-ocr page 1-
-ocr page 2-

»•"Sf

-ocr page 3-

s f-i

/

- s

» i

Vil- ^

. ? . t"

jfj»

?

«.-3L

^ -fi JU

F

-ocr page 4- -ocr page 5-

SLEUTELS m OE SOU

Het aandeel van de Republiek in den Deensch
Zweedschen oorlog van 1644 — 1645.

-ocr page 6-

V.

1

îr s

^ \\ ^
\\

-ocr page 7-

De Sleutels van de Sont.

Het aandeel van de Eepubliek in den Deensch-
Zweedschen oorlog van 1644—1645.

PROEFSCHRIFT

ÏER YERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAÏI

DOCTOR II DE HEDERLAIDSCHE LETTEEKülDE

AAS DE

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA BEKOMEN MACHTIGING VAN DEN BECÏOE MAGNIFICUS

D\'. J. A. C. Oudemans,

hooöleeraar in de faculteit der wis- es natuurkunde,
EN

MET TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN DER

FACUI<TEIT VAN LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

TE VERDEDIGEN

Op Donderdag 19 Juni 1890, des namiddags te half twee,

DOOR

pERHARD jkViLHELM J^ERNKAMJ^™^

GEBOREN TE HoORN.

\'S HAGE.

MARTINUS NIJHOFP.
1890.

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

108

7 4935

-ocr page 9-

flAN MIJNE pUDERS.

-ocr page 10- -ocr page 11-

Bij fiei einde van mijn academischen studietijd wensch
met een enkel woord afscheid te nemen van hen, wier
onderwijs ik genoot, van hen, wier vriendschap mij dierbaar

was.

Hooggeleerde Heeren Professoren in de Faculteit der
Letteren en Wijsbegeerte , mijn hartelijke dank aan u
voor het vele, dat ik van u leerde y voor de welwillendheid,
mij steeds betoond.

Hooggeleerde Wijk se , Hooggeachte Promotor. Met groote
hdanystelling hebt gij de schreden van mv leerling gevolgd,
icaar deze voor het eerst de baan van eigen onderzoek be-
trad. Uw raad
lichtte mij voor hij het schi/ten der ver-
zamelde stof, en ook onder het afdrukken
dezer bladen
kwamen uwe nuttige opmerkingen en dienstvaardige hulp
mij
zeer te stade. Aanvaard daarvoor de betuiging mijner
erkentelijkheid, ook voor den steun , mij op maatschappelijk
gebied verleend.

Hooggeleerde Moltzek. Zoo ik ooit zal slagen in mijn
streven om een goed docent te ivorden, dan is dat voorzeker
niet het minst te danken aan het voorbeeld, dat gij op uwe
eollege\'s gewoon waart te geven, waar de — in het vroege
morgenuur — vaak mijmerzieke geest van
den jongen student
den zoeten dwang uwer loelsprekendheid tot luisteren
werd genoopt.

Hooggeleerde Öallee. Bat mijne belangstelling in de
"»J^etenschap der Unguisliek zich heeft bepaald tot het voldoen
aan de eischen der wet is u niet onbekend. Ik ben u

-ocr page 12-

zeer verplicht voor de wijze, waarop gij het mij gem,akkelijh
hebt gemaakt aan die eischen te voldoen, en ik stel er eer
in, dat gij de schatkamer van uw hart ook hebt ontsloten
voor hem, die niet tot den engeren kring uwer leerlingen
behoorde.

Bij het schrijven mijner dissertatie ontving ik van vele
zijden geivenschte inlichting e n. Met name ben ik veel verplicht
aan
Jhr. Mr. van Riemsdijk , Algemeen-Rijksarchivaris te
\'s Gravenhage, die mij het raadplegen van stukken uit de
verzameling, aan zijn zorg toevertroiiiod, op vrijgevige wijze
toestond. Aan hem , en aan allen , in wier bijstand, ik mij
mocht verheugen, mijn hartelijke dank.

Mijne beste vrienden. Het tijdperk van mijn leven , dat
ik thans afsluit, zal mij bovenal dierbaar blijven door de
herinnering aan u, wier hoofd, tegelijk met het mijne,
beschenen werd door de zon der vreugde, tevens die der
gerechtigheid. Onder die blijde herinneringen sluipt, helaas!
ook een droeve gedachte binnen, en met ontroering herdenk
ik den dood van onzen vriend
Dr; Dirk Willem van Leeuwen ,
dien loij zoo noode zullen missen , als later het sein van
verzamelen ivordt geblazen.

Telen onzer zijn reeds heinde en ver verspreid, anderen
staan gereed de Academie te verlaten. Aan allen een har"
telijk tot iveerziens, niet het minst tian hen, die naaf
overzeesche gewesten vertrekken. Moge, bij liet iveerzien i
aan u de waarheid der spreuk blijken:

p Coelum, non animum mutant qui trans mare currunt,"

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I.

^\'^hets \'0an de vaart en den handel op de Oostzee en op
doorwegen in \'t midden der \\lde eeuw. — Overzicht der
\'\'^oeielijkheden loegens den Sonttol na het tractaat van
Spiers
(1544). — Diplomatieke betrekkingen van de
liepuhliek der Zeven-Provinciên met Denemarken en Zwe-
den, vooral na
1639. — Toelichting der geschillen , loelke
over de tolheffing in. de Sont en in Noorwegen rezen. —
Jnval der Ztveden in Holstein {December
1643).

„Het geheel leven ende -welvaren , mitsgaders reputatie
van den Staet der Geünieerde provintien is bestaende in de
scheipvaorfc, ende den handel ende commercie die daer door
over endo
langlis de zee werden ghedreven :" i) die meening
verkondigden de
Staten-Generaal in het jaar 1645 en hunne
daden waren met dat woord in overeenstemming. Immers ,
bij het afbakenen van de gedragslijn, welke de Republiek
taou volgen ten opzichte van. Denemarken en Zweden , sloeg
de schaal der beraadslagingen over naar die zijde , waar de
»seheepvaert en commercie" op Noorwegen en de Oostzee haar
gewicht liet gevoelen. De politiek van den stadhouder Frederik
Hendrik, die te rade ging met het belang zijner
dynastie, het
oor^ leende aan de wenschen van een machtigen bondgenoot en
tegelijk luisterde naar de lokstem van eigen eerzucht, moest
öe vlag strijken voor de staatkunde der regenten-kooplieden,
\'\'\'^ier blik door geen bijoogmerken van de hoofdzaak werd
afgeleid. Zij zochten Rechts het
antwoord op de vraag hoe
de Nederlandsche handel het meeste voordeel kon putten

8 Febr. 1645: Zie Oi-oot

i) Uit de inleiding van het place, van
Placaet-Boeok col.
984 ea 985.

/

-ocr page 14-

I

uit de troebele bron van den Noordsclien krijg. Het verwijt,
dat zij te veel rekening hielden met de vs^insten van het
oogenblik, te weinig koers zetten op de baak der toekomst ,
moge hen terecht treffen — steeds zal het hun tot eer
strekken, dat hun staatkunde de hoogste belangen van het
volk tot richtsnoer had.

De hartader der nationale welvaart in de zestiende en
zeventiende eeuw was de „Oosterse n^otie" : klopte zij
flauwer , de uitwerking was door het gansche land te be-
speuren. „Moederhandel", zoo noemden de staten van Hol-
land haar eenmaal , met juiste kenschetsing van de plaats ,
welke zjj in de geschiedenis van den Nederlandschen handel
inneemt, i) De wijnen en het zout der Zuidelijke landen
werden eerst gezochte ladingen, toen de schippers van
Noord-Nederland ze ter markt konden brengen in de havens,
langs de Oostzee gelegen. Onder de bescherming der Hansa
daar binnengeleid, werden de Hollanders en de Zeeuwen
spoedig geduchte mededingers, groeiden straks de Ooster-
lingen boven het hoofd. De zestiende eeuw biedt het
schouwspel der verbazend snelle ontwikkeling van scheep-,
vaart en handel der Noord-Nederlandsche gewesten. Tal
van omstandigheden werkten daartoe samen : de ongunst der
tijden trof het machtige handelsverbond, dat eenmaal ge-
bood over de wateren van Noord-Europa ; de zeemanschap
van Hollanders en Zeeuwen bleek beter te zijn dan die van eenig
ander volk ; -) niet langer waren Brugge en Antwerpen de

1) Resol. T. Holland 17 :A.ug. 1714.

2) Fruin, Tien Jaren enz. pag. 216, wijst er op hoe rorschillende
schrijvers "verschillende verklaringen geven voor de snelle opkomst der
scheepvaart van
Noord-Nederland. Naar aanleiding daarvan haal ik hier
do volgende plaats aan uit een memorie , door Martinus Tancken, resident
van den Koning van
Denemarken in den Haag, aan H. H. M. ingediend.
Het stuk draagt geen datum ; maar uit de Res. Sw. en Denem. 19 October
1645 blijkt dat het op dien dag hij H. H. m. werd ingediend. De
strekking van het betoog — waarop later zal worden teruggekomen —-
is , te be-wjjzea
dat de Nederlanders niet bevreesd behoeven te zijn voor
de mededÏTiEcing dér „Oostersclio steden", die bolaDgrjjk" handelsvóor-
deeleu hadden bekomen bij het tractaat, in 164ri tusschen Zwi den en
Denemarkon gesloten. Hot -ui wel niet gcvii vg\'d zijn aan t» nemen, dat
de Noord-Noderl.\'tnders zich reeds in de eeuw boven de „Oostor-

-ocr page 15-

■marktplaatsen , waar de kooplieden van alle natiën liunne
waren van de hand zetten en weer inkoehten wat van hun
gading was; Spaniaardeii en Portugeezen, verlokt door de
voordeelen van den wereldhandel op nieuw ontdekte ge-
westen , zagen af van den buurthandel op Vlaanderen, en
de Noord-Nederlandsche schippers namen spoedig bezit van
de vaart op deze Zuidelijke landen en gingen zelf halen ,
wat hun vroeger werd toegevoerd. Het gunstige verloop
van den opstand tegen koning PiUps bracht de afvaUige
pvovinoien tot meerder bloei en gaf den genadeslag aan de
reeds geknakte grootheid van Antwerpen. Steeds werd het
handelsveld der geünieerde gewesten uitgebreid , vooral sinds
hot laatst der zestiende eeuw , toen voor het eerst Hollandsche
schepen door de Straat van Gibraltar voeren en de Hollandsche
vlag vertoonden in de kuststeden van
Zuid-Frankrijk en
Italië, weldra ook in de havens van Turkije en de Levant.

lingen" onderscheidden door dezelfde eigenschappen, welke hun in dit
geschrift worden toegekend. De bedoelde plaats is deze:

„De Inwoonderen der Vereenichde Nederlanden, hebben eerstelick
gTOOter experientie aengaende de schipyaert , dan de Oosterlinghen, uijt ""
welclce liaven.en die oock vaeren , connen oock met minder volck haere
schepen regeeren. Houdende op liaere schepen beter nïesnagle , ende
g^en aen het scheegsyolck minder- Tractement welck schipvolck in Hol-
landt ende Trieslandt OYervloedich is te becomen ende in de Oostersche
steden daerjegens seer raer, snlcx dat men het daer voor hout, dat
een Hollants schip met ses mannen geregeert can werden, daer een
schip van gelijoke groote van de Oosterlingen meer dan thien yan noode
heeft, derhalven omdat de oncosten soo ongelijck sijn als verhaell is ,
connen de Ingesetenen deser Landen varende door den Orisondt, ende
dat met gelgcke waeren als den Oosterlingen , evenwel noch meer proffijt
doen , dan de selye Oosterlingen.

Ten anderen hebben de Inwoonderen deser Landen die Oostwaerts
trafiqueren in de Oosterzee , selve de binnenvaerten , in voegen dat inge-
valle sij jj^ eene haven haere waaren niet en connen iret protfijt
^srcoopen ofte haere Ladingen proffijtelick innemen, besoeoken sy wel
de tweede jae derde ofte vierde haven , niet teerende door don Orisondt
te rugge tot dat sij haer proffijt wel hebben gedaen , De oosterlingen van
wat custen sij oock affvaaren , en hebben de kennisse ofte wetenschap,
noch de gewoonheijt met de binnenvaerten te houden, maer als sij eens
des jaera den Sondt gepasseert hebben , laeten sij het int\' gemeen daerbij
blijven , de trafiquerende deser Landen passeren daer jegens op éen jaer
den Zondt vrel 3 a vier reijsen, ende doen alsoo grooteren proffijt soo ,
in de Oostzee als met diversche mael te vaeren door don Orizondt."

-ocr page 16-

Naarmate de betrekkingen met „het Zm^n" levendiger
werden, Termeerderde de drukte van het handelsverkeer met
„het Oosten": een wisselwerking, welke haar verklaring
vindt in de groote verscheidenheid der voortbrengselen van
de landen langs de Middellandsche zee en die langs de
Oostzee. Het Zuiden deelde zijn overvloed mede aan het
Oosten , en omgekeerd , en het waren de Noord-Nederlanders,
door wier tusschenkomst deze ruil geschiedde, i)

De vaart op Oost- en West-Indië en Brazilië opende een
nieuwe bron van inkomsten. Toch wordt haar waarde vaak
overschat. 2). ]\\fiet zij ig het geweest, die de eerste helft
der zeventiende eeuw tot „de wittebroodsweken van de -
Nederlandsche maagd" heeft gemaakt. De oorzaken van
die grootheid liggen hooger op. Wie haar verklaren wil
moet teruggaan tot de tijden van Karei V en vroeger.

Doch het ligt geheel buiten het bestek van dit werk de
geschiedenis van den Nederlandschen handel in oorsprong en
ontwikkeling te volgen. Voor mijn doel is het slechts noodig
een denkbeeld te geven van de handelsbetrekkingen , welke
tusschen de
Republiek en het Noorden en Oosten van Europa
in het midden der zeventiende eeuw bestonden Daaruit
o^oge blijken, dat de kooplieden recht van meespreken hadden,
wanneer de
verhouding met de Oostzeemogendheden oen
punt van
beraadslaging ter Generaliteit uitmaakte.

1) Bovenstaand overzicht is ontleend aan :
Fruin : ïien jaren
enz. Hoofdstuk XIII.

Van Kees: Geschied, der Staathuishoudkunde in Nederland I pg\'.
XXVII en XXVIII, pg_ gl, 25 , 28, 39—42, 96 — 105, 116 en 117, 160.
Scherer: Geschichte dea Welthandels I pg. 346 vv. 390 vv.
Berg : üe ïTederlanden en het Hanseverhond, passim.
Luzac: Hollands Rijkdom I Pg- 136-138, 196-209, 340-350 ,
n pg. 282-286, liipg_ 87 , 96, 97.

Koenen; Voorlezingen over de geschied, des Nederl. handels.
Velius : Chromjk van
Hoorn pg. 220.

2) Kaar mij voorkomt o a. bij Busken Huet, Land van Rembrand,
III

3) «usken iiuet , l.and van Rembrand 11^ pg. 257.

4) Tan Kee^."i ,chd. «ler [^taathuisboudk. I. Inleiding pg. XXVlI

en XXVIIl.

Scheror : Oesc\'n. dus "Wolfhande\'.s I pg. 346.

-ocr page 17-

De scheepvaart der Nederlanders op de Oostzee overtrof
"\'^rre die van de andere volken tezamen, ja de laatste zinkt
jy de eerste in het niet. Yan de 1035 schepen, die tusschen
19 Juni en 16 November 1645 uit de Noordzee de Sont
binnenstevenden, waren 986 uit Nederlandsche havens en
slechts 49 uit havens van vreemde landen uitgeloopen. i)
^let uitzondering van Harlingen, zijn deze Nederlandsche
havens alle zeesteden van de provincie Holland: geen enkele
2eeuwsehe komt er bij voor.

Gelijk Holland de andere gewesten, zoo overtreft Am-
sterdam de andere steden, in dezelfde provincie gelegen:
het rnst alleen meer schepen uit dan de overige tezamen.
Dan komen de steden van het Noorderkwartier , Hoorn ,
maar vooral Enkhuizen ; vervolgens , met vrij wat mindere
getallen: Harlingen, Rotterdam,
Medemblik, Zaandam,
Monnikendam en Edam. De lading
bestaat hoofdzakelijk
uit zout en haring : het eerste , öf ruw , en dan gehaald uit
de havens van Frankrijk, Portugal en Spanje, uit,.la Ro-
chelle en Brouage , Setubal en Santa-Maria , San Lucar en
Cadix; of gezoden in de talrijke ziederijen der visschers-
plaatsen van Holland en Zeeland. 3) Terwijl in de middel-

1) De volgende schets is hoofdzakelyk samengesteld uit de gegevens ,
welke ik heb verkregen door het onderzoek , medegedeeld in Bijlage 1 :
Statistiek van den Oostzeehandel in het jaar 1645. De getallen, welke
ik noem , gelden dus slechts voor dat jaar; maar
zij staan vast.

2) Het zout van Setubal was het beste. In zijn miss, van 2 i.ug.
1642
aan H. H. M. schrift de Kederlandsche resident te Helseneur,
Carel van Cracauw , over een contract tusschen den Koning van Dens-
marken en dien van Spanje gesloten , waarbij de
eerste recht kreeg een
groote hoeveelheid Spaansch zout naar zjjn rijk te mogen voeren. Naar
aanleiding daarvan zegt
van Cracauw:

„Het soude weijnieb effect hebben , alsoo het Settubals Sout in dit
R^cke ongelijck beeter begeert is , als het Cadiz ofte St. Lucas sout,
twelck de gem\'® scheepen sullen overbrengen, sijnde in Sweeden oock
gansch niet begeert, omdat het al te fijn is , haest peeckelt, ende onbe-
quaem om op peerden voort gebracht te werden."

Alleen in Denemarken voerden de Nederlanders jaarlijks „wel 4600 en
meer Last soo fransch als spaensch sout." (miss. v. van Cracauw aan
H. M. dat. 18 Oct. 1642).
Ook van de Kaap-Verdische eilanden en uit West-Indië werd zout
gehaald: Zie Soheltema: öesch. en Letterk. mengelwerk, dl. V. stuk
^ Pg. 264 vv. en Velius : Chronijk van Hoorn pg. 605—608.

-ocr page 18-

eeuwen de aan de kusten van Scandinavië gevangen haring
bij groote hoeveelheden hier te lande werd ingevoerd , be-
hoort deze visehsoort thans tot de voornaamste artikelen
van uitvoer naar de Oostzee , sinds de koers der haring-
scholen is veranderd en niet langer de kusten van Schonen ,
maar die van Schotland , Engeland en Vlaanderen het be-
drijvig tooneel der haringvangst aanschouwen, i) Maar
behalve de genoemde waren , zijn ei- nog een menigte andere,
met welke de „Oostvaerders" bevracht worden: wijnen en
olie , zuidvruchten , producten der tropen , voortbrengselen
van eigen nijverheid, zooals lakens en linnen, munt en
juweelen en alle andere artikelen , tezamen vormend die
gemengde lading, welke in koopmansstijl „stukgoed" heet.

Het aantal schepen, die geballast uitloopen , is grooter
dan men zou vermoeden: een bewijs, dat handel en
nijverheid nog niet voldoende lading konden bezorgen aan
alle schippers , bestemd „naar Oosten".

En wat brachten de Nederlandsche schepen uit de Oost-
zeehavens terug ? in hoofdzaak granen en hout. De over-
vloedige toevoer van granen maakte de Zeven-Provinciën tot
een korenschuur , die nog gevuld bleef,
wanneer overal
elders gebrek heerschte. Dantzig was de haven ,
waar de landbouwstreek der oevers van Weichsel en
Pregel haar rijke oogsten ter markt bracht. Ook Riga
en Koningsbergen waren van belang voor den graanhandel,
nog meer voor den houthandel , die zich daar kon voorzien
van klaphout en wam^^ot, masten en sparren , planken en
delen , welke de s
^eepstimmerwerven van het vaderland
steeds in grooter hoeveelheden noodig hadden, wilden zij
alle bestellingen, waaronder vele uit het buitenland, na-
komen. Kiet alleen hout, ook hennep en vlas, teer en
pik moest de Nederlandsche scheepsbouw uit het Noorden
en Oosten van Europa betrekken. Al die ruwe stoffen

1) Wagenaar : Vaderl. Historie III pg. 499.
Luzac: Holl. Rijkdom I pg- 135 — 138.

Yan Rees: Geschd. der Staath. I pg. 39—42.

2) Ruim ^/a van de schepen, die tusschen 19 Juni on 16 JTovember
1645 uit de Noordzee in de Sont kwamen, waren geballast, zie Bijlage I:
Statistiek van den Oostzeehandel in het jaar 1645.

3) Koenen : Voorlez. over de gesch. van scheepsbouw en zeevaart, pg. 87.

-ocr page 19-

werden Her te lande bewerkt; bet aantal houtzaagmolens

en touw slagerijen, blok- en zeilmakerijen nam toe met de
stijgende behoeften van scheepvaart en visscherij.

^^og is de lijst der waren , welke uit de Oostzee-gewesten
naar de Republiek werden gevoerd, niet volledig •, nog
dienen genoemd te worden: pelzen en veeren , potasch en
we^asch, salpeter, steenen, geschut, ijzer en koper. De
laatste artikelen, uit Zweedsche havens afkomstig, brengen
ons van zelf den naam op de lippen van een persoon, die
in de geschiedenis der betrekkingen tusschen Zweden en de
Republiek het merk zijner daden heeft achtergelaten. Ik
bedoel Lodewijk de Greer.

Lodewijk de Geer was één der vele Zuid-Nederlanders,
die krachtig hebben \' medegewèrkt tot de uitbreiding van
handel en scheepvaart der Noordelijke provinciën. Gesproten
uit een oud adellijk geslacht, dat te het Luiksche thuis
behoorde, maar om geloofsredenen was uitgeweken, achtte
hij het niet beneden zich het koopmansbedrijf tot het zijne
té maken. Na zijn leerjaren in la Roebelle te hebben door-
gebracht , vestigde hij zijn kantoor te Amsterdam en wijdde
zich — op raad van zijn zwager Trip — aan den handel
in wapenen , gewilde artikelen in een tijd, toen de oorlogs-
bliksem bijna niet van de luoht was. Door zijn tusschen-
komst deden de Staten-Generaal herhaalde malen groote
aankoopen van geschut in Zweden. Ook voor het werven
van troepen en de uitmonstering van gansche regimenten
maakten destijds de regeeringen gebruik van de diensten van
particulieren. Al weder waren het leden der familie\'s de
Geer en Trip, met wie zoowel Haar Hoog Mogenden als
Gustaaf Adolf en de republiek Yenetië contracten sloten
voor dergelijke leverantiën. Yooral met de regeering van
Zweden trad de Geer in nauwe verbinding , deels door zijn
bandel in kanonnen, deels omdat hij een der grootste in-
schrijvers was op een geldleening , welke Gustaaf Adolf te
Amsterdam had laten volteekenen. De opbrengst der
Zweedsche kopermijnen strekte gewoonlijk tot betaalmiddel
of tot onderpand van geleende
sommen. Zoo ook hier.
Deze omstandigheid schijnt voor de Geer een aanleiding
geweest te zijn, om zich op de hoogte te gaan stellen van
de exploitatie der Zweedsche bergwerken. Uzer en koper —
^^ grondstoffen , welke in de eerste plaats noodig waren bij
vervaardigen van wapenen — doorkliefden er den bodem

1

-ocr page 20-

met rijke aderen. Zoodra de Geer zijn kans schoon zag,
trad hij op als fabrikant van de artikelen, in welke hij
handel dreef. In den beginne slechts pachter, later ook
eigenaar van verschillende mijnen , werd hy weldra de eerste
van zijn vakgenooten door de vele verbeteringen, welke hij
in de bewerking der ertsen aanbracht. In zekeren zin kan
men hem den Krupp van het tijdvak noemen : de Finspong-
sche geschutgieterij" — het eerste goed, dat de Geer had
gepacht — leverde het grootste deel der vuurmonden en
kogels, welke het Zweedsche leger behoefde. Maar het
terrein zijner werkzaamheden strekte zich nog verder uit:
voor zijn rekening verrezen smederijen en smelterijen van
Ijzer en koper, fabrieken van staven , spijkers , hoefijzers,
kogels, geweren , pieken, harnassen en ander krijgstuig
Naar alle landen werden de producten van die nijverheid
vervoerd, niet het minst naar de Nederlanden. De Geer\'s
pakhuizen te AmstCTdam bevatten een voorraad krijgsbe-
noodigdheden, welker aanblik den grimmigsten ijzervreter
een genoegelijken glimlach moest ontlokken, i)

Aan vele ondernemingen van Lodewijk de Geer hadden
ook leden der familie Trip aandeel. Yooral Elias Trip was
een beste klant voor het ko^r, dat de regeering van
Zweden overal tegen munt van beter gehalte zocht in te
ruilen. Gelijk zij de zaakgelastigden waren van Gustaaf
Adolf en koningin Christina voor het sluiten van leeningen,
het werven van troepen en het koopen
van schepen, was
een ander Amsterdamsch koopman, Gabriel Marcelis, d»

1) Bovenstaande schets is ontleend aan :

J. L. W. de Geer : Lodewijk de Geer.

Pierre de Witt: Louis de Geer.

2i Zie Kes. St. Gen. 2 Juwi 1644, -waar is ingelascht een request van
v! de weduwe van Blias Trip. Zij vertelt daarin, dat haar man vroeger geld
verstrekte aan
den koning "van Zweden j op het koper, dat dezo naar
Holland zond ; dat haar man ook wapenen verkocht aan den genoemden
vorst en bij zjjn dood nog een aanmerkelijke som van de regeering van
Zweden had te
Torderen ■ de weduwe roept nu de tusschenkomst van
H. H. M. in, om in \'t bezit dezer penningen ts mogen geraken. — Over
de levering van wapenen , zie ook het Contract, afgedrukt in Kron. Hist.
Genootschap Utrecht, 31ste Jaargang 1875,. Seri_e 6, deel 6, pg. 151—154.

-ocr page 21-

faktor Tan den koning van Denemarken in dergelijke aan-
gelegenheden.

Behoeft het betoog, dat aan het bedrijf van Lodewijk de
Geer een plaats moest worden ingeruimd bij deze schets van
den Oostzeehandel? Ook nemen wij nog geen afscheid van
\'lera, maar zullen hem straks terugvinden als leverancier
van een geheele vloot , een bestelling , welke hij zoo nauw-
keurig uitvoerde , dat hij zelfs eenige zeeMden op den koop
toe gaf.

Tot nog toe maakten alleen de gewesten , langs de kusten
der Oostzee gelegen., het voorwerp onzer beschouwing uit.
Doch
ook de Deensche gewesten aan deze zijde van de Sont,
Holstein, Jutland en Noorwegen, hadden hun aandeel in
de
groote handelsbeweging. De eerstgenoemde voerden
jaarlijks een groot aantal ossen naar de Nederlanden uit.
Ook in
dit opzicht Avaren de tijden veranderd. Niet langer
kwamen de Denen zelf hunne ossen op de Hoornsche markt
te koop aanbieden. Thans zeilden elk voorjaar een aantal
schepen uit het Ylie
naar de kusten van Holstein en Jutland
en kochten
daar „magere ossen" ten behoeve der vader-
landsche vetweiderij , die aan de beesten eer kon behalen ,
dank zij de malsche klaver der Hollandsche weiden.

De handel op Noorwegen werd bijna uitsluitend gedreven
in hout, dat jaarlijks door eenige honderden schepen werd
afgehaald. Wij zagen reeds, dat Kiga en Koningsbergen
insgelijks hout uitvoerden, maar op verre na niet zooveel
als de havens van Noorwegen.. Amsterdam en Hoorn hadden
het grootste aandeel in dezen handel , die de windmolens

1» Zie over hem de bijlage, getiteld: Gabriel Marcelis - een tegen-
hanger Tsn Lodewijk de Geer.

Uit een handvest van 1389 bljjkt, dat de Denen toen reeds hunne
ossen te Hoorn ter markt brachten. Tegonw. Staat der Yereenigde
Nederl. deel Y pg. 411.
verder hierover :
■Velius , Chronijk van Hoorn , pg. 11 , 21 , 524.
Luzac , Holl Rijkdom II pg. 285.

^ Dit blijkt uit een miss. van Jacob de Witt aan H. H. M. dat. 5
Jan- 1646. ,Portef. Denem. 1646.. H. U- M. hadden hem inlichtingen
gevra>igd over de tollen in Noorwegen ; de Witt antwoordde daarvan niet
(renoeg op de hoogte te zijn en ried hun aan advies te vragen bij de

-ocr page 22-

10

der nijvere Zaanstreek in schier rnsteloozé beweging bield.
Slechts in enkele Noorsche havens, voornamelijk te Bergen t
werd geen hout ingeladen 2). Wel dreven Amsterdamscb®
kooplieden handel met Bergen, maar in andere artikelen i
/v. O. a. in stokvisch en hazelnoten.

Nog ontbreekt er een trek aan de schets der betrekkingen tus-
schen de Nederlanden en het Noorden van Europa, üe walviscb\'
vangst in de Noordelijke IJszee komt mede in aanmerking. Juist
in de jaren 1644 en 1645 — de lijst onzer teekening — beleefde
zij een tijdperk van kentering. Het octrooi der Noordsebe
Compagnie was in 1642 niet vernieuwd en de walvischvangst
begon te kwijnen, sinds het bedrijf voor alle Nederlanders
was opengesteld. De visschen, schuw geworden door het
gróöte ■ aantal der vervolgers , vertoonden zich niet langer in
de baaien, waar zij vroeger zich ophielden , evenmin in
volle zee, maar trokken terug in het drijfljs. Doch
sinds de walyischvaarders ook daar hun prooi opzochten,
kwajn_het bedrijf binnen korten tijd tot ongekenden bloei
en wierp ruime winsten af. Hooger dan dit geldelijk

Bui\'gem. van „Amsterdam ende Hoorn, daer de handelinge op Noorwegen
meest wert gedreven."

Nog een opmerking naar aanleiding van bovenst, miss. Mag men >
uit het feit dat H. H. M. zich tot Jacob de Witt om de genoemde iO\'
Uchtingjjn wendden , afleiden, dat de Witt houtkooper was geweest ? (Zi«
over deze quaestie : Mr. D. Yeegens : Geddes en .lacob de Witt , in Hts«-
Studiën dl. II pg.
10 en 11). Of vroegen zij alleen advies aan de Witt i
als gewezen lid van het gezantschap naar Zweden in 1644 en 1645 ,
welke hoedanigheid hij bekend moest zijn met het onderwerp der Noorsobe
tollen ? Het antwoord van de Witt, dat hij niet genoeg op de hoogte
was van deze zaak , is nog geen bewijs, dat hij met den houthandel niets
had te maken.

1) Koenen : Yoorlez. over de geschd. van scheepsbouw en zeevaart
pg. 79 vv.

2) Dit blijkt uit art. 12 van het „Tractaet van de Noortsche Tol")
in Februari 1647 tusschen
Denemarken en de Republiek gesloten. (Zie
dit traot. bij Aitz. VI
V8- 357-364).

3) Deze laatste bijzonderheid ontleen ik aan de miss. v. van Cracau\'»^
aan H. H. M. dat. 17 Aag. 1641.

4) Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Zi®
o.a. pg. 126 , 351 en 352.

-ocr page 23-

11

voordeel mag misschien worden gerekend de gunstige in-
vloed op het gehalte van het sclieepsYolk. xVlleen het
jacht maken op de walvisschen was reeds een gevaarlijke
bezigheid , en de vaart in de Noordelijke zeeën , de rnste-
looze strijd met het ijs, de snerpende koude en de ont-
beringen , welke daarmede gepaard gaan, verhoogden in
niet geringe mate de „zeemanschap" en de kordaatheid van,
hen, die zich aan dit hedrijf hadden gewijd.

Ook handelsbetrekkingen waren met het hooge Noorden
aangeknoopt. Aan Olivier Brunei komt de verdienste toe
den grond te hebben\'\'§ïi|d van Nederlands handel op de
Witte Zee ; s) de Moucheron en anderen volgden zijn spoor
on brachten den handel tn pelterijen geheel in handen der
Hollanders. 3) Toen de toegang tot het rijk van Moscoviën
eenmaal was ontsloten, vond de Nederlandsche koopman
daar een uitgestrekt arbeidsveld , dat de moeite van het ont-
ginnen in ruime mate beloonde.

Keeren wij thans terug tot de vaart op de Oostzee- De
afstand tusschen Nederlandsche havens en
Dantzig, Konings-
bergen , Riga , is zoo gering , dat de schepen , die daarheen
bestemd waren , het niet bij één reis behoefden te laten,
maar drie of viermaal in één jaar hiin reis konden herhalen.
Nog laat in den herfst voeren Nederlandsche schippers door
de Sent -, ma^r dikwyls overviel de vorst hen en noodzaakte
tot overwinteren in een of andere Oostzeehaven. Het aan-
tal dier „winterleggers" bedroeg soms wel honderd.
Menig Amsterdamsch reeder ol koopman zal met schrik de
tijding van dat iavriezen hebben vernomen, want de
ijsgang deed verscheiden schepen „blyven". En nog
afgezien daarvan , was de Oostzee in de herfst- en winter-

Welke hooge eischen de vaart door het dryfgs aan zeelieden stelt,
o.a. uit de levendige schets van Koolemans Beijnen : „In het
Kraaienaeg^,, Gids April 1879.

^^ Jlulier : Noordsche Compagnie pg. 24—28.

Scheltema: Busland en de Nederlanden I pg. 38—42, 172* vv.

»Tot Dantsioh etxde Coninoxbergen leggen noch wel 100 schepen
^interlaech".
Uit de miss. v. van Oracauw aan H. H. M. dat. 9 Jan. 1644,

Zie o.a. de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Jan. 1646,

-ocr page 24-

12

maanden een geraarlijk vaarwater, Herhaaldelijk gewagen
de brieven van den JSfederlandschen resident te Helseneur
van schepen en vloten , die , in het genoemde seizoen , door
storm werden overvallen en groote schaden leden of ver-
gingen.

Voor één geduckten vijand waren de koopvaarders in de
Oostzee althans veilig: voor de Duinkerker kapers. De
doortocht door de Sont was hun verboden. In de havens
van Noorwegen daarentegen vertoonden zij zich dikwijls en
werden daar soms oogluikend geduld , op voorwaarde dat
zij de Deensche schepen ongehinderd lieten. Vielen zy deze
echter aan, dan rustte de koning van Denemarken een
kleine vloot uit om hen te verjagen. Behalve de Duin-
kerkers , namen ook Biscaaiers aan de kaapvaart deel. 2)
De Noordzee was het groote (jachtveld, vanwaar zij maar
zelden zonder buit huiswaarts keerden , ondanks de buiten-
gewone uitrustingen der Republiek tot het „veilen", d. i.
beveiligen der zee, Zoo groot was het aantal veroverde

li Extract-schrijvens aan van Cracauw uit Denemarken dat. 15 Aug.
1643. (Portef. Denem. 1643). (In het genoemde jaar was van Cracauw
een tijd lang met verlof hier te lande en liet zich de voornaamste ge-
beurtenissen in Deneraarken vandaar berichten.) In de „Capitulatie
gemaeckt tusschen de Coningen van Spaignen en van Dennemarcken int
jaer 1641" (portef. Denem. 1641) was den Duinkerkers toegestaan met
den buit, dien zij buiten de havens en rivieren van Denem. gemaakt
hadden , in deze havens en rivieren binnen te lüopen ; ook
mochten zij
daar een schuilplaatB zoeken, als zjj door storm er heen gedreven of
door dea vijand vervolgd werden ; in \'t laatste geval aouden zij ook , in
de havens van Denemarken, tegen hun vijand beschermd worden. —
Zie hierover ook de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 28 Dec.
1641 ,
4 Juni en 28 Juni 1642.

2) „Deese 2 plaetsen (passagie en St. Sebastiaeni sullen Werden soo
groote Rooflfnesten als Duijnkercken." (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M.
dat. 15 Nov. 1642.)

3) Aitz. V pg. 190 vv.

Ees. St. Gen. 16 Jan. en 14 Febr. ig41. Den 16 Jan. 1641 werd
tor Genrlt. een request ingediend van
„159 yan de principaelste coop-
lieden binnen Amsterdam," klagende over de groote schade ter zee door
de Duinkerkers hun
aangedaan, vooral in 1640.

De voornaamste reder 300 weinig D-.ii.kerV rs Wf-rder opge-

bracht , was dat zij veel sneller zeilden iim de Nedcrl. oorlschp. Hier-
v;i!; las ik verschillende voorlwelden in dc Journ. d. Vice-Adrair

-ocr page 25-

13

koopvaarders, dat te Duinkerken een markt van schepen
werd gehouden, waar allerlei natiën, Engelschen, Denen
en Noren, Lübeckers en Dantzigers, zich kwamen voorzien
en rijke keus hadden uit de Nederlandsche „prinsen", d. i.
buit gemaakte schepen, i)

Het zijn niet altijd onze beste vrienden, die het meest
belang stellen in onzen voorspoed. Niemand zal de Duin-
kerker kapers onder de boezemvrienden der zeventiende-
eeuwsche Nederlanders rekenen, en toch moesten de eersten
de uitbreiding van de scheepvaart der laatsten met blijdschap
begroeten, daar zij hun kans op buit aanmerkelijk deed
stijgen. Zoo echter iemand reden had zich te verheugen
over de vlucht van handel en scheepvaart der Republiek,
in \'t bijzonder op de Oostzee , dan was het de koning van /
Denemarken. Ook al weer niet uit zuivere welwillendheid ,
maar gedreven door de krachtige drijfveer van het eigen-
belang. Sinds onheugelijke tijden hief deze vorst een schat-
ting van de schepen , die door de Sont voeren en de opbrengst
van dien tol was — in de jaren , over welke wij spreken —

Witte Kom. de With van 5 Nov. 1643 — 10 Maart 1644 en van 8
Nov. 1644 —• 1 Febr. 1645. In de genoemde tijdperken stond de "With
aan het hoofd der vloot, die het kanaal moest veilen. De uitrusting
der „nieuwe geuzen," snelvarende kruisers , vrijbuiters die op preraiën
voeren, bracht aan de Duinkerkers veel nadeel toe. Zie hierover :
„Discours over de ghelegentheijt van de nieuwe Cruijssers enz." Cata-
logus Knuttel: Eerste deel , tweede stuk/, No. 5221. Kon. Biblioth.\'s flage.)

1) „De Engelschen hierdoor ^d. i. voorbij Helseneur) passeerendo nae
Oosten plachten altijt te voeren scheepen in Engelandt gemaeckt, nu
voeren se meest al Nederlantsche scheepen tot Duijnkercken gecoft. In
dit voorjaar heeft men hier sien passeeren wel 80 a 90 soodaenige
scheepen bij de Engelschen gevoert tot groot leetweesen van veele goede
patriotten. De Deenen , Noormans , Lubschen , Danzickers Ende andere
loopen nu alle nae Duijnkercken daer sij jaer uijt jaer in leggen om de
genoomen Neederlantsche scheepen te coopen die oock bij deselvige

: iden gevoert derhalven weünich solieepen in deese nuartiereu werden
gebouwi." (Uit "niss. v. van Cracuuw aan H. M. dat. 4 Juni 1642).

Uit het bovenstaand^ blijkt, dat er wol iets af te dingen valt op de
Yooratelling (o.a. bij Buskon Iluet, Land van Kenibrand pg. 260 en
270) alsof, aa den slag bjj Uuins , ook de macht der Duinkerkers ge-
broken was.

-ocr page 26-

14

de hoofdbron zijner inkomsten gewonden, Want juist dit
moet bij de geschiedenis van den Sonttol in het oog worden
gehouden : alleen de koning , niet het rijk , trok er voordeel
van ; het verhoogen of verlagen van de schatting behoorde
tot Zijner Ma\'^ regalia, i) Daar nu de Nederlanders de
vaart op de Oostzee , bijna met uitsluiting van alle andere
volken hadden bemachtigd, waren het hoofdzakelijk Hol-
landsche rijksdaalders , die de kisten van het tolkantoor te
Helseneur kwamen vullen. De Republiek verschafte den
koning van Denemarken zijn „speel:penninck2\'_2) \'

Den oorsprong en de geschiedenis van den Sont-tol kunnen
wij voor een groot deel laten rusten. S) Het is genoeg aan
te stippen, dat reeds in de middeleeuwen deze heffing de
spil was van vele politieke geschillen. In den tijd van Karei V
ondervonden de Nederlanders het vooral, dat een goede ver-
standhouding met den beheerscher van de Sont wenschelijk
was voor de ongestoorde ontwikkeling van hun „Oosterschen"
handel. Toen Christiaan II, uit zijn rijken verdreven , een
toevlucht zocht bij zijn" zwager Karei V en deze de partij
van zijn bloedverwant in de Noordsche verwikkelingen op-
nam , werd herhaaldelijk de Sont voor Nederlandsche schepen
gesloten en daardoor groot nadeel toegebracht aan de in-

1) Zie „Kelation über das Königreicli Dänemarlt, verfasst von Magno
Bureel, Eesident Sr. K. Majestät von Schweden" bij Geijer , Geschichte
Seliwedena III pg. 337—344.

Aan de ïfederl. gezanten, die in 1&39 naar Denemarken waren afg\'S"
vaardigd, vertelde Gunther, de secretaris des koning-a, „dat S.M\'. als
een stuclf van sijnne hooge regalien voor hem gereser veert hadde, ommè
denselven (nl. den Sont-tol) te verhoogen eude te veriaegen huijten
ijemandts kennisse , sooals hij t\'goet vonde" en ,dat de penningen uijt
de tollen procodeerende wierden noijt gebracht inde publijcque rekeninge,
maer alleen in handen van den Coninek geleverdt". Eveneens de op-
brengst van den tol te Gluckstadt. \'Eapport van II. H. M.
Ambass.
Legatie aen den Köninck van Denem. 1639).

2) „Den tol in de Sondt moei oock des Conincks speel-penningh ge-
noemt vforden." Uit het „manifest, Waer in die Oorsaecken verclaert
worden , "Welcke die Con. Maj\'. tot Sweeden etc. Bewoghen tot oorlogh."
(Kon. Biblioth. \'s Hage: Catal. Knuttel; eerste deel, tweede stuk No.
5075.) Dit pamflet is het manifest, bedoeld bij Aitz. VI pg. 8.

3) Een overzicht daarvan vindt men bij :

Jnr. Mr. F. P. van der Hoeven; Bijdrage tot de Geschiedenis van den
Sonttol, Tweede Hoofdstuk.

-ocr page 27-

15

woners dezer gewesten, i) Eerst het Erftractaat van Spiers —
ook wel het Bourgondisch tractaat genoemd —, in 1544
tusschen Karei Y en Christiaan III van Denemarken ge-
sloten , herstelde de vriendschappelijke betrekkingen. Ten
aanzien van handel en scheepvaart bepaalde het o.a., dat de
onderdanen der beide vorsten onbelemmerd met elkaar handel
mochten drijven, tegen „betalinge van de gewoonlijcke
Tollen." 2)

Deze uitdrukking heeft in vervolg van tijd aanleiding
gegeven tot ver uiteenloopende opvattingen. Het ging er
mee als met de beruchte woorden „nu ter tijd wezende" in
art. 9 der Unie van Utrecht. Yolgens de Deensche vorsten
moest onder „gewoonlijcke tollen" verstaan worden het
bedrag der tollen, zooals elk beheerscher van Denemarken
dat, krachtens zijn koninklijk recht, telkens kon vaststellen.
Van Nederlandsche zijde werd natuuriyk beweerd, dat zij
slechts verplicht waren tot betaling der tollen, zooals die
geweest waren op het tijdstip van het tractaat van Spiers.
Natuurlijk , zeg ik , omdat na 1544 de Sonttol steeds werd
opgedreven en het dus in het belang der Republiek was
terug te keeren tot den toestand van dat jaar.

Dat de regeering van Denemarken haar opvatting ook in
de praktijk wilde huldigen zou spoedig blijken. Eeeds vijf
jaren na de overeenkomst van Spiers vertrok een Neder-
landsch gezantschap naar dat rijk om ,,de nieuwe beswaer-
nisse van den tol af te hebben." Het baatte weinig.
Naarmate, in vervolg van tijd, de toestand der Neder-
landen onrustiger werd en de regeering de handen vol kreeg
met de oproerige onderdanen, nam de hegeerlijkheid van
den beheerscher der Sont toe. Allerlei voorwendselen had
hij gereed om de verhooging der tollen te verontschuldigen:

1) Yelius, Clironijlc van Eoorn , pg. 231—834, 238 , 247 , 258.

?l Uüt tructaat van Spiers is nf-odrtikt by Aitz. V pg. 601 -fi!;;)
Zie daarover ook Altaieijer : Uist. iua relatie;!« eoinin\'-vci.\'ilès et diplo-
matiques des Pays-B»8 avec le Nord de l\'Europe pendant le XYIe siècle
pg. 474 vv.

van der Hoeven : Bijdroçjc tot de gesehiedenia v. d. Sonttol pg. 45 — 47.

-ocr page 28-

16

nu was het een oorlog met Zweden, die gevoerd werd
— zoo het heette — ter heveiliging van de Oostzee,
dan weer de aanleg van het fort Kronenburg , dat nog wel
gebouwd werd met het doel om den ingang der Oostzee
onder het bereik van Deensche kanonnen te brengen.
Zoolang de koning van Spanje of zijn landvoogd over de
Nederlanden heerschte, kon de willekeur van Denemarken
nog worden beperkt, en het is een der weinige verdiensten
van den hertog van Alva, dat hij , toen een nieuw lastgeld
in de Sont was ingesteld„eenen ernstigen ende wel ge-
extendeerden brief (heeft) geschreven aan de Coninck Fredrick
de tweede dewelcke oock van sodanigen stereken operatie
is geweest, dat de gemelde Koninck van Dennemarcken het
voornoemde nieuwe opgestelde lastgelt datelijck heeft ge-
casseert." 1) Maar na de afzwering moesten de Staten een
toontje lager zingen , te meer toen het ruchtbaar werd dat
Denemarken Ij^panje pogingen aanwendde om het tractaat
van Spiers — dat door Karei V hoofdzakelijk gesloten was
met het oog op zijn Nederlandsche gewesten — vervallen
te verklaren. Het gehikte den staten de vriendschappelijke
betrekkingen met Denemarken aan te houden. Bij den doop
van Frederik Hendrik was ook koning Frederik II, als peter,
door zijn gezant vertegenwoordigd: en de notulen der staten
van Holland bewijzen , dat deze uitnoodiging niet slechts een
bewys van hoffelijkheid was van Willem van Oranje , maar
opzettelijk geschiedde om „de gunste ende affectie" van
den genoemden vorst „daermede te mogen winnen en ver-
meerderen" De Nederlandsche maagd moest in haar
prille jeugd nog streven naar „de gunste ende affectie" van
vorsten, tegenover wie zij, op meer gevorderden leeftijd ^
de coquette zou spelen.

1) Uit de „Instructie voor de Amb. Denem. 1641." Ook gedrukt bij
Aitz. V pg. 277-288.

2| Yreedo, Inleiding tot een Gesohd. der Nederl. diplom. H pg. 137
en 138.

3) Over onze betrekkingen met Denemarken in het laatste deel der
16e eeuw , zie ;
Vreede, Inl. enz. Il\' pg. 132—138.

T. d. Hoeven, Bjjdr. tot de geschd. vau den Sonttol pg. 48—5], 54—59.
Xelösr", J^JlTOPji-k .w JJAT.n ^ly 301.
Instr. Amb. Denem. 1641.

