u
Il:: .X NIEERK^\'DKUKEEK EK UITGfeVEni\' ^ \\f
\'/v\' , \' " ■■ ■■ -\'^-v: "\'-w,^
. .....
söSÄ\'s:\'-:
H""\'
- ■XJtWchtilvV
■ .......y-, ■ ■ i--. ■■
■M
.H
I .
J
I ■ j
■ V i
• \\ .
. >o r
• .1
\' . I \\
\' ■ /
^r v.-
• (
\\
■ j\\
, I-
, (
\\ . ■
■. . Î.
aaasM—ii i i i ^»jtaastaa
Mill il I—Il I mil I 11 — II
\' )
/ /\'
i \'1 ■
- ■. .1
r
. ■-\'J
I ,.
( ■
■■ (
■vi
- ^
■ 1 ,
y . .t
V\'
m
/ \'
(\' /
PiROEFSCHRïFT
£1
" Î
o v e e
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAB
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
NA MACUTIGING VAN DEN HECTOIl MAONIEICUS
Mr. J. Baron d\'Aulnis de Bourouill,
Ilooglecraar in de faculteit dor RccMsgckTrdliciil,
met toestemming van den senaat der universiteit
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
TE VERDEDIGEN
op DONDEIIDAG 20 JUNI 1889, des namiddags te fi\'/j nro,
DOOP.
Arts, geboren te Sclierpenzcel.
utrecht,
J. NIRERK, Drukker cn üilgevor.
1889.
«SS
-ocr page 9-:AN MIJNE ®UDEHS.
-ocr page 10-On peut exiger beaucoup de celui,
qui devient auteur pour acquérir de la
gloire, ou par un motif d\'intérêt, mais
un homme qui n\'écrit que pour satis-
faire à un devoir dont il ne peut se
dispenser, a sans doute de grands droits
à l\'indulgence du lecteur.
Oeuvres de La Bruyère.
-ocr page 11-Aan het einde mijner academische loophaan ge-
komenzij het mij vergund U, Professoren en
Lectoren, der Geneeskundige faculteit, mijnen dank
te betuigen voor het onderwijs , dat ik van Ugenoten
heh , 671 de welwillendheid, die ik van velen ütver
ondervond.
Neem vooral Gij , Hooggeleerde Talma ^ Hoog-
geachte Promotor, mijnen hartelijken dank aan
voor de weUvillendheid en hulp, die ik hij het
vervaardigen van dit proefschrift van ü in zoo
ruime mate mocht ondervinden.
\' »
m-
r
t-t.
tv"\' ,
-ocr page 13-Van al de organen van het menschelijk lichaam ,
welke bij de lijkopening de meest uiteenloopend e
veranderingen vertoonen, mag voorzeker wel de maag
in de eerste plaats genoemd worden,
Eene der veranderingen, welke zeer dikwijls wordt
waargenomen , is de. maagverweeking.
In de literatuur vond ik dan ook vele schrijvers
die haar tot onderwerp van hunne onderzoekingen
1
■Hi
hadden genomen, evenwel waren hunne conclusies
zeer verschillend.
Sommigen laten deze verweeldng tijdens het leven
ontstaan, anderen daarentegen nemen haar uitslui-
tend als eene postmortale verandering aan.
Volgaarne greep ik dan ook de gelegenheid aan,
mij door Prof. Talma aangeboden, om do oorzaken
te bestudeeren, welke na don dood deze verwee-
king kunnen tot stand brengen.
Daarmede hangt te zamen een onderzoek naar de
veranderingen , die bij die verweeking , welke zeker
slechts als een postmortaal proces mag worden be-
schouwd , gevonden worden.
Dit onderzoek is van beteekenis, aangezien toch
de schrijvers meestal weinig bepaald spreken over
de mogelijke veranderingen en de schrijver, die hier-
omtrent het duidelijkst is, zich vergist heeft, zooals
0
-ocr page 15-Te eerder waag ik de aandacht inijner Grecerdo
Lezers voor deze zaak te vragen, aangezien juist
aan den aard der veranderingen , het antwoord op de
praktisch gewiclitige vraag, of het proces vitaal is
of postmortaal, moet worden ontleend.
Dat er ook eene echt vitale man ff vcrweeking voor-
komt , staat vast. Enkele, in de literatuur beschreven
gevallen zijn volgons de meeste schrijvers voldoende
om deze bewering te staven. Vervolgens zag ik
baar zeer dikwyls Lij konijnen, wier maag sterk ge-
vuld was met normaal maagsap, b.v. eenige uren na
de sluiting van het duodenum , in de onmiddelijke
nabijheid van den pylorus.
liet derde hoofdpunt van mijn geschrift moot dus
bestaan, in het vergelijken van de veranderingen, die
bij do vitale en by de postmortale verweeking
voorkomen, om aldus to komen tot eene juiste onder-
scheiding van beide processen.
Yoöraf echter wil ik in \'t kort de meeningen van
die schrijvers aanhalen, welke dit onderwerp behan-
deld hebben.
Onder degenen, die over maagverweeking ge-
schreven hebben, mag Hunter wel als de
man aangemerkt worden , die eene andere richting
gaf aan de denkbeelden, welke toenmaals over deze
verandering, zoo menigmaal bij de lijkopening ge-
vonden, bestonden.
Yolgens Hunter bestaat] deze verandering in eene
oplossing van hare vliezen , welke nu eens geperfo-
reerd worden , (de maaginhoud is dan in de buikholte
uitgestort), dan weer oogenschijnlyk hunnen ge-
wonen samenhang behouden. Bij opening der maag
vond \' hij den wand veranderd in eene weeke
massa. Deze vernietiging was het sterkst in den
fundus waar te nemen. Was het slijmvlies alleen
1) Hunter, On the digestion of the stomach after death; Philos.
Transactions; Vol, C2, p. 447.
6
aangetast, dan liad dit een glad, doorschijnend aanzien.
Eerst meende Hunter. als zijne voorgangers,
dat deze veranderingen in de maag, welke hij bij bijna
alle lijken aantrof, tijdens het leven ontstaan waren en
de oorzaak van den dood waren geweest. Daar hij
evenwel bij nauwkeurig onderzoek gedurende het leven
nooit standvastige symptomen vond en daarenboven
dit verschijnsel \'t meest waarnam by gewelddadig ge-
storven personen, liet hij deze zienswijze varen.
Yerschillende proefnemingen met visschen brachten
hem tot het denkbeeld, dat deze verweeking het
gevolg is van digestie van den maagwand door
haren inhoud; de maag, dood zijnde, zou niet meer
in staat zijn weerstand te bieden aan de macht
van het sap , dat zij zelf gevormd heeft. Hij gebruikte
voor zijne proeven verschillende soorten van visschen,
liet ze veel voedsel gebruiken en doodde zo dan
eenigen tijd na het gebruik van voedsel. Bij die visschen,
welke niet onmiddelijk na den dood geopend werden,
vond hij de bovenbeschreven verandering in den
maagwand, uitgebreider naarmate de maag meer
gevuld was.
Hij bracht ook visschen in de maag, zoodanig dat
-ocr page 19-een gedeelte van den viscli in den oesopliagiis uitstak:
hierbij zag hij, dat het gedeelte van den visch, dat
in den maagfundus was , werd opgelost, terwijl het
gedeelte, dat in de oesophagus was, geheel onge-
deerd bleef. Bij menige proef vond H. den fundus
van de maag evenzoo gedigereerd.
Baillie & Burns herhaalden de proeven
van Hunter en kwamen tot dezelfde resultaten.
Burns opende, twee dagen na den dood, liet.lyk
van een uitgeteerd jong meisje , dat aan scrophulosis
gestorven was. De leege maag was aan haar voor-
wand geheel opgelost over eene uitgestrektheid van
5^2 cM. lengte; de randen van de opening waren
week. De lever welke op deze plaats lag, was
ongedeerd.
Hij legde alle deelen weer op hun plaats, hechtte
den buikwand en bewaarde het lijk op eene koele
plaats. Na 2 dagen opende hij den buik weer en
vond dat de lover daar, waar zij in aanraking Avas
geweest met het opgeloste gedeelte van de maag,
1) A. Burns, OLserv. on digestion of tlic stomach after death; Medical
and Sm\'gical Journiil, 1810.
i
-ocr page 20-8
mß
sterk verweekt was. De achterwand van de maag
was ook tot op de serosa opgelost. Het lijk had
voortdurend op den rug gelegen.
Burns besloot hieruit, gesteund door nog twee
dergelyke waarnemingen, dat niet het in de maag
voorhandene , maar het nog in de afzonderende vaten
aanwezige sap deze verandering teweeggebracht had.
Tegen Hunter\'s verklaring verzette Jäger
zich.
Hy zoekt de oorzaak der verweeking, welke hij
voor een levensproces aanziet, in eene verandering
van het maagsap , in het bijzonder in de vorming
van azijnzuur, onder invloed van primaire ziekten
van het zenuwstelsel, en wel der hersenen.
Negenmaal nam Jäger deze eigenaardige vernieti-
ging van den maagwand waar bij personen, wier
ziektegeschiedenis geheel bekend was.
Hunter\'s theorie had hem tot dien tijd bevredigd ;
eigen ervaringen echter leerden hem, dat de verwee-
king nog volstrekt niet als het gevolg van een louter
1) Jäger, Ueber die Erweichung des Magen-Grundes, oder die sogenannte
Verdauung des Magens nach dem Tode; Ilufeland\'s Journal, 1811 & 1813.
9
chemisch, eerst na den dood van hot organisme
mogelijli proces mocht aangezien worden , maar dat
zij voor een deel van omstandigheden, welke reeds
gedurende het leven moeten bestaan, afhangt,
Jäger vond slechts verweeking bij die personen ,
welke aan de een of andere ziekte gestorven waren.
Deze ziekten zouden in de meeste gevallen, door
hare symptomen en derzelver volgorde, zulk een
duidelijk karakter hebben, dat de schrijver , bij de
laatste 3 ziektegevallen , de diagnose vóór den dood
met zekerheid had kunnen stollen.
De ziekte , gastromalacie, nam hy waar bij kin-
deren van af 4 maanden tot ongeveer jaar; de
verschijnselen waren meestal: gebrek. aan eetlust,
hevige dorst, warme handen , versnelde pols, onrust
en uitingen van pijn , braking en diarrhée. — In een
later tijdperk werd het gezicht bleek, ingevallen, con-
vulsies vertoonden zich, waarna de dood spoedig volgde.
Bij de lijkopening vond hij den maagfundus van
buiten groen of vuilrood gekleurd. Somtijds vond
hij spijsbrij in de buikholte ; de geperforeerde plaats
was dan altijd aan het bovenste gedeelte der groote
curvatuur.
10
Bij opening- der maag zag Jäger den wand van
den fundus veranderd , nu eens in eene witte , dan
weer in eene roodc geleiachtige massa, vooral dicht
bij de geperforeerde plaats ; meer naar het pylorus-
gedeelte vond hij het slijmvlies alleen maar verweekt ?
somtijds geheel intact.
Kenteekenen van zeer lievige oiitstekmg \\o\\u\\
Jäger noch in de verweekte deelen, noch in hunne
omgeving.
