\'(P\'UtO
7
Q \'^^rJtooff-
.....
BE VOOR Oï
u.
utHiro ÏKTEME WB.
Stoomdrukkerij „de Industrie", J. Van I->ruten — Utrecht!
-ocr page 2-- ■ .J \'
I I
r
t ■
•I -
V
r
■.J
> •
\'f\' ■
■-IP
sm vx
f ■
■r --
\'f
i ■ i
A- ■
^liii
r
1
V A
M
\' C - ■
\\
)• - .
■ . ^ .
%
I >
■ J. -
-ocr page 4-r.
. / . \'
u .
-ocr page 5-DE VOOR DE NACHTf|ÖST BESTEMDE T
-ocr page 6-il\' --
iii-ii-v
ït\'i.-- -. ■ ■ ■■
■fc-
l\'-S."
> * ►Afs;.
.■■••OfV
. - r
\'Hr.,
#
# i\'
y*
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
MN DE RIJKS-UNIYERSITEIT TE UTRECHT,
NA nBKOMBN MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
llOOGLKEnAAH IN IlF. KACIILTKIT l>KH WW- KN" .VATlUllKUÄUE,
MliT TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSTTKIT
TEGEX DK IlKDF.NKIMiEN VAN l)E
/^ACULTEIT DER plECH fSGELEEKD HEI D
TK VKRDEDIOEN
op Woensdag 18 December 1889, des namiddags te S\'/: uren
DOOIl
FRANÇOIS JOHAN CORNELIS VERHOEFF,
geboron te Utrecht.
/.*\'/ wù , \\ M
UTRECHT - 188Ü. /r./ r\'?\' \' \\
- en Steendrukkerij „de Indu.slric . \' •
J. VAN D R U T lî N. s\'i\'- \'
Stoom- Boek- en
it.\'-.
m
-ocr page 9-(5(-an mi^\'ne (§uc/eis.
i
-ocr page 10-■iprtrr-\'.-i. /I.;.*,.«;:.-"-.,
^ M
■m^m
li: ■ \'
m
■ Z-r
■\'«Si\'
-ocr page 11-Gaarne hwi/jf Ik mij van de aaiajename iaak hij
het verlaten der Utrechtsche Univer.siteit aan U,
Professoren der Juridische Facidteit mijn hartelijken
dank te betuigen voor het onderwijs, dat ik van U
mocht (jenieten.
Meer in het bijzonder geldt deze dank U, Hoog-,
geachfen Promotor, iMr. iM. S. Pol«. J)e groote
bereidvaardigheid en ivelwillendheid, ivüarmede gij
mij bij het samenstellen van dit proefschrift hebt
ter zijde gestaan, zullen mij steeds in dankbare
herinnering blijven.
U mijnen vrienden en bekenden moge het steeds
irel gaan.
t
I i
II
I
: -...... ♦
mf.
\'V;
-ocr page 13-Is duidelijkheid van uitdrukking voor eene
goede wetgeving in het algemeen een van de
eerste vereischten, in de hoogste mate zal dit
voorzeker gelden voor eene goede strafwet en
zeer te betreuren zal het zijn, wanneer men
juist daarin woorden en uitdrukkingen vindt,
die, voor verschillende opvatting, voor onder-
scheidene uitlegging vatbaar, den rechter bij de
loei)assing der Strafwet in verlegenheid moeten
brengen. En moge nu al door de beslissingen
van ons hoogste rechts-college eene betrekkelijke
zekerheid kunnen verkregen worden en den lage-
ren rechter aangewezen, welken zin hij aan l)e-
paalde uitdrukkingen te hechten heeft, wil hij
niet gevaar loopen zijne uitspraak door den
Hoogen Raad gecasseerd te zien, dit neemt niet
weg het afkeurenswaardige van het feit, dat de
wetgever woorden gebruikte zonder zich reken-
schap te geven van hunne beteekenis en zich van
uitdrukkingen bediende zonder recht te weten,
wat deze l)eduiden.
Zoodanige uitdrukking nu schijnt ons Wet-
boek van Strafrecht mij toe te bevatten in de
artt. 138, 139, 3113», 3121«, terwijl zij ook
voor de artt. 3152° en 317 van belang is.
„Gedurende den voor de nachtrust bestem-
den tijd."
Reeds kort na het in werking treden van ons
Strafwetboek bleek het, hoe men over deze uit-
drukking, die vroeger in ons Strafrecht onbe-
kend was, dacht. In het Tijdschrift voor Straf-
recht toch verscheen een tw^eetal verhande-
lingen, waarin M" Van Gigch en Van der Hoe-
ven hunne meening omtrent de beteekenis dezer
woorden blootlegden, de moeilijkheden, die zich
naar aanleiding daarvan kunnen voordoen, tracht-
ten uit den weg te ruimen en daarbij ieder een
verschillenden weg aangaven.
In den G. P. zou men deze uitdrukking te
vergeefs zoeken; in de plaats daarvan werden
de woorden „bij nacht" gebruikt en hoewel men
ook omtrent die uitdrukking verschillende mee-
ningen kan hebben, wist men door de constante
jurisprudentie van den Hoogen Raad hier te
\') Dl. 1. pag. 154 vlg. en 303 vlg.
Zie iMr. M. Schooxevelu. Hel Wctb. v. Slrafr. inel
aanteekeningen, onder art. 380 N°. 1.
3
lande en de Cour de Cassation in Frankrijk,
waaraan men zich te houden had.
Die rechtscolleges begrepen namelijk onder
„nacht" de uren tusschen den ondergang en den
opgang der zon en casseerden meermalen uit-
spraken, waarbij aan het begrip „nacht" eene
ruimere of engere beteekenis gegeven was. En
zij konden ook Avel niet anders; waar toch uit
de wet zelve niet bleek, welke beteekenis aan
„nacht" in strafrechtelijken zin gegeven moest
worden, waar men de bedoeling van den wei-
gever niet kon nasporen, bleef er geen andere
uitweg dan het woord in zijne natuurlijke betee-
kenis te nemen, d. i. de tijd tusschen het onder-
gaan en het opgaan der zon. ,
In andere Wetten en Verordeningen vindt men
nevens het woord „nacht" eene aanwijzing, wat
daaronder verstaan moet worden; zoo in art.
