"M^C, ?JcP ^^ /cPcP^
la
) \'
If.. \':-\':
I
K
, -y \'
r
y
I
■ )
y
/
■ \\
• ■ . ■ .r
f ,
■ >
- ■ \\
J . -N
• -
- ■ = t-
• ■ l
\' ^ /
-ocr page 5-OVER PRAEDISPOSITIE
VOOR
m
ASTATISCHE ETTERING.
-ocr page 6-----,M>„i ...........mTimm
I I h II ■iiM.flfif^\'i-sir\'"
-ocr page 7-VOOE
111
ji U T T U
J |j 1 1 Ii
ii.
U
TER VERKRUaiNO VAN DEN GRAAD VAN
f letir h k
AAN DE JllJKS-jJNIYERSITEIT TE JJtRECHT
NA BEKOMEN MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde,
MET TOESTEMMING VAN DEN SEMAAT DER UNIVERSITEIT,
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE
te verdediger^
op Maandag 28 October 1889, des namiddags ten 4 ure,
DOOR
RUS DE W
m
m
- i
ARTS,
geboren to UTRECHT.
U T 11 E C 11 T.
P. W. VAN DE WEIJEK.
1889
.dj.
I
I.
m
m
.AN MIJNE UUDERS.
P
■"\' X, -
-ocr page 11-Bij het verlaten der Academie is het mij niet alleen een
aangename taak, doch ook een oprechte behoefte, U Pro-
fessoren en Lectoren der Medische Faculteit mijn hartelijken
dank te betuigen voor alles loat door U tot mijn vorming
is hijgedragen.
Wilt mij ook in het vervolg Uw raad en voorlichting,
waar ik die mocht noodig hebben, niet onthouden.
In het bijzonder hebt Gij, Hooggeleerde Spronck,
Hooggeachte Promotor, aanspraak op mijne erkentelijkheid,
omdat Gij zoo goed waart mij Uw steun te schenken
bij het vervaardigen van dit proefschrift.
I. INLEIDING-..
Dank zij het rusteloos streven van een heer be-
kwame onderzoekers, begint ons inzicht in het oor-
zakelijk verband tusschen het etteringsproces en de
aanwezigheid van microben meer en meer tot klaarheid
te komen. Toen de moderne bacteriologie geleerd had,
dat bij den mensch spontane ettering en lagere orga-
nismen zoo goed als onafscheidelijk verbonden zijn, en
voorts gebleken was, dat een aantal wel gedefinieerde
lagere organismen etteringsprocessen veroorzaken kon-
den , dwong men de natuur door middel van het expe-
riment to antwoorden op de vraag: is ettering zonder
lagere organismen mogelijk? Meende men een tijd
lang alle reden te hebben om aan te nemen, dat zonder
pathogene bacteriën geen ettering mogelijk was, er
valt thans niet meer aan te twijfelen, dat inderdaad
chemische stoffen onder omstandigheden, zonder mede-
werking van pathogene bacteriën, etterige ontsteking
kunnén veroorzaken. En wat meer is, het experiment
bracht aan het licht, dat de pyogene bacteriën zelve
eigenaardige chemische stoffen produceeren, die ettering
verwekken, zoodat het voor de hand ligt aan te nemen,
dat niet eenige biologische eigenschap bepaalde lagere
Organismen in staat stelt ettering te veroorzaken, maar
dat het de dóór hen gevormde producten zijn, welke
aan de ontsteking, die zij doen ontstaan, een etterig
karakter geven.
Evenwel, nauwelijks was dienaangaande de strijd
beslecht, of er deden zich op het gebied van de Patho-
genese der infectieuse ettering nieuwe vragen voor.
En daaronder is er ééne, die ik hier in het bijzonder
wensch te behandelen, omdat zij het onderwerp uit-
maakt van mijn proefschrift.
Duidelijker en duidelijker blijkt, dat er behalve
pyogene bacteriën nog iets anders noodig is, wil een
etterige ontsteking tot ontwikkeling komen. Dit geldt
althans van de meeste pyogene bacteriën en stellig is
zulks het geval met den staphylococcus pyogenes aureus,
die wegens zijn veelvuldig voorkomen in de eerste
plaats onze belangstelling verdient. Dat „iets" nu,
kan men met een algemeenen term een gunstigen
bodem voor de ontwikkeling en vermenigvuldiging
dier organismen noemen. Een aantal experimenten be-
wijzen, luce clarius, dat in het normale organisme
de weefsels evenmin een gunstig substraat zijn voor
de bedoelde bacteriën als het stroomend bloed en de
lymphe. En de dagelijksche ondervinding èn het ex-
periment beide leeren, dat enkele weinige ettercoccen
in staat zijn, mits op gunstigen bodem uitgezaaid,
de heftigste etteringsprocessen in te leiden, terwijl
milliarden dierzelfde coccen geen spoor van ettering
verwekken, wanneer in het dierlijk weefsel de gun-
stige voorwaarden voor hun groei en vermenigvuldi-
ging ontbreken. Kunnen virulente ettercoccen niet
voortwoekeren in het circuleerend bloed, in de weefsels,
in de sereuse holten vermogen zij zulks evenmin, tenzij
aan bijzondere voorwaarden voldaan zij. Ontbreken
deze laatste, dan is het vrij wel om het even, of
enkele dan wel duizende pyogene coccen in de lymph-
spleten van eenig weefsel of in een groote sereuse
holte worden gebracht: zij vermogen geen ettering te
weeg te brengen. Vinden die organismen evenwel
gunstige voorwaarden voor hun vermenigvuldiging, dan
is het aantal der uitgezaaide organismen bijna even
onverschillig; enkele weinige ettercoccen geven weldra
het aanschijn aan duizenden; er volgt ettering.
Is door een aantal experimenten, die hieronder ter
sprake komen, reeds menig belangrijk feit omtrent
den aard dier gunstige voorwaarden ontdekt, in het
algemeen is onze kennis aangaande de praedispositie
van weefsels voor het ontstaan van ettering door bac-
teriën nog betrekkelijk gering. Bovendien heeft het
niet aan tegenstrijdige resultaten ontbroken. In het
pathologisch laboratorium dezer Universiteit verrichtte
ik enkele reeksen proeven met het doel om na te
gaan, of men in staat is bepaalde weefsels voor myco-
tische ettering te praedisponeeren en welke omstandig-
heden daarbij van invloed zijn.
IL HISTORISCH OVERZICHT.
Een op volledigheid aanspraak makend overzicht
van de rijke literatuur aangaande het etteringsproces
in het algemeen en zijn oorzakelijk verband met lagere
organismen in het bijzonder zou een lijvig boekdeel
vullen en hier, waar het. woord gericht wordt tot
deskundigen, stellig misplaatst zijn. Om al te groote
breedheid te vermijden, wensch ik mij zooveel mogelijk
te bepalen tot de onderzoekingen, die onmiddellijk op
het onderwerp van mijn proefschrift betrekking hebben.
Aan de classieke experimenten van Chauveaü \'),
\'over den invloed van lagere organismen op de ont-
wikkeling van gangraena in het levend organisme,
komt hier de eereplaats toe. Door torsie of subcutane
verscheuring der bloedvaten van den foeniculus sper-
maticus deed Chauveaü de testes van rammen necro-
seeren, nadat hij vooraf bij die dieren rottende stoffen
in het bloed had ingespoten; er volgde gangraena
van de testis. Bij deze proeven, die dagteekenen uit
het jaar 1873, dus uit een tijd, toen de bacteriologie
\') Nécrobioso et gangrène. Etude expérimentale sur les phénomènes
do mortiflcation et do putréfaction qui so passent dans l\'organisme animal
vivant.
Comptes rendus. Tonio 7C. pag. 1092. 1873.
-ocr page 17-nauwelijks ontkiemd was, heeft Chauveau feitelijk in het
levend organisme een gunstigen bodem geschapen voor
de ontwikkeling van rottingsbacteriën. Alleen in doode
weefsels kunnen deze laatste zich vermenigvuldigen.
Eerst later, toen de bacteriologie de essentieele
oorzaak van een aantal ziekteprocessen nader had
leeren kennen en tevens meer en meer inzicht was
verkregen in den weg, waarlangs pathogene bacteriën
in het organisme geraken, toen eerst kon het onderwerp,
dat ons hier bezig houdt, met vrucht bestudeerd worden.
In de eerste plaats vond het vraagstuk belangstelling
bij do Chirurgen. De waarneming toch, dat de inten-
siteit van zekere aandoeningen van beenderen en
gewrichten [osteomyelitis, tuberculosis, enz.] geenszins
beantwoordde aan de onbeduidende laesie, welke op
die deelen had ingewerkt, had liet vermoeden doen
kiemen, dat het oorzakelijk trauma slechts de be-
teekenis kon hebben van een aanleidende oorzaak, die
het betroffen deel tot een locus minoris resistentiae
had gemaakt.
Om een inzicht te verkrijgen in de Pathogenese
der genoemde aandoeningen, heeft Rosenbacii\') (1878)
het eerst een aantal proeven op dieren genomen.
Uitgaande van de plausibele onderstelling, dat bij de
z. g. spontane osteomyelitis de infectie van uit het
bloed plaats heeft, injicieerde hij bij konijnen in de
oor-vena 1 tot 1,5 cM\\ rottende vloeistof en fractureerde
tevens hij die dieren de tibia. In drie gevallen zag
\') Doiitscho Zcitsclirift für Chirurgie. Bd. 10 S. 382. Experimentell-
klinifscho Studie ilber dio Aetiologie der Osteomyelitis.
6
hij ettering ter plaatse van de fractuur optreden, in twee
gevallen tegelijk met uitgebreide loslating van het
periost. Deze resultaten toonden duidelijk aan, dat het
trauma een locus minoris resistentiae had veroorzaakt,
en nu lag het voor de hand aan te nemen, dat daar,
waar in aansluiting aan eenige laesie een spontane ette-
rige Osteomyelitis optrad, „circulatiestoornis of wellicht
een extravasaat" de praedisponeerende oorzaak was.
Gelukte het Rosenbach etterige ontsteking te
veroorzaken in gepraedisponeerde weefsels door injectie
van putride stoffen in het bloed, Kocher\') (1879),
slaagde er in hetzelfde effect te verkrijgen, wanneer
hij het voedsel der proefdieren met putride stoffen
verontreinigde. Onder aseptische voorzorgsmaatregelen
injicieerde Kocher liquor ammoniae caust. in het
merg van den femur van een hond. Toen 7 dagen
later het dier heel wel was en het wondje, door de
injectie ontstaan, goed granuleerde, werd een aanvang
\'gemaakt met de verontreiniging van het voedsel.
Reeds na 4 dagen was de hond onwel, de eetlust
verdwenen en twee dagen later ontstond ter plaatse
van het wondje ettering. In een tweede proef werd
eerst na 11 dagen, terwijl het wondje door litteeken-
weefsel nagenoeg gesloten was, begonnen met het
voederen van rottende stoffen. Vier dagen later ontstond
ter plaatse van het wondje zwelling en ettering.
Kochee concludeert uit de genoemde resultaten, dat,
al js het niet mogelijk van uit het darmkanaal een ware
sepsis van het organisme te verwekken, ettering in
1) Zur Aetiologie der acuten Entzündungen.
Lange.nbeck\'ö Archiv. Bd. 23. S. 101.
-ocr page 19-gepraedisponeerde weefsels van daaruit wel degelijk kan
veroorzaakt worden. Zoodoende zal dus een haard ver-
anderd of necrotisch beenmerg gevaarlijk worden voor
den individu zoodra putride stoffen in het bloed geraken.
Met hetzelfde doel en in het algemeen met analoge
uitkomsten hebben Becker \'), Krause en Rodet
overeenkomstige experimenten verricht. Zij maakten
echter daarbij niet meer gebruik van rottende vloei-
stoffen, een mixtum quid, waarin evenwel pyogene
organismen stellig niet ontbraken, maar van rein-
culturen van pathogene bacteriën, gekweekt uit exsu-
daten afkomstig uit osteomyelitische etterhaarden.
De genoemde onderzoekers zagen ettering optreden
wanneer zij bij dieren beenderen subcutaan fractureerden
of door contusie beleedigden en vervolgens reinculturen
van pyogene bacteriën in het bloed spoten.
Behalve met betrekking tot de genese der etterige
Osteomyelitis, zijn voorts overeenkomstige experimenten
verricht om de Pathogenese van scrofuleuse en tuber-
culeuse aandoeningen van gewrichten nader toe te
lichten. Zoo kon Schüller ■*) door inhalatie van
\') Dio Entdeckung des die acute inf. Osteomyelitis erzeugenden Mikro-
organismus. Deutsche med. Woclienschrift, 1888, N°. 46.
Ueber einen bei der acuten inf. Osteomyelitis dos Menschen vorkom-
menden Micrococcus. Fortscliritto der Modicin. 1884. N\'. 7.
Étude oxpérimentalo sur TostOomyolito infectieuso.
Comptes rendus. Bd. 99. Jajirgang 84.
I Experimentelle Untersuchungen über dio Genese der scro-
fulösen und tuberculösen Gelenkentzi\\ndungon.
Centralblatt für Chirurgie. 1878. 43.
SciiüLLEB..^ Centralblatt für Chirurgie. 1879 N\'^. 19.
E.\\-perimcntolle und histologische Untersuchungen über
Entstehung u. s. w. der scrofulöson und tuberculösen
\\ Gelenkleiden. Stuttgart. Verlag von Enko. 1880.
tuberculeuse producten, naast aandoening van longen,
lever en nieren, inderdaad tuberculeuse affectie van
vooraf mechanisch gelaedeerde gewrichten doen ontstaan.
Voorts zij hier nog terloops melding gemaakt van
een onderzoek van Heubner \'). Deze experimenteerde
met bacillen en micrococcen, afkomstig uit diphtherische
Pseudomembranen van den pharynx, en met miltvuur
bacillen. Terwijl deze organismen in het bloed van
konijnen circuleerden, verwekte hij door tijdelijke
ligatuur necrose van de mucosa der blaas, en kon dan
een aanzienlijke vermenigvuldiging dier organismen in
het afgestorven weefsel constateeren. Ook hier scheen
derhalve de weefselverandering bevorderlijk voor de
vermenigvuldiging en ophooping van de door Heubner
in het bloed geinjicieerde bacteriën.
Belangrijker waren echter de resultaten van de
onderzoekingen van Orth \'), Wyssokowitsch en
Weiciiselbaum betreffende de Pathogenese der acute
endocarditis. Gelijk men weet, slaagden deze onder-
zoekers er in, door intraveneuse injectie van verschil-
lende lagere organismen (staphylococcus pyogenes aureus
en albus, streptococcus pyogenes, coccus sepsis Nico-
laier) acute ulcereuse endocarditis der aortakleppen to
I Die expcrimontcllo Diphtcric. Gekrönte Proisschrift. Loipzic.
.) Hbubxeu. I ^^^^ ^^^
2) Neue Untersuchungen betreffs der Aetiologie der acuten Endocarditis.
Tageblatt der Naturforscherversammlung zu Strassburg. 1885. s«- 58.
Ueber die Aetiologie der experimentellen Endocarditis; Vikciiow\'b Archiv.
1886.<J3d. 103. S. 310.
\') Beitrage zur Lehre von der Endocarditis. Virchow\'s Archiv. Bd
cm. 1886.
Centralblatt f. d. med. Wiss. 1885. N° 33.
<) AVien. med. Wochenschrift. 1885. N® 41.
9
verwekken, doch alleen dan, wanneer zij die kleppen
vooraf met een geknopte sonde, langs de arteria carotis
ingevoerd, mechanisch gelaedeerd, rsp. geperforeerd
hadden. Blijkbaar was ook hier weder in het trauma
het praedisponeerend moment gelegen voor de afzetting
en vermenigvuldiging der genoemde pathogene bacteriën.
Volgens de genoemde onderzoekers is het de voedings-
stoornis van het weefsel, misschien ook het endothelium-
defect, dat in laatste instantie de nederzetting der
schizomyceten begunstigt.
Hiermede zij evenwel de mogelijkheid niet ontkend,
dat intraveneuse injectie van de genoemde bacteriën
ook op zich zelf, dus zonder mechanische laesie van
het endocardium, acute endocarditis kan ten gevolge
hebben. Integendeel, Ribbert\') en Bonome") hebben
zulks experimenteel aangetoond. Evenwel, ook dit
geschiedde niet onvoorwaardelijk. Alleen dan ver-
kregen de genoemde onderzoekers het gewenschte resul-
taat , wanneer zij zorg droegen, dat in de geinjicieerde
vloeistof behalve pathogene bacteriën nog kleine par-
tikels gesuspendeerd waren om als emboli dienst to
doen. Ribbert bezigde daartoe partikeltjes van de
aardappelen, waarop hij zijn coccen kweekte. Bonome
vlierpitballetjes. Ofschoon nu Ribbert van meening
is, dat zijn emboli enkel daardoor werkzaam zijn, dat
zij, wat niet te betwijfelen valt, er toe bijdragen dat
de coccen ergens in de kleinere arteries of in de capil-
\') Ucbor oxpcrimcntollo Myo- und Endocarditis. Fortscliritto dor Mcdiziu.