Do nog niet geperforeerde, verweekte maag was
door lucht matig uitgezet en bevatte altijd slijm en
zure spijsbrij.
Volgens Jäger zou het gcAvone maagsap deze
verandering niet teweeg kunnen brengen , Avant dan
zou do maag altijd verweekt moeten zyn, indien
een ander gedeelte van het spijsverteringskanaal deze
verandering vertoonde ; meermalen vond hij, dat de
maag in die gevallen ongedeerd\' was.
Na vele onderzoekingen bemerkte hy , dat het
maagsap veranderd was ; hij vond er azijnzuur in,
dat volgens hem door den maagwand werd afge-
scheiden en de directe oorzaak der verweeking was.
Als indirecte oorzaken van maagverweeking nam
-ocr page 23-11
Jäger hersenziekten aan. Hij vond nl. geleiachtige
maag ver weoking meermalen bij kinderen , die aan
hersenaandoeningen ^ gestorven waren.
Een zoo dikwijls samengaan van deze beide
kon hij onmogelyk als louter toeval beschouwen.
Hierdoor werd ook verklaard, dat verschijnselen
van maagveïweeldïvg geduTendelietlcven somtijds niet
werden waargenomen: tengevolge van verlamming der
maagzemiweu, welke de secretie en reactie van den
inhoud van het spijsverteringskanaal tevens zouden
veranderen. Het gevolg hiervan zon overmatige
secretie van azijnzuur zijn.
Onder de gevallen, welke Jäger in zijne beschrij-
ving over maagverweeking aanhaalt ^ wil ik in \'t
Vizonder wijzen op twee met "bruine verweeking,
met hyperaemiscTie plekken om dc perforatie-opening,
omdat ik hier werkelijk eene vitale verweeking moet
aannemen.
1°. Eene man stierf, na 5 dagen ziek geweest
te zijn, aan de gevolgen van een hevige Pleuro-
pneumonie. De maagfundus was geheel verweekt, op
vele plaatsen zelfs geperforeerd. De verweekte mucosa
had eene bruinroode kleur ; daarenboven waren in het
12
niet verweekte gedeelte van de maag roodbruine
plekken aanwezig, van ongeveer 2 cM. middellijn.
1; De maag bevatte eene bruine vloeistof,
j 2°. Een oud, zwak man stierf na herhaald bloed-
braken aan de gevolgen eener pneumonie. Hier was
\' de maagfundus nagenoeg geheel verweekt, de ge-
I zwollen mucosa was hoogrood van kleur. In het
; niet verweekte gedeelte vond Jäger ook een aantal
\' bruin-zwarte vlekken.
i Beide patienten waren eenige dagen voor hun dood
zonder bewustzijn, delireorden voortdurend. Bij
i opening der schedelholto vond hy tusschen de arach-
I noidea en de hevig ontstoken pia mater eene aan-
merkelijke hoeveelheid vocht.
i \'Cruveilhier^) onderscheidde 2 soorten van
i- \'
maagverweeking: 1°. ramollissement gélatiniformc
tijdens het leven voorkomende , en 2°. ramollissement
pultacé, een zuiver lijkverschynsel, ontstaan door
chemische inwerking van het maagsap op den maag-
wand. Volgens Cruveilhier was de ramolHssement
1) Cruvcilliier, Considérations générales sur Ie ramollissement gélatiniformc
et sur Ic ramollissement pultacé de 1\'estomac; Anat. patL., 1824—35.
13
gélatiniforme eene ziekte, bijna altijd te diagnosti-
seeren. De verschijnselen zouden zyn: zeer fre-
quente , groene diarrhée, herhaald braken, hevige
dorst, invallen van \'t gelaat, uitingen van pijn,
later langzame en onregelmatige pols, afkoeling van
\'t geheele lichaam , spoedig gevolgd door den dood.
Het proces zou beginnen met afscheiding van een
geleiachtig slym, hierna zou zwelling van het maag-
slijmvlies , hetwelk half doorschijnend werd , volgen;
vervolgens zou de structuur van den wand verdwij-
nen , welke dan op eene doorschijnende gelei zou
gelijken. De vaten in den omtrek zouden zwart van
kleur zijn, welke kleur hij nooit waargenomen had
in de verweekte massa.
Zoo de inhoud van de maag in de buikholte was
uitgestort, meende hij, was de perforatie van den
wand na den dood ontstaan, omdat hij in zulke
gevallen nooit peritonitis had waargenomen.
Dat deze gelatineuze verweeking niet het gevolg
was van chemische inwerking van het maagsap,
zouden die gevallen bewijzen, waarbij verweeking van
den voorwand der maag gevonden wordt, bij hgging
van \'t lyk op den rug; evenzoo het voorkomen van
. ■- .................--^..1.....ium............. .,.1.....1.........
14
oesopliagusmalacie en verweeking van den wand van
leege magen.
Cruveilliier trachtte deze gelatineuze verweeking
kunstmatig te verkrijgen, wat hem ook gelukte,
door magen te vullen met azijn, alkalische vloei-
stoffen, zelfs met koud water, mits zeer dikwijls
vernieuwd ; ook verkreeg hy haar door opwekking
van zure gisting in den maaginhoud. Hij nam ook
proeven met verdunde zuren, maar verkreeg daarbij
altijd slechts na langen tijd, somtijds eerst na 8
dagen, deze verandering. Hieruit concludeerde C.
dat gelatineuze verweeking , bij kinderen in betrck-
kelyk korten tijd ontstaan , niet kan teweeg gebracht
worden door het weinige zuur van \'t maagsaj).
Cruveilliier nam één geval van gelatineuze verwee-
king waar bij een volwassen persoon.
Deze man, 22 jaren oud, vertoonde bovenge-
noemde verschijnselen. Bij de\' lijkopening , 1G uur
na den dood , vond hij den voorwand van de maag
geheel verweekt.
De ramollissement pultacó ontstaat volgens C. na
den dood , is altijd tot den fundus beperkt en ont-
staat alleen bij aanwezigheid van vocht in de maag,
15
aan Avelke ziekte de persoon oolv gestorven zij.
Haar ontstaan wijt liij , deels aan de ophooping van
vocht in den fundus , deels aan de mindere dikte en
consistentie van het slymvlies van dat gedeelte van
de maag. Bij deze verweeking zou het slijmvlies
het aanzien van eene bryachtige massa hebben , ver-
schillend van kleur, afhangende van die van den
maaginhoud, gewoonlijk bruin.
Kunstmatig verkreeg hij deze verweeking door de
gevulde maag eenigen tijd te laten liggen.
Cruveilhier trachtte deze verweeking ook met
azynzuur op te wekken , nooit zag hij echter dezen
vorm, wel verweekte het slijmvlies na eenigen tyd
in eene gelei. Hieruit nam hij de gevolgtrekking ,
dat de brijachtige verweeking niet veroorzaakt wordt
door een zuur.
Onder de werken, welke over maagverweeking ge-
schreven zijn , neemt de monographie van E1 s ji s-
ser die zich beperkte tot het onderzoek van
magen van zuigehngen , zeker eene zeer hooge plaats
in. Hij plaatste zich op een standpunt, dat alle
1) Elsiisscr, Die Magcncrwciclmng der Siliiglingc; 184G.
-ocr page 28-16
halfheid uitsloot, daar hij de ga stromalacie onder alle
omstandigheden als een lijkverschijnsel beschouwde.
Uit het resultaat van zijne vele onderzoekingen
en proefnemingen bouwde hy de volgende theorie
over het ontstaan van maagverweeking op : dat maag-
verweeking een lijkverschijnsel is en ontstaat
door de inwerking van den maaginhoud op den
maagwand. Zy zou niet afhangen van zekere ziekte-
processen , evenwel zouden die haar indirect kunnen
bevorderen. De maaginhoud zou eene zekere hoeveel-
heid vry zuur moeten bevatten en een behoorlijken
graad van verdunning moeten hebben.
Het zuur, door den maagwand zelf afgescheiden, zou
niet gemakkelijk in staat zijn, in zulk een korten tijd,
verweeking teweeg te brengen, daar het in zekere
mate gebonden is aan de digestie van den maaginhoud.
Lichaamstemperatuur , zure gisting van den maag-
inhoud en de aanwezigheid van pepsine en vetten
zouden dit proces zeer bevorderen ; daarentegen zouden
gal en vele zouten, o. a. keukenzout, zeer stremmend
op haar werken.
De verweeking zou \'t meest waargenomen worden
bij zuigelingen.
17
Elsasser besclioawde de verweeking als eene om-
zetting van \'t maagslymvlies in een product, welks
aanzien gelijkt op eene tusschen vorm van slijm en
gelei. De graad van doorschijnendheid zou hoofd-
zakelijk afhangen van het bloedgehalte van \'t onder-
liggende weefsel • hoe bloedrijker dit is, des te on-
doorschijnender zou de massa worden, zij zou dan
op pulpa of brij gelyken. Ook zou zij afhankelijk
zijn van de helderheid van het vocht, dat het
slijmvlies drenkt. De kleur der verweekte massa
zou van dezelfde omstandigheden afhangen.
Elsilsser voerde de volgende gronden aan als be-
wijs , dat maag verweeking tijdens het leven niet
voorkomt:
1° dat hy, tijdens het leven nooit bloedbraken had
waargenomen, wat zeker \'t gevolg zou geweest zijn , bij
vernietiging van zoovele bloedvaten gedurende het leven;
2° dat hy bij de lijkopening nooit sporen van ontste-
king in den verweekten maagwand had waargenomen;
3° dat hij in een leege maag nooit verweeking
had aangetroffen , maar deze altijd gevonden had op
die plaatsen, waar, bij verschillende hgging van
het lijk , de maaginhoud heengozakt was.
18
Bepaalde ziekten, waarna maagverweeking zou
voorkomen, nam E. niet aan , want hij zag haar
bij lyken , onverschillig aan welke ziekte de personen
ook gestorven waren, zelfs bij personen, die plotseling
gestorven waren en te voren eene volmaakte gezond-
heid hadden genoten.
Elsiisser nam den inhoud als oorzaak der maag-
verweeking aan; maar vond , dat deze bizondere
eigenschappen moet hebben , daar anders bij lijken
met gevulde magen, altijd verweeking zou moeten
worden waargenomen.
Het zuur van het maagsap achtte hij alleen niet
voldoende om verweeking" te veroorzaken, want dan
zou door hyperaciditeit altijd verweeking moeten ont-
fitaan: menigmaal echter nam hij deze dan niet waar.
Om nu te zien, welke eigenschappen de maag-
inhoud moet bezitten, nam E. verschillende digestie-
proeven. Hij gebruikte daarvoor een blikken schotel
met deksel, waarin eene opening was om eene ther-
mometer door te steken. De schotel vulde hij ge-
deeltelijk met water, dat op lichaamstemperatuur
37.5° C. gehouden werd. Kolfjes , welke -voor de
proeven gebruikt werden, plaatste hij in dien schotel.
19
Om den invloed van verschillende zuren na te gaan,
vulde E. eenige kolfjes met zoutzuur, zwavelzuur ,
azynzuur en melkzuur, allen gelijkelijk verdund. In
ieder van deze kolQes deed hij een even groot stuk
maagslijmvlies van kinderen. Ook vulde hy twee
kolfjes, het eene met eene geconcentreerde melk-
suiker-oplossing , het andere met afgeroomde melk ,
en deed in beide een stuk maagslijmvlies, even groot
als in de andere kolfjes.