\\\'\\b der Wet van 13 Juni 1857, Stbl. N". 87
(Jachtwet), waar als nacht wordt aangeduid de
tijdruimte tusschen meer dan een uur vóór zons-
opgang en meer dan een uur nfi haren ouder_
gang.
Zoo in art. 8G al. 3 der AVet van 18 Sep-
tember 1852, Stbl. N". 178 (Wet op den waar-
borg van gouden en zilveren werken), waar
onderscheid gemaakt wordt tusschen zomer en
winter en de naelit van April tot en met Sep-
tember geacht wordt te 9 uren na den middag
te beginnen, om te 6 uren \'s ochtends te emdi-
gen, terwijl in de overige maanden daarvoor
7 uren \'s namiddags en 7 uren \'s voormiddags
in de plaats gesteld worden. Zoo vindt men
in het Politie-Reglement voor de Gemeente Maars-
seveen van 28 April 1887 in art. 15 het woord
„nacht" gebruikt en dadelijk daarna eene om-
schrijving daarvan opgenomen, gelijk aan die in
de Jachtwet.
Ook in het O. R. O. kwam het woord ..nacht"
voor, maar men had tevens een artikel opgeno-
men (art. 9G), waarbij, indien het ook in het
AVetboek opgenomen ware, de Wetgever zelf be-
paald zou hebben, wat hij wilde, dat onder
nacht" verstaan zou worden. Dat artikel
luidde n.1.: „door nacht wordt verstaan de tijd
tusschen negen uur des avonds en zes uur des
morgens", en door dit art. in het Eerste Boek,
in het Algemeene Deel, te plaatsen zou dus
vastgesteld zijn, welke beteekenis men steeds
aan „nacht" in het Wetboek van Strafreclit te
hechten had.
De Regeering oordeelde het noodig een einde
te maken aan de onzekerheid, die op \'dit punt
heerschte. Zij wilde eens voor al vastgesteld
zien, wat onder „nacht" verstaan moest worden
in ons Wetb. van Strafrecht. Gemakkelijk was
de beshssing niet, waar zij tusschen zoo ver-
scheidene stelsels te kiezen had. De Memorie
van Toelichting toch noemt er niet minder dan
zes, en wel:
1". de tijd van den ondergang tot den opgang
der zon.
2°. het halve etmaal, van zes uren \'s avonds
tot zes uren \'s ochtends.
3". het uur, waarop men in de gemeente, waar
het feit is bedreven, gewoon is zich ter ruste
te begeven.
4". het uur waarop het voor hem, tegen wien
het feit is bedreven, feitelijk nacht was.
5". het stelsel waarbij, met wijziging van dat
sub 1». vermeld, een bepaalde tijd voor den op-
en ondergang der zon, voorstellende de ochtend- en
avondschemering, tot den dag wordt gerekend.
()". het stelsel van art. 9G O. R. O.
Daarbij kwam nu nog de uitdrukking, door
de Gonnnissie van Rapporteurs aanbevolen: „dag
is zoolang het maatschappelijk leven duurt."
Als reden, waarom het stelsel sub G^ aanbe-
volen werd, moest gelden, dat de fictie, daarin
vervat, nog het meest met de werkelijkheid over-
eenkomt, terwijl om de moeilijkheid van het
6
bewijs het aannemen van de stelsels sub 3". en
werd ontraden.
De Commissie van Rapporteurs was niet in-
genomen met dat art. 96, zij wilde het geheel
doen vervallen en de beslissing, wat onder
„nacht" moet verstaan worden, aan den rechter
overlaten. Het was hare meening, dat alles van
omstandigheden afhangt en het niet aangaat de
groote steden en het platte land op dit punt
gelijk te stellen.
In de afdeelingen hadden enkele leden nog
aanbevolen het stelsel van art. 86 van de AVet
op den waarborg, of dat van art. 41/) der
Jachtwet. De Commissie vond echter het op-
nemen van eene definitie onnoodig; wilde men
dit echter toch doen, dan ried zij de bovenge-
noemde uitdrukking aan.
De Regeering drong er toen niet verder op
aan en nam de definitie terug, echter alleen
onder dit beding, dat „nacht" dan vervangen
zou worden door „nachtrust"..
Later, bij de behandeling van artt. 138 en
139, verklaarde de Minister nog de uitdrukking
„voor de nachtrust bestemde tijd", te verkie-
zen boven die, door de Commissie voorgesteld.
„Maatschappelijk leven" was volgens zijne mee-
ning eene zeer onbestemde uitdrukking.
Dit is het dan ook zeer zeker. Het maat-
schappelijk leven duurt voort niet alleen bij
dag maar ook bij nacht. Beter was dan nog
geweest: „nacht is de tijd, waarin de maat-
schappelijke beweging, drukte gestaakt wordt."
Zoo is dus in onze strafwetgeving het betrek-
kelijk zekere „nacht" vervangen door het on-
zekere „voor de nachtrust bestemde tijd", een
begrip, dat in de praktijk tot zoovele vragen en
moeilijkheden aanleiding geeft, dat het m. i. zeer
te betreuren is, dat men tot deze verandering
is overgegaan. Had men eenvoudig het woord
„nacht" l)ehouden en daarnevens eene nadere
bepaling opgenomen, zooals art. ÜG O. R. O.
wilde, zoo had ons Strafwetboek er zeker bij
gewonnen. De wetgever, hier verbetering wil-
lende aanbrengen, verviel ongelukkigerwijze van
Charybdis op Scylla en men lieefl aan duidelijk-
heid en zekerheid niet alleen niet gewonnen,
maar men is veeleer achteruitgegaan.
Zooals ik reeds op pag. 3 zeide, onder de
heerschappij van den G. P. bleef den rechter
niets anders over dan hel woord nacht op te
vatten in zijne natuurlijke beteekenis, d. i. het
tijdperk, begrepen tussclien het ondergaan en
hel opgaan der zon, en hij moest zich hieraan
liouden, niettegenstaande die opvatting voor
8
het Strafrecht geheel onbruikbaar was geworden.
Het stond den rechter niet vrij eene andere
beteekenis aan dat woord toe te kennen; de
wetgever had eenvoudig „nacht" als eene ver-
zwarende omstandigheid vastgesteld, zonder tevens
eene afzonderlijke beteekenis daaraan te geven
en nu kon de rechter niet zeggen: „//i; beschouw
als nacht het tijdperk tusschen uur x en uur if\\
maar hij was gebonden aan de natuurlijke be-
teekenis van het woord.