N^ 1. 1886,
Contribution a l\'6tudo dos staphylocoquos pyogenes. Archives Italicnnos
do Biologic. Tomo 8. 1887.
10
lairen blijven hangen, zoodat daardoor een gunstige ge-
legenheid ontstaat voor hun verdere ontwikkeling, zoo
valt toch niet te ontkennen, dat deze emboli op zich
zelf reeds in staat zijn mechanische laesie van het
vat, waarin zij bleven steken, ja wellicht weefsel-
necrose en hare gevolgen teweeg te brengen, en op
deze wijze als het ware een gunstigen bodem voor de
verdere ontwikkeling van de coccen, die zij medevoer-
den , voor te bereiden..
Dat inderdaad intraveneuse injectie van staphylococcus
pyogenes aureus zonder toevoeging van emboli geen
acute endocarditis veroorzaakt, daarvan leverden al
mijn proefdieren nogmaals het bewijs. Bij geen enkel
werd bij de obductie aandoening van het endocardium
gevonden.
Naar aanleiding van de bespreking van Bonome\'s
proeven wensch ik er hier met een enkel woord op
te wijzen, dat deze onderzoeker tevens heeft nagegaan
\'den invloed, die temporaire anaemie op het ontstaan
van nierabscessen na intraveneuse injectie van etter-
coccen uitoefent. Het is overbekend, dat na zulke
injecties bij voorkeur, soms uit^luitend in de nieren
multiple abscessen verschijnen, een mycotische nephritis
optreedt, die binnen enkele dagen den dood van het
proefdier ten gevolge heeft. Bonome nu vond,
dat de nier, wanneer hij ze bloot had gesteld aan
een temporaire anaemie die twee uren aanhield, \'„minder
weerstand" bood aan de pathogene coccen; dat de
necrose en de ontstekingsprocessen veel uitgebreider
waren dan in het normale orgaan.
Op welke wijze deze voorafgaande anaemie het
-ocr page 23-11
orgaan praedisponeert, daarover spreekt Bonome zich
niet nader uit.
In 1885 verscheen van de hand van Ruys Az.\')
een dissertatie getiteld, „Over de oorzaken van ette-
ring", onder leiding van Prop. Pekelharing bewerkt.
De onderzoekingen van Ruys hadden in hoofdzaak
betrekking op de vraag, of ettering zonder lagere orga-
nismen mogelijk was, een vraag die ik hier niet nader
wensch te behandelen. Aan het slot van Ruys\'
proefschrift worden evenwel enkele proeven vermeld,
die voor het onderwerp, dat ons hier bezighoudt, van
hoog belang zijn; proeven die juist het uitgangspunt
vormden van mijn eigen onderzoek. Het zij mij daarom
veroorloofd er wat langer bij stil te staan.
Destijds was de strijd over het vraagstuk, of ette-
ring zonder lagere organismen mogelijk was, bijzonder
levendig. Ruys nu kwam tot het resultaat, dat
terpentijnolie, crotonolie en petroleum, stoffen, welke
volgens sommigen zonder medewerking van pathogene
bacteriën, inderdaad ettering zouden veroorzaken, bij
konijnen onder strenge aseptische cautelen in de voorste
oogkamer gebracht, geen ettering deden ontstaan. Waar
nu een aantal vertrouwbare onderzoekers bij subcu-
tane injectie van deze stoffen wel degelijk ettering
hadden zien optreden, daar wees Ruys er op, dat het
niet aanging om in al die gevallen niettegenstaande
de strenge asepsis, eenvoudig te onderstellen, dat
infectie langs het steekkanaal of langs de gemaakte
huidwond had plaats gevonden. Hij meende daarom
\') Academisch proefschrift. 1886. Utrecht. Over do oorzaken van ettering.
-ocr page 24-12
er op te moeten wijzen, dat lagere organismen behalve
langs het steekkanaal ook nog langs anderen weg in
het lichaam geraken, en de plaacs van injectie, d. i. het
deels genecrotiseerde, deels in acute ontsteking verkee-
rende weefsel bereiken, en ettering verwekken kunnen.
Om nu de mogelijkheid daarvan nader aan te toonen
werden proefdieren, die een flbrineuse iritis vertoonden,
met ettercoccen besmet, deels door intraveneuse injectie,
deels door voedering met culturen van staphylococcus
pyogenes aureus, terwijl tevens de dieren in niet
gereinigde hokken werden geplaatst. De uitkomst
dezer experimenten voldeed evenwel niet aan de ver-
wachtingen. De intraveneuse injecties veroorzaakten
in de meeste gevallen multiple abscessen waaraan de
dieren spoedig stierven. Doch ook bij de dieren, die
hij in leven hield, bleven de exsudaten der voorste
oogkamer onveranderd. Evenmin bracht do veront-
reiniging van het voedsel ettering der ontstoken oogen
\'te weeg; alleen vertoonden de dieren soms gebrek
aan eetlust.
Hoewel Ruys uitdrukkelijk vermeldt, dat zijn
uitkomst tegenover de positieve resultaten van anderen
niets bewijst, zoo waren toch zijn negatieve resultaten,
schijnbaar lijnrecht in strijd, met de uitkomsten
aangaande de etterige osteomyelitis en de acute
endocarditis door andere onderzoekers verkregen, wel
in staat om tot een nieuw onderzoek te prikkelen.
Daai;enboven de negatieve resultaten van Ruys staan
thans niet meer alleen. In 1887 deed Rinne\') een
\') Experimente über die Entstehung der mctastatisclien Eiterung. Ref.
-ocr page 25-13
onderzoek over de Pathogenese der metastatische ettering
en kwam daarbij tot resultaten, die geheel in strijd
zijn met de opvatting, gegrondvest op de uitkomsten
der experimenteele osteomyelitis en endocarditis.
Rinne verwerpt te eenemale de mogelijkheid, dat
bij injectie van ettercoccen in den bloedstroom of in
de buikholte, deze microben zich zouden nestelen op
plaatsen, waar hetzij door mechanische hetzij door
chemische invloeden de weefsels vooraf gelaedeerd
werden. Weefsellaesies in het algemeen zouden der-
halve geen praedispositie verwekken voor het ontstaan
van metastatische ettering; alleen zouden de eigen
stofwisselingsproducten der pyogene bacteriën in staat
zijn zulk een locus minoris resistentiae in weefsels
teweeg te brengen.
Van waar, vraagt men zich af, deze opvallende
tegenstrijdigheden? Is het denkbaar dat, zooals Baum-
GARTEN\') met betrekking tot de experimenten van
Rinne opmerkt, deze laatste geexperimenteerd heeft
met niet of weinig virulente culturen, die onderstelling
mist echter eiken grond bij de proeven van Ruys,
wiens proefdieren immers vaak binnen „een tot twee
dagen" aan multiple abscessen succombeerden. Een
en ander hoopte ik, door herhaling en uitbreiding der
proeven van Ruys nader toe te lichten.
Alvorens evenwel over te gaan tot de mededeeling
van eigen onderzoek, mogen hier nog enkele resultaten
Im Jahrosboriclito über die Fortschritte in der Lohre von den Pathogonen
Mikroorganismen. Baumoakten. 1888. S. 397.
\') Jahresbericht über die Fortschritte in der Lehro von den Pathogonen
Mikroorg.inismen. Baumoarten. 1888, S. 397,
u
in de laatste jaren verkregen, vermelding vinden, die
wel is waar niet geheel in het kader van mijn onderzoek
passen, maar toch niet voorbijgegaan kunnen worden,
omdat zij tal van aanrakingspunten met mijn onder-
werp bezitten. Onderzoekingen van K. Huber \') te
Leipzig, van P, Geawitz\') te Greifswald en van
Ribbert^) te Bonn heb ik op het oog.
Bij zijn experimenten over localisatie van ziekte-
stoffen heeft Huber, enkele resultaten verkregen,
die hier vooral daarom vermelding vinden, omdat hij
gebruik maakte van het oor van het konijn, dat ook
door mij werd gekozen en het object der tweede
proevenreeks uitmaakt. Bij konijnen werd het eene oor
door inwrijving met crotonolie in ontsteking gebracht;
nadat deze zekeren tijd bestaa,n en zekeren graad
bereikt had, werd het dier aan den staart met milt-
vuur geinoculeerd, om te onderzoeken hoe de bacillen
zich ten opzichte van het ontstoken oor verhielden.
Deze inoculatie geschiedde gewoonlijk 48 uren voor
het (vooraf bepaalde) einde der proef, d. i. ongeveer
de tijd die tusschen de inoculatie van het konijn en
den dood verloopt. Bij het microscopisch onderzoek
van het ontstoken oor bleek nu het volgende;
In de eerste plaats vond Huber, dat de bacillen
in het ontstoken gebied steeds himen de vaten gelegen
waren; daarbuiten zag hij ze nooit. Voorts bleek, dat
hun aantal in de vaten, al naarmate de aard van het
\') Experimentelle Untersuchungen über Localis.ation von Krankhoits-
Stoffen. ViRCHOw\'s Archiv. Bd. CVI. S. 22.
») ViRCHOw\'s Archiv. CXVI. I.
3) D. M. Wochenschrift. 6. 1889.
15
ontstekingsproces, verschillend was. Hij onderscheidt
drie stadiën: In den aanvang van het ontstekings-
proces, terwijl het oor door ontstekingsoedeem ge-
zwollen was, en nog geen ettering bestond, was
eenige vermeerdering van het aantal bacillen in de
vaten van het zieke oor te constateeren. In het
tweede stadium, wanneer duidelijke ettering bestond,
was er geen spoor van bacillen in de vaten van het
oor te ontdekken. Eindelijk wanneer het oor flink
granuleerde, bevatten de vaten, vooral de capillairen,
een buitengewoon groot aantal bacillen.
Interessant is stellig het feit, dat bij ettering geen
bacillen in het zieke vaatgebied werden aangetroffen;
een afdoende verklaring er van is Huber evenwel
schuldig gebleven. Deels wordt de verandering der
circulatie resp. de vertraging van den bloedstroom,
waardoor het transport der bacillen, naar het zieke
gebied bemoeilijkt wordt, vooral echter de afwijking
van de normale „Gas- und Saftemischung" in het
gebied der ettering aansprakelijk gesteld.
Hoe dit ook zij, het experiment van Huber geeft
stellig te denken, vooral wanneer men bij Rinne
leest, dat door injectie van ettercoccen in het bloed
of in de buikholte subcutane bacteriën vrije abscessen
vooraf door chemische stoffen verwekt, niet geïnfecteerd
worden, en dat in het algemeen hevig ontstoken
weefsels geen locus minoris resistentiae voor pyogene
bacteriën zijn. Voeg daarbij nog de resultaten van
een zoo betrouwbaar onderzoeker als Grawitz, die
onlangs mededeelde, dat kiemvrije hondenetter in
betrekkelijk geringe hoeveelheid aan voedings-gelatine
16
toegevoegd, de ontwikkeling van ettercoccen zeer aan-
zienlijk vertraagt, ja, bij vermenging van gelijke
deelen, de staphylococcus volstrekt geen groei meer
vertoont, dan is men geneigd de beteekenis van
Hubee\'s experiment niet gering te schatten.
Van den anderen kant komen de onderzoekingen
van Grawitz en Ribbert, te wijdloopig om hier
uitvoerig te bespreken, ons wel degelijk versterken in
de meening, dat zullen ettercoccen werkelijk ettering
veroorzaken, zij een gunstigen bodem voor hun ont-
wikkeling en voor het verwekken van etterige ont-
steking niet ontberen kunnen. Onlangs nog heeft
Grawitz \') zijne denkbeelden over de Pathogenese van
het etteringsproces opnieuw ontwikkeld en met nieuwe
feiten gesteund. In korte trekken weergegeven komen
zij hier op neer.
Bepaalde chemische stoffen, kunnen onder omstan-
digheden zonder medewerking van bacteriën, ettering
veroorzaken. "VVaar suppuratie door ettercoccen (staphy-
lococcus pyogenes aureus enz.) ontstaat, daar wordt
zij teweeg gebracht door de gevormde ptomaïnen, de
producten dier bacteriën. Open wonden zijn bijzonder
gunstige plaatsen voor de nederzetting en de vermenig-
vuldiging van ettercoccen. In het subcutane bind-
weefsel, in borst- en buikholte behoeven zij evenwel
bijzondere voorwaarden, om hun vermogen om ettering
te verwekken, te ontplooien. Afgezien van wonden
Icomt het hier niet aan op hun aantal, maar op de
hoeveelheid en de concentratie van de irriteerende
\') Beitrag zur tlieorio der Eiterung. ViRcnow\'.s Archiv. Bd. IIG. S. 140
-ocr page 29-17
vloeistof, die bij het experiment mede in het subcutane
bindweefsel, in borst- en buikholte geinjicieerdwordt.
Juist deze irriteerende vloeistof wekt ontsteking op en
hiermede de gunstige voorwaarden voor de vermenig-.
vuldiging der ettercoccen.
Ten slotte zij hier nog een sprekend experiment van
Ribbert \') vermeld. Bracht hij een geringe quantiteit
virulente ettercoccen in de normale huid, dan ont-
stond öf geene of eene onbeduidende, spoedig in ge-
nezing overgaande ettering. Geheel anders was echter
het beeld, wanneer hij met dezelfde coccen een huidplek
inoculeerde, die door voorafgaand penseelen met tinct.
Jodii gezwollen was d. i. in sereuse ontsteking verkeerde.
Hier verwekte de schijnbaar onbeduidende inoculatie
uitgebreide ettering, die eerst tot staan kwam, wan-
neer zij de grens van het ontstoken gebied bereikt had.
Ziedaar hoe het op dit oogenblik gesteld is met
onze kennis omtrent de praedispositie van weefsels
voor mycotische ettering. Het zal den lezer niet
ontgaan zijn, dat het mij herhaaldelijk moeite gekost
heeft voet bij stuk te houden en niet al te ver af te
dwalen op aangrenzend terrein. Het is dan ook een
slingerend pad waarlangs wij tot de kennis der prae-
disponeereride momenten geraken. Grootendeels waren
het losse feiten, zonder verband, die wij konden ver-
garen; feiten daarenboven voor een deel tot andere
doeleinden dan de onze vastgesteld.
Wat als praedisponeerend moment op rekening mag
gesteld worden van ontsteking qua talis, in hare ver-
\') D. M. Wochenschrift N^.C.
-ocr page 30-18
schillende vormen en stadiën, wat de beteekenis is
van weefselnecrose, van haemorrhagie, thrombose of
stuwingsoedeem, is tot dusverre in de meeste gevallen
niet uit te maken. Beschouwt men onbevooroordeeld
de groote schat der experimenteele ervaring, dan blijkt
dat slechts de grondslag gelegd is, waarop het gebouw
nog verrijzen moet.
Een steentje daaraan bij te dragen, is het doel
van mijn onderzoek.
t
J
IIL EIGEN ONDERZOEK.
A. experimenteele Ieitis sero-fibrinosa gevolgd
door intraveneuse injectie van staphylococcus
pyogenes aureus.
Zooals ik in het vorige hoofdstuk vermeldde, waren
het de negatieve resultaten van Ruys, met diens
eigen opvatting en met de algemeen gangbare voor-
stelling in strijd, die ik in de eerste plaats wenschte
te controleeren. Ik heb daartoe een proevenreeks
verricht, die ik hier in de eerste plaats wensch te
behandelen.
Wat de geheele gang en inrichting der proeven
betreft, heb ik het voetspoor van Ruys streng gevolgd.
Evenals Ruys injicieerde ik bij konijnen onder
inachtneming van de strengste voorzorgsmaatregelen
enkele drupjes terpentijnolie in de voorste oogkamer.
De te injicieeren olie werd vooraf gesteriliseerd, door
verhitting gedurende een uur bij een temperatuur van
115° C. De injectie verrichtte ik met een spuitje
van Pravaz , uitsluitend voor dit doel gehouden.
Het spuitje evenals de canule werd vooraf gereinigd
met en gedurende een uur gelegd in een 5% carbol-
zuur-oplossing. Mijn handen maakte ik aseptisch door
20
ze flink met zeep en 0,1% sublimaat-oplossing te
wasschen. Telkens experimenteerde ik slechts aan
één oog van het proefdier; eventueele beleedigingen,
die wellicht te vreezen waren, wanneer beide oogen
in hevige ontsteking verkeerden, konden aldus vermeden
worden. Vóór de injectie werd het oog met eene
2% oplossing van murias cocaïni ingedruppeld, wat
de kleine operatie nog aanmerkelijk vereenvoudigde.
