

-ocr page 378-

CLIV

Herman ind WolfF vuersz, woe die seluige elck Sonderlinge durch
em cityert weren tho koemen etc. as vuer, ind want sij van
sodane particulare ind heymelicke citatie ind communicatie in
hoichgedachter Key. Matt, breeff vuergeroert, goene expresse mentie
bevonden ind andere billicke oersaicke hera daertho bewegende,
segen sij sodane Sonderlinge bijkompst, des eynen sonder den anderen,
die doch alle eynerley Litmaten weeren, nyet vuer goit an, hedden
sich oick sodaner citatie ind vuernheme, sonder oeren weten,
sijne vuerige toesage nhae, tot hem niet vershyen. Dan begheer-
de sijn w. dat gemheyne schependom tho spreecken op die Baitkamer
off op eyn ander plaitsse, solden sijn w, hen seeckere ind be-
queeme dach ind tijt anseggen, wolden sij sich gerne alle daer-
tegen samlen off bij hem koemen ind hem sementlyck ind
sonder imants suspitie off achterdencken guetlick hoeren ind sich
ferner daerinne schicken as dat beboeren solde. Begheerende op
hë dat hi sulx sijnen heeren commissario guetlicker meynonge tho
kennen gheuen wolde, dat hi angenhomen ind weder koemen-
de desse volgende antwort gebracht:

1. Dat sijn w. hem anders Sonderlinge niet en wete tho
seggen, dan hi hem int yrste ankoemen ind opten predikstoell
ind in der garuekaemer tho kennen gegeuen ind mit sij comuni-
cyert hefft int generael.

2. Item as van die maicht ind auctoriteyt sijner commissie,
als van in specië tho cityren den \'t hem geliefft, ind mijn heere
niet versthaen konnë, dat die auctoriteit ind macht so groit is
end hë daerom
niet geraden dunckt, om Sonderlinge saicken hë
daertho porrende, in specië alleenlick bij hem tho koemen, dat
laet sijn w. daer bij bliuen op dit pas.

3. Ind als van vruntlicke bijkompst mit hem to communicy-
ren, moegen sij koemen drie vier off mheer, soe voell als hë
geliefft, bij hem int fraterhuys, sijn w. wille sij gerne hoeren und
fruntlick mit hë communicyren.

4. Voert wille sijn w. sij vuerhin vermhaent hebben, dat hi
voert doen will nhae inhalt ind beueel sijner commissie.

Daerop schepenen ind raidt wederom ther Antwort gegeven:
angaende dat yrste wüsten sij niet anders dan wes op hem be-

-ocr page 379-

mmm

CLV

gheert end sij beboert bedden to doen, dat dem van boeren weegen
weer genoecb gesebeen.

Ind op idt andere ind derde is bem tber Antwort gegeven,
dat sij int gembeyn ofï
één, goen Sonderlinge begbeert hadden
eynige nhye communicatie mit sijn w. tho halden, dan dwyll
sijn w. eyn van hoeren litmaten, ind oeren dhyener vuersz. bij
hem tho koemen doen bescheiden hadde, welcker
Sonderlinge bij-
kompst, bij oen as vuer niet vuer goit angeshyen weer, so weer
die meynonge alsoo, soo veer as sijn w. mit den schependom off
gericht itwes bedden off begeerden tho cömuniciren, wolden sij
int gemheen opgeruerter malen goitwillich daer tho gevonden
werden etc.

Dat geruerte Derick wederom angenhomen sijnen heer commis-
sario wederom tho verboitschappen ind sooveer denselven derhaluë
itwes beliefften, datselve den burgermeyster nyet tho verzwijgen.
Actum ut supra.

5»®. Des anderen dages as penultima Julij A° uts, Burgermey-
ster, Schepenen \'ind Raedt tot gesinnen gedachte priors nhae an-
brengen geruerte Derick Wolffs vergadert in der sacristie, heefft
gemelte Prior angeheven und vuergegeuen:

Irstlick angaende dat goenë, dat in der kercke gepublicyert ind
vuer deu kerckdueren opgeslagen te moegen werden durch hë be-
gheert, in den wall niet gescheit weer etc. Ind as Hermä van Al-
denbernevelt as burgermeister in der tijt daer in gefalle, ind ge-
sacht, dat sulcx sijne ind der schepenen schuit niet en was, dwyll
sijn Dhyener off gesel Derick Wolffs sulcxs bed an sich genho-
men ind daar op blijuen sthaen weer, as vuergesacht. Ind ge-
dachte Derick daer niet tegen seggen konde, dan sulcxs gestant
doen most, beefft die prior gesacht: is dan soo nyet, soo weer
doch sijnen begheeren dat sulcxs noch gescheen mochte.

Ten anderen angaende die personael citatie des dages tho vue-
rens gescheit ind wes hë daerop weer vuer antwort bejegent,
dwyll die schepenen dat nyet vuer goit ansegen ind sijne co-
missie soo milde niet versthaen konden, soo wolde hij dat op dit
pas daerbij laten.

Then derde bedde sijn w. vyt die inquisitie van geestelicken

-ocr page 380-

OLVI

ind wertlicken bevonden ind daertho bij sich selflfs vermerckt vyt
die injurie, die hem op die Baekaemer weer gescheit (die hi doch
wall konde vergheuen ind begheerden daer ouer goen wraiek, dan
weer doe oick aldaer k. matt. injurie gescheit, daer hi to doen
most, dat hi solde etc.) dat desze stat soo voell as hi vermercken
konde niet all weer sonder er roer, doch dat allet behelde hi noch
onder sich ind wolde dat tho sijner tijt ind vuer die goene oepenë,
daer dat beboerde ind sich daerop bedenckë ind bespreeckë ind
daer en teynden tot beteringe ind verdruckinge desselven vuer-
nhemen, soo voell as hi sonder doitsunde doen konde etc.

Op idt yrste is hë die overkomst der schepenë angaende die
publicatie mit dat interseryerde wederom vuergeholden ind hoeren
laten, dat sijn w. in der bant genomë ind selffs geleesz ind koe-
mende tot dat interseryerde as dit: //in den dyngen die godtlick,
billick ind redelick sijn etc." heeftt hi gesacht: dit beboert daer nyet
bij ind dat moit dair uyt w^eesz, want dat stheet op hem seluen,
dan ick hebbe beveell ind cömissie van Key. Matt, ind die will
ick achteruolgen ind mij daer nhae balden, ind daer moit dat
wall ophalden, ind doe is dat duergedaen ind daer uyt gebleven.

Angaende dat derde is hem gesacht, dat schepenen ind raidt
weren k. mat. ondersaten ind
Sonderlinge geswoeren, ind weer imant
die sijn matt. then vurstë,
off hem commissario injurie hadde
gedaen, off imant die mit erroer bewysselick weer besmet, off die
sust tegen k, Matt. beueell ind mandait, in woerdë off werckë
haddë gedaen, dat en wüsten sij nyet ind begheerden daerö dat
sijn. w. hun die wolde nhoemë: sij wolden achteruolgende oeren
eydt ind beveell deselven then Eechtë stellen ind sich daer inne
schicken ind holden as sij solden, ind soo dat men spueren solde
moegen, dat sij van gantzë harte geneicht weeren, sijn ma* ge-
trouwelick tho dyenen ind obedyren. Dan hi heefft daerop
Son-
derlinge goen antwort gegeven ind sijn daerop van den anderen
gescheyden. Actum uts.

Hyer nhae is die notarius van Arnhem gekoemen ind heefft
den Burgermeisteren Otto Alertz ind Swheer van Hoeckelom eynen
breeff gebracht und gesacht: dwyll onuerstant tusschen die sche-
penë ind den Comissario geweest weer op twee puncten, weer hi

-ocr page 381-

CLVII

mit credentie van den prior tho Arnhem geweest, ind hedde daer-
op die breeff gekreegen ind begheerde daerop Antwort ind dit is
gescheit Va Augusti nona hora aut circiter ante meridiem, A» uts.
Des anderen dages die schepenen daerop vergadert in der schoe-
ien, den notario op bejden puncten antwort gegeven, bekant op
die sijn as sij derhalve an onssen gnädigen stadtholder hedden
geschreven luyde desselven. Op deselve tijt die notarius oick
gesacht, dat die luyden quemen klaegen dat sij vuer klicksthenen,
bouckbrengers ind dergelycke gescholden worden om dat sij boucke
gebracht ind mit den prior cömuniciert hadden ind dat daer
durch anderen daeraff geschrickt und geholden werden. Und as hi
gevraicht, wee dat weeren, heefft hi genoempt her Gerrit Brinck
ind noch Henrick Brouwer. Ind tho selver tijt die schepenen
verdraegen dat men deselue tegen Maendach sali laten baeden ind
hen vragen wie die goene sijn, die sij gescholden hebbë ind vol-
gend daertho doen dat beboert.

ö?». Op Sondach Vil® Augusti synnen schepenen ind Eaidt hem
tho gefalle nhae sijne predicht wederö vergadert in die schoeien.
Aldaer sijn w. nhae lange verhall, wat op Saturdach penultima
Julij in die sacristie verspraicken ind verdraegen weer ind dat
sijn w. angaende die opslach vuer den kerckedhueren, wie die vol-
gend geschiet, doe tho vreeden geweest, ind oick noch tho vree-
den was, etc. hem nhu opt nhye vuergehalden off sij hem eyn
eydt doen wolden tho seggen und berichten op dat goene dat he
hen vragen solde.

Daerop die schepenen geantwoerdet, dat sij Key. Matt ind desze
stat eynen eydt gedaen hadden, daer in sij sijn Matt, ind desse
stat hart genoecht weeren verstrickt ind verbonden, ind den eydt
wolden sij oick achteruolgen, und worde hem bij den eydt yet ge-
vraicht, Wösten sij sich gebuerlick daer inne tho halden. ind ach-
tervolgends denselven eydt wosten sij itwes, dat contrarie Godt ind
sijne Matt weer, wolden sij nhaeuolgende Eecht ind sijner Matt,
mandament daerinne doen dat beboerde.

1) hier volgt een open ruimte.

-ocr page 382-

GLVIII

Daernhae heefft sijn w. begheert assistentie, yrstlick om tho
verkrijgen die materie van eyn spull, dat op Sunt Odulphusdach
in den ommeganck gespuelt weer, want hi wust die dichter, dat
leerhuyss ind die spuelluyden, dan die materie verseege hi sich
nyet tho krijgen.

Ten anderen berichtinge van dat in vuertijde bij etlicke burgeren
off gilden solde conuenticulen geholden weeszen om etlicke hillige
dagen aff tho setten.

Ten derden bedde eyner, genoempt Meyster Rutger ind weer
eyn Droechschere, thegen hem op die baekamer disputyert ind
hem injurie gedaen ind
Sonderlinge op K. Matt, persoen gesproicken
off gesmheet ind desze volgende woerde, off op die meynonge
gesacht: „Is Key. Matt so geck, dat hi eyn sullicken Monnick
hier in desze vreedsame, eyndrachtige stat seindet ind lit desse
dingen vuernhemen, die tot oneynicheyt ind onvrede koemen
moegen. Dat is mij wonder ind van sijn Matt, niet wijsselick off
euangelisch gedaen." Ind sacht voert dat hi sijns persoens injurie
wall konde vergheuen ind begheerde daerop goen wraeck. Dan
soo voell as Key. Matt persoeu aenging, dat konde hi over hem
nyet uhemen, ind die ghoene die sodane woerde spreecke, op ind
tegen sijnen naturlicken Landtfursten konde man daeran ver-
mercke, wat gront deselve tegen sijnen heeren hadde ind
Sonder-
linge wat geloeue derselver oick hadde. Doch int eynde ind sluy-
ten sacht hi dat hi, dat noch behalde an hem selven.

Op dat yrst is hem ther antwort gegeuen, dat hi heu die
luyde nhoemen solde, wolde men sulcxs van hë eysschen laten
um volgendt daertho doen dat Recht weer.

Op idt anderde, dat hë kundich is, dat vuermals tusschen den
weuergilde ind etlicke gildebruederen twist geweest was, om dat
etlicke gildebruederen inden neestvergangen duyren tijt op Alre-
zielen dach des nhamiddages geweuen hadden, contendyrende die
gildemeysters, dat nhae oer gilde Statuten, dat niet mocht gescheen,
ind willende daeröme die anderen bruecken eyn tonne byere myn

1) 12 Juni.

2) 2 Nov.

-ocr page 383-

CLIX

off mheer, die derhalue dat gericht angeroepen ind as dat gericht
die vuersz. gilden wilkueren ind statujten beshyen, is dat daer
nyet inne geuonden, iud want die nhaemiddach hier goen vyerdach
is. Sijn sij daerom absolvyert ind sijn anders eynige conventiculen
bij eynige gilden off burgeren gehalden, om eynige vyerdagen aff
tho setten, dat en weet dat gericht nyet ind geloefft dat oick
nyet, want dat oer stat wilkuer contrarie is, ind heddë sij dat
geweeten, wolden sij daeröme gebrueckt hebben.

Op dat derde, want hi dat noch an hem beholt, is hë doe geen
antwort gegeven. Item as der prior vuer anhcven deszer dreën
articulen gesacht, dat as hi hyer yrst gekoemen ind sijnen Dhyener
mit sijn Comissie an den Burgermeistern geschickt gehat, dat doe
etlicke daer gegaen, gesthaen off geselen, ind denselven nhaege-
roepen haddë: heeft Jan van Bryenen, die doe ter tijt burger-
meister geweest, daerop bericht doen willen, dat sulcxs nyet weer
gescheit, ind gesacht: spo veer as die notarius dat sachte, soo
sacht hi quellick daeran etc. Doe heefft die notarius daerop
gesacht, dat weer van den burgermeyster off van den ghoenen
die bij hem weren off in sijn tegenwoerdicheyt niet gescheet,
want daer weer hem anders nyet geschiet dan eer ind duechde,
dan sulxs weer onder wege gescheit, ind want sij nhyemant ge-
noempt ind die luyde onbekant sijn heefft men ditmall dat daer
bij laten moeten.

Des Maendages YlIIa Augusti vuer de ghemheyn schepenen
op die kamer Henrick Brouwer gevraicht, wie die goene sijn, die
hem klickstheen, bouckbrenger off dergelyckë gescholden off hem
dat nhaegeroepen, as hem die notarius nhaesecht, dat hi solde
tho kennen gegeuen ind geclaecht hebben. Heefft hierop Henrick
Brouwer gesacht, dat hi sulcxs nyet heefft geclaecht off gesecht,
iud dat sulcx oick niet is gescheit. Dan idt hebben etlicke luyden,
die he niet en kent tot Anna van Bryeneu\'s geseten, ind ge-
roepen: //Pater, peter, pater, peter!" ind soo hi bleeff stillsthaen
reepen sij : //Sthae, sthae" ind nhaedemaill dat pater peter daer
nergent en was, soo vermhoede hi dat sij hem mheyuden, dan
koude niet vermerckeu, dat idt daerom gescheede, dat hi bij den
prior gewest off\' hem sijn boucken gebracht hadde, ind anders dan

-ocr page 384-

ÖLS

m

vuersz. int kleyn offt groit is hem niet thoegesaeht ofF nhaegeroe-
pen ind heflft hi oick niet nhaegesacht. Hoe confirmauit solenni
juramento citatus pro ministros.

Her Gherrit Brinck, desselven gelycken gevraecht, wie die
goene gewest, die hem klickstheen off schelm off dergelycke
hebbë nhaegeroepen. Daerop secht hi, dat hi niet is nhae-
geroepen, int kleyn offt groit, van imande, dat hi oick den prior off
sijnen gesell off den notario derhalve niet geclaeebt off gesacht heefft,
dan hi heefft eynmaell bij heren Lenart gekoemen ind hem
gevraicht hoe nhae dat sij oer dyngen weren mit Schepenen ind
Raedt, ind off die oick singulatim bij hem koemen wolden as sij
priesteren gedaen hadden, ind as hi denselven thogesacht hadde,
dat sij oick doen solden.

Daerop her Lenhart vursz. sacht: mij dunckt nheen, ind dat
hem dunckt dat sij dat solden können verantwoerden, ind doe
hi dat hoerde, hefft hi gesacht: soe sali idt all ons priesteren schuit
weesz ind ons die schuit gegeuen werden van dat goene dat an-
gebracht und gesacht is, woe wall wij, soe voele as ick hoer niet
sonderlinges gesacht hebbe, ind wij hebben mit die burgeren goe-
ne grote vrundschap, ind soo sullen wij in noch mheer suspitie
ind bedencken koemen. Ind anders hefft hi niet gesacht ind hë
is oick niet thogesacht int kleyn offt groit. Hoe confirmauit manu
tangendo pectus pro sancta evangelia more sacerdotum.

Op dessen selven dach hebben die Burgermeyster in den
Schependom verleszen laten eyn briefgen hë van den notaris ge-
bracht, aldus meldende:

Den Erbaeren ende froeme Borgermeister van Harderwyck,
Ot Alaersz.

Op dat bescheit ick begheert ende geeyst heb van materie der
spoelen, dunckt mij geraeden dat mijn heren int yrste daer nhae
vragen willen, Claas Beyermä, een linnenweuer end. Wynken Ern-
ste mit haren kynderen, en daer nhae alle anderen, die op den
dach eenige spoelen regiert off gehalden hebben. Gescreven op den
soevenden dach Augusti A° XLYII.

Prior van Zwoll, Inquisitoer en Cömissarius, onderteyckent.

-ocr page 385-

CLXI I

Hierop die schepenen verdragen, dat men deselve hierin ge-
noempt boeden laten ind hë sulcxs ejssche ind sich ferner daer-
inne schicken sali as dat beboert, ind angaende die andere, die
ongenoempt synnen, solde men daerom publicatie op den straten
moeten laten gescheen, dat sij bij den anderen queemen, ind want
dat niet en solde dhyenen. Shyet men vuer goit an, dat sijn 1. die
anderen, die men geboit off eet off hebben will, oick nhoemen
sali ind sal men dan daertho doen dat Eecht is. Actum uts.

S®. Des anderen dages daernhae ind was Sunt Laurentius
Auont die gemheen schepenen hyrop vergadert in der schoeien
vuergeholden Claas Beyermä, Wyntgen Eersten ind hoeren zoenen:
Gheerloff, Henrick ind Gerrit, des Priors mheynonge ind dat sij
op Sunt Odulphus dach eyn spull hadden helpen spuelen ind
waer dat bouck ind die schrifften daeraff weeren etc. Hierop heb-
ben gesacht Claes Beyerman, Henrick ind Gerrit Eersten vuersz,
dat sij verleiden S. Odulphus dach eyn spull hebben helpen spue-
len goeder wall mheynonge, ind nyet tot imants injuria, dan nhae
alder gawoente, as die kerckmeisteren ind oick die pastoeren dat
plegen op die burgaren tho baghaeren, om die vramda man tho be-
haegen, ind verlusten ind hyar tho locken, op dat onsse Lyve
Yrou ind dia kerck goit opffar ind opkoamalinga krijgen moch-
ten, die meynonge sij dat oick helpen doen, nyet wetende dat
eynich quaet daer inne was gelegen. Dan sij an weten van dat
bouck niet off nyet van eynige cedulan, die van dat spull gehal-
den hebbe. Want hi Claes voirsz, hebbe vyt sijn hoefft gasproicken
ind sij Henrick ind Gerrit vuarsz. hebbe elick eyn cedule
gehat van hoer sprueckan, die sij van buyten geleert, ind doe dat
spull gedaen, hebban sij der nyat mhaer acht ganhomen ind sijn
der, varmits den dronck, quyt geworden, dan daer is eyn bouck
geweest, daar dat vyt gescreven, ind waer dat is, dat en weten
sij nyet, dan sij hoeren nhu van eynen burger, die dat bouck lest
gehat, ind soo as hij sacht op sijn eydt, dat hi dat voert ver-

1) 10 Augustus.

3) men voege kier tusschen; sij.

11

-ocr page 386-

CLXII

SIS

braclit hefft, dat hij oick nyet en weet waer dat is. Ind hiertho
hebben sij elick boeren eydt gedaen.

Item Wyntgen ind Gheerleff seggen, dat sij dat niet hebben
helpen spuelen ind dat sij daermede niet to doen gehat.

Ind as Otto Alertsz ind Swheer van Hoeckelom mit den secre-
tario bij den prior in der kercken gegaen ind sijn w. mit den
notario dit vuersz. tho antwort gebracht, ind volgend mede ge-
sacht, dat die goene, die nhae geroepen solden weesz, as verleden
Saturdach durch den notario in der schoeien angesacht weeren,
daerop verhoert ind dat alsoo niet bevonden.

Ind then derden begheert, as sij des avonts tho vueren durch
den notario hadden begheeren laten, want men van sijn w. ver-
sthaen hadde, dat k. Matt, an sijn Matt, persoen gesmheet ind
injurie gescheit solde sijn, ind Burgermeisteren, Schepenen ind
Raedt as sijner Matt, ondersaten ind daertho Sonderlinge geswoe-
ren, achteruolgend oeren eydt dat soo niet en konden in die wynt
slaen, dan wolden ind mosten daeröme doen, dat sijn w. daeröme
die woerde, smheeinge offt injurie, so as die gescheyt, in schrifft
wolde stellen ind ouergheven, off dat men die noch eyns oert-
lickeu van sijn w. mocht hoerë, om daer nhae daerin te doen as
beboeren solde. Heefft sijn w. gesacht op dat yrste, dat sijn w.
bedanckte dat gericht, dat sij hë die assistentie gedaen ind daer
nhae vernhomen hadden ind wolde hi nhu weder daernhae in-
quirieren ind volgend daer iu doen as sijn comissie vermelde.

Op dat anderde heefft die notarius gesacht, as dat schier off
morgen queem tho verhoeren, wolde hi daer wall op weeten tho
seggen, ind versheege sich oick, dat bi daerinne wall solde ge-
laefft werden.

Opt derde hefft die prior voertgehaelt eyn artyckell van sijn
instructie ind die verduytscht ind volgend mit voele woerden
dat verlacht ind sulcxs niet van sich doen willen und nhae voele
redenen gesacht int eynde: wüsten die schepenen iet anders
dhyenlicke tot volfueringe sijner comissie tho bedencke ind vuer
tho nheemen, hi wolde noch eyn dach off twee hieromtrent ver-
blijuen, dat wolde hi aller weegen noch gans vur keren, vuerbe-

-ocr page 387-

CLXIIT

halden hem in allen dat inholt sijner comissie die hi most ach-
teruolgen. Actum uts.

Naar de oorspr. minuut, waarschijnlijk door deu secretaris
van Harderwijk geschreven, groot 13 bladzijden folio, in het
archief aldaar, Loq 43 no. 16.

2a. Schrijven van het hof van Gelderland aan de regeering van
Harderwijk, hevelende den inquisiteur behulpzaam te zijn,
etc. 2 Aug. 1547.

Philips van Lalaing, Grave tho Hoichstraten, Her to A\'^yle,
Ritter vand orden van den gulden Vliesz, Ko Key. Ma^ Stadt-
holder und Capitain-generaal des furstendombs Gelre uud Graeff-
schap Zuytphen.

Ersame, voirsichtige, guede vrunde. Alzoe id Key. Ma^s onsen
allergen. heren geliejGFt heefft den prior des Conuenfz van den
Predikeren binnë Zwol eynen Commissariü des heyligen kersten-
geloues to verordenen durch dit furstendomb Gelre, id landt van
Utrecht, dair die Inquisition airede geschiet efi oick durch anderen
sijner Ma^s hier omme leggende Lauden, allet tot waelfairt der
selver sijner Mats Landen efi ondersaeten ën die selve Mat ons
sampt cantzler end raeden alhier op id ernstlichst beuolen den
vursz. prior in saecken sijner comission alle forderonge en aen-
wisonge to doen en doen doen. Ende wij etzondt bericht, dat der
seluer Prior aldair is: soe is ons gesyniien eü in stat hoich-
gedachter Mat ernst beuel, dat ghij aldaer voir den kerckendoeren
eü anderssins publiceren ën verkundigen laet, dat alle, die onder
sich hebben eenige boecken aengaende id kersten geloue, cerimo-

1) een regest wordt gegeven door Pe Meester, Hist. Gen. Kron.
1862. blz. 80.

-ocr page 388-

CLXIV

niëu der heyliger kercken off gottlicke schrifften, gedruckt zijnde
zedert het jaer XY" achttien herwarts, die selue boecken den
vursz. Prior dragen ën visiteren laeten, binnë zekeren tijt, die ghij
bij goetduncken des seluen Priors daer toe stellen sult. Niet-
tegenstaende dat voir den seluen boecken gedruckt stonde : Cum
gratia et privilegie. Want men den gueden boecken den luyden
■weder geuen sali. Ende op poen, dat die ghene die nae den ange-
satten tijt beuonden worden eenige verboden boeck onder sich
to hebben, gestrafft sullen worden sonder eenige genade, achter-
uolgende ende na inhalt der mandaten, in desen Landen van
Gelre ën Zuytphen van wegen Key. Mats gepubliceert (als hier in
dese stadt geschiet is).

Dairbeneuens dat als die vursz. Prior aen yemant van u
gesynnen sali to seggë \'t ghene op sijn vraegen hem bewust sali
zijn, sulxs ge.willicblick seggen, ende oick dat gbij anderen
burgeren aldair, daer toe haldt dat sij gesonnen wesende om te
deponeren, oir depositio gewillichlick doen naer oere wetenschap,
sonder eenige indracht, widderseggen oder verhinderonge. Ende
generalick, dat ghij den vursz. prior in vollbrengen sijner comission
alle anwijsonge, forderonge, behulpsaemheit en bijstandt bewijst,
doet ën doet doen, als dat Key. Mats ernste wil vnd meynonge is.
Ende wij van wege Key. Mats ons des gantzlick versehen tot v,
die wij dem Almachtigen bevelen. Geschreuen tot Arnhem, den
aden dach Augusti XCc XLYIL

(was gel) BEBTY.

Opschrift;

Den Ersamen, voirsichtigen, unsen gueden vrunden Bur-
germeistern, Schepenen und Raedt der Stadt Harderwyck.

Naar het oorspr, stuk in het archief van Harderwijk, Loq. 42
no. 14.

1) een regest werd gegeven door Ue Meester, Hist. Gen. Kron.
1862. blz. 79.

-ocr page 389-

OLXV

2h. Concept, door den raad van Harderwijk opgemaakt van
een aan den stadhouder te zenden stuk over hunne houding
jegens den inquisit^r, waarschijnlijk ten antwoord op
den brief van het hof van 2 Aug. 1547.

Op dat yrste punct, dat hem geweygert publicatie tho doen
van bouckbrenginge as tho Arnhë gescheit. Dat sal so niet werden
benouden.

Ind heefft sijn w. selffs int yrste ankoemen gesacht, dathi
die soo milde niet begheerden as tho Arnhë gescheit was. etc.

Daer nhae is mit hë die form rijpelick verdragen, hë vuergelesen
ind nhae sijnre gefallen gecorregyert ind gemheert, hem vuyt-
schrift daeraff gegeuen ind hi tijts genoecht gehat sich daerop tho
bedenckë ind volgend op sijne gesynne in der kerckë publicyert.

Soo voele die opslach angheet vuer den kerckduerë, dat
weynich later dan die publicatie gescheit, is gekoemen ö dat die
notarius sulcxs selffs tho doen hadde angenhomen, daerop men
sich verlaten, ind doe men anders van den prior gehoert, is men
hë daerin tho wille geweest ind dat in francyn gescr. ind vuer den
kerkdhueren opgeslagen.

Soo voele die verandersatinge der publicatie angheet, hebben
Schepenë ind Hait nhae verhoer des ontwerps, tot sterckinge des
priors commissie ind opdat jederman spueren ind gelouen solde,
dat niet dan goit dair mede gemheynt worde, vuer goit angeshyen
daer bij tho setten desz woerden: //in den dyngen die godtlick,
billick ind redelick sijn etc." Ind want die prior vuer den opslach
dat wederom geleszen ind niet tho gesthaen, is hi daerin geuolcht
ind dat duergedaen.

Ind heefft sijn w. vuer ind nhae meer dan eyns vuer ons allen
testiert, dat hi mit die publicatie ind opslach tho vreden weer
geweest ind noch weer.

Ind ghefft daerö Schepenë ind Rait all wat freemt, dat hi
u. g. nu anders geclaecht off tho kennen gegeuen hefft.

1) het gedeelte van „Ind" tot „heffl" schijnt in dit stuk doorgeschrapt
te zijn.

-ocr page 390-

sm

CLXVI

Aügaend die recusatie sub tt. confess. ome elck alleen bij hë
tho koemë.

Ten jrsten, want k. m. instructie niet melt van die woerden
alleien ind sub titulo confessionis.

Ten andere is om den onleden ind meuterie willen, in vuertijden
hier binnë gewest, beducht sijnde, daer twyst vuyt koemë mocht,
desselven gelycke betychtinge.

Item, dat men sich besweert vuer hem alleyn, die sijne alleyn
sine alijs arbitris macht tho geuen, tho seggen ind tho belasten.

Qui olim et semper fuit accusator et calumniator noster,
quod ille iam futurus sit solus noster examinator.

Naar het oorspr, stuk in Loq. 43 no. 15 van het archief
van Harderwijk.

3c. Anhüoorcl van de regeering van Harderwijk op den brief,
door het hof van Gelderland den 2<ien Aug. 1647 aan hen
geschreven. 6 Äug. 1547.

Vnsen onderdenigë gehoersamë dienst mit ver moegen alles goe-
des tho befhuerens. Edele ind walgebaeren, gnedige, lijue heer.
Vwer g. breelf van dato den anderden dach desses tegenwoerdigen
maeuts Augusti, angaende den Prior des conuents van predikeren
binnen Swoell ind sijne commissie, hebben wij ontfangen, iud woe-
wall die niet vytdruckelick meldet van eynige dachten, die gedach-
te Prior ouer ons gevuert off vueren laten, können wij nochtans
daer vyt ind vyt datgoene sijn w. hiervuer mit ons verspraecken
ind verhandelt, desseluen gelycke vyt dat goene, dat de baede int
ouerlangen van den breeff verluyden laten, wall affnhemen dat hë

1) sub titulo confessionis.

3) deze Latijnscke zin is later bijgevoegd.

3) dit stuk is op een los blad geschreven, en draagt datum noch
ondorteekening, het is dus, gelijk boven is aangeduid, een concept.

-ocr page 391-

CLXVII

an ons, woewall wij hem in allen to willë gewest, nochtans nyet
en genoecht ind dat om desse v. gn. nhye breeff ind beueell an
ons, die instantie ind forderinge durch hem, niet sonder onsse be-
lastinge off tho weynichste onsse ontdanckinge gescheit is, des wij
doch niet verschuit, ons sijne vuerige kallinge nhae, tot hem oick
nyet vershyen hadden, ind beuynden daervyt, dat hi allenthaluë
anders gesynt is ind anders doit, dan hi van anbeginn mit ons
verspraecken ind verhandelt heefft. Dwyll ever v. g. breeff nyet
daer aff en meldet, vertrouwen wij gansselicken dat v. g. as eyn
hochversthendiger ind gnediger her sodanë anbrengend goene ge-
loeue gheuen, eer wij daerop verhoert, onsse verantwoerdinge daer-
tegen gedaen sullen hebben, daer vyt dan onsze onscholt ind die
rechte waerheit genoech openbaer werden sali. Dwyll wij ever as
vuergesacht beuynden, dat hi anders doet, dan hi altyt mit ons
verspraecken, moegen wij tho onderdenige berichtinge desz volgende
Antwort niet verhalden: Ind irstlick angaende die publicatie ind
verkundigë in v. g. breeff gemelt, hebben wij hier vuer op sijne
forderen ind gesynnë derhaluen
Sonderlinge cömunieatie mit sijn
w. gehalden ind rijpelick ind wall verdraegen ind vyt sijne mont
yrst ontworpen ind schrijnen ind hem daer nhae vuerleszen latë,
eyne forme soo as die publicatie in der kercke gescheen solde, die
hem wall behaicht ind die hi wall beliefft ind eyn affschrift daeraff
genbomen ind beholden. Ind dwyll hi eyn tijtlanck vertreckë most,
begheert sodane publicatie vuer syne wederkompst niet tho ge-
scheen, ind as hi daer nhae wederom gekoemen, heefft hi dat
noch wall beliefft ind die verspraieken publicatie tho gescheen
begheert, die volgend in der kerck gescheit ind daer nha ander-
maell tot sijne gesynnen vuer den kerckdhueren in francijn opge-
slaegen is, ind dwyll dat nocb daer opgeslaegen stheet ind hi der-
haluë op ons mheer nyet heefft begheert, achten wij dat des ge-
noecb gescheit ind dat ferner publicatie to doen van goene no-
den is.

Angaende dat anderde punct, as de vuersz. prior an imät van
ons gesynnen sali, to seggen
\'t goene op sijn vragë ons bewust sali
sijn, sulcxs is willichlick tho seggë ind volgend andere onsse bur-
geren daertho to halden etc. Ist gn. heer, dat gedachte Prior etlicke

-ocr page 392-

Bi

OLXVIII

onsse litmaten und dyener durch synë gesell Derick Wolffs hefft
cityren late sub titulo confessionis bij hem tho koemë etc. De-
seluige ons sulcxs tho kennen gegeuë ind gevraicht, woe sij sich
daer inne holden solden, ind want sodane vuergenhomë citatie ind
jurisdictie bij ons its nhys ind ongehoert ind niet alleen tegen
de aide laefflicke rechten und herkoemen deszer Landtschap, dan
oeck recht contrarie sijne yrste ankörnen ind vuergheuen bij ons
gescheit, as dat hi in saicke sijne commissie angaende, niet vuer-
nhemen off handelen wolde, dan mit onssen rat ind bij onss wil-
le ind weeten. — Dat hi doch hier inne vergheeten, ind doch al-
lermeist, want dit oick nhae onsse verstaut was contrarie die ey-
nicheit ind vrede desser stadt, die, Godt heb loff, nhu tho goeder
matë goit is, ind vyt sodane partieulire ind heymelicke bijkompst
ind cömunicatie geschapen is tho verrijsen niet anders dan ver-
dacht, suspitie ind bedencken der burgeren tegen ons ind tegen den
anderen ind volgents oneynicheyt, twyst ind cömotie, Soo hebben
wij dat niet vuer goit angeshyen ind hem geheyten vandaer tho
blijuen ind sijn w. sulcxs ind daerbenheuen anseggen laten, dat wij
alle tot sijnë gesynne gerne bij hem koemen, off hë bij ons koe-
men latë ind sonder imäts suspitie ind achterdenck mit hem cö-
municyren ind ons daerinne schickë wolden as dat beboeren solde,
ind want hi ons daer nhae derhaluen niet mher gesacht oft seggen
laten. Is dat daerbij gebleuen end gelyck as wij doe gedaen, soo
doen wij oick noch ind shyen sodane nhye, ongehoerde ind on-
gewoentlicke particulare ind heymelicke citatiën und bijkompstë
van elck
Sonderlinge ind alleen sub titulo confessionis, die woer-
den voele onsse burgeren niet en verstaen, 5 vuergescr. oersaick
niet vuer goit an ind
Sonderlinge, want wij ind onsze burgeren ge-
dachten Prior ind dë sijnë, die ons alle onbekant synnen und die
wij beuynden, dat inwendich oir meynonge anders es, dan sij vyt-
wendich tegen ons verluyden laten, dat wij niet en können off
moegen denseluen alleyne tho geloeuen, der saeckë die angaende
sijn dat peryckel van onsze eer, lij ff ind leven ind dat sij alleyn
ons ind onsze burgeren elck alleyn daerop verhoeren, daerouer
kennisz dragen ind dat hen lust ind liefft, ouerschrijven off ouer-
seggen sullen moegen. Dan achteruolgens v. g. brieff moegen wij

-ocr page 393-

CLXIX

wall lijden, vershyen ons oick dat goene burgeren daertegen weeszen
sullen, op sijne vraegen tbo seggen dat ons bewust is, doch opent-
lick ind sonder suspitie ind bedencken, in tegenwoerdicbeit der burge-
meisteren in der tijt ofF twyer ander froeme burgeren, de die gevraecb-
dë gelyeuen sali dair bij tho nhemen, opdat die daeraff mede ken-
nisz dragen ind altijt getuichenisz gheuen moegen. Ind want wij
niet en twijffelen gedachte Prior hebbe anders niet in beueell, will
oeok anders niet, dan die rechte waerheit ind recbtueerdicbeit
vuerkeren, daerom vragen ind daermit ommeghaen, soo hebben
sijn w. dat goit tho lijden, want de waerheit ind rechtueerdicheit
niet begheren duysterheit off verborgen tho sijn off blijuen. Idt-
seluige wij tho onderdenige berichting onsze onscholt niet hebbë
moegen verzwijgen v. g, die wij den Almachtige in gluckzeligen
regiment ind gesontheit beuelen. Geschreuen ilend viten Augusti
AO XVc und XLVII.

Naar de oorspr. minuut in het archief van Harderwijk
Lade 4S no. 14.

8a. Brief van het hof van Gelderland aan de regeering van
Harderwijk, hevelende de instructie des inquisiteurs, die
zij hierhij overzenden, te gehoorzamen. 8 Aug. 1547.

Ersame, voirsichtige, besondere guede vrunde. Wij hebben in
affwesen des Statholders ontfanghen uwe E. brieff, in date den
VIten dach itsiges maents en den inhalt allenhaluen verlesende
verstaen. Und laeten uwe E. daerop ter antwordt weten :

Erstelick, soe voel die publicatie belanght, soe verre die com-
missarys, den dese zaecken bij Kay. Ma^* onsen allergen. hern
ernstlick beuolen en operlacht, mit sullicke publicatie als aldaer
geschiet tho vreden is, dat wij in dem fall oick sullix wael tho

1) een regest geeft De Meester, Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 79.

-ocr page 394-

GLXX

lijden hebben. Soe verre oick int soe beboert, ghij sullicke
publicatie tho doen als die commissarys begheren solde, en hier
wael geschiet is. Aengaende die depositie van den ghenen, die
bij den vurss. commissarys ontboden worden, Kay. Ma^t helft
ouerlanx ons ouerseynden laeten copie der ordonnäcie off instructie,
den vurss. commissarys gegeuë, waernae hij hem reguleren solde.
In wellicke instructiën dese hier ingelachte articuli onder anderë
oick geinserert. Welcke articuli bij ons, noch yemant anders en
moegen verandersaet worden. Ende vyt den seluen clarlick tho
verstaen, dat van de vurss. depositie nyemant, noch wij selffs, vit-
gesondert sijn. Ende en dient sulx tot gheenen andern eynde
dan om die warheit tho wethen. Waeröme ghij den seluen
articulen naegaen en daer inne en in andern saecken, belangende
die commissie des vurs. commissarij, v. guetwillich erthone en
den vurss. commissario alle behulpsamheit bewijsen en doen sult,
op dat ingeval vä onwillicheyt nit van noede en werde sullix tho
aduerterë daert beboert. Hebben sulix nit willen verhalden uwe E.
die selue dem Almechtige beuelende. Gescr. tot xirnhem, den YIII
Augusti XVc XLVII.

Cantzler vnd ander Eethc des Kaysers in Gelderlandt.

(get.) BERTY.

Opschrift:

Den Ersamen, voirsichtigen, unsern besondern gutt freundt,
Burgemeistern, Scholten und Eaedt der stad Harderwyck.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Harderwijk.
Loq 42 no. 17.

1) een regest geeft De Meester, Hist. Gen. Kron. 1863. blz. 80.

-ocr page 395-

CLXXI

3b. Extract-copie uit de instructie van den inquisiteur, door
het hof bij zijn schrijven van 8 Aug. 1547 aan de
regeering van Harderwijk toegesonden.

Copia.

Item dicti inquisitores et commissarii pot era nt vaeare coram
se quoscüque subditos cesaree matis, cuiuscunque auctoritatis,
qualitatis aut couditionis fuerint, aut quacüque potestate vel
auctoritate utantur: etiam si sint presides consiliarii prouincie,
aut alii officiales, siue matis siue burgimagistri, schabini aut de
magistratu loei ad prestandum solemne juramentum de dicenda
veritate super interrogandis et deponendum ea, que vere sciunt.
Et similiter, si sciant aliquos beresi infectos aut de ea vebementer
suspectes.

Et si aliquos oifendant, qui testimouio reddendo se difficiles red-
dant, aut deponere omnino recusent, illos admonebunt, quod si eorum
monitis non obedierint, notabuntur tamquam fautores hereticorum,
procedentesque contra illos tamquam fautores in forma juris, aut
poterunt illis mandare sub certis penis pecuniariis pro eorum
arbitrio moderandis ut deponant, et nisi obedierint, vult sua matas
buiusmodi penae jure missibiliter exigi.

Et si aliqui pertinaciter nou forumdantes penam pecuniariam,
iu sua recusatione persistant, nolentes coram inquisitoribus deponere.
Si laxi fuerint ut fautores bereticorum punientur pena in edictis
caesaris contenta. Si vero ecclesiastic! fuerint precedent contra eos
dicti inquisitores, preut ipsis justum et equum videbitur.

Vult etiam cesarea mat»® et mandat omnibus et singulis praesi-
dibus consiliariis, judicibus, majoribus, scbultetis, ac generaliter
omnibus suis officialibus, et suerum vasallorum ac etiam ipsis vasal-
lis, legislatoribus omnibusque magistratibus et subditis suis, ut in
tam sancta et pia inquisitione praefatis inquisitoribus, notario et
aliis suis officiatis et familiaribus assistant, omnemque fauorem

1) men voege hier tusschen: nee etiam propter.

-ocr page 396-

GLXXII

et auxilium presten t, quoties requisiti fuerint, omneraque diligen-
tiam adhibeant, ne dicti inquisititores, notarius et alii sui officiati
et familiares aliquot injuria reali ant verbali oificiantur. Et si
aliquos illos injuriantes inuenerint, illos apprebendant et seuere
puniant, in exemplum aliorum, sub pene indicta contra fautores
bereticorum, quam incurrent, si notabiliter négligentes in boc
deprebendantur.

Naar bovengen, extract-copie in bet archief van Harder-
wijk. Loq
42 no. 17

4. Extract uit een hrief van den Stadhouder van Gelderland
aan den raad van State. 12 Maart lö48.

...Nous sommes retourné de Harderwyck, où pareillement n\'a-
vons trouvé le mal si grant, qu\'en estoit bien le bruyct (ains tout-
te prompte obeyssance de ceulx de la loy.) Bien y avoit il six
ou sept nonnainnes, yssues de leur couvent, lesquelles y avons re-
mises, et enoultre y fait quelque gracieuse punition d\'ung, qui
avoit fait et joué certaine farce scandaleuse et encharché a ceulx
de la loy de faire semblable punition de son compaignon, lequel
lors n\'estoit dans lad. ville, en laquelle avons délaissé le prior de
Zwoll, commissaire besoignant au fait de l\'inquisition. Nostre entier
besoigne en lad, ville entendrez à plain par quelcung du conseil,
qui ces prochaines testes de pasques doibt aller cellepart. A tant
mess", me recommande très affectueusement à vous. Je prie le
Créateur vous avoir en sa très sainte garde. De Arnhem le XII
jour de Mars 154)8,

Naar de oorspr, minuut in het archief van het hof van
Gelderland.

i
ï

-ocr page 397-

CLXXIII

5a. Het voergeuen des comissaris aen den Urbaren Baetsheren
der stadt van Harderwyck, den XVIII«» Martij Anno 48.

Begheert de comissaris onderriclitinge van den heren, soe veel
als sij weten end vernemen moegë van institutie end fundatie des
jotferen conuents bij den kerckhof ende of men niet meer zeker-
beyts dair aff krijgen en coest van haer reghel end ghewoent-
lyckheyt, dat als dan die heren willen met den anderen een voer-
naem doen, woe men den conuent noch bij ouerheyt der kercken
een goede declaratie ind confirmatie verweren mocht op hoer ma-
nier van leuen.

Item wat den heren best dunckt voir un penitencie te setten
den gheenen die mit Claes Beyerman int spel was op Sint Odul-
phusdach. Ende den ghenen, die bij sich seluen eenige festdaige
abrogeerden, Anno XLYI in den somer.

Item, want die commissaris in meynonge is Eutgher Droechsceer
sijn loipen end preken bij den siecken te verbieden, dat die heren
dairop sien willen, dat hij dair niet weder tegen en doe, want
hem end den sieken dat periculoes wesen solde.

Desgelycken, soe die heren nu doch portelick een nyen rector
in haren scolen stellen sollen, dat den seluen geboden wordt dat
hij gheene boicken in die scolen lesen en sol, noch synnen on-
dermeysters permitteren te lesen, die bij Key. Mat. verboden zijn.
Noch oick den jonghen niet to staen sulcke boeken bij sich te
hebben of te lesen.

Itë noch begheert der comissaris, dat die heren beheltelycken
hoir actie die se noch pretenderen moigen tegen den collatoren
haerer kercken, middelertyt lust ind vruntscap holden willen met
haren pastor, tegenwoerdich heer Nyclaes Janssen Scijn, as der

1) in 1547 (13 Juli tot 20 Aug.) had de raad van Harderwijk over
hem een wijdloopige correspondentie gevoerd met het kapittel van St.
Marie, om op zijn verplaatsing aan te dringen. In een brief van 17
Aug. zeggen die van Harderwijk aangaande hem, dat de gemeente hem
niet eert als een „halfsinnig mensch" en dat hij ook met den vicaris
op een slechten voet leeft. Deze stukken worden vermeld door De
Meester Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 80.

-ocr page 398-

CLXXIY

commissaris weder op sich, neemt, den seluen pastor alsoe te in-
formeren, dat hij wederom in allen moegeljcken dinghen den
Eerbaren Raet end hairen borgeren ter wille wesen sol als eyn
goeden pastoer toe beboert, Ende als van die vroechmisse mit
den heren oick vruntlycken ouerdraegen sol.

Ten laatsten begheert der comissaris vruntlycken van den raits-
frunden, dat sij Godt ter eeren bearbeyden willen aen horen ghil-
den oft broederscepen, dat die godesdienst, die dair plach to gesceen,
wederom mit der tijt mocht op gericht worden, bysonder in den
heylighen ambacht der missen, wt welck sonder twijuel alle amp-
ten end neringh in der stadt gebetert sulden worden, doer bene-
dictie des Heren.

Itè van inspecteren der boeken, wanneer den heren best dunct
die te gesceden, heden off morghen.

Prior vä Zwoel, cömissarius, op een goit antwoirt.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Harderwijk.

Loq 42 no. 15. i)

5b. Antwoord van den raad van Harderwijk op het voorgaande
stuk. 19 Maart 1548.

Op dat vuergheuen des cömissarius gheuen Schepenen ind
Rait tho antwort:

Ad. lm. Dat sij goen bescheit bij der stat vynden off hebben
van die institutie des begynen conuents op dat kerckhoff.

End mach sijn w, dat beueell, dat sijn w. daeraff heefft van
onszen gn. heeren, nhaegaen ind bij or aide gewoentlicke oeuerkeit
ind bij den joufferen daer nhae inquiryren ind daertho doe dat
beboert. Doch dwyll idt burgerskynder synnen, dat sij hoger nyet
beswaert werden, dan ment in seecker schrifften ind van olts

1) een regest geeft De Meester, Hist. Gen. Kron. 1862 blz. 79 en 80.

-ocr page 399-

CLXXV

gewoentlick tho weeszen beuynt, then weer bij or allë ind eyne
jeder goede consent ind wille.

Ad. 2oi- Dwyll sijn w. die persoenen heefft verhoert ind or
belij dinge ind bekentnysz weU, de schepenen sodane informatie
daeraff nyet en hebben ind wat sijn w. beuynt, dat die dingen
niet gescheit sijn vyt Sonderlinge bose vuernemen ind oick
angaende die affsettinge etlicker hillige dagen, want men \'t weet
ind verstheet, dat sij die hillige dagen niet hebben affgeset, dan
nhae gelegentheit der tijt, die andere vä der bruecke, die tho
vuerens daerop stonden, vermoegen or gildenrollen relaxyert, dat
jgelich sijne conscientie daer in volgen mucht, Eeuelen schepenen
ind rait sijn w. soedar sijn w. denselueu soo drechelicke penitentie
as onuerkort sijne comissie gesehien mach, nhae gestalt der saick
iud persoenë opleggen will.

Ad. Sni- Willen die schepenen des comissarius meynong meyster
Rutger niet verzwijgen ind sich voert daer inne schicken ast
behoert ind angaende den rectoer in der schoele willen sij den
nhyen rectoer beuelen, dat hi ind sijn meisters sich daer in holden
sullende achteruolgende den eydicten ind mandaten k. m. in desz
sijner Mt. landen vytgegaen.

Ad. Angeshyen dat niet alleen schepenen ind raidt, dan oick
die gausse gemheeut angheet,
ind men beuynt, dat die gemheente
ö berichter oersaick Sonderling achterdunck ind mishagen an
hem heefft, ind tot hem geensyns gesynuet is, soo moegen sij
or eher indt eydt beholden, daerinne niet consentyren, dan konde
sijn w. den pastoer onderrichten ind dartho beweegen, dat hi hen
selffs bekennen ind sich der cuyre ontslaeu wolde, dat wolden
sij wall begheeren ind tegen
sijn w. verschulden.

Ad. 5m- Hebbeu sij derhaluen van onssen gn. heeren beueell
ontfangen ind willen dat achteruolgen. Dwyll euer der pastoer
in den dyngen niet will obedyren, begheeren de schepenen dat sijn
w. denselven will onderrichten, dat hi as idt hoefft sich yrst
darin beteren will.

Ad. Shyen die schepenen vuer goit an dat idt vuer des

-ocr page 400-

CLXXVI

comissaris duer opten brinck gescbien ind stellen der tijt in sijn
gefalle.

Yerdragen op der camer XIX» Martij A« XLVIII ind XVc.

Naar de oorspr. minuut in bet archief Tan Harderwijk
Loq. 42 no 15. i)

i
i;

1) regest bij De Meester, Hist, Gen. Kron. 1863 blz, 80,
In 1549 vinden wij Gruwel in correspondentie met den pastoor,
blijkens het volgende regest van een thans verloren stuk, voorkomende
in den geschreven catalogus van W. baron van Spaen op een gedeelte van
het archief van het hof van Gelderland. Deze inventaris berust op het
prov. archief te Arnhem en bevat dit regest: 1 Aug. 1549. Epistola
N, J, Schijn, pastoris in Harderwyck, commissario Bernardo Gruellio,
Prior E. E, Predicatorum in Zwolle, inquisitori.

-ocr page 401-

XVII. Extracten, betreffende personen of zaken,
die met ketterij in verband schijnen te staan,
maar overigens onbekend zijn, uit de
landrentmeestersrekeningen over
1543-1557.

Bekening van Gerard van Benoy over lö43~1545.
fol. LXI.

Willem van Venloe, looper öme zekere brieuë van Cantzler en
Raide gedragen to hebben an den pastoir tot Bennekom, ten eynde
hij t\' Arnhem come om zekere gevangen te conforteren.

VI st.

Bekening van Thomas Gramaye over 1660.
fol. XXXI verso.

Peter Worms, chipier, voir de montcosten van heer Henrick van
Munster, vytgeloopen monnick, die hy aldaer ii dagen gevangen
zijnde, den cost heeft gegeuen als, bij ordinnancie hier overgelevert,
betaelt vim stuv.

fol. XLYI.

Mr. Lambertus, Scerprichter van Deuenter de somme van seuen
ponden ouer gelycke somme hem toegetaxeert voir drye torturen
bij hem t\'Arnhem gedaen, mits oick voir zijne dachgelden van
comen ende wederkeeren, als bij een ordonnancie bier overge-
levert. Dus hier vii pont.

1) het woord komt meer voor, het beteekent hetzelfde als eon-
fronteeren.

U

-ocr page 402-

CLXXYIII

Idem over 1551.
fol. CXXVIII.

Heeren Anthonio van Yoirst de somme van dry ponden vuer
dry dagen bij bem geuaceert omme ter ordonnantie van de E,aedt
t\'Arnem gecompareert te zijne omme geexamineert te worden op
eenige onbehoirlicke woorden, bij eenigen int draegen des weerdigë
heyligen sacramentë hem bejegent en aengesproken, als blyckt bij de
ordonnantie en taxatie van den Eade, die men hier met quitancie
ouerleuert, daerom hier iii pont.

Idem over 1554.
fol. LXXXIIII.

Johan van Zutphen, chipier op Sinte Jhans poorte binnen
Arnhem, die some van drye ponden munte deser Eekenyng, ouer
gelyke söme hem bij mijn heeren canceler en raden toegeuoecht
voir XXX daegen montcosten van eenen geuangen priester, gen.
heer Jan van Schingen, breeder blyckende bij de ordonnancie ën
quitancie hier tsamen ouergeleuert, ergo iii pont.

fol. LXXXYII verso.

Den voirsz. mr. Joos Craneuelt die söme van thien ponden
munte voirscr. öme duer benei van mijnen heeren canceler en
raden gereyst te zijne int Nyebroeck en aldaer geapprehendeert te
hebbene zekeren monnick met een beghyne, den welcken hij
t\'Arnem geuangen gebrocht heefft, voir twelcke toe doene hem
toegetaxeert zijn vier daegen vacatiën ten gewoenë piijse van
twee gulden \'sdaechs en bouen dien twee gulden inn extraordina-
risse oncosten verteert, breeder blyckende bij die ordonancie end
quitancie hier isz ouergeleuert. x pont.

Idem over 1556.
fol. LXXII verso.

Dirck Henckel, looper is met brieuen van den stadtholder gegaen
aen heer Jacob de Groot, lantdeecken in Veluwen, roerende secrete
zaecken, gevaceert als bij attestatie ii dagen tot vi stf. s\'daechs,
facit xn st.

Idem over 1557.
fol. CLV.

Dierick Henckel, rijdende bode is xxien Aprilis met brieuen

-ocr page 403-

CLXXIX j;

van mijn heeren vscr. geweest aan den praest to Clarewater, i|
roerende secrete saecken, geuaceert vyff dagen tot x stnuers

\'sdaechs fct ii pont x st. i-

Naar de oorspr. rekeningen op het prov. archief te f

Arnhem. I

1) voorscreven, nl. kanselier en raden.

J

-ocr page 404-

XVIII. Twee stukken betreffende Anastasius
Veluanus, 1550 en 1553.

1. Extracten betreffende Anastasius Yeluanus, uit de rekening
van Thomas Gramaye, landrentmeester van Gelderland,
over 1550.

fol. XLV verso.

Daem van Nuysz ende Geeryt van Eees, dienaers de somme van
sess en dertich stuuers, ouer gelycke somme hemlieden bij mijn
heeren Cantzeler ende Raden toegetaxeert voir huere vacatiën,
omme den vice-cureyt van Garderen geuangen te Arnhem gebracht
te hebbene. Als bij de taxatie die men hier ouerlevert. Dus
hier xxxvi st.

In margine :

Bij ordonancie
hier ouergegeuen.

Denseluen twee dienaren noch de somme van drye ponden
achthien scellingen ouer gelycke somme hemlieden bij mijne
heeren voirn. toegetaxeert voir zekere vacatiën bij gemelten in de
affairen der justicie gevaceert, breeder blyckende bij de ordonnancie
hier ouergeleuert m pont xviii st.

Denseluen nocb die somme van drye carolusgulden ouer gelycke
somme, hemlieden as voeren toegevoecht voir haer vacatiën, om
heer Jan Gerardz, vice-cureyt tot Garderen, volgende een sententie
hem gegeuen, tot Hattem geuoert te hebbene omme aldaer ge-
venckelyck bewaert te worden etc. Allet breeder blyckende bij de
ordonnancie etc, ouergeleuert. Daeromme hier iii pont.

van den stathouder ende cantzler van Gelre

-ocr page 405-

CLXXXI

fol. XXXII.

Van Jan Dirricxsoine, aldevaeder heer Jans Gerardz, pastoir
eertijts tot Geerderen ende nu gecondempniert ouermits zekere
delicten bij hem tegen den rechten gelooue geperpetreert ad
perpetuos carceres ën sit nu tot Hattum geuangen, de somme van
twee ende tachtentich ponden xvi stuv. toecomende van xc gelycke
ponden, daer voire hij alle des voirsz. heer Jans goederen, die
verklaert zijn verbuert te zijne, geredimeert heeft, op condicie soo
verre hier namaels de selue goeden beuonden worden meer weerdich
te zijne, tselue oick te betaelen, behoudelick oick dat men hem
daeraen corten zoude v dalers, den cypier betaelt voir de voirsz.
heer Jans verteerde ende gevankenisse, als al tgeene breeder blijct
bij een supplicatie, mitsgaders de appostille daerop staende, hier
ouergeleuert. Daer omme hier de voirsz. Lxxxii pont xvi st.

In margine:

Nauolgende den appoinctement van Cantzler ende Eaedt van
Gelre, onderteekent Berty, hier ouergegeuen.

Naar de oorspr. rekening op het prov. archief te Arnhem.

2. Brief van het hof van Gelderland aan de landvoogdes,
koningin Maria, met verzoek den gevangen pastoor van
Garderen (Anastasius Veluanus) los te laten. 22 Maart 1553.

22 Maart. Aen de Conighine.

Allergen. Vrouwe. Wij gebieden ons in aller oedtmoedicheit eil
aller onderdaenicheyt in de guede gracie van Uwe Mat.

Allergen. Vrouwe. Die moeder en. vrienden van eenen her
Johan van Garderen, priester, die wellicke ontrent vier jaeren ge-
leden om zekere heresie, met wellicke hij bevonden waerdt besmet
te sijn, bij den Inquisitoren opt stuck des heiligen christen ge-
looue, gecondempneert is geweest, nae solempnelle reuocatie bij
hem openbaerlick in der kercke gedaen, tot eeuwige gevenckenisse

-ocr page 406-

CLXXXII

en dryemael ter weken te water en te broode te vasten, bebben
ons ouer langen tijde aengesocbt te willen belpen vervuegen, dat
die vurs, ber Joban der gevanokenisse muebt veriaeten worden,
aengesien hij alreede aldaer int vierden jaer geseten hadde en
hem bekeert heefft. Ende soe wij zedert de wederkompste van
doctor Sonnius vyt Duytschlandt desen aengaende aen hem tot
versoeek als boven geschreuen hebben gehadt; ende hij ons ge-
antwordt heefft, dat hij wel van aduyse sijn soude, indyen Uwe
Mat. sullicx goedt dochte, dat die selue de gevanckenisse des
vurss. heren Johans soude cömuteren in studium theologie in de
vniuersiteyt van Loeven eenige jaeren, mit conditiën en restrinctiën,
breeder in des vuiss. Sonnij bryeff, gaende bij dese geexprimeert,
ende die vurss. moeder en vrienden ons sonder oplaeten versocht
bebben ten effecte als voiren te willen schrijuen aen Uwe Mat.
hebben wij nyet können laeten de selue Uwe Mat. hieraff te
aduerteren, ende dat (onder correctie) ons oick dunckt, gemerckt
de vurss. Inquisitor van den aduyse is als bouen, dat Uwe
Mat,
die vurss. comutatie der gevanckenisse achteruolgende den seluen
aduyse souden moegen doen, waer doer oick Key.
Mat. ontlast
soude worden van de costen, die sijne Mat. ter cause van den
vurss. gevangen sustineert.

Allergen. Vrouwe. Wij Hdden Gode almechtich Uwe Mat, in
hooghen en voirspoedigen Kegimente lange en gesont leuende
behueden. Gescbr. to Aernhem den
xxiisten Martij XVc LUI, stilo
deser Eaede.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland te Arnhem.

-ocr page 407-

XIX. Stukken betreffende de godsdienstige toe-
standen in Harderwijk, 1554—1564.

1, Schrijven mn het hof van Gelderland aan Harderwijk, be-
treffende den verkoop van Anastasius Veluanus werk
„der Leken Weghwijser," aldaar. 9 Oct. 1554.

Zij zenden liet plakkaat tegen de secte van Luther en den
catalogus der verboden boeken. Zij hebben met bevreemding
vernomen, dat den IS^en Aug. in het openbaar is verkocht
een boekje van Johan Gerards, gewezen pastoor te Garderen,
hetwelk om zijn //schandaleuse ende quade leringen" gecondemneerd
is. Den len September was ook zoo\'n boekje verkocht, zij wenschen
die boeken te verdammen en te maken dat zij niet worden ge-
bracht.

Regest van De Meester, Hist. Gen. Kron. 1862, blz.

96. Archief van Harderwijk. Loq. 42 no. 19.

iMi

à

2. Extract, betreffende een verschil tusschen den pastoor van
Harderwijk en de stad, uit de rekening van den
landrentmeester Thomas Gramaye over 1557.
fol. CXXV verso.

Mr. Johan Gillis, Raede. de somme van thien pond munte
1) nl. de ons reeds bekende Nicolaas Jansen Schijn.

-ocr page 408-

CLXXXIV

voirsz, ouer vijff dagen bij hem geuaceert omme in Junio i,vii
gereyst te zijne te Harderwyck omme aldair te besoigneren in
zekere zake en different, wesende tusschen de stadt ende hueren
pastoir aengaende der policiën ende seker ordonnancie der stadt
ende kercken, als blyckt bij de ordonnancie efl taxatie, die men
hier met quitancie ouerleuert. Daeromme hier x pont.

Naar de oorspr. rekening op het prov. archief te Arnhem.

5. Dagvaarding van Theodorm Dorrhe door Everhardus Swaer.

2 Juli 1562.

Everardus Swaer, pastor Ecclesiae et decanus jurisdictionis
Veluae, judex ordinarius, dagvaart Theodorus Dorrhe, vice-cureit
te Elburg, om te verschijnen te Nijkerk, ad locum nostrum
judicialem, ter instantie van de pastoors Rutger van Baer en
Andreas Jacobus Eylani, die hij van diefstal beschuldigd heeft.
Dorrhe antwoordt dat hij niet zal komen, tenzij de andere pastoors
ook tegenwoordig zijn.

Regest van De Meester, Hist. Gen. Kron. 1862, blz. 160.

Archief van Harderwijk Loq. 42 no 21.

4. Stukken, hoofdzakelijk betreffende het kettersch preeken van
den minrébroeder Evert van Doesburch, te Harderwijk. 1568.

4a. De regeering van Harderwijk aan den stadhouder van Gel-
derland. 18 Juni 1568.

Onsen gehoirsamen und onderdaenigen dienst altijt tho be-
vuerens. Edele, wallgeboren, genedige Heer, uwe G. missive an

-ocr page 409-

CLXXXV

ons gesant, onder anderen inholdende, dat een monnick van den ij

minrebruederen und gaudenten alhyer, in voele und verscheyden
puncten tegens onsen alden heilligen Christen Catholyckschen
gelove schandeloeslick gepre\'dickt, und noch to doen nyet en latet,
mit Uwe G. anhangende beveell, hebben wij ontfangen, und
können daer op ter onderdeniger antwoert uwe G. nyet verhalden,
dat, nadyen uwe G. brieff een monnick van den minrebruederen und
gaudenten alhyer woenende benoempt, hebben wij können ver-
staen, dat die predicant hyer to minrebruederen die selffde is daer
uwe G. brieff op wyset. Und dat wij dair om voer eerst, offymandt
den predicant vursz. tegens onse heillige christlicke Catholicksche
gelove schandeloeslick hoeren prediken hadde, ons onder den
anderen gevraeget. Und soe nyemandt van Schepenen und Eaedt
den vursz. predicant, alsoe uwe G®. brieff inholt, ind voer ange-
toegen, gepredickt to hebben, dat sij gehoert hadden verstonde,
hebben onse burgemeysteren voert den Guardiaen desselven con-
vents uwe G. brieff voergehalden, und gesacht, dat indien hoer
predicant ofte ymant anders van hoeren bruederen alsulcke leringe
verspreyt ofte geprediget, daer u G^ brieff off vermelde: dat hij
sulcks to kennen beboerde to geven, und u Ge. nyet verswijgen,
und hoe hoer predicant genoempt und van wair hij heve geboren,
und gecomen ware. Waer op der Guardiaen onse burgemeistern
ter antwoert gegeven heeft, dat hij nyet gehoert ofte en wuste,
dat hoer predicant ofte ymant van hoer bruederen yetwes contrari
de Christlicke Catholicksche gelove geleert ofte geprediket hadde,
und dat hoer predicant Heer Evert van Duesburch hiete, und
tho Deventer in dat minrebrueder clooster ingecleet, und dat hij
dat maell mit twe jonge bruederen om to laeten wyen, nae
Utrecht gereyst waere, und hem sulckes als hem ervaeren und
bejegent, soe balde hij weder gecomen om dat ghene hij gehoert
ind hem toegesacht, to mogen verantwoerden, tho kennen geven
wolde. Ind is alsoe die vursz. predicant twe off drie daegen daer
nae bij Schepenen ind Eaedt gecomen und die boetschap, de de
Guardiaen hen gedaen, verhaelt, und daarbij gesacht, dat die
inschrijvers der geordineerden om gewyet tho warden tho Utrecht
hem (omdat hij Luters gepredickt hadde als sij hem seyden)

-ocr page 410-

OLXXXVII

oick angeveert hadden, dan, want hij geseyt dat hij alsulcke
leringe nyet gedaen off geprediget hadde, und alsulcke naesaege
onschuldich waere, und well marcken konde, dat de pastoer van
Harderwyck hem dit gedaen hadde, der oirsaecken dat hij in
ene twist, sij tsamen gehadt hem to gesecht hadde, dat hij den
gemenen pastoren van Veluwen, tlio Arnhem, in dit verleden
jaer in hoer cantate, etlicke penningen ontreeckent, und in dit
jaer benevens sijn toegëelde holdt in Putter bosch, voell holts
to genomen. Dairdurch de gemene malen van den vursz. bosch
hem sijn holt genomen, und ontmaelt hadden, dat daer omme de
vursz. inschrijvers gesacht solden hebben, dat hij sich dan billicks
eerst beboerde to reynigen, und dat men een jonck man een
ongeveerlick woert oick nyet en beboerde int quaetste off to
nemen, und hem daer mede verlaten (soe hij seyde). Und heeft
voert de selffde predicant op uwe G. brieff ons ter antwoert
gegeven, dat hij van al sulcke opgelachte beschuldigingh, als in
uwe G. brieff angetogen, onschuldich waere, und dat hij weil
gemeent waere, tegen den ghenen, de hem sulcks naeseggen
und onderstaen willen to bewijsen, dat hij tegeu de Christlick
Catholicksche gelove geprediget off geleert solde hebben, hyer
binnen dese stadt, dair sulcks geschiet solde sijn, sonder ont-
wycken voet holden und to recht to staen, verhopende (so hij
seyde) dat alsdan die waerheyt, waervau sulcks heergecomen, und
vuyt wat oersaecken sulck anbrengen geschiet, weil bevonden solde
warden. Welcke ervaringe, redenen und antwoert vursz. wij ter
onderdeniger antwoert nyet hebben moegen verswijgen uwe G.
Die Godt de Heer in gelucksaligen Regiment lange genedichst be-
huede ind bewaere. Geschreven den xviii Junij Anno
xvc t.xttt.