In vroeger eeuwen kon men met reden een-
voudig de duisternis als verzwarende omstan-
digheid aannemen. Wanneer het duister werd
ontstonden al de oorzaken, die aanleiding gaven
tot strafverzwaring. Als de duisternis inviel,
werd de arbeid gestaakt, alle leven en beweging
hield op om eerst met het aanbreken van het
•
dagliclit weder terug te keeren; gedurende de
duisternis sliep men. In den loop der tijden
echter, bij de zich meer en meer ontwikkelende
beschaving werd dit anders; -men ging langza-
merhand ook nk het invallen der duisternis bij
kunstlicht voort met werken en zoo heerschte
ook gedurende een gedeelte van den nacht geen
rust en evenzoo keerden leven en beweging eerst
eenigen tijd nä het opgaan der zon weder. Het
wa^ niet langer voldoende de duisternis ais
9
verzwarende omstandigheid aan te nemen; de
toestanden, die tot het aannemen van verzwa-
rende omstandigheden moesten leiden, vielen
niet meer samen met de duisternis. Bij het
samenstellen van ons Nieuw Strafwetboek zag
men dan ook in, dat verandering hoog nood-
zakelijk w^as.
Tot die verandering nu kon men op tweeërlei
wijze komen: men kon n.1. het woord „nacht"
behouden en daarnevens eene omschrijving op-
nemen, het begrip „nacht" in strafrechtelijken
zin nader bepalen, zooals men in het O. R. O.
gedaan had, óf men kon het woord „nacht"
laten varen en eene andere uitdrukking kiezen,
zooals in ons Strafwetboek geschied is.
De omschrijvingen van de verzwarende om-
standigheid zullen kunnen zijn óf zoodanige,
die de uren vaststellen, gedurende welke het
misdrijf gepleegd moet zijn om zwaarder gestraft
te kunnen worden, óf zoodanige, welke den
grond der strafverzwaring aangeven.
Het eerste stelsel vindt men gehuldigd in het
O. R. O.; daarin werd 9 uur \'s avonds als be-
gin en () uur \'s morgens als einde van den
nacht aangenomen en men koos juist die uren
om zooveel mogelijk juist het tijdperk aan te
duiden, waarin de toestanden voorkomen, die
10
reden geven tot strafverzwaring. Even goed had
men de tijdruimte ook grooter kunnen maken
en b. V. 7 uur \'s avonds en 7 uur \'s morgens
kunnen nemen, maar men wilde zooveel moge-
lijk der werkelijkheid nabij komen.
Praktisch bezwaar ware er echter niet tegen
geweest; de rechter bleef toch vrij de zwaardere
straf al of niet toe te passen, naar gelang hij
meende, dat daarvoor reden bestond; het op-
leggen van de zwaardere straf is facultatief.
Wel is dit niet uitdrukkelijk in ons strafwetboek
bepaald, zooals dit het geval is bij de recidive
en de verzwarende omstandigheid van art. 44,
maar wij mogen- dit ook voor alle andere ver-
zwarende omstandigheden aannemen.
De rechter zal steeds bij alle verzwarende
omstandigheden moeten onderzoeken, of in het
bepaalde geval reden bestaat om de zwaardere
straf toe te passen. Daarom heeft de wetgever
den rechter geen minimum van straf gesteld.
Ware het stelsel van het O. R. O. aangenomen,
dan had de rechter in de wet zekerheid ge-
vonden, tusschen welke uren hij verzwarende
omstandigheden mocht aannemen en had dan
kunnen onderzoeken of werkelijk het misdrijf
gepleegd was onder die omstandigheden, welke
grond opleveren tot het opleggen van eene
11
zwaardere straf. Nu echter moet de rechter
bovendien nog beslissen of het feit heeft plaats
gehad binnen den tijd, door den wetgever op
zoo onbestemde wijze aangeduid en dat wel,
omdat in ons Strafwetboek nu het tweede boven
genoemde stelsel is aangenomen.
Is men tot heden er niet in geslaagd, eene
goede omschrijving van de verzwarende omslan-
digheid te geven, die welke men in ons Straf-
wetboek vindt, is stellig af te keuren.
„Voor de nachtrust bestemde tijd"; welk eene
vage uitdrukking!
Wat beteekent hier nachtrust, wat bestemd?
Te vergeefs zal men licht zoeken in de be-
raadslagingen van de Tweede Kamer; geen woord
hierover! Toonde de Tweede Kamer hierdoor
niet, dat zij zelf niet goed wist, wnt zij wilde?
Het zou toch zeker niet overbodig geweest
zijn, duidelijk te doen uitkomen, wat men be-
doelde.
Ook de rechter aan wien de Regeering over-
liet te beslissen, wat onder „de tijd voor de
nachtrust bestemd", te verstaan is, kan ons
geene uitkomst geven; de wetgever heeft den
grond der strafwaardigheid zelf aangewezen en
de rechter is daardoor niet vrij.
Wordt het aan hem overgelaten de zwaardere
-ocr page 24-12
straf al of niet toe te passen naar gelang hij
bevindt, dat er al of niet grond voor die straf-
verzwaring bestaat, dan moet hij niet gebonden
zijn aan eene bepaalde uitdrukking in de wet,
die den grond aangeeft. Beter ware dus ge-
weest eenvoudig eene bepaUng in de wet van
de uren, tusschen welke de verzwarende omstan-
digheid mag aangenomen worden. De rechter
had dan aangaande den tijd zekerheid gevon-
den in de wet en had dan verder kunnen be-
slissen of de omstandigheden van tijd, waaron-
der het misdrijf plaats had, van dien aard
waren, dat er reden bestond voor het opleggen
van eene zwaardere straf.
Doch wij moeten ons in de omstandigheden
schikken; wij lezen de formule: „voor de nacht-
rust bestemde tijd" nu eenmaal in onze wet en
ons rest niets anders, dan haar zoo mogelijk te
verklaren en te trachten tot eene bevredigende
oplossing te komen van de moeilijkheden, die
zich ten opzichte van die uitdrukking in de prak-
tijk kunnen voordoen.
Alles komt hierbij neer op de verklaring van
de woorden „nachtrust" en „bestemd", ieder
afzonderlijk en beide in verband met elkander
beschouwd.