Was voldoende anaesthesie verkregen, dan werd het
oog en zijn omgeving gereinigd of met boorzuur 37o of
met sublimaat (1 op 5000) en de fijne canule aan
den bovenrand of meestal aan den lateralen rand van
de Cornea in de voorste oogkamer gestoken en werden
een paar kleine drupjes terpentijnolie in deze laatste
ingespoten.
De aldus behandelde dieren werden nu eenigen tijd
in observatie gehouden om na te gaan welke de ge-
volgen der injectie waren. Om zooveel mogelijk alle
onreinheid te weren, werden de hokken der proefdieren
herhaaldelijk met zeepwater gereinigd en met carbol-
oplossing nagespoeld.
In al mijn proeven, ten getale van 14, veroorzaakte
de terpentijn-injectie een grijswit fibrineus exsudaat,
meestal omschreven en dan beperkt tot het bovenste
deel der voorste oogkamer. Inderdaad het geluk heeft
mij bij deze experimenten gediend. In geen enkel
geval trad onmiddellijk na de injectie van terpentijn-
olfe ettering op. Het resultaat was derhalve geheel
overeenkomstig aan de uitkomst door Ruys verkregen,
en zijne meening „Terpentijnolie is wel in staat om
bij konijnen een heftige ontsteking op te wekken,
21
maar veroorzaakt bij deze dieren geen ettering" kan
ik derhalve onderschrijven.
Om na te gaan of nu werkelijk het ontstoken gebied
geïnfecteerd kan worden door in het bloed circuleerende
pyogene coccen, werden bij de proefdieren intraveneuse
injecties gedaan met reinculturen van staphylococcus
pyogenes aureus. Vooraf overtuigde ik mij er van
dat de gebezigde culturen wel degelijk virulent waren.
Ik spoot daartoe éen cM\'. bouillon-cultuur onder de
huid van een konijn; binnen enkele dagen ontwikkelde
zich een uitgebreid, met vloeibaren etter gevuld absces.
Voorts injicieerde ik 1 cM®. van dezelfde vloeistof
bij een konijn in de oorvena; binnen enkele dagen
stierf het dier aan multiple nierabscessen.
In de eerste plaats deed zich nu evenwel de vraag
voor, wanneer kan met de intraveneuse injectie een
aanvang gemaakt worden? Het zou immers alleszins
mogelijk wezen, dat de voorzorgsmaatregelen bij de
operatie genomen onvoldoende geweest waren, dat
met name de desinfectie van de gebruikte instrumenten
of van de handen te wenschen had overgelaten, zoodat
dientengevolge reeds ettering ontstond. Het antwoord
op do gestolde vraag luidt derhalve: zoodra de zekerheid
verkregen is, dat het ontstekings-proces van het oog
inderdaad van zuiver fibrineusen aard is.
Deze zekerheid meende ik te hebben, wanneer na
verloop van drie tot vier dagen geen hypopyon merk-
baar was. Immers bij do proeven van Ruys was
voldoende gebleken, dat het hypopyon niet lang uit-
blijft, wanneer bij de operatie infectie had plaats ge-
vonden. Reeds op den dag vond hij dan in het
22
onderste gedeelte van de voorste oogkamer een witte
streep, terwijl het inbrengen in de voorste oogkamer
van een met pyogene coccen geïmpregneerd draadje
reeds binnen 24 uren hypopyon veroorzaakte. Voorts
bestond er geen grond om het optreden van ettering
na den tot dag te vreezen. In de geheele
proevenreeks van Ruys valt niet één geval aan te
wijzen, waarbij na dien tijd nog ettering optrad.
Ongeveer een week lang nam het flbrineuse exsudaat
in omvang toe, vervolgens nam het een gele kleur
aan, de cornea begon ter plaatse van het exsudaat
wat uit te puilen, van uit de conjunctiva ontwikkel-
den zich bloedvaten in de cornea vooral in de omgeving
van de uitpuilende plek; langzamerhand ging dan de
genezing voort en na een of meer maanden vertoonde
het oog nog slechts een leucoma, een macula corneae,
vergroeiing van de iris met de cornea en soms eenige
verduistering van de lens. Van ettering werd nergens
iets waargenomen. Er viel dus wel niet aan te twij-
felen, dat, waar met de intraveneuse injectie van
ettercoccen eerst 3 tot 4 dagen na de terpentijn-
injectie een aanvang werd gemaakt, eventueele ette-
ring stellig op rekening der bloedinfectie kon worden
gesteld.
Bij mijn eerste experimenten spoot ik, nadat het
flbrineuse exsudaat der voorste oogkamer twee dagen
oud was, 1 cM\' eener bouinoncultuur in de oorvena.
Binnen een a twee dagen stierven de dieren. Aan
het exsudaat der voorste oogkamer viel geene veran-
dering te constateeren, het was fibrineus gebleven.
Het lag voor de hand dit negatieve resultaat in de
-ocr page 35-23
eerste plaats daaraan toe te schrijven, dat er geen
tijd geweest was voor het verschijnen van ettering,
daar de konijnen niet lang genoeg in leven waren ge-
bleven. Om hieraan te gemoet te komen, verdunde
ik de sterk troebele bouillon-cultuur met een indif-
ferente keukenzoutoplossing (0.5 Vo)-
Aanvankelijk vermengde ik de bouillon-cultuur met
een gelijke hoeveelheid dier oplossing en spoot van deze
vloeistof met een tusschenruimte van twee dagen telkens
1 cM\' in de oorvena. Reeds 4 dagen na de eerste injectie
was het dier stervende. Het dier werd toen gedood;
in de hartspier, in de longen en hoofdzakelijk in de
nieren werden abscesjes gevonden, het exsudaat der
voorste oogkamer was nog steeds fibrineus van aard.
Dit mengsel bleek nog te geconcentreerd getuige voorts
de proef 4 (zie Tabel I. pag. 42) bij een jong konijn
genomen, dat zeer spoedig na injectie van 1 cM® in
de oorvena overleed.
Om de proefdieren langer in leven te houden moest
de bouillon-cultuur veel aanzienlijker verdund worden.
Do gewenschte uitkomst werd verkregen door van
een sterk troebele bouillon-cultuur, die bij 30° C.
was gekweekt, één volumen te vermengen met 10
volumina eener indifferente keukenzoutoplossing. Van
deze licht troebele vloeistof injicieerde ik telkens
1 cW. in de oorvena, en herhaalde de injectie dagelijks
of met tusschenpoozen van twee of meer dagen. Zoo-
doende kon het experiment betrekkelijk geruimen tijd
worden voortgezet. Merkwaardiger wijze verdroegen
de konijnen deze injecties bijzonder goed; onder mijn
proefdieren zijn er enkele volkomen gezond gebleven,
24
niettegenstaande in toto 8 cM\'. van genoemd mengsel
(zie tweede proevenreeks) in het bloed was gespoten.
In het geheel heb ik aldus 10 proeven verricht.
Voor de bijzonderheden dezer experimenten verwijs
ik den lezer naar Bijlage I, proef 5 — 14, terwijl op
pag. 42 in Tabel I een overzicht dezer eerste proeven-
reeks te vinden is. Ik wend mij derhalve onmiddellijk
tot de uitkomsten.
In niet meer dan twee gevallen is na intraveneuse
injectie van ettercoccen het flbrineuse exsudaat der
voorste oogkamer etterig geworden. Bij al de overige
proefdieren bleef het exsudaat na herhaalde intraveneuse
injecties onveranderd.
De gevallen waarin ettering optrad betroffen de
experimenten 5 en 6 (Bijlage I.) Bij beide dieren
werd, evenals in de overige proeven, een aanvang
gemaakt met de intraveneuse injectie der coccen, toen
ei\' geen twijfel meer bestond, dat de terpentijn-injectie
werkelijk niet meer dan een fibrineus exsudaat had
verwekt. In geval 5 geschiedde de eerste intraveneuse
injectie 2 dagen, in geval 6, 3 dagen na de inspuiting
van terpentijn in de voorste oogkamer. In toto werden
in geval 5, 6 cM\', in geval 6, 4 cM\\ verdunde
bouillon-cultuur ingespoten. In de eerste dagen viel
aan het verloop der ontsteking van het oog niets
bijzonders te constateeren. Evenwel "Op den dag
na de terpentijn-injectie begon zich zoowel in geval 5
als in geval 6, een uitpuiling van den bulbus te
vertoonen aan den bovenrand der cornea, ter plaatse
waar deze laatste in de sclera overgaat. Aan den
geheelen omtrek der cornea, maar vooral aan het
25
bovenste gedeelte van het oog werd de conjunctiva
hyperaemisch, welke vaatinjectie in de volgende dagen
nog zeer aanzienlijk toenam. Weldra begon de inmiddels
zeer ondoorschijnend geworden cornea meer en meer
in toto uit te puilen, zoodat de oogleden niet meer
gesloten konden worden en de uitpuilende geelwitte
cornea niet meer geheel bedekt werd. De troebelheid
der cornea was daarbij zoo aanzienlijk, dat niet met
zekerheid kon worden vastgesteld of hypopyon aanwezig
was. Daar derhalve het uitwendig onderzoek geen
zekerheid gaf, dat werkelijk ettering bestond, en van
den anderen kant spontane perforatie, die het oog
voor het onderzoek zou doen verloren gaan, te vreezen
was, werden beide oogen geënucleëerd.
In het eene geval (N". 5) bleek na de exstirpatio
bulbi, dat de voorste oogkamer door het daarin aan-
wezige exsudaat absoluut ondoorschijnend was.
De achterste oogkamer was doorzichtig.
Van het in toto in bichromas kalicus en alcohol
geharde en in pai*affino ingesmolten oog werden dunne
doorsneden vervaardigd; deze werden met collodion-
kruidnagelolie opgeplakt en met haematoxyline gekleurd.
Het microscopisch onderzoek leerde, dat de iris gezwol-
len en plaatselijk zeer sterk geinfllbreerd was met
leucocyten, terwijl de voorste oogkamer geheel opge-
vuld was met leucocyten. In ontelbare getale lagen
(leze polynucleaire cellen zonder tusschenstof vlak tegen
elkander aan. Voorts bleek ook het corpus ciliare
plaatselijk met weinig leucocyten geïnfiltreerd, de cho-
rioidea overigens geheel intact. In de achterste oog-
kamer bevonden zich in het geheel geen leucocyten.
26
Van het oog van het andere konijn (geval 6) werd
de uitpuilende plek, onmiddellijk na de enucleatie,
ingesneden. Uit de gemaakte incisie stroomde een
troebel geelachtig vocht te voorschijn, dat bij mi-
croscopisch onderzoek een groot aantal etterlichaam-
pjes bevatte. Op agar-agargelei, waarop een kleine hoe-
veelheid van dit vocht werd uitgestreken, ontwikkelde
zich binnen 24 uren een volumineuse reincultuur van
staphylococcus pyogenes aureus. Het oog werd in toto
in Flemming\'s mengsel gebracht. Fijne op het object-
glas opgeplakte parafflnesneden door den geheelen
bulbus, werden met safranine gekleurd, uitgewasschen
en in canadabalsem onderzocht. De schrompeling die
de bulbus oculi door de verharding had ondergaan,
deed aan de scherpte en de fraaiheid van het beeld
niets af. Op overtuigende wijze kon de aanwezigheid
van hypopyon worden vastgesteld. Een groot gedeelte
der voorste oogkamer was met vlak tegenelkander
gelegen polynucleaire ettercellen gevuld, terwijl de
oppervlakte der gezwollen en geinfiltreerde iris hier en
daar met een laag fibrine bedekt .was, waarin betrek-
kelijk weinig leucocyten aanwezig waren. Ook hier
was de achterste oogkamer en hare omgeving intact.
Uit een en ander meen ik te mogen besluiten, dat
werkelijk in de gevallen 5 en 6 ettering is opgetre-
den, en dat deze toegeschreven mag worden aan een
infectie, die van uit het bloed heeft plaats gevonden.
Wanneer ik evenwel uit deze waarnemingen wilde
concludeeren, dat het ontstoken gebied der iris een
plaats van praedilectie was voor de in het bloed ge-
injicieerde ettercoccen, zou men mij te recht kunnen
i
(
Iii •
Ii (
27
wijzen op het twaalftal konijnen, bij welke van een
dergelijke praedilectie niets gebleken is. Toch valt er
te wijzen op eenige bedenkingen tegen deze weder-
legging. Slaan wij een blik op deze 12 proeven, die
alle een negatief resultaat gaven, dan is het duidelijk
dat bij de proeven 1, 2 , 4, de levensduur der proef-
dieren te kort geweest is. Daar de geinjicieerde vloei-
stof te geconcentreerd was, stierven de dieren voor
dat van het verschijnen van hypopyon sprake kon wezen.
Ter opheldering van de negatieve resultaten der proe-
ven 12 en 14 valt er op te wijzen, dat de ontsteking
te onbeduidend, de haard te klein was om als geprae-
disponeerde plaats in het organisme in aanmerking te
komen. Immers, het is alleszins denkbaar, dat in
dit kleine vaatgebied eenvoudig geen ettercoccen zijn
binnengedrongen. Al weten wij nog niet nauwkeurig,
welk lot de in het bloed geinjicieerde ettercoccen
treft, zeker is het, dat zij niet lang daarin circuleeren.
Eindelijk valt er nog te wijzen op bijzondere om-
standigheden , die zich bij de proeven 8 en 9 voor-
deden. Na de injectie van terpentijnolie, een injectie
dio waarschijnlijk wat te veel olie in de voorste oog-
kamer had gebracht, trad in die gevallen een hevige
ontsteking met ruime exsudatie op, die mij deed be-
sluiten met de bloedinfectie te wachten totdat afdoende
zekerheid verkregen was, dat hier geen primaire ette-
ring in het spel was. Eerst na verloop van 20 dagen
ging ik tot de infectie van het bloed over, en nu vraagt
men zich onwillekeurig af of de genezing misschien
zoover was gevorderd, dat er in deze gevallen eigenlijk
geen sprake meer was van een fibrineuse ontsteking.
28
Er valt evenwel niet te ontkennen, dat in de overige
proeven (n". 3, 7, 10, 11 en 13) de omstandigheden
overeenkomstig waren aan die in de experimenten
5 en 6. Waarom bleef ook in deze gevallen ettering
uit? Op deze vraag kan ik geen afdoend antwoord
geven. Evenwel, op grond van een tweede, hier-
onder te beschrijven proevenreeks, meen ik er op te
moeten wijzen dat, al was de ontsteking der iris vrij
uitgebreid, het ontstoken gebied toch nog altijd be-
trekkelijk klein te noemen is, of met andere woorden,
dat in vergelijking tot de geheele bloedsbaan, het
stroomgebied der iris zeer klein is, zoodat het denk-
baar is, dat de intraveneuse injecties geen ettercoccen
in de ontstoken iris voerden. Of daarenboven nog
andere omstandigheden in het spel geweest zijn, is
moeilijk te zeggen. Evenwel ik acht zulks niet waar-
schijnlijk.
Gelijk men ziet ben ik van meening, dat de nega-
tieve resultaten mijner experimenten niets afdoen aan
de juistheid van de door Rosenbach, Kocheh, Becker,
Kraüse , Rodet e. a. verkregen -uitkomsten, en ben
het in dit opzicht met de opvatting van Ruys eens.
Ik heb dan ook een scherpe critiek geoefend op mijn
eigen experimenten, omdat een volgende proevenreeks
mij de overtuiging gaf, dat er bij de eerste reeks
omstandigheden in het spel moesten geweest zijn, die
zoo vaak de proef deden mislukken.
Resumeer ik dan nog kortelings de verkregen uit-
komst, zoo is gebleken, dat een flbrineuse ontstekings-
haard, door terpentijn-injectie in de voorste oogkamer
van het konijn verwekt, van uit het bloed kan ge-
29
infecteerd worden door ettercoccen. Neemt men met
mij aan, dat in een 7 tal mijner proeven omstandig-
heden aanwezig waren, die voor het optreden dier
ettering zeer ongunstig waren, zoo blijven slechts 7
proeven over, die aan de te stellen eischen voldeden.
Bedenkt men dan, dat onder deze 7 experimenten
tweemaal ettering optrad en neemt men den geringen
omvang van het ontstoken gebied in aanmerking, dan
blijkt reeds, naar het mij voorkomt, dat het ont-
stoken gebied wel degelijk een locus minoris resisten-
tiae, een geschikten bodem voor de ontwikkeling van
ettercoccen te noemen is.
bijlage i.
N». 1.
22 Jan, AVit Konyn met zwarte vlekken. Lichaamsgewicht
1425 gram.
Ten 1 ure des namiddags wordt een weinig terpen-
tijnolie in de voorste oogkamer geinjicieerd. Na de
injectie is een droppel in het bovenste gedeelte
zichtbaar.
23 Jan. Er is een lichte iritis ontstaan. Tor plaatse waar
de olie zich bevindt is reeds eenig exsudaat gevormd.