Burgemeistern, Schepenen und Raidt der Stadt
van Harderwyck.

1) de bedoeling is «toegedeelde". Het bout wordt in maalscbap-
pen door den daartoe aangewezen ,/holtrichter" met de //deelbile" ge-
merkt. Die ongemerkt hout weghaalde, verloor zijn rechten als maalman,
vgl. de statuten van de maalschap Meervelderbosch, uitgegeven op
blz. I—VII van Dr. W. Pleyte. A. van den Bogert en H. Bouwheer,
Meer veld en Meervelderbosch, Barneveld 1886.

-ocr page 411-

OLXXXVII

Appendix.

Edele und wallgeboren, genedige Heer, Onsen onderdenigen ende
dyenstlick bidden und begeren is, dat uwe
Gr. onse supplioatie
van wegen C« Mat onse alregenedichste heer, uwe G. omtrent
Catbarine lestleden durch Johan Voeth, onse mede raedtsfrundt,
om een glas int cruys werclc van onse parochie kerck to laten
setten, onderdenich behandet und angesocht hebben, die furstin-
ne van Parma ende Placentz, Eegentinne etc, onse genedige vrou-
we verder vermanen willen. Und dat oere Ge. van wegen 0« Mat.
onse arme kercke, de onse burgeren mit groete kosten, hoer sel-
ver beswarende duergaende laten gewulven und reparen hebben.
Daer inne oick hartouch Caerll van Gelre onse Genedige Heer,
milder gedachten, voert prelaten, bannerheren und conventen hyar
omtrent, durch onsa begartan mit glaasen versyhen habben, ons,
oick mit dat vursz. glas in onse kercka wille benedigen, ind ghe-
ren behulpalick zijn, und erforderen helpen willen. Daar an uwe
G, Godt den Heren een wolgafallan dyenst doen, und wij onder-
staan willen to vardynan, tegens uwe G. die Godt die haer in
gueden staet und Regiment gelucksalich lange gasundt behuede
und beware. Datum ut in literis.

Burgermeistarn, Schepenen und Raedt
der Stadt Harderwyck.

Den Edelen, etc, Carell van Brimeu, off in sijnar E. affwesen
an onsen heran Cantzler und Raadan.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van Gel-
derland.

4b. Rutger van Baer, pastoor te Earderwijli, aan den kanselier
van het hof van Gelderland. 24 Juni 1568.

Erwardige, gebidende haare und frendt. Die Kefte Gaedes al-
1) 25 Nov.

-ocr page 412-

CLXXXVIII

meclitich, und des goetloeseu monyckz boislieyt, beweget mij dath
ick u. w. moet to kennen geven, woe wij alhyr bynnen Harder-
wick enen goetloesen, groven, nngelerden monyck hebben, dye
sich ock met verbageuheyt darf streven, nicht allene tegen ordi-
nantie der older algemener Christiicker kerken, daen ock tegen
dath boichwerdige sacrament des altaers met blaspheme und val-
sche leere.

Up dem hilligen Palmdach hoef dye goetloese boeue aen tho
prediken, bueten dye materie des Euangelij (welcker daen trac-
tirt dye reise Christi nae Jherusalem, als u. w. wall bekant ys) van
dem hochwerdigen sacrament des altaers, dath men solde und be-
boerde den aenstaeude paeschen dat untfangen sub utraque spetie.
Up paeschdach, doe ick dath sacrament nae ordinantie der hilli-
ger kerken uytdeylde, sub altera tantum spetie, doe hof yn der
ersten prediken der goetlose bove aen tho blasphemeren up dye
orden und sacht: //Ghij hebt dath sacrament untfangen tot u ver-
doemenysze, ghij solt dath up twe gestalt hebben untfangen, ge-
lick dath Christus heft ingesaet, ghij hebt een muesenmaltijt
geholden, den kelck behorden u ock gelanget to werden, gen
huesman doet sijn maltijt, oft hye heft eyn kan met scarpbier bij
hem staen. Ick hadde u genoch tho foereu gewaerschuwet. Waer-
om hebt ghij dath soe mysbrueckt?" Heer alle dese worde hebb
ick self nycbt gehort, daen ys mij met schreyenden ogen mer als
van 20 froemen gedacht.

Dan up dach sacramenti lestleden heb ick self bem hoeren
blasphemeren contra distributionem sacramenti alterius spetiei,
ock dath het behorde gegeten und gedroncken to werden, und
nycht tbo beslueten noch to draegen. Meer boisheytz van dessen
und foele anderen articulen, dye yck nycbt all kaen schryeven,
sali yck u. w. verbaden, wanne ick ens tho Arnhem koeme. Daen
soe fere hyer nyecht bij tijtz up gesyen wort, soe moet ick dath
sacrament uuuytgedeylt laeten, soe sere foele menschen synnen
daerdurch gescandalisert.

Der almechtiger Heere spaere u. w. dem gantzen Yaterlant lange
yn salicheyt met u. L. huesfrou. Gegeven tbo Harderwick, den
24 Junij Anno 63. Isset zaeke dat het u. w. belieft, ick wyell

m

-ocr page 413-

. CLXXXIX

gerne tho Arnhem koemen, und dye zaeken klarer verdueschen.

U. w. underdaniger Dener

Heer Eutger Vau Baer,
" pastor tho Harderwick.

Opschrift:

Den Erwerdigen, strengen, hoichgeleerten heeren Adriano Ni-
colai Cantzler des forstendombs Gelre und graeffscap Zutphen,
mijnen gebiedenden Heeren tho handen.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het l^f van
Gelderland.

éc. Verklaringen van pastoor Rutger van Baer voor het hof
van Gelderland te Arnhem. 9 Juli 1563.

den IXaen Julij 1563.

Heer Eutger van Baer, pastoir van Herderwyck, olt omtrent 35
jaire, alhier to Arnhem bescheyden ende gevraecht up die naevol-
genden puncten. Seyt bij zijner priesterschap als hier nae volcht.

Eerst gevraecht, hoeveell priesteren al te hands binnen Her-
derwyck zijn dienst in der moederkerck hebbende, seyt dat behalve
hem ende zijnen capellaen, die hij loent, daer niet meer en zijn
dan drie vicarij, daervan die twe zo olt zijn, dat zij niet veel
diensts in der kercke doen en können, en der darde niet veel
diensten doen en will. Gevraecht, hoe veel priesteren aldaer ple-
gen te zijn, zeyt dat veel luyden noch levende hem geseyt hebben
dat zij
XXVII offt xxviii priesteren aldaer up eener tijt ge-
sien ende gekent hebben. Gevraecht ut wat oirsaecke zulcx toe-
kompt. Seyt dat die gilde, die welcke die dienste plaigen te doen,
nu geit en goit daertoe verwendet, tot andere zaecke gebruycken.

Ende van anderen gemortificeerde beneficiën besitten die patro-
ni die goeden up naem oirer kinderen offt andre, zonder dat die
dienste stedichlyck gedaen worden. Hoewel dat zij somtijts eenige
missen doen lesen. Gevraecht offt noch ter tijt,
als men verstaet

■a

-ocr page 414-

CXG

dat plach te geschieden, die scepenen die tente ouer \'t heylich
sacrament, als men tselve in processie draecM, draegen, seyt dat
zo langhe hij pastoir geweest is tzelve niet geschiet en is, dan
well gehoirt heefft binnen corte voirleden jaere die scepenen tselve
plegen te draeghen.

Gevraecht offt hij niet gehoert en heeft dat eene broider Evert
van Doisborch, goudent binnen Harderwick, eenige dingen tegens
onse heyligen Catholyschen geloove gepredickt heefft, seyt dat nu
ipso die sacramenti lestleden, zo hij vele luyden van desselven
Heer Everts predicatie hadde hooren zegghen, zijn predycken zelve
heeft willen horen ende tcrzelver tijt uut zijnen monde verstaen
heefft, in die predycke, die hij dede in den conventen, naer mid-
dach corts na twalef huyren, dat diezelve heer Evert zeyde, dat hij
vaecke honluyde gesacht hadde, dat men \'t heylich sacrament in
twee gestalten behoirde te ontvangen ende tzelve niet up te sluy-
ten offt bewaeren noch om te draegen. Heefft oick van diverschen
luyden verstaen, dat zij denselven heer Evert hadden hoiren pre-
dycken up maendach naer paeschen, dat hij henluyden genoech
gewaerschut hadde, dat zij \'t theylige sacrament onder beyde ge-
daente behoirden te ontfangen, seggende voirt, waeromme sij so
gcck waeren, dat zij anders gedaen hadden ende dat zij nu een
muysenmaeltijt gedaen hadden. Item dat een huysman nyet een
maeltijt en dede, hij en hadde een kom scarpbiers bij hem
staen, mit meer dergelycke woirden. Gevraecht wy die luyden zijn,
die hem sulcs gesacht hebben, zeyde die zuster van den comman-
deur in s\' Heeren Loo, wedue van den zaligen secretaris mit naem
Eeffs van Speulde offt Wolffs, item oire nichte Aleyt van Spuel-
de. Item Marten Otten, kerckmeistar van der Moederkercke met
meer andern, die hij nu niet en weet te noemen. End en wust
niet meer up all t\' gevraechte.

Heer Eutger van Baer, pastor
tho Harderwick.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

-ocr page 415-

CXCI

5. Remonstrantie van den offieiaal der proosdij van St. Pieter
te Utrecht aan de regeering van Harderwijk en het ant-
woord der regeering. 26 Juni 1564.

De offieiaal remonstreert, dat voortaan alle dooden, behalve
geheel armen of aan besmettelijke ziekten gestorvenen of kinderen,
vóór den middag zullen begraven worden met een zielmis, en de
uitvaart daarna met een zielmis zal gedaan worden, daar thans
de dooden achter noens zonder zielmis en vigilie worden begraven,
tegen de gewoonte der kerk: zulks smaakt naar de ketterij van
sublatie van het vagevuur, en dat men voor de dooden niet be-
hoort te bidden.

De fabriek der kerk is arm, daarin moet voorzien worden, ook
zijn de beneficiën niet zoo groot, dat die daartoe geminderd kunnen
worden. Daar de vicarissen der moederkerk //weynich resideren en
veel min hueren dienst waernemen efl den pastoor \'tcoer helpen
handen," moeten zij daartoe aangemaand en tot belooning hunner
diensten uit alle beneficiën 18 gulden \'sjaars worden genomen
om hunne presentiën tot één stuiver s\'daags te vergoeden. Wat
door hunne afwezigheid wordt verzuimd, komt de fabriek der kerk
ten goede. Ook moest het gesupprimeerde offitium van St. Joostens
altaar weer hersteld worden, even zoo het opgeheven offitium,
waarvan de inkomsten onder de heeren der stad berusten en dat door
den pastoor vergeven wordt, om in de moederkerk op heilige dagen
de epistels te zingen en eenige missen in het gasthuis te laten doen.

De regeering antwoordt, dat zij zal handelen, zooals de geheele land-
schap handelde en dat zij over sommige punten met den pastoor
zou spreken.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Harderwijk,
Loq. 42 no. 23. i)

1) vgl. De Meester, Hist. Gen. Kron. 1862, blz. 171 en 172.

-ocr page 416-

XX. Stukken "betrefende de godsdienstige toe-
standen in EllDurg. 1552—1564.

1. Extract, betreffende eene boete, wegens zyne veroordeeling in
zake ketterij, door Jan Baeymaker {te Elburg ?) betaald,
uit de rekening van den landrentmeester Thomas Gramaye
over 1552.

fol. XXXIIII.

Van Jan Eaeymaker, die bij den inquisiteurs van den heyligen
cristengeloue metten Cantzeler ën raden assesseurs, auermits zeeckere
quade opiniën ende andere dwalyngben, daer bij inne gevallen was,
gecondempneert is tot vollust der vncosten tot behouff key. ma.
te betalene hondert philippus gulden van xxv st. -"t stuck, als
blijct bij een extract vande sentencie hier ouergeleuert, daeromë
hier cxxv pont.

fî:!!

I i\'ii

M

fiii
ÎI.

Naar de oorspr. rekening op het prov. archief te Arnhem.

1) bijkomt in het sententie-boek van Elburg op het jaar 1545 voor.

-ocr page 417-

CXCIII

Correspondentie tusschen den stadhouder en het hof van Gel-
derland en den raad van Elburg, betreffende het kiezen
van een secretaris, 1555.

a. 3 Febr. 1555. Philips van Hoogstraten, stadhouder van Gel-
derland, aan burgemeester en, schepenen en raad der stad Elburg.

Het bevreemdt hem, dat men niettegenstaande het schrijven
van kanselier en raden, en zonder voorweten van den stadhouder,
tot de verkiezing van een secretaris is overgegaan, daar naar des
stadhouders meening de koning tot die benoeming is gerechtigd.
Hij gelast hun dus met brenger dezes hun schijnbewijzen etc.
voor dit recht mee te geven, waarmee zij Z. M. weerstaan, om
daarna te besluiten naar behooren, daar men geenszins hun rech-
ten wil verkorten of laten verkorten. Hij gelast hun verder
een lijst van drie of vier, die zij lot het secretarisambt het be-
kwaamst achten, mee te geven, opdat hij dan een daaruit kieze
//doch wael wachtende end verhuedende dat gheene der gheener,
die genoempt worden mit eenige secte van ketterye, off andere
quade dwalinghe in onsen heiligen Christengelooue besmet oif be-
faempt en sie, soe in allen gevalle men die daer toegestalt to
worden, nyet lijden soll."

Naar het oorspr. stuk uit het archief van Elburg, Lade 16
no. 2 B.

b. 8 Febr. 1555. Burgemeester en etc. van Elburg aan den stad-
houder van Gelderland.

Eenigen der oudste burgers, Henryck de Boede, Claes Scher-
pynck. Jan van Troest en Henryck van Raen, verklaren onder
eede dat de schepenen voorheen eerst Berndt Vege, en later Be-
rent Efeyt tot secretaris hebben gekozen. Ook is het oud gebruik
dat de secretaris telken jare zijn sleutelen in het schependom
neerlegt, en opnieuw om zijn dienst bidt, die dan in der schepe-
nen arbitrio staat. Voorts hopen zij in de keus van den secreta-
ris, die de raad hun bij provisie heeft vergund, te mogen voort-
gaan. //Dan oft schoine were dat de electus eertijtz thom del be-
faempt hadde geweest, tselue verhoepen wij vergeuen end vergeten

13

-ocr page 418-

cxcrv

nae luyt des tractaets brief, end wij hebben an den selven sedert
die tijt yn genen fall van secte olf anders gebrecklick gevonden.
Edoch wolde ymant tegens der election contrarium sustineren,
wyl hij, und is ouerbodich tselue myt guet, bloet, lijff end leuen
toe verdedyegen, daert beboeren sal."

Zij verzoeken dus voort te mogen gaan #wandt Co Mafs ende
onse stadt nyet weynich an eenen fromen man gelegen is, want
wij alles guedes sonder eenich achterdoncken op hem betrouwen."
Naar de oorspr. minuut in het archief van Elburg, Lade
16 no. 3 A.

/

LI Febr. 155B. Het hof van Gelderland aan burgemeesters
etc. van Elburg.

Daar de stadhouder afwezig was hebben zij hun brief, waarvan
zij hierbij copie terugzenden, geopend en begrijpen niet hoe zij
dezen met //sullicien onformelicken, end qualick gedichten schrif-
ten bejegenen mogen.Het geeft geen pas aan zulk een heer zoo\'n
schrijven te richten.

Met zal den gekozen secretaris, Gerrit ten Holte, niet gedoogen,
daar hij, behalve zijn ongeschiktheid en onbekwaamheid, die zij
genoeg zelf kennen, /r/hyerhevorens, derhaluen hij mit eenigen
quaden secten befaempt was, vuyt dem Eaede gestalt is worden,
oick soe wij noch in kortz vergangen tijde van hoichstgedachte
Key. Mat. expres beuel gehadt hebben nyemanden, mit eenige
quade secten besmet, offt befaempt zijnde, off besmet off be-
faempt geweest hebbende, tot eenige officiën toe te laeten oflf
\'t admitteren."

Dat hun de keus van een secretaris bij provisie vergund zou
zijn, kan het hof zich niet herinneren, wel dat, toen //bouenend
to weder onsen schriftelicken bevehele" de electie geschied was,
zij toe zouden laten dat de gekozene bij provisie secretaris bleef
tot op nadere ordonnantie bij terugkeer des stadhouders.

Wat verder hun oud gebruik bij het kiezen van een secretaris
betreft, waarin zij gehandhaafd begeeren te worden, den stadhouder
is van geloofwaardige zijde bericht en ook eenigen hunner burgers
zullen het zich herinneren, hoe iu het jaar 1529 hertog Karei

c.

-ocr page 419-

OXGY

den secretaris Berndt Vege afzette en Jan Lambertsz in zijn
plaats benoemde en na diens dood weer een ander. Zij begrijpen
de getuigenissen niet, door die van Elburg in bun brief aange-
haald. Verder bevelen zij aan den raad van Elburg het bevel des
stadhouders in diens laatsten brief, in alle punten na te komen
en aan Z. E. of aan hun met brenger dezes duidelijk te ant-
woorden, opdat zij verder naar behooren in dezen mogen ordon-
neeren.

Naar het oorspr. stuk in het arcbief van Elburg, Lade
16 no. 2 C.

d. 25 Febr. 1555. Burgemeesters etc. van Biburg aan het hof.

Zij verzoeken kondschap betreffende het kiezen van een secretaris.

Naar de oorspr, minuut in het archief van Elburg, Lade
22 no, 48.

e. 8 Maart 1555. De stadhouder aan burgemeesters etc. van

Elburg.

Om hen niet in hun rechten te verkorten, heeft hij voor goed
aangezien, dat zij een secretaris zelf kunnen gaan kiezen en in
zijn ambt stellen, hij vermaant hun echter ernstig niemand te
kiezen //mit eenigen Luterschen off anderen quaden secten besmet,
befaempt und berüchtigt, oder eertijts befaempt ende beruchticht
geweest zijnde," opdat hij niet genoodzaakt zij anders daarin te
voorzien.

Naar het oorspr. stuk in het archief v. Elburg, Lade 16
no 2 D.

8. Set hof van Gelderland aan den magistraat van Elburg,
bevelende geen Lutheranen in den raad te Mezen. 8
Jan. 1556.

Het bof heeft vernomen dat twee raadsleden van Elburg, name-

-ocr page 420-

excvi

lijk Jan van Wijnbergen en Peter Tnyser van Apeldoren, den
schepenstoel hebben verlaten, zoodat men des anderen daags na
St, Anthonins tot de keus van twee anderen zal overgaan. Daar
zij voorts vernamen ,/dat aldaer binnen der Elborch etlicker mae-
ten gebreck jn der saecken der Religion soll beghinnen to verri-
sen, waerinne to vorsihen und mit allen vlyet daer tegen to sijne,
ons van Co Mat onsen allergen. heren hoichlick operlacht und
beuolen" is hun ernstige wensch dat men scherp toezie, dat nie-
mand, die met de secte van Luther befaamd is of was, worde
gekozen. Geschiedt dit, dan kan men nagaan hoe Z. M. dit zal
opnemen, //jn wellicken geualle oick wij ons mit dese onse waer-
schouwinghe aen uwe L. E. yetz gedaen, geexcuseert willen heb-
ben," Yoor de eene schepenplaats recommandeeren zij Willem ten
Have, genaamd Sanders, dien zij weten ydat der vursz. gebreken
nyet toegedaen, die oick eertijts jn denseluen stoel langen tijt ge-
weest heeft." Zij schrijven aan Willem Sanders een brief, dat
deze de benoeming aanneme, indien hij gekozen wordt en //der
stadt privilegiën ende vryheyden genieten will." Zij sluiten dezen
brief hierbij in om hem alsdan te doen bestellen, anders te ver-
branden.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg, Lade 81
no. 21.

1) St. Anthonius is 17 Januari.

2) hij was nog in 1553 schepen, gelijk uit een lijst der schepenen
van dat jaar blijkt, die in het archief yan Elburg, Lade 33 no. 6 be-
rust, ook in 1545 komt hij reeds als zoodanig voor, waarschijnlijk is
hij dit in dien tusschentijd voortdurend gebleven, vgl Bijl XIV, no. 7b.

Een post betreffende het zenden van een bode naar Elburg met brie-
ven van den raad, //belanghende die kuer van ennigen nyeuwen sche-
penen" komt voor in de rekening vau den landrentmeester van Gel-
derland over 1556, fol. GXXVI verso.

-ocr page 421-

CXCVII

4. Bevelschrift aangaande onbehoorlijkheden, door het hof van
Gelderland aan de regeering van Elburg gericht. 17 Mei
1560.

Het hof vermaant den magistraat nogmaals, hen te straffen, die
op zon- en heiligendagen, gedurende de mis de tavernen en wijn-
of bierhuizen en speelscholen bezoeken, i)

Naar het oorspr. stuk, in het archief van Elburg, Lade
17 no 18.

5. Stukken betreffende nonnen en monniken te Elburg, die hun
kloosters verlaten. 1555 — 1564.

a. 25 Sept. 1555. Het hof van Gelderland aan den magistraat
van Elburg. Bevel om Johan te Waeter, die bij eene bagijn in
het klooster te Elburg een kind verwekt heeft, en daarop met
haar naar Utrecht is gegaan, te arresteeren, haar naar het
klooster terug te brengen en hèm ten exempel van anderen te
straffen. 2)

Naar het oorspr, stuk in het archief van Elburg, Lade
17 no. 43.

b. 1559. Het voorbeeld van Johan te Waeter vond, waarschijnlijk
in 1559, navolging bij Bruno Vege, geestelijke en Anna toe Boecop,
non te Elburg, zooals uit de drie volgende stukken blijkt:

10 Jan. 1560. Missive van Gerardus van Wachtendonk, pater
te Hulsbergen, aan het hof van Gelderland, over de St. Hieronymus-

1) vgl. Bijl. V.

2) Johan te Waeter werd later, wegens deelneming aan de troebe-
len van 1566, door Alva verbannen, vgl. Van Hasselt, Stukken Dl. I
blz. 332.

-ocr page 422-

CXCVIII

vicarie in de kerk te Elburg. De vicarie was gegeven aan den
pastoorszoon te Epe. Die van Elburg beweren dat een burgerskind
van Elburg moet benoemd worden. Dit deel vicarie was open-
gevallen doordat Bruno Vege, wegens langer dan 3 maanden
afwezigheid, zijn recht daarop had verloren.

Naar een gelijktijdig afschrift in het archief van Elburg,
Lade 17 no. 19.

4 Febr. 1566. Missive van den stadhouder van Gelderland,
Karei van Brimeu, graaf van Megen, aan den magistraat van
Elburg, om Anna toe Boecop, die het St. Agnieten klooster en
habyt verlaten heeft en zicb met een priester heeft misdragen,
zoo zij in de stad mocht komen te arresteeren en naar het klooster
terug te brengen, voorts haar niet toe te laten tot baars vaders
erfenis.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg, Lade
28 no 10.

1 Mei 1571. Missive van den guardiaan van bet klooster te Har-
derwijk aan den magistraat van Elburg om Anna, dochter van
Mr. Arent toe Boecop, die met Bruno Veghe gehuwd is, naar
haar klooster terug te brengen om daar penitentie te doen en
Bruno over te leveren aan den bisschop van Deventer.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg, Lade
23 no. 135.

c. 15 Sept. 1563. Missive (minuut) om den conventuaal Jan
Veghe niet te laten weggaan.

Naar de minuut in het archief van Elburg, Lade 23 no. 54.

d. 1564. Eequest van het convent van St. Agnieten aan het
hof, dat zuster Alydt Jans het habyt en convent verlaten heeft
en recht tegenover het klooster bij hare moeder inwoont. Het
convent verzocht den schout en magistraat te gelasten zich te
houden aan het mandement des konings.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg, Lade 17
no. 32.

!M I

-ocr page 423-

CXCIX

e. 18 Mei 1564. Missive van liet hof aan schout en magistraat,
toezendende bovengenoemd request en hun tevens bevelende voor-
noemde Aleid in het convent terug te brengen of anders uit de
stad en vrijheid te bannen.

Naar het oorspr. stuk in het archief van Elburg, Lade 17.
no. 32.

É

-ocr page 424-

XXI. stukken betreffende de godsdienstige
toestanden in Arnhem. 1555—1564.

la. Gedeelte van een brief, door het hof van Gelderland, over het
preeken van een ketterschen minderbroeder uit Deventer
te Arnhem, naar de landvoogdes, koningin Maria geschre-
ven. 9 Maart 1555.

Aen die Coninghinne.

Allergen. Vrouwe. Wij gebieden ons in aller oedtmoe-
dicbeyt en aller onderdaenicheyt in de guede gracie van Uwe
Mat.

Allergen. Vrouwe. Het is gehoert omtrent acht olFt thien dai-
gen herwaerts, dat zeker Relligieulx vyt den conuente van den
Gaudenten olft Coleten binnen Deuenter, alhier is gekommen pre-
diken als een terminarius, gelyck tegen het hoichtijt van oudts
gewoentlick is te geschien, eude dat hij in twee sermoenen, die
hij gedaen heefft, soe schandaleuselick heefft gepredickt, datter zeer
groote murmuratie ende diuisie onder \'t volck verresen is, soe
datter nyet verre van cömotie off\'t ander inconuenient en is ge-
weest, ende dat wij genoedicht sijn worden, nae voirgaende infor-
matie, genomen op die vurs. sermoenen, den vurss. Relligieux, die
een zeer jonck man is, te doen apprehenderen en in gevancke-
nisse stellen en bewaeren. Endê soe de Comissaris opt stuck onses
heyligen geloeffs, doctor Sonnius, die gewoentlick is in gelycken
zaecken alhier geëmployeert te worden, als wij verstaen in Vries-
landt is en hier nyet lichtelick te krijgen en was, en verstaen

r

-ocr page 425-

CGI

hebbende, dat die Minister van den Observanten deser prouincie to
Nijmegen was, hebben wij denselven alhier ontboden om den
vurss. Eelligieux te examineren (als geschiet is in presentie van
eenige van ons) maer en hebben van hem nyet anders können
gekrijgen dan bij sijn responsen, \') gaende bij desen, Uwe Mat. int
lange sal moegen bericht worden, der wellicker uwer Mat. wij
oick ouerseynden copie van de informatie tegen hem voir sijn
apprehensie genomen.

Ende alzoe de vurss. Minister int comuniceren met hem van
dese zaecke gepresenteert heefït, indyen het Uwe Mat. gelieffde,
den vurss. gevangen, sonder kost van Key. Mat. onse allergen.
heren, te leueren sijnen ouersten, om bij hem gecorrigeert te wor-
den, besunders gemerckt dat hij is een geprofesside persoene van
de Regel van der Obseruantie en sonder consent sijns ouersten hem
getransporteert en begheuen hebbende in de ordene van den Gau-
denten ofFt Colleten, hebben wij nyet können laeten Uwe Mat.
hieraff te aduerteren, ten eynde dat der seluer gelieue ons te lae-
ten weten oire guede meyninghe desen aengaende, om ons daernae
te reguleren.

Ende soeveel ons advys aengaet, dunckt ons onder correctie,
om redenen en consideratiën voiren verhaelt, datter gheen groote
zwaericheyt en soude können sijn den vurss. gevangen den mi-
nister ten eynde als boven te leueren, nyettemin ons rapporteren-
de ter gueder geliefFte van Uwe Mat.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

é

1) de overgezonden responsen waren op het rijksarchief te Brussel
niet te vinden.

-ocr page 426-

con

ïb. Aanteekeningen betrekkelijk den ketterschen prediker, uit de
rekening van den landrentmeester Thomas Gramaye over 1555.
fol. XCVIII.

Jacob van Borssele is den iiiiden Martij met brieuen van den
Raede, roerende secrete zaecken, gegaen aen den minister des
oordens van den Obseruanten, yetz zijnde tot Nijmegen, geuaceert
twee daegen, ende wort noch ii pont vi ds. bij den seluen
Jacob gedeboursseert voir een karre ende anders, daerop die
minister t\'Arnhem gecomen is, breeder blyckende bij der ordon-
nancie hier ouergeleuert, facit ii pont. xn st. vi ds.
fol. XCVIII verso.

Diderick Henckel, looper, is met brieuen van den Rade gegaen
aen den pastoor tot Deuenter, roerende secrete zaecken etc, daer
voiren hem toegetaxeert is, als bij der ordonnancie hier ouergeleuert,
drye daegen, facit to vi stuuers \'sdaechs xviil st.

fol. XCIX verso en CX.

Beerndt van Munster is opten xxinen Martij met brieuen van
den raede, roerende secrete saecken, gegaen aen den minister der
minnebroederen van der prouincien van Collen, yets to Nijmegen
zijnde, daer voiren hem toegetaxeert zijn twee daegen, als bij der
ordonnancie hier ouergeleuert, facit xii st.

Naar de bovengenoemde rekening op het provinciaal archief
te Arnhem.

2. Aanteekening betreffende een proces tegen den kapellaan
Dirk van Grol te Arnhem, uit de rekening van den
landrentmeester Thomas Gramaye over 1558.

fol. CXXII.

Mr. Johan Gillis, Raedt, de somme van vijff ponden vierschel-
1) deniers.

-ocr page 427-

com

liugen munte deser rekeninge ouer gelycke somme, hem bij mijnen
heeren van den Raide toegetaxeert omme gehoert te hebbene zeke-
re twelfF getuygen tegen heer Dierick van Grol, capellaen van der
older kercken alhier en noch eenen getuyge tegen Hartwyc van
Hekeren etc. als alle tselue breeder blyckt bij die selue taxatie,
die men hier met behoirlicke quitantie ouerleuert. Daeromme
bier de voirscr v pont. nil scelling.

Naar de oorspr. rekening op het prov. archief te Arnhem.

3. Vermindering van belangstelling in het Katholieke geloof in
Arnhem. 1564.

De guardiaan en conventualen van het Minrebroedersklooster
te Arnhem wenden zich tot den koning om onderstand. Hertog
Karei had het klooster opgericht en onderhouden. Nu was bet
//zeer desolatelyck" vervallen //ende hoe langer soe meer gescha-
pen te vervallen, overmits dat \'t volck (God betert) van der ol-
der religiën en der heiliger Roemscher Kercken wel hergebrachter
institutiën, ende goeder gewoenten averteerde, waer durch dat
oick zij supplianten (woe gewoonlick) geen aelmissen en kreegen."
Zij verzoeken daarom de tot dusverre geaccordeerde vijftig carolus-
guldens s\'jaars nog zes jaar te continueeren. Dit werd voor drie
jaar toegestaan.

Excerpt naar \'G. van Hasselt, Kronyk van Arnhem. 1790.
blz. 150, 151.

-ocr page 428-

XXII. stukken betref ende Berend de Haze,
pastoor te Hattem, 1556—1557.

la. Franciscus Sonnius aan Viglius van Zuichem van Ayta,
president van den raad van state. Utrecht 7 Jan. 1657.

Clarissime Domine praeses,
Senatus Geldriae instanter requirit, ut venientes Arnheraum
instituamus inquisitionem adversus pastorem in Haltern, missis
sub finem decembris suis litteris, simul cum informatioue praevia
adversus eumdem pastorem per quosdam de suo senatu capta.
Quae sane informatio mihi visa est sufficientissima et negotium
requirere debiti remedii adhibitionem. Spopondi itaque me brevi
adfuturum, potissimum quod D. V. in postremis suis litteris adeo
vivis et efficacibus rationibus nos adhortatur ad obsistendum
haereticorum conatibus, ut non audeam neque velim me ultra
in ea parte reddere difficilem, modo Regia Majestas mittat litteras
et munimenta illi negotio rite peragendo necessaria. Quod adjicio,
quia necdum accepimus eas litteras, de quibus scribit D. V. jam
pridem fuisse mandatum D. Audieutiario, ut illas ad nos trans-
mitteret, expeditas sub ea forma, quam desiderabamus, fortassis
nuntiis infideliter perferentibus. Necdum etiam accepi ullam com-
missionen regiam per ducatum Geldriàe, aut novam instructionem
Suae Majestatis vel antiquae Caesareae instructionis roborationem.
Qualia si P.
Y. mittenda judicat, poterit per praesentem nuntium
mittere, quo, quod factum opus, fiat pertinenter et cum débita

1) lees : Hattem.

-ocr page 429-

ccv

authoritate. Precor, mi Domine, tibi Christum in omnibus propen-
sum ac propitium.

Ex Trajecto 7 januarii 1557 stilo Romano.
*

Clar. Dom., vester addictissimus
Pranciscus Sonnius.

Naar den oorspr. brief, uitgegeven in Prancisci Sonnii
ad Yiglium Epistolae, edP. P. X. de Ram, Bruxellis. 1850.
blz. 20, 21.

Ib. Gedeelte uit een hrief van Sonnius aan Viglius, Utrecht 17
Mei 1557.

Circa medium quadragesimae, Clarissime Domine Praeses, sub-
movimus per sententiam pastorem de Haltsem a sua cura
Haltsemiensi et ab omni officio pastorali, propter haeretica ali-
aque indigna ac seditiosa, quae praedicaverat.

Volgens den brief in De Ram, 1.1. blz. 21.

2. Het hof van Gelderland aan Philibert van Savoye, stadhou-
der in de Nederlanden. 19 April 1557.

Daar de pastorie van Hattem door de veroordeeling, die de in-
quisiteur Eranciscus Sonnius over den pastoor Berndt die Haeze
uitgesproken heeft, waarbij deze wegens //sijnen quaden, schanda-
leusen, dwalachtigen leuen, leren end ketterschen predicken" van

1) Lees : Hattem.

2) Lees: Hattemiensi.

-ocr page 430-

CGVI

zijne pastorie werd gedestitueerd, vacant is, en tot collatie en pre-
sentie des konings staat, hoewel misschien de domdeken van Utrecht
daarop aanspraak zal maken, bevelen zij toonder dezes, heer
Gerardus Bartoldus, priester te Apeldoorn, die hunne recom-
mandatie beeft gevraagd, voor deze vacature aan.

Zij dringen er voorts op aan, dat bierin zoo spoedig mogelijk
worde gehandeld, //nyet alleenlick tot bewaeronghe der ziele der
burgeren der stadt Hattem vursz, ende reductie der ghoene, die
moighelick bij den affgesetten pastoir in dwalinge gebracht zijn,
tot den rechten wege" maar ook om den domdeken van Utrecht
te beletten zich Z. M. collatie en provisie aan te matigen.

Duukt hem de bewuste persoon bekwaam, dan verzoeken zij
dezen spoedig met de pastorie te begiftigen, zonder veel onkosten,
daar hij niet in staat is de zaak lang te vervolgen.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland,

3. Extracten, betreffende de rechtszaak tegen Berend de Haze,
uit de rekeningen van den landrentmeester van Gelder-
land, Thomas Gramaye, over de jaren 1556 en 1557.

Bekening over a» 1556.
fol. CXIII.

müi.

r;
fl\'^

Mr. Joos Oraneuelt, Eaedt, de somme van acht en vijftich ponden,
thien schellingen, ouer gelycke somme hem bij mijn heren Canceler
ende Raden toegetaxeert voor
xxvin daghen, bij hem in Novembri
Lvi geuaceert omme gereyst te zijne tot Hattem omme aldaer sich
te informeren opt leuen, religie ende conversatie des pastoirs

1) de pastorie te Hattem werd beurtelings, en wel om de maand,
door den koning als vorst van Gelderland en den domdeken van Utrecht
vergeven, vgl. Van Hasselt. Kronyk van Arnhem, blz. 126,

-ocr page 431-

covri

aldaer, genoempt heer Beernt die Haze, die befaemt was van
heresie ende ketterie.

■ fol. CLHI recto et verso.

den xxixen Deceniber.
i Jan van Zutphen, loper, is met bryuen van Raid tot Arnem,

geweest tot Vtrecht aen Doctor Sonnius, roerend secrete zaken.
1 Daeröme hij geuaceert heeft vier dagen, ten prijse van acht

stuuers \'sdaechs, alzoo hij bujtenslandts is geweest, facit

XXXII st.

Rekening over 1557.
fol. CXX verso en CXXI recto.

Doctori Francisco Sonnio, inquisitori des heyligen cristen ge-
loues, Theodorico Wolf, fiscali end Petro Grinsfelt, notario, de
somme van hondert zess en dertich ponden, thien schellingen
munte deser rekening ouer gelycke somme, daerop beloopen zekere
oncosten bij den seluen ende anderen gedaen int veruolgen ende
sustineren van zeker proces in materia heresis tegens heere Beerndt
de Haze, pastoor tot Hattem, daeraff de declaratie hier wort ouer-
geleuert, welcke oncosten den Landrentmeester bij ordonnancie
van den Canceller ende Raden geordineert zijn te betaelen, behel-
telyck dat hij van tgene hij wederom van den voirsz. Beernde sal
connen recouureren ter cause van denseluen oncosten, daerinne heer
Beernt is gecondempniert, rekening doen sal, als blyckt bij de selue
ordonnantie hier ouergeleuert. Ende hoewel de fame ghinck, dat
heer Beernt gheen golden hadde, maer dat hij deselve al ouerlange
sijne maerte ende kinderen hadde getransporteert, heefft nyet-
min de landrentmr. in de maent van Nouemb, anno zeven en
vijftich, met brieuen van de Raede aen de stadt van Hattem doen
voirderen, omme executie opter voirseyde heer Beerntz goeden te
hebben. Ende alzoo Jaspar de Haze, des voirsz. heer Beernts
zone, t\'Arnhem compareerde ende verclaerde, dat om der eeren
wille van zijn vader hij willich waer te gelouen de voirsz cxxxvi

1) volgt een andere vacatie, hier niet van belang.
3) d. i, dienstbode.

-ocr page 432-

CCVIII

pont X SC. op tijden ende redelycke termijnen als zijn propre schult
te betaelen, is de Landrentmr. bij aduyse van mijn heeren van den
Eade metten seluen Jaspar ouercomen, dat hij de voirsz. cxxxvi
pont
X SC. betaelê sal te Paeschen anno xv" LViii, als bij de
acte daeraff zijnde hier gesien, ende wandt van de seluen cxxxvi
pont
X SC. ontfanck zal worden gemaeckt in de rekening uan den
jaer. Wij daeromme hier in vuytgeuen bij de ordonnancie voirsz.
hier met quitantie ouergeleuert de voirsz.

CXXXVI pont. X SC.

fol. CXXY.

Den seluen Stalborch voir vijftenhaluen dach bij hem ge-
uaceert metten inquisitoer doctor Francisco Sonnio omme present
te zijn int hooren ende examineren van heeren Beernt de Haze,
priester, die tot eene penitentie, om dwalingen hij in den kersten
gelooue gehadt, gestelt is, als bij der ordonnancie ende taxatie
van den Eade hier met quitancie ouergeleuert,

III pont. vii sc. vi ds.

fol. CL.

Beernt van Munster, gezworen gaende bode is met brieuen van
stadtholder etc. geweest aen den pastoor to Hattum ten eynde
hij alhier sich op zekeren dach erschijnen soude, geuaceert dry
daegen ten prijse van zes stuuers s\'daechs, facit xviii st.

fol. CLII verso.

Jan Beerntsz, looper is met brieuen van mijn heeren voirsz.
geweest aen den Burgermeesteren, schepenen ende Eaedt der stad Hat-
tem, waermit oen beuolen wordt die guederen heeren Beernts de Haze
in toeslach to legge etc., geuaceert dry dagen ten prijse van vi st.

xviii st.

fol. CLIIl.

Willem Smeets, looper, is mit brieuen van mijn heeren den Can-
celerenEaden voirsz. geweest aen Burgermeisteren, Schepenen ën
Eaedt der stadt Hattem, waermidt oen beuolen wordt, datdewijle

1) Johan Stalborch, doctor in de rechten, lid van het Geldersche hof.

2) deniers.

3) nl. kanselier en raden.

-ocr page 433-

GCIX

de pastorie daer nv vaceerende was, sij nyet en sullen toelaeten
yemanden mitte selue bij den dombdeken van Yuytreeht (als hem
collateur pretenderen) versien zijnde, possessie gegeuen to worden
etc. Daervore hem toegetaxeert zijn dry dagen ten prijse voirsz,
facit
 XVIII st.

fol. CLXVIII verso.

Jacob van Borssele, rijdende bode, is met brieuen van mijnen
heeren voirscr. \') geweest aen den scholtis, Burgemrn, Schepenen
ende Raedt der stadt Hattum, belangende die oncosten, daerinne
heer Beernt de Haze, eertijts pastoir aldair, om sijne quade secte
ende luterie gecondempneert is etc, geuaceert vijff dagen.

II pont X st.

Naar de oorspr. rekeningen op het prov. archief te Arnhem.

1) de raden.

U

-ocr page 434-

XXIII. stukken "betreffende den gevangen
genomen vice-cureit Jacob Overbeeck
te Spankeren. 1562.

1, Het hof van Gelderland aan den bisschop van Utrecht, be-
treffende heer Jacob Overbeeck, overzendende drie betrek-
kelijke stukken, gemerkt A, B en C. 5 Sept, 1562.

Den Hochwerdichsten, vermogensten, hoicLgeboren fursten
und heren Frederick Schenck van Tautenburch, ertzbisschop
tho Utrecht, onsen genedigen hern.

(Copie).

Hoichwerdichste, vermoegende, hoichgeboren furst, genediger
her. Alsoe id onlancx sich begeuen, dat in der kercken to Spancke-
ren, in den ampte van Veluwenzoome, in desen furstendomme
Gelre gelegen, bij den coster aldaer beuonden sie geweest sekere
dreichbrieff off brandbryeff, daer mit eenen huysman, genoempt
Pelgrum van Delen, geit ende een somme van dalers affgefordert.
Ende indyen hij sullicx nyet en betaelde, hij gedreycht wardt hem
sijn huys te sullen worden affgebrandt als u. f. g. vuyt denseluen
hierinne beslotenen bryeff, mit
A geteykent, belieuen sal te ver-
nemen. Ende soe die Richter van Arnhem ende Yeluwenzoom ons
denseluen bryeff verthoont hadde, diewellick hem bij den vicarius
off bediener der pastoriën aldaer tho Spanckeren, genoempt zijnde
Her Jacob van Overbeke, gehandtreyckt was, hem segghende
dieselue vicarius verscheiden woerden en redenen und in sunderheyt
dese, dat hij her Jacop, hier bij Arnhem twee lantsknechten hadde

Jilir. i

I

-ocr page 435-

CCXII

gemueten, diewellicke hem bekent hadden sekeren brieif ge-
schreuen to hebben, van hem begerende, hij wol den huysman
aensegghen, dat sij nu mitten somme in den brieff begrepen, nyet
to
Vreden sijn wollen, maer sij meyuden vijftich dalers.

End die wollen sij oick hebben van hem, her Jacob (soe hij
seyde) oick begeert hebbende, bij wol denseluen huysman sullick
geit affvorderen ende hunluyden alleene (sonder yemandt met hem
to brengen) binnen Nijmegen, daer hij hunluyden op zekeren dach,
die zij hem noempden, opten merckt vinden soll wandelende,
handtreycken woude.

Ende soe vuyt die ende andere redenen, als die vursz. Richter
ons sachte hem van den vursz. heren Jacob voirgekbomen te
wesen, ende daerenteyndens bij ons gesyen ende bij den richter
verthoont zijn, zekere onderschrift ende cedule bij yets genoempten
heren Jacob geschreuen, wij zeer groote suspitie schepten ende
ons (precipue ex similitudine scripture et litterarum) duncken
lieten (als id oick dede den vursz. Richter) dat her Jacob selffs
die man was, die den bryeff geschreuen hadde ende den huysman
dreygende was om geit to hebben.

Ende soe dan daeromme hem Richter bij ons beuolen is wor-
den denseluen heren Jacob to ondervragen ende ondertasten ende
indyen hij sus eenige bewegelicke redenen off vuege vonden, hem
gefanklick to nemen, als hij oick gedaen ende hem hier binnen
Arnhem op St. Johansporte gebracht heefft. Ende daerenteyndens,
soe hij op die porte was, dieseluen Richter (om wijders van des-
selffs huyshaldinge ende off hij (diewijle hij noch nyet bekennen
wol dien bryeff bij hem geschreuen te sijn) noch meher gelycker
schriffts vinden muchte to vernemen, sich in der wedeme to Spanc-
keren gevueght, alwaer hij oick (onder anderen) verscheiden und
meest alle quade, kettersche, verboden und verdoemde boecken, mit
sampt noch verscheiden schriff\'te, bij hem geuangen geschreuen,
den vorigen ende oick den brandbryeve in alles, belangende die
formatie der letteren zer gelyck zijnde, geuonden heefft, wel-
licker vursz. boecken catbalogi copiam u. f. g. hier oick inne ge-
lacht beuinden soll, geteyckent mit
B.

Ende soê nu sullicx hem heren Jacob bim weder voirgedragen

-ocr page 436-

CCXII

end in tegenwoirdiclieyt van schepenen deser stadt Arnhem afge-
vraecht ende geëxamineert zijnde, hij vrijmoedich betandt, beleden
und mit sijn eygen handt onderschreven und onderteycient heefft
tghoene wes u. f. g. oick hyer inne besloten und mit
G beteyckent
sien und spueren soll.

TJnd aengemerckt dat nyet ons als werltlicke richters, dan uwe
f. g. als sijne gheistlicke hooge ouerheyt toekhompt end gebuert
hem voir sullicke groote delicten aen to sien, voir tho nemen
und tho doen straffen alst behoirt, soe hebben wij niet onderla-
ten willen denseluen uwe f. g. gefangen toe to schicken, opdat u.
f. g. mit hem doen und voernhemen laete alst uwe f. g. durch der-
seluen hoegen verstande und wijsheyt wael sol weten to beboiren.

Hoichwerdige, vermogende, hoichgeboren furst, genediger Her.
Wij gebieden ons zeer dienstlick tot u. f. g., Godt almachtich bid-
dende denseluen in hoogen und gelucksaligen regimente lanck
leuende tb behueden.

Geschreuen tho Arnhem den vijffden Septembris XYc twee
und tzestich.

Uwer f. g.

dienstwillige
die Cantzler.

Naar de oorspr. minuut in het arcbief van het bof van
Gelderland.

2. Copie van den brandbrief.

A. Copia.

Wij lateu weten, dat wi dreigen des huysmans swager, die neest
der weemen woont binnen Spanckeren uet sulicke oersaken dy wij
op hem hebben, dat hij ons voel hoemoets ende to kaert gedaen
hefft, so willen wij van um hebben xxv daler, dy hij ons be-

-ocr page 437-

OGXIII

schicken sal in dye gruenen in dy herberge, dy helfft nu binnen
xmi dagen, dy ander helift Sunte victor.

Daer willen wij dat geit laeten gesinnen, doet hij des niet, wij
willen hem afbranden huys, hoff, al wat hij hefft om der schel-
merie wil dy hij ons gedaen hefft. Pelgerom meinen wij, Bernt
Sijken swager.

Heer Jacob Overbecke.
Naar de gelijktijdige copie in het archief van het hof
van Gelderland te Arnhem.

3. Inventaris offte optekeninghe van Boecken, die hefonden zijn
in der weemen tot Spanckeren, heer Jacob Overbeeck, vi-
ce-cureit aldair end tot Arnhem behaftet, toe behoiren.

Inventaris.
B.
Copia.

YIII groite boucken in bre-
dereu gebonden.

1. Intitulirt, in omnes apos-
tolicas epistolas.

2. Ambrosii Calippini lexicon.

1) 10 October.
3) sic.

3. Summaria angelica de ca- 3.
sibus consciëntie.

4. Tomus tertius, in hoe con- 4-
tinentur.

5. Commentaria Bibliorum.

6. Tomus Y.

7. Index Bibliorum.

Aanteekeningen.

Ambrosius Calipinus, Ber-
gomensis, ordinis sancti Au-
gustini, zie de Additio I bij
Eeitenheim. De scriptori-
bus ecclesiae.

Summaria angelica, waar-
schijnlijk een werk van of
naar Thomas Aquinas.
l. In den index van 1550
(Groot Gelders Placaet-
boek Dl. 1 col. 82—95)
komt voor: Couradi Pel-
licani commentarii in ve-

-ocr page 438-

CCXII

8. In sacro sancta quatuor
evangelia.

Van alle dese vursz. bouclcen,
behalven dat II® en Ille is die
auteur Conradus Pellicanus.

I\' \'
li

tus et nouum testamentum
(de titels ontleen ik zoo-
veel mogelijk aan ,/C. Sepp.
Verboden Lectuur, een drie-
tal indices librorum prohi-
bitorum toegelicht. 1888,"
waarin men telkens een en
ander gemakkelijk vinden
kan) waarmee ongetwijfeld
hetzelfde werk is bedoeld.
In dit werk was de grond-
tekst vergeleken en daar-
naar de Vulgata verbeterd.
In den index van 1570
(Geld. Placaetb. Dl I col.
361—384.) wordt Pellica-
nus onder de verboden
schrijvers genoemd.

Item noch 18 kleiner boecken,
in brederen gebonden, van ver-
scheydenen auctoren gemaect.

1. Legende sanctorum, auctore
Jacobo Voragine.

3. In quatuor sacro-sancta e.,
auctore Johanne Gangutio.

3. Annotationes scholastici,
aut. Luca Lossio.

4. Annotationes scholastici, ®)
in epistolas ejusdem
autoris.

1) evangelia,

2) sic. 3) sic.

3—4. Lucas Lossius wordt het
eerst in den index van
1557 vermeld, en wel alleen
zijn werk: Annotationes
scholastice in euangelia

-ocr page 439-

GCXV

5. Postilla latina, autore Jo- 5—i
hanne Spangenbergio.

6. Epistolae per totum annum,
ejusdem autore.

7. Exegesios Erancisci Lam-
berti anenioaeii

8. In domini Johannis Evan-
gelia, Jobanne Spangen-
bergio.

9. Postilla latina, ejusdem auc-
toris.

10. is een brevyr Kolscben
krijsdoms.

11. een brevier des Ludigsen
krijsdoms.

12. novi testamenti, domi-
no Jobanne Inrepto.

13. noch een Colscb brevier.

dominicalia, et ea, que in
testis Jesu Christi et sanc-
torum ejus precipuis, legun-
tur in Ecclesia." Dit werk
is in 1553 uitgegeven.
Lucas Lossius wordt in den
index van 1570 onder de
verboden schrijvers ge-
noemd.

). Deze werken worden in
de indices van 1550 en
1557 niet genoemd, wel
twee andere, waaronder:
Postilla latina pro Chris-
tiana juventute. In den
index van 1570 wordt
Joannes Spangenbergius on-
der de verboden schrijvers
genoemd.

Eeeds de index van 1550
verbiedt: //Erancisci Lam-
berti libri omnes."

Wordt in den index van
1550 niet genoemd.

3) sic.

1) sic.

2) sic.

-ocr page 440-

I

It;!!!

CCXVI

Item een cleyn Ludicx brevier.
Item een boeck, in papper ge-
bonden, genoempt //Unio dissiden-
tium p, Jobannem Bodmem."

Item nocb een ander: //An-
notationes Melancbtonis in Evan-
gelia Mattbei et Johan.

Item een groot boeck, sonder
omslacb, daert begin vuth is ge-
reeten, eyndende amrt. aug. epi.
lib. de tri.

Item nocb een groot boeck,
dat vur langes geschreuen schijnt
te ziju, sonder titel, hir is noch
een geprint boeck bij gebonden,
genoempt: Prologus in compen-
dium theologie veritatis" ende
staet vuer op geschreven: ,/Li-
ber Domini Jacobi Oyerbeeck,"
in pergament gebonden.
- Item een boeck in papper ge-
bonden, beginnende //principui
sacre scripture communes loei"
daer van d\'auteur is duergestre-
ken, bij mij geteykent opt yrst
blat mit die letter A.

Op den index van 1550
komt dit werk voor, de juiste
titel is: //Unio dissidentium dog-
matum, Hermanni Bodii," bet
bevatte plaatsen uit de kerkva-
ders, die meer voor dan tegen
de Hervormers pleitten.

Op den index van 1550 ko-
men voor: Philippi Melancbto-
nis libri omues.

Bedoeld is hier : //Erasmi Sar-
cerii Precipui sacre scripture
communes loei a Diuo Augu-
stino tractati " Deze vrome en
geleerde theoloog verzette zicb
zeer tegen het Interim. Het
werk komt op den index van
1550 voor.

-ocr page 441-

CCXVII

Item noch 37 boecken sonder
omslaegb,

1. Postilla Nicolay de Lira,
super psalterium.

2. Epistola beati Augustini
doctoris.

3. Postille majores tocius an-
ni, sonder auctoris, Lugduni
gedruckt AO 1518.

4. Dictionarium gemme.

10. Johannis Chrysostomi in
Evangelium Johannis etc.

11. Euarratio epistolarum Do-

5. In divi Pauli epistolas, Eras-
mo Sarccrio autore.

6. D. Johan.Chrysostomi,Wolf-
gango Musculo interprété.

7. Johannis Chrysostomi ar-
chiepiscopi.

8. Nova methodus, autore E.
Sarcerio.

9. Summaria Bibliorum, auc-
tore: Vito Teodoro Nori-
bergense.

4. Waarschijnlijk een werk van
Gemma Prisius, mathemati-
cus en medicus, professor te
Leuven onder de regeering
van Karei V.

5. In den index van 1550 niet
uitdrukkelijk genoemd, maar
met alle werken van dezen
schrijver verboden.

6. In den index van 1550 niet
uitdrukkelijk genoemd, maar
met alle werken van dien
schrijver verboden.

11. Hieronymus Weller heet de

8. In den index van 1550 niet
uitdrukkelijk genoemd.

9. Summariën zur Lutherischen
Bibelübersetzung, voor het
O. T. 1541, voor het N. T.
1544 uitgegeven, door Veit
Dietrich, Luthers vriend.

1) sic.

-ocr page 442-

I.K.-

minicalium, autore Hiero-
nimo Wallero.
Johannis Chrisostomi in
Evan. Mat.

D. Johannis Epini, liber de
Justificatione hominis.

13.

14.

15.

16.

Prae et erudite cogitationes
E. Sarcerio.

In epistolam Pauli ad Ga-
latas, autore Martino Lu-
thero.

In epistolas Divi Pauli ad
Philippenses, autore Eras-
mo Sarcerio.

^lii\'

12.

CCXYIII

Enarratio brevis concionum
libri Salomonis, authore
Philippo Melanthone.
Enarratio in Euangelium
Johannis, authore Martino
Bucero.

17.

18.

19. Frederici episcopi uremen
cognomento nauses blanco
campiani.

Luthersche prediker, hier be-
doeld.

13. Dit werk van Johannes
x\\epiuus wordt in den index
van 1550 niet vermeld, in
dien van 1570 wordt Aepi-
nus onder de verboden schrij-
vers genoemd.

14. In den index van 1550
niet genoemd.

15. Zooals men kan nagaan zijn
in den index van 1550 alle
Luthers werken verboden.

16. In den index van 1550 niet
genoemd.

17. Van Melauchton zijn als van
Luther, in den index van
1550 alle boeken verboden.

18. Onder de werken van Bu-
cer, van wien alle boeken
verboden zijn, wordt in den
index van 1550 genoemd:
Enarrationes in quatuor
Euangelia, waarvan dit zeker
een deel was.

19. Bedoeld wordt de godgeleer-
de schrijver en prediker Fre-
dericus Nausea, episcopus
Viennensis (Weenen.) Duidt
Blanci Campiani zijn ge"
boorteplaats aan?

1) sic.

-ocr page 443-

CCXII

20. In primam Domini Johan-
nis epistolam annotationes,
authore Thoma Naogeorgio
Streubingensi.

21. In epistolas domini Pauli
ad Galatas et Bphesos, anno-
tationes autore E. Sarcerio.

22. Epistola, que dominicis atque

festis diebus in ecclesia
vetere, more proponi solent,
autore Georgio Aemilio.

23. Conciliationes locorum scrip-
ture, authore Andere Alcha-
miro.

24. De neutralibus ac mediis,
pia et necessaria admonitio,
aut. Johanne Wigando.

25. In Marcum Evangelistam
justa scholia, aut E. Sarcerio.

26. Historiarum, seu lectionum
Evangelicar. aut. Georgio
Aemilio Mansveldense.

20. Dit werk wordt op den in-
dex van 1550 vermeld.

21. In den index van 1550
niet uitdrukkelijk vermeld.

22. In den index van 1557
worden een paar werken
van dezen autbeur ver-
boden, dit echter niet, in
dien van 1570 komt bij
onder de verboden schrijvers
voor.

23. Dit werk van Andreas Alta-
merus Brentius, gelijk zijn
naam luidt, komt op den
index van 1550 voor.

24. Dit werk verscheen in 1552
te Frankfort. Bij Sepp komt
wel zijn naam, maar niet
dit boek voor. Hij behoorde
tot de Centuriatores Mag-
deburgenses.

25. Dit werk komt onder den
titel //Expositiones in Evan-
gelium secundum Marcum"
op den index van 1550 voor.

26. Dit werk, uit welks volle-
dige titel //Georgii Emilii
Mansfeldensis historiarum
seu lectionum euangelica-
rum, que veteri more, domi-
nicis atque festis diebus in
Ecclesia tractari solent,
explicatio diligens et noua,

-ocr page 444-

ocxx

ad usum scholarum et doceu-
deiuventutis aecommodata."
blijkt dat het bij no. 22
behoort, wordt in den index
van 1557, met nog een
werk van denzelfden schrij-
ver vermeld.

27. Eeu olt, geschreuen boeck,
daer in sdeels sermonen tho
zamenzijn getagen, dan alst
schint en zijn die niet bij
der hant heer Jacobs vursz.
geschreuen.

Item noch XII boecken mit per-
gamenten omslagen. Int yrste
staet vuraen geschreuen aldus :
Liber fratrum ordinis Sancti
Erancisci ende is olt schrift,
alst schient.

2. In Epistolam ad Romanos, 2—
pia et erudita scholia,
authore Erasmo Sarcerio.
Luce Evangelium cum justis
scholiis, authore predicto.
In Johannem Evangelistam,
jnsta scholia, bij den vursz.
auteur.

5. In Mattbeum Evangelistam,
justa et docta scholia, bij
denseluen auteur.

6. Croüicon Johannis Carionis, 6.
correctum et emendatum.

3.

4.

5, In den index van 1550
verboden onder de titels :
/r/Expositiones in epistolam
ad Romanos, in Euan-
gelium secundum Lucam,
Johannem, in euangelium
Mattbaei.

In den index van 1557
wordt verboden: Joannes
Carionis Chronica, impressa
Basileë, apud Isingrinum.
Anno 1557.

-ocr page 445-

CCXXI

7. In Euan, festivalia postilla,
authore Erasmo Sarcerio.

8. Loei communes theologici,
authore Philippo Melan-
thone.

9. Manuale divi Augustini
Hipponensis episcopi.

10. De sancta trinitate hymnus
etc. en is een sangboexken.

11. Een pargamenten omslaeg,
daer in liggen allerley blae-
deren, soe franchijn als pap-
pir, vujt allerley boecken
geschoert, daer sonderlinghe
gansz geen macht aen is ge-
legen.

Und is tho weten, dat
gheen schrifften van ser-
monen off anders, kleynnoch
groot meer in deser vursz.
wedeme en zijn bevonden,
dan gelyck vursz. staet.

Verboden wordt in den in-
dex van 1550. //Erasmi Sar-
cerii expositiones in Euan-
gelia festiualia."
Zooals wij zagen waren Me-
lanchtons werken alle ver-
boden.

Aldus gedaen opten lesten Augusti Anno 1562, mit yle, om-
trent vijf uhren naer middach, tot Spanckeren in der vursz. wehme,
bij mij Eich ter onderschreuen und in tegenwoirdicheyt van
gerichtzluden end getugen Wolter Eozengarde, Henrick Jansoen,
Gherit Baerntzen end Wyer Sandersoon, als onderscholt, custor
ende naeberen, sonderlich hier tho geroepen ende onthailt.

Coenrait van Mekeren, richter thot Arnhem.

Naar de gelijktijdige copie in het archief van het hof
vau Gelderland.

-ocr page 446-

CCXXII

4, Belydonghe heren Jacob Averheck, hnyten pijnen geschiet.

C. (copie)

Bekent heer Jacob Auerbeck, vice-curatus tho Spauckeren, dat
hij twistich is geweest mit eenen huysman, genaemt Pelgrim van
Delen off zijn huysgesinne, die bon een bont aff doet geslagen
hadde, den hij voer die gicht aen sijn voete plach to leggen ind
dat sijn huysgesinne die eyere, sijn hoenre lachten in Pelgrums
bergh, affhendich plegen to maecken, ind doe hij des gerne ver-
drach bed gehadt, is die huysman voer sijn huys gekom en mit
eenre bijlen, hem beanxtende mitter bijlen, dat hij in sijn huys
geweken is.

Soe heefft hij derhalven bedacht, woe dat hij mitten huysman
in vreden komen ind sich mit hon verdragen mochte, ind derhaluen
eenen brieff geschreuen, die hon van den Eichter getoent is, ind
nu selffs beteeckent heefft voer schepenen Jan van den Berghe ind
Geryt van Eijswijck, ind denseluen in der kerckdoeren gesteken,
sonder die geëyschte pennongen, in den brieff benoempt, to willen
nemen, dan vermeynende vrede to willen maicken tusschen bon
end den huysman voersz. onder dat schijntsell, heefft hij desen
raedt voersz. bedacht, soe hij waeleer gehoert hadde, dat dese
huysman mit ennige lantzknechten woerde gehadt, dieselue hou
wederom eertijts gedreight hadden.

Aengaende die suspecte boecken in sijnen huyse beuonden,
seght hij dat hij dieselue int landt van Gelre niet gekofft heeff\'t,
dan int iant van Cleue, doe hij daer noch woenden, ind dattet
niet quaet weer quaet to weten, dan quaet weer quaet te doen,
ind wes hij sijne ondersaten geleert heefft, dat id selue niet tegen
Godt ind die heilige kercke sijn sali, ind soe hij dit in geenre
ander meinonge gedaen heefft, dan as voersz. steet ind oick van

1) ick heer Jacob vursz. en heb geen verdrach van die eyer begeert,
hoe wael mij die eyer affhendich gemaect worden.

2) noch heefft mij Pelgerum voersz. voel meer schampere ende
spijtiger worden gegeuen, die ick altemael niet en heb laten verluyen.

Ii

-ocr page 447-

CLXXIII

niemanto daer to gebeden off gewillicht is, begeert hij daerom
gnade ind geen recht.

Actum voer schepenen vursz. opten lesten dach Augusti anno
LXII, onder stont geschreven : Extrahiert vuytten ontwerp mitter
yle vuyt heren Jacobs voersz. mont geschreuen, ind aldus mit
zijn eigen handt onderteeckent: dit vursz bekenne ick heer Jacob
vursz. dat dit mijn woerden zijn, ende onderteeckent per me Engel-
bertum van den Berch ende noch beneden: Ick heer Jacob
Overbeek beken dit aldus geschiet zijn.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland.

-ocr page 448-

XXIV. Extracten uit een stuk, getiteld: Geldri-
ensium in religione ac fide S. Romanae Ecclesiae
status deploratissimus, quamquam ibidem late
proserpserit contagioösima haereseos lues. Vera
atque officiosima narratio. 24 Oct. 1565.

