-ocr page 1- -ocr page 2-

A. qu.

192

-ocr page 3-
-ocr page 4-

-ocr page 5-

ONUITGEGEVEN OORKONDEN

BETKEOTENDE HET

ZEVENTUIGSRECHT

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

m

m

1295 3273

-ocr page 7-

ONUITGEGEVEN OORKONDEN

BETKEFrjSISDE HEÏ

ZEVENTUIGSRECHT

MET EEN INLEIDING

ROEFSCHR

TÏH VEBKKlJGlIiG VAK DEH GRAAD VAN

ottot iw il^

AAN DE J^1JKS-[JNIVERSITEIT TE pTRECHT

HA MACHTIGIKG VAN BEN KEOIOK-MAGKIFICUS

I)^. J. A. O. O U ü E M A N S

Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde

EN MEÏ TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DEE UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN DEE, BECHTSGELEEEDE FACULTEIT

TE VEKDIDIGEN

op Vrijdag 20 Juni 1890, dts namiddags te 3\'!2 uren

JAN GUALTHERUS CHRISÏIAAN JOOSTING

ÖEBOEEN TE PÜRMEEEIfl)

NIJMEGEN - H, C. A. THIEME — 1890

-ocr page 8-

-ïs:\'?:

■■ . ■ • V-\'^i. ■■ V\'^" V-I\'.

„■fL

il- . - \' -w-i-v\'^- r.iÄ?\'

cv ■

i-Mi.:\' ■ .. . ui...;..; .V J.»

-ocr page 9- -ocr page 10-
-ocr page 11-

Aan allen, die er naar streefden mijn verstand te ontwik-
kelen, in ruimer of in enger kring, mijn welgemeenden dank;
ook aan hen, die mij tot \'t opsporen van bronnen soms groote
voorkomendheid bewezen.

Vooral mijnen hartelijken dank aan U, Hooggeleerde Pols,
voor al de welwillendheid en hulpvaardigheid, die ik van U
mocht ondervinden, voor den goeden raad, dien Gij mii dikwijls
gaaft met betrekking tot dit proefschrift.

U, Hooggeleerde d\'Aulnis, mijn dank voor de bereidvaardig-
heid, waarmee G-ij op U naamt Uwe hulp te verleenen bij de
promotie, waarin mijn promotor, helaas, verhinderd was.

Vrienden en kennissen, hebt voorspoed !

-ocr page 12-

V\'

. - >

"\'\'\'■\'\'\'li^iiif

--mm

i-ï ■

■jiim^*}

.MS

à

-ocr page 13-

INLEIDING.

I.

ALGEMEENE OPMERKINGEN.

-ocr page 14-

\' ■ ■ :

-\'^\'i\'K >7\' ^ \'

■■ ■ ■ -■ -i\'\' ■ ; V-- Mi\'-.\'

•v , r \'

-ocr page 15-

Onder de vele merkwaardige rechtsinstellingen, die
zich eeuwen lang in stand gehouden hebben, en lang-
zamerhand in een tijdperk van versteening geraakten,
zoodat men groote moeite heeft, om den rationeelen
grond, waaraan zij hun ontstaan te danken hebben,
weder op te sporen en aan te wijzen, bekleedt voor-
zeker een voorname plaats de procedure bij zeventuig,
eene insteUing, die in enkele deelen van ons vaderland,
zelfs onder de republiek nog in werking was.

Wanneer er geschil was, wie eigenaar was van een
stuk land, wat in een boedel behoorde en wat niet,
wat de juiste grens was tusschen twee aangrenzende
grondeigendommen \'), enz. enz., werden de zeven naaste
buren (landen of drempelen) opgeroepen, om, ten over-
staan van schout en schepenen, te beshssen, wat in
dezen recht was.

Zeer zonderhng mag het heeten, hoe men in die tij-
den nog de beslissing van geschillen kon opdragen
aan personen, die dikwijls hoogst ongeschikt waren
om in zulk eene zaak vonnis te vellen; en al kende
men niet in alle zaken deze procedure, in menige, en
niet van de gemakkelijkste soort, kwam zy voor. Bo-

Zie uitvoeriger hierover pag. ix, noot 1.

-ocr page 16-

IV —

vendien werd vervulling van een massa zinledige for-
maliteiten geëischt, die, ja niet willekeurig waren vast-
gesteld om hem, die recht zocht, te kwellen en te hin-
deren, maar die toch door de vele veranderingen van
begrippen, ook met betrekking tot het recht, alle re-
den van bestaan verloren hadden, toen men er niet
meer in herkende \'t symbool van de handeling, die
zij moesten voorstellen. Men leze slechts de dingtalen,
die Van Santen\') mededeelt, en men zal verbaasd zijn,
hoe men nog in 1652 de inachtneming kon vorderen
van zoovele vormen, die, doordat men er niet meer
in zag, dat wat zij symbolisch voorstelden, een plaag
waren geworden voor hem, die ze in acht moest nemen.

En toch zijn die verouderde vormen merkwaardig,
omdat ze nog talrijke sporen bevatten van, en heen-
wijzen naar de begrippen, die de vroegere procedure
aldus deden ontstaan, waarin die later zinlooze vor-
men eene werkelijke beteekenis hadden, en omdat zij
zoodoende een hulpmiddel zijn om den oorsprong en
de wijze van ontwikkeling op te sporen, die, dankzij
onvolledige of minder juiste berichten, nog zeer in \'t
duister liggen.

Dat de procedure zeer oud is, moge blijken uit een
charter van 1275, waarin er reeds van gewag wordt

\') B. van Santen, Generale Privilegiën ende Hantvesten
van Kennemerlandt, 1652, pag. 198, 207, 208—214.

Bevattende de vrijstelling van de verplichting om als
zeven te worden opgeroepen, aan de abdis Van der Lee, ver-

-ocr page 17-

— V

gemaakt, terwijl het in \'t Kennemerlandrecht van 1292 \')
als eene oude gewoonte vermeid wordt. Bovendien is
\'t, door de nasporingen van de laatste tijden, aan-
gaande \'t oude duitsche en middeleeuwsche bewijsrecht,
en analoge instellingen, die wij elders aantreffen, vrij
zeker, dat deze procedure, zooals trouwens ook de
naam „momtuig" te kennen geeft, haar oorsprong heeft
in het oude bewijsrecht. De begrippen, die dit laatste
beheerscht hebben, hebben ook geleid tot \'t ontstaan
en de ontwikkeling der zeventuigsprocedure.

Hoewel in den laatsten tiid vele belangrijke stukken
aangaande het zeventuig, ook uit de Middeleeuwen zijn
uitgegeven (ik behoef slechts te herinneren aan de
Dingtalen van Waterland, de Westfriesche dingtalen,
enz.)\'), toch sluimeren er in onze archieven nog vele
onuitgegeven interessante stukken, die ons telkens
weder het beeld, dat door de pioniers ontworpen werd,
en dat langzamerhand duidelijker vormen aannam, meer
afronden, wanneer zij uit hunne schuilplaats aan \'t
hcht worden gebracht; er bestaan nog zoovele, die

leend door Floris V, Oorkondenboek II, 286. Later herhaaldelijk
bevestigd, Mieris LI, 239. Ryksarchief \'s Hage, Leeuwenhorst,
charter d.d. 27 Aug. 1435.

1) Van Santen, 1. 1. pag. 4.

2) Mr. J. A. Fruin. Oude Dingtalen van Waterla.nd in N.
Bijdr. 1877, pag. 827 vlg. Dezelfde, Westfriesche dingtalen in

Bijdr. 1878, pag. 39 vlg. Mr. M. S. Pols, Westfriesche stad-
rechten, in de Werken der Vereen, tot Uitg. der Bronnen van
het Oude Vaderl. Recht,
Ie Reeks N®. 7 passim; vooral 1, pag.
146-152, 163, 169-174 (Dingtalen).

-ocr page 18-

VI —

niet onbelangriji?e aanwijzingen geven betreffende de
vroegere procedure. Ze alle op te sporen, zou stellig
een paar jaar tijds vorderen, zoo al niet langer; en,
hoewel het nut van die volledigheid volstrekt niet mis-
kennende, zoo geloof ik toch, dat \'t uitgeven van enkele
zijn belang kan hebben. Misschien is zelfs eene vol-
ledige verhandehng over dit onderwerp ongeschikt om
het onderwerp van een proefschrift uit te maken, en
is die beter opgedragen aan hem, die „versatus" is
in ons oude recht, en dus juister ziet en beter op
analogieën en verschillen kan wijzen.

Uit de vele onuitgegeven bronnen voor \'t zeventuig
heb ik er een paar gekozen ter uitgave, die nog
onbekende bizonderheden aan \'t licht brengen en my
merkwaardig genoeg toeschenen om een uitgave te
rechtvaardigen:

V de Haarlemsche dingtalen Deze werd door my
gevonden in een handschrift op \'t stadsarchief te
Haarlem, B 664, in
12°, zeer duidelijk, met zwarte
letters geschreven, tot titel voerende op den perka-
menten omslag (\'t verdere is op papier): „TRecht vant
zeventuych, vant boeldunck, van delinge van lande,
ofte grontdehngen, ofte scharinge van lant, es allens,
etc." en lager: „Item dit boock behoo(r)t tue Cornehs
Aertssen van Maeslandt, procureur, wonende tot Haer-

Zie pag. 1 vlg.

-ocr page 19-

— VII

lern in Jtierusalem. — Betrout u schepper. — 1515.—
C. van Maeslandt. — 1515."

Het HS., ongefbheerd, bevat de volgende ding-
talen : TRecht vant boeldinck; TRecht vant zeven-
tuychen ; Het zwanotsrecht, het noottruf ofte voerboen
es alleens; TRecht van grontdehnge, ofte grontschey-
dinge, ofte delinghe, ofte roeyen, of palinge van lant,
es alleens; Vant panti\'echt; (2 pag. wit papier); Van
dagelycx recht; (16 pag. wit papier); Telcken, alst
recht gedaen es, enz.; Om een man te panden enz.
Dan volgen 6 pag. wit papier, en eindelijk op \'t laatste
folio eenige aanteekeningen, waarschijnlijk van een
procureur, aangaande te vorderen dagvaardingsonkosten
enz., en uit 1545, wie zevens zijn in 2 processen;
en ten slotte „In de loterien geleyt te Bergen up
Zoom" enz.

De dingtalen over \'t zeventuig, die ik hieraan ontleen,
zijn daarom vooral van belang, omdat zij van de reeds
uitgegevene nogal afwijken (men vergelijke slechts);
\'t meest komen ze overeen met de door Van Santen
medegedeelde, maar zijn van meer belang wegens haar
ouderdom, die hooger is dan van een der uitgegevene.
Uit \'t aanwezig zijn der notities achterin, maak ik op,
dat C.
V. M. voor eigen gebruik de dingtalen neer-
schreef, en ze ons dus doen weten, hoe in de eerste helft
der 16® eeuw te Haarlem \'t zeventuig gehanteerd werd.

2\'. Een zeventuigsvonnis van 5 Jan. 1337, op perka-
ment, zonder het zegel van den schout van Odijk; aan-

-ocr page 20-

VIII —

wezig op \'t Rijksarchief te Utrecht, Kapittel van St.
Jan, 275, 2\'\' Afd. \')

3®. Een zeventuigsvonnis van 21 Nov. 1390, op per-
kament, met \'t zegel van den schout aan den Ouden
Rijn, aanwezig op \'t Rijksarchief te Utrecht, Kapittel
van St. Pieter, 534.

4®. Een zeventuigsvonnis van 28 Nov. 1402, op per-
kament, met \'t zegel van den schout van Tienhoven,
aanwezig op \'t Rijksarchief te Utrecht, Kapittel van
St, Pieter, geïnsereerd in 1072.

5^ Een zeventuigsvonnis van 6 Sept. 1447, op
perkament met het zegel van den schout van Schalk-
wijk, aanwezig op \'t Rijksarchief te Utrecht, Kapittel
van St. Jan, 1034, 2® Afd.

6®. Een arrest van het hof van Holland, van ... Jan.
1447, met duidelijke letter, afgeschreven in de „Memo-
rialen ende Sententiën" A. de Wilde, f° 26—30 verso,
Rijksarchief, \'s Hage.

Nog zeer vele zeventuigsvonnissen en arresten vond ik,
doch, daar zij geene of eene weinig belangrijke bizonder-
heid vermeldden, bepaal ik mij tot deze bovengenoemde.

Zooals men zal zien, hebben zij alle betrekking

•) Zie pag. 13 vlg.

Zie pag. 16, 17.
ä) Zie pag. 18, 19.
■\') Zie pag. 20 vlg.
Zie pag. 25 vlg.

-ocr page 21-

--IX

op geschillen, onroerend goed betreffende; \'t zeventuig
werd echter, zooals ik straks reeds terloops zeide, in
verscheidene soorten van geschillen gehanteerd, welke
men echter zelden of niet opgenoemd vindt in één
keurboek, nooit in één keur. Partijen dan gingen „te
Gode ende te zevenen", tot hen „diet met recht
sculdich syn te weten":

1. wanneer er geschil was over grondeigendom,
\'t zij bebouwd, \'t zij onbebouwd.

2. wanneer de actio finium regundorum was ingesteld

3. ter aanwijzing van \'t land, waarover een noodweg

1) Zie de dingtalen en vonnissen hierachter, Pols 1. 1. I, 54-,
§ 33; 98, §
7; 118, § 11, en II H. 80, 81, 114, 126; H. n. k.
101; G. 29, 30; enz. enz. (vgl. I, pag. xi). Mieris I, 474, 478,
497, 617; II, 89, 239, enz. enz. Oorkondenboek 11, 286, 649,
650, 660 enz. enz. Van Limburg Brouwer, Boergoensche Char-
ters, ao 1446. Lams, Crommenye en Westzanen, pag. 3, 41
vlg., 65 enz. enz. Philips a Leydis, de Cura Reipublicae, 299,
301. J. A. Fruin 1.
1. R. Fruin, Over waarheid, kenning en
zeventuig In Bijdr. voor Vaderl. Gesch. en Oudheidk. S\'^e Reeks,
4\'3e deel. S. Muller, Rechtsbronnen van Utrecht, I, pag.
17.
Van Santen 1. 1., pag. 4, 31, 48 enz. enz. H. J. Noordewier,
Nederd. Rechtsoudh. 1853, pag. 57, 58 enz.
enz.

Rijksarchief \'s Hage; Memor. ende Sentent. bv. De Wilde A.,
Liij, verso — Lv enz. Lannoy B., f iv enz. Lannoy C"., f iv,
XIX enz. enz. Ibid. Memorialen T. 1445—1453, Gas. N. f\'^xxxv,
fo Lxxix—Lxxx. Privll. en Handv. Phil. v. Bourg. 1432 — 1466,
Gas K. Gharters: Leeuwenhorst, 27 Aug. 1320; Egmond, 10
Aug. 1394 enz. Rijksarchief Utrecht: Archief ten Dom. 5Dec.
1306, 24 Kov. 1405 enz. Cartul. St. Pieter P 160 verso, 161.
Stadsarchief Amsterdam: Keurboek A. f\'\' vii, Afschrift Char-
ter 22 Juni 1446 (zie ook in dorso) enz. enz.

M. S. Stadsarchief Haarlem, B. n°. 664. TRecht van gront-
delinge enz. Van Santen 1. 1. pag. 190, 196.

2

-ocr page 22-

X —

zou worden verleend, alsook over de al of niet recht-
matigheid van een noodweg. O

4. wanneer de kooper verzet doet tegen \'t uutleggen
van custen (onbetaalde kooppenningen), en „wilde sus-
tineren, dat het huys ofte lant beswaert soude wesen
met eenige lasten ofte accyen"

5. ter ontbinding van de (onder) huur, wanneer ge-
daagde, huurder van het land of erf, een gedeelte er-
van in onderhuur heeft uitgegeven %

6. ter aanwijzing van het land, waarop de dijk
gestoeld was

7. ter aanwijzing van den eigenaar van dat land

8. bij geschillen over \'t geen in eene nalatenschap
behoort, en geschillen, bij boedelscheiding gerezen, \'t
„heelen" en „deelen", \'t boeldinck

Rijksarch. \'s Hage, Charter Leeuwenhorst, 21 Juli 1438.
Rijksarch. Utrecht, Cartu]. St. Jan III f 336. G. J. Gönnet,
Cartul. van het Zylklooster te Haarlem, pag. 254.
Pols 1. 1. I, pag. cxcvii vlg. II, pag. 359 § 7.
M. S. Stadsarchief Haarlem, B. 664. Het zwanots recht, enz.
Mr. G. de Vries, Het dijks- en molenbestuur in Hollands
Noorderkwartier (Kon. Acad. v. Wet. 1876), pag. 303 enz.
Mr. M. Kolff, Historisch-staatsrechtelijk onderzoek over de dijk-
phchtigheid in Gelderland, proefschr. Utrecht (Tiel) 1870, pag.
73 vlg. Mieris IV, 152. R. Pruin I. 1., Gereformeerde Dyck-
rechten van Thielre- en Bommelreweerden, Arnh. 1683. Cap.
III art. XVII vlg.

De Vries 1. 1. pag. 310. Civil. Sent. 1521, n°. 125. Pols 1.1.,
H. n. k. 156,

®) M. S. Stadsarchief Haarlem, B. 664. TRecht vant boel-
dinck. Pols 1. 1. H. 141, H. n. k. 85 enz. Mr. C. C. N. Krom,
Oud-Nederlandsch Erfhuisrecht, Nijmegen, 1878, pag. 96 vlg.
Rijksarch. \'s Hage, Mem. ende Sentent. Lannoy, F. f 26 verso.

-ocr page 23-

— XI

9. bij het schatten van een pand in zake schuld-
vordering

10. tot het taxeeren van schade, als eischer „ghelt
op scaden winnen wil"

11. tot het „schouwen eenre coorwonde", en „die
wonde korich te kennen"

12. om uitspraak te doen over een anticht door
den graaf, wegens eene vrede-brake

Hoewel „zeventuig" de algemeene naam is, waardoor
de verklaring der naaste buren, en zelfs de geheele
procedure, waarin deze noodig geoordeeld werd, wordt
aangeduid, wordt die naam in engeren zin alleen ge-
bruikt, om er mee te kennen te geven het „geven en
heeren" van een akker of erf door de naastgelanden
waarop de hierachter geplaatste stukken ook betrek-
king hebben; en daarover zal ik verder spreken, ten
einde het onderwerp van mijn proefschrift te beperken.

Bepaalde grenzen te trekken, waar \'t zeventuig ge-
golden heeft, en waar niet, mag ik niet doen, wegens
gebrek aan voldoend bewijs; toch meen ik de volgende
gissing te mogen maken, dat \'t slechts voorkwam in
ons tegenwoordig Holland, op een enkele plaats in

Van Santen 1. 1. pag. 198.
-) Zoo ten minste in Grootebroek, zie Pols 1.1. I, pag. cc.
en G. 115. In andere plaatsen was het uitdrukkelijk uitgesloten
(b.v. Enkhuizen): ibidem. E. 95.

J. A. Eruin, Dingtalen van "Waterland, III, Van een coor-
wonde.
«) Mieris II, 735.

Zoo bv. ook in \'t meergemeld Haarlemsch Handschrift.

-ocr page 24-

XII —.

Friesland, in Utrecht, en in den Thieter- en Bomme-
lerwaard \'). Van andere plaatsen vond ik niet de
minste aanwijzing, terwijl bovendien Filips, in zijn
handvest van 22 November 1445 spreekt van „ze-
ventuygen, diemen
tot veel plaitsen In onsen lande van
hollant ende vrieslant gewoonlyc syn te plegen". Daar-
uit blijkt dus, dat de zeventuigsprocedure niet in Zee-
land, en zelfs in Holland en Friesland niet als algemeene
regel gold, hoewel ze in vele streken gehanteerd werd;
jammer helaas, dat men in vroegere dagen zoo roeke-
loos heeft omgesprongen met de oude documenten^
waardoor ons zoovele bronnen ontbreken.

Niet overal had ze denzelfden naam, al was de gewone,
m.eest voorkomende wel seventuychsrecht of seventuych.
Zoo sprak men van Swanoutstuig (in Kennemerland)

\') Hier misschien alleen in dijkzaken, vgl. Nijhoff, Gedenk-
waardigheden I, pag. 166. In dijkzaken kwam \'t ookinMegen
voor.

Rijksarchief \'s Hage. Memorialen T. 1445-1453. Gas N.
f» XXXV. V. L. Brouwer, Boerg. Chart. 1445. Dit handvest
werd wederom uitgegeven 9 Aug. 1446. Rijksarch. \'s Hage,.
ibid. f» Lxxix—LXXX; Privil. ende Hantvesten v. Phil. v.
Bourg. 1432—\'66 Gas. K). Dat van \'46 komt op verschillende
data zeer menigvuldig voor.