-ocr page 29-

17

De betrekkingen der Repnbliek met Zweden ondervonden
den terugslag der gedwongen verhouding tot Denemarken.
Elk betoon van goede gezindheid jegens het Wasa-geslaeht
moest de vorsten van Denemarken ontstichten, die in hun
rykswapen de drie kronen bleven voeren, symbool der
heerschappij over geheel het Noorden, i) Vandaar dat
Zweden en Nederland elkaar eerst de hand reikten, toen
beider vereenigde macht opwoog tegen die van den bewaker
der Sont. Het was Oldenbarnevelt, onder wiens ministerie
de Hollandsche politiek deze frontsverandering maakte. De
advocaat was overtuigd van de hooge waarde eener alliantie
met het protestantsche Zweden , 2) dat evenveel belang had
als de Republiek bij het beperken van de macht der katho-
lieke vorsten , wier gebied aan de Oostzee paalde — Polen
en de Keizer —, te meer nu Christiaan IV hoe langer hoe
meer in de kaart der Habsburgsche ligue begon te spelen.
De in 1611 tusschen Denemarken en Zweden uitgebroken
krijg had een verhooging der Sonttollen ten gevolge, on-
gemeen drukkend voor den Oosterschen handel. Vandaar
dat Lubeck — eenmaal de gednchtste mededinger der
Nederlanders — zich met de Republiek verbond tot hand-
having der vrijheid van handel en scheepvaart op de Oost-
en de Noordzee. De andere Hanzesteden volgden later dit
voorbeeld. Soortgelijk verdrag nu werd in 1614 getroffen
tusschen Gustaaf Adolf en de\'\' Vereenigde Nederlanden.
Deze triple-alliantie boezemde den koning van Denemarken
eerbied in: de tollen werden op redelijken voet terugge-
bracht. Zoolang de genoemde tractaten van ki\'acht
bleven , had de Republiek weinig reden tot klachten over
Denemarken, al bleef zij koning Christiaan IV steeds van

li Geijer : Geschichte Schwedens II pg. 130^

2) „Een oudt seggen Tan den Heer van Oldenbarnevelt, van dat
onsen staet in de correspondentie met Vranekrijck ende Sweden haer
meeste seekerheijt hadde te soecken." O. van Benningen aan de Witt,
Stockholm den 23 November 1652. Brieven de Witt V pg. 54»

3) Vreede, Inl. enz. 11^ pg. 326—345c
Vreede , Nederland en Zweden Ie en 2ile afl,

; V. d. Hoeven, Bijdr. tot de geschd. v. d. Sonttol pg. 60 en 61*
Geijer, Gesch. Schwedens III pg. 91<
G. Droysen , Gustaf Adolf I pg. 75—78.,

2

-ocr page 30-

18

Spaanschgezindheid verdenken. Deze argwaan werd weg-
genomen , toen de loop van den Duitsehen oorlog den koning
van Denemarken er toe bracht een tijd lang als verdediger
van het protestantisme op te treden. De ßepubhek en
Engeland beloofden Christiaan IV hun steun bij het Haag-
sche tractaat van 1625. Men kent den ongelukkigen
afloop van . Christiaans krijgstocht: Tilly bracht hem een
geduchte nederlaag toe , Wallenstein joeg hem naar zijn
land terug. Toch verwierf Denemarken gunstige voorwaarden
bij den vrede te Lübeck van 1629. Het had zich in het
vervolg te onthouden van eenige bemoeiing met de aange-
legenheden van het Duitsche rijk: voor dien prijs kreeg
Christiaan IV alle landen terug , die hem waren ontnomen.
Trouwens, het viel hem niet zwaar zijn Haagschen bond-
genooten den rug toe te keeren. Onder de vorsten, die
deel namen aan den dertigjarigen oorlog, waren er weinige ,
i die streden voor een beginsel, en koning Christiaan behoort
>niet tot die weinigen.

Naarmate Denemarken zich nauwer bij Spanje en Oostenrijk
aansloot , werd de verstandhouding tusschen de Republiek
en Zweden .inniger , vooral toen het bleek dat de
heerschappij
over de Oostzee de eigenlijke inleg was van den Duitsehen
krijg. De Staten-Generaal gaven zich veel moeite om
Gustaaf Adolf „in de waepenen te raeden" , al luisterden
zij niet naar het Zweedsche voorstel om gezamentlijk den
keizer te bestreden. Frederik Hendrik waakte er voor, dat
de neutraliteit tegenover Duitschland in naam bewaard bleef;
maar feitelijk bestond , sedert 1635 , een triple-alliantie van

1) Vreede, Inl. enz. 11^ pg. 341—345.

2) Zie over liet tot stand Itpmen daarvan (ï. Droysen: Gustaf Adolf
I pg. 237—254.

3) G. Droyaen: Gustaf Adolf I pg. 366—368.

— Over de pogingen , door de Staten-Generaal aangewend om het sluiten
van den vrede te Lübeck te verhinderen, zie: Vreede, Inl. enz. II Bijlage XIII.

4) Een scherp oordeel van Richelieu over hem wordt meegedeeld bij
Droysen : Gustaf Adolf I pg- 368.

5) Miss. V. d. Zweedschen resident Spiering aan H. H. M.. dat. 2
April 1642. (Portef. Zweden 1642).

-ocr page 31-

19

Frankrijk, Zweden en de Eepubliek, géricht tegen het
Habshurgsche huis , in Oostenrijk en in Spanje.

Terwyl alle staten van Europa in buitenlandschen kryg
gewikkeld of ten prooi waren aan inwendige twisten, leefde
alleen de- koning van Denemarken in vrede. Van deze
bevoorrechte stelling maakte hij misbruik door de tollen in
de Sont te verhoogen. De aandacht der andere mogendheden,
vooral van de Eepubliek , werd — dus meende hij niet ten
onrechte — zoo zeer door andere zaken in beslag genomen,
dat hij geen krachtig verzet behoefde te vreezen. Toch
begreep hij niet te veel van de lijdzaamheid der volkeren,
die by den Oostzeehandel belang hadden , te moeten eischen :
als de Sonttol eenigen tijd zeer hoog was gesteld, werd hij
daarna weer verlaagd , om even spoedig op den ouden voet
te worden teruggebracht. Tusschen de jaren 1629 en 1639
werd tot acht_jnjlen het tarief gewijzigd. Juist de on-
zekerheid , hoeveel in de Sont aan tol moest worden betaald,
was een groote belemmering voor vele handelsspeculaties :
een geringe verhooging van de belasting op een enkel artikel
was voldoende om de winstberekening der kooplieden te
doen falen. De vele klachten , welke over deze Deensche
willekeur rezen, hadden de Staten-Generaal reeds in 1631
bewogen een gezantschap naar Denemarken af te vaardigen.
Een kleine verlaging der tollen was het gevolg geweest
dezer bezending; maar het duurde niet lang of het spel
begon op nieuw. In 1638 was de tol „gansch ondraegelyck"

1) Vreede, Inleiding enz. I pg. 181 vv. en IJ" pg. 262.

2).Zie Inatr. Amb. Denem. 1641, ook bij Aitz. V pg. 284.

3) „Want voorwaar hoe broed eu vast de visserij , iiianifacturen,
reederij in scheepen ofte navigatie , en negotie sig schgnen in Holland
needer geset te hebben , soo is nogtans seer klaar , dat een stuiver profijt
ofte schaade meer ofte min, eene geheele koopmanschap die in aequilibrio
is , en dat gebeurd seer dikwils , (namentlik dat men nauweliks weet of
de winst genoeg is om te moogen die koopmanschap eontinueeren) geheel
doet overslaan ofte stille staan." de Ia Court , Aanwijsing der heilsame
politike Gronden enz. 1671. Cp. XVII pg. 75.

4) Instr. Amb. Denem. 1641. (Aitz. V pg. 284.) Wegens den hoogen
tol was het aantal schepen, die in 1638 door de Sont voeren, Y4
minder dan gewoonlijk. (Schriftel. propositie aan kon. Chr. IV : Zie verb.
amb. Denem. 1639.;

-ocr page 32-

20

en het volgend jaar werd hij nog „in veele verscheijden
specien" verhoogd , en juist „op waeren , die men in deesen
tijt van oorloge door de geheele Christenheijt niet en (conde)
^^lUkhyUÜ\'t missen" , i) nl. salpeter. Wederom besloten H. H. M. een
poging te doen om de begeerlijkheid van den Deensehen
vorst te temperén. De heeren Aelbert Burgh en Bernhardt
Conders van Hel^pen vertrokken in 1639 naar Denemarken
met de volgende opdracht: zij moesten verzoeken dat de
Sonttol voorloopig zou worden geheven op den vrij lagen
voet van 1637 , totdat een nader tractaat daarover was ge-
I / sloten ; met de afgevaardigden van de stad Hamburg hadden
zij verder te overleggen, welke middelen men zou aanwenden
om den tol te Glückstadt afgeschaft te krijgen. Want ook
: j op de Elbe had Christiaan IV zich het recht aangematigd
! een schatting te eischen van de voorbijvarende schepen , een
■ maatregel, welke een straf heette voor Hamburg , dat met
den vorst overhoop lag, tegelijk echter een nieuwe bron
van inkomsten voor \'s konings beurs. Ook de vaart op de
Wezer was met een dergelijk recht bezwaard , zoodra de
belemmerde handel langs die rivier een uitweg had gezocht. 3)
Eog is het aantal onderwerpen , waarover de Staten-Generaal
bezwaren hadden in te brengen , niet ten einde. De wal-
vischvangst bij
SpitsJ3.ergen had mede aanleiding gegeven tot
langdurige verwikkelingen. De vrij algemeen heerschende
dwaling dat Spitsbergen een deel was van de Oostkust van
Groenland — dat bij Noorwegen behoorde — was den koning
van Denemarken en Noorwegen een welkome aanleiding
geweest om zich tot heer van Spitsbergen te proclameeren.
Als zoodanig kwam hem het recht toe de walvischvangst
langs de kust aan vreemden te verbieden. Doch dit was
geenszins zij\'n doel. Gaarne wilde hij de Engelschen en de
Nederlanders ongestoord hun bedrijf laten uitoefenen, zoo
zij hem een vergoeding daarvoor betaalden , een erkenning
tevens van het
beweerd recht van souvereiniteit. De poging —
eerst met geweld , later langs diplomatieken weg — om
deze „recognitie" te helfen , mislukte ; doch Christiaan IV

1) Instr. Amb. Denem. 1639.

2) Zie verder over de tolheffing op de Wezer: Aitz. V. pg. 82 , 83 .
U3 —114 en 122 — 123.

-ocr page 33-

21

liet zijn recht niet varen. Hij wachtte slechts een geschiki-e
gelegenheid af om er op nieuw mede voor den dag te komen.
Wij kunnen de geschillen over deze zaak niet in bijzonder-
heden volgen. Genoeg is het mede te deelen, dat juist in
1638 een nieuw conflict was uitgebroken. Ditmaal was het
den koning niet te doen om zyn eigen beurs te stijven: het
belang van zijn onderdanen — die ook aan de walvisehvangst
deel namen — werd bedreigd door het toenemend aantal
Nederlandsche walvischvaarders , waaronder vele , die niet
behoorden tot de geoctrooieerde Noordsche Compagnie. Deze
wilde de koning niet toelaten. In den zomer van 1638
verschenen drie Deensche oorlogschepen in de IJszee en
pleegden geweld tegen Nederlandsche schepen. Dit feit
bracht een nasleep van diplomatieke onderhandelingen mede;
aan de gezanten , die in 1639 naar Denemarken vertrokken,
werd de beslechting van het geschil opgedragen. Hun last
kwam in hoofdzaak hierop neer : te zorgen dat alle Neder-
landers , zoowel die van de Noordsche Compagnie als anderen,
ongestoord de walvisehvangst bij Spitsbergen mochten uit-
oefenen. Toen de heeren Burgh en van Helpen te
Kopenhagen kwamen, vertoefde Christiaan IV buiten zijn
hoofdstad. Na lang wachten besloten zij den koning op te
zoeken in Glückstadt en kweten zich aldaar van hun last.
Zij ontvingen een in elk opzicht onbevredigend antwoord op
hunne klachten.
Zelfs werden van Deensche zyde allerlei
bezwaren — waaronder vei-scheidene van ouden datum —
te berde gebracht tegen Nederlandsche kooplieden en com-
pagniën. Christiaan lY vertrok uit Glückstadt buiten kennis
der gezanten , en toen deze op nadere onderhandeling aan-
drongen , liet de koning weten, dat hij daartoe slechts
bereid was, wanneer zij öf voldoening wilden geven over
de klachten der Denen, öf een nieuwen last van de Staten-
Generaal hadden ontvangen: in dat geval — dus schreef
Zijne Ma^ — „werdet ihr uns an dem Orthe, wo wir als
dan pro tempore an zu treffen, zu suchen haben." Het
was bijna onmogelijk de gezanten der Republiek met meer
kleinachting te behandelen.

/

1) Deze korte schets is getrokken uil de uitvoerige beschouwing bij
Mr. S. Muller Fz. Greschiedenis der Noordsche Compagnie : Hoofdstuk
VII : Deensche pretensiën , pg. 236—285.

-ocr page 34-

22

Nauwelijks was deze diplomatieke vuistslag toegebracht,
of Burgh reisde terug naar H. H. M. om verslag te doen
van hun wedervaren. Van Helpen bleef achter, doch be-
hoefde niet lang op bescheid uit het vaderland te wachten.
Reeds spoedig gewerd hem de last om onmiddellijk naar
de Nederlanden terug te keeren , „sonder van den Coninek
off yemandt van desselfFs Raden ende ministers affscheyt te
neemen." i) Op deze wijze gaven de Staten-Generaal uiting
aan hunne verontwaardiging Doch, naar de meening van
sommigen, moest den overmoedigen vorst een schitterende
voldoening worden afgedwongen. Bovendien maakte men
zich bezorgd over de toenemende Spaanschgezindheid van
Denemarken , vanwaar juist in dezen tijd een aanzienlijk
gezantschap naar Bpanje was vertrokken. Zij , die het
heftigst verbolgen waren , rieden zelfs aan koning Christiaan
„met eene royale vloote te gaen besoucken". S) Iu de ver-
gaderzaal van H. H. M. sprak de hartstocht minder luid:
den 27 Februari 1640 werden , uit het midden der Genera-
liteit, negen Gedeputeerden aangewezen om met Zijne
Hoogheid middelen te beramen , „waerdoor t\' zy by desen
Staet alleen oft oock bij vuytheemsche princen men sonde
connen ontwycken ende affweren t\'ongelyck dat by ende van
wegen den Coninek van Denemarken desen staet wort aen-
gedaen". In onzekerheid over de ontvangst, welke aan
Nederlandsche koopvaardijschepen in de Deensche wateren
zou worden bereid, besloten de Staten-Generaal om de
vaart op de Oostzee en op Noorwegen tijdelijk te verbieden.
Zoowel in Denemarken als in de Republiek liepen onder het
Volk oorlogsgeruchten. Christiaan IV liet bootsvolk werven
en bracht tegen den zomor een sterke vloot in den Droogen —
dus heet het nauwste gedeelte van de Sont, vlak vóór
Kopenhagen. De Nederlandsche schippers en kooplieden

1) Uit Yerb. Amb. Denem. 1639. Over deze ambass. meer uitvoerig
bij Arend (Brill» , 3\'!^ deel, 5\'\'c stuk pg.
212—218.

2) Aitz. V pg. 81.

3) Res. St. Gen. 27 Febr. 1640.

4) Res. St. Gen. 12 , 14, 16, 31 Maart, 10, 20 en 22 April 1640.

5) Res. St. Gen. 25 Febr. 1640.

Miss. V. van Cracauw aan 11. H. M. dat. 2 .Tan. en 16 Juni 1640.
Garde : Den dansk-norske Soemagts Historie 1535 — 1700 , pg. 183.

-ocr page 35-

23

die, wegens verzwegen tol of om andere redenen , in Dene-
marken in proces lagen , werden \'s konings ongunst tot hun
schade gewaar. Hun gewone pleitbezorger, de resident te
Helseneur van Cracauw , vermocht niets voor hen : „bij den
grootsten minister des Conincxs" — dus schrijft hij in De-
cember 1639 — werden mijne reedenen jeegenwoordich niet
aengenoomen" i) en eenige maanden later bericht hij dat in
Denemarken „noch advocaet noch procureur meer gevonden
wiert die de beschadigde Hollanders dorste voorspreecken."

Toch kwam het niet tot oorlog. De Gedeputeerden van
H. H. M., die in overleg met den stadhouder de betrekkingen
met Denemarken moesten regelen , waren gewoon aan den
leiband van Frederik Hendrik te loopen. De prins had vele
redenen om geen krijg met Denemarken te wenschen en het
kan hem niet moeielijk zijn gevallen aan de Generaliteits-
leden dezen uitersten maatregel af te raden. Geen wapen-
geweld , maar diplomatiek beleid moest Christiaan IV tot
reden brengen. Het verbond van 1614 tusschen Zweden en
de Eepubliek was reeds lang geëindigd: thans diende een
nauwer vereeniging te worden gesloten tusschen deze mogend-
heden , wier belang tegenover Denemarken één was. Tezamen
moesten zij de vrijheid van handel en scheepvaart op de Oost-
en de Noordzee verdedigen tegen de aanrandingen van den
Deenschen monarch.

In dien zin viel de beslissing der Staten-Generaal. De
Heeren Boreel, Sojiek en
van Aijlva werden met de zending
naar Zweden belast. ■\'\')

Vóór dat de Nederlandsche gezantsn de hernieuwing van
het oude verbond ter sprake brachten , moesten zij een plan
opperen , dat een sterk sprekend bewijs is van den onder-
nemingsgeest hunner eeuw. Het bevatte het voorstel om
een kanaal te graven ter verbinding van de Oost- en de
Noordzee, hetzij dwars door Zweden, hetzij over Lübeck,
langs de Trave, zoodat de schippers niet door Sont of Belt
behoefden te varen. De gezanten werden vergezeld door een

1) Miss. T. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Dec. 1639.
2, Aitz. Y pg. 81.

Hl Res 8t. Gen. 2i Maarfc, 19 , 21 , 22 . 30 Ajiril , 2 , 3 , 4 , 5, 10 ,
12, lil, 2 4 Mfii 1640. O
ä H\'*er van Vo-<borgen , mede t.:; de av bassade
veri^ocht, ve-ontseliuldigdo zich In i;|jn jdaats word geen ander benopmd.

-ocr page 36-

24

landmeter en een adsistent-landmeter : i) de opmeting yan
het terrein kon dus dadelijk geschieden. Doch de technische
moeielijkheden bleken onoverkomelijk voor de zwakke hulp-
middelen der waterbouwkunde van dien tijd, en het plan
wekte meer spotlust dan bewondering. Zoo gingen de ge-
zanten dus over tot het tweede gedeelte hunner opdracht.
De Zweedsche kanselier Oxenstjerna toonde zich weldra
bereid de wenschen der Republiek in te willigen. Op den
eersten September 1640 werd_tusschen Zweden en de jSTeder-
landen een tractaat gesloten , „tot versekering van de veij-
lighei.jt en vrijheijt van dë Scheep-vaart en Koophandel in
d\'Oost- en Noordzee." Zoo één der bondgenooten in die
vrijheid belemmerd werd, zou hij aan den ander daarvan
kennis geven ; vereenigd zouden beiden dan trachten , door
minnelijke schikking , herstel van grieven te erlangen. Ge-
lukte dit niet, dan hadden de wapenen het pleit te beslissen.

De inhoud van het tractaat werd zooveel mogelijk geheim
gehouden: aan de staten der provinciën werd het slechts
voorgelezen ; doch er mocht geen copie van worden ge-
maakt. De koning van Denemarken — dus meldde het
gerucht — was er zoo nieuwsgierig naar, dat hij tien
duizend rijksdaalders uitloofde om een afschrift er van te
bekomen. Is dit waar , dan zal Zijne Ma\', spoedig in het
bezit van het verlangde stuk zijn geweest.

Intusschen had Christiaan IV gezien , dat de Republiek
het moede werd naar zijn pijpen te dansen. Een weinig
matiging scheen dus wenschelijk, om een vredebreuk te
vermijden. Zoo werden, volgens de gewone taktiek, de

1) Ees. St. Gen. 12, 19, 23, 20 Mei, 6 en 8 Juni 1640. Als landmeter
werd eerst benoemd Abraham van Tijeu ; deze bedankte voor de eer. In
zijn plaats werd toen Balten Loby , wonende te Utrecht, aangesteld. De
adsistent heette Caspar Witten.

2) Uit Holberg: Dänische Eeichs-Historie II pg. 841 blijkt hoezeer
de Denen zich vroolijk
maakten over dit plan. Hoe groot zou hun ver-
bazing wel geweest zijn, indien Zij het in 1641 uitgegeven Haarlemmermeer-
boek van Leeghwater haddon gekend!

3> Zie Verb. Amb. Zw. 16^0. De korte inhoud daarvan is te vinden
bij Aitz. V pg. 42—73. Zie ook Arend\'BrilH, 3\'Ir deel, 5<le stuk pg. 287 —
293.

4) Ees. St. Gen. 3 Jan. 1641.

5) Aitz. T pg. 125.

-ocr page 37-

25

tollen weer wat verlaagd, hoewel niet veel. Van zijn
kant eischte de koning op hoogen toon voldoening voor de
grieven , welke zyn onderdanen tegen Nederlanders hadden
ingebracht. Vooral de zaak van kapitein Malcontent gaf
aanleiding tot heel wat geschrijf. Genoemde kapitein , met
zijn oorlogschip tot convooi medegegeven aan Nederlandsche
koopvaarders, had in een haven van Noorwegen een Duin-
kerker kaper aangetroffen, die daar op de loer lag. De
Duinkerker, geen kans ziende te ontsnappen, stak zijn
schip in brand en vluchtte met zijn volk naar den wal, waar
hij zich borg in het huis van een „onder-besoecker" (een
ambtenaar, belast met het visiteeren der schepen). Mal-
content zond eenige manschappen aan land om hem op te
sporen 5 men raakte handgemeen en de „onder-besoecker" —
die kennelijk op de hand van de Duinkerkers was — be-
nevens een Noorsche boer werden dood geschoten. Dit was
de eenvoudige toedracht der zaak , welke aan Christiaan IV
gelegenheid gaf met veel vertoon in de bres te springen
voor zijn onderdanen. De Staten-Generaal namen het echter
heel kalm op. Volgens den raad van van Cracauw besloten
zij , dat kapitein Malcontent zich voorloopig niet in de
Deensche wateren zou vertoonen. Tevens werd de Neder-
landsche resident gelast aan de nabestaanden der verslagenen
een som gelds aan te bieden.\' Het duurde intusschen lang,
vóór de zaak geheel uit de wereld was. 3)

Met meer recht kon de koning van Denemarken zich be-
klagen over het volgende feit. In Augustus 1640 werden
31 Nederlandsche „Noortsvaerders" uit Noorwegen naar
Kopenhagen opgebi-aeht: deels omdat zij verboden waren
hadden geladen — (sommige houtsoorten en masten mochten
niet worden uitgevoerd), — maar vooral omdat zij een groot
deel van de lading bij de aangifte in den tol hadden ver-
zwegen. Dat de schippers hiermede smokkelden wist een
ieder ; maar dezen keer hadden zij het te erg gemaakt: zelfs

1) Aitz. V. pag. 123. De tol werd teruggebracht op den voet van
1638, die echter nog zeer hoog was. Miss. v. van Cracauw aanH.H. M.
dat. 16 Juni en 29 Juli 1640.

2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 1 , 15, 29 Sept. 10 Nov.
en 15 Dec. 1640 , 14 Deo. 1641, 15 Febr., 24 Mei, 4 en 28 Juni 1642.

-ocr page 38-

26

getuigt van Cracauw van hen : ^deselvige hebben in de tolle
in Noorwegen soo veel versweegen, dat ick mijn selfs
schaeme , eenige de helfte andere drie vierde paert van haere
laedinge." De resident had heel wat moeite om te zorgen ,
dat niet al te streng gericht over hen werd gehouden.
Werkelijk kwamen zij er nog al genadig af: de verzwegen
lading werd verbeurd verklaard , en tezamen moesten zij
6000 rijksdaalders betalen als boete. Daarmede , schrijft van
Cracauw , was alles vergeven en vergeten, „alsoo S- M\'«.
meeste pretentien meest gefondeert waeren op de voorgaende
fauten der schippers , hebbende deselvige soo veele jaeren
hunne scheepen te cleijn in de tolle aengegeeven ende hunne
laedinge versweegen." Christiaan IV wist echter , welk vleesch
hij in de kuip had : toen de schippers werden ontslagen,
zei hij dat de beeren wel spoedig terug zouden komen, daar
het bedriegen hun tot tweede natuur was geworden : op een
kleintje wou hij niet zien, maar zij maakten het al te grof.

Bij het lezen der voortdurende klachten van Nederlandsche
zijde over de tolheffing in de Sont en in Noorwegen behoort
men wel rekening te houden met de omstandigheid, dat de
Nederlandsche schippers zulk een ruim geweten hadden. Van
Cracauw geeft een kort begrip van de eindelooze verwikke-
lingen over deze zaak , waar hij schrijft: „De schippers connen
qualijck laten des Conincxs tollen te fraudeeren, ende de
Deenen connen niet laten de schippers daer over in groote
moeijten ende swaricheijt te brengen." ") Zelfs kleine over-
tredingen werden soms \' breed uitgemeten, waar de tolbe-
ambten kans zagen voor zich zei ven munt te slaan uit het
vergrijp der schippers en dit was hun mogelijk:, daar zjj
een deel kregen der waarde van schip en goed, zoo deze
verbeurd werden verklaard, Aanhoudend werd er van
beide kanten geknoeid en gekonkeld , gewoonlijk tot schade
van \'s konings beurs. Ter eere van Christiaan IV moet
worden gezegd, dat hij een streng rechter was voor zijn

1) Miss. Y. van Cracauw aan H. H. M. dat. 1 , 8 , 15 , 22 , 29 Sept.
10 Nov. en 1 Dec. 1640.

JtiisK. f. van Cracauw\' aan H. H. M. dftt. Oct. 1640.

31 Dit blySt uit de miss. w Cracauvr- =ian IT. H. M. dat, 2 Nov.
1641.

-ocr page 39-

27

tolbeambten, niet alleen voor hen , die zich te zijnen koste
verrijkten, maar ook voor hen, die den schippers te veel
afpersten, i)

Dat de schippers deze oneerlijke praktijken dikvs^ijls in de
hand werkten of althans er de oogen voor sloten wordt be-
grypelijk, wanneer men nagaat, hoeveel belang zij er bij
hadden op goeden voet te staan met de Deensche tolbeambten.
Van hen hing het af, of een schip het eerst of het laatst
zou worden „vertold" of gevisiteert": geen onverschillige
zaak als men weet dat soms eenige honderden schepen
tegelijk in de Sont aankwamen , dat de lading van sommige
aan bederf onderhevig was, en dat voor den vrachtvaarder
een snelle reis de halve winst was. Ook op andere wijze
konden de beambten de schippers hinderen , b.v. door ruw
te werk te gaan by het visiteeren, door balen én pakken open te
snijden en den kostbaren inhoud over het dek te werpen.
Is het wonder dat de Nederlanders „emolumenten" betaalden
aan de heeren van het tolkantoor, liever dan zich bloot te
stellen aan grooter schade ?

De verhouding tusschen schippers en tolbeambten wordt bij
Aitzema met zulke levendige trekken geschetst, dat ik de
geheele plaats hier uitschryf: „De tollenaers lieten haer van
de Hollantsche schippers ontsien ende eeren als van onder-
danen : quamt haer te pas soo vertolden sij deselve; in\'t ge-
meen noch hoogher als volghens Koninghs Lijsten: ende

1) In Deo. 1640 liet Christiaan IV twee visiteurs in Koorwegen ge-
vangen nemen , „omdat deselvige met de 31 opgebraehte Noortsvaerders
weegen haere laedinghe vrij wat hadden geoonniveert." iMiss. v. van
Cracauw aan H. H. M. dat. 29 Deo. 1640.1 „lek hebbe geclaecht over
de abuisen hier op des Conincxs Tollboede, S. M^ heeft daernae op de
gem*^. tollboede gemaeckt groote reformatie , daerover eer gisteren een tol-
schrijver hier is onthooft geworden," (Miss. v. van Cracauw aan U.H.M.
dat. 16 Maart 1641). „S. M^- heeft twee tollenaers geeasseert omdat sij
de Holl, schippers soo quaelijek hadden getraeteert". (Miss. v. van Cra-
cauw aan H. H. M. dat. 6 April 1641.1 „(Jijt Noorweegen wert bericht
dat S. Ma\', onder sijne dienaers daer gemaeckt heeft eenige reformatie,
desselffs opperste Besoecker aldaer sit tot Coppenhaeghen om sijn mal-
versatie ende ongerechtige proceduren jeegen Neederlanders ende Deenen
gevangen , sullende met alle sijne middelen niet connen stoppen in t\'geene
^enselve is gecondemneert." (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat.
20 Juli 1641).

-ocr page 40-

28

\' was nog beleeftheijt als zij de schippers voort hielpen.
Maer dickmael quaem \'t den Tolienaers niet te pas: dan
hadden de Tollheeren gasten ; dan stont het hooft niet te
recht van de gisterige rous: dan waren se of moesten se
uijt met een wagen om haer wat te verluijsteren; onder-
tusschen moest men den schoonen wint laten over \'t hooft
waeijen; dattet diekwils een geheele reijse schaede deedt.
\'t Welck dan de schippers ende matroosen schier desperaet
ende raesende maeckte : die geern elck weer bij sijn vrou
kinderen vrienden ende vrijsters waren ; en \'t huijs komende
haer verüoef niet sonder vloeckinge op de Deenen ende
tollenaers wierpen. Soo dat den te huijs blijvende als den
varenden van langer handt was ingescherpt een rechte haet
op Deenemarcken."

Reeds geruimen tijd had de aartsbisschop van Bremen zijn
bemiddeling aangeboden om de geschillen tusschen Dene-
marken en de Republiek bij te leggen , ongetwijfeld op last
van Christiaan IV , die begon in te zien dat hij te ver was
gegaan en de Nederlanden in de armen van Zweden had gejaagd. 2)
In het voorjaar van 1641 herhaalde hij dit aanbod , thans
met beter gevolg. Frederik Hendrik meende, dat men de
diensten van den aartsbisschop moest aanvaarden, doch
alleen voor de „curialia", zooals het vaststellen tan tijd en
plaats der samenkomst, en niet voor de onderhandeling
zelve. De aartsbisschop was een zoon van Christiaan IV;
zijn onpartijdigheid als bemiddelaar zou wellicht op een
al te zware proef worden gesteld. De
Staten-G-eneraal
volgden den raad van den stadhouder, en
weldra werd Stade
als plaats van samenkomst door den aartsbisschop aange-
wezen. De heeren Boreel, Sonck en Weede vertrokken als
commissarissen daarheen: de qualiteit van ambassadeurs
^rd hun onthouden. De beleediging, den gezanten van
1639 aangedaan , lag nog versch in het geheugen: zoo ook

1) Aitz. VI pg. 8.

2 In zijn miss. v. 26 Febr. 1641 aan H. H. M. deelt van Cracauw
reeds mede dat een hoog minister van Denemarken hem had gezegd : „zoo
een reductie van den tol met vriendelijkheid door de Nederl. wordt ver-
zocht en Ambassadeurs van H. H. M, daartoe hier komen, zal de Koning
iiet \'Xj\' " ■

-ocr page 41-

29

deze zending geen gunstig resultaat raoclit opleveren, was
het voor de reputatie van den staat beter, dat de beeren
slechts commissarissen en geen ambassadeurs heetten. De
regeering van Zweden werd uitgenoodigd iemand naar Ham-
burg te zenden , die door de Nederlandsche commissarissen
op de hoogte zou worden gehouden van de onderhandelingen.
Koningin Christina liet daarop antwoorden dat zij „den heer
Hooftcancelaer Johannes Salvius althans tot Hamburch synde"
gemachtigd had om deze mededeelingen te ontvangen, i)

Een tijd lang had Christiaan IV gevreesd, dat de Neder-
landers gebruik zouden maken van het tractaat van 1640 en
de tusschenkomst van Zweden inroepen om een gunstige
oplossing der geschillen met Denemarken te verkrijgen.
Zelfs maakte hij zich daarover zoo ongerust, dat
hij zich ten
oorlog bereidde: niet om vijandelijkheden te beginnen,
alleen om op zijn hoede te zijn. Evenals in het vorige jaar
verscheen een sterke vloot — veertig oorlogschepen, groot
en klein — in den Droogen ; twee pramen werden op stapel
gezet,. die de vaart door de Sont zouden bestrijken. Zij
moesten 160 voet lang en 50 voet breed worden , met 28
heele en halve kartouwen en drielingen bewapend en met
twee touwen voor en twee achter in den Droogen worden
vastgelegd. Het waren „besondere invention van Sijne Ma\',
noijt te vooren in Dennemarcken (nae men weet) gemaeckt."
Bovendien zou het blokhuis , aan den kant van het vaar-
water , nieuw woi-den opgetrokken van steen en cement.
Doch al deze krijgstoerustingen werden gestaakt, zoodra
tijd en plaats van de bijeenkomst te Stade waren vastgesteld
en het schrikbeeld der inmenging van Zweden den Koning
niet langer verontrustte.

■ Volgens hun instructie hielden de Nederlandsche commis-

1) Res. St. Gen. 12, 15, 22, 23, 25, 29 Maart, 18, 29, 30 April, 2, 8
8, 13, 15, 18 Mei, 3 Juli 1641. Aitz. V pg. 229 en 230.

De Heer Aylva, medo tot commissaris gekozen, had zich veront-
schuldigd. In zijn plaats werd geen ander benoemd.

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 6 en 13 April, 4 en 11
Mei 1641.

3p Deze instructie is gedrukt bij Aitz. V pg. 277—288. Zij is zeer
>tterkwaardig, daar zij tegelijk een historisch overzicht bevat van de ge-
schillen over den Sonttol.

-ocr page 42-

30

sarissen te Stade een lang pleidooi om te betoogen, dat de
I koning van Denemarken niet gerechtigd was tot het heffen
der hooge tollen, welke in de laatste jaren waren betaald.
Zij verzochten daarom, dat de bepalingen van het tractaat
van Spiers zouden worden nagekomen en de tol teruggebracht
op den voet van het jaar 1544. Van Deensche zijde werd
hierop geantwoord, dat de zinsnede in genoemd verdrag,
luidende dat de onderdanen van Denemarken en de Eepu-
bliek wederzyds slechts verplicht waren tot betaling „van
de gewoonlijcke tollen", aldus moest worden uitgelegd, dat
de tollen zouden worden betaald „so als telckens die ghe-
woonlijck sijn souden, altijts als men over het tractaet soude
willen disputeeren." Wilden de Nederlanders de zinsnede
alleen van toepassing verklaren op de tollen van het jaar
1544, dan moesten de Deensche commissarissen hun her-
inneren, dat van de zjjde der Republiek deze opvatting in
-de praktijk niet werd gehuldigd : immers , de Denen waren
verplicht in de Nederlanden convooieu en licenten te betalen,
welke belastingen nog niet bestonden in den tijd toen het
tractaat van Spiers was gesloten.

. Op deze tegenwerping bleven de Nederlandsche gezanten
het antwoord niet schuldig.\' Het ging niet aan — dus
luidde hun rephek — den Sonttol gelijk te stellen met de
convooien en licenten : de laatste werden slechts geheven bij
in- en uitvoer , de eerste daarentegen moest worden betaald
ook voor goederen , die door de Sont werden gebracht zonder
dat de schepen er last braken.

In den loop der onderhandelingen bleek reeds spoedig,
dat Christiaan IV in geen geval te bewegen was tot weder-
invoering van de tollijst-van 1544, zelfs niet voor den tijd
g van tien jaren. Alleen wilde hij toestaan, dat gedurende
I vijf jaren in de Sont tol zou worden geheven op den voet
I van het jaar de tollen aanmerkelijk lager waren

dan tevoren. Hiermede moesten de gezanten zich te-
vreden stellen : was ook al het gewenschte doel niet bereikt,
de discussie over de rechtmatigheid der tolheffing in de Sont
had hun
gelegenheid gegeven om verzet aan te teekenen

1) v. d. Hoeven : Bjjdr, tot de Geschd. v/d Sonttol pg. 75 noot 1 deelt
(uit de Resol. Holl.) mede, dat de tollijst van 1637 voor sommige artikelen
zelfs 63 °/o lager was dan in de voorgaande jaren.

-ocr page 43-

31

tegen de willekeurige wijze, waarop de koning van Dene-
marken zyn vermeend recht toepaste. De regeering van dit
rijk zou later niet mogen beweren, dat de Eepubliek stil-
zwijgend had toegestemd in hetgeen zij als onrecht be-
schouwde. \')

Het gewichtigste punt was thans vastgesteld; doch ver-
schillende zaken van minder belang dienden nog ter sprake
te worden gebracht. Dit geschiedde niet langer te Stade,
maar te Glückstadt, waar de onderhandelingen door tusschen-
komst van den aartsbisschop werden voortgezet. Den Neder-
\'landschen gezanten was o.a. gelast te verzoeken, dat de handel
op Noorwegen niet langer belemmerd zou worden , gelyOe
voorgaande jaren op vele wijzen was geschied ; dat de vaart
op Kola aß,n alle Nederlanders vrij zou staan , zonder daT^\'
daarvoOT passen noodig hadden van den koning van Dene-
marken ; dat verder geen verbod zou worden gedaan van
sommige waren door 3ë Soïme voeren. Dat laatste had
betrekking op het salpeter. Ook de walvischvangst bij Spits-
bergen kwam weder ter sprake. VroëgëFTs meegecleeld, dat
Christiaan IV alleen de schepen der Noordsche Compagnie
in de wateren van Spitsbergen wilde toelaten. Het octrooi
dezer compagnie zou met het )«,ar 1642 eindigen, en het was
te voorzien, dat de Staten-Generaal het niet zouden ver-
lengen. Bleef de koning van Denemarken dus vasthouden
aan het beginsel om alle schepen buiten de compagnie te
weren , dan zou de Nederlandsche walvischvangst met een
zwaren slag worden getroffen. Daarom moesten de gezanten
bewerken, dat de ..yangst in het vervolg zou open staan voor
alle Nederlanders zonder onderscheid.

De laatste wensch werd toegestaan, en daarmede verdween
deze zaak voor altijd van de lijst derbezwaren. Overigens
was Christiaan IV minder toeschietelijk op de andere punten.
Hij beloofde een wakend oog te houden op de heffing der
tollen in Noorwegen, kwade praktijken der ambtenaren te
straffen en een gedrukte tollijst voor elk verkrijgbaar te
stellen. Ook het „meten ende branden ofte teijckenen" der
schepen — waarover straks meer — zou , bij wijze van proef,
gedurende een jaar geschieden zooals de Nederlanders het

%

1) V. d. Hoeven: Bijdr. enz. pg. 75.

V.- , ,, liuller ; Fooiüi tlie iiSO—284.

-ocr page 44-

32

verlangden Doch tegenover deze concessies stond de wei-
gering van den vorst om schadevergoeding te geven aan de
koopheden , die in 1639 zooveel verlies hadden geleden door
het aanhouden van het salpeter in de Sont; i) aan de
eigenaars der vier schepen, die op de „Lapsche kust" bij
Kola waren genomen en naar Kopenhagen opgebracht.
Alleen wilde hij „het commercium op Cola aen de Inge-
setenen der Vereenighde Nederlanden tegens gewoonlijcke
recognitie vergunnen , om vrij ende on verhindert het selve
te mogen pleghen, op de mate ende wijse gelijck het van
outs tot hier en toe is voort gebracht." Dit klonk goed;
maar de kooplieden hoorden liever het geluid van klinkende
munt.

Een formeel tractaat werd niet gesloten. De gezanten
stelden zich er mede tevreden, dat zij „op ijeder geadjusteert
point des Konings handt ende zegel" hadden ; zij vreesden

/

1) Toen in 1639 eenige schepen, met salpeter geladen, door de Sont
wilden varen , konden de schippers den tol , die destijds buitengewoon
hoog was , niet betalen, omdat zjj niet zooveel geld hadden mede ge-
kregen van de „factoren in Oostlant." De koning van Denemarken liet
zich toen betalen uit de lading , maar nam veel meer dan hem toekwam ;
aan de eigenaars werd later slechts een deel der schade vergoed. De
zaak bleef lang hangende; nog in 1644 werd zij ter behartiging aanbe-
volen aan de ambassadeurs , die naar Denemarken gingen. (Missive v. van
Cracauw aan H. H. M. dat. 13 en 20 Febr. 1640; Miss. v H. H. M.
aan van Cracauw dat. 5 Jan. 1640; Res. St. Gen. 7 Juni en 23 Juli 1644).
Zie ook Aitz. V pg. 640—641.

2> In het laatst van 1639 werden vier Nederlandsche schepen bij de
kust van Lapland door de Denen genomen; Boreel ging als particulier gezant
in 1641 naar Denemarken en verkreeg de belofte, dat de schade zou worden
vergoed. Dit geschiedde echter niet, zoodat aan de commissarissen, die
later naar Stade vertrokken, werd opgedragen nogmaals restitutie te
verzoeken. Ook thans bleef de regeering van Denemarken in gebreke haar
verplichting na te komen. Vandaar dat de zaak nogmaals voorkomt op
de lijst van particuliere belangen, aanbevolen aan de zorgen der ge-
zanten, die in 1644 naar Denemarken werden gezonden. (Miss. v. van
Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Dec. 1639,
2 Jan. 1640, 6 en 13 April 1641
Ees. St. Gen. 13, 16, 18 Jan., 14 Maart 1640, 2 Mei 1641 en 23 Juni
1644). Aitz. V pg. 230 meldt dus ten onrechte, dat de koning „restitutie
ende satisfactie (heeft) laten geschieden".

Reeds vroeger waren met Denemarken geschillen gerezen over de vaart
op Lapland : zie Scheltema, Rusland en de Nederlanden I pg. 46.

-ocr page 45-

33

dat Christiaan IV , zoo er een „generael contract" werd op-
gemaakt , gedeeltelijk zou terugnemen wat hij reeds had
ingewilligd, i) Van deze omstandigheid maakten de Denen
later gebruik om af te dingen op de waarde van hetgeen te
Stade en te Griückstadt was besloten.

Op last van de gezanten bewerkte de resident van Cracauw,
dat de tolbeambten een aanschry ving van den koning kregen
om zich te houden aan den tolvoet van 1637. Doch over
twee andere punten — die slechts voorloopig waren vastge-
steld — maakte de Deensche regeering weldra bezwaar. In
de eerste plaats over het meten der schepen in Noorwegen.
Te Glückstadt was men overeengekomen , dat voorloopig het
aantal lasten van den scheepsinhoud in de „zeijlbalcken" zou
Avorden ingebrand: zoodoende behoefde het schip slechts
éénmaal te worden gemeten. Doch de Denen kregen „achter-
dencken van de schippers versnelt te worden omdat deselvige
de zeijlbalcken soude connen uijt de scheepen nemen en
deselvige voegen in scheepen van grooter lasten." van
Cracauw vond dit echter „een.frivool sustenu" en meende,
dat het bedoelde bedrog „seiden soude connen geschieden ,
alsoo de scheepen op verscheijden sarters werden gemaeckt."
In elk geval was het niet raadzaam de oude wijze van meten
te houden, daar deze zeer onnauwkeurig geschiedde.
Alzoo sloeg de Nederlandsche resident voor, de schepen te
laten meten door ervaren schippers of timmerlieden, twee
van de Deensche natie en twee Nederlanders ; van elke meting
zou een behoorlijke acte worden opgemaakt, onderteekend
door den gezagvoerder van het schip en door een koninklijk
„slotsheer ofte amptman." De laatste moest dan tevens een
register hiervan aanhouden om , zoo de acte verloren ging,
den schippers een nieuwe te kunnen uitreiken. Op die wijze —

1) Over deze onderhandelingen : Verb. Amb. Denem. 1641 , waarvan
een uittreksel bg Aitz. V pg. 277 — 297. Zie ook Arend (Brill) 3« deel,
5e stuk , pg. 343—350.

2) „Meetende weegens de Langte oover de Steevens , weegen de wyte
laeten se een loot hangen buyten de Berckhouten , ende weegen de diepte
ofte holte laetense t Loot vallen in de pomp , ende meeton van de onderste
huyt tot aen de verdeckxbalcken ende dat bij onervaeren Luyden die
hun dies weynich verstaen." (Miss.\'v. van Crac. aan H. H. M. dat. 30
W 1641.)

2

-ocr page 46-

34

dus meende van Cracauw — was bedrog onmogelijk. Voor-
loopig bleef deze zaak echter nog onbeslist: eerst bij het
tractaat van 1645 werd zij afdoende geregeld.

Nog een ander punt werd niet afgedaan. De houtwaren ?
! welke de schepen uit Noorwegen medevoerden , werden ge-
I woonlijk onderscheiden in drie soorten : beste , middelste en
j slechtste ; voor elke qualiteit was een zekere tolsom vast-
\' gesteld. Daarom werden de schepen gevisiteerd, om na te
gaan hoeveel van elk soort zij hadden geladen. Om den last
dezer visitatie te vermijden hadden de Nederlandsche gezan-
ten voorgesteld in het vervolg den tol zoo te berekenen,
: alsof de lading, voor 1/3 uit beste, Va iii^\' middelste en
i uit slechtste soort bestond. Te" Griückstadt had de koning
beloofd dit voorstel te zullen overwegen ; thans liet hij aan
van Cracauw weten, dat hij er geen genoegen mee nam. De
Deensche regeering vreesde, dat de schippers altijd de beste
soort en — als er geen visitatie meer geschiedde — ook
verboden waren zouden laden.

Ook na de onderhandeling te Glückstadt bleef er — gelijk
men ziet — voor handel en scheepvaart nog genoeg te
wenschen over. Toch verliep het jaar 1642 zonder dat er
belangrijke conflicten voorvielen. Eén zaak baarde echter
zorg. In Juli 1641 was Hannibal Sehested teruggekeerd
uit Spanje, naar welk land hij als gezant van den koning
van Denemarken was afgevaardigd. Over den politieken
uitslag zijner zending lekte weinig uit ; doch dat de

1) Miss. T. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16, 23 en 30 ïTov. 1641.

2) Van Cracauw schrijft daarover: „de schippers in Noorwegen hebben
haor ordinaris Laedplaetsen daer deseivige laeden greenen baicken ^
deelensparren , capraevens , joffers en diergelijcke die in Neederlandt
elck nae sijn soorte hoochnoodich sijn, soodat den eenen schipper nae
sijn laedplaetse goede Laedinge inneemt, den anderen slechter , sulokx
als S. Ma\', steldt op yder I-ast laedinge , hoe die soude moogen sijn door
maloanderen een draegelijcken tolle , soude wel sijn (onder correctie) het
beste expedient en met des schippers meeninge wel oovereencoomen".
Uit miss.
V. van Crao. aan H. H. M. dat. 23 Nov. 1641. Zie ook zijn
miss. dat. 16 ïfov. 1641.

3) van Cracauw wist er althans niets van. (Miss. v. 28 Sept. en v,
28 üec. 16411. In de portef. Denem. 1641 komt echter voor een „capi-
tulatie gemaeckt tusschen de coningen van Spaignen en van Dennemarcken
in \'tjaer 1641. (translaet uyt Italiaensz.)" Dit stuk bevat hoofdzakelijk
bepalingen over den handel en omtrent de Duinkerkers. Van de laatste
haalde ik enkele aan op blz. 12 , noot 1.

-ocr page 47-

35

vriendseliapsband tusschen heide landen weer nauwer was
aangehaald lag voor de hand. Ten overvloede werd be-
kend, dat Christiaan IV verlof had bekomen om door zijn
onderdanen 100000 cahizes zout uit Spanje te laten halen,
vrij van allen tol. i) De handel der Nederlanders, die
jaarlijks veel zout naar Denemarken brachten ^ werd
hierdoor ernstig bedreigd , vooral toen Deensche kooplieden
den koning wilden overhalen om den invoer van Spaansch
zout door vreemden te verbieden. Zoover kwam het echter
niet. Het bleek, dat de Deensche groothandel niet eens bij
machte was om het aantal schepen, die voor het afhalen
benoodigd waren , bijeen te brengen , en Christiaan IV ver-
kocht ten slotte zijn recht op 80000 cahizes — want 20000
waren door zijn eigen onderdanen uit Spanje gehaald — aan
zijn „faktor" te Amsterdam , Gabriel Marcelis.