I

Arnemia, quae in religione catholica quondam omnium fuit syn-
cerissima, nunc faciem exhibet sui longe dissimilimam. Conventi-
cula civium extra urbem celebrari constat. Scbismaticos et here-
ticos alit plurimos et tales, qui conventiculis Anabaptistarum Em-
bricae apud Clivienses interfuerunt, quorum unus in eadem facti-
one deprehensus, in carcerem cum aliis ibidem conjectus fuit. Alii
collegae sui, aufugientes ad pristinam sedem et propriam, redierunt
ibidem, Arnemias commorantes. Consulem babent externum, qui
longo tempore cum suis collegis consulibus, summis festis et ne-
cessitate urgente, deportationem Yenerabilis Sacramenti Eucharis-
tiae non fuit subsequutus, nisi peracto festo Paschae, urgente (ut
intellexi) nostro gubernatore, Comité a Megen. Hujus uxor absque
Sacramentis Ecclesiae defuncta est, atque bonorifice sepulta, ita boni
Catbolici mibi retulerunt. Sunt qui rem sacram, Missae sacrifici-
um, ludicrum facientes, aedem sacram nunquam adeunt. Yenerabile
Sacramentum dehonestatur dirisque proscinditur blaspbemiis, me
vidente et andiente. Libris interdictis utuntur impune, ut per
totam nostram patriam. Necesse erit ut per edictum Regis denuo
interdicantur. Oblata est mihi ibidem confessio pestilentissima

-ocr page 449-

ccxxv

Hedelbergentina, ad quam vereor ne multi mores et opiniones
false instituant suas, articulis 37 conscripta.

Causam hujus primariam mali uno ore omues Catholicos
assere audivi esse banc et comperi: Pastorem ") babent e ce-
nobio Prumiensi apud Treviros, indoctissimum, incontinentem,
etc. Hic nunquam catbedram Arnemiae assedisse visus est; ob
avaritiam iridoctissimos semper alit ecclesiasticos et bic dum
religiosus est, contra omne jus, aequitatem et Regis nostri Ca-
tbolicissimi mandatum, apostatam a Capitulo Noviomagiensi pro-
fligatum, pro ecclesiastico habet nunc suo. Preterea manda-
tum fuit illi in principio hujus dissentionis (ut audivi a quo-
dam Consiliario Regis) nomine Regis, ut hoc periculosissimo
tempore doctos ecclesiasticos acquireret aut saltem unum, qui
doctrina catholica inculpataque vita gregi processet suo. Pastor
interim confisus suis mecenatibus, compotatoribus flocci fecit
omnia, quae ad utilitatem et conservationem S. R. Ecclesiae con-
cernerent. Proinde si respublica illa tota in pristinam statum
reduci Ducissae Illustrissimae visum sit, mandetur ante omnia
Abbat! Prumiensi, ut modernum revocet aliumque idoneum, catho-
licum et probum religiosum substituât aut ferat, salvo suo jure
hac vice, necessitate expostulante, ut nomine Regis nostri ope
Reverendissimi nostri Archiepiscopi Trajectensis, constituatur ali-
us, ut ne respublica habeat quod calumnietur, cum adhuc sus-
tineat Catholicos perplurimos.

Velaviae civitates corruptae in religione omnes. Harderwicensi-
um in uostra religione catholica status deploratissimus, multi ibi-
dem apti heretici.

Hattem multos habet hereticos et status ecclesie catholice in
dies in pejorem ruit partem. Pastorem suum quondam profliga-

1) de schrijver kan hier moeilijk anders dan de Heidelbergsche
Catechismus bedoelen,

2) bedoeld moet zijn de monnik George van Prume, dien wij
reeds Bijl IV. 2 ontmoetten.

3) misschien is hiermee Dirk van Grol bedoeld, vgl. Bijl. XXI. 2,

4) waarschijnlijk is het verkortingsteeken weggelaten en bedoeld: aperti.

15

-ocr page 450-

CCXXVI

turn ob beresin, sustinet et patrocinatur, qui cum suo filio moder-
num pastorem catbolicum, plurimum vexavere, sicuti et cancella-
rium et consiliarios suis ad proceres libellis supplicit.

Onder het stut staat:

Error oui non resistitur, approbatur, et veritas, cum minime
defensatur, opprimitur, negligere quippe cum possis perturbare per-
versos, nihil aliud est quam favere. 83 dist (a.) error (um.)

Het stuk, waaruit ik deze extracten geef, komt voor op f°
235—244, der Papiers d\'Etat et de l\'Audience no. 300, Corres-
pondance de Gueldre et Zutphen no. 3, op het rijksarchief te
Brussel.

IL

-ocr page 451-

xxv. Extracten uit brieven van den proost
Morillon aan Granvelle, betreffende den
staatkundig-godsdienstigen toestand
van Gelderland in 1566.

7 April 1566. Les contez de Culembourch et van den Bergh,
aianz esté mandez souvent par la poste, dont ils se voulaient
excuser, envoyantz leur procure cum provisione de rato, arrivarent
hier matin par la poste. La cause pour laquelle ilz ne venoient,
estoit a pensée, que les villes de Geldres, qu\'ilz pensoient avoir
de leur costel, s\'estoient retiré à la diligente et grande sollici-
tation de Elbertus : que a en ce faict ung grand service au
publicque, et que servirat d\'exemple aux aultres magistrats des
villes, que l\'on est merveilleusement après pour attirer : ad ce
que, jusques ores, ceux d\' Hollande n\' ont accousté.

Brief van den proost Morillon aan kardinaal Gran veile,
in E. Poullet, Correspondance du cardinal de Granvelle
(1565—1568) 3 tomes. Bruxelles 1877. I blz. 197.

9 Juni 1566. J\' entendz de Elbertus, que M. de Brederode et

1) goedgekeurde volmacht.

2) Elbertus Leoninus getuigt, dat hij in die dagen de vertrouwe-
ling was zoowel van de hertogin van Parma en den kardinaal Granvelle
als van den prins van Oranje, den graaf van Egmond, den graaf van
Megen en vooral van den hertog Philips van Aerschot, hoewel die
allen «inter se gravissima odia exercebant." Nijhoffs Bijdragen Dl, VI,
blz. 166.

-ocr page 452-

CGXXVIII

le comte van den Bergh ont faict mauvais offices en Qeldres,
disans que la moderation est vraye inquisition.

Morillon aan Granvelle, a. w. I. blz. 302.

16 Juni 1566. Elbertus est allé in patriam, dont je suis
joyeux, car il y fera bon office, et ad ce que j\' entendz, Brede-
rode, Culembourg et van den Berg Font partout faict mauvais, et
maintenant cognoit Megbe le mal, qu\'il a faict de n\'y avoir
soubstenu l\'auctorité du conseil, qui ne le peult maintenant soubs-
tenir, n\'y lui soy mesmes. — Geldres bransle et Megbe y est peu
aymé.

Morillon aan Granvelle, a. w. I, blz. 308 en 310.

11 Juli 1566. POn me dit qu\'il trouverat grand change-
ment en son gouvernement et que l\'on y at merveilleusement toillé
les cartes durant son absence, pour luy hoster tout credit.

Morillon aan Granvelle, a. w. I, blz. 352.

21 Juli 1566. Elbertus, à qui le publicq doibt beaucoup, car
il ne cesse jour ny nuict pour remédier aux inconvénientz, et
a tant faict, que ceux de Geldres n\'y sont venuz jusques ores, ce
que plusieurs avoient délibéré, mesmes de par les villes, où le
conte van den Bergh et le Sr. de Welle troublent ce qu\'ilz peul-
vent.

Morillon aan Granvelle, a. w. I blz. 376.

28 Juli 1566. Ceulx de Erise et Geldre tiegnent ferme et se
mocquent des preschez de leurs voisins. Elbertus y rend grandz
offices de temps à aultre.

Morillon aan Granvelle, a. yr. I blz. 391.

18 Août 1566. Geldres, que l\'on debvoit plus craindre, tient
ferme. Car par ses diligences touttes les villes du diet Geldres,
avec ceulx de Campen, Deventer et Zwolle ont résolu se tenir à
l\'ancienne Religion, et se sont démontrez fort contentz de sa Ma-

1) le comte de Meglien.

2) Leoninus.

-ocr page 453-

CCXXIX

jesté et de M\'. de Meghe, d\'aultant qu\'il leur at hoste la craincte,
que l\'on leur avoit donné de l\'Inquisition.

Morillon aan Granvelle, a. w. I blz. 424.

6 Oct. 1566. Aussi dict-il que, si ledict prince voulloit,
il auroit Gheldres et tout le payz à commandement : quibus puto
fieri injuriam et quod sunt firmiores in fide.

Morillon aan Granvelle, a.w. II blz. 20.

12 Oct. 1566. Il n\'est à croire le peu de respect que l\'on y
porte au gouverneur et le mesmes en Geldres, où que tout com-
mence à bransler.

Morillon aan Granvelle, a. w. II blz. 26.

26 Oct. 1566. Ce nous doibt estre grande consolation en noz
troublez, que ceulx .de Geldres se sont enfin résoluz par le moyen
de ceulx de Nieumeghe, en ce quoy Elbertus at tousjours rendu
grand debuoir. Hz ont chassé les prédicantz, avec les bourgeois
que les favorisoient, se sont mis en armes et fiché l\'etendart en
plein marchief.

Les villageois y sont accouruz, criant : //tue les gueux," et ilz
ont mandé incontinent Mr. de Meghe, qui y est accouru en toutte
diligence et at esté fort bien reçeu, et at tout rappaisé et mandé
touttes les aultres villes, selon que me diet Mons^ de St. Bavou,
et ont dressé un compromis de chasser tous les prédicantz et faire
Jurer tous les bourgeois d\'observer l\'ancienne catholicque religion,
ce que at esté faict. Et tous ceulx, que veulent retourner aux dit-
tes villes, sont contrainctz de faire le mesme serment.

Si ceste province se fust obliée, comne il y at heu de l\'appa-
rence, l\'on se fust trouvé bien empesché de donner ordre à tant
de costelz.

Morillon aan Granvelle, a.w. II blz. 57.

1) Leonimis.

2) Willem van Oranje.

3) en Frise.

4) de verdrijving der predikanten enz. te Nijmegen geschiedde 25
Sept., vgl den brief, 26 Sept. door Nijmegen aan den stadhouder ge-
schreven, in Nijhoffs Bijdragen. V blz. 226.

5) Viglius, president van den raad van state.

-ocr page 454-

XX7I Extracten betreffende Geldersche
toestanden, 1567—1576.

28 Maart 1567. Mr. de Barlaymont crainct bien que la ville
sera perdue, et l\'apparence y est, car ilz lui viegnent plusieurs
gentz de Prise et de Geldres et aultres costelz, et telle fois
soixante pour ung jour, et l\'on diet qu\'il faict gens, et celluy
que at l\'artillerie de la ville en mains est à sa devotion.

Morillon aan Granvelle, a. w. II blz. 321.

9 Mei 1567. Ceulx de Geldres, Frise, Overissel et Groeningen
envoient leurs deputez à son Altèze, offrant obeyr en tout, et
sont desjà aulcungz arrivez.

Morillon aan Granvelle, a. w. II blz. 433.

SI Maart 1568. Il prendra les mesures necessaires pour que
Guillaume Lindanus, ex-doyen de la Haye et ex-inquisiteur en
Hollande, que le Eoi a nommé à 1\' evêcbé de Euremonde, et
que jusqu\' ici ceux de Gueldre, et même la ville de Euremonde,
n\' ont pas voulu admettre, soit installé.

Brief van koning Philips aan Alva, in zijn geheel uitge-
geven door L. P. Gachard. Correspondance de Philippe II
etc. Bruxelles 1848—62, 4 vol. Dl. II, blz. 19.

29 Jan. 1569. Il y a plus de noblesse de Geldre et Hollande
avec le prince, que l\'on n\' heust pensé, mais l\'on ne peult encore
sçavoir les noms.

Morillon aan Granvelle, a. w. III blz. 460.

1) ni. Brederode.

-ocr page 455-

CCXXXI

2é Juni 1572. Le nombre des rebelles s\'est accru en Gueldre
et le comte Jean de Nassau est venu y joindre les comtes van
den Bergbe et de Culembourg. Ils s\'y sont emparés encore de
deux ou trois petites villes, mais les bonnes dispositions, prises par
Mr. de Hierges, les ont fait échouer devant Arnhem et Deventer.

Brief van Alva aan koning Philips, uitgegeven door Ga-
chard, a. w. II blz. 263.

6 o/" S Juli 1572. II faict grandement à craindre que Ghel-
dres se tournerat, y ayant heu quelque révolte à Bommale et
Thielt, que l\'on tient estre jà rappaisée. Le docteur Elbertus
faict tous les bons ofi&ces qu\'il peult, et espère que Nieumeghe,
Arnhem, Ruremonde, Vanloo et Vagheninghe tiendront bon.
Ceulx que sont à Zutphen font beaulcoup de maulx et courent
par la Yelue.

Morillon aan Granvelle, a. w. Dl. IV (door Charles Piot)
Bruxelles 1884.

21 Dec. 1574. Les aultres pais comme Flandres, Artois etNa-
mur ne réclament contre les nouvelles eveschés, aussi ne font les
Frisons, ceulx d\'Overyssel ny Geldres.

Morillon aan Granvelle, a. w. Dl. V (door Charles Piot)
Bruxelles. 1886.

14 Dec. 1576. Je crains bien que la diversité de la religion
les rendra tant moings affectionez vers mon dit beau-frère, puisque
partout ilz insistent si fermement à leur religion Catholycque
Romayne."

Brief van prins Willem van Oranje aan Mr. Theron, uit-
gegeven in Groen van Prinsterer. Archives de la maison
d\'Orange-Nassau. I® Serie. Tome V blz. 564 en 565.

■91

1) nl. Elbertus Leoninus.

3) de bemoeiingen van den prins voor zijn schoonbroeder, graaf
Willem van den Bergh, hielpen dan ook niet, vgl. a. p. in het werk van
Groen en diens aanteekening.

-ocr page 456-

XXVII. stukken betreffende de bewegingen van
1566 en hunne gevolgen te Harderwijk.
, 1566-1568.

1. Brief van den stadhouder aan Harderwijk, met hevel den
ketterschen predikant te verjagen en de beivaking van het
huis aan den drost over te laten. 20 Sept. 1566.

Den Ersamen, Onsen lieuen besunderen Burgermeesteren,
Schepenen vnd Eaedt der stadt Harderwyck.

Kaerl,

Ersame, Lieue, besundere, Alsoe wij geloofflick bericht worden,
dat aldaer een kettersche predicant gebrocht vnd ingefuyrt, die
wellicke aldaer in der minderbroederë off gaudente kercke ge-
predicket, nyettegenstaende die beloeffte bij uwë Er. mitten
Bannerberen, Eitterschap vnd andere Steden desser furstendombs
Gelre vnd Graeffschaps Zutphen Key. Mat hoichstlofflicker memoriën
voir vnd Co. Mat onsen allergen. heeren wegen, van to sullen vnd
willen onderhalden die aide catholicxsche geloue en religie etc.
gedaen. Nyettegenstaende oick den verdraege bij die durchluchtige
hoichgeborne furstinne die hertoughinne tho Parma etc., generale
Eegentinne, mitten geconfedereerden oder verbundenen edelluyden
gemaeckt, daer mit onder anderen gesacht vnd verdraegen, dat më
eegheene sullicke predicken (daer sij voir date desselffs verdraechs
nyet geweest en waren) lijden off toelaten soll. Dess van hoichst-
berumpter Co.
Mats wegë wij ons tot uwen Er, vnd dat sij sullicx

A

-ocr page 457-

CCXXXIII

gestadet sollen hebben, ons gantzliek nyet en bedden versehen.
Vnd is derbaluen in statt hoichstberumpter Co. Mats onse ernst
gesynnë, dat v. E. tghoene wess bouë verhaelt, betrachten vnd
den vurs. predicant aenstohdt verjage, sonder te lijdë off duldë,
dat bij daer binnë der Stadt off Schepëdomme meher predicke :

Betrachtende in wat vngenade Sijner Mats Y. E. vnd die stadt
(woe sij sullicx nyet en doen) verloopë vnd in wat ongemack.
Id sij nu mit verlies uwer priuilegië off anders ghij luyden vervallen
muchtë. Ons bij brengerë deses claerlick, vuytdrucklick vnd vuyten
monde schrijuende, wat ghijluyden des ten haluen tho doen oder te
laten gemeynet, om ons daernae tozrichten.

Vnd daerenteyndens khomen wij oick in geloefflicke erfarongh,
dat V. Er. die brugghe Co Mats huyses versloten vnd selffs
(sonder aensicht te nemen op ten drosten) die wake daerop to
halden ondernhomë. Twellick boe bij sijne Mat. uwen Er. sal
worden affgenomen, ghij luyde wael to betrachten. Diewijle nyet
alleenlick sijne Mat der alinger Landtschap gezworë, dieselue bij
oirë rechten en priuilegien te hal den vnd hanthauen; maer oick
him wederomb die alinge Landtschap sijne Mat gezworë vnd be-
loefft sijne Mat bij derseluer hoich- en gerechticheyt te laeten
verblijue vnd sijne Mat, mit oick derseluer stadtholder te leysten,
wellicken eydt vnd beloeffte, hoe ghijluyden desenthaluen naege-
vraechtet, wij v bij v selffs to betrachtë vnd wat ongemack
(woe ghij tselue nyet aff en stelt), v daer ouer aenkhomen mach,
to bedencken gegeven willen hebben. Gesynnë derhaluë, dat ghij-
luydë tselue terstondt affstellen, den drost (sijne beuehele nae)
mit sijner mat® huyse bewaerë laeten vnd den bruggheu oeck
aenstondt openen vnd allet in vorigen stände stellen. Ons bij
brengerë deses toeschrijvende to schrieuë, vuyt wat oirsaeck vnd
auctboriteyt ghij luyden tselue onderstandë vnd oick wat ghij
desen onses beuehels haluen tho doen oder to laten gemeynt zijn,
ons daernae to reguleren vnd hoichgedachte generale Regente daer
van to verstendigen. Gegeuë tho Arnhem den XXen Scptëbris
XVc LXVI.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof vau
Gelderland te Arnhem.

-ocr page 458-

ocxxxiv

2. Brief van den stadhouder, den graaf van Megen, aan den
drost van Harderwijk, Otto van der Sande, ten ant-
woord op een van dezen ontvangen schrijven, hem beve-
lende het huis in staat van tegenweer te brengen en mid-
delen te beramen om troepen ter verdediging te beko-
men. 20 Sept. 1566.

De stadhouder heeft uit het schrijven van den drost vernomen,
dat //die van der stadt die brugghe gesloten, dergestalt dat ghij
anders nyet vuyt moeget dan to der stadt waert in, vnd dat ghij
him des auondts die porte openen moetet vnd die wachte to hal-
den oren waelgefallen is."

Het een en ander verwondert den stadhouder zeer, die dan
ook thans aan de regeering van Harderwijk schrijft om dit af te
schaffen.

Doen zij dit niet en kan de drost hen niet weerstaan, dan
moet hij, zonder te laten merken dat hij brieven vanwege den
stadhouder heeft, hen een dag of drie hun gang laten gaan, zon-
der nochtans meer volk in te laten dan tot nu toe. Middelerwijl
moet hij den stadhouder melden of hij geen middel weet om
^^yeertich off vijfEtich haeckenschutten secretelick te bekhomen
vnd die oick secretelick opten huysë- te brengen." Yoorts moet
hij melden of bet huis eenigen tijd verdedigbaar is eu genoeg-
zaam van oorlogsammunitie voorzien en of de stad geschut genoeg
heeft om het huis te hinderen. Dit alles wil de stadhouder gaarne
weten, liefst hem daartoe binnen kort persoonlijk in Arnhem ont-
moeten. Hem direct antwoord verzoekende eindigt hij met de ver-
maning, ^^Wat ghij doet, dat ghij dit onse schrijuen secreet haldet."

Naar de oorspr. minuut in zijn geheel afgedrukt in Nij-
hoffs Bijdragen. Dl. V blz. 211, 212.

1) hij bekleedde deze waardigheid sedert 1560, althans in dit Jaar
komt zijn traktement voor het eerst op de rekening van den landrent-
meester voor.

-ocr page 459-

CCXXXY

3. De regeering van Harderwijk aan den stadhouder, ten ant-
woord op diens brief van 20 Sept., zich over een en ander
verontschuldigende^. 22 Sept. 1566.

Zij bieden zoowel betreffende den predikant, die onlangs bier
geweest is, als aangaande het bewaken van het huis hunne ver-
ontschuldigingen aan. Wat het eerste betreft, hun pastoor, heer
Rutger van Baer, was reeds voor ettelijke jaren, op verschillende
tijden en wegens verschillende overtredingen, door een geordend
geestelijke mondeling en schriftelijk voor een dief gescholden, die
zich ook aanbood hem het feit te bewijzen.

Hoewel zij nu hun pastoor meermalen bij zich hadden beschei-
den, hem bevelende en radende zich van die beschuldiging te
zuiveren en de gemeente niet zooveel ergernis te geven door het
laten rusten van een dergelijken blaam, en hoewel zij door hun
schriftelijke tusschenkomst bij de houtrichters van Putterbosch
bewerkten, dat hij op vrije voeten werd gesteld en hem zijne ver-
dediging werd toegelaten {,/So hie voirhin mit denselfften des feyts
haluen transaction gemaicket hedde") heeft bij niet alleen de ge-
ruchten, die over hem liepen en hun raad in den wind geslagen,
zoodat hij //tot groeten weemoeth der gemeinte" in //der kallinge"
bleef, maar nog erger gedaan.

Hij heeft zich namelijk andermaal met de houtrichters iu ver-
drag begeven en heeft zich voor eenig geld ten behoeve der maal-
mannen, benevens wat rogge om onder de armen uit te deelen,
van hen afgemaakt, waardoor hij zich schuldig verklaard heeft
en zich niet van zijn blaam als dief heeft gezuiverd.

De gemeente beklaagde zich hierover, terwijl toch //der mon-
nick twe jair nae der scheldinge alhir gebleuen," en daar de raad
bevond, dat hij door goeden raad of bevel er niet toe te brengen
was zich van het hem nagesprokene te zuiveren, had deze hem,
op aanhouden der burgers, voor twee jaar den dienst opgezegd en

1) vgl. bij dit en het volgende stuk hiervoor Bijl. XIX. 3 en 4, eu
voorts in deze Bijlage 16, getuigenis no. 46 en no. 31.

-ocr page 460-

OOXXXVI

verklaard dat zij hem niet als pastoor erkennen wilden, voor hij
zich van de ingebrachte beschuldiging gezuiverd had.

Voorts hebben zij ook een deel zijner rente ingehouden, doch
hem een ander deel nog laten genieten, in de hoop dat hij daar-
door er toe gebracht zou worden zich rechtens te verdedigen.

Het baatte echter niets, maar de pastoor //is oick soe with in
sijner bouerie voirtgefahren, dat eer idt gantze schependom on-
wairhaiEftich an oir eere vnd fame gescholden, vnd oick een pri-
vaet persoen vyt den schependoim mit groefflicken loegen, die
tot sijnen onuoirwindtlicken naedeell, wan sie wair waeren, strec-
ken sulden, onlangest bewoirpen, dat ommers van hem tho ge-
schien nicht geboirt bedde."

Het gevolg van een en ander was dat de burgers /yallenthaluen
ongonst op hem gewoirpen," en van den raad niet alleen begeer-
den hem af te zetten en een anderen zielzorger in zijn plaats te
benoemen, daar zij van zulk een eerloos man de sacramenten niet
langer wilden ontvangen, maar ook /^do eer op anspraicke van
dem belogenen gerichtspersone forum declinerde, angefangen doit\'
t\'slaen." i

Terwijl aldus de verhouding tusschen burgers en pastoor was,
zijn hier twee predikanten na elkander gekomen //nicht doirch
ons gehailet oif gefoirdert," hebben hier, evenals zij in naburige
steden hadden gedaan, eenige sermoenen voor de burgers gehou-
den en zijn voorts weer vertrokken. Of dit nu ketters waren, we-
ten zij niet, //so sie hir nicht geboirt weren vnd wall dickwils ge*

1) nl. Brand van Delen, vgl zijn verhoor in 31 dezer Bijl.

3) toen de eerste predikant in Harderwijk kwam, week van Baer
uit de stad en kwam waarschijnlijk pas in 1567 terug. De belangen
der Katholieken werden toen wellicht door den vroegeren pastoor Nico-
laas Jansen Schijn behartigd, dit blijkt uit het volgende regest: 9
Dec. 1568. De deken en het kapittel van St. Marie te Utrecht stellen
in plaats van den overleden pastoor Nicolaas Joannis wederom aan den
vroegeren Rutger van Baer. Vgl. De Meester", Hist. Gen. Kron. 1862,
blz. 358, archief van Harderwijk Loq 43 no. 38 en Bijl. XXVH. 16
no. 47 en no. 3.

-ocr page 461-

CCXXXVII

bruicket, dat die pastoir, oick die gardien, frembde predicanten
op dea predickstoell gelatben vnd gestellet."

Geenszins hebben zij, raadsleden, dus tegen eenige gelofte of
tegeu het verdrag met de^ edellieden gehandeld, en hopen daar-
voor dus ook geen ongenade van Z. M. te beloopen.

Wat het huis betreft, dit is indertijd onder de regeering van
den vorst van Kleef opgericht, op verzoek van de landschap,
wegens twisten tusschen de schepenen en de gemeenslieden van
Harderwijk.

üaar nu de stadhouder hun te Nijmegen op den landdag
bevolen had, de stad goed te bewaken
„so vielerley heimlicke
voirgaederinge in Duitschlandt albereit weren, om idt furstendom
Gelre onvoirsehenlick to overvallen vnd in to nemen," hebben
de twaalf gemeenslieden, uit de gilden gekozen, benevens de voor-
naamste burgers uit ieder gild, hun onlangs aan een en ander
herinnerd en begeerd, dat daar de stad niet zonder het huis kon
bewaard worden, noch het huis zonder de stad, zij er in voorzien
zouden, dat door het huis geen //ongemack" ontstond, en er op
aangedrongen dat de brug, waardoor allerlei volk in de stad ge-
bracht kon worden, gesloten werd en het huis evenals de stad
met eene wacht bewapend.

Daar zij zich nog herinneren hoe eertijds, toen Sweder van
Voorst drost was, de stad door de dienaars van den drost, tot
groot leedwezen van dezen, werd verraden, hebben zij op het
rondeel een tamelijke wacht geplaatst, uit de burgers genomen
ten behoeve van Z. M. en van zichzelf.

Ook hebben zij de poort, die tot de brug toegang verleent,
gesloten, daar men droogvoets die poort bereiken kan, alles met
het oog op de gevaarlijke tijden.

Zij meenen dan ook niet tegen eed en belofte gehandeld te
hebben, maar zich voor Z. M. en de landschap te kunnen ver-
antwoorden, en hopen dat de stadhouder met hun antwoord
tevreden zal zijn.

Naar het oorspr. stuk in zijn geheel afgedrukt in Nijhoffs
Bijdragen. Dl. V, blz. 215—218.

-ocr page 462-

CGXXXVIII

4. Request van heer Rutger van Baer, pastoor te Harderwijk,
aan den stadhouder van G-etderland, om zich te zuiveren
van de beschuldigingen, door den raad van Harderwijk
in hun brief (van 22 Sept.) tegen hem ingebracht,
(zonder dagteekening). Sept. 1566.

Aen mijn genadige heerë dan Staedtholder.

Edele walgebaeren, Genadiger beere. Ick verstae vyt sakare
missiuan aen Y. G. gasant van dar staidt van Harderwick vm oar
temerarium factum der nyen predicantë vnd destructie der kerken
tbo excuseren, van mijnen twyst, met dam varloepan monnyck
vnd apostata gebadt, gelick sie ock van die selue verdichte vnd
valsche loagan foer tue jaeren aen mijn beeren den Canzaler
vnd Eaaden Con Maies, doe si vm bescheyt van dar scandaloser
predicatiën van dem hilligen sacrament, die der monyck hadde
gedaan, bescheyt tho schrijnen worden varsocht, hebben gedaen.
Yp dath dan Y. G. mocht verstaen, wo onbillick sie aeuer mij
klagë, bagare ick Y. G. desse mijne antwort genedich willen
visiteren.

Ick doe wal gestaut dat die apostata mij vnd den pastor van
Barneuelt habb (doch buiten recht vnd raedan, als dat wij dam
gamenë pastoren vp Yeluwan vp orer conuocatiën, bynnë Arnhem
Anno 62 geholden, mar af solden hebben vntfangë dan vytgegauen)
geschulden, daer tho hie zekara conscappen, als dan pastor van
der Elburch heft doen produceren, vm orsacken dath si op
mij holden, woe ick van der scandaloser predicatiën van dam
hilligë Sacrament, als voergesacht aen mijn haaren Cantzeler vnd
Raede sal aeuer geschreuen hebben, des sich in der waerheyt
nycht sal befynden, Ym dam ons in desser diffamatie ta purgeren :

In dam ersten hebban wij vnse rekenscap van vntfanck
vnd vytgauan foer den Decano van Veluwen als pastor tho
Nyakerck, pastor van Arnhem, pastor van Waganyngan als

1) vgl. Bijl. XIX. 4.
3) vgl. Bijl XIX. 3.

-ocr page 463-

CCXXXIX

senioren van den gemenen pastoren daer tho geordinert, gedaen,
waer vyt sich befunden dat wij meer vytgegeven dan vntfange
hebben, allet nae vytwisiging oeren eygë haut.

üaer na hebben wij den principal, als den pastor van der
Elburch, met recht foer den Decano Velnws foergenomë vnd met
recht gedwongen sine falsche conscap tho reuoceren yn bij wesen
foeler froemer lueden, gestlick vnd wertlick, allet nae vytwisinge
der selfter getwygen oer eygen hant, verhaepende daernae vnse
saeke genoch verdedinget tho sijn, nam cassato principale cassatur
et accessor um.

Desse couscappen vnd bescheyt hebb ik dem gerichtzfrenden,
het meste del priuat, doch soe sie vermenden mij tho molesteren
hem altomal gementlick vp die raetkaemer aeuergelanget vnd
begert, sie solden dath wall scerpelick doerleseu. Bedunekte hem
mijn zaeken noch nicht genochsam vutschuldiget tho sijn, ick
wolde sie noch widers verdedyngen, ind aldues hebben sie mijn
bescheyt op den raethues wal] acht oft tyn daegen bij oer gebol
den, vnd daernae mij ter antwort gegeuen, sie weeren mijn richters
nicht, daen ick solde alhyr tho Arnhem foer mijn heeren den
Cantzeler vnd Kaede to kennë geuen vnd visiteren laetë, vnd soe
oir E. L. daen bekanden geuochzam mijn sake verdedynget tho
sijn, soe mosten sie ock tho freden sijn.

Daer op sijn ick aen hoichwise Raede Coe Maiest. mit mijn
schijn vnd bescheyt gereyset vnd dat laeten visiteren, vnd be-
gert eyn getuechnisse van oer E. L. aen den Ersaemen gerichte
van Harderwick met to deylen, waer op Hoechwise Raeden or-
dinerden vnd aen die staedt van Harderwick aeuer schreuen, dat

vyt schijn vnd bescheyt soe ick.......was vnschuldich

diffamirt vnd dat sie daerom mij mijn kerke vngemolestert solden
laetë regeren, foirbeholtlick soe sie enyge action crimineel oft
ciuil op mij bedden, solden si mij for mijnen competenten richter
foernemen vnd convocieren.

Hyr met, woewal sie mij aen hoechwise Raeden remitterden,

1) het Mer volgende was onleesbaar, men denke aan ; beuonden, of
iets dergelijks:

-ocr page 464-

CCXLYIII

ï I

! j synnen sij nocli nicht gesediget, bekant solfz, sie wuesten wall

\'I dath ick vnschuldicb were, dan ick behorden dem apostatam die

i;\' persone selfz fornemen, die mij hadde injuriert vnd dem laten

i I reuoceren.

Soe hebb ick den monyck bij den Burgemeister yn der tijt
l vm personlick met recht met hem tho ageren op dach Inuensionis

Se Crucis i), anno 64, soe die Monyck yn wertlick habit tot mij
V yn der kerken quaem, daer ick saet vnd sanck, met eyn bloet

rappier, foer gewalt\'beklaget, erbaeden lijf bij lijf, foet bij foet
to setten, sic solden vns beyde vns laeten ferborgê oft borge
leenen. Desse klage, eer dat sie aennemê, hebben sie vertagen
bees dem anderen dach, vnd doe rijplick eyndrechtich gesloeten,
heet weere gestlicke zaeke vnd personen, dair sic sich nicht yn
woldë laten. Ind suns hebb ick die zaeke vnd persone moetë
veriaeten.

1 Aengaende den moeien van Putterbuesch, soe heft sich be-

geuen, dath ick eyn arbeyder vm tue oft drye foer holtz, die mij
tho horden, tho houwen, gestelt hebb, welcker unwetende vngedeylt
< holt (daer aen nochtans nycht eyn ort guldens schaede gedaen)

j neder gehouwen, vnd gedeylt holt laeten staen vnd vergeten, gelick

sijn eygen konschap bij eede verklärt vnd foer dem gerichte van
ä( : Harderwick selfz gepassiert, met brenckt, dat doch mijnn personë

! nicht kan scadelick sijn.

I Doch so die malen vnd gemene huesluiden expresse richten

hebben, dat allet wes yn dat holt wort mysdaen, men aen den
grontheer vnd nycht aen huerlynge oft dacbloners (die nochtans
selfz dem lesten den scaden, daer yn sic die grontheeren brengen,
moeten, oprichten) verhaele, hebb ick ock des weges als grontheer
daer van hoer lueden moeten contenteren, gelick alle daegen van
manygë froemë maen vnwetende gescheyt, die ock durch
vnwetenheyt in desse penem pecuniariam et non criminalem fallen.

Nochtans hebben desse kleyne zaeke foer eyn swarlicke, ja
\'\' criminal geachtet, vnd mij des wegens van der kerken tho

1) 3 Mei.

2) maatmannen, vgl. hierbij de aanteekening onder Bijl. XIX. 4a.

-ocr page 465-

CCXLI

priuieren, sunder recht oft daer sie gantzlick geen seggen tho
hebben, want die Collatie bij dem heern Decano vnd capittel
S.Mary bynnë Ytrecht, oft bij Co. Maiest. staet vnd behort.

Dath ick mij darom nicht allen der moetwilliger molcstatïen
aeuer mij hebb hoechlick tho beklagen, dan dat sie mij ock mijn
jaerlix rente, soe die Cure vyt der
Staadt kiste heeft (vnd die sye
ock mijnen autecessori, woewall vnwillich vnd nae groete molestatie,
die sye hem ock deden, als al dem van Harderwick wall kundich
ys, hebben moeten betaalen hebben vnthalden, welcker nicht
ys dan eyn argument oerer quaeder gunst tegë mij vnd eyn blauwe
gloese haer mede tho verdedyugen, want sie ock ertijtz wall
3 oft 4 jaeren nae dem anderen, eer dat ick ymals met onwar-
haftige loegen des monyckz was beworpen, mij dieselue renten
sunder orsaeken hebben vntholden.

Ten leesten hebben sie vermeent mij vyt haestige vnd twistige
worden tho berispen foir oer gerichte tho stellen, dat sie soluen
actores et judices mochten sijn, tagen alle rechten, dat ick daerom
orsaeke hadde forum tho declineren, doch gepresanteert foar mijnë
competente of eenyge anderen vnpartijgen richter tho rechte tho
staen, al waer ick mijner vnschult soe foell orsaeken sail foer-
brengë, dath sie mij wall vngemolestert moetë laeten.

Nochtans sijnnë dath mal etlicke geweest, die dregeden doet
tho slaan, daen sijnna nycht die gamena burger, als sie schrijuen,
want dathmael sijnnen meer (woewali het kleynste dell daer was)
buerger vp mijner rechtferdigan zaeken guetgonners geweest, dan
tegen mij, dat ick bijnae eyn vproer solde hebben gemakat, daen
dath sijnnen geweest tyn oft twyntich ynwoners, die allen froemë
wal bekant, vnd foer achterklappers vnd scampfoegels van allen

1) wat die koninklijke collatie betreft, beeft Butger van Baer waar-
schijnlijk abuis. Op de lijst der koninklijke collatiën van pastoriën, in
1545 opgemaakt, komt de Harderwijker kerk niet voor, of\'t mocht zyn
dat de Harderwijkers die betwistten, vgl. v. Hasselt. Kronyk van Arnhem.
1790, blz. 125, 126.

2) vgl. hierbij Bijl. XIX. 2.

3) een mantel der liefde om zich mede te bedekken.

16

-ocr page 466-

CCXLII

froeme geachtet, die somyge vyt anderen steden vm oer boesheyt
sijnnen, somyge moytmakers, den durch fuerbidden der gemente
aen den strenge heeren Martë van Rossum, Marscalck loflijker
memoriën, doe andere oere consorten gedodet vnd verbannet
worden, dat leeuen is geschenckt, welcker dat gerichte als oprorygen
nae oer plebiscitnm behorden tho straffen.

Aengaende dem predicante, oft sie wnesten het ketters warë oft
nycht, ys nicht tho verhaelen, daen die buergemeisters seluen hebben
hem vyt der herberge twysschem hem gaende yn die kerke gebracht
vnd wedder vyt der kerken yn die heerberge.

Vyt dessen korten reeden könne V. G. verstaen, woe sie allen
orsaken hebben gesocht vm mij tho molesterë sunder recht, als
ick desse mijn antwort met brauen, schijn vnd bescheyt kan
verweren. Bidde daerom damodelick V. G. desse mijn excusation
allean tot mijne rechten willen verstaen vnd aennemë, want ick
orbodich sijn met lijf vnd leauen (want mat galt oft guet kan
ick tagen die
Staadt nycht rechten, oft processen sustineren) yn
fromicheyt mijn zaeke tho verdedyngë vnd V. G. sententie tage
alle mijn vijanden daar op tho verwachten. Dith doende zullen
V. G. wall vnd recht doan, vnd belonynge van Godt Almechtich
erlangen.

Naar het gelijktijdig afschrift in bat archief van het hof
van Gelderland. ®)

1) hier schijnt het woord //verdreven" of //Verbannen" uitgevallen.

2) vgl. Bijl. XL 3. 0., onder ad tertium, waaruit blijkt dat die
verdrijving enz. waarschijnlijk in ] 541 plaats bad. Waarschijnlijk heeft
hierop dan ook het volgende betrekking : 8 Aug. 1541. Brief van Johan
Bloemendaal, raad van hertog Willem van Gulik, dat hij het schrijven
van Harderwijk aan Maarten van Eossum bezorgd heeft. De Meester,
Hist. Gen. Kron. 1861, blz. 117.

3) het oorspr. stuk zal waarschijnlijk naar de landvoogdes zijn op-
gezonden.

-ocr page 467-

COXLIII

5. Brief van de landvoogdes, Margareta van Parma, bestemd voor
Harderwijk, maar den Sept. door den stadhouder

en het hof teruggezonden, als te zacht, behelzende antwoord
op den brief, 22 September door die van Harderwijk
aan den stadhouder geschreven. 27 Sept. 1566.

Vnseren Lieuen besunderen, Burgermeesteren, Schepe-
nen vnd Eaedt der stadt Harderwyck.

Copia.

Margarita, vau Godts genade etc.

Lieue besundere. Als wij bericht geweest dat ennige uyeuwe
predicanten, soe sich bevlieten vernyerongh der christlicker Eeligiou
in to vueren, onderstanden in de stadt Harderwyck to kommen
vnd aldaer etlicke sermonen den burgeren to doen, doch voirts
verreyset, vnd wij dan van wegen des Conincx, onsen genedichsten
liefsten herren, onses operlachten ampts hal ven, plichtich mit allen
moegelycken vliet to to sien, dat sijner Mats onderdaenen in de
aide Christlicke Eeligion, guden vreden vnd enicheyt erhalden
wordden vnd blijuen, soe hebben wij nyt onderlaeten können v
gantz ernstlyck to ermaenen der gelycke nyeuwe predicanten
toekompstelyck nyet toe to laeten, voel weyniger to haelen, doen
haeleu, forderen odere in der stadt oft gebiede der seluer pre-
dicken to laeten, naedem v wael bewust, dat sullicx is tegen
will, meynong vnd verbott sijner mats vnd dat jae billick, dat
gelyck de selue sijne mat einen yederen in dem furstendomb
Gelre en Graeffschap Zutphen sijne preuilegiën, vryheyden vnd
alden gebruycke onuerbreckelyck gehalden, men oyck die dingen
van aldts gebruyckt der hoogher ouericheyt aentreffende, wóe die
Eeligion, bij den alden wesen vnd gebruyck erhalde, woe men
oyck eydtz vnd schuldiger gehoersaemheyts haluen to doen plich-
tich. To dem dat die gedeputeerde der Lantschap, soe voir sijne
Mat als voir ons, sich to meermaelen hebben vernemen laeten, sij
wollen bij die aide Catholische Eeligion beharren, vnd die daer-

-ocr page 468-

CCLXIV

k\'

Pr

tegen doen wollen, selfs straffen helpen, versoeckende derhaluen,
dat men ghein Inquisitoren im lande schicken soll, daerenbouen,
aengesien dat die voirs. predicatiën oyck sijn tegen den affscheydt
met den supplicerenden adel deser sijner mats Nederlanden den
XXIIIIe^i dach Augusti lestvergangen gemaeckt, vermeldende
onder anderen, dat men nyet en sol predicken ter plaetzen daer
voer datum voers. nyet gepredickt en was geweest, twellick doende
vnd alle dingen der Religionhaluen bij den alden wesen, gebruyck
vnd obseruantie erhaldende, ter tijt toe dat bij seine Ma* ein
generale ordnong daerop gemaeckt sal sijn, der wellicker ghij
alsdan met sult genyeten, sult sijne Ma* to der seluer aenkompste
in desen landen, die als v wael voirkommen, vermits Godtlicke
verbenghenisse korts sijn wirdt, veroirsaecken sullicx tegen de stadt
Harderwyck met alle genaede to gedencken vnd erkennen, daer
wij oick die bant genedelyck aen willen balden vnd bouendein
sult allerley verloip, soe die vernyerongh der religion gemeynlyck
met sich brenght, voirkommen, daer anders doende men sijner
Mats ongeneede heeft to erwaerten. Dat. Bruessei den XXVIIen dach
Septembris XVc LXVI.

Naar het gelijktijdig afschrift in het archief van het hof
van Gelderland.

1) de brief zelf werd den 29sten Sept. door den stadhouder aan de
landvoogdes teruggezonden, vgl. 7, hieropvolgende.

-ocr page 469-

CCXLYIII

6. Brief van de landvoogdes aan Harderwijk {evenmin als de
vorige afgezonden ult^ Sept. 1566,

Soubz correction.

Den Ersamen, onsen lieuen besunderen. Burgermeistern,
Schepen vnd Eaedt, voirt twelff gemeynsluyde vuyt den
ghilden vnd principaelsten burgeren vuyt yedere Gilde,
der stadt Harderwyck.

Margarita etc.

Ersame, Lieue bisundere. Wij sijn verstendicht worden, nyet
alleenlick van die nye kettersche predicatiën, soe daer binnen der
stadt, in den kercken des Conuents der Minderbroeders oder
gaudenten voirgenomen, gedaen vnd bij v luyden gestadet vnd
toegelaten zijn worden, maer oick van den vermetlicken vnd onbe-
hoirlicken inbroeck, soe in Co Mat® vnses heren hoicheyt daetlicker
wijs geschiet, mits bij v Burgermeistern, Schepenen vnd Eaedt
ingenomen zijnde sijner Mat« huys, die bregghen gesloten, id geschut
daer aff gehaelt, die porte ewech doen draegen, die dach en
nacht waken bij v selffs aengeveerdet, sijner Mats drosten zijn
gewalt, macht vnd aucthoriteyt benomen, vnd daer en teyndens die
vurs. en oick die groote kerken verwuestet, beroouet, die orna-
menten verdoruë vnd belderë ont stucken geslagen, allet onbe-
hindert vnd onbelettet van v luyden. Wij hebben gelyckfals
verstaen die excusatiën, soe bij v daerop aen onsen neue den
Grave tho Meghen, Stadtholder geschreuë, vnd kunnen in statt en
van wegen onses heren des Conincks voirschreuen wij v luyden
nyet verhalden, dat sul lick onbillick vnd onlydelick voernhemen
ons nyet genouchsaemlick kan verduncken, dat oick wij sullicke
redenen, die ghij opgemelter saecken haluen voergewant, in egheenë

1) vgl. het hieriu voorkomend bevel om de kerkroovers te straffen
met het volgende stuk. De hier afgedrukte brief moest volgens later
bevel bij den stadhouder blijven berusten, hij kon desgevorderd monde-
ling de hierin vervatte bedreigingen doen. Vgl. het volgend stuk.

3) vgl. hiervoor 3.

-ocr page 470-

COXLVI

dejle so gestait to sijn to erachten weten, dat sij bovengerurte
aennemen vnd gestaden der ketterschen predicantë, daetlicke
inneminge des huyses vnd die beroeuinge der kercken verdedingë
moegen. Derhaluen in statt sijner Mat® mit allen ernste gesynnende
vnd
V luyden beuehelende dat, soe wij verstaen dat die predicanten
wech sijn, ghij luyden die selue otï oirer gelycke, noch binnen
die stadt, noch in dë Schependomme nyet meer predicken laeten,
dan alle sullicke predicken mit alle macht behinderen vnd keerë,

V oick mit uwen pastoer...... vnd den dienst Goidts geschien

latende als tot noch toe geschiet is, straffende die ghoene, die
sullicke beroouinge der kercken gedaen hebben, als më sullicken
kerckenroeuers to straffen behoirt. Oick den Drost (woe vorhen
geschiet) mitten huyse bewerden laten, sich der wachten bij
daege en nachte enthalden, die brugghen weder op doen, id
geschut en die porten restitueren vnd sunst allet in vorigë
stände stellende vnd eyntlyck dat ghijluyden oick die vurss.
kerckë weder repareert vnd verordent in vuegen vnd manieren als
sij geweest sijn, mit erstadongh aller schaden reparatie des ghoenë
wes gebroken vnd restitutie oder weder genough alles wess daer
vuyt gehaelt is. Vnd dit alles vnd samentlick bij verliess alle
uwer priuilegiën en vrijheyden in allen sijner Mats landen vnd
oick bij derseluer sijner Mats hoichste ongenade. V luyden eyntlick
nyet verhaldende, dat ingevalle dit tegenwoordige onse beuel in
allen sijnë deylen nyet onvertochlick vnd aensehens deses en worde
naegeleefft, wij van nu als dan alle die vurss. uwe priuilegiën en
vrijheydë opschorten vnd opheffen, biss ter tijt vnd wijlen toe dat
ghij dem allen werckelick sult nagegaen vnd voltogen hebben
vnd dat in dem gefalle wij aenstondt aen allen oirden bouenge-
rurter desser sijner Mats Landen gebiedë en beuehelen sullen doen

V bovengerurte preuilegiën en vrijheyden middeler tijt nyet te
laeten genieten. Gesynnende derhaluen ons aenstondt toegeschreuë
to worden, wat ghij gemeynt sijt to doen, uwe brieuë van ant-
woirde in handes des vurss. onses neuë den Grauë tho Megë

1) hier was het vervolg onleesbaar. Bedoeld is natuurlijk Eutger
van Baer, misschien heeft er „verzoenen" of iets dergelijks gestaan.

-ocr page 471-

CCXLVII

schickende, om ons die mittë postê to worde ouergesonden, want
bij gebrek sulliekes wederscbrijuens, wij tselue sullen balden voer
weygeringe eü folgents yets gerurte beuel sonder vertreck to doen
doen nyet onderlatë, daer nae gbijluyden v mogen weten to ricbten.
Gegeven, etc.

Naar bet oorspr. stuk in het archief van bet hof van
Gelderland.

7. Gedeelte uit een brief van de landvoogdes aan den stadhou-
der van Qelderland. 6 Oct. 1566.

Mon cousin. Ayant veu vostre lettre du dernier de Septembre
passé, par laquelle renvoyant celle quaoy escript à ceulx de la
ville de Harderwyck, pour avoir samblé à vous et au chancellier
et momboir trop doulce, demandez que je leur en escripuisse
vne de plus de roideur, il s\'est de rechef délibéré la dessus en
conseil et en fin résolu dè dresser la lettre de la teneur que la
verrez par double que, (suyvant ce qu\'auez désiré et conuient
ainsy) j\'ay commandé fust joinct à ceste, en laquelle ne leur va
commande de chastier ceulx, qui ont saccaigé les églises et y brisé
les images, d\'autant que entendant, que ce sont esté ceulx du ma
gistrat mesme, il ne sambloit conuenir ordonner, qu\'ilz chatias
sent eulx mesmes, comme chose qui se scait ne se feroit, com
me aussy ne leur ordonne la réparation de ce qu\'a esté rompu
ny restitution de ce que a esté emporté des églises, plus auant
que verrez par le dit double, ayant samblé remettre cela à vous,
pour (venant deuers vous les députez de ladite ville, selon que le
leur commande) leur encharger et ordonner de faire en cela, ce
que par advis du conseil trouverez conuenir, aduisant par ensem-

1)

vgl. het voorlaatste stuk.

3)

vgl. het volgende stuk.

I-

3)

vgl, het vorige stuk.

1\'

-ocr page 472-

CCXLYIII

ble, combien auant il sera bien leur commander laditte réparation,
ne se pouvant tout ainsy refaire jusques à la dernière image, n\'y
tout en instant, leur préfigeant partant quelque temps, competent
à cest effect, et vsant pareillement endroiet la restitution de ce
que a esté emporté, à quelle fin se pourriont faire publications
eu la ville, que chacun, qui en auroit quelque chose, eust à la
rapporter sur certaines paines. Et au regard de la commination,
il m\'a samblé aussy conuenir que d\'icy se deust vser de la par-
ticulière, qu\'avez aultrefois aduisé, par suspension de leurs fran-
chises sur les toulieux", mais les comminant ainsy en termes gé-
néraulx, remettre la dite particulière à vous, pour leur declairer de
bouche, que pour commenchement de chastoy se feroit cela que
diet est, \'s ilz n\'accomplissoyent ce que je leur commande, et
que après ilz auriont encoires à attendre, ce que succederoit de
de l\'indignation de Sa Maté.

Uit den brief, in zijn geheel naar het oorspr. stut in het
archief van het hof van Gelderland, uitgegeven door Nijhoff
in diens Bijdragen voor Yad. Gesch. Dl. YI blz. 69—73.

8. Brief van de landvoogdes aan den raad, de gemeenslieden en
de burgers van Harderwijk (ingesloten bij haar gelijktij-
dig en brief aan den stadhouder.) 6 Oct. 1566.

De hertogin heeft vernomen //van de nybe kettersche predica-
tiën, soe onlancx binnen de stadt in der mindebroederen oder
gaudenten kercke bij einen vuytheymschen angekömenen predicant
gedaen, vnd bij v gestadet sijn wordden, vnd nementlyck dat den
XXII®" dach des verleden maents Septembris ongeverlick, nae
dem id sermoen geeyndiget, twelff mans ende aldaer nyet onbe-
kant, toegegangen, vnd de voirsz. vnd oyck de groite kercke ver-
wuestet, berouet, de ornamenten verdorven, vnd de beelden in
stucken geslagen hebben, allet onbehindert vnd onbelettet van v
lieden."

-ocr page 473-

OCXLIX

Bovendien hadden zij de bruggen van hefc huis gesloten, die
met de poorten in de stad gebracht en den drost zijn gezag be-
nomen. Hunne excusatiën, derhalve aan den stadhouder gedaan,
zijn ontoereikend. Zij beveelt voorts, daar de predikanten nu weg
zijn, dezen of dergelijken in stad of schependom niet te lijden. Ook
moeten zij zich met den pastoor verstaan, den godsdienst in ker-
ken en kloosters als van ouds laten voortgaan, de kerken reparee-
ren en ten slotte huune gedeputeerden aan den stadhouder zenden
om diens meening te verstaan, i)

Yolgens eene gelijktijdige copie van den oorspr. brief in
het archief van het hof van Gelderland.

9. Publicatie, te Harderwijk geschied op 6 Nov. 1566.

Het beschadigen van kerken en kloosters wordt op de hoogste
straf aan een ieder verboden.

Yolgens eene copie, gecollationeerd door Theodorus Peda-
nus, op fol. 44 van Papiers d\' Etat et de 1\' Audience no.
517, op het rijksarchief te Brussel.

10. Verdrag, door den raad van Harderwijk, in overleg melde
gemeenslieden, opgericht om rust en vrede te bewaren,
gepubliceerd na klokkenslag, vanaf de pui van het raad-
huis, op 24 Dec. 1566.

Die van de oude Katholieke religie krijgen de Minrebroeders-
kerk en alle andere kloosterkerken om te preeken en mis en sacra ■
men ten naar behooren te bedienen.

1) 12 Oct. schreef de stadhouder aan de landvoogdes, dat er nog
geen antwoord vau Harderwijk was ontvangen, 13 Oct. vroeg hij in een
brief aan Harderwijk met aandrang om antwoord, (blijkens de oorspr.
minuten in het archief van het hof van Gelderland.)

2) of Dirk Voet, zooals zijn Hollandsche naam luidde, deze was
secretaris van Harderwijk.

-ocr page 474-

CCL

Die van de nieuwe religie krijgen de Vrouwenkerk.

Yoorts mag men elkaar om de religie met werken, woorden
noch gebaren smaden of lasteren, de eerste maal op 10, de tweede
maal op 20, de derde maal op 40 pond boete en voorts op straffe
naar uitwijzen der schepenen.

Dit alles geldt tot eene nadere reformatie of bepaling aan-
gaande de religie, door den koning te maken.

Naar eene, door Theodorus Pedanus gecollationeerde copie,
op fol. 41 en 42 van Papiers d\' Etat et de 1\' Audience, no
517, op het rijksarchief te Brussel.

11. Publicatie, geschied te Harderwijk op 24 Dec. 1566.

Niemand mag, op verbeurte van 40 pond, en verder op straffe
naar uitwijzen der schepenen, iets aan het blokhuis vernielen of
daar iets van daan halen.

Volgens eene copie, gecollationeerd door Theodorus Peda-
nus, op fol 43 van Papiers d\'Etat et de l\'Audience no. 517,
op het rijksarchief te Brussel.

12. Verbaal, opgemaakt door Peter van Apeltoren en Godert
Pannekoek, omtrent het door hen met den Harderwijker
raad verhandelde. 26 Aug. —9 Sept. 1567.

26 Aug. Volgens commissie der hertogin van 17 Juli zijn
wij, Godert Pannekoek en Peter van Apeltoren den 26sten Augustus

>

l

1) hunne instructie, die op denzelfden dag hun gegeven werd,
vindt men bij Van Hasselt. Stukken, I. blz. 204 etc.

-ocr page 475-

COLI

des avonds binnen Harderwijk gekomen en hebben den volgenden
dag voor ons bescheiden de burgemeesters indertijd. Toen ver-
schenen Lambert Brinck en Wolf vaa Ommeren, welken wij den
brief der hertogin, aan den raad geschreven, vertoonden, bun
aanzeggende dien in den raad te doen lezen.

De burgemeesters namen den brief toen mede, maar brachten
hem weldra, nog verzegeld, weder terug, want daar het opschrift
mede aan den schout was gericht, konden zij dien niet openen :
hun voorgangers hadden gelijke brieven van het hof, die ook
mede aan den schout gericht waren, niet willen openen, waarop
hun andere waren geschreven. Voorts beweerden zij dat de schout
met hun jurisdictie niet te maken had. Eindelijk namen zij hem
mee en zouden hem openen, als de schout er niet bij behoefde te
zijn, mits daar geen praejuditie uit volgde. Dit beloofden wij op
hun verzoek in ons verbaal op te nemen.

Daarna kwamen zij met den secretaris terug en zeiden het
bevel der hertogin gaarne te willen nakomen, voorzoover het niet
tegen stadsrechten en privilegiën streed, /ydan soe die credentie
vermelde van wijder bevel, wolden wel begeren, dat wij tselfde
wolden ontdecken, mede seggende of wij ghjen ander commissie
en hadden. Wair op wij oir Eers. geantwoort, dat wij onsen
vorder Bevel tot gelegener tijt, alst onss noodich, sollen ontdecken,
end dat sij wal saghen vuyther credentie, dat wij commissie
hadden van oer hoecheyt, hadden anders ghyen bezegelde com-
missie dan alleen een authentyck copia, durch onsen griffier
geanthorizeert," ook dat het niet gebruikelijk was de commissie
te laten zien. Nadat de burgemeesters andermaal verklaard hadden
ons te willen behulpzaam zijn, voorzoover het niet tegen hun
//stadtrecht, gewoente end privilegiën" streed, gingen zij heen.

27 Aug. Den 27sten Augustus bescheidden wijden pastoor voor
ons en verzochten hem de bekwaamsten uit de Katholieke bur-
gers op te noemen, teneinde die te verhooren. Hij verzocht hiertoe
de hulp te mogen hebben van Hendrik van Zevenair en Wolter

1) h.unn^\'^instructie, die op deazelfden dag hun gegeven werd,
vindt men bij yïtn.\'Hasselt. Stukken I, blz. 204 etc.

/

-ocr page 476-

OCLII

Buszhalt //welcke vast al den handel voer ende nha hadden er-
faeren."

Deze drie verschenen voorts en naar hunne aanwijzing hebben
wij de Katholieke burgers op eeu lijst gezet (gemerkt A), de geu-
zen op een lijst (gemerkt B.)

Vervolgens vernamen wij dat burgemeesters, schepenen en raad
de afwezige raadsvrienden verschreven hadden te komen en dat
zij heden voormiddag op het raadhuis de 24 gemeenslieden of
het meerendeel derzelver gehad hadden //end daer getractiert end
onder ander gesloeten, dat men voir onsz ghyen kontschap ghe-
veu solde, then wehr men sie dairvoir nae Stadtrecht aengesproec-
ken hadde voer oere Eaedt, twelck onsz apparentlick ducht ge-
schiet tzijn, want wij voert dair nha twee nha den anderen van
de vier end twintich ontboeden, daer van die een, alsz nemptlick
Gerrit Holdorp voir Antwort ghaf, tho willen khomen, doch vuyt
gebleuen, en die ander, als tho weten. Wolter Barghe, dat hij in
een stadt van rechten sat, edoch sijn dieselve twee vursz. noch
tzavonts beyde bij ons ersehenen, end alsoe oer contumacie purgeert,
wel mede verclarende dat de Eaedt die vier end twintich gemeyns-
luyden hadde doen versameien end gesloeten, dat sij nyet voer
onsz dan nha oire stadtrecht sullen tuyghen, doch weren mer dar-
thien of verthien gemeynsluyden present geweest.

End soe voirt bij ons alleyn geholden Gherrit Holdorp, end
hem eyn geboirlicken Eidt afgenhamen umb thanderen daechs,
wesende Eestum Decollationis Joannis, sijn kontschap der waerheyt
tho geuen."

29 Aug. Gerrit Holdorp verklaarde bereid te zijn kondschap te
geven, maar de burgemeesters hadden hem vanwege den raad ver-
boden om anders dan voor den raad te getuigen. Hij begeerde
dat wij de burgemeesters eerst zouden hooren, waarop hem geant-
woord werd dat burgemeesters en raad maar met hem mee moesten
komen, dan zouden wij hen in zijne tegenwoordigheid zoo berich-
ten, dat andere burgers niet zouden worden afgeschrikt om te
getuigen. Latèr kwam hij met de burgemeesters Lambert Brinck
en Gerrit Maurissen, waarop wij commissarissen hun voorhielden,
dat zij verplicht waren ons te assisteeren en dat gelijke commis-

-ocr page 477-

CCLIII

missie aan anderen voor andere plaatsen was verleend, gelijk wij
de informaties ook in Elburg badden genomen.

Zij beriepen zich vervolgens op vroegere informaties over andere
zaken, in tegenwoordigheid* van den raad genomen. Wij antwoord-
den, dat al hadden zij zulke privilegiën, het nu crimen laesae
majestatis betrof, //waerinne alle privilegiën cesseren." Zij moesten
zich voorts maar goed bedenken om de gecommitteerden van \'s ko-
ningswege hun informatien niet te beletten, en al bedachten zij
zich kwalijk, zoo wilden wij toch de gildemeesters bescheiden en
hen hartelijk vermauen Z. M. te gehoorzamen //end voert sulcken
vliet aenwenden, waerbij men solde spuren, dattet bij onse schulde
nyet thoe eu queme, dat wij onse commissie nyet volfuerden."

Nog eens opnieuw vermaand, begeerden zij het besprokene den
volgenden dag hun mederaadsvrienden aan te brengen en verzoch-
ten dat wij onze informaties zoolang zouden opschorten en ons bij
den raad om antwoord vervoegen.

30 Aug. Den volgenden dag kwamen toen Lambert Brinck en
Gherrit Maurissen, begeerende dat wij bij de burgemeesters, sche-
penen en raad op het stadhuis zouden komen. Daargekomen lie-
ten de gemeene schepenen ons door Gerrit Maurissen aanzeggen,
dat zij bericht waren aangaande de getuigenis, door het tweetal
den vorigen dag gedaan //doch kosten sich daer vuyt onder sich
nyet anders noch bevinden, dan dattet selue streckte tegen het
tractait van Yenloe, oir priuilegie end older gewoente, begheren-
de alsz noch derhalue van hem dair mede onbeswaert wolde laeten
blijuen."

Ten onrechte hadden voorts de gemeenslieden aan de commis-
sarissen verteld, dat zij hun verboden zouden hebben kondschap
te geven, zij hadden alleen der stad rechten en privilegiën hun
voorgehouden. Commissarissen antwoordden reeds verklaard te hebben,
waarom de informaties door hen alleen te nemen waren en vroegen
verder of zij de informaties wilden toelaten of niet, en dat wij
het noodig achtten hen ieder afzonderlijk af te vragen of zij
kondschap wilden geven of niet, met nog andere redenen en
tegenredenen.

Zij begeerden, dat zoo wij onze commissie na wilden leven^

-ocr page 478-

CCLIV

wij geduld zouden oefenen, totdat zij den stadhouder gevraagd
zouden hebben die af te schaffen, daar het ook tegen het verdrag
streed, met dezen gesloten, //te mehr soe oir die drye hoeftsteden
Nijmegen, Arnhem end Zutphen thogesacht hadden, dat sij het
verdrach sollen aennhemen, sy wollen oir privilegiën end ge-
rechticheyden helpen verdedinghen, welcke steden sij derhaluen
oeck wollen versoecken." Daarop verzochten wij hun hunne
bezwaren op papier te brengen, op dat die niet grooter of kleiner
werden voorgesteld en zeiden verder dat op antwoord van den
stadhouder te wachten ons niet doenlijk was, daar het tegen onze
commissie streed lang te wachten en wij hier al den vijfden dag
waren opgehouden. Wij wilden echter wachten op een antwoord
van kanselier en raden deswegens, van wie zij Maandagavond
wel antwoord konden krijgen, en naar dat antwoord wilden wij
ons gaarne schikken.

Na allerlei redenen gingen zij heen ^ en hebben terstond een
dienaar te paard met een brief naar kanselier en raden gezonden,
waarin het verhandelde vermeld werd.

2 Sept. Den ä^en September kwamen \'s morgens de burgemee-
sters Lambert Brinck en Ommeren, ons aanzeggende dat hun ge-
zanten met antwoord van Arnhem waren teruggekomen //alsoe dat
oir Ers. voir ditmael musten lijden dat wij onse commissie alhier
achtervolgden end informatie nhamen." Zij begeerden echter, dat
wij daarmee tot den volgenden dag zouden wachten, opdat zij
met de twaalf gemeenslieden konden confereeren en te zamen een
protest overleggen. Wij antwoordden, dat wij niet langer konden

1) vgl. dit verdrag, dat 7 Maart 1567 door de Harderwijkers werd
bezegeld, bij Van Hasselt. Stukken Dl. I, blz. 163 enz. Dit behelsde
(a. w. blz. 165) dat het door de stad misdrevene zou blijven »stain
tol genade van zijne Mat."

3) vgl. van Hasselt a. w. Dl. I, blz. 153, waar een ,/Vorbitlicke
schrift" dezer steden tön behoeve van Harderwijk (dato 19 Februari)
voorkomt.

8) Maandag viel toen op 1 September.

4) vgl. dezen brief en het antwoord in 13, hierop volgende.

-ocr page 479-

CCLV

wachten, die protestatie konden wij later wel in ontvangst nemen.

8 Sept. Den S^en Sept. kwamen de voornoemde twee burge-
meesters en leverden ons de protestatie ^ over, (onder letter A
hierbij gevoegd) en begeerden acte daarop, waarop wij antwoordden,
dat wij bet in ons verbaal hadden gezet, hun de betreffende
passage voorlezende.

5 Sept. Den S^en Sept. hebben wij aan kanselier en raden ge-
schreven om zeker advies, of wij de schepenen met de twaalf
gemeenslieden hooren zouden of ettelijke van hen, daarbij voegende
een memorandum of opteekening van nieuwe tijding.

Sept. Den 63en Sept. hoorden wij de depositie van Herman
Leyendecker, die op de Luttekenpoort gewoond had en de ge-
vangenen bewaarde.