Van Santen 1. 1. pag. 198, 208. Haarl. M. S. Het zwanots-
recht enz. G. de Vries 1. 1. loc. cit. Mieris IV, pag. 160 § 2.
Versl. en Meded. der Vereen, tot uitg. enz. I, pag. 84. Wie
swadenooten zijn blijkt uit een Ampliatie voor den dorpe van
Aalsmeer, art. A^H, Nopende\'t bevisschen der Swetten : ,,Item,
alsoo mede klachten vallen op \'t visschen van de
Swetten
ofte Scheysloten
tusschen twee Buren, ofte Tngesetenen (als
huurders bv.) die seZ/s gftemeewz^\'McZe" (Van Santen, 1.1., p. 309).

-ocr page 25-

XIII —

Lanttuge (in Waterland) Lantsage (in Kennemer-
land) 2), Sevensage (in Oudewater) Roeyinghe (p
Monnikendam en Waterland) en van Kenninge (in
den Thieler- en Bommelerwaard) %

Men zij echter voorzichtig, en houde niet te spoedig
voor zeventuig, wat geheel iets anders is. Taalgebruik
toch en wetten waren op de verschiUende plaatsen
zoo weinig eenstemmig door het weinige verkeer, en
de daardoor ook minder gevoelde behoefte aan eenheid,
dat men zeer omzichtig dient te zijn, om niet, steu-
nende op eene ontdekking, hier gedaan, onder \'t zelfde
woord ook elders \'t zelfde te begrijpen.

Zoo vindt men herhaaldelijk gesproken van de
^^zeverC ®) (sevens, soevens) ter aanduiding van hen,

Keur van Waterland 1347 § 6. Mieris II, 735.
2) Mieris II, 239. Eijksarch., \'s Hage, Charters Leeuwenhorst,
27 Aug. 1435.

G-. E. van Kinschot, Oudewater, 1747. pag. 551.

J. A. Fruin, Dingt. v. Wat. Haarl. M. S., TRecht van

grontdelinge---- ofte roeyen. Keur v. Waterl., 1347 § 24.

V. Santen 1. 1. pag. 189.

Landrecht van den Tieler- en Bommelerwaard in 1316
door graaf Reynald I, den Strijdbare, vex\'nieuwd. NyhofF,
Gedenkwaardigheden L pag. 166. (zie ook noot 2). R. Fruin 1.1
«) Zie pag. 9, 13, 14, 16 enz. Rademaker, Kabinet van Holland
sche en Kleefsche Oudheden, III, pag. 178. Pols 1.1. passim. Mul
Ier 1. 1., loc. cit. J. A. Fruin Dingt. v. Waterland, V. Ryksarch
•"s Hage, Memor. ende Sentent. De Wilde A. f". xxvij vlg., fLiij
vlg. Rijksarch. Utrecht, Charters van den Dom 1® Afd. n°. 923 ;.
Cartul. [van de Commanderij v. St. Jan te Haarlem III (C 5.)
f» 386, 846; Cartul. St. Pieter P 160 verso. Arch. Haarlem,
Cartul. v. h. Zylklooster, 1 Juni 1484.

-ocr page 26-

XIV —

die bij procedures over land den „achtenden acker"
„beeren ende geven" en de naaste buren ■"\') waren
van \'t stuk land, waarover het proces werd gevoerd;
terwijl men elders van de „zeveti^^ vindt melding ge-
maakt, welke eenvoudig de schepenen van elders zijn,
en daarom dan ook als
,,gerichtslude\'^ hetitéid worden

Zoo moet men nu eens onder de „zeven huren" hen
verstaan, die in een proces bij zeventuig de „lantsage"
zeiden ; terwijl dan weer de
„zeven huren\'\'\'\' zij waren^
die met schout en azega het gericht vormden en
dus
huren niet die enge beteekenis van „naastgelanden"
heeft, maar men er onder moet begrijpen: „Landzaten,
ten platten lande wonende, welke het recht hadden
om met Schout en azing te recht te zitten, alsmede
om op de gemeene werven hunne buurstem te geven,
mits dat zij ook schot en bottingeïi betaalden en dus
noch Ridders noch Schildknapen waren"

Handvest van Filips I van 22 Nov. 1445, van 9 Aug. 1446
(z. b. pag. XII noot 2). Archief Amsterdam, Keurboek A. f". VII,
§ 15 al. 1; lade Z 8 n". 3. Pols, 1. 1. H. 114 enz.

Van Santen, 1.1. pag. 4, 31, 48 enz. Noordewier, 1.1. loc. cit.
J. A. Fruin, 1.1. ibidem. Pols, 1.1. passim. R. Pruin 1.1.

Pols, 1.1. II, H. 114, 126, 141. Hnk. 85, E. 119, enz. enz. I,
pag. 77 § 27 enz. Van Santen, 1.1. pag. 4, 31, 48, 188 enz. enz.
Riiksarch. \'s Hage, Memor. ende Sentent. De Wilde, A.. f^ xxvi,
vlg. Lannoy, B, f".
cxliiii, vlg., E. f. lxxvhii, verso.

") Rijksarch. Utrecht, Charters van den Dom, n°. 884, n". 916.

\') Rijksarch. \'s Hage, Charter Leeuwenhorst, 21 Juli 1438,
Rijksarch. Utrecht, Cartul. St. Jan. I, fMSQ verso-140, Hl
f. 360 verso. Ryksarch. \'s Hage, Charter Leeuwenhorst, 21 Juli
1438; Chart. Rhljnsburg, 1480—1498 passim.

\'■) Rademaker, 1.1. I; pag. 173, noot.

-ocr page 27-

INLEIDING.

II.

PROCEDURE BIJ ZEVENTUIG.

\') Zie hiervoor de Haarlemsche dingtalen, hierachter pag. 1
vlg. Pols 1. 1. loc. cit. (pag.
v, noot 2) J. A. Fruin, Dingt. v.
Waterland en Westfr., dingt. Van Santen 1. 1., pag. 208 vlg.
Vergelijk ook de hierachter opgenomen vonnissen.

-ocr page 28-

.....

r

i;

; \'V\'
-a

f^ïESrf- , . . > i»^ V\'.\'?\'* .. ■ ^ . V: ; - - ■ . .\'S:-,. .. - j^.-

1 ^^ f Î — ^V

. ..\'VA;

7- \'\' - \'

/

-ocr page 29-

DEN EERSTEN DAG.
Op de gemeene werf.

De gewone wijze om een proces bij zeventuig aan-
hangig te maken, was oudtijds de „anevanc"; zoo lezen
wij b.v. in het handvest van Ploris van 1292 aan
Kennemerland: „Als twee mannen twisten omme
anevanck van erven, soo mogen seven mannen, die
naest-leggen, geven dat erve...." Deze anevanc, aan-
vang, was eene „gerechtelijke inbezitneming van eene
zaak, waarvan men beweert eigenaar te zyn." De
bezitter doet daartegen verzet, en beweert, dat er een
„onrechte aenvanc\'\' is gedaan, en treedt dus in dit
geval als eischer op. Dan loopt dus het proces over
het al of niet rechtmatige van den aanvang, eigenlijk
eene bijzaak, waardoor echter de hoofdzaak facto be-
shst wordt. Zijdehngs werd het recht op de zaak aan
\'s rechters oordeel onderworpen, omdat \'t rechtmatige
of onrechtmatige van den anevanc daarvan afhing.

\') Pols 1.1. 11. G. 30, I pag. xcix.
Van Santen 1.1. pag. 4.

Dr. P. J. Blok, Een Hollandsche stad in de Middeleeuwen,
pag. 227.

-ocr page 30-

XVIII —

Men kon echter ook den bezetter eenvoudig dag-
vaarden, „\'tland aanspreken op de zeven," in welk
geval dus als eischer optrad hij, die \'tland niet bezit.
Zoo werd in den regel later het zeventuigsproces aan-
gevangen.

In beide gevallen echter gaan er vóór de dagvaar-
ding van hem, tegen wien men procedeeren wil, eenige
formahteiten vooraf. Eischer komt voor \'t gericht, en
vraagt van den schout een dag van rechten, om zijn
nooddruft te winnen op het land, waarop aanspraak
gemaakt wordt, waarheen de rechtszittingen voor dit
proces verder verplaatst worden.

DENZELFDEN (?) DAG.
Op het land, dat aangesproken wordt.

Hetzij men tegen een gemeenden „onrechte aen-
vanc" op wil komen, \'tzij men door \'t zeventuig zich
land wil toegewezen zien, dat een ander in bezit heeft,
steeds verschijnt men voor den rechter op \'t betwiste
land, zonder dagvaarding der andere partij, om, zooals
\'t heet „zijn noottroftte winnen." Na de gebruikelijke
woorden gesproken te hebben, waardoor zijne bevoegd-

Zie pag L

Van Santen\' 1.1. pag. 210. Pols 1.1. I, pag. 150.
Zie pag.
l vlg. xlii vlg.

-ocr page 31-

XIX —

heid als sprekende voor den eischer geconstateerd
wordt, dingt \'s eischers taalman, dat zijn cliënt, A.,
gestoord is in zijn recht door B., en nu van den rech-
ter eischt, dat deze aan B, een wete zal doen om A.\'s
klacht te hooren, en, zoo noodig, met hem op de
zeven te gaan. Voordat A. echter verder spreekt, zal
hij „eerst zijn noottruft winnen," d. w. z. hij moet
waar maken voor den rechter, dat hij maar niet zoo
ongemotiveerd tegen B. zal optreden, maar dat er,
naar zijne heilige overtuiging, alle redenen voor zijn.
Immers „simpele worden" van den eischer zijn niet
genoeg, hij moet zijn noottruft winnen „hy zyn eedt,"
dien de schout hem staven zal. \')

De vormen worden hem opgegeven: zijn eene (hnker?)
hand zal hij houden aan \'t erf, waarop hij aanspraak
maakt, en zijn andere (rechter?) hand met opgestoken
vinger ten hemel uitstrekken. Na verlof te hebben
bekomen, dit een en ander te doen, legt hij in die
lastige houding zijn eed af. Alsnu dingt de taalman,
of zijn cliënt oorlof heeft „zyn bant of te houden",
nl. van \'t land, zich weder op te richten enz. Schepenen
wijzen: „Jae"; en de plechtigheden van \'t noottroft
zijn achter den rug.

De taalman zegt: „Heer schout, heeft A. nu zijn
noottroft gewonnen, zooals \'t recht het eischt ?", waar-
op natuurlijk de schepenen bevestigend antwoorden.

Zie pag. 2.

Ibidem. Pols. 1.1. I, pag. 150.

-ocr page 32-

XX —

Nu A. aldus bewezen heeft, dat hij niet lichtvaardig
voor het gerecht gekomen is en de hulp des rechters
ingeroepen heeft, dingt hij bij monde van zijn taalman,
dat de schout verphcht is den ban te dingen, een
zeventuig te houden, aan houder (den verweerder) en
klager het recht te geven, dat hem toekomt (nl. om
hun klacht en antwoord voor te dragen), de verdere
phchten te vervullen, die naar aanleiding van dit pro-
ces op hem rusten of zullen rusten: B, dagvaarden,
de zevens op te roepen, wanneer dit noodig is, de
wedden te ontvangen, enz. enz. En dat wel „den
eenen dach voer, den anderen dach nae, totdat den
seventuych met rechte (naar den loop van het recht)
ofte anders (door bijlegging van den twist tusschen
partijen) gesleeten sal wesen"; zorgende, dat niets van
wat hij deed het zeventuig zou hinderen. \')

De schout laat den eischer borg stellen voor de
kosten en boeten, aan schout en zevenen te betalen,
en voor „partien", d. i. de zeventuigsboete, welke de
verliezende partij moet betalen.

Ibidem.

Zie pag. 2, 3. De zeventuigsboete beliep XLIII, XLII,
XXIV of XXIII schellingen, in Utrecht „achte ponden suarter
tornoyse"; verder moest de verliezer betalen de kosten van
dagvaarding, de vertering van het gerecht en der zevenen, een
daggeld der zevenen, en eindelijk den 7 hun landpenning terug-
geven. Zie Pols, l.L H. 81, 82. 115, Hnk. 98, 101, E. 119, G. .7.
enz. enz. Zie echter Van Santen, 1.1. pag. 227.

In appel bedroegen de kosten: voor denbailUu „ThienKen-
nemer ponden" de kosten van dagvaarding, enz., Van Santen,

-ocr page 33-

— XXI

Dan dingt hij den ban. Daartoe blijft hij eerst staan
ter plaatse op het land, waar hij de vierschaar zal
spannen, en zegt: „Oft goets tydts aen den dagh is,
dat ick den ban dinghen mach, den Affteh stoel be-
sitten, Houwer ende Klager rechten, den Heer syn
boeten winnen mach, ende ick die myne, soo die my
met Recht verschynen." Schepenen wyzen: „Jae."

De schout: „Soo dinge ick hier den ban..." enz. enz.
(vgl. Van Santen, 1. c. p. 208). ... „Ick vrage, of ick
den ban alsoo gedonghen heb, dat ick den Äfften stoel
besitten mach, Houwer ende Klagher rechten, den
Heer syn boeten winnen, ende ick die myne, oft
se my met Recht verschynen?"

Na toestemmend antwoord der schepenen, ook op
de vraag, of hij „metten vollen-banck van Schepenen"
rechten zal, en of hy op den dingstoel heeft plaats
genomen, naar \'t geen recht is, geeft de schout ge-
legenheid om de klacht in te brengen : „Heeft daer
yemandt aent recht te doen, die spreecke recht. Een-
mael, tweemael, derdemael, vierdemael." \')

Op die vraag treedt A.\'s taalman naar voren, vraagt
verlof met A., om recht te komen zoeken bij hem,
en voor A. te spreken. Nadat hij dit verkregen heeft,
en A. wederom beloofd heeft te zullen „lyden an syn

1.1. pag. 278; voor het hof volgens taxatie, zoo bv. eens 7 pon-
den 17 schellingen (de eisch was 29 pond 10 sch.). Rijksarch.
\'s Hage, Memor. ende Sentent. Lannoy, C. f 4 verso.

Dingt, van Waterland V. Hoe dikwijls de schout de
rechtzoekenden opriep eWers blijkt niet,

-ocr page 34-

XXII —

worden", d. w. z. aansprakelijk te blijven voor \'t geen er
van komen mocht, door ze voor waar te erkennen, brengt
de taalman den eisch uit en dingt, dat B. zal
bekennen
of ontkennen. Bekent hij, dan is alles in orde en valt
\'t vonnis terstond ten gunste van A.; ontkent hij daar-
entegen, dan wil A. wagen, „zyn ban ende boete ende
hoge wedde." Hij concludeert, dat\' B. verplicht zal
wezen in \'t laatste geval een tegenwed aan te bieden,
en dan is \'teen vol zeventuig. De eisch wordt slechts
met een paar woorden vermeld, met belofte dien nader
toe te hebten: „In tyden ende wylen alst noot es"
nl. in tegenwoordigheid van B. en van de zevens,
daar dezej^ toch zijn betogen uitvoerig moeten hooren.

A.\'s taalman dingt, hoe A. rechtens zijn hooge wed
zal hebben te brengen aan den rechter, waarop sche-
penen wijzen: „met een stroe an rechters bant".

Nadat A., ten genoegen van de schepenen, zijn
wedde op die symbolische manier aangeboden heeft,
dingt de taalman van A. verder, dat de schout nu
verphcht is B. te doen dagvaarden, om öf A.\'s dage
te bekennen, öf tegen A. te wedde te gaan.

Die dagvaarding geschiedde door een „wete", een
kennisgeving door den rechter of zijn gewaarden bode

Pag. 3. Pols 1. 1. I, pag. ]52.

-ocr page 35-

— xxni

aan beklaagde gedaan. Soms mocht ze echter door
andere personen gedaan worden met machtiging van
den rechter, wanneer de beklaagde persoon buiten de
stadsvrijheid woonde. De dagvaarding werd dan aan
den minstvragende aanbesteed (upgeveylt). Echter
bij dagvaarding van personen in een andere jurisdictie
wonende, „soe sal die schout... een weet doen, daer
die man woont an syn dagelicxen rechter ende syn
dagehcxe rechter voort an hem, als recht is," zoo
lezen wij in de Dingtalen Waterland (V), waar beide
manieren naast elkaar voorkomen, wat dus aan het be-
lieven der schepenen schijnt overgelaten te zijn geweest.

De wete geschiedde mondehng, in tegenwoordigheid
van twee of meer schepenen (elders poorters) „by
scynender sonnen" „op een Sonnendach in die kerck
off tot hooren (de te dagvaarden personen) huys, daer
sy woonen." Was beklaagde niet tehuis, dan deed
men de dagvaarding aan twee zijner buren, te hun-
nen huize, die dan voor de mededeeling aan beklaagde
moesten zorg dragen.De termijn varieerde tusschen
14 dagen, 8 dagen en dwarsnachts, d. i. op den vol-
genden dag. De dagvaarding moest, op straffe van

\') Pols 1.1. I, pag. cn vlg.

Dingt, van Waterland V, Van Santen 1.1. pag. 211.
=•) Dingt, van Waterland V. Pols 1. 1. S. 93. Hnk. 69.
G. 27, 29, 39.

Pols 1.1. I, c m.
s) Arch. Amsterdam Keurboek A f VH. Dingt. v. Waterl.
V. A^an Santen 1.1. pag. 210. Hierachter pag.
4. .

-ocr page 36-

XXIV —

nietigheid, inhouden „die saecke, waerorame verda-
ginghe ghedaen wordt" ; echter schijnt er geen ex-
ploit te zyn achtergelaten, immers nergens wordt er
melding van gemaakt of is er reden dit te vermoeden.

DEN DIENENDEN DAG.
Op het land in lite.

Kwam gedaagde niet in, na door den schout opge-
roepen te zijn, om zich te verantwoorden jegens A.
dan dong A. bij monde van zijn taalman: „hoe hy
mit zyn recht sculdich sal wesen voert te gaen," als
B. niet verscheen, \'tzij in persoon, \'tzij bij gemachtigde
„by chmmender zonnen (dus goetstijds voer middaghe),
by loggender heyligen (missaal\'?) ende staender vier-
scare?" — Schepenen wijzen, dat A. weder aan B.
een wete moest laten doen, en dan weder zijn klacht
tegen hem moest uitbrengen ; terwijl aan A. verlof
werd gegeven naar huis te gaan, daar hij „op huyd.en
al totter seventuych toe gedaen heeft, dat hy van
rechts wegen sculdich es te doens."

Verscheen B. wederom niet, dan werd de dagvaar-
ding en de eisch herhaald, en zulks tot drie malen toe

b Pols 1.1. H. n. k. 71.
pag. 4.

-ocr page 37-

—• XXV

„van dryen gheboden mach hi (beklaagde) onscout
byeden", maar komt hij dan niet, zoo heet het: „ende
aenclagher sei zweren .sine scout recht te wesen."
Van eiken keer, dat hij niet opkwam, behep hij een
boete, terwijl hij den laatsten keer „veyhch," „velhch"
werd verklaard, („vallet van der saken"), en den
eischer zijn eisch toegewezen op zijn eed In \'t hand-
vest aan Hoogwoud van 1450 werd gedaagde, als hy
den dienenden dag niet opkwam, of wegging, voordat
hij oorlof had gekregen om heen te gaan, terstond
vellich verklaard.

Kwam eischer niet op den dienenden dag, „ten
rechten dage", „soo vervalt hy van zyn dagen"; in
dat geval zal men gedaagde zeker toegelaten hebben,
door eedsaflegging zijn betuiging van recht waar te
maken.

Is nu B. verschenen voor \'t gericht, en heeft A. nog-
maals zijn eisch doen hooren, dan dingt B. bij monde
van zyn taalman, die, met dezelfde woorden als A\'s
taalman, zich procureur voor hem stelt, met mach-
tiging van den schout en van B., dat, mocht er een
vonnis gewezen zijn, dat hem niet zal hinderen, „dat

ï) Pols 1. 1. Med. 11. G. 29 I pag. 54 § -30.
Pols 1. 1 I pag. 71 § 17.
Pols 1. 1. I pag. 54 § 31.

-ocr page 38-

XXVI —

\'t een „backvonnisso" zal zijn; waarop schepenen
wijzen: „Jae"!

Dan volgt de conclusie van antwoord, waarin B.
beweert eigenaar van \'t betwiste land te zijn, „dat
A. niet en bestaet", hetgeen ook hij nader zal toelich-
ten, „alst noodt es", nl. voor de zeven. Ten bewijze,
dat hij den kamp, over \'t al of niet rechtmatige van
A\'s eisch, aanvaardt, waartoe A. hem heeft uitgedaagd,
stelt hij hetzelfde pand als A., en neemt dezelfde
formaliteiten in acht om zijn (weder)wed in handen
van den rechter te stellen.

Op zijn verzoek krijgt hij nu „orlof weder of te
gaen", maar is nog gehouden te vragen, „wie dese
twee wiUige hoge wedden sculdich sal wesen te sceyden
mit recht", d. i. wie geroepen zyn om \'t geschil te
beslechten, waarop schepenen wijzen : „Seven die
naeste lendens, die daeran winnen noch Verliesen."
Daar echter „den anlegger van recht" schuldig is „de
zevens te nomineren" dingt B. evenals A. boven, in
persoon, dat hij met zijn taalman heden gedaan heeft,
al wat hij verplicht was te doen, en gaat hij naar
huis. •"\')

Nu treedt de eischer weder op, dingende door zijn
magister, hoe hij verphcht is de zevens te noemen,

\') Wat „backvonnisse" beteekent is mij niet bekend. Ook
Van Santen gebruikt het woord, 1. 1. pag. 189.
pag. 5, 6.
pag. 6.

