y
/
y
VL,
-ocr page 2-. -
■ V ;
t:
"p
V(
. S | |||
- ^^ |
; ; | ||
\\ |
■ |
; "
J
i\'
Mi.-.\' y
\' .....
■.
r
I\'.
.ff\'
■ (
■./
J : V
-ocr page 5-HET NOTARIEEL EESSOET
-ocr page 6- -ocr page 7-TER VERKRIJGING YAN DEN GRAAD VAN
OGIOF m ae leGüisweienscnai)
AAN DE j^IJKS-jjNIVEI^ITEIT TE pTRECHT
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde
en met toestemming van den Senaat der Universiteit
TEGEN DE BEDENKINGEN
DER RECHTSaELEERDE FACULTEIT
te verdedigen
op DINSDAG 1 JULI des namiddags te 3i uur
DOOR
I
m
HAARLEM
H. A. Van OLPHEN & Co
1890
-ocr page 8- -ocr page 9-AN MIJNE yVLoEDER
-ocr page 10-Ii:\' -S-.\'■
-ocr page 11-M§ne erkentelijkheid zij betuigd aan U, Pro-
fessoren der Juridische Facidteit voor het onderiv^s,
hetwelk ik van U heb mogen genieten.
Mijne bijzondere dank aan U, Hooggeleerde
Hamakee, hooggeachte Promoter, voor de raad-
gevingen mij bij de samenstelling van mijn proef-
schrift zoo toeliüillend verleend.
TJtreclit, Juni 1890.
V
-ocr page 12-m
\'4;
INLEIDING
Het notarieel ressort is de kring, binnen welken
een notaris zijn ambtsbediening mag uitoefenen; binnen
dien kring is hij de bevoegde ambtenaar, die authenticiteit
aan de akte verleent, daarvan de dagteekening verzekert;
buiten dien kring heeft hij deze bevoegdheid niet. De
hoedanigheid om als notaris op te treden is afhan-
kelijk van plaatselijke grenzen.
Heeft een akte, door den notaris binnen zijn ressort
opgemaakt, authentieke kracht, dan wordt dit niet
beperkt tot den kring, binnen welken de ambtenaar
bevoegd was, maar aan die akte wordt door het
geheele Rijk gelijke kracht toegekend.
In het begrip „ressort" ligt opgesloten een beperking
van de bevoegdheid van een ambtenaar, wat betreft
de plaats. Heeft een ambtenaar het recht over de
geheele uitgestrektheid van.het Rijk zijne ambtsbe-
diening uit te oefenen, dan is er geen sprake méér
van ressort. Het behoeft geen betoog, dat de wet vrij
is dien ambtskring te beperken tot een omschreven
gedeelte van het Rijk, of de gemeenten aan te wijzen,
waarin de ambtenaar zijne ambtsbediening mag
uitoefenen.
De notaris is openbaar ambtenaar, aan wien
de staat verplichtingen oplegt en daarom ook eenige
rechten moet waarborgen. Tot de rechten, waarop
de notaris aanspraak heeft, behoort in de eerste plaats,
dat hij, die door het openbaar gezag wordt aangesteld,
in staat zal zijn om in zijne behoeften te kunnen
voorzien. De staat zal bij het bepalen van den kring,
waarin de notaris zijn ambtsbediening mag uitoefenen,
acht moeten slaan op de vraag of die kring niet te
klein is, of er niet reeds een voldoend aantah titula-
rissen gevestigd is, dat blijkbaar de gewenschte nota-
rieele hulp kan verschaffen.
De Regeering zal bij het benoemen van een notaris
de belangen van het publiek in het oog moeten
houden. Een te klein aantal titularissen in een
ressort zal ten nadeele van het publiek kunnen zijn,
hetwelk bij een ruime keuze gebaat zal worden. Het
publiek toch zou te afhankelijk worden van die
enkele notarissen. Aan den anderen kant zullen bij
een te groot aantal notarissen deze niet zelfstandig
genoeg tegenover hunne cliënten staan.
Het algemeen belang en het bijzonder belang vormen
twee factoren, welke in acht genomen moeten worden
bij het vaststellen van het notarieel ressort.
HOOFDSTUK 1.
Het notarieel ressort yolgeiis de wet van 25
Yeiitöse, jaar XL
In de wet van 25 Ventôse, jaar XI, vinden wij een
stelsel omtrent de plaatselijke bevoegdheid van den
notaris, geheel verschillend van dat, hetwelk thans in
ons land geldt.
Art. 5 van gemelde Fransche wet luidt: „Les
notaires exercent leurs fonctions, savoir, ceux des
villes où est établi le tribunal d\'appel dans l\'étendue
du ressort de ce tribunal; ceux des villes où il n\'y
a qu\'un tribunal de première instance, dans l\'étendue
du ressort de ce tribunal; ceux des autres communes,
dans l\'étendue du ressort du tribunal de paix."
Deze wet verdeelde de notarissen in 3 klassen:
De notarissen van de eerste klasse oefenden hunne
ambtsbediening uit in het rechtsgebied van het Ge-
rechtshof; die van de tweede in het ressort van de
Rechtbank; terwijl de plaatselijke bevoegdheid van de
notarissen van de derde klasse, de zgn. kantons-
notarissen, zich niet verder uitstrekte dan de grenzen
van het Kantongerecht, in welks rechtsgebied hunne
standplaats gevestigd was.
Om den grond van de invoering van de division
des notaires par classes te kunnen vinden, is het
noodig aan te stippen welke toestand hieromtrent
bestond\' vóór de Ventôsewet.
In de onmiddellijk daaraan voorafgaande wet van
29 September 1791 lezen wij in art. 11: „ils (se.
les notaires) ne pourront exercer leurs fonctions
hors des limites des départements dans lesquels ils
se trouveront placés ; mais tous ceux du même
département exerceront concurremment entre eux dans
toute son étendue." _
Volgens de bepalingen van deze wet waren de
grenzen van het ressort van den notaris geheel terri-
toriaal, afgescheiden van de rechterlijke indeeling; elk
notaris kon in het departement, in \'t welk zijn stand-
plaats gelegen was, zijne ambtsbediening uitoefenen en
zulks onverschillig of hij gevestigd was in eene stad
of op het platteland.
Ook deze wet, evenals vele andere in het omwen-
telingstijdvak tot stand gekomen, voldeed weldra niet
meer en in het jaar XI werd een nieuw ontwerp
ingediend, hetwelk 25 Ventôse van datzelfde jaar tot
wet werd verheven: deze bracht ons de verdeeling
van de notarissen in klassen. Het goede beginsel
van gelijkheid der notarissen werd verworpen en men
keerde terug tot het vroegere systeem n.1. onderschei-
ding der notarissen in klassen, al was de inrichting
daarvan ook eenigszins anders. Vóór 1791 werden
de- notarissen verdeeld in l**. notaires royaux, 2".
notaires seigneuriaux, 3". notaires apostoliques; elke
klasse had een bepaald ressort en de laatste zelfs een
aangewezen werkkring.
Verschillende motieven werden aangevoerd voor de
hervorming van het notarieel ressort, onder welke
een van de voornaamste was: de mindere ervaring
en kennis van den plattelands-notaris en daarom zijn
ongeschiktheid om in een stad zijne ambtsbediening
uit te oefenen.
In een Exposé des motifs de la loi relative à l\'orga-
nisation du notariat door den Staatsraad Réal worden
deze en andere redenen aangevoerd. Als een zeer
gegrond motief tegen het beginsel van de wet van
1791 vermeldt hij, dat vele personen, die in eene
groote stad verblijf houden, hetzij voor zaken, hetzij
voor hun genoegen naar het platteland gaan; zij
zouden nu bij ziekte gedurende hun verblijf buiten
de stad gedwongen zijn, b.v. tot het maken van hun
testament, den ter plaatse bevoegden notaris in te
roepen, in plaats van den notaris van hun woonplaats,
„Ie dépositaire de ses secrets, de sa fortune, l\'homme
qui connaît souvent mieux que lui l\'ensemble et le
détail de tous ses intérêts."
Dit argument bevat zeker veel waars, waarop wij
ook hierna hopen terug te komen, doch deze rede-
neering bestaat ook voor de bewoners op het platteland,
die zich nu en dan buiten de enge grenzen van hun
kanton begeven.
De volksvertegenwoordiger Favard keurde de nieuwe
ressorten van het ontwerp goed, omdat deze in
overeenstemming waren gebracht met de rechterlijke
indeeling. Door deze indeeling hoopte hij een beter
toezicht op den handel en wandel der notarissen te
organiseeren en meende er zelfs een middel in te zien
om malversatiën te voorkomen.
Door deze verandering meende men ook te kunnen
beletten „Ie vagabondage de certains notaires," daar de
concurrentie tusschen de notarissen in eenzelfde depar-
tement alle perken te buiten ging.
Dalloz zegt omtrent het doel van de invoering
der klassennotarissen : „c\'est pour déterminer le ressort
et la différence dans les conditions de capacité, c\'est-
à-dire la nature et la durée du stage exigé des aspi-
rants." Alzoo een verdeeling der notarissen in klassen
naar gelang van hunne bekwaamheid.
Zoowel de wet van 1791 als de wet van Ventôse,
jaar XI, stelden alzoo grenzen, wat betreft den kring,
binnen welken de notarissen hunne ambtsbediening
mochten uitoefenen.
Op het niet in acht nemen van die plaatselijke
grenzen, sprak de wet van 1791 de nietigheid van de
buiten het ressort verleden akte niet uit, wel echter
de wet van Yentôse, jaar XI, in art. 68: „tout acte fait en
contravention aux dispositions contenues aux art. 6
etc. est nul, s\'il n\'est pas revêtu de la signature de
toutes les parties." Was de akte onderteekend door
de partijen, zoo stond zij gelijk met een gewone
onderhandsche akte.
Ten opzichte van den notaris, die buiten zijn ressort
zijne ambtsbezigheden uitoefende, bepaalde art. 6 van
de Yentôsewet, dat hij kon worden suspendu de
ses fonctions pendant trois mois, destitué en cas de
récidive en dat hij kon worden veroordeeld tot
voldoening van kosten, schaden en interessen.
1) M. D. Dalloz, Répertoire méthodique et alphabétique do législation, de
doctrine et de jurisprudence etc. Tome XXXII sub notariat.
De Ventôse-wet verbood den notaris d\'instrumenter
hors de son ressort. Is onder het woord instrumenter
alleen begrepen la rédaction des actes proprement
dits, of omvat het ook des opérations et mesures
prélinainaires ?
Verschillende meeningen bestaan hierover : sommigen
nemen het woord in engen zin op, anderen hechten
er een ruime beteekenis aan. Dalloz zegt hieromtrent:
„Mais si au lieu de se borner à de simples pourparlers
et à prendre quelques notes sur lesquelles l\'acte
définitif devra être rédigé, le notaire fait cette rédac-
tion hors de son ressort, s\'il dresse l\'acte de telle
sorte que la signature qu\'il se réserve d\'apposer dans
son étude, n\'est plus qu\'une simple formalité, il y a
contravention." Iets verder voegt hij er echter aan
toe dat men onderscheid moet maken, of een notaris
de gewoonte heeft om op deze manier de akte te
verlijden of wel, dat hij zulks bij uitzondering doet op
dringend verlangen van de partijen. „Car c\'est sur-
tout contre les habitudes que la sévérité doit être
exercée."
De vraag of een notaris een publieke verkooping
van onroerende goederen mag houden buiten zijn
ressort, mits daarbinnen de akte opmakende, heeft
tot verschil van gevoelen aanleiding gegeven.
Dalloz brengt de \' beantwoording dezer vraag in
verband met de kwestie of een particulier al of niet
onroerend goed in het openbaar kan verkoopen. Bij
arrest van het Hof te Brussel dd. 26 Juni 1811 werd
beslist, dat er geen wetsbepaling te vinden was,
waarbij aan niet-ambtenaren verboden werd een ver-
kooping van onroerend goed in het openbaar te houden.
8
Een ministerieele resolutie d.d. 2 Oct. 1811 verkon-
digde het tegendeel en wel op grond, dat wanneer een
particulier niet kan overgaan tot het in het openbaar
verkoopen van roerende goederen, het van zelf spreekt
dat hij ook niet eene openbare veiling van onroerende
goederen mag houden. „La loi, zeide de minister van
•Justitie, laisse bien à chacun la faculté de faire des
ventes sous seing privé; mais elle ne permet par de
les faire précéder par ces publications et ces formes
solennelles, réservées aux seules ventes pubhques, car,
s\'il n\'est pas loisible à un particulier de faire des
ventes publiques de son mobilier quoi qu\'il soit libre
d\'en disposer de la main à la main, on ne saurait
raisonnablement prétendre qu\'il soit fondé à en agir
autrement à l\'égard d\'un immeuble," In dezen zin
besliste ook de rechtbank van Château-Thierry bij
vonnis van den Juli 1838.
Volgens het aangehaalde arrest van het Hof te
Brussel zouden alzoo particulieren kunnen overgaan
tot het houden van publieke verkoopingen, en zouden
notarissen, indien zij hiertoe buiten hun ressort over-
gingen, slechts als particulieren optreden en zich dus
niet aan eene overtreding van eenige bepaling van
de notaris-wet schuldig maken. Het Hof van Douai,
een vonnis van de rechtbank te Béthune bevestigende,
besliste den 10®»! Augustus 1824 dat een notaris niet
buiten zijn ressort instrumenteert, wanneer hij zich
beperkt tot het doen aanplakken, buiten zijn ressort,
van aankondigingen, vermeldende dat er te zijnen
overstaan zal worden overgegaan tot den openbaren
verkoop van onroerende goederen, tot het opteekenen
van den inzet en de opbiedingen en tot het uitspreken
9
van de toewijzing en vervolgens de akte van publieke
verkooping te zijnen kantore verlijdt. Het beroep
in cassatie tegen dit vonnis ingesteld werd den 3\'ion
Juli 1826 verworpen.
Dalloz echter wil de kwestie uit een ander oog-
punt beschouwd hebben, en terecht beweert hij dat
de notaris, als zoodanig, rechten en verplichtingen
heeft, welke niet dulden dat hij, al is het ook buiten
zijn ressort, als gewoon particulier optreedt, en dat
hij, niettegenstaande de woorden der wet hem toe-
laten buiten zijn ressort als niet-ambtenaar op te
treden, onderworpen blijft aan de disciphnaire wetten
en geene handelingen mag verrichten in strijd met de
waardigheid van zijn ambt zoowel ten opzichte zijner
collega\'s als zijner cliënten. Wanneer nu een notaris
op zijn kantoor een akte opmaakt van een openbare
veihng, buiten zijn ressort gehouden, constateert hij,
dat hij in strijd met de wet als notaris is opgetreden
op eene plaats, waar hij slechts de hoedanigheid van
een gewoon burger heeft.