24 Jan. Nu zyn twee vaste exsudaatjes duidelyk zichtbaar.
Er wordt 1 cM*. eener bouilloncultuur van staphylo-
coccus pyogenes aureus in het bloed geinjicieerd.
25 Jan. Des morgens ton 10 ure vind ik het konyn zeer ziek.
Do temperatuur is 35.8° C. Drio uren later sterft
het proefdier.
By do obductie, die onmiddellijk post mortem ver-
richt wordt, vind ik, nadat de gezwollen cornea ver-
wijderd is, de durante vita waargenomen twee vaste
fibrineuse exsudaatjes. Geen spoor van ettering is
aanwezig.
In de overige organen is makroskopisch geen af-
wijking to zien. Onder do noodige voorzorgen wordt
een weinig van het bloed, na insnijding uit do lever
verkregen, op agar-agargelei gebracht.
28 Jan. In een der op 25 Jan. geënte buisjes heeft zich een
groote streepcultuur van staphylococcus pyogenes
aureus ontwikkeld.
81
22 Jan, Wit konyn met zwarte vlekken. Lichaamsgewicht
1670 gram.
Ten 1 ure des namiddags "vvordt een injectie van
terpentynolie in do voorste oogkamer gedaan. Een
droppel vertoont zich weldra in het bovenste godeolte.
23 Jan. Er is een lichte iritis opgetreden. De voorste
oogkamer vertoont in haar bovenste gedeolto een
duidelijk omschreven exsudaat.
24 Jan. Heden wordt een intraveneuse injectie gedaan van
1 cM\'. bouilloncultiiur.
25 Jan. Ten 10 ure des morgens vind ik het konyn ziek.
Do temperatuur is 38.8° C. Hot konijn bevindt zich
ten 4 ure iots boter.
26 Jan. Ten 7 ure is het konyn dood in het hok gevonden.
Do obductio wordt ton 10 uro verricht.
In hot ontstoken oog is geen spoor van ottering
aanwezig.
In do overige organen wordt geen verandering
geconstateerd.
Een spoortje bloed uit de lever wordt gebracht
op agar—agargeloi.
28 Jan. Do geönto buisjes vortoonon stroepculturon van
staph. pyog. aureus.
N". 3.
22 Jan. Grys konyn. Lichaamsgewicht 1820 gram.
Ten half oon uro wordt do injoctio van torpentyn-
olio verricht. In hot bovongedeolto dor voorste oog-
kamer vertoont zich een droppol van de olio.
23 Jan. Do cornoa is minder doorschynond geworden.
24 Jan. Vaste exsudaatjes zyn duidelyk in do voorste oog-
kamer zichtbaar. Do ondoorschünendhoid der cornoa
is toegenomen.
82
26 Jan. Het exsudaat is grooter geworden en vertoont zich
nu als een ring, de iris bedekkend. De troebele
cornea bemoeilijkt de waarneming. Ten 3 ure wordt
1 cM^. geinjicieerd van gelyke deelen bouilloncultuur
en gesteriliseerde 0.5 V® NaClsolutie.
27 Jan. Het konijn is lusteloos. Temperatuur 40.5. De cornea
wordt meer en meer ondoorzichtig.
28 Jan. Het konyn bevindt zich vry wel. De consistentie
der faeces is verminderd.
29 Jan. Er wordt weder 1 cM®. geinjicieerd van dezelfde
vloeistof als op den 26\'\'"\' Jan. Na de injectie zit het
konyn zeer stil en ziet er zeer ziek uit.
De veranderingen, die in de voorste oogkamer
mochten optredén, zyn door de troebelheid der cornea
niet meer na te gaan.
30 Jan. Daar het konyn stervende is, en ik het oog gaarne
in verschen toestand wilde onderzoeken, wordt het
konün gedood.
Obductie: De cornea is zoor gezwollen. Op do iris
ligt overal een vast exsudaat. Goen spoor van ettering
is aanwezig.
In de hartspier, in longen en nieren worden
kleine abscesjes gevonden.
N». 4.
26 Jan. Wit konyn. Lichaamsgewicht 1450 gram. Ten 2 ure
wordt een weinig terpentynolie in do voorste oog-
kamer gebracht.
27 Jan. Een klein exsudaatje heeft zich gevormd.
28 Jan. Ten 12 ure wordt 1 cM\'. van gelyko deelen bouillon-
cultuur en gesteriliseerde 0.5 7o NaClsolutie gein-
jicieerd in de oorvena.
^29 Jan. Ten 8 ure des morgens is hot konyn gestorven.
De obductie bevestigde, wat in vivo aan liet oog
was waargenomen. Abscesjes werden in de in-
wendige organen niet gevonden.
33
N». 5.
26 Jan. Wit konyn. Lichaamsgewicht 1930 gram.
Na de terpentyninjectie in de voorste oogkamer,
vertoont zich duideiyk een droppel olie in haar
bovenste gedeelte.
27 Jan. Vooral boven doch ook terzyde vertoont zich in de
voorste oogkamer een vast exsudaat. De cornea is
een weinig troebel.
28 Jan. Ten 12 ure wordt een injectie gegeven van 1 cM\'.
(gelijke deelen bouilloncultuur en gesteriliseerde
indifferente NaClsolutie).
Do cornea is iets meer doorschynend.
30 Jan. Het exsudaat heeft zicli uitgebreid en ziet or uit
als een ring de iris bedekkend.
Ten half 3 ure wordt 1 cM\', (1 deel bouillon-
cultuur op 10 deelen gesteriliseerde 0.5 7o NaClsolutie)
geinjicieerd.
Licliaamsgewicht 1835 gram. Hot konijn bevindt
zich vrij wel.
31 Jan. Do waarneming wordt door de nu zeer troebele
cornea moeilyk.
Ten 2 ure wordt weder 1 cM=»., (1 op 10) geinji-
cieerd. Gewicht 1826 gram.
I Febr. Dorde injectie van 1 cM\'., (1 op 10).
4 Febr. Onder liet bovenooglid is ter plaatse, waar de sclera
in do cornea overgaat eenige prominentie ontstaan.
Ten 2 uro 4""® injectie van 1 cM\'^ (1 op 10).
Do cornea is absoluut ondoorzichtig.
5 Fobr. Ten 12 ure intraveneuse injectie van 1 cM\'
(1 op 10).
6 Febr. Het uitpuilendo plekje der cornea is aanzienlyk
grooter geworden.
7 Febr. Het oog puilt buiten do orbita uit, ten gevolgovan
do enorme uitzetting der voorste oogkamer.
II Fobr Do oogleden kunnen niet moor gesloten worden.
Locaal is do uitpuiling niot toegenomen, doch ajin
alle zyden zet do voorste oogkamer zich uit. Uit
3
-ocr page 46-34
vroes dat er spontane perforatie zal optreden en het
oog dan voor het onderzoek verloren zal zijn, Avordt
het dier gedood.
Na exstirpatio bulbi blykt, dat de voorste oog-
kamer absoluut ondoorzichtig is, door het daarin
aanwezige exsudaat.
De bulbus werd in toto in bichromas kalicus ge-
plaatst; nadat hy voldoende verhard was, werd hy
met water uitgetrokken vervolgens met alcohol be-
handeld en microscopisch onderzocht. Het resultaat
van dit onderzoek is in den tekst opgenomen.
(Zie pag. 25)
De obductie leerde verder dat de lever gegranu-
leerd was, dat in de nieren en in de lever kleine
abscesjes aanwezig waren.
29 .Jan.
BO Jan.
31 .Lm,
N^ G.
28 Jan. Wit konyn. Lichaamsgewicht 1770 gram.
Ten 3 ure w^orden 2 droppels terpentynolie in do
voorste oogkamer geinjicieerd.
Er hebben zich eenige kleine exsudaatjes gevormd.
Zoowel boven als terzyde bevindt zich in do voorste-
oogkamer exsudaat. Ook onder in de oogkamer is
iets aanwezig, wat doet denken aan hypopyon,
doch bil veranderde houding van den kop van het
proefdier verplaatst liefe zich niet De cornea is
licht troebel. Lichaamsgewicht 1G80 gram.
Wat ik gisteren onder in do voorste oogkamer waar-
nam is onveranderd gebleven. Het niveau van liet
gele streepje is niet hooger en verplaatst zich niet.
Ten 2 ure wordt 1 cM-"». (1 op 10) geinjicieerd.
Het exsudaat onder in de voorste oogkamer is byna
verdwenen.
2 Febr.
1) Ruys vermeldt ook enkoio gevallen van scliünbaar hypopyon, wan-
neer wat veel terpentijn werd geinjicieerd.
35
4 Febr. Waar voor een paar dagen onder in de voorste oog-
kamer nog iets was te zien, daar is nu alles ver-
• dwenen. Boven en terzyde zyn de exsudaten nog
aanwezig. De cornea is meer ondoorzichtig geworden.
Ten 2 uro wordt 1 cM^*. (1 op 10) geinjicieerd.
5 Febr. Ten 12 ure wordt wederom 1 cM\'. (1 op 10) ingespoten.
Do cornea is zeer ondoorzichtig geworden. Onder
het bovenooglid, ongeveer ter plaatse, waar de sclera
in do cornea overgaat, is oen kleine verhevenheid
waar te nemen.
(5 Febr. Het promineerende plekje is zeer in grootte toege-
nomen. Ten 11 uro wordt 1 cM^". (1 op 10) ge-
injicieerd in hot bloed.
Dos namiddags wordt hot dier gedood, ter voor-
koming van perforatio bulbi.
By incisie van hot uitpuilende gedoolto vlooit
dunne pus naar buiten, waarvan oon spoortje op
agar — agargelei wordt uitgestreken.
Hot oog wordt nu in Flemming\'s vloeistof ge-
bracht. In do overige organen worden nergens ab-
scesjes gevonden.
7 Fobr. Uit den op agar—agargelei uitgestreken inhoud dor
voorste oogkamer heeft zich een streopcultuur van
stapliylococcus pyogones aureus ontwikkeld.
Het microscopisch onderzoek van don gcöxstir-
poorden bulbus is in don tekst vermeld, (pag. 2G).
N". 7.
ö Fobr. Grys mot wit konyn. Lichaamsgewicht 1700 gram.
Ton 11 ure torponty ninjectie in do voorste oogkamer.
O Fobr. Er heeft zich een duidelyk zichtbaar exsudaat ge-
vormd boven in do voorste oogkamer.
7 Febr. Het bovenste deel dor cornea is wat minder door-
schynend. ,
11 Febr. Ton half 5 ure wordt een injectie van 1 cM\',
(1 op 10) gegeven.
121
86
13| Febr. Opiederdezerdagenwordt 1 cM^,(lpp 10)geinjicieerd.
U]
16 Febr. Het konijn is gestorven. Na de exstirpatio bulbi
wordt het oog onderzocht, doch geen spoor van ette-
ring gevonden.
In geen der inwendige organen werd verder eenige
afwijking geconstateerd.
b Febr. Wit konyn. Lichaamsgewicht 1931 gram.
Ten half twaalf ure terpentyninjectie in do voorste
oogkamer.
6 Febr. Ten gevolge van do injectie heeft zich oen duidolyk
zichtbaar exsudaat gevormd.
7 Febr. Het exsudaat heeft zich niet alleen boven doch ook
ter zyde in do voorste oogkamer uitgebreid. De
cornea is een weinig troebel geworden.
9 Febr. Het exsudaat bedekt de iris geheel. Do cornea is
meer ondoorschijnend geworden.
11 Febr. De cornea is botergeel van kleur. Door do progressieve
ontsteking zet do voorste oogkamer zich uit, en
krygt een eenigzins conischen vorm.
21 Febr. Do ontsteking neemt in hevigheid af.
Van alle zydon komon vaten naar do cornea toe.
25 Febr. Tot hedon werd gewacht mot intraveneuse injecties,
omdat hier misschien een suppuratief proces aan-
wezig had kunnen zyn. Nu, 20 dagen na do ter-
pentij ninjectio is hot, door het afnemen der ont-
steking , voldoende gebleken, dat wy hier met geen
♦ suppuratief proces to doen hebben.
De cornea begint, dank zy do opgetreden vaat-
ontwikkeling, meer doorschijnend te worden. Één
cM\' (1 op 10) wordt geinjicieerd.
121
86
[ Febr. Op beide dagen een injectie van 1 cM=» (1 op 10).
Het konyn is ziek.
Het konyn is heden morgen dood in het hok ge-
vonden. Uit het onderzoek blykt dat er geen
suppuratie aanwezig is.
In beide nieren en in de lever worden kleine
abscesjes gevonden. In hot maagslymvlies zyn punt-
vormige haemorrhagien aanwezig.
N». 9.
5 Fobr. Zwart konyn. Lichaamsgewicht 1530 grm. Ten
half 11 ure wordt terpentynolie in do voorste oog-
kamer geinjicieerd.
6 Fobr. Er hoeft zich een duidelyk zichtbaar exsudaat
gevormd.
7 Febr. Hot exsudaat hoeft zich uitgebreid, on bedekt do
iris. De cornea is ondoorschynend geworden.
11 Febr. Do cornea is zeer troebel geworden. De waarneming
van hetgeen in do voorste oogkamer geschiedt wordt
zeer moeilyk.
15 Febr. Do voorste oogkamer vergroot zich, en krygt een
meer conisclien vorm. Van alle kanton gaan vaten
naar de cornea toe.
25 Febr. Het is heden 20 dagen geleden dat do terpentyn-
injoctio gegeven word.
Daar het nu gebleken is, dat wy mot geen suppu-
ratief proces to doen hebben, daar do cornea roods
begint op te lielderen, wordt 1 cM\'. geinjiciceerd.
27
1 Maart.
2 Maart.
26
27
5
6
7
13 Maart. Het oog neemt in beterschap toe.
Febr.
Op ieder dezer dagen wordt telkens een intra-
veneuse injectie van 1 cM®. (1 op 10) gegeven.
Maart.
38
U Maart. Heden morgen vond ik het konijn stervende. Tem-
peratuur 32.7.
Een half uur later is het konijn gestorven. Het
onderzoek van het oog bevestigt onze meening, dat
hier geen suppuratief proces aanwezig is. In den
top der linkerlong bestaat abscesvorming met uit-
gebreide infiltratie. In de vechter long zijn vele
kleine abscesjes.
N®. 10.
5 Febr. Grijs konijn. Lichaamsgewicht 1700 grm. Ten 12 ure
wordt de injectie van terpentijnolie verricht.
0 Febr. Er heeft zich een goed waarneembaar exsudaat
gevormd.
7 Febr. Do cornea ziet er licht troebel uit.
JJ jFebr. Op beido dagen wordt 1 cM\'. (1 op 10) geinjicieerd.
18 I Do cornea is doorschijnend. Op beide aangegeven
U I ■ data Avordt 1 cM\'. (1 op 10) geinjicieerd.
181 Subcutaan wordt op ieder dezer dagen 1 cM\'.
20 I (1 op 10) ingespoten.
23 Febr. Ter plaatse van het exsudaat, hebben zich vele vaten
ontwikkeld.
25 Febr. Wederom een injectie vaji 1 cM\'. (1 op 10).
28 Febr. Het konyn is zeer ziek. :_
1 Maart. Het konyn is gestorven. Obductie: Het oog vertoont
geen spoor van ettering. Rechts is hydrothorax
aanAvezig. Er is vry veel vocht in pericardio. Beide
nieren en lever en hartspier vertoonen kleine punt-
vormige abscesjes.
11 Febr. Wit konyn. Gewicht 16-10 gram. Ten 3 ure terpen-
tij ninjectie in de voorste oogkamer.
39
12 Febr. Zeer kleine exsudaatjes zijn in liet bovenste gedeelte
der voorste oogkamer zichtbaar. Het bovenste deel
der cornea is een weinig troebel.
14 Febr. Onder in de voorste oogkamer is heden een weinig
exsudaat te zien. By veranderde houding van den
kop van het konyn verplaatst het zich niet.
16 Febr. Het exsudaat onder in do voorste oogkamer is iets
toegenomen, doch is niet verplaatsbaar.
19 Febr. De cornea is blauw troebel geworden. Het exsudaat
onder in de voorste oogkamer is niet toegenomen.
Het reeds gevormde in het bovendeel der voorste
oogkamer is nog onveranderd aanwezig.
22 Febr. Het exsudaat onder in do voorste oogkamer aan-
wezig, is verdwenen. Over do cornea gaan vele
vaten in allo richtingen heen.
25 Febr. Heden wordtf een injectie van 1 cM^*. (1 op 10) gegeven.
26
27
28 Febr. De cornea is meer ondoorschynond. Do voorste oog-
kamer puilt uit en heeft een meer conischen vorm
aangenomen.
4 Maart. Het. konyn is ziek. Temperatuur is 39.5.
5 Maart. Het konyn is heden wat beter. De cornea klaart op.
19 Maart. Tot heden is het konyn in beterschap toegenomen,
en zit nu vrij lustig in het hok. Van het oorspron-
kelijke exsudaat is nog slechts een lichte aanduiding
zichtbaar, waarheen nog enkelo vaatjes loopon. Het
lichaamsgewicht bedraagt nu 1565 gram.