-ocr page 39-

— XXVII

wat hij moet doen „met een stro brengen an rechters
hant." Op die manier nu zegt A,: „ick nome C, tot
een seven of hy rede hem vuyt als recht is", enz. tot
hij er zeven genoemd heeft, die aan de vereischten
voldoen; zondigt hij in dezen tegen de ordonnantiën,
keuren of gebruiken, dan verbeurt hij slechts boeten,
„verlysen", maar wordt nog niet van de zaak vellich
gewezen.

Zijn er geen bezwaren tegen de genoemde zeven
ingebracht dan wordt er gedongen door A\'s taalman,
wie de zorg voor de dagvaarding der zevens op zich
zal nemen, waarop schepenen wijzen: „den Schout
die binnen den ban wonen, ende die buten wonen, die
den Schout te besteden".

Nu ontspint zich tusschen schout en schepenen een
gesprek, als een vraag- en antwoord-spel, over de wyze,
waarop de zevens zullen worden gedaagd, op welken
tijd, bij hoe hooge boete, enz., enz.

Schout: Wanneer hij de zevens mag verdagen „om
die tuych te heeren."

Schepenen :......(helaas in de Haarl. dingt, onin-
gevuld ; by Van Santen dwarsnachts, wat zeker in \'t
geding gewoonte was, om den korten tijd, waarin
alles moest beslist wezen).

Schout: Hoe groote boete bij niet-verschijning ?

pag. 7.

pag. LXVI vlg.

-ocr page 40-

XXVIII —

Schepenen : 2 pond, als de wete naar recht geschiedt.
Schout: Hoe hij ze dagvaarden moet ?
Schepenen : Op een Sonnendach, goetstijts enz. enz,^)

OP DEN BEPAALDEN DA Cr.
Op het land in lite.

— Schout: Hoe hij de zeven moet oproepen, en de
niet-verschijning zal blijken ?

Schepenen: 4 maal ineyschen.

De Schout doet alzoo en eischt, dat de niet-opge-
komenen boetschuldig zijn zullen; wat schepenen wij-
zen, dat zijn zal, tenzij zij gegronde reden voor hun
verzuim kunnen bijbrengen. Zij zullen daartoe over 8
dagen, als zg te werf komen, de gelegenheid hebben.

Op de vraag van den schout, of de opgekomenen
nu tuigen willen, dingen zij, dat zij, „hoor volle stoel"\'
zullen hebben, wat de schout aan schepenen voor-
draagt, die aldus wijzen.

Nadat de schepenen, op de dingtaal van den schout,
gewezen hebben, dat hij ze tot hun „volle stoel" te-
gen dien tijd moet dagvaarden, en hoe hy dat moet
doen, op welke boete enz. enz., doet de schout alzoo.

Het dagvaarden der 7 geschiedde „opte gheens kos-

Dingtalen van Waterland V, zie echter pag. 7.

-ocr page 41-

— XXIX

ten, die in den onrecht valt" ; ook de kosten hiervoor
mocht de schout
upveyleD, en had hier, evenals boven,
\'t recht om zelf mede te bieden, als er zich niemand
opdeed tenminste; hij mocht \'t dan zijn bode laten
doen.

Zijn de genoemde zevens opgekomen, dan moeten
zij zich tot de zevens constitueeren;
zi} zyn verplicht
„by vonnis voer seuens te bekennen," of zoo zij dit niet
doen, is hij, die beweert in dezen geen tuig te behoe-
ven of te mogen geven, verplicht „een naerder te
wisen," die dan natuurlijk gedagvaard wordt.

Is er zoo een volle zeven, dan worden zij geheelt
en gebeert. Op wiens vordering dit geschiedt, is on-
zeker ; wel niet op vordering van gedaagde, ook niet
op die van \'t gerecht, dat zoo lijdelijk hier optreedt,
en niet veel anders zegt dan ja of neen, op vordering
van den taalman of schout.

Ook de zevens spreken bij monde van een taalman
voor \'t gerecht. Deze vraagt in hunnen naam, wan-
neer hun „utersten dach" is, nl. om \'t tuignis te ge-
ven, en „geert waringhe van beuren dagen." De rech-
ter waart hun den vierden dag, of, in Amsterdam

Dingt, van Waterland V.
■■\') Pols 1.1. I, pag. 163, 171. „Uutreden" hierachter pag. 7.
pag. 8.

«) Archief Amsterdam Keurboek A, 1" vii § 15. „Van ze-
ven tughe", al. 3.

-ocr page 42-

XXX —

over 4 weken. Ten bewijze, dat alles goetstijts voer-
middaghe afgeloopen is, wordt de zonnestand door
rechter en buren op den eisch des taaimans opge-
nomen.

Ook zal „een Man aen die Rechter geren, oft hy
dat den anderen mede waren wil, oft hyt mede be-
dinghde," d. w. z. een der zevens zal van den rechter
eischen, dat deze vraagt aan de andere zevens, dat
hij in aller naam \'ttuignis zal uitbrengen, opdat niet
een zevenvoudige herhaling noodig is. „Ende dan
sal hy hem laten waren in al heure alre woorden
tsamen."

Nu dingt die gewaarde man, bij monde van den
taalman der zeven, dat hij een „achtinghe gheert, hem
te beraden metten seven, wanneer sy \'t seggen wil-
len." Daartoe verlof hebbende verkregen, gaan zij in
hun acht, en „nemen hun achtinghe dwars-nachts,"
d. w. z. zij zullen dien dag zich beraden, er eens een
nacht op slapen, om den volgenden morgen ter rechts-
tijd hun tuignis te geven en \'t land te beeren. Leggen
zij dan niet hun tuig af voor den middag, dan worden

Zie doorloopend Van Santen 1.1., pag. 211.

Aldus bij Van Santen 1.1., pag. 211, de Haarl. dingt, zwijgt
hierover. Vermoedelijk echter was dit eerst later recht, en
werd vroeger, wanneer de zevens ingekomen waren om hun
tuignis te uiten, ieder hunner op de beurt opgeroepen en gaf
dan persoonlijk zijn tuig, \'tzy op eigen waarneming berustend,
\'tzij als bevinding na verhoor van anderen en inzage van
Stukken enz. Zoo althans in 1402 in Utrecht, zie het merk-
waardige vonnis hierachter pag. 19.

-ocr page 43-

XXXI —

zij „boet-schouch." Zij kunnen echter ook denzelfden
dag \'t tuignis geven, mits zij \'t doen goedtstijdts by
schynender Sonnen. \')

OP DENZELPDEN OF VOLGENDEN DAG.
Op \'t land in lite.

De zevens komen nu weder in en dingen bij monde
van hunnen taalman, dat zij ^t land zullen heeren, en
hoe zij dat moeten doen „mit simpelen woorden off
mit hooren eedt," waarop schepenen wijzen, dat zij \'t
onder eede zullen doen, „dat sy voor sullen sweren,
ende nae gicht oflf tuych dragen sullen."

Vóór zij echter den eed afleggen, moeten de\'zevens
aan \'t gerecht geven den „lantpenningh," die echter
niet verschuldigd was door hen, die, als zeven opge-
roepen, een nader wezen. Slechts zg, die getuigden,
waren daartoe verplicht, maar kregen hem terug van
hem, die \'t onderspit dolf in \'t proces.

„Dan staeft hoor die Rechter den eedt ende seyt:
dat sweerdt ghy, dat ghy rechte gichte off tuygen
dragen sult, ende rechte dragen sult van deeser saecke,

ï) Van Santen, 1.1. pag. 211.

Aldus J. A. Fruin, Dingtalen van Waterland, III. Ongetwij-
feld werd dit in alle zeventuigen gedongen.
3) Pols 1. 1. II. H. 115, 146, Hnk. 99.
Pols 1. 1. IL H. 115, Sy. 30.

-ocr page 44-

XXXII —

ofï\'... off niet; dat ghy dat niet en sult laten om lieff
noch om leet, om haet oflf om nyde, noch om angste
noch om vreese van uwen lyven, noch om gheenre-
hande saecken, by uwer bester wetenschap ende vyff
sinnen; dat u Godt alsoe helpen moet ende alle syne
heyligen."

m

Volgens Van Santen konden de zevens, wanneer
de „seven een splisten tuygh doen,"* ook van \'t afleg-
gen van den eed worden vrijgesteld, met goedvinden
van partijen, nadat de taalman der zevens gedongen
had „dattet even aftigh ende even stanigh" zou zijn.
Blijkbaar dus brachten toen ter tijd de zevens eerst
hun tuig uit, en verklaarden zij daarop, dat zij „bi
gode ende bi horen zielen" getuigd hadden, hetgeen
oudtijds niet mocht. In 1402 toch werd de eed door
de zeven afgelegd op den dag, dat zij voor \'t eerst
aan \'t recht kwamen en geheeld werden, dan gingen
zij in hun acht, namen hun beraad en ondervonden
„dye waerheit," waarna zij weder inkwamen en één
voor één hun tuig gaven. En in Hoorn gold, blij-
kens \'t oud keurboek (§ 115) nog de regeling, die heen-
wijst op den eersten tijd, toen de zeven geen andere
personen hoorden, maar terstond, nadat zij • geheeld
waren, hun tuig, op eigen waarneming gegrond, ga-

Aldus J. A. Fruin, Dingt, van Wat., III. De eed der zeven
in landzaken had geheel dezelfde strekking en zal dus waar-
schijnlijk eensluidend zijn geweest.
Van Santen, 1.1. pag. 212.
Zie pag. 8.

-ocr page 45-

— XXXIII

ven : „Ende seven die naeste lenden, die een seventuuch
tughen seilen, die seilen eerst te voren ten heylighen
sweren, dat si nae hoir beste wetenscap een rechte,
timch dairof tughen seilen, ende alsi ghezworen heb-
ben, dan hoir tuuch te doen."

Hadden de zevens nu hun tuignis gegeven, \'tzij
volgens hun eigen weten of meenen, zonder toevlucht
te nemen tot \'t hooren van andere personen of \'t in-
zien van stukken (zooals \'t oudtijds wel zal geweest
zijn), \'tzij volgens de wetenschap, die zy in hun acht
hadden opgedaan (wat later \'t geval werd), in elk ge-
val was er, dank zy \'t verbod van „non liquet" te
tuigen, eene meerderheid, zoo niet eenstemmigheid.
De taalman „van die zijde, die dat meeste deel heeft
van tuygh," dingt dan, dat \'t tuig zijn chënt geholpen
heeft, en de andere partij gedeerd, wat schepenen
toestemmen.

Daarna legt de winnende partij den eed (nahout,
ghehout, behout) af, dat de zevens een rechte gifte
gegeven hebben, want dat \'tland hem in eigendom
toebehoorde \'t eigenlijk bewijsmiddel van zijn recht
in oude tyden.

Dan komt zijn taalman weder naar voren, en eischt,
dat de schout schuldig is, den winner, A, b.v., in
\'tland te bannen en den anderen eruit. Schepenen

O Pols, 1.1. II, H. 115.
pag. 8, Van Santen 1.1. pag. 212.
Pols, 1. 1. H. 115.

-ocr page 46-

XXXIV —

wijzen, dat deze ban (vrede-ban) tot drie raaien toe
herhaald zal worden, \'t geen de schout doet.

Eindelijk dinght de Taelman voort, dat die Schout
schuldigh is den anderen dit voorsz. land te verbieden
te bruyken, noch te besighen, te etten noch te trotten,
ende syn handt daer af te houden, op die hooghste
boete, ter tydt toe, dat hy er beter reen toe heeft,
oft dat hy \'t weder wint met recht.

Dat wijzen de Schepenen.

„Ende daer mede est zeuentüych vuyï."

pag. 8, Van Santen, 1.1. loc. cit.
pag. 8.

-ocr page 47-

INLEIDING.

IIL

NADERE BIZONDERHEDEN.

-ocr page 48- -ocr page 49-

Hoewel de meeste, zoo niet alle, handvesten en
keuren in algemeene bewoordingen spreken aangaande

\'t objectum litis: „Item....., soe wat goeden, lant,

husinge ofte erve, dat mitter seventughe ghewonnen
wart" \'), zoo waren er op den regel, dat alle land, huis
of erve kon worden aangesproken op de zeven, toch
enkele uitzonderingen. Zoo was\'t bv. uitgesloten, wan-
neer er geschil was over leengoed, waarom dan ook
de schout eene aanschrijving krijgt van den Rade van
Hollant, om in een kwestie over land, waarbij een der
partijen, Jacob Gerytsz, beweert dat \'t leengoed is,
geen recht te doen, maar dat de eischer „quame Inden
hage voir onsen voirsz. president ende Rade van hol-
lant, men soude him daer goet Recht doen"

Zoo hadden sommigen het voorrecht verkregen, dat
hun goed niet op de zeven mocht worden aangespro-
ken, bv. \'t klooster der Karthuizers buiten Amsterdam

1) Pols, 1.1. H. 126.

Rijksarch. \'s Hage. Memor. ende Sentent. Lannoy, E. f» 126
vgl. Pols, 1.1., I, pag. 98 § 8.

Archief Amsterdam, Afschrift Charter, 22 Juni 1446, Lade
Z 8, n». 3.

-ocr page 50-

XXXVIII —

\'t klooster te Egmond terwyl de graaf van Holland,
die deze vrijstelling verleende, ook zelf die wel genoten
zal hebben.

Zoo in Utrecht eindelijk moest \'t land in lite min-
stens 3 voeten groot zijn: „So waer erve te sceyden
is binnen drien voeten, dat sehen de scepene sceyden,
ende daer seilen ghene sevene over gheven"

Gewoonlijk werd het geding aanhangig gemaakt,
doordat een persoon het erf aansprak, den bezitter
een „voerhouder" noemde, bewerende, dat verweerder
„hem een stucke erfs, lants verspaert had", onder \'t
zeggen „dit voerghenoemde lant en waer sijn aeleyghen
ende bestonde" den eischer niet. \'t Geding werd dus
gevoerd tusschen twee personen, waarvan de een
beweerde eigenaar te zijn, wat de ander tegensprak,
en de zeven hadden dan uit te maken, wie
heter recht
had. ""t Kon immers best voorkomen, dat geen van
beiden eigenaar was, en er een derde opkwam, nadat
\'t zeventuig beshst had voor een der partijen, en \'t
land in geschil van dengene, aan wien \'t was toege-
wezen, weder in een zeventuig werd afgewonnen.

Doch niet alleen zij, die beweerden eigenaar te wezen,
konden als partij optreden in het geding, maar ook

1) Rijksarch. \'s Hage. Charters Egmond, d. d. 10 Aug. 1394.
Muller, 1.1. pag. 22. Liber Albus XXXVIH en de aldaar ver-
melde plaatsen.

Pols, 1.1., I 149, 150.

-ocr page 51-

— XXXIX

„wie op een huerhofstede woent, die mach erve aen-
spreken, of hi macht houden met der seventuuch op
alsulcke boeten alsoft erve syn waer." De huurder had
echter niet een volkomen vrijheid om over het erf te
beschikken, de logische consequentie van de stelhng,
dat de eigendom is het recht op de meest volkomen
heerschappij over een zaak, terwijl huur is een recht,
afgeleid van eigendom : „maer hi en irioet gheen erve
overgheven noch quytscelden buten, den here des
erves."

Yolgens het oudste recht was persoonlijke verschij-
ning voor den rechter verphcht, „En France nul ne
plaît par procureur, si ce n\'est le roi."

In Westfriesland zien wij alleen den graaf of bizon-
deren heer hiervan uitgezonderd. In 1489 zien wy
meerdere uitzonderingen, en zelfs mocht toen, met verlof
van den rechter, zich ieder doen vertegenwoordigen.
Later was vertegenwoordiging door gevolmachtigden,
tenminste in civiele zaken, geoorloofd.

In Utrecht vinden wij de vertegenwoordiging reeds
in 1337, waar de heer van Abcoude, eene vrouw en
■ t altaar van St. Jan „opene brieven" geven ; vermoe-
lijk was \'t daar algemeen toegelaten.

Er waren echter personen, die niet zelf in rechten
mochten optreden, maar bijstand of vertegenwoordi-

Pols, ]. 1. H. 80.

Pols 1.1. I, pag. OT en de daar vermelde plaatsen,
ä) Zie pag. 14.

-ocr page 52-

XL .—.

ging behoefden van een voogd: vrouwen, minderjari-
gen, geestelijlsen (althans in Utrecht) O; zij kozen dien
in \'t proces bij monde van den taalman (Westfries-
land) of wel bij openen brieve ervóór (Utrecht).

In het eerst moest een proces over landeigendom,
waarbij men op de zeven ging, worden aangebracht
in het „gading" (op het platteland van Kennemerland
in het „bandingh") een overblijfsel van het onge-
boden ding, en toen vooral voor dat doel in \'t leven
geroepen of gehouden, zooals wij zien in \'t Handvest
van Willem 11 aan Haarlem: „Praeterea in eodem
oppido constituta sunt tria judicia annualia .... Que ad
hoe sunt instituta, ut quihbet oppidanus, existens in
possessione alicuius hereditatis, in quolibet trium pre-
dictorum judiciorum compareat" Genoemde rechts-
dagen moesten „des sonnendaechs goetstyts te voeren
in der keérken" worden afgekondigd, en „voir mid-
dage" gehouden. Geviel er nu een zeggen op een
erf, dat niet werd bijgelegd door partijen, dan werd
■de gedaagde door den eischer opgeroepen om te „lyden

Zie pag. 14.
Pols 1.1.
1, pag. 161.
Zie pag. 14.
n Van Santen 1.1., pag. 187.

Meris I, 224. Overgenomen in \'t Handv. aan Medemblik
van 1289, vgl. Pols 1.1. I, xcm, Med. 13.
«) Pols 1.1. I, pag. 97 § 6 cf. § 7.

-ocr page 53-

— XLI

an syn worden", of zoo hij dit weigerde „op de seven
te gaen".

Later echter,, waarschijnhjlf zelfs in sommige plaat-
sen reeds spoedig, al moge men in Burghorn in 1489
tevreden zijn geweest met bovenstaande bepahng, la-
ter stond men toe \'t proces bij zeventuig ook te be-
ginnen op andere rechtsdagen; in 1545 zien wij o. a.
te Haarlem 8 zeventuigsprocessen,
niet in \'t gading,
begonnen 17 Juni, 4 Aug. en 10 October.

Ofschoon in de handvesten en keuren geen melding
wordt gemaakt van de plaats, waar men de procedure
by zeventuig voerde, en men dus allicht geneigd zou
wezen aan te nemen, dat de gemeene werf, ook die
was, waar dit proces werd beslecht, is \'t echter niet
zoo. Op de gemeene werf kwam eischer en verlangde
recht tegen B. met betrekking tot dit stuk land, en
verzocht zijn noottruft daarop te mogen winnen. En
dan hadden de verdere rechtszittingen, \'t winnen van
\'t noottruft, \'t uitbrengen van klacht en antwoord,
enz. enz. plaats op \'t land in lite. En hierop wijst
niet alleen de verplichting om de hand aan \'t gras te
houden, maar ook de vordering van \'s eischers taalman
om den ban
alhier te dingen, terwijl later volgt als
eisch, dat eischer recht heeft „up cZ^Hant". Trouwens

1) Pols 1. 1. I, pag. 118 § 10, 11.

Haarlemsch handschrift, laatste folio.

-ocr page 54-

XLII —

van \'t dingen van den ban af zien wij in alle bekende
dingtalen de rechtszitting op
\'t land in geschil gehouden.

Bij alle zeventuigsprocedures treft men een plech-
tigheid aan, waarbij de klager, nadat de rechter hem
een dag van rechten gewaard heeft, op dien dag, ter
betuiging van de rechtmatigheid (in zijne oogen) van
zijn aanklacht, een eed aflegt, volgens de hierachter
geplaatste dingtaal zelfs op \'t land, volgens deze en
ook de vroeger uitgegevene buiten tegenwoordigheid
van den persoon, tegen wien zijn claghe gericht is.
Volgens de Haarlemsche dingtalen geschiedt deze voor-
procedure waarschijnlijk den dag na de eerste ver-
schijning voor den rechter, volgens de reeds bekende
in de eerste comparitie op de werf. De eed, die dan
werd afgelegd, vond plaats, terwijl eischer de eene
hand aan \'t gras sloeg en de andere ten hemel uit-
strekte ; zoo tenminste in geschillen, waarby landerijen
en andere grondeigendommen betrokken waren. Of
wel men hield eene hand op \'t missaal en de andere
omhoog, of beide omhoog, als \'t proces hep over an-
dere zaken.

Het is dus geheel iets anders dan de vredeban \'j
het bannen van den winner van \'t proces bij zeven-

pag. 2, Van Santen, 1.1. pag. 187, 210.
boeldinck, bv., Pols 1.1. I, pag. U7. Haarl. H. S. T, Eecht
vant boeldinck.

zoo R. Fruin, 1.1.