De Rechtbank van Blois besliste dan ook dat een
notaris, die overgaat tot het houden van eene publieke
verkooping van onroerend goed buiten zijn ressort en
binnen zijn ressort de akte opmaakt, zich schuldig
maakt aan overtreding van art. 6 van de wet van
Ventôse, jaar XI. Een notaris, die buiten zijn r^essort
optreedt, als schatter van roerende goederen, welke geïn-
ventariseerd moeten worden door een notaris die ter
plaatse bevoegd is, handelt niet in strijd met de
wet van Ventôse, jaar XL Aldus het Hof van Douai -).
1) Vonnis van 3 Maart 1890.
2) Arrest vaii 26 Augustus 1835.
-ocr page 22-10
Wanneer een notaris als raadsman of vriend buiten
zijn ressort zijnen bijstand verleent tot het opmaken
van een onderhandsche akte, b.v. van verkoop en
koop, en partijen later ten kantore van dienzelfden
notaris bij authentieke akte dien koop en verkoop
constateeren, overtreedt de notaris de wet niet.
In dezen zin werd ook beslist door het Hof van
Cassatie in Frankrijk bij arrest van 3 Juli 1826.
Later hopen wij na te gaan of deze beslissingen te
rijmen zijn met onze wettelijke bepalingen en welke
argumenten in 1842 aangevoerd werden tegen de
indeeling der ressorten volgens de wet van Ventôse,
jaar XI.
In Frankrijk zelf vindt de klassen verdeeling der
notarissen, welke, zoo als wij gezien hebben, hoofd-
zakelijk berust op de meerdere kennis, welke een
notaris in grootere plaatsen hebben moet, geen
algemeenen bijval. In 1838 werd door de Kamer van
Notarissen van Dijon een verzoekschrift aan de Kamer
van Afgevaardigden overgelegd, voorafgegaan en ge-
volgd door vele andere, waarin op afschaffing der
klassen werd aangedrongen, daar er geen aannemelijke
grond voor het behoud dier klassen te vinden is.
Minier zegt dan ook: „Aujourd\'hui les notaires
de troisième classe ont une instruction aussi complète
que celle des notaires de classe supérieure." En iets
verder: „Les affaires qui se traitent dans les études
de troisième classe prennent chaque jour plus de
développement; elles sont de même nature et aussi
1) V. M. Rolland de Villarg\'ues. Répertoire du notariat.
2) Minier, Questions notariales: de la division des notaires par classes.
-ocr page 23-11
importantes qu\'à la résidence de classe supérieure;
les transactions sont aussi difficiles, aussi délicates
et il faut, j\'irai plus loin, des connaissances peut-
être plus étendues au notaire de troisième classe
qu\'au notaire de première ou de deuxième classe: il
est presque toujours, en effet, l\'unique conseil de ses
clients, tandis que le plus souvent, à la ville, les
affaires arrivent à l\'étude après avoir été pour ainsi
dire toutes préparées par des hommes ayant des
connaissances toutes spéciales du droit, et qui assis-
tent même souvent de leurs conseils les parties à la
discussion et à la confection de l\'acte."
HOOFDSTUK H.
Het notarieel ressort volgens de wet van 9 Juli 1842
(Staatsblad No. 20.)
De wet van 25 Yentösè, jaar XI, werd bij keizerlijk
decreet van 8 November 1810 hier te lande executoir
verklaard en werd bij Besluit van den 1 December
1813 (Staatsblad No. 3), nadat de Nederlanden opge-
houden hadden een deel van het Fransche Rijk te
zijn, behouden met eenige wijzingen van gering
belang.
Na de invoering van de nationale wetboeken op 1
October 1838 werd algemeen de wensch geuit om ook
spoedig eene Nederlandsche wet op het notaris-ambt
te hebben, ten einde overeenstemming te erlangen met
onze wetboeken en de gebreken, welke in de Fransche
wet gevonden werden, uit den weg te ruimen. De
verdeeling der notarissen in klassen werd door velen
afgekeurd.
De notarissen waren ook hier, gelijk uit het gezegde
volgt, verdeeld in 3 klassen; tot de eerste klasse
behoorde hij, die bevoegd was zijne bediening uit te
oefenen in de geheele uitgestrektheid van het Gerechts-
13
hof, welks zetel in de plaats zijner woning gevestigd
was; de bevoegdheid der notarissen van de tweede
klasse bepaalde zich tot de geheele uitgestrektheid van
het "arrondissement, in welks hoofdplaats zij gevestigd
waren, terwijl die van de derde niet verder ging dan
het kanton, waarin hun eene standplaats was aangewezen.
In de Memorie van Toelichting op het wets-
ontwerp van 1842 werd de afschaffling van die
klassen verdedigd. Na er op gewezen te hebben
dat de insteUing der eerste klasse, toen de ressorten
der Hoven zeer groot waren, onschadelijk geacht kon
worden, maar thans bij de beperking dier ressorten,
de notarissen in de hoofdplaatsen der provinciën alles
aan zich zouden trekken en dat die onderscheiding
voornamelijk gegrond was op de ten onrechte veron-
derstelde meerdere kunde en ondervinding van de nota-
rissen in de residentiën der Hoven, zegt de regeering
omtrent het behoud der tweede en derde klassen:
„De ondervinding van vele jaren heeft bewezen,
hoe zeer deze verdeeling al te nadeelig werkt op het
bestaan der notarissen van de derde klasse of de zoo-
genaamde kantons-notarissen, aangezien de notarieele
praktijk zoodanigerwijze naar de hoofdplaats van het
arrondissement wordt getrokken, dat de buiten-nota-
rissen, vooral die der meest aangrenzende gemeenten,
van alle redelijke inkomen verstoken blijven.
„Men heeft gemeend dat dit zoo aanmerkelijk ver-
schil tusschen personen, die hetzelfde ambt bekleeden,
in welke, vooral wanneer zij eenmaal een in alle
opzigten behoorlijk en zorgvuldig examen zullen hebben
1) J. van den Honert; Gescliiedeiiis eu beginselen dor Nederlandsohe
wetgeving betrokkelyk hot Notaiis-aniljfc.
14
waardig gekeurd, behoorde te worden opgeheven.\' j
„De keuze echter tusschen de twee middelen, waar- |
door dat doel kon worden bereikt, was niet van i
moeielijkheden ontbloot. De vraag was namelijk: of
men alleen den derden dan wel alleen den tweeden
rang zoude behouden?
„Na eene ernstige overweging der gronden, welke
voor het eerste aanwezig zijn, heeft men echter
gemeend tot het laatste te moeten besluiten en zulks
uit aanmerking:
„1®. dat, door alleen de notarissen van den derden
rang te behouden, aan die van den tweeden zoude
worden ontnomen de bevoegdheid, om hunne bedie-
ning in de geheele uitgestrektheid van het arrondis-
sement uit te oefenen;
„2*^. dat dit ook het eenige middel is om de orga-
nisatie van het notariaat reeds dadelijk in verband te
brengen met de nieuwe kantonnale verdeeling van
het Rijk zonder aan vele, zoo niet aan het meeren-
deel der notarissen een belangrijk nadeel toe te brengen.
„Voorts verlieze men niet uit het oog, dat de
algemeene belangen door deze gelijkstelling aanmerkelijk
zullen worden bevorderd, uit hoofde der meerdere j
ruimte, welke de ingezetenen daardoor erlangen in de
keuze van een notaris, aan welken zij hunne belangen
kunnen toevertrouwen.
„Ook wordt opgemerkt dat het beginsel van gelijk-
stelling van alle notarissen in een arrondissement
reeds is opgenomen in art. 524 van het Wetboek van
15
Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij aan alle notaris-
sen zonder onderscheid, hun beroep uitoefenende
binnen het arrondissement der Rechtbank, de bevoegd-
heid is toegekend om voor die Rechtbank, en alzoo
buiten het kanton, waarvoor zij zijn aangesteld, te
verschijnen en aldaar opbiedingen en afmijningen van
bij executie verkocht wordende onroerende goederen
te doen."
De voornaamste grond tot aanneming van de klassen
van notarissen bij de wet van 25 Yentôse, jaar XI,
was, dat in den plattelands-notaris niet zoovele kundig-
heden vereischt en verondersteld werden als in den
notaris van groote steden. Dit werd aangevoerd inde
zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van
2 Juni 1842 door den heer Uijtw erf Sterling^), indezelfde
zitting evenwel bestreden door den heer Schooneveld
met deze woorden: „Maar voor het algemeen belang had,
naar mijne overtuiging, nooit een classificatie van
notarissen moeten bestaan en druischt die aan tegen
het goed begrip van die belangrijke ambtsbetrekking.
Ik kan het den spreker uit Amsterdam in geenen
deele toegeven, dat in eenen kantons-notaris ten
platten lande minder kunde, minder oefening zou
moeten worden gevorderd dan in eenen notaris in
een groote stad. Ik zou het bijkans willen omkeeren.
De notaris ten platten lande moet bij alle andere
vereischten nog velerlei locale kundigheden voegen.
Maar bovendien moet de aard der studiën, de aard
der examina hier wel dezelfde zijn."
Het voorgestelde art. 3 luidende: „De notarissen
1) Van den Honert dl. II.
2) Van den Honert dl. II.
-ocr page 28-16
oefenen hunne ambtsbediening uit in den . geheelen
omtrek van het arrondissement, waarvoor zij zijn
aangesteld," vond dan ook weinig tegenkanting bij
het onderzoek in de afdeelingen der Tweede Kamer
van de Staten-Generaal. De door eenige leden gemaakte
aanmerkingen op art. 3 al. 1 vond de Regeering niet
van genoeg gewicht om in het beginsel van afschaffing
der klassen-notarissen verandering te brengen. De
eerste alinea werd dan ook na verandering van
„waarvoor zij zijn aangesteld" in „waarin hunne
standplaats is gevestigd," aangenomen.
Alinea 2 van art. 3 zooals het in het Regeerings-
ontwerp was voorgesteld, luidde: De Koning bepaalt
het maximum van het getal notarissen, welke voor
ieder arrondissement zullen worden aangesteld.
Ter verdediging van het hier voorgestelde lezen wij
in de Memorie van Toelichting. „Het aantal notarissen
zal nu, na deze gelijksi:elling, naar de behoeften in
ieder arrondissement moeten worden berekend, en
men heeft dus gemeend de bepaling van het maximum
daarvan bij art. 3 van het Ontwerp aan den Koning
te moeten overlaten, zonder zulks van eenen bij de
wet bepaalden maatstaf te doen afhangen."
Sommige leden der afdeelingen maakten bezwaren
tegen de bepaling om het maximum van het getal
der notarissen door den Koning te doen vaststellen,
en wilden het aan de wet opdragen om alle onzeker-
heid wegte nemen.
Eenige leden van de derde afdeeling wilden het
tweede lid van dit artikel aldus lezen: De Koning
bepaalt bij een reglement van Algemeen Bestuur,
dadelijk bij de afkonding dezer wet uit te vaardigen,
17
het juiste getal notarissen, hetwelk voor ieder arron-
dissement zal worden aangesteld," en na bijvoeging
van de beperking „des echter, dat hetzelve in geen
arrondissement meer zal kunnen bedragen dan één
notaris op de vier duizend zielen," werd deze alinea
aangenomen.
Welke de gevolgen zouden zijn wanneer een notaris
buiten zijn ressort zijne ambtsbediening uitoefende,
lezen wij in het voorgestelde art. 7. „Het is aan eiken
notaris verboden, buiten zijn ressort akten te verlijden.
Bij overtreding, zal hij voor den tijd van drie maanden
in zijn ambt worden geschorst; alles onverminderd
zijne gehoudenheid tot vergoeding van kosten, schaden
en interessen jegens de belanghebbenden."
Tot adstructie van dit artikel werd in de Memorie
van Toelichting gezegd: „Het is onnoodig geschenen
alhier uitdrukkelijk te bepalen, dat de door eenen
notaris buiten zijn ressort gepasseerde acte, de kracht
eener authentieke zoude missen, vermits zulks van
zelf voortvloeit uit de bepaling van art. 1905 van het
Burgerlijk Wetboek."
Zonder eenige bijvoeging van redenen werd in het
gewijzigde ontwerp voorgesteld de woorden „buiten
zijn ressort acte te verlijden" te veranderen in de
meer omvattende uitdrukking „buiten zijn ressort
zijne ambtsbediening uit te oefenen"; terwijl het voor-
stel werd gedaan alinea 2 in dezer voege te lezen:
„Bij overtreding zal hij voor den tijd van ten minste
drie en ten langste zes maanden in zijn ambt worden
geschorst en zulks onverminderd zijne gehoudenheid
tot vergoeding van kosten, schaden en interessen
jegens de belanghebbenden."
18
„De omstandigheid, lezen wij in de Memorie van
Toelichting, dat de in dit artikel voorgestelde straf door
eene afdeeling te gestreng en door eene andere te gering
is geoordeeld, heeft hij de Regeering de overtuiging
opgeleverd, dat bij het voldoen aan den wensch der
eene, het bezwaar van de andere zou toenemen en zij
heeft daarom gemeend het voorgestelde te moeten
behouden, met bijvoeging echter van een maximum."
Eenige leden der tweede afdeeling wilden den
rechter vrij laten de schorsing al of niet uit te spreken
en wilden daarom lezen „bij overtreding zal hij kunnen
worden geschorst" in de plaats van „bij overtreding
zal hij worden geschorst."
Het artikel is echter onveranderd aangenomen.
Volgens ons positief recht kan dus de notaris zijne
ambtsbediening uitoefenen in het geheele arrondisse-
ment, waarin zijn standplaats gelegen is. Een nood-
zakelijk gevolg hiervan is, dat de notaris onbevoegd
is zijne ambtsbediening uit te oefenen buiten het
arrondissement ; de wet zegt dit nog eens uitdrukkelijk
en geeft sanctie aan deze bepaling ten opzichte van den
notaris, door hem te dreigen met schorsing in zijn
ambt, indien hij dit verbod overtreedt.
Het is daarom van belang te weten in welke
gevallen de artt. 3 en 7 overtreden worden, wat alzoo
te brengen is onder den term ambtsbediening.
In art. 1 van de wet van 1842 lezen wij, dat de
notarissen openbare ambtenaren zijn uitsluitend bevoegd
om authentieke akten te verlijden, daarvan de dagtee-
kening te verzekeren, de akten in bewaring te houden
en daarvan grossen, afschriften en uittreksels af te
geven. In den ambtskring van den notaris valt alzoo
19
zonder twijfel liet verlijden vaii authentieke akten.
Verlijdt een notaris een akte buiten zijn ressort, zoo
overtreedt hij art. 3 en kan hij gestraft worden over-
eenkomstig art. 7.