Na 24 uur vond hij het slijmvlies in de kolfjes
met zoutzuur, melk en zwavelzuur als eene brij-
achtige massa fijn verdeeld in de vloeistof, het
fijnst in het zoutzuur. In het kolfje met melk-
. zuur waren de veranderingen minder sterk, ter-
wijl het slijmvlies in de melksuiker- en azijn-
zuur-oplossingen" week was, maar nog samen-
hangend.
Dezelfde proeven met zuren herhaalde Elslisser,
maar nam in plaats van water, ter verdunning, melk
en melksuiker-oplossing in gelijke hoeveelheden.
In de kolfjes met melksuiker-oplossing vond hij, na
40 uur, het maagslij mvhes het meest opgelost in
zoutzuur, hierop volgden melkzuur en zwavelzuur,
20
terwijl in azijnzuur het slijmvHes nog geheel onop-
gelost was. In de mengsels van zoutzuur, of azijn-
zuur en melk was het slymvlies, na den zelfden
tijd, geheel verdwenen, terwijl er in die van de
overige zuren nog iets van was overgebleven.
Door deze proeven kwam hij tot do overtuiging ,
dat zoutzuur de grootste peptisehe kracht bezit en
dat hierop melkzuur volgt, dat azijnzuur over \'t
algemeen eene zwakke werking heeft, evenwel, ver-
mengd met melk, eene zeer sterk oplossende wer-
king vertoont. Melk en melksuiker bevorderen alzoo
de digestie van het maagslijmvlies.
Daarna deed E. proeven met stoffen die zure gis-
ting kunnen veroorzaken en bepaalde hare digeree-
rendc werking. Hij gebruikte daartoe die stollen,
welke gewoonlijk het voedsel uitmaken van kleine
kinderen n.1. melk , melksuiker, rietsuiker en zetmeel.
Hij vond, dat het maagslijmvlies de melk het snelst
en sterkst zuur maakt, ook dat het slijmvlies uit
nuchtere magen veel zwakkere werking bezit, dan
dat van die, welke in digestie waren.
_E. vulde een niet verweekte kindermaag, voor %
met melk en hing haar op in zijn toestel, bij eene
21
temp. van 37.5° C. Na 21 uur zag hij den maag-
wand geperforeerd en het onderste gedeelte der maag
geleiachtig verweekt. Dezelfde proef deed hij met
eene nuchtere maag en zag dat er veel meer tijd toe
noodig was om deze verweeking te voorschijn te roepen.
Elsilsser vond, dat van alle digestievloeistoffen melk
het duidelijkst de hij lijken gevondene verweeking
nabootste. Hieruit concludeerde hij, dat zure gisting
door melk ontstaan de oorzaak is van maag-
verweeking , welke bij kinderen zoo dikwijls na den
dood wordt aangetroffen.
Om te bewijzen , dat de temperatuur van groot
gewicht is voor het ontstaan van maagverweeking ,
vulde E. magen met verdunde zuren en hing deze op
in ruimten met verschillende temperaturen. Hy vond
nu, dat bij lage temperatuur het proces dagen noodig
had zich te ontwikkelen , terwijl het bij lichaams-
temperatuur reeds na enkele uren ontstond.
Elsilsser onderzocht daarom de temperatuur der
inwendige organen by lijken en vond dat deze bij
menschen, welke veel bloed hadden verloren of aan
chronische ziekten gestorven waren, spoediger gedaald
was dan bij die personen, welke aan acute ziekten
22
of gewelddadig gestorven waren. Over \'t algemeen
duurde het 20 ä 40 uur, voordat de temp. gedaald
was tot die van de omgeving.
Elsässer zag, dat de kunstmatige digestie kan be-
vorderd worden door toevoeging van een weinig vet,
dat zouten daarentegen dit proces zeer stremmen.
Daar nu kinderen juist voedsel gebruiken, dat
zeer bevorderlijk is voor \'t ontstaan van maagver-
weeking , en hunne weefsels nog zeer teer zyn, dus
in gunstige condities voor oplossing, meende Elsässer
hierin de reden te vinden , waarom maagverweeking
hoofdzakelijk bij kinderen wordt aangetroffen.
Volgens Einecker zou het ontstaan van
maagverweeking zeer dikwyls door eene voorafgegane
ziekte bepaald worden, welk ziekteproces het gevolg
zou zijn van de deels mechanische , deels chemische
werking van gistzwammen op \'t spysverteringskanaal.
De hyperaciditeit, welke hij constant bij maagver-
weeking aantrof, zou het gevolg van deze ziekte zijn
en de naaste oorzaak der verweeking.
Rinecker had deze ziekte meermalen in het 1°
1) Einecker, Magenerwcichung der Kinder; Verhandlungen der Physika-
lisch-Medicinischen Gesellschaft in VVürzhurg, Bd. I, 1850.
23
levenstijdperk der kinderen waargenomen en dan in de
meeste gevallen bij de lijkopening maag verweeking
gevonden.
In deze geleiachtig verweekte massa vond hij altijd
vele\' draadzwammen, welke volgens hem ook in het
maagslijmvlies zonden dringen en daarin verande-
ringen doen ontstaan, zoodat het zmir er gemak-
kelijk op kan inwerken. Maagverweeking kan dus
tijdens het leven reeds beginnen, is echter geene
zelfstandige ziekte; de haar toegeschreven symp-
tomen zijn die van cholera, na welke ziekte menig-
maal maagverweeking gevonden wordt.
Dat maagverweeking tijdens het leven ontstaan
kan , nam Y i r c h o w niet aan , daar hij geen
enkel geval had beschreven gevonden , waarbij met
zekerheid perforatie van den maagwand tijdens hot
leven geconstateerd was.
Yolgens hem ontstaat maagverweeking alleen dan,
wanneer in de maag van het lijk eene groote
hoeveelheid zure pepsine bevattende vloeistof aan-
wezig is. Dezen toestand nam hij waar bij per-
1) Vircliow, Archiv für jiatli. Anat. uiid Physiologie und für klinische
Mcdicin ; üd. V, 1853, pag. 359.
24
sonen dio tijdens de digestie gestorven waren, echter
in nog hoogeren graad, wanneer te voren eene eigen-
aardige catarrh bestaan had , waarby veel zuur ge-
vormd was. V. achtte het mogelijk, dat zekere cen-
trale prikkelingen der maagzenuwen eene verhoogde
afscheiding der klieren teweegbrengen.
De zure maaginhoud zou deze verweeking slechts
in die gevallen, tijdens het leven, kunnen veroorzaken,
waar de kinderen uiterst zwak zijn en dan nog
in \'t allerlaatste levenstijdperk; het grootste deel der
veranderingen oordeelde hij na den dood ontstaan.
Een geval had V. waargenomen, waar hij de mo-
gelijkheid van perforatie van den maagwand tijdens
het leven aannam.
By dit kind vond hij haemorrhagiën in den maag-
wand , waarvan sommige met substantieverlies tot
op de serosa. De gewone gelijkmatige vorm van
verweeking trad hier geheel op den achtergrond.
Volgens Rokitansky is maagverweeking
eene verandering, welke hoofdzakelijk na den dood
1) Rokitansky, Die Magencrvveicliung; Lchrtuch der path. Anatomie;
Aui III, Bd. 3, 18G1.
25
ontstaat; evenwel twyfeldc hij er niet aan , dat zij
ook tijdens het leven kan voorkomen.
In beide gevallen zou eene bleeke geleiachtige ver-
weeking bestaan, zoo het maagsap ingewerkt had op een
anaemisch slijmvhes, o. a. bij uitgeputte personen ;
daarentegen zou bruine verweeking volgen, zoo
de inwerking had plaats gegrepen op sterk geinji-
cieerd weefsel, bv. bij personen, welke aan acute
ziekten gestorven waren, of een gewelddadigen dood
gehad hadden.
11. vond dat maagverweeking, onder zoo mogelijk
gelykc omstandigheden , nu eens voorkwam dan weer
niet. Hij verklaarde dit door aan te nemen, dat bij
gelijke resistentie der weefsels het maagsap niet
overal in gelijke hoeveelheid en sterkte aanwezig
was geweest. Tevens nam hij waar, dat onder
zekere omstandigheden maagverweeking bijna altijd
voorkwam, en wel bij personen, die aanhersenlijden
gestorven waren. Deze verweekingen ontstonden
volgens R. zonder twijfel tijdens het leven, op grond
van het niet zelden tegelijkertijd optreden van braken
van zwarte massa\'s. Zij zouden hun ontstaan\' te
danken hebben aan inwerking van een, door inner-
26
vatiestoornis , sclierp en overzuur geworden maagsap
op het maagshjmvlies. Tegenover deze verweeking
stelde hij die, welke bij kinderen , als gevolg van
zure gisting van den maaginhoud, en bij vol-
wassenen, die gedurende de digestie gestorven en
tevoren geheel gezond zijn geweest, waargenomen
wordt.
Deze verweeking zou eerst na den dood optreden.
Door Förster werd de maagverweeking ge-
rangschikt onder de lijk verschijnselen, omdat hij
nooit een geval had waargenomen, waar tydens het
leven verschijnselen van perforatie van de maag
konden aangetoond worden. Zoo maagverweeking
tijdens het leven voorkwam, zou er, bij hevige be-
wegingen van den zieke , perforatie moeten ontstaan,
zonder twijfel bij vervoer van het lijk: zelden zag
hij nu perforatie van de maag bij de lijkopening.
De verweeking moest dus eerst na den dood ont-
staan , en wel door chemische inwerking van het
maagsap; dit zou kunnen geschieden wanneer voor
den dood eene groote hoeveelheid was afgescheiden.
1) l\'örstcr, Path. Anatomie; 1854, pag. 38.
-ocr page 39-27
De aanwezigheid van zuur in de maag was volgens
P a V y noodzakelijk voor het ontstaan van maag-
verweeking.
De levende maag wordt door de neutraliseerende
werking van het bloed , dat haar wand doorstroomt,
beschut tegen de inwerking van het zuur. Houdt
nu de bloedstroom op, dan valt de neutraliseerende
kracht weg en kan er maagverweeking volgen,
mits de temperatuur niet te spoedig afneemt.
Pavy deed verschillende digestieproeven cn vond,
zoo hij den bloedstroom van de maag gedurende het
leven deed ophouden, dat do wand van het orgaan,
ongeveer in de zelfde condities geplaatst als na den
dood, nu de beschermende kracht is verloren gegaan,
kan verteerd worden.
Hij bracht de achterpooten van een levenden kik-
vorsch door een fistel in een kindermaag, zoodat ze
in aanraking kwamen met hot maagsap.
Na eenigen tijd vond hij de pooten gedeeltelijk
opgelost. Dezelfde proeven deed hij met de ooren van
levende konijnen, ook deze zag hij na eenigen tijd
gedeeltelijk opgelost.
1) T. W. Pavy, the medical Times and Gazette; 12 Sept. 18G3.
-ocr page 40-28
De digestie van deze levende weefsels schreef hij
toe aan het ontbreken van de neutralisatie van het
zuur. De kleine hoeveelheid bloed, welke door
deze deelen stroomde , was onmogelyk in staat het
zuur te neutraliseeren; van daar dat verweeking
optrad.
Naast de na den dood voorkomende gelatineuze
maagverweeking bij kinderen , nam C. E. E. H o f f-
m a n n eene tweede vorm aan, welke zeker
tijdens het leven begint, zeer dikwijls echter zich
vóór den dood geheel ontwikkelt.
Yolgens H. wordt zij door haemorrhagische infarcten
voorafgegaan , welke door den maaginhoud verweckt
worden tot bruine massa\'s.
Deze verweeking zou by volwassenen voorkomen
en gewoonlijk tot den fundus beperkt zijn, kan
evenwel ook op andere plaatsen voorkomen; ook
is zij niet zoo gelijkmatig verbreid in den maag-
wand als de geleiachtige verweeking.
11. beschreef twee gevallen met bruine verweeking,
welke hij zelf had waargenomen, waarvan ik in
P IIofTmann, Ueber die Erweicliung und den durchbrucli der Speiseröhre
und des Magens; Virchow\'s Archiv., Bd. 44, 1868.
29
\'tkort de ziektegeschiedenissen en sectieverslagen zal
medcdeelen.
1". Een man van 26 jaar had, voor dat hij in
\'t hospitaal werd opgenomen, veel last van hoofd-
pijn , slechte eetlust, constipatie; daarna ontstond
heftige diarrhee, waarom patiënt werd opgenomen.
Den volgenden dag kreeg patiënt hevige pijnen ,
welke hij op de plaats der cardia localiseerdo ; tem-
peratuur zeer hoog, dehre, slapeloosheid. Twee
dagen later werd de pols klein , zwak en frequent;
handen en voeten werden koud. Onder hevigon pijn
volgde spoedig hierna de dood.
Lykopening na 13 uur.
In de thoraxholte vond H. eene zwartbruine, zuur
rcageerende vloeistof, welke uit den oosophagus
vloeide. Deze werd op verschillende plaatsen ge-
perforeerd gevonden en verweekt tot aan de cardia,
over eene uitgebreidheid van verscheidene centimeters.
De rechterlong was aan do onderzijde verweekt; de
maag , sterk uitgezet, bevatte eene slijmige , groene
vloeistof, haar slijmvlies was bleek, maar niet verweekt.
Yolgens IIofFmann waren de pijnen , drie dagen
vóór den dood waargenomen, het niet verweekt zijn
30
van de maag en daarentegen dc sterke verweeking
van de rechter long, bewijzen , dat deze verweeking
tijdens het leven ontstaan was.
Nog sprekender was het tweede geval.
2°. Een man van 33 jaar kwam in \'t hospitaal met
constitutioneele syphilis. Zyne klachten waren : duize-
ligheid , weinig eetlust, veel dorst, een gevoel van
zwakte in armen en beenen , links erger dan rechts.
Na eenige dagen begon patient te braken , het spre-
ken werd minder , de duizeligheid nam toe. Yer-
lammingsverschynselen traden meer op den voor-
grond. De man stierf plotseling in een hoestbui.
Lijkopening uur na den dood.
Bij \'t openen der buik, die sterk gespannen was ,
vloeide er eene bruine vloeistof uit. De maag was
verscheurd van af den fundus tot bij dc cardia. Om
de geperforeerde plaats waren baemorrhagiscb gein-
filtreerde plekken , waaromheen de wond gelatineus
verweekt was tot eene bruine slijmige massa.
i! I
»
t
Nog een geval van vitale gastromalacie werd
door "W. M a y e r beschreven; daarbij^ werd de
W. Maj\'cr, Gastromalacia ante mortem; Diss, inaugiir., Erlangen •
Leipzig, 1871.
31
diagnose van perforatie der maag, 6^/2 uur vóór
patient stierf, gesteld. De man was 37 jaar en had
verschijnselen van een chronische maagzweer, welke
telkens scheen te genezen. Eenigen tijd later werd
patient plotseling ziek na overmatig gebruik van spijs
en drank. De diagnose luidde: perforatie van het
darmkanaal. Patient stierf 6^2 uur later.
De sectie gaf het volgende te zien:
Bij opening der maag strictura cardiae et
pylori door litteekenweefsel; in den fundus der
maag was eene groote verweekte plok, welke ge-
deeltelijk geperforeerd was. Lucht en maaginlioud
in de buikholte. De randen der geperforeerde plaats
waren bruin verweekt.
Mayer schreef de zoo spoedig opgetreden perforatie
toe aan den door zure gisting overzuren maaginhoud,
waardoor de hyperaemie van den maagwand tot
haemorrhagie zou gestegen zijn: alzoo zou, door
stremming der normale circulatie, verweeking en
perforatie ontstaan zijn.
Ik kan niet nalaten op te merken, dat Cohn-
heim zeer geestig naar aanleiding van deze be-
1) Cohnlicim, Vorlcsuiigwi ilbcr allf^cm. Palli., II pag. 51.
-ocr page 44-32
sclirijving opmerkt, dat wel de maag intra vitam
moet gebarsten zijn, maar dat niet bewezen is, dat
de auto-digestie voor den dood begonnen is.
Yolgens L e u b e ^ zou maag ver weeking dan alleen
kunnen ontstaan, wanneer het lyk niet to spoedig
afkoelt en zoo de maag eene genoegzame hoeveelheid
zuur en pepsine bevat.
Ilij onderscheidde eene ver weeking, die tijdens het
leven kan voorkomen, ofscKoon zeer zeldzaam, en
eene die na den dood ontstaat. Yolgens Leube
komt deze laatste verreweg hot meest voor ; zoo hij
haar niet waarnam, mistte hij altijd eene der ge-
noemde omstandigheden.
De kleur der verweeking vond hy dikwijls ver-
schillend , waarvan hot bloedgehalto der maag bij \'t
begin van \'t verweokingsproces de oorzaak was;
was dit groot, dan zag hy eene zwart bruhie ver-
weeking , was dit gering, dan eene bloeko geleiachtige
massa. Verschijnselen van ontsteking zag hij nooit.
Dc verweeking nam hij vooral waar bij kinderen
welke aan gastro-enteritis gestorven waren, wier maag-
\' 1) Lculjc, Die Magencrwcicliung; v. Zicmssen\'s Handbuch der Spec. Patli.
uud Tliorapic. VH IM. 2, 1870.
33
inhoud door slecht voedsel in zure gisting was over-
gegaan. Deze verweeldng ontstond volgens L. na
den dood, echter vond hy het bewijs nog niet gele-
verd, dat haar ontstaan tijdens het leven onmogelyk is.
Naar aanleiding van de gevallen van maagver-
weeking door Hoffmann beschreven en dat van Mayer,
het welk Leube zelf had waargenomen, nam deze
onvoorwaardelijk het bestaan eener verweeking aan,
welke tijdens het leven ontstaat. De oorzaken dezer
verweeking zouden kunnen zijn: retentie van den
overzuren maaginhoud door vernauwing van den
pylorus, gepaard met groote spanning van den
maagwand door buitengeAvone gasontwikkeling, en
stremming der circulatie in die deelen.
Volgens M a r c h a n d is iedere maagverweeking,
zoowel de bruine als de gelatineuze, een lijkver-
schijnsel , omdat de deelen van den maagwand,
voor zoover ze nog bestaan, geene bewijzen van
ontsteking vertoonen, geene reactieve ontsteking in
den omtrek der verweekte plaats wordt gezien en
tijdens het leven geene symptonen worden gevonden,
1) Marchand, Mageuerweichung; Eulenberg\'s Encyclopädie der gesainmten
Heilkunde, 1887.
. 3
-ocr page 46-34
welke op zulk eene verandering van den maagwand
wijzen.
Geheel en al scheidde Marchand dezen vorm van
verweeking van die, welke in een te voren veran-
derd, haemorrhagisch slymvlies ontstaat. Tot deze
groep rangschikte hij de gevallen door Hoffmann
en Mayer beschreven, daar hier in den maagwand
en oesophagus te voren haemorrhagien waren ge-
weest, op welke plaatsen het slymvlies gemakkelyk
door het maagsap gemacereerd kon worden.
A. Yóór ik overga tot het beschrijven mijner
onderzoekingen, zal ik enkele zaken, welke ik bij de
meeste proeven in acht genomen heb, vooraf laten
■
gaan , opdat zij niet bij elke proef behoeven herhaald
te worden.
Voor myne proeven werden halfwassen konynen
gebruikt, welke allen eene voorbeeldige gezondheid
genoten. Als voedsel gaf ik hun wittebrood, vermengd
met weinig groen ; gaf ik enkel brood , dan zag ik ,
hoewel zij tevoren eenigen tyd gevast hadden, hunne
magen weinig gevuld en dus minder geschikt, om
den aard van den inhoud na te gaan.
De dieren werden allen ongeveer drie uur na het
gebruik van voedsel gedood, door afsnijding van het
verlengde merg, zoodat hunne magen in volle
digestieve werking waren.
^ 36
Oogenblikkelijk na den dood werd , in bijna alle
gevallen , de buik geopend , en" het geheele dier in
een indifferente keukenzout oplossing van o^C. ge-
dompeld , terwijl, door beweging der vloeistof en der
maag zelve, zorg werd gedragen, dat de geheele maag-
wand in zeer korten tijd genoemde temperatuur aannam.
Dit werd gedaan om de postmortale klierwerking
in den maagwand nagenoeg tot nul te reduceeren.
In dit ijs water bleef het dier een half uur.
Daarna werd het gedaan in eene indifferente NaCL-
oplossing van eene temperatuur, bij welke ik de
reactie van den maagwand wilde bestudeeren. Na
ongeveer 10 minuten werd het dier in eene voch-
tige ruimte van dezelfde temperatuur gebracht;
in deze ruimte bleef het meestal één uur. Daarna
werd de maag geopend en de toestand van haar\'
wand nauwkeurig nagegaan.
In één geval (proef I) werd het dier onmiddelijk
na den dood, in de vochtige ruimte met lichaams-
temperatuur gebracht.
m
Proef 1. Een vrij groot konijn wórdt gedood en
dadelijk daarna in den broeioven gelegd, waarin de tempera-
87
tuur 37° C. is. Nadcit het hierin een uur heeft gelegen, wordt
het dier er voorzichtig uitgenomen en de buikholte ge-
opend. Bij opening der maag, langs de groote curva-
tuur, blijkt haar wand eene dikke massa te omsluiten ,
welke in den fundus meer vocht bevat dan in het pylorus-
gedeelte.
Bij doorsnede van den stevigen maaginhoud, blijken
do binnenste lagen minder vloeistof te bevatten dan do
buitenste, echter is het verschil gering. De reactie van
\'t vocht is zuur, congopapier wordt intensief blauw ge-
kleurd , methylviolet B B B B B wordt blauw. Green
melkzuur kan worden aangetoond.
Het maagshjmvlies is in den fundus geheel verweekt,
cvcnzoo om de cardia; bij don pylorus is hot slijmvlies
oogenschijnhjk normaal. Het verweekte gedeelte is het
roodc, het nagenoeg niet verweekte het witte gedeelte
van den maagwand. De scheidingslijn, tusschen deze
twee gedeelten , strekt zich uit, aan de kleine curvatuur,
ruim ^ cM. rechts van do cardia en loopt dan, aan de
voor- en achtervlakte der maag, naar rechts en beneden.
Proef 2. Een vrij groot konijn wordt gedood; ter-
stond wordt do buik geopend en het konijn gelegd in
eene indifferente NaCl oplossing van o°C.
Na een half uur wordt het dier in eene indifferente
-ocr page 50-.38
NaCl oplossing van 37°C. gebracht, waarin het eenigen
tijd blijft, zoodat men mag aannemen, dat de maag deze
temperatuur heeft aangenomen.
Hierna wordt het konyn gedurende één uur in den
broeioven gebracht, waarin de temp. 37° C. is. De
maagwand in den fundus is eenigzins groen gekleurd,
evenwel niet geperforeerd. Na de opening der maag
langs de groote curvatuur, zie ik de mucosa van het
fundusgedeelte, tot naar rechts van de cardia, als eene
dikke slijmlaag, op den maaginhoud liggen, waarvan zij
slechts in lapjes kan verwijderd worden. De mucosa
van het pylorusgedeelte, dat \'t meest naar den fundus
gelegen is, is evenzoo verweekt, maar zit nog in toto
op de muscularis.
Dicht bij den pylorus is de mucosa schijnbaar niet ver-
weekt. De maaginhoud bevat daar, waar hij grenst aan
de verweekte mucosa, minder vocht, is overigens in de
diepere lagen en in \'t pylorusgedeelte overal, naar schat-
ting, even vochtig. Congo-papier wordt overal gelijkelijk
blauw gekleurd. De kleur der verweekte mucosa is wit.
Proef 3. Een middelmatig groot konijn, tijdens de
digestie gedood. Het vervolg der behandeling als in
proef 2 , alleen met dit onderscheid, dat het dier maar
39
een half uur in den broeioven ligt, bij eene temperatuur
van 37° C. De inhoud der maag is niet vast.
In den fundus bevat hij veel meer vocht, dan in het
pylorusgedeelte. De reactie is sterk zuur, door HCl, en
nagenoeg overal dezelfde.
Het slijmvlies van nagenoeg de geheele maag is ver-
weekt , het sterkst in het roode gedeelte der maag, naar
rechts van de cardia iets minder, in het antrum pylori zeer
weinig, op enkele plaatsen zelfs in \'t geheel niet.
Nergens is de mucosa, zoowol de verweekte als niet
verweekte, eenigzins bruin gekleurd, overal wit.
Proef 4. Een halfwassen konijn wordt tijdens de di-
gestie gedood. Verder wordt het dier behandeld als in
proef 2 , alleen met dit verschil, dat de temperatuur der
2° NaCl oplossing en die in den broeioven 40° C. is.
Bij opening der maag blijkt do inhoud vrij stevig te zijn;
hij bevat in den fundus het meeste vocht. De reactie is,
zoowel in de binnenste als in de buitenste lagen der
massa, sterk zuur door HCl.
Het slijmvlies van den fundus bhjft grootendeels aan
den inhoud kleven en kan slechts in lapjes hiervan ver-
wijderd worden. In het pylorusgedeelte zit het slijmvlies
in zijn geheel op de muscularis, is echter overal sterk
40
verweekt, zelfs .in \'t antrum pylori. D,e kleur der ver-
weekte massa is wit.
Proef 5. Halfwassen konijn, tijdens de digestie gedood.
Nadat de buikholte geopend is, wordt het dier verder
behandeld als in proef 2. De temperatuur der indifferente
NaCl oplossing en die in den broeioven is 40° C.
By opening der maag vind ik haar inhoud vry stevig,
alleen in den fundus en in de onmiddellijke nabijheid van
den pylorus bevat hy meer vocht. Reactie sterk zuur,
door HCl, oogenschijnlijk overal gelijk.
Het slymvlies van den fundus blijft, bij het omslaan van
den maagwand, in toto op de massa zitten.
In het pylorusgedeelte zit het op de muscularis, is
echter overal sterk verweekt, zelfs in \'t antrum pylori.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 6. Middelmatig konijn, tijdens de digestie ge-
dood. Na opening der buikholte j wordt het dier behan-
deld als in de vorige proeven, alleen met dit onderscheid,
dat de temperatuur der indifferente NaCl oplossing en
die van don broeioven 35° C. is.
De maaginhoud is stevig, bevat in den fundus en dicht
bij den pylorus het meeste vocht.
Reactie sterk zuur, door HCl. De binnenste lagen
-ocr page 53-41
der massa bevatten oogenschijnlijk evenveel vocht als de
buitenste lagen.
Over eene uitgestrektheid van ongeveer 2 cM^. blijft
het slijmvlies van den fundus bij het terugslaan van den
maagwand aan de massa kleven. Verder is het slijm-
vlies in den fundus sterk verweekt, minder in het pylorus
gedeelte. In het antrum pylori is de verweeking zelfs
zeer gering. De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 7. Halfwassen konijn, tijdens de digestie gedood
en behandeld als in proef 2. De temperatuur der tweede
indifferente NaCl oplossing en die der vochtige ruimte
is 32° C.
De maag wordt geopend langs de groote curvatuur.
Do inhoud is vrij dun. Eeactie oogenschijnlijk overal
gelijk, sterk zuur door HCl. ^
Het slijmvlies van den maagwand zit in zijn geheel
op de muscularis. Sterk is het verweekt in het roodo
gedeelte van de maag, zoowel rechts als links van de
cardia. Het witte gedeelte van de maag is wel verweekt,
maar veel minder dan in den fundus. In \'t antrum
pylori geene verweeking.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 7. Halfwassen konijn wordt tijdens de digestie
-ocr page 54-42
gedood. De temperatuur der 2® indifferente NaCl oplos-
sing en die der vochtige ruimte is 30° C. Na één
uur wordt de maag geopend; haar inhoud is vrij vast,
terwijl het vochtgehalte in den fundus het grootst is.
De reactie hiervan is, door HCl, sterk zuur; geen
spoor van melkzuur.
Het slijmvlies is in den fundus sterk verweekt, zit
evenwel nog in zijn geheel op de muscularis, in het
pylorus gedeelte is het proces niet zoover gevorderd.
Do kleur der verweekte massa is wit.
J
Proef 9. Een vnj groot konijn wordt tijdens de
digestie gedood.
De temperatuur der 2« indifferente NaCl oplossing
en die van den broeioven wordt op 27" C. gebracht;
overigens is de behandeling dezelfde als in proef 2.
Nadat de maag voorzichtig uit het lichaam is ge-
nomen, wordt zij langs de groote curvatuur opengeknipt.
De inhoud is vast. In den fundus en in de onmiddelijke
nabijheid van den pylorus bevat de massa meer vocht
dan in het daartusschen gelegen gedeelte.
Duidelijk zure reactie , door HCl.
Jlet slijmvlies van den fundus is vrij sterk verweekt,
ook dat van het witte gedeelte der maag; dat laatste
43
echter minder sterk. Geene verweeldng in \'t antrum
pylori.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 10. Een vrij groot konijn wordt gedood. De
verdere behandeling is dezelfde als in proef 2 , evenwel
met dit onderscheid, dat de temperatuur der tweede
indifferente NaCl oplossing en die van de vochtige ruimte
op 25° C. wordt gebracht. •
Bij opening der maag vind ik den inhoud zeer vast,
oogenschijnlijk met meer vocht in de nabijheid van den
pylorus dan in den fundus. Reactie sterk zuur, door HCl.
Bij het omslaan van den maagwand bhjkt, dat een
gedeelte van het slijmvlies uit den fundus aan de massa
blijft kleven. In het overige gedeelte van den fundus
sterke verweeking , minder sterk rondom de cardia; in
het pylorusgedeelte is de verweeking zeer gering.
üe kleur der verweekte massa is overal wit.
Pl\'Oef 11. Een halfwassen konijn wordt gedood, en
behandeld als in vorige proeven. De temperatuur der
tweede NaCl oplossing en dio van den broeioven is 22° C.
Bij opening der maag bhjkt haar inhoud vrij stevig te
zijn. Deze bevat in het fundusgedeelte, over eene uitge-
strektheid van 3 cM., vrij veel vocht, evenzoo in de
44
onmiddelijke nabijheid van den pylorus. De afscheiding
tusschen de meer en minder vocht bevattende gedeelten
is vrij scherp. Overal is de reactie sterk zuur, door HOI.
Green verschil van vochtgehalte in de buitenste en bin-
nenste lagen der massa.
Het slijmvlies zit in toto op de muscularis , is in den
fundus vrij sterk verweekt, echter minder dan bij de
vorige proeven. Het slijmvlies van het witte gedeelte der
hiaag is weinig verweekt. .
Ongeveer 1 cM. vóór het antrum pylori en in dit
antrum is van verweeking niets te bespeuren.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 12, Een halfwassen konijn wordt gedood;
de temperatuur van de omgeving bedraagt 20° C.
Na opening der maag komt een vaste inhoud to voor-
schijn , welke slechts in den fundus veel vocht bevat.
In alle deelen der massa is de reactie sterk zuur, door
HCl. Het slijmvlies van den fundus is geleiachtig ver-
weekt, zit evenwel in zijn geheel op de muscularis.
Geringe verweeking van het slijmvlies in het witte ge-
deelte der maag; volkomen normaal is het in het antrum
pylori.
De kleur der verweekte massa is wit.
-ocr page 57-45
Proef 13. Een halfwassen konijn tijdens de digestie
gedood: dadelijk daarna de buikholte geopend. Verdere
behandeling als in proef 2 en volgende proeven. De
temperatuur der indifferente NaCl oplossing en die der
vochtige ruimte bedraagt 17" C.
Bij de sectie der maag vind ik een vasten inhoud,
welke echter in den fundus en dicht bij den pylorus
meer vocht bevat, dan in het daartusschen gelegen
gedeelte. In de buitenste en binnenste lagen geen dui-
delijk verschil van vochtgehalte.
Reactie is in alle deelen sterk zuur, door HCl. Het
slijmvlies zit in zijn geheel op de muscularis, en is in
den fundus nog sterk verweekt.
In het antrum pylori is het slijmvlies niet verweekt,
in het overige pylorusgedeelte een weinig.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 14. Een halfwassen konijn wordt. tijdens de
digestie gedood. Behandeling dezelfde als in de vorige
proeven, slechts is de temperatuur der 2«, indifferente
NaCl oplossing en die der vochtige ruimte 14° C.
Na opening der maag blijkt, dat haar wand eene
stevige massa omsluit, welker vochtgehalte in den fundus
het grootst is.
46
De reactie is duidelijk zuur, door HCl, en oogen-
schijnlijk overal gelijk.
Het slijmvlies is in den fundus verweekt, ook bij de
cardia, maar in lichteren graad, terwijl het slijmvlies van
het witte gedeelte der maag normaal is.
De kleur der verweekte massa is wit.
Het resultaat mijner proeven over den invloed der
temperatuur óp het verweekingsproces, wil ik in
\'t kort vermelden. Die invloed was op het slijmvlies
in den fundus gering.
Daar zag ik namelijk het slijmvlies, van af40\'\'G.
tot 22" C., altijd sterk verweekt. Bij 22" C. kwam
er oogenschijnlijk eenig verschil in de consistentie
der verweekte massa; bij deze gelijk by lagere
temperatuur was de gewone samenhang behouden
gebleven; de doorschijnendheid was grootendeels
verloren.
Het slijmvlies van het witte gedeelte der maag
was, op ongeveer 2 cM. van het antrum pjlori, bij
40" C. sterk verweekt; evenwel was er bij dezelfde
temperatuur een duidelijk verschil met het slijmvlies
47
in den fundus, dat veel sterker veranderd sclieen.
Bij 35o C. was do, verweeking in het pylorus-
gedeelte reeds veel minder dan bij de hoogere tem-
peratuur : in \'t antrum pylori was zy toen zeer
gering. Bij 32° C. vond ik in het antrum zelfs
volstrekt geene verweeking.
De veranderingen in het overige witte gedeelte
der maag waren bij deze temperatuur nog zichtbaar,
evenwel werden zij bij iedere dahng geringer.
In proef 11, bij 22° 0., vond ik het slijmvlies ,
op ongeveer 1 cM. van het antrum pylori, oogen-
schijnlijk ongedeerd, het overige witte gedeelte nog
in lichten graad verweekt.
Bij 14° C. zag ik in dat gedeelte geene verande-
ringen meer.
De mucosa van het witte gedeelte der maag,
voornamelijk van het antrum pylori, biedt dus veel
meer tegenstand aan het verweokingsproces dan het
roode gedeelte, hetwelk, zooals hierboven opgemerkt
is, bij 14° C. nog verweekt was.
Zonder eenig bezwaar mag ik dus uit de beschre-
ven proeven deze gevolgtrekking maken :
Ofschoon de invloed van de temperatuur op de
-ocr page 60-48
verweeking van den maagwand in den fundus niet
geheel ontkend kan worden, in dien zin dat bij
hoogere temperatuur het verweekingsproces zich
eenigzins sneller ontwikkelt — is toch die invloed
gering.
Duidelijk is die invloed in het witte gedeelte van
de mucosa der konijnenmaag; dat by gewone kamer-
temperatuur geheel onaangetast blijft.
B. In de volgende proeven ging ik na, of ver-
weeking alleen onder den invloed van den maag-
inhoud ontstaat, en of deze verandering ook in leege
maffen tot stand kan komen , dus onder den invloed
O \'
van de secreta, op het oogenblik van den dood in
de maagklieren aanwezig, of kortentijd na den
dood afgescheiden.
De konynen in proef 15, 16, 18, 20 ontvangen,
evenals in vorige proeven, volop te eten, terwyl
die van proef 17 en 19 , eenigen tijd voor hun dood,
gevast hadden.
^ Deze proeven nam ik alleen by Hchaamstempera-
tuur, daar, zoo er dan eenig verschil werd waarge-
49
nomen, dit zeker ook by lagere temperatuur zou
gevonden worden , zij het dan ook minder duidelijk.
Proef 15. Een halfwassen konijn wordt tijdens de
digestie gedood. Nadat de buikholte geopend is, wordt
de maag er voorzichtig uitgenomen. Deze wordt langs
haar groote curvatuur geopend; vervolgens wordt de
bovenwand omgeslagen en zoo gelegd, dat hij onmogelijk
met den inhoud in aanraking kan komen. Deze \'omge-
slagen wand wordt nu afgespoeld met physiologisch water
van 37° C., terwyl er voor gezorgd wordt dat dit water
zich niet vermengt met den maaginhoud. De achter-
wand blijft in aanraking met de spijsbrij. Daarna wordt
de maag in den broeioven gebracht, waarin de lucht
verzadigd is met waterdamp van 37° C,
Na één uur wordt de maag hieruit genomen en wordt
gevonden, dat het slijmvlies van den omgeslagen maag-
wand in den fundus en bij de cardia verweekt is, in het /
pylorusgedeelte niet.
De achterwand, welke in contact gebleven is met den
maaginhoud, is sterk verweekt, het sterkst in den fundus.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 16. Een halfwassen konijn wordt tijdens de
digestie gedood; nadat de buikholte geopend en de
50
maag er voorzichtig is uitgehaald, ondergaat het dier
dezelfde behandeling als in proef 15.
Nadat de maag één uur in de vochtige ruimte heeft
gelegen, wordt zy er uitgenomen en wordt gevonden, dat
het slijmvlies van den omgeslagen wa,nd in den fundus ver-
weekt is, in het witte gedeelte van de maag daarentegen
volkomen normaal gebleven is.
Het slijmvlies van het andere stuk van den wand is,
zoowel in den fundus als in het overige gedeelte der
maag, sterk verweekt..
Dc kleur der verweekte massa is wit.
Proef 17. Een halfwassen konyn wordt, na 18 uur .
vastens, gedood. Verdere behandeling dezelfde als in
proef 15.
Nadat de maag gedurende één uur in den broeioven
heeft gelegen, wordt zij er uitgehaald. Het slijmvlies
van den omgeslagen wand is licht verweekt in den fun-
dus ; daarentegen is het witte gedeelte der maag oogen-
schynlijk normaal.
Het overige gedeelte van den wand is, zoowel in fundus
als in pylorusgedeelte, sterk verweekt.
^Hier is het verschil der twee helften van den maag-
wand zóó groot, dat men bij oppervlakkig onderzoek
51
zou denken, dat de omgeslagen wand geene teekenen
van verweeldng vertoont.
De kleur der verweekte massa is wit..
Proef 18. Een- halfwassen konijn Avordt tijdens de
digestie gedood, verder behandeld als in proef 15.
De veranderingen, welke gevonden worden, zijn dezelfde
als in proef 17. Geringe verweeking van den omgeslagen
wand, sterke verweeking van het overige gedeelte wand.
Proef \\lh en 18&. Van proefdier 17 en 18 wordt
(vóór de in 17 en 18 beschreven proeven) een reep van
den maagwand genomen, langs de geheele groote curva-
tuur, ter breedte van ongeveer 1 cM.
Deze stukjes worden blootgesteld aan een temperatuur
van 4° C. Na een uur worden geene veranderingen in
het slijmvlies waargenomen, dat oogenschijnlijk normaal
is gebleven.
De aldus bewaarde mucosa diende als norm, waarmede
het andere gedeelte van den maagwand, bij hooge tem-
peratuur aan zich zelf overgelaten, kon vergeleken worden.
Proef 19. Een halfwassen konijn wordt, na 18 urn-
gevast te hebben , gedood en behandeld als in proef 15
en volgende.
52
Nadat het uur verstreken is, wordt de maag uit den
broeioven genomen en wordt gevonden, dat de omgeslagen
wand in den fundus verweekt is , evenzoo direct om de
cardia; dat het witte gedeelte der maag oogenschijnlijk
normaal is gebleven.
Het overige gedeelte van den wand is overal veel
sterker verweekt.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 20. Ongeveer tegelijkertijd wordt een half-
wassen konijn gedood, dat niet gevast heeft, \'wiens
maag dus in volle digestieve werking is.
De verdere behandeling dezelfde als in vorige proeven.
De omgeslagen wand is in den fundus vrij sterk ver-
weekt , het slymvlies van het witte gedeelte der maag
oogenschijnlijk intact.
Het overige gedeelte van den wand is overal sterk
verweekt.
De kleur der verweekte massa is wit.
By deze 6 proeven vond ik dus, dat het roode
gedeelte van den wand, welke niet met den maagin-
houd in aanraking kwam, om de cardia. en in den
fundus verweekt was, dat het witte gedeelte der
maag daarentegen volkomen normaal was gebleven.
53
Ook zag ik eenig verschil tusschen het proces,
dat zich ontwikkeld had in het slijmvlies van den
in volle digestie verkeerenden maagwand en dat ,
wat ontstaan was in den wand van de nuchtere
maag: het slijmvlies van de nuchtere maag was het
minst sterk verweekt.
riet slijmvlies, waarmede de inhoud in aanraking
was gebleven , vond ik zoowel in het roode als in
het witte gedeelte der maag sterk verweekt.
Uit deze proeven mag ik dus concludeeren: dat
eene sterke verweeking slechts kan tot stand komen
onder den invloed van den maaginhoud, maar tevens,
dat eene geringe verweeking , onder geschikte voor-
waarden , reeds gevonden wordt in den wand die
aan zich zelf wordt overgelaten. Opmerking verdient
het, dat deze echte autodigestie slechts voorkomt
in het roode gedeelte van de mucosa.
C. Bij de laatste reeks proeven ging ik den in-
vloed van verdunde zoutzuuroplossingen , (zooals
zij in do normale maag voorkomen), op den maag-
wand na; in hoever zij , zonder tusschenkomst van
pepsine , verweeking kunnen tot stand brengen , eene
54
vraag die , voor een juist inzicht in de zaak, niet
onbeantwoord mag blijven.
Tegelijkertijd vergeleek ik de hierbij verkregen resul-
taten met die, welke ik zag na blootstelhng van
den maagwand aan kunstmatig maagsap.
De proefdieren verkeerden allen in dezelfde om-
standigheden , zij werden tijdens de digestie gedood
en hunne magen werden in oplossingen van gelijke
temperatuur (37° C.) gebracht.
Proef 21. Een halfwassen konyn wordt tijdens do
digestie gedood. Onmiddelijk daarna wordt de buik-
holte geopend en de maag hieruit genomen; de laatste
wordt open geknipt langs de groote curvatuur en van
haar inhoud ontdaan. Daarna wordt haar slijmvlies afge-
spoeld met physiologisch water van 37° C.
Gedurende één uur wordt de maag in den broeioven
gelegd, in eene dunne HCl. oplossing ( •"\'/lono) , van lichaams-
temperatuur.
Na dien tijd vind ik het slijmvlies van den fundus gelei-
achtig verweekt en sterk gezAvollen; ook is de daaronder
liggende muscularis in verweeking overgegaan. In het
witte gedeelte der maag is alleen het slijmvlies verweekt.
De kleur der verweekte massa is eenigszins wit.
-ocr page 67-55
Proef 22. Een halfwassen konijn wordt tijdens de
digestie gedood , de buikholte geopend en de maag er uit
genomen. Deze wordt opengeknipt, van inhoud ontdaan
cn afgespoeld met physiologisch water van 37° C.
Daarna wordt zij in den broeioven gebracht, in kunst-
matig maagsap gram Pepsine Lenthes, 1 grm. acid.
hydrochlor. {Ph. N.) en 300 grm. water) van 37° C.
Nadat de maag hierin één uur gelegen heeft, wordt zij
er uitgenomen ; het slijmvlies van den fundus en in het
witte gedeelte der maag is verweekt, daarenboven eenig-
zins gezwollen. De muscularis in den fundus is ook in
lichten graad aangedaan.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 23. Een halfwassen konijn wordt gedood. Ver-
volgens wordt een buis door den oesophagus cn een
tweede door het duodenum en den pylorus in de maag
gebracht. Daarna wordt de maag uitgespoeld met phy-
siologisch water en gevuld met eene HCl oplossing (Viooo)-
Duodenum en cardia worden nu dichtgebonden; de maag
wordt uit het lichaam genomen en in de vochtigc ruimte
gebracht bij eene temperatuur van 37° C.
Nadat de maag hierin één uur heeft gelegen, wordt
zij er uitgenomen en geopend.
Het slijmvlies in den fundus is sterk gezwollen cn
-ocr page 68-56
verweekt en gelijkt op eene doorschijnende, slymige
massa.
Het witte gedeelte der maag is niet zoo sterk verweekt.
In den fundus is de muscularis eenigszins verweekt.
De kleur der verweekte massa is wit.
Proef 2é. Een middelmatig konyn wordt gedood; da-
delijk daarna wordt de maag er uitgenomen, opengeknipt
en van inhoud ontdaan. Vervolgens wordt de maagwand af-
gespoeld met eene indifferente NaCl oplossing van 37° C..
en behandeld als in proef 21, bij dezelfde temperatuur.
Nadat de maag uit den broeioven gehaald is, is
het slijmvlies van den fundus doorschynend, sterk gezwol-
len en verweekt. De muscularis is in dit gedeelte der
maag eenigzins verweekt.
In het witte gedeelte van het slijmvlies dermaag is het
proces niet zoo ver gevorderd als in het roode.
Do verweekte massa heeft een doorschijnend wit aanzien.
Proef 25. Een middelmatig konijn wordt gedood
en vervolgens behandeld als in proef 24 is beschreven ;
slechts wordt in plaats van do verdunde HCl oplossing,
kunstmatig maagsap genomen , van dezelfde samenstel-
ling als in proef 22 is aangegeven. Proef 24 en 25
worden tegelijkertijd genomen.
57
Na één uur wordt het shjravlies overal sterk verweekt
gevonden, echter het sterkst in den fundus. De muscu-
laris is in den fundus licht verweekt. Het verweekte
slijmvlies heeft het aanzien van eene ondoorschijnende,
witte massa, niet zoo sterk gezwollen als in de proeven
waar alleen zoutzuur-oplossing gebruikt werd.
Zooals wij bij de laatste proeven hebben kunnen
zien, was het slijmvhes van die magen , welke in
de HCl oplossingen gelegen hadden, op alle plaatsen
sterk verweekt, daarbij doorschijnender dan bij vroe-
gere proefnemingen en over \'t geheel zeer sterk ge-
zwollen.
Het slijmvhes , waarop het. kunstmatig maagsap
had ingewerkt, was, zoowel in het roode als in
het witte gedeelte der maag, sterk verweekt, maar veel
minder gezwollen en daarenboven melkachtig van kleur.
Zonder eenig bezwaar durf ik dus deze conclusies
te trekken: dat maagverweeking ontstaan kan door
inwerking van zoutzuur op den wand, en dat kunst-
matig maagsap geene sterkere werking uitoefent,
echter wel een ander aanzien aan de verweekte
massa kan geven.
58
Zooals in het overzicht der literatuur is vermeld ,
meenen verscheidene schrijvers , dat de kleur van den
^ na den dood verweekten maagwand nu eens wit, dan
weer bruin is.
\' Volgens hunne voorstelling zou de kleur der ver-
weekte massa bruin zijn, als, door de een of andere
^ omstandigheid, de maagwand vóór het ontstaan van
i
, \'t proces hyperaemisch is. Dergelijke hyperaemie zou
volgens hen na den dood in den fundus ontstaan ,
\' zoo het menschenlijk op de hnkerzijde had gelegen.
Dit komt niet overeen met de resultaten mijner
proefnemingen. Ik ,vond slechts eene witte ver-
\' weeking. Gaarne wil ik toegeven dat, zoo gedu-
\' rende het leven, door de een of andere omstandigheid,
■ de maagwand hyperaemisch is en na den dood ver-
i weekt, de verweekte wand bruin kan worden, maar
! de kans, dat deze beide dingen in één hchaam te
I zamen komen, is klein.
1 In elk geval volgt uit mijne proeven dat, bij
I konijnen althans, verzakking van \'t bloed na den
! dood niet aanleiding kan geven tot het ontstaan van
1 bruine verweeking.
j Uit de vereeniging dezer geoorloofde gevolgtrek-
-ocr page 71-59
kingen volgt dan weer ten slotte, dat de hriiine
gastromalacie hijna, altijd als een levensproces moet
loorden beschouwd.
Uit Proef l—14 blijkt, dat de temperatuur van de
omgeving wel eenigen invloed heeft op de snelheid
waarmede de verweeking van den maagwand zich
na den dood ontwikkelt, maar tevens dat deze in-
vloed gering is.
Wanneer ik uit myn proeven tot de verweeking,
die na den dood by menschen voorkomt, mag be-
sluiten (in dit geval is het moeilijk zich daartegen
te verzetten) dan volgt, met groote waarschijnlijkheid
uit de geringe beteekenis van de temperatuur (voor
zooverre deze althans niet daalt beneden 14° C.)
een belangrijke stelling. Zij luidt, dat op de ver-
weeking in de mensclienmaag , welke zich na den
dood ontwikkelt j een veel grootere invloed wordt
uitgeoefend door de toevallige samenstelling van het
maagsap, vooral ten opzichte van het zimrgehalte,
dan door de temperatuur der omgeving.
Mijne proeven werden , wel is waar, niet genomen
bij temperaturen lager dan 14° C., maar in de meeste
60
i
f
omstandigheden, zij ook de temperatuur van de
t
kamer, waar het hjk gedurende de eerste uren na
^ den dood blyft hggen, lager dan 14° C., moet de
temperatuur van de maag en van haren inhoud lang
I genoeg hoven 14° C. blijven, om de verweeking
j mogelijk te maken.
f Dat het zuurgehalte een bijzonder grooten invloed
t . _ _
j op de ontwikkeling der verweeking uitoefent, werd
boven bewezen. Ik mag dus komen tot de uitspraak,
\'■ dat ter verklaring der postmortale verweeking in
menschenmagen veel meer moet worden gelet op het
i zuurgehalte van den inhoud en van de omstandig-
! heden , die dat toevallig groot gemaakt hebben, dan
\' tot dusverre wel geschied is.
Groot zal waarschijnlijk, om een voorbeeld te
i noemen , het zoutzuurgehalte zijn als er plotseling
\' / t
I een einde aan het leven gemaakt wordt van een
j gezond persoon, die niet al te lang vóór den dood
I nog eene behoorlijke hoeveelheid spijzen en dran-
1 ken nam.
j "Wanneer kinderen kort vóór den dood nog veel
\' melk tot zich nemen, is de kans op zure gisting
van die melk, hetzij nog gedurende het leven, hetzij
-ocr page 73-61
na den dood, groot. Yolgens de proeven van Elsasser
nu, boven aangehaald , kan zure melk do verweeking
doen ontstaan.
In het volgende hoofdstuk kom ik evenwel hierop
terug.
In dit laatste hoofdstuk worden eenige beschouwin-
gen geleverd over hetgeen vroegere schrijvers omtrent
postmortale verweeking dachten, in verband gebracht
met hetgeen ik by mijne proeven waarnam.
Zooals uit het eerste hoofdstuk blijkt, neemt Ilunter,
en daarin volgen hem verreweg de meeste schrijvers,
eene uitsluitend postmortale maagverweeking aan.
Deze meening durf ik onvoorwaardelijk tegen te
spreken, daar ik meermalen in de gelegenheid was
haar tijdens het leven waar te nemen by proeven
op konynen, door Prof. Talma genomen. Evenzoo zyn
enkele gevallen van vitale verweeking, reeds door
Jäger , Hoffmann en Mayer beschreven, onloochenbaar.
De veranderingen, door Jäger (pag. 12) in zijn
beide gevallen beschreven: bruine randen om de
f.,
openingen , bruine infiltratie en bloedingen op de wel
verweekte , maar niet doorboorde plaatsen van den
wand , moet ik houden voor bewijzen , dat hier wer-
kelijk de verweeking gedurende het leven ontstaan is.
Deze overtuiging is gebaseerd op het volgende:
1". Zag ik bij mijne proeven nooit eene dergelijke
bruine verweeking na den dood ontstaan.
2°. Was ik in de gelegenheid bij Prof. Talma zeer
dikwijls dergelijke veranderingen, zeker gedurende
het leven ontstaan, bij konijnen waar te nemen.
3°. De kans (zie boven), dat gedurende het leven
eene dergelyke zeer ongewone hyperaemie met de
verweeking na den dood zou samenvallen, is gering.
Met het sub 3". vermelde, heb ik tegelijkertijd
mijne meening uitgedrukt omtrent het geestige be-
zwaar van Cohnheim, tegen de conclusie vanMayer
uit zijn geval, dat het nl. wel zou bewijzen dat de
perforatie, niet dat de verweeking gedurende het leven
zou zyn ontstaan.
Met Hoffmann moet ik zijne beide beschreven
gevallen (pag. 28) werkelijk als gedurende het leven
ontstaan beschouwen.
Do gronden, welke Hunter voor zyne bewering
-ocr page 76-f.,
aangeeft, zijn in zoover waar, dat karakteristieke
symptomen van de maagverweeking gedurende liet
leven niet constant werden waargenomen.
Zijne waarneming, dat maagverweeking \'t meest
wordt waargenomen bij geweldadig gestorvenen,
meen ik in anderen zin te moeten uitleggen.
Het is een feit dat de maag bij de meeste mis-
dadigers uitstekend functioneert, en dikwijls kort
vóór den dood gevuld wordt met aangenaam smakende
spyzen : de kans op een goed digereerenden maag-
inhoud is dus bizonder groot.
ITet is onbetwistbaar waar, dat de maaginhoud de
oorzaak der verweeking kan zyn, echter toonden
eigen proefnemingen mij aan, dat de inhoud niet
direct noodig is voor haar ontstaan, haar wel
zeer kan bevorderen. Uit deze proeven is toch
zonneklaar gebleken, dat wérkelijk de inhoud der
\'klieren, de mucosa althans, tot verweeking kan
brengen.
Dit zou overeenkomen met de meening van Burns,
maar deze overeenkomst is toch meer schijnbaar, dan
wezenlijk. Terwijl toch Burns aanneemt, dat niet
de maaginhoud maar het sap in den maagwand zelf
f.,
digereert, volgt uit mijne waarneming, dat de inhoud
verreweg den hoofdrol speelt.
Tegenover deze beiden plaatst zich Jäger, die
ten onrechte de verweeking uitsluitend een levens-
proces noemt, en haar oorzaak zoekt in de vorming
van azijnzuur, als gevolg van hersenziekten.
Jäger was de eerste of een der eersten , die op
het feit wees , dat bij kinderen, gestorven aan hersen-
ziekten , zoo dikwijls malacie gevonden wordt.
Dit zou in verband kunnen staan met de sterkere
secretie van zoutzuur, onder invloed van zenuw-
prikkehng in den schedel; het is toch bekend, schoon
nog niet in bizonderheden, dat zenuwen een invloed
op de secretie van de mucosa der maag kunnen uit-
oefenen.