-ocr page 55-

— XLIIT

tuig in \'fc betwiste land, van den verliezer eruit
eene handeling, die zeer overeenstemt met, zoo ze niet
geheel dezelfde is,* als \'t bannen uit en in het goed bij
eigendomsoverdracht van land voor \'t gerecht.

Welke is de beteekenis dezer voorafgaande procedure?
Waarom wordt \'t noottroft gewonnen, en procedeert
men dus reeds, en gaat men zelfs op \'t land, waarop
men aanspraak maakt, zonder dat de beklaagde erbij
is, of zelfs in rechten is geroepen ? Ziedaar vragen,
die ik niet kan oplossen, maar waarover ik slechts
een mogelijkheid kan geven.

\'t Woord noottroft, nooddruft, zal gesplitst moeten
worden in nood (nl. behoefte aan recht) en roft
(roep), of misschien is \'t ontstaan uit nood en driven
(= roepen, zoo nog in erve wederdriven in elk ge-
val zal \'t, naar ik vermoed, beteekenen : roep, dat
men in nood is, een verzoek dus aan den rechter in
zich sluitend om hulp. Voorbon, zooals \'t elders ge-

pag. 8. Van Santen, 1.1. pag. 212.

Verslagen en Meded. der Vereen. totUitg. VI, pag, 481. In
Nijmegen dong partij: hij, die den eigendom overdroeg, dat hij
niets meer met het goed te maken zou hebben, dat hij ervan
„alinghe onterfft" wezen zou, en de andere erin geërfd, alles
„dictante forma scabinorum" (zie de Charters der Broederschap-
pen passim); of de rechter dan den vredeban uitsprak, of dat
men dezen reeds oordeelde opgesloten in der schepenen sententie,
ia mij onbekend.

vgl. de wapenruft in zake van doodslag. Mr. M. S. Pols.
De Middeleeuwsche rechtspleging in zake van doodslag (Versl.
en Meded. der Kon. Ac. 1885, 3e Reeks. dl. II, pag. 210 vlg.).
Pols, 1.1. S. 24.

-ocr page 56-

xliv —

noemd wordt, kan zeer goed beduiden : \'t geen plaats
vindt vóór den ban (dagvaarding) aan den beklaagde.

En waartoe die verdere vormen? Men kende toch
in tal van procedures \'t bezweren van zijn werkelijke
behoefte aan recht, van de gegrondheid dus van zijn
aanklacht; en hier is \'t blijkbaar iets bizonders. Ik
vermoed, dat de oplossing verscholen hgt in de eigen-
aardigheden, die wij hierbij zien gevorderd, \'t bezwe-
ren van \'t noottruft op \'t land in geschil, met de hand
aan \'t gras, wat uit de Haarl. dingtalen blijkt, en zeer
zeker ouder recht is, dan de reeds uitgegevene ding-
talen, die trouwens ook jonger zijn.

Vermoedelijk wijst dit nog op de oude procedure
bij aanvang, anevanc. Oudtijds toch kon men op tweeër-
lei wijze \'t proces beginnen : bij eenvoudige dagvaar-
ding (slichte klage) of bij aanvang \'), d. i. door aan-
tasting van het voorwerp, waarop men aanspraak
maakt, zoowel bij onroerend als roerend goed. Men
legde er de hand aan, als nam men \'tin bezit, en \'t
proces bekwam daardoor een geheel anderen vorm,
nl. dien van een strijd over \'t al of niet rechtmatige
van den aanvang, de gefingeerde inbezitneming, waar-
door als \'t ware
zijdelings \'t recht op de zaak aan het
oordeel van het gerecht werd onderworpen, omdat
immers \'t rechtmatige of onrechtmatige van den aan-
vang daarvan afhing.

J. A. Fruin, De Anfang en de slichte dage umme varende have.
Iets analoogs hebben wij ook nog in het proces van

-ocr page 57-

— XLV

Met den aanvang stelde men symbolisch voor: een
daad van eigenrichting, In de oudste tijden verschafte
men zichzelf recht, nam men met geweld bezit van
\'t voorwerp, waarop men recht beweerde te hebben, in
casu een erf, sauf om er door de tegenpartij weder
uitgeworpen te worden. Daarna werd recht, dat men
\'t geschil aan \'t oordeel der volksgenooten, \'t gerecht,
onderwierp. Maar er moest feitelijk geschil zijn, en
dat was er niet, als er alleen maar iemand was, die
heiveerde recht te hebben. Eerst als men geweld tegen
elkander pleegde, was er een geschil, waarbij de volks-
genooten tusschen beide konden komen, om voortzet-
ting van \'t geweld te voorkomen. Maar toen het een-
maal verphchtend was \'t geschil te onderwerpen aan
\'t oordeel van ^t gerecht, was het een dwaasheid de
lieden te dwingen eerst geweld tegen elkaar te plegen.
Toch behield men dien eisch, maar maakte er een
blooten vorm van.

En er bleef nog een gevolg: onrechte aanvang was
dus onrechtmatig geweld ; vandaar dat men een bizon-
dere poenaliteit, als straf voor het geweld, door de
verliezende partij gepleegd, een speciale boete stelde.

conservatoir beslag: A. heeft een schuldvordering tegen B.
Maar in plaats van B. rechtstreeks tot
betaling te dagvaarden,
legt A. beslag op goed van B. en stelt zign vordering in tot van
vpaarde verklaring, waarbij vanzelf ook \'t vorderingsrecht, zoo
het bestreden wordt, in geschil komt, maar als het ware
zijdelings.

-ocr page 58-

xlvi —

Uit \'t Kennemerlandrecht van 1292 \') zien v?e, dat
in \'t zeventuigsrecht daar bij „anevanc" werd gepro-
cedeerd. Maar, terwijl men in 1292 in Kennemerland
misschien den anevanc als de gewone wijze om een
zeventuigsproces aanhangig te maken beschouwde,
vinden wij in de Westfriesche handvesten van 1289
naast den anevanc vermeld \'t eenvoudig „aanspreken
van een erf," wat voorop wordt gesteld en misschien
daar regel was. Toch kende men, voorzoover wij we-
ten, geen onderscheid in de procesvormen, en zoo is
\'t dus waarschijnlijk gekomen, dat zelfs bij de shchte
klage nog de vormen van den anevanc in acht ge-
nomen werden; misschien ook geschiedde dit eerst
later, toen men de beteekenis van al die vormen niet
meer begreep.

Het leggen van de hand \'t gras is dus ver-
moedelijk de oude aanvang. Vandaar vermoedelijk ook,
dat het plaats vond, vóórdat \'t eigenlijk proces begon,
\'\'door de oproeping in rechten van de tegenpartij. Van-
daar misschien ook de eigenaardige, hooge boete voor
hem, die in \'t onrecht viel. En ofschoon men oudtijds
waarschijnlijk wel degelijk onderscheid zal gemaakt
hebben tusschen \'t „nootroft" en den daarop gevolgden
„anevanc," ging later, toen men de herkomst van den
anevanc misschien vergat, ook de afzonderlijke naam

Yan Santen 1.1. pag. 4.

Pols 1.1. I, Bijlagen Handvesten. Oorkondb. II, 649,650 enz.
1098.

-ocr page 59-

— XLVIT

voor de daaraan ontleende rechtshandelingen in \'t ver-
geetboek en noemde men de geheele handeling, die
aan \'t eigenlijke proces voorafging, \'t nootroft. Of men
er in de 16^ eeuw slechts een vorm in zag, of nog
werkelijk \'t waar maken van de gegrondheid zijner
aanklacht, durf ik niet beshssen; maar de samen-
smelting van nootroft eh anevanc doet vermoeden,
dat men onder de vormen van den anevanc niet meer
\'t wezen herkende.

Een tweede herinnering aan die oudste procedure
is waarschijnlijk het
„ïvedde-bieden."" Omtrent\'t wedde
zien wij eene belangrijke bizonderheid in de Haar-
lemsche dingtalen, nl.: \'tstellen daarvan in handen van
den schout door een strootje, dus door de effestu-
catio.\') Wat dit hier te beteekenen heeft, of \'t hier
beduidt de onder gerechtelijke sequestratie-stelhng van
de vruchten van \'t land in hte (als tegenhanger van
de overdracht van \'tgoed zelf door een graszode) ge-
durende \'t proces, of dat \'t hier te kennen geeft \'t in
gerechtelijke bewaring stellen van \'tland zelf, durf ik
niet beshssen. In elk geval hgt hierin m. i. een be-
vestiging van de conjectuur van prof, R. Fruin
dat \'t wedde een pand zou zijn, ten teeken, dat men
den kamp om \'t betwiste aanvaardde. Immers een zaak

Verslagen en Meded. der Vereen, tot uitg. der bronnen
enz. VI, pag. 478.

In de meergemelde verhandeling over Waarheid enz.

-ocr page 60-

XLVIII —

werd op deze wyze in pand gesteld (cum calamo re-
cepto, tradito et projecto — mit bande, halme ende
monde); \'t is geen onvoorwaardelijke eigendomsover-
dracht, de winner van\'t proces krijgt zijn wedde terug,
ook de verliezer, mits hij aan zijne verplichtingen vol-
daan hebbe.

Dit wedde-bieden herinnert nog levendig aan den
oudsten procesvorm, \'t kamprecht, waarbij een der
partijen zijn gewrongen handschoen den tegenstander
toewierp, als een onderpand, dat hij met hem zou
vechten, terwijl \'t oprapen dezelfde beteekenis had.
\'t Was als \'t ware een overeenkomst om te zullen
strijden. Wyst men zulk een geboden kamp af, dan
bekent men zich meteen overwonnen en schuldig.

Toen echter later de „waarheid" den kamp ver-
drong^), en zelfs, nog later weder, wij de bepaling
lezen: „Item soo wie op jae off neen\' angesproken
wort,\' die sal jae off neen doen, ende soo wie op thuyge
dinget, die sal tuych hebben na de hantvesten, ende
hem also toegewezen worden. Maar wilt yemandt,ont-
kennen, ende die wederpartye wil betuygen, tuyg sal
voor den eedt gaen," toen ging men niet meer te
kamp over eigendom van land, maar „op die seven."
Men behield echter, zij \'t ook in gewijzigden vorm
\'t toewerpen van den handschoen (\'t legem vadiare, van

Pols 1.1. I, pag. 62 § 65, pag. 79 § 45. Med.
2) Pols 1. 1. II. B. 14.

-ocr page 61-

— XLIX

vadium = wedde), dat wy bij \'t zeventuig zien voort-
leven als \'t wedde-bieden. Echter ook daar nog, als
herinnering aan \'t oude kamprecht; wie den strijd
over \'t recht weigerde, verklaarde zich overwonnen:
öf B. kan zwijgen op de uitdaging, maar is dan ver-
wonnen ; öf B. kan spreken, en wel 1®
ontkennen,
maar moet dan \'t wederwedde bieden op stralïe van
schuldigverklaring, of
bekennen (Haarl. Dingtalen). \')
Hadden beide partijen hun wedde geboden, en werd
een van hen bij verstek veroordeeld, dan verviel zyn
wedde vermoedelijk aan den landheer.

Zijn al de formaliteiten van de voorprocedure achter
den rug, en zijn de wedden geboden en met een stroo
aan \'s rechters hand gebracht, dan treedt \'t proces een
nieuwe phase in, dat van oorsprong een incident, in
den loop der tijden eigenlijk \'t cardinale werd, waaraan
de procedure haar naam van
zeventuig ontleend heeft.
Dan nl. worden opgeroepen de zeven naaste geburen
van het land in geschil. Ook omtrent hunne taak in
het geding zien wij in de vonnissen, die ik hierachter
mededeel, belangrijke aanwyzingen, zoowel omtrent het
latere, als aangaande het oudere recht.

In de 15\'\' en 16® eeuw zien wij de zeven buren be-
paald beslissen, uitspraak doen tusschen partyen, even-
als rechters; ja \'t onderzoek van de zaak, getuigen-

\') pag. 5.

-ocr page 62-

verhoor, inzage van stukken, op de zaak betrekking
hebbende, alles geschiedde door de zeven, wanneer ze
in hun acht waren gegaan. Er was dus geen sprake
meer van een getuigenis gegrond op eigen weten. Zoo
lezen wy bv. in \'t vonnis van 1402, dat de zeven
na den eed afgelegd te hebben „.,.. ghyngen off van
den gerichte.. um hem te beraden
ende dye waerheit
tondervinden nader hester konde ende hetoen dat hem
daer van den voergenoemden Imde geopenhaert toart..
Maar bovenal is in dit opzicht van belang een der
sententiën van het Hof van Holland, waarbij aan de
zevens wordt verweten, dat zij geweigerd hadden ge-
tuigen te hooren, dat zij niet genoeg onderzoek hadden
gedaan „shchtelic dair Inne voirtgegaen ende gewyst
hadden, gemerct dat sy him nergent beuragen noch
beraet halen en wouden", waarop later geantwoord
wordt, dat de zeven hun phcht gedaan hadden, titels
ingezien, juristen en leeken hadden gehoord enz.

Maar dat kan niet oorspronkelijk aldus geweest zijn,
zooals ook reeds het woord
zeventuig doet vermoeden.
Ook de eed, dien wij door de winnende partij zien af-
leggen in de vonnissen van 1337, 1402 i), 1447,")
maar die in de latere zeer zelden misschien, of in \'t
geheel niet voorkomt, moet zijn reden van bestaan

\') pag. 19.

-) Aldus in de sententie van... Jan. 1447, zie pag. 29.
pag. 14.
pag. 22, 23.

-ocr page 63-

— LXIII

gehad hebben. Hij oolc wijst ons op \'t oude proces-,
recht, waarin hij een hoofdrol speelde, waarin hij
het
bewijs leverde en de beshssing van \'t geding in zich
sloot. Daarom het een en ander over de oude wijze
van procesvoering, waaruit zich klaarblijkelijk ook \'t
zeventuig ontwikkeld heeft.

De geheele rechtsregehng der landstreek, die tegen-
woordig den naam „Nederlanden" draagt, had haar
ontstaan te danken aan de begrippen, die toen heersch-
ten, en zoo duidelijk de karaktertrekken onzer Ger-
maansche voorouders vertoonen. Maar vooral was dit \'t
geval met \'t procesrecht, met name de bewijsleer.
Daarbij vindt men zoodanige sterke afwijking van de
tegenwoordige, dat een paar punten nadere bespreking
verdienen, die den grondslag ervan vormden, en wel:

1. het groote vertrouwen, dat aan het woord, in
rechten gesproken door den vrijen, onbesproken volks-
genoot, ten deel viel.

2. de bizondere beteekenis, die men toekende aan
de openbare bekendheid van een persoon of eene
handeling, de notorieteit.

Het proces ter vierschaar ving aan met een klacht
van hem, die meende, dat zijn recht geschonden was.
De plechtige verzekering nu, door een vrijen man
afgelegd, werd als waar aangenomen, zoolang er geen
stelhge grond aanwezig was, om haar te verwerpen;
en men trok dit zelfs zóóver, dat, wanneer die for-
meele verklaring een persoon aanklaagde, deze persoon

-ocr page 64-

LII —

voor schuldig werd gehouden, tot de aanklacht was
ontzenuwd.

Beklaagde moest vóór alles öf bekennen (lijden aan
de woorden van den eischer), öf
ontkennen (Hetzelfde
beginsel heerscht nog in de Engelsche rechtspraak,
waar de beklaagde
^^guilty\'\' of ,,not guilty" moet
pleiten).
Bekende hij, dan volgde de veroordeeling
onmiddellijk, zonder dat er nader bewijs noodig was
of gevraagd werd, ja, zelfs toegelaten of gevorderd
mocht worden door het gerecht, al was men ook niet
overtuigd van des eischers recht. Otóewde hij daaren-
tegen, en had men dus twee tegenstrijdige verklaringen,
dan moest het gerecht beslissen, welke van beide
partijen zou worden toegelaten tot den eed (Bewijs-
oordeel). Staafde hij, wien de eed was toegewezen,
zijne bewering met den eed, dan was het gevorderde
bewijs geleverd. Het bewijsoordeel besliste dus reeds
de zaak, wanneer de partij bereid was hem af te
leggen. Op den eed moest dan wel de formeele toe-
wijzing of afwijzing van de klacht volgen; maar het
laat zich verklaren, dat hij dikwijls achterwege bleef,
als de tegenpartij van verder proces afstand deed,
(Zooals heden ook wel afstand gedaan wordt van de
instantie na een interlocutoir vonnis, wanneer daar-
door \'t geschil feitelijk wordt beshst).

In beginsel werd beklaagde toegelaten tot den eed.

\') Aldus ook nog in de zeventuigsprocedure, pag. 5. Pols,
1.1. I, pag. 152 en elders.

-ocr page 65-

— LUI

omdat het geschil in den regel een daad betrof, door
hem verricht, en hij dus het best kon weten, wat
waar was. Eigenaardig en scherp wordt dit geformu-
leerd in de 17\' kest van het oud-friesche recht: „XVIj
electio est regis Karoh confessie, quod singuli Frisones
placitent per duorum allegationes, et secundum asegae
iudicium et singuli sciant sibi ipsis in rehquiis, quid
fecerint". Vgl. ook het Schoutenrecht § 3 : „Dit is
riucht dat die frya Fresa syn seluis deda aegh to
wytan op die heigum myt mara riucht, dan him ymmen
aegh toe wrtyoghane, hit ne se dat hi, soe fir betiuget
se mit scelta banne ende mit aesgadoeme, dat dae
nyoghen tyoegh syner aynes eedes binyme."

De rol van het bewijs in \'t geding was door deze
opvatting een zeer beperkte en hoogst-eigenaardige:

1. men kende geen prmcipiéel verschil tusschen \'t
hurgerlißke en H strafproces,
wat \'t bewijs aangaat.
Alleen kon de aard der zaak op het gebruik van het
een of ander der bewijsmiddelen invloed uitoefenen,
de mogelijkheid van dat gebruik bepalen.

2. het bewijs was éénzijdig. Slechts een der partijen,
hem wien men in het beter recht wees, werd tot het
bewijs toegelaten, tegenbewijs was onbekend.

3. het bewijs was bloot formeel. Men bewees niet
de waarheid zijner bewering, maar staafde die slechts
op formeele wijze door zijn eed, en wel een decisoiren.

Van Riclithofen, Friesische ßechtsquellen, pag. 388.

-ocr page 66-

LIV

4. toegelaten worden tot het leveren van het beio^s
loas een voorrecht,
immers dat alleen maakte hem, die
aangewezen was \'t bewijs bij te brengen, tot winnende
partij.

5. het hoofclhewijsmiddel loas de eed, en zelfs na de
invoering van andere bewijsmiddelen (bv. \'tgetuigen-
bewijs) bleef hij dit nog zeer lang.

6. de eed was als regel een onschulds-of zuiverings-
eed,
om de eenvoudige reden, dat beklaagde in prin-
cipe de naaste was tot het bewys.

Later echter ging die beteekenis van den eed als
bewijsmiddel meer en meer verloren. Toch vindt men
hem nog zeer lang ook in zijn oorspronkelijke betee-
kenis, als \'t bewijs, waardoor formeel het proces be-
slist werd. Zoo zwoer omstreeks 1403 de bisschop van
Utrecht met zeven stolen (als eedvolgers), dat de heer-
lijkheid Hagesteyn c. a. toebehoorde aan \'t Sticht van
Utrecht Zoo zwoeren twee knapen „van de clede-
ren" der Abdij van Egmond in 1331, dat twee stukken
land, aan de Abdy behoorend, niet dykplichtig waren
met de mannen van Limmen. Zoo lezen wy, naar
aanleiding van een twist, in 1296 tusschen Willem 11,
Bisschop van Utrecht (1296—1801) en Haer Heinric
de Rover, Borchgreve van Montfoort gerezen over \'t
Huys ende Borchleen van Montfoorde: „Daar wert
hem (H. d. R.) ghewyst, brochte hy \'t an ons mit

^J J.; H. Hofman, Memoriale van de kerk te Everdingen.
Mr. G. de Vries ]. I. pag. 312.

-ocr page 67-

— LXIII

tween Stichts-Mannen, alse hy soude mit den rechte,
dat hy daermede volstaen soude, ende mitten rechte
in den Borch-Leen blyven, hy ende zyn Erfgenamen.
Daer quam hy voert ende hilt dat op den Heyhgen
mit tween Stichts-Mannen, als hem ghewyst was, mit
rechte ende mit ordeele, dat hy mitten rechten op den
Huus van Montfoorde een Erf-Borch-man wesen
soude" enz. En al is in de eerste twee gevallen de
eedsaflegging een gevolg van eene dading tusschen
partijen, er blijkt nog duidelijk uit, dat de eed hier
nog in zijne oude beteekenis was: partijen zijn het
oneens, maar de eed van een hunner zal
ten bewijze
van zijn recht strekken en het geschil beslissen.