Eerst wanneer de akte door partijen, de getuigen
en de notaris onderteekend is, is de akte verleden;
ontbreekt de handteekening van een dezer of de
daarvoor in de plaats tredende verklaring, wanneer
een der partijen om de een of andere reden niet kan
schrijven, zoo is er geene authentieke akte.
„Staat, zoo schrijft de heer de Gelder in art.
1 onzer notariswet, staat in art. 1 der wet van 25
Ventôse, jaar XI, waarvan ons wetsartikel bijna een
letterlijke vertaling is, dat geheel de ambtsbediening
van den notaris bestaat in het verlijden van acten?
Immers neen, êr staat dat de notarissen zijn open-
bare ambtenaren, uitsluitend bevoegd om authentieke
acten te verlijden. De wet wijst dus veeleer de bevoegd-
heid dan den werkkring aan : de wet verklaart veeleer
dat de notaris authentieke acten mag verlijden, authen-
tieciteit aan zijne acte geeft, dan dat zij den werkkring
van den notaris beperkt tot het verlijden der acten.\'
De notaris heeft zeer zeker een uitgebreider werk-
kring dan het verlijden van akten. Zoo is de notaris
bevoegd opbiedingen en afmijningen te doen bij ver-
koop van onroerende goederen voor de Eechtbank,
mits hij zijn beroep uitoefent binnen het arrondisse-
ment dier Rechtbank art. 524 W. v. B. Ev. ; art. 572
breidt dit uit tot gerechtelijken verkoop van schepen
boven de 10 lasten; bovendien is de notaris de raad-
gever van partijen. Dit laatste is de notaris feitelijk.
1) W. do Gelder. De kweekeling bij het notaris-ambt.
-ocr page 32-20
maar hij ontleent de bevoegdheid, om als zoodanig
te fungeeren, niet aan de wet. Het raadgeven valt
dan ook niet onder het verbod van art. 7. Het is den
notaris niet verboden buiten zijn ressort besprekingen
te houden, daar met partijen in overleg te treden
over de voorwaarden en bepalingen in een akte op te
nemen, om later binnen zijn ressort de akte te ver-
lijden.
Deze meening wordt ook voorgestaan door de bee-
ren H. M. J. Wattel i), De Gelder en Mr. J. J. Loke ;
wij lezen bij den laatsten schrijver: „Het spreekt
echter van zelf, dat dit een en ander (gevolgen der
overtreding van art. 7) niet ziet op de voorbereidende
werkzaamheden en mondelinge schikkingen van par-
tijen, de bepaling van prijs en voorwaarden enz.,
waarbij de Notarissen, evenals bijzondere personen,
de belanghebbenden door hunnen raad kunnen dienen,
doch die inderdaad met hunne ambtsbetrekking niets
gemeen hebben."
In anderen zin beslist de heer Sprenger van Eijk :
„wanneer dus partijen verklaringen afleggen buiten
het ressort en de acte wordt daarbinnen opgemaakt,
dan is o. i. de wet overtreden."
Het is den notaris verboden eene openbare verkoo-
ping buiten zijn ressort te hóuden en daarvan binnen
zijn ressort een akte op te maken. Zooals wij gezien
hebben sprak de rechter in Frankrijk een notaris vrij
die aldus had gehandeld, op grond dat „instrumenter"
1) H. M. J. Wattel; Handboek der wetgeving op liet notaris-ambt.
2) W. de Gelder t. a. p.
3) Mr. J. J. Loke: Handboek voor notarissen naar de Nedcrlandsohe wet-
geving.
4) De wet op het notaris-ambt door S. v. E., bijgewerkt door J. B. Vroom.
-ocr page 33-21
alleen beteekent „het opmaken der acte." De woorden
van art. 7 laten ten onzent een dergelijke beslissing
niet toe, en het houden van eene openbare verkooping
kan men niet brengen tot de voorbereidende hande-
lingen als b.v. het bespreken der akte. Het pubhek
verkoopen en het opmaken der akte is één doorloo-
pende handeling, de notaris constateert in de akte
dat de opbiedingen, afmijningen enz. gedaan zijn ter
plaatse, waar de akte is verleden. „Constateert nu
een notaris eenig feit, of eenige handeling, onver-
schillig of deze al of niét in het openbaar plaats
hebbe, welke hij met de getuigen buiten zijn res-
sort heeft waargenomen, dan zal hij de bedreigde
straf zeker niet ontgaan door binnen zijn ressort de
acte op te maken."
Het B. W. doet ons een argument aan de hand voor de
meening, dat het houden van de openbare verkooping tot
de ambtsbediening van den notaris behoort. In art. 453
B. W. lezen wij dat de verkoop van onroerende goe-
deren van minderjarigen moet geschieden in het
openbaar door middel van een bevoegden ambtenaar;
hieruit volgt, dat niet alleen het opmaken van de
akte, maar de geheele handehng door middel van
den notaris als zoodanig moet geschieden.
Buiten bedenking blijft de meening dat een notaris
bevoegd is binnen zijn ressort een verkooping van
onroerende goederen te houden, welke daar buiten
zijn gelegen; evenzeer maakt hij zich niet aan over-
treding schuldig, wanneer hij zijne diensten praesteert
aan personen, die buiten zijn ressort wonen, hetzij
1) Mr. R. A. J. Coloiibraiider: Fragmenten van oen onderzoek naar het
wezen van het notaris-ambt,.
22
dat deze zich naar den notaris begeven om eene akte
te doen opmaken, hetzij dat de notaris.hun afschriften,
grossen of uittreksels afgeeft.
Evenals in Frankrijk is ook volgens onze wet
niet verboden, dat de notaris buiten zijn ressort aan
partijen zijn bijstand verleent in het opmaken van
een onderhandsche akte, welke later vervangen wordt
door een authentieke, voor denzelfden notaris binnen
zijn ressort verleden.
De Nederlandsche rechter zal casu quo zeker een
gelijke beslissing nemen als het Hof van Douai
waarbij werd aangenomen, dat een notaris niet in
strijd met de wet handelt, wanneer hij buiten zijn
ressort als schatter optreedt van roerende goederen,
welke geïnventariseerd moeten worden door een notaris,
die ter plaatse bevoegd is.
Art. 7 is niet overtreden, oordeelde de rechtbank
te Roermond wanneer een notaris alles wat tot
den behoorlijken verkoop kan leiden van goederen,
buiten zijn ressort gelegen en aldaar verkocht wordende,
voorbereidt en na de voorwaarden te hebben voorge-
lezen, zijn kantoor doet aanwijzen als plaats van
betaling der kooppenningen, wanneer hij niet tot den
werkelijken verkoop zijn ministerie verleent.
In 1842 nam men aan het arrondissement aan te
wijzen, binnen welks grenzen de notaris bevoegd zou
zijn zijne ambtsbediening uit te oefenen en daardoor
de rechterlijke indeeling tevens te doen dienen voor
de notarieele ressorten. Het toezicht door de Officieren
1) Zie Hoofdstuk I, bladz. 10.
2) Zie Hoofdstuk I, bladz. 9.
3) Vonnis dd. 20 Juni 1844.
-ocr page 35-23
van Justitie eisclit evenwel zulk een verband niet,
want hef b. v. de ressorten op, zoodat de notaris over
het geheele Rijk kan instrumenteeren, dan belet niets
om aan de Officieren van Justitie het toezicht op te
dragen over de handelingen van de notarissen, die
binnen den ambtskring van de Officieren van Justitie
hunne standplaats hebben. Een redelijke grond voor
dit verband bestaat alzoo niet, doch daarom alleen
is het arrondissement als notarieel ressort niet af te
keuren; een bepaalde indeeling kan zeer goed voor
twee doeleinden gebruikt worden.
Dit verband echter was oorzaak van eene moeie-
lijkheid en gaf aanleiding tot een kleine aanvulling van
de wet van 1842.
De wet van 25 Yentôse, jaar XI, beperkte den kring,
waarin de arrondissements-notarissen konden instru-
menteeren, tot het ressort van de Rechtbank, waarin
zij hunne standplaats hadden. De grenzen van het
rechterlijk arrondissement werden bepaald door een
Keizerlijk Decreet van 21 October 1811 (Bull. N\'\'. 398) ^J
contenant circonscription définitive des départements,
arrondissements, cantons et communes de la Hollande.
Den 1 October 1838 trad in werking de wet op de
Rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie,
waarbij de rechterlijke indeeling op nieuw werd
geregeld.
Art. 2 van het Koninklijk Besluit van 8 Juni 1829
(Stbl. N®. 41) bepaalde dat de veranderde justitieele
indeeling niet van toepassing zou zijn op het rechts-
gebied der notarissen. De nieuwe rechterlijke indeeling
1) C. J. Foi\'tuijn. Yerzamcling van wetten on l)osluiten enz. van
Fransclion oorsprong, dl. lU.
24
trad in werking den 1 October 1838, terwijl de wet
van 25 Yentóse, jaar XI, met al de wetsbepalingen en
verorderingen betreffende het notaris-ambt eerst
ophielden van eenige kracht te zijn op den 16 October
1842: in dien tusschentijd bleven de Ventóse-wet en
de daarbij behoorende wetsbepalingen van kracht.
Volgens gemeld K. D. van 1811 behoorde de ge-
meente de Bildt tot het arrondissement Amersfoort,
terwijl de wet op de Rechterlijke Organisatie die
gemeente in het arrondissement Utrecht indeelde. De
te Utrecht resideerende notaris, die zich hield aan
gemeld Koninklijk Besluit, hetwelk de vroegere indee-
ling voor de arrondissementen der notarissen hand-
haafde, maakte zich aan een overtreding schuldig,
wanneer hij in de gemeente de Bildt zijne ambtsbe-
diening uitoefende, daar die gemeente dan tot het
arrondissement Amersfoort behoorde. Beschouwde hij
de wet op de Rechterlijke Organisatie ook van kracht
op de notarieele ressorten, dan was hij bevoegd in
de Bildt te instrumenteeren. Mr. J». van HalP) twij-
felt niet, aan de wettigheid van het besluit op grond
P dat de notarissen volgens dat besluit den werkkring
behouden hebben, welken zij onder den vorigen stand
van zaken reeds hadden verkregen en 2® dat de regeling
van het tijdstip, waarop de nieuwe wetten verbin-
dende zouden zijn, aan de Regeering was verbleven.
Wij kunnen ons niet vereenigen met het gevoelen
van Mr. van Hall. Het eerste argument bewijst niets:
dat de notarissen volgens dat besluit hun werkkring
behouden hebben, moet juist bewezen worden. De
bevoegdheid aan de Regeering gegeven om, het tijdstip.
1) Rechtsgeleerd Byblad 1841.
-ocr page 37-waarop de nieuwe wetten verbindende zouden zijn,
te regelen, geeft haar het recht niet om eene wet,
welke bestemd is algemeen te werken, in haren
omvang te beperken. De Ventôse Avet wees den arron-
dissements-notaris het arrondissement tot ressort aan;
het Keizerhjk Decreet van 1811 omschreef dat arron-
dissement en de wet op de rechterlijke organisatie,
het K. D, vervangende, bepaalde opnieuw de grenzen
der arrondissementen. Bij Koninklijk besluit kon wel
bepaald worden, wanneer de nieuwe rechterlijke
indeeling in werking zou treden, niet dat deze van
geen toepassing zou zijn op het rechtsgebied der
notarissen.
De vraag is van actueel belang voor akten in de
gemeente de Bildt en andere plaatsen, welke zich
in eenzelfden toestand bevonden hebben, verleden: de
rechtsgeldigheid van dergelijke akten wordt van de
beantwoording dezer vraag afhankelijk gesteld.
Bij de wet van 9 April 1877 (Stbl. N^ 74 - 79)
hebben wij een nieuwe rechterlijke indeeling gekregen,
waarbij ook de arrondissementen veranderd werden
en daar het notarieel ressort zich niet verder uitstrekt
dan de grenzen van het arrondissement, waarin de
standplaats van den notaris is gevestigd, is het
natuurlijk, dat verandering van die arrondissementen
van grooten invloed moest zijn op den ambtskring
van de bestaande titularissen. Een notaris toch, die
tot op het tijdstip van de invoering dezer wet van
1877 in een bepaalde gemeente bevoegd was zijn
ambtsbediening\' uit te oefenen, zou door deze verandering
onbevoegd kunnen worden in die gemeente te instru-
menteeren. Om aan de onbillijkheid welke voor sommige
26
notarissen daaruit zou ljunnen ontstaan te gemoet
te komen, werd de wet op het notarisambt en speciaal
art. 3 van die wet aangevuld door art. 15 der wet
van 9 April 1877, (Stbl. N". 80) welk art. luidt: „De
notarissen aangesteld vóór het in werking treden dezer
wet (d. i. 15 Mei 1877) zijn, onverminderd hunne be-
voegdheid in de geheelen omtrek in het nieuwe arron-
dissement, tevens bevoegd hunne bediening uit te oefenen
in den geheelen omtrek van het voormalig arron-
dissement, waarin hunne standplaats gevestigd is."
Benoeming vóór 15 Mei 1877 is dus voldoende om
de voordeelen, welke dit art. geeft, te kunnen genie-
ten. Die notaris heeft dus het recht om niet alleen
zijne ambtsbediening uit te oefenen in het nieuwe
arrondissement, waarin zijne standplaats gevestigd is,
doch tot zijn ressort behooren ook de gemeenten,
welke in het voormalige arrondissement gelegen waren,
d. w. z. in het voormaUge arrondissement met de grenzen
zooals deze waren vóór de nieuwe indeeling.
Bij verandering van standplaats door een notaris,
vóór 15 Mei 1877 aangesteld, binnen het oude
arrondissement, blijft hij zijne ambtsbediening ook
uitoefenen in dat arrondissement; maar indien de
nieuwe standplaats buiten het oude arrondissement
gevestigd wordt, zal hij verder onbevoegd zijn in dat
voormalige arrondissement.
Art. 15 van de genoemde wet kan verder nog
aanleiding geven tot deze vragen i): is een notaris,
die in dit voorrecht deelt, bij executorialen verkoop,
gehouden bij de Rechtbank van zijn voormalig arron-
dissement, bevoegd te bieden en de voorzitter van welke
1) Recht en Wet. Tijdsclirift voor het notaris-ambt dl. 30 jaargang 1878.
-ocr page 39-27
Rechtbank moet in geval van verschil zijne declaratiën
begroeten?
Gelijk is opgemerkt, hield de wet van 25 "Ventôse,
jaar XI, de bepaling in, dat eene akte, opgemaakt in
strijd met art. 6 dier wet, nietig is, tenzij deze door
alle partijen onderteekend is, in welk laatste geval
zij als onderhandsche akte gelden zal, „sauf, dans les
deux cas (ni. dat zij als onderhandsche akte gelden
kan of wel dat zij niet als zoodanig kan beschouwd
worden) s\'il y a lieu, les dommages-intérêts contre le
notaire contrevenant."