Ook Portugal — sinds 1640 in opstand tegen Spanje —
werd gewaar, dat de sympathie van Denemarken voor de
Spaansche Habsburgers niet verzwakt was. Christiaan IV
liet den gezant van Portugal niet eens toe om opening te
doen van zijn lastbrief. Beter onthaal vond de ambassadeur
in Zweden , dat zelfs eenige oorlogschepen tot bijstand aan
het huis van Braganza zond

Bij de vroeger genoemde praktijken der schippers tot ont-
duiking van dèn tol werd er opzettelijk ^én verzwegen,
welke hier beter een plaats kon vinden. Niet alle volkeren
waren in de Sont gelijk belast: de Zweden waren geheel
vrijgesteld van den tol; de Nederlanders betaalden — in de
jaren 1642 en 1643 — volgens het accoord van Glückstadt;

1) „Capitulation soo in Spaignien van de Hondert duysent Caliizes Souts
uytvoeringe is opgericlit." Bijlage bij de miss. v. van Grac. aan H. H. M.
dat. 28 Dee. 1641.

2) Zie boven pg. 5, noot 2.

3) Zie over deze zaak de miss. v. van Crae. aan H. h. M. dat. 27
Juli, 28 Sept. en 28 Dee. 1641, 18 Jan., 24 Mei, 2 Aug., 18 Oct.,
14 Nov. en 27 Dec. 1642.

4) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Mei 1641 en 12 April
1642. De welwillende houding, welke Christiaan IV tegenover den erf-
vijand der Nederlanders bleef aannemen , maakt het verklaarbaar, dat de
Staten-Generaal bedankten voor zijn aanbod om als bemiddelaar tusschen
de Republiek en Spanje op te treden. Zie Res. St. Gen. 6 Jan. 1642.

-ocr page 48-

36

de inwoners van Dantzig en van Bremen moesten ongeveer
tweemaal zooveel geven als de Nederlanders , terwijl de tol
Toor de. Engelschen nog veel hooger was dan die voor de
Dantzigers i). De gevolgen bleven niet uit. De Neder-
landsche kooplieden trachtten hunne waren voor Zweedsche
te doen doorgaan, en de Oosterlingen beproefden de lading ,
welke hun toebehoorde, met Nederlandsche certificaten te
verzenden Dit bedrog kon gemakkelyk plaats hebben,
daar zoovele onderdanen van de Republiek in Zweden of in
Oostzeehavens metterwoon waren gevestigd en in voort-
durende handelsbetrekking met het moederland stonden.
Met het oog daarop had de koning van Denemarken dan ook
zeker bepaald, dat de Nederlandsche kooplieden , die b. v.
in Dantzig woonden, evenveel tol moesten betalen als de
burgers der stad , waar zij gevestigd waren : doch ook zoo
kon de „lorrendrayerye" slechts gedeeltelijk worden geweerd.
Het was immers onmogelijk voor de Deensche tolbeambten
om , wanneer b. v. een schip van Lodewijk de Geer door de
Sont voer — die in Zweden het burgerrecht had verkregen
en wiens goederen dus vrijgesteld waren van den tol —
zekerheid te verkrijgen, of een deel van de lading soms niet
toebehoorde aan Nederlanders, die met de Geer voor ge-
zamenthjke rekening handel dreven Vandaar dat zy
dikwijls , uit gebrek aan bewijs , machteloos stonden tegen-

1) Zie de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Juni, 21 Aug.
en 27 Sept. 1642. Lubeck werd in 1642 geljjk gesteld met de Republiek,
op voorwaarde dat het geen hulp zou bieden aan de vijanden van Dene-
marken.

2) ïTog een reden bestond er, waarom soms Nederl. goederen in
vreemde schepen geladen werden, nl. „om daerdoor bevrijt te sijn van de
Duynkerckers." Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 29 Nov. 1642.

3) Herhaaldelijk verzochten de in Oostzeesteden gevestigde kooplieden
afschaffing
dezer bepaling: Zie o.a. Extr. schr. aan van Crac. dat. 14
Juli 1G43.

4) Lorrendrayerye = het bedriegen van den fiscus.

6) In ,1643 werd o.a. een schip van de Geer in de Sont aangehouden,
omdat de Denen beweerden, dat de lading maar voor Ij^ of de Geer
aanging \'\'n de rest in Holland thuis behoorde. Bjj gebrek aan bewijs
moest het schip echter weer »-ordi^n vrijgegeven. Zi» Eitr. schr. aan
van Cracauw dat. 9 en 16 Mei, 31 Mei , 27 Juni, 18 Juli en 15 Aug. 1643.

-ocr page 49-

37

dergelijke koopmanspraktijken. In sommige tijden
échter Was ook het bloote vermoeden reden genoeg om schip
goed verbeurd te verklaren,
^ulke tijden braken aan met het jaar i_643 , toen den tol-
beambten gelast werd scherp toezicht te houden op de
^orrendrayerye. Drie Nederlandsche schepen werden naar
Kopenhagen opgebracht: de lading was aangegeven met
^\'^v^eedsche certificaten; maar de echtheid daarvan werd be-
^\'^ist. Met de grootste gestrengheid gingen „besoeckers" en
»tollenaeren" te werk ; op verschillende wijzen werd de
®6rlijkheid van schippers en kooplieden op de proef gesteld;
^elfs is er een voorbeeld van een schipper, dien een „agent
provocateur" tot bedrog verleidde. Vooral de „Visiteur-
^enerael
Nickel Cock" maakte zich zeer gehaat door zijn
fUw optreden i), en het schijnt, dat niet alleen de zorg voor
\'s konings schatkist, maar ook belangstelling in zijn eigen
beurs daarvan de drijfveer was. Ten slotte gaven de schip-
pers , die werkelijk Zweedsche goederen inhadden, er de
\'^\'oorkeur aan tol te betalen. Immers indien zij de Zweedsche
Certificaten vertoonden, dan liepen zij gevaar, dat deze valsch
genoemd en schip en goed verbeurd verklaard werden.

De resident van Cracauw was op dat pas met verlof in
de Nederlanden ; één zijner ondergeschikten hield hem echter
geregeld op de hoogte van alles wat in Denemarken voor-
""■iel, Byna elke brief bevat klachten over den gang van
Zaken op het tolkantoor te
Helseneur. — „De schippers van
Oosten gecoomen" — dus schrijft hij ergens — „hebben
deese
weecke alle hunne coopluijden brieven aen Landt ge-
^^■acht ende deselve geoopent, die bevonden werden Dan-
zicker JRijgse ofte andere Oosterse ofte Westerse coopluijden
goederen » voor Hollandsche goederen in den tolle aengeeven,
täij weijnich ofte veol, soo is het geheele schip ende goet
geconfisqueert ende sijn hy deese ordre de coopluijden ende
Schipperen genoech in de klem ende connen de besoeckers

„Nickel Cook (Visit. Grener. in Noorwegen) leyt noch alhier in den
®ondt quellende den eonen schipper Toor den anderen nae procedeerende
heel vreemt ende ongemanierlick met de schippers gebruyckende alderhande
aieuwicheeden dan met lossen dan met meeten der scheepen dan met
Pieken op snydan ende doet alle \'t geene hy geraeden vindt." (Advysen
Den. aan v. Crac.: dat. 2 Mey 1643).

-ocr page 50-

38

ende andere Rabbauwen nu buijts genoecb maecken, wordende
de Hollantscbe scbipperen ende andere in alle dingen seer
gevexeert ende gequelt buijten alle Reedenen gaende hie^"
seer wonderlick toe , alle Rabbauwen werden hier groot
geloof gegeeven, ende een Eerlick man mach niet spreecken"
En een paar weken later klaagt hij:
„Het heeft noijt in den
Sondt te vooren soo slim geweest als nu." ")

Vooral hierover waren de Nederlandsche kooplieden ver-
ontwaardigd dat het schip en de geheele lading prijs werden
verklaard , ook al waren maar enkele der ingeladen goederen
"in den tol verzwegen, terwijl van den kant der schippers
beweerd werd , dat zij zeiven ten onrechte gestraft werde»
met verlies van hun vaartuig , daar zij onkundig waren van
het bedrog , door hun bevrachters gepleegd.

Behalve over het verscherpte toezicht had de Nederland-
sche handel nog te klagen over een verhooging der tollen.
In Mei stelde koning Christiaan een nieuwen inlandschen
tol op den in- en uitvoer ; in Augustus liet hij een nieuwe
haven te Helseneur maken , zoo ruim dat een geheele vloot
zich er kon bergen , maar beval tevens — tot dekking der
onkosten — van de schepen , die door de Sont voeren , bi]
elke reis een tol te heffen van vier stuivers „Brugge- ofte
Haven Geldt" voor elk last van den scheepsinhoud Deze

1) Extraot-sohr. aan van Cracauw dat. 16 Juni 6413.

2) Extract-solir. aan van Cracauw dat. 14 Juli 1643.

3) In een miss. van H. H. M. aan don kon. van Denem. d.at. 11 Juli
1643 schrijven zij : al ware de beschuldiging van lorren-irayery tegen Ci«
eigenaars of afzenders
der lading waar, „dat .lu-, schipper oiui"
sijne reeders, die daervan onkundich sijn . ridinge in geenen
deole aengaet, maer alleenlijoken om een go.-:: v:; , te verdienen vaeren,
int minste niet en can noch behoort te prejpdicieren , bestaende in rechte
noch redenen, dat yemant oude dragci. de straffe van den misdaet door
anderen gepleecht, daervan hij kennisse noch weetenschan en heeft\'
noch gehouden is te heblten, wesonde dit een cours van seer beswaer-
lijcken gevolge, daermede de nayfgatj,i ende schipvaert t\'eenomael de
Boom in soude werden gesmet; , ende mitsdien niet
practicabel."
Dezelfde redeneering vindt men in een miss. v. H. H. M. aan Christ. I^
dat. 14 Aug. 1643. (Beide miss. in portef. Denem. 1643).

4) Over al deze tol-quaeaties , in de Sont en in Noorwegen, le^®
men de Extract-Schrijvens uit Denem. aan van Cracauw dat. 18 April
2, 9, 16, 31 Mei, 16, 27 Juni, 14, 18, 25 Juli, 15 Aug. en 26
Sept. 1643. (Portef. Denera. 1643.)

i

-ocr page 51-

39

maatregel, in strijd met het tractaat van Glückstadtgaf
den staten van Holland, reeds misnoegd over „de molestien,
den Nederlanders in Denemarcken ende Noorweegen aenge-
daen", aanleiding om ter Generaliteit de bedreigde belangen
van .handel en scheepvaart ter sprake te brengen. Zij be-
werkten, dat aan van Cracauw , die in het laatst van het
jaar naar zijn post terugkeerde , een instructie werd mede-
gegeven , welke hem gelastte bij de Deensche regeering op
herstel van grieven aan te dringen. Tevens werd de resident
van geloofsbrieven voorzien om de bemiddeling van den
aartsbisschop van Bremen in te roepen , opdat het „Brugge-
ofte Haven Geldt" zou worden afgeschaft i).

Aldus was de Republiek gereed hare rechten op nieuw door
middel der diplomatie te bepleiten, toen een onverwachte
gebeurtenis het Noorden van Europa kwam verontrusten.
Zweden had, niet minder dan de Yereenigde Provinciën ,
de willekeur der Deensche regeering tot zijn schade onder-
vonden. Verschillende schepen werden verbeurd verklaard
op — zooals de Zweden beweerden — onbewezen beschul-
digingen van bedrog; tegen den inhoud van vroegere trac-
taten was tol geeischt van de natte waren, naar het ge-
noemde rijk bestemd , zelfs van de wijnen voor de hofhouding
der koningin , welke steeds vrjj van rechten waren geweest;
allerlei moeielijkheden waren den Zweedschen handel in den
weg gelegd

Van de zijde der regeering van koningin Christina is later
beweerd, dat de oorlog van 1644 en 1645 hoofdzakelijk een
gevolg was van Denemarkens streven om handel en scheep-
vaart van Zweden te belemmeren. Oxenstjerna had zijn
goede redenen om de zaak aldus voor te stellen; doch de

1) Res. St. Gen. 11 Juli, 22 Aug., 1 Sept., 3 en 20 Oct. 1643.
Instructie voor den Resident Carel van Cracauw, gaende in die qualité
naer Denemarclcen , in date 11 July 1643. (te vinden in „Instructieboek"
1640--1649 fol. 57 — 60).

2) „Den handel wert de Sweeden seer geturbeert ende door het hart
prooedeeren alhier staet deselve in Sweeden still. Louys de Geer heeft
meede al syn werkluyden aifgedanckt en laet alle sijne wercken still
staen totdat de saecke een anderen cours nemen." Extr. Bchr. aan van
Crae. dat. 27 Juni 1643. Zie ook de Extr. sehr. dat. 9,16,31 Mei,
16 Juni, 25 Juli, 26 Sept. 1643.

-ocr page 52-

40

ware toedracht — welke ons uit een brief van den kanselier
zeiven
bekend is — luidt anders. Reeds geruimen tijd had
Denemarken zijn ouden wrok tegen Zweden metterdaad weder
getoond : het had de vlucht bevorderd van Maria Eleonora ,
de weduwe van Gustaaf Adolf, die met Oxenstjerna en de
andere voogden der onmondige koningin Christina overhoop
lag, en haar gastvrijheid geboden. Als bemiddelaar in den
Duitschen krijg opgetreden , trachtte het aan Zweden de
vruchten zijner overwinningen te onthouden en sloot zich
nauwer aan bij de vijanden van dit rijk , bjj Polen en Rusland.
Werd koning Christiaan IV niet in zijn booze plannen ge-
stoord , hij zou — naar de meening van Oxenstjerna —
een gevaarlijker tegenstander worden dan de keizer zelf.
Doch het geschikte oogenblik daartoe was gekomen , nu de
zegevierende wapenen van Torstensohn Noord-Duitschland
van de keizerlijke troepen hadden gezuiverd. Daarom kreeg
de Zweedsche veldheer last tegen den herfst naar het iSToorden
te trekken en een inval te doen in Holstein en Jutland, of,
zooals de officieele term luidde , daar de winterkwartieren
te betrekken. Zoodra deze instructie ter kennis van Torstensohn
was gekomen — het duurde wel een paar maanden vóór de
brief van den kanselier hem gewerd — voerde hij ze mot
de meeste stiptheid uit en wekte, door zijn stouten marsch,
de bewondering der tijdgenooten op. In December was
Holstein geheel door zijne troepen bezet. \')

De verraderlijke wijze , waarop Zweden den oorlog begon,
zonder dat het den vrede had opgezegd, gaf Denemarken
recht tot luide klachten over deze ongehoorde schending van
het recht der volkeren. Wel hebben de Zweedsche staats-
lieden en schrijvers uit dien tijd getracht hunne natie schoon
te wasschen, maar met weinig gevolg. 2) Sinds Hugo de
Groot zijn „de jure belli ac pacis" had uitgegeven , gingen
de heerschende machten van Europa , niet minder dan vroeger.

1) Geschichte Schwedens III pg. 332—337.

2) Tal van manifesten en pamfletten verschenen van weerszijden , om
het goede recht van den inval te verdedigr^n \'of te bc-twigton. Ye\'e
»rvsE werden ook in Tfclerl. vertaald. De halang-ijkate kas men
vinden in de Kon. Biblioth. te [lag®. Zie catalogus Knuttel: Eer»t:>
doel; Tweede stuif, ïï». 5Ö70. 5072 -o082 en 6197.

-ocr page 53-

41

voort de beginselen van het volkenrecht met voeten te treden,
zoo de gelegenheid zulks medebracht; doch de Groots werk
heeft althans deze vrucht gedragen, dat niemand het ideaal,
door hem geschapen , durfde schenden , zonder voor te geven
het te eerbiedigen i). De manifesten der Zweden ter ver-
ontschuldiging van Torstensohn\'s inval zijn daarvan een
sprekend bewijs.

^ Busken Huet: Land Tan Rembrand , Tweede deel, tweede helft
pg. 118 en 119.

-ocr page 54-

HOOFDSTUK II.

Denemarhen tracht te beletten, dat de Repuhlieh zich hij
Zweden aansluit — De Deensch-Zweedsche oorlog is Frederik
Hendrik niet welkom; hij bewerkt, dat de Staten-Generaal
hunne bemiddeling aanbieden tot herstel van den vrede. —
Zweden roept de hulp der Nederlanden in krachtens het
tractaat van
1640. — Christiaan 1 V zendt zijn kamer-
secretaris Gunther om de Republiek daarvan af te
louden. — Uitrusting der convooivloot. — Het uitloopen
der koopvaardijschepen naar Oosten en Noorwegen tijdelijk
verboden. —Deosseschepen. — Levering van contrehande aan
de oorlogvoerende partijen. — Lodewijk de Geer rust in de
Nederlandeti een hulpvloot uit voor Zwede?i. — De instructie
voor de gezanten vastgesteld. —=- Zij vertrekken met de
convooi en de koopvaardijvloot. — Welke gezindheid in
Denemarken jegens de Republiek bestond. —

In het begin van Januari 1644 kreeg men in de Neder-
landen bericht van Torstensohns opmarsch naar Holstein.
Ter Generaliteitsvergadering deelde de president van de
week, Eipperda , het belangrijke nieuws mede en voegde er
, bij, dat de keizerlijke troepen de Zweden waarschijnlijk zouden
volgen en Oost-Friesland met de naburige grensstreken dezer
landen bezetten. Gedeputeerden werden aangewezen om met
den stadhouder maatregelen te beramen, ten einde dit te
voorkomen i). Wat men vreesde gebeurde niet; doch de
uitgebroken krijg sleepte andere moeieljkheden met zich ,
van staatkundigen aard. De verhouding van de Eepubliek
tot de Noordsche mogendheden was van dien aard, dat zij

1) Res. St. Gen. 6 Jan. 1644. De „seer notable veranderinge in het
ryk van Denemarcken" komt ook voor op den besclirijvingsbrief voor de
Staten van Holland dat. 6 Jan. 1644. Zie Res. Holland op dien datum.

-ocr page 55-

851

zich niet kon bepalen tot een belangstellend toeschouwen.
Het „tua res agitur" werd haar van beide zijden toegeroepen.

De koning van Denemarken gaf het eerst ofBcieel kennis
van den inval der Zweedsche troepen , zoo verraderlijk ge-
schied , dat hij eer der hemelen val had verwacht. Dit was
dan het loon voor zijn ijverige pogingen om den algemeenen
vrede in het Christenrijk te herstellen! Zoo de Staten-
Generaal niet bereid waren hem bijstand te verleenen .
verzocht hij ten minste, dat zij ook aan de tegenpartij geen
hulp zouden bieden. De Deensche resident in den Haag,
Martinus Tancken, kreeg tegelijkertijd de opdracht om te
zorgen, dat Haar-Hoog-Mogenden deze missive niet slechts
voor kennisgeving aannemen, maar van antwoord dienen
zouden. Wanneer zij meenden, dat de Zweden tot den inval
gerechtigd waren door het aanhouden van eenige hunner
schepen in de Sont, moest hy dit gevoelen weerleggen er.
er op wijzen, dat in elk geval eerst voldoening had moeten
worden gevraagd

In een zoo gewichtige aangelegenheid kon ter Generaliteit
niet worden beslist buiten het advies van Zijne Hoogheid.
De leiding der buitenlandsche politiek berustte destijds
bij den stadhouder: ook van de staatkunde, welke
in de voorgaande jaren tegenover Denemarken en Zwedeii
was gevolgd , had hij de richting aangegeven. Toen in den
aanvang van het jaar 1640 de betrekkingen met Denemarken
dreigden te worden afgebroken, hadden de Staten-Generaal
eenige heeren afgevaardigd om met Frederik Hendrik middelen
te zoeken, ten einde Christiaan IV te dwingen der Republiek
recht te doen wedervaren , „met bijvoeginge dat t\'geene bij
S. H. ende H. H. M. Gedep. in desen o verlecht ende beraemi;
soude worden , t\'selve sonde zijn ende blijven van soodanighe
waerde in allen schijn of de besoignes gedaen ware in volh,

1) Miss. van Chr IV. aan H. H. M. dat. 25 Deo. 1643 ree. 4 Febr. 1644.

Miss. V. Chr. IV aan Tanelcen dat. 25 Deo. 1643.

De redenen, met welise Torstensohn zijn handelwijze verdedigde, warer
aan Tancken kenbaar gemaakt (opdat hij ze kon
weerleggen bij H. H. M.)
in een partioul. schrijven uit Hamburg dat. 18/28 Jan. 1644.

De genoemde stukken in portef. Denem. 1644 ; de beide brieven van
oi,„
TV „„V . r,o.r,flettor, Ti-nn. -Riblinth- \'a Hage: Catalogus

Knuttel No. 507!.

Zir nog Res. St. Gen. 4 t\'ebr. 1644.

T

-ocr page 56-

u

vergaderinglie van H. H. M." i). Iets dergelijks was geschied
in 1641
: nadat, in overeenstemming met het gevoelen van
den stadhouder, was besloten den aartsbisschop van Bremen
als bemiddelaar tusschen Denemarken en de Republiek aan
te nemen, werd „het vorder beleyt van de voors. saecke
mits desen gedefereert aen Syne Hoocheyt alsmeede aen de
heeren die deselve daertoe sal gelieven te assumeren" 2).
En deze „geassumeerde heeren" — ook wel „Cabinet-
Heeren" genaamd, daar zij in het cabinet of de kamer
van den prins met dezen vergaderden — waren gewillige
werktuigen in de hand van den stadhouder; zij waren tevens
het republikeinsehe schild , waarachter zijn monarchaal streven
schuil ging.

De tijding der jongste gebeurtenissen in het Noorden was
aan Frederik Hendrik niet welkom geweest. Christiaan IV
had zich het lot van zijn bloedverwant , den koning van
Engeland , Karei I, aangetrokke n en hem onderstand verleend
door de toezending van geld , wapenen en ammunitie : het
stond te
vreezen dat de aangelegenheden van zyn eigen rijk
thans al zijn aandacht in beslag zouden nemen. En dit was
geen onverschillige zaak voor den prins, sinds het Oranje-
geslacht met de dynastie der Stuarts in nauwe betrekking
was gekomen: het huwelijk tusschen \'s prinsen zoon Willem
en de oudste dochter van Karei I zou weldra worden vol-
trokken en nieuwe verlovingsplannen — van den Engelsehen
troonopvolger met de oudste dochter van Frederik Hendrik

1) Res. St. öen. 27 Febr. 1640.

2) Res. St. Gen. 15 Maart 1641.
S) Aitz. V pg. 563.

4) Vreede : Inleid. I pg. 58 , 59.

5) Miss. T. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Nov. 1642. Ook in
1643 passeerde door de Sont „een Coninckxschip genaamt de arcke ge-
laeden met allerhande ammun. van oorloge ten behoeve van den Con. van
Engelandt"; maar het werd door Parlementsschepen genomen. Uit wraak
daarover liet de koning van Denemarken alle Engelsche koopvaardy schepen,
die in zijn rijk kwamen, aanhouden en naar Kopenhagen opbrengen.
(Extr. schr. uit Denem. aan van Cracauw dat.
25 Juli 1643 en miss.
V, van Cracauw aan H. H, M. dat, Hoorn 26 Sept, 1643),

-ocr page 57-

45

hingen in de lucht i). Nog uit een ander oogpunt was
de nieuwe krijg in strijd met de wenschen van den stadhouder :
^ti zou schade doen aan het krachtig optreden van Zweden
IQ den dertigjarigen oorlog en de keizer, van zijn felsten
tegenstander ontslagen, zou , vereenigd met Spanje, aan
.ïrankrijk en aan de Republiek de handen vol werks kunnen
geven Alzoo wordt het begrypelijk, dat de aanhangers
Van den prins „dese invasie der Sweden" slechts beschouwden
als „eene ongerechtige Vredens-breuck"; maar zij hadden
rekening te houden met de omstandigheid, dat „de Gemeente
en de Regeringe in meest alle provintien ende steden een
groot vermaeck
in dit doen thoonden"

Op raad van den stadhouder besloten de Staten-Generaal hunne
diensten aan te bieden tot het beslechten van het geschil, In dien
zin werd aan beide kronen geschreven. Tevergeefs trachtte de
resident van Zweden, Spiering, het afzenden dier brieven
te verhinderen , totdat hij naderen last van zijne regeering
zou hebben gekregen. Reeds gaf hij te kennen, dat zijn
vorstin eerder hulp verwachtte dan een poging tot bemid-
deling ; ook wees hij er op, dat Denemarken den handel op
Zweden wel zou verbieden en liet doorschemeren, dat een
dergelijk verbod zou worden uitgevaardigd door koningin
Christina, wanneer de Repubhek niet geneigd was haar bij
te staan. Het mocht niet baten. Even weinig gevolg had
zijn verzoek aan de Staten van Holland — Maer zittingen
ten einde liepen — om nog eenige dagen bijeen te blijven ,
daar hij nieuwe geloofsbrieven uit Zweden had ontvangen en
een „notabele propositie" wenschte in te dienen : nog op den
eigen dag, waarop dit verzoek gedaan werd , ging de ver-
gadering uiteen 4).

? De brieven , welke het aanbod van bemiddeling bevatten,
waren reeds verzonden, toen de Staten-Generaal officieel

1) „Des détails intéressants sur les relations de la Maison d\'Orange
avec les Stuarts" bij Groen : Archives , 2 Série , Tome IV pg. YI—XX.

2) JHtz. Y pg. 633 en 637.

3) Aitz. Y pg. 634.

4) Res. St. Gem 5 , 8 , 9 , 13 Febr. 1644. Res. Holl, op dezelfde data.
Miss.
V. II. II. M. aari kon. Christina dat. 5 Febr. 1644. (PorteT.

Zweden 1644.)

-ocr page 58-

46

A

berièlit ontivi^^en van bet uitbreken van den krijg door een
missive van; dè koningin van Zweden , mondeling toegelicht
door ™ onderhoud met Gedeputeerden van

H. H. m! Zooals te verwachten was, legde dat rijk den
vollen nadruk hierop, dat Denemarken de vrijheid van
handel en scheepvaart had geschonden , o. a. door het aan-
houden , met daarop volgende verbeurdverklaring, van
Zweedsche schepen en goederen in de Sont. Krachtens het
verdrag van 1640 riep het dus de hulp der Republiek in
tegen den belager der vrije vaart op Oost- en ISToordzee

Alzoo werd de inhoud van het genoemde tractaat uauw-
keurig onderzocht door een commissie, uit de Generaliteit
daartoe aangewezen. Onder voortdurend overleg met den
stadhouder bereidde zij het antwoord op Zwedens aanzoek
voor; doch er zou geruime tyd verloopen, aleer een af-
doende beslissing werd. genomen 2).

Inmiddels had de koning van Denemarken het noodig
geacht, zyn kamersecretaris Gunther^ in buitengewone zen-
ding naar de Nederlanden af te vaardigen, ten einde de
pogingen van de Zweedsche regeering met kracht tegen te
werken De gewone resident in den Haag,
Tancken,
scheen in regeeringskringen te weinig invloed te hebben om
deze belangrijke zaak naar eisch te behartigen , terwijl
Gj|j|||ier een geslepen djplomaat was, die het volle ver-
trouwen van zijn vorst genoot Daar de weg over land

1) Res. St. Gen. 15 , 16 , 17 , 22 Febr. 1644. De conferenties van
H. H. M. Gedep. met Spiering werden , op diens verzoek , gehouden „in
een plaetse , langs. der aerde" en wel „in de camer v. d. Kaet v. State"
rvvegens zyne „imbeoilliteyt van beenen."

De miss. v. d. kon. v. Zwedon is, vertaald , in \'t kort te lezen by

Aitz. V pg- ;

2) Res. St. Gen. 22 Febr., 5 , 9 , 11 Maart 1644.

3) Credent. voor den „Cammer-Secretarium Priederioum Günthern"
dat. 5 Jan. reo. 15 Maart 1644. (Portef. Denem. 1«44.)

4) Aitz. VI pg. 7.

Aitz. VI pg. 7 uo\'emt heni „een klouck listich ende welbs^^piacekt
.naniieki : dir: volghc-ns stiü van het Deensche hof somtiji« oock oenig-iio
dreigher ienten voort bracht." Zie vcrd^r over bem: lioiberg, miiisuhe
Keichs-llistorie II pg. 775 sp 776 , w.oar men o.a. lee-it: „Er stun.- bei)
dem Kimige in
gro8z«n Gnaden, und redete mit, Seiner Majestät von
allerhic^d sachoii ganz
drouste."

-ocr page 59-

47

door den vijand en die over zee door het ijs bezet was ,
kwam hij eerst half Maart in de residentie aan. Ter
ö\'Udientie bij H. H. M, toegelaten, herhaalde hij, met klem
\'Van redenen, het reeds vroeger door Denemarken gedane
Verzoek, dat de Republiek aan Zweden althans haar hijstand
Zou onthouden i). Uitvoerig zette hij uiteen, hoe de plotse-
linge inval tegen alle regelen van volkenrecht indruiste
en welk voordeel de katholieke mogendheden er uit zouden
trekken. Geen enkelen billijken grond konden de Zweden
aangeven. Immers , wat zij te berde brachten over het be-
lemmeren van den handel was een gezocht voorwendsel:
juist van hunne zijde werd de vrije vaart het meest bedreigd 3).
Bovendien was de Republiek niet gebonden door het tractaat
Van 1640, daar Zweden verzuimd had artikel 2 van dat
verdrag na te komen en eerst, gemeenschappelijk met de
Nederlanden, een minnelijke schikking te beproeven
Daarom verzocht hy ten slotte, dat de Staten-Generaal de
gewone subsidiegelden, welke Zweden voor het voeren van
den Duitschen krijg ontving , inhouden en aan particulieren
verbieden wilden om binnen deze landen ammunitie, schepen
en volk voor den dienst der Zweedsche regeering te koopen
of te huren. Vooral de magistraat van Amsterdam zou wèl
doen hierop toe te zien. Wahneer aan dit billijk verzoek
werd voldaan, beloofde Denemarken, dat de handel zoo
Weinig mogelijk schade door den oorlog zou lijden ; in het
tegenovergestelde geval zou men het niet vreemd mogen
vinden, wanneer koning Christiaan hulp zocht , waar hij
kon, en zich onschuldig rekende aan het daaruit voort-
■ vloeiend onheil. Met dit dreigement werd hoofdzakelijk
gedoeld op de hulp der Duinkerker kapers, die ook later
herhaaldelijk als schrikbeeld dienst deden.

Alzoo was door beide mogendheden de casus-positio gesteld ;
zij ontwikkelden haar verder in verschillende memoriën.

1) zyne propos, in Res. St.-Gen. 16 Maart 1644. Zie ook Seer. Resol.
>^oll. 22 Maart 1644.

2) Hiermede doelde hij op de zoogenaamde „Spieringse" tollen. Zie
■\'^rend (Brill) 3\'le deel, 5e stuk pg. 143.

3) Hieruit blijkt dus, dat men in Denemarken de» inhoud van dat j
\'■\'■\'"■etaat althans gedeeltelijk kende, ondanks de pogingen om het geheim""

houder.. (Zio braver, rï- )

V

-ocr page 60-

48

Ook buiten het officieel optreden lieten zij niets onbeproefd
om de regenten der Republiek , zoo al niet van haar goed
recht te overtuigen, dan toch voor haar belang te winnen.
Zweden kon daarbij partij trekken van het kwade gerucht,
dat van de Denen uitging door de menigvuldige processen
over de tollen in de Sont en in Noorwegen. Het werd steeds,
duidelijker, dat de heerschappij over de Oostzee in de wage/
hing en dat de schaal zou overslaan naar die zijde , waar
het zwaard van de Geünieerde Provinciën werd geworpen.
Zoo ooit, dan werd nu aan de Nederlanders de gelegenheid
geboden een voordeelige stelling in te nemen ten opzichte
van de Noordsche rijken : het kwam er slechts op aan de
voorbijvliegende kans bij den staart te grijpen en niet, door
angstvallig wikken en wegen , het rechte oogenblik te ver-
zuimen.

. Van alle gewesten der Republiek had Holland het meeste
belang bij de Oostersche vaart, dus ook bij de Oostzee-
politiek. Over de gedragslijn , welke de Republiek in 1644
ten opzichte van Zweden en Denemarkon moest volgen ,
liepen de gevoelens uiteen : van die verschillende meeningen
zullen de notulen der staten van Holland ons het beeld
schetsen, dat de meeste familietrekken met de werkelijkheid
gemeen heeft. Daarom worde het geschiedverhaal hier voort-
gezet aan de hand van het Register van Holland.

In de vergadering van 12 Maart werd uitgemaakt, dat het
tractaat van 1640 de Republiek niet verplichtte met Dene-
marken te breken , daar Zweden tot feitelijkheden was ge-
komen , zonder vooraf — gelijk art. 2 voorschreef — de
medewerking der Staten-Generaal te hebben ingeroepen om.
„viam concordiae te tenteeren." Daarom achtte men het
wenschelijk alsnog een poging te doen tot minnelijke schik-
king. Tevergeefs had Spiering dus voorgespiegeld, dat Zweden
bereid was de Republiek te helpen in het verkrijgen van
haar wensch, om nl. op het stuk der tollen, door Dene-
marken behandeld te worden volgens de bepalingen van het
erftractaat van Spiers. Het besluit van Holland was over-
eenkomstig de meening van Frederik Hendrik: wij zagen
reeds, dat hij zijn redenen had om het krijgsvuur in het
Noorden niet aan te stoken. Ook hechtte hij weinig geloof
aan de bewering van Zweden, dat de oorlog hoofdzakelijk
gevoerd werd wegens het belemmeren van den handel, en
begreep, dat deze reden slechts voorop werd gesteld om zich

-ocr page 61-

49

te kunnen beroepen op het verdrag van 1640 Nadat de
staten van Holland de hoofdzaak hadden vastgesteld, be-
gonnen zij de bijzonderheden er van te regelen. Den
Maart besloten zij, dat — zoodra behoorlijk zorg was ge-
dragen voor de tijdige bezetting van de kust van Vlaanderen —
een aanzienlijk getal oorlogschepen zou worden uitgerust
tot convooi van de „naer Oosten" bestemde koopvaarders,
tevens tot geleide van de gezanten, die naar Deneraarken
en naar Zweden zouden vertrekken. Bij het eerstgenoemde
rijk moest dan worden aangedrongen op afschaffing of
wyziging der bovenmatige tollen en andere lasten. Het was
de wensch van Zijne Hoogheid, dat de blokkade van de kust
van Vlaanderen niet zou worden gestaakt: zij was van
grooten invloed op de krijgsgebeurtenissen in de Zuidelijke
Nederlanden, en de oorlog tegen Spanje — dus meende
Frederik Hendrik — mocht geen schade lijden bij de voor-
genomen uitrusting naar de Oostzee. Toen het zoo even
genoemde voorstel van Holland dan ook den 18\'\'®\'i Maart in
de Staten-Q-eneraal ter tafel werd gebracht , keurden dezo
dadelijk goed, dat de kustschepen zoo spoedig mogelyk oiuler
de vlag zouden worden gebracht; maar d^ voorslag zelf
werd voorloopig aangehouden en in nader overweging ge-
nomen. In Holland daarentegen zette men het aangevangen
werk met bekwamen spoed voort, „naedien de voors.
saecke bij de provinciën in langhwijlicheijt wert getrocken".
Na audiëntie te hebben verleend aan Gunther, die zijn
reeds ter Generaliteit gedaan verzoek hier herhaalde , werd
achtereenvolgens bepaald: de convooivloot zal bestaan uit
44 ä 45 schepen , voor den tijd van S maanden in dienst te
houden ; de kosten van deze uitrusting, benevens die voor het
gezantschap te maken, zullen gevonden worden uit de con-
senten van de provinciën ; het ^lantal gezanten behoort zes
te zijn , drie naar elk rijk , en , an deze drie zal Holland er
twee aanwijzen. Met het opstellen der instructie voor de
ambassadeurs werd een begin gemaakt 3).

In de vergadering der Staten-Generaal van 1 April bracht
Holland zijn voorstel van 18 Maart in herinnering en voegde
het bovenstaande er aan toe. Hoewel de overige gewesten

1) Eos. Holl. 11 Maart 1644. Seor. Res. Holl. 12 Maart 1644.

2) Seor. Sesol. Holl. 17 , 19 , 22 , 23 en 24 Maart 1644.

2

-ocr page 62-

50

weer oopie daarvan namen „om in den haren breeder ge-
communiceert te worden", toonde de Generaliteit alvast
haren goeden wil door den Raad van State te gelasten een
petitie
in te dienen ter bestrijding van de onkosten der
vloot , tot welker uitzending eigenlijk nog geen besluit was
genomen. Toch werd het geduld der belanghebbenden nog
op een zware proef gesteld: noch de aandrang van den
Zweedschen resident , noch het drijven van Holland ver-
mocht het hoogste regeeringscollege uit zijn tragen gang
in den draf te brengen.
Wel kwam men den 30®\'®" April
zoover, dat de sterkte der convooivloot op 41 schepen werd
gesteld; maar het opmaken der instructie voor de gezanten
zou nog geruimen tijd in beslag nemen i).

Intusschen had de loop der gebeurtenissen weder bewezen,
dat de staatkunde der Republiek , meer dan die van eenig
ander land , beheerscht werd door de belangen van handel
en scheepvaart, terwijl de laatste zich weder niet konden
onttrekken aan den vaak storen den invloed van politieke
verwikkelingen. Duidelijk kwam dit uit bij de volgende
aangelegenheden, die in den aanvang van het jaar 1644
veler aandacht in beslag namen: het uitloopen van de koop-
vaardijvloot naar Noorwegen en de Oostzee en het leveren
van krijgsbehoeften aan de oorlogvoerende partijen.

De Staten-Generaal waren in de laatste jaren gewoon bij
plakkaat vast te stellen, op welken datum de schepen , naar
de Sont en naar Noorwegen bestemd , konden uitzeilen
In de wintermaanden lag de vaart zoo goed als stil , want
meestal stremde de vorst het water en daarmede den handel.
Doch zoodra de dooi was ingevallen en het drijfijs verdwenen,
begonnen de „Noord- en Oostervaarders" zich in het Ylie
te verzamelen om met gewapend geleide of in admiraalschap
de reis te aanvaarden. In verschillende plakkaten was aan-
gegeven, hoeveel schepen er ten minsten bijeen moesten zijn,
vóór zij uit mochten zeilen ; hoeveel convooiers mede zouden
met hoeveel stukken de schepen gewapend moesten

1) R^s. St. Gen. 29 Maart, 1, 4 en 30 April 1644.

2) In het „Groot Placaet-Boeck" col. 952—954 vindt men de bedoelde
plakkaten van 1640 en 1641. Dat ook in 1642 en 1643 de vaart ver-
boden was, in 1642 vóór 1 April , in 1643 vóór 10 April, blijkt uit de
Res. St. Gen. 15 Maart 1642 en 7 Maart 1643.

-ocr page 63-

51

als zij in admiraalschap wilden varen i). De vaderlijke
^org der regeering strekte zich nog verder uit : ook de datum
\'^an uitzeilen werd soms door de Staten-Generaal bepaald.
I)eels geschiedde dit om staatkundige redenen, zooals in
1640, toen men niet zeker was van de ontvangst, welke de
koning van Denemarken aan de koopvaardijschepen zou be-
reiden, Maar tevens had de ondervinding geleerd, dat de
vroege komst der schepen in de Oostzee een ongunstigen
invloed uitoefende op handel en scheepvaart: de marktprijzen
in de Oostzeehavens stegen, en de schippers konden minder
Vracht bedingen 2). Vandaar waren de Staten-Generaal een
algemeenen zeildag gaan vaststellen , gewoonlijk tegen half
April ; deze datum werd door de verschillende admiraliteits-
collegiën „by afBxie van billiet ien sulcx ende daert behoort"
ter kennis gebracht van de belanghebbende schippers en
kooplieden. Wie vóór den geoorloofden tijd uitzeilde werd
gestraft met een boete van 1000 Carolus-guldens Kiet
alle schippers lieten zich echter hierdoor afschrikken: tegen-
over het gevaar van ontdekt te worden stond de verleidelijk
lachende winst. Immers , gelukte het hun onbemerkt heen
te sluipen door de wachtschepen vóór de Nederlandsche zee-
gaten , dan konden zij met vólle lading reeds terug zijn, als
de anderen nog in het Vlie lagen of pas het anker hadden
gelicht, en wie de meeste reizen in een jaar deed zorgde

1) aroot Plaoaet-Boeok col. 876—885 en 926 — 931.

2) „Den 5 deeser sijn in 5 Ketmael uyt het Tlie hier gecoomen sonder
eenich onraedt van Daynkerckers te hebben vernoemen 18 scheepen,
daeronder 13 ÏTeederlandsche , de reste vreemde , deselve s^n hier vroech
gecoomen om den handel ende zeevaert te bederven van het heele jaer ,
gelijck de Experientie leert, slaende Oostwaert daerdoor de waeren ende
ooopmanschappen op , Ende de vrachten neer. Waeren de plaocaten van
U. H. M. weegen verbot van niet uyt te loopen nae de Sondt ende ïfoor-
weegen voor in de toecoomende Apriiis maent (als in de voorleeden jaeren
gedaen) in de voorleeden maent aengeslaegen geweest souden (onder cor.
rectie) die Inconvenienten voorgecoomen sijn tot dienste der Landen ende
groot profijt derselver Ingesestenen."

Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 8 Maart 1642.

3) „Die Ostersche vlotta, so sonsten den 15 April ungefehr , auch
■w-ol eher, pfieget aus zu lauife i." (ilemorie v. Tancken aan II. 11. M-
dat. 5 Oct. 1644: in portef. Denem. 1644).

4) Zie o.a. "Res. St, fteri- 1 Maart 1644,

-ocr page 64-

52

het best voor zijn eigen beurs en voor die van zijn bevrachter.
Dat deze onbeschermde voorloopers gevaar liepen door de
Duinkerkers te worden genomen woog bij de schippers
minder zwaar dan de zak met geld, dien zy hoopten te
verdienen : wie niet waagt, wie niet wint, zoo dachten er
velen.

Ook in het jaar 1644 werd afgekondigd, dat de vaart —
aanvankelijk tot 10 April — gesloten bleef i). Doch bij het
naderen van dien dag was de beslissing over de Noordsche
politiek van H. H M. nog hangende, en daar de vloot, welke
de gezanten naar- Denemarken en naar Zweden over moest
brengen , tevens zou dienen tot convooi der koopvaarders ,
werd het uitzeilen der laatste afhankelijk van de uitrusting
der eerste. Herhaaldelijk moesten de Staten-Generaal den
zeildag verstellen, en ten slotte werd het 7 Juli, vóór de
schepen zee kozen -). Dat de handel hierdoor groote ver-
liezen leed werd tot twee malen onder de aandacht van
H. H. M. gebracht : eerst door de admiraliteit, later door
de regeering van Amsterdam S). Geruimen tijd lagen de
schepen in het Vlie zeilklaar, en de gage van het volk ging
natuurlijk door. Van enkele koopvaarders bedierf de lading
door het lange wachten. Wat erger was , het late uitzeilen
veroorzaakte, dat in 1644 niet, zooals gewoonlijk, vier, maar
slechts tweemaal de reis naar de Oostzee heen en terug zou
kunnen worden gedaan. Het „damnum lucri cessantis" —
de schade der te loor gaande winst — werd door sommige
kooplieden op een ton gouds per dag geraamd Is het

1) De Zweedsche resident Spiering verzocht zelfs de vaart naar Deensche
havens geheel te verbieden , daar Denemarken de vaart op Zweden had
vei\'boden. Zooals te verwachten was, luiaterden H. H. M. hiernaar niet.
Biykens een memor. v. Spiering dat. 3 Juli 1645 (portef. Zw. 1645) deed
hij dit verzoek in zijn memor. van 18 Maart, 7 April en 12 Mei 1644.

2) Res. St. Gen. 1 Maart, 6 April, 13 Mei, 3 Juni 1644.

3) Miss. V. Coll. admir. Amsti\'d. en v. Burgm. en Reg. v. Amstrd. in
Res. St. Gen. 26 April en 3 Juni 1644.

4) Deze opmerkingen zija ontleend aan de memor. v. Tancken aan
H. H. M. dat. 2/12 Aug. lect. 13 Aug. en dat. 5 Oct. exhib. 13 Oet.
1644 , beide te vinden in portef. Denem. 1644.

Bjj V. d. Oapelle , Gedenkschr. II pg. 69 vind ik nog de volgende bij-
zonderheid omtrent deze vloot: „tegens den 10 April (soude) uyt dit
lant naer Oosten vaeren een vloote van 800 scepen , meest met contanten
bevracht, ende geweerdeert op een capitael van 90 tonnen gouts" enz.
Het getal 800 is onjuist.

-ocr page 65-

53

Wonder, dat van vele zijden geklaagd werd over de hoogere
staats manswijsheid, welke den burgers het brood uit den
Mond nam? Met groote blijdschap werden dan ook de ge-
zanten begroet, toen zij eindelijk op de vloot kwamen , en
zij waren verstandig genoeg dit huldebetoon niet voor zich
zeiven in ontvangst te nemen, maar te beschouwen als een
teeken van vreugde over de nu verzekerde afreis i).

In de jaren , aan 1644 voorafgaande , was aan de schepen,
die naar Holstein en Jutland voeren om „magere ossen" te
halen , steeds toegestaan eerder uit te zeilen dan de andere:
immers , als het voorjaar in het land was , moesten de beesten
de wei in. Ook thans werd bekend gemaakt, dat de osse-
schuiten reeds den 20\'^®" Maart hun reis konden aanvaarden
Onder de schepen, die zich aanmeldden om van de open-
gestelde gelegenheid gebruik te maken , waren er vele grooter
gebouwd en sterker bemand dan voor het aangegeven doel
noodig was. De regeering van Amsterdam vestigde hierop
de aandacht van H. H. M. en gaf haar vrees te kennen, dat
bedoelde schepen , „in de Sont komende , vermoedelyck pe-
ricul loopen om tot ondienst van den\' Staet dezer Landen
gebruyckt te worden" Wat daarmede bedoeld werd
blijkt uit de memoriën , reeds vroeger door den Zweedschen
resident Spiering bij de Staten-Generaal ingediend : in deze
geschrif\'ign deelde hij o. a. mede, dat „by de Deensche be-
dienden den vond gepractiseerd wirde" vau de osseschepen
met twee- en driedubbel bootsvolk te bemannen , ten einde
op die wijze matrozen te doen toekomen aan den koning
van Denemarken, die gebrek had aan scheepsvolk. De
„Deensche bedienden" waren Amsterdammer kooplieden,

1) Toen de gezanten , vóór hun vertrek , nog op enkele stukken moesten
■wachten , bleven zij opzettelijk te Amsterdam „overmits wij beducht waren,
dat ingevalle wij in het Vlie oomende tardeerden met zee te nemen,
daer over onder de schippers ende Bootsvolck , die nu soo lange aldaer
hadden gelegen; ende met impatientie gewacht, nieuwe alteratie soude
ontstaen." Verb. Amb. Zw. 1644.

2) Res. St. Gen. 20 April 1640 , 12 Maart 1641 , 15 Maart 1642 , 7
Maart 1643 en 1 Maart 1644.

3) Miss. v. Burgm. en Reg. v, Amstrd. dat. 25 Maart in Resol. St.