De raad had hem verboden iemand bij den drost te laten //dan
soe de raedt vernhamen hadde, dat hij den drost het best gern
van spijse end dranck gedaen hadde end tho wel hem troestelick
muchte geweest zijn, hebben die schepenen hem van zijn ampt end
van de poerte gesath" begeerende voorts dat de commissarissen
hem gedachtig en behulpzaam zouden zijn.

9 Sept. Den Qden Sept. kwam antwoord van kanselier en raden
op onzen brief van 5 Sept. Yerder hadden wij den schout al
meermalen bevolen opteekening van hen, die Brederode gediend
hadden, te doen, welke opteekening onder letter B hier bijge-
voegd is.

Extract naar fol. 446 recto—460 verso van Papiers
d\' Etat et de 1\' Audience no 517, op het rijksarchief te
Brussel, onderteekend door Peter van Apeltoren en Godert
Pannekoek.

1) vgl. 14 dezer reeks.

2) hij werd bij de vernieuwing der schepenen op 11 Maart 1568
weer hersteld, vgl. De Meester. Hist. Gen. Kron. 1862, blz. 354.

3) vgl. 17 dezer reeks.

-ocr page 480-

CCLYI

13. Adres van burgemeester en, schepenen en raad, benevens
het meerendeel der gemeenslieden van Harderwijk, aan
het hof van G-elderland, betreffende de commissarissen,
1 Sept. 1567 (met het antwoord).

De commissarissen Godert Pannekoek en Peter van Apeltoren
waren met een brief der hertogin gekomen, waarin deze gelastte
den commissarissen behulpzaam te zijn. Dezen hadden gevraagd
of men zou toelaten dat zij verhooren instelden, en zoo schepenen
werden gedagvaard, of zij dan ook komen zouden. De raad was
gezind, ofschoon meenende dat volgens het verdrag de zaak tot
de komst des konings zou blijven, de verhooren toe te laten,
mits in het bijzijn van twee schepenen en den eed door een
stadsbode af te nemen. De commissarissen hadden verklaard dit
niet te kunnen doen. Als dienaars en regenten der stad zijn hun
vragen te doen, die zij niet kunnen beantwoorden.

Zij wenschen derhalve dat den commissarissen anders gelast
worde, of wel drie weken uitstel om zich tot de regentes te
wenden.

Het hof verklaart hierin niet te kunnen beslissen, daar de
last door de regentes is gegeven.

Yolgens regest vau de Meester, Hist. Gen. Kron. 1863,
blz. 183, 184.

14. Extract uit de protestatie, door die van Harderwijk, wegens
de informaties, aan commissarissen, ingeleverd op 3 Sept,
1567.

Dergelijke informatie is nooit meer geschied, er zal twist uit
voortkomen, zij strijd tegen het traktaat van Yenlo en tegen het
verdrag met den stadhouder, inhoudende //dat wat die inwoeners

-ocr page 481-

CCLVII

deser stat misdaen moeghen hebben, bhjuen staen sal to genade
Sijner Mat/\' Zij laten onder beding, dat hunne vrijheden hun er
niet door benomen worden, de informaties toe.

Naar fol. 461 en 482 recto en verso van Papiers d\' Etat
et de r Audience no. 517, op het rijksarchief te Brussel.

15. Vragen door de commissarissen Peter van Apeltoren en
Godert Pannekoek, doctoren in de rechten en leden van
het hof van Gelderland, aan Harderwijker burgers ge-
daan, bij hun onderzoek in September 1567 en daarna
ingesteld, op schrift gebracht 8 Sept. 1567.

1. Wat gebeurd is aangaande oproer, predikatiën, beeldenstorm,
kerkschending en andere nieuwigheden, verleden jaar begaan ?

2. Vanwaar een en ander zijn oorsprong heeft?

3. Wie de oorzaak zijn geweest ?

4. Of die binnen de stad zijn of dat het eenigen van buiten
zijn geweest?

5. Of ze bij eenigen gesolliciteerd zijn door brieven tot invoe-
ring der nieuwe predikanten en predikatie der sectarissen ?
Van wie die sollicitatie geschied is, en dat men de origineele
brieven (die men wel weet derhalve geschreven te zijn) met
de minuten der daarop geschreven antwoorden exhibeere en
overgeve.

6. Of de magistraat er aan schuldig is of eenigen onder hen en wie ?

7. Hoe de magistraat gezind is, zoowel ten opzichte der religie,
als jegens Z. M.?

8. Of de magistraat en de gemeente elkaar onderling wel verstaan?

9. Van welke religie de gemeente is of het meerendeel daarvan ?
10. Hoe de hoplieden en soldaten zich jegens den magistraat en

de burgers houden ?

17

-ocr page 482-

CCLVIII

11. Of men daar nog eenige predikatiën doet of vergadering
houdt, zoo in het openbaar als in het verborgen ?

13. Wie de predikanten waren?

13. Waar zij gelogeerd hebben?

14. Met wie zij meest omgingen, zoowel vóór zij begonnen te
preeken als daarna ?

1.5, Wie de hoofden en leidslieden der beeldstormers waren en
de auteurs om de wapens in de hand te nemen en zich met
rebellie, ongehoorzaamheid en weerstand tegen Zijne Majesteit
te stellen ? i)

19. En hoewel men zeker weet dat de gealtereerde steden van
Gelderland in de maand December door de gedeputeerden
van het consistorie der sectarissen van Antwerpen geinviteerd
zijn afgevaardigden te zenden op de bijeenkomst van genoemde
consistoriën, vragen zij nochtans of dit geschied is, of indien
niet, of zij ook iemand volmacht gegeven hebben?

20. Wie degenen zijn, die op de voornoemde bijeenkomst te Ant-
werpen gezonden zijn geweest?

21. Wat daar gehandeld of gesproken is ?

22. Wat diensvolgens door hen gedaan is ?

Onder stond : Actum den 8 Septembris a" XVc, LXVII,
Naar fol. 90 en 91 recto en verso van Papiers d\' Etat et de
l\'Audience no. 517 (Conseil des troubles no, 23), op het
rijksarchief te Brussel.

1) de vragen 1—15 staan eveneens in de instructie dezer beide
commissarissen, vgl. v, Hasselt, Stukken L blz. 204 enz. Deze instructie
is gedateerd 17 Juli 1567.

2) de artikelen 16, 17 en 18 ontbraken. Al de hier genoemde
vragen, ook die van 19—22 zijn aan de straks aangehaalde instructie
ontleend, met overname derzelfde nummers. Van de no, 16—18 en
23 en 24 dezer instructie waren echter, zooals men bij vergelijking
zien zal, geen vragen te maken.

-ocr page 483-

CCLIX

16. Getuigenverhooren, door de commissarissen Peter van Apel-
toren en Godert Pannekoek te Harderwijk gehouden.
1 — 11 September 1567.

1 September, no. 1. Hendrik van Sevenair, oud 50 jaar, op
zekere artikelen onder eede geexamineerd.

art. 1. Gevraagd op het eerste art., zegt dat de eerste nieuwig-
heid, die hij hier gezien en gehoord heeft, is geweest rumoer op
de straten, dat zij met een nieuwen predikant van Elburg kwamen
varen. Hij ging vervolgens op de lage brug en zag ze daar voorbij
varen en is vervolgens naar huis gegaan en heeft gezien dat
Eeynier met meer anderen met den predikant voor zijn huis
heenging naar Hendrik Haeze\'s huis. Den anderen dag gingen zij
met den predikant naar de Broerenkerk en hebben hem op den
preekstoel geleid, waar hij tweemaal gepreekt heeft. Yerder is
gekomen de Mandemaker, die daar ook gepreekt heeft. Toen ter
tijd was hij niet in de stad, maar hij heeft hooren zeggen, dat
toen de boel in de kerk vernield is, gelijk hij ook later gezien
heeft. Yerder zegt hij dat een tijd daarna de 12 gemeenslieden
op het schepenhuis woorden hebben gehad (van welke hij, getuige,
een is) maar hij kwam op het laatst:

doch heeft gehoert dat die anderen van die gemeinte was
voergegeven, will men vernemen dat ment all in die groete kercke
aen stucken slaen wolde, wat oer Eers. dochte, dat men een yeder
gilde ontboede, dat ellick gilde het oire dairvuyt haelde, twelck
zoo gesloete worde end oeck geschiede."

Wie nu O. L. Yrouwebeeld en het groote kruis hebben ver-
nield is hem onbewust, want het gebeurde geruimen tijd later.
Yerder zegt hij dat aan de stad Harderwijk een brief gekomen
is van den stadhouder, welke brief de gemeente is voorgelezen,
inhoudende dat zij tegen de belofte in Nijmegen gedaan, gehan-
deld hadden en de kerken geschonden ; deposant meent dat op
dien brief niet geantwoord is. Nog is er een brief gekomen van
de hertogin, ongeveer van denzelfden inhoud, dien hij heeft
hooren voorlezen. Hy vroeg; //Mijne heeren, zal men die brieven

-ocr page 484-

CGLX

niet beantwoorden?" waarop hem Hoeckelum naar zijne wetenschap
geantwoord heeft : // Verstaat gij het niet, waar men antwoord
schrijven wil, zal men dit doen aan den graaf van Megen
Voorts verklarende dat hij niet wist of er meer brieven gekomen
waren.

Toen daarna die van Mj megen onzen heer stadhouder hadden
ingehaald, heeft de raad de gemeente op het raadhuis bescheiden
en daar beraadslaagd hoe en wat op de genoemde brieven te
antwoorden. Toeu zeide hij, getuige, tot Gerrit Maurisz eu Ernst
Witte: /yGij zijt te Nijmegen geweest, hebt gij den graaf van
Megen beloofd, zooals in zijn schrift, dan moest gij het gehouden
hebben en ons meegedeeld, maar gij hebt het verzwegen ?" waarop
de schepenen zwegen. Vervolgens had hij gezegd : //Mijne heeren,
wij plachten ons altijd met de landschap te beraden, het ver-
wondert mij dat gij dit buiten de landschap hebt aangegrepen,
ik vrees dat het ons nog onze gerechtigheden, privilegiën, lijf en
goed kan kosten," (of iets dergelijks), waarop zij geantwoord had-
den : In wereldlijke zaken waren zij met de landschap eendrachtig,
maar dit betrof de religie, waarin niet een ieder gelijk gezind
was en daarin konden zij niet zoo handelen. Voorts had hij
getuige verklaard in geen zaken buiten de landschap te willen
consenteeren.

Wat betreft dat de stad het huis eerst had ingenomen, zeide
hij daar anders niet van te weten dan dat hij daags te voren
het gerucht had gehoord dat men de poorten zou afnemen, maar
toen het geschiedde was hij getuige uit de stad gegaan. Voorts
heeft men den eenen predikant na den ander ingehaald, en toen
de drost met de knechten (hem toegezonden) het huis had bezet
en het geschut had doen vernagelen, zijn ettelijke burgers bij
elkaar gekomeu en toen weer naar huis gegaan, //volgents welcken
hebben daernae Schepenen und Eaedt doen omme slaen, dat yder
burger met zijn geweer sol comen op die marckt und aldair ge-
raedtslaget, und mit consent der Schepenen het huys aengevallen
und inne genoemen."

art. 2. Op het 2e art. zegt hij, niet te weten, waar de oorsprong
vandaan is gekomen.

-ocr page 485-

CCLXXXVIII

art. 3 ea 4. Op het 3® en # art. zegt //die principaele
oorsaecke geweest tzijn den gemeynen raedt, gemerctt zij die
predicanten hebben ingehaelt und laeten baelen, ther kercken
gebracht, die zelvige geloejit und etlicken oeck angenomen, und
gheen kercken tbreken niet alleen niet verboden hebben, zonder oeck
bevolen, dat een yeder het zijn daer vuythaelen," niet twijfelende
//Zoe zij Luyden verbaeden hadden, dattet daer well bij gebleven
soll hebben, angesien dat Craneborch solde verboden hebben
(zoe hij deposant gehoerdt) een taffel niet te breecken, dwelck
oeck heel gebleven is."

art. 5. Op het 5e art. zegt hij niet te weten of er sollicitatie
geschied is of niet.

art. 6. Op het 6e art. zegt hij //den gemeynen Eaedt daer
inne schuldich to holden, vuytgesondert Zweer tot Bocop end
Egbert Eengersz."

Zegt ook gehoort te hebben (maar hij is er niet bij geweest),
dat schepenen hebben wilden dat de burgers een nieuwen eed
zouden doen, maar aangezien er //contradictie was gevallen,\'"
hebben de schepenen hun schutten versterkt, en is verder een
//willige wachte" opgericht, die hij ook heeft zien waken.

art. 7. Aang. art. 7 getuigt bij dat de magistraat de nieuwe religie
toegedaan is, naar zijn weten, want zij hebben immers de predikanten
gehaald, gehoord etc. medegezongen „end die principael geset-
plaetse daer toe genomen, twelck hij getuyge selffs heeft
gesien."

Hij refereert zich voorts tot art. 3 en 4 en zegt verder dat
hij niet heeft gemerkt dat de magistraat goed geaffectioneerd was
tot Co. Mat. //gemerckt zoe die tydonghe quam dat sie tgeweer
veriaeten end affleggen zullen, zij luyden gesacht hadden : Eher
zij dat doen wollen, dat zij daer voer striden wollen."

art. 8. Op het 8e art. zegt hij dat de raad en zijn aanhang zich
wel met //die Catholicis verdragen et e contra."

art. 9. Op art. 9. zegt hij dat de meesten van de gemeente nog
goed Katholiek zijn „end die andere te wesen van diversche
secten."

art. 10. Op art. 10 zegt hij niet van groote twist tusschen

_

-ocr page 486-

GOLXII

de lansknecliten en burgers te hebben gehoord, maar wel dat
de huislieden zeer over de knechten klagen.

art. 11. Op art. 11 zegt hij //dat hij eintlyck niet en weet,
datter heimelycke predicatiën geschien, zonder heift van hoeren
seggen end munckelen, dat ten huyse Johan Jacobss, alias Suech
end tot mr. Anthonis Barbier heymelicke predicatie geschien
sollen."

art. 12. Op art. 12 //tuycht den ieersten predicant geweest te
zijn Lindeman, gecomen van der Elborch, zich refererende totten
iersten art®l end dair nae die Mandemaecker, dwelck hij ge-
tuiyge niet heeft gesien, den darden een overlender, den vierden
(dwelck hij deposant heeft gesien) end nae zijn
enthalt was gehaelt van Gerridt Maurissen, end daer nae noch
een ander, dwelck hij deposant niet heeft gesien. Item noch een,
genampt Heer Johan van Deventer, dwelck Kaerle Cremer geholt
solde hebben, als hij getuyge hoerde seggen, und die twee lesten,
als nemptlyck Otto van Heteren, end Heer Gerridt, weren noch
gecomen, als vursz. heer Johan noch hier was und is volgens
oeck disputatie gevallen tusschen die schepenen end die gemeinte
(dwelck voert irsten in dessen vael heer toe verscheyden was)
welck van die drie predicanten men holde zolde, und hebben doch
die schepen buyten consent der gemeinte Otto van Heeteren,
daer zij meer affectie tot hadden, angenomen und die ander twee
vercostent end haer teronghe betaelt, end daer beneffens Heer
Johan noch sesz daler in die hant gegeven."

art. 1.3. Op art 13 <,secht dat Lindeman ieerst gelogiert was
tot Henrick Haese, end dair nae tot Rensen huys. Yan den Man-
demaecker weet hij getuyge niet, end dan noch een, dwelck hij
deposant niet weet toe noemen, secht hij gelogierdt thebben bij
Reynier Wolffs een nacht oft twee end der ausserwelter end
doctor Albert zecht hij die spreeckt, gelogiert thebben bij Henrick
Haeze, end Heer Johan bij Kaerle Cremer, end voerts Heer Otto
van Heteren, Gerridt van Garder, ieerst bij Henrick Haese, end
daernae Otto bij Reynier Wolffs, end die selffsten den dardemaill
bij Joffer van Yanevelt."

art. 14. //Oppet vierthiende tuycht nae zijn beste wetenschap,

jl !.

■1; ■

■ . I.

■■ i:

"1 ;

-ocr page 487-

COLXIII

dat zij meest omme gegliaen mit burgemeesteren, scbepenen ead
raedt end oer adherenten, end dat zij bij den anderen toe gaste
geweest sinnen."

art. ]5. Op art. 15 zegt getuige zelf niet bij den beelden-
storm in de kerk te zijn geweest, maar heeft hooren zeggen
,/dat die principalen in den brueren kercke geweest sinnen Eeyer
van Spall, Johan Theusz, Mr. Wilhelm Barbier, Henrick Hase,
Coert, stadtdienaer, end van die w^apen in die handt to nemen,
alst huys bestormet worde, secht dat den raedt autheurs daer
aff zijnen geweest, end dat hij getuyghe heeft zien voergaen,
Geridt Maurissen, Ernst Witte, Reyer van Spull end Johan
Theusz, end die gemeine burgeren vuyt bevel voert gevolcht,
zich voerts refererende totten ieersten artel. Secht mede dat die
gheusen al tweemael ant huys geweest weren, eer die gemeine
burgeren end Catholycken quemen, end dat doe Pieter Tinnegieter
al ieerst duer tlijff end een jong gesel deur den hals end doot
geschoten weren, end dat tot vijff off achte al gewont, end Oranen-
borch het fenlijn vuyt die bant geschoten, en dat dair nae den
raedt die tromme ieerst liet meren end die gemeyne burgers ver—
samelen. Secht mede dat bij deposant niet en twiffvuelt, hadde
den drost te kennen gegeven, dattet Co. Mat®, zaecke geweest weher,
dat die honderste man zich der saecke niet sollen gekroent hebben."

art. 19. Op het 19«, overslaande de andere artikelen, zegt hij //dat
hij gesien heeft incomen twee gedeputeerden, een van Antwerpen end
een van den Bossch, als men sachte, op een kaeren end gevaeren
tot Henrick Haesen huys, dwelcke twee zijnen geweest op het
Sehepenhuys bij den Raedt, in jegenwoerdicheyt etlicker mens-
luyde, dan is hij deposant (woe wall toe ter tijd oeck een
mensman) dair niet geweest, weet oeck niet watter geraeden is,
dan heefft wel gehoerdt van sommighe mensluyden, die hem
getuyge sachten daer bij geweest tzijn, als zijns onthalts Gardt
van der Horst, dwelck hem getuyge gesacht hadde datter ge-
handelt end gesloeten weher om eenighe contributie te doen van
pennonghen, waer mit men solde coopen, dat een yder zijns

1) gemeenslieden.

-ocr page 488-

OCLXIV

geloeffs frij soll mogen leven, sonder to weten der twee vursz. oeren
naem."

art. 20. Op art. 20 zegt hij dat de gezanten van stadswege
zijn geweest Gerrit Maurissen vande schepenen en Alpherdt Brink,
van de gemeensluiden de 24iSte, (naardien er nog twaalf bij de
gemeensluiden waren bijgenomen, waarbij hij getuige echter niet
geweest is.

art. 21. Op art 21 zegt hij dat toen de twee voornoemde gedepu-
teerden uit Antwerpen terug waren, dat toen de raad de 12 gemeens-
luiden bij zich heeft laten komen en Gerrit Maurissen rapport heeft
uitgebracht, //als woe zij tot Antwerp hadden geweest, end aldair
gevraecht nae die twee deputeerden, die hier geweest weren, end
nae ghene daer sie bescbeyden waeren om vorder toe raedtslagen,
gelyck alhier affgeredet was, end was middeler tydt bij der twee
een gecomen die bier geweest was end zelffs kende, dwelck hem
Gerridt vurn. gesacht hadde, dat zij luyden toe vroede quemen
ongeveerlick negen ofip thien daghen, end sacht Maurissen, dat
zij beyde gesien hadden eeu deel pappiers, volschreven van Steden
end Edelluyden naemen, dwelck gehoerden int verbont dat zij
aengenomen hadden (end zoe hij getuyge nae heeft hoeren seggen,
zolden zij Mauryssen end Brinck teghen anderen gesacht hebben
der steden te wesen vierdalfhondert en der Edelluyden ongeveerlick
bij die sesz duysent) end weet niet off die mede genomene pen-
nongen daer gebleven zindt off niet end weet bij getuygbe
oeck niet woe voel der pennongen geweest zijn, dan beeft well
hoeren seggen datter vierhondert off vijfhondert gulden geweest
weren.

Verclaerende wijders van zijn Eapport meher niet ontholden
thebben, dan dat bem dochte datter oeck gesacht worde, datter
er hoeffs genoecb weer."

art. 22. Op art. 22 zegt hij dat de raad de twaalf weer bij
zicb ontbood, waarbij hij ook was, en dat toen besloten werd
Maurissen en Brink wederom naar Antwerpen te zenden. Maurissen

1) het vervolg, waar van 12 wordt gesproken is duister.

2) vgl. van Hasselt. Stukken. II blz. 1.

: I

-ocr page 489-

CCLXXXVIII

meende dat zij wel f230 op kouden brengen, daarover ontstond
dispuut. Hij, getuige, vraagde waar men die penningen van daan
zou halen, waarop hem werd geantwoord, dat ieder naar zijn
eigen conscientie moest contribueeren, waarop hij repliceerde dan
niets te willen geven. Verder is er toen in zijn bijzijn niet be-
handeld.

Gevraagd aangaande het rapport van de gezanten naar Antwerpen,
zegt dat zij gezegd hebben : eerst naar Amsterdam te zijn ge-
togen en vandaar op Utrecht en voorts op Vianen. Het rapport
was zoo duister, dat hij het niet verstaan kou; o.a. had hij
vernomen, dat Gerrit Maurisz gezegd had, „woe dat die stadt an
der zee aen een hoick leghe, al waer die grave van Meghen mit
Ruyter end knechte zie conde overvallen, dattet guedt weer,
datmen etljcke knechten bestalden, daer durch zij niet mochten
worden auervallen," waarop echter niets gebeurde.

Na het overlezen van zijn kondschap nogmaals gevraagd,
verklaarde hij dat Ernst Witte had gezegd voor de contributie
wel een jaar rente van zijn goederen over te hebben.

Boven de artikelen werd hem nog gevraagd, of de stad ook
iemand beloond had om de beelden te breken, hij zegt „dan zoet in
den broeren kercken verdorven was, zijn ettelicke geloepen nae
dat cruys opten kerckhoff end aldaer bestaen te slaen, dan heeft
daer nae die magistraet tselve doen affbreken mit oer stadt-
meysters."

Aangaande de zending van Eensen naar het consistorie van
Amsterdam en graaf Lodewijk weet hij niets. Hem werd verder
over zijn kondschap het zwijgen opgelegd.

2 September, no. 2. Wolter Bussaldt, oud 38 jaar.

art. 1. De eerste nieuwe predikant kwam van Elburg en preekte
den volgenden dag. Hij heeft gezien „dat die ciboriën end ander
cleinodiën oppet stadthuys gebracht worden durch die stadsdienairs,
aleher die altairen aff gebroecken worden."

Na de destructie der beelden beweerde Johan Voet, dat er
overlandsche vorsten waren, die naar Gelre stonden en men dus
de burgers moest wapenen, wat door den raad, tegen den zin

-ocr page 490-

OOLXVI

der burgers, met geweld en onder bedreiging van boete werd
doorgedreven.

Yerder zegt hij dat //Zoe die drost die knechten oppet huys
gecregen hadde end dat \'t geschutt vernegelt was, dat doe ther
tijdt daerna die brantclocke geluydt worde, end zoe sich ettlick
gheussen naet huys geven, werden zij affgeschoeten end vant
huys verdreven, alsoe datter twee dootbleven ende etlicke gewondt,
end worde daer nae omme geroepen, dat alle die ghene die in der
stadt weren, zolden comen op die merckt, bij lijff end guedt."
Toen trokken zij allen, doch tegeu den wil //der ghemeyne bor-
gheren," naar de markt.

art. 3. Op art. 3 noemt ook hij de schepenen als de principale
oorzaak.

art. 7. Op art. 7 zegt hij dat die van de magistraat veel bij
de nieuwe predikanten gingen, //dan sindt der tijdt dat die pastoir
weder gecommen is, heeft hij getuyghe niemandt in kercke off
clusen gesien, vuytgesondert Sweer toe Boecop, Egbert Eengers
end Eeyner Wolffs."

art. 9. Op art 9 zegt hij dat het meerendeel der gemeente
Katholiek is en dat er gilden zijn, //daer mer eyne gheuse in is,
end een deels twee off drie, end secht zijns erachtens die meeste
gheussen to wesen in S. Jorriens gilde, eu secht eyntlick niet
to weten, van wat gelovens die gheusen meestelick sindt."

art. 11. Op art. 11; heimelijke preeken zegt men dat wel
geschieden, maar hij weet niet waar.

art. 13 en 13. Op art. 12 en 13 zegt hij dat er ongeveer
7 of 8 predikanten zijn geweest.

art. 14. Op art. 14: Maurissen en Eensen converseerden zeer
veel met de predikanten.

art. 15. Op art. 15 noemt hij als principale beeldstormers:
Rever van Spull, Henrick Uaesens, Johan Theuwesz, meyster
Wilhelm Barbier, dwelck mede geweest is ant cruys op onser
Lieve vrouwen kerckhoff, end dat volgents die stadtsmeesters
tselve voert affbraicken, dan weet niet door wyens bevell." i)

1) verder vrijwel conform de vorige getuigenis.

-ocr page 491-

CCLXXXVIII

wo. 3. Wilhelm Jansen, persisteert op zijn kondschap voor
Pieter van Apeltoren en Pieter van St. Pieters op 29 Juli gedaan.

art. 11. Hij verklaart aangaande art. 11, //dat die gemeyne
burgeren, hoefft voer hoefFt,. alleen gebaeden zijnen om die wallte
maecken, dan niet om het geschut end die poorten vant huys to
haelen, waer toe hij getuyge secht alleen gevordert te wesen die
luyden, dwelck Scbepenen end Raedt (in den voernemen), toegedaen
waeren."

Na de destructie van de Broerekerk waren de gildemeesters
tot Schepenen gegaan en hadden gezegd //wanneer ment zoe oeck
in der grooten kercke vernielen solde, dattet better weher dat
ment affnemen end ghevet arme wichteren." De gildemeesters
hebben dan ook met goedvinden van den raad zoo gedaan. Wat
er verder in de Groote Kerk is vernield, is bij nacht en ontij den
geschied.

Aangaande de inneming van het huis, vertelt hij later geboord
te hebben //dat zij gesloeten hadden, dat syet huys wollen daer
werpen, twelck Joseph van Arnhem noch gekeerdt hadde."

art. 12—15. Aangaende art. 12—15 bad hij hooren zeggen
//dat Henrick Haese oeck bij \'t beeldestormen geweest is, end hadde
een touwe geworpen over \'t crucifix end haddet helpen overtrecken."
no. 4. Gerridt Bushaldt, oud 53 of 54 jaar.
art. 1. Hij zegt op het eerste artikel: //Dat als die Mande-
maecker in die broerenkercke predickte, dat hij getuyghe in der
kercke was, end zoe die predicant onder anderen begost toe
blasphemieren op die beelden, heeft hij getuyge gesien, dat die
gardiaan bij hem predicant opten stoell quam staen, end hem daer
jeghens gestalt, allegierende die cyraett van Salomons tempel,
end heeft bij getuyge doe voert in der kercke gehoert een gerucht
end roep: //Slae doot," waerop die predicant gesacht dat zij swijgen
soliden end laeten den Gardian vuytspreken end is mits des die
Gardian ewech gegaen, dan heeft niet connen weten wie daer
riep, end is voert dair nae ter kercken vuyt gegaen. Secht mede
daer inne wel schepenen gesien thebben, dan wuste niemant to
noemen, end heefft voert daer nae gehoert, dat ment all in der
kercke in stucken sloech, end is mede dair gegaen omme te sien

-ocr page 492-

COLXVIII

off zijn kinderen daer weren, dwelck zoe hij getuyge daer niet en
vonde, is hij voert naer huys gegaen, dan heeft
dair well veel.
jonckvolcx zien breken (sonder nochtans ymandt tweeten te noemen)
end secht vant breken van de groete kercke
Sonderlinge niet te
weten, sonder dat hij gesien heeft, datmen die altairs voir end
nae mit gemack heeft affgenamen."

art. 6. Aangaande het zesde artikel heeft hij gehoord : //dat
die predicanten tot Henrick Haesen huys zoe voel hebben verteerdt,
dat hij Henrick daer van sol hebben vuyt die stadtskiste die rente
van twee hondert dalers."

art. 11. Op art. 11 zegt hij vau geen heimelijke predikatie
te weten.

3 September, no. 5. Henrick Bitters, oud 52 jaar, zegt:
//Datter etlycke predicanten gecomen sijnende, end zoe een van den,
dwelck hij getuyge niet eu kent, gepredicket hadde in den
Broerenkercke, ist voert nae die predicke allet in der kercke au
stucken geslagen."

art. 11. Aangaande art. 11 zegt hij, niet te weten dat er
heimelijke predikatiën geschieden.

Hij noemt als beeldstormers (bij hooren zeggen), Beyer van
Spull, Henrick Haese, Johan Theuwesz en mr. "Wilhelm Barbier.

no. 6. Andries van Lingen, //scheydemaecker," oud 53 jaar.

Getuigt dat nu de pastoor er weer is, van de schepenen alleen
Sweer toe Boecop en Egbert ßengers te kerk komen.

art. 9. Op art. 9 zegt hij //dat die gemeynte noch meest
catholici sinnen end dat die geussen van verscheyden opinie
sinnen,"

Hij noemt als beeldstormers: Reyer van Spull, Johan Theuwesz,
Henrick Haese, mr. Wilhelm Barbier, Arnt Zueren en Vege
Rampen of zijn kinderen, i)

t

/ i

I) de na hem opgeroepen getuige, Eotger Garnisz, oud 50 jaar
ongeveer, wist niets te vertellen.

-ocr page 493-

CCLXXXVIII

7%o. 7. Joltan Groll Petersz, oud 5é jaar.
art. 1. Zegt op art. 1. „woe alhier tho Harderwyck voer teerst
een predicant geweest, welck gedaen hebbende eene predicatie,
verreyst is, en is daer nahe gecomen die Mandemaecker, dwelck
soe hij in die broerenkercke predickte, heeft hij deposant denselven
gehoert end is in zijn predicken bij hem opgetreden die Guardian
end sich opponeert, end is daer vuyt geresen een geroep in den
kercke, dat men den monnick solde doot slaen, alsoe dat die
Guardian sich heefft vertogen van den preeckstoell en den Man-
demaecker daerop gelaten, welck volgents dat volck vermaent,
dat men die beelden end cyraedt der kercken ewech soll nemen,
end soe de predicke is vuyt geweest, ist voert alles in den kercke
an stucken geslaegen."

art. 6. Aangaande art. 6 zegt hij, dat de raad de burgers
wel zoo in gehoorzaamheid had, dat zoo zij hen iets verboden
hadden, de burgers daar niet tegen gehandeld zouden hebben.

art. 9. Op art. 9 zegt hij, //dat nu ther tijt die meestendeel
wall van die olde Eeligie is, dan doe ther tijdt verdunckt hem
datter wal zoo veel Geussen sollen geweest zijn, want ellick ghern
wat mede geweest wehr."

art.. 11. //Segt, datter well kallonghe bij den Straeten gheet,
datter heimelycke predicatiën end bijkomsten sollen geschien, dan
weet niet waer, ofF doer welcken."

art. 15. //dat hij gesien heeft Rensen vuyt end in der kercke
loepen, end dat hij int breken raede gesien heeft Henrick Haese,
dwelck mede was an die touwe om tcrucifix nedder toe trecken,
end dair beneffens secht hij die spreeckt mede gesien thebben
Johan Theuwerssen aen een altair, hebbende een holt, dair hij
een belde mede affwerpen wolde, oick secht hij getuyge gesien
thebben Mr. Wilhelm Barbier, dat hij in den kercke quam, dan
heeft hem niet zien breken.

Gevraecht wijders wie dat altair van zijn ghilde, die Pot ge-
nampt, heefit affgebroecken, secht dattet een gedaen heeft Marten
Rycksz, met sijn matschap Gielis, end zoe hij getuyge hem luyden
gevraecht heeft, wie hem gebaeden und zoe koene gemaeckt hebben
dat zij den Pot altair affbreken, dwiell hie een gildemeester
mede

-ocr page 494-

CCLXXXVIII

weher, ist hem too antwoordt gegeven : //die selve welck hem
dat gebooden hadde, solden henr des wall een hooft wesen."

no. 8. Pieter Wilhelms, koster, oud 47 ä 48 jaar.

Gevraagd, wie in de Groote Kerk de beelden vernield heeft,
zegt, dat hij getuige:
//Voer yrst durch Coert, Stadtdienair, ge-
vordert is om die kercke open to doen, wairop hij deposant ge-
vracht, offt doer bevell des Raedts weher, waerop vorn. Coert
geantwoordt: ,/Neen", end is alsoe van huys gegaen, end dat maell
hem die kercke niet geapenet. End dair nae is die stadtdienaer
Willicken gecomen, end hem bevoelen vanwege des Raedts, dat
hij deposant die kercke tzavondts tot acht uren soll opdoen,
twelck was een dach drie off vier nae St. Mattheus, end
heefft hie deposant die selve doe opgedaen, end hebben die gilden
doen ter tijdt oer altair afFgebroicken, en heeft der wall gesien die
schreers, wevers, wullers end dregersgilden, end is doe ter tijdt
dat sacramentshuys end dat cruys voert altair noch gebleven
onverdorven."

Verder verklaart hij dat later het sacramentshuis op bevel van de
gildemeesters door metselaars tegen belooning is afgebroken.

Wie het groote kruis heeft neergeworpen weet hij niet, \'t is
\'s nachts gebeurd. Hij wist, toen hij s\' avonds de kerk sloot, niet
dat er iemand in was, en heeft er s\' morgens even min als anderen
iemand uit zien komen.

4 September, no. 9. Herssel Lamberss, alias Albertsz, oud
21 of 22 jaar, verklaarde een tijd lang bij het beeldstormen in
de kerk te zijn geweest.

Getuigt daar gezien te hebben, //Reyer van Spull, met zijn
beyde soons Gerridt end Helmich, Henrick Haese, Johan Theusz,
Mr. Wilhelm barbier end Huybert Bitter end dat dieselve mede
gebroocken hebben." Anderen had hij in de kerk gezien, maar
niet zien breken, Henrick Haese hielp het crucifix neertrekken.
Van den raad heeft hij Gerridt van Cranenburch in de kerk gezien,
doch niet zien breken.

1) 21 Sept,

-ocr page 495-

CCLXXI

no. 10. Henrick Koick, oud circa 30 jaar. Heeft zien breken
Guert Andriessen en Wolter Hegeman.

no. 11. Gerridt van Wenckum, oud 32 jaar.

art. 6. //Secht dat hij wal vermeindt, hadde der raedt daer
jeghens geweest, dattet kerkebroicken end der gelycke niet ge-
schiet solde hebben."

Hem was als gildemeester van het heilige Sacrament geboden
het sacramentsbuis af te breken. De kerkmeester Wolter Jansen
was namelijk bij zijne vrouw gekomen en bad gezegd dat het
noodig was het sacramentshuis tot profijt der armen af te breken,
anders zou men het vernielen. Hij heeft er niet in geconsenteerd,
maar \'t is later toch afgebroken.

art. 7. De gezindheid van de raadsleden blijkt daaruit genoeg
//dat een deel van hem die vicariën gueden onderslaen."

art. 9. //Dat noch all een groet deel der burgeren goede
Catbolici sinnen, end dat die ander van diversche secten sin-
nen."

art. 11. De spraak gaat //datter heymelicke predicatie end
vergaderonghe solde gescbien end datter Johan Jacobsz otf
Suech off sonderlinghe zijn dochter end voerts meyster Anthonis
Barbier met zijn wijff, mede befamet sinnen end datter oock
ettlicke hooven off campen buyten den stadt sollen wesen, daer
men in solde predicken, dan weet van tzelve eyntlick niet dan van
hoeren seggen."

Aangaande de predikanten zegt hij ydie gemeyne fame te gaen, dat
die schepenen oer oncosten sollen betaelt hebben, end oeck dat
etlicke jufferen daer toe gegeven sollen hebben."

Hij noemt bij de principale beeldstormers nog: Johan van
der Goir.

Hem, Gerrit van Wenckum, gildemeester v. St. Anthonisgilde,
had verleden jaar de stadsdienaer Coert vanwege het gericht be-
volen het altaar weg te nemen. Hij heeft toen het altaar op het
kerkhof gelegd en de beelden mede naar huis genomen; nu is
het altaar weer opgemaakt.

1) behalve ons reeds bekenden.

li\'!

-ocr page 496-

CCLXXII

no. 12. Wolter Barghe, oud 73 jaar, meldt niets bizonders.

no. 13. Gerridt Holdorp, 54 ä 55 jaar, zegt van hooren zeggen
//dat die Mandemaicker solde oorsaecke geweest zijn vant ker-
kenbreken."

art. 7. Nu komen nog in de kerk Zweer tot Boecop en Egbert
Rengersz, ook ziet hij wel in de kerk Reyner Wolffs.

art. 11. //Dat meu langbe hier gesecht beeft, datter heymelycke
predicatiën solden gesehien, dan weet niet waer off durch wien."

no. 14. Aelt Thonis, oud 25 jaar. Heeft o. a. ook iets bij
het beeldstormen zien neerwerpen door Gerrit Greve van der
Elburch.

5 September, no. 15. Sweer toe Boecop, oud 33 k 34 jaar.

Getuigt dat na de preek van den Mandemaker de beeldstorm
begon. De volgende predikanten hebben in de Groote Kerk
gepreekt.

Hij is met niemand der schepenen later in de kerk geweest dan
met Egbert Rengers en Reinier Wolffs.

art. 11. Yan de heimelijke predikatiën weet hij alleen bij
hooren zeggen.

no. 16. Brandt Egberts, schoenmaker, oud 57 jaar. Zegt aan-
gaande het halen der predikanten dat //de gemeyne Burgeren daer
nyt in consenteert off geweten hebben, dat die predicanten hier
solden khomen. Segghende voertz, soe die Mandemaicker predickte,
dat doe die Guardiaen bij hem opgekomen is, om wat tho ver-
dedingen, end dat voertz dair nae die kercke van binnen ge-
destrueert is."

art. 6. //Opt vide artle secht wal tweten, dat het meestendeyl
van gemeene burgberen daer ghyen schuit an heeft, off daervan
wetenschap to draghen, end dat hye deposant myt anderen sich
daer tegen gelacbt hebben, end sicb vergadert hadden in die
Broerenkercke end den Raet aen laeten gheven, dat sij luyde die
moederkercke weder geapent wollen hebben, end van die predi-
canten ontlastet wesen, seggende mede dat Joseph van Arnhem
van wegen der gemeynen Burgbern tselve Schepenen end Raet
jiengegeven heeft. Souder secht dat ettlicke van die burgherë

-ocr page 497-

CGLXXIII

dair toe wal sin moegen gehadt hebben, dan het meyste deel
nyeth."

art. 7. //secht nyet anders tweten, dan dat sye tot Co. Mat.
wal geaffectioneert sijn, gemerckt soe die gemeyn Burgheren sich
laeten vernhemen, dat sij sich aen Co. Mat wolden halden, den
Raedt altijt oeck gesecht heeft, dat hij van gelycker meynongh
were."

art. 9. //dat nhaet sien end soe voel hye mercken kan, dattet
meestendeyl oft die meeste helfte noch wal van dolde Religie ys."

art. 10. //Secht dat die knechte die burgheren ghyen overlast
aen doen."

Hij heeft gehoord dat Henrick Haeze vanwege het logies der
predikanten de rente van 200 daalders uit de stadskist geniet.

no. 17, Evert Arntsz, doodgraver, oud 40 jaar. Gevraagd
wie hij s\'namiddags aan het kruis en s\' nachts in de Groote
Kerk had zien breken, getuigt ,/dat hye deposant ant cruce
opten kerckhof sien breken heeft Reyner van Spull, hebbende
eynë metalë vuysthamer, Johan Theuwesz, meyster Wilhelm
Barbier, Gherrit van Cranenborch, desse quam he getuyge opt kerck-
hofï tho moete. Item heeft dair noch syen breken end scenden
aen een Marie beelt: Evert Andriesz, noch secht hye gesien tho
hebben Wolter Hegeman, sittende op die muur, end brack het
yserwerck af, end dat syn moeder quam end haelde hem dair
henen, item heeft er noch gesien Claes Kairdemaicker, end Wilt
van Broeckhuysen quam hem getuyge opten Roester tho moete,
end heeft der oeck gesihen Coerdt die stadtdienaer, (kijvende mit
eyn yeder die daer tegen wasz.) Secht voerts dat des nachts eyn
dach oft twee dair nha, in der groete kercke etlicke heelde end
andere dinghen dair gebruecken sinnen, den secht nyemant gesien
thebben wat tbreken, dan Luyt van der Horst is bij hoer
Capelle
(wesende het wevers capell) henen geloepen, wat dragende, dan
wost nyet wattet was, dat hij droech. End secht dattet gemeyne
spraeck is dat die selvige, diet in de broerekerke gebruecken
hadden, dat die selvige oeck in die groete kercke gebruecken
hebben, end datter tzavonts tusschen neghen end thien uhre eyn
clocke geluyt worde, wair nha dair voert eyn hoepe luyden in der

18

Jfi

-ocr page 498-

COLXXIY

kercke sinnen komen lopen, dan weet nyemant dair van tnoemen,
die hye gesien mach hebn, dwiel hij mit zijn heele gilde dair
was, om oer altair af tnemen, gelick ter selver tijt oeck all die
andere gilden dair waren, om dat ellick sijn altair oick muchte
afnemen."

no. 18. Frederick Derricksz, oud 44 ä 45 jaar, zegt aangaande
het beeldstormen in de Broerenkerk //dattet die heeren van der
stadt wael hadde keren können, haddë sie dair voer willen wezen,
gemerckt soe der eyne tafel hongh van die doode end levendige
koningen, dwelck soe men se oeck aldair aen stncken slaen wolde,
hadde eyn van den heeren gesacht: laet aenstaen, want schilderie is,
end is sye alsoe doe blijven hanghen."

Hij heeft daar gesien o. a. //Hubert Bitter end desse wair aen
die tafel, welck uith verboth blijven hanghen is."

6 September, no. 19. Thonis Boldewijn, oud 34 a, 25 jaar.
//Oeck heeft hye gesien op onse Lieve Vrouwen kerkhoff aent
cruce breken Hubert Bitter, end Reyner van Spull."

/\'Item heeft oeck gesien Wolter Hegeman in der bruerekerck
breken end oick aent cruys op onse Lieve Vrouwen kerckhoff."

//Tuycht mede noch gesien thebben Evert xlndriesz ant cruys
op onse L, Vrouwe kerckhoff tbreken."

Noch seght hye gesien thebben ant cruyce opten kerckhoff vursz.
tbreken eyn Poesser, woenende op de marckt."

no. \'20. Herman Aeltsen Leyderke, oud 40 jaar. //Heeft
oeck dair noch sien breken meyster Arens, stadtmeyster, twee
dieners fugityfs, Pauwel Pelzemaecker, woonagtich op de marckt
end Evert Andriesz, welcken Evert hye deposant oeck heeft
sien breken aent cruysz op onse L. Vrouwe kerckhoff."

/./Secht noch ant cruysz sien breken thebben Mr. Wilhelm
Barbier." ^

no. 28. Arndt Engelen, oud 56 jaar.

art. 2, S, 4 en 5. //Opt ii, in, iiii, end v arle, secht dair

1) nl. in de Broerenkerk.

3) de twee volgende getuigen melden nfets bijzonders.

-ocr page 499-

CCLXXXVIII

sonderlingh nyet van tweten, dan dattet geboert is, soe die pastoir
ewecb was, dat eyn deyll Bürgere tot eyn vijftich oft sestich,
sinnen gegaen opt Sehepenhuys, end bebben aldair durch Cordt,
Stadtdiener, doen begheren, dwiel sye niemandt in der kercke
hadden, dat sye doch yemant weder in der kercke muchten hebben
(nyet averst meynende alsulcke predicanten alsz dair nae quemen)
wair op doe die schepenen geantwoirt, dat sye dair op verdacht
wolden wezen, end sinnen soe volgentz die nybe predicanten den
eyn nha den anderen alhier gecomen (sonder eenich ander vur-
weten der gemeyne burgheren nha zijn vermoeden) ofï dat sie
dair yewert omme gefraeght sinnen, seggende mede, die omme
eyn ander pastoer oft ymandtz anders in de kercke tho hebben
foirderden, meestendeel van d\'olde Religie geweest thebben."

art. 6. ,/hem dunckt, hadden die schepenen eyn verbot hier op
laeten geven, het solde wal moegelick mit eyn verbot achterge-
bleven hebben."

art. 7. //tuyeht mede dat hye anders nyet en weet, dan dat
die magistraet Co. Mat wael toegedaen is."

7 September, no. 27. Marten Eyckss, oud 34. ä 35 jaar.,
getuigt aangaande de Lieve \'Vrouwenkerk, ,/dat hij noch mit eyn,
genoempt Gelys Rotgers, die Pots gilde altair heeft helpen af-
breken, durch bevel van Reyner van Spull end Frans Willemsz,
waer voer sye hen luyden den steen hebben gegheven."

no. 28. Rickelt Diepen, oud bij de veertig jaar. //Tuyeht
end secht, dat bye mit sijn broeder Aelbert end noch eyn
manschap, Gelys Rotgersz 2) end Jacob Ulensz ofï Ghijsbertsz
dat boege altair afpgebroocken hebben, durch bevel van Frans
Willemsz, meyster Willem Barbier, Johan Theusz, Wuliï Brinck
end Wulf Zegersz, dwelck hem getuyge gelaest hebben mit zijn
consorten daer van frij tholden, end dat sie die steen voer oir
Loen solden hebben."

1) de volgende drie getuigen melden niets bijzonders,

2) deze, wiens getuigenis hierop volgt, zegt hetzelfde, een en ander
heeft op de L. Vrouwenkerk betrekking.

-ocr page 500-

CCLXXVI

9 September, no. 80. Heer Altetus, pater in het fraterhuis,
oud 67 jaar.

art. 3, 4 en 5. Hij had aan de schepenen gevraagd, hoe zij
zich tegenover de geestelijken houden zouden //off sij oir voirtaen
sollen eeren end in alsulcke gewoonten halden gelick vurhen
gedaen. Wair op oir Eers. geantwoort, dat oir Eers. sich wollen
bedencken end volgentz mit antwoort bejegenen, end synnen daer
nha bij hem gecomen Hoeckelum mit noch eyn, nha sijn ver-
moeden dattet Ommeren was, end hem getuyge aengegeven, dat
sye wal muchten lijden, dat oer discipulen ter missen quemen,
dan soe sije nyet komen wollen, sollen sye luyden die discipulen
daer nyet om corrigeren oft straffen, end dat sij schepenen vursz.
dit selve sijn w. sechten, nyet alsz Burgemeyster, dan alleyn hem
kenden alsz private personen."

Hij verhaalt verder dat het misbezoek voortdurend afnam,
vooral van de kinderen der raadsleden en hij op waarschuwing
van velen, zonder echter daarvan bevel te hebben gekregen, maar
om
//Onlust tho mijde" het luiden van de klok naliet.

,/Gefraecht wijders of hem nyet gebaeden is hoir altairen af
tbreken in der groete kercke, tuycht end secht dat eyn stadtdiener
tot verscheyden tijden geweest is bij oir poertier, hem bevelende,
dat sye oer twee altare sollen afbreken, twelck sye averst nyet
hebben gedaen, end soe syet hebben an laeten staen, sinnen die
selvige duer andern afgebroicken worden."

//Tuycht mede dat nhu in corte tijde verleden, Willi eken die
stadtdiener bij hem deposant gecomen end bevolen van des Eaetz
wege, dat hye oir altaire weder sol opmaecken bij eyn pene van
veertich pond. Waerop hij deposant gesacht, dat hye se nyet
gebraecken hadde end wolde hye se nyet op laeten maecken, end
heeft onder anderen de vurgen. Willicken mede gefraecht, dwiell
hij dickwil aen oer Cloester geweest wehr, end aengesacht, dat
sye oir altaire solden afbreken, wie hem Willicken des bevalen
hadde, wair op bij geantwoirt: //Jae, pater, ick doe buyten mijn
heren nyeth."

art. 7. Op art. 7 getuigt hij „dat sye wal ehr mehr hebben
incliniert geweest ad veram catholicam Eeligionem dan nhu, nha

-ocr page 501-

CCLXXVII

siju w. beduücken, end dat sie oeck wal tot oir Luyden tlio
bieckte pleegden to kommen, averst nu nyetb."

art. 9. Op art. 9. zegt hij : //nha zijn beduncken, dat die
meeste gemeynte noch wal guede Oatholici synnen end dat die
anderen van diversche secten end menonge synnen.\'\'

art, 11. Op art. 11 zegt hij van heimelijke predikatiën wel
te hebben gehoord, maar er niet van te weten,

no. 31, Theodoricus Swollensis, pater van het St. Catbarine
klooster, oud circa 50 jaar.

Het klok luiden heeft hij gelaten, niet uit iemands bevel,
maar omdat het in het andere klooster ook gelaten werd en om
den vrede te bewaren.

//End dair nha, circa festivitatem Nativitatis i) is zijn w. van
den Eaedt weder doen aengheven, dat sie oir gewoentlick dienst
weder solden doen,"

no. 32. Zuster Lysbet "Wolters, oud 66 jaar, getuigt aangaande
het klokluiden hetzelfde,

no. 33. Henrick van Zevener, Hij zegt dat de kloosters het
openlijk luiden een tijd lang hebben gelaten, maar dat hun
daarna door den raad is veroorloofd hun dienst weer te doen
//twelck zoe geschiet sijnde, heeft hij deposant wal gehoert, dat
die Geusen dair quaet om weren, end derhalven synnen die doester
gewaerschuwt geweest, alsoe dat syet weder aen laeten staen
hebben oer dienst tdoen, end die doeken tho luyden, Yolgentsz
welck eyn getal van Burgeren, tot iic off iiic sich hebben ver-
gadert in de Broerekerck, nemende Joseph van Arnhem tho
hulpe, end hebben den Eaet, wesende opt stadthuys, durch Joseph
van Arnhem doen aengheven mit etlicke deputeerden, dat sye
begheerden dat die cloesteren oer ceremoniën end kerckdienst
wedder muchten doen, end oir doeken luyden, gelyck van oltz
gewoentlick etc.

//Seggendc mede datter oeck mentie gemaeckt worde, dat die
gemeynte wolde holden end wedder hebben onse Lieve Vrouwe
Kercke, end daer inne oir ceremoniën holden na older gewoonte.

1) nl, het Kerstfeest.

-ocr page 502-

CCLXXXVIII

waer uith soe der groeter uproer solde gecomen hebben, omb
tzelve tho vermijden is vuer guet aengesihen, dat voir datmaill
die geusen die kercke noch solden beholden tot zijn tijt (end
V/eer voertz verdragen dat eyn yeder syns geloefs solde leven end
dat die cloesters weder solden oer ceremoniën doen end oer
doeken luyden, gelijck sye van oltz gewoentlick weeren, end dat
voirtz nyemant den anderen gheus off cardinael solde heyten, bij
zekere bruecke daer op gesat, end dat men oeck gheen krijchs-
luyden solde laeten khomen in der stadt, buyten consent der
gemeynte, end secht hye getuyge dattet selve verdraech schriftelick
is verfath end van stond aen die docke is geluydet, end apentlick
voert vant Eaedthuys afgelesen, gelyck men des oeck eyntlicker
int stadtboeck fynden sali, seggende mede, dat Joseph van Arnhem
het principael hoeft was dattet tot tselve verdrach quam."

no. 54. Ariaen Evertsz, oud 32 ä 33 jaar, gildemeester van
het Wolleweversgilde.

Zegt aangaande het inhalen der nieuwe predikanten : ,/dat hij
getuyge tselve nyet beghert en heeft, noch oeck die gansche
gilde, end is oer gilde daerumb oeck nyt gebaedet, of daer van
angegheven,"

Aangaande het afnemen van het altaar zegt hij, dat de raad hen
ontboden heeft en geraden het altaar af te nemen, als zij het
heel wilden houden //end dat sye tselve tusschen soeven end
uegen uhre tzavonts solden doen, dan muste tho negen uhre
tzavonts eyn doek geluydt worden, wair nae voert daer inne
sindt komen lopen, diet in de brueren kercke aen stucken ge-
slagen hadden, end secht onder henluyden aldair gesien thebben
Johan Theusz, dwelck hera oeck aengespraken ende Luyt
Yerhorst."

no. 85. Johan Schepenss, verleden jaar gildemeester vau het
Wolleweversgilde, oud 37 ä 38 jaar, getuigt aangaande de
predikanten : //dat sijn medegildemeysters, noch oeck die gantze
Gilde die selve alhier tkomen nyet begeert hebben, end dat hem-
luydeu dairvan oeck nyet vurgekhomen is, noch dair inne con-
senteert off van geweten hebn, ehr sij alhier gecomen synue."

no. 86. Lambert Petersz Greve, oud circa 50, en Johan Hen-

-ocr page 503-

COLXXIX

ricksz, slotemaker, 35 of 36 jaar oud, verleden jaar gildemeesters
van het Smedengild.

Wat het hooren der nieuwe predikanten betreft, getuigen zij :
dat sie gildemeysters, noch oeck die gantze gilde daerumb nyet
gefordert oft gebeden hebben, noch oeck daerinne consenteert, end
dat zijluyden daer oeck nyet ehr af geweten hebben, ehr die
predicanten alhier gecomen sijn."

Evenals, blijkens de vorige deposities, die van het Wollewevers-
gild, had ook het Smedengild verzocht hun altaar weg te mogen
nemen, wat door burgemeesters was toegestaan,

no. 37. Boldewijn Gherrits en Jacob Henricksz, oud 50 en
36 jaar, in 1566 gildemeesters van het Linneweversgilde,

Aangaande de komst der predikanten: //seggen eendrachtich
dat noch sye getuyge als gildemeysters, noch yemant (bij oere
weten) van hoerluyden gantze gilde yeweret daeromme gefordert
of gebeden hebben, noch daerinne consentiert of daer aff geweten,
ehr die predicanten hier in der stadt gecomen sinnen, end hebben
tot oer beloeningh of verterungh oeck nyet gegheven," Een altaar
hadden zij nooit gehad.

no. 38. Gherrit Bronisz, oud circa 50 jaar en Gherrit Ariaensz,
oud 38 jaar, verleden jaar gildemeesters van het Schroeiersgilde,
Getuigen aangaande de predikanten precies als die van het
Smedengilde, het altaar is om dezelfde reden als andere afgebroken.

no. 39. Claes Gerritsz, oud 45 jaar, gildemeester van het
Schoenmakersgilde, getuigt aangaande de predikanten als voren.
Hun altaar hebben zij tot het uiterste laten staan, totdat er al
beelden van stukgeslagen waren en nadat Willicken, stadsdienaar,
al tweemaal bij hem was geweest om hem te bevelen het weg te
nemen. Nu is het op bevel der schepenen weer gemaakt.

no. 40. Albertken Sluyters, oud 47 jaar. //Tuyeht dat hye
gesien heeft aent cruyce op onse L, frouwen kerckbof, meyster
Willem Barbier, Evert Andriesz end Johan Hoemaecker."

no. 41. Thijs Hermansz, oud 40 jaar, gildemeester van de
Visschers. Getuigt aangaande de predikanten als de vorige gilde-
meesters, Gevraagt" naar het altaar, //Secht dat die stadtdieuer
Willicken bij hem deposant gecomen is end aengesacht dat sie

-ocr page 504-

GCLXXX

hoer althair afnhemen solde voir negen uhre tzavonts, het sol
anders aen stucken geslaegen worden, end heeft hij deposant mit
ettelicke gildebroeders tselve doe afghenamen, vuytgesondert eyn
Beelt, twelck Willicken vursz. oeck hebben wol, dat sye ewech nemen
solde, waer op hij secht, dattet tbo groet was end derhalve dair ge-
laeten en soe hij deposant smorgens quam, wast aen stucken geslagen.

Secht mede dat eyn dach twee of drye dair nae Willicken ge-
comen end hem bevaelen, dat sye de voet vant altair afbreken
solde, het must ewech wezen, welck hye then leste heeft laeten
doen, end wolle doe noch hebben dat hij de plaetze doen witten
solden, end hadde hem nu weder bevaelen, dat sye dat altair
bij vurtich pont opmaecken sollen."

10 September, no. 42. Peel Gairtsz, mandemaker, oud 30
jaar, verleden jaar gildemeester. Getuigt aangaande de predikanten
hetzelfde, aangaande het altaar, //dattet holtwerck all aen stucken
geslagen was, ehr sijn maetschappen daer bij quemen, doch dat
sye die beelden noch heel hielden, end dat Willicken daer nha
bij hem deposant gecomen is end vanwegen der burgemeysteru
aengesacht, dat hij de altair solde daer maecken, bewerpen end
bewitten solde." Tegen zijn zin was het toen toch afgebroken
door een metzelaar Claas Sensz, zonder te weten op wiens bevel.

no. 46. Heer Eutger van Baer, pastoor, oud 38 jaar, zegt,//dat
nha zijn beste wetenschap den Eaedt tot dese nyeuwicheyden
schuldich is, und voirtz dat zij nyet catholici en sinnen om
volgende Eeden, gemerckt dattet gebruyck is geweest, dat die
jongeste schepenen het hemmelst baven tsacrament plechten
tdragen end die olde pair bij pair tho volgen, welck sint ther
tijt end dwiell hij pastoir geweest is ongeveerlick tot ix jaar. . .
diedair yetz baven nyet hebben gedragen of mit gegan, tzij op
Sacramentz dach, kermis, of vuyt bevel Co. Mat end voerts dat
oeck voelle van die schepenen nye bij hem tho biechte sijn ge-
weest, noch Sacrament van hem ontfanghen end oeck wanneher
men het Sacrament in misse ofte tzavonts int \'t lof verthoende, sie
luyde wel eene straets gaeu wandeln siene, sonder dair acht

1) hier volgde iets onleesbaar.

-ocr page 505-

CCLXXXI

op tnemen, gelyck sij mit mehr anderen dickwils opter straete
oick noch gedaen hebn.

,/Secht wijders oeck noch gesien thebben, staende in Marten
Otten huisz, tegen de herberghe bijnha over, dat den yrsten
predicant van sommige Schepenen end Burgemeyster in der tijt, alsz
nemplick Eeyner Wulffs, Gherit Maurisz, Eensen end Cort,
stadtdiener, uither herberge Henrick Haezens in de Broerekercke
geleyt is end nha tsermoen wedder uither kercke in de herberghe."

art. 3. //Secht dat het meeste deyl van die gemeynte end
gilden noch van die olde Catholyxsche religie sinnen, gelyck hij
oick noch dagelicx in sijn sermoen end allen kerkedienst end oer
conversatie spuert end bevindt."

Op de andere art. weet hij niets, zoo hij uit de stad was.
no. 47. Lysbeth Weghe, oud 44 of 45 jaar. //Gefraecht, wie
die catte int hillige sacramentshuys gelacht hadde, tuycht end
secht bij oer waerheyt, dat sij in der kercke gecomen is bij
tsacraments huys end soet vollick riep datter eyn heyligdom in
leghe, heeft sij deposante dair nha gesihen end heeft er bevonden
inne leggende eyn katte, dwelck sye genhame heeft end wech
geworpen end seer getioecket, dan weet nyet wie se daerinne ge-
lacht hadde."

no. 48. Mechtelt Gerritz, oud 60 jaar. //Gefraecht off sie sich
in de groote kercke laeten besluyten hadde, alst aldair dat L. vrouwe
beelt gebraeckeu worde, tuycht end secht bij oir waerheyt dat sic
oir nyet laeten besluyten heeft, dan wehr dair doch inne gegaen
end ongeverlick eyn half uhre dair inne geweest, dan wust nyet
wie aldair dat L. frouwe beeld oft yetwesz gebraecken hadde, dan
wair aldair eyn mansz persoen geweest, dwelck sye nyet en kende,
end hadde dat hoeft vant frouwebeelde gehadt, end soe sij getuyge
den selven dairomme bat, heeft hij oer tselve gegeven, end is
dair soe mede nha huys gegaen, end heeft dair nha in Hoeckelums
huys gebracht. Wair nae, soe sie tselfste hoeft geei\'ne weder
gehadt hadde, is oer tselve van die juffer geweygert."

no. 49. Broer Johan van Groll, circa 40 jaar. Zegt //gehoert
thebbe van Johan die Loeper, welck die stadt dickwils vuytsendet,
soe hij deposant vragede, woe die saecke susz byester liepen, dat

-ocr page 506-

CCLXXXII

hij tegen hem sachte, ehr die predicant dei Mandemaecker predickte,
dat dieselve bij die heeren opt stadhuysz geweest weer end hem
hadde laeten verluyden nyet twille predicken, ehrt allet uither
kercke wehr, wair op hem die Eaedt gesacht hadde, dat hij
predicant dat volliek dair tho vermanen solde, end secht voirt
dat die volgende predicanten voerts in de groete kercke gepredickt
hebben/\'

Getuigt verder, dat de raad dit alles had kunnen keeren en
dat Henrick Haeze 12 gulden jaarlijks voor de tering der predikan-
ten geniet.

art 7. Opt 7de arle secht dat hem anders nyet en dunckt den
dat sie dese nye handel meest sinnen toegedaan, om rede vursz.
end mede dat sie nyet tho kercken en gaen end voertz dat sye
oir kynder (welck bij oerluyden dair int fraterhuys sinnen) afge-
holden hebben, dat sie nyt iut lof gaen, als nemptlick Hoecke-
num en Garrit Maurisz kynder."

art. 8. //Secht opt 8ste ar^e dat de Eaedt mit der gemeynte
sich altijt wal verdragen hebben, end oeck noch wel verdraigen
sullen, vuytgesondert die Eeligie."

art. 9. Opt 9^0 artl«, secht dat het meestendeyl van der ge-
meynte noch wel Catholici sinnen en dat die anderen van diverse
opinie syndt."

art. 11. Opt 11® arle tuycht dair anders nyet van tweten,
dan alleyn dat men secht, datter heymelicke vergaderongh solde
wesen."

art. 13. Op art. 13, betreffende het logeeren der predikanten,
zegt hij o. a. : //End dan eyn bij Caerl Cremer, welck was ge-
weest van die Ausburchsche confessie end must doe balde ewech."

11 September, no. 50. Toen Eapp, oud 60 jaar. Getuigt,
//dat dye yrste predicant gecomen is van der Elborch mit ettelicke
van der Elborch, als halfpape end vijf of ses anderen, welck
hij gesien heeft staen singen in oir boecken in die broerekercke."

//Secht mede dat hij deposant voir llenrick Haeze huys gehoirt
heeft van twee schuiteboereu, die den predicant gefuirt hedden, dat
zij sich verwageden, dat sij eyn touw omt crucifix, geworpen

-ocr page 507-

CCLXXXIII

hadden en sachte, dat sij de groete schelm van boven nedder
lieten vallen, wairop hij deposant de selve noch bekeven heeft,
end was die ejn genoempt Bernt Kree end des ander nhaem
en weeth hij nyeth."

Naar het oorspr. relaas, gecollationeerd den 15en Oct. 1567
door Peter van Apeltoren en Godert Pannekoek, te vinden,
no. 1—15 op fol. 95- 140 (ook op fol. 835—381) en no.
16—50 op fol 382—436 van Papiers d\'Etat et de FAudience
no. 517, op het rijksarchief te Brussel.

17. Lijst mn hen, die in Harderwijk tehuis behoorden en Brede-
rode gediend hadden, door den schout Andries Buyst aan
de commissarissen overgegeven op 9 Sept. 1567.

Die hier nae beschreuen staen hebben Breroe gedient.

Helmich van Spuld, Beyers van Spulds soen, sijn vader ende
moeder leuen noch.

Cosyn van Spuld ende Coop van Spuld, beyde gebroeders, Ots
van Spulden soens, sijn bestoruen van oers vaders wegen.

AlberT Woltersz, zelige Wolter Alberts soen, is bestoruen van
sijn vaders wege.

Wolter Huberts, dair is nyet voirhande.

ïyman Lyses, een rabaut of eenen onuerlaet.

Willem Knijff, een kistenmaecker, is oeck nyet voerhanden.

Jan Paeris, is binnen Harderwyck gestoruen ende en heeft nyet.

Gherrit Segersz mit sijn soen, ende is een holtsager en is nyet.

Willem Claesz, die moer is gestoruen, het zijn is over vijftich
gulden weert.

Desse voerbeschreue heeft Wolf Klomp helpen bijbrengen ende
maeckte hoer wijs dat hij oeck geld had ende wolde mede.

Naar fol. 464 recto en verso van Papiers d\'Etat et de
TAudience. no. 517, op het rijksarchief te Brussel.

-ocr page 508-

COLXXXIV

18. Johan Knyff, bisschop van Groningen, aan den raad van
Harderwijk. 22 Oct. 1567.

Hij wil, als dit die van Harderwijk schikt, den volgenden
Zondag de kerk komen restitueeren ten gebruike en vraagt logies
aan. Liefst komt hij dien Zondag, daar hij zeer veel bezigheden
heeft.