N». 12.
11 Fobr. Wit konyn. Lichaamsgewicht 1605 gram. Ten half
4 uro terpentyninjectio in de voorste oogkamer.
Door het zich losrukken van het proefdier tydens
do injectie, is zeer weinig olio in do voorste oog-
kamer gekomen.
12 Fübr. Een zeer klein exsudaat heeft zich gevormd.
Op boido dagen kreeg het dier telkens 1 cM\'.
Febr.
(1 op 10) in do oorvena.
40
14 Febr. De cornea is een weinig troebel.
16
17 Febr ^^ ^^"^egeven data wordt telkens 1 cM\'.
^g I (1 op 10) geinjicieerd.
20 Maart. Het exsudaat in de voorste oogkamer is onveranderd
gebleven. Het lichaamsgewicht is gedaald tot 1265
gram.
Daar het konyn het rechter voorpootje slecht
gebruikt, wordt dit onderzocht en nu blyken er
verscheidene abscesjes te bestaan ter hoogte van
het voetgewricht. Het konyn wordt gedood. De
obductie leert: Er is etterige ontsteking van het
voetgewricht met periarticulairo abscessen. Een der
nieren vertoont een groot absces, in de andere zyn
kleinere aanwezig. In do lover zyn enkele gele
puntjes.
In het oog geen schijn van ottering.
N». 13.
11 Febr. Grys bruin konyn. Lichaamsgewicht 1360 gram.
Ton half drio ure wordt een terpentyninjectio
in de voorste oogkamer gedaan.
12 Febr. Er begint zich een exsudaatjo bovon in do voorste
oogkamer to vormen. Do cornea is een weinig
troebel geworden.
15 Febr. Er is nu een duidelyk waarneembaar exsudaat aan-
wezig.
18 Febr. Heden wordt 1 cM^. (1 op 10) geinjicieerd.
18 Febr. Onder in do voorste oogkamer vertoont zicli een
weinig exsudaat, dat zich echter niet verplaatst,
f als men den kop van het proefdier een andere
houding geeft.
19 Febr. Van alle kanten begeven zich vaten naar do cornea.
20 Febr. De voorste oogkamer zet zich uit en krygt een
conischen vorm.
-ocr page 53-41
Het aanwezige exsudaatje onder in do voorste
oogkamer is afgenomen.
25 Febr. Onder in de voorste oogkamer is nog een weinig
exsudaat aanwezig.
Een zeer klein gedeelte van de cornea is nog
vry van vaten.
26 Febr. Een injectie van 1 cM^. (1 op 10) wordt gegoven.
27 Febr. Onder in de voorste oogkamer is niets meer to zien.
Het exsudaat boven in neemt een meer gele kleur aan.
5 Maart. Het konyn is mager geworden. Do troebele cornea
klaart op.
o) Op dezo dagen wordt een injectie van 1 cM\'., (1 op 10)
> Maart, gegeven.
7 ] Het oog ziet er merkbaa.r beter uit.
11 Maart. Do cornea is byna volkomen helder en vertoont
ter plaatse waar vroeger liot exsudaat zat een
macula corneae.
20 Maart. Het konyn is volkomen gezond. Het lichaamsge-
wicht bedraagt 1285 gram.
Het oog mag als genezen beschouwd worden.
Op deze data wordt telkens 1 cM\' (1 op 10)
Febr. ....
gemjicieerd.
14.
11 Fobr. Wit konyn. Lichaamsgewicht 1397 gram. Ton 4 ure
wordt terpentynolie in do voorste oogkamer gebracht.
Er komt bü do injectie slechts zeer weinig in do
voorste oogkamer.
12 Febr. Er lieeft zicli een zeer klein exsudaatje gevormd.
16
20
25 Fobr. Hot oxsudaatjo in do voorste oogkamer blyft vol-
komen onveranderd.
Met verdere intraveneuse injecties wordt niet
voortgegaan.
TABEL I.
Overzicht van de proeven der eerste reeks.
ë a \'o |
Eerste intravenense |
Aantal |
Duur van het expe- |
Besnltaat. |
1. |
2 dagen. |
1. (bouillon- |
1 dag. |
Geen ettering. |
2. |
2 dagen. |
1. (bouillon- |
2 dagen. |
Geen ettering. |
3. |
4 dagen. |
2. (ana). |
4 dagen. |
Geen ettering. |
4. |
2 dagen. |
1. (ana). |
1 dag. |
Geen ettering. |
5. |
2 dagen. |
1. (ana). |
14 dagen. |
Ettering. |
6. |
3 dagen. |
4. (1 op 10). |
9 dagen. |
Ettering. |
7. |
3 dagen. |
4. (1 op 10). |
5 dagen. |
Geen ettering. |
8. • |
20 dagen. |
3. (1 op 10). |
5 dagen. |
Geen ettering. |
9. |
20 dagen. |
6. (1 op 10). |
17 dagen. |
Geen ottering. |
10. |
G dagen. |
4. (1 op 10). |
18 dagen. |
Geen ettering. |
11. |
14 dagen. |
3. (1 op 10). |
Proefdier is nog |
Geen ettering. |
12. |
5 dagen. |
3. (1 op 10). |
32 dagen. |
Geen ettering. |
13. |
5 dagen. |
4. (1 op 10). |
Proefdier is nog , |
Geen ettering. |
14. ♦ |
5 dagen. |
2. (1 op 10). |
Proefdier is nog |
Geen ettering. |
Ter verklaring diene:
ana = geiyke deelen bouillon-cultuur en gesteriliseerde 0,5 ®/o NaClsolutio.
1 op 10 = 1 deel bouillon-cultuur op 10 deelen gesteriliseerde 0,5 ®/o NaClsolutic.
B. experimenteele sereuse ontsteking van het
oor gevolgd door intraveneuse injectie van
staphylococcus pyogenes aureus.
Om de omstandigheden te ehmineeren, waaraan ik
hierboven de negatieve uitkomsten van een aantal
proeven der eerste reeks heb toegeschreven, werd
uitgezien naai\' een vaatgebied, dat gi\'ooter en derhalve
gemakkelijker bereikbaar was voor de in het bloed
circuleerende ettercoccen. De keuze viel op het oor
van het konijn, dat inderdaad een voor ons doel bij
uitstek gunstig object bleek te zijn.
In de volgende bladzijden stel ik mij voor het over-
tuigende bewijs te leveren, dat zelfs lichte ontsteking
inderdaad het betroffen weefsel in hooge mate voor
metastatische ettering praedisponeert.
Om het oor van het konijn in ontsteking te brengen
moest, zooals van zelf spreekt, naar een methode
worden uitgezien, die in staat stelde het gewenschte
effect te verkrijgen, zonder dat daarbij eenige uitwen-
dige verwonding, eenig epidermis-defect werd teweeg
gebracht. Ik volgde daarbij den weg door Coiinheim \')
aangewezen. Na de circulatie gestremd te hebben
\') Vorlcsungen übcr allgcm. Tatliologic 1877.
-ocr page 56-44
werd het oor gedurende weinige minuten in warm water
gedompeld. De ligatum-, bestaande in een breed band,
werd beneden aan den oorwortel op een in het oor
geschoven kurk aangelegd. Onmiddellijk na de onder-
binding bracht ik het geheele oor gedurende drie tot
vijf minuten in een waterbad dat nauwkeurig op
50° C. werd gehouden, en verwijderde vervolgens weder
de ligatuur. Deze tijd van indompeling is meestal
voldoende om eene sereuse ontsteking van het oor te
weeg te brengen, die eerst na meerdere dagen voor
volledige restitutio ad integrum plaats maakt. Dit
is althans het geval wanneer men konijnen kiest met
vaatrijke ooren, die meestal tevens een betrekkelijk
dunne epidermis bezitten. Zooals men weet hebben
sommige konijnen lederachtige, weinig vaatrijke ooren;
bij zulke moet de indompeling langer worden voort-
gezet, om hetzelfde effect te verkrijgen. Voorts werd
enkele malen, enkel indompeling in water van 50° C.
zonder voorafgaande ligatuur aangewend; het oor bleef
dan 7 tot 8 minuten in het bad.
Waren na een uur duidelijke verschijnselen van
ontsteking opgetreden, wat meestal het geval was, dan
werd met de bloedinfectie een aanvang gemaakt. In een
vena van het normale oor van het dier werd weder,
evenals in het grootste deel van de proeven der eerste
reeks, hoogstens 1 cM.^ eener verdunde, virulente
bouillon-cultuur van staphylococcus pyog. aureus ge-
\' \'injicieerd. Bleef de algemeene toestand van het dier on-
veranderd , dan werd deze intraveneuse injectie met tus-
schenpoozen van minstens 24 uren herhaald, terwijl het
in ontsteking gebrachte oor in observatie werd gehouden.
45
In het geheel heb ik bij 18 konijnen op de hier-
boven beschreven wijze een sereuse ontsteking van
het oor verwekt. Bij 12 konijnen werden ettercoccen
in het bloed gespoten, de 6 andere dienden ter controle.
Het resultaat was sprekend. Bij de eerste nam de
sereuse ontsteking regelmatig een etterig karakter aan ;
bij de laatste is geen enkele maal ettering opgetreden.
Tot nadere toelichting van de infectie-proeven mag
een beschouwing der controle-proeven voorafgaan,
(zie Bijlage HI pag. 65). Wanneer ik, zooals in de
controle-proeven, n". 1, 2, 3 en 4, het oor van een
konijn, nadat de circulatie vooraf gestremd was ge-
worden, gedurende 3 tot 5 minuten in water van
50" C. dompelde, of het oor zonder vooraf een ligatuur
te hebben aangelegd, zooals in de controle-proeven
5 en 6, gedurende 7 tot 8 minuten bij dezelfde tem-
peratuur in een waterbad hield, dan volgden weldra
evidente verschijnselen van ontsteking. Er ontwikkelde
zich binnen een half uur een vrij aanzienlijk oedeem
van het oor, dat in do eorst volgende 24 uren
meestal nog toenam. Het gezwollen oor hing langs
het hoofd naar beneden en raakte soms den grond.
Een enkele maal ging de ontsteking gepaard met geringe
haemorrhagie ; in sommige gevallen werd de epidermis
plaatselijk blaarvormig opgetild door het ontstekings-
oedeem. Nadat deze toestand enkele dagen onver-
anderd gebleven was, begon de ontsteking langzamerhand
terug te gaan. De zwelling nam af,^ het dier bewoog
het oor weer. Weldra werd het oor weer opgestoken
en ten slotte overeind gehouden, evenals het normale.
Na 14 dagen was aan het gelaedeerde oor geen spoor
46
van afwijking meer te constateeren. Zelfs daar, waar
bullae zich gevormd hadden en spontaan gebarsten
waren, volgde zonder eenig occlusief verband, restitutio
ad integrum. Ettering zag ik geen enkele maal optreden.
Scherp steken daartegen af de uitkomsten, die ver-
kregen werden, wanneer bij konijnen, waarbij dezelfde
sereuse ontsteking was opgewekt, ettercoccen in het
bloed gespoten werden. (Zie bijlage II. Infectieproe-
ven 1 tot 12). Terwijl de zwelling meestal nog
toenam, ontwikkelden zich een of meerdere abscessen,
die ten slotte spontaan naar buiten doorbraken. Bij
drukking op het oor zag men op tal van plaatsen
vloeibare etter te voorschijn treden. In een aantal
gevallen ging deze abscesvorming gepaard met necrose
van kleinere en grootere gedeelten van het oor, ja
in verscheidene experimenten, werd het geheele oor
verwoest en viel ten slotte van het hoofd af. Dat
in den inhoud der abscessen dezelfde ettercoccen aan-
wezig waren, die door onze injectie in het bloed gebracht
waren, stelde het bacterioscopisch onderzoek buiten
twijfel.
Dat hier niet te denken valt aan infectie van buiten
blijkt reeds uit de vergelijking met de uitkomst der
controle-experimenten. Daarenboven heb ik in sommige
gevallen het oor onmiddellijk, nadat het uit het waterbad
was genomen, met een verband beschut. Zelfs een
vochtig blijvend sublimaat verband, (vergl. de proeven
9 en 10), dat herhaaldelijk vernieuwd en met de
meeste zorg werd aangelegd, vermocht niets tegen de
profuse ettering, die in de diepte van het gezwollen
oor een aanvang nam en weldra de oppervlakte bereikte.
*
47
Zoodra de aanwezigheid van purulente ontsteking
met voldoende zekerheid geconstateerd was, werden
de intraveneuse injecties van ettercoccen gestaakt. In
tabel 11 (pag. 64), die een résumé der infectie-proeven
bevat, is in de derde kolom aangegeven het aantal
cM.® der virulente vloeistof, die in toto ingespoten werd
in de venae van het normale oor der proefdieren. Zooals
men ziet, varieerde dit aantal van drie tot acht. Het
spreekt evenwel van zelf, dat aan deze cijfers betrek-
kelijk weinig beteekenis toekomt. In de meeste ge-
vallen bestond inwendig in het oor reeds etterige
ontsteking voordat de intraveneuse injecties gestaakt
werden. Daar het mij niet te doen was om na te
gaan, hoeveel injecties er wel noodig waren, om ette-
ring in het ontstoken gebied op te wekken, maar enkel
het feit, dat ettering juist op deze plaats optrad, voor
mijn doel van belang was, werden de intraveneuse
injecties zoolang voortgezet, totdat een manifeste ette-
ring van het oor was tot stand gekomen.
Met deze ruime toediening van intraveneuse injecties
van verdunde virulente bouillon-culturen eenerzijds,
en do profuse ettering van het vooraf gelaedeerde oor
andererzij ds, vormen de totale afwezigheid van eenige
afwijking aan het normale oor, in wiens venae de
injecties geschiedden, en de geringe verschijnselen die
de proefdieren overigens vertoonden een even merk-
waardig als sprekend contrast.
In geen enkel geval — en het aantal is waarlijk
niet gering — ontstond eenig spoor van absces ter
plaatse waar de met duizende ettercoccen bezwangerde
canule in de venae van het normale oor werd gestoken.
48
Zelfs werd niet eens de geringe moeite genomen de
steekopening na verwijdering der canule te desinfec-
teeren; een droog watje werd eenvoudig enkele oogen-
blikken tegen het oor gedrukt om de veneuse bloeding
tot staan te brengen. Volgt er niet uit deze eenvou-
dige waarneming, dat ettercoccen, hoe virulent zij
overigens mogen zijn, feitelijk slechts onder bijzondere
omstandigheden ettering verwekken?
Steekt de normale verhouding van het oor, dat dage-
lijks blootgesteld was aan directe infectie, sterk af
tegen de ontzettende verwoesting van het andere oor,
waarin vooraf een sereuse ontsteking was opgewekt,
ook met den toestand van de overige weefsels en in-
wendige organen der proefdieren, vormt de profuse
ettering van het oor een levendig contrast.
In een aantal proeven is het, alsof de intraveneuse
injectie der verdunde bouillon-cultuur voor het overige
organisme onschadelijk is, alsof de ettercoccen uit-
sluitend in het ontstoken oorgebied hun pyogene eigen,
schap ontplooien. Van de 12 proefdieren stierven er
slechts twee aan multiple abscessen der inwendige
organen (vergl. n". 2 en n".. 9). De overige bleven
in leven en zijn ook later, nadat de ettering van het
oor genezen was, gezond gebleven. Maanden lang
bleven meerdere konijnen, bij welke het oor van het
hoofd geetterd was, volkomen gezond; enkele werden
voor de teelt bewaard, en wierpen in den loop van
4ezen zomer herhaaldelijk (twee-oorige!) nonnale jongen.
Onwillekeurig staat men daarover verbaasd, wanneer
men bedenkt, dat bij deze dieren tot 8 cM\\ der viru-
lente vloeistof in het bloed werd gespoten.
49
Uit een en ander meen il^ zonder aarzelen de con-
clusie te mogen trekken, dat de sereuse ontsteking
wel degelijk voor metastatische ettering praedisponeert.
Het ontstekingsoedeem vormt dus een gunstig medium
voor de ontwikkeling en vermenigvuldiging van den
staphylococcus pyogenes aureus en gelijk men ziet, de
infectie kan buiten twijfel van uit het bloed plaats
hebben. Het geheele proces speelt zich zoo duidelijk
onder de oogen van den waarnemer af, dat de proef
zelfs bij voorlezingen aanbeveling verdient.
Hoe ten slotte de infectie van het ontstoken gebied
geschiedt, kan ik niet nader aangeven. Het is mogelijk,
dat de ettercoccen in de capillairen van het ontstoken
gebied bleven steken en binnen den vaatwand kolonies
vormden in wier omgeving etterige ontsteking optrad.