26 Maart 1644.

-ocr page 66-

I

54

O. a. Gabriel Marcelis, die reeds 30 schepen daartoe had
afgehuurd

Na de kennisgeving van Spiering hadden H. H. M. zich
niet gehaast om de zaak te onderzoeken of te beletten;
wellicht hadden zij de oogen er voor willen sluiten, wetende
dat Frederik Hendrik den koning van Denemarken niet
kwalijk gezind was. Toen Amsterdam echter ook de alarm-
klok ging luiden , besloten de Staten-Generaal „tot steuytinge
van umbragien, die daer uyt souden connen worden geschept",
de Admiraliteits-Oollegiën van Amsterdam , het Noorder-
Kwartier en Dokkum te verwittigen, dat de osseschuiten al-
leen mochten uitloopen, wanneer zij niet sterker bemand
waren dan in vorige jaren ; het volk , dat er boven het ge-
wone getal was — het „overhensige volck" — moest uit
de schepen worden gelicht. Ook hadden de schippers of
reeders borg te stellen , dat er werkelijk een lading ossen
zou worden teruggebracht. Dit geschiedde natuurlijk om te
voorkomen, dat de schepen voor den dienst van koning
Christiaan lY werden gebruikt Toen door deze bepaling
de toevoer van schepen en volk aan Denemarken werd af-
gesneden , opperde de resident Tancken een bezwaar, dat
hij anders wellicht voor zich hadde gehouden. Plolstein en
Jutland waren in het voorjaar van 1644 door de Zweden
bezet; zij hadden er al het vee geroofd en de Hollandsche
ossekoopers zouden dus met hen moeten handelen in plaats
van met de ware eigenaars, de Deensche boeren. Daarom
deed Tancken een beroep op het medelijden van H. H. M.
ten gunste van deze arme landlieden en verzocht niets minder
dan öf de osseschepen niet te laten uitzeilen öf te verbieden,
dat geroofd vee zou woi-den gekocht. Het is onnoodig te
zeggen, dat aan dezen wensch geen gehoor werd gegeven.
Nu echter de zeventiende-eeuwsche regenten eenmaal den
naam hebben van weinig kieschkeurig te zijn geweest in
geldzaken, doet het goed iemand aan te treffen, die zooveel

1) Memor. v. Spier, aan H. H. M. dat. 14 en 18 Maart 1644. Deze
memor. Icomen niet voor in de portef. Zw. 1644 ; maar den korten inhoud
er van leert men kennen uit de memor. v. Spier. dat. 3 Juli 1645, te
vinden in portef. Zw. 1645.

2) Res. St. Gen. 26 Maart en 6 April 1644.

-ocr page 67-

55

vertrouwen heeft in hun gevoel van recht en billijkheid

Behalve het uitloopen der koopvaardijvloot is ook het
leveren van contrehande aan de oorlogvoerende partijen
genoemd als een strijdvraag, bij welker oplossing èn de
handel èn de staatkunde hunne stem lieten hooren.

Wij zagen reeds, dat in de zeventiende eeuw de regeeringen
Vaak gebruik maakten van de tusschenkomst van particulieren
voor den aankoop van allerlei krijgsbehoeften — soldaten,
kruit, wapenen — en dat in de Nederlanden o. a. de leden
der familie\'s de deer en Trip ijverig deel namen aan dezen
handel, waarbij de vraag het aanbod steeds overtrof. Toen
de oorlog tusschen Zweden en Denemarken was uitgebroken,
kwam het laatste rijk al spoedig zijn toevlucht zoeken bij
de welvoorziene magazijnen der Nederlandsche handelaars
in ammunitie. Het was geheel onvoorbereid overvallen en
had gebrek aan het noodigste. „Tempore pacis cogitandum
est de hello" stond met gulden letteren op het tuighuis te
Kopenhagen gegrift; maar de toepassing van die spreuk was
in het vergeetboek geraakt 2). Dezelfde Marcelis, door
wien ,,de vond gepractiseerd" was om de osseschuiten te
gebruiken voor den toevoer van bootsvolk, leende thans
weder zijne diensten bij het behartigen der Deensche be-
langen. In overleg met den resident Tancken, later ook
met den buitengewonen gezant van Denemarken, Gunther»
kocht hij oorlogschepen , huurde transportvaartuigen, bemande
ze met soldaten en liet ze laden met kogels , lonten , kruit
en allerlei wapenen. Daar hij wel vermoedde, dat de Staten-
Generaal den uitvoer van contrehande naar Denemarken
zouden verbieden, werden de schepen gecharterd voor Ham-
burg of voor andere plaatsen, vanwaar men de krijgsbe-
hoeften gemakkelijk aan koning Christiaan IV kon laten
toekomen. Met taaie volharding bleef Spiering de aandacht

1) Memor. v. Tancken aan H. H. M. dat. 19/29 Maart 1644. (Portef.
Denem. 1644.)

In de portef. Zw. 1644 vinden wij enkele miss. v. H. H. M. aan den
Zweedschen veldheer Torstensohn en aan den aartsbisschop van Bremen ,
ten behoeve van kooplieden , die hun ossen willen voeren door landstreken,
behoorende tot het gebied v. d. aartsbisschop, of bezet door de Zweden.
Hieruit blijkt weder, hoezeer de reg-eeringen van dien tijd moesten op-
treden als pleitbezorgers van particuliere belangen.

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Febr. 1644.

-ocr page 68-

56

van H. H. M. op deze praktijken vestigen en gaf zelfs de
middelen aan om ze te voorkomen i). De Staten-Generaal
verzochten aan de Admiraliteiten nader informatie en bevalen
tegelijk, dat de contrebande voorloopig moest worden aan-
gehouden; Doch op dit punt waren de genoemde college\'s
zeer kitteloorig. In de laatste jaren lagen zij telkens met
H. H. M. overhoop, daar beide vergaderingen over het recht
wilden beschikken om verlof te geven tot den uitvoer van
contrebande De Admiraliteiten namen de aanschrijvingen
van de Generaliteit over deze zaak voor kennisgeving aan
of voerden ze slechts uit in zooverre haar goeddacht. Ook
thans waren zij niet bereid het bevel van H. H. M. na te
komen. Wel boden zij geen openlijk verzet, maar lieten
oogluikend de verboden waar door. Een uitvlucht was ge-
makkelijk te vinden : de wacht op de zeegaten immers
niet zoo scherp besteld worden, of de mogelijklf^d bleef be-
staan, dat er een enkel schip doorslipte "

Ondanks de besluiten, op 5 en 11 Maart ter Generahteit
genomen, waarbij aan de Admiraliteiten werd voorgeschreven
geen munitie te laten uitgaan naar Denemarken of naar
andere streken , waar koning Christiaan IV gezag had, hielden
de klachten van Spiering over den uitvoer van contrebande
aan. En dit verwondert ons minder, zoo wij het oog richten
op de beraadslagingen ter dagvaart van Holland, in een
„Secreet Register" opgeteekond. Nadat de vraag of de
Republiek zich bij Zweden moest aansluiten , ontkennend was
beantwoord , had men daar een tweede punt ter sprake ge-
bracht: is deze staat, volgens het tractaat van 1640 met
Zweden, verplicht aan Denemarken den uitvoer van ammu-
nitie te weigeren ? Art. 6 van dat verdrag zei duidelijk, dat

1) Memor. van Spiering aan H. H. M. dat. 14 Jan., 24 en 26 Febr.
1644 en 3 Juli 1645. (Portef. Zw. 1644 ea 1645). Resol. Holl.
19, 21,
26 Jan. 1644. Resol. St. Gen. 14 Jan. 18, 22, 25, 26, 27 Febr., 1, 4,
11, 14, 19 Maart 1644.

2) Aitz. V pg. 114 , 276 en 415.

3) Van deze uitvlucht bediende de admrlt. van Amsterdam zich in een
ander geval: Zie Extr. Notu\'. Admrlt. Amstrd. in Resol. St. Gen. 14
April 1644;

-ocr page 69-

57

^en daartoe gehouden was i) ; maar verschiller-de leden
Weenden, dat het tractaat niet langer bindend was, nu Zweden
■Verzuimd had om — zooals art. 2 voorschreef — aan de
Itepubliek vooraf kennis te geven van haar bezwaren tegen
Denemarken, In overeenstemming met het advies van den
stadhouder werd besloten, dat aan beide mogendheden de
Uitvoer van ammunitie moest worden toegestaan, doch aan
Denemarken alleen „in stillicheyt ende by conniventie 5" het
huren van schepen en het werven van volk zou aan beide
worden verboden, op grond dat de Eepubliek ze zelf noodig
had voor de beraamde uitrusting der convooivloot 2).

Nu Frederik Hendrik zijn meening had uitgesproken ,
hielden de Staten-Generaal dus slechts den schijn op, toen
zij, na een nieuwe klacht van Spiering, het verbod van 5
en 11 Maart handhaafden. Metterdaad kreeg Denemarken
uit deze gewesten toevoer van ammunitie , ook van schepen.
In Juni 1644 regelde Christiaan IV het huren van Holland-
sche schepen bij patent en stelde prijs en conditiën vast:
wel een bewijs dat vele Nederlanders minder afkeer hadden
van de Deensche penningen dan van de Deensche tollen

Nog grooter inkoopen echter dan voor Denemarken werden
gedaan geschiedden ten behoeve van Zweden : dit rijk be-
stelde in de Republiek een geheele vloot met toebehooren.
In Oxenstjerna\'s krygsplan speelde de vloot een belangryke
rol;
zij moest in de Meimaand een aanval op Seeland doen ,
gelijktijdig met Torstensohn\'s troepen , die van de landzijde ,
over Funen en de Belt, zouden naderen. Gelukte deze
poging, dan lag een voordeelige vrede voor het grijpen 4).

1) Het luidde aldus :

„Interest autem et Saorao Regiae Majestatis Sueoiae ab una et Celsitu-
dinis Dominorum Ordinum ab altera parte ne hosti alterutrius quioquain
aut emolumenti aut virium quoounquo tandem modo acoedat; Idcirco neuter
oonfoederatorum alterius hostem, qui nunc est in praesens hostis , aut
deinceps enasoi poterit, consilio , ope, pecunia, commeatu, milite, navibus,
nautis, armis, pulvere pyrio, aut munitionibus ullisve bolliois rebus
aliis juvabit." Volgens den text bij Aitz. V pg. 59.

2) Seer. Res. Holl. 12 , 17 en 19 Maart 1644.

3) Res. St. Gen. 29 Maart 1644.

Seer. Res. Holl. 24 Maart 1644.

Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April 1644.

Holberg : Dänische Reichs-Historie II pg. 887.

4) Geijer III pg. 344-346.

-ocr page 70-

58

Doch de kanselier was zich zeer goed bewust, dat hem een
groote hinderpaal dwars in den weg stond: de Deensche
vloot was veel sterker dan de Zweedsche. Het streven van
Gusiaaf Wasa om een zeemacht te scheppen , in den aan-
vang met gunstigen uitslag bekroond , was door latere re-
geeringen niet voortgezet; Gustaaf Adolf had het tot zijn
schade ondervonden in den krijg tegen Denemarken van
1612 Vandaar dat Oxenstjerna het oog richtte op de
Nederlanden tot versterking van de s3heepsmacht zijner
koningin. Naar een geschikten tusschenpersoon behoefde
niet lang te worden gezocht: Lodewijk de Geer , de groot-
handelaar in allerlei krijgsbehoeften, was de aangewezen
man. Juist in de laatste jaren was de band , die hem aan
Zweden hechtte, nauwer toegehaald , sinds hij in den
Zweedschcn adel opgenomen en eigenaar van uitgestrekte
goederen in dat rijk geworden was. Bovendien bleef hij
steeds in veelvuldige betrekkingen met den Nederlandschen
handel. In het begin van 1644 kwam hij naar deze ge-
westen. Zijn instructie hield o. a. in, dat hij moest trachten
Frederik Hendrik over te halen tot openlijke deelneming
aan den oorlog, ten gunste van Zweden. Doch wij zagen
reeds, dat een dergelijk optreden niet in de bedoeling van
den stadhouder lag, en de Geer vermocht hem, bij een
persoonlijk onderhoud , niet tot andere gedachten te brengen.
Daarom ging deze al spoedig over tot het vervullen van het
tweede deel van zijn last; de uitrusting eener hulpvloot in
Hojlaml en Zeeland 2).

Artikel 8 van het tractaat van 1640 verleende aan Zweden
het recht om „toto huius foederis tempore" in de Republiek
ammunitie, schepen en volk te koopen , huren, aan te
werven en uit te voeren Oxenstjerna vermoedde niet,
dat aan Zweden het genot dezer bepaling zou worden ont-
zegd , nam althans den schijn daarvan aan , en de Geer zette
zijne handelsvrienden in de Hollandsche en Zeeuwsche zee-
steden aan het werk om het vereischte aantal vaartuigen —

1) Geijer II pg. 126 , 168 en 169 , III pg. 90.

2) J. E. W. de Geer: Lod. de Geer pg. 65—75.
Pierre de Witt : L. de Geer pg. 65—72.

Geijer : III pg. 345 , 346.

3) Zie dit art. bij Aitz. V pg. 60. \'

-ocr page 71-

59

Ongeveer 30 — bijeen te brengen, zonder tevoren aan
H. H. M. verlof daartoe te vragen. Vooral te Amsterdam ,
■Waar zyn invloed zeer groot was , vlotte de zaak naar
\'^V\'ensch. Daarom had dan ook Gunther juist die stad met
name aangewezen , toen hij, bij zijn audiëntie ter Generaliteit,
over de uitrusting ten behoeve van Zweden had geklaagd
6n toen hij later ook in de staten van Holland ten gehoore
"Werd toegelaten , herhaalde hij daar zijn verzoek om deze
uitrusting te verhinderen. Zien wij thans, welke uitwerking
dit had O-

Boven is medegedeeld, dat Holland , in overeenstemming
met het gevoelen van den stadhouder, aan beide oorlog-
voerende mogendheden den uitvoer van ammunitie toestaan,
niaar dien van schepen en volk weigeren wilde , omdat men
hier te lande de laatste zelf noodig zou hebben voor de
convooivloot. Doch reeds eenige dagen later werd dit be-
sluit in zooverre gewijzigd , dat men de schepen , die voor
Zweden of voor Denemarken reeds waren gehuurd en uit-
gerust , zou laten "uitzeilen , maar terstond na hun vertrek
het plakkaat tegen het uitvoeren van schepen bij publicatie
hernieuwen 2). Er verliepen eenige weken , alvorens de zaak
ter Generaliteit aanhangig werd. In dien tijd trachtten
Gunther en Tancken , door mondelinge en schrittelijke ver-
toogen , de Geers onderneming tegen te gaan, en hun ijver
deed niet onder voor de volharding, waarmede Spiering
zich beklaagd had over de verzending van contrehande naar
Denemarken

Het schijnt, dat men in Holland heeft geweifeld bij het
beantwoorden der vraag,
welke houding tegenover de Geer
moest worden aangenomen. Den April toch
dienden de
staten van dit gewest ter Generaliteit het voorstel in, om
aan
ieder te verbieden in deze landen bootsvolk aan te
"Werven: de Geer werd wel niet met name genoemd, maar

1) Res. st. Gen. 16 Maart 1644. Seer. Res. Holl. 22 en 23 Maart 1644.

2) Seor. Res. HoU. 24 Maart 1644.

3) Memor. v. Tancken dat. 19y29 Maart 1644. Propos, v. Gunther

26 Maart

H. H. M. Gecomm. dat. ^ ^^^^ 1644. (Portef. Denem. 1644).
Res. St. Gen. 30 Maart, 6 en 15 April 1644.

-ocr page 72-

toch met den -vinger aangewezen. H. H. M. toonden dit te
begrijpen, toen zij , na ingewonnen advies van Zijne Hoogheid,
besloten een onderzoek in loco te houden en twee leden af
te vaardigen^naar de Admiraliteit van Amsterdam , met het
recht om daar zitting te nemen. De heeren Hoogendorp en
Clant werden met deze zending belast. Zij zouden voor
gemeld college iedereen bescheiden , die binnen dezen staat
bootsvolk, soldaten of schepen aannam voor den dienst van
eenig potentaat of republiek, en hem ondervragen over het
aantal daarvan , den tijd waarvoor en de condities waarop
hij ze gehuurd had. Den If\'!«" April brachten de beide
afgevaardigden verslag uit van hunne reis. Te Amsterdam
aangekomen , hadden zij aan het college ter Admirahteit
hun last medegedeeld en ten antwoord gekregen, dat het
college wel kennis droeg van de Geers jiitrusting, maar
geen onderzoek had ingesteld naar de bijzonderheden er van,
daar het meende, dat die uitrusting geschiedde met medeweten
en goedvinden van de regeering.
Daarop was de Geer voor
hen ontboden. Hij beweerde, dat de regeering^ wel kennis
moest dragen van de zaak , die hjj voorstond , daar hij zelf
verscheiden malen met den stadhouder en met leden der
Generaliteit-\' er over gesproken en de resident Spiering zijn
pogingen ondersteund had: het stilzwijgen van H. H. M.
was door Zweden als een toestemming beschouwd. Alzoo
had hij , ten dienste van dit rijk en tevens voor zijn eigen
zaken , een 25-tal schepen gehuurd , verschillend van grootte,
bemanning en bewapening, voor den tyd van vier maanden
vast. Toen de Geer de vergadering had verlaten, hadden
de heeren Hoogendorp en Clant, volgens hun lastgeving,
aan de Admiraliteit verzocht om verdere werving voor
uitheemsche potentaten te weren en zoodanige schepen tot
nader order geen zee te laten kiezen. Het eerste deel van
dit verzoek was afgeslagen : de Admiraliteit beweerde, dat
zulks niet behoorde tot haar competentie , maar tot die van
de Magistraat van Amsterdam en andere zeesteden; het
uitloopen der schepen zou worden belet ; doch het college
had er de aandacht op gevestigd, hoe moeilijk het was de
wacht zóó scherp te bestellen, dat geen enkel verdacht schip

1) Res. St. Gen. 7 en 8 April 1644.

-ocr page 73-

61

^ kon doorsluipen, Uit dit antwoord kon gereedelijk worden
Opgemaakt, dat de Geer van de Amsterdamsche A^dmiraliteit
Weinig tegenwerking had te duchten i).

Den en 15\'^®" April maakte dit rapport den hoofdschotel
^it van hetgeen in de staten-vergadering van Holland ter
tafel werd gebracht. Wij zien dit gewest thans een besliste
zwenking maken naar de Zweedsche zijde : van dit oogenblik ^
af bevordert het de uitrusting van de Geer zooveel mogelijk. \'
ï^eeds den volgenden dag laat Holland in de Staten-Generaal
"Voordragen, dat het aantal der gehuurde schepen en der geworven
\'natrozen niet zoo groot is , als men vertelt; geeft als zijn
Weening te kennen, dat het uitzeilen van deze schepen volgens
het tractaat van 1640 niet kan worden belet, en stelt voor
het afgekondigde verbod van verdere werving en uitrusting-
te schorsen , totdat men daarover in onderhandeling is ge-
treden met den Zweedschen resident Spiering. De Genera-
Uteits-vei-gadering was slecht bezocht: maar vier provinciën
Waren, elk door twee afgevaardigden, vertegenwoordigd.
Des ondanks werd Hollands voorslag dadeljjk in behandeling
genomen, en in overeenstemming daai-mede besloot men de
admiraliteit van Amsterdam aan te schrijven, dat de Geer zijn
vier- of vijfentwintig gehuurde en gekochte schepen kon
laten uitzeilen. Zelfs liet men hem weten dat, wanneer
hij nog meer schepen in dienst wilde nemen , H. H. M. bereid
Waren daarover nader te spreken met den Zweedschen
resident 2).

1) Res. St. Gen. 14 April 1644 , waar is ingelascht een „Extract uyt
\'Ie notulen van de besoignes vant collegie ter adrnt. residerende binnen
Amsterdam den x Aprilis 1644."

Seer. Res. Holl. 14 April 1644.

2) Seer. Res. Holl. 14 en 15 April 1644.

Res. St. Gen. 16 April 1644.

Dat er maar 4 prov. , elk door 2 afgev. vertegenwoordigd waren, blijkt
\'^it Seor. Res. Holl. 16 April 1644. In zijn memor. v. 20 Juni 1644 aan
H. M. (portef. Denem. 1644) zegt Tancken nadat hij herinnerd
\'^eeft dat eerst was besloten om de door Zweden uitgeruste schepen niet

laten uitloopen — : „und wie dajegen das werck so getrieben , das in
Ahsens der Herren Staten von 4 provinciën und des princen* d\'Orenge
ïiuhr von 3 provinciën die vorige resolution zu höchstem miscontentement
sämbtlichen provinciën wieder umb gestossen." De opgave van het
^"-ntal prov. in de Seer. Res. Holl, wordt echter bevestigd door de pre-
sentielijst van Res. St. Gen. 16 April 1644.

-ocr page 74-

62

Zoo was het spel voor Zweden gewonnen. Den ll^en Apri^
lagen nog slechts elf schepen , voor dit rijk uitgerust , in het
Vlie gereed ; na de Q-eneraliteits-resolutie van 16 April
zal de Geer zich zooveel mogelijk gehaast hebben om de
overige — ongeveer twintig — eveneens zeilklaar te
maken.
Nog vóór het einde der maand kon de hulpvloot zee kiezen-

Zoo hadden dus Zweden en Denemarken beide toevoer van
oorlogsbehoeften uit deze landen gekregen , maar het
eerste
rijk in veel ruimer mate dan het laatste. De versterking
der Zweedsche scheepsmacht door de uitrusting van de
Geer
is van beslissenden invloed geweest op den uitslag van den
krijg. Bij het ontbreken van bescheiden , welke de meening
v^a^J\'rederik Hendrik over het uitzeilen der hulpvloot toe-
lichten , is het moeielijk te beslissen, in hoeverre dat tegen
zijn^_zin geschiedde ; doch aangenaam kan het hem niet ge-
weest zijn. Ook de reden^ waarom Holland , in den
beginne
( aarzelend, ten slotte met kracht optrad ten gunste van
I Zweden , blijven in het duister liggen.
De notulen der re-
geeringscollege\'s vermelden gewoonlijk de genomen be-
slissing , zonder licht te werpen op de redeneering , die er
toe leidde. Over den invloed van personen . buiten de re-
geering staande, maar met de regenten verbonden door
gemeenschappelijke belangen , wordt natuurlijk eveneens het
stilzwijgen bewaard.

De Deensche resident Tancken brengt ons echter op het
spoor van hen , die de staten van Holland kunnen hebben
aangezet om de uitrusting van de Geer in hun bescherming
te nemen. Herhaaldelijk diende hij zijn beklag er over in,
dat de Staten-Generaal het uitzeilen dezer, schepen hadden
toegelaten. In een memorie van 12 Augustus betoogde hij
O a., dat het gebeurde lichter te verdragen ware, zoo de
^ Republiek door het verdrag van 1640 verplicht ware geweest
de Zweden te ondersteunen, en wanneer de laatsten , met
inachtneming der „jura belli" , een rechtvaardigen krijg waren

1) In de portef. Zw. 1644 vindt men een los blad, bevattende „nottitie
van 11 schepen soo weegen de croon Sohwedenn den 11 Apriell int Tly
hebben gelegenn". Daaruit blijlct, dat er 6 schepen waren van 20 , 1 van
28 en 1 van 30 stuklcen; 2 branders met 6 stukken elk ; van 1 schip
wordt het aantal niet vermeld. Deze elf schepen waren voor
het meeren-
deel dus niet sterk g^ewapend.

-ocr page 75-

/

begonnen i). „Ja" — gaat hy voort — „wann nicht solche
Lente darzn geemployret wehren , welche ex publica elade
ïlïr sordidum lucrum allein begierig seynd zu suchen, wiedann
die directeurs dieses wercks wegen ihre naissance vorigen
handtierunge mittein ihres aufkommens iederman bekant,
darhey es zu beclagen stehet, das auf solcher Leute vorschlage,
so zu dero eigen bereichunge nuhr angesehen gantze König-
reiche in ein bluhtig und verzehrendes kriegsfewr müssen
gesetzet werden." Na gewezen te hebben op de groote
schade , welke de Nederlandsche handel hierdoor leed , ver-
volgt hij : „Und ist zu verwundern, wie diese directeurs
das gantze werck dergestalt haben durchtreiben können
directo wieder den consens aller provinciën." Aan het slot
verzoekt hij, de door Zweden geroofde en iii Nederlandsche
havens opgebrachte Deensche koopvaarders te ontslaan van
het daarop gelegde arrest , daar er zich goederen in bevinden,
die deels behooren aan Nederlanders , deels aan Engelschen
en anderen, „welche ja des ihrigen nicht werden können
beraubet werden zu den^ ende, damit diese directeurs von
dero schweiss und mittein ihren grossen stat können führen."

Doch vooral in zijne memorie van 17 Augustus laat hij^
zich zonder omwegen uit 3). Al weder geldt het de in\'
Holland opgebrachte Deensche schepen. Naar aanleiding van
H. H. M. resolutie om de Amsterdamsche admiraliteit te
gelasten, dat zij de wachten van deze vaartuigen moet af-
nemen , schrijft hij : „Als habe ich nuhr zu bitten ohne ferner
trainirunge solche resolution zum effect befodern zu helffen,
und nicht zu zustehen , das etwa einig privat Interesse das
gemeine beste müge verhindern. Ew: Hoch: und Mügd.
geneigenheit zu diesem werck erhallet ja zum überflus aus
dem einmahl genommenem concluso. So heisset es auch
billig publicum praeferendum privato , das gemeine beste ist
dem Eigennutz für zu ziehen , jenes betrifft alle provinciën
Und dero Einwohner , dies prive Interesse nuhr die directeurs
dieser seecaperey , und diejenigen wenigen , so aus einer oder
andern Statt von Holland , auch wohl aus den magistraten
Selbsten, wie solches notori ist, ihre alte verfaulte schiffe

1) Memor. v. Tancken dat. 2^12 Aug. lect. 13 Aug. 1644. (Portef.
^enem. 1644.)

2) Memor. v. Tancken dat. 17 Aug. 1644. (Portef, Denem. 1644.)

-ocr page 76-

64

zu solchem zwegk haben vermietet, so ihr sordidum Inerum
aus dem algemeinen ubelstand nuhr machen. Der gemeine
man in den Handelstätten wird nuhnmehr auf den
gassen
selbst innen, wie dies unbesonnen von den Schwedischen
directeurs angefangen werck kein guhts dem Handel und
wandel, so wohl in gemein alse einem iedem in particulier
thun kann , und würde vielleicht heftiger darüber doliren ,
wan er den verlauf von allem solte wissen , so doch die zeit
oitenbahren musz."

Het bovenstaande behoeft weinig toelichting. Het is
duidelijk, dat Tancken de Geer en consorte beschuldigt alleen
uit eigenbelang een voor het land nadeelige zaak te hebben
bevorderd. De medeplichtigen van de Geer zijn de aan-
zienlijke kooplieden — onder wie verscheiden magistraats-
lieden — uit de Hollandsche zeesteden , die in de Zweedsche
uitrusting een welkome gelegenheid begroetten om eenige
oude schepen met profijt van de hand te zetten. Zoo ik mij
niet vergis , dient het herhaalde gebruik van het woord
„directeurs" om aan te toonen, dat de resident de „Heeren
Directeurs van het Ord. en Extraord. Convooi naar Oosten
en Noorwegen" er van verdenkt, op deze wijz;e in de kaart
van Zweden te hebben gespeeld , zonder hun eigen voordeel
uit het oog te verliezen. De,-^^diKjiteurs" waren kooplieden ,
die — boven de lands-convooiers , — eenige kloeke oorlog-
schepen in zee brachten ter beschermhig van de vaart naar
Noorwegen en de Oostzee; de koopvaarders, welke van dit
geleide gebruik maakten, betaalden, als belooning ,
van de waarde der ingeladen goederen i). De „directeurs"
waren dus geheel op de hoogte van alles , wat de uitrusting
van schepen betrof, en hadden er
waarschijnlijk eenige in
voorraad: geen wonder dat de Geer hen in den arm nam.
Ook de groote convooivloot, die in den zomer van 1644
uitliep, zou voor een deel door hen worden geleverd ,
en daar leveranties aan den staat niet pleeg^n te geschieden ten
nadeele van hen , aan wie het werk was uitbesteed, hadden
zij er belang bij om de Noordsche onlusten gaande te houden.
Aan hun drijven was het dus ook te wijten, dat Holland de
uitrusting van de Geer had bevorderd, ja , wellicht hadden

1) Aitz. V pg. 530.

2) Secr. Kes. Holl. 24 Maart 1644:

-ocr page 77-

65

^ij bij contract aandeel bedongen in den buit, door deze <
schepen temaken en later in Nederlandsche havens op te brengen. /

Tot dergelijke gevolgtrekkingen komt men , als men geheel
geloof mag slaan aan Tanekens beweringen. Dat de Greer
niet uitsluitend door liefde voor Zweden zich liet leiden,
maar tevens de uitrusting der hulpvloot als een voordeelige
speculatie beschouwde, is aan te nemen. Doch hij kwam
bedrogen uit en spon er weinig zijde bij, aangezien koningin
Christina wel mild was met loftuitingen , maar te kort school
in haar verplichting om de geleende sommen terug te be-\\
talen i). In hoeverre de staatkunde van Holland beheerscht
Werd door het bijzondere belang van eenige koopheden, is
niet uit te maken. De „eygensoeckelyckheydt" , welke hier
aan de regenten en koopliederTder Republiek te last wordt
gelegd, kan niet onvoorwaardelijk worden geloochend.
Daarvoor is het nationaal geweten der Nederlanders te be-
zwaard.

Keeren wij thans terug tot de beraadslagingen over de
instructie, aan de gezanten naar Zweden en Denemarken
mee te geven. De belangrijkste vraag, welke zich daarbij
opdeed , was deze : zullen de koopvaardijschepen , bij aankomst
in de Sont, tol betalen ? Zoo ja , op welken voet ? De
Zweedsche resident Spiering deed al zijn best om te beletten,
dat de krijgskas van den koning van Denemarken werd
gestyfd door de tolpenningen der Nederlandsche schippers.
Wanneer deze te Helseneur de gevraagde som betaalden,
dan zou — naar hij zich liet verluiden — de Zweedsche
regeering een even groote schatting van hen eischen 2).
Onder den indruk dezer bedreiging , die tevens een geschikte
gelegenheid aanbood om Denemarken een groote schade toe
te brengen , wilden de staten van Holland in de instructie

1) Geijer IIÏ pg. 346 noot 2.

Pierre de Witt: L. de Geer pg. 83 — 86.

2) Seer. Ees. Holl. 11 en 12 Mei 1644. Later herhaalde hij deze
Waarschuwing schriftelijk op last zijner regeering.

Res. St. Gen. 15 Juni.

Seer. Res. Holl. 20 en 23 Juni 1644,

5

-ocr page 78-

66

doen opnemen, dat aan de Deensche tolbeambten geen be-
taling mocht geschieden; voor elli schip zou aanteekening
worden gehouden van de verschuldigde som , onder belofte
/ van later te verrekenen ; do convooivloot moest de koopvaarders
naar de plaats van bestemming geleiden, des noods met geweld,
wanneer iemand trachtte het te beletten. Met iemand
werd natuurlijk bedoeld de koning van Denemarken

Dit voorstel — ongetwyfeld zeer naar den zin van Spiering —
kon aan Frederik Hendrik en de Staten-Generaal geenszins
^ behagen 2). Het lag niet in de bedoeling van den stadhouder
zich partij te stellen tegenover Denemarken , en de meening
der Generaliteit over de buitenlandsche staatkunde placht
nog niet te verschillen van die van den prins. Vooral bij
het maken der instructie kwam duidelijk uit, hoever de in-
vloed van Frederik Hendrik strekte. Over alles werd zijn
raad gevraagd en — wat een tweede is — gewoonlijk op-
gevolgd. Zijn tegenwoordigheid was zoo onmisbaar, dat
H. H. M. hem, wanneer hij zich gereed maakt naar het
leger te vertrekken , in bedenking geven nog eenigen tijd
in den Haag te blijven , „ten regarde van eenige openstaende
saecken van importantie het gemeene beste concernerende".
Dit zag op de niet afgedane punten der instructie. ïoen
de prins desniettemin bij zijn plan bleef, kwamen op den
vooravond, ja nog op den dag zeiven van zijn afreis, Gedep.
van H. H. M. zijn advies inwinnen Ook in de legerplaats
liet men hem niet met rust; zelfs vandaar wist Frederik
Hendrik de marionetten in den Haag naar zijn pijpen te
laten dansen.

Terwijl de vraag der tolbetaling nog hangende bleef,
waren inmiddels voor elk gezantschap drie heeren aange-
wezen ; van -die drie twee uit Holland. de_Witt, Bicker
en Staven is se zouden naar Zweden, Schaep, Sonck en Andrée
naar Denemarken gaan Zij hielden een bijeenkomst en

1) Sscr. Res. Holl. 11 eu 12 Mei 1644.

2) Res. St. Gen. 11 en 12 Mei 1644.

3) Res. St. Gen. 17 , 18 , 19 Mei 1644.

4) Zie Seer. Res. Holl. 24 Maart, 29 en 30 April 1644. 30 Aprü
Stelt Holl. ter Genrlt. voor, dat zes Amb. naar Zw. en Den. zullen gaan,
vier uit Holland. Het wordt aangehouden. (Res. St. Gen. 30 April.)

-ocr page 79-

67

opperden eenige bedenkingen tegen hunne — nog slechts in
concept bestaande — instructie. H. H. M. zonden afgevaardigden
uit hun midden naar de legerplaats , om het gevoelen van
den prins daarover te vernemen. De gezanten gingen mede
en niaaktèn van de gelegenheid gebruik om hem nog eens
te polsen over de tolquaestje. Zijne Hoogheid verklaarde
het TOor dezen staat wenschelijk te oordeelen, dat de ge-
vorderde schatting aan Denemarken betaald, maar aan
Zweden, als daartoe geen recht hebbende, geweigerd
werd. Doch de ambassadeurs Avaren hiermede buiten hun
boekje gegaan en hadden advies gevraagd over een zaak,
die niet in hun last was begrepen. Dit werd hun ter
Generaliteit kwalijk genomen en men besloot aldaar \'s prinsen

De Raadpens. Cats maakt het aan Z. H. smakelijk en herinnert, „dat
wel tot 8 of 9 mael gelijken voet in de ambassade aen de voors. croonen
was gehouden, jae selffs datter Exempelen waren dat de Ambass., be-
staende in 3 persoonen , geheel en dal bij Hollant is bekleet geweest."
(Secr. Bes. Holl. 4 en 6 Mei 1644). Met het laatste zal h^ het oog gehad
hebben op de ambassade van 1611 , toen Jacob van Duvenvoorde , heer
van Obdam , Bombout Hogerbeets en Dirk Bas , alle drie uit Holland, naar
Denemarken waren afgevaardigd. (Zie Treede: Inl. III pg. 334 — 336).
Bij de ambass. v. 1640 naar Zweden en op de conferentie te Stade in
1641 waren twee van de drie leden door Holl. aangewezen. — 11 en 12
Mei dringt Holl. er ter Genrlt. nader op aan, 12 Mei komt een gunstig
adv. van S. H. in, 13 Mei besluiten de St. Gen., dat van de zes gezanten
vier uit Holl. zullen zijn , een uit Zeeland en een uit Friesland. (Secr. Res
Holl. en Res. St. Gen. 11, 12, 13 Mei 1644). Holl. benoemt de H.H. van
Beveren , Schaep , Bicker en Sonck ; Zeeland zijnen raadpens, van Stave-
nisse, Friesland Joachim Andrée. H. H. M. verklaren, dat deze H.H.
hun aangenaam zijn. (Secr. Res. Holl. 13 Mei, Res. St. Gen. 14 Mei 1644.)
van Beveren, Bicker en Stavenisse zullen naar Denem., de drie anderen
naar Zweden gaan. (Res. St. Geu. 17 Mei 1644). Doch van Beveren „excu-
seert zich wegens de indispositie en swaekheijt van sijn persoon, de
hardicheyt vant climaet van de voors. Noordergewesten , de maniere van
doen en leven aldaer, sijn domestycque beletselen syn Employ ende
ampten" enz. (Secr. Res. Holl. 25 Mei; Res. St. Gen. 24 Mei 1644). In zijne
plaats benoemen de St. v. Holl., „met alle de stemmen" Jacob de Witt,
die door de St. Gen. wordt geadmitteerd. (Secr. Res. Holl. 26 Mei,
Res. St. Gen. 27 Mei 1644). Zie verder over de keuze der Ambassadeurs uit
verschillende prov.: (Vreede , Inl. I pg. 33 , 34 , 263.) Amsterdam was
steeds vertegenw. bij de gezantsch. naar Oosten en Noorwegen : ook nu
Weer door Schaep en Bicker. (Zie Extr. notulen v. de Amsterd. vroed-
schap , 22 April 1644, meegedeeld bij Vreede: Inl. I Bijlage II.)

-ocr page 80-

advies langs den officieelen weg in te winnen , d. w. z, door
gecommitteerden van H. H. M.; de gezanten mochten er
echter bij tegenwoordig zijn i). Aldus geschiedde, en het
volgende uitvoerig rapport werd thans ingediend : „dat S. H.
van advyse is, om ruptui\'e met Dennemarcken ende Sweeden
te vermyden ; dat men eerst aen den Con. van Dennem.
moet presenteeren aenteyckenin ge te laeten doen van door-
gepasseerde schepen te hetaelen op haer wedercomst; edoch
de voors. Con. daermede niet tevreden
alsdan sou betalen volgens den voet van
aen Sweeden de betaling, die bij retorsie of andersins ge-
eischt wordt, zal excuseeren als ongehouden te syn ende
hier te vooren noyt gedaen te hebben , maer zeggen dat
men sich in desen aan de H.H. staten moste addresseren ,
laetende ondertusschen de schepen doorvaeren nae de Oostzee
ende tralFycqueren daer sy gewoon syn ; ende indien de
Sweedsche vlote soo machtich is (ende omtrent de Sondt
mocht syn), dat sy daerdoor sich willen doen betalen, zullen
de ambass. daervan op \'t spoedichste kennis geven , ende
middelerwyl de schepen ophouden , sonder in eenige feyte-
hckheyt te comen. Ende ingevalle eenige van de gepasseerde
schepen in de Oostzee yet van de Sweden mochte affgenomen
syn, dat de ambassadeurs H. H. M. daervan sullen advi-
seren om to zien hoe men vanwegen desen staet daerover
behoorlijcke reparatie sal connen becomen ; belangende de
goequipeerde vlote tot uytvoeringe van dese ambassade , of
mer. deselve in soo \'extraord. getal nae de Sont sal laeten
gaen, meent S. H. dat daerinne geene verandering van
voorige resolutie behoort te geschieden , ende om te gemoet
te comen de ombragie die de Co; van Denn, hieruyt mochte
nemen, dat men een ofte twee van de beseylste schepen
vooruyt conde senden ende S. M\'. in desen onderrichten en
indien S. M\'. de vloote op de Lap ofte daer omtrent niet

wesende , dat men
1641 ; dat men

1) Res. St. Gen. 30 , 31 Mei , 1 , 4 , 5 , 10 Juni 1644.
Secr, Res. Holl. 20 Juni 1644. „Dubia ten reguarde v. d. Instr. voor
HH. Amb. gaende naer Sw. ende Denem." en „advis van Zijn Hoocheyt"
in Verb. Amb. Zw. 1644.

-ocr page 81-

69

wilde lyden , dat deselve in zee aif ende aen ondertusschen
kende honden" i).

Het zou dus niet de schuld van den stadhouder zijn, (
wanneer de Republiek genoodzaakt werd het zwaard te
trekken. Christiaan IV mocht een billijken tol heffen en
kon de Nederlandsche oorlogschepen uit zijn gebied weren ;
wanneer Zweden geweld pleegde aan de koopvaardijschepen, /
hadden de gezanten nader last van H. H. M. af te wachten,
I
alvorens deze feitelijkheden te beantwoorden.

Zulk een houding was zeer correct voor een staat, die als
bemiddelaar wenschte op te treden , maar de sterke convooi-
vloot zou nu tot weinig meer dienen. Immers, alleen ter
bescherming der koopvaarders waren
41 oorlogschepen on-
noodig ; tot hunne uitrusting was hoofdzakelijk besloten om
kracht bij te zetten aan de eischen , vanwege de Republiek
te stellen ^^ om invloed uit te oefenen op den gang van zaken,
door de macht der Nederlanden te toonen. De gelegenheid
daartoe werd afgesneden , wanneer de koning van Denemarken
de vloot niet „op de Lap ofte daer ontrent" behoefde „te
lijden". De Lap was een zandbank vóór den ingang der
Sont en vermoedelijk zou Christiaan IV de Nederlandsche
oorlogschepen niet zoo dicht in de buurt willen hebben.

\'s Prinsen voorslag verschilde heel wat van dien, door
Holland gedaan; nog meer van de meening der Amster-
damsche vroedschap , „dat men den schippers in de Zondt
gheen tollen zoude laeten betaelen" Doch de aandrang
van stad en provincie stuitte af op den onwil van den stad-
houder, en de tijd was nog niet gekomen, dat hij zich behoefde te

1) Ontleend aan Seer. Res. Holl. 20 Juni 1644. Ik heb het geheel
afgeschreven , omdat het een der weinige stukken is , die ons de ziens-
wijze van Pr. H. uitvoerig doen kennen.

In Groen\'s Archives vindt men op de jaren 1644 en 1645 geen enkele
missive, waarin de prins zich over deze zaak uitlaat. Ben persoonlijk
onderzoek in het Huis-archief van Z. Mt. den Koning verschafte mij de
zekerheid, dat ook de nog ongedrukte stukken uit die jaren niets bevatten
over de Zweedsch-Deensche aangelegenheden. Gaarne betuig ik hier mijn
dank aan Generaal A. E. Mansfeldt, die mij welwillend gelegenheid
verschafte tot dit onderzoek.

2) Extract Notulen Vroedschap Amsterdam v. 8 en 11 April 1644 ,
bij Vreede , Inleid, enz. I Bijlage II.

-ocr page 82-

70

laten dwingen. Het eenige , dat Holland vermoclit, was een
kleine wijziging te brengen in de instructie , vóór dat zij ter
Generaliteit naar des stadhouders wenken word vastgesteld.
i Den 20«\'™ en 2Dten k^am men in de staten-vergadering

van Holland, na langdurige discussie, tot het volgende
j I besluit: de schippers zouden in de Sont tol betalen naar den

voet, in 1641 te Stade bepaald; dit geschiedde alleen „om
kj d\'entremise van desen staet aen de syde van Denemai-cken

niet te doen corrueren", en deze reden moest aan Zweden
j uitdrukkelijk te kennen worden gegeven. Bleef Zweden

desniettémin bij zijn plan om eveneens tol te heffen, en had
f het in of by de Sont een zoo groote scheepsmacht , dat het

Denemarken met geweld zou kunnen beletten den tol te
J innen , dan zou aan laatstgenoemd rijk alleen vergund worden,

^ aanteekening te houden van de verschuldigde som. Wilde

f het daarmede geen genoegen nemen, dan had de Neder-

landsche vloot de koopvaarders door de Sont of de Belt naar
de Oostzee te geleiden en verder te beschermen. Op die
wijze kon de staat althans eenig voordeel trekken van de
sterke uitrusting ter zee, en de gezanten behoefden geen
naderen last van H. H. M. af te wachten, om den admiraal
te bevelen voor de veihgheid der koopvaardijvloot zorg te
dragen. Na eenig tegenstribbelen van Zeeland en Friesland
werd de voorgestelde wijziging ter Generaliteit aangenomen,
zoodat den 25®\'«=" Juni de „vulgaire"\' en de „secreete in-
s1?fuctie" konden worden gearresteerd

De inhoud der eerste komt in het kort hierop neer:
Hoewel de koning van Denemarken geen bepaald antwoord
had gezonden op het schrijven van H. H. M., waarin zij
hunne bemiddeling hadden aangeboden , was uit den mond
zijner dienaren vernomen , dat deze niet onwelkom zou zijn;
daarom boden de gezanten thans hunne diensten daartoe aan.
Wanneer Zijne Ma*. — gelijk men verwachtte —- 3) eenige

1) Res. St. Gen. 22 , 23 , 24 , 25 Juni 1644.

Seer. Res. Holl. 21 , 22 , 23 Juni 1644. Zie de Instr. bij Aitz. V
pg. 641 — 650.

2) Zoowel Gunther als Tancken hadden reeds protest aangeteekend
tegen de komst der vloot, de laatste in een audientie bij de staten
van Holland (Seer. Ros. Hcll. 19 April 1644), de eerste in een

propos, aan H. H. M. dat. 1644 (portef. Denem. ^644), waarin

5 April

-ocr page 83-

71

tegenwerping maakte wegens de groote convooivloot, moesten <
zij dit geleide verklaren door de kostbare lading der koop- (
vaarders, de vele kapers enz.; wilde bij baar niet in zijne /
"Wateren dulden, dan kon zij in de buurt blijven kruisen.^/.
Zoo geklaagd werd over de uitrusting der hulpvloot door de
^er, dan hadden de gezanten te verklaren, dat Zweden ^
hiertoe gerechtigd was door hei tractaat van 1640. Wanneer
de koning hun vroeg, of de Republiek ook haar eigen belang
ter sprake zou brengen, dan moesten zij antwoorden, dat
zulks zeer waars chijnlijk was , daar de bloei van den
Nederlandschen handel afhankelijk was van de staatkundige
gebeurtenissen in het Oosten en Noorden van Europa. Voor
het geval, dat Denemarken de bemiddeling niet aannam,
hadden de gezanten zich naar een neutrale plaats te be-
geven en nader last af te wachten.

De gezanten , die naar Stockholm vertrokken , moesten in ^
herinnering brengen, dat Zweden verzuimd had vooraf kennis j
te geven van zijne bezwaren tegen Denemarken op het stuk
van handel en scheepvaart, zoodat het verdrag van 1640
niet was nagekomen. H. H. M. wilden echter alsnog een
minnelijke schikking beproeven en zonden daartoe ambassa-
deurs , met verzoek aan deze de bezwaren en de middelen
om ze uit den weg te ruimen mede te deelen. De gezanten
moesten aan de Zweedsche regeering een verklaring ontlok-
ken , dat zij den krijg zou eindigen , zóódra te gemoet was
gekomen aan de grieven , door haar en door de Republiek
ingebracht wegens de belemmerde vrijheid van handel.
Daarna konden zij , onder voortdurend overleg met hunne \'
collega\'s in Denemarken , alle pogingen aanwenden tot herstel^
van den vrede.

In de secreete instructie was de tolquaestie geregeld op
de reeds vermelde wijze. Deed zich het daar genoemde geval
voor, dat de vloot de koopvaarders onder haar bescherming
moest nemen, dan hadden de gezanten — evenals bij het ,
afslaan der bemiddeling — Denemarken te verlaten en in
een naburige plaats den last van H. H. M. af te vrachten.
Bleven zij te Kopenhagen, dan moesten zij bewerken, dat

hij schreef, dat de gezanten , zoo zij met een vloot kwamen, „immers op
sulcke maniere eerder (souden) commen als Feciales om den oorloch aen
te condigen, als pacificatores over de ontstaene onruste."

-ocr page 84-

72

het verbod van handel op Zweden werd ingetrokken ; gelukte
dit niet, dan konden de Nederlandsche schippers — mits er
meer dan twintig waren — onder convooi der vloot nanr
Zweedsche havens worden gebraclit. Doch het voornaamste
artikel was dat, waarbij aan de gezanten te Stockholm werd
opgedragen, de regeering van Zweden er toe over te
: halen, dat zij bij de onderhandelingen ook het belang der
_Republiek bevorderen en tegelijk met de Nederlandsche
gezanten eischen zou , dat de tollen teruggebracht werden
op den voet van het erf-tractaat van Spiers ; Zweden moest
beloven geen vrede te sluiten, vóórdat aan dezen
Avensch
Avas voldaan. Eindelijk hadden de gezanten in beide rijken
nog te verzoeken , dat de uitgegeven commissiebrieven voor
de vrijbuiterij tijdens den duur der onderhandelingen werden
ingetrokken.