Wat is nachtrust, welke beteekenissen kan
; t
il
!,
I,
I ■
13
het hebben en hoe zullen wij het in de for-
mule „voor de nachtrust bestemde tijd" moe-
ten opvatten?
Eene eerste omschrijving van nachtrust is: de
rust, die men des nachts geniet, en „nacht" in
zijne natuurlijke beteekenis opvattende is het dus:
de rust, die genoten wordt gedurende de uren
tusschen ondergang en opgang der zon.
Dit aannemende moet men dan ook als nacht-
rust beschouwen het namiddagdutje na liet diner,
wanneer de zon is ondergegaan, daarentegen
niet den slaap, dien men des zomers te 5 uren
in den morgen geniet.
Deze definitie is hier natuurlijk onbruikbaar.
Ik merkte ])oven (blz. 6) reeds op, hoe men
juist omdat men inzag, dat verandering nood-
zakelijk was, het woord „nacht" liet vallen en
eene andere formule koos en wij kunnen hier
dus niet aan „nacht" dezelfde beteekenis toe-
kennen, welke hij in den G. P. had.
Maar wat zullen wij dan als beteekenis moeten
aannemen? Moet men er onder verstaan de
michielljkn rust, de kalmte en rust, welke heerscht
gedurende den lijd, dat de maatschappelijke
bedrijvigheid stilstaat, dat de winkels gesloten
zijn en de straten eenzaam en verlaten zijn?
Of het te bed liggen, het slapen tusschen twee
I i
14
u
■I;
1!\'
, dagen, de rust, die men gewoonlijk na afloop
van iederen dag neemt?
, Om tot eene beslissing te kunnen komen om-
I trent de beteekenis, die hier aan het woord
gehecht moet worden, zullen ^vy te rade moe-
ten gaan met de ratio van de strafverzwaring.
In de Memorie van Toelichting op art. 147
I O. R. O. (138 Wetb. v. Strafr.) lezen wij: „Dan
, toch" (gedurende den voor de nachtrust bestem-
: den tijd), „is de veiligheid van den bewoner aan
grooter gevaar blootgesteld en kost het hem meer
\' moeite om zich tegen indringers te waarborgen",
en deze reden mogen wij zeker ook aannemen
^ voor de strafverzwaring in de overige artikelen,
ij\' waar de uitdrukking voorkomt.
Mr. G, De Wal \') noemt als voornaamste
•redenen voor de strafverzwaring: „stoornis der
rust, het onvermogen der bezitters om zelve
hun goed te bewaren en te verdedigen en het
grooter gevaar, dat hun over het hoofd kan
hangen, door de afwezigheid èn van de midde-
len tot verwering èn van de hulp van anderen",
en ik zou hier nog willen bijvoegen de duister-
nis, welke zoozeer invloed uitoefent zoowel op
den misdadiger als op hem, tegen wién liet
\') Bijdr. tot Rogtsgel. en Welg. 1828 Dl. 111, pag. 171.
•W
(
-ocr page 27-15
misdrijf gepleegd wordt. Het bewustzijn van den
misdadiger, dat de gelegenheid om het misdrijf
te plegen gemakkelijker is, dat men hem niet
zoo licht zal betrappen en hij meer kans
heeft om onbemerkt te ontsnappen, zal hem bij
voorkeur de duisternis doen kiezen om zijn slag
te slaan. Aan den anderen kant zal ook de
duisternis grooten invloed uitoefenen op hem,
tegen wien het misdrijf gepleegd wordt; hij zal
eerder zijne tegenwoordigheid van geest verlie-
zen en niet kunnende zien, welk gevaar hem
dreigt, of de ongenoode gast al dan niet gewa-
pend is, of hij met één of met meer personen
te doen heeft, zal hij eerder uit vrees niet in
staat zijn hel plegen van het misdrijf te voor-
komen, of den misdadiger te vatten. Al deze
beweegredenen zullen dus den misdadiger veelal
doen besluiten, het misdrijf gedurende den voor
de nachtrust bestemden tijd te plegen en daar-
om moei hij door eene zwaardere strafbedrei-
ging gestrenger worden beteugeld.
Dit als ratio aannemende meen ik, dat onder
nachtrust zal moeien worden verstaan het te
bed liggen, de rust, die men na een dag wer-
kens neemt, om voor een volgenden dag nieuwe
en frissclie krachten te verkrijgen, datgene, wat
men in het dagelijksch leven nachtrust noemt,
16
zooals in de vraag: hebt gij eene goede nacht-
rust genoten?
Wanneer wij deze beteekenis aan het woord
hechten,\' dan is de bedreiging met eene zwaardere
straf zeer billijk, want juist gedurende die nacht-
rust komen m. i. eerst de bovengenoemde toestan-
den voor, die aanleiding geven tot het aannemen
van verzwarende omstandigheden. De te bed lig-
gende persoon kan niet zoo op alles toezien,
voornamelijk ook, omdat hij in den regel zal sla-
pen, hij kan dus het misdrijf moeilijk voorkomen.
Juist die betrekkelijk hulpelooze toestand ver-
eischt m. i. de meerdere bescherming. Waar
men zich nog niet ter ruste gelegd heeft en
daardoor waakzamer, meer bekwaam tot tegen-
weer en beter in staat is om het dreigend kwaad
af te wenden, is die meerdere bescherming ni, i.
minder noodig.
Heb ik getracht de beteekenis van „nachtrust"
in de door mij behandeld \'wordende uitdrukking
uit te vorsehen, althans een uitlegging aan dat
woord te geven, in overeenstemming met de
door mij aangenomene ratio van de strafverzwa-
ring, laat mij nu hel woord „bestemd" behan-
delen en nagaan, wat daarmede bedoeld kan zijn.
Bestemmen is: het doel aanwijzen, waarvoor
-ocr page 29-17
iets gebruikt zal Avorden. Zoo is de voor de
nachtrust bestemde tijd, de tijd die aangewezen
wordt om voor de nachtrust gebruikt te worden.