Waarschijnlijker acht ik het evenwel, dat de coccen door
den vaatwand heen gingen en zich in het ontstekings-
oedeem te midden van het omgevend weefsel ver-
menigvuldigden. De onderzoekingen van Ribbert \') stel-
den immers duidelijk in het licht, dat na directe enting
van pyogene coccen in de serous ontstoken huid, to
midden van het ontstekingsoedeem een buitengewone
vermenigvuldiging der coccen plaats had. Eindelijk
zij er nog op gewezen, hoe de i\'esultaten van mijn
onderzoek geheel overeenstemmen met die van den
genoemden onderzoeker. Het ontstekingsoedeem mag
een uitmuntende voedingsbodem voor de ontwikkeling
van de ettercoccen genoemd worden. Toonde Ribbert
zulks aan bij directe enting, mijn proeven loerden,
«) 1. c.
-ocr page 62-50
dat zulks ook het geval is bij intraveneuse injectie
der pyogene microben.
Wat eindelijk betreft de proeven van Rinne\'), die
juist tot het tegenovergestelde resultaat leidden, het
komt mij voor, dat of de uitkomsten of haar inter-
pretatie onjuist is. Dat er op dit gebied licht mis-
vatting kan plaats hebben is voldoende gebleken uit
de eerste proevenreeks dezer verhandeling, wier nega-
tieve resultaten hierboven voornamelijk daaraan werden
toegeschreven, dat het ontstoken gebied betrekkelijk
klein, de kans van infectie derhalve gering was. Er
bestaat althans, naar ik meen, geen voldoende grond
om aan te nemen, dat de sereuse ontsteking meer tot
metastatische ettering zou praedisponeeren dan de sero-
fibrineuse. Juist in het feit, dat na de intraveneuse
injecties twee malen ettering in de voorste oogkamer
ontstond, niettegenstaande de kans van infectie betrek-
. kelijk klein was, zie ik veeleer het bewijs dat ook
de sero-fibrineuse ontsteking wel degelijk een praedis-
poneerend moment voor metastatische ettering genoemd
mag worden.
De uitkomst mijner proeven\'komt derhalve volledig
overeen met die van Rosenbaciï, Kocher e. a. Maar
tevens schijnt er uit te volgen, dat niet, zooals men
tot dusver algemeen meende, het door het trauma
genecroseerde weefsel of het uitgestorte bloed de eigen-
lijke bodem vormt voor de nesteling en vermenigvul-
diging der ettercoccen, die later met den bloedstroom
werden aangevoerd. Veeleer volgt uit de proeven
.f-
-1. ■
51
bij het konijnenoor genomen, waar eigenlijk van een
noemenswaardige haemorrhagie of necrose geen sprake
was, dat juist de reactieve ontsteking der omgeving
en het oedeem dat hier gevormd wordt den voedings-
bodem daarstelt, waarin de ettercoccen welig tieren
en ettering verwekken.
Blijkens het voorafgaande ben ik van meening dat
er inderdaad, zooals Gbawitz aanneemt, iets meer
noodig is dan ettercoccen om etterige ontsteking op
te wekken. Dat iets schijnt dan wel in het algemeen
een laesie van het weefsel, die eerst de vermenig-
vuldiging der ettercoccen en daarmede do productie
van chemische stoffen mogelijk maakt, welke laatste
dan aan de ontsteking een etterig karakter geven.
Bij injectie eener oudere niet verdunde bouillon-cultuur
zijn het de chemische stoffen, die naast de coccen
ingespoten ontsteking verwekken en daarmede de ont-
wikkeling der coccen tevens begunstigen. Deze laatste
produceeren weder dezelfde chemische stoffen, die bij
zekere concentratie ettering veroorzaken.
Deelt men deze opvatting van Grawitz, dan vraagt
men zich onwillekeurig af, lioo het komt, dat ver-
dunde bouillonculturen hoewel niet regelmatig toch
nu en dan kleine abscesjes in de nieren en in andere
organen verwekken. Er valt dan wel te wijzen op
de mogelijkheid, dat zij veroorzaakt worden door met
coccen beladen emboli, die in de capillairen bleven
steken. Hoe deze emboli ontstiian , daaromtrent
kan men zich slechts in hypothesen verdiepen. Wan-
neer men evenwel aan den eenen kant ziet, dat
toevoeging van lijne aardappelpartikeltjes (Ribbert)
52
of vlierpitbolletjes (Bonome) de vorming van abscesjes
aanzienlijk bevordert, en aan den anderen kant waar-
neemt, dat betrekkelijk vaak volstrekt geen abscesjes
ontstaan, wanneer men de virulente culturen met
physiologische keukenzoutoplossing verdunt, dan schijnt
de hierboven gegeven verklaring nog het meest plau-
sibel, al kunnen wij niet telkens den embolus aan-
wijzen , die de weefsellaesie veroorzaakte en daar-
mede de mogelijkheid voor de verdere ontwikkeling
der ettercoccen mogelijk maakte. Uit een en ander
blijkt derhalve, dat de virulente ettercoccus op zich zelf
niet in staat is om ettering teweeg te brengen. Eerst
dan wanneer hij een voor zijn ontwikkeling gunstigen
bodem aantreft, of wanneer de embolus, die de drager
is van den ettercoccus, dien bodem daarstelt of voor-
bereidt, eindelijk wanneer tegelijk met den coccus in
het weefsel gebrachte chemische stoffen daarin een
laesie teweegbrengen, eerst dan kan de coccus zich
vermenigvuldigen en daarmede ettering verwekken.
Dat niettemin de staphylococcus pyogenes aureus
een ware ettercoccus is, behoeft geen nader betoog.
Mijn proeven toonen zulks .nogmaals op de meest
overtuigende wijze aan. Dit woord zij echter alleen
tot hen gericht, die van meening zijn, dat de pyogene
staphylococcen reeds voor goed naar de rommelkamer
der bacteriologische dwalingen verbannen zijn.
bijlage ii.
21 Febr, Bont, zwart met wit konyn. Lichaamsgewicht 1397
gram.
Nadat in het oor oen kurk was geplaatst, werd
om het oor, dat nu goed ontplooid was, een stovigen
breedon band krachtig gelogd. Gedurende 3 minuten
werd nu, het oor gedompeld in een nauwkeurig
op 50° C. gehouden waterbad. Daarna werd do band
verwyderd. Door do belangrijke vaatuitzetting zag
nu het oor zeer spoedig roserood. Als na ongeveer
een half uur allo ontstokingsvorscliynselon duidehjk
aanwezig waron, werd een intraveneuse injectie van
1 cM\'. (1 op 10) gegeven in do vena van het nor-
male oor.
22 ) Tweede en derdo injectie van 1 cM\'. (1 op 10). Tevons
23 " wordt don 23""» 1 cM\'. (1 op 10} subcutaan geinjicieerd.
25 Fobr. Hot oor is erysipelatous ontstoken. Buiten op het
oor is een deel der epidermis verloren gegaan,
tengevolge van het barsten eener bulla. Vele kleine
nog intacto bullae zyn zoowel in als uitwendig aan
het oor zichtbaar.
26 Febr. Door confluentio van meerdere kleinere, is inwendig
een groote bulla ontstaan. Aan de buitenvlakte van
het oor zijn allo bullae opengebroken.
Viordo intravonouso injectie van 1 cM\'. (1 op 10).
27 Febr. Ter bosclmtting van liet oor wordt oen verbandje
aangelegd.
28 Febr. Vernieuwing van het verband.
-ocr page 66-54
4 Maart. Het ontstekingsproces nam tot heden duidelyk toe.
Het oor is hedekt met vele korsten, By lichte druk
komt op die plaatsen in groote hoeveelheid etter te
voorschijn. Op agar —agargelei wordt iets van deze
etter gebracht.
Van nu af wordt het oor geregeld met 0.1 % subli-
maat oplossing gereinigd.
5 Maart. Vele streepculturen van staph. pyog. aureus zijn uit
de geënte etter van gisteren ontstaan. Een nieuw
verbandje wordt gegeven.
13 Maart. By de afname van het verband blykt het heden, dat
door de profuse ettering het oor nagenoeg van het
hoofd gescheiden is, en slechts een smallehuidbrug
het afvallen van het oor verhindert. Met den thermo-
eau tere wordt deze gekliefd.
25 Maart. Het konyn is zeer wel. Het lichaamsgewicht be-
draagt 1485 gram.
Do wond door het afvallen van het oor ontstaan
is volkomen genezen.
N». 2.
23 Febr. Zwart konyn. Na voorafgegane afsnoering wordt oen
oor gedurende 3 minuten in water van 50° C. ge-
houden. De daarna opgetreden ontsteking is niet
zeer hevig. Eerste intraveneuse injectie van 1 cM® (1
op 10). 1 cM\', (1 op 10) wordt subcutaan geinjicieerd.
25 Febr. De ontsteking van het oor is nagenoeg verdwenen.
Reeds gisteren viel het mij op, dat do vaatuitzet-
ting volgende op do indompeling in dit goval van
geringe beteekenis was.
Gedurende 5 minuten en op dezelfdö\' wjjze wordt
nu het oor in water van 50° C. gehouden.
26 Febr. Er is een matigo ontsteking opgetreden. Tweede
intraveneuse injectie van 1 cM^*, (1 op 10).
27 Febr. Het oor is heviger ontstoken. Derde intraveneuse
injectie van 1 cM^ (1 op 10).
p
55
2 Maart. Het oor is zeer gezwollen, rood van kleur.
4 Maart. In het oor zyn eenige hullae gebarsten. Er is nog
hevige ontsteking.
Het konijn is ziek. Des namiddags ten half 5
ure sterft het proefdier.
Voor het onderzoek van het oor, wordt op de
volgende wyzo gehandeld:
Met inachtneming der noodige voorzorgen wordt
het oor in reepjes gesneden, en deze nauwkeurig
beschouwd. In die gedeelten, die beantwoorden
aan liet bovonsto gedeelte van het oor, wordt veel
sereus vocht gevonden, dat er zeer gemakkelijk
is uit te drukken, echter vind ik hier geen etter.
Doch in lager gelegen gedeelten wordt duidelyk
etter waargenomen, die zich by druk op do snee-
vlakto vertoont. Van deze otter wordt geönt
op agar-agargelei. By het onderzoek dat verder
verricht wordt, blyken do nieren zeer veranderd.
Door het zeer groot aantal kloino abscesjes is do
oppervlakte der nieren korrelig gowordon. In do
lover vind ik enkelo gele plekjes; langs do wervel-
kolom eenige verweekte klieren.
5 Maart. In do buisjes met agar-agargelei heeft de goönte pus
stroepculturon van staph. pyog. aureus doen ontstaan.
M». 3.
23 Fohr. Zwart konyn. Ook hier wordt do ontstoking van
het oor verkregen, door hot na afsnoering gedu-
rende 3 minuten te houden in water van 50° C.
Daarna wordt 1 cM^ (1 op 10) intravoiious en 1 cM-\'\'
(1 op 10) subcutaan geinjicieerd.
25 Febr. Do opgetreden ontsteking is matig. Tweede intra-
veneuse injectie van 1 cM^, (1 op 10).
26 Febr. Dorde intraveneuse injectie van 1 cM\', (1 op 10).
27 Fobr. Het is duidelyk dat in deze dagen do ontsteking
2 Maart, teruggaat.
56
4 Maart. Het oor is nagenoeg normaal. Ten tweede male
wordt nu hetzelfde oor, nu echter gedurende 5
minuten, in water van 50=\' C. gehouden.
Na een half uur is een hevige ontsteking op-
getreden.
5 Op beide dagen wordt een intraveneuse injectie van
6) 1 cM\', (1 op 10) gegeven. De ontsteking gaat terug.
7 Maart. Het oor is duidelyk minder ontstoken. 1 cM*,
(1 op 10) wordt geinjicieerd.
10 Maart. Het oor is byna normaal. De epidermis schilfert af-
13 Maart. Op enkele plaatsen vertoonen zich kleine gele puntjes.
By incisie komt daar een brei uit, die geönt wordt
op agar-agargelei.
14 Maart. De geënte breiaclitige stof bevat staph. pyog. aurous,
zooals uit de ontstane culturen blykt.
25 Maart. Het oor vertoont geen noemenswaardige verande-
ring meer.
26
27
.L
N". 4.
25 Febr. Bont, zw^rt met wit konijn. In water van 50° 0.
wordt na afsnoering een der ooren gedurende 3
minuten gedompeld. Daarna wordt 1 cM\', (1 p 10)
geinjicieerd in hot bloed.
Het oor is matig ontstoken. Op boido dagen wordt
telkens 1 cM\', (1 op 10)\'geinjicieerd.
2 Maart. De ontsteking is allengs afgenomen.
4 Maart. Daar do nu aanwezige oorontsteking to gering is,
wordt hetzelfde oor na afsnoering, 5 minuten, in
Avater van 50" C. gehouden.
5 I Allo ontstekingsvorschynselon zyn aanwezig. Op
6| " \'beide data wordt telkens 1 cM-\'«, (1 op 10) in liet
bloed gespoten.
7 Maart. Het oor is lievig ontstoken. Reeds gebarsten en
nog intacte bullao zyn zichtbaar.
Er wordt 1 cM*, (1 op 10) ingespoten.
57
13 Maart. De ontsteking neemt toe. Korsten bedekken ten
deelo het oor.
13 Maart. By lichte drukking stroomt pus uit de diepere lagen
van het oor. Van deze pus wordt een spoortje op
agar-agargelei gebracht.
14 Maart. Vele culturen van staph. pyog. aureus zyn door de
geönto pus gevormd.
25 Maart. Door do ingestelde sublimaatbehandeling gepaard
aan de zorg voor afvoer van de etter, wordt het
afvallen van het oor voorkomen.
26
27
Muart ^^ wordt 1 cM\'. (1 op 10) goinjicieord.
"Do ontsteking neomt too.
N". 5.
25 Febr. Gevlekt konyn. Een der ooren wordt na afsnoering,
gedurende 3 minuten, gedompeld in water van
50° C. Een intraveneuse injectie van 1 cM». (1 op 10)
volgt hierop.
Allo vorschynselen van ontstoking zijn, doch in
Febr. botrokkelyk geringe mate aanwezig.
Op boido dagen wordt telkens 1 cM^*. (1 op 10)
geinjicieerd.
2 Maart. Tot lieden is do ontsteking altyd afgenomen.
4 Maart. Om weder een voldoende gi-aad van ontstoking to
vorkrygon, wordt liotzelfdo oor, nu gedurende 5
minuten, in wator van 50° C. gehouden.
Na eenigen tyd is een hevige ontsteking opgetreden.
5\'
6
7 Miuvrt. Er vertoonen zich velo roods opengebarsten on nog
intacte bullae. 1 cM\'. (1 op 10) wordt geinjicieerd.
12 Maart. Stukken van hot oor worden afgestooten. liet oor
is wankleurig.
13 Maart. Er komt in groote hoeveolhoid pus to voorschyn,
wanneer men op hot oor drukt. Van dozo pus wordt
op agar-agargelei geönt. Hot oor wordt nu door
een verband beschut.
58
14 Maart. De buisjes waarin w\\j de pus gebracht hebben, ver-
toonen streepculturen van staph. pyog. aureus.
Het verbandje wordt vernieuwd.
25 Maart. By het wisselen van het verband blykt het, dat
het oor nog slechts door een smalle huidbrug met
het hoofd samenhangt. Deze verbinding wordt met
den thermo-cautère gekliefd.
25. Febr. Gevlekt konyn. Een der ooren wordt op do reeds
aangegeven wyze afgebonden en nu gedurende
3 minuten in water van 50° C. gedompeld.
Een injectie van 1 cM^ (1 op 10) wordt nu gegeven.
26 ] De opgetreden ontsteking is gering. Op beide dagen
\'Febr. wordt in do oorvena van het normale oor 1 cM-"».
27 J (1 op 10) geinjicieerd.
4 Maart. Regressief was de ontsteking tot heden. Daarom
wordt hetzelfde oor ten tweeden male in water van
50° C. gedompeld, doch nu gedurende 5 minuten.
Na oen half uur is een hevigo ontsteking opgetreden.
^^ Maart ontsteking blyft hevig. Op ieder dezer dagen
ei \'wordt 1 cM^. (1 op 10) geinjicieerd.
7 Maart. Reeds gebarsten en nog intacte bullae vertoonen
zich. Een cM». (1 op 10) wordt gegeven.
11 Maart. Het oor is erysipelatous \'ontstoken en ziet er wan-
kleurig uit.
13 Maart. Veel pus komt heden uit het zieke oor. Deze pus
wordt geënt. Een verbandje wordt om het oor godaan.
14 Maart. De culturen, ontstaan door enting der pus ver-
toonen duidelyk de aanwezigheid van staphylococcus
pyogenes aureus. Vernieuwing van het verband.
2u Maart. Onder doelmatige behandeling wordt het oor al-
lengs beter.
59
N®. 7 \').