De politiek, welke deze instructie ontwierp, stelde zich
ten doel gebruik te maken
A^an de ongelegenheid, in Aveike
Denemarken Avas geraakt, om een aanmerkelijke verlaging
der tollen in de Sont en in Noorwegen te verkrijgen. Zij
rekende daarbij op de hulp van Zweden en
vertrouAvde, dat
deze mogendheid — aan wie de goede gezindheid der
Staten-
Greneraal Avas gebleken door het toelaten van de Geers uit-
rusting — bereid was de Republiek mede te laten genieten
de voordeelen, door hare
Avapenen behaald. Zoo dit
opzet gelukte , zouden de Nederlanders een lang gekoesterden
wensch vervuld zien , zonder dat de vloot een enkel schot
behoefde te lossen.

Inmiddels Avas men gereed gekomen met de uitrusting dier
vloot. Uit de voorgestelde personen had Zijne Hoogheid tot
admiraal verkozen den vice-admiraal Witte Kornelisz. de With,
tot vice-admiraal den commandeur Claes Ham , tot schout-
bij-nacht den kapitein Claes Waterdrincker J). Het Vlie was

1) Het Admir. Coll. te Amsterdam had voorgesteld: Sybrant Barentsz.
■Waterdrincker tot admiraal , Anthonis van Zalingen tot vice-admiraal en
Anoke Balck tot sohout-bij-Nacht. Burgem. en Kegeer. van Amsterdam
brachten : Carel Hartsing , Pieter Diroxs , Jan Jansz. van Hoorn , Jacob
Saal en CapQ. Jan van Gaaien in aanmerking , om uit hen de hoofdoffi-
cieren te kiezen on bevalen den vice-admiraal Jan Evertsz. aan, als
admiraal. (Res St. Gen. 9 Juni 1644). Holland droeg voor : de With,
Ham en Waterdrincker (Secr. Ros. Holl. 21 , 22 Juni : Res. St. Gen.
22 Juni). Uit deze aanbevelingslijst koos Frederik Hendrik de drie door

-ocr page 85-

73

<ïe verzamelplaats voor oorlogschepen en koopvaarders, welke
laatste reeds met ongeduld den zeildag verbeidden. De Witt,
Schaep, Bicker en Stavenisse kwamen te Amsterdam samen
en hadden daar nog een onderhoud met den Deenschen
resident Tancken en met Louis de Geer, die een laatste
poging zullen hebben aangewend om de gezanten voor hunne
zaak te winnen. Ook werden zij aangezocht den hier ver-
toevenden zoon
van den Zweedschen admiraal Flemingh
onder hun bescherming mede te nemen , maar sloegen het
Wijselijk af. Wanneer de Denen hem ontdekten , zou hij in
gevaar, zij zeiven in moeielijkheden geraken Op den
avond van den S\'i"" Juli gingen zij , benevens de edellieden,
predikanten, secretarissen en dienaren van het gezantschap ,
schoep naar het Ylie , waar zij den volgenden dag aankwamen
en met groot gejuich werden verwelkomd 2). Hunne collega\'s
Sonck en Andrée waren daar reeds aanwezig , eveneens ver-
schillende afgevaardigden der admiraliteits-collegiën van Amster-
dam en uit het Ïfoorder-Kwartier, alsmede leden der directie
van het extraord. convooi op Oosten en Noorwegen. Deze
wilden tegenwoordig zijn by het vertrek der vloot , welker
uitrusting aan hun zorgen was toevertrouwd , en verzuimden
tegelijk niet, den gezanten nog eenige particuliere belangen
op het hart te drukken Aan alle koopvaardijschepen

Holland voorgestelde officieren (Res. St. Gen. 28 Juni). „Gedurende syn
Employ als admirael over de meergen. vloote, sal (de Witte) bleven
behouden syn vioe-admiraelschap van Hollant." (Res. St. Gen. 30 Juni).
Hij kreeg een gewone en een secreete instructie mede : de laatste werd
hem in H. H. M. vergadering gesloten ter hand gesteld ; hij mocht die
niet openen, vóór hem zulks gelast werd door de ambassadeurs in Dene-
marken. (Res. St. Gen. 4 , 6 , 28 , 30 Juni 1G44).
Zij was ontleend aan
de seer. instr. voor de ambass. en zal dus geloopen hebben over het
geval, dat de vloot de koopv. moest convoyeeren naar de Oostzee tegen
den zin van Denemarken. Beide instr. zijn niet te vinden , nóch in het
gewoon , noch in het seer. instructieboek , op het Rijksarchief aanwezig.
Waarschijnlijk waren ze ook ingelascht in de Withs Journaal van zijn
tocht naar de Sont in 1644 ; maar ook dat is verloren gegaan; het ont-
breekt althans op het Rijksarchief. Dat het aan H. H. M. ingeleverd is ,
blijkt uit Res. St. Gen. 26 Sept. 1644.

1) Zie Yerb. Zw, in den beginne.

2) Verb. Den. en verb. Zw. op 3 en 4 Juli 1644.

3) Verb. Denem. o.a. miss. v. Amb, Den, aan H. H. M. dat. 6 Juli 1644.

-ocr page 86-

74

werd bekend gemaakt, dat zij niet mochten zee kiezen,
noch. later van het convooi afsteken , voordat de admiraa i
het seinschot had gelost. Dit verbod was noodzakelijk, om
te voorkomen, dat haastige schippers de reis op eigen risico
aanvaardden. Het voorbeeld daartoe was reeds gegeven
door negen Zeeuwsche vaartuigen , die zich met de groote
vloot hadden moeten vereenigen , maar zonder geleide door
waren gezeild i).

Nog werden twee van de best bezeilde fregatten vooruit-
gezonden naar Helseneur met missiven voor den resident
van Cracauw, waarin de gezanten hem gelastten, aan de
Deensche regeering mede te deelen , dat zij onder weg waren,
vergezeld van een vloot, ter bescherming der talrijke en
kostbare koopvaarders. Hij moest dadelijk antwoórden, hoe
men deze tijding had opgenomen en bericht sturen over het
krijgswezen te land en te water, vooral over de sterkte der scheeps-
macht van beide kronen en de plaats , waar deze zich ophield 2).

Op Vlieland bevond zich ook de admiraal Maarten
Thijssen , die een tweede uitrusting, ten behoeve van Zweden,
gereed maakte. Reeds lagen eenige zijner schepen zeilklaar,
en men vertelde , dat hij tegelijk met de groote vloot wilde
uitloopen. Terecht begrepen de gezanten, dat Denemarken
zich hierover op nieuw zou ergeren en zij vonden het onnoodig
de pil te vergrooten, welke men dit rijk reeds te slikken
had gegeven. Toen één hunner naar Thijssen ging, om
hem zijn plan uit het hoofd te praten, verklaarde deze echter,
dat het gerucht valsch was : zoo hij er al aan gedacht had,
zou hij gaarne aan de bedenkingen der gezanten gehoor
geven

1) Zie verb. Den. en verb. Zw. op 4 en 5 Juli. Cap". Adriaen
Janssen den Gloeyenden Oven had de negen schepen van Ylissingen naar het
Tlie geoonvoyeerd ; tegen zijn zin , zoo meldde hij , waren zij vooruitge-
loopen. De ambass. vonden goed hem onder de vlag te houden,
zoodat
de vloot met één schip versterkt werd.

2) Verb. Den. 5 Juli 1644. Deze kennisgeving van de komst onzer
vloot geschiedde op advies van Z. H. Zie boven pg. 68.

3) Zie Verb. Zw.

Thijssen ging eerst in het laatst van Juli onder zeil met 22 schepe»\'
Bij hem zal zich de zoon v. d. rijkskanselier Oxenstjerna bevonden hebben,
die den gezanten gelukkige reis kwam -wenschen. (Verb. Zw.)

-ocr page 87-

75

De ambassadeurs naar Denemarken gingen aan boord van
den schout-by-nacbt Waterdrincker, die naar Zweden aan
boord van kapitein van Zalingen i). Den 7\'^®" Juli, \'s mor-
gens vroeg lichtten alle schippers het anker: het duurde
tot aan den middag, vóór de geheele vloot — ruim 700
koopvaarders en 40 oorlogschepen — buiten gaats was ge-
komen 2). Toen men een paar dagen reis had, staken de
naar Bergen en Drontheim bestemde vaartuigen, met twee
convooiers , van het gros af; weldra ook de andere „Noorts-
vaerders" onder geleide van 6 of 7 oorlogsbodems. Op de
hoogte van Schagen liepen de wegen der gezanten uiteen :
die naar Zweden vingen met twee schepen de reis naar
Gothenburg aan; de overige zetten hunnen tocht naar de
Sont voort. Zij konden elkaar geen afscheidsbezoek brengen,
„overmits de zee te groff ginck", maar losten „vyff canon-
schooten tot bon voeyage"

1) Verb. Den. 6 Juli.

2) Verb. Den. „7 "July \'t seyl gegaen met ontrent 700 a 800 scliepen
nae gissinge , daer onder 43 oorlschp."

Verb. v. d. H.: „met ontrent seven liondert coopvschp. en 43 oorlschp."

Verb. Zw. noemt geen getal. Ten onrechte spreekt de Jonge: Zee-
wezen 2® druk I pg. 384 van 42 oorlschp. en 900 koopvaarders.

Met de sterkte onzer oorlogsvloot was het aldus gesteld : zij bestond uit
41 schepen. (Res. St. Gen. 30 April). Daarvan waren 2 fregatten uit-
gezonden naar Helseneur; admiraal de With was met zijn eigen schip
uit het Goereêsche gat gekomen : hij mocht dat behouden, maar moest
een ander schip in de plaats daarvan naar de kust van Vlaanderen sturen,
onder de vlag van Tromp. (Res. St. Gen. 30 Juni). Sfa het vertrek der
fregatten waren er dus 39 , na de komst v. de With \'schip 40 : hierbij
kwam nog de Zeeuwsche convooier (zie pg. 74 noot 1): dus 41. Met deze
41 schepen koos de With zee , doch zond één daarvan later terug naar
de kust
v. Vlaanderen (zie verb. Den.) ; met 40 schepen ging hij dus
verder. Wanneer de verb. nu 43 schepen vermelden , is dit zoo te ver-
klaren , dat het naar Vlaanderen teruggezonden schip toen nog bij de vloot
was, en dat zij ook de 2 vooruitgezeilde fregatten mede rekenen.

Van deze 40 gingen 2 schepen mee als conv. van de „Dronte-
ende Bergevaerders" (verb. v. d. H. 10 Juni) ; 6 tot convooi v. de
„noortsvaerders" (verb. Denem. en v. d. H. hebben 6 , alleen verb.
2w. 7) ; de ambass. naar Zweden vertrokken met 2 schepen ; blijven dus
30 over , waarmee de With de reis voortzette. Later kwamen de 2 fre-
gatten zich er weer bijvoegen: dus 32 schepen was onze vloot sterk ,
toen zij onder de Lap lag.

3) Verb. v. d. H. en verb. Zw. op 12 Juni 1644.

-ocr page 88-

76

Nog een enkel woord over de stemming, welke in Dene-
marken ten opzichte der Nederlanders bestond. In het
begin van 1644 had men daar moeten afwachten , aan welke
zijde de Yereenigde Provinciën zich zouden scharen. Het
in 1640 tusschen Zweden en de Republiek gesloten
tractaat
was, zelfs in bijzonderheden, den Deensehen staatslieden
niet onbekend gebleven i). Evenmin kon het hunne aan-
dacht ontgaan, dat de veelvuldige geschillen over den
Sonttol niet bevorderlijk waren geweest aan de goede ver-
standhouding tusschen Denen en Nederlanders. Er bestond
dus weinig reden om op de sympathie der laatsten te
rekenen.

Het gebeurt vaak, dat zij , die in nood verkeeren , een
hoogen wissel trekken op de edelmoedigheid hunner mede-
menschen en meer vergevingsgezindheid verwachten, dan zij
zeiven ooit getoond hebben of later aan den dag zullen
leggen. Zoo ook de Deensche regeering. Zij achtte de
Nederlandsche staatkunde ontbloot van de neiging om uit
de schade van anderen eigen voordeel te zoeken: een
vleiende onderstelling , die bij sommige menschen wel eens
uitwerkt, tdat zij zich beter voordoen, dan zij zijn. Ook
kende de openbare meening in Denemarken aan de Staten-
Generaal een vèrzienden politieken blik toe. H. H. M. —
dus redeneerde men — moesten en zouden begrijpen, hoe ge-
vaarlijk het in de toekomst was, wanneer Zwedens macht
boven mate werd uitgebreid en de heerschappij over de
Oostzee aan deze kroon ten deel viel

I 1) Grunther wist immers aan H. H. M. te vertellen, in welk opzicht
I Zweden zich niet aan \'t verdrag had gehouden. Zie boven pg. 47.

2) „Elokeen wensoht nu hier hulpe en assistentie te moogen crygen
van de \'Ver. Prov., ofte ten minsten neutrael te blijven ende de Sweeden
niet te assisteeren". (Miss. v. v. Cracauw aan
H. H. M. dat. 8 Maart 1644).

„Blckeen roept hier nu soo IJ. H. M. geen assistentie doen , soo neemen
de Sweeden dit rgcke wech daerop U. H. M. wel gelieve te letten.
Vox populi, vox Dei". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Maart 1644).

De uitrusting van de Geer is geschied — dus schrijft van Cracauw in
zijn miss. aan H. H. M. v. 17 April 1644 — „teegen de opinie en
expcctatie, die men hier hadde dat IJ. H. M. niet geerne souden sien
dat dit Rycke \'t eenemael soude werden geruyneert ende bedurven ende
gebracht worden onder subiectie van een ander natie".

-ocr page 89-

885

-bovendien rertrouwde Christiaan IV niet weinig op de /
lendsehap yan Frederik Hendrik; hij kende den grooten ƒ
l^^loed Tan den stadhouder en wist, welke redenen deze kon j
om Denemarken niet in den steek te laten i). (
dien waan werd hij aanvankelijk versterkt, toen hem uit \'
^ Üepubliek toevoer van krijgsbehoeften gewerd. Daarom
®erde hij, den uitslag van Gunthers zending afwachtende,
^Oorloopig den vriendelijken kant van zijn gelaat naar de
Nederlanders toe. Dit kwam den Nederlandschen handel
goede. In het jag^\' 1643 had de resident van Cracauw
S^ruimen tijd met verlof in Holland doorgebracht; bij zijn
^^rtrek naar Denemarkenhem een instructie medege-
geven , welke verscUiilenfle bezwaren bevatte, die hij ,
^ainens de Staten-Ge^raalaan de Deensche regeering had
^^or te dragen Tot het volvoeren van dien last had hij
Seen gunstiger oogenblik kunnen kiezen dan de Januari-
öiaand van 1644 , toen de beslissing nog niet was gevallen

het aandeel, door de Republiek te nemen in den uit- L-
ëebroken krijg. Op de lijst der bezwaren kwamen o. a.
^^or: de heffing van een nieuwen tol voor den aanleg der
h^ven te Helseneur en de meting der schepen in Noor-
^\'egen S). In beide zaken kregen de Nederlanders hun zin. -
Het havengeld zou niet langer geheven, de inhoud der
Schepen „met een brandt-teecken op een bequaeme plaetse
"^P yeder schip" worden gemerkt, \'s Konings „amptluyden"
hadd en den schippers daarvan een bewijs-cedel af te geven
zelf een register der gemeten schepen te houden, om
bedrog te weren. Ook op andere betwiste punten nam

D De Deensche geschiedschrijvers geven hoog daarvan op , b. v. Garde:
Dansk-norslce Soeinagts Historie 1535 — 1706 , pg. 183 : Christiaan IV
imidlertid en oprigtig Yen i Prindsen af Oranien." (Cliristiaan IV
ondertusschen een waren vriend in den Prins van Oranje). Iets
\'^®i\'gelijks bij Slange: Den stormaegtigste Konges Christian den Fierdes
historie, dl. II fol. 1205 en 1316; fol. 1226 en 1227 zegt hij, dat De-
^«\'narken uit de Nederl. geen enkel schip, matroos of wat ook bekwam ,
"^den hvad Printzen af Oranien lod komme til Glykstad". (buiten
®tgeen de Prins van Oranje naar Glückstadt liet komen).

Zie deze instructie in Instructieboek 1640—1649 fol 57; ook in
P\'^rtef. Den. 1643. Ook moest van Cracauw hierbij de bemiddeling in-
roepen van den aartsbisschop van Bremen; deze ^beloofde de zaak bij zijn
^"■der aan te bevelen „met soonelieke veneratie ende respect".
Zie boven pg. 33.

-ocr page 90-

78

Christiaan IV een gunstige resolutie. "Wanneer Nederlan<l\'
sehe koopheden, uit vrees voor de Duinkerkers, huiin®
goederen in vreemde, doch neutrale schepen laadden,
in schepen, die te Dantzig, Koningsbergen of Riga te hui®
behoorden, zouden
zij in dé Sont niet meer tol behoeven t®
betalen dan van dezelfde lading in Nederlandsche schepel\'
Verder beloofde de koning alle onnoodige visitatiën te
bieden ; met die van den „generalen-besoecker" konden de
schippers volstaan. Tegen de knevelaryen der Deenscb®
tolbeambten zou worden gewaakt en scherp toegezien, da*
zij niet te veel rekenden voor schrijfloon of andere onkosten\'
en bij het visiteeren de waren niet beschadigden. D®®
Konings „amptluyden" op Kroonenburg en in Noorwege®
werd dit alles uitdrukkelijk aanbevolen i).

Ook in een andere, niet minder belangrijke aangelegen\'
heid toonde de koning van Denemarken zich inschikkelijk-
Na het uitbreken van den krijg had hij de vaart op ZvvedeH)
Finland, Pommeren, Mecklenburg en alle plaatsen, waai\'
Zweedsch garnizoen lag, verboden ; doch Riga, Reval e®
Narva — hoewel, „onder subiectie van de Croon ende
Regieringe van Sweeden" — werden met name daarva»
uitgezonderd. Op deze havens en op alle neutrale, zooals
Dantzig , Koningsbergen , Memel, de steden van Koerland >
Lübeck, zou de vaart voor Nederlanders open blijven, mits
zij aan de drie Zweedsche steden geen contrebande en levensmid-
delen toevoerden. De hierop betrekking hebbende resolutie
van Zijne Ma*, verzuimde niet er de aandacht op te vestigen >
dat „den vrijen handel ende zeevaerdt naer Ryga ,
Ree vel
en Nerva" — „als waerheene de meesten handel wort ge\'
dreven" — was toegelaten om „de Ingeseeteneh der Ver-
eenichde Provinciën daermeede te gratificeeren", en dat
Denemarken de Republiek dus geen loon naar werken gaf;
maar vrijzinniger handelde dan zij , die
O. a, de haven van
Duinkerken steeds gesloten hield 2).

Ten slotte was deze goede gezindheid nog merkbaar bij

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Jan., 14 Febr , 16®"
26 Maart, 9 April en 4 Juni 1644. Bij de laatste miss. zijn gevoegd d®
aanschrijvingen van Christiaan IV , hier achter onder de Bijlagen opgenoniei\'\'

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Jan., 8 en 26 Majirt\'
9 April 1644. Bij de laatste miss. is gevoegd de resol, v. Chr. IV over
deze zaak , dat. 14/24 Maart 1644.

-ocr page 91-

n

bet beslechten der talrijke aanhangige geschillen over in
beslag genomen koopvaarders. Verschillende vaartuigen
"^aren , met de lading , prijs verklaard; sommige , omdat de
®ehippers uit Zweedsche havens kwamen, of verdacht werden
goederen in te hebben , die aan Zweedsche kooplieden toe-
behoorden ; andere, omdat er verboden waar aan boord was,
zonder dat daarvan aangifte was gedaan; weer andere,
die in Denemarken gerst hadden geladen , nog vóórdat het
verbod van uitvoer van levensmiddelen daar was afgekondigd,
maar die desniettemin bij het uitzeilen werden bemoeielijkt.
Alle werden op voorspraak van den resident van Cracauw ,
na . korter of langer tijd „vrijgekent" \').

Spoedig liet men dezen welwillenden toon echter varen ,
om „volghens styl van het Deensche hof", hooge woorden
en dreigementen te gebruiken. En daartoe was eenige aan-
leiding. Eerst kwam het bericht van de Geers uitrusting in
Holland ; daarna de tijding, dat de ambassade vergezeld zou
zijn van een aanzienlijke vloot; ten slotte het telkens her-
nieuwde verbod om naar Oosten of Noorwegen uit te
loopen

Het werd duidelijk , dat de Staten-Generaal, zonder zich
bij Zweden aan te sluiten, partij wilden trekken van den
onspoed, die het rijk Denemarken had getroffen. Nu de
Republiek aldus de verwachtingen der Denen bedroog ,
wierpen deze het mom der vriendelijkheid at. Vooral
het „genieene volck , die de Nederlandsche schippers
qualick" toespraken en dreigden , waren „door den
banck nu quaeder Hollandts als Sweedtsch" De

aan Zweden toegestane uitrusting zette kw-aad bloed; de
convooivloot wekte argwaan: waartoe nas zulk een groot
getal van oorlogschepen noodig,
z\'->ö de Republiek geen

1) Miss. v. van Cracauw aan H. II. M. dat. 9, 13, 23 Jan., 14 Pebr.
en 26 Maart 1644. De resident verzuimt niet de aandacht van H. H. M.
te vestigen op zijn „goedci ijver", „diiigeutia", „goede offioiën" enz. en
schrijft aan \'t slot der laat.stgon. miss. r „lek hebbo hier sooveel ten dienste-
der Landen te verrichten dat ik geen ruste can liebben".

2) „Hier is een (ii\'lioot in 6 daegen van Arasterdam hier gecoomen ,
affgesonden door (J , iel Marceiis coopman aldaer met brieven aan syne
Hoochgede Mat", vermeldende de G.iers uitrusting, (miss. v. van Cra-
cauw aan IL 11 dat. 9 April .-.M). Verder de miss. dat. 17 April 1644.

3) Miss. v. van Cracauw aan h. H. M. dat. 7 Mei en 25 Juni 1644.

-ocr page 92-

vijandelijke plannen had ? De bemiddeling wilde men aannemeö;
maar de komst der vloot, desnoods met geweld, beletten-
Niet het minst was de regeering van Denemarken verstoord
over het uitblijven der koop^ardijschepen : zoolang de vaart
der Nederlanders geschorst was , brachten de tollen in de
Sont en in Noorwegen bijna niets op. De koning , aldus van
het belangrijkste deel zijner inkomsten verstoken, verkeerde
in de grootste verlegenheid: Jutland en Schonen waren in
de macht van den vijand en werden door dezen geplunderd ;
Noorwegen , Falster en Laaland hadden genoeg te doen
oro
hun eigen verdediging te bekostigen; alleen Seeland en Funen
konden iets opbrengen, maar niet toereikend voor de be-
hoefte 1).

De Nederlandsche resident te Helseneur moest heel wat
aanhooren. „Hooge ministers" berichtten hom , dat Zijne
Ma\'., nu hij door alle vorsten en republieken werd verlaten,
hulp zou moeten vragen aan den koning van Spanje , „jae
aen den turck selffs" en hun zou toestaan op de Oostzee te
rooven en vr jbuiten , al zou het onderste boven worden ge-
keerd en de 2,\'cheele handel en scheepvaart te gronde gaan
Gelukkig waron de daden van Christiaan IV minder fel dan
zijne dreigemöüten. In zijn trotsch hart mocht hij toornen —
zoolang de Repubhek niet tot feitelijkheden kwam , wilde
hij haar niet tarten. De Nederlandsche schippers werden
door het grauw uitgejouwd; maar de tolbeambten in de
Sont bejegenden hen op last des konings goed. Ook liet
Christiaan IV geen volk uit de schepen lichten en voor zijn.
dienst pressen

1) Miss. V. van Cracauw sti-n H. H. M. dat. 17 April , 7 , 21 , 28
Mei, 12 Juni, 3 Juli 1644.

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 12 Juni 1644.

3) Er kwamen geen schippers uit de Ilederlanden, maar dit waren de
gezagvoerders van de schepen , die „winterlaech" hadden gelegen en naar
het vaderland terugkeerden.

4) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat, 7 en 28 Mei, 18 en 25
Juni 1644.

-ocr page 93-

HOOFDSTUK III.

Torstensohn trekt op uit Holstein en verovert Jutland. —
Horn valt in Schonen. — Krachtige maatregelen van
Christiaan 1V tot tegenweer. ■— De landing op
de eilanden
ivordt belet — Be keizerlijke veldheer Gallas stelt zich
in beweging naar Holstein en noodzaakt Torstensohn jpi^\'
Jutland te ontruimen. — Christiaan 1V met
de vloot
vóór Gothenhttvgr.^r\'^^Maarien Thijssen in het Listerdiep.
— Hij moet naar het Vlie terugkeeren. — De Zweedsche
vloot verschijnt in de Oostzee. — Slag hij Fernem. —
Wrangel ontsnapt uit Kieler-fjord, — Maarten Thijssen vaart
door de Sont. — Christiaan IV trekt aan H
hoofd van een
leger naar Schonen. — Er wordt geen slag geleverd. —
De Deensche vloot hij Fernem vernietigd. — De Zweden
trachten niet — zooals de Denen vreesden — te landen. —
Overzicht van de krijgsgebeurtenissen van het jaar
1644.

Het bericht van Torstensohns inval klonk den ontstelden
Denen in de ooren als een donderslag uit onbewolkten
hemel. Van alle kanten , uit Holstein, Jutland en Schonen ,
kwamen zij een toevlucht zoeken binnen de hoofdstad, en te
Kopenhagen zelf begonnen de burgers hunne koffers te
pakken. Het schoen, of men den vijand elk oogenblik voor
<3o poorten verwachtte i).

Bij deze algemeene ontsteltenis verloor koning Christiaan
het hoofd niet, maar beraamde zoo spoedig mogelijk maat-
regelen om het dreigend gevaar af te wenden. Op de
passage te land en te water werd overal scherp toegezien;

1) Miss. v. van Cracauw aan H, H. M. dat. 4, 9, 13 Jan. 1644,

6

-ocr page 94-

82

niemand mocht zonder pas verder trekken; de bnrgerijen
kregen een aanschrijving om goede wacht te houden. Zijne
Ma\', liet al zijn krijgsvolk over de G-roote Belt zetten en
opmarcheeren naar de Kleine Belt, om Middelvaart en andere
plaatsen, waar de Zweden zouden kunnen landen, te be-
zetten Hoewel de vijand zich nog niet aan de grenzen
van Schonen — destijds een Deensche provincie aan de
overzijde van de Sont — had vertoond , werden ook daar
troepen op de been gebracht en de vestingen in staat van
tegenweer gesteld. Hetzelfde geschiedde in Noorwegen.
Overal werd de werftrom geroerd met grooten toeloop van
volk; in Jutland kreeg men 14000 man bijeen, onder com-
mando van den rijksmaarschalk Andries Bilde , in Schonen
8000 , behalve de garnizoenen. Met de uitrusting der vloot
werd een begin gemaakt in de havens van Noorwegen en
te Kopenhagen , terwijl in laatstgenoemde stad krachtig werd
voortgearbeid aan de vestingwerken 2).

Deze doortastende maatregelen misten hunne uitwerking
niet. De burgers vatten weer moed , het vluchten hield op
— vooral sinds het den edelen in Jutland verboden werd
op poene dat huis en goederen verbrand zouden worden
Daarbij kwam, dat Torstensohn zich voorloopig stil hield
Hij had overal in Holstein bekend laten ^ maken , dat hij
alleen was gekomen om geschikte winterkwartieren te zoeken
en nu hij daar bleef, zonder het eigenlijke Denemarken aan
te vallen, raakte men de kluts kwijt en verkeerde in on-
zekerheid, of het wel tot een krijg zou komen. De Deensche
rijksmaarschalk schreef zelfs aan Torstensohn om nadere in-
lichtingen

Niet lang hield deze ongewisheid aan. Na zich meester
te hebben gemaakt van de sterke en belangrijke vesting
Christianspris , nabij Kiel , zette de Zweedsche veldheer den
hem voorgeschreven tocht voort Met 4000 ruiters , 4000

1) Mias. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 4 Jan. 1644.

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat, 9, 13 Jan. 1644.

3) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Jan. 1644.

4) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 en 23 Jan. 1644.

5) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Jan. 1644.

-ocr page 95-

83

dragonders en eenig voetvolk trok hij, langs een toegevroren
P^s , Jutland binnen , versloeg de Deensche ruiterij bij Kol-
ding, veroverde de schans van Middelvaart en noodzaakte
de Deensche troepen — voor zoover ze niet werden ge-
■^angen genomen — , om met booten en schuiten een goed
heenkomen te zoeken naar de overzijde van de Kleine Belt,
op Funen. Zoo viel geheel Jutland in handen der Zweden,
"^vant de weg over het ijs voerde hen ook, ondanks den dap-
peren tegenstand der boeren , naar het uiterste Noorden naar
Wensussel. Overal hieven zij een zware brandschatting en
pleegdea veel moedwil, vooral tegenover vrouwen. In de
dagen van Gustaaf Adolf had het Zweedsche leger zich door
— zij het ook kunstmatig gekweekte — kuischheid
gunstig onderscheiden van de benden der Duitsche lands-
knechten , waar de ontucht gereglementeerd was. Na den
dood van den grooten koning was ook bij de Zweden de
moedwil uit de banden der krijgstucht gesprongen, en het
gerucht hunner euveldaden klonk thans zoo luide, dat bij
hunne nadering de Nederlandsche resident te Helseneur een
bezorgden blik sloeg op zijne dochters en aan de Staten-
Generaal verzocht hem een oorlogschip te zenden tot convooi,
niet alleen voor de Nederlandsche koopvaarders , maar ook
Voor de eerbaarheid zijner kinderen i).

Tegelijkertijd trok Horn , met een leger van 9000 ruiters
en voetknechten, Schonen binnen Hij vond tegenover

1) Miss. V van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Febr. en 16 Maart 1644.

Getier III pg. 72 noot 1 , pg. 108 noot 2 en pg. 344.

2) In de miss. v. van Cracauw dat. 16 Maart wordt de inhoud mee-
gedeeld van een , door de Denen , onderschepten brief van Torstensohn ,
Avaarin deze er over klaagt, dat de inval in Schonen niet vroeger en met
"leer macht was geschied. Hij meent, d«,t de verovering van Seeland ,
hij een gelijktijdigen aanval van twee zijden, niet had kunnen uitbljjven.
Het schijnt echter , dat Torstensohn te vroeg in Holstein is gevallen
hlijkens de volgende plaats uit de miss. van Schrassert, den Nederl.
"■esident te Hamburg, aan H. H. M. dat. 20/30 Jan. 1644 (in Lias Duitsch-
land 1644): „Gelyck men alhier en in andere gewesten nyet weynich
gealtereert , was , over die geswinde marche en den onverwachten inval

dese iflolsteinsche quartieren ; also is men in Sweden nyet weynich
■^erwondei^t geweest, hoe dat den Gnrl. Veltmarchal, het cyffer onge-
^wyeffoit nyet wel hebbende verstaen , by nae een maent voor den ge-
PraefigeerJen tijdt in Holstein met zyne byhabbende hooftarmea heeft
®onnen a geren".

-ocr page 96-

84

zich een vrij sterlce legermacht onder Frederilt Rantzau, maar
had dit groote voordeel, dat zijne soldaten voor \'t meeren-
deel de leerschool van den Duitschen krijg hadden door-
loopen, terwijl de Deensche troepen waren samengesteld uit
boeren en pas geworven volk , nog niet gewend aan den
reuk van \'t kruit.

Langs de vestingen en versterkte grensplaatsen voorbij-
trekkende , kwam hij voor Heisingburg en nam het in: zoo
werden de Zweden meester van den eenen wachter van de
Sont en konden ook van die zijde Denemarkens hoofdstad
bedreigen i).

Op deze schrikwekkende krijgsmaren bekroop de nauwelijks
verdreven angst op nieuw het hart der burgers , en velen
zochten hun heil in de vlucht, tot zelfs naar Dantzig.
Doch zij , die bleven en vertrouwen stelden in het beleid
van den ouden koning, vonden zich niet bedrogen. Het
plan van den aanval — ook door een minder geoefend oog
dan het zijne te ontdekken — was duideUjk : uit Jutland en
Schonen zou de vijand oversteken naar Funen en Seeland.
Het kwam er thans op aan partij te trekken van de ligging
dezer eilanden, moeielijk te genaken, nu , door het invallen
van den dooi, de tocht over het ijs — zoo menigmaal
Denemarken ten verderve — onmogelijk was. Zelf ging
Christiaan IV naar Funen en nam de noodige maatregelen,
ten einde den gevreesden overtocht te verhinderen: het
stadje Middelvaart werd zoo spoedig mogelijk versterkt, en
toen Torstensohn een poging waagde om Middelvaart-Sont
(d. i. de Kleine Belt) over te steken, werd hem dit door
Deensche oorlogschepen belet. De grootste waakzaamheid
werd voortdurend in acht genomen; des nachts roeidcr
bootjes langs de Jutsche kusten om een mogelijken aanslag
te verijdelen. Doch ook uit Schonen dreigde een overval \\
daarom werden Helseneur en het kasteel Kvoorienburg van
sterk garnizoen voorzien en vatten vier oorlog ibodems post
in de Sont. Langs de kust van Seeland werd een ,;ordon ^ an
wachtposten getrokken , door boeren en soldati?;i \'-^zet. Om
de kwart mijl vond men er een. In de steden , te Hel-
seneur en te Kopenhagen, werden de burgers geprest tot
de wacht, ook in de buitenwerken. Al had Horn genoeg

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Febr. en 8 Maart IC-t-«

J,

-ocr page 97-

85

transportschepen gehad — hetgeen niet het geval was — ,
hij zou zich tweemalen bedacht hebben alvorens een landing
te wagen i).

Aldus was het grootste gevaar geweken. Torstensohn
mocht steeds booten en schuiten verzamelen om in Funen ,
of, buitenom zeilende, in Seeland te vallen, de scherpe
Wacht der Denen belette de uitvoering van dit plan. Horn
moest zich tevreden stellen met het afstroopen van het platte-
land en het innemen van het stadje Landskröon , later ook
van het daarbij behoorende kasteel: de Sont kon hij niet
oversteken. Met te meer eerbied voor het beleid van
Christiaan IV wordt men vervuld, als men bedenkt, dat
hij geheel en al onvoorbereid den krijg moest beginnen.
Hij had gebrek aan alles : aan geld, levensmiddelen , man-
schappen , wapenen en ammunitie. Om het eerste te krijgen
ledigde hij de beurzen zijner onderdanen; de uitvoer van
levensmiddelen werd streng verboden en een Nederlandsch
schip, dat met een lading rogge uit de Oostzee kwam,
moest lossen. Weldra zond de koning dertig schepen naar
Dantzig en verschafte zich een voldoenden voorraad van
granen. «Soldaten en krijgsbenoodigheden werden bijeenge-
bracht uit de Nederlanden en uit Polen ; ook de Nederlandsche
schepen, die „winterlaech" \'hadden gelegen in Dantzig en
Koningsbergen , voerden later een groote hoeveelheid kruit
en wapenen aan

Zoo had Christiaan IV den eersten slag weten af te wenden
en het hart van het rijk beschermd ; maar de toestand bleef
zorgwekkend, nu bijna twee derde van het land door den
vijand was bezet Spanje en de keizer zagen de
rassche vorderingen der Zweedsche wapenen met leede oogen.
Door den tegenstand der rijksraden van Denemarken
kwam het niet tot een nauwe alliantie met de Habsburgers ;
maar toch bood Ferdinand III hulp, en zijn veldheer Grallas ,

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Febr., 8 en 16 Maart,
25 Juni 1644.

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Jan., 14 Febr., 8, 16
en 26 Maart, 9, 17 en 23 April, 7 Mei, 3 Juli 1644. Bij de verdediging
\'^\'an het slot van Landskroon hadden de Denen twee dagen lang met
steenen geschoten, daar zjj gebrek aan kogels hadden.

3) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 8 Maart 1644.

-ocr page 98-

86

door een Deensch legerkorps versterkt, rukte Holstein
binnen en dreigde Torstensohn den pas af te snijden i).

Voor den laatstgenoemde kwam deze nieuwe vijand niet on-
verwacht , al had hij misschien gehoopt de verovering van
Denemarken voltooid to hebben, aleer de keizer hem liet
achtervolgen. Eeeds in April was hij begonnen met de
werving voor zes regimenten te paard en zes te voet, om
daaruit een. legerafdeeling te vormen, die hij naar Duitsch-
land kon zenden , en daar hij goed betaalde , kwam er veel
toeloop. Waarschijnlijk was het zijn plan met dit legerkorps
een oog op den keizer te houden , zooals zijn instructie hem
voorschreef Nu hij het bericht kreeg van Gallas\' nadering,
trok hij zijne troepen samen , ontruimde Jutland en mar-
cheerde met de hoofdmacht naar Holstein , en wel naar
Oldesloe , tusschen Hamburg en Lubeck. In Hadersleben ,
Kolding en Christianspris liet hij bezetting achter, versterkte
de stad Rensburg, waarlangs „een voornaeme pas" liep en
droeg het commando over Jutland en Holstein aan den
overste Hellmuth Wrangel op. Tevergeefs bood hij Gallas
den slag aan : deze hield zich bij zijn oude taktiek om zich
in sterke legerplaatsen op te sluiten en een treffen te ver-
mijden

Door dit optreden van Ferdinand III verviel het plan der
landing op de Deensche eilanden , tot grooten spijt niet alleen
van Karei Gustaaf Wrangel, aan wien de uitvoering zou
worden toevertrouwd, maar ook van de Zweedsche regeering
Zelfs werden de rollen verwisseld en trad de aangevallene
als aanvaller op. In de eerste helft van Mei trok Andries
Bilde partij van de sloffe wacht der Zweden en stak twee-

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 15 Febr., 26 Maart, 7
en 15 Mei 1644.

De resident te Hamburg , Sclirassert, verzekerde H. H. M. in versch.
miss. o.a. in die van 17/27 Juli 1644 , dat Christiaan IV de hulp van
Gallas slechts noode aanvaardde. (Lias Duitschland 1644.)

2) Geijer III pg. 346.

3) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 April, 7 en 15 Mei 1644.

Geijer III pg. 348 en 349.

4) Deze Karei Gustaaf Wrangel, die generaal-majoor was in den
Duitschen krijg, moet niet worden verward met den bovengenoemden
overste Hellmuth Wrangel.

-ocr page 99-

87

malen van Funen naar Jutland over. Den li\'\'«" Mei kwam
hij met 900 man , in bootjes , naar bet stadje Kolding, over-
viel de vier Zweedsche regimenten , die daar lagen, doodde
200 vijanden, nam er 65 gevangen en veroverde vijf
vaandels en alle bagage. De overgebleven Zweden redden
zich op het slot. Zelf verloor hij maar twee man en had één
gewonde. Yóór zijn terugkeer — hij was maar drie uur in
Kolding geweest — liet hij nog alle paarden afmaken
en de booten, pramen en vaartuigen, die Torstensohn voor
den overtocht had bijeengebracht, verbranden of ver-
nielen. Drie dagen later herhaalde hij , met niet minder
geluk, dezen stouten tocht , overrompelde de schans , die
tegenover Middelvaart aan de Jutsche zijde lag, nam de
bezetting , voor zoover ze niet sneuvelde , gevangen , ver-
overde vier stukken en slechtte het werk. In het laatst van
Juni deed het garnizoen van Middelvaart weer een dergelijken
overval, terwijl de bezettingen van Glückstadt en Krempen
in Holstein schade aan de Zweden toebrachten.

Dit nadeel werd eenigszins opgewogen door het veroveren
van Laholm en Halmsted in Schonen, waar Horn meester
van het veld was en verschillende plaatsen op contributie
stelde

Doch dit alles is van weinig beteekenis. Niet te land
werd de beslissende slag geslagen ; ter zee wilde koning
Christiaan zijn hoogste troef uitspelen. Hij rekende er niet
op, dat Oxenstjerna hem in de kaart zou kijken en zich
, bijtijds van een geduchten partner foorzien.

Reeds dadelijk na het uitbreken van den krijg was men
te Kopenhagen en in de havens van Noorwegen begonnen
met de uitrusting der vloot. In den beginne had men te
kampen met gebrek aan bootsvolk. Later kwam er vol-
doende aanvoer uit Noorwegen , schoon het meest onbevaren
volk was. Ook de koopvaarders werden tijdelijk in staat van
ooi\'log gebracht. De IJslandsche, de Noordsche en andere
handels-compagnieën moesten een bepaald aantal schepen

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 7 en 21 Mei, 4 en 12
Juni , 3 Juli 1644.

Miss. v. Schrassert aan H. H. M. dat. 11/21 Mei 1644. (Lias Duitsch-
land 1644).

-ocr page 100-

gereed houden, die in tyd van nood bij de vloot zouden
worden gevoegd. Eveneens werden alle „schutscheepen" of
„gemonteerde scheepen" — vaartuigen met geschut aan
boord — daartoe aangeschreven i).

Een 1/11 April zeilde koning Christiaan uit Kopenhagen
— vergezeld door zijne edellieden en het geheele hof —
met 13 kloeke^ oorfogsch^pen, bemand met omtrent 1^0
soldaten. Hij had vele timmerlieden ingescheept, benevens
hout en ander materiaal, geschikt om bij de insluiting van
Gothenburg dienst te doen. Want dat was het doel van
den tocht. Gothenburg — een stichting van Nederlandsche
landverhuizers , daarheen gelokt door de belofte van gods-
dienstvrijheid en vrijstelling van lasten gedurende 20 jaar —
en Elfsborg — door Gustaaf Wasa aangelegd , langen tijd
de eenige Zweedsche stad aan de Noordzee, — lagen beide
aan den mond van de Gotha-Elf, daar , waar W^est-Gothland
aan de zee reikt Juist daarom was het bezit dezer ver-
sterkte plaatsen van groote waarde. Eeeds vroeger, in den
krijg tegen Gustaaf Adolf, waren beide door de Denen ge-
nomen, en de Gothenburg „een doorn in het oog yan den
Jut" was dén gekwetsten Deensehen trots ten offer gevallen
en in de vlammen opgegaan Sedert herbouwd, had zij
thans
weder den aanval van Christiaan IV te verduren, die
zich, door deze verovering, wilde wreken over de vermees-
tering van Jutland. Zijn schoonzoon Hannibal Sehested ,
stadhouder van Noorwegen »), sloot beide plaatsen van de

1) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 , 23 Jan., 9 en 23 April,
7 Mei en 12 Juni 1644.

2) Daar juist over dit gedeelte van den oorlog de tijdsaanwijzingen
vrij wat verschillen, geef ik , voor de duidelijkheid, den datum in Jul. en
in Gregor. stijl. De data in de miss. v. van Cracauw zijn naar den Gregor. stijl.
Overal, waar in dit werk slechts één datum genoemd wordt, is deze gerekend
naar den nieuwen stijl. Volgens de miss. v. van Cracauw v. 9 April
zou de kon. uitzeilen op 1/11 April; volgens de miss. v. 17 April was
dit geschied op 3/13 April. De eerste datum komt overeen met dien van
het „Waarachtig Verhaal" enz. aangehaald bij Bruun , zie Pruin : Bijdr.
ÏT. R. VII pg. 105. Daar wordt echter bericht, dat de koning met 10
schepen uitzeilde en later nog met 5 schepen versterkt werd.

3) Geijer II pg. 122, 344 en 345.

4) Geijer III pg. 85, 87.

5) Hij was getrouwd , evenals Coi\'fitz Ulfeld , met een bastaarddochter
van Christiaan IV. (Zie Holberg II pg. 909 vv.)

-ocr page 101-

89

landzyde in en liet een schans tegen Elfsborg opwerpen, dé
Grothenb\'-il genaamd ; de koning zelf zou de haven onbruikbaar
maken door het laten zinken van schepen , gevuld met steen
en gemetseld. De resultaten waren echter gering. De gezonken
vaartuigen werden door den sterken stroom meegesl\'eept en
zelfs door de Gothenbril zag Sehested geen kans om Elfsborg
te nemen. Zoo werd de onderneming voorloopig opgegeven ;
de stadhouder trok terug , na de schans te hebben vernield,
opdat de belegerden er geen partij van zouden trekken;
Christiaan vertrok naar de Noordzee

Dit besluit had hij te eer genomen , nu hij tyding kreeg,
dat de Geers schepen in Holland zeilklaar lagen. Tot allen
prijs moest worden voorkomen , dat zij zich met de Zweedsche
hoofdmacht vereenigden. Deze taak was oorspronkelijk weg-
gelegd voor de Noorsche vloot onder Offue Gedde; maar
hare uitrusting geschiedde te langzaam Vandaar dat de
koning zelf een oog in het zeil ging houden en den steven
wendde naar de westkust van Jutland.

Alvorens te vermelden wat daar voorviel, worde hier met
een enkel woord gewag gemaakt van de _kgjapvaai:t. Reeds
in het begin van Februari waren in verschillende havens van
Denemarken schepen uitgerust om op de Oostzee te gaan
rooven, en daar van de Zweden weinig te halen was , zou
het allicht de Nederlandsche koopvaarders gelden , ondereen
of ander gezocht voorwendsel. Ook de Zweden maakten het

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April, 7, 15, 21 en 28
Mei 1644.

Zie ook Garde pg. 188.

Terwijl Christiaan IV vóór Gothenburg lag , voer een Hollandsoli schip
— één van de Geers schepen waarschijnlijk — dwars door zjjn vloot
heen naar de belegerde stad. Bij de miss. v. Schrassert aan H. H. M.
dat. 11/21 Mei 1644 (lias Duitschland 1644) is gevoegd een schrijven van
zijn vertrouwden correspondent uit Prederikstad , die \'t volgende daarover
bericht: „Dasz Holländische schiif, so unlängst mit vollen segel durch
die Dänische schifsfiothe nach Gottenburg gangen , hat auff den Dänische
vice-admiral feuer gegeben , auch demselben die eine masz abgeschoszen,
der capitain auf besagtem Holländischem schiif hat etzlichmal seinen
sabel umb den Kopf laszen gehen, undt allerhandt pravaden den Dänischen
erwieszen; die Dänische flothe hat über 60 canonschusz nach ihnen
gethan , aber vergebeust"

2) Garde pg. 188 en 189.

-ocr page 102-

90

vaarwater onveilig; niaar de jacht leverde weinig op. Nog
meer dan voor de kapers waren de kooplieden bevreesd voor
de oorlogschepen. Het was bekend, dat in Zweden en in
Denemarken gebrek aan rogge bestond, en de handelaars
duchtten, niet zonder reden , dat hun graanschepen zouden
worden genomen door de oorlogschepen van één van beide ryken.
Wel werd er dan belofte van betaling gedaan ; doch beloven
en doen zijn twee. Daarom lagen in April nog ruim 80
Nederlandsche „winterleggers" in Dantzig , die geen vracht
konden krijgen, daar de kooplieden voor het verlies der
lading vreesden. Nu ook de vaart uit de Nederlanden ge-
schorst was , zag het er treurig uit voor de kapers op de
Oostzee. Plet verwondert ons dan ook niet, als van Cracauw
schrijft: „De Deensche vrybuyterie leyt onder de voet, sy
hebben met meenichte in zee geweest maer onverrichter
saecke weeder thuys gecoomen hebben se de moet verloeren
gegeeven van profijt te doen"

Wenden wij ons thans weder tot de hoofdgebeurtenissen
van den krijg. Nog vóór het laatst van April had de Zweed-
sche hulpvloot uit de Nederlanden zee gekozen. Zij bestond
uit ongeveer 30 schepen , waarvan de meeste oorspronkelyk
koopvaarders en dus minder berekend waren voor den oorlog.
Ook liet de bewapening te wenschen over Het commando
was toevertrouwd aan den Zeeuwschen vlootvoogd Maarten
Thijssen , een beproefd zeeman. Nadat deze scheepsmacht
het anker had gelicht, vertoonde zich een gedeelte er van —
17 a 18 zeilen — op de Elbe , beneden Glückstadt, maar
zette, door het vuur der bezetting tot heengaan gedwongen,
vervolgens koers naar de eilanden ten W. van Sleeswijk.
Hier vond Thijssen een goede ankerplaats in het Listerdiep ,
ten O. van Silt ; de bemanning werd versterkt met 700
musketiers uit het leger van Torstensohn , dat in de nabij-
heid lag. Intusschen was Christiaan IV met negen schepen
langs de Jutsche kust gezeild en vertoonde zich vóórgaats
van .iet Listerdiep , om Thijssen het uitloopen te beletten.
Deze had den schout-by-nacbt Blom met een eskader uit

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Febr., 9 en 17 April,
28 Mei 1644.