Het gevaar, dat erin schuilt om de beshssing van
een geschil feitelijk in den regel te laten afhangen
van de vertrouwbaarheid en waarheidsliefde van een
der partijen, werd door sommige omstandigheden
echter veel verminderd, zoo niet uit den weg geruimd :

1\'. De verhouding tusschen rechter en partij was
geheel anders dan tegenwoordig; terwijl nu de meesten
verschijnen voor een hun geheel onbekenden rechter,
die in vele gevallen daarenboven èn in ontwikkeling
èn in positie hun meerdere is, verscheen men toen
ter tijd voor zijns gelijken, zijne evenknieën, terwijl
bovendien door het mindere verkeer de kring, waarin

b Rademaker 1.1. V, pag. 197 en de aldaar aangehaalde plaats
bil W. Heda, Historia Ultrajectina, pag. 228, 229.

-ocr page 68-

bVI —

men zich bewoog, veel kleiner en men veelal beter
bekend was met de personen uit zijne naaste omge-
ving, zoodat men ook beter de waarde eener afgelegde
verklaring kon beoordeelen, dus niet zoo hebt een
valschen eed waagde.

2^ Sommige personen waren uitgesloten van den
eed, hetzij
relatiefs dat men hun als geacht wordend
te verkeeren in een staat van onmondigheid (jeugdige
personen, vrouwen, onvrijen) om die reden het gebruik
van dit bewijsmiddel ontzeide, hetzij
absoluut, dat zij
getoond hadden minder vertrouwbaar te zijn (mein-
eedigen en verdere infame personen) en daarom dit
groote bewi-js van vertrouwen niet mochten genieten.
De eersten, evenals ook de priesters, konden echter
toch hun recht gehandhaafd zien, wanneer hun ver-
tegenwoordiger in rechten, of een voogd, opzettelijk
hiervoor benoemd, voor hen den eed aflegde \'); terwijl
in later dagen zij zelf den eed mochten afleggen mits
bijgestaan door den voogd, die hen in rechten verte-
genwoordigde. Zooals wij de priesters van St. Jan
persoonlijk den eed zien afleggen, nadat het proces
door een voogd te hunnen name was gevoerd

3\'. In vele gevallen was de eed van partij alleen
niet voldoende, maar moest hij „eedhelpers, eedvolgers"
vinden en medebrengen, die met hem den eed afleg-

») Pols 1.1. I, pag. cvi, cxni.
Zie hierachter pag. 23.

-ocr page 69-

— LVII

den Dezen bezwoeren dan niet de geloofwaardigheid
van de partij in het algemeen,
niet dat hy te goeder
naam en faam bekend stond, doch ook
niet^ dat zij
lüisten, dat de handeling zich aldus had toegedragen,
maar getuigden, dat zij hem, dien zij volgden, m cfe^m
voor vertrouwbaar, geloofwaardig hielden. Een persoon
van twijfelachtigen goeden naam of in een twijfelachtige
zaak was dus doorgaans uitgesloten van de moge-
lijkheid om het bewys te leveren met den eed, als
geen eedvolgers kunnende vinden.

Mocht de persoonlijke notorieteit (in en 3)
een waarborg opleveren tegen meineed, daarnaast
speelde nog een belangrijke rol de notorieteit van het
feit. "Waar het een feit gold, dat algemeen bekend
was, dat volkskundig of aan het gerecht als waar was
bekend, dan hielp eene ontkentenis niet, werd men
niet tot den onschuldseed toegelaten. Wanneer bv. het
feit in geschil plaats had gevonden staande de gerichts-
vergadering, was de onschuldseed uitgesloten, werd
de tegenpartij tot de bewyslevering, den eed, toegela-
ten. Een gelijke notorieteit bestond in tal van andere
gevallen, bv. wanneer \'t gepleegd was op een jaarmarkt,
of in het algemeen, wanneer \'t geheele volk of wel
een deel, onbesproken, vrije heden, \'t hadden waarge-
nomen.

\') Pols 1.1. I, pag. cxii, 4,11: „per testes excusare" (Med. 7, 37).
») Pols 1.1. I, pag. cxnr vlg.

5

-ocr page 70-

LVIII ■ -

Men ging echter nog verder. Om algemeen bekend
te zijn is niet noodig, dat iedereen \'t heeft gezien.
Notorieteit was er, als het door een aantal onbespro-
ken volksgenooten gezien of, hun voldoende bekend
was, dat ze \'t met eede verzekerden. Dit was geen
getuigen-bewijs in den tegenwoordigen zin, eene ver-
klaring, op rechtstreeksche, zinnelijke waarneming be-
rustende. \'t Was om zoo te zeggen: een verzekering,
dat het een bekend, ontwijfelbaar feit was. En dat feit
was daardoor niet bewezen, want men nam geen ge-
tuigen-bewijs aan ten bewyze van een feit in geschil.
Maar het beshste over het procesvoordeel van den
eed: de onschuldseed werd uitgesloten en het bewijs
door den eed aan den klager toegewezen.

\' Hieruit laat zich ook verklaren eene eigenaardigheid
van die verklaring der notorieteitsgetuigen. Ze behoef-
den niet het feit zelve, dat te bewyzen was, zinnelijk
hebben waargenomen, het was onverschilhg hoe ze
aan hun wetenschap waren gekomen. Yerschillende
merkwaardige gevallen vindt men in de oude rechten
vermeld, waarin persoonlijke, zinnelijke waarneming
als het ware noodzakelijk was uitgesloten; de weten-
schap van het gebeurde berustte op eene gevolgtrek-
king uit waargenomen feiten, die op zich zelve het
beklaagde feit niet vormden, maar er de onmiskenbare
teekenen van v/aren. Zoo bij twee misdrijven bv.,
verkrachting en nachtelijke diefstal, waarby zelden
pubhek aanwezig is. In de oude rechten vindt men

-ocr page 71-

— LXIII

herhaaldelijk bepaald, dat verkrachting door zeven ge-
tuigen moet worden bewezen. Zoo bv, in de handvest
van Willem II aan Haarlem. \') Eene zonderhnge be-
paling naar onze begrippen van getuigenis : zeven ge-
tuigen te vorderen voor een feit, dat de misdadiger
in den regel wel zorgen zal te plegen buiten tegen-
woordigheid van getuigen. Een tweede bepahng, die
men herhaaldelijk vindt, was, dat de verkrachte vrouw
dadelijk na uit de handen van den verkrachter ont-
snapt te zijn, in den jammerlijken toestand, waarin
ze ontsnapt was, de buren bij elkaar moest schreeu-
wen, en anders geen recht tot klachte had. Dit hel-
dert de zaak op : die zeven getuigen waren die dus bij
elkaar geschreeuwde heden, en hun verklaring strekte
alleen om den onschuldseed uit te sluiten. Aardig komt
dit uit in een paar plaatsen van de oudfriesche rechten :
Ubicunque matrona accipitur lacrimans et damans, et
sequitur eam scultetus cum plebe,
quidquid ei factum
fuerit, est notoriumy
Dat dan de onschuldseed was
uitgesloten, blijkt uit een zelfde geval, waar slechts
een ander kenteeken werd geconstateerd : „Ubicunque
femina rapta accipitur, et ipsa deprehenditur infra
domum et infra limen, et ipsa inde extrahitur, cum
plebis coactione et skulteti banno, flens et damans,
tune non oportet iurmnenta prebere.\'\' Evenzoo vindt

Mieris I, pag. 226.

2e Wende van de 17e kest van \'t oudfriesche recht.
Pols, 1. 1. I, cxv, en de aldaar aangehaalde plaats bij Von
Eichthofen, Friesische Rechtsquellen, pag. 32.

-ocr page 72-

LX —

men eene uitbreiding der notorieteit daar, waar bet
geval zich voordoet, dat men een dief binnenshuis be-
trapt. Wie hem betrapte, mocht hem binden, maar
moest dan dadelijk zeven zijner buren gaan roepen,
en den dief bewaren met hen, tot hij hem met \'t ge-
stolene op den rug gebonden voor den rechter kon
brengen. Ook hier verklaarden de 7 getuigen niet,
dat zij \'t feit hadden zien plegen, maar dat zij op den
roep van den eischer toegeschoten, een en ander had-
den waargenomen, waaruit beklaagde\'s schuld, naar
men vond, overtuigend bleek. Aan beklaagde werd dus
de gelegenheid benomen om door een meineed aan
zijn gerechte straf te ontkomen, \'t Eischen van 7 ge-
tuigen was das niet eene verzwaring van den bewys-
last voor den eischer, maar juist een groot voorrecht,
daar een anders onstrafbaar feit nu bewezen kon wor-
den, en alle tegenspraak werd uitgesloten.

Opmerkelijk is hierbij het getal 7. Vermoedelijk is
dit oorspronkelijk een minimum ; niet \'t geheele volk
behoefde het waargenomen te hebben, maar een groot
aantal. Dit is echter een zeer vaag en subjectief begrip ;
vandaar dat men vroeg: hoeveel? ener toe kwam om
een minimum te stellen: minstens zooveel; en dat men
toen niet meer moeite deed dan noodig was, en niet
meer ging zoeken, ligt voor de hand, zoodat \'t getal
stabiel werd.

\'J Pols, 1.1. I, oxvi; 8; 57, § 44; 63 § 72. Vergelijk ook I,
74, § 28; 100 § 15.

-ocr page 73-

— LXIII

Maar merkwaardig is dit aantal van zeven, omdat
""t ook "t getal was in
\'t zeventuigsrecht, omdat men
ook daarbij zeven tuigen vorderde, die ook omtrent de
notorieteit verklaarden, doch van de bovengenoemde
zeven getuigen zeer-zijn te onderscheiden. Terwijl \'t toch
in de voormelde gevallen niets ertoe deed, of onder
de zeven niemand was, die in de buurt, waar \'t feit
gepleegd was, zijn woonplaats had, vorderde men uit-
drukkelijk voor de zeventuigen „buren", naastgelanden,
naaste drempels. En dit had zijn reden;,immers\'t gold
hier niet de notorieteit van een eigenlijk feit, dat \'t
best bekend blijkt aan lieden, die er toevalhg bij of
in de buurt zijn geweest, maar van een rechtstoestand
van een erf of van een huis. Die rechtstoestand nu
kon in de oudste tijden, toen het schriftelijk bewijs,
schriftelijke titels, aanvankelijk geen, en later lang nog
een zeer bescheiden rol speelde, alleen blijken uit be-
paalde feiten op of met het erf of huis voorgevallen,
daden van bezit, daden, die op den eigendom duidden.
Dat nu konden de buren het best weten. Ook hier
moet men de toenmalige maatschappelijke toestanden
in \'t oog houden. Wat nu een dwaasheid zou wezen,
gaf toen juist hooge mate van zekerheid, en de beste
inlichtingen, die men aangaande het punt in geschil
kon bekomen.

Ook bij het zeventuig echter, leverden de buren geen
bewijs, maar zij legden slechts eene verklaring af, die
van invloed was op de vraag, wie van beide geding-

-ocr page 74-

LXII —

voerenden zou toegelaten worden door \'t gerecht tot
\'t leveren van
het bewijs, d. i. zijn bewering door den
eed te staven. Zoo hadden zij dus veel overeenkomst
met de getuigen bij nachtelijken diefstal etc. Wanneer
er toch geschil was, aan wien zeker stuk land toebe-
hoorde, dan werden opgeroepen de 7 naaste landen,
en deze legden geen getuigenis af, wat
recht was, wie
eigenaar was, maar getuigden, dat A. steeds de eigen-
domsrechten had uitgeoefend, \'t land had bebouwd of
laten bebouwen, de vruchten ingezameld, voor\'t onder-
houd had gezorgd, enz., zoodat zij den indruk hadden
gekregen en niet beter wisten, of \'t was zijn „aeley-
ghen". Zij verklaarden dus, dat een toestowc? zus of zoo
geweest was, en wanneer men dien toestand door hun
getuigenis aldus geconstateerd had, officieel tot een
notoir feit had gemaakt, dan het het gerecht hem, dien
de zevens, de tuigen, hadden aangewezen, toe tot het
afleggen van den eed, om aldus, door dat bewijs bij te
brengen, zijn pleit te winnen. En dit geschiedde uit
overweging, dat, waar hij bekend stond steeds als eige-
naar te zijn opgetreden, hij ook wel het meeste recht
op het goed zou hebben; de ander mocht zich niet
verdedigen, niet zyn pleit waar maken door zijn eed,
omdat \'t feit, dat de eerste steeds als eigenaar gehan-
deld had en beschouwd was, notoir was.

Hoewel de zeven door hunne verklaring, waarop de
toewijzing van den eed aan een der partijen berustte,
eigenlijk besUsten, wat recht zou zijn, lag toch \'t hoofd-

-ocr page 75-

— LXIII

moment der procedure in den eed der winnende
partij. De zeven hielpen slechts uitvinden, aan wien
\'t leveren van bewijs zou worden opgedragen, dus het
bekende middel om den onschuldseed uit te sluiten,
doordat \'tfeit notoir was, zooals wij boven zagen.
Nog zeer lang moest de winnende partij, na door de
zeven in \'t gelijk gesteld te zijn den eed afleggen
waarna \'t gerecht de zaak besliste. Maar later ge-
raakten deze beide formaliteiten in onbruik, onnatuur-
lijk : als aan een van de partijen de eed was toegewezen,
had dit feitelijk ten gevolge, dat de zaak te zijnen
voordeele was beslist; legde hij den eed af, dan
moest
het gerecht hem bij eindvonnis in \'t gelijk stellen.
Vrijwel was \'tdus overbodig dit nog formeel te doen.
Vandaar dan ook, dat wij uit \'t vonnis van lé47 zien,
hoe hij, die in \'t onrecht viel, den eed kon „verdra-
gen," d. i. den winner kon vrijstellen van den eed.
Dit zal wel doorgaans gebeurd zijn. En als de zeven
getuigd hadden, was ook uitgemaakt,
wie tot den eed
moest worden toegelaten, dus beshste in werkelijkheid

Uit \'t vonnis van 1447 blijkt dit m. i. nog duidelijk. De
winner komt om den eed af te leggen, schout en buren willen
er vrijstelling van geven, nu de verliezer er niet is; maar de
eed wordt toch afgelegd, blijkbaar uit vrees, dat de verliezer
er anders een reden in mocht vinden \'t proces nietig te doen
verklaren.

Ook in de vonnissen van 1337 en 1402 zien wij den eed af-
leggen, echter zonder dat \'t blijkt, af men er nog groote waarde
aan hechtte.

Nog in 1447 in Utrecht.

-ocr page 76-

LXIV —

het zeventuig. De tegenpartij kon dan zeker den winner
dwingen dien eed af te leggen, maar had er geen belang by,
en \'t raakte in onbruik. Zoo verdween uit de zeventuigs-
procedure, wat er oorspronkelijk de kern van uitmaakte.

Terwyl oorspronkelijk de zeventuigen eene verkla-
ring aflegden naar hun beste weten, zooals zij
zelve
meenden, dat behoorde, op eigen waarneming van som-
mige feiten gegrond, veranderde dit later, en zien wy
hen niet meer een getuigenis afleggen omtrent de
notorieteit, maar hen in de 15e en 16® eeuw zelve
bepaald de zaak beslissen, uitspraak doen tusschen
partijen, evenals rechters. Toen ter tijd onderzochten
zij zelve de zaak, hoorden getuigen, enz. Zeer waar-
schijnlijk, omdat men \'t zekerder begon te vinden, dat
zooveel mogelijk de verklaring werd ingewonnen ^van
allen, die eenig hcht over de zaak konden verspreiden,
terwijl de bekendheid met den toestand van \'sbuur-
mans erf blijkbaar verminderd was. Men gaf daarom
den zevens niet alleen de bevoegdheid, maar
eiscfde
zelfs van hen, dat zij zouden oproepen om vóór hen
te verschijnen, allen, die schriftelijke stukken aan-
gaande \'tland in hte bezaten, niet alleen partijen te
hooren, maar ook getuigen, die partijen gehoord wilden
hebben, en voorts aUen, die misschien iets zouden
kunnen bijbrengen tot beter inzicht, wie de rechtheb-
bende partij was. Of dit onderzoek in tegenwoordig-

Zoo blijkt uit de sententie van het hof van .. Jan, 1447;
zie hierachter pag. 28 en volgende, passim.

-ocr page 77-

— LXIII

heid van schepenen werd gehouden, blijkt niet, maar
wel is \'t waarschijnlijk, dat \'t aldus, misschien eerst
later, plaats vond. Dat dit onderzoek de oorzaak werd
van \'t in onbruik geraken van \'t zeventuigsproces, kan
ons niet verwonderen; immers \'t lag voordehand,
dat, toen de grondslag der zeventuigsprocedure mis-
kend werd, toen
zi) later als een delegatie van recht-
spraak werd beschouwd van de schepenen op de naaste
buren, toen \'t getuigenis der 7 niet voldoende werd
gerekend, maar men bovendien vorderde het houden
van een formeel getuigenverhoor, \'t welk zelfs waar-
schijnlijk ten overstaan van schepenen gehouden werd —
dat men toen vroeg : wat doen die 7 eigenlijk bij \'t ge-
tuigenverhoor, dat voor schepenen gehouden wordt;
waarom ze toegelaten wel bij sommige geschillen, en
niet bij alle ? En dat men daarom dien lastigen vorm,
die altijd meerderen omslag vereischte, al had men
vermoedelijk reeds vele formaliteiten eruit geschrapt,
maar achterwege liet, en afschafte.

Ofschoon, zooals wij zagen, de phcht om de zeven
te noemen op den „anlegger van recht" rust O, en hij
dus misbruik kon maken van zijne bevoegheid, door
tot zevens te noemen personen, die hoewel buren,
overigens aan de eischen niet voldeden, of wel juist
uit velen een zevental te kiezen, dat hem, naar hij

\') zie pag. 8.

-ocr page 78-

LXVI —

dacht, goed gezind was, bel^laagde stond er niet mach-
teloos tegenover. Geeft het stellen van wettelijke
restricties reeds dadelijk aanleiding tot \'t vermoeden
dat de houder \'t recht had de zevens te wraken, wij
zien dat vermoeden bevestigd in het vonnis van
1447, waaruit \'t recht van wraking duidelijk blijkt.
Vermoedelijk kon men een zeven wraken, als zijnde een
geestelijk persoon en dus niet voldoende aan de eischen,
die gesteld waren om als zeven te kunnen optreden.
Wat hiervan zij, \'t recht bestond, maar er wordt hier
te laat gebruik van gemaakt.

Wanneer de exceptie van wraking moest worden
opgeworpen, wordt toch in\'t zooeven genoemde vonnis
met zoovele woorden vermeld. Men moest haar dan
opwerpen in eersten aanleg vóór het beëedigen der
zevens; kwam men er later mede aan, dan dingt de
eischer of een der zevens slechts: „dat si zeven bhven
souden so si horen eedt ghedaen hadden ende gheloeft
waren ende niet wedersproken en waren
voir horen
eedt."

Van dit interlocutoir vonnis kon de partij, die in \'t
onrecht gewezen was, in beroep komen, waarop \'t

») Handv, Filips, 23 Nov. 1845, 9 Aug. 1446; Pols, L 1. H. 114 ;
E. 119; G. 7; W. 70; I. pag. 77 § 37, 98 §_7,118§11. Archief
Amsterdamsch Keurboek A. f" vii § 15.

Daarin wordt toch uitdrukkelijk gezegd: „ende heeft som
van den gheeeden zeven wedersproken, dat die gheen zeven
wesen en souden." Zie pag. 21.
zie pag. 21.

-ocr page 79-

LXYir

hoofd-proces zoo lang geschorst werd. Beroep hiervan
had men in Scalcwijc, als hggende „In ons heren
gherechte van Culenborch" op „onsen heer van vtrecht"
met zijn „ridderen ende knapen"

Redenen van wraking waren: niet voldoen aan de
eischen, bij handvesten en keuren gesteld, \'t In vrede
hggen met een zeven was echter in 1448 geen reden
van wraking, om de zeer plausibele reden, dat \'t eigen
schuld was: „dat hadde hy selve met vechten an hoeren
magen verhaelt" -). Wel echter, dat men zichzelf als
zeven noemde ; ook nauwe bloedverwantschap met
een der partijen welke exceptie in \'t aangehaalde
vonnis wordt verworpen met de bewering, dat „hy
(een der zevens, optredende voor hen ahen) wail be-
kende dat sommige vande zeuenen mage syn
euen na,
des voirsz. geryts (appellant) wiue ende den voirn.
dirc (geïntimeerde, eischer in eerste instantie).

Zooals wij zagen ®) gaven de zeven oudtijds een ge-

zie pag. 21.

Rijksarchief te \'s Hage. Memor. ende Sentent. De Wilde..
A. f,
Liij verso — lv. \'

„Zeide voirt dat up sulken onrechten tittel ende ter con-
trarye der voirsz. nyer ordinancye de voirsz. geryt aelbrechtz

him zeluen een van den zeuentuygen gemaecfc____hadde".

Rijksarch. \'s Hage. Memor. ende Sentent. Lannoy B f" cxLinj.

„welice zeuen den hastairts naiste magen waeren." Ibid.
Mem. ende Sentent. De Wilde, A.
f Liij, verso.