De tijd zal voor de nachtrust bestemd moeten
zijn; op de bestemming moet dus gelet worden,
deze beslist, dit staat vast, maar ik meen te
mogen beweren, dat in werkelijkheid eigenlijk
de feitelijk bestaande nachtrust beslist en dat
i)estenmiing en werkelijk ge])ruik hier samen-
vallen. M. i. onderscheidde dus Mr. Mackay
ten onrechte de bestemming en het feitelijk ge-
bruik, toen hij bij de behandeling van art. 188
in de Tweede Kamer zeide: „Dat de nachtrust
niet feitelijk behoeft te zijn ingetreden, ])lijkt
genoegzaam uit de woorden van het artikel,
waar slechts gevorderd Avordt, dat de tijd daar-
voor bestemd is aangebroken"
Ja, men moet vragen: was de tijd, voor de
nachtrust bestemd, maar in werkelijkheid komt
dit op hetzelfde neer, als wanneer men vroeg:
bestond de nachtrust gedurende dien tijd.
Ook Mr. Van der Hoeven schijnt deze onder-
scheiding tusschen bestenuning en werkelijk ge-
])ruik te maken. In zijn opstel, getiteld: „Nacht-
rust en Nacht", in het Tijdschrift voor Straf-
\') Smiut. 1)1. H, pag. 87.
-ocr page 30-18
recht O, leest men: „Alleen op de bestemmmg,
niet op het werkelijk gebruik van den tijd, waarin
het misdrijf gepleegd wordt, dient te worden
gelet." Z.H.G. komt tot deze conclusie na de
volgende opmerking: .... „heeft een voorwerp
eenmaal eene bepaalde bestemming gekregen,
dan verhest het die bestemming niet, doordat
het tijdelijk óf niet gebruikt, öf voor een ander
doel gebezigd wordt." Als voorbeeld haalt
Mr. Van der Hoeven zijne studeei\'kamer aan;
„deze was door vorige bewoners bestemd voor
salon", leest men verder, „zoolang ik huurder
van dit huis blijf en aan deze kamer geene
andere bestemming geef, blijft zij studeerkamer;...
zelfs al iconlt zij door mij \'n enkelen keer voor een
geheel ander doel afgestaan.\'^
Stel nu, dat bij gelegenheid van een of ander
feest het huis van Mr. Van der Hoeven een
groot aantal logeergasten moet bergen en de
studeerkamer voor eenige dagen tot logeerkamer
wordt ingericht. Blijft zij\' nu bestemd voor
studeerkamer? Mij dunkt, neen! althans gedu-
rende die dagen zal de bestemming die van logeer-
kamer zijn en zij heeft gedurende die dagen hare
bestemming voor studeerkamer wel degelijk ver-
loren. Of zij dadelijk na het vertrek der gasten
—t-
\') Dl. 1, pag. :m.
-ocr page 31-19
die oorspronkelijke bestemming weder terug-
krijgt, doet hier niets ter zake.
Zoo zal ook de tijd, dien men gewoonlijk voor
de nachtrust bestemd heeft, hare bestemming
daarvoor verliezen, wanneer men b. v. door
eene feestviering niet aan nachtrust denkt. Be-
stemming en gebruik gaan hier samen. Zegt
men: „ik bestem heden den lijd voor mijne
nachtrust van 11 uren namiddags tot 7 uren
voormiddags en men maakt vau dien tijd geen
gebruik voor de nachtrust, dan blijkt daaruit,
dat men de l)estemming hetzij dan met^ hetzij
tegen zijn wil veranderd heeft.
Mr. Van dkh Hokven geeft aan de bestemming
een meer voortdurend, blijvend karakter. Nu
zou ik mij natuurlijk hiermede wel kunnen ver-
eenigen, waar liet betreft zaken die steeds tot
hetzelfde doel gebruikt worden, waaraan alge-
meen en overal dezelfde hestenuning gegeven
wordt, zooais 1). v. brood. De bestennning vau
brood is te dienen tot voedsel en deze l)estem-
ming is zeker van voortdurenden, blijvenden aard.
Anders is het echter, gesteld met de bestem-
ming van den lijd. Tijd kan men op zoo on-
eindig verschillende wijze benuttigen en het
aantal doeleinden, waarvoor men de tijd ge-
l>ruikt, is onbeperkt. Wanneer men tijd „of
20
niet gebruikt voor liet oorspronkelijk aangewezen
doel, óf voor een ander doel bezigt" dan
zal men toch niet met eenigen rechtmatigen grond
kunnen beweren, dat die tijd, die noorhij gegaan
is, de oorspronkelijke bestemming behoudt!
Vereenigt men zich met de meening van
Mr. Van der Hoeven, dan zal de zwaardere straf
kunnen toegepast w\'orden ook dan, wanneer het
misdrijf gepleegd is gedurende den tijd, dien
men oorspronkelijk voor de nachtrust bestemd
had, maar dien men feitelijk daarvoor niet
gebruikte, doordat men om een of andere reden
eenige uren later zich ter ruste heeft begeven
en dit zou m. i. hi strijd zijn met de ratio van
de strafverzwaring.
De wet dwingt ons op de bestemming la laiiaWj
maar dit komt op hetzelfde neer als wanneer
wij op het werkelijk gebruik letten.
Het is dus juist zoo, alsof er stond „gedu-
rende de nachtrust" en het ware m. i. dan ook
beter geweest, zoo de Minister zich gehouden
had aan hetgeen hij in zijn antwoord op hel
verslag van de Commissie van Rapporteurs uit
de Tweede Kamer over art. 90 O. R. O. zeide,
en in de betreffende artikelen niet geSproken
\') Mr. v. i). Hoeve.n Tijdsclir. v. Slrafr. Dl. I, pag. 300.
-ocr page 33-21
had van „voor de nachtnist hestemden tijd,\'" maar
eenvoudig gebruikt had de uitdrukking „gedu-
rende de 7iachtriist". Dan waren vele moeilijk-
heden vermeden, dan zou er geene gelegenheid
bestaan tot het maken van eene onderscheiding
tusschen bestemming en feitelijk gebruik, de
zwaardere straf zou dan niet toegepast kunnen
worden, indien de nachtrust niet feitelijk bestond
en zoo zou de ratio van de strafverzwaring lieter
in het oog gehouden zijn.
De tijd moet voor de nachtrust bestemd zijn;
doch hoe bestemd? door wien?