De Regeering vond deze bepahng in onze wet
onnoodig, omdat een en ander van zelf voortvloeit
uit de bepalingen van ons Burgerlijk Wetboek. In
art. 1905 B.W. lezen wij: Eene authentieke akte is
de zoodanige welke in den wettelijken vorm is verleden,
door of ten overstaan van openbare ambtenaren die
daartoe bevoegd zijn ter plaatse alwaar zulks is
geschied.
De notaris is een openbaar ambtenaar: verlijdt hij
eene akte op eene plaats, waar hij bevoegd is zijne
ambtsbediening uit te oefenen, dan is deze eene authen-
tieke akte; \'maakt hij de akte buiten zijn ressort op,
dan is er alzoo geene authentieke akte. In het laatste
geval is de akte echter niet nietig, tenzij bepaald
een authentieke akte vereischt wordt, b.v. eene akte
van huwelijksche voorwaarden. Verlijdt de notaris
buiten zijnen ambtskring eene akte van verkoop en
koop, dan mist de akte wel de gewenschte authenticiteit,
doch kan als onderhandsche akte gelden, wanneer zij
door partijen onderteekend is. Art. 1906 B.W. be-
paalt dat eene akte, welke, uit hoofde van onbe-
28
voegclheid van den ambtenaar, niet voor authentiek
kan gehouden worden, echter kracht van een onder-
handsch geschrift heeft, indien dezelve door partijen
onderteekend is.
De verklaring in de akte, dat een der partijen niet
kan schrijven, kan niet in de plaats der ondertee-
kening treden en wanneer deze verklaring wordt af-
gelegd door iemand, die zich bij de akte verbindt, dan
zal het geschrift niet de kracht van eene onderhand-
sche akte kunnen hebben.
Art. 1906 zal niet toepasselijk kunnen zijn op
inventarissen; vordert de wet, dat de inventaris door
een notaris wordt opgemaakt en deze geeft daaraan
gevolg ter plaatse, waar hij niet bevoegd is, zoo
is de akte nietig; eischt niet de wet een nota-
rieele boedelbeschrijving, maar wordt een zoodanige
door partijen verlangd, dan zal die akte, wan-
neer zij door\' den notaris buiten zijn ressort wordt
opgemaakt, niet als een boedelbeschrijving beschouwd
mogen worden, daar de formaliteit voorgeschreven in
al. 2 van art. 678 van het Wetb. v. B. Rv. wel
niet zal zijn nagekomen.
De notaris, die eene akte buiten zijn ressort verlijdt,
maar ten onrechte vermeldt, dat deze binnen zijnen
ambtskring is gepasseerd, maakt zich schuldig aan
valschheid in geschriften, en is strafbaar wanneer het
feit voldoet aan de voorwaarden van art. 225 van ons
Wetboek van Strafrecht.
De kenmerken voor valschheid in geschriften vinden
wij niet in den Code Pénal vermeld, maar wetenschap
en jurisprudentie zoowel in Frankrijk als hier te
lande eischten P altération de la vérité, 2*^ intention
29
de nuire of iiitention fraiidiüeuse eii possibilite de
préjudice.
Het vereischte, het doel om een ander schade
te veroorzaken, stelt het nieuwe Strafwetboek niet.
De elementen voor dit misdrijf geeft art. 225: P.
het valschelijk opmaken of vervalschen van een
geschrift, het vermelden van een onwaar feit als waar.
Dit nu heeft plaats, wanneer de notaris in de akte
opneemt, dat hij deze binnen zijn ressort heeft gepas-
seerd, hoewel het verlijden der akte buiten zijn ambts-
kring heeft plaats gehad.
Het 2<ie element, een geschrift waaruit eenig recht,
eenige verbintenis of eenige bevrijding van schuld
kan ontstaan of dat bestemd is om tot bewijs van
eenig feit te dienen, zal wel steeds bij de bovenbedoelde
valschheid aanwezig zijn. De notaris toch is de aan-
gewezen persoon om geschriften op te maken, welke
in rechten gevolg hebben, geschriften, die als essentieel
vereischte voor het ontstaan of te niet gaan van rechten
of bloot als bewijsmiddel dienen. De notaris moet 3". het
oogmerk hebben om dat valsche of vervalschte stuk als
echt of onvervalscht te gebruiken of te doen gebruiken en
ten slotte vordert de wet dat uit dat gebruik eenig nadeel
kan ontstaan. Wordt bv. eene akte van huwelijksche
voorwaarden verleden door een notaris buiten zijn
ressort met vermelding, dat deze daarbinnen is ver-
leden en de bruid of de bruidegom sterft voordat het
huwelijk voltrokken is, dan heeft die akte geen gevolg
(art. 209 B. W.) en de notaris zal niet strafbaar be-
vonden kunnen worden aan valschheid in geschrift.
Behalve schorsing van drie tot zes maanden in
zijn ambt, kan bij overtreding van al. 1 van art. 7
80
van de wet op het N. A. de notaris nog gehouden
zijn tot vergoeding van kosten, schaden en interessen
jegens belanghebbenden. Bv. eene akte van schenking
of een openbaar testament wordt door den notaris
buiten zijn ressort opgemaakt, de schenker of de
erfgenamen van den testateur roepen de nietigheid in,
dan zal de notaris, die onbevoegd zijn ministerie ver-
leende, gehouden zijn partijen wegens die nietigheid
schadeloos te stellen.
In art. 73 van onze wet op het N. A. lezen wij:
Behalve in de gevallen, waarin zulks uitdrukkelijk bij
deze wet is bepaald, kunnen de notarissen, indien
daartoe termen bestaan, tot vergoeding van kosten,
schaden en interessen jegens de belanghebbenden
worden veroordeeld, indien enz. Art. 7 bepaalt uitdruk-
kelijk, dat de notaris bij overtreding tot vergoeding
van kosten enz. gehouden is, zonder bijvoeging van
de woorden „indien daartoe termen bestaan". Volgens
de woorden der wet zal de rechter niet in een onder-
zoek behoeven te treden, of het uitoefenen door den
notaris van zijne ambtsbezigheden buiten zijn ressort
verschoonbaar is; ongeacht of dit aan zijne schuld of
aan zijne nalatigheid te wijten is, zal de rechter
moeten veroordeelen. Met den heer Loke gelooven
wij echter, dat de wetgever niet aan de mogelijkheid
heeft gedacht, dat de overtreding van art. 7 onder
verschoonbare, omstandigheden kon plaats hebben;
daarom meenen wij met dezen schrijver, dat de rechter
zal behooren te onderzoeken, of de ■ overtreding aan
eene verschoonbare vergissing te wijten is. Art. 68 j®.
art. 6 van de wet van Ventöse, jaar XI, bepaalde dat
31
de notaris „s\'il y a lieu", tot vergoeding van kosten
enz. zou gehouden zijn.
Een uitzondering op den algemeenen regel, dat de
notaris buiten zijn ressort zijne ambtsbediening niet
mag uitoefenen, vinden wij in art. 989 B. W. De
notaris zal na den dood van den erflater diens besloten
of geheimen uitersten wil moeten aanbieden aan den
rechter van het kanton, waar de erfenis is openge-
vallen. De rechtsregel „lex specialis legi generali
derogat" vindt hier zijn toepassing.
Voor gesloten olographische testamenten vindt men
eenzelfde bepaling in art. 984 B. W. en hoewel dit
artikel niet aanduidt aan welken kantonrechter de
aanbieding moet geschieden, meenen wij dat ook deze
testamenten aangeboden moeten worden aan den
rechter van het kanton, waar de erfenis is openge-
vallen en wel naar analogie van de artt. 982 en 989.
„De verwijzing, lezen wij bij prof. Opzoomer i), naar
art. 989 vordert, deze nadere bepaling." Tot dezelfde
conclusie komt ook prof. Diephuis. -)
De jurisprudentie is hieromtrent verdeeld; de recht-
bank te Roermond besliste in denzelfden zin, maar
de rechtbank te Maastricht was van meening, dat
een olographische uiterste wil moet worden geopend
door den kantonrechter van de plaats, waar de notaris
zijne standplaats heeft; deze laatste meening wordt
1) Mr. 0. W. Oi)z;oomor. Hot Biivgovlijk Wetboek voiklaard, dl. IV.
2) Mv. G. Dicpliuis. Hot Nedeiiaiulscli Biivgovlijli lloclit, dl. VIII.
3) Vonnis v. 16 Februari 1854.
4) Vonnis v. ó Juni 1845.
-ocr page 44-ook gedeeld door de beeren Pliester i) en "Wattel
Art. 989 voorziet niet in bet geval, dat de erflater
bij zijn overlijden zijne woonplaats buiten Nederland
heeft; aanbieding aan den echter van het kanton,
in wiens ressort de erfenis is opengevallen, is niet
mogelijk. De aanbieding moet geschieden, en wat is
rationeeler dan dat de notaris het testament in zoo-
danig geval aanbiedt aan den kantonrechter van zijne
standplaats: geen bepaling der wet verzet er zich
tegen.
Alinea 2 van art. 189 van het Wetb. v. B. Rv.
geeft den notaris het recht buiten zijn arrondissement
afschriften van stukken te nemen, wanneer deze aan
een gerechtelijk onderzoek onderworpen moeten
worden.
Buiten gegronde redenen, mag de notaris zijn dienst
niet weigeren, lezen wij in art. 6 van de Wet op het
N. A. Mag de notaris zijn dienst weigeren, wanneer
die buiten zijn ressort wordt verzocht? Wanneer de
wet zelf in art. 7 grond geeft tot dienstweigering, zal
zonder twijfel een geldige reden bestaan.
Aan art. 5 van de wet van 25 Yentöse, jaar XI, was
geen tweede alinea toegevoegd, zooals aan art. 3 van
onze notariswet, om het aantal notarissen te beper-
ken. Art. 31 van de Fransche wet gaf een maximum
aan en onderscheidde steden met honderd duizend
inwoners en meer, en plaatsen met minder inwoners.
Onze wetgever nam deze onderscheiding niet over.
1) Pliester. Leerboek der notarieele Wetenschap.
2) Wattel. Handboek enz. t. a. p.
3) Mr. L. Zegors Veockons. Do wetgeving op het notaris ambt.
-ocr page 45-doch bepaalde dat het getal notarissen in geen arron-
dissement meer zal kunnen bedragen dan éen notaris
op de vier duizend zielen. Bovendien schrijft al. 2
van art. 3 voor, dat de Koning bij een Reglement van
Algemeen Bestuur, dadelijk bij het in werking brengen
dezer wet uit te vaardigen, het maximum van het
getal notarissen zal bepalen. Dit is geschied bij K. B.
van 20 September 1842 Stbl. 23.
Ten einde het getal notarissen in overeenstemming
te houden met de inwoners, is na de eerstvolgende
volkstelling in 1849 opnieuw een K. B. dd. 18 Janu-
ari 1851 Stbl. 6 uitgevaardigd om dit doel te bereiken.
Vele stemmen gingen tegen dit K. B. op om de
wettigheid daarvan te bestrijden, waartoe verschillende
gronden werden aangevoerd. De meeste komen neer
op de woorden van dit art. namelijk: „bij een regie-
ment, dadelijk bij het in werking brengen dezer wet
uit te vaardigen;" andere nemen hun toevlucht tot
het woordje: een.
In een verzoekschrift, door het hoofdbestuur van
de Broederschap der notarissen \'den 20 Februari 1851
aan den Koning aangeboden, en waarbij was overgelegd
een advies van Mrs. S. P. Lipman, B. Donker Cur-
tius en J. Heemskerk Az., werd aangetoond dat
er hier was een delegatie van macht van de Wetge-
vende op de Uitvoerende macht, dat de Koning aan
die opdracht gevolg heeft gegeven, door op 20 Sep-
tember 1842 een Besluit uit te vaardigen, en dat de
Regeering de bevoegdheid niet meer bezat, op het
onderwerp terug te komen, zonder eene nieuwe op-
dracht van de Wetgevende macht; dat blijkbaar één
reglement bedoeld wordt, daar er gesproken wordt
34
van een Regiement van Algemeen Bestuur, dadelijk
uit te vaardigen en niet bij regiementen van algemeen
bestuur of bij een Koninklijk Besluit zonder nadere
aanwijzing.
In het Weekblad van het Recht weerlegt de
Redactie van dat weekblad een en ander: „En nu
heeft men, naar onze meening, te zeer uit het oog
verloren, dat het constateeren van het getal inwoners
en het daarna regelen van het maximum, uit den aard
der zaak, zijn maatregelen ter uitvoering der wet en
bijgevolg van zelve te huis behooren bij de uitvoerende
macht; en dat de wet zeker niet kan bedoeld hebben,
om van tijd tot tijd de inwoners der arrondissementen
te doen tellen door den Koning in gemeen overleg
met de beide kamers der Staten-Generaal. Wanneer
dit nu slechts vaststaat, dan wordt het ook duidelijk,
dat art. 3 niet inhoudt eenige delegat:ie van de wet-
gevende op de uitvoerende macht, waaraan trouwens
niet te denken is daar, waar slechts sprake is van
uitvoering^ niet van wetgeving-, maar wel, dat het
aan de Regeering heeft voorgeschreven, de regeling
van het getal notarissen niet langer dan volstrekt
noodig was uit te stellen, opdat, met de invoering
der nieuwe organisatie, de nieuwe wet ook dadelijk
in haar geheel zou kunnen in werking komen.
„Vandaar, dat de bepahng van het maximum, met
inachtneming van den bij de wet vastgestelden maat-
staf, moest plaats hebben dadelijk bij het in werking
brengen der wet, zonder dat dus noch hieruit., noch
uit het woord een (één) reglement valt af te leiden.
1) Zie S. V. E., t. a. p.
-ocr page 47-35
dat zoodanig besluit door den Koning maar éénmaal
en dus in het vervolg niet meer, zou kunnen genomen
worden, en zonder dat men daaruit mag besluiten,
dat de Koning in het vervolg zou zijn verstoken van
een recht, dat hem als Hoofd der Uitvoerende Macht
van zelve toekomt, en dat hem dan ook bij deze wet
niet is gegeven. De grond, ontleend uit het gebruik
van het enkelvoudige getal, is zeker wat al te spitsvondig.
Als de grondwet iets overlaat aan de wet, of de wet
iets aan een koninklijk besluit, dan, wil het toch
zeker niet zeggen, dat zulk eene wet of besluit slechts
eenmaal mag worden gemaakt: en bovendien zou dan
nog uit art. 3 niets anders zijn af te leiden, dan dat,
hij het in tcerking brengen der icet^ het getal nota-
rissen slechts bij één en niet bij twee of meer alge-
meene maatregelen van inwendig bestuur mocht
worden geregeld."