Volgens eene copie op fol. 42 van Papiers d\'Etat et de
l\'Audience no. 517, op het rijksarchief te Brussel.

19. Verbaal, over het door hen met den Harderwijker raad,
verhandelde, opgemaakt door Peter van Apeltoren en
Godert Pannekoek, commissarissen, hopende over 24 Oct. —
11 Nov. 1567.

24 tot 26 Oct. Krachtens bevel des konings van 9 October 1567
en nader schrijven en bevelschrift van 17 October zijn wij, Peter
van Apeldoren en Godert Pannekoek, den 24sten October in Har-
derwijk gekomen en hebben den volgenden dag
\'s namiddags, daar
het Zondag was, onze vorige verbalen van informatie overgelezen
en gevisiteerd en vervolgens de vragen, die ons noodig dachten,
daaruit opgemaakt en den anderen dag vervolgd. Denzefden dag, 26
October, hebben wij de burgemeesters in der tijd, namelijk Gerrit

1) ingeleverd door den Harderwijker raad aan de commissarissen
Pannekoek en Apeltoren, vgl. 22 dezer reeks, antwoord op vraag 16.

2) de vragen voor de verschillende schepenen trokken zij meestuit
de confessie van deu vroegeren secretaris van Harderwijk, Daniël
Eensen, die reeds 13 Aug. 1567 door hen was verhoord, vgl. diens
hoogstbelangrijke bekentenis in van Hasselt. Stukken. II blz. 87—104
met de vragen aan eenige schepenen gedaan, in 21 dezer reeks.

-ocr page 509-

CCLXXXVIII

Maurisz en Ernst Witte besclieiden, hun bevelende dat, zoo wij
gecommitteerd waren vanwege Z. M. om den raad in het algemeen
en ieder raadslid in het bizonder te verhoeren wegens de troebelen
van verleden jaar, zij aan de in de stad aanwezige raadsleden
zouden gelasten daar te blijven en de anderen ontbieden om te
zamen in de stad te blijven tot het einde onzer commissie.

28 Oct. Den 28en October kwamen de beide burgemeesters
bij de commissarissen, zij zouden doen wat wij hun van \'s konings-
wege hadden bevolen. Zij beklaagden zich tevens over den moed-
wil en overlast der lansknechten, die in weerwil dat zij het
hier goed hadden en dat velen dagelijks van de burgers werden
gespijzigd, het niet nalieten tuinen en vruchten te beschadigen,
en ganzen, hanen, linnen, kleederen enz. te rooven. Dit was tegen
het verdrag, dat inhield dat zij geen overlast van de soldaten
zouden hebben.

29 Oct. Den 29en October hebben wij bescheiden Johan Voet,
schepen. Hij wilde zich persoonlijk gaarne verantwoorden, maar
vond bezwaar om te antwoorden op vragen, hem als raadslid
gedaan, daar zij een schepeneed hadden gedaan om geheim te
houden wat in den raad behandeld werd. Hij vreesde dat het tot
meineedigheid aanleiding zou geven als de een de opinie van den
ander moest ontdekken. Wij antwoordden dat hij aan de hooge
overheid, als betreffende zaken van crimen laesae majestatis,
rekenschap moest geven. Hij wilde er eerst met den raad over
spreken. Daarna kwamen de twee burgemeesters, verhalende wat
er in het stuk, gemerkt O, staat, inhoudende het resultaat hunner
besprekingen met Johan Voet.

30 Oct. Den 3 O en October hoorden wij verscheiden schepenen
op hun particuliere verontschuldiging, gelijk ook ten laatste Gerrit
Maurisz, door den raad, naar hij zeide, naar Antwerpen gezonden
met geld tot de contributie van 3,300,000 gulden (blijkens zijne
verantwoording). Hieraan dacht ons het meest gelegen en -daar
wij den raad kwalijk tot particuliere verantwoording konden
hooren, hebben wij eerst anderen uit den raad ontboden en ge-
hoord en vervolgens Gerrit Maurisz, en daarna hebben wij dea

1) zie dit stuk, 30 dezer reeks.

-ocr page 510-

COLXXXYI

secretaris ontboden en bem de artikelen in scbrift laten brengen,
waarop, naar onze meening, de gemeene raad zich moest ver-
antwoorden,

1 Nov. Den Isten November, op Festum omnium sanctorum,
ontboden wij de twee burgemeesters en,den secretaris. Wij bevalen
hun den geheelen raad en ieder der raadsleden in het bizonder
aan te zeggen, dat zij hunne verontschuldiging op de artikelen
en op verdere nieuwigheden, hier voorgevallen, door den secretaris
op schrift zouden doen stellen en ons binnen zes dagen onder-
teekend ter hand doen stellen, en dat voorts ieder zijne particu-
liere verontschuldiging op schrift moest brengen, opdat wij daar-
van verbaal op konden maken, op poene dat wie weigert, gehouden
wordt voor schuldig in dezen. Dit namen zij aan en de raad zou
spoedig vergaderen om zijne verontschuldiging op te stellen, zij
vonden den tijd wat kort, maar wij antwoordden dat ons zoo
bevolen was.

3 Nov. Den S^en November kwamen de burgemeesters bij ons,
begeerende copie van onze commissie, zeggende dat bet bevel der
hertogin geen tijd inhield en zoo zij van de commissarissen ver-
stonden hield dat des hertogs in: binnen zes dagen. Het
was nu al ongeveer een jaar geleden, dat de troebelen waren
geschied, verder moesten verscheiden stukken gecopieerd worden
en zij hadden maar éen secretaris daarvoor, terwijl de raad nog
al gevarieerd was en ook hun aller memorie niet even goed was.
Yoorts meenden zij volgens de capitulatie niet gehouden te zijn
iets te doen (immers volgens deze moest de zaak tot de komst en
de genade des konings blijven) maar zij wilden nochtans allen
vlijt aanwenden om hunne verantwoording te doen, behoudens dat
dit niet tot praejuditie der capitulatie zou strekken.

Wij antwoordden hierop dat het niet gebruikelijk was van
zulke commissie copie te geven, bizonder bij eene instructie als
deze, maar hebben hun nog een of tweemaal het bevel van -

1) bedoeld is zeker het in het begin van dit stuk genoemde bevel
van 9 Oct. 1567. Dat der hertogin was, zooals wij reeds zagen, van
17 Juli 1567.

-ocr page 511-

CCLSXXVII

Z. Exc. voorgelezen. Verder, dat het een en ander niet te lang
geleden was, om er nog memorie van te hebben en dat wij den
tijd, door Z. Exc. bepaald, niet konden verlengen. Ook behoorde
niemand boven onze commissie te staan en konden wij ons niet
laten ophouden, wat ons in ongenade zou worden afgenomen en
bovendien moesten wij van hier aanstonds naar Elburg gaan.
Zij wilden ons bet verbaal van hunne verantwoording dan nazenden,
waarop wij antwoordden dat dit niet kon, daar wij ook ieder in
het particulier moesten hooren en daarvan verbaal maken.

Daarna begeerden zij dat hun acte zou gegeven worden, dat de
verantwoording niet tot praejuditie van het verdrag strekte, waarop
wij antwoordden, dat die daarmee niet in strijd was en dat zij
dus hunne verantwoording op tijd moesten gereed maken, er in
zettende wat zij er in meenden te behooren, wij zouden het in
ons verbaal opnemen.

Nov. Den ö^en November \'s avonds kwamen de twee bur-
gemeesters indertijd, Lambert Brinck en Ernst Witte, met den secre-
taris bij ons en hebben ons overgeleverd hunne verontschuldiging
(hierbij gevoegd gemerkt C) i) met de vraagpunten, waarop deze
gedaan was. Bij het overlezen der verantwoording bevonden wij
dat zij op het eerste blad gezet badden, in effectu dat niemand
in zijn eigen zaak schuldig was kondschap te geven. Echter
hebben wij van hen geen kondschap geeischt, maar alleen ver-
antwoording, luidens onze commissie.

Nov. Den T^en November hebben wij voor ons bescheiden
Gerrit Maurisz en Ernst Brinck, toeu burgemeesters, en den
secretaris, met wien nog verscheen Lambert Brinck, en hun
gezegd, dat wij geen kondschap geeischt hadden, maar alleen
verontschuldiging. Zij antwoordden slechts van verontschuldiging
te hebben hooren spreken, en dat de schriften die zij overgaven
daarop betrekking hadden, en hebben voorts overgelegd zekere
stukken tot betuiging hunner verantwoording, geteekend 1, 2, 3,
4 en 5.

Ten zelfden dage hebben wij verscheiden magistraatspersonen

1) 31 dezer reeks.

-ocr page 512-

CCLXXXVIII

voor ons bescheiden om hunne particuliere verontschuldigingen te
hooren, maar niemand kunnen bekomen dan Johan Voet.

8 Nov. Den S^ten November hadden wij verscheiden personen
uit den raad bescheiden, ook Gerrit Maurisz. Deze zeide o. a.,
zich verantwoordende, dat hem wel voorstond dat hij bevel had
van den raad om Eensen aan te zeggen, zoo hij bij hem kwam,
om thuis te komen, of zij zouden hem van zijn ambt ontzetten.
De raad was kwaad en verwonderd, dat hij zoolang wegbleef,
zeggende hij voorts dat Eensen dikwijls //zijn geschefte onder des
Eaedz saecken vuytrechtede." Ook vernamen wij dat Herman van
Oldenbarneveld in „dyckghysting" geweest was en dus weinig
van die handelingen had bijgewoond en dat Eeynier Wolff
krank was geweest toen het huis werd ingenomen. Ook verzekerde
hij ons dat deze ziek was geweest, toen men afgevaardigden naar
Antwerpen zond en dat hij van den ganschen handel niet wist.

Onderteekend :
PETER VAN APELTOREN,
GODERT PANNEEOUCK.

11 Nov. Toen wij reeds den lOen \'s avonds naar Elburg ver-
trokken waren is den volgenden dag aldaar bij ons gekomen de
secretaris Dirk Voet, begeerende vanwege den raad nog een en
ander bij hunne verantwoording te voegen, inhoudende een bede
en implocatie van \'s konings genade en beginnende aldus : ,/Ende
woe wel al deze vursz. arten" etc. wat wij hun toegestaan
hebben.

Actum 11 Nov. 1567.

Volgens het stuk, gecollationeerd door Godert Panne-
koek, te vinden fol. 76 recto— 83 verso van Papiers d\'Etat
et de l\'Audience no. 517, op het rijks-archief te Brussel.

1) 23 dezer reeks.

-ocr page 513-

COLXXXIX

20. Stuk, gericht aan commisaarissen Apeltoren en Pannekoek,
door burgemeesters en raden, betreffende de bezwaren van
Johan Voet, ingeleverd 29 Oct. 1667.

Onder de interrogatoiren zijn eenige, het gemeene schependom
aangaande. Uithoofde van zijn schepeneed, inhoudende ,/alles te
heelen wat heelbaar is," heeft Joban Yoet bezwaar die te be-
antwoorden en wilde met den raad, onder goedvinden van com-
missarissen, dit bespreken.

Burgemeesters, schepenen en raad zijn beducht, aangezien deze
perturbatio een langen tijd geleden is, en de een vaster van me-
morie is dan de ander, en inzonderheid vanwege den schepeneed
en het ongebruikelijke, dat nu voorgeuomen wordt. Zij willen
alzoo gaarne copie hebben van de artikelen, die het geheele sche-
pendom aangaan om zich daarop te bedenken en er behoorlijk
over te spreken. Aangaande de particuliere verantwoording zullen
zij zich schikken naar behooren.

Extract uit het stuk, onderteekend Theodorus Pedanus
(Dirk Yoet) secretaris, eu gecollationeerd door Godert Pan-
nekoek, op fol. 87 recto — 88 recto van Papiers d\'Etat et
de l\'Audience no. 517, op het rijksarchief te Brussel.

21. Verhooren van Harderwijker magistraatspersonen, door de
commissarissen Peter van Apeltoren en Godert. Panne-
koek, aldaar gehouden 29 Oct.— 10 Nov. 1567.

Yraechstucken op de onschult der schepenen int particulier, a° 67
deu 29 October.

Irstlick aen een yeder schepen int particulier tfragheu :

1) vgl. Schrassert. Beschr, v. Harderwyck. Dl. I blz. 85, waar
geheele schepeneed voorkomt, met deze uitdrukking eindigende.

19

-ocr page 514-

ccxc

Wat end wie hem dair toe bewege beeft, dat hij die nye pre-
dicanten beeft laten khomen end geleden, die seluigen steeds ge-
hoert, mede in der kercke gesongen, den seluigen in und vuyt
der kercke geleyt, dickwils mit hen converseert, bij oer tbo gaste
gegaen end tho gaste gebeden, und waerom hij nu soe wal nyet
tho kercken in Gaedes dienst en gaet als hij die verbaede predi-
canten hoerde.

no, 1. Joban Yoet, oud 67 jaar.

29 Oct. Hij werd eerst bescheiden, verscheen 28 Oct. en
maakte verscheiden zwarigheden om op de generale artikelen te
antwoorden, zooals in ons verbaal breeder omschreven is.

80 Oct, Yerklaart aangaande het generaal artikel, niet te heb-
ben geweten dat er een predikant komen zou en daarvoor ook geen
moeite te hebben gedaan. Toen hij [hoorde dat er een gekomen
was en in de Broerenkerk zou preeken, ging hij dien hooren, zoo-
als hij anderen hoorde. Hij ontkent meegezongen te hebben, want
hij kent geen psalmen. Hij heeft geen predikanten begeleid of te
gast gehad, maar heeft eens als burgemeester bij
Ds. Albertus in
de herberg moeten eten. Gevraagd waarom hij nu niet zoowel ter
kerk gaat, zegt, dat hij om diens feiten en leven geen zin beeft
preeken of de mis van den pastoor te hooren.

no. 2. Eeinier Wolf.

Yragen, te doen aan Seinier Wolf.

1. Waarom hij den predikant Otto van Heteren bij zich te
berbergen gehad heeft?

2. Wat hem bewogen heeft Marten Ottens te bevelen, het kruis
op het kerkhof af te breken?

80 Oct. Hij verklaart aangaande bet eerste, den predikant Otto

1) deze ,/vraechstucken" volgen op de verhooren der schepenen,
waarbij ook de //particuliere vraechstucken" op verschillende personen
opgeteekend staan. Deze laatste heb ik ter verduidelijking telkens
voor het antwoord van den verhoorde ingevoegd,

3) dit moet zijn 29 Oct., vergl. hiervoor 19 op 29 Oct.

-ocr page 515-

CCXCI

van Heteren vijftehalve week in zijn huis gehad te hebben. Eerst
logeerde deze in een openbare herberg, waar hij klaagde dat het
hem slecht beviel. Op verzoek van schepenen en raad heeft hij
hem toen na lang aanhouden gelogeerd, eu wel tegen vergoeding,
als uit des rentmeesters kerkenboek blijkt. Ten laatste echter be-
dacht hij zich en wilde den predikant niet langer hebben, die
toen nog acht- of negen weken in een ander huis gelogeerd heeft.

Op het tweede artikel zegt hij, dat hij in Kampen was, toen
het kruis in tweëen geslagen is, waar men toen insgelijks beeld-
stormde. Na 14 dagen kwam hij op het kerkhof en zig dat het
eene voor, het andere na, van het crucifix afgebroken werd. Er
stond toen nog een lantaarn, die heel was, hij vroeg den kerk-
meester Marten Ottens die weg te nemen en voor vernieling te
vrijwaren, want die was wel 16 of 17 gulden waard, naar hij
dacht. Hij zeide dit uit zichzelf, niet vanwege den raad, omdat
hij het jammer vond.

Op het generaal artikel gevraagd, zegt hij dat de predikanten
den raad in corpus aangaan, hij heeft dezen ettelijke malen ge-
hoord, omdat er toen geen andere waren en heeft het goede uit
hun preeken genomen en het kwade daargelaten; nu gaat hij even
zoowel te kerk. Hij ontkent verder expresselijk de predikanten in
of uit de kerk te hebben geleid of iemand hunner te gast te
hebben gehad. Eens heeft hij Ds. Albertus, dien hij in de her-
berg ontmoette en vroeger in Leuven had hooren spreken, mee
naar huis genomen. Op verzoek van commissarissen onderteekent
hij zijne verontschuldiging.

10 Nov. Nadat hij eerst niet had kunnen komen wegens jicht,
verklaarde hij nog aan commissarissen, juist toen dezen gereed
stonden naar Elburg te gaan, dat hij bij zijne particuliere ver-
ontschuldiging en die van den raad volhardde, uitgezonderd dat
hij te bed had gelegen toen het huis was ingenomen en men naar
het consistorie van Antwerpen zond, zoodat hij daarvan niet ge-
weten heeft.

no 3. Zweer van Hoeckelum, oud ongeveer 52 jaar.

30 Oct. Ten behoeve der nieuwe predikanten, die hier geko\'

-ocr page 516-

CCXLYIII

men zijn, heeft hij niet gereisd en refereert hij zich tot de ontschuldi-
ging van den raad. Hij heeft als anderen de predikanten gehoord,
maar ontkent uitdrukkelijk hen in of uit de kerk te hebben ge-
leid. Wel heeft hij met ettelijken geconverseerd, gegeten en ge-
dronken, en hen te gast gehad, omdat anderen het ook deden.

Dat hij nu niet meer zoo trouw ter kerk gaat, komt omdat hij
hen niet kan hooren, lijden of met goede oogen aanzien, die hem
een pluimstrijker schelden en hem beschuldigen, dat hij met ande-
ren een valsch oordeel heeft, gewezen.

Gevraagd waarom hij dan niet naar andere kerken gaat, zegt
dat er geen andere kerk is, daar men preekt, uitgezonderd de
Broerenkerk, daar is alleen
\'s Zondags om 12 uur preek en dan
eet hij juist. Hij onderteekent op verzoek van commissarissen zijne
verontschuldiging.

7 Nov. Refereert hij zich tot de generale verontschuldiging van
den raad.

no. 4. Gerrit van Cranenburch, oud 33 jaar.

Yragen voor Gerrit van Cranenburch.

1. Waarom hij den guardiaan de sleutels van het (Minder-
broeders) klooster heeft afgeëischt, toen daar de beelden in stuk-
ken geslagen werden en waarom hij den predikant hielp?

2. Wat hem en (Wilt van) Broeckhuysen bewogen heeft altijd
in de Broerekerk te blijven, zoolang de beeldenstorm duurde en
waarom hij dien niet verhinderd heeft?

3. Waarom hij de beeldstormers naar O. L. Yrouwekerk
gevolgd is en het crucifix heeft zien breken, zonder iets te zeg-
gen, het te verhinderen of te verbieden?

SO Oct. Gevraagd op het eerste artikel, zegt dat hij als opzich-
ter en curator met Marten Coolwagen in de Broerenkerk onder
het sermoen was en dat hij, het rumoer hoorende, tegen den
guardiaan gezegd heeft: ,/Kom, sluit op, want gij ziet wel dat zij
den predikant eruit hebben willen, of zij doen zelf de deur open."
Hij zegt den guardiaan de sleutel niet afgeëischt te hebben, maar
hem daartoe te hebben vermaand, opdat niet alles in stukken ge-
slagen zou worden.

-ocr page 517-

CCXLYIII

Hij ontkent in de Broerenkerk te zijn geweest, toen de beeld-
storm geschiedde, maar zegt dat hij buiten de kerk was en dat er
een aan kwam loopen, zeggende tegen Broeckhuysen, dat diens
zoon in de kerk was. Broeckhuysen verzocht hem toen mee te
gaan naar de kerk, wat hij deed. Alles was reeds in stukken,
men was juist bezig een tafel te vernielen, wat hij verhinderde.
Gevraagd, waarom hij het andere niet verhinderde, zegt dat er
niet meer te verhinderen was, alles was reeds in stukken.

Op het derde artikel antwoordt hij, dat hij met Broeckhuysen
de beeldstormers, die hij op O. JL. Vrouwe kerkhof zag loopen,
gevolgd is. Of zij daar op het kerkhof iets vernield hebben, weet
hij niet, maar hij heeft alle moeite gedaan hen te overreden de
kerk niet te vernielen, wat dan ook niet geschied is.

Gevraagd op het generaal artikel, zegt hij evenals anderen de
predikanten te hebben gehoord en meegezongen te bebben, aan-
gezien er geen andere predikanten of pastoors waren. Hij ontkent
ben in of uit de kerk te hebbeu geleid of te gast te hebben
gehad, behalve dat hij met een\' predikant eens in de herberg
beeft gedronken. Hij kwam toen, evenals nu, bij wijlen in de kerk.

9 Nov. Hij persisteert bij zijn particuliere verontschuldigingen
bij die van den raad. Hij was echter niet in den raad, toen be-
sloten werd de poort van Z. M. huis af te nemen.

no. 5. Marten Koelwagen, oud 68 jaar.

Vraag voor Marten Koelwagen.

Wat bem bewogen heeft den guardiaan te bevelen bet klooster
open te doen, de beelden eruit te nemen en de kerk schoon te
maken ?

30 Oct. Hij ontkent expresselijk den guardiaan zoo iets gezegd
te hebben, schoon hij met Gerrit van Cranenburcb van stadswege
tot curator van het klooster was aangesteld.

Wat de predikanten betreft, hij beeft hen wel gehoord, maar
ontkent hen in of uit de kerk te hebben geleid of bij hen te gast
geweest te zijn of met hen geconverseerd te hebben. Hij gaat nu
zoowel ter kerke als toen.

7 Nov. Hij persisteert bij zijne verontschuldiging.

-ocr page 518-

CGXCIV

no. 6. Wilt van Broeckhuysen, oud 45 jaar.

30 Oct. Gevraagd waarom hij in de Broerenkerk ging tij-
dens het beeldstormen en dit niet verhinderde, zegt dat et-
telijke zijner kinderen in de kerk waren. Hij heeft toen, bij
Cranenburch staande, dezen gebeden met hem in de kerk te gaan,
ten einde zijne nog zeer jonge kinderen, voor wie het daar ge-
vaarlijk was, eruit te halen. Toen hij daarin kwam was het meeste
al stuk, een tafel die op het punt stond vernield te worden,
maar die nog hing, heeft hij met Cranenburch gered.

Gevraagd of hij op het O. L. Vrouwenkerkhof gevolgd is, zegt
hij, toen hij hoorde dat men ook daar vernielen wou, met
Cranenburch hen gevolgd te zijn. Het crucifix op bet kerkhof
heeft hij niet zien breken. De kerk was open en hij heeft met
Cranenburch alle moeite gedaan de beeldstormers te keeren, wat
ook gelukte. Ook heeft hij een smid, genaamd Heymen, nu ge-
storven, die er met een smidshamer bijstond, overgehaald af te
laten.

Wat de predikanten betreft, die heeft hij niet ontboden of ge-
haald. Wel heeft hij hen hooren preeken en met hen gegeten,
ook heeft hij Otto van Heteren eens te gast gehad. Hij beeft die
predikanten gehoord als anderen, gelijk hij ook den pastoor hoort,
als hij te Aanstoot (Otterloo) is. Den pastoor hier hoort hij niet,
om den //wedermoet" dien hij en andere schepenen tegen hem
hebben. Yerder betuigt hij geen dwaling in de heilige kerk te
zullen brengen.

7 Nov. Hij persisteert bij de algeipeene ontscbuldiging van den
raad. Hij was niet in den raad, toen daar besloten werd de poor-
ten van Z. M. huis te nemen. Hij was meest niet in de stad, toen
de brieven en plakkaten hier kwamen.

no. 7. Ernst Witte, 47 è, 48 jaar oud.

Yragen voor Ernst Witte.

1. Waarom hij de predikanten in- en uit de kerk heeft helpen
brengen ?

1) vgl. hierbij de 3ie en 3de vraag van Gerrit van Cranenburch,
hiervoor no. 4,

-ocr page 519-

ccxcv

Wat Ketn bewogen heeft te zeggen dat hij er wel een jaar
rente voor zou geven, dat men knechten in de stad nam, zijnde
zulks tegen den wil van Z. M. en van de burgers?

3. Waarom hij den burgers niet heeft Ontdekt het bevel van
Co. Mat., hem en Gerrit Maurissen te Nijmegen in het begin van
September gedaan, namelijk om niets nieuws in de religie te on-
dernemen, en wat zij te Nijmegen terzelfder tijd op den landdag
besloten hebben betreffende de religie en waarom?

80 Oct. Hij ontkent predikanten in of uit de kerk te hebben
geleid. Hij heeft nergens gezegd of gedacht, dat men knechten in
de stad zou brengen, zoo veel te min heeft hij daarvoor iets wil-
len geven, wel wetende dat hij als onderdaan des konings zich
niet tegen Z. M. mag verzetten.

Aangaande het derde artikel staat hem niet duidelijk voor den
geest wat bevel hem de stadhouder te Nijmegen heeft gedaan,
maar hij heeft van die bevelen aan schepenen en raad rapport ge-
daan, voorzoover hij het onthouden had. In zijne tegenwoordig-
heid is verder te Nijmegen van geen religie gehandeld. Voorts
wijst hij op de zwakte van zijn memorie.

Wat de predikanten betreft, die gaan den geheeleu raad aan en
daarin is hij als zoodanig mede verantwoordelijk. Hij heeft als
anderen hen hooren preeken, daar er niemand anders preekte, ook
is hij wel eens in de herberg bij "Doctor Albertus ten eten ge-
weest en daar zijn vrienden hem bij een predikant te gast ge-
vraagd hadden, heeft hij dezen met den predikant Otto van He-
teren eens weer teruggevraagd. Gevraagd, waarom hij niet bij den
pastoor te kerk komt, zegt hij daar niet te kerk te kunnen gaan,
omdat hij hem met den raad voor een pluimstrijker en wijzer van
een valsch oordeel heeft gescholden.

7 Nov. Hij verklaart bij de generale verklaring van den raad
en zijne particuliere verklaring te volharden.

no. 8. Gerrit Maurissen, oud 45 jaar.

Vragen voor Gerrit Maurissen.

1. Waarom hij den burgers niet heeft ontdekt het bevel van
Co. Mat., hem en Ernst Witte te Nijmegen in het begin van

-ocr page 520-

CCXCVI

September gedaan, namelijk om niets nieuws in de religie te on-
dernemen, en wat zij te Nijmegen terzelfder tijd op den landdag
besloten hebben betreffende de religie en waarom?

2. Waarom hij Lindanus van hier naar Elburg heeft gebracht
en
Ds. Albertu.s van daar naar Harderwijk?

3. Wat hem veroorzaakt beeft met Alphert Brinck naar het
nieuwe consistorie der sectarissen te Antwerpen te gaan, wat hij
daar gehandeld had, en waarom hij de 500 gulden bij Putter
gelegd had, en hem bevolen het niet voor de consistoriën te be-
steden, niettegenstaande hij een ander bevel had ?

4. Waarom hij met Alphert Brinck ten tweedemale naar het-
zelfde consistorie te Antwerpen is gereisd en zich te Amsterdam
met Reinier Kant beraden heeft, en wat hij te Ruweel en op
het huis ter Aa met den heer van Brederode en graaf Lodewijk
heeft gehandeld ?

5. Waarom hij met Alphert Brinck en Rensen met Beyma,
Hartger Galama, Zichma, den heer van Tholouse, Koek en ande-
ren, uit begeerte van graaf Lodewijk naar Yianen is gereisd, om
den heer van Brederode te //induceeren" met hen naar Amster-
dam te reizen, en wat hij daar voorts gezien, gehoord, gesproken
en gehandeld heeft, zoowel met de heeren voorzegd als met de ge-
zanten van het consistorie van Vlaanderen?

6. Wat hun de heer van Tholouse vanwege den heer van Bre-
derode te Vianen op het salet heeft geantwoord en waarom zij
zoo hard hebben aangehouden om den heer van Brederode mee
naar Amsterdam te hebben, en eindelijk met den prins //tho sluy-
ten, Brederode thoe Amsterdam sijnde." Waarom hij voorts be-
geerde, dat de heeren van het verbond hen onder protectie zouden
nemen en hun iemand ontdekken, die hen uit den nood helpen
kon, verder of zij die begeerte niet op bevel van Brederode op
schrift hebben gesteld en hem overgegeven en wat zijn ant-
woord was ?

81 Oct. art. 1. Het staat hem niet voor dat de stadhouder hem
te Nijmegen aangaande de religie iets bizonders heeft bevolen,
wel om goed op de stad te passen; hoewel hem dit niet goed voor-
stond, heeft hij daarvan in deu raad ziju rapport gedaan. Over de

Sfiirr

-ocr page 521-

COXGVII

religie had hij niet hooren spreken, maar hij had ongeveer een
half uur lang den nieuwen predikant gehoord. Hij had openlijk
de klok hooren luiden, daar de herberg daar vlak bij was.

art. Hij gaat dikwijls naar Elburg om daar zaken te regelen
van zijne zusterskinderen, bij een dier gelegenheden voer de pre-
dikant Lindanus in de schuit mee, zonder van zijuent of der stad
wege gebracht te worden. Hij ontkent voorts Albertus in Harder-
wijk te bebben gebracht of met hem daar in te zijn gekomen,
hij is na hem in Harderwijk gekomen.

art. 3. Het is waar, dat hij met Alphert Brinck naar Antwerpen is
getogen, en wel op bevel van den raad, naar wiens verantwoor-
ding hij verwijst.

art. 4. Ook is hij andermaal naar Antwerpen gereisd, doch heeft
daar niet anders gehandeld dau op bevel van den raad, doch niet
tot nadeel van Z. M. Te ter Aa is hij ongeveer een kwartier
geweest en heeft noch graaf Lodewijk, noch Brederode gesproken.

art. 5. Hij is op begeerte van graaf Lodewijk mee naar Yianen
gereisd, hij was van ter Aa af daarheen alleen met zijn gezelschap
in een schuit gereisd, de anderen waren met een groote schuit
daarheen gevaren en hebben \'s avonds ten hove gegeten en in de
herberg geslapen. Hij was met zijn gezelschap in de herberg ge-
bleven. Hij ontkende voorts daarheen gereisd te zijn om den heer
van Brederode over te halen mee naar Amsterdam te gaan, het was
alleen om naar het rekwest te informeeren. Hij had vele lieden
in Vianen gezien met schriften in de hand, maar kende niemand
van hen, uitgezonderd Brederode en heeft geen schrift hooren lezen,
noch daarover gehandeld. Ook weet hij niet wat daarin staat.

art. 6. Hij weet niet dat de heer van Tholouse hem vanwege
Brederode iets geantwoord heeft, maar hij is weer over Amster-
dam naar Harderwijk gereisd en beeft in Amsterdam graaf Lo-
dewijk aangesproken. Deze zeide aangaande net rekwest, dat zoo
zij te Harderwijk tot eene goede capitulatie konden komen, zij
dit moesten doen, want hij wist niet of en wanneer het zou over-
geleverd worden eu wat er van komen zou.

Hij bekent voorts dat de prins, de heer van Brederode en graaf
Lodewijk daar waren, maar zij hebben niet gesproken of met

-ocr page 522-

COXGYIII

iemand over iets anders geliandeld dan over liet rekwest van
3,300,000 gulden, Verder had hij geen bevel van hen gehad of
protectie van hen begeerd. Gevraagd, of hem door graaf Lodewijk
niet gezegd is, zoo zij de penningen weer van Antwerpen konden
krijgen, dat zij die mee zouden nemen, zegt dat daarover niet ge-
sproken is.

Gevraagd op het generaal artikel, zegt hij dat het komen der
predikanten ter verantwoording der gemeente is. Hij heeft hen
gehoord en meegezongen. Hij was met den Mandemaker, toen de klok
luidde, meegegaan naar de kerk, te voren met hem in de herberg
zittende, zonder er hem juist te hebben ingeleid. Hij is voorts
met zijn vrienden bij de predikanten te gast geweest en heeft hen
weerom gevraagd. Hij heeft hen geboord, niet wetende of zij goed
of kwaad waren. Hij gaat nu niet zoowel ter kerke als voorheen,
omdat de pastoor hem met de overige raadsleden voor een pluim-
strijker en onrechtvaardigen rechter heeft gescholden, ook diens
leven deugt niet. In andere kerken gaat hij wel.

Verklaart voorts in het algemeen tot zijne ontscbuldiging die
reizen uit begeerte van den raad gedaan te hebben en Alphert
Brinck te hebben meegenomen, omdat deze de Fransche taal kende
en te Antwerpen geweest was.

7 Nov. Hij persisteert bij de generale ontscbuldiging van den
raad en herhaalt zijne gegeven particuliere verontschuldiging, ver-
klarende van de andere reis naar Amsterdam, dat hij daar Eensen
vond in een herberg van Jan van Stralen, en Eensen zijne bood-
schap te kennen gegeven hebbende, heeft hem deze voorts mee-
gedeeld, dat de principale heeren, die het rekwest zouden overle-
veren, te Vianen waren en dat hij daar beter bescheid kon krij-
gen dan te Antwerpen. Toen zijn zij samen op reis daarheen ge-
gaan, maar onderweg hoorende dat de heeren op het huis ter Aa
waren, daarheen gegaan, waar zij door den secretaris bescheid
kregen naar Vianen te volgen, gelijk zij deden. Vandaar werden
zij naar Amsterdam verwezen, want buiten den prins kon men
hun geen antwoord geven. Daar zijnde, dunkt hem, dat graaf
Lodewijk hun verzocht hun verlangen op schrift te zetten, wat hij
meent, dat zij met korte woorden door hun secretaris gedaan heb-

-ocr page 523-

COXCIX

ben en antwoord ontvangen, gelijk bij vroeger verklaarde en in de
verontschuldiging van deu raad staat. Hij persisteert hierbij eu
bij zijne vorige verklaring.

no. 9. Brand van Delen, oud 41 jaar,

31 Oct. Hij heeft de predikanten gehaald, gebracht, noch uit
de kerk geleid. Hij heeft wel hun preeken gehoord en psalmen
gezongen, en ook ettelijken van hen te gast gehad, gelijk vroeger
(voor diens schelden) den pastoor. Hij gaat nu niet zoowel ter
kerke, omdat de pastoor hem naar lijf, eer en goed heeft gestaan
en hem met de andere schepenen voor een pluimstrijker en wij-
zer van een valsch oordeel heeft gescholden. De pastoor had hem
dit in persoon gezegd en hem particulier toegesproken voor de
schepenen, waarom dezen nog twistig zijn en de sacramenten niet
van hem ontvangen of hem hooren. Vroeger ging hij den pastoor
altijd hooren en de sacramenten gebruiken. Nu gaat hij wel in
het fraterhuis ter kerk.

9 Nov. Hij persisteert bij zijne particuliere verantwoording en
die van den raad, uitgezonderd dat hij ten tijde van de inneming
van het huis en den beeldenstorm niet in de stad was, zeggende
voor God en menschen daarvan niet geweten te hebben.

no. 10. Lambert Brinck, oud 49 jaar.

7 Nov. Hij persisteert bij de generale ontschuldiging van den
raad. Hij heeft de predikanten wel gehoord, maar ontkent hen in
of uit de kerk te hebben gebracht of te gast gehad te hebben.
Eens is hij vanwege den raad ten huize van Hendrik Haeze bij
den predikant van Garderen te gast geweest en heeft daar met
meer andere schepenen gegeten. Voorts verklaart hij nu zoowel
ter kerk te gaan als toen.

no. 11. Egbert Rengers, oud 34 a 35 jaar.
7 Nov. Hij refereert zich tot de generale ontschuldiging van
den raad. Hij verklaart een drie maanden uit de stad te zijn ge-
weest, ten tijde der ergste turbatie. Gevraagd aangaande art.
6 hunuer verontschuldiging, zegt hij wel de predikanten ge-

-ocr page 524-

COC

hoord te hebben, maar hen niet in of uit de kerk te hebben ge-
leid of te gast te hebben gehad. Hij verklaart dat hij, nu de
pastoor terug is, dezen evengoed hoort en als andere burgers ter
kerk gaat. Nooit heeft hij in den raad iets toegestemd, wat hij
meende dat tegen Co. Mat. ordonnantiën streed, waarmee hij zich
altijd wel kon vereenigen. Hij is pas Pauli 1566 tot schepen ge-
kozen.

no. 12. Jacob Hegeman, oud 45 jaar.

7 Nov. Hij persisteert bij de verontschuldiging van den raad.
De predikanten heeft hij gehoord, echter niet de kerk in- en uit-
geleid. Met zes of zeven van hen heeft hij nooit gegeten, gedron-
ken of gesproken, maar eens heeft hij terwille van een vriend
met Ds._A.lbertus gegeten, die bij dezen in huis was. Hij gaat
ook nu wel ter kerke.

Voorts gevraagd, waarom hij zijn\' zoon niet van het heelden-
breken had teruggehouden, zeide hij dat deze ongeveer twee of
drie dagen te voren eerst uit Dantzig gekomen was. Hij, een
achttienjarig jongeling, had op raad en aanstoken van anderen
een crucifix op het O. L. Vrouwenkerkhof losgerukt, zonder het
echter te breken. Hij heeft zijn zoon dadelijk thuis laten halen,
toen hij het hoorde, hem gestraft en genoeg getoond dat het hem
leed was. Hij begeert verder vergeving voor hem, uithoofde zijner
jeugd.

no. 13. Willem van Wijnbergen, oud 38 jaar.

Persisteert bij de verontschuldiging van den raad. Heeft als
anderen de predikanten, immers er waren geen anderen, gehoord,
hen echter niet in- of uit de kerk geleid, met hen geteerd of ge-
converseerd. Hij heeft geen affectie den pastoor te hooren, daar
deze voor een dief gescholden is en den raad pluimstrijkers scheldt.
In de andere kerken gaat hij niet, omdat hij gewoon was in de
groote kerk te gaan.

no. 14. Wolf van Ommeren, oud 37 jaar.

Vragen voor Wolf van Ommeren.

1. Waarom hij tweemaal door Willicken en ook zelf heeft doen

-ocr page 525-

CCGI

aanzeggen, zoo het St. Anna\'s altaar gebroken was, dat men de
plaats moest verven en witten, anders zou men er hen voor aan-
zien, want de raad had zoo besloten.

2. Waarom hij in den tijd zijns burgemeesterschaps de predi-
kanten heeft doen beloonen en door wiens bevel, en waarom hij
bij ben in huis gegeten en geteerd heeft?

9 Nov. Hij persisteert bij de generale verontschuldiging van den
raad, uitgezonderd betrekkelijk art. 17, want ten tijde van de
inneming van het huis was hij niet te Harderwijk. Hij heeft de
predikanten niet laten komen of begeerd, wel mede gehoord, en
ontkent uitdrukkelijk predikanten in of uit de kerk te hebben
geleid, of te gast te hebben gehad. Eens of tweemaal heeft hij
met andere schepenen bij de predikanten gegeten, en een predi-
kant, dien Carel Cremer vanwege deu raad had gehaald, heeft hij
als burgemeester ffoorloff" gegeven. Dat hij nu niet meer zoo ter
kerk gaat, zit in den pastoor.

Dat hij tweemaal de stadsdienaars had gezonden om de plek,
waar het St. Anna\'s altaar was weggenomen, te verven en te
witten, was uit bevel van den raad.

no. 15. Hadaman van Wijnbergen, oud 40 jaar.

9 Nov. Hij persisteert bij de verantwoording van den raad.
Aangaande art. 6 bekent hij mede de predikanten gehoord te heb-
ben en te hebben meegezongen. Hij ontkent hen in of uit de
kerk te hebben geleid, in de stad gehaald, of te gast gehad te
hebben, of bij hen te gast geweest te zijn of met hen geconver-
seerd te hebben. Eens was hij bij een goed vriend te gast ge-
weest, waar hij een predikant heeft meegenomen. Hij gaat nu niet
zoowel meer ter kerke om den pastoor, anders komt hij wel ter kerk.

no. 16. Zweer toe Boecop.

1) deze woonde in Kampen, bij had 3? Januari 1567 zijn eed als sche-
pen opgezegd, kunnende om merkelijke oorzaken niet langer te Har-
derwijk wonen, belovende geheimhouding van \'t geen hij gezien en ge-
hoord had. Bij de vernieuwing van den raad schijnt hij weer schepen
te zijn geworden, later had hij veel te verduren tijdens de inneming

-ocr page 526-

GCCII

10 Nov. Uij refereert zich tot de algemeene ontscbuldiging.
Alleenlijk is hij, gelijk tegen meer, in den raad tegen het afne-
men van de poorten van het huis geweest, wat geschied was om
verraderij te voorkomen, dit verklaart hij bij zijn schepen- en
burgereed.

Aangaande art. 3 zegt hij, van de verkiezing der gemeente niet
te weten, toen die plaats had was hij al vertrokken.

Aangaande ait. 3 zegt hij, dat er verscheiden plakkaten zijn
gekomen, waarvan sommige zijn gepubliceerd, andere niet.

Aangaande art. 4 zegt hij, dat hij al van huis was toen de
schutterij werd versterkt.

Aangaande art. 5 zegt bij, dat het in rotten bijeenbrengen
der burgerij geschiedde, omdat men verraad vreesde.

Aangaande art. 6 zegt hij, dat het komen der predikanten tegen
zijne opinie was geweest, ook heeft hij hen nooit te gast gehad,
maar heeft als burgemeester een of tweemaal ex ofïitio bij hen in
de herberg te gast moeten gaan, hoewel ongaarne.

Om geen opspraak te hebben is hij gedurende zijn burgemee-
sterschap in de stad gebleven. Een paar dagen daarna is hij met-
terwoon naar Kampen vertrokken, tot zijn groote onkosten en is
daar gebleven, tot hij de eerste maal, in Augustus, hier in com-
missie kwam. Hij was altijd goed Katholiek geweest, de predikan-
ten waren hem niet bevallen, zooals de drost, de pastoor, de pa-
ter en andere //onpartijdigen" in Harderwijk kunnen getuigen, en
hij heeft daarvoor veel //schamp" en //spot" moeten verdragen.

Op art. 7, 8 en 9 zegt hij, daarvan niet op de hoogte te zijn,
maar wel te weten, dat Eensen dikwijls uitgegaan is.

Wat den beeldenstorm betreft, die was hem leed geweest en bij
had dien gaarne belet. Voorts verklaart hij dat de Broerekerk en
de Groote Kerk al vernield waren, toen de raad het beeldstormen
verbood.

Wat de volgende artikelen betreft, namelijk de inneming van
het huis en het zenden naar het consistorie van Antwerpen, hij

der stad in 1572 door graaf Willem van den Bergh, vgl. De Meester.
Hist, Gen, Kron, 1862, blz, 181 en 374 en 375 met blz. 371, (alles
volgens stukken uit het archief van Harderwijk.)

-ocr page 527-

CCCIII

was al veertieo dagen voor het huis werd ingenomen naar Kam-
pen gegaan, omdat dit alles hem contrarie was en hij er geen
gemeenschap aan wilde hebben, zoodat het hem meer dan 100
gulden aan huishuur, reiskosten enz. gekost heeft.
no. 17. Herman van Oldenbarneveld.

10 Nov. Deze was ontboden, maar kon niet komen, omdat hij
een beroerte kreeg.

De algemeene vraag aan de schepenen en de verschillende
particuliere vragen komen voor op fol. 73 recto —75 verso,
de getuigenissen der schepenen op fol. 45 recto— 72 verso
van Papiers d\'Etat et de l\'Audience no. 517, op het rijks-
archief te Brussel. Beide gedeelten waren gecollationeerd door
Peter van Apeltoren en Godert Pannekoek.

22. Vragen door de commissarissen Peter van Apeltoren en
Godert Pannekoek aan den raad van Harderwijk gedaan,
henevens het antwoord namens dezen aan de genoemds
commissarissen, door Lambert Brinck en Ernst Witte,
burgemeesters, overgegeven op 6 Nov. 1567.

De raad heeft tegen het interrogatorium, dat het nergens, ook
niet in Harderwijk, gebruikelijk is dat iemand in civiele of cri-
mineele zaken aangaande zichzelf depositie aflegt. Zij geven dus
antwoord, onder protest, dat deze manier van vragen de stadsvrij-
heden onschadelijk zij en hunnen schepeneed niet praejudiceere.
Voorts verzoeken zij kleine fouten in hunne verantwoording niet
in aanmerking te nemen.

1) vgl. vooral bij dit stuk de confessies van Daniël Rensen, vaa
Hasselt, Stukken II, blz. 87 enz.

-ocr page 528-

ffp^

äl I :

CGCIV

Vragen.

1, Eerstelijk, wat hen bewo-
gen heeft om de poorten van Z.
M. huis weg te nemen en Zijner
Majesteit geschut weg te halen?

1) 35 Januari.

3) vgl. Schrassert. Beschr. v. Harderwyck. Dl, 1 blz. 90. In 1538
werd bepaald, dat de drost 12 uit de 24 voorgedragenen vanwege de
gildemeesters zoude kiezen, a. w. blz. 93 enz.

3. Waarom zij eerst 12 ge-
meenslieden gekozen hebben
zonder voorweten van den drost,
daar het toch gebruikelijk is,
dat zij 24 noemen, waaruit de
drost 12 kiest en zij nu noch-
tans 12 bij de andere 12 heb-
ben gekozen?

Antwoorden.

1. De stadhouder, graaf van
Megen, had hun den 8en Sep-
tember 1566 te Nijmegen op
den landdag, aangezegd goed op
het huis te passen. Daar de
drost soms 14 dagen van huis
was en ook vroeger het huis
door verraad van den drost was
ingenomen, hadden zij het huis
bezet, den drost zijne woning
latende. De stukken geschut
hadden zij van bet huis geno-
men om die te laten repareeren
en vervolgens Z. M. te helpen.

3. Volgens oud gebruik heb-
ben in Harderwijk zekere gilden
de nominatie van 24 gemeens-
lieden uit hunne gilden, welke
zij aan schepenen en raad voorstel-
len en waaruit vervolgens de
drost er 12 wraakt, gelijk ook
op Pauli 1566 geschied is.
Toen nu in het laatst van het
jaar wegens de belangrijke brie-
ven van de hertogin en den
stadhouder en de te behandelen
zaken, de gekozen regeerders
meerder in getal begeerden te
zijn, gelijk er ook vroeger 24
waren, kozen zij er uit de

-ocr page 529-

door hen opgemaakte zelf 12,
daar de drost er niet was en bur-
gemeesters en schepenen zich er
niet aan durfden wagen, en zoo
zijn de 24 ongewraakt gebleven.

3. Waarom zij de brieven
en plakkaten van de hertogin
en den stadhouder niet nage-
leefd en de gemeente niet voor-
gehouden hebben ?

4. Waarom zij hun schutten
versterkt, gewaakt, gebolwerkt,
de muren versterkt en . eene
vrijwilhge wacht opgericht heb-
ben (die meest uit Geuzen be-
stond, gelijk men ook verstaat
dat het meerendeel der gemeens-
lieden Geuzen geweest zijn?)

5. Waarom zij de burgers bij
rotten opgeeischt hebben en hun
voorgehouden, dat er buitenland-
sche vorsten naar het land van
Gelre stonden?

6. Waarom zij deïi nieuweiaf
predikant^ in de stad hebben la-
ten komen, dezen steeds gehoord,
mee in de kerk gezongen, hejfr
in en uit de kerk gebracht, da-
gelijks met hem geconverseerd,
bij zich te gast gevraagd en
wijn geschonken hebben.

3. Zij hebben geen stukken
ter publicatie achtergehouden en
niets ongepubliceerd gelaten, dat
in andere steden gepubliceerd is.

cccv

4. Zij hebben alles versterkt
op waarschuwing des stadhou-
ders, eene vrijwillige wacht
hebben zij niet opgericht. Wat
de gemeenslieden betreft, die
zijn niet door hen, schepenen,

gekozen.

maar door de gilden

6. Dit is geschied uit reeds
vroeger vermelde oorzaken.

6. De pastoor leefde met hen
en de gemeente in onmin, door
zijn slecht gedrag en lasteren.
Op het laatst moest hij wegens
levensgevaar de stad uit. Toen
kwamen juist de vreemde pre-
dikanten, Lindanus en de Man-
demaker, die gepreekt hebben
en na elkaar weer vertrokken
zijn. Zij ontkennen Lindanus
consen,t te hebben gegeven om
te preeken of hem naar Nijkerk
gebracht te hebben, ook ont-
. 20

-ocr page 530-

CCCVI

kennen zij liem geschreven te
hebben terug te komen.

Toen de pastoor nu weg was,
spraken zij met den kapellaan
af, dat deze de sacramenten zou
bedienen enz., waarvoor zij hem
zouden beloonen. Deze is echter
zonder zijn plaats te vervullen
weggegaan. Toen kwamen de
gemeenslieden met een groot aan-
tal burgers den raad om een
goed predikant verzoeken. Deze
was nu genoodzaakt den secre-
taris Rensen uit te zenden om
er een te zoeken. Zij ontkennen
echter hem naar Nijmegen, naar
Oranje, graaf Willem van den
Bergh of den graaf van Culem-
borch met credentiebrieven te
hebben gezonden.

Dat zij de predikanten hoorden,
behoeven zij als schepenen niet
te verantwoorden, maar zij ont-
kennen dat de predikanten met
consent of op bevel der schepe-
nen in en uit de kerk zijn ge-
bracht.

•J i
ii f
: (

7. Waarom zij den predikant
Lindanus of Roodbaard op Nij-
kerk hebben doen voeren, zijn
vracht betalende en hem wijn
en bier in het schip meegevend?

8. Waarom zij aan Lindanus
na zijn vertrek hebben geschre-
ven en wat hij daarop beeft ge-
antwoord en waarom zij hem

-ocr page 531-

CCCVII

weder in hun dienst begeerden ?
Met verzoek de mi nute van hun
brief en Lindanus brief te ver-
toonen.

9. Waarom zijn den gewezen
secretaris Eensen met credentie-
brieven hebben afgevaardigd naar
graaf van den Bergh, den graaf van
Culemborch en de stad Nijmegen?

10. Wat hun bewogen heeft
om aan Crispinus van Salsbrug-
gen nog om een nieuwen pre-
dikant te schrijven, dien hun
bode meebracht, en om nog een
anderen predikant te doen halen
door Carel Cremer, en waarom
zij zoo dikwijls van predikant
veranderden, of zij dit uit zich-
zelf of uit wil en aanhouden der
gemeenslieden, gilden of gemee-
ne burgers gedaan hebben?

11. Zij verzoeken en bevelen
vanwege Z, M., dat zij authen-
tieke copie overgeven van het
verdrag, tusschen hen en de
burgers gemaakt, toen de bur-
gers de Yrouwenkerk weer in
bezit wilden hebben.

13. //Yan de Beeldestorme."

7, 8 en 9. Op deze artikelen
is reeds in art. 6 geantwoord.

10. Zoo zij eenigen gevorderd
mochten hebben, zijn die op hun
verzoek, naar advenant van hun
diensttijd, beloond. Sommigen
waren aan andere plaatsen ver-
bonden om daar te spreken,
anderen kwam het niet gelegen
te blijven, anderen had men
met consent der schepenen we-
gens hunne ongeleerdheid en
ongeschiktheid weer laten gaan.

11. De raadsleden ontkennen,
dat eenig verdrag tusschen hen
en de burgers gemaakt is, maar
omdat er, naar
\'t scheen, com-
motie en oproer zou ontstaan,
en om dit in vriendelijkheid bij
te leggen is, door tusschenspre-
ken van schepenen en raad en
anderen, in den nood en naar
gelegenheid des tijds verdragen,
waarvan zij hierbij copie over-
leggen.

13. Zij ontkennen expresse-

1) vgl. dit verdrag, van 34 Dec. 1566, hiervoor 10,

-ocr page 532-

CCCVIII

Wat den raad er toe bewogen
heeft, zoo de Mandemaker in de
kerk preeken zou, hem aan te
geven dat hij het volk tot den
beeldenstorm vermanen zou,
(wat daarvan aan is), en waar-
om zij Eensen naar den guardiaan
gezonden hebben om de kerk
open te hebben?

18. Waarom zij den beelde-
storm niet verhinderd hebben
en door hun dienaars de orna-
mentskist open hebben laten
maken eu die uit de kerk ge-
haald en naar het raadhuis ge-
bracht hebben?

ï. !

ti

?\' ■

J ■ ■

lijk den Mandemaker te hebben
lateu preeken of gezegd te heb-
ben, wat hij preeken zou, ook
wisten zij niet dat hij preeken
zou. Ook hebben zij Eensen
niet bevolen de kerk te openen,
zooals ook bij art. 6 breeder
verhaald is.

13. De beelde&torm was on-
verziens geschied, buiten hun
voorweten. Naderhand hadden
zij vernomen, hoe de guardiaan
van het klooster onder de preek
vau den Mandemaker was bin-
nengekomen. De predikant nu
moest door het klooster heen
naar buiten. Toen hij daar wat
lang bleef, begon men te kloppen
en te slaan, maar er kwam nie-
mand en men meende dat de
predikant daarbinnen geslagen
werd. Toen liep men door deu trans
om hem te redden en onder dit
rumoer en het loopen der kin-
dereu door elkaar zijn er beelden
gevallen en de beelden, die er
nog stonden (de minrebroeders
en kerkmeesters hadden er vele
weggenomen) werden voor een
deel gebroken, voor een deel
weggenomen. Zij ontkennen voorts,
dat op bun bevel eenige orna-
meutskist is opengeslagen en de
ornamenten naar het raadhuis
zijn gebracht.

-ocr page 533-

14. Waarom zij Onze Lieve
Vrouwenkerk des nachts hebben
doen openen en geleden dat de
beeldenstorm daar plaats vond
en het kruis op het kerkhof
werd afgebroken?

15. Hoe zij er toe gekomen
zijn ettelijke lieden door de stads-
dienaars te laten bevelen altaren
af te breken en de ledige plaat-
sen te verven of te witten ?

16. Waarom zij de kerk niet
hebben laten reconcilieeren en
restaureeren, naar inhoud der
capitulatie, zoo zij beloofd had-
den ?

bewogen

17. ,/Van \'thuys." Wat hen
heeft, toen Z. M\'s.
knechten op het huis gekomen
waren, de klok te doen luiden
en met trommelslag de burgers

14. Daar zij vernamen van
den beeldenstorm in andere plaat-
sen, waren zij bevreesd dat dit
ook hier geschieden zou, en be-
valen zij den koster de Vrou-
wenkerk te sluiten en zonder
consent der schepenen niet te
openen. De gildemeesters ver-
zochten herhaaldelijk de beelden
uit de kerk te mogen nemen,
wat ook geschied zou zijn, zoo er
geen vreemde handen bij geko-
men waren. Eindelijk had men
toegestaan, dat de beelden \'s nachts
weggenomen zouden worden. Zoo
daar nu onbehoorlijkheden op
het kerkhof gepleegd zijn, is dit
buiten hun voorweten en wil
geschied.

15. Men heeft niemand door
de stadsdienaars laten bevelen
beelden te breken, alleen om
gebroken altaren en beelden, die
in de kerk in den weg lagen,
uit den weg te ruimen.

16: Het spijt hun dat de kerk
nog niet gerestaureerd is, over
de reconciliatie hebben zij aan
den suffragaan geschreven, van
diens antwoord voegen zij hier-
bij copie.

17. Die knechten waren in
den vroegen morgen heimelijk,
door een nieuw gemaakt gat in
de stadsmuur, van achteren op
het huis gekomen, verder gin-

CCCIX

-ocr page 534-

ccox

op de markt te verzamelen, en
vervolgens Z. M\'s. huis in te
nemen en te verderven, den
drost met anderen gevangen te
zetten en te houden, niettegen-
staande zij wisten dat het Z.
M\'s. zaak was?

18. //Van de consistorie der
sectarissen." Waarom zij den se-
cretaris Eensen afgevaardigd heb-
ben naar het consistorie van
Amsterdam en graaf Lodewijk,
(aanstonds nadat zij bet huis
ingenomen hadden) om te ver-
nemen of daartegen geen troost
was, dewijl de graaf van Megen
het hun derhalve moeilijk maak-
te, en waarom zij, buiten den
wil der burgers, knechten in de
stad wilden hebben ?

19. Wat het nieuwe consis-
torie van Antwerpen door zijn
gedeputeerden verzocht (uit
kracht hunner instructie) en
gen zij als vijanden door het
huis loopen en het geschut ver-
nagelen, en schoten zonder aan-
leiding op de burgers, waarbij
enkele mannen, vrouwen en
kinderen gedood werden. Een
mondelingen of schriftelijken
lastbrief hadden zij niet ver-
toond, Zij moesten zich dus wel
verdedigen. De gevangenen, uit-
gezonderd den drost, hebben zij
den volgenden dag losgelaten,
ook ontkennen zij bevel te heb-
ben gegeven de burgers bij
trommelslag bijeen te roepen.

18. Uit den jammerlijken
overval begrepen zij, dat zij in
ongenade gevallen waren en toen
hebben zij Rensen afgevaardigd
om te vernemen of er eenig
middel van verdrag of pardon
was. Zij ontkennen voorts, dat
zij knechten in de stad wilden
hebben.

1) vgl. over de inneming van het huis Nijholfs Bijdragen Dl. VIII blz.
304 — 206 en blz. 213—216, Schrassert. Beschr. v. Harderwj^ck Dl.
II, blz. 97—100 en De Meester, Hist. Gen. Kron. 1862, blz. 180.

19 — 22. Verleden jaar reisden
hier personen door, naar zij zei-
den van Antwerpen, en begeer-
den scbepenen en raad te spre-

-ocr page 535-

OOCXI

waarom die van Harderwijk ook
gedeputeerden naar Antwerpen
hadden gezonden en daar 500
gulden gebracht en deze in han-
den gegeven van zekeren Putter
(volgens copie der schriften wis
en waar gegeven), hem bevelen-
de dezelve niet aan het consi-
storie te brengen (eerst had hij
een ander bevel).

20. Waarom zij andermaal
Gerrit Maurissen en Alphert
Brinck, hunne gedeputeerden,
naar het nieuwe consistorie te
Antwerpen hadden gezonden, en
dezen zich te Amsterdam bij Rei-
nier Kant hadden bevonden.
Waarom en wat hun gezanten
te Ruweel en ter Aa met graaf
Lodewijk hadden gehandeld en
gesloten en of er nog meer ge-
zanten daar waren en handel-
den?

21. Waarom hunne gezanten
met Beyma, Hartger Galama,
Sychsema, den heer van Tho-
louse, Cock en anderen op be-
geerte van graaf Lodewijk naar
Vianen gereisd waren om den
heer van Brederode te //induce-
ren" met hen naar Amsterdam
te reizen en wat hunne gedepu-
teerden daar gezien, gehoord en
gehandeld hadden, zoowel met
die heeren, als met het consis-
ken. Zij toonden een afdruk aan
hen en de gemeenslieden van
een rekwest aan den koning,
waarin vele heeren, steden en
personen om generaal pardon
verzoeken vanwege de verande-
ring der religie, naar vermelding
van het genoemde rekwest, wil-
lende daarbij den koning een
goede vereering in geld doen.
Schepenen en raad dacht dit
goed en zij wilden er naar hun-
ne kleiue krachten ook wel iets
voor bijbrengen. Die van Ant-
werpen vertrokken voorts.

Later hebben zij een der
schepenen en een burger naar
Antwerpen gezonden met f 500.
Zij konden daar geen bescheid
krijgen, wanneer het rekwest
overgeleverd zou worden en zijn
dus weer naar huis gegaan, na
de penningen aan zekeren Peter
de Pottere te hebben toever-
trouwd om die te bewaren tot
Harderwijk ze noodig had, want
zij durfden daarmee niet den-
zelfden weg terug te reizen.

Later, nog altijd geen be-
scheid hebbende aangaande de
overlevering van het rekwest,
hebben zij dezelfde gezanten
nogmaals naar Antwerpen ge-
zonden om naar het rekwest te
informeeren en of er iets van

-ocr page 536-

V ■

torie van Vlaanderen en ande-
ren ?

22. Wat de heer van Tholouse
hun gedeputeerden vanwege Bre-
derode te Vianen op het slot
geantwoord heeft en waarom zij
zooveel moeite hadden gedaan
om den heer van Brederode naar
Amsterdam te krijgen en wat
zij met den prins, graaf Lode-
wijk en den heer van Bredero-
de in Amsterdam handelden?
En waarom zij begeerd hadden,
dat de leden van het verbond
hen onder protectie zouden ne-
men en hun iemand ontdekken,
die hen hielp in den nood, en
of zij die begeerte niet op bevel
van Brederode op schrift hadden
gesteld en hem overgegeven en
wat hij daarop had geantwoord
en door hun gezanten gerappor-
teerd is, en waarom zij dit ver-
zoek niet aan de hertogin deden

OCCXII

, \'tl

te wachten zou zijn.

Op hun reis daarheen te
Amsterdam gekomen, vernamen
zij, dat velen der heeren van het
rekwest te Vianen of daaromtrent
bij elkaar waren en zijn zij
dezen eerst op het huis ter Aa
en vandaar te Vianen en voorts
te Amsterdam gevolgd, waar zij
door graaf Lodewijk van Nassau
van den prins van Oranje ant-
woord kregen, dat deze niets
zeker van de overlevering van
het rekwest wist, noch de stad
Harderwijk ontbieden kon. Kon-
den zij met den graaf van Me-
gen een deugdelijk verdrag slui-
ten, dan moesten zij dit niet
uitstellen.

Dit werd vervolgens in den
raad rondgebracht. Men zou reeds
vroeger tot een verdrag gekomen
zijn met de koninklijke com-
missarissen, namelijk den drost
en den landschrijver van Veluwe,
die alhier waren gezonden, als
niet dienzelfden dag de jammer-
lijke onvoorziene overval had
plaats gevonden.

Verder ontkennen zij dat
hunne gezanten te Harderwijk,
Antwerpen of elders ooit iets
verhandeld hebben, veel minder

1) die overval geschiedde den 18den Dec., dienzelfdeti dag werd Ken-
seu naar Amsterdam afgevaardigd.

-ocr page 537-

COGXIII

23. Waarom zij hun secreta-
ris Eensen zoo dikwijls gezonden
hebben naar den graaf van deu
Bergh en den graaf van Culem-
borch ?

24. Wat zij gedaan hebben
om, naar luid der bevelschriften
en plakkaten, hen die Brederode
gediend hadden te straffen?

een confederatie gesloten, noch
iets geteekend, verzegeld of be-
loofd hebbeu, dat tegen Z. M.
was. De 500 gulden waren ner-
gens anders voor bestemd dan
tot vereering voor Z. M. en tot
profijt der stad Harderwijk-. Ook
had de Potter, die ze bewaarde,
beloofd ze tot profijt van Har-
derwijk te bewaren. Voorts ont-
kennen zij eenige brieven van
consistoriën te hebben ontvan-
gen of beantwoord te hebben.
Wat aangaat de omstandigheden,
die de gezanten op de reis had-
den, dit is lang geleden, daar
kunnen zij de gezanten nog eens
naar vragen.

Voorts hopen zij verder van
niemand bezwaard of onwaar be-
schuldigd te worden, maar mee-
nen hun onschuld hiermee be-
tuigd te hebben.

23. Zij ontkennen Eensen
naar dezen a;ezonden te hebben.

24. Wat betreft de Brederoo-
sche knechten, zij hebben vol-
gens de bevelschriften, als zij
hoorden dat er in de stad waren,
tot driemaal toe laten zoeken
door de stadsdienaars, maar hen
niet kunnen apprehendeeren.

-ocr page 538-

OOOXIV

Antwoord op de //generale
vraechstukken."

Burgemeesters, schepenen en
raad hebben dit alles gedaan
om vrede te bevorderen, naar
urgentie der tijdsomstandigheden,
niet meenende Co. -Mat. daar-
Of iemand hen opgewekt heeft mee te offendeeren. Wat zij voor
dit te doen, toe te laten of te de kerken en het huis des ko-
dissimuleeren ?

Of iemand hen bang heeft
gemaakt om dit alles niet te
verhinderen, wat zij toch ambts-
halve verplicht waren ?

De vragen kornen voor op fol. 4—10, de antwoorden op
fol. 10—31 van Papiers d\'Etat et de l\'Audience, no. 517,
op het rijksarchief te Brussel, Beide zijn gecollationeerd door
Theodoras Pedanus (Dirk Yoet), secretaris van Harderwijk.

23. Verzoekschrift, door den raad van Harderwijk ingediend aan
de commissarissen Peter van Apeltoren en Godert Panne-
koek te Elburg, op 11 Nov. 1567.

Hoewel de schepenen in hunne verantwoording naar waarheid
getuigd hebben, vragen zij toch \'s konings genade en verzoeken
den stadhouder (volgens het verdrag met hem aangegaan) die ge-
nade te helpen bevorderen, want zij zijn met lijf en goed \'s ko-
nings getrouwe onderdanen.

Yolgens eene copie op fol. 30 eu 81 van Papiers d\'Etat
et de l\'Audieuce no, 517, op het rijksarchief te Brussel.

VGenerale vraechstucken, die-
nende op alle und yedere arti-
culen vursz."

Wat hen tot al die nieuwig-
heden heeft gebracht?

Wat zij gedaan hebben om
die nieuwigheden te verhinde-
ren?

nings deden, kan men uit hunne
verantwoording zien. Niemand
heeft hen bang gemaakt.