Rijksarch. \'s Hage. Memor. ende Sentent. De Wilde. A». fa
LIV verso.

®) pag. lxi, lxii.

-ocr page 80-

LXVIII —

tuigenis, hoe zij meenden, dat \'t was, naar hun beste
weten, „bi horen ziele ende bi gode." -Geen rechtsvor-
dering mocht tegen hen naar aanleiding van hun ge-
tuigenis plaats vinden, zij tuigden „sonder ban of
sonder boete" Wel echter waren zij verantwoorde-
lijk voor nalatigheid : wanneer ze bv. niet opkwamen
op den dag, dien zij met de andere zevens genoemd
hadden, dan behepen zij een boete gelijk aan de ze-
ventuigsboete, nl. XLII schehingen Verder was \'t
hun verboden „non liquet" te tuigen, op dezelfde
boete Bleek echter, dat \'t tuignis ten onrechte was
gegeven, tegen beter weten in, dan mochten zij, als
\'t bewezen was, nooit meer tuigen,
\'t gewezen vonnis
was krachteloos, terwijl zij bovendien beboet werden :
„Dat de Graaf noch iemant van zijnentwege geene
Schepenen noch seven corrigeren zou, zo zy op hunnen
eed gevonnist hadden, ten ware de andere Schepenen,
onder eede, verklaarden dat zy daarvoor myede of ge-
schenken genooten hadden, in welk geval zij tweeën-
dertig pond verbeurden; en hun gewysde mocht
nimmer in regte worden bijgebragt"

Een gevolg van deze opinie was ook, dat men in
de eerste tijden, waarin \'t zeventuig hier gehanteerd
werd, geen appèl toeliet tegen een zeventuigsvonnis.

Pols, 1.1. 11, H. 126, B. 75 (lees „soude sonder ban offte
boet").

Pols, 1. 1. II, E. 172.
®) Van Santen, 1.1. pag. 189.

Wagenaar, Amsterd. in zijn opkomst, enz. 1760,1, pag. 127.

-ocr page 81-

--LXIX

De zevenen hadden getuigd, en daarmede was ^t ge-
schil beslecht; \'t stond vast, dat B. minder recht had
dan A. en dus moest men den eerste ook geen ge-
legenheid geven den loop van \'t proces te rekken door
in hooger beroep te komen. Kwam C. op en beweerde hij
eigenaar te zijn van\'t land, waarover A. en B. geproce-
deerd hadden, dan verhinderde niets hem, dien akker op
de zeven aan te spreken, maar B. mocht \'t niet meer.

In later tijd echter, toen men niet meer dat onbe-
paalde vertrouwen had, dat een zeventuig \'t geschil
uit zou maken, zooals recht was, kwam er verande-
ring. Wanneer men aan de zevens \'t recht toekende
om andere personen te hooren, om inzage van stukken
te nemen enz., is onzeker ; een feit is\'t echter, dat\'t =fc
1400 voorkwam en omstreeks 1450 gewoonte was
Toen bestond er ook appèl van zeventuigsvonnissen,
men mocht echter den baiUiu niet passeeren; beriep
men zich van een zeventuig terstond op \'tHof van
Holland, dan werd men eenvoudig gerenvoyeerd : „Ren-
uoyerende ende zeyndende dair om die principale sake
ten Rechte vanden lande om die aldair berecht te
wezen alzoe dat behoiren sali."

\') Zie \'t vonnis van 1402, pag. 19.

Immers in 1447 beriep men zich voor \'thof erop, dat \'t
seventuig niet in den behoorlijken vorm zou hebben plaats
gehad, blijkens de hierachter medegedeelde sententie,
omdat
de zevens niet genoeg raad en voorlichting hadden ingevfon-
nen, geen stukken ingezien, getuigen niet gehoord, enz. enz.
Rijksarch. \'s Hage. Memor. ende Sentent. Lannoy, E. f

XGIII.

-ocr page 82-

LXX —

Men beriep zich toen, met verzoels om dagvaarding-
der zeven, er op, „dat sy (de zeven) shchtelic dair
Inne voirtgegaen ende gewyst hadden, gemerct dat sy
him nergent benragen nog beraet halen en wouden" \'),
„dat hy (eischer) goede warachtige tuge hadde voir
der dinctalen die de voirsz. zenen niet hoeren en wou-
den" „dat ter contrarye der voirsz. nyer ordinancye
(9 Aug. 1446) de voirsz. geryt aelbrechtz him zeluen
een vanden zeuentuygen gemaect hadde" % enz. enz.

Of \'t geen Filips a Leydis beweert, naar aanleiding
van een gifte der zeven: „Et illa adjudicatio rata est
saltem per annum; post annum vero pars succumbens
potest impetere dictas possessiones ad declarationem,
determinationem et conscientiam septem praedictorum
vel ipsorum maioris partis" waar is, betwijfel ik sterk.
Immers bij arrest van 28 Juli 1450 verklaarde
\'t Hof, dat „eigendom van land by vonnis van zeven-
tuigen toegewezen, niet meer door een opvolgende
uitspraak van zeventuigen kan worden teruggenomen."

In elk geval mocht \'t niet meer van Filips\' hand-
vest terwijl ik vermoed, dat \'t vroeger zelden of
niet voorkwam, daar er geen spoor van te vinden is
in een der handvesten, keuren of vonnissen.

pag. 29. n pag. 83.

Rijksarch.\'s Hage.Memor. ende Sentent. Lannoy,B.f"cxLmj.
Philippus à Leydis. De Cura Reipublicae, pag. 299.
Rijksarch. \'s Hage. Memor. ende Sentent. Lannoy, B.
cxLvi, verso. Vgl. den catalogus der Memor. van V. Limburg
Brouwer, daar aanwezig,
ibidem.

-ocr page 83-

OOEKONDEK

I.

DINGTALEN.

-ocr page 84-

m

ïfe--:.--

^WÊ\'^ \'"y

ikjMâ S:- \'»M^^\' \' ^■ \'

-ocr page 85-

TRECHT VANT ZEVENTUYCHEN.

H. S.! M.heeft hier te recht te doens. Waert u hef
ick seydet voer hem.

H. S.! vraecht M., of hy wil hden an myn worden?

H. S.! waert gy M. een dach van zeventuchrecht up
dit lant tegens N., ende hem daertoe verdaeeht
of een weete gedaen te wesen, om te comen
up dit lant?

De S. seyt: Jae.

Soe staet hier M. of ick in zynen belyde woerden,
ende begeer eenen eysch te doen tegens B. up
dit lant, so groot ende cleyn alst leyt binnen
zyn heinsloten, ende dat mitter seventuych,
nae custume van den landen.
Seyt A., dat hy eerst zyn noottruft up winnen
zal, wint hyse als recht es.
Begeert vonnisse ende recht.

H. S.! hoe A. sculdich sal wesèn zyn nottruft te win-
nen, by zynen eedt, ofte by synen simpele
worden? Begeert vonnis.

By zyn eedt.

H. S.! wien A. den eedt staven sal?

Vonnis: den S.

H. S.! hoe A. den eedt doen zal? Begeert vonnisse.

1) Het HS. begint met den eischer, later steeds als A. aan-
geduid, M. te noemen; evenzoo den verweerder, later B., aan-
vankelijk N.

6

-ocr page 86-

Tvonnis es by zyn een hant ant gras ende dander
hant omhoech met zyn vinger.

H. S.! geefdi A. oorlof zijn hant ant gras te houden
ende dander hant omhoech te houden ?

De S. seyt: Jae,

Soe hout hy zyn hant, etc.

H. S.! geefdi A. oorlof zyn hant of te houden?

Jae.

H. S.! off A. nu zyn noottruft gewonnen heeft, als
recht es?

Scepenen wysen: Jae.

H. S.! alsoe A. hier zyn noottruft gewonnen heeft,
als recht es, soe segge ick H. S., dat gy scul-
dich zult wesen den ban alhier te dingen, den
seventuych te beropen, houder ende dager
recht te doens, den eenen dach voer, den
anderen dach nae, totdat den seventuych met
recht ofte anders gesleeten sal wesen, ende
geen ander recht daerover te doen, twelck den
seventuych soude mogen hinderen ofte deren.
Begerende vonnis.

Scepenen wysen alsoe.

Nota. Den schout die dingt den ban, mar en laet
hyse niet dingen, al eer pertien borrich stellen
vor den S. ende de VII haren costen ende
partien. Anders waert van onwarden, compt
niet met orlof antrecht.

\') Staat: zijnt.

-ocr page 87-

H. S.! geeft gy my ende A. te samen oorlof an uwen
recht te comen?

De S. seyt: Jae.

H, S.! A. heeft hier an uwen recht te doens. Waert
u lief, ick seydet voer hem,

H. S.! vraecht A., of hy wil lyden an myn worden?

De S. seyt: lyt gy an zyn woirden etc, ?

S.! hier staet A., ende eyscht tegens B., up dit
lant belent als voren, als dat hem den eygen-
dom hem toebehoort, ende datter B. noch recht
noch actiën noch toeseggen an en competeert,

ende dat by sulcke ende alsulcke reden ende
»

die breder te verhalen, in tyden ende wylen,
alst noot es, Ende wilde B. hier yet tegen
seggen als hy ter antwoorde quaem, daerup,
seyt A,, wil hy wagen zyn ban ende boete
ende hoge wedde. A. concludeert dat B. scul-
dich zal wesen tegen A. te wedde te gaen,
also alle wedde een wederwedde heeft, of A.
zijn dachte te bekennen. Begeert vonnis.

"Tvonnis wort soe gewesen,

H. S.! hoe A, sculdich sal wesen zyn hoge wedde uut
te bieden? Vonnis,

Scepenen wysen : met een stroe an rechters hant.

-H. S,! geefdi A, oorlof twedde an rechters hant te
brengen ?

.De S. seyt: Jae.

H. S.! geefdi A. oorlof of te gaen ?

-ocr page 88-

6

De S. seyt: Ja.

H. S.! off A, twedde an rechters hant gebrocht heefty,
als recht es ?

Scepenen wysen: Ja.

Seyt A., dat ghy, H. S., sculdich sult wesen, B. in
te eyschen, om A. voorsz. zijn clage te be-
kennen of tegens hem te wedde te gaen, alsoe
alle wedde een wederwedde heeft. Begeert vonnis.

Scepenen wysen : Ja.

Nota. Compt B. niet in, soe dingt:

H. S.! indien B. niet in en quame, noch niemant voer
hem gemachticht, - by climmerder zonnen, by
leggender heihgen ende staende vierscare, hoe
A. mit zyn recht sculdich sal wesen voert te
gaen. Begeert vonnisse.

Scepenen wysen: weder te verdagen ende te be-
claghen.

H. S.! tegen welcker tyt dattet gescien sal ? Begerende
vonnis.

Scepenen wysen: dwarsnacht.

Compt hy niet in, soe seckt:

H. S.! A. seyt, dat hyder up huyden al totter seven-
tuych toe gedaen heeft, dat hy van rechts
wegen sculdich es toe te doens. Begeert vonnis.

Ja.

Ende gaet mit u magister met oorlof vant recht.

PAUSA.

-ocr page 89-

TRECHT VOER DEN VERWEERDER VANT ZEVENTÜYCH.

H. S.! geefdi B., met myn, oorlof te comen an uwen
recht?

De S, seyt: Jae.

H. S,! B. heeft hier an uwen recht te doens. Waert u
hef, ick seydet voer hem.

De S. seyt: spreekt, dat recht es.

H. S.! vraecht B., off hy wil lyden an myn worden?

De S. seyt: B. lydt gy an u talmans worden ?

H. S.! B. seyt, indien datter eenige vonnissen gewesen
zien, dat hem dien niet hinderen of deren en
zullen an zyn recht, ende indien datter enige
gewesen zyn, dattet backvonnisse zien. Begeert
vonnisse.

Scepnen wysen alsoe.

H. S.! B. seyt, dattet voorsz, lant hem eigenlicken toe-
behoort, ende den e\'yscher niet en bestaet, ende
dat by zulcke ende alzulcke redenen ende die
breder te verhalen, alst noodt es.

Ende daerup soe biet den gedaechte uuyt zyn hoge
wederwedde.

Of hy zyn hoge wederwedde uutgeboden heeft, als
recht es? Begeert vonnis.

Scepenen wysen: Ja.

H. S.! hoe B. sculdich es twedde an rechters hant te
brengen? Begeert vonnisse.

Scepenen wysen : met een stroe te brengen an S. hant.

-ocr page 90-

8

H. S.1 geefdi B. oorlof twedde an rechters hant te
brengen ?

De S. seyt: Jae.

H. S.! of B. twedde an rechters hant gebrocht heeft^.
als recht es? Begeert vonnis.

Scepenen wysen: -Jae.

H. S.! geefdi B. orlof weder of te gaen ?

Ja, S.

H. S.! off dese twee hoge willige wedden vergadert
zyn, als recht es ? Vonnis.

Scepenen wysen: Jae.

H. S.! wie dese twee wilhge hoge wedden sculdich sal
wesen te sceyden met recht? Begeert vonnis.

Scepenen wysen: seven de naeste lendens, die daer
an winnen noch verhesen.

H. S.! wie sculdich sal wesen die zevens te nomine-
ren ? Begeert vonnis.

Scepenen wysen: den anlegger van recht.

Ende hiermede heeft den verweerder gedaen ende gaet
met oorlof vant recht, ende seyt:

Ick segge, H, S., dat icker ende myn magister up huy-
den tottet recht vant zeventuych gedaen hebbe,
dat ick sculdich sie up huyden toe te doen.
Begerende vonnis.

Scepenen wysen: Jae.

\') Staat: verweeder.

-ocr page 91-

9

Nota. Nu compt den eyscher voert ende seyt:

H. S.! hoe A. sculdich sal wesen de sevens te nomi-
neren? Begerende vonnis.

Scepenen wysen: met een stro brengen an rechters hant.

Dan nomt A. de sevens met oorlof, met een stroe an
S. hant, elcx bysonder, seggende: ick nome
a, b, c, d, e, f, g, tot een seven, of hy rede
hem uuyt, als recht is.

Mar den eyscher moet nomen, die ten minsten een
morgen lants heeft, ende dat jaer ende dach bese-
ten heeft, of verborde verlysen, mar anders niet.

H. S.! wie sculdich sal wesen de sevens te verdaghen,
die binnen den ban wonen, of een weet te doens,
die buyten den ban wonen? Begerende vonnis,

Scepenen wysen: den S,, die binnen den ban wonen,
ende die buten wonen, die den S. te besteden.

H. S.! warmen de sevens de weet doen zal? Begeert
vonnis.

Scepenen wysen: tot haer wonstederen.

H. S.! binnen wat tyt de weet gedaen sal worden ?
Begerende vonnis.

Scepenen wysen binnen daechs sonnescyn, of soedrae,
alst doenlick es.

H. S.! tegen wat tyt hem die weet gedaen zal worden
Scepenen wysen .... O

Nota. Als de sevens alle te samen by vonnis voer
sevens bekennen. Soe sect: H. S.! of de

\') Opengelaten.

-ocr page 92-

10

sevens niet rechtelick getieelt ende geheert zyn ?
Begerende vonnis.
Scepenen wysen: Jae, gaet met orlof off. Uut,

Als de sevens haer tugenisse gennyt hebben, soe

dingt aldus:

H. S.! seyt A., of B., dat hem den seventuych gehol-
pen heeft, soe ons het meestendeeb ofte anders
etc., van de sevens tuygen in tbeste recht,
ende A., of B., int quaeste recht, Begerende
vonnis.

Scepenen wysen : Jae.

H. S.! seyt A., otf B., dat gy sculdich siet van shee-
ren wegen, A., of B., uut dat voorsz. lant te
bannen ende A., of B., daerin te bannen. Be-
gerende vonnis.

H. S.! seyt A., of B., dat hy dit voorsz. lant alsoe vry
eigenthck gewonnen heeft mitter seventuych,
dat hy tselve mach anvaerden, bruycken, besi-
gen, verhuyren, vercopen, versetten, verletten,
ende alle daermede doen, ende doen doen, dat
een ygelick ander met zyn propere vry eygen
goet mach doen. Begerende vonnisse.

Scepenen wysen : Jae.

Ende daermede est zeventuych uuyt.
b Staat: „geheert."

-ocr page 93-

OORKONDEN.

II.

VONNISSEN.

-ocr page 94-

. ■ \'s,\'--/. ■rV , ■ ■ \'

, r .-A:\'\'

. • ■ * > . . .. ^

■U-:

Mi.

Si

\'f

-ocr page 95-

N". 1. Schout en landgenooten op buren
van Odijk oorkonden, dat zeker stuk
lands aldaar door de zevenen is toe-
gewezen aan St. Jan te Utrecht. 5 Jan.
1337.

Alle deghenen, de desen brief seilen sien of horen
lesen, doe ic verstaen Wouter vten. Bomgaerd, dag-
belix scoute tot Odiic, dat voir mi quam in den ghe-
rechte van Odiic ende voir lantghenoten ende voir bure
Ghisebrecht van den Rine, ende sprac aen ten zevene
dre morghen lands van den weghe in, alse van den
viiftehalf morghen lands egghen ende enden, alse ghe-
leghen siin tot Odiic in den gheer, die haer Herman
Vincke, canonic tot sinte Johanne tutrecht, daer God
de ziele of hebben moete, ghegheven hadde tot enen
outare in sinte lohans Capelle
tutrecht. Daer quam
Lubbrecht Salonekiin ende verantwoorde dat lant voir
snn, daer gbingen si des aen beden siden ten zevene.
Ende daer so daghede ic die zevene, alse ic sculdich
was te done, ende staefde hem dat eedspel, alse zede
ende ghewoente is in den lande van Utrecht, ende daer
so quamen die zevene tot horen utersten daghe, dien
si mit allen rechte vervolghet hadden, ende gaven

-ocr page 96-

14

mit gansen berade eendrachtelike, alle ghemene, dese
voirseyde dre morghen lands tot dien outare in der
Capellen tot Sinte Johanne voirseyt, daert hair Herman
voirseyt ghegheven hadde. Hhr over waren zevene
hair SSedei\', here van Abcoude, daer voir gaf Lam-
brecht Veren Genten sone, mits heren opene brief
van Abcoude, Euerard Elyaessone uter Meente, lacob
vanden Herte, Dyderic Cortehose ende lohan siin
soin, alse
een zeven, Ghisebrecht van Wede, Ghise
van der Woert ende Wendelmoed Pipen, voir hoir gaf
lacob Rosweyde mit
eenen openen brieve. Ende daer
dese zevene dese lantghifte aldus gaven, daer waren
over alse lantgenothen Wiilaem vten Boemgaerde ende
lohan Elyaes sone vter Meente ende anders goede
luden van den menen gherechte. Dairna so quam der
heren procuratoir van Sinte lohanne mitter heren
opene brief, ende nam daeraen enen voghet, alse recht
ende ordeel wnsde,
ende dode siin ghehout van dien
voirscrevene lande mit sinen voghet ende mit ses
lantghenoten van den gherechte, also alse hem lant-
ghenoten ghewiist hadden, dat hi sculdich was te done
mit rechte. Ende dit siin die lantghenoten daer hi sun
ghehout mede dade, alse Euerard Elyaes sone vter
Meente, Ghisebrecht van Scadewüc, lohan Elyaes sone
vter Meente, Godekhn, siin broeder, Geliis Dyderix
sone van den Dike, ende Eernst van den Velde. Ende
hierover waren lantghenoten Willam vten Boimgaerde
■ende lohan Elyaes sone, ende anders goede luden van

-ocr page 97-

15

den menen gherichte. In orconde deser dinghe so hebbe
ic, Wouter vter Boemgaerde, scoute vorghenoemt, desen
brief beseghelt mit minen seghel. Grhegheven int jare
ons Heren dusent drehondert ende seven ende dertich
des sonnendaghes na Jaersdaghe (5 Jan.).

Naar het origineele charter in het kapittel-
archief van St. Jan. (No. 275, Afd. 2), berustende-
in de verzameling rijksarchieven te Utrecht.