Zij, die de latere K. B. als in strijd met het voor-
schrift van het tweede lid van dit artikel beschouwen,
nemen dan ook aan, dat al de notarissen, aangesteld
boven het bij K. B. van 20 September 1842 gestelde
maximum, onwettig zijn aangesteld.
Het laatste K. B. dd. 1 September 1877 Stbl. No. 176
is genomen na de nieuwe rechterlijke indeeling.
HOOFDSTUK HL
Het notarieel ressort de jure coiistituendo.
„„De beginselen en de bepalingen der bestaande wet
op het notarisambt kunnen in vele opzichten den
toets eener van de behoeften der praktijk uitgaande
kritiek niet doorstaan." "
„Zestien jaren zijn verloopen sedert de Staatscom-
missie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 9 Februari
1867 Stbl.No. 58, deze woorden schreef in den aanhef der
Memorie van Toelichting, behoorende bij het door haar
samengestelde ontwerp van wet tot regeling van het
notarisambt. Sedert verklaarde in 1877 de toenmalige
Minister van Justitie wel is waar in de Memorie van
Toelichting van zijn ontwerp van wet, houdende
wijzigingen in de wet van 9 Juli 1842 Stbl.
No. 20 op het notarisambt „dat hij niet overtuigd
was dat een geheele nieuwe wet op het notaris-ambt
noodzakelijk of alleen maar wenschelijk was" i) en
kunnen de bij de wet van 6 Mei 1878, Stbl.
No. 29 aangebrachte wijzigingen in de wet van 1842
als eene groote verbetering worden beschouwd; doch
vrij algemeen is tegenwoordig de overtuiging, dat meer
1) Zitting 1876-1877.
-ocr page 49-37
ingrijpende wijzigingen behooren te worden aange-
bracht." ï).
Hoewel alzoo de staatscommissie van 1867 gewich-
tige veranderingen in de wet op het notarisambt
noodzakelijk achtte, verdedigde zij evenwel het be-
staande ressortenstelsel. „Dit beginsel (het belang der
ingezetenen vordert zoo weinig mogelijk beperking in
de keus van eenen notaris) bij de bepaling van het
getal notarissen in het oog gehouden, deed de beper-
king van hun ambtskring binnen het arrondissement
behouden."
Reeds vóór dien tijd, doch vooral na 1867 zijn er
echter vele stemmen in ons land opgegaan om veran-
dering te brengen in deze regeling. De Regeering
bestreed het stelsel van de klassenverdeeling van de
notarissen volgens de wet van Ventôse, jaar XI, doch
gaf, zooals wij gezien hebben, geen principieele argu-
menten aan tot invoering van het arrondissement als
notarieel ressort.
In verschillende tijdschriften en brochures werden
daarentegen velerlei hervormingen aanbevolen, welke
wij ons voorstellen in het kort te bespreken.
De eerste ernstige pogingen van de Regeering om
verbetering te brengen in de wet op het notaris-ambt,
waarbij ook verandering voorgesteld werd in het
bestaande art. 3 van de wet van 1842, ging uit van
wijlen Minister Modderman, die in 1881 den heer
H. W. I. Sannes, toenmaals ontvanger der registratie
1) Zitting 18S6—1887.
2) Ontwerp van do Staatscommissie voor de lierzioin\'ng dor wetgeving oji
de oigendomsovordraclit van onroerende goederen, het liypotheekstclsel eu
het notariaat.
88
en domeinen te Oir schot opdroeg een avant-projet
eener nieuwe wet te maken. In het jaar 1883 bood
de heer Sannes een ontwerp aan den minister van
Justitie aan.
Art. 3 van dat ontwerp luidt: „De notaris oefent
zijn ambtsbediening uit in die gemeenten van het
Rijk, welke tot zijn ressort behooren. De ressorten
worden door Ons bij maatregel van algemeen bestuur
aangewezen..
„De Koning bepaalt binnen het jaar na elke volks-
telling het maximum van het getal notarissen, welke
in het ressort van iedere Kamer van Toezicht kunnen
worden aangesteld, des echter, dat hun getal in geen
ressort meer zal mogen bedragen dan één notaris op
vier duizend zielen."
In de Memorie van Toelichting op het ontwerp van
wet tot regeling van het notaris-ambt wordt de
bestaande regeling verworpen op grond dat er geen
verband kan bestaan tusschen de ressorten der nota-
rissen en • de rechterlijke indeeling. Ook wordt het
tegenwoordige stelsel beslist afgekeurd wegens de
moeielijkheden, die zich zouden kunnen voordoen en
zich werkelijk voorgedaan hebben op de grenzen van
de arrondissementen. Het is gebeurd dat een notaris,
geroepen tot het maken van een testament aan een
ziekbed, geen 10 minuten van zijne standplaats ver-
wijderd, zijn ministerie moest weigeren. -).
Deze toestand mag niet blijven bestaan; het algemeen
belang eischt verbetering.
Beide bezwaren tegen de tegenwoordige indeeling
1) Te vinden in Recht en Wet, deel 35, jaargang 1883.
2) Recht en Wet, deel 33, jaargang 1881.
-ocr page 51-89
worden door de meeste schrijvers erkend : het laatste
argument is zeker afdoende. Verschillende wegen
worden aangewezen om aan dit hezwaar te gemoet
te komen.
De heer Sannes wenscht, blijkens zijn ontwerp, voor
elke notarieele standplaats de gemeenten aan te wijzen,
waarin de notaris zijne bediening mag uitoefenen.
Deze maatregel heeft, volgens de aangehaalde Memorie
van Toelichting, een dubbel voordeel: „P. strekt hij
in het pubhek belang en - 2®. zou hij paal en perk
stellen aan de onedele concurrentie van die notarissen,
die als het ware het geheele arrondissement door
allerlei middelen, dikwijls van zeer veroordeelens-
waardig allooi, afjagen om praktijk."
Heftig werd deze bepaling van het ontwerp Sannes
aangevallen. „Le ministre de la Justice," schrijft
Mr. A. J. B. Rijke „a pu declarer en bonne conscience,
dans la Chambre des Etats-G-énéraux, que le projet
Sannes, avait soulevé une vraie tempête dans le pays."
Dit kan zeker niet het minst gezegd worden van de
voorgestelde indeeling der ressorten.
Naar aanleiding van hetgeen over dit ontwerp
geschreven is, vond de minister van Justitie Du Tour
van Bellinchave het raadzaam, het ontwerp door eene
commissie van deskundigen aan een nader onderzoek
te onderwerpen. In die commissie hadden zitting
de heeren A. G. Bodaan, notaris te \'s-Gravenhage en
A. Moll, notaris te Arnhem, met den ontwerper,
den heer Sannes. In Mei 1884 werd het herziene
ontwerp door de commissie aan den minister van
1) Revue pratique du notariat belge, 12me année, 412me Livraison.
-ocr page 52-40
Justitie aangeboden, vergezeld van een rapport,
inhoudende den uitslag van dat onderzoek.
De hoofdbeginselen van het oorspronkelijk ontwerp
zijn behouden gebleven, zooals het rapport zelf ver-
meldt. „Uwe commissie aarzelt dan ook niet een-
stemmig als haar gevoelen uit te spreken, dat van het
ontwerp, aan hare beoordeeling onderworpen, de
hoofdbeginselen moeten behouden blijven." Iets verder
waar het rapport de kwestie der ressorten van de
notarieele standplaatsen bespreekt, lezen wij: „Die
regeling is echter geheel in overeenstemming met en
gegrond op het door de commissie juist geoordeelde
denkbeeld van den samensteller, dat voor elke notarieele
standplaats de gemeenten moeten worden aangewezen,
waarin ■ de notaris zijne bediening mag uitoefenen en
niet de grenzen van de rechterlijke arrondissementen
de grenzen van het ressort moeten blijven."
Volgens de Memorie van Toelichting, behoorende bij
het oorspronkelijk ontwerp, werd in de eerste plaats
aangevoerd, dat die maatregel strekt in het publiek
belang. Eene nadere omschrijving van dat publiek be-
lang vindt men echter nergens. Mr. A. J. B. Rijke betoogt
dat deze maatregel juist niet in het algemeen belang is.
„Hij (die maatregel) beperkt het publiek te zeer in de
keuze van den notaris, aan wien het zijne belangen
zal toevertrouwen. Waarom, zoo heeft men terecht
gevraagd, den ingezetenen de gelegenheid ontnomen
tusschen een grooter aantal ambtenaren te kiezen bij
de bevordering hunner belangen ? Eischt \'t publiek be-
lang, dat de ingezetenen niet van notarieele hulp ver-
stoken zijn, \'t publiek belang eischt tevens vrijheid in
de keus van den persoon."
41
Vervolgens had deze maatregel ten doel, de toene-
mende praktijk-jacht van sommige notarissen te voor-
komen. Of dit nu het juiste middel is, wagen wij in
twijfel te trekken. De notaris toch, die het niet in
strijd acht met de waardigheid van zijn ambt en van
zijn persoon, om door allerlei minder „nette" middelen,
de dienten aan zijn collega te onttrekken, zal niet
eerlijk worden, alleen omdat het terrein van zijn ope-
ratiën kleiner wordt. Integendeel zal hij nog meer
middelen zoeken en deze ijveriger gebruiken\' en zoo-
doende zijne ambtgenooten in hetzelfde ressort „eene
scherpere concurrentie" aandoen. Het kwaad zal niet
door de ressorten-inkrimping gekeerd worden, meent
•Ihr A. W. L. Tjarda van Starkenborch Stachouwer
„de arrondissements-jagers worden dan natuurlijk
ressort-jagers"
Alleen afdoende zal deze praktijkjacht voorkomen
kunnen worden door het stelsel, hetwelk den notaris
tot een bezoldigd staatsambtenaar maakt.
Zonder dergelijke reorganisatie van het notariaat, zal
dit euvel altijd in meerdere of mindere mate blijven
bestaan. Evenwel zou het zeer verminderd worden
door verbetering van het gehalte der notarissen, het-
geen voorzeker zal worden verkregen door hoogerè
eischen te stellen voor de toelating tot het examen.
De Staatscommissie van 1867 verlangde academisch
onderwijs en zoo mogelijk den doctoralen graad.
Ook de minister van Lijnden van Sandenburg nam
den doctoralen graad als vereischte tot benoembaar-
1) Opmerkingen gemaakt naar aanleiding vaii het door de heeren enz.
door Jhr. Tjarda van Starkenborch Stachouwer.
2) O. L. A. de Haan. Het notariaat in Nederland.
11. H. 1. Wattel. Debet en Credit. Ongevraagd advies in zake enz.
-ocr page 54-42
heid aan, en wij lezen in het voorloopig verslag der
rapporteurs naar aanleiding van enkele bezwaren tegen
den bestaanden toestand: „Om in dit alles verandering
te brengen, moet in de eerste en voornaamste plaats
de stand van den notaris worden gereleveerd, en niets
kan daartoe beter strekken dan de eisch van den doc-
toralen graad." En een weinig verder: „Men stelde in
het licht van hoeveel belang het is, dat de notaris
niet alleen vertrouwd zij met de vormen en formah-
teiten door de wet voorgeschreven, maar dat hij vóór
alles een wetenschappelijk gevormd rechtsgeleerde zij;
ontbreekt hem die hoedanigheid, tijdgenooten en vol-
gende geslachten kunnen van zijn gebrek aan kunde
en doorzigt aanzienlijke nadeelen ondervinden."
De heer Mr. van Eek verdedigde den doctoralen graad
als vereischte voor de benoembaarheid tot notaris
met een krachtig pleidooi in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal gehouden., „Ik geloof daarom dat het
stelsel door de Staatscommissie voorgesteld, het ware
is, altijd in het belang van de maatschappij. Ik meen
niets te kort te doen aan vele zeer geachte notarissen,
die alle recht van bestaan hebben, al zijn ze niet ge-
promoveerd; maar in den regel geloof ik, dat het wen-
schelijker is dat tot stand gebracht worde, hetgeen ik
hier voorstel, waarin ik ook gesteund ben door de
meening van sommige ongepromoveerde titularissen."
Een warm voorstander van een betere opleiding tot
het notaris-ambt vinden wij in Mr. L. Zegers Yeeckens,
die in eene brochure ook de bepalingen hieromtrent
in de verschillende landen van Europa nagaat en het
oprichten van leerstoelen aan eene Universiteit aan-
beveelt.
43
Art. 3 van ontwerp Sannes wil de ressorten bij al-
gemeenen maatregel van bestuur aanwijzen. De Me-
morie van Toelichting op dit ontwerp oordeelde dat
het aantal notarissen moest geregeld worden naar het
zielental. Ten einde die verhouding zoo veel moge-
lijk te verkrijgen en tevens "om den strijd te voor-
komen, die naar aanleiding van de tweede alinea van
ons tegenwoordig artikel is ontstaan, heeft het ont-
werp Sannes eene alinea aan art. 3 toegevoegd:
binnen het jaar na elke volkstelling bepaalt de Koning
het maximum van het getal notarissen, welke in het
ressort van iedere Kamer van Toezicht kunnen worden
aangesteld.
Het gewijzigd ontwerp-Sannes wil de aanwijzing
der gemeenten, in welke de notaris zijne ambtsbedie-
ning mag uitoefenen, bij de wet geregeld zien. In
hetzelfde artikel wordt reeds van dit beginsel afgewe-
ken door te bepalen, dat de vaststelling der ressorten
van nieuwe standplaatsen, en waar zulks in het
algemeen belang wordt wenschelijk geacht, de bij-
voeging van gemeenten bij bestaande ressorten,
alsmede, gedurende het vaceeren eener standplaats,
de verandering van ressorten, geschieden zal door den
Koning bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur,
op voordracht der betrokken Kamer van Toezicht.
Deze belangrijke wijziging van het eerste ontwerp
verdedigt de commissie met een beroep op de vrees
voor willekeur bij de Regeering. Wij lezen in het
rapport: „Die regeling (vaststelling der ressorten door
den Koning bij. algemeenen maatregel van bestuur) laat
1) De opleiding tot liet notariaat in Nederland, en elders.
-ocr page 56-44
de mogelijkheid van willekeur bestaan; zij maakt het
mogelijk dat van een ressort gemeenten worden afge-
scheiden tot kennelijk voor- of nadeel van een bepaalden
titularis, en zoo men nu al met gerustheid vertrouwt,
dat de Eegeering bij de bepaling der ressorten steeds
met.het algemeen belang alleen zal te rade gaan, zou
haar toch allicht in elk geval, waarin zij van hare
bevoegdheid tot ressortsbepaling en dus ook tot
ressortswijziging gebruik maakte, het verwijt treffen
van individueele belangen te hebben Avillen dienen."