2) Zie pg. 62 noot 1.

-ocr page 103-

91

kruisen gezonden en slechts 13 zeilen bij zich gehouden;
lil aantal overtrof zijn scheepsmacht die van den koning;
maar de Deensche vloot bestond uit grooter bodems, veel sterker
gewapend en beter bemand. Den^6»\'®" Mei tastte Thijssen
den vijand aan en geraakte , met den vice-admiraal Grerritsen
en kapitein Erouwer, in het midden van het gevecht; de
overige bevelhebbers misschien door tegenwind gedwongen,
lieten hem in den steek. De Denen openden een geweldig
vuur en schoten de Nederlanders zoo geducht om de ooren ,
dat zij blijde waren terug te kunnen loopen naar het diep ,
"Waarheen hunne tegenstanders , wegens den lagen waterstand,
hen niet konden, volgen. Het admiraalsschip was geheel
onttakeld, de andere waren zwaar beschadigd en hadden
veel dooden en gekwetsten ; doch ook de vijand had zooveel
geleden , dat
hij niet langer vóór Listerdiep bleef liggen,
maar versterking ging halen. Spoedig vertoonden zich weder
17 Deensche schepen vóór het gat; Christiaan IV zelf ging
echter met een gedeelte van die macht naar Noorwegen en
liet een eskader achter, onder bevel van Protz Mündt en
Offne Gredde , om de „Zweedsche-Nederlanders" in het oog te
houden. Den Juni werd de strijd hervat, die op nieuw
ten voordeele van de Denen uitviel ; maar een opkomende
storm verschafte Thjj^en de gelegenheid uit de haven te ont-
snappen en -met zijn geheele vloot naar het Vlie terug te
keeren i).

Luide klonk het triomfgeschreeuw der Denen, die bij de
opsiering van het verhaal van den slag hun aard niet ver-
loochenden 3). Onder Thijssens manschappen (ontevreden
over de slechte betaling of baloorig, nu zij wel slaag, maar
geen buit hadden gekregen) brak een muiterij uit. De
ontevredenheid richtte zich vooral tegen Lodewijk de Geer,
op wiens naam de uitrusting was geschied. Hij boog het
hoofd niet onder den last der tegen hem geuite beschuldi-
gingen , maar trachtte do geleden schade zoo spoedig moge-

*

1) Zie de bjjlage , getiteld : Maarten Thijssen in het Listerdiep.

2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 12 en 18 Juni 1644.
Miss.
v. Sohrassert aan H. H. M. dat. 1/11 Juni 1644.

-ocr page 104-

Ö2

lijk te herstellen en op nieuw een vloot in zee te brengen

Na het tweede gevecht in het Listerdiep was Christiaan
IV in persoon daar gekomen en hoorde, dat de vogel was
gevlogen. Alzoo verzamelde hij zijne macht en zeilde terug
naar Noorwegen, waar hij de tyding ontving, dat
een groote
Zweedsche vloot op de Oostzee was gezien. Nadat het gevaar,
dat van de „Hollanders" dreigde, was afgewend, wachtte
hem de niet minder gewichtige taak , dazen nieuwen
vijand het hoofd te bieden. Daarom wendde hij den steven
naar de Sont en liep den Juh, met 16 kloeke oorlog-
schepen , voorbij Helseneur, met bestemming naar Kopen-
hagen 2).

De terugkeer van den koning kwam ^uist van pas. De
Zweedsche vloot, door het ijs geruimen tijd opgesloten
in de Scheeren — de eilandjes aan Zwedens Oostkust —,
had in de eerste helft van Juni zee gekozen , ten getale
van 48 groote en sterk gewapende schepen , onder bevel van
den admiraal Clas Larson Flemingh. Op den 26^\'\' " dier maand
vertoonden zich , 3.6 a 38 schepen voor Dragor, op het eiland
Amager , tegenover Kopenhagen. De schrik sloeg den burgers
der hoofdstad om het hart: men verwachtte, dat de Zweden
zouden landen, en de prins van Denemarken ging zelf naar
de bedreigde plaatsen, teneinde de wacht te bestellen. Na een
mislukte poging om troepen aan wal te brengen zette
Flemingh, ziende, dat de Deneii overal op hunne hoede
waren , weder koers naar de Oostzee en vandaar naar Kiel.

1) Een uitvoerig, maar zeer overdreven verhaal van die muiterjj bij
Slange II fol. 1239 en 1240 , die tevens een aandoenlijk tafereel ophangt
van het weerzien der matrozen en hunne vrouwen. Eveneens bij Holberg
II pg. 878—879. Zie de verschillende berichten bij Ohr. Bruun : Ghr:-t^
in \'t Listerdiep (Fruin , Bijdr. N. R. VII pg. 121 vv.). In een memorie
van Tancken aan H. H. M. dal. 2/12 Aug. 1644 (portef. Denem. 1644)
Bchrjjft hjj : „unlängsten aber, wie die gantze feindliche vlotta wieder ins
Vlie eingelauffen gewesen , und theil soldaten und matrosen wegen des
übelen tractements und Schwedischen zahlunge halber gemeuteniret ge-
habt". Indien het erger was geweest, zou hy
er wel meer ophef van hebben

gemaakt.

2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Juli 1644.

Miss. v. van Cracauw aan de Amb. Denem dat. 13 Juli 1644, in Verb.
Denem. 1644.

-ocr page 105-

901

stelde hij zich in verbinding met Torstensohn, wiens hoofd-
toen in Holstein lag. Tezamen beraamden zij plannen
^^or een inval in Seeland. Te Christianspris, waar diep-
gaande schepen konden binnenloopen , werd de bemanning
vloot met troepen van den Zweedschen veldheer ver-
sterkt
1).

C^nmiddellijk na zijn aankomst te Kopenhagen verzamelde
^bristiaan IV de beschikbare macht en kreeg binnen een
een vloot van 40 schepen , behalve eenige branders ,
bijeen. Aan geen zijner bevelhebbers vertronwde hij de
^®iding: hij zelf zon de aanvoerder zijn , al werd het ook
^yn laatste
tocht. Met deze gedachte vervuld, stelde hij
den kroonprins aan het hoofd der regeering, bestelde zijn
buis en bereidde zich ten dood met het heilige avondmaal.
"Gothens Skraek" zoo noemden hem de dichters : dien
^ßrenaam zou hij zich tot het laatst waardig toonen.

Den Juli scheepte hij zich in en zocht spoedig de

^Weden op, die inmiddels in de buurt van Femern waren
gekomen en dit eiland hadden veroverd. Den 11\'ien Juli
\'Ontmoetten de beide vlooten elkaar en streden met afwisse-
lend geluk. De Zweden hadden aanvankelijk het voordeel
den wind. De Deensche rijksadmiraal Jörgen Wind
geraakte in het midden van den vijand; hij zelf werd
\'^Oodelyk gewond, zijn schip zwaar beschadigd. Koning
^bristiaan kwam hem met zijn eskader te hulp en stelde
•baarbij zijn leven in de wage. Bijna had de dood het aan-
geboden oifer gegrepen. Een kogel drong door een geschut-
poort van de „Trefoldighed" — het schip, waarop Christi-
\'ian IV zich bevond, — en verbrijzelde een kanon , zoodat

Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 April, 15 Mei, 18,
29 Juni en 3 Juli 1644.
^iss. V. van Cracauw aan Amb. Denem. dat. 13 Juli 1644. (Verb.
®aem. op 14 Juli 1644).

\'\'^br. Bruun: Slaget paa Kolberger Heide pg. 18-—25. j

^oor bijzonderheden omtrent den oorlog ter zee in het jaar 1644 ver-
ö® ik naar de bijlagen en aanteekeningen.

De schrik van den Goth. (den Zweed). In zijn miss. v. 9 Juli
^^ aan H. H. M. schrijft van Cracauw: „Den Coninok hoewel een oudt
) is noch vol couragie ende wel geresolveert".

-ocr page 106-

94

de splinter:: in het rond vlogen. In de onmiddellijke nabijheid
bevonden zich de koning met Knut en Eiler Ulfeld : Knut
Ulfeld werd aan den arm gewond , Eiler stortte dood
neder en sleepte in zijn val den koning met zich. Doch
Christiaan IV , slechts lichte kwetsuren in het gelaat
hebbende
bekomen, stond oogenblikkelijk op , sprak met krachtige
woorden zijn volk moed in en stuitte de verwarring , door
zijn val ontstaan. Tot den avond hield het gevecht
aan;
toen de duisternis beide partijen noodzaakte den strijd te
staken , was het gevecht nog onbeslist

Zoowel in Zweden als in Denemarken kende men zich — met
evenveel recht — de overwinning toe en liet dankzegging
houden in de kerken
2). Na den slag waren de beide vloten
gescheiden ; elk vermoedde, dat de tegenpartij zich had ver-
wijderd , terwijl zij in werkelijkheid nog geen tien mijlen van
elkaar lagen. Een paar dagen later zochten de Zweden de
Kieler-fjord op en ankerden op de reede van
ChristianspriSj
waar\' tlin gewone station was. Tevens konden zij daar de
geleden schade herstellen. De koning van Denemarken had
een ankerplaats gevonden onder Femern; hij zond het zwaai"
gehavende admiraalsschip Pationtia. met den
gewonden
admiraal en vele gekwetsten , ook van andere schepen, naar
Kopenhagen; zoodra het gekalefaterd was, moest het terug-
keeren.

Toen Christiaan IV gewaar werd , dat de vijand naar de
Kieler-fjord was gezeild , liet hy dadelijk een eskader,
onder
Peder Galt, vóór Christianspris postvatten, om den Zweden
den pas af te snijden, en voegde zich weldra met zijn geheele
macht bij hem. Sinds dat oogenblik was de Zweedsche
vloot geblokkeerd.

Flemingh verkeerde in een bedenkehjken toestand : opg®\'
sloten in een nauw vaarwater, was hij tot werkeloosheid
gedoemd. De Denen hadden den rug vrij ,
konden gewonden
en zieken van boord zenden en tocvoer van alle behoeften
krijgen ; ook werden van de eilanden troepen op de
vloot

1) Chr. Bruun, Slaget paa Kolberger Heide pg. 77 — 104 heeft »f\'
doende aangetoond, dat de gewone voorstelling van de wonden , welk®
Christiaan IV in dezen slag bekwam , overdreven is.

2) Miss. V. van Cracauw aan H, H. M. dat. 6 Aug. 1644.

L

-ocr page 107-

95

S^braclit, De Zweden leden gebrek en hadden vfi«l zieken;
hün voorraad proviand was zeer gering , en Torstensohn kon
daaraan niet helpen.

Christiaan IV was niet gezind van de plaats te wijken ,
hij den vijand tot eèn nieuwen kamp had gedwongen ,
eii de gunstige ligging zijner vloot gaf hem het recht een
^Verwinning te verwachten. Die zege zou beslissend geweest
^yn voor den uitslag van den oorlog De Zweedsche
admiraal koesterde intusschen hoop, dat de hulpvloot —
"VVelke voor de tweede maal in Holland door Lodewijk de
^eer was uitgerust — weldra in de Deensche w:ateren zou
^erscMjnen. Zoodra zij Aalborg was gepasseerd — dus
besloot de krijgsraad, dien hij bijeenriep — , zouden de
^ê^lsSke schepen op den vijand losgaan , die dan zijn macht
^ou moeten verdeelen. Maar de „Hollanders" verschenen
^iet, en het aantal zieken op de vloot nam steeds toe ;
5\'Iemingh vatte toén lïet plan op , niet langer te wachten
zich door de Denen heen te slaan. Verscheiden malen
Schreef Torstensohn aan den admiraal en maande hem aan
toch geduld te hebben , totdat Maarten Thijssen in de buurt
^as gekomen. Het is echter de vraag , of Flemingh aan dezen
i\'aad gevolg zou hebben gegeven, wanneer hij niet door
tegenwind gedwongen was , op zijn ankerplaats te blyven.
Ititusschen werd zijn toestand steeds gevaarlijker, nu ook
het keizerlijke leger, onder Gaïïas, naderde en aanstalten
lüaakte om Kiel te veroveren. Niet alleen werd de toevoer
\'^an proviand aan de Zweedsche vloot thans geheel afgesneden ;
^aar bovendien kwam zij tusschen twee vuren : de keizerlijken
houden niet nalaten haar van de landzijde te beschieten, en

1) „Denselven" (nl. Clir. IV) heeft geschreeven vandaer niet te willen
®oheyden , voor dat desselfifs of de Svveetsehe armaede sal syn geruyneert
e^i te niet gemaeckt". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 6 Aug.
1644).

«Ende hout men het daer voor, indien de eroone Sweeden de nederlage
®\'\'®ge, in lange soodanige macht niet weder in zee soude brengen , sulcx
het imperium maris Balthici als nu gedisputeert soude worden , ende
^®lyck het hem laet aensien , is men hier geresolveert het uyttersten te
^■^agen". (Miss. v. Amb. Den. aan H. II. M. dat. 30 Juli 1644, in Verb.

J- L. W. de Geer haalt — in zijn werk „Lod. de Geer" pg. 80 noot 1
tovenstaanden brief op een verkeerde plaats aan. Dezelfde fout vindt
dus ook bij Pierre de Witt: L. de Geer pg. 76.

-ocr page 108-

96

het was te vreezen, dat cegelijk de Denen op haar in zouden
loopen. Gelukkig voor de Zweden verloochende Gallas
ook thans zijnen aard niet en maakte minder haast dan
koning Christiaan wenschte. Deze liet toen duizend man
aan land zetten en een batterij oprichten bij Laboe , vlak
tegenover de Zweedsche vloot, die weldra de uitwerking van
het vuur bespeurde. De admiraal Flemingh zelf werd door een
ricochet-schot doodelijk getroffen; in zijn plaats nam Karei
Gustaaf "Wrangel het commando over. Er was zeker geen
geschikter persoon te vinden om de Zweden uit de klem te
,brengen dan hij , die zich door onversaagdheid en krachtig
en snel optreden reeds in den Duitschen krijg had onder-
scheiden Nadat hij het bevel op zich had genomen, besloot
de krijgsraad niet langer op een gunstigen wind te wachten,
, maar, onder bescherming der duisternis , te trachten in volle
zee te komen. Den Augustus zette de vloot zich in bewe-
ging ; doch toen zij de nauwe Kieler-fjord wilde verlaten,
kwam zij vlak onder het vuur van de schans bij Laboe, en
één der schepen werd zoo zwaar gehavend, dat het de schade
moest herstellen, alvorens verder te kunnen zeilen. Intusschen
rukte Torstensohn tegen de versterking op en veroverde
haar , zoodat van deze zijde niets meer te duchten was. Den
gden Augustus geraakten de Zweden, met een gunstigen
wind, uit den inham, waar zij tot nog toe hadden gelegen,
doch kwamen nog niet in volle zee. Peder Galt, die het be-
vel voerde over een deel der Deensche vloot, liet Wrangel
uitzeilen , zonder hem aan te tasten ; hij handelde hiermede
in strijd met een order van Christiaan IV, die hij verkeerd schijnt
te hebben begrepen. Intusschen was nog altyd aan Wrangel
de weg naar zee afgesneden, al kon hij zich nu, op de reede

1) Wrangel had vroeg w in Holland het zeewezen bestudeerd ; J. L.
W. de öeer: Lod. de Geer, 24sto bijvoegsel. Ghr. Bruun: Slaget paa
Kolberger-heide pg. 147. Over den dood van Flemingh bericht van Cra-
cauw (in een p. s. van
25 Aug., toegevoegd aan de miss. aan H. H. M.
dat.
21 Aug. 1644) : „den Sweetschen admirael Flemming leggende in
Kieler inham bij Christianprijs , siende door een kycker nae de nieuwe
schants , die S. Mt. van Dennemarcken daer deede opwerpen, wierde met
een koegel uyt de schants syn been dicht aen het lyff bycans, onge-
luckich afl\' geschooten daervan den selven
2 uyren daernae storff". Dit
verhaal is niet hetzelfde als dat bij Chr. Bruun, Slaget paa Kolberger
Heide pg.
145.

-ocr page 109-

97

van Christianspris , ook vrijer bewegen dan vroeger in Kieler-
fjord. In den nacht van 11 op 12 Augustus gelukte het
liem echter zich een uitweg te banen en in volle zee te
komen , doordat er slecht wacht werd gehouden aan den kant
der Denen i).

Groot was de verbittering van den koning van Denemarken,
toen de morgen van den 12\'^®" Augustus hem de zekerheid
bracht, dat hij de schoonste gelegenheid om den vijand een
verpletterenden slag toe te brengen ongebruikt had laten
voorbijgaan. Hevig woedde de toorn van Christiaan IV
tegen die bevelhebbers , die in den slag bij Femern hun
plicht niet hadden betracht. Ook de bejaarde Peder Galt
moest met zijn hoofd er voor boeten, dat hij de Zweden niet
had aangevallen, toen zij voor de eerste maal trachtten
uit te zeilen. Intusschen had Wrangel geen zee gehouden:
gebrek aan volk, aan leeftocht en aan krijgsbenoodigdheden
dwong hem naar Zwedeh terug te gaan. Den 16\'\'®" Augustus
liep hij de Scheeren binnen 2).

Gallas, die steeds te laat handelde, had Kiel veroverd ,
nadat de Zweedsche vloot „,uit Kieler-fjord was ontsnapt.
Doch toen Torstensohn Hcïfstein verliet en naar Mecklenburg
marcheei\'de , liet deA^zerlijke veldheer zich verlokken zijn
tegenstander verder naar Duitschland te volgen , waar zijn
leger ten slotte uiteen werd gejaagd en vernietigd. Door de
ongeschiktheid van dezen aanvoerder baarde de berg van
\'s keizers hulp de muis der teleurstelling

1) Over al de genoemde gebeurtenissen, zie: Miss. v. van Cracauw
aan H. H. M. dat. 6, 9, U, 15 Aug. 1644.

Chr. Bruun: Slaget paa Kolberger Heide.

Garde pg. 196—203.

2) In de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 15 Augustus 1644
schrijft hij : „Schippers , gisteren van Oosten in de Sont gekomen , be-
richten," dat de Zweedsche armada, sterk 43 oorlogschepen, bij Moën
was, maar weer terugging naar de Oostzee."

Zie verder de miss. dat. 21 Aug. 1644.

3) Geyer III pg. 349. Holberg II pg. 875 bericht, dat te Hamburg
een munt werd geslagen met het opschrift: „Wat Gallas in Holstein heeft
verricht, dat kan men in het kort aan den anderen kant lezen". Op de
keerzijde van de munt stond — niets.

Bij de-miss. v. van Cracauw aan H. H, M, dat. 11 Sept. 1644 is een
bijlage , zonder opschrift of onderteekening , bevattende een bericht over
den aftocht van Gallas. Daar leest men o. a. „Gallassius iam pro praesti-
tis officiis omnium in Europa ducum ineptissimus a Danis proclamatur".

5

-ocr page 110-

98

Nadat Christiaan IV had bespeurd, dat de Zweden een
goed heenkomen hadden gezocht en dat het weinig zou baten
hen te volgen, trachtte hij althans te beletten, dat de hulp-
vloot , welke op nieuw in de havens van Holland was uit-
gerust , door de Sont of de Belt zou varen en in een
Zweedsche haven binnenloopen. Met het oog daarop ver-
deelde hij zijn vloot in drie eskaders, die in het
vaarwater
tusschen Schonen~\'ën \'Brörnholm moesten kruisen. Zelf bleef
hij , met zijne bijbehoorende schepen, op de hoogte van
Femern, voor het geval, dat de vijand door de Belt
mocht
willen passeeren; maar later vernemende, dat Thijssen in
de Sont te wachten was, beval hy , dat twee eskaders,
onder commando van Erik Ottesen, zich bij Stevns zouden
ophouden, en ging, met zijn eigen eskader, den 19\'*\'\'" Augus-
tus op weg naar Kopenhagen i).

Ondanks den aandrang van den Deenschen resident Tancken
hadden de Staten-Generaal hun veto niet uitgesproken, toen
de vloot van Maarten Thijssen in de havens der Republiek
de geleden schade herstelde en zich gereed maakte
weder
uit te zeilen. De aanvankelijke tegenspoed had den ijver
van de Geer en van die reeders , die bij de uitrusting belang
hadden, niet verdoofd en tegen het laatst van Juli konden
22 schepen weder zee kiezen Met deze macht zette
admiraal Thijssen koers naar het Skagerrak, waar hij, onder
de kust van Jutland, eenige Deensche schuiten en twee
Noordsche oorlogschepen prijs maakte. Daarna wendde hij
den steven naar Gotenburg, dat van de landzijde op nieuw
belegerd werd door Sehested en bovendien geblokkeerd door
eenige oorlogschepen , welke Christiaan IV daar had achter-
gelaten. De laatste gingen bij de nadering van Thyssen op
de vlucht; maar één er van werd door hem genomen. De
mare van deze bedrijven wekte groote „alteratie" bij de Denen
en ontlokte hun menige verwensching tegen de „Zweedsche

1) Chr. Bruun : Slaget paa Kolberger Heide pg. 164—170.
Garde pg. 203 en 204.

2) Memor. v. Tancken aan H. H. M. dat. 20 Juni 1644. (Portef.
Denem. 1644).

De Geer : Lod. de Geer pg. 74 en 75.
Pierre de Witt:
L. de Geer pg. 71.

-ocr page 111-

99

Hollanders" "Wellicht werd Christiaan IV er door ge-
"Waarschuwd: wij zagen althans, dat hij den
IS\'^®\'\' Augustus
in persoon naar de hoofdstad koers zette.

Reeds den volgenden dag — 19 Augustus — voer de
Hollandsche admiraal door den ingang van de Sont, dicht
langs de kust van Schonen, om buiten het bereik der ka-
nonnen van het slot Kroonenburg te blijven. Bij Landskroon,
dat toen in de macht der Zweden was , liet hy het anker
Vallen De komst van deze vloot veroorzaakte te Kopenhagen
een groote ontsteltenis onder de burgerij ; den avond en den
ganschen nacht was er veel geloop en drukte in de stad ;
burgers en boeren kwamen onder de wapenen. Den
Augustus , heel vroeg in den morgen , ging Thijssen weer
onder zeil en stevende met zijn vloot tusschen de twee
groote pramen door , die vóór de hoofdstad in den Droogen
lagen. Elke praam was bemand met 50 soldaten en
voerde 24 kanonnen. Een groot deel van het volk sneu-
velde , toen de Hollandsche schepen hun geschut er op
lieten spelen. Ten aanschouwen van duizenden menschen,
die op de torens, daken en wallen geklommen of uit-
gereden waren naar Amager , zette de vloot haren tocht
voort. Bij Dragör , aan den uitgang van den Droogen , liep
zij tegen den middag den koning van Denemarken te gemoet,
die met een eskader van negen schepen kwam aanzeilen.
Onder een hevig geschutvuur sloeg Thijssen zich hier door
heen ; doch Christiaan IV bleef hem vervolgen. Hij hoopte,
dat de vijand in de val zou loopen, wanneer de eskaders
onder Erik Ottesen hem den toegang tot de Oostzee zouden
afsnijden ; de schepen der Hollanders waren minder in aantal,
kleiner en slechter gewapend dan de Deensche : zoo het tot
een slag kwam, was de kans op overwinning voor Thijssen
gering. Doch de schepen van den laatste waren beter be-
zeild , en dit kwam hun thans te stade. Steeds dicht langs
de Zweedsche kust houdende , waren zij den vijand te vlug"
af; ook het ondiepe vaarwater kan in hun voordeel zijn ge-
weest. Nog op den avond van den 20®\'®" Augustus voeren zij
langs Falsterbon en kwamen in de Oostzee. Tot onder
Bornholm zette Christiaan IV de jacht voort. Toen gaf hij

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 , 14 en 21 Aug. 1644.
Miss.
v. Amb. Denem. aan H. H. M. dat. 7 Aug. 1644. (Verb.
I^enem. 1644).

-ocr page 112-

100

het op en keerde terug naar Kopenhagen, waar hij den
25sten Augustus met 32 schepen op de reede kwam. De
eskaders van Erik Ottesen hadden zich dus, bij of na de
vervolging , met dat van den koning vereenigd i).

Nadat Thyssen te vergeefs de Zweedsche vloot in de Oostzee
had gezocht, liep hij , in het begin van September, Calmar-
Sont binnen ; onderweg maakte hy nog het pleizierjacht van
den kroonprins van Denemarken buit. "Weldra begaf hij zich
naar Stockholm en werd daar met veel eer ontvangen ; de
koningin verhief hem, onder den naam van Anckarhjelm,
in den Zweedschen adelstand, en lijfde hem bij hare marine
in. Ook ontbrak het niet aan wat de practische zin onzer

J

1). Nóch bij Chr. Bruun: Slaget paa Kolberger Heide pg. 167 vt.,
noch bij Garde pg. 204 en 205 vindt men veel bijzonderheden over den
tocht van Maarten Thijssen door de Sont. Mjjn verhaal is geput uit de
miss.
v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 21 en 29 Aug. 1644; de miss.
v. de amb. Denem. aan H. H. M. dat. 21 Aug. 1644 en het Verb.
Denem. en het Verb. v. d. Gezantschaps-seoretaris v. d. Heide; men
kan daaruit het volgende verhaal samenstellen: „Voorleden Vrijdach"
(d. i. 19 Aug.) „ten 10 uyren \'s middaghs is denselvigen" (nl. Thijssen)
„met 22 syne byhebbende oorlschp. en 2 cleyne branders voorby het
slodt Croonenburch door de Sondt geseyldt, houdende de Schoontse kuste,
Het slodt schoot Eenige schooten de gemte. scheepen insgelijckx sonder
malcanderen schaede te doen". (Miss. v. van Cr. 21 Aug). „"VVy infor-
meerden naer de comste van die vloot, van dewelcke wy gantsch geene
kennis hadden ende vernamen dat deselve voor de stadt ende sloth
Lantscroon in Schoonen voor ancker lach ; wat murmuratiën , praepara-
tiën ende geloop den avondt ende den geheelen nacht in de stadt geweest
is, can een yder by hem selven lichtelycken affnemen". (Verb. Denem. 19
Aug). „Den
20en \'s morgens heel vroech („tusschen 4 en 5 uyren" Verb.
v. d. H.) „heeft de voors. vloot de anckers gelicht zeil gemaect ende
tusschen de twee groote gedeckte pramen van syne majt. op de Droogen
(„by \'t Reeffholl" Vb. v. d. H.) vooi- Coppenhaven leggende, elck
versien met 24 halve cartouwen („en ontrent de 50 mannen" Verb.
v. d. H.) deur geseylt; (dede op deselve groote schade met syn canon,
sulos men *seyde van eene praem maer drie ongequetste persoonen waren
gecomen" Vb. v. d., H.) ten aensien van veele duysenden van menschen,
soo óp de Wallen Tooren ende hoge Huysen staende, als int bysonder
naer t\'Eylandt Amack met ontallick veel carossen ende calessen gereden
synde" (Verb. Denem. 20 Aug.). „9 Coninckx oorlschp. van syn comste
geadvyseert, laeveerden nae hem toe coomende by malcanderen een
weynich boven draeckes leggende op Amaeck; het voorste schip schoot
eerst, daer in den Coninck was selfifs in persoon" (Miss. v. v. Cr. 21 Aug.);
„daer hij all slaende met syn geheele vloote is doorheen geloopen, die

-ocr page 113-

101

Voorvaderen „reëele complimenten" noemde : een ruim jaar-
lijksch tractement, een lijfpensioen en een gouden keten i).

Het pleit niet voor de bevelhebbers der Deensche marine,
dat zy, kort nadat de Zweden hun waren ontsnapt, on-
machtig bleken om de vereeniging van Thijssens vloot met
de Zweedsche hoofdmacht te beletten. Voor een leek klinkt
het althans vreemd, dat een zoo nauwe doortocht, als de
Sont, niet beter kon worden bewaakt. De voorliefde, welke
Christiaan IV voor het zeewezen koesterde , schijnt door het
gebeurde ook een weinig verflauwd te zijn : na zijn mislukte
expeditie bleef hij althans op het droge.

hem vervolohde doch te vergeefs , alsoo hij haer te Moeck int seylen was:
ende is dien avont Palsterbon gepasseert en in de Oostzee gecomen, dese
twee dagen was alhier onder de Gemeente een seer groote alteratie en
ontsteltenisse ; de Burgers en boeren quamen alle in wapenen; de Hol-
landers hadden de schuit, sy hadden de vloote geecupeert, in haere
havenen was se weder ingeloopen , gerepareert, gereviotualieert en nu
voor de tweede mael wederom utgeloopen , sy waren verraders , hadden
de vreede in de mont, het sweert in de hant, doch alles (Godt loff)
liep met schelden en vloecken aflf, maer waren niet sonder gevaer van
dat ey tot de daet zouden gecomen hebben". (Verb. v. d. H.)

„De Deensche scheepen , dewelcke de vloot van Thijssen achtervolgen,
syn niet soo wel heseylt, in Coppenhagen hoopt men dat sy deselve de
groote vloote in de mont sullen jagen". (Miss. v. Amb. Denem. aan
H. H. M. dat. 21 Aug.) v. Or. deelt in het p. s. zijner miss. van
21 Aug. mede, dat Maarten Thijssen , bemerkende, dat de Deensche
vloot bij Möen was, dicht onder de Schoonsche kust naar de Oostzee
liep en zoo boven Z. M\'«. armade was gekomen.

Uit de miss. v. v. Cr. dat. 29 Aug. vernemen wij , dat Z. Mt. Thijssen
tot Bornholm gevolgd was , en 25 Aug. met 32 oorlochschepen („op-
hebbende omtrent de 500 siecken" Vb. v. d. H.) voor Kopenhagen terug
kwam om te reviotual. en te kalefateren ; de overige schepen had hij bij
Möen gelaten. „S. M\'. heeft zich geretireert op syn Lusthoflf hier buyten
de Stadtsvesten genaemt Rosenburgh". (Verb. v. d. H.). Zie ook Verb.
Den. op 26 Aug.

1) Garde pg. 205.

Miss. V. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 8 Sept. 1644.

Verb. Zw. 15 Sept. 1644^ „Den voors. adm. is by haere ma\'_ genobiliteert
ende met een tractement van 300 rycxdaelders de seven somermaenden ,
ende hondert rycxd. de vyflf wintermaenden voorsien en daer nevens is
hem vereert een gouden keten weerdich by gissinge 14 a 15 hondert
guldens , en daer en boven een lyff pensioen van 500 Rycxd. jaerlycx
waer van hem een jaer by advance is betaelt".

-ocr page 114-

102

Wenden wij ons thans weder tot den krijg te land , dien
wij geruimen tijd uit het oog verloren.

In den loop van den zomer had Hannibal Sehested herhaalde
malen een inval gedaan in de aan ÏN oorwegen grenzende Zweed-
sche provinciën , maar zonder veel succes. Gebrek aan levens-
middelen — die vooral in Noorwegen zeer schaarsch waren,
nu de toevoer van graan uit Jutland achterwege moest blijven
en ook Seeland niets te missen had —, noodzaakte hem
telkens tot een spoedigen terugkeer. Ook de bewapening
zijner manschappen liet te wenschen over. Met het dikwijls
gestoorde beleg van Gothenburg vlotte het evenmin Beter
ging het den Denen in Jutlapd, waar — zooals reeds vroeger
werd medegedeeld — And^ Bilde met zijne in Funen ver-
zamelde macht geland was. Bij zijn aftocht had Torstensohn
slechts in enkele plaatsen garnizoen achtergelaten en de
^ meeste daarvan — Aalburg, Aarhus en Hadersleben —
werden nu heroverd, zoodat het Noordelijk deel van het
V ^j^chiereiland geheel door den vijand ontruimd was In

Holstein daarentegen hielden de Zweden zich staande, te
zelfder tijd dat Torstensohn de bewegingen van Gallas volgde
en het leger van dezen veldheer ten slotte vernietigde.

Het hoofdterrein van den oorlog te lande werd Schonen.
In de maand Juli had Horn zijne troepen verzameld nabij
Malniö , waar een sterke bezetting lag. Hij begon het fou-
rageeren en den toevoer van proviand aan de landzijde te
verhinderen , zoodat de ruiters van het garnizoen gebrek
kregen aan haver en hooi. Doch zoolang de stad van den
zeekant genaderd kon worden , was hierin te voorzien. De
koning liet te Kopenhagen en in de omstreken den noodigen voor-
raad opkoopen en te water daarheen brengen Hij deed meer.
Nu de goede kans ter zee aan den greep zijner hand was ont-
glipt , haastte hij zich zoo mogelijk haar in het veld te achter-

1) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 April, 28 Mei, 9 Juli,
10 Oct. 1644. Holberg II pg. 874 en 876 geeft een zeer overdreven
voorstelling van Sehested\'s krijgsbedrijven.

2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 15 Aug. en 11 Sept. 1644.
Holberg II pg. 876.

3) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 en 19 Juli, 14 en 29
Aug. 1644. ,

-ocr page 115-

103

halen. Ten spijt van de zich opdringende bemiddelaars
"^vilde bij de verloren gewesten liever met het zwaard her-
overen , dan bij tractaat terug krijgen i). j\\Iet dit doel voor
oogen , verzamelde hij te. Kopenhagen een troepenmacht van
5000 voetknechten en. 2500 ruiters , wel geoefend en goed
gewapend volk 2). Aan geld ontbrak het thans niet : hy
behoefde slechts de la te lichten van het tolkantoor te Hel-
seneur , waar dagelijks de schippers hunne tolpenringen
stortten Met de garnizoenen van Schonen vereenigd , zou
dit leger Horns veroveringen stuiten en hem , zoo mogelijk,
naar Zweden terugwerpen. Na zijne manschappen vooruit te
hebben gezonden , stak koning Qhristiaan. den 16f.®",.SepJamber)
met den-prins van Denemarken , naar Malmö over en hield
een wapenschouwing over zijne troepen , die nog steeds
met nieuwen toevoer versterkt werden 5). In het laatst van
October had hij 14 a 15000 man bijeen , een macht grooter
dan die van Horn, hoewel ook dezen versche krachten
werden toegezonden Dit was trouwens dubbel noodig,

1) Miss. V. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 11 Sept. 1644.

2) Miss. V. van Crae. aan H. H. M. dat. 3 , 11 , 18 Sept. 1644.
Miss. van Amb. Denem. aan H. H. M. dat. 3 en 11 Sept. 1644.

3) „S. Mtlietdoen van de tolboede hier halen ende tot Coppenhag-en brengen
50000 ryolcxdaelders off meer tot betaelinge van eenige erychsonoosten." (Miss
V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 3 Sept. 1644). „Den 1 Oct. wierde
veel gelts van de Tolboede hier gehaeldt en gebracht tot Copenhaegen en
in syne
Mats Leegers, deesen Tolle comt denselven niet qualick in deese
coninnoture." (Miss. v. van Cr. aan H. H. M. dat. 5 Oot. 1644).

L

4) Miss. V. van Crae. aan jH. H. M. dat. 18 Sept. 1644.

Miss. van Amb. Den. aan H. H. M. dat. 17 Sept. 1644. De prins keerde
weldra terug: zie verb. Den. op 5 en 6 Oct. 1644.

5) Miss. V. van Crae. aan H. H. M. dat. 1,5, 13 , 18 , 29 Oct. 1644.
Miss.
V. Anib. Den. aan 11. H. M. dat 1 Oot. 1644. Aan deze miss. is
ontleend Aitzema V pg. 754 reg. 18 — 8 van onderen.

6) Miss. van Crae. aan H. H. M. dat 3 Sept. 1644 vermeldt een aan-
voer van 1300 man , uit Riga naar Calmar gezonden.

Zie ook Miss. v. van Crae. dat. 5 Oct. 1644.

Ook van Grothenburg kreeg Horn versterking: deze troepen werden
overgebracht door 8 oorlogsch. , op nieuw in Holland en Zeeland uitgerust
door Louis de Geer, ten dienste van Zweden. Dit was dus zijn derde
uitrusting. Genoemde vaartuigen hadden eenige Deensche schepen op de
Noordzee genomen. (Miss. v. van Crae. aan H. H. M. dat. 18 S\'ept. 1644).
Te Gothenburg namen zij 1600 man in en zetten deze achter de Kol

-ocr page 116-

104

daar zijn leger door ziekte zeer was verzwakt i).
/ y Het scheen, dat men van weerszijden bevreesd was elkanders
krachten te meten. Een paar weken lang bleef elk achter zijne
legerplaats „begraeven" ; de beide legers lagen binnen het bereik
van elkanders geschut , lieten tusschenbeide de kanonnen
dapper spelen , maar kwamen niet in het veld of bepaalden
zich tot schermutselingen Den October verliet Horn
zijn kamp, stak alles wat hij moest achterlaten — vee,
koren, hooi — in brand en marcheerde in goede orde naar
een brug over het riviertje , dat tusschen Malmö en Lonnen
stroomt. Hier hield hij stand en verschanste zich — naar
der Hunnen wijze — achter een „waegenburch". Koning
Christiaan volgde hem weldra en begon eveneens zijn leger
te versterken. Thans kreeg men een herhaling van het voor-
gaande. Er werd hevig geschoten , in kleinere ontmoetingen
met verwoedheid gestreden, zonder kwartier te geven:
tot een slag in het open veld kwam het niet. Geen van
tweeën wilde toebijten , als de ander hem het lokaas voor-
hield. Christiaans leger was sterker, Horns troepen lagen
beter gekampeerd: elk wachtte daarom tot de tegenpartij
hem de zwakste zijde zou toekeeren

Op dit oogenblik ontving de koning van Denemarken de
"T verpletterende tijding, dat zijne vloot geheel vernietigd was
en de eilanden elk oogenblik met eene landing van den vijand
werden bedreigd.

Terwijl Christiaan IV zich bezig had gehouden met de
toebereidselen tot zijn veldtocht, had hij zijne aandacht

(ten N. van Helsingburg) aan land. (Zie miss. v. Amb. Den. aan H. H. M.
dat. 10 Oct. 1644), waar echter verzwegen wordt, dat het schepen van de Geer
waren. De in de buurt geposteerde Nederl. convooiers, onder schoui-bij-nacht
Waterdrincker, werden door de Deensche regeering verdacht deze lan-
\'\' ding te hebben begunstigd. Waterdrincker en een ander kapitein wisten
j zich echter te verantwoorden. (Het uitvoerig relaas hiervan is te vinden in
/ Yerb. Den. op 29 Sept., maar vooral in Verb. v. d. H. op 1 , 7 , 8 en
9 Oct.n644).

1) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 13 Oct. 1644.

2) Miss. V. van Crac. aan H. H. M, dat. 1 en 5 Oct. 1644.

3) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 13 en 18 Oct. 1644. In
de eerste leest men o. a. „Beide leegers heben 1 of\' 3 maal tegens mal-
canderen in bataillie gestaen , sonder iils noch to willen-aanbyten".

i

-ocr page 117-

105

niet geheel van het zeewezen afgetrokken. De uit de Oost-
zee teruggekeerde schepen waren op nieuw uitgerust en van
leeftocht voorzien. Daar Jutland zoo goed als ontruimd was
door de Zweden, scheen het niet langer noodig de zeegaten
te bewaken , zoodat ook de daartoe uitgezonden bodems naar
Kopenhagen terug kwamen. Om een herhaling van Thijssens
tocht door de Sont te beletten werden de pramen in den
Droogen met zwaar geschut gewapend en eenige zinkschepen
neergelaten, die het vaarwater vernauwden

Half September lagen er omtrent 40 oorlogsvaartuigen op
de reede van Kopenhagen , alle ruim voorzien van proviand,
ammunitie en geschut: ook de marine had het gemerkt, dat
de koning voor het oogenblik ruim bij kas was. Doch met
de bemanning was het sober\'gesteld. Het oude bootsvolk
lag voor een groot deel ziek aan wal, en nieuw was er
niet genoeg te krijgen. Op Seeland werden alle varenslui ,
ook jollemannen en schuitevoerders , voor den dienst op de
vloot geprest. De equipage van twee Hollandsche vaartuigen,
prijs gemaakt omdat zij tot de eerste uitrusting van de Geer
hadden behoord , verwisselde de gevangenis met een gedwon-
gen verblijf aan boord van Z. M\'®. oorlogschepen. Des on-
danks bleef het incompleet bestaan 2).

Intusschen kreeg men te Kopenhagen bericht — door een
onderschepten brief van Horn —, dat de Zweedsche hoofd-
vloot dit jaar niet meer uit zou zeilen Aan deze tjjding
werd al te lichtvaardig geloof geslagen, zooals meer ge-
schiedt met welkom nieuws. Immers , nu alleen het eskader
van Maarten Thijssen zee zou kiezen, was een kleine scheeps-
macht voldoende om hem in het oog te houden en beraamde
aanslagen te verijdelen. Op bevel van den koning lichtten
20 oorlogschepen het anker en vertrokken, onder commando

1) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 11 Sept. en 21 Aug. en
duplic. miss. v. 18 Oct. (daarvan het p. s. dat. 22 Oct. 1644). Miss. v.
Amb. Den. aan H. H. M. dat. 17 Sept. 1644.

2) Miss. v. van Crac, aan H. H. M. dat. 3- cn 18 Sept., 1 Oct.
29 Oct. 1644.

Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 17 Sept. 1644.

3) Miss. V. van Crac. aan H. H, M. dat, 1 Oct. en 13 Oct. 1644,
(iarde pg. 205.

-ocr page 118-

106

van den Noorsclien edelman Protz Mund — bij provisie tof
admiraal benoemd —, den September naar de Oostzee.

In zijne instructie stond o. a., dat hij zich op moest houden
tusschen Femern en Laaland en kruisers uitzenden om het
uitzeilen van Thijssen te bespieden i).

Na de behouden aankomst van de hulpvloot uit Holland
was men ook in Zweden begonnen met de uitrusting der
vloot, doch stuitte eveneens op het bezwaar, dat er gebrek
aan scheepsvolk was Dit zal wel de reden geweest zijn,
waarom men besloot slechts 12 oorlogsbodems — van mid-
delbare grootte , maar goed gewapend — benevens twee ä
drie branders naar Calmar te zenden , om zich met de schepen
van Thijssen te vereenigen. De gezamentlijke Zweedsch-
Hollandsche vloot telde nu 32 zeilen , behalve de branders ;
het oppercommando was toevertrouwd aan Karei Gustaaf
Wrangel

Ongeveer midden October kwam deze macht in de Oostzee.
Zij vertoonde zich weldra onder Möen , maar wendde daarna
den steven, om den vijand op te zoeken Den 23^^\'®"
October ontmoette Wrangel zijne tegenpartij tusschen Femern,
Laaland en Langeland en begon den aanval. Het ongelijke
gevecht — bijna twéé tegen één — eindigde met een vol-
komen nederlaag van de Denen. 10 hunner oorlogschepen

1) Miss. V. van Crac. aan H. H. M. dat. 1 Oct. 1644.

Garde pg. 205 spreelct van 17 scliepen , die 17 Sept. (dus 27 Sept.
St. Greg.) uitzeilden.

2) Miss. T. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 8 Sept. 1644.

3) Miss. V, van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Oct. 1644.

Garde pg. 206 zegt, dat Wrangel ^SSe^ uitzeilde en zich den

8 Octi

3

volg. dag met Thyssen vereenigde , waarna zij tezamen — Oct. zee kozen.

13

Doch in hunne miss. van 8 Oct. aan H. H. M. schrijven onze Amb. Zw.
„de Sweetsche scheepen die met den voors. Admir. (d. i. Thgssen) souden
utloopen liggen noch in de Sohaaren, ende hebben wij oock nog niet
verstaen, dat den voors. adm. met syn onderhebbende schepen ut Calmar-
Sont zee heeft genomen".

4) Zie het p. s. van 22 Oct. bij de duplic. Miss. v. y. Crac. aan
H, H. M. dat. 18 Oct. 1644.

-ocr page 119-

107

en fregatten werden veroverd, twee in brand geschoten, twee
op het strand gejaagd, en slechts twee of drie van de kleinste
ontkwamen. De admiraal Protz Mündt en de schout-bij-nacht
Corfitz Ulfeld verloren het leven ; de vice-admiraal von Jas-
mund, vele officieren en minderen, in het geheel 1000 man,
moesten zich gevangen geven i).

Met groote vreugde werd deze mare in Zweden begroet;
de kanonschoten daverden ter eere der overwinnaars, het
»te Deum laudamus" weerklonk in de kerken der hoofd-
stad 3). De ontsteltenis der onderliggende partij was even-
redig aan de uitbundige blijdschap der zegevierende. In
Denemarken verwachtte men elk oogenblik, dat Wrangel
een landing zou beproeven op de eilanden, ja het gerucht
vermeldde reeds , dat hij troepen op Laaland had ontscheept
Niet weinig verandering bracht deze onverwachte ontknooping
in de krygsplannen van koning Christiaan. De aanvallende
beweging in Schonen moest terstond worden gestaakt; hij
zou thans de handen vol hebben om de nog behouden ge-
westen te verdedigen. In allerijl begaf hij zich naar Kopen-
hagen om „de rechte beschaepenheyt der saecken" te ver-
nemen

Daar was men reeds bedacht geweest op tegenweer en had
de oorlogschepen — waaronder vijf ä zes kapitale — en de
pramen , die in den Droogen gelegen hadden tot versperring
van den doortocht, vandaar ontboden en voor de stad post
doen vatten. Verder liet de koning Schonen ontruimen en
verdeelde zijn volk over de verschillende eilanden, daar hij
niet wist, waar de vijand te wachten was. De aartsbisschop
van Bremen zond eenige hulptroepen naar Funen ; uit Noor-
wegen werden een paar regimenten gelicht ter bezetting van
Seeland. Aan de uitrusting van een nieuwe vloot kon natuur-

1) Zie over dezen slag de bijlagen en aanteek.

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dal. 3 Dec. 1644.

3) Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 11 Nov. 1644.
Miss.
v. van Craeanw aan H. H. M. dat. 10 Nov. 1644.

4) De miss., in noot 1 genoemd , en Verb. Den. op 8 ÏTov. 1644.

-ocr page 120-

108

lijk niet meer gedacht worden: het late jaargetijde was
voor den koning een geschikt voorwendsel om zijne
onmacht
te verbergen i).

De gevreesde gebeurtenis bleef echter uit. Na den slag
was Wrangel Kieler-fjord binnengeloopen, waar zijne sche-
pen de geleden schade herstelden. Doch , vreemd genoeg ,
hij trok geen partij van het behaalde voordeel; aan een
landing scheen hij zelfs niet te denken, daar hij in Holstein
troepen aan wal zette en zijne macht dus verzwakte.
Handelde hij zoo door gebrek aan zeemanschap, uit vrees
voor de naderende winterstormen, of was hij door zijne in-
structie gebonden ? Hoe dit zij, hij ondernam verder niets
van beteekenis. In de eerste helft van December vertoonden
zich 14 Zweedsche oorlogschepen op de hoogte van Kuyck —
vier ä vijf mijlen van Kopenhagen — doch zij pleegden
geen enkele vijandelijkheid. Weldra zeilde Wrangel naar de
haven van Wismar , waar hij den winter ging doorbrengen
Maarten Thijssen , wiens contract met de Zweedsche regeering
geeindigd was, voerde zijn eskader teru^ naar de Neder-
landen, Onderweg verbrak hij opnieuw de blokkade van

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 29 Oct., 3 en 10 Dec. 1644.
Miss. v. Amb. Denem. aan H. H. M. dat. 11 en 19 Nov. 1644.