Gesteld dat het een feit is, waarop zoovele be-
trouwbare personen, o. a. Rokitansky, wijzen, dat de
malacie betrekkelijk meer voorkomt by kinderen, die
aan hersenziekteii gestorven zijn, dan by dezulken,
die slachtoffers worden van andere kwalen, — dan
zou ik nog, ter verklaring hiervan, op een ander
verschijnsel willen wijzen, geen ervaren arts onbe-
kend. Zieke kinderen gebruiken dikwijls nagenoeg
f.,
geen spijzen. Wanneer evenwel het leven geëindigd
wordt door meningitis of eene andere acute hersen-
ziekte , dan ziet men zeer dikwijls, dat deze zelfde
persoontjes , die weken lang alle voedsel weigerden ,
ten gevolge van de stoornis van het sensorium,
gedurende de laatste levensdagen gretig voedsel nemen
en dus waarschynlijk met een aan HCl rijken maag-
inhoud sterven.
Rokitansky wierp reeds de hypothese op, dat
hersenziekten , door tusschenkomst der zenuwen, een
0verzuur maagsap zouden doen ontstaan.
Zeker mag bij deze geheele beschouwing niet verge-
ten worden , dat Rokitansky juist bij hersenziekten,
tegen het eind van het leven, dikwijls melaena zag.
Cruveilhier beschouwde de gelatineuze verweeking
ten onrechte als een uitsluitend vitaal proces, als
eene ziekte, wier verschijnselen dezelfde waren als
die waarvan Jäger sprak.
Men versta mij wel, — ik beweer niet, dat iedere
witte verweeking na den dood ontstaan is, ik zag zelfs
bij prof. Talma een konijn, wiens maagwand, na toni-
sche maagkramp gedurende uren , geheel wit en ver-
weekt was. Ofschoon ik slechts schrijf over verweeking
-C
ï ^
II
n
f.,
na den dood ontstaan, komt dit eene geval mij tocli
telkens weer voor den geest, zoo dikwijls ik bij
Jäger en Cruveilliier lees van verscliijseien als voor-
komen bij cholera, die karakteristiek zouden zijn
voor de vitale verweeking , en ook als ik lees, dat
vry dikwijls na echte cholera asiatica do witte ver-
weeking werd gevonden.
Bij de echte cholera en bij O]) cholera gelijkende
ziekten komen toch bijna altijd heftige bewegingen
der darmen voor, en wijst het hevige braken ook
op de mogelijkheid van het bestaan eener hyperkinese
der maagspier.
Ik wil dus bij deze gelegenheid de attentie van
volgende onderzoekers vestigen op de vraag: Of bij
de genoemde ziekte niot maagkramp de oorzaak
kan zijn van vitale , witte verweeking.
Cruveilhier is in vele opzichten met Jäger één van
zin. Hij verschilt evenwel daarin , dat hij meent,
dat de maaginhoud niet aanleiding kan geven tot witte
verweeking (het is voldoende bewezen, dat deze
meening onhoudbaar is).
Bij zijne proeven met verdunde zuren, waaruit zou
volgen, dat zelfs in 4 dagen geene verweeking van
f.,
dén maagwand zou ontstaan, moet hij iets over
\'t hoofd gezien hebben, zooals uit myne proeven
21, 23 en 24) voldoende blijkt.
Ten onrechte wilde dus C. iedere gelatineuze ver-
weeking als gevolg eener eigenaardige ziekte beschou-
wen, welke, naar do op cholera gelijkende reeds door
Jäger opgenoemde verschijnselen, gemakkelijk zou
worden gediagnostiseerd.
Men mag evenwel niet over \'t hoofd zien, dat
Cruveilhier, een voortreffelijk waarnemer, mededeelt,
dat hy verweeking van den voorwand vond, als het
lijk op den rug gelegen had, dat hij zelfs verwee-
king in leege magen vond.
liet moge evenwel voldoende zijn dat ik hier op
deze punten wijs: het is mij onmogelijk daarvan eene
ook maar eenigzins voldoende verklaring te vinden,
hoewel ik overtuigd ben, dat lätere waarneming die
van Cruveilhier bevestigen zal.
Na hetgeen ik gezegd heb omtrent de resultaten
mijner proeven, behoef ik niet op nieuw te betoogen ,
dat Cruveilhier bijna zeker gedwaald heeft, waar hij
aannam dat de bruine verweeking altijd na den dood
ontstaat.
f.,
Volgens Elsasser ontstaat maagverweeking alleen
na den dood. In hoever hy hierin dwaalt, heb ik
reeds vroeger besproken.
De bewijskracht der gronden, welke hij voor zijne
opvatting aanvoert, laat, volgens myn bescheiden
meening, wel wat te wenschen over. Zijn eerste
bezwaar tegen de mogelykheid van het bestaan eener
vitale verweeking is, dat hij nooit bloedbraking
had waargenomen, welke hij, bij destructie van zoo-
vele bloedvaten, als \'t verweekingsproces veroorzaakt,
onvermijdelijk acht, gesteld dat dit proces zich ge-
durende het leven zou hebben ontwikkeld.
Ik wil hier tegenover feiten aanhalen.
Zeer dikwijls zag ik bij konynen experimenteel op-
gewekte vitale maagverweeking, over eene uitgestrekt-
heid tot 3 cM^ toe: zeer zelden zag ik bloeding uit
de vaten in den maagwand. Wil men hiervoor eene
verklaring vinden, — zij is, dunkt mij, niet moeilijk
te geven. Op alle plaatsen, waar gedurende het le-
ven do verweeking bezig was zich to ontwikkelen,
vond ik de vaten gevuld met eene bruine, niet vloeibare,
veranderde bloedmassa, d. i. verstopping der bloedvaten.
Deze verstopping moet, meen ik, als do hoofdoorzaak
f.,
van het uitblijven der bloeding aangemerkt worden ,
maar ik herhaal het nog eens, de verklaring moge
juist zijn of niet, het feit, dat vitale malacie dikwijls
zonder bloeding voorkomt, staat vast.
Een volgend argument door Elsasser aangevoerd
tegen de vitaliteit van \'t proces is, dat hij het waar-
nam in eene leege maag.
Dit argument is onvoldoende. Slechts een aan
zuren rijke maaginhoud geeft verweeking: waar de
maag leeg is, is juist de kans op een gering zuur-
gehalte groot.
Einecker erkent geene postmortale verweeking zon-
der voorafgegane ziekte, daar hij haar afhankelijk stelt
van de inwerking van gistzwammen op het maag-
slymvlies, Deze inwerking kan een der oorzaken
zijn , maar is daarom nog niet de uitsluitende oorzaak
der verweeking. Dit is mij voldoende gebleken uit
mijne proeven , waarvoor ik dieren gebruikte, wier
maagslijmvhes, voor zoover ik kon nagaan, gezond was.
Yirchow was niet genegen vitale verweeking aan
te nemen, omdat hij perforatie gedurende het leven
niet ♦met voldoende zekerheid beschreven vond.
Na hetgeen ik boven gezegd heb, omtrent de resul-
-ocr page 83-f.,
taten van proeven op levende konijnen, in verband met
de waarnemingen van Jäger, Hoffmann en Mayer,
mag ik mij, door dit ongeloof van Vircliow, niet tot
het standpunt van dezen grooten onderzoeker laten
overhalen. Ik kan er aan toevoegen, dat Yirchow zelf
in één geval verweeking gedurende het leven niet
uitsloot.
Waar Rokitansky aanneemt, dat de verweeking
zoowel gedurende het leven als na den dood kan
ontstaan , meen ik, dat hij volivomen recht heeft;
maar uit het boven besprokene volgt evenzeer, dat
hij ten onrechte aannam dat die verweeking, welke na
den dood ontstaat, zoowel bruin als wit kan zijn.
De meeningen over postmortale verweeking van
latere schrijvers komen nagenoeg overeen mot die
welke alreeds besproken zijn: daarom laat ik zo
onbesproken.
Men zal vragen, waartoe in een geschrift, dat uit-
sluitend heet te handelen over postmortale maagver-
weeking , wordt betoo!?d, dat er ook eene vitale
O 7 O 7
voorkomt. Het antwoord op deze vraag is niet
moeilijk te geven.
liet is 1°. mijn doel geweest de omstandigheden.
Wh
M-
\'■lef.
f.,
waaronder de postmortale maagverweeking voorkomt,
nader te bestudeeren.
2". Heb ik willen aangeven, door welke eigenschap-
pen in de meeste gevallen de vitale van de postmor-
tale verweeking kan worden onderscheiden.
Om dit te kunnen doen, kon ik natuurlijk de
vraag, of werkelijk eene vitale malacie voorkomt,
niet onaangeroerd laten. .
à
STELLINGEN
-ocr page 86-- ■■ ^^ ■À\'\'\'/;.-.
ï
■Û\'L
\' i
H!»
i
-ocr page 87-De Paralyse van Landry is myelogeen.
IL
liet gebruik van veel water cn waterachtige
dranken bij ontvettingskurcn heeft geen invloed op
het succes van de kuur.
Paedatrophie vindt haar oorzaak niet in atrophie
van het spijsverteringskanaal.
f.,
IV.
Icterus neonatorum is liepatogeen.
De behandeling van Stricturae oesophagi met
„Dauer-canülen" geeft betere resultaten dan die met
sondes.
De behandeling van fracturen met permanente
extensie is te verkiezen boven die met gips- en
spalk verbanden.
Bij den hoogsten graad van -Aphyxia neonatorum
is het inblazen van lucht door een catheter te
verkiezen boven de methode van Schultze.
Bij carcinoma colli zoowel als bij carcinoma cor-
poris uteri is exstirpatio van het geheele orgaan aan
te raden.
f.,
IX.
Bij gewone seniele katarakten is de extractie van
een lap uit den voorsten kapselwand met de pince-
kystitomc te verkiezen boven de discisie der kapsel.
De Sympathische Ophthalmic verbreidt zich langs
de n.n. Optici.
Bij verouderd Trachoma gebruike men de ther-
mocautère van Paquelin, in plaats van chemische
caustica.
Tijdens het leven vormt de lever suiker.
De zoogenaamde verrucao, welke zoo dikwijls
aan do klapvliezen van hot hart gevonden worden ,
zijn thrombi.
78
XIV.
Lyssa verbreidt zicli langs de zenuwen.
XV.
Vaccinatie moet Verplicht blijven, daar nog geene
voldoende maatregelen genomen zijn, welke haar
overbodig maken.
XVI.
De aauAvezigheid van lucht in de long kan be-
wijzen dat het kind al of niet\'geleefd heeft.
i
-ocr page 91--JJLJLUiJJU<ü!
ssft
.\'Sr
\' ■ ■■ V ,
■ i
■i
>-" /i ti
i :
I\' \'\'.
1
.■v ■
\'V.
L
, t
• -V Î
Mn
-ocr page 92- -ocr page 93-m:- JJ
v. - vC^ ,
■ . \' V l
• ■/,
.. ■ A
r. ■. ■
• i
: \'\'-V ; . • .: i
■ \' \\ "
J ,
/ ■ . \'
. V
-ocr page 94-A .V ^^. t
î ^
I ■■
\' - ,
1 • -
J1
u
■ ^
l • \'
\'. - f
/
)v ■ \\
T- ••
■ t.
> ■
!
■ ,
(
\\ .
.V
\\ .
■i ;
A ■ •
A
V
• ■ • c^
/ ■ ^
h
m
m
m