Door de natuur? Neen, zoo zal men het
zeker niet mogen opvjitten; niemand zal in staat
zijn een tijd, door de natuur voor de nachtrust
bestemd, aan te wijzen, tenzij hij daaronder wil
verstaan de nacht in natuurlijken zin, het tijd-
perk tusschen ondergang en opgang der zon,
de duisternis. Doch dit kan niet bedoeld zijn,
want, zooals ik boven reeds opmerkte, in den
loop der tijden heeft „nacht" naast zijne natuur-
lijke liet eekenis ook eene maatscliappelijke ge-
kregen, afwijkende van de eerstgenoemde. De
omstandigheden, die grond geven lot het aan-
nemen van verzwarende omstandigheden, vallen
niet meer samen met den tijd, die oors])ron-
kelijk voor de nachtrust bestemd mocht heeten.
22
Bestemd door den mensch in hel algemeen?
Ook dit niet; er bestaat op dit punt geene
algemeene menschelijke gewoonte. In de meer
beschaafde landen zullen b. v. doorgaans geheel
andere uren voor de nachtrust bestemd zijn dan
in de onbeschaafde.
Evenmin kan men aannemen de bestemming,
door de bewoners van Nederland in het alge-
meen. Een normalen nachtrusttijd voor geheel
Nederland te vinden behoort tot de onmogelijk-
heden; de gewoonten in het genieten van nacht-
rust verschillen al te veel in verschillende dee-
len van het Rijk en vooral zal men, wat dit
betreft, een groot onderscheid vinden tusschen
het platte land en de steden. Terwijl in het
een of ander gehucht reeds alles ter ruste ge-
gaan is, zal op datzelfde uur in Amsterdam nog
alles leven en beweging zijn en terwijl in eene
plattelandsgemeente des zomers te viei\' of vijf
uren in den ochtend reeds iedereen aan het
werk is, zal men de bewoners van Den Haag
op datzelfde uur nog in de zoete rust vinden.
Mr. Van Gigch uit in zijne verhandeling: „de
voor de nachtrust l)estemde tijd" ^ den wensch,
dat de H. R. zich omtrent het begrip „voor de
\') Tijdschr. v. Slrafr., Dl. I, pag. 1G2.
-ocr page 35-361
nachtrust bestemde tijd" verklare op zoodanige
wijze, .... „dat daardoor eene constante, voor
het geheele Rijk geldende jurisprudentie, worde
gevestigd. Dus niet een op iedere plaats fictief
normale rusttijd, evenmin de rusttijd in ieder
concreet geval, maar een algemeen geldend
limiet." Is de bedoeling van dezen wensch,
dat de H. R. voor het geheele Rijk een bepaald
gedeelte van ieder etmaal zal aanwijzen als voor
de nachtrust bestemde tijd, zoodat, wanneer een
misdrijf heeft plaats gehad tijdens dat bepaald
gedeelte, de zwaardere straf kan toegepast wor-
den en de rechter niet nog eens nader behoeft
te onderzoeken of hel uur in dat bepaalde ge-
val wel in werkelijkheid voor de nachtrust be-
stemd was?
De II. R. zal m. i. zoodanige liclie niet kun-
nen maken, zonder zeer in strijd Ie geraken
met de werkelijkheid. Hij zal niet kunnen zeg-
gen: deze of die lijd is in Nederland voor de
nachtrust bestemd; zoodanige bepaling zou in
zeer vele gevallen óf te beperkt, 61" te ruim
Waar het den term „nacht" in den G. P.
betrof, was de li. R. in staal eene voor het
geheele Rijk geldende ])eleekenis aan te nemen
en wel, daar de wetgever er geene nadere ver-
24
klaring aan gegeven had, geene andere dan de
natuurlijke. Bij de uitdrukking, die wij thans
in ons Wetboek vinden, is dit echter, zooals ik
opmerkte, onmogelijk.
Hetzelfde bezwaar, zij het ook in mindere mate,
geldt tegen het aannemen van de meening, dat
bestemd" hier zou beteekenen: bestemd door de
inwoners van de gemeente, waar het misdrijf plaats
vond. Het is mogelijk dat er gemeenten beslaan,
b.v. geheel door landbouwers bewoond, waaralle
inwoners ongeveer op hetzelfde uur naar bed
plegen te gaan, maar zeker zullen deze uitzon-
deringen zijn. Vooral in de groote gemeenten
zal men veel verschil vinden in de uren, voor
de nachtrust bestemd, en doorgaans zal in de
buitenwijken, door warmoezeniers etc. bewoond,
die lijd veel vroeger aanbreken en eindigen dan
in het centrum dier gemeenten.
Men kan verder denken aan de bestemming
in de woning, waar het misdrijf i)laals greep.
Doch ook hier rijzen bezwaren.
In de meeste woningen zal de voor de nacht-
rust bestemde lijd niel voor alle bewoners op
hetzelfde uur aanbreken; voor de kleine kinde-
ren zal die tijd veelal vroeger beginnen dan voor
de^ ouders; ook zullen doorgaans de dienstboden
zich vroeger ter ruste begeven en vroeger i)ij de
25
luind zijn dan hunne meesters. j\\Ioet de tyd
voor de naclitrust bestemd nu aangebroken zijn
voor ai de bewoners, of wie geeft de bestem-
ming voor de nachtrust aldaar aan, naar wiens
ter ruste gaan regelt zich de tijd voor de nacht-
rust bestemd; naar den pater familias? Ik kan
dit niet aannemen; zal, wanneer de heer des
huizes te elf uren naar bed gaat, dit uur als
aanvangsuur voor zijne nachtrust bestemmende,
terwijl de overige liuisgenooten nog een uurtje
op blijven, er werkelijk reden bestaan tot het
aannemen van de verzwarende omstandigheid,
wanneer in dat uurtje een diefstal in die woning
plaats heeft? En zoo hij, volgens gewoonte wat
laat op de societeit gebleven zijnde, om één uur
tehuis komt, als alle andere huisgenooten reeds
lang in Morpheus\' armen rusten, zal dan de tijd
voor de nachtrust bestemd in die woning eerst
aanbreken, wanneer de socieleit-])ezoeker zich
ter ruste begeeft? Mij dunkt in het eerste geval
zouden er veelal in \'t geheel geen termen zijn
voor het aannemen van de verzwarende omstan-
digheid; in het laatste geval, wanneer de dief-
stal plaats had. terwijl de heer des huizes nog
op (Ie societeit zat en de overige huisgenooten
sliepen, wel degelijk.
Een ander bezwaar! Uit hel verslag van de
-ocr page 38-26
Commissie van Rapporteurs over artt. 147 en
338 20 O. R. O. (138 en 311 W. v. Str.) en
het daarop gevolgde regeeringsantwoord blijkt,
dat onder „woning\'\\ in die artikelen voorko-
mende, geenszins een bewoond huis behoeft ver-
staan te worden, zoodat die artt. ook slaan op
huizen, waarvan de bewoners b. v. tijdelijk op
reis zijn en waarin gedurende dien tijd zich
niemand ophoudt. Welken tijd zou de rechter
nu moeten aannemen . als voor de nachtrust
bestemd in die huizen, waarin zich niemand
bevindt? Wie geeft daar de bestemming aan?
En toch zal ook op diefstal in zoo\'n tijdelijk
verlaten woning gepleegd gedurende den voor de
nachtrust hestemden tijd de zw\\aardere straf kun-
nen toegepast worden.
• Zal men dan moeten aaimemen, bestemming
door dengene, tegen wien het tnisdrijf gepleegd
is? Ook dit niet, want hiertegen gelden dezelfde
bezwaren, welke ik reeds tegen de bestemming
door den heer des iuiizes inl)racht; de l)estolene
kan zich vroeg te slapen gelegd hebben, terwijl
de overige huisgenooten nog geen i)lan maken
in het eerste uur naar bed te gaan; de reden
tot het aannemen van de verzwarende ömstan-
digjiieid bestaat dan m. i. volstrekt niet.
\'.) S.\\iidt. Dl. II, pag. 82 vlg.
-ocr page 39-27
Hoe men de vraag ook beantwoorde, steeds
zal men op moeilijkheden stuiten. Toch moeten
wij tot eene beslissing komen, toch zal de rech-
ter zich de vraag hebben te stellen: werd het
misdrijf gepleegd gedurende den tijd, voor de
nachtrust bestemd"? eene vraag die zich laat
ontleden in de twee volgende:
I. Welke tijd is voor de nachtrust bestemd?
II. Waar moet die voor de nachtrust be-
stemde lijd bestaan tijdens het misdrijf gepleegd
werd?
Wijzende op hetgeen ik boven aangaande
„nachtrust" en „bestemd" opmerkte, meen ik, dat
de rechter op 1 slechts zal kunnen antwoorden: de
tijd, die werkelijk voor de nachtrust gebruikt
wordt; onder nachtrust verstaande de rusl, die
men na iederen dag werkens neemt om voor
een volgenden dag nieuwe en frissche krachten
te verkrijgen.
En wal II i)etreft; .Minister Modderman gaf hij
de behandeling van art. 138 in de Tweede Ka-
mer op eene vraag van den Heer Mackay te
kennen, dat hij persoonlijk hel stelsel van den
concreten locus delicti was toegedaan en dus
\') Smidt. Dl. II, pag. 87.
-ocr page 40-28
zou volgens de meening van den Minister de
tijd voor de nachtrust bestemd moeten bestaan
op de plaats waar, en gedurende het oogenl)lik
waarin, het misdrijf gepleegd werd.
Het was echter slechts zijne persoonlijke mee-
ning, die de Minister uitsprak en het Openbaar
Ministerie bij de Rechtbank te Haarlem zag er
dan ook geen bezwaar in daarvan af te wijken
en in eene conclusie, genomen korten tijd na de
invoering van ons Wetboek van Strafrecht, het
stelsel van een normalen nachtrusttijd voor
iedere gemeente aan te nemen
De bezwaren tegen beide genoemde stelsels
en vooral die tegen het laatstgenoemde schij-
nen mij te groot toe dan dat ik mij met een
van beiden zou willen vereenigen.
• Naar mijne bescheidene meening zal eene
andere oplossing van de moeilijkheden wensche-
lijk zijn, n.1. deze:
Die voor de nachtrust bestemde tijd zal moe-
ten aangebroken en nog niet geëindigd zijn in
de buurt, waar het misdrijf gepleegd werd, in
de naaste omgeving van het tooneel des mis-
drijfs. Wanneer de rechter dit aanneemt, zal
hij m. i. het meest in overeenstemming met
Tijdsclir. v. Slrafr. Dl. I, pa^;. 155.
-ocr page 41-29
den grond der. strafverzwaring handelen. De
rechter zal dus volgens mijne meening bij het
onderzoek of het formeel vereischte van de wet
aanwezig is, of de voor de nachtrust bestemde
tijd aangebroken was, d. i. of er nachtrust
heerschte, het oog moeten richten op de naaste
omgeving van den locus delicti. Bevindt liij,
dat die nachtrust daar werkelijk bestond, dan
is hij nog steeds vrij de strafverzwaring al of
niet toe te passen, naar mate hij meent, dat
de omstandigheden daartoe grond opleveren.
In dien zin schijnt dan ook de uitdrukking
door verschillende rechterlijke colleges te worden
opgevat.
Ik vergenoeg mij te verwijzen naar de recht-
bank en het gerechtshof te Amsterdam, die in
gevallen van diefstal de verzwarende omstandig-
heid als bewezen aannamen op grond van de
verklaringen der getuigen, dat op den tijd van
den diefstal de bewoners der omliggende huizen
of van de iuiizen in dezelfde straat in den regel
reeds ie bed liggen. \') Daarbij werd wel is
waar een soort van normalen rusttijd voor de
l)uurt aangenomen, wat mijns inziens niet op-
\') Zie vonnis nechlhank Amsterdam lü Jlei 1889 en arrest
Jlof Amsterdam, 25 Jimi 1881). (Weekbl. N®. 5781.)
30
gaat, en bovendien eene getuigenverklaring vor-
dert omtrent iets, wat moeilijk op eigen waar-
neming kan berusten, maar deze bezwaren zou-
den worden voorkomen, wanneer men door
getuigen bewees, dat op den tijd, waarin de
diefstal plaats had, de omliggende huizen of de
huizen in de straat of buurt reeds gesloten en
donker waren, daaruit geene geluiden werden
gehoord en ook op straat de nachtelijke ver-
latenheid en stilte heerschten.
Het zal voor die toepassing niet noodig zijn,
dat voor alle bewoners van de omgeving de voor
de nachtrust bestemde tijd bestond, maar de
rechter zal, wat dit betreft, scherper moeten
toezien op de bewoners in het huis zelf, waar
het misdrijf plaats had, dan oj) de buren en de
•omwonenden, omdat, wanneer er in die woning
zelf nog menschen zijn, die zich nog niet ter
njste hadden begeven, de binnendringei- gemak-
kelijker geweerd, de diefstal beter voorkomen,
de dief eerder gevat zal kunnen worden; omdat,
hoe meer menschen daar nog op de been zijn,
des te minder de grond voor de strafverzwaring
bestaat.
Minder invloed zal het echter uitoefenen, als
in de omgeving in eene of andere woning nog
verscheidene personen bij elkander zitten of in
31
de achterkamer van een tegenover hggend per-
ceel een soupeetje gegeven wordt.
AVas de woning, waarin het misdrijf begaan
werd, zelf onbewoond, dan komt het natuurlijk
alleen op de omgeving aan en dan passé de
rechter de zwaardere straf toe, als de daar heer-
schende nachtrust het verhinderen van het niis-
(h\'ijf of het grijpen van den misdadiger moeilijk
maakte; hij passé haar niet toe, als de perso-
nen, die nog niet de nachtrust genoten, het mis-
drijf gemakkelijk hebben kunnen voorkomen.
Zeer zeker zijn ook de bezwaren tegen de
door mij aangenomene meening niet gering,
maar zij schijnt mij nog het beste toe, waar
wij tot eene oplossing van de moeilijkheden
moeten komen.
Wal men ook als meening aanneme, steeds
zal men voor moeilijkheden en vragen blijven
staan, dank zij den wetgever, die door hel ge-
bruik van eene zoo onduidelijke, vage uitdruk-
king, zonder nadere toelichting, de schuld draagt
van de onzekerheid, waarin wij verkeeren.
I ;
STELLINGEN.
i
\'k
■i
.....
-- #
. ••
* y
TELLINGEN.
Tüll oiireclile iiiun Rechll)aiik Amslenlani
(10 Mei 1881), W. 5781) hel stelsel vau eeu
normalen rusttijd voor de buurt van den locus
delicli aan.
Hij, die zonder daartoe gerechtigd te zijn
schaalseurijdl op eene ijsvlakte, zich beviiideiule
op een tijdelijk overstroomd stuk land, terwijl de
toegang op eene voor hem blijkbare wijze ver-
l)oden is, maakt zich schuldig aan de overtreding
van art. 4()1 W. v. Sr.
36
IIL
Voor de strafbaarheid van „rumoer" in art.
431 W. v. Sr. is het geen vereischte, dat dit uit
baldadigheid verwekt zij.
IV.
De aard van het rechter-ambt eischt afschaf-
fing van het rechter-commissariaat in strafzaken.
Een Wethouder, tevens Secretaris van eene
Kamer van Koophandel zijnde, mag de aan die
betrekking verbonden bezoldiging niet genieten.
Tot Ambtenaar van den Burgerl. Stand kunnen
ook benoemd worden zij, die niet lid van den
gemeenteraad zijn.
Wanneer ter vervulling van twee tegelijk be-
staunde vacatures in den Hoogen Raad door de
Tweede Kamer tegelijkertijd twee voordrachten
37
volgens art. 163 G. AV. gemaakt worden, mag
een candidaat, die op de eene voordracht ge-
plaatst is, niet tevens op de andere voorkomen.
De Koning heeft het recht gratie te verleenen,
ook zonder dat de veroordeelde die heeft inge-
roepen en zelfs tegen diens wil.
Ouders en anderen, die de vereischte toestem-
ming tot het aangaan van een huwelijk bij het
opmaken der huwelijks-akte geven, kunnen daarbij
tevens als getuigen optreden.
De erfpachter oefent ook ten opzichte van
den schat, in liet erf gevonden, de rechten van
den eigenaar uit.
Door de herroeping van het Testament vervalt
niet tevens de daarin opgenomene erkenning van
een natuurlijk kind.
38
Ouders hebben geen aanspraak op eene legi-
time portie in de nalatenschap hunner erkende
natuurlijke kinderen.
De verbintenis tot vrijwaring uit art. 1G3
W. v. K. verjaart in 30 jaar.
De betrokkene kan ook op den dag van het
protest wegens non-betaling nog geldig betalen.
XV.
Het beding in eene polis van verzekering tegen
brandgevaar, dal de premie niet i)etaald zijnde
de verzekering ophoudt zonder in gebreke stel-
ling, is onwettig.
XVI.
De telegrammen aan den failliet geadresseerd
mogen door den curator geopend worden.
XVII.
39
De vonnissen in art. 41 R. O. bedoeld zijn
voor ten uitvoerlegging bij voorraad vatbaar, ook
al wordt deze niet door den rechter in het von-
nis bevolen.
XVIII.
Volgens art. 1 al. 2 van hei wetsontwerp tot
instelling eener consignatiekas, luidende: „Aan-
bod van gereede betaling en consignatie van
geldsommen kunnefi geschieden enz..........
in biljetten der Nederlandsche Bank, zoolang tleze
in \'s Rijks kassen in betaling worden aange-
nomen," zullen bankbiljetten wettig lietaalmiddel
worden.
■ \'..-l
\' \'
» ••
ia \\
If
H
A
•J
\\
•r
V \'.r-uSÂÎ
vor- . \'
te \'
If
■\'fM;
i •
, )
. ; V
, I -11
(
} ■ ■
Vv
. /
r ■
\\
\\ \'
/
■ M- ■■■
),
■ t \' .V
V
• ■
- i\'V:
■ /
■à
■ / ■■
i ■ I
iK
■
X \'
\\ " JStiX
■\'■O-
. » \' ...
^ > .
\' . \' 1 -
•TUSi ^\'\'\'B.-T^\'if
/V :
A , . ■
V \'I , \'
; ■ • •/
\\.
1
) .■
^ I-\'. ,
. 1
-ocr page 55-m
• ^ - 7 ■
S V
/
\'0
\' - .. ^ .:.■ \\ ■■
? •
ïi
■ /
, î
- t \'
.■ t
I
(
1 * .
l
( \'
■ . ■\' >
■ l
•I\' ■
A
m.-
\\
■ i
^ r. • ■
..
\\
tmmâùsà
-ocr page 56-- >l
i