Niemand zal verwachten dat dezelfde commissie,
die in haar rapport de vaststelhng der ressorten bij
algemeenen maatregel van bestuur zoo sterk afkeurt,
in datzelfde rapport de aanwijzing van de ressorten
voor de toekomst opdraagt aan den Koning bij alge-
meenen maatregel van bestuur. Zoowel bij de vast-
stelling der ressorten van nieuwe standplaatsen, als
bij het bijvoegen van gemeenten bij vastgestelde res-
sorten en bij het veranderen van ressorten gedurende
het vaceeren eener standplaats, zal de Regeering door
geene wettelijke bepaling gebonden zijn en wegens
eene al of niet schijnbare bevoor- of benadeeling alleen
verantwoordelijk zijn aan de Staten-Generaal en de
publieke opinie.
De staat, waarbij die ressorten vastgesteld worden,
zou bij eventueele aanneming der wet zonder eenigen
twijfel tot vele klachten aanleiding geven; de verzoek-
schriften van notarissen tot bijvoeging van gemeenten
bij de aangewezen ressorten zouden vele zijn. Dat
een minister, zelfs de onpartijdigste, in die vele ge-
vallen niet enkele malen zou falen, kunnen wij niet
aannemen. Hoe spoedig toch zal een notaris meenen
45
benadeeld te worden, wanneer, nadat het ressort reeds
jaren is vastgesteld, een ambtgenoot de bevoegdheid
wordt gegeven om in een tot zijn ressort beboerende
gemeente te instrumenteeren. En hoe dikwijls zal er
geen schijn van bevoordeeling in deze uitbreiding van
een bij de wet aangewezen ambtskring te vinden zijn!
Ook gaf deze staat tot de aanvoering van andere
bezwaren aanleiding. Yerschillende notarissen, in wier
ressort de hoofdplaats van het kanton niet is opge-
nomen, zullen hun ambtsbediening aldaar niet kunnen
uitoefenen, en indien bij boedelscheidingen minderja-
rigen betrokken zijn, in alle gevallen, waarin art. 1117
B. W. moet worden toegepast, zouden die notarissen
onbevoegd zijn zoodanige akte te verlijden. Wel
geloof ik met den heer Sannes dat de kantonrechter
ook naar de thans geldende wetsbepalingen verplicht
is op verzoek van partijen zich buiten de hoofdplaats
van het \'kanton te begeven; dit kan echter voor den
kantonrechter zeer bezwarend en voor partijen zeer
kostbaar zijn De heer Sannes in Recht en Wet
t. a. p. betwijfelt dit laatste en vraagt wat duurder
zal zijn, dat een kantonrechter reist dan wel een
heele familie en een notaris. In vele gevallen meenen
wij dat de reis en verblijfkosten van den kanton-
rechter hooger zullen zijn, vooral wanneer partijen
in verschillende gemeenten wonen en zich dus toch
moeten verplaatsen.
In de aangehaalde memorie van toelichting lezen
wij: „Daardoor zouden vele notarissen verhinderd
worden boedelscheidingen, waarbij minderjarige belang-
1) Recht en Wet, deel 39, jaargang 1887.
2) Memorie van Toelichting, zitting 1886—1887.
-ocr page 58-46
hebbenden zijn, tot stand te brengen, tenzij de kan-
tonrechter verphcht werd zich naar de plaats te
begeven waar de notaris hem roept...." De Regeering
schijnt dus te meenen dat die verplichting voor den
kantonrechter niet bestaat volgens het tegenwoordige
recht. Art. 1120 B. W. echter eischt dat de boedel-
scheidingen bedoeld in art. 1117 worden verleden in
tegenwoordigheid en onder goedkeuring van den kan-
tonrechter en de wetgever kan niet bedoeld hebben
om aan personen, die zich wegens ziekte of andere
redenen niet kunnen verplaatsen, de bevoegdheid te
ontnemen in dergelijke boedelscheidingen persoonlijk
mede te werken. Ook de woorden van dit artikel
verzetten zich niet tegen de meening, dat de kanton-
rechter verplicht zal zijn zich naar het kantoor van :
den notaris of de woning van partijen te begeven,
wanneer de notaris zich tengevolge van een wetsbe-
paling onbevoegd moet verklaren in de hoofdplaats
van het kanton zijne ambtsbediening uit te oefenen.
Af te keuren in het publiek belang is het, dat in
sommige ressorten slechts twee of drie notarissen mogen ~
instrumenteeren: \'t is wenschelijk dat het publiek
een ruime keuze heeft. Die wenschelijkheid werd ook >
in 1842 erkend, toen in overweging werd gegeven
het kanton, waarin de standplaats gelegen was, als
ressort aan den notaris aan te wijzen. Wij lezen in
de memorie van toelichting op het gewijzigd ontwerp
1842: „Het groote belang, hetwelk er voor de inge-
zetenen in gelegen is, om de meest mogelijke ruimte
in de keuze van den persoon te hebben, aan welken
zij hun vertrouwen zullen kunnen schenken, zou
geheel vervallen, indien gevolg werd gegeven aan het
47
in sommige afdeelingen aangegeven denl^beeld, om
den werkkring der notarissen te beperken tot het
kanton, waarin hunne standplaats zal zijn gevestigd,
vermits dan de keuze der ingezetenen op het platte
land tot twee of drie, en zelfs in sommige steden en
hoofdplaatsen tot een zeer gering getal zou worden
beperkt."
Door dit ontwerp worden de rechten van verschil-
lende notarissen belangrijk miskend en de rechtsregelen
van het transitoire recht ter zijde gesteld. Art. 119
(gewijzigd ontwerp) bepaalt, dat de notarissen, vóór
het in werking treden dezer wet aangesteld, hun ambt
behouden op de standplaats bij de besluiten hunner
benoemingen aangewezen en dat art. 3 al. 1 dezer
wet op hen toepasselijk zal zijn. De notaris die tot
heden zijne ambtsbediening uitoefende over de geheele
uitgestrektheid van een arrondissement, zal dien ambts-
kring plotseling zien beperkt tot enkele gemeenten,
waaronder er zich zullen bevinden, waar hij zijne
functiën nooit heeft uitgeoefend. Daarentegen zullen
vele gemeenten, waarin de notaris zijne diensten mocht
praesteeren, niet meer tot zijn ressort behooren.
Volgens de door de ontwerpers overgelegde tabel
worden enkele ressorten doorsneden door een onzer
groote rivieren en ook den heeren ontwerpers zal het
niet onbekend zijn, dat het oversteken van de Waal
of de Maas bv. bij hoogen waterstand niet tot de
aangename uitstapjes behoort. En daar dat oversteken
altijd met tijdverlies en moeielijkheden gepaard gaat,
zal de notaris, die in zulk een ressort zijn standplaats
heeft, zijn ambtskring aanmerkelijk zien ingekrompen.
De billijkheid eischt dan ook dat een overgangsbe-
-ocr page 60-48
paling de in functie zijnde notarissen bevoegd
verklaart bij voortduring te, instrumenteeren in de
geheele uitgestrektheid van het arrondissement,
waarin hunne standplaats gevestigd is. Beide bezwaren
tegen het stelsel Sannes worden ook erkend door de
Regeering. „Tegen het ressorten-stelsel zooals het in
het herziene ontwerp-Sannes is geregeld, bestaan echter
veel grooter bezwaren, op drie waarvan de Regeering
de aandacht wil vestigen zouden de rechten der
onder de wet van 1842 voor hun leven aangestelde
notarissen worden verkort, daar hun ambtskring
aanmerkelijk zou worden ingekrompen. Yoor al die
notarissen zouden dus billijkheidshalve uitzonderings-
bepalingen moeten worden in het leven geroepen.
Men zal hun de bevoegheid moeten toekennen hunne
ambtsbetrekking te blijven uitoefenen in den geheelen
omtrek van het arrondissement, waarin hunne stand-
plaats is gevestigd, maar daardoor zal ten opzichte
van de plaatselijke bevoegdheid der thans in functie
zijnde en der later te benoemen notarissen eene
onderscheiding ontstaan, die bedenkelijk is, omdat
daarvan de authenticiteit der door hen verleden acten
afhankelijk is" De heer Th. van Uye Pieterse is
van meening dat er groot verschil zal zijn tusschen
die twee categorieën van notarissen, waardoor ver-
warring zal ontstaan, welke tot overwegende bezwaren
aanleiding zal kunnen geven.
Deze ongelijke toestand zal het opmaken van on-
derhandsche akten bevorderen. De notaris toch, die
1) Memorie vau Toeliclitiiifr, zitting 1886—1887.
2) Bedenkingen tegen het ontwerp van wet regelende het notarisambt.
1883.
49
vroeger in eene gemeente mocht inistrmnenteeren,
wellje door de nieuwe wet buiten zijn ressort gesloten
is, zal dikwijls er toe overgaan een onderhandsche
akte op te maken, wanneer zijn raad door zijne vroegere
cliënten wordt ingeroepen, welke tot het opmaken
van een akte aanleiding geeft. Ook zal die toestand,
meent de heer Wattel het zoogenaamd werken
voor gemeenschappelijke rekening in de hand werken.
„Het komt mij voor, zegt de heer Wattel dat deze
wijze van handelen, waarbij dan de acte komt in het
protocol van den notaris, die niet de notaris van
partijen is, als het ware regel zal worden, een regel
die geen practicus gewenscht of aanbevelenswaardig
zal noemen."
Artikel 7 al. 1 van het ontwerp Sannes en van
het gewijzigd ontwerp Sannes is van denzelfden inhoud
en strekking als al. 1 van het nu geldende art. 7.
De beide ontwerpen voegen er echter een nieuwe
ahnea aan toe, waarbij de notaris verplicht wordt in
de gevallen bedoeld bij artt. 984 en 989 B. W. ambts-
halve de daar voorgeschreven aanbieding te doen.
De bijvoeging wordt in de Memorie van Toelichting
op het ontwerp Sannes verdedigd, met deze. woorden:
„De opening van het testament is namelijk niet
verzekerd.
„Sommigen meenen, dat een notaris, die een geslo-
ten olographisch of een geheim testament onder zich
heeft, niet verplicht is het anders dan op verzoek en
tégen voorafgaande betaling zijner kosten ter opening
aan te bieden.
1) II. M. J. Wattel t. a. p.
-ocr page 62-50
„Deze solutie is zeer tegen het algemeen belang,
omdat in den regel de erfgenaam ab intestato de
opening niet zal vragen en de belanghebbende 1"
soms niet weet dat hij belanghebbende is, en zijn
belang niet bewijzen kan. Het testament zoude bij
deze opvatting ongeopend blijven. Aan dat gevaar
maakt het voorgestelde tweede lid een einde.
„De beslissing is naar het oordeel die, welke het
burgerlijk recht vordert, maar niet met zooveel
woorden uitspreekt. De artt. 984 en 989 B. W.
zeggen, dat de uiterste wil ter opening zal of
moet worden aangeboden, en nu zal dit wel steeds
(in art. 989 B. W. is het aitgesproken, in art. 984
echter niet) moeten geschieden door den notaris,
ook naar het in het tegenwoordige ontwerp aange-
nomen stelsel, dat de notaris de acten moet bewaren
en niet mag afgeven dan in de gevallen bij de wet
voorzien. Zonder uitdrukkelijke bepaling echter blijft
de vraag bestaan P of de opening moet plaats
vinden op verzoek en 2^ of de notaris verplicht
is zonder voorschot of zekerheid omtrent de betahng
der kosten de opening te laten doen.
„De groote algemeene belangen, die bij de oplossing
der vraag betrokken zijn, wettigen het aanvullings-
voorstel, dat in het kader van het ontwerp valt."
De twijfel van sommigen of de notaris alleen op
verzoek verplicht is die aanbieding te doen, kunnen
wij met de duidelijke woorden der wet niet aannemen;
uit de artt. 984 en 989 blijkt onzes inziens afdoende,
dat de wetgever ambtshalve aanbieding gewild heeft,
en de notaris hiertoe verplicht is zonder voorschot of
zekerheid omtrent de betahng der kosten te kunnen
■ >
vorderen. In anderen zin besliste de rechtbank te
Deventer bij vonnis van 5 December 1860, en de
Hoogè Raad bij arrest van 29 October 1863.
„De aanvallen, aldus vangt de Memorie van Toe-
lichting op het ontwerp Sannes aan, die de thans
vigeerende wet op het notaris-ambt sedert een veer-
tigtal jaren te verduren heeft gehad, zijn ontelbaar.
Zeldzaam algemeen is de overtuiging, dat zij in menig
opzicht en op zeer voorname punten veel te wenschen
overlaat."
Hetzelfde zou gezegd kunnen worden zoowel van
het ontwerp als van het gewijzigde ontwerp Sannes
(natuurlijk met inachtneming van het verschil van
tijd), vooral wat betreft het ontworpen ressorten-stelsel.
Verschillende stelsels zijn zoowel vóór als na het
vaststellen van het ontwerp Sannes aanbevolen. Onder
de velen vindt de zoogenaamde unificatie der ressorten
meer en meer verdedigers. Dit stelsel beoogt vrijwel
het tegendeel van het door den heer Sannes voorge-
stelde, het wil namenlijk aan den notaris de bevoegd-
heid geven om in het geheele Rijk zijne functie uit
te oefenen. Een warm voorstander vindt dit stelsel
in Mr. H. Wiegman ook de heer H. M. J. Wattel
en anderen zouden gaarne den notarissen de bevoegd-
heid geven om over het geheele Rijk te instrumenteeren.
Reeds in een request van eenige notarissen in het
arrondissement Hoorn in 1842 aan de Tweede Kamer
der Staten-(xeneraal lezen wij: „Met opzigt tot het
daarbij behandelde, ware het welligt verkieslijker, om
vast te stellen, dat ieder Nederlandsch Notaris, waar
1) H, Wiegman. De plaatselylie bovoogdhcid van den notaj-is. Amsterdam 1884.
2) Roclit en Wot dl. 37,\' jaargang- 1885.
-ocr page 64-■ >
ook residerende, over de geheele uitgestrektheid van
het Rijk zal mogen instrumenteeren"
In 1878 diende de heer C. M. Breda, notaris te Ois-
terwijk aan den minister van justitie een request in,
waarin hij de bezwaren tegen den tegenwoordigen
toestand uiteenzette en in overweging gaf de notaris-
sen hunne ambtsbediening te laten uitoefenen in het
geheele Rijk. De minister van justitie, de heer Smidt,
was niet met het denkbeeld ingenomen, omdat den
notaris zijn ressort moet worden aangewezen, waar
het publiek weet steeds notarieele hulp te kunnen
vinden; bovendien vreesde Z.Ex. dat de notaris dikwijls
van zijn standplaats verwijderd zou zijn, waardoor
groot ongerief voor het publiek zou kunnen ontstaan.