29 Maart. Grys konyn. Gedurende 5 minuten wordt, zonder
vooraf aangelegde ligatuur, een oor 7 minuten ge-
dompeld in een waterbad van 50\'^ C. Na eenigen
tyd is een hevige ontsteking opgetreden.
Er worden nu 2 intraveneuse injecties, ieder van
1 cM^ (1 op 10) geinjicieerd.
30 Maart. Het oor is hevig ontstoken. Er zyn verscheidene
bullae ontstaan.
Derde injectie van 1 cM\', (1 op 10). Lichaamsgewicht
2015 gram.
1 April. Het oor is wankleurig en zeer gezwollen. Er is reeds
\'ettering opgetreden.
2 I _ Het etteringsproces is progressief. Lichaamsgewicht
3| 1920 gram.
6 April Do suppuratie gaat steeds voort.
29 Maart. Grys konyn. Zonder vooraf aangelegde ligatuur^
Avordt een oor gedurende 7 minuten gedompeld in
water van 50° C.
Een hevige ontsteking volgt hierop.
Er worden nu 2 cM\', (1 op 10) geinjicieerd.
30 Maart. De oorontsteking is hevig. Enkelo bullao zyn ontstaan.
Lichaamsgewicht bedraagt 1840 gram.
Wederom wordt 1 cM\', (1 op 10) geinjicieerd.
•) Do onder N° 7 on 8 vermelde experimenten zün daarom zoo sprekend,
omdat hier dezelfde konUncn gebruikt z^jn als in do onder N° 5 en N® (5
vermelde contrôle proeven. Nu toch levert conzolfdo konijn met hot eene oor
het bowüs, dat do ontsteking niet suppuratiof wordt als geen intraveneuse
injecties van staph. pyog. aureus worden gedaan (zie N\\ 5 en N". 0 contrôle
proeven), tcrwUl hot andere oor van lietzolfdo konün (in N° 7 cn N\' 8)
Juist do praedispositie van het weefsel, wanneer ettercoccen in het bloed
circulceren, t«n duidelüksto aantoont.
60
1 April. Er is heden ettering te bespeuren. Verschillende
bullae zyn gebarsten.
Het oor ziet er wankleurig uit.
2 j Lichaamsgewicht 1730 gram. De ettering gaat steeds
3 \' voort.
^ N». 9.
1 April. Grys konyn. Lichaamsgewicht 1930 gram. Na aan-
gelegde ligatuur wordt een oor gedurende 5 minuten
gedompeld in water van 50" C.
Na een half uur is een hevige ontsteking opge-
treden. In het oor\'is een kleine bulla ontstaan. Het
oor wordt nu in toto gepakt in een vochtig bly vond
sublimaatverband.
" Een clP, (1 op 10) wordt geinjicieerd in do
vena van het normaio oor.
2 April. Het verband is losgeraakt. Do bulla van gisteren
is grooter geworden. Haar inhoud is sereus. Het
oor is hevig ontstoken.
Er wordt een zelfde verband aangelegd, en 1 clP.
(1 op 10) geinjicieerd.
3 April. Vernieuwing van het verband. De \'bulla is onver-
anderd. Do ontsteking niet hovigor. Derdo injectie
van 1 cM=». (1 op 10).
4 April. Aan den wortel van het oor ziet hot,weefsel rood.
Wederom een nieuw verband. Vierde injectie van
1 cW. (1 op 10).
5 April. Vele bullao zyn ingedroogd. Nieuw verband. Vyfdo
injectie van 1 cM\'. (1 op 10). Do ontsteking is
heviger.
6 April. Het konyn is ziek. Temporatuur 37.1. Do wortel
\' van het oor is het meest ontstoken en ziet er op
enkele plaatsen lichtgeel uit.
Er wordt een nieuAv verband aangelegd.
7 April. Het konyn is gestorven. Hot oor wordt onder allo
-ocr page 73-61
voorzorgen, in reepjes gesneden, en deze nauw-
keurig beschouwd.
Terwijl by drukking uit de meeste sereus vocht
komt, blykt, meer naar den wortel van het oor too,
een uitgebreide ettering te bestaan. Een weinig van
deze etter wordt op agar-agargelei gebracht.
De obductie leert verder dat in de longen, nieren
en in de lever zeer kleine abscesjes aanwezig zyn.
8 April. De gisteren geönte etter heeft velo streepculturen
van staph. pyog. aureus doen ontstaan.
1 April. Grys konyn. Licliaamsgewiclit 1917 gram.
Na vooraf aangelegde ligatuur wordt, gedurende
5 minuten, een dor ooron gedompeld in water van
50° C. Een half uur later, torwyl or een duidolyk
zichtbare ontstoking is opgetreden, wordt een vochtig
bly vond sublimaat verband aangelegd. Daarna wordt
1 cM^. (1 op 10) geinjicieerd in het normaio oor.
2 April. Nadat het verband vernieuwd is, wordt do tweede
injectie van 1 cM\'. (1 op 10) gegeven.
3\\ Do ontsteking is minder hevig. Op beide data
, April, wordt 1 cM\'. (1 op 10) geinjicieerd on het verband
4 \' vernieuwd.
6 April. Toename der ontstoking is to constateeren. In het
diepere gedeelte van het oor is ottering opgetreden.
\\ Dïuir ik de Averking van het sublimaat verband, voor
J liet nog gezonde bovenste gedoelto van het oor, verder
April, wilde nagaan, wordt op boido dagon nog een cM^
(1 op 10) geinjicieerd, en een nieuw verband aangelegd.
8 Onder in het oor houdt do ottering aan.
9 )
^ April. Op beide dagen 1 cM\'. (1 op 10).
11 April. Uit liot meer liooger gelegen gedeelte van liet oor
komt geen etter doch serous vocht. Do epidermis
62
is verweekt. Er is niet de minste odor ingratus
bij de afname van het verband.
Een nieuw verband wordt wederom gegeven.
17 April. Ten gevolge van de profuse ettering onder in het
oor, valt het af.
N». 11.
4 April. Grys konü\'n. Na aangelegde ligatuur wordt een der
ooren gedurende 5 minuten in een waterbad van
50° C. gehouden. Nadat een duidelijke ontsteking
is opgetreden wordt een vochtig blijvend verband
aangelegd. In plaats van sublimaat wordt nu aqua
destillata gebruikt. Daarna wordt 1 cM\', (1 op 10)
geinjicieerd.
5 April. Het oor is matig ontstoken. Nadat een nieuw ver-
band is aangelegd wordt do tweede injectie van
1 cM® (1 op 10) gegeven.
6 April. De epidermis heeft op vele plaatsen losgelaten. De
ontsteking is heviger. Na hot oor verbondon to
hebben, wordt do derde injectie van 1 cM\' (1 op 10)
toegediond.
7 . Op boido dagen wordt 1 (.1 op 10) goinjiclcerd.
8 liot onderste gedeelte van hot oor ziet liot or
verdacht uit. Het bovongcdeelto is nog vrij goed.
9 , .In dezo dagen worden \'2 injecties van 1 cJP ,
10 \\ " (1 op 10) gegoveu.
11 April. Bij do afname van liet verband, verspreidtzfcli een
odor ingratus.
Onder in liet oor is profuse ettering.
17 April. Het oor is afgevallen.
N". 12.
5 April. Orys konyn. Een der ooren wordt na afbinding ge-
durende 5 minuten geplaatst in water van 50° C.
63
Nadat een matige ontsteking is ontstaan, wordt
het oor beschut door een droog verband. Er wordt
nu 1 cM\', (1 op 10) geinjicieerd.
G April. Het oor is hevig ontstoken. Een nieuw verband
wordt aangelegd. Tweede injectie van 1 cM* (1 op 10).
7 j •] beide data telkens 1 injectie van 1 cM\' (1 op 10).
8 l \' Het bovengedeelte van het oor ziet er vry goed
9
10
uit, onderin zyn verdachte plokken.
April, ö\'\'® on injectie van 1 cM^ (1 op 10).
11 April. Profuso suppuratie is onder in het oor opgetreden.
Er verspreidt zich by afname van het verband
een onaangename reuk.
17 April. Het oor is afgevallen.
tabel ii.
Overzicht van de proeven der tweede reeks.
a s bo |
Dnidelijke sereuse ontsteking |
Aantal |
Eesnltaat. |
1. |
3 minuten. Vooraf was een |
4. (1 op 10). |
Zeer uitgebreide ettering, |
2. |
eerst 3 en later 5 minuten. |
3. (1 op 10). |
Uit doorsneden van het oor |
3. |
3 en gedurende 5 minuten. |
6. (1 op 10). |
Vele kleine absce^es, waar- |
4. |
3 en 5 minuten. Het oor |
6. (1 op 10). |
Duidelyko ottering. |
5. |
eerst 3 en daarna 5 minuten. |
C. (1 op 10). |
Ten gevolge van profuso |
6. |
3 en 5 minuten, na voor- |
C. (1 op 10). |
Ettering. |
■ 7. |
7 minuten, zonder vooraf |
3. (1 op 10). |
Spoedig opgetreden otte- |
8. |
7 minuten, zonder vooraf |
3. (1 op 10). |
Ettoring trad roods spoedig |
0. |
5 minuten, na vooraf aan- |
6. (1 óp 10). |
In het onderste deel van |
10. |
5 minuten, na vooraf aan- |
8. (1 op 10). |
Door do profuso uttering |
11. |
5 minuten, na vooraf aan- |
7. (1 op 10). |
De opgetreden ettoring heeft |
12. |
6 minuten, na vooraf aan- |
0. (1 op 10). |
Ilüt oor is afge.v.illen. |
bijlage iii.
20 Febr. Gevlekt konyn. Licliaamsgewicht 1442 gram.
Ton 3 ure des namiddags wordt een der ooren,
door een ligatuur om den wortel van hot oor ge-
legd, afgebonden.
Nadat dit oor gedurende 3 minuten in een water-
bad van 50® 0. is gehouden, wordt do ligatuur
verwyderd.
Na ongeveer een half uur zyn allo verscliynselen
van ontstoking aanwezig.
21 —25 Febr. Hot oor is zoor ontstoken.
20 Fobr. Do ontstoking is in deze dagen duidolyk afgenomen.
(5 Majvrt. Het oor hangt niot moor, maar wordt reeds opge-
stoken.
Do epidermis schilfert een weinig af.
20 Maart. Het oor is volkomen genezen. LichaamsgOAvicht
1810 gram.
N«. 2.
11 Maart. Grys konyn. Gedurende 3 minuten wordt, na aan-
legging eener ligatuur, een der ooron gedompeld
in water van 50" C.
Er volgt oen hevige ontsteking.
14 Maart. Hot oor ziot or wankleurig uit.
15 Maart. Do ontsteking neemt toe. Kleine bullae zyn in-
wendig aanwezig.
5
-ocr page 78-66
16 Maart. Enkele bullae zyn gebarsten, waardoor sereus vocht
afvloeit.
18 Maart. Het geheele oor is veel dunner geworden. De ont-
steking is merkbaar minder.
19 Maart. Het oor wordt reeds enkele malen gebruikt.
25 Maart. Afgezien van een klein epidermisverlies, is er geen
verschil tusschen beide ooren.
N". 3.
11 Maart. Grijs konyn. Na een der ooren gedurende 4 minuten
in een waterbad van 50° C. gehouden te hebben,
wordt de ter afsnoering aangelegde ligatuur ver-
wyderd.
Na een halfuur is een flinko ontsteking opgetreden.
13 Maart. De ontsteking is nog hevig.
14 Maart. Er is een vermindering der ontstekingsvorschynse-
len waar te nemen.
15 Maart. Het oor wordt reeds een enkele maal gebruikt.
25 Maart. Het konyn steekt hot oor recht op. Van ontstokings-
verschynselen is niets meer te bespeuren.
N". 4.
11 Maart. Grys konyn. Na con ligatuur om hot oor gelegd te
hebben, wordt het gedurende 5 minuten in water
van 50° C. gedompeld.
Een vry hevige ontsteking volgt op deze in-
dompeling.
13 Maart. Het oor is duidelyk ontstoken.
U^Maart. De ontsteking van het oor neemt af.
15 Maart. Hot oor hangt niet voortdurend meer, doch wordt
reeds een enkelo maal opgestoken.
25 Maart. Niets abnormaals is aan het oor meer wjiar te nomen.
-ocr page 79-67
N". 5.
J4 Maart. Grys konyn. Zonder vooraf aangelegde ligatuur
wordt een der ooren gedurende 7 minuten in een
waterbad van 50® C. gehouden.
Na een uur zyn duidelyk alle ontstekingsver-
schynselen aanwezig.
10 Maart. Het oor is hevig ontstoken.
18 Maart. De ontstoking neemt af, doch het oor wordt nog
medegesleept.
20 Maart. Belangryke afname dor ontstoking. Het oor wordt
reeds een enkele maal opgestoken.
25 Maart. Het oor staat recht op. Er is nog slechts een gering
epidermis-verlies to constateeren.
14 Ma.irt. Grys konyn. Gedurende 8 minuten wordt, zonder
voorafgaande ligatuur, een oor in water van 50" G.
gedompeld.
Er volgt oen matige ontsteking.
15 Maart. Allo verschijnselen van ontsteking zyn aanwezig.
10 Maart. Do ontsteking is teruggaande.
19 Maart. Hot oor wordt nog niet opgestoken, alhoewel er
weinig verandering meer to bespeuren is.
25 Maart. Het oor is genezen.
Overzicht der Contröie-proeven.
M O a O a l |
Duidelijke sereuse ontsteking |
Eesnitaati |
1. |
3 minuten. Na voorafgegane afsnoe- |
Na 14 dagen was allo ontsteking |
2. |
3 minuten. Na voorafgegane afsnoe- |
Het oor is 14 dagen na do indom- |
3. |
4 minuten. Na voorafgegane afsnoe- |
Van ontsteking is na 14 dagen aan |
4. |
5 minuten. |
In don md van 14 dagen wa.s het |
5. |
7 minuten. |
Na verloop van 11 dagon is liet oor |
6. |
8 minuten. Zonder vooraf een liga- |
Do opgewekte ontatoKJng is na 11 |
C. EXPERIMENTEELE ISCHAEMISCIIE NECROSE VAN
HET LENDENMERG OPGEVOLGD DOOR INTRAVENEUSE INJECTIE
VAN STAPH. PYOG. AUREUS.
Bij de beschouwing, waartoe de vorige proevenreeks
aanleiding gaf, werd de vraag ter sprtike gebracht of
de necrotische weefselelementen, het uitgestorte bloed
de eigenlijke gunstige media voor de ontwikkeling der
pyogene coccen waren, dan of het ontstekingsoedeeni
als zoodanig beschouwd moest worden. Ik meende
te moeten aannemen, dat juist hot ontstekingsoedeein
daarbij de hoofdrol speelde. In de hoop hieromtrent
nog iets naders to kunnen vaststellen, heb ik nog
enkele proeven verricht, die hier nog kortelings ver-
melding mogen vinden.
Experimenteel na te gaan of het necrotiscli weefsel
zelf, dan wel het oedeem, dat bij de reactieve ont-
steking in de weefselmazen der omgeving wordt uit-
gestort , de eigenlijke cultuurbodem der pyogene coccen
daarstelt, is werkelijk geen gemakkelijke taak. Overal
waar weefsel te midden van een levende omgeving
afsterft, wordt reactieve ontsteking opgewekt. Men
vraagt dan ook onmiddellijk, hoe zal men ooit, in-
70
wendig in liet organisme, necrose zonder reactieve
ontsteking kunnen opwekken?
Toch schijnt bij nadere beschouwing de vraag niet
zoo hopeloos, wanneer men bedenkt, dat in een orgaan
een aantal cellen kunnen afsterven, zonder dat er
eigenlijk van ontsteking sprake is. Dat zulks feitelijk
het geval moet wezen, leert reeds de normale cel-
wisseling, die voortdurend in ons organisme plaats
heeft, en voorts blijkt verder uit het microscopisch
onderzoek van verschillende organen, dat daarin tal
van cellen kunnen afsterven en verdwijnen zonder dat
inderdaad iets van reactieve ontsteking blijkt. Sterft
slechts een enkele cel of een klein groepje van cellen
af, of worden die elementen cel voor cel necrotisch,
dan is het alsof de reactieve prikkel te gering is om
merkbare ontstekingsverschijnselen op te wekken. Het
middel nu om cellen te doen afsterven zonder een
noemenswaardige verandering van hare omgeving te-
weeg te brengen, was gegeven in een experiment van
Brieger en Ehrlich"), die uitsluitend de essentieele
elementen van het ruggemerg door temporaire ligatuur
der aorta abdominalis van het konijn deden necroseeren.