-ocr page 539-

cccxv

24. Verhaal, opgemaakt door Johan Urd aangaande het door
hem verrichte te Harderwijk van af 9 Maart 1568.

Uit kracht zijner commissie van 21 Febr. 1567 stilo Brabantie i)
heeft hij zich 8 Maart des voormiddags van af Arnhem op weg
begeven en kwam 9 Maart in Harderwijk aan, waar hij met
Apeldoren communiceerde en den lOen zich vervoegde ten huize
van den fugitieven Hendrik Haeze. Hij maakte voorts annotatie
van de goederen der voortvluchtigen en sequestreerde deze, na ze
in beslag te hebben genomen en na te hebben laten publiceeren,
dat niemand die verbrengen, vervreemden of verzetten mocht op
eenigerlei wijze, Yoorts communiceerde hij met Dionysius vau
Wesenhage over de goederen op Yeluwe.

Naar fol. 470—479 van Papiers d\'Etat et de PAudience
no. 517, op het rijksarchief te Brussel, gecollationeerd door
Urd,

25. Verhaal, opgemaakt door Johan Urd over het door hem te
Harderwijk verrichte van af 29 Nov. 1568.

Yolgens zijne commissie, gedateerd 1 Oct, 1568, bevond hij
zich den voorlaatsten November 1568 in Harderwijk en ontbood
den volgenden dag Wilhelm Eeyersz en Beernt Aertz, burge-
meesters, benevens Sweer toe Boecop, Joost van Bronckhorst,
Hendrik van Zevener, Gerrit Holdorp, Jan GroH en Gerrit Bosch,
schepenen. Dezen ondervroeg hij ten overstaan van den schout
Andries Ruyst aangaande zekere interrogatoiren, waarop zij ant-

1) d.i. 1568 volgens onzen stijl.

2) de verdere inhoud van dit verbaal loopt over het in beslag ne-
men van allerlei goederen.

-ocr page 540-

COCXVI

woordden als uit hun deposities blijkt.

Volgens fol. 465 recto en verso vau Papiers d\'Etat et de
l\'Audience no. 517, op het rijksarchief te Brussel, gecolla-
tioneerd door Johan Urd.

26. Lyst van personen, als vluchtig opgeteekend door Dr. Johan
Urd en Andries Ruyst, schout van Harderwyk, loaar-
schijnlijk Maart 1568.

Reyner van Speulde.

Jau Teuwesz.

Mr. Wilhelm Barbier.

Henrick Haesens.

Gerridt van Spuelde.

Helmich van Spuelde.

Huybert Bitters.

Gerridt Greve van der Elburch.

Richolt Rampen.

Baltus Rampen.

Evert Andries,

Wolter Hegeman. ^

Claes Cardemaker.

Jasper Aernt Lubbertz.

Coert, dienaer derzeluer stede,
Daniel Reynssen,
Cozijn van Spuelde.
Coep van Spuelde,
Aerts Woltersz,
Wolter Huybertsz.
Wilhelm Cnijif.
Gerridt Zegers, met sijn soon.
Gerridt Mauryssen.
Sweer van Hoeckelum.
Ernst Witte,
Wolf van Ommeren.
Dirk Voet, gewesen secretaris
van Harderwyck en

1) deze deposities komen voor fol. 466 recto en verso, zij betref-
fen evenals de daarop volgende van Eutger van Baer, Otto van der
Sande, drost en anderen de goederen der fugitieven. Op fol. 486—495
komt voor een: extract over de goederen der fugitieven, getrokken uit
de informaties van Urd en Andries Euyst.

i

-ocr page 541-

CCCXYII

Jan Hoemaker. Gerlich Yoet, sijn broeder.

Pouwel Pelsmaecker opter Merckt. Prans Willems.

Yolgens fol. 284 der Papiers d\'Etat et de FAudience no.
517, op het rijksarchief te Brussel.

L

1) de zeven laatstgenoemden, roagisiraatspersonen, werden bij von-
nis van 5 April 1568 door Alva op straffe van de galg gebannen en
hun goederen verbeurd verklaard, eveneens de overigen bij vonnis van
12 Aug. 1568, vgl. beide vonnissen bij van Hasselt. Stukken Dl. I
blz. 241 (no. 118) en blz. 284 (no. 142). Daar denamen bij van Has-
selt veelal verminkt zijn, deel ik deze lijst, waarop ze duidelijk voor-
kwamen, hier mede. Yan Hasselt geeft ook nog uit in Dl. II zijner
Stukken (blz, 1, 2) het vonnis door Alva den lO^en Jan. 1570 tegen
Alphert Brinck en Wolf Clomp geveld, vgl, ook Schrassert. Beschr.
V. Harderwyck. Dl. II blz. 112.

-ocr page 542-

XXVIIL Stukken over de bewegingen van 1566
te Elburg en de daarop in 1567 gevolgde
informaties. 1566-1567.

1. Brief van den stadhouder, Karei van Brimeu, graaf van Me-
gen aan de stad Elburg, bevelende geen ketterschen pre-
dikant in te halen. 7 Sept. 1566.

Den stadhouder is bericht //dat bij uwen Er. off van uwer E.
vnd der Stadt off burgeren wegen in Vrieslandt geschickt sije
worden om eenen predicant deser njer kettersche leeren to halen."

Dit verwondert den stadhouder zeer, daar bet strijdt tegen het
verdrag, 25 Aug. 11. door de landvoogdes met de edellieden ge-
sloten, waarbij overeengekomen was geen nieuwe predikatiën toe
te laten in de plaatsen, waar zij totnogtoe niet werden gehouden.

Nog meer vreemd vindt hij, dat zij zelf predikanten inhalen,
terwijl andere steden hun best doen hen te weren. Hij gelast hun
daarom uitdrukkelijk zulke predikanten niet toe te laten, onder
bedreiging van \'s konings ongenade, die hun het verlies hunner
privilegiën kan kosten.

Voorts gelast hij hun bet hun toegezonden plakkaat, verbie-

1) dit plakkaat, dat met den begeleidenden brief van den stadhou-
der nog in het Elburgsch archief berust, is gedateerd 25 Aug. Het
werd toegezonden den 289ten Aug. (archief van Elburg Lade 23 no. 43.)
Het plakkaat is uitgegeven in het Groot Gelders Placaetboek, Dl. I
col. 338, De hier afgedrukte brief werd door den schout, naar het
schijnt achtergehouden, en kwam den Elburger raadsleden eerst later
in handen, vgl. 3 hieropvolgende.

-ocr page 543-

CCCXIX

deüde kerken en kloosters te schenden, te publiceeren, wat zij tot
nu toe nagelaten hebben en hem ten spoedigste te berichten wat
zij geneigd zijn te doen.

Naar de oorspr. minuut in zijn geheel uitgegeven in Nij-
hoffs Bijdragen Dl. lY. blz. 217, 218.

2. Brief, door de landvoogdes Margareta van Parma, aan het
hof van Gelderland ter opzending naar Elburg, verzonden,
bevelende geen nieuwe predikanten toe te laten. 11 Sept.
1566.

Dem Lieuen besunderen, Scholtis,
Burgermeesteren, Schepenen
vnd Eaedt der stadt Elburg.

Copie.

Margarita, van Godts genade etc.

Lieue besundere. Wij kommen in geloeffelycke ervaerongh, wel-
licker gestalt men eynen vrempden predicant om die nyeuwe lee-
rongh aldaer to prediken sol gefordert hebben, des ons gantz be-
vrempt heeft, diewijle v nyet en kan onbewust sijn, dat sullicx
nyet alleen en is tegen den will vnd die meynongh des Conincx
onses genedichs liefs herren, dan oick tegen de aider Catholys-
sehe Eeligion, bisher aldaer gehalden vnd obseruiert vermoegens
id beuel wijlen hoichlofflycker gedechtenisse des Keysers Caroli
quinti in sijner Key. Mats. huldongh in yedere stadt des fursten-
dombs Gelre vnd Graeffschaps Zutphen, vnd nementlyck ter El-
burgh, woe ghij oyck v wael to erinneren, verkundight, vnd dan
gantz billick, dat alzoe men sich 1 ichtelyck soll bezweren, in dem
men van sijner Ma^s. wegen ennige nyeuwicheyt in dem lande
aldaer soll willen invueren, ein yeder oyck aldaer hin wederom-
me sich halde vnd richte nae alden herkomen vnd gebruyck, sou-

-ocr page 544-

cocxx

der ennige veranderinge sullicker alder dingen onderstaen to doen
oder gestaden gedaen to wordden, besnnders der Eeligie haluen, dat
soe hoichwichtige saecke is, die veranderinghe van wellicke, oder
ennige nyeuwicheyt der selver gehengende, men altijt twist, twee-
dracht, onruwe, vnd voel onraedts heeft sien met sich brengen,
daer bij gevueght, dat wanneer die gedeputeerden der Bannerhee-
ren, Eitterschap vnd steden der t\'urstendombs Gelre vnd Graeff-
schaps Zutphen aen hoichgedachter Co, Mat, im jaer LIX to
Gbendt in Vlaendren aen sijne Ma^, voir der seiner verreysen
nae Hispaengnen vnd volgens aen ons binnen dese stadt onder
anderen versocht, dat men ghein inquisitoren in den seluen lande
sal willen schicken, sij sich hebben vernemen laeten, en toege-
sacht, sij wollen bij die aide Catholisscbe Eeligie beharren, vnd
selfs den ghenen helpen straffen die daer tegens sollen doen, vnd
is derhaluen in statt sijner Mat®, onse ernste meynongh, dat ghij
vervueght dat sullicke predicanten enniger nyeuwer leerong aldaer
in de stadt Elburgh nyet innegebrocht, vnd soe verre derer en-
nige alreyt daer inne kommen weren, denseluen doet vertrecken
vnd hen oder oere predicantiën aldaer nyet en gestadet, sonder
die bant met vliet daer aen haldet, dat alle dingen der Eeligie
haluen in oeren alden wesen, obseruantie en gebruyck gehalden
wordden, biss ter tijt toe dat ein generale ordinongh gemaeckt
sal sijn, waerop wij van daege tot daege sijner Ma^s. genedige
meynongh sijn verwachtende, twelck doende woirdt ghij sijne Ma*,
to der seiner wederkompste in desen landen, die wij verhopen ver-
mits Godtlycke hulp korts sijn wirdt, veroirsaecken sich tegen de
stadt Elburgh, Eegerderen, Burgeren vnd ingesetenen derseluer met
vermerderongh irer preuilegiën vnd sunst andere genaede te laeten
vernemen, Vnd sijn v gnedichlyck geneight.

Datum Bruessel den Xlen dach Septembris XVc LXVI, i)

Naar de gelijktijdige copie in het archief van het hof van Gelderland,

1) deze brief werd met een dergelijken aan Nijmegen door de her-
togin in een schrijven van dienzelfden datum (11 Sept.) aan den stad-
houder ingesloten, met de vrijheid „en user comme trouverez convenir."

vgb Nijhoff, Bijdr. Dl. IV blz. 232, De stadhouder verzond hem
met een brief van hemzelf naar Elburg. vgl. hierna 3.

-ocr page 545-

CCOXXI

3. Brief, door de regeering van Elburg aan den stadhouder, den
graaf van Megen, gericht, ten antwoord op de giste-
ren (16 Sept.) ontvangen brief van den stadhouder met
ingesloten brief der landvoogdes, bevattende allerlei veront-
schuldigingen. 17 Sept. 1566.

Edlen, Wolgeborner, Gnediger Herr Stattholder, van wegen Ko.
M. vnser allergnedichsten Hern etc, Juwer G, missine mit dair
in verwarten brieff vnser Gnedichster frouwen, als Generaier gu-
bernanten hebben wij gisteren entfangen, vnd kunnen J. G, dair-
op tho dienstlick vnderdanigen antwort nicht bergen, wo dat in
dessem itzigen jare ettlicke vnser schepen affgestoruen, vnd ett-
licke desser jegenwordiger sterfften haluen (dairmede vns Gott
visiteren hefft) verreiset sindt, also dat die antall der jegenwoor-
digen Schepen nicht mehr is dan viere, vnd diewile vns dan bil-
lick beswaret in so kleiner antall einich seker antwort auer tho
schicken, so begeren wij op ydt aller vnderdanichst wij mogen,
I. G. wolden vns doch bij hoichgedachte vnse Gnedichste frouwe
excuseren, betb der tidtt dat vns die Here desser quaden sieck-
ten verleth, oöt dat vnse Rades frunde sunst bij einander komen,
in gewisser verhapenung, dat wij vns alsdan mit recht vnd bil-
lickheit woll sullen entschuldigen kunnen. So viele auerst juwer
Genaden schriuent van dato dem soeuenden Septembris belanget.
Daervp foegen wij J. G, vnderdanichlick tho wetthen, dat vns
die brieff nicht tho handen gekomen sij, ehr dan wij J, G. voir-
gemelte brieuen entfangen hadden, vnd so wij daer vit van dem
vorigen briefï berichtet sijnde, denseluigen van vnsem schulthisz
geeischet hebben, so hefft hij en vns van sijnen
huse gehalet, vnd

1) men denke aan de pest, die reeds in het vorige jaar in Arnhem
woedde en daar zelfs de leden van het hof drong de stad eenigen tijd
te verlaten, vgl, Nijhoff, Bijdr. voor Vad, Gesch.- en Oudheidkunde,
Dl, X blz, 99. Niet lang daarna heerschte deze ziekte ook in Em-
den, vgl. van Hasselt, Stukken II blz. 92,

21

-ocr page 546-

CCCXXIII

liadde en tlio voren bij sick selffs vpgebroken, vnaangesien dat
bij an vns alleen geschreuen was. Je doch so balde vnse antall
idt vermehret werdt, so willen wij vns beflijtigen J. G. dair op
tho antworden, vnd sali alsdan vit vnsen antwort, mit der wair-
heit befunden werden dat bij J. G. vns in ettlicken saken tho
viele nagesacht sij. J. G. wolden doch durch ere angeboren gui\'
dicheit vnse arme gelegenheit ansien vnd dit vnse antwort gne
dichlick tho gude holden, des wij vmb Ko. M. vnsen allergne-
dichsteu hern the vor vmb vnse Gnedichste frouwe vnd J. G.
mit allen vnderdanicheit vnd schuldiger truwe gern verschulden
willen, J. G. hiermit dem almechtigen in langwiriger gelucksali-
ger Regierung vnd wellfare befelende. Datum am dage Lamberti
Anno 1566.

J. G. vnderdanige Burgermeestern, Schepenen
vnd Eaidt der Statt Elburg.

Opschrift:

Dem Edlen, Wollgebornen Hern, Karell van Brimeu, Grauen
tbo Megen etc.

Naar de oorspronkelijke brief in bet archief van het hof
van Gelderland.

4. Brief van den stadhouder aan de regeering van Elburg, ten
antwoord op de hunne van 17 September, verzoekende
duidelijk antwoord, of zij den ketterschen predikant al dan
niet willen behouden. 20 Sept. 1566,

Den Ersamen, onsen lieuen besunderen
Burgermeestern, Schepenen vnd Eaedt der
Stadt Elburch.

Kaerl.

Ersame, lieue, besundere. Ontfangen hebbende zekere uwe missiue.

-ocr page 547-

CCCXXIII

geschreuë am daege Lamberti die zijn sol eyn antwoirde op
onsen junghsten schrijuen aen v luyden, beneffens zekere missiue
der durchluchtiger hoiohgeborner furstinnë vnd vrouwen, Her-
toughinnen tho Parma etc., generaler Eegentinne vuytgegangë, dan
is zo duyster, dat wij daer vuyt uwe meyuiuge nyet verstaen, noch
vernhemë kunnen, off ghy luyden (nyettegenstaende den scbrijuë
yetz hoich gedachter furstinne generaier Eegentinnen vnd onsen)
den ketterschen predicant aldaer to halden gemeynt zijn oder hem
to verlaten vnd verjagen, vnd is derhaluen van wegen der Co.
Mats. tho Hispaniën etc. onsses allergen. beere noch onse ernst
gesynnen: Eerstlick dat ghij luyden hoichgedachter hertoughinnen
een antwoirde schrijfft vnd dieselue ons toeschickt, die wij da oire
hoicheyt mitten posten ouerseynden sullen. Vnd ten anderen dat
ghijluyden ons bij brengere deses verstendigë, wat ghijluyden des
vurs. predicants haluen tho doen \'oder tho laten gemeynt, want
doch indyë ghijluydë hem behalden vnd voertaen predicken willen
laeten, so dencken van wegen hoichstberumpter Co. Mats., wij
\'t selue nyet te dulden off lijden. Ghij luydë moegë uwe eydts
vnd beloefften, den ghij soe wael hoichstlofflicker gedachten die
Eo. Key Mat. yoir vud sijne Co. Mat. nae, der onderhaldongh
haluen der alder catholicxscher gelooues vnd religiën gedaen, be-
trachten, vnd daerbeneffens der ongenaden, soe sijne Co. Mat.
(woe ghij luyde derseluer eydts vnd beloefften nyet gedencken)
op
V nemen vnd hoe sijne Mat. y te sijner tijt dair voir aen-
sehen werdet bedencke. Daer van v luijden ouermits dessen te
waerschuwen, wij nyet en hebben onderlaten sullen noch willen
V daernae am besten vnd als goede vnd getrouwe onderdanen v
to achten vnd dragë. Gegeuë tho Arnhem den XX®» Septëbris
XVc LXVI.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland. Het afgezonden stuk bevindt zich in het archief
van Elburg. Lade 30 no. 14.

1) 17 Sept.

-ocr page 548-

GCCXXIY

5. Ondervraging, door Amelis van Aemstel van Lynden, raad
in het hof van Gelderland, van Berndt van Voirst, die
als bode met brieven van den stadhouder naar Hattem en
Elburg ging, gedaan 25 Sept. 1566.

. . . ,/Seyt hij deposant bij sijnen eedt, waerachtich to sijn, dat
hij getuyge nu saterdach lestleden omtrent halff thien urhen
mit brieuen van den Stadtholder sijn Gen. gegaen is nae der El-
borch ende des anderen dages als sonnendaechs omtrent elff urhen
aldaer gecomen end soe den Borgermeister in der tijt nyt bij huys,
dan buyten der poorten was end middelretyt dat den Burgemei-
ster gehaelt is worden, is hij deposant in der grote karcke gegaen,
alwaer comende end hem getuyge bij eender te drincken geschonc-
ken synde, is enen, Halffpaep genamt (wesende een bierweerdt)
bij hem gecomen, seggende: „Bode, wat doet gij hier in der karc-
ken, kompt gij alhier om te verklicken?" end nyttegen staen de hij
deposant sechte: //Neen," heefft hem getuyge nochtans dvoorsz.
halffpaep mit den vuyst in sijnen neck geslagen, end voorts een
lang holt van thien off twaleff voeyten genomen om hem bode
daer mede to slaen, twelck hem halffpaep bij den anderen belet
end verhyndert is worden, mitwelck hij deposant vuyter karcke
gecomen is."

Gevraagd aangaande het antwoord dat de twee steden gaven,
zegt hij dat de burgemeester van Hattem zeide, dat in den brief
niet van antwoord stond, maar dat hij volgens den brief doen zou.

De burgemeester van Elburg zeide: f/soe onsen secretaris mede
een voorganger is end wij mitsdyen hem nyet kunnen laten scrij-
ven, soe en weet ick nyt wat wij schriven solden, dan gij mucht
mijn heer Sijnder Gen. seggen sulcx als gij hier gesien hebt, wij

1) vgl. den bedoelden brief aan Elburg, in het voorgaande stuk
(4), dien aan Hattem Bijl. XXX. 3, beide van 20 Sept. Daar het
stuk bijna geheel op den beeldenstorm te Elburg betrekking heeft, heb
ik het onder de stukken over Elburg opgenomen,

2) Dit was de 21ste Sept.

-ocr page 549-

cccxxv

en kunnent nyet gebeteren."

„End bij getuyge, Sonderling gevraecbt wat bij gesien hebbe
binnen der Elborch in de grote kercke end in den Convente van
gte Agnieten, off die kercken beroofft end de beyligen verbrandt
sijn, seyt hij deposant bij den voorsz. eedt gesien thebben, dat alle
de autairen affgebroken end ter aerde geslecht end de beelden, als
van onser Liever Vrouwen end St. Chrystoffel end meer anderen,
mit oick de mans gestoelen end de pijlers an de altaren, daer de
schellen an hangende sijn, end de voytschemelen, daer de priesters
misse op staen doen, wechgenomen, end op het groot karckhoff in
twe vuyren verbrant sijn, als de beelden in een vuyr end de ge-
stoelen end anders in een ander, end steenen heiligen, die nyt
branden en konden, hebben sij dselffde hoofft affgehouwen end
voorts in stucken geslagen, soe dat in de grote kerck nyt is bli-
ven staen dan de Vunt, de Preeckstoel en het gestoelte, daer de
vrouwen in sitten. Seyt hij getuyge mede dat se in St. Agnieten-
clooster de kercke verdestrueert hebben, soe bij gesien heefft alle
ding in der karcke ouer hoop liggen, alle de gestoelten daer de
Baginnen plachten to singen end wat daer was, neder in de karcke
geworpen voor bet hoge altaer.

Seyt mede dat enige susterken end borgerswijven hem getuyge
gesacht hebben dat se drie bondelen van den koorkappen als van
root end\'swart fluweel end stijff van goit, verbrant hebben.

Seyt mede wel gehoort thebben dat bet darde karcksken binnen
der Elburch van gelycken beroofft end verdestrueert is end dat se
na Dorenspyck getogen waren om tselffde aldair mede an to rich-
ten, dan het is durch die van Dorenspyck huer belettet end ver-
hyndert. Secht mede dat se den coster van Elburch gedwongen
hebben om de garf kamer open to doen om het voorsz. misgewaet
to crigen."

Verder weet hij niet.

1) 34 Nov. kregen Willem van Scherpenzeel, drost, en Jacob Botter,
landschrijver van Veluwe, commissie om te Elburg namens den stadhouder
over de kettersche predikanten en den beeldenstorm te handelen (archief
van het hof van Gelderland te Arnhem.) Diezelfde commissie scheen

-ocr page 550-

GOGXXVI

Het stuk is ouderteekend door Amelis va Aemstell va Mynden
en met een merk door Berndt van Voirst.

Naar de oorspronkelijke acte, op fol. 183 recto en 184
verso van no. 4 der Correspoudance de Gueldre et Zutphen,
no. 303 der //Papiers d\'Etat et de l\'Audience," op het rijks-
archief te Brussel.

6. Verhaal van het door hen te Elburg verrichte ter onderzoek
naar de bewegingen van 1566, opgemaakt door Peter van
Apeltoren en Godert Pannekoek, hopende over 10 Nov.
tot 18 Nov. 1567.

10 en 11 Nov. Achtervolgende zekere bevelschriften zijn wij
Peter van Apeltoren en Godert Pannekoek den lO^en November
van Harderwijk gegaan naar Elburg, en hebben daar den volgen-
den dag, den llden November, voor ons bescheiden burgemee-
sters, schepenen en raad dier stad en hun overgelegd zekere arti-
kelen, geteekend A. Wij bevalen hun van wege Z. M. binnen
zes dagen daarop te antwoorden, liefst nog eerder. Zij antwoord-
den hiertoe gewillig te zijn en het zoo spoedig mogelijk te zullen
doen.

17 en 18 Nov. Den 17"len November heeft Lubbert then Haeve,
schepen van Elburg, ons de verontschuldiging der gemeene sche-
penen gedaan op de artikeleu, geteekend B. Maar zoo zij daar nog
gaarne eene bekentenis van den pastoor bij wilden doen, heeft hij
begeerd dat wij hem des anderen daags, \'s morgens, de veront-
schuldiging wilden laten doen. Zoo heeft hij ons den volgenden
morgen, 18 November, de verontschuldiging overgeleverd.

hun op dienzelfden dag voor Harderwijk te zijn gegeven, vgl. De Mee-
ster. Hist. Gen. Kron. 1863 blz. 177 ea 178 met het antwoord der
Harderwijkers blz, 178 en 179.

-ocr page 551-

COOXXYII

Zoo Craclit Woltersz, burgemeester van Elburg, in onze her-
berg te Harderwijk kwam, hebben wij hem aangezegd, dat wij op
St. Maartensavond of dag te Elburg zouden zijn om den raad
van verleden jaar op hunne ontschuldiging te hooren, over de nieuwig-
heden te Elburg gepasseerd. Wij begeerden van hem en bevalen
hem vanwege Z. M., dat hij Lambert Eranckensz wilde aanzeggen,
dat, indien hij eene verontschuldiging wilde doen, hij te Elburg
bij ons moest komen. Toen wij te Elburg kwamen heeft genoemde
Gracht ons gezegd, dat hij ons bevel aan Lambert Eranckensz
had overgebracht, die gezegd had, dat hij blijven wilde. Evenwel
hebben wij nog tweemaal aan zijn huis gezonden om te zeggen,
dat hij komen zou om zich te verantwoorden. Beide malen liet
hij door ziju dienaar antwoorden dat hij niet thuis was en niet
thuis was geweest toen de commissarissen in Elburg kwamen.

Naar fol. 85 recto — 86 verso van Papiers d\'Etat et de
l\'Audience no. 517, op het rijksarchief te Brussel, gecolla-
tioneerd door Pannekoick.

1) St. Maarten is 11 November.

-ocr page 552-

XXIX. Extracten van verschillende aard over
Elhurg. 1568-1578.

li Febr. 1568. Missive van den magistraat van Biburg, aan?
boe gehandeld moet worden tegen de burgers, die weigeren hunne
kinderen naar oud gebruik te laten doopen.

Archief V. Elburg. Lade. 22 no. 127.

15 Juli 1568. Missive van Jehan Knijff, bisschop van Gro-
ningen, dat hij komen zal om de altaren en de kerk te consacreeren.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 192.

9 Äug. 1568. Missive van den magistraat aan den stadhouder,
verzoekende bij Alva te bewerken, dat bet vendel onder hopman
Erederik Man, dat in de stad gekomen is, teruggeroepen worde,
daar de stad door de pest en de confiscatie der goederen van uit-
gewekenen toch al zoo geteisterd is.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 265.

17 Oct. 1568. Johan Urd en Henrick ter Goer, commissarissen
des konings, bevelen den burgemeesters van Elburg: Lambert Eranc-
kensz, Eranck Henricx, Hendrik van Holte, secretaris, Johan Thijs-
sen, wever, Jacob Arntz, genaamd halfpaap, waard, Herman Brinck,
Herman Diemers, Johan van Putten, Henrick ten Velde, Jonas Eeyt,
Eijck Eeeffs, Aelbert Dieppe, Herman Scherpinck, Henrick Scherpinck,
Jacob Jansz, stadsdienaar, Gerrit Piecker, Wilhelm Dirks Kinne-
gilde, Johan Eejt, Henrick Reeffs, de jonge, Johan toe Water en
Timan Lakey, bij klokluiding te citeeren om op den 26sten Nov.

1) deze lieden werden allen door Alva den 33sten April 1569 gevon-
nisd, vgl. vau Hasselt. Stukken.
I blz. 331—334, waar echter veel fou-
ten in de namen voorkomen.

-ocr page 553-

CCCXXIII

voor Alva te verschijnen, moetende deze citatie aan hun laatste
domicilie, het portaal van de groote kerk en het stadhuis aange-
slagen worden.

Archief v. Elburg. Lade 29 no. 76 A.

17 Oct. 1568. Johan Urd en Henrick ter Goer, commissaris-
sen des konings, bevelen den burgemeesters van Biburg beslag
te leggen op de goederen van bovengenoemden, benevens van
Henrick Kistemaker, Aelt Eaymaecker, Henrick die Moeier en
Helmich Steltman, en daarvan een inventaris op te maken.

Archief v. Elburg. Lade 29 no. 76 BC.

21 Oct. 1568. Minuutacte dat de commissie van Mr. Johan
Urd door den magistraat is ontvangen, de daarin genoemde per-
sonen geciteerd zijn en de commissie aan de kerk en het raad-
huis is aangeslagen.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 113.

30 Maart 1569. Attestatie door den magistraat, dat hij bij
klokluiding en uitroeping van het stadhuis heeft doen sequestree-
ren de goederen van Gerryt Heeck, alias Greeff, Wolter Hege-
man, Huybert Bitter van der Elburch, Albert Wolters en Ernst
Witte, krachtens bevel van den momber Johan Urd,

Archief V. Elburg. Lade 23 no. 171,

29 April 1569. Missive van den magistraat van Kampen aan
dien van Elburg of zekere Mense Boldewijns uit de stad geban-
nen is, omdat zij haar kind niet wilde laten doopen in de Katho-
lieke religie.

Archief V. Elburg. Lade 23 no. 196,

27 Sept. 1569. Missive van den magistraat van Kampen aan
dien van Elburg, dat gearresteerd is Willem Dircks Kinnegilde
doodgraver, die zich aan beeldstormerij zou hebben schuldig ge-
maakt.

Archief V. Elburg. Lade 23 no. 264.

1) van dezen trof ik het banvonnis niet aan.

2) Harderwijker burgers, vgl. Bijl. XXVII, 17 en 26.

3) vgl. boven op 17 Oct. 1568,

-ocr page 554-

ccoxxx

Oct. 1569. Missive vau den magistraat van Kampen aan
dien van Elburg, inlichtingen vragende of zekere gevangene Wil-
lem Dircksz Kinnegilde zich ook schuldig gemaakt heeft aan
beeldstormerij.

Archief v. Elburg, Lade 23 no. 73.

8 Oct. 1569. Missive van de stad Biburg aan Kampen, dat
Kinnegilde wegens de troebelen fugitief en gebannen is.

Archief V. Elburg. Lade 23 no. 314.

. . , (zonder datum.) Eekwest van Hartger Sjmonsz aan
den graaf van Megen, stadhouder, dat hij vervolgd wordt wegens
doodslag aan Hendrik Wegh uit lijfsbehoud geschied, verzoe-
kende schout efi schepenen van Elburg te gelasten hem „zijne
Straeten vrij en onverveert te laeten gaen, daer Wegh is geweest
een van de principaelste oproers en notoiren beeldensturmers van
Elborch."

Archief v. Elburg. Ijade 9 no. 27,

25 Oct. 1569. Missive van den landrentmeester Gideon van der
Hoeve aan den schout en magistraat van Elburg, bevelende om
door twee scbepenen alle wapens van geëxecuteerde personen, be-
halve die in de glazen, te laten vernietigen en daarvan bezegelde
opgaaf te verleenen.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 129.

2 Nov. 1569. Verklaring door schout en schepenen, dat aan dien
last voldaan is, en dat zij in de huizen der geexecuteerden en
gebannenen geen wapens gevonden hebben, uitgenomen in dat van
Gerritgen Brinck, dat zij hebben laten staan tot nader orde.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 261.

12 Dec. 1569. Missive van den magistraat van Kampen aan
dien vau Elburg, voor de derde maal bericht vragende of Wil-
helm Dircks Kinnegilde medeplichtig is geweest aan beeldstor-

1) daar hij onder ingedaagden door Aka niet voorkomt, is hij ze-
ker voor 1568 gedood, vgl. hiervoor op 17 Oct, 1568.

-ocr page 555-

CCOXXXI

merij. Blijft Elburg antwoord weigeren, dan zal Kampen dit aan
Alva berichten.

Archief v. Elburg. Lade 33 no. 116.

IS Dec. 1569. Missive van den magistraat van Elburg aan
dien van Kampen, dat Kinnegilde wegens de troebelen geciteerd
en niet compareerende, gebannen is en zijne goederen geconfis-
queerd zijn.

Archief V. Elburg. Lade 23 no. 220.

19 Juni 1572. Missive van het hof aan de stad, om zich niet
te laten verleiden door het //oproerische, schandelicke, injurieuse
ende lasterlicke" schrijven van den prins van Oranje, maar den
koning getrouw te blijven, voorts dat de stad wel gedaan heeft
dit schrijven aan den stadhouder op te zenden.

Archief V. Elburg. Lade 23 no. 79.

22 Juni 1572. Missive van Barlaymont, stadhouder, aan den
magistraat, om met dea drost Bentinck de stad goed te bewaren
voor den koning, opdat het haar niet ga als Zutfen. Voorts dat
de vijand het hoofd heeft gestooten voor Deventer en Zwolle.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 4.

22 Sept. 1572. Graaf Willem van den Bergh, gouverneur,
machtigt de stad de inkomsten der vicariën te gebruiken tot on-
derhoud der predikanten.

Archief v. Elburg. Lade 24 no. 45.

31 Dec. 1572. Missive van den magistraat van Deventer aan
dien van Elburg, of zich ook burgers bij de Geuzeu gevoegd
hebben en zoo ja, hunne namen op te geven.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 279.

2 Dec. 1573. Missive van Aegidius de Monte, bisschop van
Deventer, aan den magistraat, nogmaals verzoekende den pater eu
de provisoren van het convent behulpzaam te willen zijn in het
terugbrengen der uitgeweken en verloopen juffers.

Archief v. Elburg. Lade 23 no. 205.

4 Oct. 1574. Missive van het hof aan den magistraat om goede
wacht te houden tegen verraad, tot dat het met den stadhouder

-ocr page 556-

CCOXXXII

maatregelen zal beraamd bebben tegen bet sluiten van verdingen
met den vijand door de dorpen.

Archief v. Elburg. Lade 33 no. 127.

16 lebr. 1575. Diederik Sonoy verleent namens den prins van
Oranje sauvegarde aan de stad Elburg tot 31 Mei.

Archief v. Biburg. Lade 15 no. 100.

17 Juli 1578. Johan van Nassau beveelt aan den magistraat
de burgers, die geweigerd hebben de Unie aan te nemen, te
vermanen zulks alsnog te doen of hen te zenden naar Zutfen en
Arnhem, alwaar hij zijn zal, alsmede hunne nameu op te geven.

Archief v. Elburg. Lade 31 no. 131.

1) dit sauvegarde werd, blijkens stukken in het Elburgseh archief,
telkens verlengd, teu slotte 4 Juni 1576 opnieuw voor een 1/4 jaar.
3) 36 Juli werd dit bevel herhaald.

-ocr page 557-

XXX. Correspondenties tijdens de bewegingen
van 1566 door den Stadhouder van Gelderland
en de stad Hattem gevoerd, benevens daarop
in 1568 gevolgde informaties. 1566—1568.

1. Brief van den stadhouder, den graaf van Megen^ aan de re-
geering van Hattem om den ketterschen predikant^ die,
tegen het verdrag, op de markt aldaar predikte, te ver-
jagen. Ié Sept. 1566.

Den Erbarë rnd Ersamen, Onsen
Lieuë besnndere Eichter, Burgermei-
stern, Schepen vnd Eaedt der stadt

Hattum.

Erbaer, Brsame, lieve besundere. "Wij sijn geloefflick beticht
dat nu onlancx een van desen nyen kettersche predicanten vnd
verspreyers valscher leeringen aldaer binnen die stadt opter merckt
gepredickt hebbe. Twellick vnd Sonderling dat ghijluyden sullicx
gestadet vnd hem binnen der stadt khomen hebben laeten, van
wegen der Co. Mats. tho Hispaniën onses allergen. heeren ons
ge nyet genouchsaemlick kan verduncken, diewijle ghij luyden
biss aen her sullicx hebben gekeert, vnd aengemerckt nu tselve

1) waarschijnlijk een schrijffout voor: bericht,

2) hier is blijkbaar iets uitgevallen.

-ocr page 558-

CCCXXXIV

sijner Co. Mats, wil vnd meyninge gantzlick te weeren vnd oick
tusschen die durchluchtige hoichgeborne furstinne die hertou-
ghinne tho Parma etc, generale Eegentes vnd die Nederlantsche
geconfedereerde Edelluyde een verdrach gemaeckt, onder anderen
vermeldende dat men sullicke predicantë, daer sij totten daege toe
der oprichtongh desselifs verdraechs nyet gepredickt en hadden,
nyet lijden, dan keeren soll. Demnae is in statt vnd van wegen
hoichstbemeiter Co, Matt onse gantz ernste meynongh, dat ghij-
luyden denselue oif sijnes gelycken predicantë nyet meher to pre-
dicken en gestadet, dan hem keert vnd verjaecht, der gestelt dat
wij daer van nyet mehr en boorë, bij soe lieff als sijne Co, Ma*\',
V luyden is, ons bij brengerë deses schrijvende, hoe bij daer ge-
khoemen vnd durch wyens inductie oder beuel vnd oick wan-
neber vnd op wat dage hij daer gepredicket, mit alle circumstan-
tie oder ombstandt der saecken, mit sampt oick wat ghij luydë
desentbaluen te doene gemeynt zijt, om uan hoichstgemelter Co,
Mats. wegen ons daernae mogen weten to richten, Gegeuen tho
Arnhem den XllIIen Septembris XVc LXVI.

Naar de oorspr, minuut in bet archief van het bof van
Gelderland.

2. Brief van de regeering van Hattem aan den stadhouder, ten
antwoord op diens hrief van 14 Sept, De predikatiën wa-
ren zonder hun toedoen voorgevallen en zij zullen die ver-
der verhinderen, 17 Sept. 1566.

Onssen onderdenigë, gehoirsamë en willegen dienst negest ge-
boirlicke Eeuérentie.

Edele, Walgeboren gnediger beer, wij hebbë mit aire demoideger
subiectiën dienstlickë otfangë v. g. aen onss gesante beveelscriftë

1) benevens.

-ocr page 559-

cccxxxv

en missiue, bey thonenden tegëwoirdicli onss geexMbeert in dato
dë XlIIIen Septëbri jtzeges maents, dë teneur vn inhalt mit sinë
gementioneerde poinctë gelezen vn verstaen belangende der nywer
predicatië, alhier bynnë Hattë geschiet solde zijn etc. woir op wij
mit raidt, deliberatie vn voirwetë onsser gemeinte, den wij op date
desses daer op bey onss besceidë en v. gnadë scriften verstendeget,
V. gnade alse gehoirsame, dienstplichtige lytmatë desser Gelresche
lande en uwer gnaden dienstlicker menonge vn. voir antwort neet
hebbë konnë verhaldë, des ontwuvelden vertruwens, v. g. in stadt
Con Mat. onss uwer gen. heeren tselue mit aire gnaden van
onss verstaen en aenemë worde. Het ys seker vn wair, gen. heer,
dat in vergangë weke op II versceidë kere is een predicant hier
gewest, die ein eens opter merckt vn dander buytë der portë en
neet meer gepredicket, dä niet wetende, woe hie hier gekomë olf
mit wiens rait, begeren ofi inductie heymelicken off apenbair
totter predicken besceidë is, want oick tmeeste deel der Scepenen al-
der neet thuys wesende, mer tselue vernamë en bericht zijnde, hebbë
wij sonder simulatie interdiciert en dë selvë hoichlickë verbadë
en behindert, gleck wij oick noch tegenwoirdich gedaen hebben en
altijt na onssen vermöge willich, da ghen dat also ex impro-
viso geschiet mach zijn is neet tot prejuditio hoichberoempter
Mats., noch v gnade efi dë allonger lantscap attentiert, da
submitteren onss alss dat aire geringeste litmaet deser Gelresche
lande efi stedë alse onderdenige, guetwillige efi scamele ondersatë,
onss voirt an tho richtë, scicken en haldë bij tgene, so bij ge-
dachtë Mats. volgens onsze gen. vrouwe heertochinne tho Parma,
Eegentinne v. g. mit thodoen en generael ordonnantie der Banner-
heren, Eitterscap, hoefft en cleyn steden des furstendoms Gelre
en Graeffscap Zutphë, in vfi tot het gene onsses vermoegens so
bey oer Ed. lieffdë vnd Eresaemheiden eendrechtlicken tot Gods

1) ontwijfelbaar.

3) hier schijnt het woord ,/ind" uitgevallen,

3) = dan \'t gheen,

4) alinger, geheele.

-ocr page 560-

CCCXXXVI

Ere, onsser sielë salicheit, tot walfaren ruste, leeffde eude eeni-
cheyt ihr lantscap verordent, accordeert vn verdragë sal worde en
so voel ons moigelicke geboirlicken thaldë, datmë (geve God) onss
der vngehoirsambeit efl rebellicheit neet sali hebbë tbezwerë.
Biddë efl begeren dienstlickë mit alre humiliteit v gnade ons, den
wij mit lijff, guet vil bloet gehoirsaemheit tbewijsë, ongespairt onss
vermoigens, altijt bereyt, desse onsse antwort mit gnade ontfangë en
aeneme, dem de Almachtigë lofflicken vfl voirspoedelick.
Datu Hattë op dacb Lamberti episcopi A\'^ LXVI°.

Uwer Gnad. dienstplichtige en gehoirsame diener. Schuit,
Borgemeisteren, Scepenë vnd Raidt der stadt van Hattbem.

In dorso staat:

Dem Edelen vnd Walgebaren heren, heren Kaerll van Brimeu,
Graue tot Megë, etc.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

3. Brief van den stadhouder aan de regeering van Hattem, ten
antwoord op hun schrijven van 17 Sept., hen prijzende we-
gens hun verhinderen der predikatie en hun gelastende
den reeds vroeger verbannen pastoor Berend de Haze uit
de stad te verdrijven. 20 Sept. 1566.

Aefl stadt Hattem.

Karei van Brimeu, Graue tho Megë, etc.

Ersame ende voersichtige, Lieue bisundere. Wij hebben ont-
fangen uwer Er. schrijnen op dach Lamberti ®) gedateert, sijnde
eene andt woerde op onse voergaende aen uwen Er. geschreuen in
date van XlIIJe deses maeuts, betreffende den ketterschen predi-
canten etc. vnd sollen uwen Er. niet verhalden, dat beneffens

1) hier schijnt het woord „weghen" uitgevallen.

2) 17 Sept.

-ocr page 561-

CCCXXXVII

ende bouen sullick schrijuen, wij oick van anderen vernbomen, dat
V. Er. den predicanten verboden aldaer meer tho predicken ende
sijluiden verjaget, daer aen v. Er. seer wael gedaen, twijffelen oick
niet, id sali uwen Er. niet alleenlick bij Co. mat onsen allergen.
beeren in hooger genaden affgenomen werden, maer oick tot ver-
meerderongh uwer priuilegië reicken, daer den ghoenë die con-
trarie doende, werden sullicx tot ongenade ende afibreuck va pri-
uilegië trecken ende schier oder morgë tot groote ongemack ge-
dijen will. Begerende derhaluen van zijner Mats. wegen gantz ge-
nedelick, uwe Er. willen in soe goede begonsten voernemen con-
tinueren ende die gemeine burgeren oick mit alle vliete endege-
fueghlicke middelen daertoe halden, sullicken ende gelycken pre-
dicanten wederstant to doen vnd die to keeren. Sijne Co. Mat.
is der meinongh onlancx (mit toedoen der gemeiner ende gene-
raler stenden alle deser Nederlanden) eene gemeine ende genera-
le ordenongh der religion haluen op to richten ende maicken,
daernae een yeder sich sali hebben to halden, derwellic v. Br.
ende sij oick genieten ende euenwael sijner
Mats. genade behalden
sullen, hunluyden derhaluë vermanende, dat sij sullicx betrach-
ten, sonder exempel te nemen wat eenige andere omliggende doen,
diewellicke, wes hun daer ouer wederfarë wirdt, to zijner tijt ver-
nemen sullen, vnd off v. Er. onses daertoe eeniges weges bedar-
uen muchten, willen wij denseluen (dess verstendicht zijnde) aen-
stont mit raedt ende anders nae onsen vermogen bijreddicb zijn.
Wij hebben ouer gueden tijt verstaen, hoe dat her Berndt Haze,
die aide pastoir, noch daer binnen woenachtich en een principael
van alle oirsaeck sije des oproers en der nyer predicatiën en dat
hij den predicant in sijn huys opgehalden vnd verwondert ons
sijner stoltheyt nyet weynich, mit oick dat ghij Scholtis hem ge-
leden hebt en noch lijdet, nademael hij (woe uwen Er. bewust, ge-
cödempneert daer buyten to blijuë en daerenbouê) naerdyë hij sich
derhaluen bezwaert beuinden, supplicatie aen Cö Commissarissen
en gedeputeerden der Bannerheerë, Eitterschap vnd Steden ouer-
gegeuë hedde, op dieselue supplicatie nihil verkregë heefft gehadt,
V Scholtis derhaluen van hoichstberumpter Co,
Mats. ■ wegen beue-
helende en oick daertoe aucthoriserende, dat ghij aenstondt hem

23

-ocr page 562-

CCCXXXVIII

Dochmaels vnd ten onervloel bannet vuyt der Stadt vnd Sebe-
pendomb vnd indye bij daerëbouë noeb daer kbompt, ons tselue
verstendigt, want wij dan bem to doen balen en bier brengë, ge-
meynt, om dan wess gebueren wirdt, sijnëtbaluen to doen vnd or-
dinerë. V. E. hiermit den almeehtigë Heerë beuelende. Geschreue
tho Arnhem den XX^" Septembris XVc LXVI.

(geteekend)
CHARLES DE BRIMEU,
Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland.

4. Brief mn den stadhouder aan de regeering van Hattem, hij
heeft vernomen dat opnieuw een predikant huiten de stad
gepreekt heeft, en gelast hun dit te verhinderen en nader
antwoord hieromtrent te geven, 4 Oct. 1566.

Den Ersamen voirsichtigen, Onsen
lieuë besunderen Burgermeistern,
Schepen vnd Eaedt der Stadt Hattem.

Karl.

Ersame, voirsicbtige, lieue besundere. Alsoe wij verstaen dat nu
wederomb eyn nye predicant dair voir die stadt geweest vnd ge-
predickt hebbe, twellick vnd dat sullix bij uwen E. nyet gekeert
sije worden ons wondernheempst, \') diewijle V. Er. sich voerhen
soe wael vnd froemlick daerinne gehalden vnd den predicant nyet
en hebbe geleden. Demnae hebben wij nyet onderlatë willen desen
aen Uwen E. to schrijuë vnd van wegë der Co. Mats. tho His-
paniën etc. onses allergen. beeren to gesynnë, dat V E. noch int
guede begonste werck volheerden, den voirss. predicant noch eeni-
ge anderen nyet in den Schependom lijden vnd daer beneffens
nyet to lijdë off gestadë, dat die burgers tot sullicken predicken

1) sic, \'t schijnt te beteekenen; ons verwondert.

-ocr page 563-

CCCXXXIX

gaen, daermit v. Er. die genade, soe sij bij Co, Mat. algereets er-
halden, nyet in ongenade en doen verkeerë, als wij doch tot den-
seluen uwen Er, gantzlick versehen, Gesyune nyettenain dat V
Er. ons schrijuë, hoe die dingë toegegangen vnd wess wij dyen
thaluë wijders to verwachten van uwen Er., die wij hiermit den
almechtigen herë beuehelen. Gegeuen tho Arnhë den IUI Octo-
bris XVc LXVI.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof vau
Gelderland.

5. Brief van de regeering van Hattem aan den stadhouder;
antwoord op diens brief van 4 Oct., de prediking was
buiten hun weten geschied en ten tweeden male verhin-
derd. 6 Oct. 1566.

Onssen onderdenegë vii willige dienst. Edele, Welgebaerë, gened.
heer, op v gnade au onss eytzege toegescicte missiue, gedateert
dë IUI Octobr tegëwoirdich, belangende eine nyhe predicatie al-
hier to Hattë onlancx weder gesciet en toegelatë etc., weders In-
halt
V. g. scriftë, fuegë wij v gnad. mit demoideger bericht en
antwordt dienstlick efi. plichtich twetë, mit voirwetë, belieuê en
tostendicheit onsser gemeentë en borgereu, dë wij na dë ontfanck
V. g. scriften bij ons besceiden, dë inhalt verstendeget en dairop
mittë ander eendrechtlick als gehoirsame ondersatë cömunicatie en
auerwegen, mit grondige betrachtonge, wess onss vermitz gebiede
en begeren in stadt Co. Ma*, onssë natuerlicken erfïheren en prin-
cen nutz en bequeemst dienë solde en tol vrede, eendracht ija liefte
onder onss solde egen vil geboeren. Dat die nyhe predicant, geu.
heer, na onssë leste und v. g. scriften toe Hattë is gekomë en is
bij onss noch onsser borger wetë en der wille gesciet, noch vä onssë
borgereu ontbeiden off bewetë gehat vä sijnre aenkomst, daer vä

-ocr page 564-

GCCXL

sich en ider tegen onss gepurgeert vnd mach geschiet sijn op gis-
tere saterdach achtdaege na den vespertijt, dat gene vä dë sce-
pene off ouericheit bij huys waren, oick meestendeel van onssë
borgeren, vn so wij verstondë dat hie sanderë dages weder predic-
kë wolde, hebbë wij hem mit ernst bericht, dat wij hem noch
ymätz anders vorder gestadë woldë tho predickë en woldens oick
vä hë noch vä anderen lijdë, vnd wij synne alnoch op (ä scrie-
ue) datu (vurnd) a den ges (laten) en alse gehoirsame litmaten
desser Gelresce landë ons thaldë gemeent en genegë, glick wij v. g.
in onsser (vertege) scriftë toegesacht, mit dienstlicke erbiedong vn
begerens v. g. in stadt hoichberoempter Ma*, onss tselue mit
gnaden affnemë, dë wij den almachtegë in walfaren en gesontheit
wenschë. Datü Hattem ä YI Octobr A« LXYI.

V gnad. demoedege eil

gehoirsame öterdanë,

Burgemeestern, Schepen vnd Raedt
der stadt Hattem.

In dorso staat:

Dem Edelen, "Walgebaren Heren, Heren Karell vä Brimeu, Graue
tot Megë, etc.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van
Gelderland.

1) de tusschen haakjes geplaatste woorden waren zoo goed als on-
leesbaar.

-ocr page 565-

CCCXLI

6. Vraagpunten by het ondersoek naar de bewegingen van 1566,
te Hattem ingesteld door Br. Johan Urd met Wilhelm
Blanckebiel, schout te Hattem, vanaf 2 September 1568.

1. Welke ongeregeldheden, verbonden, conspiratiën, troebelen,
wederspannigheid enz. in de stad en het schependom Hattem zijn
voorgevallen gedurende de verleden beroerten?

2. Wie de hoofden, auteurs, oproerders en promoteurs waren?

S. Wat feiten, acten, handelingen en misbruiken die personen

in deze zaken hebben bedreven ?

4. Wie van zulke personen (ter oorzake daarvan niet verbannen
zijnde) fugitief of latiteerende zijn?

5. Welke goederen hun toebehooren?

6. Welke roerende of onroerende goederen zij vervreemd of
verzet hebben, sedert bet begin van 1566 en aan wien?

7. Wat de officieren en wethouders gedaan hebben om hen te
straffen ?

8. Of de prins van Oranje enz. geen moeite gedaan hebben om
door brieven of anderszins de edelen, richters of principale officie-
cieren van eenige stad van //herwaertsovere" te winnen?

9. Welke roerende of onroerende goederen, actiën en gerech-
tigheden de personen, bij geschrifte door den hertog genoemd,
te Hattem hebben?

10. Welke goederen die personen vervreemd of verzet hebben
sedert hun delict, immers sedert het begin van het jaar 1566
en aan wien?

11. Wat voor personen van genoemde stad zich begeven heb-
ben in dienst van den prins van Oranje, graaf Lodewijk en andere
adherenten en wie die lieden faveur of gunstdoen?

Naar het oorspr. stuk, door bovengenoemden opgemaakt,
(zonder datum) voorkomende in Papiers d\'Etat et de FAu-
dience, no, 517, Conseil des troubles no. 23, op het rijks-
archief te Brussel.

-ocr page 566-

CCCXLII

7. Informaties door Br. Johan Urd en Willem Blanckehiel,
schout van Hattem, aldaar genomen vanaf 2 Sept. 1568.

2 September. Gerridt Bartliols, pastoor te Hattem, oud 40 jaar.

art. 1. Opart. 1 zegt hij van geen ongeregeldheden te weten, die
binnen Hattem geschied zijn ,/behalffven dat binnen ende buyten der
voersz. stadt eenighe sectarische predicatiën geschiet zijn omtrent
Exaltationis Sancte Crucis in den jare XVc zes end zestich,
een mael binnen der stadt, ende eenmaal buyten duer aen ketter-
schen predicant, naar zijn basten onthouden wesende een Mande-
maecker (zoa man zeyde) wiens naam hij niet en weet, noch van-
waar hij gecomen is, ende dat daar nae nochmaels een predicant
gecomen was op St. Michials avondt, wiens naem hij oeck niet
en waat, die welcke oeck buyten der stadt begost hadde te pre-
ken ende bij hem deposant belet, verhindert end verstoort is ge-
weest, zoe dat hij zijn preken liet staan ende voerts wederomme
vertoegen."

art. 2. Op art. 2 zegt hij dit niet te weten, aangezien hij niat
bij de predikatiën is geweest „dan heeft wall hoeren zeggen, dat
een, ganamt Wilhelm Smit (nu langen tijd overleden zijnde) zolde
den predicant in der stade gevuart hebben gehadt, ende een van de
principaele oproardars ende veerstanders darzalvar geweest zijn.
Ende dat die voergaruarte predicant gelogiert is geweest binnen
der stadt in aan openbaar herberge, ten huyse van Wilhelm van
Wassenburch, maer een nacht, end thanderan daechs van daer
vertrocken."

art. 3. Op art. 3 waat hij verder niets bizonders.

art. 4. Van fugitieven waat hij niats ,/Vuytganomen dat een,
genampt Jan Spuald der voersz. zaecken halffven (zoe men zeyt)
vluchtich is geweest end in den verleden zomer overleden, van
wiens guaderen, zoe int vijfte end saste art^e. gevraecht, hij depo-
sant eghena kannissa ofte wetenschap en heefft.\'"

1) 14 Sept.

2) 29 Sept.

-ocr page 567-

CCCXLIII

art. 7. Ettelijke en de principaalste wethouders waren tijdens
de eerste predikatie niet in de stad, maar zijn toen zij \'t hoorden
teruggekomen en hebben met de gemeente alle naarstigheid ge-
daan om geen predikanten meer in stad en kerspel Hattem te la-
ten preeken, gelijk dan ook niet meer is geschied, maar toen de
predikant buiten Hattem wilde preeken, hebben zij het belet en
hem verdreven.

art. 8 en 9. Hierover weet hij niets ,/Vuytgenomen dat hem
deposant dunckt gehoert thebben, dat die voersz. Jan Spueld in
de vergaderonghe der rebellen in Groeningerlandt zolde geweest
hebben, ende aldaer gebleven zijn. Ondert. (geen datum.)

Henrick van Besten, burgemeester in der tijd. Lubbert van den
Oldenbarnefelt, schepen en Henricus Haen, secretaris der stad
Hattem.

art. 1. Hierover weten zij niets, //vuytgenoemen datter twee
zectarische predicatiën geschiet zijn, zoe die voersz. Henrick van
Besten end Lubbert van den Oldenbarnefelt verclaeren, hebbende
die voersz. zecretaris ten tijde van de predicatiën niet in der
stadt geweest, daer van deene geschiede binnen der stadt opten
marckt in den jaere XVc zes end zestich in den zomer, oft in
den herfst ongeveerlick, nae hoeren besten onthouden, durch eenen
genamt Jan Aerisz, in den wandelonghe geheten Mandemaeker.
Ende dandere buyten der stadt deur een hebbende een Eoeden-
baert wiens naem hen onbewust, die gecomen waeren vuyt
Overyssel, zoe men zeyde."

art. 2. Zij zeggen niet te weten wie de oproerders, auteurs en
promoteurs zijn geweest, //dan hebben zij deposanten, vuytgenoemen
den zecretaris, wel gezien, dat ethlighe van Swoll ende van Cam-
pen, zoe men seyde, die welcke zij deposanten niet en kennen, bij
den predicant, als hij preeckte, met geweer end stawen stonden, end
die zelve met hem zien gaen nae den herberghe ten huyse van

1) dit moet geweest zijn Johannes van der Linden, door Schras-
sert //Tloodbaer" genoemd, hij ging later naar Elburg en voorts naar
Harderwijk, vgl. Schrassert Beschr. v. Harderwyck Dl. H blz. 107,
van Hasselt. Stukken. I blz.
332 eu H blz. 88 en 89.

-ocr page 568-

CCOXLIV

Wilhelm van Wassenburch, ende aldair geëten end gedroncken,
zoe men zejde, dan oft die voersz. predicant met zijn geselschap
aldaer voer oft nae die predicatie vernachten ofte niet, is hun
oubewost."

art. 4). Hierover weten zij niets, //vuytgenoemen dat een Jan van
Spueld bij den Griffier der cancellarie van Gelrelandt end den
Scholtis der stadt Hatthum gesocbt is geweest, zoe zij deposanten
bebben hooren zeggen, ende zedert zich geabsenteert ende mede
in Groeningerlandt mette Eebellen is geweest, ende aldair geble-
ven, zoe men zeyt."

art. 7. //Opt zoevende arel seggen die voersz. deposanten, vujtge-
nomen die zecretaris die absent was, dat die predicanten ouver-
hoedts end zonder will ende weten des Magistraets off wethouders
binnen der stadt gecomen." Zij besloten later te zamen dit te
keeren, //ende diesvolgende hebben die drost, scholtis end burge-
mejsteren, zoe die voersz. Jan Aerts andermael onderstonde bujten
der stadt Hatthum te preken, aenstondt idt zelve belet ende ver-
hindert, end denzelven predicant verdreven, die welcke zonder
wederom in die stadt Hatthum to comen, naer Overijssel ver-
trocken is."

Johau van Holswiller, drost op het huis te Hattem.

//Ende dat oeck op zeker tijdt, als hij deposant den voersz.
Mandemaecker, die andermael ende buyten de stadt begost hadde
te preeken, wolde onderrichten, dat hij niet en beboerde te pree-
ken, daar hij niet geroepen en was. Heer Arnt de Haes, gewe-
sene pastoir van Hatthum, den zeiven predicant trock bij zijn cle-
deren, zeggende: //Wat woll ghij hyer bij dese man staen oft
diergelycke woorden in effecte."

art. 7. Hij zegt dat de schout en de schepenen met de gemeens-
lieden van Hattem de predikatie verboden hebben en het den Mande-
maker, toen hij andermaal wilde gaan preeken, aangezegd. Toen
hij toen buiten de stad begon te preeken, bebben zij hem verdre-
ven en is hij niet teruggekomen.

1) d.i. een fout, het moet zijn Bernt vgl. Bijl. XXII.

-ocr page 569-

CCCXLV

3 September. Wilhelm van Wassenburch, oud jaar.

Gevraagd aangaande bet logeeren der predikanten etc. getuigt:

//Dat op zeker avondt, alst doncker was, vier personen, hem de-
posant onbekant, in zijn huys zijn gecomen, begerende herberch,
twelck hij deposant, als houdende oopenbaere herbergh, hun ge-
gundt heeft, hebbende hij deposant deszelven avondts niet ge-
hoert oft verstaen van hoerlieder voernemingen oft van eenighe
opritsonghe, ende dat hij deposant des smorghens verreysde naher
Amsterdam." Meer weet hij niet, de predikant kwam niet bij
bem terug.

Alyt Beernts, huisvrouw van Wilhelm van Wassenburch, oud
omtrent 27 jaar, vertelt niets bizonders.

Naar fol. 519 recto 529 verso der Papiers d\'Etat et
de 1\'Audience no. 517, op het rijksarchief te Brussel.

-ocr page 570-

XXXL Kettersche predikers op de Veluwe in 1566.

1. Bevel van het hof van Gelderland aan Gerrit van Leesten,
pastoor te Epe, om de pastoors te Doornspijk en te Ooster-
wolde tot hun plicht te brengen. 4 Oct. 1566.

Den Erbaren, andechtigë, onsen
lieuen besundere herë, Gherrit van
Leystë, pastoer tho Epe.

Kaerl etc.
Erbaer, andechtige, Lieue besunder.

Alsoe wij bericht worden, als solle die pastoirë tho Dorëspick
vnd Oi sten wolde ouer etlicke weken in oiren kercken gheen

J) Franck Hueckel, scliout van Doornspijk, kreeg bevel Gerrit van
Leesten hierin te helpen, blijkens een minuut in het archief van het
hof van denzelfden datum.

2) de pastoor te Doornspijk zal geweest zijn Jacob Peeters, die
blijkens stukken uit het Elburgsche archief, in 1565, toen Elburg en
Doornspijk kerkelijk werden gescheiden, aldaar met Egbert Hueckel
geestelijke was. Hij verzocht toen, het is mij onbekend, met welk ge-
volg, tot prediker van het Heilige Geesthuis of gasthuis aldaar te wor-
den aangesteld. Later vestigde hij zich daar, na eerst onder Brederode
te hebben gediend (archief van Elburg. Lade 1 no. 23 en Lade 9 no.
39) vgl. Bijl. XXXII. 2, waar ook blijkt dat Egbert Hueckel in 1568
pastoor was.

Wat Oosterwolde betreft, Schrassert deelt in zijne Beschr. v. Har-
derwyck. Dl. II blz. 114 op het jaar 1569 het volgende mee: „Om-
trent desen tijd. was Eichout Meinards, een Harderwycker, onder-paap

-ocr page 571-

CCCXLVII

misse, noch eenige getijden gesongë ojßf gedaen, off willen laetë
singë off doen hebben, dan alleenlick dat sij hebben gepredickt,
daer vuyt wess gemuedts vnd van wat opinie sij sijn, zeer lichte-
lick te vermoeden. Vnd wij dan verstaen vnd oick gesien hebben
zekere volmacht vnd cömissie, bij den Eerweerdigë heren Abdt tho
Weerden vnd Heimerstadt, als Collatoir der vurss. twee pastorië
V gegeuë om opte selue pastoryë vnd pastoiren van dyen en op-
sicht to nemen. Demnae is in stadt vnd van wegen der Co. Mats.
tho Hispanien onses allergen. heren vnse gesynnë, dat ghij aen-
stondt V informeert, wat daer vä sije vnd woe ghij id alsoe be-
uindet, dat in den val gbij (van wegen des vurss. heren abdts)
daer alsullicken orden vnd prouisie in stellet vnd sullicx voir-
nbeimpt dat den dienst Goidts nae alden gebruycke geschie, die
missen gesongë vnd gedaë, vnd die olde catholicxsche religie vnd
ceremonien onversuymlich onderhalden worden, vnd verschafft dat
bij den voirss. pastoirë alsoe geleefft worde dat van wegë hoichst-
bemelter Co. Mats. wij nyet genoedicbt en worde selffs die handt
daeraen to slaen vnd der gebuer nae daer inne to versehen. Ons
opt spoedeliexst ouerschrijuende, wat ghij hierinne gedaë sult heb-
ben vnd
V bejegent sal zijn, om ons daernae moegë wetë to rich-
ten, V den Almeehtigë beuelende. Gegeuë tot Arnhem den lillen
Octobris XVc LXVI.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland te Arnhem.

tot Oosterwolde, ende eertijds gevlugt uyt een Clooster in Vriesland,
schielick overleden. Op welckers tijding Gijsbert van Grol, Priester tot
Velp, en Deken van de Geestelycke Vuyrscliare in Veluwe, een bode
derwaerts sond, om sig van \'t ligchaem en goed van den overledene,
als een afvaUige, te verseeckeren; dog welcken bode vernam, dat eeni-
ge Burgers deser Stadt den dooden en al sijne goederen bij nacht had-
den weggenomen en over zee naar Harderwyck gevoerd, sonder ken-
nisse en bewilliging van den dagelycksen Rigter. Den Paap klaagde
hier over aan \'t hof, soe verre ik verneeme, sonder gevolg." Misschien
was Richout Meinards de hier bedoelde pastoor.

-ocr page 572-

GOCXLVIII

2. Correspondenties over Anastasius Veluanus 5 Dec. 1566.

a. Brief van Otto van den Zandt, drost te Harderwijk, aan het
hof van Gelderland, over den predikant Gerit Tersteghe
eu andere zaken. 5 December 1566.

Erustfeste ende fromen, bysonder gbunstyghe, gboede beeren.
Also yck V werden bryeff ontfanghen heb, darwt yck forstan heb
alls van den predykant gheboren van Stro, denselefsten ys lestle-
den freydach op Deuenter ghetaghen ende dat forts hen op Kollen
ende heft noch enen met hem ghenamen, dye van Antwerpen was,
dat ock en predykant sijen soll, ende den Gerit Tersteghe van
Stro, dey bracht enen predykant met hem vt dye Palis, dye se-
leffste ys noch predykant tot Harderwyck, ende voirt bij enen
borghermeyster ende heyt Reyer Wolffen, dar ghet hij yn dye
kost, et war ghysteren acht daghe, do predyte dat men seleffs
ghebacken brot solde eten, alls men ten
Sakrament solde ghan, dat
heb yck seleffs gehort, haden u werden den seleffsten fersoght alls
ycken den pastor schrijff, do had men gekreghen, ende hij en ys
syns nyt bynnen Hardervick ghevest off ock nyet ghepredyckt,
ende desen en doch nyet auer all, ende duret noch langher, soe
wardense alte mall ghos ende Reyer van Spoldt dye ys ghyste-
ren weder gekhomen ende was na den rotbast wt, dan hij ys nyet
met ghekomen. Sus tvijffelt mij datte komen sali, hij woll heben
dat men onse Her wt dye ghelas werpen soll, soe hebense ghyste-
ren auent dor dye ghelas gheworpen, do leyen set op enen nar
ende heyt Polker Pot. Dyt heft mij dy kosters frou ghesaght van
Gharder, dat is Gheret van Stro sijn knecht. Dye koster en was
nyet to hus, dan dye stat van Harderwyck heben ghysteren enen
busemeester ghekreggen. Wort hyer nyet to ghedaen, des van

1) sic.

3) waarschijnlijk fout voor ,/dochen" — deugen.

3) geus.

4) gaven een gek er de schuld van.
B) geschutmeester.

-ocr page 573-

CCCXLIX

Harderwyck en doghen nyet men dallen, mer die schepen syen
ofFet morders, Syen hyer medt den Almechtyghen beuallen, dye
u werden tot langhe salyghe sontheyt wyll sparen. Gheschreuen
tho Garder den "V dach December Anno LXYI.

TJ werden dyenstwyllygher
Ot van den Zandt, drost tot Harderwyck.
Yolgens de uitgave naar het oorspr. stuk iu bet archief
van bet hof van Gelderland te Arnhem door I. A. Mjhoff
in Nijhoff, Bijdragen voor Yad. Gesch. enz. Deel YIII blz.
202—204.

h. Brief van het hof van Gelderland aan Otto van den Zandt,
drost te Harderwyk, over den predikant, die zich te
Stroe ophoudt. 7 Dec. 1566.

Den Ereutfesteu vnd fromen, Otto
van den Sande, Drosten tho Harder-
wyck, onsen bisuuderë gueden vrundt.

Erentfeste vnd frome, bisundere guede vraudt. Alsoe men in
meynongb were den ketterschen predicant, soe op Yeluwen in den
buyrschap Stroe kompt vnd verkeert, aen to fangë vnd in hafften
to stelle, indyeu men wuste hem zekerlick tho bekhomë, Dem-
nae is van wegë der Co. Mats, tho Hispanien etc., onses allergen.
beere onse gesynnë, dat ghij ons bij thoouderë deses ouerschrijfft
off ghij in eygener persoon, gheen sekerlicke aenwijsonge der ey-
geutlicker plaetsen vnd huyses, daer më bem seker vinden muchte,
oick des tijds angeferlick wanneher më hem vindë muchte en solt
kunnë doen, off bij yemandë anders getrouw zijnde, doen doen.

1) sic.

2) waarschijnlijk heeft deze brief dien van den drost, 5 Dec,
schreven, gekruist.

-ocr page 574-

CCOL

Oick soe wij verstaë als sol hij der meynungh sijn onlancx nae
den Paltzgraue tho vertrecken, off ghij nyet bijnae en wetet wan-
neher olf hoe kortelick sullicke vertreck geschien sall. Om dan,
uwe wederschrijuë gesien, ons daernae moegen wetë to richten,
vnd wij beuehelë v dem Almachtige. Geschreuë tho Arnhë den
Vllen Decêbr XVc LXVI.

Cantzler etc.

Naar de oorspr. minuut in het archief van het hof van
Gelderland.

-ocr page 575-

XXXII. Informaties, door Mr. Dionys van
Wesenhage, commissaris, in 1568 in vele dorpen
der Veluwe en in de stad bijkerk genomen,
aangaande het in 1566 voorgevallene. 1568.

1. Instructie voor Mr. Dionys van Wesenhage, bij zijn onderzoek
op de Veluwe in te stellen, gedateerd Brussel. 21 Febr.
1568.

1. Hij moet informeeren bij de pastoors en bij ongesuspecteer-
de personen, goede en Katholieke burgers der Yeluwe, of zich
daar ook fugitieve of verloopen personen ophouden. Op indicatie
van genoegzame getuigen zullen die lieden dan worden aangetast
en hunne goederen in beslag genomen.

Aan Johan Bentinck, rentmeester der Yeluwe, wordt opge-
dragen voor die roerende en onroerende goederen te waken, tenzij
de familieleden der fugitieven die goederen tegen behoorlijke borg-
tocht in gebruik behouden.

3, De rentmeester Bentinck is met administratie dier goederen
belast.

4, Hij moet cautie stellen voor de rekenkamer naar gelang van
de waarde dier goederen,

5, Hebben de fugitieven in quaestie goederen buiten Yeluwe,

1) zijne commissie is gedateerd van denzelfden datum en te vin«
den fol. 1—3 van hetzelfde deel der Papiers d\'Etat et de l\'Audience,

-ocr page 576-

CCGLII

dan moeten de daartoe gecommitteerde commissarissen er mee in
kennis gesteld worden,

6. Hij moet onderzoeken naar het vervreemden van goederen
om die aan verbeurt verklaring te onttrekken, zooals vele edellie-
den plegen te doen.

7. De fugitieve personen moeten bij openbare uitroeping binnen
hunne woonplaats gedagvaard worden ten einde binnen drie weken
te verschijnen om zich van hun beschuldiging te zuiveren, anders
begint na dien tijd het proces tot inbeslagneming hunner goe-
deren.

8. De fiscalen moeten van een en ander behoorlijk worden in-
gelicht, daarom moeten aan Zijne Excellentie copiën van infor-
matiën enz. overgezonden worden.

9. Denken de commissarissen breed^ instructie noodig te heb-
ben, dan moet Zijne Excellentie dit beslissen.

10. De commissarissen moeten informeeren of de prins van
Oranje of anderen ook met sommigen in verstandhouding staan
of stonden door brieven of anderszins.

Excerpt volgens fol. 3—8 van Papiers d\'Etat et del\'Au-
dience no. 516, op het rijksarchief te Brussel.

Ondersoek door Mr, Dionys mn Wesenhage op de Veluwe in-
gesteld, van af 8 Maart 1568.

a. Me.

Dionys van Wesenhage begon 8 Maart zijn reis en kwam toen
des avonds te Ede aan, hier verhoorde hij o.a.:

1) bij vonnis van 33 Juni 1569 werden door Alva ingedaagd Wil-
lem Geeritsz, Hendrick Lubbertsz, Lambert de Snijder, Willem Jansz,
Jehan, füz de Gerrit de Hollander du villaige de Aenstoot de l\'ampt-
mannie de Ee, et Wolter Jansz, du villaige de Barnevelt." van Has-
selt. Stukken. I bk. 369.

-ocr page 577-

CCCLIII

9 Maart. Diederik van Ommeren, schout te Ede. Deze zegt aangaan-
de art. 1, dat een familielid van zekeren Gerrit de Brouwer te Hars-
kamp woont, die Brederode gediend heeft, diens naam is hem onbekend.

Eveneens diende een zoon van Gerrit de Hollander, die in het
veen aan de grift gewoond heeft Brederode. Hij is nu in Eries-
land en evenals de anderen een arm man.

13 Maart. Jacob Erkelens ,/geweest hebbende Scholtus tho
Eede." Deze noemt de beide ons reeds bekende personen, Gerrit
de Hollander, die naar de dijken in Friesland is verhuisd en den
31 jarigen zoon van Gerrit de Brouwer te Harskamp. Verder noemt
hij nog onder hen, die Brederode dienden, den zoon van zekeren
Posthouwer aan den Aanstoot (Otterlo), die geen goed heeft, even-
min als zijn vader.

h. Bennekom.

,/Den voerss. xiii Martij verhoort dese persoenen, woenende
in de buerscap van Bernicbum, beboerende onder het Ampte van
Ede voers. Dominus Adrianus Henrici van Eenesen, prjester ende
pastoor the Bernicbum in den ampte van Ede, olt ongeveerlick
Lxxv jaer, geboodt ende gedaeght zijnde als voers. is, bij den eedt
gedaen op sijn borst, als pryestere gemeyndelick doen, heeft ver-
claert als hiernae volgbt:

In den iersten, gevraegbt zijnde op dye feyten ende vraeghstucken,
begrepen in dyerste articule der instructien wel perticulerlyck en-
de int besundere:

Seght hij deponent opt poinct oft eenyge latiteren oft hem be-
deckt houden, dat een genaempt Gerrit Jansen, woenende op het
guedt van den erffgename van Aelbert van Arnhem, sijn ondersate,
heeft enen soene, geheeten Jacob Gherritsen, woenende nutho Wa-
gheninghen, dat anno domini 1566 dominica Judica gemoet
heeft, hem deponent commende vuyter kercken ende den dyenst
gedaen hebbende, ende aldaer den pastoor seer schandeleuselyck
ende injurieuselick aengegaen, -sprekende seer schandelyck van den
ceremoniën der heyliger kercken, van der myssen ende sacramen-

1) de tweede Zondag voor PasclieK.

n

-ocr page 578-

CGCLIV

ten, ende die huysfrauwe van den Gherryt Jansen vurschr. is oecli
geheel infect van heresiën, ende daer is oock eenen crnepelen
soone, die geheeten is Eeyner Gerritsen, dye seer geinfecteert, ende
alderhande kettersche boecken bij hem heeft, ende bederfft die
andere ondersaeten soe vuele hem moegelick is, dye welcke hem
bedecht houdt ende in der kercken niet en compt, maer verleydt,
ende leert anderen, Ende daer is oock een dochter, geheeten Geer-
truyt, dye seer besmet ende volhardich is van ketteryen, spreken-
de groete schandalizatie van de moeder Godes Maria, ende oeck
die oltste soone Jan ende meeste deel het geheel huysgezin, maer
dunckt hem deponent, dat die man Gherrit vursch, niet soe quaet
ende verstijft en is, als die vurger. huysfrouwe eude huere kyn-
deren, maer hij en weet niet, noch en heeft oeck hoeren seggen,
dat dye voorschrev, persoonen souden wapenen genommen hebben
tegens dye mayesteit ofte beelden gestormpt, ofte kercken ende
cloosteren geschendt.

Item verclaert voorts, dat een geheeten Wylhem van deu "Wall
und Jan van Boecop, edelmannen, daer verachtende zijnnen die
kercke ende en ontfaugeo egheen sacramenten, dyt zijn die hooff-
den ende synnen oeck noch wel andere, die die selve volgen, son-
der dat hij deponent die niet en weet the noemen ende specifi-
ceren ende en weet oeck nyet, oft en heeft oeck niet hueren seg-
gen dat zij beelden gestormt oft kercken gescent hebben, noch
wapenen tegen die Majesteyt genomen hebben. Und verclaert oock,
dat op den heyligen sacraments dacb i) lestleden sekere persoonen
binnen een kerspel van Ede hebben tsamen gesloten ende ge-
conspireert, dat zij hem deponent gaende in der piocessien in sijn
buerschap, schaffyericheit ende rebauwycheit solden aendoon, hem
het sacrament vuyt die handen the stoeten ende andersins, noch
te weeten dat int huys van een weeduwe, dye daer brauwt, gehee-
ten Goertken Braut Eijcxsen, ende hebben geweest heure kynde-
ren mans persoonen, wyens naemeu hem onbekent sijn, und oeck
die man van die suster van een geheeten Breeborst, woenende the
Bernichum, dye oock tho Ede woent, hebben aldaer sytteu drin-

1) deze viel in 1567 op 39 Mei.

-ocr page 579-

CCCLXXV

eken, ende hebben tgelaeh gesett op die scandalizatie, ende dat
een hem tzelve soude aenrjchten, soe is die man van de zuster
van Breborst the Bernichum gecommen, ende heeft geseten op den
kerckhoff muer, ende soe \'t sacrament daer voerbij gedraegen wor-
de, is blijven sytten, sonder eenyge reverentie te doen, ende die
deponent pastoer is vuyter procession mytten sacramente bij hem
gegaen, vraghende waerom hij egheen reverentie en dede, dye den
deponent schandeleuselyck aensprack, blijvende irreverentlick sytten
und styet metten voeten nae den deponent ende het sacrament,
eude tzelve groetelick blasphemerende, in aensyen ende hoeren van
alle den ombstant ende die mytter processien gyngen ende volghden.

Ende heeft noch sommyge, dye Anabaptysteu ende Sacramentarys-
sen, verjaeget ende die verloopen sijn van heure woensteeden thot
Waeghenyngh, daer voele sectarissen sijn, the weten ener geheeten
Gijsbert van Erckelens, uud is in Bernichum wel geguedt, heb-
bende onruerende guederen, twee bauwhoeven, op dye een woent
Mychyell Harmansen, ende op dander Ryck Berndtsen, nochtans
en weet hij deponent niet dat Ghijsbert voerscreven tegen Konink-
lijke Majesteyt waepenen soude gedragen hebben, beelden gestormt,
kercken oft cloosteren gescendt.

Seght oock dat hij vuytten gemeenen gerucht ende faeme ende
andersins wel gehoort heeft dat een geheeten Herman, die soene
des voers. Goertken Brandt Rijcksen solde hebben t\'Vuytrecht die
kercken helpen scheyaden, ende en weet niet, oft hij hem steets
bynnen Ede holt, ader nyet.

Seght ende verclaert voertz. dat hij van den andere feyten ende
vraeghstucken niet en weet, noch en heeft hoeren seggeu, dan dat
in den kerspel van Ede ende in sommige buerschappen diversche
suspecte persoenen zijn, dye hij perticulierlick niet en weet the
specificeeren,

c. Otterloo. (Aenstoot.)

Dominus Theodoricus Heynertsen, pryester eude Pastoor bynnen

1) vonnissen of andere bijzonderheden trof ik over de hier genoemde
personen niet aan.

-ocr page 580-

CCCLXXV

den kerspel van ienstoot, in den Ampte van Ede, olt ongeveerlick
Lxv jaeren, geboot ende gedaeght zijnde als voors. is, bij den eedt
bij bem gedaen op zijn borst, nae die gewoente der pryesteren,
segbt als hyer nae volgbt.

Terst gefraeght zijnde wel particnleerlick ende int besunder op
die feyten ende vraeghstucken, begrepen op d\'inhouden van de eer-
ste articule der instructiën.

Seght hij deponent, dat een lanck olt man, dye geheeten is
die Eryese, und sommyge heeten Jan Wyllicken dye Eryesse, heb-
ben bij hen vuele dyeners tot xviii ofte xix persoenen min ofte
meer, ende is een Edelman, die hem van die kercke ende andere
ceremonien helt, abstindeert ende afstreckt, ende omtrent nu Mar-
tini verleden anno 1567, daer een jaer sych op Brant van Dee-
lens huys gewoont ende ontholden heeft, verwant wesende, als
hij deponent gehoort heeft, van zijnen huysvrouwen halven mit
die huysvrouwe van Brant van Deelen, ujid is in meynonge nae
Paessen wederom van daer the verreysen, und sych aldaer noch
halt mitter woenynge.

Und en weet nyet oft die selve waepenen tegen Koninklijke
Majesteyt gedragen hebben, beeldestormers, oft kercken schenders
synnen, noch en heeft daer aff niet hoeren seggen, anders dan als
voers. is, dat hij ende zijn volk in die ierck niet en kommen."

Theodoricus Heynertsen getuigt verder aangaande zekere Wil-

1) 11 Nov.

2) n.1. het huis ten Ham nabij Harskamp, dat aan dezen behoorde.
In de kerk te Otterloo bevinden zich nog grafzerken met het wapen
der van Delens. Kort daarop strekte het den eigenaar zelf en andere
Harderwijkers tot toevlucht. Schrassert. Beschrijvinghe van Harderwyck,
2de druk. 1732. Dl. II blz. 113, vermeldt op het jaar 1568 het vol-
gende: ,/Ommeren, Delen, Dompselaer, Verschuyr, Schoonouwen en an-
dere vluchtelingen verhielden zich op \'t huis ten Ham omtrent Laar
op de Veluwe, \'t welk goede grachten en zijdwaarts een bosch hadj van
waar zij op zekeren tijd een troep Spanjaarden, die op buit waren uit-
gegaan, zijn overvallen en gedood hebben."

3) vgl. over de hier en verder genoemde personen de aanteeke-
ning onder „Ede."

-ocr page 581-

CCCLYII

lern Gerritsz, benevens Hendrilc Lubbertsz en Gerrit de Brauwer,
dat zij Brederode gediend bebben.

Mort Jansz noemt bebalve dezen ook zekeren Willem Jansz
uit Otterloo, die Brederode gediend heeft.

Jan Hendricks, kerkmeester te Aenstoot, noemt verder (bebalve
de ons reeds bekenden uit Otterloo) zekeren Lambert de Snijder,
die hier woont, van wien men zegt dat hij Brederode gediend
heeft. Ook is een jongsken van aehttien jaren, zekere Jentken
Jansz, met Brederode meegeloopen, zonder dienst te doen.

Deze getuigt verder aangaande art. 10 „dat hij daeraff niet en
weet, noch en heeft hoiren seggen, dan dat hij in de berberge
then Aenstoot, Wylt van Broeckhuysen heeft hoeren seggen: „Ick
krijghe daer eenen bryeff, dairvan ick dienst myt crijgen," sonder
dat hij Wylt seyde, van waer den bryefP quam, oft van wyen, dat
hij dienst soude crijgen, ofte dat hij Wilt den dyenst wolde aen-
nemen, noch en weet hij deponent oick niet vanwaar dat den
bryeff quam, noch en beeft tselve oick niet hoiren seggen."

d. Barneveld.

10 April. Andreas Jacobi, priester te Barneveld „seght wel tho
weeten, dat een geheeten Jan Tauw, wesend een schoemaecker, dye
getoegen is nae den heere van Brederode, ende sedert is verloe-
pen, ende is een arm man, egheen merende oft onruerende goe-
deren hebbende, ende noch een Aelbert Oornelisz, om gelycke re-
denen verloopen, die oock sculdich is. Ende heeft die helft van
een huys staende tho Barnefelt, daerinne des Aelberts moeder, een
oude weduwe sijnde, woont, die d\'een helft toecompt en dander
helft na beur doot den voersz. Aelbert en woent daerinne myt
twee dochters, soe lange als sij leeft, ende dat hij anders van de
inhouden der selver articalen niet en weet, noch en heeft hoiren
segghen."

1) het verhoor van personen uit Lunteren, hieraan voorafgaande,
leverde niets op. ,/Jehan Henryckz, alias Jehan Tauw, corduanier, Ael-
bert Cornelis, tisseran et Gruillaume Lubbertsz, dessoubz Tampt de Bar-
neuelt" werden bij vonnis van 1 Sept. 1568 door Alva ingedaagd, vgl.
V. Hasselt. Stukken Dl. I blz. 295.

-ocr page 582-

CCCLVIII

Hendrik van Donapselaer, schout, noemt behalve Jan Hendrik-
sen, alias Tauw en Aelbert Cornelisz ook nog Willem Lubberts
en Wolter Jansa, die beide Brederode gediend hebben.

e. Voorthuizen.

10 April. Henrick Woltersz, priester te Voorthuizen, noemt
zekeren Willem Lubbertsz, die op Boeschoten in Harselaar ge •
"woond heett, als verloopen knecht van Brederode.

f. Scherpenzeel.

1 Sept. Hendrik Mom, pastoor te Scherpenzeel, vertelt dat ze-
kere Claes Thuenisz, jonggezel, oud 30 jaar, Brederode gediend
heeft, evenals zekere Jochem, barbier van zijn ambacht, geboren
uit Arnhem. Deze personen hebben roerende noch onroerende goe-
deren, behalve dat Mr. Jochem een of twee bekkens heeft ach-
tergelaten, naar hij meent.

Melchior Evertsz, schout, noemt dezelfde personen en deelt aan-
gaande Jochem mee dat hij eenige goederen in een zak aan ze-
keren Marysz Jansz gegeven heeft, wien hij acht gulden schul-
dig was.

Willem Lubbertsz, kerkmeester, noemt dezelfden. Jochem heeft
nog wat bekkens bij Marysz, verder zal het wel niet veel zijn,
daar hij aan de kerk nog acht gulden schuldig is wegens de be-
grafenis zijner vrouw.

g. Nijkerk.

(zonder datum.) Evert Swaer, pastoor, verklaart, onder prote-

1) vgl. de eerste aanteekening onder „Ede,"

2) vgl. de aanteekening onder Barneveld. De verhooren in Garde-
ren, Elspeet en Kootwijk ingesteld, leverden niets op.

3) Claes Thuenisz en Joachim de barbier werden bij vonnis van
20 April 1569 door Alva ingedaagd, v. Hasselt. Stukken. I blz. 334.
Het onderzoek in Hoevelaken, dat hierop volgt, levert niets op.

4) van Nijkerk werden door den hertog van Alva ingedaagd, bij
het zooeven vermelde vonnis: „Philippe Schrasser, Eutger Jansz a la

-ocr page 583-

CCCLXXV

statie van zijne jurisdictie niet te praejudiceeren, het volgende.
Volgens gemeen gerucht is bij de Geuzen geweest zekere Philips
Schrassert, verder Ruthger int Lasterhuys, Aeris Elbertz, gemeen-
lijk geheeten Vlieger, Hendrik Adriaensz, die gevangen is geweest
te Arnhem en uit de gevangenis is gebroken. Verder zegt het
gemeen gerucht dat zekere Cornelis Snapper uit is geweest en
somwijlen wederkomt, deze zou in den Berg of in Priesland tegen
Z. M. gediend hebben.

Verder zegt men dat zekere Wouter Peele in Priesland met
andere Geuzen is gesneuveld, goederen heeft hij niet.

Philips Schrassert is van zijns vaders kant bestorven, maar hij
weet niet wat goederen hem daarvan toekomen, daar hij nog zon-
der boedelscheiding met
zijne moeder leeft en er zeven kinderen zijn.

Rutger heeft niets, maar wordt als arme bedeeld,

Aeris Elberts, genaamd Vlieger, is ook van zijn vader bestor-
ven, hoeveel weet hij niet.

Cornelis Snapper is ook van ziju\' vader bestorven en de moeder
zit in het goed, zij heet Geriken Gielis.

1 Sept. geeft Evert Swaer de namen van hen die verloopen
zijn of Brederode gediend hebben per brief aan den griffier van
het hof van Gelderland op. Elier noemt hij: Iu den eersten
Vlieger van der Nijkercken, Jelis Snapper, Roeloff van Staverden,
Philips Schrassert, Cosijn Schrassert, wezende een jongen, die een
dag of twee uit onwetendheid is meegeloopen en geen geld ont-
vangen heeft, deze vijf zijn gegoed en geërfd in het ambt Nijkerk.

Voorts Aert Rijcksz, genaamd Lijden, Rutger Jansz, Meynt
Aelbertsz, Claes Elbertsz, Swart Hansken, Hendrik Adriaensz,
Hendrik van Brienen en Oncruyt van Vianen, deze allen zijn niet
gegoed, noch hebben iets te wachten.

Hendrik Goossens is ook bij Brederode in dienst geweest, hij

maison des ladres, Aris Albertsz, alias Vlieger, Heury Adriaensz, Gil-
les Snapper, EoelofF van Staverden ou Elbertz, Meynt Aelbertsz, Claes
Elbertsz, Swart Hanskin, Hendrik van Brienen, Oncruyt van Vianen,
Henry Goessens, Aert Ryckz, dit leyden, Wolter Beelen et Ryck By-
ster." vgl. over den laatste onder Apeldoorn.

-ocr page 584-

CCCLXXV

heeft van zijn ouders wat te wachten van goederen onder het
ambt Nijkerk.

Aelt Pannecoeck, schout te Nijkerk, noemt evenals andere ge-
tuigen dezelfde personen.

Dirk Snapper, wonende onder Vollenhove. Hij heeft aangaande
Gielis Snapper hooren zeggen, dat deze met anderen in eene her-
berg, //in de Haspell" genaamd, besloten heeft de beelden in de
kerk van Nijkerk te breken. Die anderen waren een Wolter
Jansz, die dood is, Vlieger en ook de jonge Jan van der Helle.
Van dit beeldenstormen is echter niets geschied.

Gerrit Welmersz, waard in den Haspell. Gevraagd of niet
eenige personen in den Haspell hebben zitten drinken, die met
krijt een ring gestoken hebben op de tafel, en wat zij daarin
gestipt en met elkaar besproken hebben, zegt dat hij toen niet
thuis was, maar op den Berencamp, waar hij hout gekocht had.
Thuis komende vond hij niemand, maar des anderen daags hoor-
de hij dat er ettelijke personen hadden zttten drinken, die zekere
gelden ten beste hadden en dat zij in den ring gestipt of met
hun vingers gestoken hadden en zich zoo aan elkaar verbonden,
dat zij \'t geen zij ten beste hadden, ongeveer twee gulden, in wijn
zouden verdrinken, daar het bier op was. Van eene andere ver-
bintenis heeft hij niet geboord.

Gevraagd zijnde, wat voor personen het waren, zeide hij, dat
hij, niet thuis zijnde, hen niet gezien had, noch hooren noemen,
//dan dat waeren huyszluyden ende anderen onder malcanderen,
dan is bij hem gecommen een geheeten Jan van Helle dye Jon-
ghe, ende hem geseyt, dat hij seer belogen werden, van dat sij
voir der kercken commende, solden daer gecomen sijn om die
\' kercke te breken, daer zij mair gegaen waeren ten huyse van Alt
Meeuwsz, daer sij gheen wijn en vonden, ende sijn vandaer ge-
gaen then huyse van Philips Schrasser, daer zij een kanne wynsz
drancken, ende en weet niet oft zij gelyck aldaer gegaen sijn,
oder nyet."

Margarita Ottens. Gevraagd hoe haar zoon heet, zegt zij, Roelof
Elbertsz, zijn vader heette Egbert van Staveren, die nu 23 jaar dood
is, de zoon is 28 jaar oud, Egbert had anders geen goed dan een

-ocr page 585-

CCOLXI

aandeel hout in Speulderbosch.

Anna van der Holl, weduwe Jan Schrassert, moeder van Phi-
lips Schrassert en zes andere kinderen, waaronder Cosijn. Van
\'s vaderswege komt Philips toe vijf morgen land in de Arkemede,
ook hebben de kinderen samen goederen, andere weer komen haar
voor de helft toe.

Weym Elberts, weduwe van Elbert Elbertsz, moeder van Aeris
Elbertsz. Aeris had 200 gulden ontvangen, die bij terug zou ge-
ven als een der ouders dood was.

Geryken Gielis, moeder van Gielis Snapper en vijf andere
kinderen, waarvan een overleden was. Het aandeel van Gielis aan
zijns vaders versterf zou een zesde van de helft bedragen, te
weten ongeveer 200 carolusguldens.

10 Sept. 1568 werd bij acte cautie gesteld door Aelt Panne-
koeck, schout van Nijkerk en Hendrik Scholten, voor het aandeel
van Philip Schrassert, groot 250 carol usguldens, benevens van
Aeris Elbertsz, alias Vlieger, en Gielis Snapper.

h. Putten.

Dirk Stevensz, pastoor. Hij noemt zekeren Cosijn van Olden-
barneveld, die Brederode gediend heeft, diens vader en moeder
leven nog.

Reyner van Aller Hendericksz, schout, getuigt aangaande Cosijn
van Oldenbarneveld, wonende te Huenen onder Putten, dat deze
kort geleden getrouwd is met een dochter van Evertje Snapper
onder Nijkerk. Of bij daarmede iets ten huwelijk heeft meege-
kregen, weet hij niet.

i. Ermelo.

Jorryen van Koeth, pastoor, noemt zekeren Jan de Bruyn, van
Ermelo verloopen, die Brederode gediend heeft, zijn vader en

1) ook deze word bij het laatstgemeld vonnis van Alva ingedaagd.

2) de personen uit Nunspeet, die tegelijkertijd ongeveer werden
verhoord, noemen slechts denzelfden Johan of Jan de Bruyn, dieeven-
eens bij vonnis van 20 April door Alva werd ingedaagd.

-ocr page 586-

COCLXII

moeder leven nog, zoodat hij geen goed heeft, hij is jonggezel.

Tij men Smeeck, uit Tellecht onder Ermelo, noemt een zoon
van Jan de Bruyn, koster te Ermelo, die Brederode gediend heeft.

j. Doornspyk,

Egbert Hueckel, pastoor, noemt Jan Wolffs als een die Brede-
rode gediend heeft, hij heeft deel aan een erf, genaamd Schoot-
brugge.

Lambert Top, kerkmeester, noemt nog zekeren verloopen Heer
Jacob Peeters, die Brederode gediend heeft.

Herman Ottens spreekt van Heer Jacob Peeters, wezende te
Doornspijk pastoor, maar tot Elburg verloopen.

k. Heerde.

Peter van Lommei, pastoor, noemt zekeren Jacob Cockaerts,
die met audere Geuzen voor Groningen is gesneuveld en wien
eenige bezittingen toebehooren.

l. Epe. (Vaassen.)

Jan then Holte, pastoor te Yaassen, noemt Jan Eransz en Jan
Jorgensz, alias Craeck, van wie hij" gehoord heeft, dat zij in Fries-
land bij de Gelflzen geweest zijn. Het zijn beiden jonggezellen,
nog geen twintig jaar oud.

m. Voorst. (Twello.)

Jorrjen Wyersz, pastoor te Twello, zegt dat twee zoons van
Thys Schuil en Wynolt Augustynsz, Brederode dienden. Deze beiden

1) het onderzoek in Oosterwolde en Oldebroek, dat hierop volgt,
leverde niets op. Van de beide onder Doornspijk vermelde personen
werd alleen „Jehan Wolffen" bij bovengemeld vonnis ingedaagd.

2) bij bevengemeld vonnis door Alva ingedaagd.

3) de hieropvolgende verhooren in Nijbroek leverden niets op. De
beide hier genoemde personen werden bij meergemeld vonnis inge-
daagd.

-ocr page 587-

OCOLXIII

eersten hebben remissie, naar men zegt, zij hebben aanspraak
op een deel van het huis en erf Holthuis.

Voorst.

Evert van Mehen, schout te Voorst, noemt Roelof en Willem
Schuyl, gebroeders, die Brederode gediend hebben, die remissie
schijnen te hebben (waarvan hij afschrift zal zenden) benevens
Wynolt Augustynsz, die voor lang door den hertog is gedagvaard.

Ook moet zekere David van Twyckele de Geuzen gediend heb-
ben, dit weet hij echter niet zeker. Deze David schijnt in Londen
te zijn. Alle deze lieden hebben bezittingen.

Wylhem Brants, onderschout te Voorst, noemt zekeren Melis
van Staverden, die in Groningerland zou gediend hebben.

n. Apeldoorn,

Cornelis Voet, pastoor, getuigt dat zekere Rijck Byster van der
Nijkerck, die hier in //de Zwaan" woont, de Geuzen in Friesland
gediend zou hebbeu.

Jan Artsz, wonende onder Apeldoorn, getuigt dat in de Zwaan
iemand woont, wiens naam hij niet kent, maar die de Geuzen
gediend heeft.

tj I

De hierboven afgedrukte verhooren volgens fol. 1 — 224 van
Papiers d\'Etat et de l\'Audience no. 516, op het rijksarchief
te Brussel.

1) zij komen ook op de bovenvermelde indaging van Alva niet
voor. Wat Wynolt Augustynsz betreft, in van Hasselt. Stukken I blz.
269 wordt onder personen, 28 Juni 1568 door Alva gedagvaard, ge-
noemd Wynolt Augustynsz van Deventer, laatstelijk wonende omtrent
Hennep (ter Hunnepe.) Dit is vermoedelijk dezelfde persoon. De Mer
verder genoemden worden als «David van Wyckele et Melis van Sta-
verden de Voerst" bij meergemeld vonnis van Alva ingedaagd.

-ocr page 588-

XXXIII. stukken betreffende de Veluwe.
1569-1574.

1. Bekwest van Johan Bentinck, rentmeester der Veluwe (en als
zoodanig der geconfisqueerde goederen) aan het hof van
Gelderland. 24 Dec. 1568.

Hij verzoekt convooi aan het hof, tot zekerheid van zijn persoon,
aangezien zijn huis door de Geuzen gespolieerd is.

Regest bij vau Spaen. Catalogus van oude stukken in het
archief van het hof van Gelderland, berustende op het prov.
archief te Arnhem.

2. Geneigdheid der Veluwenaars om de partij van graaf Wil-
lem van den Bergh te kiezen. 1572.

22 Aug. 1572. De stadhouder gelast aan de kerkmeesters van
Ede, niet te achtervolgen het bevel van die van Elburg om hen
te leveren de kerkelijke ornamenten, zij moeten die stellen in han-
den van Cornelis van Wees, om die zaken naar Arnhem te brengen.

4 Sept. 1572. Lettre du conseil au stadhouder, \'s il faut con-
sidérer ceux de Barnevelt, Nijkerk en Putten comme ennemis.

Nov. 1572. Lettre du stadhouder au conseiller Bronkhorst.
On doit écrire aux escoutettes de Lunteren et Scherpenzeel de ne

T

-ocr page 589-

CCCLXXV

pas obéir au comte van den Bergbe, puisque sous peu de temps
il y aura assez de troupes du Boi sur la Yeluwe pour les punir.
Deze drie regesten volgens van Spaen. Catalogus van oude
Stukken in bet arcbief van bet hof van Gelderland, beru-
stende op het prov. arcbief te Arnhem.

3. Veluwenaars, uitgesloten van het generaal pardon van 8
Maart 15U.

Arnhem.

Crispinus van Salsbrugge.

Gerard van Haiden of Haisen, cousturier of confiturier.

Harderwijk.
Gerard Maurisz.
Hattem.

Johan van Holtzwiller, drost.

1) 6 Sept. 1574. Lettre du conseil à Requesens, que dans la liste
des personnes, exceptées du pardon general, il se trouvent des person-
nes, qui n\'ont point reçu de sentence et dont les biens ne sont pas
confisqués — comment se conduire — doit on les citer et pronon-
cer sentence de bannissement contre eux? Alors on doit envoier les in-
formations.

Wat de Veluwe aangaat worden Mer vermeld: Gerrit van Huessen
(aldus ook op de lijst bij van Hasselt) à Arnhem, doit être Gerrit van
Aerssen, mais celui-ci est prisonnier à Huessen, où il a déjà été
mis à la torture pour connaître ses complices. Egalement ne sont point
bannis Jean van Holtzweyler, qui fut drossard à Hattem, André de
Aller et Jean de Wijnbergen à Elburg.

Regest bij van Spaen. Catalogus van oude stukken van het ar-
chief van het hof vau Gelderland, berustende op het archief t©
Arnhem.

-ocr page 590-

CCCLXVI
Elburg.

Adriaan van Arier of Alder.

Volgens lijsten, meegedeeld in Hist. Gen. Kron. Dl. XX
(1864) blz. 20 enz. Op een lijst bij van Hasselt. Stukken. Deel
II, blz. 307 komt voor onder Elburg: Jan van Wijnbergen.

4. Overlast, den Yeluwenaars van het Spaansche krygsvolk
aangedaan. 1574 {en later.)

Le chancelier et gens du conseil de Gueldre à Requesens.
Arnbem. 27 Dec. 1574 (extrait.)

Monseigneur. Pour estre en telle extrémité, que ne scachons ad-
viser comment l\'on pourra plus avant se tenir, n\'y donner ordre
en ces pays, et principalement sur la Veluwe, quant aux soldats
espagnole, altérez et esgarez du service de S. M. partiz d\'Hollande
et dout, par noz dernières du XX® de ce moys, avons aussi escript
à V. E. lesquelz (a ce que alors avions entendu) debvoient venir,
et pour astheure sont à Ter Mjkerck et Barnevelt, sur la dicte
Veluwe, et comme nous vient en avant ne sont d\'intention se re-
tirer de là, ains y demourer jusques à ce qu\'ilz soient contentez
et payez, par oii toute la mesme Veluwe, non seulement les pay-
sans, mais aussy gentilzhommes sont en murmure et altération,
se désespérans de façon qu\'il feroit bien à craindre qu\'ilz se pour-
riont mectre sur piedz et en armes contre lesdicts Espaignolz.

1) 15 Jan. 1575 zouden de edelen van Gelderland een rekwest aan
Eequesens, opdat Veluwe en Veluwezoom van den ondraaglijken last
van het krijgsvolk werden ontlast, a. w. blz. 548, 549.

Ook de landschap beklaagde zich hierover, zoowel in 1575, als in
1576, op voorslag van het kwartier Veluwe, dat in 1577 daar opnieuw
over handelde, vgl. Nijhoff. Inventaris v. het archief v. Arnhem, blz.
271, 272, 273 en 286.
\'t Behoeft ons bij dit alles niet te verwonderen, als wij lezen hoe

-ocr page 591-

CCCLXYII

In zijn gelieel uitgegeven, volgens de Archives de l\'Au-
dience, liasse 144, op het rijksarchief te Brussel, door L. P.
Gachard. Correspondance de Philippe II etc. Bruxelles
1848—62. 4 vol. Dl. II appendice, blz. 538, 539.

i^B

reeds in 1575 vele dorpen der Neder-Veluwe en ook Elburg en Hat-
tem zich met de vijanden des konings in verdrag begaven, vgl. de
Meester Hist. Gen. Kron. 1863, blz. 382 (archief v. Harderwijk, Loq.
58 no. 14.)

I

-ocr page 592-

XXXIV. Twee stukken over liet kettersch
preeken van een Deventerscli minnebroeder te
Arnliem op 29 Febr. 1578.

1. Verbaal van getuigenverhoor en voor het hof van Gelderland.

Alzoe bij den naomber Cranevelt in den Raede was aenghe-
geven, dat hij verstaen hadde hoedat als huyden den lesten
dach Februarij een broeder van Deventer zeer schandaleuselick
in de kercke tho Arnhem ghepredickt hadde. Ende naerdat
die heren van den Raede Cranevelt bevel hebben ghegeven sich
op die voersz. des predicants predicatie te informeeren. Is bij mij
van Cranevelt hier onder geschreven, ghecommen broeder end pa-
ter Wolter Diemer, die welcke mij heeft ghesacht dat die voirsz.
predicant seer schandaloeselick, de delectione ciborum et de insti-
tutionibus et ordinationibus ecclesia vel humanis ghepredickt hadde
end dat wal van noode were dat daer in versien worde, ommers
die voersz. predicant niet meer toegelaten en worde.

Onder anderen hadde hij opentlicke ghesacht dat nu ter tijt
deen deel menschen eten visch, d\'andere eten vleesch, ende
dat hij zoude raeden dat elck aete bij der princen consent,
wat hij becommen mochte, seggende dat die princen ende
heeran selve vleesch aeten ende andere verboden vleesch te
eten, voert seggende van menschelicken statuten ende ordinan-
tiën, als dat die ouderen heur kinderen in cloosteren stellen

1) promissum est testibus non publicare ejus depositiones.

-ocr page 593-

CCOLXIX

ende dan begint die nature te wercken ende loopen der vuyt.

Hij die spreeckt, badde hooren seggen, dat vernoemde predicant
als gisteren ten huyse van Gerrit ten Broex, dair een ghemeyn
maeltijt was van den capelanen int ghemeyn, dat dese predicant
ten aenhoren van den anderen seyde, dat die van Deventer duer
hum hier predicken ende verkundigen zouden den nieuwen und
den rechten gelooff, off dergelycke woorden in substantia. Daer
op hij die spreeckt hem straften, seggende in toornieheyt, dat men
tot noch toe goeden ghelooff hadden ghehadt, van deser saecke
zoude heer Dirick Grol bij den pastoor woenende, ende van de
woorden hij als voorsz. sprace beter zal weten te tugen. Interro-
gatus presens testis seyde dat borgemeyster Hacfort, Arnoldus
Hueckelum, Jan Negel ende ghemeynlick die vicairien tvoersz.
sermoen hebben ghehoert ende groote mennichte ander volx.

fr. Tho*n Diemer conventus . . .

terminarius.

Henrick, die stat smit, ghevraeght wat hij huyden hadde hoeren
preecken ende oft hij zoe wol meer hadde hooren preecken, seyde:
neen. Dattet oick die vorst van Gelre niet en zoude bebben willen
lijden, want hij hoerde dat die terminarius seyde vanden vleesch
eten, dat alst naer zijnen raet gaen soude, dat hij in soberheyt elck
zoude laeten eten vleesch oft visch, niet tegenstaende die vasten,
zoo hem Godt bedde ghegeven, want die overicheyt selve vleesch
aeten ende verboedent den anderen. Sach oick hij die spreekt wol,
dat hij van den aflaeten noch oick van den reliquien van heillighen
niet veel werx en maeckte, verachtende die ghene die daer
mede omme ghinghen. Ende seyde dat se met den kisten met bot-
ten ende benen den schemelen luyden bedroogben. Hem die spreeckt
docht, datts ghenouch ghepredickt was om een oproericheyt in
der stat des gheloofs bal ven te maecken, seyde veele in zijn
preecke van insettingben van menschen. Ende dat men der men-

1) in 1536 of 1537 komt in de Arnhemsche schepenacten een frater
Thomas Diemer voor als executeur testamentair van Steyn Tullekens,
Het hier opengelatene was eene onleesbare verkorting.

H

-ocr page 594-

CCCLXXV

schen insetten m eer hiel dan Ighebot Godts. Ende alzoo hij die
gansche preecke niet vuyt en hadde ghehoort, en wist naij meer
nit te seggen et subscripsit.

Henrick Janssen.

Arnoldus van Hueckelum bij mij wesende, ghevraeght, hoe hem
die preecke van den terminaris minnerbroer huyden bevallen had-
de ende wat hij van denselven predicant hadde ghehoert ende ver-
staen, seyde dat hij tsermoen niet gheheel en hadde ghehoert,
maer wel zoo vele daervan verstaen hadde, dat hem docht dat hij
met zijn predicatie niet veel goets en dede. Ende maecktet te
veel, seggende van het eten van den vleesche, dat wie vleesch
eten wolde, ommers eten zoude, alleen opdat zijn enen kersten
mensch daerduer niet en worde geschandaliseert, willende ghe-
noich alst scheen seggen dattet insettinghe van menschen waire.

Voert seyde van de insettinge van menschen seer vreemdelick,
dat hij die spreeckt recht zijnen gront off vuyterlick verstaut daer
niet vuyt nemen en coste, hij die spreeckt seght, dat het gansche
sermoon daer op liep dat hem docht dat daer vuyt die ghemeyn-
te sich meer schandaliseren zoude dan ser vuyt ghebetert mocht
worden. Meer en wist hij niet, zoo hij verre van den predicant
stont ende hem niet ten besten en conde verstaen et subscripsit.

Arnoldus van Hoeckellum.

Pater Wolter, ghevraecht oft hij den predicant terminarius van
Deventer hadde hoeren preecken, ende oft hij van hem hadde
ghehoort eenighe schandalisatie woorden in den sermoen van
huyden, antwoordende seyde, dat hij niet meer dan het beginsel
van den sermoen en hoorde tot die woorden toe van den euan-
gelium inclusive ende wijders niet, hij hadde wel verstaen dat op
de expositio des evangeliums hij wonderlicke ghesproicken hadde,
dan en hadde van den predicant selver niet ghehoort. T\'is wel zoo,
dat hij gisteren den voersz. terminarius hoerden in een ghemeyn
ghelach der capellanen seggen, dat hij als huyden den rechten
ouden ende nieuwen ghelooff woude leeren, dair van ende om zijn
vermetelicke woorden pater Dimer ghestoort worde, ende een out
heer, der de vroegmisse doet in de groete kercken, seyde, dat hij

-ocr page 595-

CGCLXXI

wachten soude luysen in den pels te pooten, sij quamen der wel
selve inne.

Otte van Maele, bij mij ghevraight van den voersz. sermoenen,
seyde niet verstaen noch ghevonden te hebben dat hij in deu ser-
moene des predicants is geschandaliseert gheweest, dan hoorden
wel van eenighe borgeren seggen naer den voersz. sermoen, dat
die predicant wel dorst seggen. Eenighe mochten seggen hij seght
die rechte waarheyt, hij en weet niet wij die waeren.

Der borghemeyster Hackfort, la Martii bij mij verhoort zijnde wat
hem dochte van de predicatie, die den terminaris van Deventer als
gesteren in de groote kercke ghedaen hadde, seyde, dat desselven
sermoen hem die spreeckt niet med allen en gayde. Ende dat hem
docht dattet vast veel twijffelheyt in den menschen sette, hij die
spreeckt hadde tot eenighen ghesacht: als sulcken vogel zoo in
tijden hertoch Carels ghepredickt hadde, dat hij al den selven
avent in een sack naer Eenen ghedreven zoude hebben, ommers
geschach vast groot rumoir onder den borgheren nae tsermoen.
Eenighe hadden der smaeek inne, andere niet. Ghevraecht op die
woerden die hij vuyt zijnder predicatie gehoort hadde, die schan-
daloes waeren, seyde dat hij naar dien dat hij daerop zijn materie
namp dat men Godt alleen alle eere ende reverentie doen zoude
ende zijn gheboden alleen volgen, dairmede hij expresse verwer-
pende was alle menschen ghesetten ende ordonuancien, seyde oeck
van die vasten dat die_ eeu menschen insettinghe was, dat die groote
potentaten het vleesch selver in vasten ende anders aeten ende
dat die schemel luyden des verboden worde, seyde oeck dat het
vasten een goet insetten was, dan worde misbruyckt ende alleen
daer om ingheset, opdat het vleesch daer mede zoo worde ghe-
castyt, dattet den geest niet wederspennich en soude zijn. Hij die
spreeckt en hoerden niet scherp toe om des willens dat hem tser-
mon niet en gayde. Ende op die allegatie dat omnis plantatio,
quam non plantavit pater meus erudicabitur, seyde van die cloo-
steren, dat daer veel ghebreex inne was ende dat die luyde huer

1) gayde = beviel.

-ocr page 596-

CCCLXXII

kinderen in den clooster steeoken om dandere te rycker te maec-
ken, dat nu zoo verre commen were, dat men der menschen ghe-
setten meer scroomden dan Gots gheboden, concluderende dat hij
med allen gheen behagen in des predicant sermoen en hedde, noch
sulcken sermoen niet meer gheboort en hadde. Subcripsit

Wijnanth Hackforth.

De borgbermeester Camphuysen, bij mij gevraeght wesende ach-
tervolgende mynder heeren der Eaede bevel, wat hij gheboort had-
de van den terminaris, die als gesteren ghepredicht hadde, seyde
dat hem wel docht dat hij anders preeckten dan men wel voer-
tyden in tijde hertoch Carels zoude hebben moegen preecken, sulx
hadde hem die spreeckt Hacfort oeck ghesacht, dat hij in tijde
hertoch Carels sulx niet en zoude hebben dorven preecken ende
anders zoude hyer in last mede hebben ghecommen. Hij die spreeckt
hoerde den predicant seggen, dat die groote heeren vleesch selver
eten ende den ghemeynten verbieden t\'eten. Voert van den cassen,
dat se daerin draegen botten oft beenen ende maecken die luyden
wijs dattet hellichdum weren ende moichten ander botten oft ander
dinck wesen ende bedrigen zoo die luyden. Yan die beelden seyde
dat se holt ende steen weren, end men se niet en zoude aen-
bidden. Voert seyde, dat men nu in der werelt der menschen ghesetteu
meer holt dat Gots gheboden. Aengaende van vlees t\'eten seyde als
voorsz, dat ment den armen wichteren verboet, ende die groote
die aetent, dat de eenen dach zoo goet were als den anderen,
scheen ghenouch dat hij daer geen groote sunde noch verschil in
en maeckten oft men vleesch oft visch aete, alst naer zijnen sin
ghinghe, elck zoude moegen eten dat hem Godt verleende. Seyde
dat diet vleesch zouden eten, die zouwent int heymelick doen ende
en laetent niet sien den ghenen dye des geen verstaut en hedden,
seyde van den ouden ghelooff ende nieuwen dat men nu noemde
die van den nieuwen ghelooff te zijn, die slecht ende simpel wae-
ren, niet in tavernen ende herbergen en ghingen, en huer van der
werelt keerden. Ende dander die hoveerden ende hoereerden ende
pomperie van der werelt hielen, dat achte men haast van d\'oude
ghelooffe. Des hij seyde contrarie waer te zijn, ende dat de pom-

-ocr page 597-

GOCLXXIII

peryen trechte nieuw ghelooff were, hij seyde dat aengaande zijn
predicatie, oft se goet oft quaet was, dat hij hem dat liet verde-
dighen end met scriften beweren, hij en were der scriften selver
niet zeer vervaren, dat hij ordelen const, oft wel oft qualick ghe-
predickt was. Meer en wist niet et subscripsit.

Gijsbert van Camphuysz.

Den voersz. eersten dach Martij, alzoo die voergaende informa-
cio voor mijn heren die Eaeden ghelesen was ende dat zeer no-
toir was die schandaloese predicatie voersz., oeck alzoe der eenighe
suspieio was dat die capellaen oft vice-cureyt van de groote kercke
binnen Arnhem oeck van ketteryen besmet was, hadden mijn hee-
ren van den raede mij Cranevelt voersz. bevolen den voirn. ter-
minarium te haut plichten ende te vangen, waer ick hem beco-
men conste.

Ende voerder bevel ghegeven des voersz. terminarius boecken
ende scriften te visiteren, in gbelycken terstont daernaer, eer die
rumoer duer de stat waere van d\'apprehentie des terminaris, voert
te gaen ende to visiteren die bibliothequam van den vicecureyt
voersz., om van des ick ghedaen ende ghevonden hadde voert in
den raede rapport te doen. Volgende welcke mynder heeren com-
missie ick mij ghevoeght hebbe eerst ten huyse van heer Dirick,
daer die terminarius gbelogeert was, bij Sint Walborgen kerckhoff,
ende vernomen hebbende dat hij tot des borghemeesters Poelwijx
huys te gaste was, ben ick voert daer ten huyse ghegaen ende
hebbe hem vanwegen Kon. Mt. ghevanghen gbenomen ende op
Sint Jans poorte ghebrocht, voert ghegaen ende in de pastoryë
ghevisiteert des capellaens boecken, den selven ick thuys vont,
ende zoo met hem terstont begeerde op zijn studeer te zijn, hij
ginck voer ende ick volgde hem naer. Ende wesende in de camer
ghegaen, toch hij die duer achter hem toe, dan alzoe der een riem
duer
Stack, daer mede ick die duer conde open trecken, was ick
volnaer zoe geriughe daerin als hij.

Zoe sach ick dat hij een kasten toesloech, welck merckende,
ick mijn visitatie aen die selve caste begonste te doen.
Ende vant voer eerst in de selve caste: postillam Anthonij Cor-

-ocr page 598-

CCOLXXIV

vini in epistolas et evangelium. De tempore cateehismum cum
Explanationes Johannis Brencij, absque nomine impressoris.
Enarrationem epistolarum dominicalium Hieronimy Weerlerij.
Noch vant ick op de taeffel verscheyden ende groote menichte van
coyerkens, der elck een sermoen was, bij des capellaens hant ge-
screven end alst scheen voertijts bij hem hier ofi daer ghepre-
dickt, met noch een gbetal van andere boecken als naar vuytwy-
se van den inventaris hier bij ghelacht, dair noch meer andere
boecken waren van oude drucken, niet suspeckt.

Ende siende die voern. capellaeu, dat ick die voere gbe-
noemde suspeckt e boecken meer achte name dau dandere, bekende
selver dattet kettersche quaede boecken waren, seggende, dat pastoor
wel wist dat hij die hadde ende om anders geen oersaecke, dan
om oeck het quaet to weten, om daer vuyt dan te weten wat hij
te straffen ende te berispen zoude hebben van ketteryen, dat pa-
stoor die te hebben hem hadde gbeconsenteert etc. Yoert ben ick
naer middaeghe in den Eaede ghegaan ende van des voersz. is
rapport ghedaan, Alwaer mij gheordonueert worde oeck te visite-
ren het logement van den terminarius, ende te besien oft ick den
voersz. cappellaen oeck crijgen mochte ghevanghen. Waer toe ick
alle diligentie ghedaen hebbe, dan bedde sich der vurz. cappellaen
den ganscben naemiddach gheabsenteert, ende als ick verstont
was alshuyden den tweden Martij vroech nair die Yelouwe, om bij
den pastoor te zijn, verreyst ende verthogen. In den loghys van

1) Yan Antonius Corvinus worden in den index van 1550, waar
voorts al zijne werken verboden worden, vermeld o.a.: Ejusdem in
Euangelia et epistolas loei.

Van Johannes Brentius worden in den genoemden index eenige wer-
ken opgenoemd, echter niets wat hieraan doet denken, en voorts alle
zijne boeken verboden.

In de inventaris der boekerij van Jacob Overbeeck (zie Bijl. XXIII. 3)
komt dezelfde titel voor, maar wordt gesproken van Hieronymus Wal-
lerus, de naam moet luiden: Hieronymus Weller.

De fouten in de bovengenoemde titels heb ik onveranderd gelaten.

2) caternen.

3) deze inventaris heb ik niet gevonden.

-ocr page 599-

CCCLXXV

den voern. terminarius vant ick alsulcken scriften ende boecken
als den greffier bij mij terstont gbelevert worden. Sich tent heb-
bende van ulujden mijn heeren ontfanghen bevel dat ick des vi-
carius librarye ende ander tuych zoude doen verwaren, hebbe ick
mij tot des voirsz. pastoors huys ghevoegt ende aldaer op des
voersz, vicarius camer, heeren Dirick Grolles bevolen die bewae-
ringhe van des voersz. vicarius boecken, scriften ende ander gheraet,
dieselve dat oeck aenghenomen heeft te bewaeren, zoe datter niet
afp vertogen en zal worden. Ende dat heeft heer Diric voersz. mij
ghelooft in tegenwoordicheyt beyde der maghden van den pastoer
ende dat alle dinck wel bewaert zal worden ter tijt toe die pastoor
zeiven voer zijnen vicarius aen mijn heeren van den Raede sijn
saecken verdedinght oft hem gheexcuseert zal hebben. Dit ist allet,
dat in de voersz. saecken hadde moegen oft kunnen executeren,
alzoe ick in andere Key. Mt. saecken, mijn heeren bewoest, ver-
reysen moest, In testimonium veritatis subscripsi.

Jo. Cranevelt.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van Gel-
derland.

2. Verslag van frater Johannes Zichëis over de preek van
den Minrehroeder.

Dit is dat olde gheloove, als dat Christus is deu middeler tus-
schen den hemel schen Yaeder unde den sondighen mensche unde
dit olde gheloove hebben die Apostelen ghepredict unde om dat
selve gheloove syen se gestorven unde dit gheloove is gheweest
in der Christenenkercke, soe langhe als die gheestelycke oversten
selve hebben gaen predicken, dan doen sij haer ghegeven hebben
om ghelt unde goet te verghadereu, soe sijnder andere ghecommen,
die oic dat Woordt Godts hebben ghaen prediceren unde hebben

-ocr page 600-

CCCLXXVI

daer en boven vercregben bullen unde brieven van aflaeten und
indulgentiën, welcke sij misbruyckt hebben, loopende achter lande
met botten oft beenderen, meer soeckende ghelt unde goet, dan
salicheyt der sielen. Item van vlees toe eten. Om dat misbruyck
toe beteren datter is in der Christenkeroke, want die oevericheyt
etet, unde die ondersaeten en dorrens niet eten, die andere coo-
pent met ghelt, die andere etent vuyt vermetenheyt. Om dit dan
toe beteren, soe waert wel goet, dat die oversten een raet off con-
cilie helden unde met malcanderen over een quaemen, om dat te
modereren, opdat den enen den anderen niet en solden verachten
oft oerdelen om der spijsen wille. Item van insettinghe der men-
schen heb ic gesecht, dat veel menschen huyden dachs meer on-
derholden geboden der menschen dan die gheboden Christi oft
die gheboden Godts unde meer ontsien oft vruchten den menschen
dan Godt almachtich. Unde dat in veele vergaederingen beyde
van mans unde vrouwspersonen bij den welcken datter veel is die
haer laeten duncken, dat syt al volbracht hebben, als sij voldaen
hebben den wille van haeren oversten, unde dit gheschiet noch
meer in cloosteren vau jonckffers, in welcke cloosteren veel rijke
menschen haer kinderen jonck in brenghen unde als sij dan olt
werden unde die natuere bestaet te wercken, soe solden sij daer
geerne vuyt wesen, unde en mogen niet, dan soe vervloecken sij
vader unde moeder daer om. Een yghelick siet wel toe, dat hij sijn
kinderen niet te vroech in den last en brenghe.

Hec ita se habent

fr. Johannes Zicheis.

Naar het oorspr. stuk in het archief van het hof van Gel-
derland te Arnhem.

-ocr page 601-

INHOUD VAN DEN TEKST.

Blz.

Voorwoord.

Inleiding..............1—4.

Hoofdstuk I. Het tijdvak van Karei van Egmond.

(1523—1538)........ 5—24.

Hoofdstuk II. Het tijdvak van Willem van Gulik

(1538—1543)........ 25—38.

Hoofdstuk III. Het tijdvak van 1543-1566 . . 39—127.
Hoofdstuk IV. De godsdienstige bewegingen in 1566

en 1567 ......... 128—172.

Hoofdstuk V. Het tijdvak van 1567—1578 . . 173—209.

II

r
\'f,

i

t\';
i"

-ocr page 602-

INHOUD VAN DE BIJLAGEN.

I Plakkaten tegen de Ketterij in
Gelderland, met stukken en aan-
teekeningen daarop betrekkelijk
(1539-1576) ....

II Verschillende stukken over in-
quisitie en inquisiteurs in Gel-
derland........

III Stukken betreffende de godsdien-
stige gezindheid van Hertog

Karei van Gelder (1530—1535). LXXXIII-LXXXVI.

IV De toestand der Geldersche en
Veluwsche geestelijkheid in
1558 en 1559 ....

V Verzoekschrift, door de verga-
derde Veluwsche pastoors aan
het Hof van Gelderland gericht,
om allerlei misbruiken op de
Veluwe te verbieden //op huij-
den XVIII Junij XVc LXI,
ende is daerop gedecreteerd een
placcaet in denselven dato."
18 Juni 1561 ....

VI Stukken over ketterij en ket-
tervervolging te Arnhem
(1536-1539) ....

VII Verschillende stukkeu over den
godsdienstigen toestand in El-
burg (1525—1542) . . . XCVII—C.

III—XLI.

XLII—LXXXII.

LXXXVII—LXXXIX.

XC—XCII.

xciir—xcvi.

-ocr page 603-

blz.

879

1

VIII Excerpten over bet klooster te
Hulsbergen bij Hattem, 1525
en 1539 .......CL

IX Stukken over bet afzetten en
aanstellen van pastoors te Har-
derwijk (1532—1540) . . . CU-CIV.

X Brief van Ludorp Huegen van
der Eilborgb aan Joest van
Eindtwijck te Nijmegen, Ao.
1538 ;.......CV—
CVn.

XI Stukken en aanteekeningen over
wederdoopers in Gelderland.
(1535-1544)......CVIII-CXVIl.

XII Extract betreffende Hendrik Jan-
sen van Barneveld (Hiël) . . CXVIII-OXIX.

XIII Stukken betreffende Veluwscbe
toestanden, ten opzichte der
ketterij (1543-1545). . . CXX-CXXIX.

XIV stukken over de ketterij en
bare bestrijding te Elburg
(1544-1546) ..... CXXX-CXLIV.

XV Stukken van verschillenden
aard, betreffende deu godsdien-
stigen toestand in Harderwijk

(1543-1546).....CXLV—CXLVm.

XVI Stukken betreffende de werk-
zaamheden van den inquisiteur
Berend Gruwel in Harderwijk
(1547—1548).....CXLIX-CLXXVI.

XVII Extracten, betreffende personen
of zaken, die met ketterij in j
verband schijnen te staan, maar ■
overigens onbekend zijn, uit

de laudrentmeestersrekeniugen i;.;

over 1543-1557 .... CLXXVII-CLXXIX. ^

-ocr page 604-

880

XVIII Twee stukken betreffende
Anastasias Veluanus, 1550

en 1553 ......

XIX Stukken betreffende de gods-
dienstige toestanden in Har-
derwijk (1554—1564). .

XX Stukken betreffende de gods-
dienstige toestanden in El-
burg (1552—1564) . .
XXI Stukken betreffende de gods-
dienstige toestanden in Arn-
hem (1555—1564). . .

XXII Stukken betreffende Berend
de Haze, pastoor te Hat-
tem. (1556—1557). . .

XXIII stukken betreffende den ge-
vangen genomen vice-cureit
Jacob Overbeeck te Span-
keren 1562 .....

XXIV Extracten uit een stuk ge-
titeld: Geldriensium in re
ligione ac fide S. Romanae
Ecclesiae status deploratis-
simus, quamquam ibidem
late proserpserit contagrosis-
sima haereseos lues. Vera
atque officiosima narratio.
24 Oct. 1565 ....

XXV Extracten uit -brieven van
den proost Morrillon aan
Granvelle, betreffende den
staatkundig-godsdienstigen
toestand van Gelderland in
1566 .......

XXVI Extracten betreffende Gel-

blz.

CLXXX-CLXXXII.

CLXXXIII—CXCI.

CXOH-CXCIX.

CC—CCIII.

CCIV-CCIX.

ccx—ccxxiir.

CCXXIV-CCXXVI.

CCXVII—CCXIX.

-ocr page 605-

blz.

381

derscbe toestanden (1567 —

1576) ......CCXX—CCXXI.

XXVII Stukken betreffende de be-
wegingen van 1566 en bun-
ne gevolgen te Harderwijk
(1566-1568) .... CCXXXII~CCCXVIL_
XXVIII Stukken over de bewegin-
gen van 1566 te Elburg en
de daarop in 1567 gevolgde

informaties (1566-1567). CCCXVIII—CCCXXVII.
XXIX Extracten van verscbillen-
den aard over Elburg

(1568—1578) .... CCCXXVIII—CCCXXXII.
XXX Correspondenties tijdens de
bewegingen van 1566 door
den stadhouder van Gelder-
land en de stad Hattem
gevoerd, benevens daarop
in 1568 gevolgde informa-
ties (1566-1568). . . CCCXXXIII—CCCXLV.
XXXI Kettersche predikers op de

Veluwe in 1566 . . . CCCXLVI-CCCL.
XXXII Informaties door mr. Dionys
van Wesenhage, commissa-
ris, in 1568 in vele dor-
pen der Veluwe en in de
stad Nijkerk genomen, aan-
gaande het in 1566 voor-
gevallene. 1568. .
. . CCCLI—CCCLXm.

XXXIII Stukken betreffende de

Veluwe (1569—1574). . CCCLXIV—CCCLXVII.

XXXIV Twee stukken over het ket-
tersche preeken van een De-
ventersch minnebroeder te

Arnhem op 29 Eebr. 1578. CCCLXVIII—CCCLXXVI,

h

ik»

-ocr page 606-

REGISTEI^^.

Blz.

Aa (van der) 5, 14

Aa (A. J. V. d.) h. 32

Acquoij (Dr. J. G. E.) t. 6, 20,
h. 101, 107* 122*
Adriaensz (Hendrik) h. 359, 359*
Aelbertsz (Glaes) h. 359, 359*
Aelbertsz (Meijnt) l. 859, 359*
Aelbertz (Peter)
t. 23, i. 109
Aerailius (Georgius)
b. 219, 220
Aepinus (Johannes)
 b. 218

Aerschot (Philips, Hertog v.) b. 227*
Aerssen (Gerrit van) 5. 365, 365*
Aertz (Beernt) h. 315

Alaersz (Otto) zie Alertsz (Otto)
Albert (Dr.) zie Hardenberg f Al-
bertus)

Albertsz (Wolter) h. 283

Aldenbarnevelt (Herman van) zie
Oldenbarneveld (Herman van)
Alertsz(Otto)
t. 86, b. 156,160,162
Aller (Aernt van)
 b. 140

Alier (Andries van) b. 365* 366
Alleijn (Gerrit)
1.14, 18, b. 94, 94*
Altetus (Pater)
 b. 21 d, 211

Alva (Hertog van) t. 70,134,

134* 140* 141* 145,* 147*,
157* 186, 187, 188, 189, 190,
193, 198, 201, 202, 203, 206,
b. 36, 37, 38, 39, 41, 140*,
197* 230, 231, 286, 287,317,
328, 328*, 329, 330, 331, 341,
352, 352* 357* 358* 361*
362* 363*

Andrees b. 113, 116

1) Met t worden de bladzijden in den Tekst met b die in de Bij-
lagen aangeduid. Een * bij een cijfer beteekent dat het bedoelde woord
in de aanteekeningen is te vinden.

Blz.

Andreessen (Arent) b. 132

Andriessen (Guert) b. 271

Andriesz (Evert) b. 273, 274, 279,

316.

Anspach(J,) t. 205*

Apeldoren (Peter Tuyser van) è. 196
Apeltoren (Peter van)
t. 179, 181,
182, 182* 183, 184, 185,185*,
186, 187, 197, 197* 198, ê. 250,
250* 251, 252, 253, 254, 255,
356, 257, 258* 259, 267, 283,
284, 284*, 285, 286, 287, 288,
289, 290, 291, 293, 303, 314,
315, 336,337.
Aquinas (\'Ihomas)
 b. 313

Arens (Mr.) stadmeester 5. 274
Arentsz (Jacob) alias Halfpaap,
t. 144, 146, 147*, 148, 153, b.

383, 334,328, 328* 329
Arents (Jan) mandenmaker en
prediker
t. 138, 139, 140, 141,
144, 145, 145*, 147, 149, 155,
156, 157, 161, 162,
b. 236,
243, 243, 248
Arentsz (Jan uit 349, 259, 362,
Stroe
t 119 267, 268, 269,
120 272, 382, 298,
Arentsz (Jochem) 305, 308, 333,
zie Arentsz 334, 335, 336,
(Jacob) 337, 338, 339,

340, 342, 343,
344, 345

Arentz (Marcelis) ö. 25

Ariaensz (Gherit) b. 279

-ocr page 607-

383

Arier (Adriaan of Andries van)

zie Aller
Arnhem (Aelbert van)
Arnhem (Gerijt van)
Arnhem (Jozef van)
t,

267, 272, 277, 278
Arnoldus (Kapellaan
t. 18, h. 94
Arntsz (Evert) l. 273, 274

Arntz (Jacob) zie Arentsz (Jacob)
Artsz (Jan) 5. 363

Augustinus (Aurelius) t. 125, 5.

213, 216, 217, 221
Augustynsz (Wijnolt) h. 362, 363,

363*

Averbeck (Jacob) zie Overbeeck
(Jacob)

Baden (Frederik van) h. 93*

Baer (Rutger van) t. 91, 91*, 92,
92* 93, 94, 95, 96, 97, 97*, 98,
99, 150, 151, 151* 161, 162,
162* 165, 174, 183, 183* 188,
189,192,
b. 184, 186, 187, 188,
189,190, 191, 235, 236, 236*,
237,238, 239, 240, 341, 241*
242, 246, 246*, 249, 251, 252,
266, 275, 280, 281, 290, 294,
295, 298, 299, 300, 301, 302,
305, 806, 316, 348
Baerntzen (Gherit)
 b. 221

Baido (Pastoor 15

Bajus (Michaël) h. 57

Balan (Petrus) h. 43, 45, 45*, 46*
Barbier (Mr. Anthonis) 5, 262, 271
Barbier (Mr. Willem)
t. 154,156,
186, h. 263, 266, 268, 269, 370,
273, 374, 375, 279, 316
Barghe (Wolter)
t. 184, 5. 252,
353, 373

Barlaymont (Gillis van) t. 193,
194, 195, h. 330, 231, 331, 364
Barthols (Gerard)
t. 103, 108*,
140, h. 206, 343, 343
Bartoldus (Gerardus) zie Bar-
thols (Gerard)
Batenburg (Jan van) h. 108, 110
Batenburg (Willem van Brink-
horst, heer van)
 b. 20
Beernts (Alijt) ö, 345
Beernts (Jan) b. 208

Elz,

h. 353
5. 143
170, h.

Blz.

Bentinck (Johan) L 207, b. 331,
351, 364

Berch (Borchart van den) t. 15,
22, 33, 53, l. 58, 65, 102, 103
Berch (Engelbertus van den)
b. 233
Bergh (Graaf van den) h. 84, 85
Bergh (Willem, graaf van den) t,
129, 130, 131, 160, 191, 193,
199, 201, 202,205, 207,
b. 20*
73, 77, 78, 78* 227, 228, 331,
231*, 302* 306, 307, 313, 331,
364, 365

Berghe (Jan van den) b. 222
Berndt (Scherprechter) l 66, b. 143
Berndtsen (Rijck)
 b. 355

Berty (Baptista) zf. 65,125, 138,
139,140,142,143, 164, 170,181
Best (Henrick van) 5. 148

Besten (Henrick van) t. 140, 140*,
b. 334, 343, 344
Beyerman (Claas) t 80, 88, 89,
ö. 160, 161, 173, 173
Beyma (Edelman)
b. 396, 311
Biesman (Gerrit)
 b. 60

Bitter (Huybert)- if. 156, b. 270,
274,
316, 329
Bitters (Henrick) 5. 268

Blanckebiel (Wilhelm) b. 341, 342
Bleessen J. 94

Bloemendael (Johan) b. 6, 99, 100,

242

Bodius (Hermannus) b. 216

Boecop (Anna toe) t 73, 199,

5. 197* 198
Boecop (Mr. Arent toe) aankla-
ger der Lutheranen, t 31, 82,
42, 44, 45, 58, 60, 61, 62, 63,
64, 65, 70, 100,
b. 122, 135,
128, 130, 131, 141*
Boecop (Mr. Arent toe) burge-
meester van Kampen t 199*,
b. 122*

Boecop (Mr. Arent toe) Schepen.

i. 65* b. 132, 140, 141*
Boecop (Mr. Arent toe) Vader
van Anna toe Boecop 199,
b. 198.

Boecop, (Jan ran) uit Bennekom

t. 126, b, 354
Boecop (Johan tho) Schepen ö, 140

-ocr page 608-

Blz. Blz.

384

Boecop (Johan tho) Gedeputeerde
der Veluwe
 h 74

Boecop (Sweer toe) 1 179, 188,
191, 193, l. 261, 366, 268,
272, 301, 301* 302, 303, 315
Boede (Henrick de) ö. 193

Boeymer (Frederik) i. 146*

Bogert (A. van den) l. 186*
Boldewijns (Mense)
t. 198, 5.339
Boldewijns (Thonis) 5. 274

Borssele (Jacob van) h. 203, 209
Bosch (Gerrit) 5, 316

Botter (Jacob) t. 165, l. 312, 325*

326*

Bouwheer (H.) t, 197* l. 186*
Brandt (,Gerard) U 53*, 80*, 112*,
134, 134*, 149, 306* h. 57
Brants (Wylhem) l. 363

Brederode (Hendrik, graaf van) t,
187,167,171, 206, l. 227,228,
230,231,255, 288, 296,397,311,
312, 313, 346* 353, 357, 358,
359, 361, 862, 363
Breeborst
t. 135, 5. 354, 355
Brentius (Andreas Altamerus^ h

219

Brentius (Johannes) t. 123, l. 374,

374*

Brienen (Hendrik van) h. 359, 359*
Brimeu (Karei van) zie Megen
(Karei van Brimeu, graaf van)
Brinck (Alphert)
t. 168, 169,171,
172, h. 264, 296, 297, 298,
311, 312, 313, 317*
Brinck (Ernst) 5. 287

Brinck (Gerrit) t. 82, 88*, 1.157,

160

Brinck (Gerritgen) 5. 330

Brinck (Henrick) 5, 130, 131, 133,

140

Brinck (Herman) t. 146, 5, 328,
328* 339

Brinck (Lambert) 183,184,196,
h. 251, 252, 253, 354, 255,
287, 299, 303
Brinck (Wulff) l. 275

Brink (ür. Jan ten) h. 76* 81*
Broeckhuysen (Wilt van)
t, 157,
179, 188, 196, S. 273, 292,
393, 394, 357

Broex (Gerrit ten) 5. 369

Bronckhorst (Joost van) h, 315
Bronisz (Gherrit) è. 279

Bronkhorst (Jonkheer van) è. 84, 85
Bronkhorst (Eaadsheer) h. 364
Brouwer (Gerrit)
t. 62, h. 132
Brouwer (Hendrik)
t. 82, 88*
5. 157, 159, 160
Brouwer (Gerrit de) h. 353, 357
Bruyn (Jan de) h. 361, 361* 362
Bryenen (Anna van) 182,5.159
Bryenen (Jan van) zie Bryenen

(Johan van)
Bryenen (Johan van)
t, 82, h.

149, 159

Bucer (Martinus) t. 115,5.218
Bullinger (Heinrich)
t. 35, 111*
122* 123*, 149
Bunderius (Johannes)
t. 123, 133*.
Buszhaldt (Gerrit) 5. 267, 268
Buszhaldt (Wolter)
t. 184, h. 251,
252, 365, 266
Bygge(Jan) 5. 133

Byster(Ryck) 5. 859, 363

Calcar (Johan van) 5.65

Calippinus (Ambrosius) 5. 213
Galvijn (Johannes)
t. 133, 124
Gamphuisz (Gijsbert van)
t. 16*,
5. 372, 373
Ganis (Mr. Jacob 5. 6

Cannegieter (H.) 5. 4

Gardemaecher (Claes), zie Kaer-

demaecher (Claas)
Cario (Johannes) 5. 320

Castro (Nicolaas de) t. 53, 5. 48, 57*
Gate (S. Blaupot ten)
 t. 28*

Chalons (Eéné van), prins van
Oranje
t. 40, 42, 46, 58, 60,
66, 74, 100, 5. 9, 9* 10, 13*
14* 20, 130, 121, 133, 126
Chrysostomus (Johannes) H. 317, 218
Claes (pastoor)
t. 76, 5. 123, 124
Claes (Willem) 5. 283

Clemens VII paus t. 11, 11* 12,
13,14, 50, 51, 5. 42, 43, 44, 45,
46* 47, 49, 56, 103
Clomp (Wolf), zie Klomp (Wolf)
Cnyff (Wilhelm), zie Knyff(Willem)
Gobelins (Dr.) 5. 77

-ocr page 609-

385

Blz. Blz.

Cock, zie Kock

Cochaerts (Jacob) l. 362, 362*
Coerdt, zie Heudrikz (Coert)
Collen (Areut van) t. 31, 5. 98,

98*

Coolhaes (Caspar) t. 149

Coolwagea (Lambert) t. 194

Coolwagen (Marten) I. 292, 293
Cordt zie Hendrikz (Coert.)
Cornelisz (Aelbert) h. 357, 357*,

358

Corvinus (Anthonius) l. 373, 374,

374*

Cotgen (Peter) t. 200*

Cranenborch (Gerrit van) t. 156,
157, 190, 190* 196,
h. 261,
263, 270, 273, 374, 293, 393,
294, 394*

Craneveld (Joost van) t. 102,113,
204, h. 53, 60, 61, 178, 306,
368, 373, 374, 375
Cremer (A. J. C.) h. 96

Cremer (Karel) t. 163, ö. 262, 383,
301, 307

Croen (de aide) t. 36, 37, h. 116,

117

Culemborch (Ploris van Pallandt,
graaf van) L 130, 160, 163, h.
327, 228, 330, 231, 306, 807,

313

Daniel h 119

Delen (Brand van) t. 136, 150,
150* 179, 196, 306, 207, l.
236, 236* 299, 356, 356*
Delen (Pelgrum van)
t. 113, 114,
h. 210, 211, 212, 213, 223, 222*
Delprat (G. H. M.)
 t. 6*

Derricksz (Frederick) h 274

Deventer (Johan van) t. 163,164,

5. 262

Deventer (M, L. van) L168* ö. 78*
Diemer (Thomas) 5. 368, 369, 369*
Diemer (Wolter) 370

Diemers (Herman) t. 149, h. 328,
328*, 329
Diepen (Aelbert) uit Elburg, h.

328, 328* 329
Diepen (Aelbert) uit Harderwijk

h. 275

Diepen (Eickelt) 275

Dietrich (Veit) ö. 217

Dirrixsoine (Jan) zie Verstege

(Jan Dirksen).
Dodt (van Elensburg) zie Elens-
burg (J. J, Dodt van)
Doerninch (Wynant van) 5. 95
Doesburch (Evert van)
t. 94, 95,
96, 97, 98, 99, h. 184, 185,
186, 188, 190, 235, 238, 240,

241

Dompselaer, edelman 5. 356*
Dompselaer (Hendrik van) h. 358
Dorre (Dirk)
t. 33, 33*, 59, 59*,
61,62, 63, 64, 65* 66, 67,68,
69, 98, 116* 142, 143, 145*
b. 133, 130, 130* 131, 133,
133, 136, 136* 137, 138, 139,
143, 184, 338, 339, 336
Dorre (Theodorus) zie Dorre (Dirk)
Doyer (Dr. Dederick) h, 81

Droechscherer (Eutger) 81, 88*
90,
b. 158, 173, 175
Dyck (Wolter op ten) h. 140

Eersten (Gerrit) t. 80, 89, 89* b.

161, 163

Eersten (Gheerlofif) 5. 161, 163
Eersten (Hendrik) t. 80, 89, 89*
b. 161, 162
Eersten (Wijntgen b. 160,161, 163
Egberts (Brand h. 372, 373

Egidius (Johannes) b. 53

Egmond (George van) bisschop
van Utrecht,
t. 68, 69, b. 137,

138

Egmond (Lamoraal graaf van) b.

81* 237*
Eilborgh (Ludorp Huegen van

der) b. 105, 107

Elbertsz (Aeris) zie Vlieger
Elbertsz (Claes) zie Aelbertsz
(Claes)

Elbertsz (Elbert) 5. 361

Elbertsz (Eoelof) zie Staverden

(Eoelof van)
Elbertsz (Weym)
 b. 861

Elburch (Gerrit Greve van der)

zie Greve (Gerrit)
Elsen (Peter van) 5. 34, 35, 39,30*
Embrick (Jan van) ä. 104

35

-ocr page 610-

blz.

386

Engelen (Arndt) 6. 274, 275
Enschedé (Izack) h. 119

Entens (Bartold) t. 8

Erasmus (Desiderius) t. 8,10,27,123
Erckelens (Gijsbert van)
t. 126,
127, B. 355
Erckelens (Jacob) ö. 353

Essen (Dierick van) b. 25*

Evers (Mr J. W. Staats) t. 202*,
205* 206* b. 94
Evertsz (Ariaen)
 b. 278

Evertsz (Melchior) ö. 358

Feyt (Berend) b. 193

Eeyt (Bernard) t 31, 60, b. 122,
123, 127

Eeyt (Jehan) t. 141, 144, 145,
146, 147, 148*
b. 328, 328*

329

Eeyt (Jonas) t. 147, b. 828, 328*

329

Eeytenheim b. 213

Flensburg (J.\' J. Dodt van) b. 47,

57*

Fontanus (Johannes) i 204, 205,
205*, 206*,
b. 94
Fot (Folker)
 l 164, b. 348

Franciscus (van Assisi) b. 220
Franchensz (Hendrik)
l 70, b. 133,
138, 140, 140*
Franchensz (Herman) lees Hendrik
Franchensz (Lambert) l. 141,142,
143, 146, 147, 147* 148, 153,
b. 140*, 324, 325, 327, 328,
328* 329
Frans I, koning van Frankrijk, t.

8* 9, 11, 16, 16*, 25
Fransz (Jan)
 b. 362, 362*

Fredericq (Paul) t 13*, 56*
Frederik, graaf van de Paltz A

163* b. 350
Frederik (Willem) A 8, 8*

Frisius (Gemma) b. 217

Fylani (Andreas Jacobi) t. 98,
b. 184, 238, 357

Gachara (L, P.) b. 70*, 71* 72,
76* 230, 231, 367
Gairtsz (Peel)
 b. 280

Galama (Hartger) b. 296, 311

Blz.

Gangutus (Johannes) b. 214

Garder (Gerridt van) zie Velua-
nus, (Johannes Anastasius)
Garderen (J\'ohan van) zie Velu-
anus

Garnisz (Rotger) 5. 208*

Gerards (Jan) zie Veluanus
Gerridt (heer) zie Veluanus,

(Anastasius)
Gerritsen (Geertrui)
t. 126, b. 354
Gerritsen (Jacob
t. 135, b. 353
Gerritsen (Jan)
 b. 354

Gerritsen (Eeyner) t. 126, b. 354
Gerritsz (Glaes) à. 279

Gerritsz (Machteld) iî.158, b. 281
Gerritsz (Willem)
b. 352* 357
Gerritzen (Johan)
b. 132, 140
Gerrytszen (Andries) gevangene
b,

143

Gertsen (Johan) zie Gerritzen
(Johan)

Gexken (Aelbert) b. 95, 96

Gheesteren (Dirk) zie Keyler
(Dirk)

Gherrits (Boldewijn) 5. 279

Gielis, zie Eotgersz (Gielis)
Gillis (Geryken)
b. 359, 361
Giessenburg (Mr. J. W. d\'

Ablaing van) t. 65*

Gillis (Mr. Johan) b. 183, 184,
202, 203

Gillisz (Jan) ó. 64

Goer (beer van) b. 78*

Goer (Hendrik ter) b. 328, 329
Goessens (Hendrik)
b. 359, 359*
Goir (Johan van der)
b. 271
Golt (Gerardus)
1.112, 113, b. 125
Goor (Jorjen van)
t. 75, 75*,
104,
b. 110, III
Gores (heer van) zie Goer (heer van)
Goris (Lambertus)
 t. 6*

Gorle (Arnt van) t. 149

Goudanus (Hermannus) b, 48
Gramaye (Thomas)
t, 120* b.
24, 29, 55, 55*, 56, 59, 177,
180, 183, 192, 196* 202,206,
207, 208, 234*
Granvelle,
t. 130, b. 227, 227*
228, 229, 230, 231
Gratius (Arnoldus) zie Collen

-ocr page 611-

Blz. Blz.

387

(Aernt van)
Greve (Gerrit)
h. 372, 316, 329
Greve(LambertPetersz) 5. 378, 379
Grinsfelt (Petrus) _ h. 207

Groen (van Prinsteren) zie van

Prinsteren (Groen)
Groeningen (Hendrik van)
i. 22,

34, h. 102, 103* 103
Groll (Dirk van) h. 202, 203,
235*, 369, 373, 375
Groll (Gijsbert van) l. 347*
Groll (Jan van) priester 1 76 5. 124
Groll (Jan van) schepen) h, 315
Groll (Johan van) monnik l. 281,

282

Groot (Jacob de) landdeken 5,178
Groote (Geert)
 t. 6*

Gruwel (Berend) t. 33, 50, 50*,
52, 53, 54, 54* 55, 70, 70*,
81, 83, 83, 84, 85, 86, 87, 87*
88, 88* 89, 90, 91, 117, 118,
h. 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53,
54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 63,
76, 149, 150, 151, 152, 153,
153* 154, 155, 156, 157, 158,
159, 160, 161, 162, 163, 164,
165, 166, 167, 168, 169, 170,
171, 172, 173, 174, 175, 176,

176*

Hackforth (Wijnanth) t. 16*, h.

369, 371, 372
Haen (Henricus)
h. 343, 344
Haese (Hendrik), zie Hase

(Hendrik)
Haeve (Lubbert then) h. 326
Haiden (Gerrit van) zie (Gerrit

van) Aerssen
Halfpaep zie Arentsz (Jacob)
Hansken (Swart) h. 359, 359*
Hardenberg (Albertus)
t. 149,162,
h. 262, 290, 291, 295, 396, 297,

300

Harderwyck (Dirck van) zie Key-
ler (Dirk)
Harderwijk (K. J. E. van) h. 14*
Harlesz (Dr. W.) h. 107, 107*
Har mausen (Mychyell) h. 355
Hase (Hendrik)zie Haze (Hendrik)
Hasselt (Mr. G. van) U 2, 2*, 7*,

50* 56* 97* 131*, 132*, 134*,
137* 139, 140*, 141*, 142*,
143* 144*, 147* 149* 150*
151* 152*, 155* 157* 158*
160, 161* 163,164,167* 168*
172* 175*, 177* 178*, 179*
183* 183* 189* 197* 198*
201*, 202*, 203*, 207* l. 5, 6,
8, 46*, 69, 73*, 73* 74*, 77*
79, 82, 82*, 83, 85, 86, 92, 93*
141* 197* 303, 206* 241*
250* 254* 358* 264, 284*
303, 317* 321* 328* 343*
352* 357*, 358* 363* 365*

366

Hastenrade (Thonis van) t. 29*
Haze (Berend de)
t. 20, 37, 45, 57,
58, 100, 101, 101*, 102, 103,
103* 138, 140,5. 77,124, 134*
135, 137, 137*, 304, 305, 206,
307, 208, 209, 225, 336, 336,
337, 338, 344, 344*
Haze (Jasper de)
t. 103, 103*, h.

307, 308, 326
Haze (Hendrik)
t. 153, 154, 156,
163,
h. 259, 262, 363, 266, 267,
268, 269, 270, 273, 281, 282,
399, 315, 316
Have (Johan van der) 5-77
Have (Willem ten) zie Sanders

(Willem)
Heeck (Gerryt) zie Greve (Gerrit)
Hegeman (Jacob) 5. 300

Hegeman (Wolter) t. 188, l. 271,
373, 274, 300, 316, 339
Hek eren (Hartwyc van) 5, 303
Heil (Johan van) h. 74

Helle (Jan van der) t. 138, 5.

360

Hemmen (Dederick van Lynden
van) zie Lynden (Dederick,
heer van Hemmen
Henckel (Dirck) h. 178, 179, 203
Hendericksz (Eeyner van Aller)

5.361

Hendricks (Jan), kerkmeester 5. 357
Hendricksz (Coert)
t. 151, 154,
h. 363, 370, 371, 373, 275,
281, 316
Hendriksen (Jan) uit Barneveld,

-ocr page 612-

Blz.

zie Henryckz (Jehan) uit Bar-
neveld

Henricks (Johan), slotemaker,

h. 378, 379
Henricksz (Jacob) h. 379

Henricx (Franch) t. 146, h. 140*,
338, 338*, 339
Henricx (Johan)
t. 36, 75, 5.113,
113, 114, 115, 116, 117
Henryckz (Johan) uit Barneveld

l. 357, 357*, 358
Heresbach (Ooenraad van) 37
Hermannus, predikant 1131, 133,

143

Hermansz (Thijsz) l. 379, 380
Heteren (Otto van)
t. 163, 164,
173, 173*, 174,175,195, 195*
b. 363, 390, 391, 394, 395, 348
Heymansz (Aert)
 b. 140

Heymen (priester) 1 63, b. 131
Heymen, smid
 b, 394

Heynertsen (Theodoricus) t. 136,
5.394, 355, 356
Hiël
t. 16* 113, 5.118, 118* 119
Hierges, zie Barlaymont (Gilles
van)

Hoeckel (Ghert) 5. 130, 131
Hoeckenum, zie Heuckelum (Zweer
van)

Hoemaecher (Johan) 5. 379, 380,
317

Hoeve (Gideon van der) 5. 330
Hoogstraten (Philips van Lalaing
graaf van)
t. 64, 65, 66, 67, 71,
77, 86, 88, 89, 5. 14*, 33, 36,
51, 53, 55, 56,60,61, 63,135,
135* 136, 138, 139, 135, 135*
136, 137, 139, 141, 143, 143,
144, 148, 157, 163, 165, 169,
173, 180, 193, 194,195
Hoickell (Johan) 5. 95

Hoiss (Philips) t. 18, 5, 93, 93* 94
Holdorp (Gerrit)
t. 184, 5. 353,
253, 372, 315
Holl (Anna van der) 5. 361
Hollander (Gerrit de) 5.352* 353
Hollander (Johan de) 5, 352* 253
Holte (Gerrit van)
t. 70, 71, 5. 132,
133, 140, 141* 193, 194
Holte (Hendrik van)
t. 140, 140*

Blz.

141, 143, 144, 144* 145, 148*,
153, 5. 328, 328*, 329
Holte (Jan then) 5. 363, 362*
Holte (Jan van) 5. 132

Holtswiller (Johan van) t, 140,
5, 344, 365, 365*
Hooft (A. J. van\'t) 1111* 132*,

123*

Hoog (J. M. J.) 5. 109

Hoorne (Philips van Montmoren-
cy, graaf van)
t. 71, 5. 70, 72,
72* 81* 87, 88, 208
Horst (Gardt van der) 5. 263, 264
Horst (Luyt van der) 5. 273, 278
Horstman (Johan) 5. 25, 64, 64*
Houzeau (Nikolaas) 5. 47

Huberts (W. J. A.) 5. 4

Huberts (Wolter) 5. 283, 316
Hueckel (Dirk) 5. 148

Hueckel (Egbert) b. 346* 362
Hueckel (Eranch) 5. 346

Hueckelum (Arnoldus) h. 369, 370
Hueckelum (Goessen van)
t. 59,
59*, 5. 124, 125* 127* 130*

136*

Hueckelum (Juffer van) 1158
Hueckelum (Sweer van) 1 86, 158,
189, 196, 5, 74, 156,162, 260,
276, 281, 282, 291, 293, 316
Huyberts (Wolter) zie Huberts
(Wolter)

Innocentius IV, Paus t. 56*

Inreptus (Johannes) 5. 215

Isingrinus, Uitgever 5. 220

Isselt t, 153,154

Jacobi (Andreas), zie Fylani (An-
dreas Jacobi.)
Jacobsz (Ernst) 5.138,140

Jacobsz (Hillebrant) L 111*

Jacobsz (Johan) Alias Suech t.

185,5. 262, 271
Jan, hertog van Gulik en Kleef

t. 26

Jans (Aleydt) 1 73, 74, 5.198, 199
Jansen (Claes) zie Schijn (Niko-
laas J ansen)
Jansen (Gerrit)
t. 126, 135, 5.

353, 354

388

-ocr page 613-

Blz. Blz.

389

Jansen (Hendrik), zie Hiël
Jansen (Wilhelm) h. 367

Jansen (Wolter) l. 371

Jansoen (Henrich) koster t, 114,
h. 310, 331
Janssen (Henrick) smid h. 369, 370
Jansz (Frans)
 t. 33, l. 109

Jansz (Jacob) l. 338, 338*, 339
Jansz (Jentken) h. 357

Jansz (Marysz) 5. 358

Jansz (Mort) h. 357

Jansz Peter), zie. Aelbertz (Peter)
Jansz (Rutger) h. 358*, 359
Jansz (Willem) h. 353*, 357
Jansz (Wolter)
t. 138, h. 353*
358, 360
Joannis (Nicolaas) zie Schijn (Ni-

kolaas Jansen)
Jochem (Mr.) barbier 5. 358, 358*
Johan (heer), zie Veluanus (Ana-
statius)

Johan prediker, zie Deventer (Jo-
han van)
Johannes, Duitsch predikant, i.

163, 163, h. 363
Jonchbloet (Willem)
 t. 300

Jongh (Henricus de) t. 308*
Jorgensz (Jan) h. 363, 363*
Joris (David)
t. 41* 74,1.110

Kairdemaicker (Claes) 5. 373, 316
Kant (Reinier)
t. 144, 155, 173,
h. 396, 311
Kapaps (Truide) 303

Karei, van Egmond, hertog t. 5,
7, 7*, 8, 8* 9, 11, 11* 13,
13, 14, 14* 15.16, 16*, 17,18,
19, 30, 31, 31*, 33,34,35,36,
37, 39, 33, 37, 38, 38* 53, 84,
l. 3, 4, 36, 43, 43,44,45,46*,
53, 83, 84, 85, 94, 95, 97, 98,
101, 103, 103, 105,133*, 134*
153, 187, 194, 195, 303, 369,
371, 373
Karei van Gelre, Stadhouder van

Groningen t. 8

Karei V Keizer t. 3, 13, 16,
16* 2.5, 39, 39, 40, 41. 43,
46, 47, 48, 49, 50, 51. 57, 69,
76, 78, 81, 83, 84, 85, 86, 87,

90, 100, 117, h. 9, 9*, 10, 15,
17*, 18, 19, 20, 21, 21* 22,
23, 34, 36, 37, 31, 32, 36, 37,
38, 38*, 39, 39*. 40, 47, 48.
49, 50, 51, 54, 55, 56, 58,60,
61, 66, 67, 67* 83*, 110, 120,
127, 138, 130, 131, 133, 133,
137, 138, 139, 140, 141, 143,
144, 145, 146, 147, 150, 151,
153, 154, 156, 157, 158, 163,
163, 164, 166, 169, 170, 171,
173, 173, 193, 194, 301, 304,
317, 333, 319, 333
Kervenheim (Zweder van) 1.14, 37
Keyler (Dirk)
t. 33, 34, l. 103,
103*, 103

Keyler (Evert) h. 102*

Keysser (Gerrit) 5. 113

Kielezdochter (Arnt) t. 23, h. 109
Kinnegilde (Willem Dirksz) 1.198,
h. 328, 328* 329, 330, 331
Kist (N. C.)
t. 1*, 15*, 18* 19*
59* h. 53, 56, 57, 94, 125*

138

Kistemaker (Henrick) 5. 329, 329*
Klarenbach (Balthasar von)
t. 131
Klomp (Wolf)
 b. 283, 317*

Knippenbergh (Joannes) t. 29*,

J. 3,43*, 46*
Knoppaert (Herman) h. 133, 132*
Knijff (Johan)
t. 187, h. 284, 309,

328

Knijff (Willem) 283, 316

Koch (edelman) b. 396, 311

Koeth (Jorryen van) b. 361

Koick (Henrick) b. 371

Kool wagen, zie Cool wagen.
Kree (Bernt) 5. 383, 383

Kuilenburg (Eloris van Pallant,
graaf van) zie Culemborch,
(Eloris van Pallant, graaf van

Laak (W. E. C. van) b. 95*
Laetvegen (Bernt)
 b. 144

Lakey (Timan) b. 338, 338* 339
Lalaing (Philips van) zie Hoog-
straten (Philips van Lalaing,
graaf van)
Lambert
 b. 114

Lamberts (Herssel) ö. 370

-ocr page 614-

blz.

390

Lambertsz (Jaa) 5. 195

Lambertus, scberprecbter l. 177
Lambertus (Franciscus) h. 215
Lasco Jobannes (ä)
i. 41,*, 123
Lasterhuys (Ruthger int) zie

Jansz (Rutger)
Leesten (Gerrit van) h. 346, 346*
Lenhart (heer)
t. 82, h. 160
Leoninus (Elbertus)
t. 130, 1. 74,
77, 227, 227* 228, 228* 229,
229* 231, 231* 232*
Lenting (Mr, L. Ed.)
t. 7*, 14*
Lettin (Jeronimus) ö. 65

Leyden (Jan van) t. 23*

Leyderke (Herman Aeltsen) h. 274
Leyendecker (Herman)
h. 255, 255*
Lindanus, zie Linden (Johannes

van der)
Lindeman, zie Linden, (Johan-
nes van der)
Linden (Jobannes van der)
t.
139, 139* 140,140* 143,143*,
144,144*, 148, 149, 149*, 151,
151* 153*, 154, 155, 161, 162,
h. 236, 286* 242, 343, 248,
249, 259, 263, 265, 381, 282,
296, 297, 305, 306, 307, 335,
336, 337, 342, 843, 343*
Lindanus (Willem)
t. 53, l. 57,
76, 76*, 230
Lingen (Andries van) l. 268
Lodewijk graaf, zie Nassau (Lo-
dewijk van)
Loeper (Johan die) h. 281, 282
Lommei (Peter van)
 h. 363

Loon (W. van) ö. 4

Losserts (Lysbett) 5. 60

Lossius (Lucas) h. 314, 315

Lubbertsz (Hendrik) h. 353* 357
Lubbertsz (Jasper Aernt) h. 316
Lubbertsz (Willem) h. 357*, 358
Lubbertsz (Willem) Kerkmeester

h. 358

Luther (Maarten) t, 5, 8, 9, 10,
17, 30, 31, 32,28,43, 72,115,
117, 123,5. 10,11,15, 16,17*,
94, 188, 196, 317, 218
Lutteken (Herman)
t. 33, 60, 63,
64, 64*, 66, 76,5.133,122* 133
Lynden (üederick van), Heer

van Hemmen
Lynden (Jan van)
Lyra (Nicolaus de)
Lyses (Tyman)

Maele (Otto van) l. 381

Man (^Prederik) h. 328

Mandemaker, zie Arentsz (Jan)
Manilius (Cornelius)
 t. 122

Mansfeldensis (Georgius Aemi-

lius) zie Aemilius (Georgius)
Margareta hertogin van Parma,
Landvoogdes,
t. 56, 96, 106,
108, 128, 131, 132, 143, 146,
159, 160, 160* 161, 164, 165,
170, 173, 177, 179, 180, 181,
182, 182*, 183,
b. 14* 31, 32,
33, 34, 35, 36, 71, 71*, 72,
73, 75, 76, 76* 78, 80, 81,
81* 82, 187, 235, 237*, 230,
333, 233, 242* 343, 244, 344*,
245, 247, 248, 249, 349* 350,
351, 256, 359, 386, 386* 304,
805. 313, 318, 319, 330, 330*,
331, 323, 384, 835
Margareta, van Oostenrijk, Land-
voogdes
 t. 51, b. 49
Maria, vau Hongarije, Land-
voogdes,
t. 38*, 41, 51, 53, 68,
69, 69*, 74, 118,
b. 18, 19, 33,
48, 50, 51, 53, 54, 55, 56, 59,
63, 109, 110, 111, 135, 136,
136*, 137, 138, 138* 141, 143,
143, 143*, 144, 181, 183, 300,

301

Mark (Everard van der) 1.13, b. 45
Matthias, Aartshertog 196

Maurenbrecher b, 67*

Mauricië (Maurisz) zie Panne-

koeck (Maurisz Mauricië)
Maurisz (Gerard) zie Maurissen
(Gerrit)

Maurissen (Gerrit) t. 75, 149,
154, 163, 168, 169, 170, 171,
172, 184, 193,
b. 112, 115,
149, 151, 352, 253, 254, 260,
262, 263, 264, 265, 366, 381,
283, 384, 285, 286, 287, 388,
395, 296, 297, 298, 299, 311,
312, 313, 316, 365

Blz.
h. 81

5. 121*
h. 217
283

-ocr page 615-

blz.

391

Meester (Mr. G. A. de) t. 97*,
165*, 167* 173* 175*, 176*
177*, 179*, 187* 188* 190*
193*, 193*, 194* 195*, 196*
b. 7*, 14* 17* 68, 69, 73, 74,

78, 80, 103, 104, 135, 145,
145*, 147* 163*, 164, 169*
170*, 173*, 174* 176* 183,
184, 191, 336* 343* 355*

356, 303* 310*, 336* 367*
Meeuws (Alt) 5. 360

Megen (Karei van Brimeu) graaf
van
t. 57, 94, 96, 107, 139,
130, 131, 133, 133, 134. 143,
143, 144, 147, 148, 149, 158,
159, 160, 160*, 161, 164, 165,
166, 167, 170, 173, 173, 174,
175, 176, 177, 179, 180, 181,
183, 183*, 184, 185, 197, 301,
b. 14* 31, 33, 34, 35, 40,69,
71, 73, 73, 73*, 74, 76* 77,

79, 80, 81, 184, 185, 186, 187,
198, 334, 337* 338, 338*
239, 229* 232, \'233, 334, 335,
237, 238, 242, 243, 244* 245,
345* 346, 347,348,249, 249*
354, 256, 259, 360, 265, 295,
296, 304, 305, 310, 312, 314,
318, 318*, 320*, 321, 332,333,

334, 335* 338, 330
Mehen (Evert van)
 b. 363

Meholt (Hendrik van) t. 67, 68,
68* 69, 70,
b. 136, 139, 139*
140, 143, 144
Meholt (Michel van) zie Meholt

(Hendrik van)
Meinards (Eichout)
t. 137, b. 346,
346* 347, 347*
Mekeren (Coenrait van)
1.114, b.

210, 311, 221, 222
Mekeren (Jan van) 5. 95

Melanchton (Philippus) t. 27,115,
123, 149, i. 216, 318, 331
Merwick (Wilhelm van) ö. 81
Meulman (Isaac)
 b. 36*

Meurs Christoffel, graaf van t.

65, h. 6, 73, 143
Meurs (P, A. N. S. van)
t. 64*
b. 123*, 138* 141*
Middachten (Jonkers van)
t. 18,

Blz.
b. 93

Moeier (Henrick die) b. 329, 329*
Mollhuyzen (P. C.)
 b. 83

Moll (W.) t. l, 1*, 2*, 4, 15*
17* 18* 19* 31*, 33*, 37*
33*, 34* 38* 50* 93* 105*
106*, 113*, 115, 115*, 116*,
117* 133* 133, 133* 146*
158* 163* 173*
b. 53, 56,
57, 84* 88* 94, 121, 138
Mom (Hendrik)
 b. 358

Mommen (Arma) t- 63, 5.133
Monte (Aegidius de)
t. 192,199,
200,
b. 198, 331
Morillon (proost)
t. 130, 5. 227,
228, 229, 230, 231
Munster (Berndt van)
b. 14*, 65,
143, 148, 148* 202, 208
Munster (Henrich van)
b, 177
Munster (Vyt van)
t. 79, b. 17*,
112, 114, 115, 143, 148
Mynden (Amelis van Aemstel
van)
 b. 334, 326

Naeyster (Thomasz) ö. 60

Nagge (Augustijn) t. 63, b, 132,

133

Nairac (Mr. C. A. W.) t. 116*
Nassau (Johan Casimir van)
t. 204
Nassau (Johan van)
t. 195, 196*
200, 204, 5, 231
Nassau (Lodewijk van)
t. 167,
171, 173, 173, 200,5. 265, 296,
297, 298, 310, 311, 313, 332,

341

Nausea (Eredericus) b. 218

Negel (Jan) 5. 369

Niclaes (Hendrik) L 112, b. 118,
118* 119

Nicolai (Adriaan) t. 65, b. 70*
72, 128, 139, 143, 187, 188,

189

Niedner K 118*

Nieuwlandt (Nicolaas van) t. 50,
50*,
b. 47, 48
Nippold 118*

Nova Terra (Nicolaas de) zie

Nieuwlandt (Nicolaas)
Nuyland (Gerrit Ingen) 5.
77
Nuysz (Daem van) t. 117, b, 180

-ocr page 616-

392

Blz. Blz.

NyhofF (J. A.) t. 3, 3*, 8*, 14*,
35* 37* 131^141* 167* 174*
175*, 181* 183*, 197*, 5, 14*
33, 36, 67, 68, 69, 73, 74, 75,
75*, 79, 80, 81, 83, 94, 337*
339* 334, 337, 348, 310*, 319,
330* 321* 349, 366
Nijhoff (P.)
t. 7* 108* 134* 203*,
205* 208* 209* l. 23, 30*
40, 67, 69, 71, 73. 79, 89*
121*, 134*

Oever (Claiss van) 5. 93

Oldenbarnefelt (Lubbert van den)

ö, 343, 344
Oldenbarneveld (Casijn van) h.

138, 140
Oldenbarneveld (Cosijn van) h.

361, 361*
Oldenbarneveld (Herman van)
t. 84, h. 149, 150, 151, 152,
153, 154, 155, 168, 288, 303
Ommeren (Diederik van) ö. 353
Ommeren (Jacob van)
h, 74
Ommeren (Wolf van)
t. 188, 189,
196, 307, h. 251, 254, 255,
276, 300, 301, 316, 356*
Oosterhout (Magnus van der Meer-
bergen van)
 t. 122*
Oranje (Eéné van Chalons prins

van (zie Chalons (Eéné van)
Oranje (Willem prins van)
t. 191,
195, 199, 200, h. 81* 227*,
229, 239*, 330, 231, 231* 296,
297, 298, 306, 312, 331, 332,

341

Ottens (Herman) 363

Ottens (Margarita) 360

Ottens (Marten) h. 190, 381, 390,

391

Onerloepe (D.) l. 39, 88

Overbeeck (Jacob) t. 113,114,115,
5. 310, 311, 212, 213, 216,
220, 222, 222*, 323, 374*

Paeris (Jan) 5. 283

Paffroed (Albert) t. 10, 10*

Pallant (Johan van) heer van

Keppel en Voorst t. 56*

Palyck 5, 96 i

Pannecoeck (Aelt) h. 360, 361
Pannekoeck (Maurisz Mauricië)

t. 20, 21

Pannekoek (Godert) t, 179, 181,
182, 182* 183, 184, 185,
185* 186, 187, 197, 197*,
198, 5. 71*, 250, 250* 251,
252, 253, 254, 255, 256, 357,
358* 359, 383, 384, 384*,
385, 386, 387, 288, 289, 290,
291, 393, 294, 395, 397, 300,
303, 303, 314, 336, 337
Pastor (Adam)
t. 111, 113, 113*
Paulus III, paus 5. 85

Pedanus (Theodorus), zie Voet
(Dirk)

Peelen (Wouter) h. 359, 359*
Peeters (Jacob)
t. 137, h. 346,
346* 347, 362, 362*
Pelgrum zie Delen (Pelgrum
van)

Pellicanus (Conradus) 5, 213, 214
Pelsers (Claesz) t. 30, l. 95, 96
Pelzenmaecker (Pauwel) b. 374,

317

Peng (rrederik) b. 64

Petersz (Johan Groll) b. 269,

270

Philips II koning t. 46, 49, 55,
56, 71, 72, 80, 128, 129, 134,
168, 169, 174, 176, 177, 178,
185, 187, 190, 201, 207,
b. 25,

36, 37, 38, 39,30*, 81,33, 33,

37, 39, 39*, 65, 66, 67, 67*,
68, 69, 70, 70* 71, 72, 73, 74,
75, 76, 76* 78, 79, 80, 81,
83, 87, 88, 90, 91, 187, 196,
198, 203, 204, 206, 206* 224,
225, 229, 230, 231, 333, 233,

337, 338, 339, 241, 243, 244,
245, 246, 348, 350, 353, 354,
256, 257, 358, 361, 263, 273,
275, 280, 284, 285, 286, 288,
393, 294, 295, 397, 300, 304,
307, 309, 310, 311, 313, 314,
318, 319, 330, 323, 336, 337,

338, 339, 331, 333, 334, 335,
337, 338, 339, 340, 347, 349,
354, 355, 356, 359, 365, S66,

367

35

-ocr page 617-

393

Blz. Blz.

Piecker (Gerrit) h. 338, 338*, 339
Pieters (Peter van St.)
t. 183, h.

367

Piot (Charles) l. 331

Plantyn (Christophorus) h. 89, 40
Pleyte (Dr. W.) h. 786

Poelwyck (burgemeester) t. 304,

l. 373

Poesser, uit Harderwijk 5. 374
Pontanus (Johan Isac) h. 3, 43, 46*
Posthouwer J. 353

Potter (Peter de) t. 169,171, h.

396, 311, 313
Poullet(E,) S. 317

Praet (Loys van) 5. 130

Prinsterer (Mr. G. Groen van)

5. 78*, 79, 331, 331* 333*
Prume (George van)
t. 108, 108*,
111, l. 88, 89* 335, 335* 338
Prumelles (Steven van) h. 84
Putten (Johan van) l. 338, 338*

339

Putter zie Potter (Peter de)

Baen (Henryck van) 193

Raeymaecker (Aelt) h. 339, 339*
Raeymaecker (Jan) !5.70,5.193,193*
Ram (P. P. X. de) h. 64*, 305
Rampen (Baltus) 5, 316

Rampen (Ryckolt) 5. 316

Rampen (Vege) h. 268

Randwyck (Joest van) l. 105,107
Rapp (Toen) h. 283, 383

Reeifs (Hendrik) Jr. t. 143, 144,
146, 147, l. 338, 338* 339
Reeffs (Rijck) h. 338, 328*, 339
Rees (Gerijt van)
t. 117, h. 180
Reinier (zie Wolff) (Reinier)
Renckum (Coenraad)
t. 34, 34*
35, 35*, 76
Renesen (Adrianus, Henricus
van) t. 136, 135, 5. 353, 354,

355

Rengers (Egbert) h. 361, 366, 268,
272, 299, 300
Renoy (Gerard van) 14*, 47, 58,
59, 62, 110*, 129, 141, 144,
148, 177

Rensen (Daniël) t. 97* 137, 139*
141* 143* 144*, 147*, 149*

151*, 153* 154, 155, 155*,
156,157* 160, 161, 16]*, 163,
163*, 164, 167, 168, 168*
169* 170* 171, 173*, 183,
183* 5. 79, 83, 263, 365, 366,
369, 381, 384* 388, 396,
398, 303, 303* 306, 307, 308,
310, 313*, 313, 316
Requesens (Don Loys de)
t, 193,
303, l, 40, 365*, 366, 366*
Eevius (Jacobus)
t. 10*, b. 98*

108

Reydt (Everhart van) b. 196, 196*
Reyersz (Wilhelm) 5. 315

Reynszen (Daniel) zie Eensen
(Daniel)

Ripenbant (Dirk^ 5. 74

Roede (Henrick die) t. 61, b. 133
Eoeloffs (Gerrit)
t. 66, b. 134
Eogge (Dr. H. C.)
t. 20*5.101*

132*

Eoodbaard, zie Linden (Johan-
nes van der)
Rossum (Maarten van)
t. 37, 39,
45, è, 6, 242, 243*
Rotgersz (Gielis)
b. 269, 275, 275*
Rozengarde (Wolter)
 b, 221

Eoyaards (H. J.) t. 59* 106* b.

47, 125*, 157*
Rutger, droechscherer, zie Droech-
scherer (Rutger)
Ruyst (Andries) t 166, 176, 177
b. 383, 315, 316, 316*
Ruytenborch (Steven van) 5. 95
Rybbe (Dirk) koster van Elburg

t. 63, 66, b. 133, 134
Rycksen (Goertken Brant)
t. 135,
136,
b. 354, 355
Rycksen (Herman Brant)
b. 355
Rycksz (Aert)
 b. 359, 359*

Rycksz (Marten) b. 369, 375
Reynois (Gerrit) koster van

Doornspijk) t. 63, b. 133

Reynois (Gerrit) raadslid van El-
burg
 t. 70, b. 140, 141*
Eyswyck (Gerrit van)
b. 322

Salsbruggen (Grispinus van) t.
163, 133*, 201, 203, h. 307,

365

35

-ocr page 618-

394

Blz.

Sande (Otto van der) zie Zandt

(Otto van der)
Sanderins (Johannes)
t. 306, 306*
Sanders (Willem)
t. 63, 73, 73*
h, 133, 140, 196, 196*
Sandersoen (Wyer) h. 321

Sarcerius (Erasmus) i. IIB, h. 216,
217, 218, 219, 220, 221
Sasbout (Mr. Joost)
t. 65, h. 141
Sassenus (Servaes) è. 18

Savoye (Emanuel Philibert van)

t. 49, h. 28, 29, 37, 205
Schancken (Henrick) h. 143

Scheffer (J. G. de Hoop) t. 1*
9* 13*, 41*, h. 108, 108*
112*, 118*, 131
Schene (Dirk) zie Dorre (Dirk)
Schepensz (Johan) h. 278

Scherpenzeel (Willem van) t. 165,
174, h. 312, 325* 336*
Scherpinck (Claes) gerechtsdie-
naar 5. 132
Scherpinck (Claes) schepen,
h.

193

Scherpinck (Hendrik) h. 338, 338*

339

Scherpinck (Herman) l. 328, 328*,

329

Schingen (Johan van) 5. 178
Scholten (Hendrik) ö. 361

Schoonouwen h. 356

Schore (Lodewijk) 5. 48

Schotel (G. D. J.) h. 14*

Schrassert (Cozijn) h. 359, 361
Schrassert (Jan) h. 361

Schrassert (Mr. Johan) t. 20* 31*,
40*, 97* 139* 152* 167*
171, 171* 175*, 188*, 190,
190* 192* 193* 194* 195*
196*
h. 66* 74*, 103, 104,
104*, 145* 289*, 304, 310*,
317* 343*, 346* 356*
Schrassert (Philips) 5. 358*, 359,
360, 861
Schuil (Thys) zie Schuyl (Thys)
Schuyl (Eoelof) h. 362, 363, 363*
Schuyl (Thys) 363

Schuyl (Willem) 362, 363, 363*
Schyn (Nicolaas Jansen)
t. 78,
90, 91, 92, 162, 162*, 192, l.

Blz,

145, 146, 146*, 147, 173,173*
174, 175,176* 183, 183* 184,
236* 241
Segersz (Gherrit) zie Zegers,

(Gherridt)
Seneker (Johan) U 34, 78, 1. 146,
146* 147

Sensz (Claas) h. 380

Sepp (Chr.) 214, 319

Sevenair (Hendrik van) zie Ze-
venaar (Hendrik van)
Silberling (Tobias)
 t. 6*

Simons (Menno) t, 23*, 41*, 74
Slee (J. C, van)
 t. 6*

Slichtenhorst (A. van) t. 7*, 88*,
15* 16, 16*, 21* 25* 26*
39* 40*, h. 3, 13* 71* 83*
Sloet (Mr. J. J, S. baron) h. 141*
Sloet (L, A. W. J. baron) b. 4
Sluyters (Albertken)
 b. 279

Smeeck (Tijmen) 5. 363

Smeets (Willem) b. 30, 208

Smit (Henryck) 5, 95

Smit (Willem) t. 138, 189, 205,

b. 342

Snapper (Cornelis) zie Gielis
Snapper (Dirk) 5. 360

Snapper (Eveitje) b. 361

Snapper (Gielis) t 188, b. 859,
359*, 360, 361
Snijder (Lambert)
b. 352* 357
Sonnius (Pranciscus) t. 53, 53*,
54, 70, 102, 105, 106, 117,
118, 119, 120, 128, 56, 57,
57* 58, 61, 62, 63, 64, 65, 76,
182, 200, 204, 205, 207, 208
Sonoy (Diederik van)
t. 200, 205,

b. 333

Spaen (W, A, baron van) t. 306*
h. 76, 176, 364, 365, 365*
Spangenbergius (Johannes)
b. 315
Spoldt (Reyer van), zie Spuelde

(Reinier van)
Spuelde (Aleyt van)
 b. 190

Spuelde (Coop van) 383, 316
Spuelde (Cosijn van) h. 383, 316
Spuelde (Eeff van) zie Wolffs (Eeff)
Spuelde (Gerrit van)
t. 156, b.

370, 316.
Spuelde (Helmich van) 156,
b.

-ocr page 619-

Blz. Blz.

395

270, 283, 316
Spuelde (Johan van) t. 138, 139,
139* 153* 154, 205, Ô, 342,
343, 344, 348
Spuelde (Ofc van) b. 283

Spuelde (Reinier van) t. 154,156,
b. 263, 266, 268,270, 2/3, 274,
275, 283, 316, 348
Stalbergen (Johan van) b. 65, 208

208*

Stalborch (Johan van), zie Stal-
bergen (Johan van)
Staverden (Egbert van)
b. 360, 361
Staverden (Melis van) 5. 363, 363*
Staverden (RoelotF van) b. 359,
359* 360

Steenbergen (Hendrik van) b. 60
Steltman (Helmich)
b. 329, 329*
Stevensz (Dirk) 5. 361

Steyn (Cornelis van den) t. 18,
18*
b. 93, 93*, 94
Stoeldreyers (Idtge)
t. 23, 36, 75,
b. 112, 113, 114,115, 116,117
Stralen (Jan van) 5. 298

Straten (Johan van der) t. 65, b.

128, 129, 142
Stratius (Johan) zie Straten (Jo-
han van der)
Streubingensis (Thomas Naoge-

orgius) b. 219

Streyen (Mr. Cornelis) b. 48
Stro ((ïheret van) zie Veluanus

(Anastasius)
Swaer (Everard)
t. 98, b. 184, 238,
239, 358, 359
Swollcnsis (Theodorious) 5. 277
Sychsema, zie Zichma.
Syken (Bernt)
 b. 212, 213

Symonsz (Hartger) b. 330

Tadama (Mr. E. W.) t 14*, 80*,
43* 112*
b. 68*
Tautenburg (Erederik Schenk
van)
t. 108* 111, 115, b. 88,
210, 211, 313, 325
Tauw (Jan), zie Henryckz (Je-
han), uit Barneveld.
Teickenenborch graaf van b. 85, 86
Tellecht (Berend van)
t. 75, b.

112, 115

Tersteghe (Gerit), zie Veluanus

(Anastasius)
Teschemacker (Wernherus)
b. 95
Tessel (Arck van)
t. 23, b. 109
Theodorus (Vitus), Noribergeu-

sis, zie Dietrick (Veit.)
Theron (Mr.) 5. 231

Theusz (Johan) t. 156, b. 263,
366, 268, 269, 270, 273, 275,
278, 316
Theuwerssen (Johan), zie Theusz
(Johan)

Theuwesz (Johan), zie Theusz
(Johan)

Tholouse (Jan van Marnix, heer

van) b. 296, 297, 311, 313
Thonis (Aelt) 5. 373

Thuenisz (Claes) b. 358, 358*
Thyssen (Johan) ö. 338, 338*, 339
Tiletanus (Joost) 5. 57

Tinnegieter (Bieter) h 363

Tisnacq b. 71*

Top (Lambert) 5. 363

Troest (Jan van) b. 193

Tuilekens (Steyn) b. 369*

Twychele (David), zie Wychele

TJitenbogaert (Johannes) t 133,

133*

Ulensz (Jacob) b. 375

Urd (Johan) t. 187, 305, b. 315,
316, 316*, 338, 339, 341, 342

Vaneveld (juffer van) b. 262

Vege (Berend) 5. 140, 193, 196
Vege (Bartold)
t. 141, 141*, 147,

147*

Vege (Bruns) t. 73, 199, b. 197*

198

Vege (Jan) t. 73

Velde (Henrick ten) b 328, 338*,

339

Veluanus (Johannes Anastasius)
t. 1, 3, 15*, 31*, 22* 37* 34*
38*. 41*, 48, 50* 57,101, 111,
111*, 113, 113*, 115,115* 116,
116*, 117, 117*, 118,119, 130,
131, 133, 133*, 133,133* 134,
125, 135*, 136, 136, 137, 146*,
158* 163, 163* 164, 172*

-ocr page 620-

Blz. Blz.

396

h. 33*, 34, 53, 56, 57, 138,
180, 181, 183, 183, 363, 399,
348, 349, 350
"Venlo (Thys van) 5. 110*

Venloe (Willem van) h, 177
Verbeek Jr. (D.) l. 101

Verborst (Luyt), zie Horst (Luyt
van der)

Verreyken h, 55

Verschuyr, edelman, h, 356*

Verstege (Joban Dirksen) t, 116*,
118, 119, 130, l. 181
Verstege (Johan Gerritsen), zie

Veluanus (Anastasius)
Vianen (Oncruyt van) ö. 359, 359*
Viglius h. 64*, 304, 305, 339,

339*

Vlieger van Nijkerk, t. 138, h. 359,
359*, 360, 361
Vloten (J. van)
t. 168* 193*
200* 302* 205* h. 76*
Voet (Cornelis) h. 363

Voet (Dirk) secretaris, t. 187, l.
249, 249* 250, 251, 286,288,
289, 314, 316
Voet (Gerlich) 317

Voet (Gerrit) 196

Voet (Johan) h. 187, 365, 385,
388, 289, 290
Voorst (Antonius van) h. 178
Voorst (Berend van)
t. 147, 148,
h. 30, 142, 142*, 143, 324,
325, 326

Voorst (Sweder van) h. 237, 304
Voragine (Jacobus de) 214

Voss (Ghert) 132

Wachtendonk (Gerardus van) i.

197

Waell (Mr, Johan de) i, 104
Waeter (Johan te) t 73,146,147,
b. 197, 197*, 328, 328*, 329
Wagenaar (Jan)
t. 10* 11*
Wall (Willem van der) t. 136, 5,

354

Wassenberg (E,) t. 6*

W\'assenburch (^Willem van) t. 139,
b. 342, 344, 345
Wedaeus (Jacobus) t. 195, 195*

200

Wegh (Hendrik) h. 330, 330*
Weghe (Lysbeth)
t. 158,5,281
Weil (Adriaan van Byland, heer

van) t. 130, b. 20*, 78*, 238
Weiler (Hieronymus)
b. 217, 318,
t. 374, 374*
Wely (juffer van)
t. 17, h. 93
Welmersz (Gerrit)
 b. 360

Wenchum (Gerrit van) 371

Werner (H. G, Haasloop) t. 59*,
b. 135*

Wese (Cornelis van) h. 77, 83,364
Wesenhaeghe (Dionysius van)
t.

187, b. 315, 351, 352
Wesenhaeghe (Mr. Louis van) b.

60, 61, 63, 64
Wetten (Dirck van)
b. 130, 131
Wever (Hendrik de), zie Hiël
Wied (Herman van)
 t. 21

Wigandus (Johannes) b. 219

Wilhelms (Lambert) b. 56

Wilhelms (Pieter) b. 270

Willem, van Gulik hertog t. 25,
26, 27, 38, 39, 30, 31, 32, 37,
38, 38* 39, 51, 103,
b. 4, 5,
6, 7, 50, 52, 53, 87, 98, 99,
99* 100, 101, 110, 121, 121*,
126, 127, 137, 138, 147, 237,

242*

Willemsz (Prans) b. 275, 317
Willemsz (Oede)
t. 33, b. 109
Willicken, bode
b 270, 276, 279,
380, 300
Willicken (Jan) die Ery esse"

136, b. 356
Witkamp (P. H.)
 t. 5

Witte (Ernst) t. 169, 176, 179,
189, 190, 196,
b. 360, 363,
365, 385, 386, 387, 394, 295,
303, 316, 329.
Wolff (Dirk)
t. 53, 54, 83, 83,
84, 85, 86, 117, 5. 53, 58, 59,
60, 63, 63, 149,150, 152, 153,
155, 156, 157, 159, 160, 162,
165, 168, 307
Wolff (Eeinier)
t. 153, 154, 173*,
175, 176, 5,259, 262,266,272,
281, 288, 290, 291, 348
Wollf, secretaris
t. 84, 88, 5.152,
153, 154, 162, 168

-ocr page 621-

blz.

397

Wolff (Theodoricus)

(Dirk)
Wolffs (Eeff)
W^olffs (Jan)
Wolters (Lysbeth)
Wolters (Reinier)
Woltersz (A.erts)
Woltersz (Albert)
Woltersz (Gracht)
Woltersz (Henrick)
Worms (Peter)
Wulff (Reinier) zie Wolff (Reinier)
Wulp (J. K. van der)
b. 36
Wijck (Jhr. van Asch van) 5. 93*
Wijckele (David van)
b. 363, 363*
Wijers (Jorryen)
 b. 363

Wijhe (Gijsbert van) 5. 95, 96
Wijnbergen (Gerard van)
b. 145
Wijnbergen (Hadaman van)
t.

196, h. 300
Wijnbergen (Johan van) uit El-
burg
 b. 365*, 366
Wijnbergen (Johan van) uit Har-
derwijk
t. 147, 5.130,131,133,
140, 196

Wijnbergen (Willem van) t. 196,

b, 300

Blz.

zie Wolf

l. 190
h. 363, 363*
ö. 377
h. 145,145*
h. 316
h, 383, 339
5, 337
b. 358
5. 177

Zacharias b. 119

Zandt (Otto van der) t. 159, 161,
165, 166, 167, 175, 176, 178,
187, 189, 190, 193, 194,
b.
333, 333, 334, 334* 346, 349,
355, 360, 363, 366, 303, 304,
305, 310, 316* 348,349,349*
Zegersz (Gerridt)
b. 383, 316
Zegersz (Wulf) 5, 375

Zevenaar (Hendrik van) t. 163,
184,5. 351, 353, 359, 360,361,
363, 363, 364, 365, 365, 377,
378, 315

Zeylmaicker (Wilhem) b. 113,113,
116, 117

Zicheïs (Johannes) b, 375, 376
Zichma edelman. 5. 396, 311
Zoudtlandt (ds. Jhr. W. F. Frip

van) t. 306*
Zuereu (Arnt) 5. 368

Zuidema (W.) t. 8*

Zutphen (Aert van) b. 108

Zutphen (Henric van) b. 108
Zutphen (Jan van), zie Zutphen

(Johan van)
Zutphen (Johan van)
b. 178, 307
Zwingli (Ulrich) 1 17*
t. 38, 135
Zyrck (Fredericus van) 88, 88*

Yseren (Willem)

t. 14

-ocr page 622-

r

• Î-V .

X

.. »-.tf
a.- \'

^ \'......A. ^jXm

" \'.y-/ I
S • s \'i •

,, - i i ^

........i

... . ... -..........

y "
"ii-

. , ..„..->.. . .. . ...... v:... , *

mirs-.. : > , r . 4

--.V-.;. ■ .V " ■ »... ■ -• - - \'.-.A" ..-Tv.\'\'- - if." r^ . V-ts^\'SX^^Brf

P

■ 7 r

f 1*-

-ocr page 623-

I

STELLINGEN.

-ocr page 624-

■.....

-ocr page 625-

STELLINGEN.

I.

De hervorming was in het midden der 16e eeuw in Gelder-
land nog weinig gevorderd.

IL

Terecht beschouwden de Remonstranten Anastasius Veluanus
als een voorlooper hunner gevoelens.

III.

Het is niet te ontkennen dat Calvinistische predikanten in
1566 tot den beeldenstorm hebben meegewerkt.

Dr. L. A. van Langeraad.

IV.

De geschiedenis der Christelijke kerk mag geenszins in allen
deele als noodzakelijke ontwikkelingsgang gelden.

V.

Alle godsdiensten moeten beschouwd worden als de, veeltijds
onzuivere, opvattting van en beantwoording aan de openbarin-
gen Gods.

VI.

Dogmatiek behoort te worden opgevat als de wetenschap
der wereld en levensbeschouwing.

-ocr page 626-

402

VIL

De feiten van schuldgevoel en berouw zijn onverklaarbaar,
als men de vrijheid van den menschelijken geest ontkent.

VIJL

De bestraffing van den misdadiger verhest haar zedelijk recht,
indien zij niet de verbetering van den overtreder ten doel heeft.

IX.

Het fundament van het Christendom is de overeenstemming
van Jezus in werk en deugd, met het werk en de deugd van God.

Dr. H. Thoden van Velzen.

X.

Een juiste beschouwing van den Bijbel steunt eene anti-
supranaturalistische wereldbeschouwing.

XL

Ezechiël 20: 25 en 26 ziet op den oorspronkelijken tekst
van Ex. 13:12 en 13.

XII.

De leer der eeuwige verdoemenis is met de beginselen van
Jezus in lijnrechten strijd.

xm.

Paulus leerde de conditioneele onsterfelijkheid.

xrv.

De leer der toerekening van Adams schuld wordt bij Paulus
niet gevonden.

XV.

In Mattheus 5 zijn vss. 39& —42 op te vatten als voorbeel-
den bij 89a: «vTifT^vai ra ■Kov-npq en dus letterlijk op te vatten.

-ocr page 627-

403
XVL

Mattheus 28:9 en 10 moeten als interpolatie worden be-
schouwd.

Dr. J. G. Boekenoogbn. De opstandings-
verhalen.
Theol. Tijdschrift 1888 1ste stuk, blz. 60.

XVII.

De „openbaring van Johannes" is een Joodsch geschrift door
een Christen omgewerkt.

-ocr page 628-

ZINSTOREND EFOUTEN.

Tekst,

Blz. 17 res. 1 v. b, bevreesd

7 V. O, pastoor

V. b. Herman

V. b. Gerrit
5
 V. b. Droebscheser

ƒ/ 123 noot reg. 2 v. b. Leben

,t 147 reg. 3 v. o. beeldenstorn

„ 165 „ 8 V. b. Better

„ 172 „ 10 V. b. Witte

ƒƒ 179 noot 1 V. b. klemgeestig

// 196 reg. 1 v, b. Osstenrijk

// 196 I, 10 V. o. Houekelum
Bijlagen.
Blz. III
„ XXXVII

17 reg.

37 „

70 „

82 u

90 „

reg.

XLIV
LUI
LXXX
XCIII

lees berouw.

!, pastoor Berend de Haze.

„ Hendrik.

,/ Hendrik.

// Droechsclierer.\'

II Leken.

u beeldenstorm.

u Botter.

n Maurissen.

II kleingeestig.

11 Oostenrijk.

,1 Heuckelum.

4 y. O. Gelderss
13
V. O. hertogin

1 V, b. nobil
12
V. o. contennes
^ V. b. Harderderwijk
6
V. O. Hois
Gil in heit opschrift staat 1541
CX het opschrift: De Landvoogdes aan het hof van Gelderland

moet zijn: Het hof van Gelderland aan de Landvoogdes.
CXLIV reg. 4 en 3 v. o. staldhald
lees stadthalder.
CXCIV in het opschrift staat 1558 1555.

CGXXIV in het opschrift reg. 4 v. b. staat contagiossima

lees contagiosissima.
CCXXIX reg, 1 v. o. Granvelle
lees Granvelle.

lees Geldersche.

I, hertog

II nobili.

H contenues.

II Harderwijk.

II Hoiss.

II 1540.

-ocr page 629-

405

Blz, OCXXXI noot 1 Leonimus „ Leoninus.

„ CCLI de noot vervalle.
„ CCLXXXII reg, 1 v. b. dei
lees die.
„ CCLXXXIII „ 13
V. O. Alben- „ Albert.
I, CCCV Col. 1 vraag 6 den nieuwen predikant — dezen — hem
lees de nieuwe predikanten — deze — hen —

-ocr page 630-

i-VÉÓ^-v\'

■ >-- ■■

N

-ocr page 631-

I

> V

-1

l

.....,

- -- , - - \'

_ i

taï

J

............ ■\'■^-î.-. ^ïÇK-,

tl

.......

v .....

1

........

\\

V ■ ■ ^^^^ .....i t^A ■ —

w ^ .....-................. ..........- ■

^ -- , - r ..... ^jJM

.....

rf ^ -

r

4M

- ............. "

v -k ^

-■S.....- -. >

-ocr page 632-

>

>

V

^ if

f..

i\' t

-

l^ï " "

vr w ^ - ^ •

hl \'iri}. sTh^rr \'

_ — . , . ■ \' _ . ^.H^ \'r

1

\\ -

r

- ^ -y

% \'

Î

h

1

■/■■ ■ .

H

: : \'■•V"

-^-V\' -

ItS-

V

-ocr page 633-

J/^

. A-

^ u

V

cy

" ^ ^^ ^ ^^ r / ^ :

„stA

A

^

■>a v

V

- ^ |V|

— V

\' T ^^

N

XT

-rf

/V

- "T y - -

1 ^

kva

Va.

____ ~

.i^k p-

>

- ■ s

v

r

BOEKBlWERtJ
oellefts
- valkenbüro

-ocr page 634-

rr-^*«-?"

Av