Hierbij wordt opgemerkt dat voor het eerste wordt
gewaakt door den notaris een standplaats aan te wijzen^
terwijl ten opzichte van het tweede bezwaar de onder-
vinding leert, dat de ambtskring van den notaris zich
gewoonlijk niet verder uitstrekt dan op eenige uren
afstand van zijn standplaats. Aan het uitoefenen
van practijk op verwijderde plaatsen blijven altijd
groote moeielijkheden verbonden: onbekendheid met
de plaatselijke gebruiken, het opmaken van boedelbe-
schrijvingen, herhaalde besprekingen met partijen bij
boedelverdeelingen enz.
„Hierbij komt nog, schrijft Mr. Wiegman t. a. p.
dat men alleen in bijzondere gevallen er toe zal over-
gaan eenen notaris van verre te laten overkomen,
omdat men, buiten en behalve het salaris van den
notaris, ongaarne de reis- en verblijfkosten zal betalen.
1) Van den Honert, n. blz. 336.
-ocr page 65-■ >
wanneer men van het ministerie van eenen naastbij-
zijnden notaris gediend wil wezen." En in een request
door zeven notarissen uit het arrondissement Dordrecht
in 1842 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
ingediend, lezen wij: „Het ligt niet in den aard der
zaak, dat naar de ruime uitgestrektheid van de res-
sorten der notarissen, ook derzelver praktijk zich
uitbreidt; derzelver relatiën strekken zich hoogst
zeldzaam en alleen voor een bijzonder en gewichtig
geval, ver uit; het uitoefenen dezer praktijk op verren
afstand, is voor de belanghebbenden zeer kostbaar;
zelfs op eenen maar eenigszins verwijderden afstand,
wordt zeldzaam door de notarissen eenige praktijk
uitgeoefend."
Met een enkel woord wordt het stelsel in de Memorie
van Toelichting op het ontwerp-Sannes vermeld en
afgekeurd. „De door enkelen voorgestelde regeling
om den notaris vrij te laten akten op te maken door
het geheele Rijk, schijnt der Regeering niet wenschelijk
met het oog op het gevaar, dat er voor de authen-
ticiteit zoude ontstaan."
Welk gevaar er voor de authenticiteit zoude ontstaan
bij opheffing der ressorten, is velen -) niet duidelijk.
De heer Wattel meent een reden voor dat gevaar
ontdekt te hebben, welke in het stelsel van den heer
Sannes recht van bestaan had. „In het ontwerp, zoo
lezen wij, komen namelijk eenige gevaUen voor, waarin
de notarieele akten kracht van authentiek geschrift
1) Van don Honert II.
2) Mr. H. Wiegman t. a. p.
Mr. A. J. B. Rylio. Thomis 1885 2do stuk.
3) H. W. J. Wattel. Recht en Wet dl. 37, jaargang 1855.
-ocr page 66-■ >
missen, en daaronder is liet geval opgenoemd dat de
notaris niet is bijgestaan door twee bevoegde getuigen.
Nu meende de ontwerper zeker dat de notaris, eene
akte verlijdende op eene plaats waar hij vreemdeling
is, wel eens gevaar zou kunnen loopen om te instru-
menteeren met twee getuigen, wier bevoegdheid bij
hem vaststaat en die toch inderdaad niet bevoegd
zijn. Men mag niet vergeten, voegt de schrijver er
bij, dat het verlijden van akten op zeer verre afstan-
den van de standplaats ook bij algeheele vrijheid steeds
tot de uitzonderingen zal blijven behooren, terwijl dit
verlijden dan nog wel niet zal plaats hebben op ver-
zoek van geheel vreemde personen. Er zou dus voor
misleiding en bedrog, en deze gevallen toch zouden
zich moeten voordoen, al zeer weinig te vreezen zijn."
Het heeft zeker verwondering verwekt, dat in de
memorie van Toelichting op het Regeerings-ontwerp i)
dit stelsel zelfs niet genoemd is, terwijl dat van het
vrije notariaat en dat waarbij de notaris tot bezoldigd
Rijksambtenaar zou worden gemaakt, eene, hoewel
slechts korte, bespreking waardig werden gekeurd.
Dat de Regeering misschien geen ernstige argumenten
heeft gevonden om het te bestrijden, is zeker geen
reden om het stilzwijgend voorbij te gaan. Ernstige
bestrijders heeft de opheffing der ressorten dan ook
niet gevonden, daar de unificatie zeer zekef vele
bezwaren, tegen het bestaande stelsel en dat van den
heer Sannes geopperd, uit den weg ruimt. De moeielijk-
heden voortspruitende uit de aanwijzing der gemeenten,
in welke de notaris zijne ambtsbediening mag uitoefe-
1] Zitting 1886-1887-86.
-ocr page 67-■ >
nen, alsmede de vraag of aanwijzing bij algemeenen
maatregel van bestuur geschikter is dan die bij de
wet doen zich hier niet voor. Qeen benadeeling van
in functie zijnde titularissen door hen onbevoegd te
verklaren te instrumenteeren in een plaats, waar zij
tot heden bevoegd waren! G-een beperking van het
publiek in de keuze van den notaris! G-een mogelijk-
heid meer dat zich zulke ongezonde toestanden kunnen
voordoen, als die wijlen notaris Broekman vermeld
heeft. Kwesties, voortvloeiende uit de artt. 1117 en
989 B. W., vervallen door de opheffing der plaatselijke
ambtskringen evenzeer, terwijl de onderhandsche vorm
voor akten niet wordt aangemoedigd.
Het bezwaar opgeworpen zoowel tegen het bestaande
ressorten-stelsel als tegen dat van den heer Sannes, zal
ook hier blijven bestaan; de praktijk-jacht zal alleen
volkomen gefnuikt kunnen worden door den notaris
tot Rijksambtenaar te maken. Bij de andere stelsels
zal het kwaad altijd blijven bestaan.
Niet dat wij den notaris in een ressort de alleen-
heerschappij zouden willen geven of dat wij geen
concurrentie willen, maar wij keuren af dat sommige
notarissen geen middelen ontzien om zich praktijk te
verschaffen, dat zij heimelijk of openlijk „onder de
markt" hunne diensten praesteeren, en zich een
„monster-kantoor" willen verschaffen, indachtig aan
het spreekwoord: „vele kleintjes maken een groot."
Een middel tot bestrijding van dit lavaad meenden
wij te vinden in verbetering van het gehalte der
notarissen. „Ook de Regeering," meent de heer Wattel
kan zeer veel doen, om te lievorderen dat in \'t alge-
meen het arbeidsveld der notarissen worde uitgebreid.
■ >
Zij bestrijcle door doeltreffende maatregelen dien
kanker van sommige volksklassen, ja dikwijls van
geheele streken: de zaakwaarnemerij. Zij bevordere
als een eisch der beschaving en der nieuwe maat-
schappelijke toestanden, de uitbreiding van het stelsel
der authentieke akte."
Ook zal strenge tarifieering van het salaris en
strenge straf (schorsing) bij het overschrijden van het
tarief, doch in casu vooral in geval van dienst-praes-
tatie beneden het tarief, er veel toe bijbrengen, dat
een notaris aan zijn collega de praktijk niet meer
ontfutselt.
Behalve een „scherpere" concurrentie, vreezen wij
dat het stelsel een nadeel zal veroorzaken, dat de
notarissen op het platteland niet gering zullen schatten.
Meer en meer verdwijnen de kleine grondbezitters
en gaat de eigendom van ongebouwde eigendommen in
handen van groote grondeigenaren over, die zich in
de groote plaatsen vestigen of daar hun verblijf reeds
hebben. Een notaris van de plaats van hun inwoning
is hun raadsman, hij verleent zijn ministerie wanneer
zulks door de famihe verlangd wordt, en hij zal dus
ook koopen en verkoopen goederen, die elders
gelegen zijn, of daarvan geregeld de jaarlijksche ver-
pachtingen houden. Hierdoor zal de notaris op het
platteland zeer benadeeld worden, vooral wanneer men
nagaat dat zulke verkoopingen en verpachtingen voor
hem de grootste bron zijner inkomsten vormen.
Reeds in 1842 werd hierop gewezen door een request-)
van eenige notarissen in het arrondissement \'s-Herto-
1] Recht 011 Wet cll. 37 jaargang 1885.
2] van den Honert II.
-ocr page 69-■ >
genbosch, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
ingediend. „Dat om hieromtrent eenigszins te doen
blijken en te doen zien hoe zeer de notarissen, resi-
deerende in de hoofdplaatsen, bevoorrecht zijn, en de
Kantons-Notarissen vooral in de nabijheid dier steden
benadeeld worden, UEd. Mog. gelieven naar waarheid
te vernemen, dat bijna alle de onroerende goederen
in de gemeenten, waar de eerste en derde adressant
resideren, aan de stad \'s-Hertogenbosch gelegen (zooals
bijna door het geheele Rijk in den omtrek der steden
het geval is) van de ingezetenen dier hoofdstad zijn,
en voor die des tweeden adressants voor een groot
gedeelte, terwijl de gemeente Bmpel ook omtrent
geheel te \'s-Hertogenbosch te huis hoort, tengevolge
dat de Stads-Notarissen in de laatste zes jaren voor
meer dan /" 150,000 aan vaste goederen onder de
gemeente van den eersten adressant en voor vele
duizenden onder die van den tweeden en derden
adressant verkocht hebben, behalve de vele verkoo-
pingen, vooral van hout en roerende goederen en de
verpachtingen van hooilanden gelegen om de stad
en langs de Maas, meestal aan familiën te \'s-Her-
togenbosch wonende, toebehoorende; en den Kan-
tons-Notarissen (sc. de notarissen op het platteland)
slechts overblijven verkoopingen en verpachtingen
van goederen, den ingezetenen der plaatsen toe-
behoorende, waardoor velen slechts geringe praktijk
en een sober bestaan hebben." Deze schaduwzijde werd
1] Niet alleen in den omstreken dor steden doch ook in gemeenten ver-
der van de groote plaatsen verwijderd; lioe velen die in \'s-Gravenhage,
Amsterdam of andere groote plaatsen wonen, hebben liunne landerijen niet in
andere provinciën liggen.
■ >
reeds toen erkend, hoeveel te meer zal het zich kunnen
voordoen in dit stelsel, in aanmerking nemende de
achteruitgang van het grondbezit der plattelands-be-
volking.
Tegen de unificatie der ressorten zou men nog kunnen
aanvoeren de moeilijkheid om te weten of de overledene
een testament gemaakt heeft, en zoo ja, waar het zich
zal bevinden. De heer Mr. Rijke is van meening in Themis
t a. p., waar hij de mogelijkheid van een combinatie
van de aanbevolen stelsels uiteenzet, dat deze
moeilijkheden niet van veel gewicht zijn: „Slechts in
speciale gevallen om persoonlijke relatiën, om bekend-
heid met, vertrouwen in den notaris, zal men het
ministerie van een verwijderden notaris inroepen. Die
notaris zal aan den testateur bekend en die omstan-
digheid aan de bloedverwanten, erfgenamen of omgeving
van den overledene natuurlijk niet onbekend wezen.
De notaris zal hooren van den dood van zijn dient,
de omgeving van den overledene zal weten van de
verhouding, welke tusschen den notaris en den testateur
bestond, zal kennen den familie-notaris, weet misschien
zelfs, dat de overledene voor hem getesteerd heeft.
Zijn dat niet al middelen om eerder en gemakkelijker
te weten te komen dan thans, of en waar de overledene
uiterste wilsbeschikkingen gemaakt heeft?"
Het stelsel, dat nog verder afwijkt van hetstelsel-
Sannes dan het juist besprokene, heeft steeds een
ijverigen verdediger gevonden in den heer Oldenhuis
Gratama, lid v. d. Tweede kamer der Staten-Generaal
voor het kiesdistrict Assen. Volkomen vrijheid, waar-
door ieder, die aan eenige voorwaarden voldaan heeft,
zich vrij door het geheele land kan vestigen, wordt
■ >
niet gewensclit door den lieer Gratama, ten minste
niet volgens zijne woorden uitgesproken in de zitting
van 1872. Volkomen vrijheid wilde deze afgevaardigde
in 1869, toen hij in de zitting van 2 December sprak:
„Ik zou die (de wet van 1842) onder andere zoodanig
herzien wenschen, dat het aan ieder, na behoorlijk
onderzoek zijner bekwaamheden, wierd vrij gelaten
zich als notaris te vestigen, daar waar hij wil, onder
toezicht als thans." In de zittingen van 1871 en
1872 wordt deze volkomen vrijheid niet meer door
hem verlangd, toen hij zeide: „Ik heb inderdaad niets
meer bedoeld, dan omtrent de residentie en het aantal,
geheele vrijheid te hebben, ik wil alles behouden, de
examens enz." De aansteUing van Regeerinswege wil
de afgevaardigde uit Assen behouden; heeft een can-
didaat-notaris die aanstelling, waarvan de verkrijging
slechts een bloote formaliteit zou zijn, dan is hij vrij
zich te vestigen waar hij wil, en daarna van stand-
plaats te verwisselen zoo dikwijls hij verkiest.
Dit stelsel geeft aanleiding tot bezwaren van zulk
een overwegenden aard, dat de invoering van het
vrije notariaat in de eerste tijden niet zal verwezenlijkt
worden. In de memorie van Toehchting op het
ontwerp-Sannes lezen wij dan ook: „De Regeering
zou het beginsel der instelling van het notariaat
geheel miskennen, indien zij tot het verkrijgen eener
dergelijke regeling hare medewerking leende.
„Aan ieder, die het bewijs leverde zekere kennis te
hebben opgedaan, eene mate van vertrouwen toe te
kennen, die aan anderen op verre na niet Avordt gegeven,
van hen de zekerheid, de rust en de fortuin der familiën
dikwerf te doen afhangen, hem den volke aan te
■ >
wijzen als de persoon aan wien de hoogste mate
van geloofwaardigheid is toegekend, de Regeering
deinst daarvoor terug.
„Zij zou vreezen dat de malversatiën, welke in de
laatste jaren het vertrouwen in het notariaat ernstig
hebben geschokt, hand over hand zouden toenemen."
In de Memorie van Toelichting op het Regeerings-
ontwerp, zitting 1886 — 1887 lezen wij nog: „Daardoor
zou bovendien zulk een ontzettende inbreuk worden
gemaakt op het historisch karakter van het notariaat,
een inbreuk die, hoevele gebreken ook aan de tegen-
woordige regeling der instelling mogen kleven, zoo
weinig gerechtvaardigd zou zijn dat de Regeering over
de te zijde stelling van dat stelsel geen oogenblik
geaarzeld heeft."