Dat het enkel de gangliëncellen waren, die daarbij pri-
mair te gronde gingen, was door de onderzoekingen
van Prof. Spronck ") en Singeb nog nader gebleken;
\') Ueber die Ausschaltung des Lendenmarkgi-au Zeitschr.\'f. Klln. îlod,
Bd. Vn, p. 155, 1884.
t) Contribution à l\'etudo expérimentale des lésions do la moelle épinièro
déterminées par l\'anémio passagère do cet organe. Archives do physio-
logie. 1888.
\') Ueber die Veränderungen am Rückenmark nach zeitweiser ver-
schliessung der Bauchaorta. Sitzungber. d. Wien. Akad. 1888.
71
de vaten en zelfs de fijnste merghoudende zenuwvezels
konden daarbij zoo goed als intact blijven.
Ik stelde mij derhalve de vraag of de necrotische
zenuwelementen en hun detritus misschien een gun-
stigen bodem zouden vormen voor de ontwikkeling
van ettercoccen, die in het bloed circuleerden.
Bij een Stal konijnen heb ik deze proef verricht.
Ik ging daarbij op de volgende wijze te werk.
Om elke verwonding of weefsellaesie bij mijn proef-
dieren zooveel mogelijk te voorkomen, werd de aorta
abdominalis eenvoudig tegen de wervelkolom dichtge-
drukt. Dit geschiedde zeer gemakkelijk door middel
van een compressorium, dat ik voor dit doel liet
vervaardigen.
Het compressorium werd ongeveer ter hoogte van
den lenden-
wervel aangelegd.
Bij voldoende af-
sluiting van do
aorta volgde er on-
middellijk para-
lyse en anaesthesie van de achterste lichaamshelft.
Na een uur werd het compressorium verwijderd. Do
circulatie keerde dan terstond in de achterste extre-
miteiten terug; do paralyse ad motum en ad sensum
der achterste ledematen was evenwel een blijvende
geworden.
Het paraplegische dier werd nu zoo zorgvuldig moge-
lijk behandeld; de blaas werd dagelijks door drukking
op het abdomen geledigd, en do hokken dezer proef-
dieren werden iederen dag van versch hooi voorzien.
72
Nadat in de onder N". 1, 2 en 3 (zie Bijlage IV.
pag. 75) vermelde gevallen 24 m:en, in de overige
experimenten (N". 4 en 5,) kortoren tijd na de tem-
, poraire compressie der aorta abdominalis verloopen
■ was, maakte ik een aanvang met de bloedinfectie.
Met tusschenpoozen van meestal 24 m-en ontving het
" proefdier een injectie eener verdunde bouilloncultuur
(1 op 10) in het bloed. De levensduur der proef-
dieren was verschillend. Een (N°. 5) stierf reeds
drie dagen na de compressie der aorta abdominalis.
Het langste hield ik in leven het proefdier N". 2,
■ dat eerst 9 dagen na de operatie stierf. Het resul-
l taat van deze proeven komt op het volgende neer.
Alhoewel in alle gevallen, uitgezonderd het vierde,
j blijvende paralyse der achterste lichaamshelft na de
aorta-compressie optrad, en dus geen twijfel bestond
[ aan het voorhanden zijn van vele afgestorven cellen,
^ die als voedingsbodem konden dienst doen, terwijl
\'s \' het aantal intraveneuse injecties werkelijk niet gering
was (het varieerde van 3 tot 6), heb ik slechts in
( éen geval een scherp omschreven abscesje in de grijze
substantie van het onderste .lendenmerg gevonden,
een abscesje, dat de grootte had van een grooten spelde-
knop. Op doorsneden , die voor en na de harding in
! bichromas ammoniae gemaakt werden, was overigens
: van ettering niets te constateeren. Het resultaat viel
j dus zoo goed als negatief uit. Immers \'het kleine
{ aljscesje, dat in geval 5 ontstond, kan zeer wel aan
I het toeval worden toegeschreven.
I Wanneer men zich evenwel afvraagt, waaraan dit
! negatieve resultaat is toe te schrijven, dan moet ik
-ocr page 85-73
erkennen, dat ik een afdoend antwoord daarop moet
schuldig blijven. Immers ook hier blijft twijfel be-
staan of de omvang der necrotische celmassa wel
groot genoeg was, om in aanmerking te komen als
voedingsbodem. Althans wanneer men nagaat, hoe
klein de massa der genecroseerde cellen is in tegen-
stelling tot het geheele lichaamsgewicht van het
proefdier, dan vraagt men zich onwillekeurig af, of
men wel mag aannemen, dat bij de intraveneuse
injectie van ettercoccen deze microben wel in aanraking
kwamen met de afgestorven cellen.
Toen dan ook de vijf experimenten een resultaat
gaven, dat men negatief mag noemen in tegenstelling
tot hetgeen ons het oor te aanschouwen gaf, besloot
ik verder geen proefdieren aan dit experiment op te
offeren. Het kwam mij voor, dat een negatief resul-
taat hier niet het bewijs kon leveren, dat het necro-
tiscli celmateriaal geen gunstigen bodem was voor de
ontwikkeling van ettercoccen. Stellig zou ik daaren-
tegen de experimenten voortgezet hebben, wanneer
een centrale etterige myelitis op de intraveneuse in-
jecties gevolgd ware.
Resumeerende meen ik derhalve uit deze proeven
geen bewijs er voor te mogen putten, dat necrotiscli
celmateriaal geen gunstigen bodem zou zijn voor de
ontwikkeling der ettercoccen, integendeel deze experi-
menten , dunkt mij, laten deze quaestie onbeslist.
"Wanneer men het resultaat dezer vijf experimenten
vergelijkt met dat van de zeven experimenten der
eerste proevenreeks, die ten slotte de kern van do
eerste reeks uitmaakten, dan meen ik blijkt eenigermate,
74
dat de ontsteking van de iris meer praedisponeerde voor
ettering dan de necrose van de gangliëncellen van het
lendenmerg. Immers onder de eerstgenoemde proeven
heb ik in twee gevallen een positief resultaat aan te
wijzen, terwijl in de laatste, waar de omvang van
de gelaedeerde plaats feitelijk grooter was slechts een
enkele maal een omschreven abscesje verschenen is.
; 1
\' l\'
\'t.i
\'i
I
\'i
i
11
!i
i
J
. i
-ocr page 87-BIJLAGE IV.
•t April. By een zwart konyn met een lichaamsgewicht van
1205 gram wordt met het compressorium de aorta
dicht gedrukt ter hoogte van den derden lendenwervel.
Een uur later wordt het compressorium afgenomen
cn blyven do vorlammingsvorschynselen, niettegen-
staande do circulatie in do achterste extremiteiten
terugkeert, bestaan.
5 April. Een cM\', (1 op 10) wordt in do oorvena geinjicieerd.
De paralyse is nog volkomen.
0 April. Een cM\', (1 op 10) wordt geinjicieerd.
7 April. Wederom wordt 1 cM^i, (1 op 10) in do oorvena
gespoten.
8 April, liet konyn is gestorven.
By do obductio wordt het ruggomorg over zyn
geheele lengte blootgelegd on uitgenomen. Het
ruggemorg is in het algemeen week van consistentie.
Op doorsneden is in het lendengedeelto de teekening
onduidelyk. Van abscesvorming valt nergens aan
hot ruggemorg iets to constateeren; evenmin valt
later aan het in Flemmingscho vloeistof en in
alcohol verliardo orgaan iets to bespeuren, wat aan
etterige ontsteking deed denken.
76
8 April, Gevlekt konyn. Nadat het compressorium gedurende
een uur de aorta heeft dicht gedrukt ter hoogte
van den derden lendenwervel, blyft totale paralyse ad
motum en ad sensum van de achterste lichaamshelft
aanhouden.
9 April. Een cM\', (1 op 10) wordt in do oorvena geinjicieerd.
10 April, Een tweede intraveneuse injectie van 1 cM®, (1 op 10)
wordt toegediend.
"1
April, wordt 1 ciP, (1 op 10) geinjicieerd.
13
14
16 April. Het geparalyseerde konyn ziet er zeer ziek uit.
17 April. Het konyn is gestorven. Het uitgenomen rugge-
merg vertoont do gewone consistentie en biedt uit-
wendig niets byzonders aan. Het orgaan wordt
in bichromas kalicus verhard en op tal van door-
sneden onderzocht.
Van ettering of abscesvorming blykt nergens iets.
In de nieren en in do lever zyn enkoio kloino
abscesjes aanwezig.
N». 3.\'
10 April. Wit konyn. Lichaamsgewicht 1930 gram.
Gedurende een uur wordt de aorta met het com-
pressorium dicht gedrukt. Totale paralyse der acli-
tersto extremiteiten is hiervan het gev.olg.
lil;
\'u.
11
;2
13
14
15
16 y
Ji
(.
h
April. Dagelyks wordt 1 cJP, (1 op 10) geinjicieerd.
((
17 April. Het konyn sterft.
Het ruggemerg vertoont uitwendig niets byzonders
en wordt in bichromas kalicus verhard. Op tal van
doorsneden is macroscopisch niets van ettering of
abscesvorming to constateeren.
N». 4,
12 April. Wit konyn.
Door middel van het compressorium wordt de aorta
gedurende een uur gedrukt. Paralyse der achterste
extremiteiten blyft bestaan.
Daarna wordt 1 cM\', (1 op 10) geinjicieerd.
13 April. Op beido data wordt 1 cM\', (1 op 10) in het bloed
14 j gespoten.
15 April. Do achterste extremiteiten zyn niet volkomen para-
lytisch.
IG April. Een cM=«, (1 op 10) wordt in een oorvena geinji-
cieerd.
17 April. Het konyn is gestorven.
Aan hot ruggemerg valt niets byzonders te con-
stateeren. Na verharding in bichromas kalicus wordt
hot inwendig onderzocht en ook daarby blykt althans
macroscopisch nergens iets van ottering of absces.
N". 5.
12 April, Wit konyn. Do aorta abdominalis wordt gedurende
een uur door het compressorium dicht gedrukt.
Een blyvondo paralyse dor achterste extremiteiten
treedt op.
Er worden 2 cM\', (1 op 10) geinjicieerd,
13 April. 1 cM^, (1 op 10) wordt in hot bloed gespoten.
-ocr page 90-78
15 April. Het konyn is gestorven.
Het ruggemorg vertoont uitwendig niets byzonders.
Na verharding in bichromas kalicus wordt het orgaan
op doorsneden onderzocht, waarby in het onderste
gedeelte van de intumescentia lumbalis een macros-
copisch duidelyk zichtbaar abscesje gevonden wordt.
Dit abscesje bevindt zich nagenoeg in het centrum van
de rechterhelft van het ruggemerg en heeft den om-
vang vaneen dikken speldeknop. Overigens wordt in
dit ruggemerg nergens eenige afwyking geconstateerd.
l-r
r i
err
h
I\' i
J
TABEL IV.
Overzicht van de proeven der vierde reeks.
c 4> Q a a "o |
Besultaat van de |
Aantal |
Levensduur van het proefdier |
Besnltaat. |
1. |
Panilyso dor achter- |
3. (1 op 10). |
4 dagen. |
Geen ottering is op- |
2. |
Idem. |
0. (1 op 10). |
0 dagen. |
Idem. |
3. |
Idem. |
fi. (1 op 10). |
7 dagen. |
Idem. |
4. |
Do paralyse der |
5. (1 op 10). |
5 dagen. |
Idem. |
5. |
Paralyse dor achter- |
3. (1 op 10). |
3 dagen. |
Een klein abscoi^o in |
Wanneer ik aan het eind van mijn proefschrift in
korte trekken het resultaat van mijn onderzoek samenvat,
dan komt dit op het volgende neer\':
De sereuse ontsteking praedisponeert zonder eenigen
twijfel voor metastatische ettering.
De proeven der tweede reeks leveren daarvan het
meest sprekende bewijs. De staphylococcus pyogenes
aureus door het bloed naar het ontstoken gebied ge-
voerd , geraakt hier waarschijnlijk hetzij vrij, hetzij
in witte bloedlichaampjes opgenomen, buiten den vaat-
wand en vindt in het ontstekings-oedeem een bijzonder
gunstigen bodem voor zijn vermenigvuldiging. Of wil
men der phagocytose recht laten wedervaren, dan zou
men kunnen zeggen, dat de coccen te midden van het
ontstekings-oedeem — om met Ribbert te spreken —
in den strijd met de phagocyten overwinnaai-s zijn.
Voorts is gebleken, al is het op minder overtuigende
wijze, dat ook de sero-fibrineuse ontsteking voor metasta-
tische ettering praedisponeert, terwijl het zeer wel
mogelijk is, dat ook necrotisch celmateriaal een gunstigen
bodem voor de ontwikkeling van ettercoccen vormt.
TELLINGEN.
-ocr page 94-m^: ....
[■X
■Vfc.- -
-ocr page 95-ELL I NGEN.
De peripherische zenuwvezelen ontstaan bij het
embryo door uitgroeiing uit centrale of peripherische
gangliëncellen.
II.
Contractie en productie van warmte zijn twee van
elkander onafhankelijke functies der spier.
III.^
De polynucleaire bloedcellen zijn niet de degeneratie-
producten van eenkernige leucocyten.
84
Te hevige diarrhoeen bij typhus abdominalis bestrijde
men met kleine giften calomel.
In twijfelachtige (sporadische) gevallen van diphtherie
moet het bacteriologisch onderzoek van de Pseudo-
membranen in praktijk gebracht worden.
Het is wenschelijk geen sectio caesarea to verrichten
vóórdat energische uteruscontractiën aanwezig zijn.
De buitengewone vulnerabiliteit der puerperale ge-
slachtsorganen moet in de eerste plaats aan oedemateuse
zwelling worden toegeschreven.
Glandulair hyperplastische woekering van het slijm-
vlies der portio vaginalis uteri behandele men als
adenoma malignum of carcinoma.
85
IX.
Het is noodzakelijk, dat alle vroedvrouwen het
gevaar leeren kennen van het niet aseptisch handelen
bij het termineeren van een partus.
Het feit, dat carcinoma van het eene op het andere
individu kan overgeënt worden, spreekt volstrekt niet
voor den parasitairen aard van dat gezwel.
Bij tuberculeus kniegowrichtslijden verdient do me-
thode van resectie door E. Hahn aangegeven do
voorkeur.
Bij luxatio obturatoria is het been schijnbaar ver-
kort, in werkelijkheid verlengd.
Bij strictura pylori, door retractie van littoeken-
weefsel of door carcinoma ontstaan, moet de resectio
pylori vervangen worden door pyloro-plastiek resp.
■gastro-enterostomie.
XIV.
86
Bij hardneklfigen unguis incarnatus bepale men
zich niet tot amotie van het deel van den nagel, dat
ingegroeid is, maar verniele ook daar ter plaatse het
nagelbed.
Bij de behandeling van dacryocystitis verdient de
zgn. Engelsche spuit de voorkeur boven het spuitje
van Anel.
Een ernstig geneeskundig staatstoezicht kan een
eigen bacteriologisch laboratorium niet ontberen.
Sereuse ontsteking praedisponeert voor het optreden
van metastatische ettering.
L Inleiding.....
II. Historisch Overzicht
Blartz.
1
4
Experiinenteele Iritis Sero-flbrinosa ge-
volgd door intraveneuse injecties van
Staphylococcus pyogenes aureus. . 19
Bijlage I. Proeven der eerste reeks. 30
Tabel L Overzicht van de proeven der
Experimenteele sereuse ontsteking van
het oor gevolgd door intraveneuse
injecties van Staphylococcus pyogenes
Bijlage II. Proeven der tweede reeks. B3
Tadel II. Overzicht van de proeven der
Bijlage III. Contrôle proeven ... 05
Tabel III. Overzicht der contröie-
Experimenteele ischaemische necrose
van het lendenmerg gevolgd door
intraveneuse injecties van Staphylo-
coccus pyogenes aureus.....09
Bijlage IV. Proeven der vierde reeks. 75
Tabel IV. Overzicht van de proeven
A.
B.
III.
C.
■ - f, i ..
; - X ■ \'
k
. ^
vi:
■ - ^ > i, •
m
,---vs./.,
,0 ■ .\'.I ■
■ \' ,, •
-ocr page 101-V.
■ 5 ■
-/
. \\
<
* \' IJ. ■ ,
. (
■ f
>
\\.
r ■■■
r \\ V
• 7.
-y.
ji
I
V ■ ■ • \\
-ocr page 102-.•.1
■ \' " ^ ■■ \' V. l
/ ■r-
: \'h
^ I
. . K
- ■ . ^
■ m
\' 1
V "
/ .
{ ^
I
. V ■ ■
s ,
m
! ■
- \' \\ \'■■
■ . . . -r
> .
r v /
■ ■
s ■■ .
\\ ■
a.;-.
. /
). : :
■\\ 1
, \\
/■••I
i
■ ■ ■^■■\'.JX
\' l".
f .
) \'
■ l
\\ . ■
■ ■-•j, -i. ■■ \' ..... . \'
■ \' ^
P - \'" vÜ J t ,
\\ : ■ • I
-ocr page 104-\'fj».: