-ocr page 1-

l-\'-s-. \' • \'J\'

- ^g

Vï r* :
K

• ■\' • 1 ; • • \' ^

^ i A -

ç^ a nri

Î

\' y •

-ocr page 2-

A. qu.

192

-ocr page 3-

f\'k.

\'îpÂiil
1 ^IfÉ®»

m-i\'rt.

llÄliSI\'%

■ . ji\'Hin

-ocr page 4-

m-

/\'i. \' i.

\' \'\'y:

s-

-ocr page 5-

iets over de

ESTANDDEELEN

SAPONINE-A

ri?

m

VAN DE

ZADEN DER ASSAMTHEE.

-ocr page 6-

m\'-y-^-\'r.
■ - -

• / \' ■

\'t.-:

jüej^LlX ;

te ^ ■
!
r\'\'\'"\' i\', I.

m\'\'

iT/r^i- M
\' r-\'/

-ocr page 7-

8 OVER DE umimm bes

VAN DE

Emm iii äiiaifii

PROEFSCHRIFT

TEE VEEKRIJGING VAN DEN OEAAD VAN

orin iie artsetiii^erciclfmnae

AAN DE jR.IJKS-JJNIVERSITEIT TE JJxRECHT

na MACIlTIGINa VAN DEN KECTOK-MAGNIFICIIS

DR. J. H.. G A l_ \'L_ É E

Iloogleeraar in de Faculteit der r>etleren en Wijsbegeerto
VOLfiKNS BESLUIT VAN DKN SENAAT DER UNIVERSITEIT
tegen de uedenkinuen van dk faculthit der wis- en natui;kkunüe

TE VERDEDIGEN

op Maandag den 22 Juni 1891, des namiddags te 4 ure,

DOOR

WILLEM GERBRAND BOORSMA

MM. Apoth. 2* KI. 0. I. L.

Doctor iiule Ir:

- geboren te Katwijk aan Zee.

utrecht
W. ANTON AHKLS
1891.

-ocr page 8-

mw

. y /. jl
■ M

4 .

5 . ; ■

H ■

v;-;\'^ V

m-y.

■ S:. ■■

V„

-ocr page 9-

, I I

I \' : .- :

AAN MIJNE OUDERS.

-ocr page 10-

. ... . ,, .

rn^imy-:-\'

m-

... ..

\\ • r/xä »

• - ■ T-.r.

• .v ■ ■ ,

iri \'\'^iù\'l" \' \' ■ ■ \'
-Tv. V ^ ^

\' i-

-ocr page 11-

Bij het einden van mijne akademische loopbaan denk
ik met erkentelijkheid terug aan allen, die aan mijne
opleiding hebben medegewerkt.

Inzonderheid kan ik niet nalaten, mijn oprechten
dank te betuigen aan U, hooggeleerde WEFERS-
BETTINK, die mij zoolang ik aan de universiteit
vertoefde, met welwillende belangstelhng geleid hebt
en die mij bij de onderzoekingen voor dit proefschrift
zoo vaak inet raad en daad hebt bijgestaan.

Verder zij mijn dank gebracht aan Dr. GRESHOFF,
die mij van overvloedig materiaal voor het onderzoek
voorzag en aan allen, die mij. hierbij behulpzaam zijn
geweest.

Ten slotte roep ik aan alle vrienden, die ik bij mijn
vertrek van de universiteit en uit het vaderland ver-
laten moet, een hartelijk vaarwel toe.

-ocr page 12-

■ ■■ }■ ,

.1

-ocr page 13-

INLEIDING.

Over de bestanddeelen van de zaden der Assamtheo
is, voor zoover mij bekend, nog geen onderzoek gepubli-
ceerd; alleen maakt Br. Greshoff de opmerking, dat
er een saponineachtig glucoside uit te bereiden is. Hetzelfde
deelde hij mij schriftelijk mede bij het zenden van het
materiaal, en deze opmerking was de rechtstreeksche
\'aafileiding tot mijn onderzoek.

Met het oog op de groote belangstelling, die de sapo-
nineachtige stoffen tegemcoordig wékken, lag het iml voor
de hand, dat ik mijne aandacht vooral op
die bestand-
deelen vestigde. De betrekkelijk korte tijd, dien ik beschik-
baar had, moge als verontschiddiging dienen, dat ik
mij bijna uitsluitend daartoe bepaalde en dat ik niet
meer en vollediger resultaten kan overleggen.

Alvorens tot de bespreking van het onderzoek over to
gaan komt het mij geioenscht voor, den wetenschappe-
lijken naam der Assamthee vast te stellen en in het
kort hare geschiedenis na te gaan.

1) Verslag v. h. onderz. naar deplatilensloffen, in Ned. Indie 1890i&. 38.

-ocr page 14-

Vooreerst is dan de vraag, of Thea als een afzonder-
lijk geslacht is op te vatten of met Camellia moet vereenigd
worden. De gronden, waarop deze beide geslachten door
verschillende botanici gescheideji zijn, woj\'den uitvoerig
.besproken door Seemann in zijne synopsis of the genera
Camellia and Thea V, waar de schrijver ten slotte tot
deze conclusie komt:

Camellia.

Calyx polyphyllus, sepalis
deciduis; stamin. interior a
duplo petalorum numero;
stijU 5 {abortu 4 v. 3), flo-
res sessiles erecti.

Thea.

Calyx bracfeatus,5 sepal.,
sepalispersistentibus ; stam-
in interiora pètalor. numero
aequal.; styli 3, flares pe-
dunculati, declinati.

Terwijl hier dus Camellia en Thea als afzonderlijke
geslachten opgevat icorden, geeft Hooker V die Thea
als eene onder afdeeling van het geslacht Camellia beschouict,
als onderscheidende kenmerken slechts op, dat bij Thea
de bloemen knikkend, de kelkbladen blijvend, bij Camellia
de bloemen opgericht, de kelkbladen afvallend zijn. Ook
Griffith meent, dat er geene voldoende, redenen bestaan
om Thea en CajnelUa als zelfstandige geslachten te
scheiden.

De vraag, of de verschillende thee-leverende planten
als afzonderlijke soorten of als variëteiten van ééne
soort te beschouwen zijn, wordt over het algemeen ten
gunste der laatstgenoemde meening beslist. Zoo zegt
Seemann „that there is only one species of the plant,

(1) Transact. Linn. Soc. XXII 1859 p. 337.

(2) Hooker Flora of British India 1875 p. 292.

(3) I. c. p. 350.

-ocr page 15-

XI

yielding the tea of commerce, for which J adopt the name
of Thea chinensis, given to it hy Linnaeus in the first
edition of his species Plantarum, and afterwards sanc-
tioned hij Sims and others as a collective one for Thea
Bohea, viridis and Assamica."

Be juiste botanische naam voor de Assamthee zou dus
zijn
Thea Chinensis var. Assamica.

Waarschijnlijk echter is juist deze variëteit de eigen-
lijke stamplant, daar zij in Assam in het wild gevonden
ivordt, terwijl in China thee hoogstioaarschijnlijk alleen
gecultiveerd voorkomt, en volgens eene overlevering daar
is ingevoerd uit Indië door Boeddhistische priesters.

Be punten van verschil tusschen de Assam en de
Chineesche theeplant bestaan volgens Money voorna-
melijk hierin: de bladen van de eerste zijn ongeveer twee
maal zoo lang als die van de laatste, ook minder hard
en lichter groen gekleurd; de stam, die bij de Chineesche
thee niet hooger wordt dan 2 Meter, bet\'eikt hij de
andere eene lengte van 6 Meter; ook begint bij laatst
genoemde de vertakking eerst op veel grooteren afstand
van den grond.

Money wijst er echter op, dat het niet gemakkelijk is,
exemplaren van de oorspronkelijke Assamthee machtig
te worden en toel om de volgende reden: Toen het voor-
komen van wilde thee in Assam geconstateerd was
beproefde het Engelsche gouvernement, in de meening,
dat de Assamthee voor het gebruik ongeschikt was

(1) Cultivation and manufadure of tea 1883 p. 47,

(2) Tn Joum. Asiat. Soc. of Bengal Fol. IF 0885) p. 42 geeft IFallich
eene uitvoerige beschrijving van de ontdekking der Assamthee.

-ocr page 16-

XIT

(welke meening nog in een verslag van 1857 wordt
uitgesproken), met uit China overgebr^achte zaden de
Chineesehe thee in Assam, Bengalen en andere streken
te cidtiveere7i. Deze pogingen werden met goeden uitslag
bekroond, maar hadden tevens tengevolge, dat tusschen
de inlandsche en de ingevoerde planten kruisingen 07it\'
stonden, waardoor de oorspronkelijke Assamthee zeld-
zaam werd. Eerst later begon het vooroordeel tegen
laatstgenoemde soort te wijken, en trachtte men deze of
de daaraan het meest nabijkomende variëteiten te kwee-
ken, daar meer en meer bleek, dat het hiervan verkregen
product in waarde zeker niet achter stond bij de Chi-
neesehe thee.

De laatste heeft voor de cultuur het voordeel, dat zij
minder strenge eischen stelt aan het klimaat en andere
uitwendige omstandigheden. Money zegt dan ook V, dat
de Assamthee niet gemakkelijk naar andere streken zal
kunnen overgebracht worden. Toch heeft men dit beproefd
en is in de laatste jaren ook op Java de Chineesehe
thee op vele plaatsen met goed gevolg door de Assamthee
vervangen. Of hiervoor de in Assam oorspronkelijk
inlandsche soort gébruikt is of kruisingen met de Chi-
neesehe thee, is mij onbekend-, aan de zaden, die ik
voor het onderzoek gébruikte en die van Java afkomstig
zijn, is dit niet te zien, daar volgens Money de zaden
van alle theeplanten aan elkaar gelijk zyn.

De zaden hébben ongeveer de grootte van eene hazel-
noot; de vorm varieert: sommige zijn nagenoeg bolrond,

(1) l. c. p. 50.

(2) l. c. p. 54.

-ocr page 17-

XIII

andere hehheii den vorm van een halven hol, weer andere
hébhen
twee platte kanten, de gedaante is dus blijkbaar
daarvan afhankelijk, of een, twee of drie zaden in eéne
doosvrucht gezeten hebben. Volgens Money V doet zich
ook het geval voor, dat één vrucht vier zaden bevat.

Be buitenste zaadhuid is hard en dik, bruin met
grijze, eenigszins dieper liggende strepen en vertoont
een zeer duidelijken hilus; de binnenste zaadhuid is
dun, wit en bruin gemarmerd en omsluit de heide licht-
gele cotyledonen, die door een klein embryo samenhangen
en wier vorm wederom varieert naar gelang van het
aantal zaden, dat in. één vrucht besloten was.

Mikroskopisch valt niets bijzonders op te merken:
de cotyledonen bestaan uit een parenchymateus weefsel,
hiel\' en daar door een vaathundel doorsneden; alle cellen
van het parenchym bevatten eene groote hoeveelheid amy-
lumkoi\'rels, terwijl in vele ook oliedruppeltjes voorkomen,
Bebinnenste zaadhuid bestaat uit ineengedrongen cellen
met gele, eenigszins verdikte wanden, afgeunsseld door
groepini van talrijke spiraalvaten.

By een voorloopig ondei\'zock bleek het jweder der van de
buitenste zaadhuid bevrijde zaden ongeveer\' 20 7o
eene gek olie te bevatten.

Baar de vraag voor de hand lag, of coffdnc aan-
wezig was, werd een deel van het poedel\', door petro-
leumaether van olie bevrijd, met magnesiumoxyde en
water innig gemengd en in een xcaterhad volkomen uit-

(1) l. c. p. 45.

-ocr page 18-

XIV

gedroogd, in een circulatieapparaat met chloroform uit-
getrokken. Nadat de chloroform door destillatie verwij-
derd icas, bleef eene gele ioasachtige massa terug; deze
werd met zwak zuur water verwarmd en het fdtraat, dat
volkomen kleurloos was, met benzol uitgeschud. Na ver-
damping van den benzol bleef eene geringe kristallijne
rest achter, die in kristalvorm en reacties geheel .met
coffeine overeenstemde. Het gehalte aan dit alkaloïde werd
nu aldus bepaald: 15 gram. droog vetvrij poeder loerd,
na op bovengenoemde wijze met magnesiumoxyde uit-
gedroogd te zijn, met chloroform volkomen uitgetrokken,
de verdampingsrest van den chloroform zoo lang met
kokend water behandeld totdat daarin niets meer op-
loste, het water-met chloroform uitgeschud en deze uit
een gewogen kolfje af gedestilleerd, waarbij een rest van
10 mgr. achterbleef; deze rest was zuiver wit en be-
stond geheel uit kristallen. Baar dus 20 gram zaden
(=15 gram vetvry poeder) 10 mgr. coffeine bevatten,
is het coffeine gehalte 0,05 7o-

Ofschoon ik bij dit deel van het onderzoek nog onbe-
kend was met de opmerkingen van Paul over coffeine-
bepaling V, komt het mij niet ongepast voor, daarop
even de aandacht te vestigen. P. zegt nl., dat na het
uitdrogen van thee met kalk of magnesiumo.xyde door
uittrekken met alkohol overeenstemmende resultaten ver-
kregen loorden, dat echter bij het geh\'uik van chloroform
de uitdroging met magnesia moet plaats hebben, daar
Imlk zeer onzékere residtaten geeft, zoodat somtijds
slechts Ys de aanwezige coffeine in den chloroform

(I) Iteperl. Chem. Xeilung 2 Mai 1891.

-ocr page 19-

XV

wordt opgemmen.J3okcüs coffeim als zoodanig met kalk
en water gemengd, uitgedroogd en m.et chloroform uit-
getrokken wordt, zou slechts een deel van het alkaloïde in
oplossing komen, waaruit P. tot van besluit komt, dat kalk
de eigenschap heeft, coffeine terug te houden.

Baar ik met magnesia uitdroogde en met chloroform
uittrok totdat daarin niets meer overging, moet alle
aanwezige coffeine in oplossing gegaan zijn.

Be aajiwezigheid van een saponine-achtig bestanddeel
in de zaden werd
7\'eeds waarschijnlijk bij het schudden
van het poeder met water, waarbij eene sterk schui-
mende vloeistof ontstond. Werd een weinig van het
2)oeder met sterken spiritus gekookt en de spiritus
kokend gefdtreerd, dan ontstond in het fdtraat bij bekoe-
ling een bezinksel, dat, met alkohol ge^oasschen en ge-
droogd, 0. a. aan dc volgende ei genschapj)en als een
saponine achtig lichaam herkend werd:

Hel vormde een amorf, weinig gekleurd poeder, dat
in water gemakkelijk tot eene sterk schuimende vloeistof
oploste, met sterk zwavelzuur langzamerhand eene roode
kleur deed ontstaan, die na eenigen tijd van den rand
af in violet overging. Be waterige oplossing reduceerde
bij verwarming eene ammoniakale zilveroplossing;

Fehling\'s proefvocht werd na lang koken een weinig
gereduceerd. Nadat de waterige oplossing eenigen tijd
met een weinig zoutzuur gekookt was, ontstond er eene
•witte trocbeling (oplosbaar in alkohol), terwijl hel fdtraat
na neidralisatie
koper proef vocht sterk irduceerde. ^
Bc aanwezigheid van een saponine-acMig bestanddeel
was hJmnt voldoende gebleken; ik .stelde mij nu ten

-ocr page 20-

XVI

taak, deze stof af te zonderen en hare eigemchappen
te vergelijken met die van de bekende lichamen van
deze soort. Het komt mij daartoe gew&nscht voor, eerst
de bereiding en daarna de eigenschappen te behandelen,
waarbij telkens een overzicht zal gegeven worden van
hetgeen door de verschillende onderzoekers op dit gebied
gedaan werd-

-ocr page 21-

BEREIDING.

De eerste van de tot deze groep behoorende stoffen
werd in 1804 door Gehlen ontdekt ; hij zonderde
nl. uit den senega-wortel een „kratzstolf\' af, door
hem
serxgine genaamd. Spoedig daarop vond Schräder
in den wortel van Saponaria offlcinahs eene stof,
die hij
saponinc noemde. Daarna werden soortgeUjke
lichamen uit verschillende planten afgezonderd en wel
nu eens uit den wortel, dan uit den bast, uit de za-
den enz.

Hieronder volgt eene opsomming van de voornaamste
dezer planten :

POLYPOÜIACEAE.

Polypodium vulgare
LILIACEAE.

Cliamaelirium luteum.

Jucca species.

Muscari comosum.

Scilla pomeridiana.

]) Berl. Jahrb. f. Pharm. IM. 10 S. 112.
2) Gehhu nllg. Jonrii <1. (niciiiic. H.1. 8 .S. 548.

-ocr page 22-

- 2

Conrallaria majalis.
Smilax species.
Dioscorea, villosa.

ARACEAE.
Arum maculatum.
Arum italicum.

CHENOPODIACEAE.
Chenopodium mexicanum.
CARYOPHYLLACEAE.
Herniaria glabra.
Dianthus species.
Silene nutans.
Silene inflata.
Agrostemma Githago.
Saponaria officinalis.
Lychnis species.
Gypsophila species.

BERBERIDACEAE.
Leontice leontopetalum.

MAGNOLIACEAE.
Illicium anisatum.

RANUNCULACEAE.
Nigella sativa.

TERNSTRüMIACEAE.
Camellia oleifera.
Camellia Sasanqua.

RUTACEAE.
Xanthoxyium pentanemone.

-ocr page 23-

- B -

SAPINDACEAE.
Sapindus species.
Aesculus species.

PÖLYGALACEAE.
Polygala Senega e. a.
Monnina polystachya.

PAPAYACEAE.
Carica papaya.

BEGONIACEAE.
Begonia species.

ROSACEAE.
Quillaya saponaria.

PAPILIONACEAE.
Gleditscliia ferox.

MIMOSACEAE.
Albizzia-species.
Acacia-species.
Entada scandens.
Enterolobium Timbura.

PRIMULACEAE.
Cyclamen species.
Primula veris.
Anagallis arrensis.
Anagallis coerulea.

SAPOTACEAE.
Chrysophyllum glycyplilaeum.

CONVOLVULACEAE.
Convolvulus Jalapa (?)

-ocr page 24-

- 4

SOLANACEAE.

Scopolia Japonica. (?)

Solanum species.

SCROPHULARIACEAE

Digitalis purpurea.

Digitalis ocliroleuca.

RUBIACEAE.

Cephalanthus occidentalis.

COMPOSITAE.

Arnica montana (?) e. a.

Behalve do reeds genoemde wortels van Polygala
Senega en Saponaria officinalis worden hiervan, wegens
het gehalte aan „saponine"\' voornamelijk gebruikt, do
bast van Quillaya saponaria, het eerst onderzocht in
1828 door Henry en Boutron-Charlard de zoogenaam-
de radix saponariae albae, — afkomstig volgens Flücki-
ger 2) van Gypsophila Arrosti Gussone en G. Panicalata,
en niet, zooals vroegere onderzoekers meenden, van
G. Struthium —, waarin saponine gevonden werd in
1832 door Bley en door Bussy verder de vruchten
van Sapindus Saponaria, do wortel van Chamaelirium
luteum, de zaden van Agrostemma Githago enz.

1) Journ. d. Pliarm, et de Chemie. 14 p. 249.

2) Ardi. d. PLftnn. B.d. 228 (1890) S. 199.

3) Ann. Chein. u. Pharm. 4 S. 283.

4) Anii. d. Cliem. ct de Pliys. 51 p. .\'lUO.

-ocr page 25-

- 5

Bij de afzondering werd door de eerste onderzoekers
gewoonlijk gebruik gemaakt van de eigenschap van
deze glucosiden om in den sterken spiritus bij kook-
temperatuur veel beter op te lossen dan in de koude,
zoodat na het uitkoken van plantendeelen of van een
waterig extract met sterken spiritus het glucoside zich
bij bekoeling uit de vloeistof afzet. Zoo verkreeg Schräder
zijn saponine door een waterig extract van den sapo-
naria-wortel met spiritus uit te koken en het Altraat
te laten bekoelen.

Op dergelijke wijze gingen Henry en Boutron-Charlard
te werk bij het ongerzoek van den Quillayabast; zij
ontkleurden hun praeparaat in spiritueuze oplossing
met dierlijke kool, doch deden het geene verdere zui-
vering ondergaan.

Ook Bussy en later Rochleder en Schwarz verki-egen
het glucoside uit den Gypsophila-wortel ongeveer volgens
dezelfde methode, zoo ook Overbeck

Eene andere zuiveringsmethode had Bley (1. c.) aan-
gegeven : bij de waterige oplossing van saponine voegde
hij loodacetaat, filtreerde het ontstane neerslag af en
voegde daarna aan het Altraat basisch loodacetaat toe.
Het nu verkregen praecipitaat werd in water verdeeld
en door zwavel waterstof ontleed, het in suspensie
blijvende zwavellood door alkohol neergeslagen on door
filtratie verwijderd, on de oplossing uitgedampt, waarbij
een bijna wit saponine terugbleef.

Scharling, die do zaden van Agmstemma Githago

1) Sitz-berichtc dcv Wiener Akailcniic 11, S .\'531.

2) Arch. (1. rhanii. II M 77 (1854; S. 134

-ocr page 26-

- 6

onderzocht bevrijdde deze van vet door uittrelclven
met aether, koolite ze daarna met sterl^en spiritus uit
en zuiverde het bij bekoehng bezinkende „githagine" op
de door Biey aangegeven wijze (Het githagine van
Scharling verwarro men niet met het „agrostemmine"
van Schulze eene stikstof houdende, in water en
in spiritus oplosbare stof, die dus niet in de groep
der saponine-stoffen thuis behoort). Later werd het gi-
thagine nog onderzocht door Crawfurd die het voor
identisch met saponine verklaarde en door Nathanson
die deze identiteit tegensprak, terwijl nu onlangs Krus-
kal een onderzoek over Agrostemma Githago in het
licht gaf, waarop later nog moet terug gekomen\'worden.

Ondertusschen gaven Eochleder en von Payr ®) eene
nieuwe methode aan om saponine te zuiveren. Bij de
oplossing in weinig water voegden zij eene verzadigde
barytoplossing, waardoor een wit neerslag ontstond,
dat in water gemakkelijk oplosbaar, in eene geconcen-
treerde barytoplossing echter zoo goed als onoplosbaar
was. Het neerslag werd daarom op het filter met ba-
rytwater gewasschen totdat de vloeistof kleurloos af-
liep, daarna in water opgelost en in deze oplossing
kooldioxyde geroerd. Nadat de overmaat hiervan door
verhitting verwijderd was, werd het baryumcarbonaat
afgefiltreerd en het saponine uit het filtraat neergeslagen
door aetherhoudenden alkohol.

1) Ann. d. Chem. u. Pharra. Bd. 74 (1850) S. 351.

2) Arch. d. Pharm. 11 55 S. 298 en 56 S. 163.

3) Pharm. VierteljahresscUi-ift Bd 6 S. 361.

4) Dissertât. St. Petersburg 1867.

5) Arb. d. Pharmakol. Inst. zù Dorpat VT (1891).

6) Sitz. bcr. d. Wiener Akad. Bd. 45 (1862) 2e Abth. S. 7.

-ocr page 27-

- 7

Christophsohn, die in 1874 de saponinesoorten van
den Gypsophilawortel, van Quillayabast, van Saponaria.
wortel en van Agrostemmazaden met elkaar vergeleek,
bereidde zijne stoffen door van de eerste drie het waterig
extract, van de laatste het vetvrije poeder met sterken
spiritus herhaald uit te koken en het bij bekoeling ver-
kregen bezinksel met alkohol te wasschen. Ter zuivering
maakte hij gebruik van de methode van von Payr: door
herhaald omzetten in de barytverb\'inding, ontleden door
middel van kooldioxyde, uitdampen tot droog, uittrekken
met water, uitdampen tot stroopdikte en neerslaan met
alkohol kreeg hij een zuiver wit praeparaat. Chris,
tophsohn geeft als nadeel van deze methode op, dat het
baryum uit de saponine niet geheel door kooldioxyde
te verwijderen is; ook zwavelzuur gaf volgens hem
geen gewenscht resultaat, daar hiervan een overmaat
noodig was, die bij hot uitdampen aanleiding gaf tot
ontleding.

AVelke bezwaren de barytmethode verder nog aan-
kleven, zal later behandeld worden.

In 1878 maakte Greene saponine uit den wortel
van Chamaelirium luteum volgens eene geheel nieuwe
methode. Hij trok met water uit, verdampte het Altraat
tot op de helft, mengde het daarna met magnesium-
oxyde en verdampte nu tot droog: do tot poeder gebrachte
verdampingsrest werd met absoluten alkohol uitge-
kookt en de heet gefiltreerde oplossing verdampt.

1) Dissert. Dorpnt; zie ook Arch. il. Pharm. Ill 0. (1875) S. 132 cn 481

2) Aiiicr .louru. of riiarm. IV Vol, 8 p. 230.

-ocr page 28-

Eene belangrijke schrede verder werd de kennis der
saponine-acbtige stoffen gebracht door Kobert. Hij merkte
op, dat bij de gewone bereidingswijze van het saponine
uit den Quillayabast — nl. door bezinking uit heete
spuitueuze oplossing — in den spiritus nog eene be-
langrijker hoeveelheid werkzame stof opgelost bleef,
dan kon verklaard worden door de aanwezigheid van
het in spiritus zoo moeielijk oplosbare saponine. In
1885 schreef Kobert, dat handelssaponine, dat bijna
uitsluitend uit Quillayabast gemaakt wordt, bestaat uit:
1"
saponine, eene physiologisch onwerkzame modifi-
catie van de beide werkzame bestanddeelen,

lactosine, een koolhijdraat, door A.Meijer ontdekt,
quillayazuur, uit den Quillayabast te verkrijgen
door het waterig afkooksel met loodacetaat te prae-
cipiteeren, het neerslag, in water verdeeld, van lood
te bevrijden, de waterige vloeistof te verdampen, de
rest uit te trekken met absoluten alkohol en na ver-
jaging van den alkohol de verdampingsrest met een
mengsel van 1 dl. absoluten alkohol en 4 dln. chlo-
roform te koken, waardoor eene groote massa kleurstof
achterblijft, terwijl uit het Altraat door aether sneeuw-
witte vlokken van quillayazuur neergeslagen worden.
Aan het dus verkregen quillayazuur en aan
sapotoxine, waarvan hij later do bereidingswijzo
•aangaf, schrijft Kobert de physiologische werking van
Quilaya-afkooksel toe, terwijl hij tevens opgeeft, dat

1) Pharm. Zeitung 1885 S. 732.

2) Ber. d. d. chem. Gcscllsch 17. S. 085.

, /

-ocr page 29-

- 9

quillayazuur onder bepaalde omstandigheden in het
onwei\'kzame saponine kan overgaan.

Na deze ontdekking werd het onderzoek van saponine-
achtige glucosiden voornamelijk in Dorpat, deels door
Kobert zelf, deels onder zijne leiding voortgezet. In
1887 beschrijft Kobert in een opstel „Ueber Quil-
layasäm-e" nauwkeurig de bereiding van de beide ver-
giftige glucosiden uit den Quillayabast:

Het quillayazuur werd uit het waterig afkooksel
door loodacetaat als loodverbinding neergeslagen en de
laatste, na met water gewasschen te zijn totdat de
afloopende vloeistof met basisch loodacetaat geen neer-
slag meer gaf, met alcohol gewasschen om het gela-
tinieuze praecipitaat in den poedervorm te doen over-
gaan en daarna door zwavelzuur bijna geheel ontleed,
waarop de rest van het lood door zwavelwaterstof verwij-
derd werd. Do verdampingsrest van het gele Altraat
werd nu met absoluten alkohol uitgetrokken, waarbij
eene sterk gekleurde massa terug bleef on bij de
alkoholische vloeistof het viervoudig volume chloroform
gevoegd, waardoor weder eene belangrijke hoeveelheid
kleurstof verwijderd werd. Uit het Altraat werd door
aethor het quillayazuur neer- geslagen, dat na drogen
in vacuo boven zwavelzuur tot een wit poeder te
wrijven was.

Uit hot Altraat van quillayazunrlood werd door ba-
sisch loodacetaat de loodverbinding van sapotoxino go-
praecipiteerd.

Over het sapotoxino van don Quillayabast werd door

1) Arch. f. cipcrim. ratlioh)gic uiiil IMiarniukologic. Uil ü.\'i S. 233.

-ocr page 30-

- 10

Pachorukow een onderzoek gepubliceerd : Ter berei-
ding ontleedde bij de op de zoo even genoemde wijze
verkregen loodverbinding van sapotoxine door zwavel-
waterstof en scheidde uit het Altraat het glucocide op
dezeldfe wijze af, waarop Kobert zijn quillayazuur af-
zonderde.

De gelukkige resultaten, met QuiUayabast volgens
de methode van Kobert verkregen, gaven ook aanleiding
tot het onderzoek van andere „saponine"-houdende
planten langs dezen weg. Zoo vindt men in de zoo even
genoemde Arb. d. pharmak. Inst. zu Dorpat 1 (1888)
ook een onderzoek van Atlass opgenomen naar de be-
standdeelen van den Senega-wortel, waaromtrent de
waarnemingen van Gehlen Péchier Trommsdorf
en Quévenne weinig licht hadden gegeven: Als werk-
zaam bestanddeel werd nu eens „senegine", dan weer
«polygalazuur" aangemerkt. Atlass bereidde uit het af-
kooksel door neerslaan met loodacetaat, ontleden door
zwavelwaterstof enz. een zuur
polygalazuur^ identisch
met dat van Péchier, terwijl.uit het Altraat door ba-
sisch loodacetaat
senegine werd verkregen, dat met het
polygalazuur van Quévenne overeenkomt.

In de dissertatie van Kruskal werden wederom
verschillende saponine-achtige stoften met elkaar ver-
geleken n.l. die van den wortel van Gypsophila pani-

1) Arb. d. pbarmakol. Instit. zu Dorpat 1 (1888).

2) Berl. Jahrb. f. Pharm. Bd 10 S. 112.

3) Rupert, d. Pharm. Bd 11 (1821) p. 158.

4) Pharm. Centralbl. 30 .Tuni 1832.

5) Jouru. d. Pharm. T. 22 (1830) p. 460 en 23 (18.47) p. 290.
ß) lieber einige saponinsubstanzcn Dorpat 1890.

-ocr page 31-

- 1] -

culata, van de vruchten van Saphidus Saponaria en van
den wortel van Chamaeliriuni luteum. Voor de eerste
beide plantendeelen werd ter bereiding van het w^erk-
zaam bestanddeel zoowel de methode van Kobert als
die van Greene gevolgd, voor het laatste alleen die
van Greene. Door het neerslaan met loodacetaat werden
echter geene saponine-achtige producten verkregen,
zoodat het schijnt, dat in deze planten slechts één
glucoside aanwezig is, dat aUeen door
basisch loodace-
taat gepraecipiteerd wordt. De magnesiamothode werd
zóó toegepast, dat het tot op de helft verdampte af-
kooksel met magnesiumoxyde uitgedroogd en het droge
poeder met alkohol uitgekookt werd; bij bekoeling van
het heete Altraat scheiddon de saponine-achtige stoffen
zich in witte of weinig gekleurde vlokken af, die daarna
nog in kokenden alkohol opgenomen en uit deze op-
lossing door aether gepraecipiteerd werden.

Op dezelfde wijzen bereidde Kruskal lator het
werkzaam bestanddeel van do Agrostemmazaden, die
eveneens slechts één glucoside bleken te bevatten.

Bij mijn onderzoek kwam het mi] gewenscht voor,
do verschillende methoden van afscheiding en zuivering
to beproeven. Eone grooto hooveolhoid van do zaden
werd daartoe van de harde buitenste zaadhuid ontda-ui
en de kernen, na bovon kalk gedroogd te zijn, lot
poeder gestampt. Van dit poedor werd 2 KG. met
petroleumaether volkomen uitgetrokken ter verwijde-

1) Arb. il. plinrmiik. Insl. 7. Uorpnt (5 (1801) S. 105

-ocr page 32-

- 12

ring van de olie; het uitgetrokken poeder werd bij
zachte warmte van petroleumaether bevrijd.

Daar uitkoken met sterken spiritus een zeer langen
tijd zou vorderen en behandelen met kokend water
wegens het zeer hooge amylumgehalte niet aan te
raden was, werd het vetvrije poeder hu drie malen
telkens een dag met koud water gemacereerd en na
afloop geperst en de verkregen vloeistof gefiltreerd.
Van het zwak troebele Altraat werd door verdamping
ongeveer 800 gram dun extract verkregen, dat in
spiritus van 95 % werd uitgegoten, waardoor een ge-
latinous neerslag
A ontstond. Dit laatste werd met
de bovenstaande vloeistof gekookt, de oplossing heet
gefiltreerd en op eene koude plaats gezet, waarbij zich
een lichtbruin bezinksel afscheidde. Met de vloeistof,
waaruit zich dit bezinksel had afgezet, werd het uit-
koken van
A nog verschillende malen herhaald, de bij
bekoehng verkregen bezinksels werden verzameld en,
na nogmaals uit kokenden spiritus bezonken te zijn,
met absoluten alkohol gewasschen totdat deze inets
meer opnam, daarna bij zachte warmte gedroogd en
tot\'poeder gewreven.

Het aldus verkregen poeder was lichtbruin, loste in
water helder op en kwam in de meeste eigenschappen
overeen met die welke later voor
assamine opgegeven
zijn. Bij het koken met Fehhng\'s proefvocht ontstond
echter eene gele verkleuring, terwijl ook, nadat de
waterige oplossing met verdund zoutzuur gekookt was,
de reductie van dit proefvocht eeno andere kleur gaf
dan de normale. Blijkbaar was dus geen zuiver gluco-

-ocr page 33-

- 13

side verkregen, maar nog eene verontreiniging aanwe-
zig. Dit werd ook bevestigd door het volgende: nadat
de oplossing door bsisisch loodacetaat gepraecipiteerd
en uit het Altraat het lood door zwavelwaterstof ver-
wijderd was, bleef bij verdamping van het Altraat nog
eene rest terug. Deze rest was te gering om nader
onderzocht te worden; alleen werd geconstateerd, dat
zij de gele verkleuring met koperproefvocht veroorzaakte
en dat zij ook niet van het glucoside te scheiden was
door het uit eene oplossing in spiritus of in mengsels
van alkohol en chloroform door aether neer te slaan.

De bereiding van een zuiver glucoside door bezin-
king uit eene heete spiritueuze oplossing bleek dus
ondoenlijk.

De spiritueuze vloeistof, waaruit de bovengenoemde
bezinksels zich afgezet hadden, werd nu tot extract
uitgedampt en dit, met maguesiumoxyde gemengd, bij
zacbte warmte gedroogd en tot poeder gewreven. Het
aldus verkregen poeder leverde door herhaald uitkoken
met absoluton alkohol Altraten, waaruit zich bij bekoe-
ling eene gelatineuze stof afzette, maar was, nadat
dit uitkoken eenige malen had plaats gehad, tot eene
harde massa geworden, die aan den wand van de kolf,
waarin de bewerking plaats had, vastkleefde en dus
niot alleen groot gevaar voor breken maar tevens wei-
nig gelegenheid voor de inwerking van don alkohol
opleverde, die dus zeer lang had moeten duren. Van
deze methode werd dus ook afgezien, ofschoon zij mij
toeschijnt, voor kleinere hoeveelheden zeer bruikbaar
Ie zijn. Nadat een deel van do uit den alkohol bezon-

-ocr page 34-

-lé-
ken massa nogmaals in spiritus opgelost en door aether
gepraecipiteerd en na wassching en droging gepulveri-
seerd was, werd een geelachtig poeder verkregen, dat
in water geheel oploste, terwijl deze oplossing

1® neutraal reageerde en met loodacetaat volkomen
helder bleef, . waaruit blijkt, dat de door dit middel
praecipiteerbare stof (zie blz. 15) met magnesiumoxyde
eene in alkohol onoplosbarft verbinding vormt, zoodat
volgens de magnesiamethode eene volkomen scheiding
bereikt wordt,

2® door basisch loodacetaat volkomen gepraecipiteerd
werd, daar na deze praecipitatie het filtraat na ver-
wijdering van hét lood door zwavelwaterstof bij ver-
damping geene rest achterliet,

3° aan koperproefvocht alleen eene groene kleur mede-
deelde onder vorming van eene witte, bij verwarming
verdwijnende troebeling, terwijl na koking met verdund
zoutzuur en neutraUsatie, koperproefvocht op de nor-
male wijze gereduceerd werd.

Het op blz. 12 genoemde neerslag werd nu met
slappen\' spuritus (457o) herhaald uitgekookt totdat eene
brokkehge, bruine massa achterbleef, die met water
nog slechts weinig schuimde en aan kokenden spiritus
weinig of niets meer afstond. De aldus verkregen
spiritueuze vloeistoffen, die bij bekoelmg slechts weinig
bezinksel afzetten, werden door verdamping van spiri-

1) A\'an deze rost loste ook in water en in verdund II Cl bijna nicta oj),
ook in koude kaliloog weinig; bij verwarming met kali ontstond onder am-
monia-ontwikkeliiig eene zwarte oplossing, zoodnt de massa vermoedelijk uit
eiwit en ontledingsprodneten daarvan bestond.

-ocr page 35-

- 15

tus bevrijd en de terugblijvende massa in water opge-
nomen en vereenigd met het filtraat, verkregen door de
na het uitkoken met alkohol in de kolf achtergebleven
magnesiamassa (blz. 13) met water uit te trekken.

In deze vloeistof veroorzaakte loodacetaat een bruin
neerslag; nadat dit zich had afgezet, werd het afge-
filtreerd, met loodacetaathoudend water eenige malen
gewasschen en de waschwaters met het filtraat ver-
eenigd, dat nu met basisch loodacetaat een grijs ge-
kleurd praecipitaat leverde.

Terwijl in een Quillaya-afkooksel door normaal
loodacetaat een veel overvloediger neerslag ontstaat
dan in het filtraa.t door
basisch loodacetaat, was hier
de verhouding juist omgekeerd en het eerst verkregen
neerslag gering, vergeleken bij het laatste. Van den
Quillayabast wordt door loodacetaat behalve het quil-
layazuur tevens nagenoeg alle kleurstof neergeslagen,
zoodat het sapotoxine uit het filtraat door basisch looda-
cetaat als bijna witte loodverbinding neerslaat en bij
de verdere zuivering volgens Kobert geheel wit te krijgen
is. Bij mijn arbeid was dit niet het geval: wel was
het eei\'ste neerslag veel sterkei gekleurd dan het tweede,
maar ook het laatste was verre van wit.

De beide loodpraecipitaten werden met water volko-
men uitgewasschen en vervolgens op het filter met
allongs sterkeren spiritus behandeld om de neerslagen,
die eerst gelatineus waron, in poedervorm over te
brengen, ten einde zo gemakkelijker in water te kunnen
verdoelen. Beide neerslagen werden nu met water
aangemengd on door veidund zwavelzuur ontleed,

-ocr page 36-

- 16

waarbij echter, ter vermijding van eene overmaat, van
het zuur eene voor de volkomen ontleding onvoldoende
hoeveelheid werd aangewend. Nadat het loodsulfaat
zich had afgezet, werden de heldere Altraten bij zachte
warmte uitgedampt, ten slotte boven zwavelzuur ge-
droogd en tot poeder gewreven.

Noemen wij het aldus uit het eerste loodneerslag
verkregen poeder I, het andere II. Beide waren vrij
, sterk gekleurd, II het meest. Om ze verder te zuive-
ren werden verschillende middelen beproefd: Voor I
bleek zeer geschikt het door Kobert aangegeven middel
(blz. 9). Uit do oplossing in absoluten alkohol scheidde
zich nl. door toevoeging van het viervoudig volume
chloroform eene bijna zwarte massa af, terwijl uitbot
Altraat door aether. eene stof werd neergeslag, die
veel minder gekleurd was dan I. Nadat deze met aether
gewasschen en gedroogd was, kon ze tot een lichtbruin ^
poeder gewreven worden; verdere ontkleuring werd
nog beproefd door dierlijke kool, zoowel in waterige als
in spiritueuze oplossing, doch zonder resultaat.

De hoeveelheid, die ik ten slotte overhield van het
dus verkregen praeparaat, dat ik
assamzuur noemen
wil, bedroeg slechts ongeveer 3 gram.

Werd II in absoluten alkohol opgelost, dan kon door
toevoeging van chloroform geeno kleurstof worden
afgescheiden; ook hot oplossen in mengsels van alkohol
en chloroform in verschillende verhoudingen, zooals
Kmskal in zijn proefschrift aanraadt, leidde tot geen
beter resultaat. Uit de alkoholische oplossing werd
echter door aether eon bijna kleurloos neei shig vorkro-

-ocr page 37-

- 17 . -

gen, terwijl de bovenstaande vloeistof gekleurd bleef.
Het aldus ontstaande neerslag werd nog met aether
gewasschen totdat deze kleurloos afliep, daarna zacht
gedroogd en tot poeder gebracht. Het vormde een
slechts licht gekleurd poeder, dat ik voorstel,
assamine
te noemen. De hoeveelheid bedroeg na droging in va-
cuo boven zwavelzuur tot constant gewicht ongeveer
12 gram. -

Natuurlijk valt uit de afgezonderde hoeveelheid van
deze stolïen volstrekt geen besluit te trekkken voor
de hoeveelheid,\' die werkelijk in de zaden voorkomt;
een zeer groot gedeelte is zonder twijfel bij de berei-
ding verforen gegaan. (Zie blz. 4-9.)

EIGENSCHAPPEN.

Zooals reeds gezegd is, vormde het assamzuur een
licht bruin poeder, het assamine was slechts weinig
gekleurd. Beide zijn amorf en in water in iedere ver-
houding oplosbaar; de waterige oplossing schuimt sterk;
die van het eerste reageert duidelijk zuur, dio van
assamine is echter ook niet geheel neutraal, daar eene
zeer zwak gekleurde oplossing van phenolphtaleine-
kalium er door ontkleurd wordt.

De waterige oplossing van beide stoffen in zeer ge-
neigd om door schimmelvorming tot ontleding over te
gaan: reeds na oen paar dagen staan is de oplossing
niot meer helder. Ook hot poeder zelf gaat, als het
aan de lucht bewaard wordt, spoedig beschimmelen.

Tegenover roagentiën gedragen beide stotfon zich, op

-ocr page 38-

- 18 . -

de verhouding tegenover loodacetaat na, nagenoeg gelijk.

Hieronder volgen eenige reacties van assamine.

In sterk zwavelzuur lost het op met oranjekleur, die
spoedig overgaat in rood en daarna van den rand af
blauwviolet wordt, terwijl langzamerhand eene troe-
behng optreedt; na 24 uren is een vuilviolet neerslag
gevormd, terwijl de bovenstaande vloeistof kleurloos is.
Bij verdunning van de violette vloeistof met veel water
verdwijnt de kleur en ontstaat eene witte troebeling.

Bookend salpeterzuur lost assamine met blijvend gele
kleur op; bij toevoeging van
kaliumUehromaat ont-
staat eene groene verkleuring.

De oplossing in verdund azynzuur en andere orga-
nische zuren,
alsmede in phosforzuur blijft bij koken
helder ; de oplossing in verdund
zwavelzuur of zoutzuur
geeft bij verhitting eene witte, in alkohol oplosbare
troebehng.

Met Ferrocyaankalium blijft de oplossing in de koude
helder, bij verwarming treedt eene lichte troebeling
op;
ferricyaankalium geeft noch in de koude, noch
bij verwarming verandering.
Platinachloride \\

Kwikchloride 1

Goudchloride
Stannochloride
Baryumchloride
Kopersulfaat
Pikrinezuur
Kaliumkwikiodide
Tannine
loodioodkalium

geven geene verandering.

-ocr page 39-

- 19 . -

Met terrichloride ontstaat eene zwak gele kleur;
evenzoo met
ammonia, kali- en natronloog.

Eene geconcentreerde harytoplossing geeft een wit
neerslag, oplosbaar in water, onoplosbaar in eene ver-
zadigde bary.toplossing.

Kalivmpermunganaat wordt ontkleurd.

Door Fehling\'s proefvoclit wordt do oplossing groen
onder vorming van eene witte troebeling, die echter
bij verwarming verdwijnt; na eenig koken vindt eene
geringe afscheiding van koperoxydule plaats.

Of de witte troebeling met koperproefvocht werke-
lijk eene eigenschap van assamine is of moet toege-
schreven worden aan de geringe hoeveelheid kleurstof,
die ik niet geheel heb kunnen verwijderen, durf ik niet be-
slissen. De groene kleur is ongetwijfeld een mengsel
van het blauw der koperoplossing met de gele kleur,
die assamine met alkaliën geeft (zie boven).

Zilvernitraatoplossing geeft in de koude geene ver-
andering, bij verwarming wordt de oplossing iets don-
ker gekleurd;

ammoniakale zilveroplossing veroorzaakt eene gele
kleur, terwijl langzamerhand, bij verwarming terstond,
afscheiding van fijn verdeeld zilver plaats heeft.

Loodacetaat praecipiteert assamine niet (assamzuur
wel);
met basisch loodacetaat geven beide een wit
neerslag.

Deze reacties stemmen bijna geheel overeen met die,
welke Pachorukow en Kruskal voor huune sapotoxinen

-ocr page 40-

— 20 - .

opgeven. Enkele punten van verschil vindt men o. a.
daarin, dat hunne sapotoxinen bij verwarming met
ferri- en met kwik-chloride troebel worden, wat bij assa-
mine niet het geval is; intusschen gaf ook Kruskal\'s cha-
maelirine deze reacties niet, terwijl het sapotoxino dat
Kr. later uit Agrostemma afzonderde door beide
reagentiën reeds in de koude troebel werd. Verder
werd zilvernitraat door assamine eerst na toevoeging
van ammonia bij koking sterk gereduceerd; bij de ge-
noemde sapotoxinen geschiedde dit reeds zonder am-
monia.

SAMENSTELLING.

De door do verschillende onderzoekers opgegeven
formulen van saponine-achtige stoffen loopen, zelfs voor
producten van dezelfde planten, zeer uiteen. Zonder
twijfel is dit verschijnsel voor een groot deel daaraan
toe te schrijven, dat deze lichamen tot nog toe alleen
in amorfen toestand bekend zijn waardoor het be-
reiken en controleeren van absolute zuiverheid zeer
moeielijk wordt.

Kobert haalt eerst de volgende cijfers aan:

C. II.

Saponine uit i Ovcrbeek 40,5-47,2 7-7,8 Cj, II„

Saponaria \' Bolley 48,5-49,50,4-0,8 C,« II,, O.»

oflicinahs. [ Schiaparclli 52,05 7,30 C.j II,« O,,

Cliristophsolin 54,83-54,52 8-8,3 ll,,« O,,

1) Arb. (1. pliarmnkol. Instit. zu Dorpat VI.

2) Over Let door Kiliani verkregen kristallijnc digitoninc zie blz.

3) Aroli f. eipcrim. Pathol, u. Phnnnakol. ]5d. 23 S. 237.

-ocr page 41-

- 21 . -

O. H.

I Bussy 51 7,4

Saponinc uit \\ Roclil. en Schwarz 52,5-53,2 7,2-7,(5 C,2 Hjo O,

Gjpsopliila- I Rochl.env.Pajr 52,77-53,14 7,4-7,5 Cjj H53 0,8

wortel. I Roclileder G32H54 0|g
\' Christophsolin 53,61-54,28 8,2-8,3
Saponine uit i Collier Co Hj.j O,/,;, Ca. O.

Quillaya Christophsohn 51.43-54,64 8,2-8,3 C32 Hjs O^^

bast. \' Stütz 54,6 54,9 7,3-7,5 C,, 11,0 0,0

Bij zijn onderzoek over quillayazuur vond Kobert
voor deze stof na droging in vacuo boven 100® de
formule C19 H3Ö Oio, dezelfde die Stütz in 1883
opstelde voor het saponine, dat hij verkreeg door het
droge waterige extract herhaaldelijk met spiritus uit
te koken en het bij bekoeling ontstaande bezinksel door
herhaald oplossen in heeten sterken spiritus en bezinking
uit deze oplossing, deels ook met behulp van dierlijke
kool, te zuiveren. Behalve naar de formule, waarvoor
hij C,g H30 Oio vond, deed hij onderzoek naar de
samenstelling van de acetylverbindingen, die hij langs
verschillende wegen bereidde on waaruit hij de formules

H,, (C, II, O), 0,0 , C.o 11« (C, II, O), O.o,
C.« 11,5 (CJIs
0)5 OsiOCillaO.V C,„ HjaCi H3 0)5 OB OCalIsOu

afleidde. Stütz trekt uit deze resultaten het besluit,
dat 5 zuurstof-atomen als hydroxyl aanwezig en 2
met beide affiniteiten aan koolstof gebonden zijn, zoo"
dat de samenstelhngis: Cjg H25 (OHlj Og O3.

Uit de acetylverbindingen kon Stütz door koken
mot barytwater weder een lichaam van de formule
Ci9 H30 Oio terugkrijgen.

(1) Anii. (1. Clicmio Ud. 218 S. 231.

-ocr page 42-

— 22 - .

Terwijl Kobert dus voor zijn quillayazuur dezelfde
formule vond als Stütz voor zijn saponine, schijnt later
(zie blz. 23) nog een quillayazuur van eene andere sa-
menstelling gevonden te zijn.

Van sapotoxine zegt K. te zuUen aantoonen, dat het
een lager koolstof gehalte heeft dan quillayazuur ; later
gaf hij daarvoor dan ook de formule 0^7 ITgg O^
q.

In zijn proefschrift (blz. 39) geeft Ki\'uskal de resul-
taten op, die hij verkreeg bij elementair-analyses van
\'zijne eigene saponine-achtige stoffen en die van anderen:

C. • H.

Sapotoxine uit Gypsophila-wortel 49,79 6,88 C^^ H„ Ou
Sapotoxine uit Sapindus Saponaria 50,79 7.343 C,e 11,9 Oi,
Chamaehrine 55,018 8,24 C,8 Has 0^

Quillayazuur-Merck 55,457 7,337 O;, Hjg 0^

Sapotoxine-Merck 49,962 6,758 C,, H« 0„

Senegine-Merck 51,81 7,34 CjjHg, O,,

Al deze formules heeft Ki-uskal onlangs eenige
verandering doen ondergaan en wel in verband met
het volgende. Toen in verschillende planten saponine-
achtige stoffen ontdekt werden, bleek langzamerhand
de onmogelijkheid om\'ze voor onderling identisch to
houden. Flückiger sprak nu in zijne „Notizen üb. das
Saponin d. Sarsaparille" de hypothese uit, dat ze
tot eene homologe reeks zouden te brengen, waarvoor
hij de algemeene formule

voorstelt. Begint men nu bij den term C32 Hjj Oig
de formule van Kochleder, dan moet de achtste term

(1) Arb. d. i)haimak. Inst. z. Dorpat VI.
(2") Arch. d. Pharm. 1877 S. 532.

-ocr page 43-

- 23 . -

dezer reeks zijn C40 H^q 0,8, welke formule Flückiger
aan zijn
parilUne toekent.

Onder deze reeks brengt nu Kr. zijn cbamaelirine
door de formule te veranderen in Cgg Hgg O^g. Voor
de andere door hem onderzochte stoffen meent hij
met Kobert, eene andere reeks te moeten aannemen,
voor welke de laatste de algemeene formule
Cn Hjn-s Oio

heeft aangegeven.

Aan deze hypothese beantwoordt vooreerst de for-
mule C30 H52 O16, die Petersen en Henry voor
paril-
Une
gegeven hebben die echter ook kan toegepast
worden op het door Greenish onderzochte
melan-
thine.

Stelt men n=20, dan wordt defomule C20 H32 Ojo,
welke Kr. in plaats van C^g H29 O9 wil laten gelden
voor het door hem onderzochte quillayazuur van Merck.
Dit zou dan eene methylverbinding zijn van het door
Kobert gevonden quillayazuur CigHgjO 0, dat dus voor
n = 19 mede een term van deze reeks uitmaakt,
terwijl Kr. de laatste formule ook wl aannemen voor
het door Funaro geanalyseerde senegine, dat volgens
dezen de samenstelling C32 II52 bezit.

Tot de formule Hgg 0^^ wil Kr. ook terugbi\'en-
gen het
digitonine, in den laatsten tijd vooral door
lüliani onderzocht.

1) Omelin\'a Ilandb. d. org. Chcm. IV. 103!).

2) Pharm. .loum. 1880.

3) fiaz. dicm. XX. 21.

4) K. gaf (Bcv. d. d. clicni. Oes. 23 S. 16BB) voor digitonine do formule
l^i öig. later (Der. d. d. ch. Ges. 24 S. 339) voor hot door hem be-
reide kristallijne digitonine Cj, Ojj IIj O.

-ocr page 44-

- 24: -

Neemt men. in de algemeene formule u = 17, dan
komt men tot C^^ Hgs Oio- Ook deze formule meent
Kruskal op enkele zijner stoffen te kunnen toepassen,
n.1. op die uit Gypsophila-wortel en uit de vruchten
van Sapindus Saponaria; daar deze formule ook door
Kobert voor het sapotoxine uit Quillayabast is vastge-
steld, noemt Ki\'uskal alle saponine-achtige lichamen
van de samenstelling C^
H^g O^o sapotoxinen en onder-
scheidt ze dan als
GypsopMla sapotoxine enz.

Ook uit de zaden van Agrostemma Githago kreeg
hij een sapotoxine.

Wel is waar werd bij de analyses altijd minder koolstof
en meer waterstof gevonden dan voor de genoemde for-
mule verlangd wordt (C 52,37o, H ü,667o), doch Kr.
meent dit te mogen toeschrijven aan de moeielijkheid, ver-
bonden aan de verwijdering der laatste sporen van
water uit deze stoffen, zoodat de samenstelling bij onvol-
doende droging zou kunnen beantwoorden aan C^^ Hgg
0,1 of Ci7 H26 O X lo Hg O Agrostemma- Gypsop-
hila- en Quillayasapotoxine) of aan C34 H54 Oji of (Ciy
Hjö Oio) 2 H2 O (Sapindus-sapotoxine). Werkelijk stem-
men zijne cijfers vrij goed met dezo formules overeen.
Ook Kobert kreeg bij eene analyse van Gypsophila-sa-
potoxine waarden, die bijna volkomen overeenkomen
met die, welke de formule C^o II26 Oio vereischt.

Het assamine, dat ik voor mijne elementair-analyses
gebruikte, was in vacuo boven zwavelzuur tot constant
gewicht gedroogd; het aschgehalto bleek 0,8% te be-
dragen. De verbranding geschiedde in eene open buis,

1) Arb, d. phannak. Inst. i. Purpat VI. S. 110.

-ocr page 45-

- 25 . -

waardoor eerst lucht en, zoodra verkoling begon in
te treden, zuurstof gevoerd werd, terwijl de verbran-
dingsproducten over gloeiend koperoxyde geleid v;erden.

De verbranding eischte veel tijd, daar de kool, uit
saponine-achtige stoffen ontstaan, zeer moeielijk brand-
baar is.

Resultaten:

analyse 1 : 217,2 mgr. assamine (aschvrij gerekend)
leverden 141 mgr. H^ O en 422 mgr. COg,
waaruit berekend:

C 52,99«/,.
H 7,217o.

anabjse 2: 270,8 mgr. assamine (aschvrij gerekend)
leverden 177 mgr. Hg O en 530 mgr. C Oj,
waaruit berekend :

C 53,36<\'/„.
H 7,267o.

analyse S: 247 mgr. assamine (aschvrij gerekend) le-
verden 161 mgr. Hj O en 481 mgr. C O^,
waaruit berekend:

C 53,1 7,
H 7,24 7o

Gemiddeld leveren deze analyses de volgende uit-
komst:

gevonden berekend voor Cjg Hjj, Oio

C 53,15 7o C 53,330/0

H 7,24 7o H 7,1(5 7o

O 39,(51 7o O 39,51 7o

1 Ü0,Ü0 100,00

-ocr page 46-

— 26 - .

De formule C^g H29 Oio meende ik uit mijne resul-
taten te mogen afleiden. Na kennismaking met het
laatstgenoemde werk van Kruskal kwam het mij ech-
ter voor, dat mogelijk ook mijn assamine in de reeks
van Kobert kon ingelascht worden. Een term met 18
koolstofatomen ontbrak daarin nog; deze zou de for-
mule C18 H28 Ojo hebben met de procentische samen-
stelling

C 53,46 7o
H 6,93 7o
O 39,61 7o

Wel is waar wijken deze cijfers meer van de gevon-
dene af dan die, welke met de formule C^g H29 O14
overeenkomen; daar ik echter het assamine wel in
vacuo boven zwavelzuur, maar niet, zooals volgens
Kobert noodig is, tevens onder verhitting droogde,
kan wel een watergehalte de oorzaak van deze af-
wijking zijn. Ik heb daarom beproefd, in hoeverre de
formule C^g Hgg O
jq, door daarbij een watergehalte in
aanmerking te nemen, in overeenstemming te brengen
is met de resultaten der analyses: nu vindt men
voor de formule (C^g IIjs O^o) ^^ -f H2 O de procentische
samenstelhng

C 53,257o
H 7,277«
O 39,487„

waarmede mijne cijfers zeker beter overeenstemmen
dan met die, welke de formule Cjg Hgg O^o vereischt

1) Het feit, dat droging bij 100® gedurende 2 uren geen noemenswaardig
trewichtsvcrlies gaf, is met beide formules in overeenstemming te brengen.

-ocr page 47-

- 27 . -

Ik zou daarom de formule C^g Ugg Ojo voorloopig
verkiezen, omdat hierdoor de hypothese van Kobert
weder meer waarschijnlijkheid krijgt, terwijl C^g H^g O^o
uit dit oogpunt beschouwd onverklaarbaar zou zijn.

Men houde hierbij in het oog, dat de algemeene
formule van Kobert eene hypothese is en niets meer;
ik zou het dan ook niet wagen, de feiten in over-
eenstemming te brengen met de hypothese in plaats
van omgekeerd, wanneer er niet veel voor déze hypo-
these te zeggen viel.

Immers het is haast ondenkbaar, dat in de natuur
verschillende stoffen met zeer overeenstemmende eigen-
schappen zouden voorkomen zonder dat in hunne che-
mische samenstelling een zeker verband bestond.

Dat nu de resultaten der analyses een weinig moe-
ten geideaUseerd worden om met de hypothetische
formules over een te stemmen, kan ons niet verwon-
deren, als men in aanmerking neemt, dat de hier be-
sproken stoffen amorf zijn, zoodat men niet licht met
volkomen zekerheid kan beweren, zuivere chemische
lichamen voor zich te hebben. Intusschen maakt deze
omstandigheid ook noodig, dat latere analyses, splitsings-
producten, moleculairgewichtsbepahngen enz. de opge-
stelde formules bevestigen.

Tot het doen van moleculairgewichtsbepahngen was
ik niet in de gelegenheid; ik hoop, dat.het mij later
mogelijk zal zijn, in deze richting proeven te nemen.

Van het assamzuur heb ik wegens do geringe hoe-
veelheid, die ik daarvan bezat on de onzuiverheid, blij-
kende uit de vrij sterke kleur, geene elenientair-analyses
gemaakt.

-ocr page 48-

- 28 —
SPLITSmGSPRODUCTEN.

Reeds vroeger is gezegd, dat de saponine-achtige
stoffen tot de glacosiden behooren en dat bij het
lioken met verdunde zuren een gelatineus, in water
onoplosbaar sphtsingsproduct optreedt, terwijl eene
reduceerende stof in oplossing blijft.

Naar den aard van deze splitsingsproducten zijn
reeds tal van onderzoekingen gedaan:

Frémy, die saponine afzonderde uit de vruchten
van Aesculus hippocastanum, hield het onoplosbare
splitsingsproduct voor
aesculinczimr en gaf er de
formule G^e, H^e O12

Rochleder en Schwarz spraken het ontstaan van
aescuhnezuur tegen en meenden op grond van de
formule en enkele chemische eigenschappen de iden-\'
titeit bewezen te hebben van het onoplosbare split-
singsproduct van hun saponine (uit Gypsophila-wortel)
met
chinorazmir.

Intusschen brachten latere onderzoekingen van
Rochleder en Schwarz aan het hcht, dat die iden-
titeit niet bestond. Het onoplosbare lichaam werd door
hen nu
sapogenine genoemd en ik wil dezen naam verder
ook gebruiken voor de onoplosbare splitsingsproducten
der verschillende saponine-achtige stoffen.

Rochleder en von Payr kwamen daarna weder

1) Ann. (1. Chini. et de l\'hys. 58 p. 101.

2) .lourn. f. praktiichc Chemie CO S. 293.

3) Sitz,-ber. d. Wiener Akad. 45, 2. S. 7.

4) Sitz-ber. d. Wiener Akad, 50 S. 97.

-ocr page 49-

- 29 . -

tot een ander resultaat, dat n.1. de splitsing aldus zou
verloopen:

Cs2 H^, 0,3 2 H, 0 = 2 C, H., O, H33 O,
C20 H32 O, H, 0= C, H,, O, C,, H,, O,

Andere namen werden nog voor het gelatineuze
product voorgeslagen als
saporetine (Overbeck sapo-
■ netine
(Schiaparelli senegenine (Funaro enz; ook
moleculairformules en vergelijkingen om de splitsing
to verklaren werden in menigte opgesteld.

Ook omtrent den aard der suikerachtige stof, die
bij de splitsing in oplossing blijft, zijn verschillende
meeningon uitgesproken. Rochleder en Schwarz, zoo
ook Overbeck beweerden, dat glucose ontstond, later
is dit nu eens beaamd, dan weder tegengesproken.

Kiliani vond dat bij de sphtsing van digitonino
twee glucosen, dextrose en galactose ontstaan en wel
in gelijke hoeveelheid. • Of dit ook bij andere saponine-
achtige lichamen het geval is, is nog niet onderzocht:
de suiker is door de meesten gotitreerd met Fehling\'s
proefvocht en als dextrose berekend.

Hieronder volgt eon lijstje van de hoeveelheden split-
singsproducten, door verschillende onderzoekers ver-
kregen :

1) Arrli <1. l\'hnvm. II. 77 S. 131.

2) Ikr. il. dcntschen clicin. Gcsclhch. 10 S. 2\'J30.

3) GftZ. rhim. I. c.

4) IJi\'.r. (1 ileutschcn chcin. GcscllscU. 1890 S. 1555.

-ocr page 50-

- 30 . -

Quillaya-saponine

Christphsohn

36,00% 63,607o

Quillaya-sapotoxine

Kobert

24,88

57,87

Sapotoxine-Merck

Kruskal

24,17

56,70

Gypsophila-saponine

Christophsohn

35,50

64,05

Gypsophila-sapotoxine

Kruskal

23,30

55,98

Saponaria-saponine

Christophsohn

35,90

63,30

Saponaria-saponine

Schiaparelli

54,13

49,58

Agrostemma-saponine

Christophsohn

35,90

63,60

Agrostemma-sapotoxine Kruskal

25,20

56,98

Sapindus-sapotoxine

Kruskal

24,10

55,60

Cliamaelirine

Kruskal

44,74

45,35

Quillayazuur

Kobert

33,30

56,78 .

Quillayazuur

Kruskal

33,98

57,23

Senegine-Merck

Kruskal

25,47

53,59

Senegine

Funaro

54,24

50,85

Bigitonine

Kiliani

43,78

62,50

Melantliine

Greenish

55,60

45,40

Oyclamine

Khnger

65,38

20,07

Gyclamine

Mutschier

35,58

50,32

Vergelijkt men de cijfers van Kruskal en van Funaro
voor senegine, dan schijnt het niet onwaarschijnlijk,
dat werkelijk, zooals Rochleder onderstelde, de splitsing
in meer dan ééne phase kan verloopen.

Verder is bij de meeste der bovenaangehaalde analyses
de som der splitsingsproducten minder danl007ovan
de hoeveelheid oorspronkelijke stof, terwijl in don regel

1) Pharm. Jonm. 1880.

2) Alitth. d. Physik. — med. Soc. Erlangen.

3) Ann. d. Chemie Bd. 185 S. 214.

-ocr page 51-

- 31 . -

bij de splitsing van glucosiden water wordt opgenomen
zoodat de genoemde som meer dan lOOVo moet be-
dragen. Wel wx)rdt deze som grooter, als men de
suiker niet als dextrose berekent, maar als een mengsel
van gelijke hoeveelheden dextrose en galactose, doch
ook waar Kruskal dit doet, komt hij — behalve bij
quillayazuur — lang niet tot 1007o-

Christophsohn vond overal ongeveer lOOV^.splitsings-
producten, Schiaparelli nog meer; mogelijk is dit wel
daaraan toe te schrijven, dat zij de physiologisch
onwerkzame modificaties onderzochten, die dan anders
zouden ontleed worden dan de werkzame stoffen.

Kruskal meent, de oorzaak van het tekort aan
splitsingsproducten te mogen toeschrijven aan het ont-
staan van eene vluchtige stof, die bij de verhitting
verloren zou gaan, daar bij de splitsing altijd een
eigenaardige reuk werd waargenomen. Om dit derde
product af te zonderen kookte Kr. alle door hem on-
derzochte stoften met alkohol, die 0,5 zoutzuur
bevatte en destilleerde, nadat de splitsing geëindigd
was, den alkohol af. Het destillaat liet hij nu boven
zwavelzuui\' verdampen, waarbij steeds eene harsachtige
massa met aromatischen reuk achterbleef. Wel is waar
bleef, ook als deze nieuwe stof in rekening • gebracht
werd, de som der splitsingsproducten meest nog bene-
den de lOOo/o van de gebruikte hoeveelheid glucoside
en altijd beneden de hoeveelheid, die volgens de ver-
gelykingen (zie blz. 89) onder wateropname zou moeten

(1) Arb. d. pb. lust. z. Dorpat. VI S. 38.

-ocr page 52-

- 32 . -

ontstaan, maar dit verschil zou misschien te wijten
zijn aan de vluchtigheid van het derde product.

Intusschen erkent Kruskal zelf de mogelijl^heid, dat
het laatstgenoemde secundair optreedt door ontleding
van de glucose door het bij do destihatie steeds ster-
ker wordende zoutzuur.

Bij het onderzoek naar de splitsingsproducten van
assamine -heb ik getracht, uit te maken, hoeveel spht-
singsproducten ontstaan, in welke verhouding zij op-
ti\'eden en of bij de splitsing één of meer phasen te
onderscheiden zijn.

Van het in vacuo gedroogde assamine werd eene
oplossing gemaakt in 2-procentisch zoutzuur, die per
cc. 12,97 mgr. van het glucoside bevatte. Hiervan
werden in verschillende buizen afgemeten hoeveelheden
tegelijkertijd in een kokend waterbad gebracht, en de
buizen ieder na een verschillend tijdsverloop er uit
genomen. Reeds na vijf minuten was de inhoud der
buizen niet helder meer, ten bewijze, dat do splitsing
begonnen was

Wanneer nu werkelijk de splitsing in twee phasen
plaats heeft en het eerst optredende onoplosbare
product nog eene suikerrest bevat, dan moet er nood-
zakelijk een stadium komen, waarop het gewicht van
het ontstane neerslag vooi\' gelijke hoeveelheden assamine
door langduriger verhitting met het zuur minder wordt-
Wanneer b. v. volgens de vei\'gelijkingen van Rochledor
(blz. 29) eerst Cgg Hg^ ü^ als onopbaar ontledingspro-
duct gevormd wordt on daarna C,^ Hjg O^i dan zal
daar boide uit dezelfde hoeveelheid glucoside ontstaan,

-ocr page 53-

- 33 . -

het gewicht van de onoplosbare stof van het stadium
C20 Hg^ O7 af geringer worden.

De resultaten mijner splitsingsproeven waren nu de
volgende :

Yan eene der buizen, die 7, 1 cc. van de genoemde
oplossing (dus 92,087 mgr. assamine) bevatte en die
45 minuten in het kokende waterbad gestaan had,
werd de inhoud door een gewogen filter gefiltreerd en
het op het filter achterbhjvende, na met water ge-
wasschen te zijn tot dit niets meer opnam, bij
100« tot constant gewicht gedroogd en gewogen. De
gewichtsvermeerdering bleek 38 mgr. te bedragen;
het gevormde sapogenine woog dus

41,26% van het gebruikte assamine.

Op dezelfde wijze leverden 6 cc. van de oplossing
(dus 77,82 mgr. assamine), die 1 uur gekookt hadden,
35,5 mgr. dus

45,67o onoplosbare, stof.

Vier buizen, die ieder 20 cc. oplossing (= 259,4
mgr. assamine) bevatten en resp. 1,5, 2, 3 en 4 uur
in het kokende waterbad gehouden werden, bleken na
afloop van de proef resp. 120, 118, 117 en 117,5 mgr,
sapogenine te leveren, dus gemiddeld 118,1 mgr, over-
eenkomende met

45,52% van het assamine.

Bij drie der laatstgenoemde vier proeven werd ook
bepaald, hoeveel suiker bij de splitsing gevormd was
door n.1. filtraat wasch water met natronloog te ver-
zadigen en deze vloeistof mot Fehling\'s proefvocht te

-ocr page 54-

- 34 . -

titreeren. De suiker werd hierbij als dextrose berekend
en bleek resp. te bedragen

41,69 , 43,6 en 42,4%
van het gebruikte assamine, gemiddeld dus

42,56Vo

Het Altraat van de laatste der vier genoemde proe-
ven werd gebruikt om na te gaan, of bij verdere ko-
king met sterker zoutzuur nog troebeling optrad ; dit
bleek niet het geval te zijn.

Eindelijk onderstelde ik nog de mogelijkheid, dat
volkomen splitsing niet onder de tot nog toe gestelde
voorwaarden te bereiken was. Rochleder en von Payr
b.
V. beweerden, dat zij door het eerst genoemde on-
oplosbare splitsingsproduct in alkohol op te lossen en
HCl-gas door te voeren nog eene ontleding te weeg
brachten, waarbij weer suiker optrad, terwijl eerst op
die wijze het werkelijke sapogenine zou ontstaan;
deze bewering is trouwens later niet bevestigd.

Ik heb het gevormde sapogenine op eene andere
wijze nog verder zoeken te ontleden, nl. door verhit-
ting in eene toegesmolten buis met 2- procentisch zout.

V zuur boven 100"; nadat de temperatuur 1,5 uur bij
140°. gehouden was, bleek, dat geene reduceerende
stof meer gevormd was.

Uit de gevonden cijfers meen ik, daar nergens eene
vermindering van de hoeveelheid sapogenine door lang-
duriger verhitting was waar te nemen, maar integen-
deel eene opkhmming tot een constant blijvend maxi-
mum plaats had, to mogen afleiden, dat de splitsing
van assamine in ééne phase verloopt.

I\'V

KT;
i f .

-ocr page 55-

- 35 . -

Hiei\'onder volgt een overzicht van de resultaten:

Percenten

Assamine

sapogenine

glucose

sapogenine

glucose

77,82

35,5

45.6

259,4

120

108

46,26

41,69

259,4

118

113

45,48

48,6

259,4

117

110

45,1

42,4

259,4

117,5

45,29

Gemiddeld zijn dus na volkomen splitsing gevormd:
sapogenine 45,55 7o
glucose 42,56 o/^

som der splitsingsproducten 88,11 7o van het glucoside.

De som der gevonden splitsingsproducten blijkt ook
hier weder te klein om le meenen, dat zij de eenigo zijn.
Ik heb daarom evenals Kruskal beproefd, of een vluch-
tig product kon gevormd zijn, door nl. assamino in
spiritueuze oplossing met zoutzuur te koken, daarna
den spiritus grootendeels af te distilleeren en het dis-
tillaat boven zwavelzuur te laten verdampen; ik hield
toen eene rest terug met vanilhne-achtigen reuk.

Of deze waarneming werkelijk eonige waarde heeft,
durf ik niet beshssen, daar do inhoud van do kolf
waaruit de alkohol werd afgedistilloerd, na de destillatie
donker gekleurd was, zoodat blijkbaar eene secundaire
ontleding had plaats gehad. Ook was de harsachtige
verdampingsrest van het destillaat op verre na niet
voldoende om de meer dan 12% verloren splitsing-
producten te vergoeden.

Nog eeno waarneming van my wijst or misschien op,
dat behalve do bekende nog een derdo splitsingspro-
duct gevormd wordt:

-ocr page 56-

— 36 - .

Ik heb n.1. ook nagegaan, in hóeverre zwavelzuur
bruikbaar is voor de ontleding van assamine, daar men
gewoonlijk opgegeven vindt, dat dit moeielijker split-
send werkt en minder overeenstemmende resultaten
geeft dan zoutzuur. My echter bleek, dat de werking
van zwavelzum- nagenoeg even snel en even geregeld
gaat, alleen vond ik iets meer sapogenine, n.1. gemid-
deld 46,777ö.

. Uit heL filtraat van eene dergelijke proef verwijderde
ik met baryumcarbonaat het zwavelzuur, dffmpte het
filtraat tot droog uit en trok de verdampingsrest met
water uit. Hierbij bleek eene baryumverbinding in oplos-
sing te gaan, daar met zwavelzuur een sterk neerslag
ontstond. Ook loodacetaat gaf eene troebeling, waaruit ik
meende te mogen besluiten, dat er eene baryumver-
binding in oplossing was van eene stof, die eene on-
oplosbare loodverbinding vormde. Om dit na te gaan
werd eene grootere hoeveelheid van die loodverbinding
bereil en deze, na uitgewasschen te zijn, in water
verdeeld en door zwavelwaterstof ontkleed. Het filtraat
het bij verdamping geene noemenswaardige rest. Uit
een ander deel van het filtraat werd de zwavelwater-
stof door een, luchtstroom verdreven en de vloeistof
daarna aan distillatie onderworpen, waarbij de destil-
latieproducten in water werden opgevangen. In het
destillaat was echter met loodacetaat geen neerslag te
weeg te brengen. Daar ik deze proeven niet verder
heb kunnen voortzetten, kan ik omtrent het mogelijk hier
gevonden sphtsingsproduct niots met zekerheid zeggen.

-ocr page 57-

- 37 . -

Omtrent, de eigenschappen van sapogenine vindt
men in de litteratuur weinig belangrijks opgegeven.
De opgaven komen gewoonlijk hierop .neer: oplosbaar-
heid in alkohol en in aether, onoplosbaarheid in water,
oplosbaarheid in kali- en natronloog, roode of violette
verkleuring met sterk zwavelzuur en enkele andere ;
intusschen vindt men hier en daar ook onoplosbaar-
heid in aether en in alkah vermeld.

Bij het onderzoek naar de verhouding van mijn
sapogenine tegenover oplosmiddelen meende ik op te
merken, dat het geen enkelvoudig lichaam was, maar
uit
tioee stoffen bestond, waarvan de eene oplosbaar,
de andere onoplosbaar in chloroform was. Bij nadeie
beschouwing bleek dit werkelijk het geval te zijn:
van 423 mgr. sapogenine loste door koken met
34 gram chloroform. 225 mgr. op, terwijl van de rest
door andermaal uitkoken met 50 gram chloroform nog
slechts 20 mgr. in oplossing ging.

Mijn sapogenine bestaat dus uit twee stoffeu; om
niet nog meer namen in te voeren wil ik voor beide
den naam sapogenine behouden en ze dan onderschei-
den als

A —sapogonine (oplosbaar in chloroform) en
. B —sapogenine (onoplosbaar in chloroform).

Ik beproefde nu, welke de verhouding tegenover
chloroform was van do onoplosbare stof, die bij kortere
koking van assamine met verdund zoutzuur ontstaat:
Het bleek nu, dat het sapogenine reeds bij zijn eerste
optreden door chloroform in tweöen te scheiden was,
waardoor weer nader bevestigd wordt, dat bij de spht-
sing niet meerdere phasen to onderscheiden zijn.

-ocr page 58-

- 38 . -

Ik deed de bovengemelde proeven met sapogenine,
dat in spiritueuze oplossing door dierlijke kool ontkleurd
was, nadat ik eerst had uitgemaakt, dat dit zonder
noemenswaardig gewichtsverlies kon plaats hebben.

De verhouding van het onoplosbare splitsingsproduct
van sapogenine-achtige stoffen tegenover chloroform
vindt men in den regel niet opgegeven. Intusschen zegt
Kiliani, dat zijn digitogenine in chloroform vrij ge-
makkelijk oplost.

Wat de verdere eigenschappen der sapogeninen be-
treft, beide vormden, uit de spiritueuze oplossing door
verdamping verkregen eene bijna kleurlooze, gomach-
tige massa, die zich gemakkelijk tot poeder liet wrijven.
Iets kristallijns is er niet aan waar te nemen, evenmin
als aan soortgelijke producten, uit andere stoften ver-
kregen. Beider spiritueuze oplossing reageert neutraal
en wordt door toevoeging van veel water troebel; ook
aether veroorzaakt eene geringe troebehng. In aether
zijn beide zoo goed als onoplosbaar, waardoor ze zich
dus onderscheiden van de meeste andere sapogeninen.
Intusschen kreeg ook Khnger een in aether onoplos-
baar splitsingproduct van cyclamine. In kaliloog lossen
beide eerst helder op, schijnbaar echter beter in ver-
dunde dan in sterke loog; spoedig schijnt in de oplos-
sing ontleding in te treden, daar eene witte troebeling
ontstaat. Gewoonlijk wordt van de sapogeninen alleen
opgegeven, dat ze in alkah oplossen, Tufanow echter
vermeldt een in alkali onoplosbaar cyclamiretine en

1) Ber. d. d. cliem. Gescllsch. 23 (1890) S, 1555.

2) Arb. d. pharm. Inst. z. Doppat I (1888.)

-ocr page 59-

- 39 . -

ook het digitogenine van Kihani was in kaliloog on-
oplosbaar.

Met sterk zwavelzuur geven beide dezelfde oranje
verkleuring, die langzamerhand in bruinrood overgaat,
waarna eene donkere .troebehng ontstaat.

Verschil in eigenschappen heb ik dus — behalve
in de verhouding tegenover chloroform — niet opge-
merkt. Tot het maken van elementair-analyses had ik
geene gelegenheid meer, zoodat ik geene formules kan
opgeven.

Kruskal heeft beproefd, in verband met de op
blz. 23 vermelde hypothese van Kobert, eene algemeene
formule voor verschillende sapogeninen op te stellen.
Kihani heeft n.1. voor zijn digitogenine de formule
(C5 Hg 0)x gegeven, waarin x waarschijnlijk = 3
moet gesteld worden. Kruskal tracht nu met behulp
van de formule
(C5 Hg 0)x de splitsing ook van andere
stoffen in vergelijking te brengen :

Voor het watorvrije sapotoxine van Kobert en voor
senegine van Merck geeft hij de vergelijking
2 C,, Hjs Oio 7 Hï O = 4 Co H„ 0^ (G, Hg O), H, O
welke eischt 23,8579.sapogenine, terwijl gevonden is
24,887o, voor de andere — waterhoudende — sapoto-
xinen :

(2 C„ 0,0 Hl O) 6 H, O = 4 C« H Oo (0,H« O), II, O
eindelijk voor do beide quillayazuren :
2 H30 Ojo 8 Ha 0 =4 C« H,, 0« {C,Hi,0 H2 0)2
2 C,o Hjs Oj, 8 Hs 0=4 0« 11,, O, (CgH^^O H,0),

1) Arb. d. ph. Inst. z. Uorpat VI S. 11.

-ocr page 60-

- 40 . -

De voor ileze vergelijkingen vereischte hoeveelheden
sapogenine stemmen alle vrij goed overeen met de ge-
vonden waardon; ook is in de formules der sapogeni-
nen dezelfde homologie waar te nemen als in die der
glucosiden, waaruit ze ontstaan zijn. De uit boven-
staande -vergelijkingen volgende hoeveelheden glucose ko-
men echter op verre na niet overeen met de werkelijkheid.
Kruskal heeft zich bij het opstehen van deze vergelijkin-
gen laten leiden door de verzekering van Funaro en Ki-
liani, dat één molecule glucoside 2 moleculen glucose le-
vert. Dit moge zoo uitkomen, wanneer men de formule
C32 H52 O17 van Funaro aanneemt, maar die regel kan
niet blijven gelden, als men de laatste formule vervangt
b.
V. door Hge Oio waardoor het molecule bijna
tweemaal zoo klein wordt. Zoo zou volgens de eerste
van bovenstaande formules het sapotoxine van Kobert
opleveren 92,3% glucose, terwijl gevonden werd 57,87%
Een zoo groot verschil te schuiven op rekening van
het geheimzinnige derde splitsingsproduct, zooals Krus-
kal doet, komt mij onverantwoordelijk voor. Immers
hij voert geen enkelen grond aan om te bewijzen,
dat een groot deel van de gevormde glucose door se-
cundaire ontleding verloren zou gaan, wat toch het
geval zou moeten zijn, daar de gevonden hoeveelheid
sapogenine met de theoretische goed overeenstemt.

Ook schijnt het mij toe, dat Kruskal geen enkel
recht heeft om de verhoudingsformule C5 Hg O van
Kiliani over te nemen. Laatstgenoemde stelt de split-
sing van digitonine voor door de vergelijking
C27 Bu Oi3 2H2 O =(C6 Hg 0)3 Cs Hi2 Oe Ca

dextroxe galactose

-ocr page 61-

- 41 . -

volgens welke gevormd worden 45,83% digitogenine
en
62,57o glucose, welke waarden goed aan de ge-
vondene beantwoorden. Nu kan wel is waar de formule
C20 H32 Oio (zie blz. 23) minstens even goed als die
van Kiliani voor digitonine aangenomen worden, maar
dit doende kan men om de resultaten van Kiliani voor
te stellen noch de formule
(C5 Hg 0)x noch (Cg Hu 0)x
(zie blz. 39) gebruiken.

Dat de gevonden sapogenine-waarden goed met de
theoretische overeenkomen, kan m. i. niet als een be-
wijs voor de algemeene formule van Kruskal gelden,
zoolang in andere opzichten nog zulke belangrijke
afwijkingen
Wörden waargenomen.

■ Ik heb dan ook niet getracht, met behulp van deze
formule de resultaten van mijne splitsingproeven in
vergelijking te brengen, te meer daar ik twee sapoge-
ninen moet onderscheiden, die mogelijk verschillende
samenstelhng bezitten.

Het assamine heeft, de formule Cig Hgg Oio aange-
nomen voor de juiste, het moleculairgewicht 404; stelt
men, dat ieder molecule hiervan bij de splitsing 1 mol.
glucose (mol. gew. 180) doet ontstaan, dan zou daarvan
gevormd worden 44,557o van de hoeveelheid assamine ;
ik vond gemiddeld 42,567o« Ofschoon de overeenstem-
ming tusschen dezo cijfers juist niet treffend is, schijnt
zij mij voldoende om aan te nemen, dat 1 mol. assamine
1 mol. glucose levert.

-ocr page 62-

- 42 . -

PHYSIOLOGISGHE WERKING.

Reeds vóór de onderzoekingen van Kobert had men
de opmerking gemaakt, dat de werking van saponine-
achtige stoffen al naar gelang van de bereiding zeer
kan uiteenloopen, daar ze bv. nu eens sterk nieswek-
kend waren, dan weer dit vermogen niet of slechts
in geringe mate bezaten.

De werking werd dientengevolge aan eene vei\'ont-
reiniging toegeschreven, zoo o. a. door Christophsohn,
die meent, deze verontreiniging verwijderd te hebben
door de geconcentreerde oplossing van saponine met
barytwater te praecipiteeren. Hierbij zou de werkzame
stof in oplossing blijven, het zuivere saponine als ba-
rytverbinding neerslaan. Na uit het filtraat den baryt
door koolzuur verwijderd te hebben verkreeg Chris-
tophsohn door uitdamping eene stof (de veronderstelde
verontreiniging) die volgens Böhm sterk verlangzamend
op het hart werkte, welke eigenschap niet zou toeko-
men aan het uit het baryt-neerslag door COg vrij-
gemaakte saponine.

Evenzoo meent Stütz uit het feit, dat zijn uit de
acetylverbindingen geregenereerd saponine geen nies-
wekkend vermogen meer bezat, te mogen afleiden, dat
door zijne bewerking eene vergiftige verontreiniging
verwijderd wordt; hij geeft dit dan ook als eene ver-
dienste van zijne methode op.-

Kobert heeft bij zijne onderzoekingen over het (luil-
layazuur uitgemaakt, dat de werking niet aan veront-
reiniging gebonden is, maar aan do saponine-achtigo
stof zelf, dat zij echter o. a. door de werking van baryt

-ocr page 63-

- 43 . -

zwakker wordt en door herhaling dezer bewerking ge-
heel verloren kan gaan, zoodat eene geheel onwerkza-
me moditicatie ontstaat. Deze, die het eerst door Stütz
volkomen zuiver gemaakt is, liet K. den naam sapo-
nine behouden en noemde de beide vergiftige glucosiden
uit den Quillayabast
qnülayazimr en sapotoxine.

Intusschen komt het mij vreemd voor, dat het sa-
ponine van Stütz in formule (Ci» Hgn O^o) overeenkomt
met quillayazuur en niet met sapotoxine : Immers uit
de bereidingswijze van Stütz (zie blz. 21) blijkt, dat
zijn saponine grootendeels moet ontstaan zijn uit sa-
potoxine, daar
quilla5\'azuur bij het herhaald oplossen
in heeten spiritus ook na bekoeling in oplossing zal
gebleven zijn. Nu gaf Kobert voor sapotoxine eerst ^
de formule Cjy Hao Ojo, later C^^ Hgg O
iq. Hieruit zou
nu een lichaam moeten ontstaan van de samenstelling
Ci9 H30 Oij, dat geen physiologische werking uitoefent,
maar in chemische eigenschappen volkomen met sapo-
toxine overeenstemt. Ofschoon ik niet beweren wil, dat
dit volstrekt onmogelijk is, meende ik toch op de on-
waarschijnlijkheid do aandacht te moeten vestigen.

Over den aard van de werking van saponino-achtige
lichamen bestaat eene zeer uitgebreide litteratuur, die
men grootendeels opgegeven vindt bij Kobert
Uch. Quil-
layasüure
en verder in de reeds meermalen genoemde
Arb. d. pharm. Inst, zu Dorpat.

Ik wil hier geen ovorziclit over al dezo onderzoe-
kingen gevon, doch mij bepalen tot enkele hoofdzaken.

1) Rcal-cucyklopaedie il. gcsainiiit. Plmrin,: Sapotoxin.

2) Arch. f. cxp. l\'athül. u. riiarinakol. ll.l. 23 S. 252.

-ocr page 64-

— u -

Kobert deed zijne proeven op honden, katten enz.
met qnillayaznur-natrium, waarvan de vergiftigheid zich
vooral deed kennen bij directe inspuiting in het bloed,
ook bij subcutanine injectie, terwijl bij het inbrengen in
de maag zelfs de 500-vouciige dosis van die, welke in
het bloed gebracht, den dood veroorzaakte, geene erns-
tige stoornis te weeg brengt. Bij inspuiting in het bloed
bleek de doodelijke dosis nog beneden 1 millioenste
van het lichaamsgewicht te liggen. Dat de werking
niet op eene splitsing van het in het bloed gebrachte
glucoside berustte bleek daaruit, dat de inspuiting
van eene oplossing van sapogenine in natriumcarbo-
naatoplossing in het bloed geene vergiftigingsver-
schijnselen ten gevolge had, terwijl buitendien het on-
werkzame saponine even gemakkelijk gesplitst wordt.

Kobert onderzocht verder o. a. de werking van quil-
layazuur-natrium op gedefibrineerd bloed, waarbij bevon-
den werd, dat het de kleurstof aan de roode bloed-
lichaampjes onttrok en deze zeil min of meer aantastte.
Deze eigenschap, die trouwens reeds vroeger was op-
gemerkt, bleek Pachorukow later in nog sterkere mate
aan sapotoxine toe te -komen.

Ook de meest verschillende weefsels werden door
quillayazuurnatrium van Kobert hevig aangetast, waar-
uit K. het besluit trekt, dat
„das quülayasaure Natron
ein Protoplasmagift ist, welches die verschiedensten Ge-
webe des Körpers bei directem Contact^ selbst in nur
^/j proc. Lösung, in ihrer Vitalität schädigt". Daar

1) Zooals b.v. Bollcy (Ann. d. CLcm. u. Pharm. 13. d. 1)0 (1854.) S. 218)
waarschijnlijk aclit.

-ocr page 65-

- 45 . -

intusschen het natriumzout noch serum- noch kippen-
eiwit coaguleert, kwam K. tot de conclusie, dat de
werking eenvoudig bestaat in de omzetting van levend
in dood protoplasma.

Eene werking van saponine-stoffen op het lichaams-
eiwit onderstelde ook Schmiedeberg^), die aan het slot
van de bespreking van een stuk van Köhler (D^\'e
locale
Anaethesirung durch Saponin)
tot de slotsom komt:
„Da-s Saponin scheint die Eiioeisskörper des lebenden
Organismus ähnlich wie ein starker wirkendes chemi-
sches Agens zu verändern, obgleich es sich sonst chemisch
sehr indiffei\'ent verhäW.

De werking van quillayazuur op eiwit werd nader na-
gegaan door Pachorukow, die bevond, dat het zuur in
niet te verdunde oplossing serum eiwit praecipiteert,
ook peptonen en albuniosen werden zoo volkomen
neergeslagen, dat ze in het Altraat niet meer konden aan-
getoond worden. Uit eiwithoudende urine werd door
eene geconcentreerde quillayazuur-oplossing\' het eiwit
eerst gepraecipiteerd, nadat een druppel azijnzuur was
toegevoegd. Onder die omstandigheden was echter de
praecipitatie zoo volkomen, dat het Altraat bij koken
helder bleef.

Om na te gaan, hoe mijne praeparaten zich tegenover
eiwit gedroegen werden oplossingen van kippenoiwit
gemaakt tor sterkte van resp.
5 en l®/o: Bij 1 c. c.
van deze oplossingen werd telkens 1 c. c. van eene
5®/o oplossing van assamzuur en van assamine ge-

1) Arcli. f. Oïp. l\'ftthol u. Pliariimkol. JJd. 1 S. 381

-ocr page 66-

- 46 . -

voegd, deels onder toevoeging van een druppel azijn-
zuur, deels zonder zuur.

Nu bleek, dat assamine op zich zelf eiwit weinig of
niet praecipiteert; bij toevoeging van azijnzuur ont-
stond wel een neerslag, doch het grootste deel van het
eiwit bleef in oplossing. Assamzuur daarentegen gaf
zoowel met als zonder azijnzuur terstond een sterk
neerslag; nadat dit bezonken en afgeültreerd was,
werd het azijnzuur bevattende filtraat door koken niet
meer troebel, dat zonder azijnzuur bleek nog eiwit te
houden, zoodat ook hier alleen bij toevoeging van azijn-
zuur volkomen praecipitatie plaats heeft.

Een uitvoerig onderzoek naar do werking mijner
stoffen op dieren heb ik niet kunnen doen. Ik heb
alleen nagegaan, of ze werkelijk vergiftige eigenschap-
pen bezaten. Met het assamine werden de volgende
proeven genomen: Aan een konijn van 3,8 K.Gr. werd
1 c.c. van eene assamine-oplossing onder de huid
van een der achterpooten gespoten; na een uur scheen
het dier — behalve eenige versnelUng der ademhaling —
nog normaal, spoedig daarop trad echter verlamming
der achterste extremiteiten op, die ook na 24 uur
nog niet geheel geweken was. Al dien tijd bleef de
ademhahng sneller dan gewoonlijk, terwijl het dier
niets at. Twee dagen na de inspuiting was echter niets
abnormaals meer waar te nemen.

Een konijn van 3 K.Gr. werd 6 c.c. van eene 0,57o
oplosssing van assamine (dus 30 mgr.) in de hnker
vena ingularis gebracht. Na een kwartier waren nog
geene vergiftigingsverschijnselen waar te nemen, waarop

-ocr page 67-

- 4:7 -

nog eene dezelfde hoeveelheid werd ingespoten. Spoedig
deden zich nu verschijnselen van tetanus voor, terwijl
de hartslag in sterkte afnam. Na een half uur werd
nog eens dezelfde dosis toegediend; waarop de tetanische
verschijnselen eerst-sterk toenamen, doch daarna lang-,
zamerhand geringer werden en eindelijk geheel ophielden.
Twee uren na het begin der proef was de hartslag
nauwelijks meer waar te nemen, terwijl het vermogen
van willekeurige beweging. geheel verdwenen was; kort
daarna stierf het dier onder krampaanvallen.

Uit het bovenstaande blijkt, dat het assamine, in
het bloed gebracht, inderdaad eene hevige werking
uitoefent, daar eene dosis van 30 mgr. per K.G. li-
chaamsgewicht reeds in zoo korten tijd den dood ver-
oorzaakte.

Wel is de vergiftigheid geringer dan die van het
Quillaya-sapotoxine, waarvan eene dosis als d& boven-
genoemde volgens Pachorukon onmiddellijk doodelijk
zou werken. Het sapindus-sapotoxine van Kruskal staat
echter in vergiftigheid weder achter bij het assamhie,
want van het eerste kon eeno kat 83 mgr. por
K.G. gewicht in het bloed gebracht worden zon-
der doodelijken afloop, terwijl het dier na eene
dosis van 46,7 mgr. per K.G. nog 48 uren leefde.
Chamaolirine werkt eerst in veel grootere hoeveelheid
vergiftig; het Gypsophila-sapotoxine, waarvan 21,8 mgr.
por K.G. in het bloed gebracht, na 5 uren don dood
teweeg bracht, stemt in sterkte van werking misschien
meer met assamine overeen. Met zekerheid kan ik
hieromtrent echter niots zeggen, daar ik de kleinste
doodelijke dosis niet bepaalde.

-ocr page 68-

- 48 . -

Ook van het assamzuur werd de werking bij intra-
veneuse applicatie nagegaan.

Bij bovengenoemd konijn van 3,8 K.G-. werd in
de linker vena ingularis 7 c.c. ingespoten van eene
oplossing van dit zuur, die 3 mgr. per c.c. bevatte en
die met natriumcarbonaat geneutraliseerd was. Spoedig
trad eene versterking van den hartslag in, gepaard
aan ongeregelde ademhaling. Dezelfde verschijnselen
werden in nog sterker mate waargenomen nadat, een
half uur na de eerste inspuiting, nogmaals eene even
groote hoeveelheid was toegediend. Tevens viel eene
verhoogde gevoeligheid van de huid op te merken,
voornamelijk op de extremiteiten. Daar de verschijn-
selen schenen af te nemen, werd een half uur later
nogmaals dezelfde dosis ingespoten; na een uur was
het konijn weder vrij normaal, alleen de sterkere hart-
slag waö gebleven.

Na 24 uren was het dier zeer lusteloos, maar overigens
was niets bijzonders meer op te merken.

Merkwaardig is vooral de verschillende werking van
beide glucosiden op het hart.

l/v :

QUANTITATIEVE BEPALING.

Christophsohn geeft 2 quantitatieve saponine-bepa-
hngen aan:

1. Het te onderzoeken poeder wordt herhaaldelijk
met water uitgekookt, do afkooksels worden op een
waterbad tot een klein volume verdampt. Na alkohol
toegevoegd on gefiltreerd te hebben wordt het neerslag

-ocr page 69-

- 49 . -

met sterken spiritus iierhaalde malen gekookt en telkens
heet gefiltreerd. Van de verzamelde filtraten, vereenigd
met het eerstgenoemde, wordt de spiritus afgedestil-
leerd; de verdampingsrest neemt men in water op en
dampt tot een klein volume uit, waarop de saponine
door eene verzadigde harytoplossing als burytvor-
binding neergeslagen en in dien vorm na op het filter
met barytwater gewasschen en bij 100\'\'- \'110° tot con-
stant gewicht - gedroogd te zijn gewogen w^ordt. Na
afloop gloeit men praecipitaat filter en trekt het ge-
wicht van de asch van het gevonden gewicht af.

DragendorfF, die deze methode ook aangeeft laat
uit het gewicht van de asch, die uit baryumcarbonaat
bestaat, nog de hoeveelheid van het daarin voorkomende
kooldioxyde berekenen en dit gewicht bij hot saponine
optellen. Intusschen kleeft deze methode nog de fout
aan, dat door de harytoplossing niet alleen saponine,
maar b.v. ook plantenzuren kunnen gepraecipiteerd
en als saponine in rekening gebracht worden.

2. Het op boven genoemde wijzo verkregen buryt-
neerslag wordt mot behulp van zoutzuur in water
opgelost, de baryt door voorzichtige toevoeging van
zwavelzuur neergeslagen, het barymsulfaat met water
goed uitgewasschen en het waschwater, met het filtraat
vereenigd, een uur onder herhaald roeren gekookt,
daarna het gevormde sapogenine op een filter volkomen
met water uitgewasschen, met het filter in een kolfje
met sterken spiritus herhaalde malen gekookt, de spii\'itus

1) Analyst! v. rflnnzcii u. rrlanzcntli. S. CO.

-ocr page 70-

- 50 . -

verdampt en de rest bij 110" tot constant gewicht
gedroogd en gewogen. Christophson stelt hierbij 35,8
sapogenine =100 saponine ; Daar echter de hoeveelheid
sapogenine, die de verschillende saponine-achtige stoffen
opleveren sterk uiteenloopen, zou die opbrengst aan
sapogenine voor de te onderzoeken stof eerst bepaald,
moeten worden. Overigens schijnt het mij toe, dat
deze methode boven de vorige te verkiezen is; zij
deelt ten minste niet het op de vorige blz. genoemde
bezwaar.

Eene 3e methode geeft Kruskal op ; hij kookt met
water uit tot dat het afkooksel bij het schudden niet
meer schuimt. De vloeistof wordt dan op een waterbad
met magnesiumoxyde onder omroeren tot droog ver-
dampt, waarop de verkregen massa met absoluten
alkohol herhaalde malen uitgekookt en heet gefiltreerd
wordt. Volgens Kruskal zou de uiterst zwakke ver-
binding van de magnesia met het saponine hierbij ont-
leed worden, terwijl de magnesia bewerkt, dat vele
stoffen, die anders in alkohol oplosbaar zijn, nu bij
het uitkoken daarmede terugblijven. De met alkohol
behandelde magnesiamassa wordt nu met water
uitgekookt, het filtraat met nog wat magnesia tot droog
uitgedampt en de rest weer als te voren met koken-
den alkohol uitgetrokken. De verzamelde alkoholische
vloeistoffen wordon na bekoeling
24 uur weggezet; het
afgescheiden saponine wordt op een gewogen filter ge-
bracht, gedroogd en gewogen.

Dat de magtiesiumverbinding, die bij het uitdrogen

(1) Arb. d. pharmakol. Inst. zu Dorpat VI.

-ocr page 71-

- 51 . -

ontstaat, door alkohol geheel ontleed wordt, meen ik.
te moeten betwijfelen : bij het toepassen van deze met-
hode bij de bereiding (blz. 13) kreeg ik ten minste een
magnesiumhoudend assamine uit het Altraat. Ook dient
er op gewezen te worden, dat, waar twee saponine-
achtige lichamen voorkomen, de eene van deze stoffen
bij het koken met alkohol wel onopgelost kan blijven,
zoodat zij niet in rekening wordt gebracht (dit geval
deed zich bij mijn onderzoek voor; zie blz. 14).

Voor eene quantitatieve bepaling van hst glucoside-
gehalte der Assamtheezaden ging ik aldus te werk :
10 gram vetvrij, boven kalk gedroogd, Ajn poeder werd
met spmtus van 257o herhaaldelijk uitgekookt totdat
het, met water geschud, niet meer schuimde. Do uit-
trekking had niet met enkel water plaats om bij het
filtreeren zoo weinig mogelijk last te bobben van in
oplossing gekomen amylum, tei\'wijl het gebruik van
sterheren spiritus niet aan te raden was wegens den
langen tijd, dien de bewerking dan in beslag zou nemen.

Do verzamelde afkooksels werden tot eene geringe
rest verdampt en hierbij gevoegd overmaat van eene
verzadigde barytoplossing. Het vorkregen neerslag word
op een gewogen Alter met barytwater gewasschen tot-
dat dit kleurloos aAiep, daarna gedroogd en gewogen.
Het gewicht bedroeg 3,G27 gram.

Nu werd het neerslag in HCl-houdend water opgelost
en door verdund zwavelzuur ontleed: het baryuin-
sulfaat met water gewasschen, gedroogd, gegloeid on

1) Ik deed dezo bepaling slechts volledigheidshalve en liccUt er zelf weinig
waarde aan.

-ocr page 72-

- 52 . -

gewogen, terwijl filtraat waschwater gedurende twee
uren in een Icokend waterbad verhit werden.

Het daarbij gevormde sapogenine werd op een ge-
■ wogen filter verzameld, met water gewasschen, gedroogd
en gewogen.

Het sapogenine woog 0,712 gram, welke hoeveel-
heid, daar volgens blz. 35 assamine 45,557o sapogenine
oplevert, overeenstemt met 1,563 gram glucoside (ge-
heel als assamine berekend), zoodat het gehalte van
het vetvrije poeder zou zijn 15,63%, terwijl het 207o
ohe houdende zaad zou bevatten 12,507o glucoside.

Van het bij de eerste bepaling gevonden gewicht
aan assamine-baryt trok ik af de met het gewogen
baryumsulfaat overeenkomende hoeveelheid Ba O nl.
1,406 gram:

assamine baryt. 3,627
Ba O
1,627
assamine 2,221 gram
waaruit volgt voor het vetvrije poeder een gehalte
van 22,2l7o en voor de oliehoudende zaden een ge-
halte van 17,777o.

Uit zoo uiteenloopende resultaten kan, naar het mij
voorkomt, geen besluit getrokken worden voor het
gehalte der
zaden aan werkzame bestanddeelen. Zonder
twijfel is het cijfer, door weging van de barytverbin-
ding verkregen, te hoog uitgevallen, daar doze verbin-
ding, ook nadat het barytwater kleurloos afliep, nog
sterk gekleurd was.

Terwijl Kruskal, volgens de eerste en derde der
genoemde methoden werkende, vrij overeenstemmende

-ocr page 73-

- 53 . -

cijfers vond, verschillen deze weder zeer sterk van die
van Christophsohn. De laatste vond nl. voor den Gyp-
sophilawortel een gehalte van 13-15%, Kr. vond 8,39
en 8,17%- Ook hieruit blijkt, hoe weinig de bij deze
bepahngen verkregen resultaten te vertrouwen zijn.

MIKROCHEMISCH ONDERZOEK.

Vogl heeft opgemerkt, dat in de parenchymcellen
van droge exemplaren van den Saponariawortel kleur-
en vormelooze klompen voorkomen, die waarschijnlijk
uit saponine bestaan; hij heeft echter niet getracht,
dit nader uit te maken.

Rosoll vond evenzoo bij droge exemplaren in het
schorsparenchijm en in de mergsti\'alen deze klompen
(behalve in die cellen, welke kristalgroepen bevatten);
dat zij werkelijk uit saponine bestaan, maakte hij
aldus uit:

Bij toevoeging van water kon men ze onder het
mikroscoop zien oplossen, terwijl aether en alkohol uit
deze oplossing weder kleine klompjes neersloegen. Ver-
der bleek nog de identiteit met saponine uit de typische
verkleuring met sterk zwavelzuui\', nadat Rosoll eerst
had vastgesteld, dat de overgang van geel tot rood en
eindelijk tot violet onder het mikroscoop goed waar to
nemen is.

In doorsneden van de versehe planten-deelen kan
saponine diroct door alkohol en aether neergeslagen

1) Zcitschr. il. ücstcrr. Apothclccrvcreins 1805 3. 100.

2) Sitz,-bcr. d. Wicncrr. Akod. U.d. 89 lo AbtL. S. U3.

-ocr page 74-

- 54 . -

worden en blijkt het voor te komen in het celvocht
en niet, zooals Wiesner aangeeft, in de membraan.

Ook Radlkofer maakte in een opstel „üeber Sapi7i-
dus und damit i. Zusammenli. steh. Pflatizeji"
mel-
ding van de bruikbaarheid der reactie met zwavelzuur
voor mikrochenisch onderzoek. Tevens paste hij hiervoor
de reactie met basisch loodacetaat toe.

De cotyledonen van de onderzochte zaden van Thea
Assamica werden makroscopisch met sterk zwavelzuur
overal geel, spoedig rood, eindelijk violet. Beschouwt
men doorsneden van de zaden onder het mikroscoop
in olie, dan zijn geene klompjes in de cellen te zien.
Om de reactie met zwavelzuur onder het mikroscoop
toe te passen werden zaden gebruikt, die gedroogd
en door uittrekken met petroleumaether van olie be-
vrijd waren, daar gebleken was, dat de ohe met sterk
zwavelzuur donkerbruin werd.

Legt men doorsneden van aldus behandelde cotyle-
donen, onverschillig uit welk gedeelte daarvan, onder het
mikroscoop, dan wordt het geheele veld geel gekleurd,
welke kleur weldra in rood overgaat, terwijl duidelijk
te zien is, dat de roode kleur gebonden is aan ronde
klompjes in bijna alle cellen, die met de veel kleinero
zetmeelkorreltjes niet verward kunnen worden. Na een
paai- uren is de kleur der klompjes violet geworden
en nu treedt daarin eene troebeling , op; nog eenige
uren later is de kleur geheel verdwenen. Deze reactie
komt zoo geheel overeen met die, welke assamine met

1) UohstoiTe d. Pflanzciireiclis 1873 S. 701.

(2) Sitz.-bcr. d. k. bayr. Akad, d. Wissch. Ud. 8 1878 S. 235.

-ocr page 75-

- 55 . -

zwavelzuur geeft, dat zij ongetwijfeld daaraan moet
worden toegeschreven.

Ofschoon alle deelen der cotyledonen assamine bleken
te bevatten, komt het mij voor, dat de cellen dicht
onder de binnenste zaadhuid het grootste gehalte be-
zitten, daar hier de kleuren het sterkst waren.

Sommige doorsneden behandelde ik ook met basisch
loodacetaat, waschte ze daarna goed met water uiten
legde ze in verdund zwavelzuur. De inhoud van alle
cellen was nu rijk aan kristalletjes van loodsulfaat.

Uit het bovenstaande blijkt, naar ik meen, voldoen-
de, dat het assamine een deel van den cehnhoud vormt.

Ten slotte kan ik niet nalaten, even de aandacht
te vestigen op een stukje van O. Hesse
„üeber Sa-
ponin"

Hesse stelt hier deze vragen :
„Sind die nnter dein Namen Saponin in letzter Zeit
beschriebenen Substanzen identisch ?

und wenn dies def Fall, welche empirische Formel
kommt dann dem Saponin zu ?"

Zooais reeds uit het stellen van de tweede vraag
blijkt, beantwoordt hij de eerste bevestigend en wel
op de volgende gronden.

Volgens Christophsohn zijn de saponinen uit Sapo-
naria- en Gypsophilawortel en verder githagine en quil-
layine, waarschijnlijk ook senegine, onderling identisch;

1) Ann. d. Chcinio IJd 201 (1891) S. 871.

-ocr page 76-

- 56

dat toch wel verschil in eigenschappenis waargenomen,
meent Hesse daaraan te mogen toeschrijven, dat de
verontreiniging, die volgens Christophsohn bij de be-
handeling met barytwater in oplossing blijft, nu eens
niet, dan weder wel verwijderd werd, zoodat niet altijd
hetzelfde praeparaat onderzocht werd.

Hesse neemt nu voor al deze identische stoffen de
formule C32 H52 O^^ aan, waarmede volgens hem
de resultaten der analyses van Stütz beter in overeen-
stemming zijn dan met de formule C^g Hg^ O^o; ook
do formules der door Stütz bereide acetylverbindingen
ondergaan hierdoor verandering.

Om de uiteenloopende resultaten, bij splitsing ver-
kregen, te verklaren stelt Hesse de volgende vergelij-
kingen op:

I 2 C32 H5J Oi7 6 H2 0= 2 C,4 Hs2 O2 6 Cß HI2 OC
Het hierbij ontstaand© splitsingproduct C,^ H22 O21
volgens Eochleder het eindproduct der\'ontleding (zie
bladz. 29), stelt Hesse voor,
sapogenol tonoemon.

H 2 C3, H52 Ol, 5 H2 O = C34 H53 O3 5 Cc Hi2 O,
Volgens deze vergelijking\'zoudeade splitsingsproeven
van Christophsohn geschied zijn; het gevormde C34 H53 Os
noemt Hesse
sapogenine-,

Hl 2 C32 H52 Ol, 5 H, O = C4„ Hc6 OI5 4 Cß H,, 0«
Deze vergelijking komt vrij wel overeen met die
van Eochleder (blz. 29) en wordt door Hesse ook op
de resultaten van Overbeck toegepast, terwijl hij het
splitsingsprodüct C40 Hgg 0,5
saponetine noemt:
IV 2 C32 H52 O,, 4 Ha O = 2 C20 H32 O, 4 Ce Hi, 0^

1) van Funaro; ook overeenkomende met dio van RoclileJer (C,j IIj^ 0,g )

— H, O.

-ocr page 77-

- 57 . -

De laatste vergelijking eindelijk is dezelfde, die Funaro
opgeeft; deze noemt het hier gevormde sphtsingspro-
duct (van senegine)
senegenine, terwijl Hesse den naam
mporetine voorslaat.

Blijkbaar heeft Hesse bij deze theoritische beschou-
wingen de onderzoekingen van Kobert en zijne leer-
lingen niet gekend, weet hij dus niets van het bestaan
van quillayazuur en van de verschillende sapotoxine-
soorten, van het verschil in physiologische eigenschap-
pen, van het onwerkzaam worden van deze stoffen door
de werking van baryt enz.

Bij zijn streven om tot eenheid te geraken vermeer-
dert Besse, door de belangrijkste onderzoekingen over
het hoofd te zien, de bestaande verwarring.

Uit al het vroeger behandelde zal m. i. voldoende
blijken, dat de eerste van dQ door Hesse gestelde
vragen ontkennend moet worden beantwoord, waardoor
de tweede vraag met alle daaraan vastgeknoopte be-
schouwingen en betoogen vervalt.

-ocr page 78-

fv-:-:

: M

mm : ■ \'

m:. . - -

•\\ I

<• m

\'tt-:.

-ocr page 79-

STELLINGEN

I.

De saponine achtige stoffen uit verschillende
planten zijn niet identisch.

II.

De tot nog toe aangegeven quantitatieve be-
palingen van saponine-achtige stoffen hebben
weinig waarde.

III.

De bewaring van getitreerde natriumthiosul-
faat oplossing onder toevoeging van ammonium-
carbonaat is irrationeel.

IV.

Looistoffen vervullen eene physiologische func-
tie in het plantenrijk.

V.

Het optreden van poollichaanipjes bij de eicel
der hoogere dieren wijst op vroegere vermenig-
vuldiging door deeling.

-ocr page 80-

VI.

Voor extractum strychni behoorde de Pliar-
macopee in plaats van een bepaald alkaloidgehalte
een bepaald gehalte aan strychnine voor te
schrijven.

VII.

Atropine komt niet in planten voor.

VIII.

De ontkleurende werking van dierlijke kool
berust niet op oxydatie.

IX.

Van de eiwitbepalingen in urine geeft alleen
weging nauwkeurige resultaten,

X.

Bij bet toxicologisch onderzoek op alkaloiden
is de methode van Stas-Otto het meest aan te
bevelen.

XI.

*

De tot nu toe aangegeven glycerinebepalingen
leveren geene nauwkeurige resultaten.

XII.

Melksapvaten dienen zoowel voor het vervoer
van voedingsstoffen als voor liet opnemen van
excretieproducten.

-ocr page 81-

XIII.

Het bacteriologisch onderzoek van drinkwater
heeft voor de practijk minder waarde dan het
chemische.

XIV.

Bij de quantitatieve bepaling van alkaloiden
door uitschudden met cliloroforra verdient de
methode van Schweissinger het meest aanbe-
veling.

XV.

Alkaloïden komen in de levende , cel in het
celvocht voor.

XVI.

Het opgeven van smeltpunten en oplosbaar-
heden bij de beschrijving van chemicaliën in
eene Pharmacopee is meestal geheel overbodig.

-ocr page 82-

b

« • >1

\'-"SM

I

I

• / -

\'v.

O

V

-ocr page 83-

-.y -

A . ••

1

-ocr page 84-

t;

■ > -

-ocr page 85-

w

- ^

i

■ ■ ,

I

-ocr page 86-

■ ;

\'i lü.iü; - : "
;

liifeÄliWi^

pHil \'ill li\' ■ \' ;

-ocr page 87-

\'Iviv

-^Vijili

mm.....

■^fT\'i.-\'fi:

.¥m

iiP^kE\'\'\'

II

ui\'m

m

\'f(i

-ocr page 88-

li -r .?>..