Door het notariaat vrij te verklaren, zou het aantal
notarissen buitengewoon groot en de reeds bestaande
concurrentie nog scherper worden; bovendien zou het
gehalte der notarissen met het oog op de weinige
eischen, noodig tot het radicaal, om tot notaris
benoemd te kunnen worden, niet verbeteren. Een
en ander wordt breeder uiteengezet door wijlen
notaris Broekman, in Recht en Wet die er op
wijst dat het vertrouwen in den notaris en de geloof-
waardigheid en de authenticiteit van de door hem
verleden akte berust op de koninklijke benoeming en
het beperkte getal standplaatsen. Die koninklijke
benoeming verliest die beteekenis, welke zij tot nu
toe heeft om plaats te maken voor een examen.
Het aantal notarissen zal zeer sterk vermeerderen.
1) Recht en Wet, deel jaargang 1881.
-ocr page 73-■ >
daar liet getal aspiranten zonder eenige voorbereiden-
de studie zoo mogelijk nog grooter zal zijn dan thans,
niettegenstaande nu na het examen nog een tiental
jaren gewacht moet worden, voor dat de benoeming
volgt; bij het vrije notariaat zal de aspirant na het
examen en na de vervulhng van eenige formaliteiten
terstond de gewenschte betrekking kunnen bekleeden.
Reeds Dalloz t. a. p. erkende de bezwaren aan een
groot aantal notarissen, een noodzakelijk gevolg van
de vrijverklaring van het notariaat, verbonden. „Mais
à toutes les époques, la limitation du nombre a du
exister et une loi qui proclamerait l\'entière liberté
de la profession de notaire, aurait pour effet inévi-
table d\'altérer ou de détruire même la juste confiance,
qu\'on accorde à cette classe de fonctionnaires en y
appelant une foule avide de travail et de fortune,
qui, ne trouvant bientôt plus, dans leurs fonctions
de quoi suffire à leurs besoins, seraient forcés d\'y
ajouter d\'autres professions où viendraient échouer le
talent, la réputation et quelquefois l\'honneur. En
sorte que, dans la réalité, la limitation du nombre
des notaires constitue moins un privilège pour ceux
qui sont investis qu\'une garantie pour la société tout
entière."
Een groot bezwaar doet zich voor, wanneer een
notaris,, na eenige jaren in een gemeente gevestigd te
zijn geweest, naar een ander gedeelte des lands ver-
trekt. Neemt hij zijn protocol met zich, dat zal dit
een groot ongerief kunnen zijn voor zijne cliënten j
verhuist de notaris dikwijls, dan zullen er groote
moeielijkheden ontstaan om testamenten en andere
minuten terug te vinden.
■ >
De heer Gr. van Eek in zijn proefschrift „Het vrije
notariaat" vraagt na eene uiteenzetting van hetgeen
men er onder verstaat, in Hoofdstuk IV, of de aard
van het notaris-ambt is overeen te brengen met het
vrije notariaat en stelt de bezwaren daar tegen in
een helder licht. Het stelsel, dat hij daartegenover
aanprijst om n.1. den notaris door de kiezers voor de
gemeenteraden te doen verkiezen of door den gemeente-
raad uit drie door de kiezers voorgestelde candidaat.
notarissen eene keuze te laten doen, komt ons niet
aanlokkelijk voor en zou in de praktijk op eigenaardige
moeielijkheden stuiten: zijne afhankelijkheid zou te groot
zijn. De schrijver zelf schijnt in twijfel over het
aannemelijke daarvan, waar hij zegt, dat het „misschien
wenschelijk" is de benoeming van notarissen op die
wijze te doen geschieden.
Het stelsel dat het loezen van het notariaat aantast
en daarom waarschijnlijk weinig verdedigers heeft
gevonden, is het bezoldigd staatsambt, het procla-
meeren van den notaris tot Rijksambtenaar.
In de Memorie van Toelichting op het ontwerp
Sannes meenen de ontwerpers dat regeling in dezen
zin nog in de verre toekomst ligt.
In de Memorie van Toelichting op het laatste
Regeeringsontwerp meent de Regeering dit stelsel niet
tot grond van haar ontwerp te moeten nemen.
„Daargelaten," zoo lezen wij, „de flnancieele bezwaren
die de aanneming van dat stelsel voor de schatkist
zou hebben, een gevolg dat niet te licht mag geacht
worden, schijnt ook de vrees niet ongegrond, dat,
waar de op zich zelf niet ongeoorloofde prikkel der
1) utrecht J. do Kruijff 1880.
-ocr page 75-■ >
verdiensten bij den notaris zou ontbreken, het publiek
niet ten allen tijde zoo goed gediend zou zijn als
thans het geval is.
„Daarbij komt dat de notaris in de eerste plaats
werkzaam is ten dienste van het publiek, niet van
den Staat. Zelfs kan hij door den bijzonderen persoon
geroepen worden, om diens belangen tegenover die
van den Staat te behartigen."
Velen^) verwachten geen heil van dezen ommekeer in
het wezen van het notariaat; aan den notaris zijn zulke
eigenaardige functiën opgedragen, dat een Rijksambte-
naar deze naar de publieke opinie niet vervullen kan:
het publiek zal een Rijksambtenaar zijne familie- en
finantieele omstandigheden niet willen toevertrouwen.
Het gevolg zal zijn, dat zich overal zaakwaarnemers
zullen vestigen, bij wie het publiek eerst raad zal in-
winnen, en het algemeen belang zal dus niet gebaat
worden.
De lichtpunten van dit stelsel worden o. a. aange-
toond door den heer de Haan^). Door het opvoeren
der registratierechten van notarieele akten tot onge-
veer het beloop van den thans door het publiek betaald
wordenden prijs dier akten, meent\'hij de salarissen van
notarissen en candidaat-notarissen uit die meerdere
opbrengst te kunnen bestrijden.
De notaris zou twee kwaliteiten in zich vereenigen; hij
zou Rijksambtenaar worden en tevens blijven de rechts-
geleerde raadsman van partijen, ten einde de onbekend-
heid van partijen met de wet aan te vullen.
1) Mv. Rijke Tliemis 1884. H. M. J. Wattel, Debet en Ci\'eclit. Recht en
Wet, dl. as, jaargang 1881.
2) 0. L. A. de Haan. t. a. p.
-ocr page 76-■ >
Zeer zeker kan iemand twee hoedaniglieden in zicli
vereenigen; of echter het publiek een Rijksambtenaar
tot zijn vertrouwde zal maken, vreezen wij. En het
bezwaar verbonden aan de vaststelling der ressorten
zal, hoewel in mindere mate, blijven, hetzij men het
arrondissement als zoodanig behoudt, hetzij men in
deze het stelsel Sannes of eene andere indeeling aanneemt.
Zooals boven is aangestipt, vervalt hier de zoo zeer
gelaakte concurrentie.
De heer Mr. Rijke wenscht te . combineeren de
beide stelsels, welke in omvang van de plaatselijke
bevoegdheid tegenover elkander staan, terwijl hij
tevens een groot bezwaar, welk aan het tegenwoor-
dige stelsel kleeft, uit den weg ruimt.
Na op dat bezwaar tegen de tegenwoordige ressorten
gewezen en de voordeelen van de unificatie der res-
sorten aangeduid te hebben, lezen wij: „Men toont
voor enkele akten de wenschelijkheid aan, dat de
notaris de bevoegdheid hebbe die te verlijden over het
geheele Rijk en wil op grond daarvan die bevoegdheid
vindiceeren voor alle akten zonder onderscheid. Hierin
legt m. i. de fout, dat is de klip, waarop dit stelsel
gevaar loopt te stranden, dat is m. i. ook de reden
waarom de verschillende schrijvers, bewust of onbe-
wust, met zoo weinig ingenomenheid van dit stelsel
hebben kennisgenomen.
„Met het oog op sommige akten moge die bevoegd-
heid wenschelijk, ja zelfs voor het publiek, voor welks
belangen toch het notariaat is ingesteld, noodzakelijk
wezen, voor andere akten is de wenschelijkheid, veel-
min de noodzakelijkheid aangetoond, noch aan te
toonen. De fout der voorstanders van de unificatie
■ >
is dus daarin gelegen, dat zij generaliseeren, de uni-
ficatie toegepast willen zien op alle akten zonder
onderscheid daar, waar slechts specialisatie ver-
eischt wordt, maar specialisatie dan ook voldoende
is om het beoogde doel te bereiken. Niet toch voor
alle, maar slechts voor spéciale akten, bewijst men het
nut, de noodzakelijkheid der unificatie."
Die akten noemt de schrijver „vertrouwensakten,"
voor welke hij opheffing der ressorten wil; voor de
andere akten zou de tegenwoordige indeeling kunnen
blijven, of wel het stelsel Sannes kunnen worden
ingevoerd, met verandering van de tabel.
Zijn stelsel komt zeker aan vele moeielijkheden
tegemoet, doch zal evenals de bovenvermelde eenige be-
zwaren laten bestaan of soms nieuwe scheppen, zoo
is het ook hier.
De grenzen te trekken tusschen vertrouwens- en
niet-vertrouwensakten zal zeker tot moeielijkheden
aanleiding geven; de een zal een akte, waarbij een
vennootschap wordt opgericht, tot die rubriek brengen,
de ander niet; evenzoo een akte waarbij hypotheek
verleend wordt, en zoo meer.
Bovendien welk stelsel zal men aannemen voor de
niet-vertrouwensakten ? Bij het beantwoorden dezer
vraag zullen ook vele van de bij de verschillende syste-
men opgekomen moeielijkheden zich voordoen.
Na bespreking van\' de verschiUende stelsels zullen
de weinigen, die het doorlezen van dit proefschrift
der moeite waard achtten, misschien nog een ander
stelsel of minstens het aanbevelen van een der be-
sproken systemen verwacht hebben. Wij gelooven
echter dat zulks moet worden overgelaten aan mannen
■ >
van de praktijk, aan hen, die door jarenlange onder-
vinding en een rijpe ervaring vertrouwd zijn zoowel
met de voor- als de nadeelen van de bestaande res-
sorten, en die daardoor kunnen beoordeelen, hoe de
gebreken, welke daaraan kleven, weggenomen kunnen
.worden. De academische loopbaan alleen geeft ons
het recht niet, die taak op ons te nemen.
Wat ook het ressort van de wet der toekomst
moge zijn, dit is zeker, dat het bezwaar, door wijlen
notaris Broekman en de andere bovengenoemde schrij-
vers uiteengezet moet worden onderschept. Ook door
den notaris een bestaan te verzekeren en het gehalte
dier ambtenaren te verbeteren, teneinde hierdoor de
zgn. malversatiën te voorkomen, zal het publiek gebaat
worden.
STELLINGEN
-ocr page 80-.fi ,
A
......-
...... ...... . ..
""~
-ocr page 81-Het is den notaris verboden buiten zijn ressort
eene openbare verkooping te liouden, niettegenstaande
hij het proces-verbaal daar binnen opmaakt.
Een gesloten olographiscli testament moet, na
den dood des erflaters, worden aangeboden aan den
rechter van het kanton, waar de erfenis is open-
gevallen.
Het is wenschelijk het bezwaar, dat tengevolge
van de tegenwoordige notarieele ressorten voor de
grensbewoners van die ressorten bestaan kan, op
te heffen.
De man mag de roerende goederen zijner vrouw
zonder hare toestemming vervreemden en bezwaren.
■ >
De slotwoorden van art. 175 B. W. gelden ook
voor giften, erfstellingen of legaten vóór liet
huwelijk gedaan.
Testamentaire erfgenamen, die tevens legitima-
rissen zijn, dragen voor het geheele aandeel (zóó
echter dat hun wettelijk eifdeel onverkort blijft)
in de inkorting ten behoeve van andere legitimarissen.
De grootvader wordt legitimaris, indien de broe-
der van den erflater verwei\'pt.
Het recht van pontveer is niet vatbaar voor
hypotheek.
Jnre Ilomano heeft bij schenking onder opschor-
tende voorwaarde de vervalling der voorwaarde
geen terugwerkende kracht.
De arbitrage-clausule in akten van vennootschap
is af te keuren.
AVeigering van betaling is geen grond tot failliet-
verklaring.
■ >
De crediteuren van den failliet hebben geen recht
op de interessen verschenen gedurende liet faillisse-
ment.
Compensatie werkt ook van rechtswege ten aan-
zien van liquide schulden, eerst door het faillisse-
ment opeischbaar geworden.
Art. 4 No. 6 W. v. B. Rv. is niet toepasselijk, wan-
neer een erfgenaam zijn mede-ei\'fgenaam dagvaardt.
De bepaling in een pactmii de compromittendo,
dat eventueele geschillen aan een even aantal
arbiters ter berechting zullen worden opgedragen,
maakt het geheele pactmii nietig.
Omdat in den regel in onze kieswet de enkelvou-
dige kiesdistricten zijn ingevoerd, is verandering der
thans bestaande meervoudige districten wenschelijk.
In art. 5, No. 2 van de wet op het Nederlander-
schap wordt onder „verblijf" slechts verstaan het
feit van verblijf honden, niet woonplaats.
■ >
XYIIT.
Ten onrechte gaf de Hooge Raad bij arrest van
30 Juli 1861 aan de woorden „stem of meening"
van art. 47 gemeente-wet een enge interpretatie.
XIX.
Ook dan, wanneer de gemeenteraad besloten heeft
om in een tegen de gemeente gewezen vonnis te
berusten, komt den ingezetene de bevoegdheid van
art. 143 al. 3 der gemeente-wet toe.
XX.
Uit den inhoud van art. 180 W. v. Sr. volgt, dat
hoewel het woord „opzettelijk" daarin niet voorkomt,
voor het in dit artikel strafbaar gestelde misdrijf
oijzeb vereischt wordt.
XXI.
Art. 44, al. 2 der Jachtwet maakt geen uitzonde-
ring op het beginsel van art. 56 W. v. Sr.
XXII.
De dagvaarding, welke geen nadere tijdsbepaling
aangeeft dan „gedurende den voor den nachtrust be-
stemden tijd" voldoet niet aan art. 143 W. v. Sv.
Het tegenwoordig registratie-recht op eigendoms-
overgang van onroerende goederen verdient uit een
oeconomisch oogpunt afkeuring.
Blz.
Inleiding..................................... 1
HOOFDSTUK 1.
Het notarieel ressort volgens de wet van 25
Ventôse, jaar XI.......................... 3
HOOFDSTUK II.
Het notarieel ressort volgens de wet van 9 Juli
1842, Stbl. No. 20......................... 12
HOOFDSTUK HL
Het notarieel ressort de jure constituendo...... 36
Stellingen..................................... 69
-ocr page 86-Sf; ,
s
1 •
-ocr page 87- -ocr page 88-■ >
J ■ \'\' ■ -
■y
> V
1
i V.
- A-
V H.
( \'
! ,
/
■ ^ ■
I
„ ■ ^ \'
«ä
OF «
t "
i,ït
K