-ocr page 98-

2. Schout en landgekooten oe bueen
aan den Ouden Rijn in het gerechte van
Heer Steven van Zulen, riddeb., en Dijrc

van der weI.jde, oorkonden dat zeker
stuk lands aldaar door de zevenen is
toegewezen aan St. Pieter te Utrecht,

21 November 1390,

Alle denghenen die desen brief zeilen zien of horen
lesen, doe ic verstaen, Jacob Noteboem, sconte aen den
ouden Riin in gherechte haren Stevens van Zulen ridders
ende Dyrcs van der Weijde, dat voer mi ende voer die
lantghenoten ende buere, die hier na bescreven sfcaen,
quam int gherechte Johan de Haen ende sprac an
ten zeven zes morghen lants, also alse gheleghen ziin
in den voerseyden gherechte aen den ouden Riin, ende
dat die heren van
Zinte Peter tutrecht verantwoorden,
ende daer die zeven op ghenoemt ende verdaecht worden,
alse recht wiisde, alse die heren van Zinte Marien t Utrecht,
Dyrc Haren Wouters zoen, Johan Woutman, Johan Dole
Johan Dolen zoen, AVillam Voernekiin, Peter Cronekiin
ende Johan van den Ziil. Ende des so quamen die seven
voerscreven te zamen int gherechte also alse zi ver-
daecht waren, ende worden daer gheeedt alse recht

-ocr page 99-

17

ende ghewoentlic is. Doe dat ghedaen was aldaer, zo
gaven die zeven voerscreven eendracliteliken den heren
van Zinte Peter vorghenoemt die rechte weer ende die
leste weer ende den rechten eyghendom van den zes
morghen lants voerscreven, streckende van den ouden
Riin aen Heijencoper lantsceydinghe, daer Dyrc Haren
Wouters zoen naest ghelant is an die overzide, ende
zinte Loyen outaer te Buerkerc tUtrecht an die neder-
zide. Hier waren over ende ane daer dit ghesciede,
Rutgher van den Nesse, Willam Jacobs zoen, Grheryd
Johans zoen ende Heyne Stoke, lantghenoten ende buere
in den gherechte voerscreven. In orconde deser dinghe
zo hebbe ic Jacob Noteboem scoute voers. minen zeghel
aen desen brief ghedaen over mi zeiven ende over die
lantghenoten ende buere voerscreven om bore bede
wille. Ende wi lantghenoten ende buere vorghenoemde
orconden dit ende tughen onder des scouten zeghel
voerseyt, ende hebben hem ghebeden dit mede over ons
te beseghellen want wie hier mede over ende ane waren
daer dit ghesciede alse hier voer bescreven staet. Ghe-
gheven int jaer ons heren dusent drehondert ende
tneghentich des manendaghes voer zinte Katherinen
dach.

Naar het origineele charter in het Kapittel-
archief van St. Pieter (No. 534), berustende in
de verzamehng rijksarchieven te Utrecht.

-ocr page 100-

3. Schout en landoenooten van Tien-
hoven, in het gerechte van Wa
LRAVEN
van Aokoye, oorkonden, dat zeker stuk

lands aldaar door de zevenen is toe-
gewezen aan St. Pi
ETER te UtRECHT,
■ 28 November, 1402.

Alle denghenen die desen brieff seilen sy en off horen
lesen doe ic verstaen. Herman van E verdinghen als een
gemachticht richter in Walravens gerichte van Ackoye
in den Tyenhoven, dat voer my ende voer die lantge-
noten, die hyerna bescreven staen, quamen die here van
Culenborch, die here van Vyanen by horen gemach-
tichden mannen, als Willam van der Locht voer den
here van Culenborch ende W^outer Janssoen voer den
here van Vijanen, Arnt van Everdinghen, Heymeric
Baers, Geryt die Slechte, Wouter Coevoet Gerytssoen,
elck voer hem selven, ende Hubert van Goberdingen,
als een kerkmeyster der kerken van Everdingen, als
soeven lantghenoeten in den voergenoemden gericht, die
daer mit ordel ende mit gerecht geeyschet waren te
komen ende te geven enen ongeheerden acker van sess
morgen, gelegen in den voergenoemden gericht, dye aen
was gesproken op dye soeven, daer dye voorgenoemde
soeven boven ende beneden naest gelant waren. Ende

-ocr page 101-

19

daden daer horen eyfc mit opgerichten vingeren, als dat
recht wysede te doen, dat sij den voergenoemden acker
ende dat lant geven souden ende toewijsen na der bester
konde ende betoen, daert mit rechte hoerde. Welke soeven
voorgenoemd ghyngen off van den gerichte mit oerloff
des gerichts um hem te beraden ende dye waerheit
tondervinden na der bester konde ende betoen dat hem
daer van den voergenoemden lande geopenbaert wart.
Ende daerna rechtevoert sijn se gekomen voert gericht,
dat na den soeven voorgenoemd verbeydende was, ende
hebben daer eendrachtehke, dye een na den anderen,
na dyen dat sij geroepen worden, belyet ende geseget
op horen eyt, den sy gedaen hebben, dat dye eijgedom
van den sess morgen lants voorgenoemd den deken
ende den capittel tsinte Peters tutrecht mit allen
rechten toebehoort tot behoeff eens altaers in hoerre
kerken. Ende dye heren van sunte Peters deden rechte-
voert hoer behout van den lande voorgenoemd mit
soeven gueden luden geesthek ende waerKk, als hem
toe gewijst wart mit rech te doen. Daer dyt geschyede
daer waren aver ende aen als lantgenoten Daniel van
Everdingen, Henric van der Poerten, Wouter Zass ende
ander voel gueder lüde. Gegeven int jaer ons heren
dusent vijrhondert ende twe des donredags na sunte
Poncianus "dag des heyligen martelars.

Extract uit het origineele charter in het Zapit-
telarchief van St. Pieter (No. 1072), berustende
in de verzameling rijksarchieven te Utrecht.

7

-ocr page 102-

n". 4. Schout en buren van Schalkwijk,
in het gerechte van kuilenburg, oor-
konden, dat zeker stuk lands aldaar
door de zevenen is toegewezen aan St.

Jan te Utrecht. 6 September 1447.

Alle denghenen, die desen brief zeilen zien of horen
lesen, doe wi verstaen, WiUam Gherht Doeijs soen,
sconte, lohan Willams soen, Hnghe van Caenbroec,
Gheriit lacobs soen, Ghnsbert van Lewen, lohan Holle,
Baers lans soen ende" Dirc Lamberts soen, buere tot
Scalcwyc, in ons heren ghirechte van Culenborch,
oirkonden ende tughen, hoe dat voir ons ghecomen is
nt gherechte Willam Borre, ghemachticht van der heren
weghen van sinte lohan tutrecht. Ende heeft aenghe-
sproken een halve hoeve lants, ghelegen op Blokhovenre
velt, in den gherechte voirscr., daer Ghhsbrecht van
Oistrnm boven naest ghelant is, ende beneden Splinters
erfnamen van Everdinghen, of daer sht mitten rechte
ghelaten hebben, te Gode ende te zeven. Ende daer hi
mit setten ende claghen siin recht voirt op vervolcht
heeft, als hi sculdich was te doen. Ende dair Henric
Ghnsberts soen die wete of ghedaen is, als recht is,
ende daer dieselve Henric op te recht ghecomen is.

-ocr page 103-

21

-ende heeft daer rechts of gheplogen, so dat die zeven
■daertoe gheboden en hoir weten dairof ghelaten siin,
als recht is. Die welke zeven dair voir ons ghecomen
siin, so si mitten rechte daertoe inghewonnen snn,
ende hebben horen eedt daertoe ghedaen, als recht
is, den achtenden acker te heren ende te gheven, als
■recht is, na betoen, cunde ende wairheit op beyden
siden, op horen eedt. Des Henric voirs. ghecomen is
aen den recht, ende, nadat die zeven gheeedt snn,
ende heeft som van den gheeeden zevenen weder-
sproken, dat die gheen zeven wesen en souden, daer
Willam Borre ghemachticht weder op seijde, dat si
zeven bhven souden, so si horen eedt ghedaen hadden,
■ende gheloeft waren, ende niet wedersproken en waren
voir horen eedt, die si ghedaen hebben, van beijden
pertijen, na inhout elx hore dingtael. Daerop ghewesen
wert van den bueren mit vollen vervolch, dat die zeven
bliven souden, so si horen eedt ghedaen hebben, ende
voir nyet wedersproken en waren. Dat welke oirdel
Henric Ghiisberts soen voirs. beroepen had, na den
recht van den lande, voir onsen heer van Utrecht,
daer van ridderen ende knapen een wisinge of ghesciet
is, dat die zeven bliven seilen, als die buere voir ghe-
wesen hebben. Daer di pertijen voirt op verdaeeht
waren, weder voir ons te recht te gaen. Ende die seven
■ende die pertijen snn voir ons terecht weder gheco-
men mitten rechte, also si van den pander daertoe
gheboden worden, na den rechte van den lande. Ende

-ocr page 104-

22

daer die vive van den zevenen, als her Henric van
der Oever, Canonic tot Oudemunster tUtreoht, her
lohan van Laer, Cureit tot Scalcwüc, her Ohelmer
Backer, priester, Claes van Oistrum ende Steven van
Everdinghen, na den rechte van den lande of ghev^esen
hebben, ende den achtenden acker gheheert ende ghe-
gheven hebben, op horen eedt, na cunde, betoen ende
waerheit, die si aen beyden siden daervan ghehoirt
ende ghesien hebben, den vrijen eijghendom van den
lande voirs. den heren van sinte Johan tutrecht voirscr.
Ende die ander twe van den zevenen als Ghnsbert
van Oestrum ende Dirc van Deijl hebben ghegheven,
als si voir ghegheven hadden. Ende dese ghifte ghe-
sciede int jair ons Heren dusent vierhondert zeven ende
veertich des manendages op sinte Martinisavont
translatie (8 Juli). Ende doe dese ghifte aldus van den
zevenen ghegheven was, doe quam Willam Borre voirs.,
ghemachticht van der heren weghen van sinte Johan
voirscr., tot mi Willam Gheriit Doeijs soen, als een
scout voirscr., ende begheerde van mi dat ic hem een
dach van recht legghen woude, om die voirg. heren hoir
nahout te doen. Daer ic hem een dach van recht of
beteykent heb, als des Woensdages na sinte Gills dach,
daetoe comende, ende daer ic, als een scout, den voirs.
Henric Ghiisberts soen een w^eete of ghelaten heb, als
recht is, dat hi comen soude om dit nahout, dien eedt,
daerof te ontfanghen, of den heren die te verdraghen,
welc dat" hi daer of doen woude. Daer Henric voirg.

-ocr page 105-

23

nyet en quam, mer her Grheriit Vrencke, deken, her
Luvien Zuermont, her Henric Pot, meyster G-hiisbert
Albout, her Ludolf Backer, her Symon van Meembliec,
her Gheriit de Grote, her Johan Cesair ende meyster
Gheriit van Killesteyn, Canonicken der kercken van
sinte Johan tutrecht voirscr., siin ghecomen op dien
dach, die hem mitten rechte gheleit was, ende hebben
begheert van mi als een scout, dat ic Henric voirs. ten
recht eysschen soude, dat ic dede. Ende want Henric
voirs. daer nyet en quam of yemant, die hem voirstont,
als recht was, so dingden die voirg. heren mi aen
ende vraechden, of ic ende dat gherechte dat nahout
nemen wouden, si woudent nu doen. Des wi hem ver-
droeghen. Doe seyde Wouter van Duven, van der
voirscr. heren weghen, also si daer ghecomen waren,
si wouden nochtans een ghehout doen. Ende vraechde
Wouter mi ende den gherechte, oft ons lief waer, dat
hi den voirg. heren den eedt staefde; des wi hem
gunden. Ende die voirg. heren swoeren allegader ten
heyhgen, dat die ghifte, die hem ghegheven was, een
rechte ghifte was, ende die vrije eijghendom van dien
voirs. lande behoirde hem ende hore kercken toe, sonder
symonije ende arghehst. Ende daer dat ghesciede, daer
waren over ende aen als buere in den gherechte voirscr.
Ghiisbert van Lewen, lohan Holle, Baers lanssoen,
Dirc Lamberts soen, lohan Gelis soen, Gheriit de Wit,
Ghnsbert de Ruese ende Hubert Dircs soen. In kennisse
der waerheyt hierof so heb ic Willam Gheriit Doeijs

-ocr page 106-

,1 24

soen, scout voirscr., mijnen segiiel aen desen brief
ghedaen van des gherechts weghen over mi zelven
ende over die buere voirg. om hore beden wihe. Ghe-
gheven int jair ons Heren dusent vierhondert zeven^
ende viertich des woensdages na sinte Gelisdach.

Naar het origineele charter in het kapittel-
archief van St. Jan (no. 1034, Afd. 2.), berustende-
in de verzamehng rijksarchieven te Utrecht.

-ocr page 107-

iST". 5. Het Hop van Holland doet uit-
spraak in hooger beroep van een ze-
ventuigsvonnis voor het gerecht van
Rosendaal in Holland gewezen, naar
aanleiding van een stuk lands aldaar,
en wijst Lutkin Ja
NSZ., appellant, ge-
daagde in eersten aanleg, zijn eisch toe.

öentencie tusschen Lutkin Jansz. aen deen zyde ende
Claes van der Zevender mit synen medewerkers aan
dander zyde.

Philippus van Bourgondien eet. Alzoo voirtyts Claes
van der Zevender als dager gecomen is voir die zeven
naeste gelande, voir XX mergen lants, gelegen aen die
Vhstin Bosendael, in onsen lande van Hollant, ende heeft
aldair die voir himlude aengesproken mit brieve, zeg-
gende, dat him die van zynen ouders aengecomen waren
ende toebehoirden. Dairteegens gecomen is een geheten
Lutkin Jansz., als verweerre ende bezitter van denselven
XX mergen lants, dewelke ter contrarien dairentiegens
seyde ende verantwoirde, dat him dieselve toebe-
hoirden by duechdehcken coope. Ende want de voirsz.
zeven naeste gelande by hoiren vonnissen nae der

-ocr page 108-

26

voirsz. dynctalen van beyden pertyen de voirsz. XX
margen lands aen ons gewyst hebben, off dak wy die
iaten souden, Soe ist dat de voirsz. Lutkin Jansz.
clachtich gecomen is als eysscher ende beclager, aen
die een zyde, voir onsen getruwen den here van Lal-
laing, overste ende onse Rade doe by ons gestelt ten
saken onsen lande van Hollant ende van Zeelant, ende
nae overmits, dat wy den selven here van Lalaing
verdragen ende verlaten hadden van den voirsz. dienste,
voir onsen getruwen president ende Rade, zeder by
ons gestelt ten saken derselver onsen lande, up ende
tiegens Clais van der Zevender mit zynen medewer-
kers, verweerrers, aen die ander zyde.

Seggende ende te kennen gevende de voirsz. Lutkin,
hoe dat over lange jaren verleden een genoemt Lou-
werys Tasschemaker in tiegenwoirdicheit van veel goe-
der mannen gecoft ende wall betailt heeft tiegens Floris
van Alcmade XX morgen lants gelegen an de Vlist in
Rosendael, de welke de voirsz. Louwerüs voer scout
ende buyren aldair doe ter tijt den vryen eygen van den
voirsz. XX morgen nae den rechte van den lande ontflnc
ende dair toe betailde hy den here zynen nacoop,
welc land vanwegen Floris van Alcmade eer hiit
Louweris voirnoemt vercofte, voer syn vry eygen goed
rustelic ende vredelic gebruyct was XYII off XVIII
jair lang, ende dairnae van Louweris voirsz. synen
eerven ende nacomelingen voir hoer vry eygen omtrent
XXYIII jair, dat te samen is omtrent XL VI jair,

-ocr page 109-

27

dattet voirsz. land rustelic ende vredelic sonder aen-
sprake of toeseggen van yemende gebruyct geweest is,
dat genoech is boven \'t derdendeel van hondert jaren.
Ende dat hierenboven gecomen is Clais van der Ze-
vender ende heeft dit voirsz. land voer die zeven, dairt
onder gelegen is, aengesproken mit brieven, die Sonder-
linge punten begripen, dese twintich mergen lants niet
aendragende, want zy geen bepalinge en houden van
desen voirsz. lande. Ende hoewel de voirsz. Claes van
der Zevender seyde, dat hem dese XX mergen aen-
gecomen waren van wylen Jan van Almeloe, ende dat
syn brieve ouder waren dan dat derdendeel van hon-
dert jaren, dat en is niet by desen redene, want in
den landboec van der Vhst, dair alle eerven ende land
in staen, dit voirsz. land gestaen heeft ende noch staet
up Florys van Alcmade ende nye en stond up Jan
van Almeloo, ende tland, dat Jan van Almeloo toe-
behoeren plach, staet overall beteykent in den land-
boec op him, gelyc men in denselven boec dat noch
wel bevinden soude. Seggende voirt de voirsz. Lutkin
dat een, genoemt Pieter Hermansz., seggen woude by
sinen eede oeverall dair des van noode wair, dat hy
ende zyn vader dit land in huyrweer rustehc gebruyct
ende beseten hebben van wegen Floris van Alcmade
ende Louweris Tasschemaker voirsz. ende der anderen,
dairt voirt up kwam ende den eygen hadden als voer
geroert staet, rustehc, sonder aensprake van yemende
XLV jair off dairenboven, datter bynnen dier tyt nye-

-ocr page 110-

man en quam, die him dairof eygen vermat, of pacht
eyschte, dan nu desen voirsz. Ciaes van der Zevender,
Oic dat meer is, doe Zuytholiant inbrack, soe brack
in desgelycx Crimpenrewairt, ende bleeff ridende, eer
hy voidyct wert, omtrent III jair, ende in tyden was
in der kerken van den wairde geboden, soe wie enich
land dairinne hadde, dat hy dat quame verantwoirden
ende dycken, als daertoe behoirde, off die here soude
hand dairan slaen; soedat doe ter tyt die voirsz.
Louweris Tasschemaker ende die zyne quamen ende
deden als zy sculdich waren te doen, wairby oic
meerckehc is, hadde Clais van der Zevender of zyn
voirvaders dairtoe enich recht gehadt, dat hy of sy
gecomen souden hebben om dat te verantwoirden
ende bant aen te slaen. Voirt meer, doe Jan ende
Steven van der Zevender mit hoiren kinderen leefden,
soe en onderwonden sy hem niet van den voirsz. lande,
twelke de voirsz. zeven aen ons gewyst hebben, off
dair wy dat laten souden. Ende want dit voirsz. lant
toebehoirt heeft eerst Floris van Alcmade, dairnae by
cope Louwerys Tasschemaker ende zinen eerven, ende
bynnen corten tyden harwairt de voirsz. Lutkin Jansz.,
die dit land tiegen Jan Voet, die dairin gerechticht
was, gecofft, betailt ende him voldaen heeft, niet
wetende, doe hyt cofte, noch noch en weet, dat wy
off onse voirvaderen daertoe enich recht hadden off
hebben mochten, wairom hun zeer vervreemt, by wat
reden die voirsz. zeven dit aen ons gewyst hebben. Ende

-ocr page 111-

29

meynde, dat sy slichtelic dairinne voirtgegaan ende
gewyst hadden, gemerct dat sy him nergent bevragen
noch beraet halen en wouden, twelc is tot grooten
affterdeel des voirnoemden Lutkin, wairom hy onsen
voirsz. Rade oitmoedelic badt, dat himlude believen
wouden, die voirsz. zeven te ombieden voer hem in
den Hage, om te horen ende te weten, bi wat rechte
ende raden zy tvoirsz. land aen ons gewyst hebben.
Ende, off zy hierof geen reden bewisen en können, so
badt de voirsz Lutkin himlude voirt, gemerct dat hy
tvoirsz land duechdelic gecoft ende wel betaelt heeft,
dat men him gratie doen woude ende tvoirsz. land
gönnen ende vredehc laten gebruyken.

Op welken eysch ende aensprake, de voirsz. Claes van
der Zevender him mit sinen medewerkers hierentiegens
pertie makende verantwoirde ende seyde. Eerst up
tgeent dat de voirsz. Lutkin seyde, dat Flores van Alc-
made de voirsz. XX morgen lands beseten soude hebben,
gelegen aen die Vhst ende van synre wegen gebruyct
geweest hadde XVII of XYIII jair lang, eet., dat de
voirsz. Flores in den ambochte van Haestrecht aen de
Ylist van sinen ouderen nye geen eerve noch land geno-
men en heeft, noch gecoft dair hy eygendom of ontfangen
heeft na den recht van den lande. Mer is wel wair, dat
de voirsz. Floris des voirsz. Clais moeye, die zyns vaders
zuster was, tot eener geechten wive gehadt heeft, ende
dese voirsz. XX morgen lands denselven Flores nye te
hilick gegeven en zyn, twelc de voirsz. Clais mitten

-ocr page 112-

30

iiilixvoirwairden bewisen woude. Voirt up tgeent dat de
voirsz. Lutljin screeff, dat een, genoemt Louweris Tas-
schemaker, de voh-sz. XX mergen lands tiegen den
voirsz. Fiorijs gecoft soude hebben ende XXVIII jair
beseten, seichde de voirsz Clais, dat de voirsz. Lutkin
voir de voirsz. zeven binnen der dinctalen den eygen-
dom ende besit van Flores ende Louweris voirsz. niet
en heeft bewyst, noch wairgemaict mit besegelde
brieve of levendigen tuge, als hy van rechtswegen scul-
dich wair te doene. Ende als Lutken screeff, dat des
voirs Clais brieve geen bepalinge en houden, seichde de
voirsz. Clais, dat hy dat wel bewysen sal mit goeden segel
ende brieven, dair dit voirsz. land wel in bepailt stalt,
dattet syn ouders geweest heeft ende nu up him be-
storven is, hoewel dattet syn vader ende hem tot
nu toe off vervreemt geweest heeft, dat is gesciet,
mids dat de voirsz. Florens alle die brieve van den eerf-
nisse him ten bruyc gemaict hadde, aldus en wisten
■sy niet, hoe te spreken, eer hy hair brieve hadden.
Ende als de voirsz. Lutkin screeff dat een, genoemt
Pieter Hermans eet., geseyt soude hebben, dat hy ende
zyn vader dit land in huerweer gehadt souden hebben
van Florys ende Louweris voirnoemt ende den anderen,
dairt up quam voirt ende den eygendom gehadt hebben
XLV jair ende dairenboven, hierup seichde de voirsz.
€lais, dat desen tuych nye voer die zeven noch voir
scout ende buyr gecomen en is, ende all hadde hy
all gecomen, dat en soude hem niet hinderen, want

-ocr page 113-

31

Florens en hadde an dit voirsz. land nye eygendom
noch rechtvairdich besit. Item dair de voirsz. Lutkin
screeff, dat Crympenrewairt ingebroken was, doe Zuyt-
holiant inbrack mit meer punten hierof roerende, ant-
woirde dairup de voirsz. Clais, dat syn ouders brieve-
van den voirsz. lande tonbruyck gemaict waren, aldus>
en wisten syn ouders niet, wair hoer goede gelegen waren,,
ende oic hebben twee zwair oirlogen geweest, ende de
voirsz. Clais ende syn evenknyen waren doe onmondige
kinder ende onwetende, en mach mogelic nyemet mit
rechte also onteerfft worden. Item screeff de voirsz.
Lutkin voirt, dat Jan ende Steven van der Zevender,
gebroederen, up ende neder gegaen hebben, ende niet
nae dit land getailt, wairup de voirsz. Clais zeychde,
dat hi mit meer andere van goeden ouden wittafftigen
knapen gehoirt hadde, dat de voirsz. Floris hem ver-
mat ende den voirsz. Jan ende Steven dede te vestaen,,
dat dit voirsz. land ende meer andere lande van der-
selver eerfnissen heerlicke versteerflicke leengoede
waren, ende dat hy ten eygen tiegen bertoge Ailbrecht
gecoft hadde om een somme penningen, dat alzoe niet
en is. Want de voirsz. Claes dat wel bewisen woude
mit des selven hertoge Ailbrechts brieve, dat Jan van
Almeloo die goede gecoft ende wel betailt hadde tiegen
den here, ende hoewel de voirsz. Floris zyn zwagers
dit dede te verstaen, so wairen zy nochtans altoes be-
clagende van hairre oudevaderen goede, mer sy en
wisten dit niet te bewisen, want Floris voirsz. die

-ocr page 114-

32

brieve hadde ende zy niet. Item dair de voirsz. Lutlsin
screeff, ende begeerde dat men die zeven ombieden soude,
ende him vragen mit wat bescheide zy dit voirsz.
land, of dair wyt laten wouden, mit rechte gegeven
hadden, seichde de voirsz. Clais, dat ten tyden, doe
de voirsz Floris van Alcmade in den onrechte ge-
vallen was van den brieven, roerende desen erfnissen,
voir den here van Santos met meer andere van onsen
Rade, die doe Jan van der Zevender die cofferen metten
brieven leverde, dese selve Lutkin Jansz. bruycte twee
hoeven lands, gelegen aan die Vlist, van den voirsz.
eerfnissen, dewelke des voirsz, Lutkins vader plach te
bruycken van den voirsz. Floris, ende gaff him dairof den
pacht menich jair. Mair zeder der tyt dat de voirsz. Jan
van der Zevender gewyst was aen de voirsz. brieven,
soe tooch de voirsz. Floris syn bande van dese voirsz.
twee hoeven lands ende de voirsz. Lutkin betailde dairof
van dier tyt voirt den pacht Jan van der Zevender.

Op welke antwoirde de voirsz. Lutkin Jansz. re-
phcierde. Eerst up dat punt, dat dat niet en is, bi
dese reden want de voirsz. Floris ontfangen heeft
eenen vryen eygendom van dese voirsz. twintich mor-
gen lands voir overgegeven, by tyde sheren van Arkels,
dat men wel mit dat landboec bewisen soude, dat dair
noch off of is. Voirt dair de voirsz. Clais screef, dat
de voirnoemde Lutkin binnen der dinctalen voir den
zeventuych den eygendom ende besit van FJoris ende
Louweris Tasschemaker voirsz niet en heeft bewyst

-ocr page 115-

33

etc., seicht de voirsz. Lutlcin, dat hy goede warachtige
tuge hadde voir der dinctalen, die de voirsz. zeven niet
hoeren en wouden, welke tuyge hy noch brengen
woude, dair des van noode wair. Item als de voirsz.
Clais screeff\', dat hy dat bewisen woude mit goede
segel ende brieve, dair dit voirsz. land wel in bepaelt
staet, datte syn ouders geweest heeft ende nu up hem
bestorven, hierup seichde de voirsz. Lutkin, dat des
voirsz. Clais brieve ende syn vermet hem niet hinde-
ren en soude, .want hy al tyt bewisen woude, dat de
voirsz Floris den eygendom ontfangen heeft van die
voirsz. XX mergen lands, ende die vercoft heeft den
voirn. Louweris Tasschemaker, die se rustelic gebruyct
ende beseten hebben tot desen dage toe, die een voir
ende dander nae, welke beset langer geweest heeft
dan dat derdendeel van hondert jair, wairom hij mo-
géhcken by synen goede ende eygen bliven soude.
Item alsoe de voirsz. Clais screeff, dat syn ouders
brieven van den voirsz. goede tonbruyck gemaeckt
waeren ende alzoe en wisten sy niet, wair hoir goede
gelegen waeren, antwoirde de voirsz. Lutkin also sy
tYsselsteyn woenden, of dairomtrent, ende nye buten
lande en waeren, ende hoeren pacht aen die Vhst
plagen te manen, ende hoirre beyder vader wel wiste,
dat die voirsz. XX mergen hoir niet en waeren, want
dat merckelic is, dat sy nye pacht en maenden noch
aensprake en deden van dese voirsz. XX mergen
lands. Seichde voert de voirsz. Lutkin dat hem die

-ocr page 116-

34

coop van desen lande, die de voirsz. Clais screeff ge-
daen te wesen tiegen der graeflicheit van Hollant,
niet hinderlic wesen en soude, alzoe hy ende syn voir-
oudere altyt eenen vryen eygendom ontfangen hebben
van dese voirsz. twintich mergen.

Ende upten voirsz. replike, soe seyde ende duphcierde
wederom de voirsz. Clais van der Zevender, Eerst up
tgeent, dat de voirsz. Lutkin screelf, dat Floris van Alc-
made voirsz. eenen vryen eygendom ontfangen soude
hebben van den voirsz. XX mergen lands, die hem over-
gegeven wesen souden by tyden des heren van Arkels etc.,
dat hy daerup begeerde te weten, wie ende hoe hy genoemt
wair geweest, die desen eygendom overgegeven ende
Floris voirsz. ontfangen soude hebben, meynende dat
dit alzoe niet en wair, ende dats de voirsz. Lutkin
niet bewisen en soude mogen. Item alsoe voirt de
selve Lutkin seide, dat hy goede waarachtige tuge hadde
voir der dinctalen, welke tuyge die zeven niet hoiren
en wouden, duphcierde de voirsz. Clais, dat hy voir
den dingbanc nyement gesien en hadde, die rede was
om te tugen, ende al hadden die zeven genen tuych
willen hoiren, soe mochten zy dat voir die rechtbanc
begeert ende gedinget hebben, dat men sculdich ge-
weest hadde hoeren tuych te hoeren, ende men soudt
hem toegewyst hebben, want men dat nyement en
pleecht te w^eygeren. Item ten ginen, dair de voirsz.
Lutkin screeff, dat des voirsz. Clais brieve, die hy
heeft van dese XX mergen lands him niet hinderen

-ocr page 117-

35

en souden, by redenen want hy altyt bewysen woude,
dat Floris den eygendom van desen XX margen lands
ontfangen hadde, ende dese selve Floris dat lant ver-
coft hadde Louweris Tasschemaker, die dat rustehc
beseten soude hebben tot deser tyt toe, deen voer ende
dander na, dat langer geweest heeft dan een derden-
deel van hondert jaeren, ende dat hy dairom by desen
goede bliven soude, dupliceerde die voirsz. Clais, dat
Steven van der Zevender, syn oom, vlusch int tselve
jair na der zoenen, gemaict tusschen ons ende onser
nichten vrou Jacoba, hertogynne in Beyeren, saliger
dachten, aentastinge dede mit rechten aen twee hoeve
lands, dair Floris voirsz. doe mit onrechte in geseten
soude hebben, ende dat corts dairna Steven voirsz.
starff ende Jan, syn soon, vervolchde, dat syn vader
begonnen hadde, seggende datter meer lands van der-
selver eerfnissen wair van zynen ouderen gecomen,
dat hy vervolgen woude, dat goeder mannen genoech
tot Haestrecht te gedencken wesen soude, ende, als
Floris voirsz. een wete gedaen was van Jan Lutkins
soen, die Lutkins vader was, dat corts dairna starff\'
Stoven van der Zevender, ende Jan, syn sone, ver-
volchde voirt, dat syn vader begonnen hadde, als voir
geroert staet, ende dat doe Floris voirsz. quam voir
onsen Rade in den Hage, dagende over Jan, bege-
rende, dat men him ombieden woude, also dat Jan
mit onsen brieven ontboden wort, ende dat hy tegen

Florens een jair lang voir onsen Rade te recht gegaen

8

-ocr page 118-

36

soude hebben of langer, ende dat Jan syn brieve toe-
gewyst souden hebben geweest, dair bescheit van
synre ouder eerve in gevonden soude wesen, dat hy
van dier tyt voirt die erfnisse vervolchde mit rechte.
Aldus en hadden Floris ende Louwerys Tasschemaker
geen rustehc besit gehadt, want dat besit over menich
jairen gestoort hadde geweest. Item also Lutkin int
tselve artikel roerde, dat hy altyt bewisen woude, dat
Florüs van dezen XX mergen lands een eygendom
ontfangen hadde, duphceerde die voirsz. Clais, dat Lut-
kin dat nye bewyst en hadde, noch oic bewisen en
soude, dat syn ouders Florüs voirsz. ye eygendom van
dezen lande voirsz. overgegeven hadden off ofstal ge-
daen hadden, als recht wair, ende dat by dien redenen
Floris, of diet tvoirsz. land van synre handt hadden,
gheen besit noch recht en hadden an tvoirsz. land.
Item ten genen dair Lutkin roerde in synre suppli-
cacien van den landboecke, duphceerde die voirn. Clais,
dat dat landboec voir die zeven gebrocht wart, die
geen punten dairin gevonden en souden hebben van
wairden wezende, meende oic die voirsz. Lutkin, dat
him dat stade doen mochte, dat hy mitten voirsz.
boecke quame voir onsen voirsz. Rade, men soude him
mit bezegelde brieven dairup antwoirden. Item dair
Lutkin voirn. repliceerde, dat Claes ende Jans ouders
tot Yselsteyn woenden, ende hoiren pacht an die Vlist
souden gemaent hebben, ende niet van den voirsz. XX
rnargen lands, duphceerde die voirn. Claes, dat syn

-ocr page 119-

37

ouders nye in XXXI of XXXII jaeren gewoent en
hadden, noch oic geen pacht, an die Ylist gemaent en
hadden. Item dair Lutkin rephceerde, dat die coop die
Claes ouders tiegens hertoge Aelbrecht gecoft hadden,
him niet hinderlic en wair, want hy ende syn voir-
vaders altyt eenen vryen eygendom van den voirsz.
lande ontfangen hadden, dupliceerde die voirn. Claes,
dat sy van syne ouderen ghenen eygendom ontfangen
en hadden, als voer genoech geroert wair. Seide voirt
die voirsz. Clais, dat him wail te wdlle ende te dancke
wair, dat men die zeven ontbode buyten sinen cost.
Item dair Lutkin screeff in \'synre replike, dat doe
Crympenreweert ingebroken was, ende een gebod ge-
daen was, dat een ygehc syn land weder dycken soude
ende Jan van der Zevender ende Steven, syn broeder,
binnen lands woenden, ende verdycten mede hoir
goede, die sy in Crympenreweert hadden, ende hadden
sy recht gehadt tot desen XX mergen lands voirsz.
sy souden ze wail mede verdyct ende aengetast hebben,
duplicierde die voirn. Claes, dat syn ouder brieve van
der XX mergen lands voirsz. Floriis voirn. him ton-
bruyck gemaict hadde, also en wisten sy niet wair sy
hoer goede vinden souden, gelyc hy dat mit meer
ander punten in syn eerste suppücacie geroert ende
onderwyst heeft. Item dair Lutkin rephceerde in tsluy-
ten van synre replike, dat die zeven dit land voirsz.
wat haestelick gegeven souden hebben, ende hem oic
niet beraden en wouden, duphceerde Clais, dat sy vollen

-ocr page 120-

38

achte weken ende dairtoe hoiren dwersnacht genomen
hadden te beraden ende hadden him bevraecht tot veel
steden ende
Sonderlingen in die stadt van Utrecht, dat
die overste stad van dit bisdom is, ende dair veel
goeder geleerden juristen zijn ende oic veel wyzer
goeder leeker mannen, dair sy him mede besproken
ende beraden hadden, ende dat zy also overscreven
ende beclaichden die zeven mit onrechte. Ende dair
Lutkin oick screeff, dat hy dit land gecoft ende wel
betailt hadde, duphcierde die voirn. Claes dat Lutkin
tvoirsz. landt niet wail gecoft ende wail betailt hadde,
want hys jegens him bff sine ouders niet gecoft noch
betailt en hadde, die van goids rechte den eygendom
van den voirsz. lande toebehoirde. Die voirn. Claes
seechde voert in synre duplike, hoe dat Lutkin voirsz.
roerde tot 11 off III steden in syn cedulen, dat Floris
van Alcmade den vryen eygen van den XX mergen
lants ontfangen soude hebben, ende om dat Claes voirn
ende syn medewerkers vermoeden, dat sommige lüde
niet en weten, wat een vry eygendom is, na den rechte
van den lande van Haistrecht, dairom gaff Clais voirn.
onsen voirsz. Rade te kennen, dat diegene, die hem
eenen vryen eygendom vermet, die moste dat bewisen
ende wair maken, dat diegene, die die goede heeft ende
syn syn, gecomen is voir den scout ende buyrlude
van den lande, aldair die goede gelegen syn, ende heeft
die goede mit vryen wille mit hande ende mit monde
overgegeven ende een ander van synre bant ontfangen,

-ocr page 121-

39

ende dat en soude Lutkin Jansz. voirsz. noch nyement
bewysen, dat here Jan van der Goude, dair deze goede
of gecomen waeren, of Jan van Almeloo, die heren
Jans van der Goude enige dochter tot eenen wive
hadde, of Jan ende Steven van der Zevender, gebroe-
deren, die rechte erfnamen waren van Jan van Almeloo
ende van sinen wive, ye enich ofstal of overgifte ge-
geven hebben van desen voirsz. lande mit handen ende
mit monde, als recht is, ende als him Lutkin Jansz.
vermet. Seggende by ahe desen redene de voirsz. Clais
van der Zevender mit zynen medewerkers, dat hy
duechdelic punteerde te proeven, alzoe voer als him
nood wair, gerechticht te wesen in de voirsz. twintich
mergen lands, ende dat him die sculdich waeren by
onsen voirsz. president ende Rade toegewyst te wesen.

Alle dewelke redenen ende allegatien bi beide der
voirsz. pertien in eyssche, antwoirden, repliken ende
duphken, voirtgeset ende geproponeert mitten onder-
soecke ende inquisicie tot diverschen stonden gedaen
uptie feiten biden voirsz. pertien voirtgestelt, bi zekeren
coriimissaryzen, dairtoe van onsen wegen geoirdineert,
ende den reprochen ende salvacien bi beyden pertien
overgegeven, oevergesien, gevisiteert ende wall verstaen
bi onsen voirsz. president ende Rade, ende al tgeent
gewogen, dat in desen saken sculdich is gewogen te
wesen; Soe hebben de selve onse president ende Rade
uutgesproken ende gewyst voer recht, dat mit goeden
reden de voirsz. Lutkin Jansz. him becroont ende be-

-ocr page 122-

40

ciaecht heeft van den voirsz. XX mergen lands, dairoff
hierboven mencye gemaect is, tiegens den voirsz. Clais
van der Zevender ende zynen medewerkers, ende dat
deselve Lutkin Jansz. in d\'^u besitte^ende eygendom van
denselven XX mergen lands, dair questy off w^as ende
gelegen syn aen die Vhst, in Rosendale, gerechticht
is, ende dat hy dairin rustehc en vredehc wesen ende
bhven sal; Ende als van den costen gedaen bi den
voirsz. pertien int vervolgen van desen saken, want
hoerer geen hoir costen geeyscht en hebben, Soe hebben
de voirsz. onsen president ende Rade geseyt, dat elc
syn costen aen him selven houden sali. Gegeven
upten ... dach van Januario Anno XIIIP XEVII,
secundum cursum Curiae. (1448).

JSTaar een afschrift van het arrest, voorkomende
in de Memorialen ende Sententien van het Hof.
A., de Wilde, f 26—30 verso, berustende in
het Rijksarchief te \'s Hage.

1) Oningevuld.

-ocr page 123-

STELLINGEN.

-ocr page 124-

■UM

r-i-V"!

-ocr page 125-

1.

De legataris heeft Jure Romano, wanneer de erflater
niet anders heeft bepaald, eerst recht op de vruchten,
na de htis contestatio getrokken.

IL

Het behoort niet tot de taak der gemeentebesturen
een bank van leening te exploiteeren.

m.

Het spannen van telephoondraden, zonder vergun-
ning van den eigenaar, boven diens grond, al geschiedt
dit krachtens eene concessie van het gemeentebestuur,
is eene onrechtmatige daad.

IV.

Ons recht erkent het constitutum possessorium.

-ocr page 126-

u

V.

Wetenschap, dat men onverschuldigd betaalt, sluit
condictio indebiti uit.

VI.

In de gemeenschap van winst en verhes valt de
geheele opbrengst van den oogst van een aan één der
echtgenooten toebehoorend land, zonder aftrek van
het bedrag der kosten, vóór het huwelijk aangewend
tot verkrijging van dien oogst.

VII.

De bepaling van 1604a B. W. geldt ook dan,
wanneer beide partijen in het houden van een getui-
genverhoor toestemmen.

VIII.

Abandon sluit abandonnement niet uit.

IX.

De schipper is niet aansprakelijk voor de schade,
veroorzaakt door aanvaring, indien deze alleen het
gevolg is van hem onbekende onhandelbaarheid van
zijn schip.

-ocr page 127-

45

X.

Indien de liouder van een geprotesteerden wissel-
brief van een der endossanten gedeeltelijke vergoeding
heeft ontvangen, kan hij niettemin voor het geheele
wisselbedrag worden geverifieerd in het faillissement
van den trekker.

XL

Yoor het zegelen van wissels uit het buitenland in
vreemde valuta op ons land getrokken, moet het
bedrag van den wissel worden berekend naar den
wisselkoers van den dag, waarop de wissel wordt

XII.

Bij eene vordering van meer dan f 300, kan de
valschheid van hetgeen aan de bekentenis is toege-
voegd door getuigen of vermoedens worden bewezen.

XIIL

De koningin-weduwe, 17 jaar oud, is minderjarig.

XIV.

Een minister, die met overschrijding van de grenzen
zijner bevoegdheid, een voor den Staat nadeelig con-

-ocr page 128-

46

tract sluit, is niet civielrechtelijk aansprakelijk voor
de schade, daardoor den Staat toegebracht.

XV.

Hij, die geen vergunning heeft tot \'t oprichten van
een dienst van openbare middelen van vervoer, maar i;

die desniettemin rytuigen op vaste en gezette tijden \'i

tusschen twee plaatsen ten dienste van het publiek
heen en weder doet rijden, pleegt geen onrechtmatige
daad jegens den concessionaris van zoodanigen dienst
tusschen diezelfde plaatsen, welke grond oplevert tot
eene actie tot schadevergoeding krachtens art. 1401
B. W.

XVI. ^

Art. 20 der Wet van 15 April \'86 (Stbl. n^ 64) is toe-
passelijk op het K. B. van 27 Nov. \'65 (Stbl. n». 130).

xvn.

Het strafbaar karakter van opzettelijke beleediging
is afhankelijk van de vraag, of de beleediger de
wetenschap heeft, dat de door hem gepleegde hande-
ling, objectief beschouwd, beleedigend is.

1

XVIII.

Voor schuldigverklaring aan de overtreding van

-ocr page 129-

47

art. 454 S. E,. is het bewijs van het materieele feit
voldoende.

XIX.

De verklaring van een "Roomsch-Katholiek geeste-
lijke, dat zijne kerk geene echtscheiding toelaat, levert
geen getuigenis op in den zin der wet.

XX.

Een bewaarder in een gevangenis heeft niet de
bevoegdheid tot verbaliseeren, bij overtreding door een
der aan zijn zorgen toevertrouwde gevangenen.

-ocr page 130-

!..

____________________

%

M..

jsm^

J-\'

• y

sites, , . .

. r\\

I

Vt f-

♦ \' ^

-ocr page 131-
-ocr page 132-

I\'\' vïi^-\'Â^tvX^ -