2) In Denemarken vreesde men , dat admiraal Wrangel krijgsvolk van den
overste Hellmuth Wrangel aan boord zou nemen (Miss. v. van Cracauw
aan H. H. M. dat. 10 Nov. 1644); maar Holberg II pg. 876, 877 deelt
mede, dat juist het tegenovergestelde gebeurde en Hellmuth Wrangel, vóór
zijn tocht naar Jutland, versterkt was met volk , dat Anckarhjelm , na den
slag bij Femern , aan wal had gebracht.

Garde pg. 207 en 208.

3) „Deze week hebben 14 Zweedsche oorlschp. zich vertoond by Cuyck,
doch langs de kusten van Seeland , en eveneens in Funen, wordt goede
wacht gehouden door soldaten on boeren". (Miss. v. van Cracauw aan
H. H. M. dat. 3 Dec. 1644).

„Een Zw. armade van 14 oorlschp. (waarbij eenige veroverde schp.)
vertoont zich in Cuyckerwyck (4 a 5 mijlen van Coppenhagen) zonder
iets te ftttenteeren in de Belt of op dit eiland" (i- e. Seeland). (Miss. v.
van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Dec. 1644).

Dat de Zw. vloot reeds vóór het einde van November naar Wismar
ging — zooals Garde pg. 208 bericht — is dus niet juist.

-ocr page 121-

109

^^thenburg en noodzaakte de ackt schepen van Offue G-edde
naar Marstrand te wijken

^^oor den aftocht der Deensche troepen bleef de lang op-
geschorte beslissing in Schonen geheel uit. Trouwens,
hier waren de kansen voor Christiaan niet gunstiger
geworden , daar zijn eigen leger door ziekte en gebrek was
gedund, en Horn elk oogenblik belangrijke versterking
^achtte. Slechts te Malmö en in enkele andere plaatsen bleef
Yrij groot garnizoen achter; overigens ruimde men den
^Weden het veld. Horn verlegde zijne legerplaats van
®iigelholm naar IJstede en betrok daar de winterkwartieren

Werpen wij thans nog éénmaal een blik op de krijgsge-
^^urtenissen van het jaar
1644.

Onder sombere voorteekenen was het voor Denemarken
^®gonnen: Holstein en Jutland veroverd, Schonen bezet,
eilanden bedreigd. Door de kloeke maatregelen van
Christiaan lY bleven de laatste behouden; de nadering van
Gallas noodzaakte Torstensohn op te breken ; zelf had de
koning de eerste uitrusting van de Geer teruggejaagd en, na
<ien onbeslisten slag bij Femern , aan de Zweedsche vlopt in
kieler-fjord den pas afgesneden. Toen waren de misslagen
begonnen: de vijand ontsnapte uit de val, Maarten Thijssen
baande zich een doortocht door de Sont en vereenigde zich
Wet de hoofdvloot. Aan de komst der gehate Hollanders
Werd de schuld van alles gegeven : zonder hen ware de
Verpletterende nederlaag in den tweeden slag bij Femern

1) Garde pg. 208 en Holberg II pg. 884 en 885 laten zich er niet
\'^\'^\'er uit, of Thijssen door de Sont, of door de Belt terugkeerde.

Het Yerb. Denem. en de Miss. v. van Cracauw berichten niets over
\'^hijssens terugkeer. Daaruit leid ik af, dat hij niet door de Sont is
Sevaren ; in dat geval zou van Cracauw er over hebben geschreven. De
Massage langs den Droogen was anders vrij.

2) Miss. v. v. Crac. aan H. H. M. dat. 10 Nov. en 10 Dec. en 24 Dec. 1644.

Yerb. Denem.: Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 11 Nov. en

Deo. 1644.

„Dit groot verlies wort alhier voort meerendeel toegeschreven die
niet toegestaene , ten minsten niet verhinderde Equipagie van Louis
Geer in Hollandt". Yerb. Denem.: miss. v. Amb. Den. aan H. H. M.
^^t. 4 Nov. 1644. Met „dit groot verlies" wordt bedoeld de nederlaag
^ E\'emorn.

-ocr page 122-

110

uitgebleven , die tegelijk Christiaans plannen om den vijan"!
naar zijn land terug te jagen den bodem insloeg. TbaöS
bleven Schonen en Holstein in de macht der Zweden ; J^^\'
land stond aan een nieuwen aanval bloot, vermits de hulp
van den keizer op het verderf van zijn eigen leger waS
uitgeloopen; de vloot was ontredderd , de sohatkist uitgeput)
de moed gezonken.

Op het einde van 1644 stond Denemarkens zaak wanhopig*
De diplomatie mocht thans beproeven , wat nog te redden
viel van den verloren boedel, waarvoor het zwaard te vd"
geefs had gepleit.

j

-ocr page 123-

HOOFDSTUK IV.

■^ankomsl der Nederlandsche gezanten in Denemarken. —
De koopvaardijvloot passeert de Sont. — De oorlogsvloot^
blijft kruisen tusschen Schagen en Gothenburg. — Aan de
gezanten wordt audiëntie verleend door den kroonprins
van Denemarken. — Christiaan IV komt te Kopenhagen
terug. — De bemiddeling aangenomen. — Christiaan IV
vertrekt naar Schonen ; in zijne afwezigheid staan de onder\'

I handelingen stil. — Schaep en Andrée zoeken den koning
in de legerplaats op. — De praeliminairen geregeld. —
Terugtocht uit Schonen. — De aanvang der onderhande-
lingen telkens uitgesteld. — Aankomst der Nederlandsche
gezanten te Stockholm. — De bemiddeling aangenomen. —
Zweden weigert de belangen der Bepuhliek hij de onder-
handeling ter sprake te brengen, tenzij deze deel neemt aan
den oorlog tegen Denemarken. — De gezanten zijn niet
gelast dit te heioven. — Bicker en Stavenisse gaan terug
naar het vaderland, om de meening van H. H. M. over een
geivichtig voorstel van koningin Christina in te winnen.

Wij verlieten (zie blz. 75) de Nederlandsche vloot op het
^Ogenblik, dat de naar Zweden bestemde gezanten daarvan af-
staken. De overige oorlogschepen vervolgden hun koers naar
"^. Skagerrak en ankerden op den avond van den 13den JnH C \'
\'^üder de Lap , een zandbank nabij Helseneur. Onderweg was
\'^et gezelschap gedund. De koopvaardijschippers — begeerig
den verloren tijd in te halen door een snelle reis , die
\'^ün nog tot een tweeden en derden tocht gelegenheid zou
§®ven, — war^ ondanks het in het Vlie gedane verbod,
^\'^oruitgeloopen. Reeds bij het Rif ^ van Schagen hadden de
heeste alle zeilen bijgezet, en de overige waren later ge-

-ocr page 124-

112

volgd, toen zij van het kasteel Kroonenburg de roode vla?
zagen waaien: het teeken, dat de schepen vrij hinn^ii
mochten komen. Zoo ankerden zij achter Helseneur j^J^®\'
taalden tol volgens het accoord van 1641 en konden ong^\'
hinderd passeeren. Een oogenblik dreigden er moeielijkheden
ten opzichte van hen, die naar Riga, Pernau, Reval e»
Narva bestemd waren , hoewel deze plaatsen , waar
Zweedscb
garnizoen lag, niet onder de verboden havens waren opg©\'
nomen i). Doch de bui dreef over. De schippers , die ballast
in hadden , konden vrij daarheen varen ; doch wie met lovenS\'
middelen of ammunitie geladen was moest eerst lossen in
een vrije haven — b.v. Dantzig of Koningsbergen — en kon
dan verder ballastscheeps de genoemde steden opzoeken. Bij
zijn terugkomst in de Sont zou hem het bewjjs worden af\'
gevorderd, dat hij dit voorschrift had opgevolgd. All^
schepen, die naar Zweden waren bestemd, werden opge\'
houden; doch sommige schippers hadden een ruim
geweten
en gaven zich aan op vrije havens. Waren zjj eenmaal daal\'
aangekomen , dan konden zij nog altijd overleggen , of zj)
aok hunne reis wilden voortzetten naar een
Zweedsche
haven

De quaestie , waarover de heeren in den Haag zooveel tijd
en woorden hadden zoek gemaakt, bleek dus in de praktijk
geen moeielijkheden te baren. De schippers offerden gaarne
hunne penningen aan de Deensche tolbeambten, mits zij
slechts niet lang werden opgehouden , en van de gevreesde
heffing der Zweden kon voorloopig geen sprake zijn , daar de
vloot dezer natie op geen uren in den omtrek te zien was.

Deze last was dus al van de schouders der gezanten af-
genomen. Evenwel waren zij nog verre van gerust over de
bejegening, welke hen wachtte. Op de Lap hadden zij de
tïvee vooruitgezonden adviesjachten aangetroffen , die hun
niet te gemoet waren gezeild met het begeerde
antwoord

1) "Waar geen andere bronnen genoemd worden , is de inhoud van di*
hoofdstuk ontleend aan VerV-. Denom., T.>rb. v. d. II, en Verb. Zw.

2) Hat hun aantal niet gering was , Mijkt hiyr uit, dat de gezani\'^^
later bij den k\'ining aanhioUlen op een resoluriu, waarbij al
schippers vrijstelling van straC werd verleend. Dit geschimlde.

Zie Verb. Den. 27 Out. \'nUi, wajir de bedoeld.^ resoluti« vnn Z.
dat. 16/26 Oct. is iageiasoht.

-ocr page 125-

113

"van den resident van Cracauw , daar dit nog niet was ontvangen.
De beide kapiteins Avaren aan wal, en de luitenant van het
eene schip wist hun alleen te berichten , dat zijn commandant
daar kwalyk bejegend was. Geen wonder, dat deze mede-
deeling „een vreemt naedencken aen haere Ex""» was
gevende" , te meer nu zij nog in den blinde tastten naar de
bedoelingen der Deensche regeering. Doch zij hadden weinig
tijd om zich muizenissen in het hoofd te halen, want spoedig
kwamen de beide kapiteins zich aanmelden en gaven de ge-
wenschte opheldering. Zij hadden geen antwoord kunnen
brengen , daar van Cracauw , bij hunne aankomst ie Helse-
neur , op reis Avas naar Kopenhagen en zijn terugkeer dus
moest worden afgewacht. De ontmoeting aan den wal bleek
neer te komen op „eenige dartele en moetwillige rencontres
van een dronckcn Ritmeester", waarover later verontschuldi-
ging werd aangeboden. Zij brachten verder een brief mee
van den resident, die echter weldra in persoon aan boord
kwam om de gezanten op de hoogte te stellen van den
stand der zaken, voornamelyk van het krijgswezen te land
en te water. Ook vertelde hij, welk een slechte ontvangst
te beurt was gevallen aan zijne kennisgeving, dat de Neder-
landsche convooivloot in aantocht was ; de koning had ge-
zegd, dat hij negen of tien oorlogschepen op de Lap wilde
dulden , maar de komst van een grooter aantal als vijande-
lijkheid zou opnemen. Zijne Ma\', was thans op de Oostzee,
om den vijand op te zoeken i). In zijne afwezigheid werd
de regeering geleid door den rijkshofmeester Cornifitz Ulfeldj_
die den koning dadelijk kennis zou geven van de komst
der Nederlandsche gezanten. Volgens zijne meening zou
Christiaan IV , na verkregen victorie op de Zweden, terstond
met zijne vloot de Nederlandsche oorlogschepen opzoeken
en toonen, dat hij nog heer en meester was in zijn eigen
wateren

1) Toen van Cracauw dit berichtte, was de eerste slag bij Femern
geleverd.

2) Miss. y. van CracauAV aan Amb. Den. dat. 13 Juli 1644. (Verb. Den.)
In een later gesprek met den gezantschaps-secretaris van der Heyde

liet de rjjkshotm. zich ontvallen: „Hadt gy luyden maer vier dagen eer
Biet u vloot op de Lap gecomen, zyn Maj t soude u getoont hebben dat hy Mr,
\'\'aa syn havenen. Avas." Toen geruimen tijd later Capn. "Waterdrinker,

5

-ocr page 126-

114

Deze taal was niet bij uitstek geschikt om het hart der
ambassadeurs te verlichten en gaf geen hoog denkbeeld
van de ingenomenheid der Denen met hun verschijning ten
tooneele. Doch , welkom of niet, de heeren Schaep, Sonck
en Andrée maakten zich gereed hun rol naar behooren te
vervullen. Na verkregen verlof van den slotvoogd van
Kroonenburg schoten zij met hun schip de haven van Hel-
seneur binnen en zetten den
14den Juli voet aan wal i). Al
spoedig werden zij gewaar , dat van Cracauw een ware schets
had opgehangen van de achterdocht der Denen, die zich
te luider durfde uiten, nu juist de tijding van den eersten
slag bij Femern en van de daarop volgende gebeurtenissen een
wending der oorlogskans scheen te voorspellen. Zoowel
de slotvoogd van Kroonenburg, Hans Ulrik Gfyldenlöve ,
als de rijkshofmeester drong er op aan , dat zij slechts acht
oorlogschepen bij zich houden en ae overige wegzenden
zouden 2). Tevergeefs betoogden de gezanten , dat deze vloot
alleen moest dienen om van tijd tot tijd convooi te verleenen
aan de „van Oosten" terugkeerende koopvaarders , die een
sterk geleide noodig hadden , daar de zee wemelde van Duin-
kerkers ; Ulfeld weigerde deze redenen aan te nemen en sloeg

één van de Withs scheepsbevelhebbers , bij den rijkshofmeester kwam om
zich te zuiveren van een beschuldiging (zie pg. 103 noot 6), voegde deze
hem toe „II naem is Waterdrincker , waert dat zyne Majc. met syn
vloote
\'t uwer compste tiLer -ware geweest , gy sout geen. water meer gedroncken
hebben."..

1) Bij het binnenvaren van da Sont wisselde hun schip saluutschoten
met het kasteel Kroonenburg en met een Deensch fregat. Het aan de overz^de
gelegen kasteel van Helsingburg — toen in de macht der Zweden —
verwelliomde hen eveneens „doch om geen jalousie aan de Denen te geven,
wierde by goetvinden van hare
Excicn daarop niet geantwoord." (Yb. v.
d. H.). Het komt mij voor, dat deze quasi—beleefdheid grenst aan
blooheid. Opmerkelijk is het ook , dat deze bijzonderheid alleen vermeld
wordt in de miss, v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 19 Juli 1644 en
in het Yb. v. d. H. Het Yerb. Den. zwijgt er over , zoowel in het dag-
verhaal, als in de miss. vau 16 Juli 1644 aan H. H. M. en in de miss.
van 25 Juli aan hunne Zweedsche collega\'s (de laatste is bijna geheel
overgenomen bij Aitz. Y pg. 746 reg. 9 v. o. tot pg. \'?49 reg. 21 v. b.l.

2) Dit aanhouden geschiedde op uitdrukkeljjken last van den kroonprins
van Denemarken, die zelf naar Helseneur was gereisd om zich op do
hoogte testellen. (Zie Yerb. Den. op 16 Juli en Miss. v. van Cracauw aan
H. M. M. dat. 19 Juli 1644).

J

-ocr page 127-

115

een dreigenden toon aan. Toen overwogen zij, dat het
succes der onderhandeling niet onzeker gemaakt mocht worden
door de koorde te stijf te spannen en koning Christiaan tot
Verzet te prikkelen. Te eerder besloten zij tot het inwilligen
Van den gestelden eisch, omdat hunne instructie vrijheid
daartoe gaf. Zoo ontboden zij admiraal de With en ge-
lastten hem met 22 oorlogschepen te gaan kruisen tusschen
het rif van Schagen en Gfothenburg, op behoorlijken afstand
dus van de Sont 5 de overige schepen konden op de Lap
blijven liggen- maar hun aantal zou spoedig dunnen, daar
vele terugkeerende koopvaarders convooi noodig hadden

Thans hield niets de gezanten meer terug om zich naar
Kopenhagen te begeven en daar de komst van den koning
te verbeiden. De Fransche ambassadeur de Thuillerie
— die, op zijn doorreis n^ar Zweden, tegelijk met hen in Helse-
neur vertoefde, — had hen reeds verwittigd, dat Zijne Ma\',
hem zeer koel had bejegend en zich doof hield voor het
aanbod der gemeenschappelijke bemiddeling van Frankrijk
en de Republiek. Ook was hem ter oore gekomen , dat de
Deensche ministers deze mediatie „une affaire fâcheuse"
noemden. Er bestond dus voorloopig nog weinig kans op
het spoedig afdoen van zaken. Den Nederlandschen ge-
zanten zou overvloedig tijd gegund worden om zich te

1) Art. 6 der Instr. bedoelde, dat de oorlschp. af- en aan konden varen in
het Kattegat; doch dit bleek niet doenlijk „mits de onsuyverheyt van de
gronden ende soude ooek geen genoegen geven aen des Conincks ministers
die geen eruyssen tusschen de Zondt ende \'t Riff van Schagen souden
gedogen". (Verb. Denem).

2) de Jonge: Zeewezen I pg. 385 geeft geen juist verhaal van de ge-
beurtenissen. Hfl vermeldt niet, dat de meeste koopvschp. vooruit waren
gezeild; hij beweert ten onrechte , dat er een aanzienlijke Deensche vloot
in de buurt was ; hij vergeet, dat admiraal de With slechts handelde op
last van de gezanten; ook is zijn bewering „dat de onderhandelingen een
goede uitkomst beloofden , zoolang de Nederl. vloot aanwezig bleef", onjuist.

3) Frankrflk , dat, evenals Frederik Hendrik , den inval der Zweden
in Holstein afkeurde, omdat hierdoor schade werd gedaan aan het krach-
tig optreden der bondgenooten in den Duitschen krijg , had reeds vroeg
^n het jaar 1644 de Thuillerie naar Denemarken gezonden om den vrede to
bemiddelen. Deze gezant had o. a. te vergeefs getracht het vertrek van
Christiaan IV met de vloot uit Kopenhagen op 7 Juli (zio boven pg. 93)
te verhinderen.

-ocr page 128-

116

oefenen in het gelaten aanhooren van Deensche onhebbelijk-
heden. Dat
zij niet heet gebakerd waren kwam hun hierbij
te pas.

De ontvangst buiten en in de hoofdstad geschiedde,
volgens het voorgeschreven ceremonieel, in alle staatsie, i)
Doch deze officieele plichtplegingen werden gevolgd door
particuliere gesprekken , waar de aap van den gekwetsten
trots te voorschijn kwam. Noch de rijkshofmeester, noch
\'s konings secretaris Grunther — inmiddels van zijne zen-
ding naar de Nederlanden teruggekeerd — ontzag zich,
de gezanten of de heeren van hunne suite op de hef-
tigste wijze aan te vallen over de politiek van H. H. M.
Het toelaten van de Geers uitrusting, het verbod aan
Denemarken om zich in de Republiek krijgsbenoodig-
heden aan te schaffen, de komst der sterke convooivloot
vormden den hoofdschotel hunner hatelijkheden, nog
scherper gekruid sinds zij zekerheid hadden gekregen, dat
Maarten Thijssen ten tweeden male in zee zou steken 2).

1) Zie de beschrijving daarvan bij Aitz. V pg. 748 (geheel overgeno-
men uit miss.
V. amb. Den. aan amb. Zw. dal. 25 Juli 1644).

2) Het officieele verbaal zwijgt hierover of gewaagt er slechts van in
algemeene termen. Het Verb. v. d. H. verschaft ons deze bijzonderheden,
dio mij belangrijlc genoeg toescf^ijnen om ze in hoofdzaak af te schrijven:

„Des voormiddachs als oock des naermiddachs hielt zyn Excie de H"".
Ryckshoffmr. t\' elcken ons (nl. v. d. Heyde en Pauw van Achtienhoven)
meer dan een uyr op, t\' zy hetselve was om ons te sonderen, t\' sy
dat hy in humeur was om te discoureren , daervan biyft en is het weten
by syne Ex^ie, by my het oordeel, syne Ex^ie die suspecteerde ten
hoochsten haere Ho : Mo : van haere goede en sincere intentie en wille
die zy hadden tot wechneminge van den oorloch ontstaen tusschen de
Cro nen Sw. en Dennem. docli wy hem daervan nae vermogen verseecke-
rende gebruyclcte hy veeltyds dese woorden , het schint vrel kindeien dat
de wille goet is tot de vreede; de woorden zyn goet, wy willent ver-
boopen, en meer andere diergelycke defieerende en wantrouwende pro-
poosten. Maer eyntelyck utberstonde seyde, wat wilt gy my al veel seggen,
wat helpen u woorden , daer de daet contrary te kennen geeft; waertoe
hebt gy onse verraders (decifereerende de Sweden) geassisteert met soo
een rcmarquable vloot oorlochschepen, soo wel versien van bootsvolck
soldaten , amonitie van oorloge als anders , d\'e Louis de Geer op de naem
van de Croon Sweeden heeft geecupeert in u lande en tegens syne Majt.
alhier gebruyckt, doch tegens wille van Zyn
Hoocht. de Prins van Oran-
gien en contrarie een Resolutie van H. H. M. die men daernaer wederom
by drie leden buyten weten en kennisse van de andere leden en Zyn

-ocr page 129-

117

De eer der Staten-Generaal, zoo licht gekwetst waar het
een vraag van titulatuur of ceremonieel gold, scheen zelfs
te gedoogen, dat de vinnige Gunther, nog wel toen de ge-
zanten hem te dineeren hadden gevraagd , deze beleefdheid
vergold door de leden der regeering in de Nederlanden voor
canaillepak uit te maken. Mocht het al tot zijne veront-
schuldiging strekken, dat hij „int leste van den maeltijt
sprak", het pleit niet voor de fierheid der ambassadeurs,
dat zij zich dergelijke taal lieten welgevallen , ja, zelfs het
zwijgen oplegden aan den jongen Pauw — een edelman van
hun gevolg —, die , minder koel van temperament, zich ge-
reed maakte den ander van antwoord te dienen i).

Hoooht. heeft geretraeteert, en toegestaen de voors. vloote mochte utloopen.
Waerom heeft men ons geweygert alle amonitie van oorloge , wervinge
van soldaten , hnyringe van oorlogschepen, alhoewel wy deselve (Godt loff)
niet van doen hadden en men heeftet geconsenteert aen Sweden ! Waerom
hebhen H. H. M. soo langh getraineert met de besendinge van haere
Ambrs. als sy soo tot de vrede genegen waren ! ten ware het selve waere
geweest om ons te verdrucken , en te onder te brengen , alsoo men dacht
wy tegens de verraders niet soude bestaen en suifisant waren haer\'t hooft
te bieden. "Waerom comen de HH. Ambf«. met soo machtigen vloot
oorlochschepen en anckeren sonder eenige permissie op zyn Co. Majts_
Reeden als men vrient en geen viant wil zyn , tenzy het is om offensie
te geven , en soo met eeren tot den oorloch , daertoe men begeerich is ,
te geraecken. Van alle hetwelcke hy seer wytloopich discoureerden , en wy
zyn Exei". seer sober en mager in generali termino hebben geantwoort"
enz. Vb.
V. d. H. 22 Juli 1644).

1) Dit geschiedde, toen Gunther en de resident van Cracauw bij de
gezanten dineerden. „In t\' leste van den maeltyt" sprak Gunther over
den oorlog en voer heftig uit tegen de Zweden. De Nederl. heeren zeiden
daarop gekomen te zijn om vrede te bewerken , „waerop hy Gunter seer
versmadelyck antwoordende , seyde : jae vreede !" en toen zij hunne ver-
zekering herhaalden , „seyde hy daerop : jae ! dat is wel gebleecken met
de vloot van Louis de Geer , in HoHand geecupeert , met volkomen con-
sent van H. H. M. , daer men in alle kroegen en herbergen heeft ge-
droncken op de gesontheyt van Maerten Thyssz. en het goet succes van
zyne victorie tegens syne Co. Majt. van Den., waer ik present zynde,
het selver hebbe gehoort, sonder dat sy kennisse van myn persoon had-
den. Syn Excie Andrea diende daerop indien sulcx waer mochte zyn
dat hy hetselve hadde gesien en gehoort by gemeene en onwetende ca-
nalie , en niet by luyden van fatsoen , en die in Regieringe waren , waerop
geen regardt kost genomen worden; daerop hy seer schimpich seyde;

-ocr page 130-

118

In deze omstandiglieden viel het wachten hun lang.
Zij polsten Ulfeld, of het goed opgenomen zou worden,
wanneer zij den koning ter zee gingen opzoeken ; maar
deze ried^het af: in de eerste plaats zou Zijne Ma\',
geen beslissing willen nemen, daar hij de rijksraden
niet bij zich had, en verder was het niet waarschijnlijk,
dat hij een wapenstilstand zou toestaan, aangezien hij de
Zweedsche vloot in Kieler-fjord had bezet en een beslissen-
den slag wilde slaan. Van het laatste konden zij zich met
eigen oogen overtuigen, want te Kopenhagen werd ijverig
gewerkt, aan het versterken der scheepsmacht. Wat de
Thuillerie hun had meegedeeld over zijn onthaal bij den
koning vervulde hen bovendien met twijfel aan het succes
van hun voornemen. Daarom zagen zij er van af, doch
maakten gaarne gebruik van het aanbod der Deensche re-
geering om opening van hun last te doen aan den prins
van Denemarken, die hiertoe door Zijne Mat. zou worden
gemachtigd. Aldus geschiedde en in deze audientie boden
zij in algemeene bewoordingen de bemiddeling van H. H. M.
aan ter beslechting van de gerezen oneenigheden i). Het
antwoord bleef voorloopig uit: een blik op de data verklaart
de reden. Den 17<ien Augustus was het gehoor verleend.

Heeren wat is dan anders U Regieringli. H. Excien daerop swygende
als jngeerende hetselve geen antwoort te meriteren , antwoorde Jf. Isacq
Pauw Edelman van Zyn Exci" Schaep: hy aldien het myn toestont te
spreeoken , ick soude myn Heer wel seggen waarin onse Regieringh bestont,
en wat fatsoenlycke luyden in deselve waeren. Gunter seyde hem , ick kan
u daer all te jongh toe, dat ik u daerop soude antwoorden en haere
Exoi\'\'n de antwoort van haeren Edelman excuseerende, seyden tegons
Gunther , het was de heefïicheyt van den jongman, men most dat van
syn persoon soo niet opnemen , waarmede het voors. discours voor een
tyt is gestaeckt, doch daer naer de voorgemelte Gunter met hare Excieu^
wederom van dcselve materie discoureerende , en Jf. Pauw sich daer wat
te dicht byvoegende, seyde hy Gunter tegens Paeuu: Monsi". com je
wederom luysteren , ofte daer ietwes by my gesecht mocht werden , dat
u niet aenstaet, om my dan wederom tegen te spreecken , Paeuu diende
hem daerop , dat het daerom niet en was , maer dat hy was een jongh
cavallier, die georne oude heeren haere discoursen hoorde, om daer ut
te leeren, waarop Paeuu is _wech gegaen" enz. (Vb. v. d. H. 1 Aug. 1644).

1) Uitvoeriger by Aitz. V. pg. 749—750 , die zijn verhaal ontleent
aan miss. van \\mh. Den. aan Amb. Zw. dat. 24 Aug. 1644.

-ocr page 131-

119

Drie dagen later zeilde Maarten Thijssen door de Sont en
verschalkte de waakzaamheid der koninklijke vloot, die, na
tet ontsnappen van den vijand uit Kielerhocht, hij den
uitgang van Sont en Belt bleef kruisen om den doortocht
van Thijssen te beletten. De teleurstelling der Denen , nu
de prooi hun ten tweeden male was ontkomen, uitte zich
in schampere woorden tegen de leden van het gezant-
schap. Terwijl de ambassadeurs van hooger hand menige
verwensching tegen de „Zweedsche Hollanders" te hooren
kregen, dreigde de toorn van het volk zich op meer af-
doende wijze te luchten tegen hunne suite en dienaren i).

In een tweede audientie bij den prins deelden de Neder-
landsche afgevaardigden mede , bericht te hebben ontvangen
van hunne collega\'s in Zweden , dat het aanbod der mediatie
daar aangenaam was verklaard ; doch zij werden afgescheept
met een verwijzing naar de aanstaande terugkomst van den
koning ®). Christiaan IV liet niet lang op zich wachten. Na
de vervolging van Maarten Thijssen te hebben gestaakt
liep hij op 25 Augustus de haven van Kopenhagen

1) De Deensche predikanten brachten — evenals ten onzent geschiedde —
de politiek op den ^kansel en schijnen het vuurtje tegen de Nederlanders
nog wat aangestookt te hebben. In de miss. v. Amb. Den. aan H. H. M-
dat. 3 Sept. \'44 lezen wij o. a. , dat „de predickstoelen ten tyde de vloote
van Maerten Tyssen hier voorby passeerde de gemoederen van \'t volck
tot geen gemack beweechden".

Zie ook Slange II fol 1274.

2) ■ Bij deze tweede audientie bleven de Deensche en de Hollandsche edelen
in het „voorzalet" achter. „De Edelen van syne meergem. Hooch
F. Dit. onderhielden de Edeluyden van haere
Exoien en myn insonderht^
met seer onfatsoenlycke discoursen, noopende de vloote van Louis de Geer
noemende deselve Sweetsche Hollanders , waeren slimmer als .verraders ,
met sulcke luyden hielden wy\'t, \'t waren onze Landtsluyden, sy baden
oock in haere gebeden voor ons , vertoonde tot bewys van dien het gebet
dat Maerten Tyssen op syn schip dagelycx dede , daer dese woorden onder
andere instonden , dat Godt Syne desseynen tot welvaert van syn vader-
lant wilde segcnen , wilden wy daer op repliceren , sy seyden wy hadden
de vreede in de mont, het sweert in de hand , vraechden waerom dat wy
hier gecomen waren". Toen w^ antwoordden, dat zulks gebleken was uit
de gedane propositie , nl. om vrede te bemiddelen „dienden sy daerop sy
sulcke luyden als wy waren tot vreedemaeckers niet van doen, en vraechden
oflf wy niet haest vertrecken wilde alsoot tegens de winter gingh en hier
weynich vermaeck in dien tyt wierde gegeven". (Vb. v. d. H. 23 Aug. 1644).

-ocr page 132-

120

binnen. Met wrevel verliet hij de vloot, welker bedrijf zoo
verre beneden de verwachting was gebleven. Een nieuwe
expeditie te land diende uitgerust te worden om de
Zweden
uit Schonen te verdrijven , en met jeugdigen ijver zette hjj
zich aan de volvoering van dit plan.

Zoodra de eerste toorn over Thijssens bestaan was uitge-
raasd , kwamen de Denen tot het inzicht, dat de hooge toon.
tevoren aangeslagen , een wanklank vormde met hét dalen
der oorlogskansen. Zij hadden tot hunne schade onder-
vonden , dat de vriendschap der Vereenigde Provinciën een
niet te versmaden zaak was. In hoeverre zij by deze er-
varing in de leer gingen zal het vervolg der onderhande-
lingen aantoonen. Voorloopig maakten zij een begin met wat
meer eerbied te bewijzen aan de vertegenwoordigers dier
Republiek.

Een paar dagen na zijn terugkeer liet Christiaan IV den
gezanten weten, dat hij vernomen had wat zij den prins
van Denemarken hadden voorgedragen ; dat hij echter aarzelde
zich daaromtrent te verklaren, vóór dat hem was duidelijk
gemaakt, waarom men de uitrusting van de Geer in de Neder-
landen tot tweemalen had toegelaten en beslag legde op de
Deensche schepen, door de Zweden in Hollandsche havens
opgebracht. Het eerste werd aldus verontschuldigd, dat de
Staten-Generaal hiertoe noch hadden geholpen, noch het hadden
kunnen beletten : de onderneming Avas door particulieren op
touw gezet, en het tractaat met Zweden van 1640 gaf geen
vrijheid dit tegen te gaan. Wat betreft de buit gemaakte
schepen, zij waren niet verkocht of prijs verklaard ; met
opzet hield de admiraliteit deze zaak sleepende, om geen
van beide kronen te ontstemmen.

Na de ofHcieele audientie bij Zijne Ma*. — waar niets van
gewicht voorviel — werd den gezanten, door middel van
commissarissen, bericht, dat de koning eenigszins genoegen
kon nemen met de gegeven ophelderingen. Er waren echter
nieuwe bedenkingen gerezen. De Nederlandsche vloot, tevoren
van de Lap weggezonden, had zich in de Deensche wateren
vertoond, wel acht of tien mijlen aan deze zijde van Kaap
Schagen. Bij haar hielden zich, onder de statenvlag,
schepen van de Geer op , die van de
vloot afstaken, zoodra
zij een Deensch vaartuig ontdekten.
Waren zij dit genaderd,
eerst dan heschen zij de Zweedsche kleuren en overvielen
aldus den geen kwaad vreezenden koopvaarder.

-ocr page 133-

121

Wat het laatste betreft, zeiden de gezanten eenvoudig,
dat zij het niet konden gelooven. Terecht. Het beste bewijs
daarvoor is , dat men , van
de andere zijde , er niet op terug
kwam. Wat het eerste betreft, zij hadden admiraal de With
bevolen tusschen Schagen en Bovenbergen , aan de kust van
Noorwegen, te kruisen; doch vrees voor storm en onweer
noodzaakte hem een ankerplaats te zoeken aan deze zyde
Van Schagen, waar hij zich voorloopig ophield en de be-
schikkingen van H. H. M. afwachtte i).

Toen deze verontschuldiging werd aangenomen , maakten
de Nederlandsche heeren op hunne beurt eenige aanmerkingen.
Hun was ter oore gekomen, dat enkele schippers, naar
Zweedsche havens gevaren aleer zij kennis droegen van het
verbod, bij hun terugkeer te Helseneur waren aangehouden
en gevaar liepen schip en goed te verliezen^ Nog erger was
het gesteld met twee kapiteins, van wie de een deel had
genomen aan den eersten tocht van Thijssen , de ander nog
in dienst van de Geer was
5. de onvoorzichtigen hadden zich
in de Sont gewaagd , waren gegrepen en in de gevangenis
geworpen.^ Hun volk werd zeer slecht behandeld : over dag
moesten zij , met ijzeren ringen aan elkaar geklonken, in
het werkhuis zwaren arbeid verrichten ; \'s nachts sloot men
hen op in vunzige hokken. En toch waren er vele matrozen
onder , die geen deel hadden genomen aan de eerste expeditie
van Thijssen en nooit de wapens tegen Denemarken hadden
gevoerd.! Voor de onschuldigen eischten de Nederlandsche
gezanten recht, gelijk zij voor de schuldigen om genade

1) Dit was geen uitvlucht, maar de waarheid. De gezanten hadden
<\'e With voorgehouden , dat hij zjjne bevelen moest nakomen , „ten mees-
ten dienste van de lande en minste umbrage van Syne Majt. van Denem."
Zie de correspondentie, tusschen hen en den admiraal gevoerd, in Vb. v.
d. H. op 1 , 5 , 7, 13 , 14 Aug. 1644. Het Journ. v. de With over dezen
tocht van 1644 ontbreekt, doeh kan ten deele weer samengesteld worden uit
bovenst miss. en uit de miss v. de With v. 15 Aug. 1644 aan Amb. Den.
(niet te vinden in één der Verb., maar in portef. Den. 1644). Uit de laatste
missive blijkt, dat de With , zeer tegen zijn zin , op last van de gezanten,
>an de Lap was vertrokken. Hij betreurt het zoo weinig dienst te kunnen
doen, „daer ick Godt betert nu niet meer als een dooteter en genoechsaem
^yt de werelt sy en myn hart seer doet dat ick anders geen dienst met
\'\'\'yne byhebbende schepen en can doen",

-ocr page 134-

122

smeekten i). Ten slotte maakten zij nog melding van de
klachten, door Nederlandsche schippers hij hen ingediend
over de tolbeambten in Noorwegen, die niet alleen een on-
gemeen hoogen tol hadden geheven van de schepen, maar
den inhoud daarvan ook grooter gemeten , dan hij was , te
veel geld hadden gevorderd voor het schrijven der tolcedels
en op andere wijze hunne bevoegdheid te buiten waren
gegaan

„Het verheugt en smart ons tegelijk" — zoo luidde het
antwoord —, „dat wij deze dingen hooren ; het is ons leed,
omdat daaruit blijkt hoe de stellige bevelen van den koning
worden overtreden; doch aangenaam vinden wij het, hierdoor
gelegenheid te krijgen om met u in conferentie te treden
over de tolquaestie. Zoolang de Staten-Greneraal als midde-
laars optreden , kunnen zij hun eigen belang niet ter sprake
brengen; doch gaarne wil Zijne Mat, een afzonderlijke
onderhandeling daarover beginnen". Aldus stemden de
Denen het liedje aan, waarop reeds de rijkshofmeester bij
een vorig bezoek had gepi-aeludeerd : men was bereid een
billijk toltractaat \' te sluiten , mits de Republiek hare zaak
van die der Zweden scheidde. Aan dit oor waren de ge-
zanten echter doof. Voorloopig verlangden zij slechts af-
doening van de loopende zaken en! verkregen de belofte ,
dat eenige matiging zou worden gebruikt tegenover de
Geers bootsvolk. De rest zou aan een nauwkeurig onder-
zoek worden- onderworpen.

1) De verbittering tegen de Greers volk was fel. De koning had
overal doen aankondigen , dat niet alleen zijne onderdanen , maar ook de
jSfederl, schippers, zoo zij bootsvolk hadden, dat in dienst van de Geer was
geweest, dit in de Sont moesten aangeven. "Wie het naliet zou scliip
en goed verliezen en zelf in de gevangenis worden geworpen. Alle
Denen en Noren , die men op veroverde schepen aantrof, werden dadelijk
gehangen.

Op raad van den resident van Cracauw schreven de Amb. aan
H. H. M. met verzoek het bovenstaande in alle zeesteden bekend te
maken. Allen, die de Geer gediend hadden, moest ontraden worden naar
Denemarken te komen ; de schippers hadden zich er voor te hoeden , dat zij
dergelijke personen aanmonsterden. Als er schepen kwamen , die geen kennis
droegen van het verbod , zorgde van Cracauw , dat die matrozen, die in
de termen van straf vielen , er uit werden
gelicht en met Nederl. convooiers
naar het vaderland teruggezonden. (Zie Yb. v. d. H. 30 Aug. , miss. v.
van Crae. aan H. H. M. dat. 28 Mei, 14 en 21 Aug. en miss. v. Amh.
Den. aan H. H. M. dat. 21 Aug. 1644).

-ocr page 135-

123

Inmiddels was de Thuillerie uit Zweden teruggekeerd.
Toen de gezanten hem een bezoek wilden brengen, Aveigerde
hij hun den titel Excellentie te geven en sloeg ook
op andere punten het verlangde ceremonieel af. "Wetende,
hoe kitteloorig H. H. M. op het stuk van rang en titel
waren, besloten zij niet toe te geven. Het gemeen overleg
der mediateurs vorderde echter wisseling van gedachten,
en deze — zoo kwam men overeen — zou plaats hebben
door middel van de secretarissen. Aldus geschiedde.

Nog altijd was het antwoord van koning Christiaan op
het aanbod der bemiddeling uitgebleven; doch den 8sten
September kwamen de beide kanseliers het den gezanten
mededeelen. Hoewel het aannemen niet buiten bedenken
was, daar Z. Mt. reeds, tot zijne schade , de vruchten der
vriendschap van Nederlanders en Zweden had gesmaakt,
aanvaardde hij de tusschenkomst der Eepubliek, daar hem
uit de schriftelijke verklaring van de Thuillerie was ge-
bleken , dat Zweden tot vrede neigde. He koning ver-
trouwde dus, dat de Staten-G-eneraal hunnen plicht als be-
middelaars zouden vervullen, alle uitrusting tegen Denemarken
in hunne havens beletten en de aangehouden schepen ont-
slaan.

Op hetzelfde oogenblik, dat de Deensche regeering hare
gezindheid tot vrede „overwogen den droeven toestant van
Europa, het Interest des gehelen Evangelischen Wezens"
enz. uitsprak, werd in . Schonen een leger van 5000 man
te voet en 2500 ruiters verzameld, om een beslissenden
slag tegen de Zweden te slaan. Hing het van koning
Christiaan af, de pen der diplomaten kon vooreerst nog in den
koker worden geborgen. Vóór dat hij zich echter inscheepte
om den aanval in persoon te leiden , wisten de Nederlandsche
gezanten hem nog een gewichtige beslissing te ontlokken.

In Holland was men niet wel tevreden over het wijken
der vloot van de Lap , te minder nu in de Sont een aantal
schepen genoodzaakt werden te wachten, totdat de vaart
op Zweden was opengesteld. Daarom wist deze provincie
ter Generaliteit door te drijven , dat de ambassadeurs zouden
worden aangeschreven art. 12 en 13 hunner geheime in-
structie stipt na te komen : indien Denemarken , na daartoe
gedaan verzoek, bleef weigeren het verbod in te trekken ,
en er meer dan 20 koopvaarders naar Zweedsche havens
wilden varen , zou admiraal de With zijne vloot verzamelen

-ocr page 136-

124

en de Nederlandsche schippers, onder zijne bescherming j
naar de plaats van bestemming geleiden i).

Reeds vroeger hadden de gezanten deze zaak ter sprake
gebracht en o. a, gewezen op het gevaar, dat Zweden de
Deensche havens onvrij zou verklaren , waardoor de geheele
Oostzeehandel zou worden gestremd. Na de ontvangst der
missive van H. H. M. herhaalden zij hun aandrang
met klem van redenen , en thans met gunstig gevolg. Tot
het einde van het loopende jaar — dus luidde de resolutie,
die zij van Z. Mt. verkregen , — mochten de Nederlandsche
ingezetenen op alle plaatsen van de Oostzee\', zonder onder-
scheid , met hunne eigen goederen vrij en ongehinderd varen
en handel drijven. Het bleef echter verboden contrebande
in te hebben of lading, die aan Zweedsche burgers be-
hoorde ; terwijl geen toevoer mocht geschieden aan belegerde
of geblokkeerde steden. Al dadelijk maakten velen van de
opengestelde vaart gebruik. Schippers, die reeds zich
hadden aangegeven als bestemd naar andere havens, haastten
zich hunne passen te laten veranderen en de tevoren ver-
boden plaatsen als het doel hunner reis te vermelden

De omstandigheid, dat de Deensche regeering, bijna
tegelijk met de Nederlandsche gezanten , kennis kreeg van
het besluit van H. H. M. om, bij weigering, geweld te
gebruiken, zal het inwilligen van het verzoek bespoedigd
hebben. Grewoonlijk oefende de omkoopbaarheid van de
griiSe-klerken der Staten-Generaal een verlammenden in-
vloed op het werk der diplomaten en maakte de tegenpartij
bekend met het spel der Nederlandsche staatslieden, nog
vóór dat de eerste kaart op tafel lag. Yoor dezen keer
kwam die omkoopbaarheid hun echter ten goede •\'\').

Den 16den September stak Christiaan IV de Sont over,
om nogmaals aan het zwaard een beslissing te vragen over

1) Res. Holl. 4 Aug. 16-44.

Res. St. Gen. 6, 7, 10 Aiig 1644.

2) Toen zijne diensten niet langer vereischt werden , keerdo admiraal
de With naar het vaderland terug. In de vergadering van 26 Sept. 1644
deed hij aan H. H. M. rapport van zijne reis.

3) 10 Sept. ontvingen de Amb. een miss. v. H. H. M., waarbij de
Extr. Resol. v. 10 Aug. was ingesloten. 11 Sept. kwam de secret. Gunther
bij hen en had de brutaliteit hun voor te lezen „ seker Extract,

-ocr page 137-

125

bet lot van zijn rijk..,^ De bemiddelaars trachtten, in \'s konings
S\'fwezigheid, met zijne ministers bet aanstaande werk te
kogelen , doch schoten weinig op. Evenmin slaagden zij er
, de schippers- en tolqnaesties uit den weg te ruimen.
Het bleek meer en meer, dat de Deensche regeering den
üitslag van den krijgstocht in Schonen wilde afwachten,
alvorens tijd en plaats van de onderhandelingen vast te
Stellen. Toen de gezanten er van spraken den koning
zeiven te gaan opzoeken, werd hun dit ijverig ontraden:
Zoo moesten zij ongeveer een maand te Kopenhagen door-
brengen , zonder iets verder te komen. Dus hielden zij
genoeg tijd over voor een uitstapje in de omstreken , terwijl
bet vreugdebetoon over de inneming van Sas van Gent —
onlangs door H. H. M. te hunner kennis gebracht — een
gepaste afleiding bezorgde in het eentonige leven der
hoofdstad, die vooral sinds het vertrek van Zijne Mat. vrij
doodsch was geworden i). Met klimmend ongeduld hielden
zij hij den rijkshofmeester en de beide kanseliers op een

Vervattende explicite \'t geen H. H. M. miss. implicite ende relative vfas
meldende". Herhaaldelijk kwam het voor, dat de Deensche Eegeer. der-
gelijke berichten kreeg, en dikwijls drongen de Nederl. gezanten op beter
nsecretesse ende mesnage" in H. H. M. griffie aan. (Zie Verb. Den. 26
Sept. , 1 Oct. 1644).

1) „Des avonts hebben de HH. Ambrs., achtervolgende de voors. gemen-
tioneerte miss. v. H. H. M. in date den 9 Oct." (moet zijn 9 Sept.) „over
<le verovering van \'t Sas van Gent geviert en vreuchdeteyckenen ge-
toont, daer wierden gebrant 30 pictonnen en in alle de veynsters keersen,
ten wedersyden van de pictonnen stont een oxhooft fransche wyn , daer
een yder soo veel wyn ut wierde gegeven als hy begeerde , totdat sy ut
■ft\'aren, voor alle eerlycke luyden wierde dien avont open hofif gehouden ,
Soo van spys als van dranok". (Vb. v. d. H. 9 Oct. 1644).

De gezanten in Zweden kregen pas later bericht van deze victorie. Zij
■Wilden eerst op 6 Ifov. vreugdeteekenen toonen , maar daar juist op dien
dag te Stockholm feest werd gevierd over de victorie bij Femern , stelden
het een dag uit, „opdat geene sinistre impression souden werden
gegeven al ofF wy van wegen U. H. M. met H. Ma\', over hare victorie
"*^aeren cojouisserende".

Deze kaatste bijzonderheid wordt reeds in \'t kort vermeld bij de Geer :
ïjod. de Geer pg. 84 noot 2. Desniettemin heeft Pierre de Witt: Louis de
Geer pg,. 78 — na eerst gesproken te hebben van het vreugdebetoon der
Sweden ;— „De ÏTederl. afgezanten meenden hunne deelneming in de alge-
®ieene opgetogenheid te moeten tooneu door vuurwerk ea vreugdeschoten".

-ocr page 138-

126

beslissing aan of men den voortgang der tractaten wilde,
ja of neen. Toen de Denen . een afdoend antwoord ont-
weken , traden zij handelend op, ondanks het verzet van de
andere zyde. Den léden October was de Thuillerie
reeds
overgestoken, om den Zweedschen veldheer Horn en daarna
koning Christiaan in persoon te spreken; den löden volgden
de heeren Schaep en Andrée zijn voorbeeld. Sonck, sinds
eenigen tijd reeds ongesteld, bleef te Kopenhagen achter
met een deel van het gevolg.

Nog op den avond van hun vertrek bereikten de gezanten
Malmö en verkregen reeds den volgenden dag bij Zijne Ma\',
audientie, waarin zij , met vele redenen , zoo om het verloop
van den tijd als om de toenemende verbittering tusschen de
oorlogvoerende partijen , op het vaststellen der praeliminairen
aandrongen Zij vonden geen gunstig gehoor. Nog was
de beslissing in Schonen niet gevallen.
Het Deensche en het
Zweedsche leger lagen „begraven" tegenover elkander; beide
bespiedden de kwetsbare zijde van den tegenstander. Het
oogenblik moest nog komen , dat Christiaan IV zou wanhopen
aan de macht van zijn zwaard. Thans wenschte hij niets
liever dan de onderhandelingen te rekken, totdat de ver-
anderde fortuin hem in staat zou stellen becere voorwaarden
te bedingen "Wantrouwen in het woord van den vijand
was de dekmantel, waaronder deze bedoeling verborgen
werd, en hij kon het in zulke krachtige termen uitspreken,
daar de verraderlijke wijze , waarop de Zweden den oorlog
waren begonnen, hem recht gaf tot beleedigende woorden
over het geloof, dat zij verdienden Bovendien wenschte

1) Vergelijk bij het volgende Aitz. V pg. 754 — 756 , die zijn verhaal
heeft overgenomen uit de miss. v. Amb. Denem. aan H. H. M. dat. 27
Oct. 1644.

2) Tot op het laatst bleef Christiaan hoop koesteren, dat de wapenen —
niet de diplomatie — zouden beslissen. Als Horn verzoekt het begin der
onderhandeling tot 15/25 Dec. uit te stellen, nemen de Deensche com-
missarissen dit gaarne aan, „seggende dat sy verhoopten den wint soo te
sullen waeyen dat den Sweeden de tyt lang genoech sal vallen". (Verb.
Denem. 25 Oct. \'44.)

^ 3) Bij de audientie zei Zijne Maf. tot onze ambass.: ,De Heeren raden
my tot vreede maecken met Sweeden , als geloofisgenoten onde Buyrluyden,
maer de Sweeden hebben ende holden geen gelooff, want sy branden aff
kercken endo geestelycke huysen, endo daerso die laten staen, hoereeren

-ocr page 139-

127

^jj, vóór alles , teruggave van de veroverde gewesten en
Zekerheid , dat het te sluiten tractaat zou worden nagekomen.
Terecht merkten de gezanten op , dat deze punten niet tot
de praeliminairen behoorden. Dit wist koning Christiaan ook
; maar het afslaan van die eischen zou den gang der
Zaken weer belemmeren. Alzoo zetten zy hunne reis voort
Haar de legerplaats van den Zweedschen veldmaarschalk
Horn, die zeide wel gelast te zijn tot het vaststellen van
tijd en plaats der tractaten , doch de bovengenoemde Deensche
Voorwaarden wilde hij aan zijne regeering zelfs niet mede-
deelen. Zoowel de Nederlandsche gezanten , als de Fransche
ambassadeur de Thuillerie trokken nu in de volgende weken
heen en weer, van kamp tot kamp , en brachten van liever-
lede de Deensche tegenwerpingen tot zwijgen. Schoorvoetend
kwam Christiaan nader. Eerst moest hij er genoegen mee
nemen, dat zijne eischen — restitutie van het veroverde en
Waarborg voor het nakomen der te maken bepalingen —
naar de vredeshandeling zelve verwezen werden. Den tijd ,
Waarop deze zou aanvangen, mochten — dus sprak hy — de
vijand of de mediateurs bepalen; het vaststellen der plaats
bood echter nieuwe moeielijkheden , nog vermeerderd , toen
de koning bleef volharden in zijn wantrouwen tegen de
Zweedsche regeering en een buitengewoon vrijgeleide vorderde
voor de Deensche commissarissen, die het tractaat zouden
helpen sluiten. Met verontwaardiging sloeg Horn dien eisch
af — „syndè tot ignominie van de geheele Sweetsche
natie" — en wilde alleen beloven, dat de litcerae salvicon-
ductus in optima forma zouden worden uitgereikt. Na al
dit geharrewar verkreeg men eindelijk tot resultaat, dat te
Brömsebro de onderhandelingen zouden worden gevoerd; de
Deensche commissarissen konden zich dan ophouden te
Christianopel, de Zweedsche te Calmar. Op 15 December
zou het werk beginnen; doch op verzoek van Horn werd
die termijn herhaaldelijk verlengd.

ende sehyten sy (met reverentie geseyt) op d\'altaeren : dat de Sweeden
Ons wel wat souden seggen ende wys maeeken , maer Syne Majt. ende
ons selfs bedriegen: dat Syne Majf. soo veel liebtvaerdieheyts ende bedroelis
■\'fan de Sweeden was beiegent, dat dienaengaende bet eredo was uit sjn .
pater noater". (Verb. Den. en Verb.
t. d. H. 16 Oct.)

-ocr page 140-

128

Onder dit alles hadden de Nederlandsche gezanten hunne
eigen aangelegenheden niet uit het oog verloren en van
Christiaan IV een resolutie verkregen, inhoudende kwijt-
schelding van straf aan alle Nederlandsche schippers, di®
vroeger, toen de vaart op Zweden nog gesloten was, zich
hadden laten charteren naar vrije havens , maar des
ondanks
hunne reis naar verboden havens hadden vervolgd en
zelfs contrebande daaraan toegevoerd Deze
beslissing
toonde op nieuw, dat Denemarken de vriendschap der
Nederlanden begon te zoeken, te meer, indien men in het
oog
houdt, dat het gerucht van den slag bij Femern reeds tot
Z. M*^®. legerplaats was doorgedrongen , toen
hij deze gun-
stige beschikking nam. Hadden de Nederlandsche
heeren
op nieuw menige hatelijkheid te verduwen, nu de vloot van
Maarten Thijssen zooveel had bijgedragen tot de overwinning
der Zweden, het besef werd des te levendiger , dat een
verbond met de Republiek van groote waarde was. Het
kenmerkt den trots der Denen, dat zij nog bittere woorden
spraken , terwijl hunne daden reeds «en poging tot toena-
dering moesten zijn en dat ook wérkelijk waren ; doch de
gezanten kenden hun volkje en lieten zich gelaten de bui
over het hoofd waaien 2).

De volslagen nederlaag zijner scheepsmacht, gevolgd door
de vreeswekkende mare, dat de eilanden met een landing
bedreigd werden, noodzaakte koning Christiaan zijne aan-
vallende beweging te staken. In de eerste helft van
November trok hij zijne legermacht uit Schonen terug, en al
bleek het ook weldra, dat de Zweden verzuimden zooveel
partij te trekken van hunne overwinning , als de verslagenen
duchtten, het hoofdpleit was thans beslist. Zoo, bij de
onderhandelingen , de afgevaardigden van koningin Christina
zich niet lieten verschalken door de Deensche diplomaten ,
hadden dc Zweden reeds een voordeelig tractaat in den zak.

Bijna gelijktijdig met den koning lieten Schaep en Andrée

1) Zie boven pg. 112.

2) „Wat doleancien ende reproohen wegen \'t Exploict van den admirael
Maerten Thyssen op dese tyt in alle conferentien ende byeencompsten syn
gevallen, is met weynich woorden niet te verhaelen, welcke wy als een
ongeBtuym weder hebben laten over gaen". Verb. Den. 3 Nov. 1644.

-ocr page 141-

129

zich over de Sont zetten; den lüden November kwamen zij te
If openhagen terug. Hun verblijf aldaar — dus meenden zij —
Zou van korten duur zijn , daar zij van plan waren reeds in
het begin van December naar Christianopel, in de nabijheid
Van Brömsebro, te vertrekken. Dit viel tegen. Reeds is
hoven gezegd, dat de datum, waarop de handeling zou
beginnen, ten verzoeke van Horn werd uitgesteld, en wel
van 5 tot 12 Januari. Thans drong hij er op nieuw op aan , dat
cleze termijn tot 25 Januari werd verlengd. Als redenen
daarvoor voerde hij aan, dat de slechte wegen en de korte
winterdagen de reis zeer bezwaarlijk maakten voor de Zweedsche
commissarissen , die niet jong meer waren en slechts met kleine
dagreizen zouden vorderen. Tevens bracht hij in herinnering, dat
koningin Christina op 18 December haar negentiende jaar zou
intreden en zelve de teugels van het bewind in handen nemen.
De vele beslommeringen , welke deze verandering met zich
bracht, eischten de tegenwoordigheid van enkele heeren,
die als commissarissen voor de vredehandeling bestemd waren.
Ook konden hunne volmachten eerst geteekend worden, nadat
Hare Ma\', de regeering had aanvaard Toen bovendien
van Deensche zijde werd aangehouden om niet te Brömsebro,
maar elders , bijeen te komen , dreigde alles , dat vroeger
was afgesproken , in duigen te vallen. Deze loop van zaken
strekte tot groot misnoegen der Nederlandsche gezanten, te
meer, vermits zij in het laatste uitstel niet gemoeid waren en
! de Thuillerie van lieverlede als hoofdpersoon der bemidde-
ling optrad. Aan hem schreven zij het rekken der onder-
handelingen toe ; hem weten zij het, dat de gemaakte afspraak
op het kleed van Penelope begon te gelijken , dat morgen
werd ontrafeld , hetgeen daags tevoren was saamgevlochten.
Ten onrechte. Niet bij hem lag de schuld ; doch de ware
oorzaak van het talmen bleef hun voorloopig verborgen.

Terwijl zij aldus in den blinde tastten , drong een licht-
straal tot hen door. Den 28sten November ontvingen zij een
brief van de Zweedsche collega\'s , met het bericht dat twee
hunner „een keer" naar het vaderland zouden doen om
nader last te halen op enkele hoogst gewichtige zaken , hun
in den loop der onderhandeling voorgekomen.

/iJ^

1) Zie memor. van Horn dat. Engelholm 10/20 Nov. \'44 , meegedeeld
in Verb. Den. op 23 Kov.

9

-ocr page 142-

130

Wenden wij ons daarom tot de gezanten , die naar Stock-
holm waren vertrokken , ten einde te vernemen hoe zij tot
dit besluit waren gekomen.

De reis der ambassadeurs naar Zweden stuitte reeds dadelijk
op hinderpalen. Zij wilden naar Gothenburg gaan en van-
daar te land naar Stockholm; doch bij hunne aankomst voor
^ eerstgenoemde stad bemerkten zij , dat deze op nieuw was
ingesloten , aan de landzijde door den stadhouder van Noor-
wegen , Hannibal Sehested, aan den zeekant door Offue
Gedde, die met zes oorlogschepen den toegang tot de rivier
had bezet. De Deensche admiraal hield beide vaartuigen
van het gezantschap aanvankelijk voor schepen van Thyssen,
althans voor Hollanders , die officieren en ammunitie wilden
toevoeren aan de belegerde stad. Hoewel spoedig beter in-
gelicht , liet hy zijn argwaan niet varen en bleef zich be-
roepen op den stelligen last van den koning om niemand
naar of uit Gothenburg te laten passeeren. Zoo werden do
gezanten hierover in onderhandeling met den Noorschen
stadhouder gewikkeld en een tiental dagen opgehouden. De
slotsom was, dat de twee schepen , die hen gebracht hadden,
terug moesten keeren om door de Sont naar Stockholm te
zeilen i) ; de ambassadeurs stapten met hun gevolg over in
een Deensch fregat, dat hen een eind de rivier opbracht,
tot op een half uur van Gothenburg, waar zij door den
magistraat dezer stad met sloepen en booten werden inge-
haald Het vervolg der reis, over land, geschiedde on-
J gestoord en zonder veel merkwaardigs te bieden Op den

1) Bij de aanlfomst dezer scliepen in de Sont maakte de rijkshofmeester be-
zwaar beide te laten passeeren; slechts één schip, dat van Capn. van Salingen^
mocht de reis naar Stockholm vervolgen. (Yb. v. d. H. 2.5 Juni 1644). Ook
hieruit bleek dus de vrees , dat onze schepen de Zweedsche vloot zouden
versterken.

2) Zie Aitz. Y pg\'. 742 en 743, die echter niet volledig, en daardoor
onjuist is. Hij heeft zijn verhaal overgeschreven uit miss. v. Amb. Zw.
aan H. H. M. dat. 17 Juli 1644. TJit dit relaas moet men opmaken, dat
de gezanten toegestemd hebben in den voorslag om over den Deenschen
bodem te trekken, langs Bahus. De miss. v. 20 Juli 1644 aan H. H. M.
en het verbaal zelf leeren ons de ware toedracht kennen, in den text
kortelijk meegedeeld.

3) Zie Aitz. Y pg. 743—744 , overgenomen uit miss. v. Amb, Zw. aan
H. H. M. dat. 5 Aug. 1644.

-ocr page 143-

131

avond van den 2deii Augustus werden zij te Stockholm met
passende ceremonieel ontvangen.

Een dag na hen hield de Thuillerie zijn intocht. Van
samenwerking tusschen de bemiddelaars was echter geen
®prake , doordien een geschil, hoofdzakelijk over den van
Nederlandsche zijde verlangden titel van Excellentie, hen
scheidde 1). Het gemeen overleg werd er niet mee gebaat,
toen elk zijn eigen weg ging.

Reeds in de eerste audientie bij Hare Ma\', verklaarde de
\'\'egeering, bij monde van den rijkskanselier Axel Oxenstjerna ,
zich geneigd de aangeboden bemiddeling aan te nemen en
bevestigde dit in latere conferenties , waaraan , van Zweed-
sche zijde , de rijkskanselier en de ryksraden Johan. Skytte
en Peter Sparre deel namen. De veldmaarschalk Horn , dus
berichtten zij nader, zou tot het regelen der praeliminairen
Worden gemachtigd

1) Het was dezelfde quaestie, die later in Denemarken rees. (Zie
Pg. 123). Uitvoeriger kan men het lezen hij Aitz. Y pg. 746, overgenomen
nit miss. Amh. Zw. aan H. H. M. dat. 10 Aug. 1644.

Een dergelijk dispuut ontstond later met de Zweedsche regeerings-
eommissarissen. Daarover zwijgt Aitzema. De ÏTederl. gezanten eischten
Weer den titel van Exc. ; toen men hun dien niet gaf, onthielden zij hem
ook aan de Zw. heeren. Ten onrechte. Bij de ambassade van 1640 was
de onderhandeling bijna afgesprongen op het geschil over de titulatuur ;
doch ten slotte was , bij formeel verdrag , bepaald, dat H. Mt». commiss.
ttiet den titel van „Illustrissimi" en „Excellentiae Yestrae" , de Nederl.
ambass. met dien van „Illuslres" en „Illustrates Yestrae" zouden worden
aangesproken. De Zweden hielden zich ook nu daaraan , en de onzen
moesten toegeven. Ook waren zij niet op de hoogte van de quaestie en
moesten verklaren „daervan geen kennisse te hebben, alsoo wy het ver-
bael van die Legatie , gelyck U. H. M. weten niet hebben gesien". (Yerb.
Zw. 23 Aug. 1644) Toen men namelijk , vóór hun vertrek , op de griffie van
H. H. M. naar het verbaal van 1640 zocht, was dit niet te vinden. Men schreef
aan Boreel, die bij de ambass. van 1640 was geweest en op \'t oogenblik
deel uitmaakte van de Extr. Amb. naar Engeland. (Res. St. Gen. 6 Jun
1644). Eerst 8 Juli ontving men het exemplaar van hem. (Res. St. Gen.
8 Juli 1644). Toen moesten er nog twee afschriften van gemaakt worden, \'

deze zond men aan de amb. in Zw. en aan die in Denem. Yoor een
goede voorbereiding was het zeker wenschelijk, dat onze amb. naar Zw.
b«ter op de hoogte waren geweest van het in 1640 verhandelde.

2) Over deze eerste bijeenkomsten uitvoeriger bij Aitz. Y pg. 744—
746 , ontleend aan miss. Amb. Zw. aan H. H. M. dat. 10 Aug. 1644,

-ocr page 144-

132

Daar telkens de handelsbezwaren als oorzaak van den
krijg -werden vooropgesteld, kregen de Nederlandsclie ge-
zanten al spoedig gelegenheid tot het nakomen hunner se-
creete instructie.

Zij brachten in het midden, dat ook H. H. M. hunne grie-
ven tegen Denemarken ter tafel -wilden brengen; dat zij de
pogingen van Zweden om voldoening te krijgen wilden
steunen, en omgekeerd ook op de hulp van dit rijk
rekenden,
bij het bevorderen van hun e\'igen belang ; dat het daarom
wenschelijk Avas hierover nader te spreken, om de weder-
zijdsche bezwaren te leeren kennen. Al dadelijk wees Oxen-
stjerna er op, dat de Deensche koning de Staten-Generaal
niet langer als bemiddelaars zou willen aannemen , wanneer
zij hunne eigen zaken aan de vredehandeling vastknoopten.
Toen
Avierpen de onzen een spierinkje uit, door, zoo bij
hun neus
Aveg , te zeggen, dat wellicht de grieven der Staten-
Generaal konden worden opgenomen onder die , welke
ZAveden
zou aanvoeren i); maar Oxenstjerna liet zich niet verschalken
en hield zich „seer coel ende ingetogen, als wij
vanH. H. M.
interessen en beswaernissen ende dat H. H. M. gemeynt
waren die op de handelinge oock voor te brengen, waeren
spreeckende

Hij Avas van de leer, dat wie mee wil eten ook mee
moet werken. Zoo de vereenigde provinciën voordeel wilden
trekken van Zwedens overwinningen , zonder zelf een hand
uit te steken, zouden zij bedrogen uitkomen Een ge-

1) Zie Aitz. V pg. 749 , overgenomen uit miss. Amb. Zw. aan H. H.
dat. 12 Aug. 1644 ; docli hij had er wel aan mogen toevoegen — zooals
in de missive staat — „waerop niet wiert geantwoort". In de aange-
haalde plaats bij Aitz. moet men , in den laatsten regel, natuurlijk leze»
„steeden" in plaats van „stenden".

2) Verb. ZW. 13 Aug. 1644.

3) „De Cancelaer seyde , gelyck in transitu, dat U. H. M. intentie
. dan scheen te syn onder faveur ende benefitie van de Croone Sweede»

wapenen hunne Interesten goet te maecken , dat den ambr. van Vranck\'
rjjck ter contrarien hadde gesegt, dat syne Exoi». op de voorgenoioe\'\'
handeling niet partiouliers van wegen synen meester sal comen voor
brengen , ende daer by voegende yet daerop slaende , dat U. H. M. sul"^
A\'Oorhebbende oock behoorden het hunne te doen by de voors. wape\'^®\'\'
van SWeeden." Verb. Zw.

-ocr page 145-

133

schil over de titulatuur, dat wellicht anders niet zoo breed
uitgemeten was, gaf den Zweden gelegenheid hunne ver-
stoordheid te toonen. De bijeenkomsten werden geruimen
tijd gestaakt en niet hervat, vóór dat de Nederlandsche heeren
hadden toegegeven i). Dit alles gaf den gezanten eenig ^
nadenken. Nog was er geen bericht ontvangen, dat
Christiaan IV de bemiddeling had aangenomen; ook al ge-
schiedde dit, dan zou zij — de kanselier bracht het hun
telkens onder het oog — waarschijnlijk toch later verworpen
worden , als de gezanten de klachten van den Nederlandschen
handel indienden. Frankrijk had er belang bij , dat de
oorlog spoedig eindigde. Zoodra de Zweedsche regeering aan
de Thuillerie verklaard had de mediatie aan te nemen,
was hy weer naar Kopenhagen vertrokken om ook daar de
zaak te bevorderen. Zweden zelf liet zich verluiden, dat .
het den druk van dezen nieuwen krijg gaarne opgeheven
zag. Zoo stond het te vreezen , dat er een tractaat werd
gesloten buiten de Republiek om, zonder dat zij eenig
voordeel kon bedingen. Vandaar dat de Nederlandsche
heeren, in een later onderhoud, reeds iets meer loslieten
en verklaarden, dat „H. H. M, gemeynt waren het tractaet
van 1640 streng te holden" Doch dit was niet genoeg,
en er werd weinig notitie van genomen. De Zweedsche
commissarissen stelden daarom hunne eigen zaken weer op
den voorgrond en begonnen mededeeling te doen van de
grieven , die zij , op het stuk van den handel, tegen Dene-
marken hadden Deze kwamen neer op twee hoofdpun-
ten : op den eisch, dat alle Zweedsche waren, die de Sont
passeerden , van certificaten moesten zijn voorzien, en op
het vorderen van speciale paspoorten voor alle oorlogsvolk
en ammunitie , bij den doortocht. Indien men daarin rede-
lijke voldoening kreeg, zou de rest gemakkelijk volgen. Toen de
onzen nu op hunne beurt wilden ontvouwen wat H. H. M. in zake
den Sonttol verlangden, hield Oxenstjerna zich weer, alsof hij niet
begreep hoe de Republiek zich partij zou kunnen stel-

1) Zie pg. 131 noot 1.

2) Terb. Zw. 16 Aug. 1644.

3) Zie voor dit en bet volgende Aitz. V. pg. 750—753 , ontleend aan
miss. amb. Zw. aan H. H. M. dat. 8 Sept. 1644.

-ocr page 146-

134

len tegen Denemarken. Nu moest het hooge woord er uit.
Dit kon best — repliceerden de gezanten —, wanneer Zweden
en de Repubhek slechts onderling bepaalden, dat geen van beide
een verdrag zou sluiten met Denemarken, vóór dat de andere
tevreden was gesteld. Aan laatstgenoemd rijk moest men
voorhouden, dat een duurzame vrede in het Noorden on-
mogelijk was, wanneer de geschillen met H. H. M. niet voor
goed werden afgedaan. Weigerde koning Christiaan hierin
te treden, dan zou men moeten handelen overeenkomstig
het verdrag van 1640. — Op dit laatste^punt waren de
verklaringen der gezanten steeds in nevelen gehuld; doch
voor het oogenblik namen de Zweedsche commissarissen den
schijn aan, of zij zich met dien voorslag konden vereenigen,
en hoorden de Nederlandsche heeren verder uit, wat H. H. M.
dan wel dachten te vorderen. Toen hun werd geantwoord,
dat de Oostersche handel geregeld moest worden op den voet
van het erf-tractaat van Spiers, meenden zij, dat de kans
op een vergelijk dan gering was; reeds bij de onderhan-
delingen te Stade in 1641 was voldoende zekerheid verkregen,
dat koning Christiaan daarvan ten eenen male afkeerig was.
Doch de Zweedsche commissarissen braken het onderhoud
thans af om het gehoorde nader te overwegen. Zij meenden,
dat de Nederlandsche gezanten het laatste woord nog niet
hadden gesproken en een slag om den aim hielden ; dat zij
de medewerking van H. Ma\', zoo goedkoop mogelijk tracht-
ten te krijgen, maar, in het uiterste geval, gelast waren tot
het aanbod om de wapenen der Republiek bij die van
Zweden te voegen. Zoo laat zich hunne houding gemak-
kelijk verklaren.

De Wi^fren zijne medegezanten, die in de volgende bij-
eenkomst een gunstig antwoord op hun voorslag verwachtten,
werden deerlijk teleurge^steld. Reeds de aanhef van des
kanseliers rede beloofde weinig goeds. Hij begon met allerlei
klachten over de politiek der Staten-Generaal»in de laatste
jaren: zij hadden Zweden niet genoeg bijgestaan in den
Duitsehen krijg, hoewel het zich daarin mede op hun aan-
raden had gestort; ook in den oorlog tegen Denemarken
had de Republiek haar bondgenoot alleen gelaten , ja , den
vijand zelfs gesterkt door hem den inkoop en den uitvoer
van ammunitie te vergunnen en zijne schatkist gestijfd door
het betalen der hooge Sonttollen En dat alles was geschied ,
terwijl Christiaan IV de vaart op Zweden had verboden en

-ocr page 147-

135

daardoor de kern van het tractaat van 1640, de vrijheid
van handel en scheepvaart, had aangetast. Wat nu het
voorstel van de Nederlandsche gezanten betrof, H. Ma\' was
bereid hun de behulpzame hand te bieden, waar zij poogden
voldoening te krijgen over hunne-"bezwaren ; hare afgevaar-
digden zouden in dien geest gelast worden. Het was echter
onredelijk te vergen, dat
zij geen vrede zou sluiten, tenzij
ook de Republiek tevreden was gesteld. Op eigen kosten
en risico had Zweden den oorlog gevoerd: indien H. H. M.
gelijke voordeelen wilden hebben, dienden zij ook gelijke
lasten te dragen.

Werden ook al enkele der aangevoerde grieven in de
repliek der Nederlandsche heeren ontzenuwd ofvergoelykt — de
hoofdzaak viel niet te veranderen. Wel trachtten zij nog
nader te vernemen welke hulp Zweden verlangde, wanneer
de Republiek zich aan zijne zijde zou stellen ; maar Oxen-
stjerna weigerde in bijzonderheden te treden. Daarvoor was
nog alle tijd, zoodra ~ de Staten-Generaal er toe besloten
hadden ; doch — dus herinnerde hij bij het heengaan — „de
ongelegentheyt van de croone Sweeden was soodanich, dat
men niet vreemt soude connen vinden , inghevalle Hare
Ma\', na een accommodement quame te trachten i)."

Zoo Oxenstjerna den ambassadeurs vrees wilde aanjagen ,
bereikte hij zijn doel; allerlei „consideratien" kwamen bij
hen op , „die hen somwylen al wat swaerhooffdich maeckten 3)."
Nog verkeerden zij in het onzekere , of Denemarken de be-
middeling had aangenomen ; en zelfs dan was het te voor-
zien, dat Christiaan IV liefst alleen van Frankrijks tusschen-
komst zou gebruik maken, om den Nederlanders geen ge-
legenheid te geven hunne klachten uit te spreken. Daarbij
waren zij onder den indruk van de fiere houding der Zweden,
die zich gedroegen, of de hulp der Nederlandsche wapenen
hun geheel onverschillig was. Immers , zij hadden wel ge-
klaagd , dat de Republiek hen in den steek liet, maar niet
uitdrukkelijk verzocht, dat zij hen bij zou springen.

In één opzicht speelde de kanselier hoog spel. Wanneer

1) Verb. Zw. 2 Sept. 1644.

2) Miss. amb. Zw. aan amb. Den. dat. 21 Sept. 1644.

-ocr page 148-

136

de staten besloten zich én aan de mediatie, én aan het
verbond met Zweden te onttrekken , en een afzonderlijke
handeling met Denemarken begonnen, wat dan ? Bij het
laatste rijk zouden zij een gunstig gehoor vinden- en een
voordeelig tractaat kunnen bedingen. Een oogenblik kwam
de gedachte byV hen op , „doch (sy) vonden dit bedenckelyck
ende periculeus , daerdoor soude , contrarie U. H. M. intentie,
Sweeden connen gaen meynen, dat U. H. M. eene derge-
lycke aparte handeling wenschten" i). Het laatste was
inderdaad zoo erg niet geweest; maar zij waren gebonden
aan hun instructie en vonden geen vrijheid op eigen gezag
te beslissen. Dus bleef hun weinig anders over, dan H. H. M.
in te lichten over den loop der zaken en verderen last af
te wachten

Intusschen scheen het eigenlijke werk der bemiddeling
iets nader aan zijn voltooiing te zullen komen. De uit
Kopenhagen terugkeerende bode bracht brieven van de
ambtgenooten in Denemarken met de tijding, dat de koning
de bemiddeling aangenomen, maar zich nog niet verklaard
had over tijd en plaats van de handeling. De herfst had
zijn intocht gehouden en de naderende winter zou het ont-
vangen en verzenden van dépêches zeer bemoeielijken;
daarom overwogen de gezanten, of het niet beter was hun
verblijf dichter bij de Sont te nemen, vanwaar zij, tezamen
met hunne collega\'s , het vaststellen der praeliminairen konden
bevorderen. De kanselier keurde dit goed, doch vond
tegelijk , dat het spel van weerszyden nu lang genoeg ge-
duurd had. In de meening , dat zij den uitersten last van
H. H. jM. nog steeds hadden verzwegen, legde hij hun het
vuur nader aan de schenen : vóór hun vertrek moest de
zaak tot klaarheid komen. Den 15\'^®° October vervoegden
Oxenstjerna en de rijksraad Skytte zich aan het logement
der Nederlandsche heeren. Zij verzochten , dat nu eindelijk
zou worden vastgesteld wat Zweden en de Repubhek
moesten doen , zoo beide , of een van beide , geen behoor-

L-

1) Yorb. Zw. 10 Sept. 1644.

2) ■ Miss. v. arab. Zw. aan H. II. M. dat. 8 Sept. 1644.

-ocr page 149-

137

lijke voldoening konden krijgen. Toen zij — evenals
vroeger — ten antwoord kregen, dat men zich. dan moest
houden aan het tractaat van 1640 , werden de Zweedsche
commissarissen ongeduldig: de Nederlanders — dus lieten
zij zich uit — spraken altijd „in generalibus"; maar het was
nu tijd ronduit te verklaren, dat H. H. M. aan Denemarken
den oorlog zouden aanzeggen, indien de bezwaren op het stuk
van den handel niet werden weggenomen. Groot was de
verbazing, ja de verontwaardiging der Zweden, toen zij
hoorden, dat de Nederlandsche gezanten daartoe niet gelast
waren en aan de Staten-Generaal hadden geschreven om
nadere resolutie Zoodoende — dus lieten zij zich uit —
kwam het verbond tusschen beide rijken op losse schroeven
te staan ; nu de Nederlanden het gunstige oogenblik lieten
voorbijgaan, was het tevens onnoodig de conferenties langer
voort te zetten. Hiermede scheidden zij.

Het schrikbeeld van een afzonderlijk verdrag tusschen
Zweden en Denemarken deed zich thans met scherper om-
trekken voor de verbijsterde oogen van de gezanten der
Republiek op. Ook de gevolgen er van lieten zich overzien :
het eerste rijk zou het tractaat van 1640 als vernietigd be-
schouwen , daar het beweerde, dat de Staten-Generaal de hun
opgelegde verplichtingen van hunne schouders hadden ge-
schoven ; het laatste zou des te moeielijker genoopt kunnen
worden om den Nederlandschen handel te ontheffen van de
drukkende lasten. Nu H. H. M. nog steeds het stilzwijgen
bewaarden op het verzoek om nadere resolutie , dienden de

1) „Hetselve wert by H. Mat. Commissarissen gants vreemt ende in
verwonderinge ende indignatie opgenomen". Verb. Zw. 15 Oct. 1644.

2) Dit kon ook moeielijk anders. \'Eerst 17 Oct. (zie Res. St. Gen.

17 Oct. 1644) ontvingen de St. Gen. de missiven van de amb. Zw. dat.

18 Aug. en 7 Sept. 1644 ; de laatste bevatte het verzoek om nader
resolutie, daar de aangevangen handeling dreigde af te stuiten. Zij werden
;;:-;sield in handen v. Gedep. om er de pt. van consider. uit te trekken;
niH.ir dat scheen veel tijd te vorderen, en de beslissing bleef uit, tot
ni>;n tijding had, dat de H.H. Bicker en Stavenisse op hunne terugreis
waren.

Zoow^el de trage gang der Nederlandsche staatgmachine, als de ge-
brekkige communicatie oefende een storenden invloed op de diplomatie.
V.\'n het laatste vinden wij bv. een bewijs in verb. Zw. 6 Nov., waar
W(j iezen: Sinds 6 Oct. hebben wij niet geschreven, „omdat wjj geene

-ocr page 150-

138

ambassadeurs zeiven een beslissing te nemen. In een par-
ticulier beïoek bij Oxenstjerna betuigden zij bereid te zijn
om , bij missive , of in persoon , de zaak , waarover in de
laatste bijeenkomst was gesproken , ter nader kennisse van
H. H. M. te brengen , mits hun de verzekering werd gegeven,
dat de tractaten tot hunne wederkomst gerekt en dat in hunne
afwezigheid geen belangrijke quaestie afgedaan zou worden.
Dit verzoek viel in goede aarde. De Zweedsche regeering,
die in het afgeloopen jaar de vruchten van de vriendschap
der Republiek had geplukt, vond het niet wenschelijk haar
thans af te schrikken en wellicht in de armen van Dene-
marken te jagen. Zoo vatte de kanselier den bijna afge-
■^^bi\'oken draad van het gemeen overleg weder op en kwam
^ tot de volgende afspraak met de Nederlandsche gezanten:
twee van hen zouden zoo spoedig mogelijk naar het vader-
land terugkeeren ; de derde moest in Zweden blijven en deel
nemen aan de aanstaande onderhandelingen , die niet vóór
15/25 Januari zouden beginnen. De Zweedsche regeering
beloofde de voornaamste punten eerst na een maand , of
langer , ter sprake te brengen , opdat H. H. M. den noodigen
tjjd kregen voor de beraadslagingen. Ook verzekerde zij geen
tractaat te zullen sluiten, vóórdat aan de handelsbez waren
der Republiek te gemoet was gekomen; doch deze moest
zich daartegenover verbinden hare wapenen bij die van Zweden
te voegen, zoo dit rijk, of de Republiek zelve, van Dene-
marken geen voldoening kreeg. Tevoren diende vastgesteld te
worden de grootte der krijgsmacht, welke in dat geval op de
been zou worden gebracht; tezamen zou men dan trachten
uit te werken , dat de vaart door de Sont van alle lasten
__ werd ontheven. H. Ma\', verlangde verder bij tijds te weten,
of de Staten-Generaal herstelling van het erftractaat van
Spiers wilden vorderen, omdat dit gelijk stond met een
oorlogsverklaring daar Christiaan IV, zonder dwang van
wapenen, nooit afstand zou doen van „hetgeene waerinne

gelegenheidt van schspen ofte posten hebben gehadt, behalve dat de
passagien te water en te lande gantsch periculeus ende bedenckelyek
syn". Daarbij kwam dan nog, dat een miss. van Zweden naar ons
land soms twee maanden onderweg bleef. (Zie boven; miss. dat. 18
Aug. ree. 17 Oct. 1644.) /

-ocr page 151-

139

genoechsaem zyne gelieele subsistentie is gelegen", d. i, van
den Sonttol -). Zoo H. Ma\', door een nieuwe uitrusting in
de Nederlanden bare zeemacht wilde versterken, verzocht
zij tevens dit te begunstigen, alsmede het opbrengen der
buit gemaakte schepen in de havens der Republiek niet te
verhinderen.

De Nederlandsche gezanten kwamen overeen , dat Bicker
en Stavenisse de reis naar het vaderland zouden aanvaarden
en de Witt de verdere onderhandelingen bijwonen. Vóór
hun vertrek ontvingen zij een uitvoerige resolutie van ko-
ningin Christina , waarin de redenen van hun terugkeer en
de voorwaarden der verdere samenwerking waren neerge-
schreven Na met een gouden keten te zijn vereerd®),
namen de beide heeren een plechtig afscheid van de koningin.
Ook den rijkskanselier brachten zij een bezoek, waarin
Oxenstjerna hun nogmaals op het hart drukte, dat thans,
voor de Republiek zoowel als voor Zweden, het gunstige
oogenblik was gekomen om behoorlijke voldoening voor alle
grieven te erlangen.

Tegenwind belette geruimen tijd het uitzeilen. Immers,
na hunne laatste samenkomst met den kanselier verliepen
nog drie weken, vóór zij, op den li\'\'®" December, in zee
staken. De ongunst der elementen zou hen ook verder
vervolgen.

1) Verb. Zw. 13 ÜTov. 1644.

2) Zie de bijlage , getiteld : Eesolutio altera etc.

3) „Ons daerenboven alle drie vereerende met een gouden keten met
een medaille van H. Ma\'\', efflgie daeraen hangende verciert met eenige
diamanten".

-ocr page 152-

HOOFDSTUK V.

De gezanten in Denemarken worden onkundig gelaten van
het voorstel, dat Bicker en Stavenisse , namens koningin
Christina, aan H. H. M. overbrengen; evenmin krijgen
zij hennis van de afspraak om de onderhandelingen te rekken.
— Vermoedelijke reden daarvan. — Aankomst der ver\'
schillende afgevaardigden ie Calniar en te Christianopel. —
Begin der onderhandelingen. — Heftige stukken van
weerszijden gewisseld. — De Zweden formuleeren hunne
eischen. — Dubbelzinnige rol, door de Nederlandsche
gezanten vervuld. — Denemarken tracht de Republiek
over te halen tot een afzonderlijke onderhandeling. — De
Nederlandsche gezanten ontvangen een gewijzigde instructie
van H. H. M.

De belangry,ke tijding, dat Bicker en Stavenisse op weg
waren naar liet vaderland , werd met groote verbazing door
de gezanten in Denemarken ontvangen. Mocht hun thans
ook een lichtstraal opgaan over het rekken der handeling
door den Zweedschen veldheer, het volle licht werd nog
niet ontstoken. Slechts in algemeene trekken deelden de
ambassadeurs in Zweden de reden van dit verÜrek mede ,
nl. om H. H. M. in bijzonderheden te vertellen, hetgeen
hun was bejegend en waarom zij „het essentieelste
poinct van (hunne) Secreete Instructie i)" niet hadden kun-
nen uitwerken. Doch zij bewaarden het stilzwijgen over
de afspraak, tusschen hen en den rijkskanselier gemaakt,
over den voorslag, dien zij namens koningin Christina aan
de Staten-Generaal zouden overbrengen. En wat het vreemdste

1) Miss. Y. Amb. Zw. aan Amb. Den. dat. 14 Jfov. 1644.

-ocr page 153-

141

Was, zij drongen er bij hunne collega\'s in Denemarken niet
op aan , dat deze den aanvangstermijn dor tractaten zouden
uitstellen i). In plaats dat
zij het rekken der onderhande-
ling als een noodzakelijk gevolg hunner reis voorstelden,
namen zij den schijn aan, alsof het plan daartoe gedeeltelijk
bij hen was opgekomen wegens het verlengen van den ter-
mijn door Hare Ma\'. Ook in de volgende missiven aan de
gezanten in Denemarken werd geen open kaart gespeeld ,
terwyl Horn — die door zijne regeering van alles onderricht
moet zijïT" geweest —■ in zijne briefwisseling met genoemde
heeren zich evenmin iets liet ontvallen over de gemaakte
afspraak

Vanwaar die geheimhouding ? Bestond er tusschen de
leden der beide gezantschappen, uitgezonden ter bevordering
van één gemeenschappelyk doel, verschil van meening over
de te volgen gedragslyn ? Hebben wij hier een voorbeeld
van tweedracht tusschen Nederlandsche gezanten, die — bij
een andere gelegenheid — den spotnaam „ambassadeurs dés-
unis des provinces-unies" in het leven riep ? Het is niet
te vermoeden. Immers, wat thans verzwegen,werd moest
noodzakelijk later ter kennis van de ambtgenooten gebracht wor-
den , zoodra de eigenlijke onderhandelingen begonnen of de
verwachte last van H. H. M. ontvangen was. En dan,
waarom zouden de Heeren Schaep, Sonck en Andrée de
houding der Zweedsche gezanten afkeuren ? Was het be-
kend , dat zij een nauwere aansluiting bij Zweden ondienstig
vonden ? Daarvan blijkt nog niets. Zij hadden in de laat-
ste weken aangedrongen op het bespoedigen der onderhan-
ling met Denemarken , nu ja ; maar dit was van hun stand-
punt geheel verklaarbaar. Waren zy echter volkomen op de
hoogte geweest van hetgeen in\' Zweden was voorgevallen ,
zij zouden ongetwijfeld van taktiek zijn veranderd.

M.

1) Oxenstjerna had hun toch uitdrukkelijk verzocht dit te doen: Verb.
Zw. 13 Nov. 1644.

2) Miss. van Amb. Zw. aan Amb, Den. dat. 25 Nov. 1644 en miss. v,
Jacob de Witt aan Amb. Den. dat. 26 Dec. 1644.

3) Zie bv. miss. van Horn aan Amb. Den. dat. IJstatt

9 Dec.

(Verb. Den.)

4) Vreede, Inleid. I pg. 37 noot 3,

-ocr page 154-

142

De eenige verklaring voor de gedragslijn der heeren de
Witt c.s. — welke gesteund wordt door een uitlating van
hen zeiven — is de vrees , dat hunne brieven niet veilig
waren voor onbescheiden blikken Zij schroomden het
geheim hunner politiek toe te vertrouwen aan een blad
papier, dat kans had onder de oogen der Deensche staats-
lieden te komen. En het was van het hoogste belang, dat

^^ J^ Het zal dienstig\' zijn dit nader toe te lichten. Reeds spoedig na
hunne aankomst te Kopenhagen verzochten de Nederl. gezanten den rjjks-
hofmeester om een doorloopend paspoort voor-den bode , die met brieven
naar hunne collega\'s in Zweden heen en weer zou reizen. Het werd ge-
weigerd ; de bode kon telkens een speciaal paspoort krijgen, mits hij geen
andere missiven overbracht (Verb. Den. en Verb. v. d. H. op 22
en 23 Juli 1644). In Zweden was een doorloopend paspoort zonder be-
zwaar verleend. (Miss. Amb. Zw. aan Amb. Den. dat. 7 Sept. 1644).
Doch de Deensche regeering ging van kwaad tot erger. 21 Aug. kwam
de fourier Steven Holman met brieven uit Zweden, „die tot Elseneur
comende met 2 soldaten bij de slotsheer wierde gebracht ende daer van
daen in syn logement alwaer hy dien nacht van twee soldaten wiert be-
waert, ende sanderen dachs alsoo gebracht tot Coppenhaven ten huyse
van S. Exeie de H\'\'. ryckshofifmr. ende by syn absentie aen de rijcks-
cancelaer, die hem voort sondt aen Syne Hooge Fürst. Doorlt. de prince
» van Dennem. , dewelcke de brieven naer hem heeft genomen ende syn
persoon sonder brieven heeft laten gaen ; de brieven bij 8. Purst. Doorlt^
haere Exoi\'-n, twee a drie uyren daeraan niet toegesondsn werdende,
vonden haer over dit ophouden beeommert, ende als sy nu all naer den
eten genoechsaem gedelibereert hadden een expr. aen S. F. D. daerom te
senden, wierden deselve door een onbekent man H. Exeicn toegesonden,
seggende simpelick sonder groetenisse ofte excuse dat de pr. haere Extii en
die brieven sondt". (Vb. v. d. H. 21 Aug. 1644).) Bij het vertrek van
Holman naar Zweden werd hem slechts paspoort gegeven „onder ver-
sekeringe dat met denselven geene brieven van particulieren bestelt, ofte
yetwes in prejuditie van S. Mat. ende syn ryck soude werden gedaen".
(Vb.
v. d. H. 24 Aug. 1644). Toen de bode 18 Sept. uit Zweden terug-
kwam , werden hem op nieuw zijne brieven afgenomen. „Den voorn, com-
mandant" (nl., de kommandant van Helseneur, Ebbe Ulfeld , een broer
van den rijkshofmeester) „heeft die couverture (waerinne twee paspoorten
ende twee miss. waeren, de eene van alle Heeren aen ons te samen,
ende den ander van den heer Bicker aen den heer Schaep) opgebroocken
ende de paspoorten gelesen , doch de "brieven ongeraseert ende ongeopent
overgesonden aen den heer rycksholfmr., welcke die selve ons ooek alsoo
met de paspoorten heeft toegeschickt, maer\'als wy ons hier over door
den secrts. hebben beclaecht, als werdende hierdeur „commercium litte-
rarum" ons legaten benomen, is den voors. ryoxhoflfmr. seer gestoort
geweest, seggende wy waeren aoo naeuw t9 hitten, dat men geen raet

-ocr page 155-

143

deze onkundig bleven van wat op touw was gezet. Kwamen
zij er acMer, zij zouden al bunne .krachten inspannen om
een tractaat met Zweden te sluiten , vóórdat H. H. M. ge-
reed waren , en zich misschien enkele opofferingen getroosten,
alleen om de Republiek het verwachte aandeel in den buit
te onthouden.

met ons wiste ende bijaldien het soo soude gaen, dat hy ons (knippende op syn
duym) niet dat te wille wiste", (Verb. Den. en Verb, v. d. H. 18 Sept. 1644),
De gezanten in Zweden, door hunne boden onderrieht over de onbe-
sehaamdheid der Denen , begonnen waarsehijnlijk te vreezen, dat deze
een volgenden keer ook de brieven zelve zouden openen. Daarom deden
zij aan hunne collega\'s in Denemarken het volgende voorstel: zij zouden
hunne brieven naar Helsingburg zenden , en ze vandaar met een trom-
petter aan den resident van Cracauw laten brengen; nu verzochten zij
hen, dat de brieven „die by hen en den resident van Cracauw uyt \'t
vaderlant ende elders sullen afPgeveerdicht werden , aen den postmeester
tot Helsenburch werden behandicht". (Miss. amb. Zw. aan amb. Den.
dat. 12 Kov. 1644). Op die Wflze hoopten zij hunne missiven voor een
ongewenschte visitatie te vrijwaren ; doch niet altijd kon deze weg worden
gevolgd. Dikwijls moest worden gebruik gemaakt van scheepsgelegenheid,
die altijd onveilig was ; als bewijs daarvoor diene de volg. missive , door
den gezantschaps-secretaris v. d. Heyde , op last van de amb\'\'«., aan den
resident van Cracauw geschreven : „Soo datelijck wert ons bericht, dat
Aert Schaep, schipper van Staveren, voerende \'t schaep achter op syn
schip , comende met syn ladinge van Stockholm , by een Deensche caper ,
alsoo s^yn pas by hem in de Zont genomen volgens t\'ordinaris gebruyck
tot Stockholm hadde gelaten , en eenige brieven b\'y hem wierden gevonden,
is aengehaelt neffens syn Boetsvolk qualyck getraeteert, alhier opge-
bracht ende een geheelen daoh in \'t huys van een burgemi\'. deser stede
gedetineert, alwaer syne brieven , onder andere een pacquet aen Uwe Edt_
waerinne brieven van H. H. M. amb. onse collega\'s in Sweeden soude
opgebroocken en geK^en syn" enz. (Vb. v. d. H. 4 Dec. 1644). Na
onderzoek bleek, dat de zaak zich had toegedragen, als boven is vermeld,
„Tiytgesondert dat de brieven aan H. H. M. en Ed. Gr. M. van de H.H.
ambrs. in Sweeden geschreven , niet opgebroocken waeren geweest , maar
wel particuliere en een aen den heer resident Cracou." (Yb. v. d. H.
9 Dec. 1644). i

Het bovenstaande zal, hoop ik , verklaren, waarom de handelwijze der
gezanten in Zweden door mij "wordt toegeschreven aan vrees voor het
openen hunner missiven , hetgeen de ontdekking van hun plan ten gevolge
zou hebben gehad. Zelf schijnen zij er op te zinspelen in hunne miss. aan
Amb. Den. dat. 14 Nov. 1644 , waar wij lezen : „Wij hadden wel ge-
wenscht" (nl. vóór hunne afreis) „met Uwe Ed. Gestr. mondelinge op
alles te connen communiceeren, omme onderlinge te hebben connen ver-
staen wat d\'een ende d\'ander in syn respect, negotiatie is bejegent,
weleke alle het papier niet wel can werden betront".

n

-ocr page 156-

144

Ten slotte behoort nog opgemerkt te worden, dat het
verzwijgen van het gebeurde geen nadeelige gevolgen kon
hebben. De gezanten in Denemarken mochten vrij op
spoed aandringen, die aandrang zou vruchteloos zijn , zoo
Zweden voet bij stuk hield. En dan, de mystificatie kon
niet lang duren, wanneer H. H. M. slechts tijdig van hunne
meening lieten blijken. Dat er, na de afreis der heeren
Bicker en Stavenisse, ■ nog ruim vier maanden zouden ver-
loopen , aleer de Staten-Generaal een besluit omtrent hun
voorstel namen , kon niemand voorzien.

Het is begrijpelijk, dat de gezanten te Kopenhagen mis-
noegd waren over het vertrek hunner ambtgenooten, nu de ware
reden daarvan hun verborgen moest blijven. Die onte-
vredenheid schoven zij niet onder stoelen of banken , maar
toonden haar al spoedig in hun schrijven aan H. H. M. i).
Niet het minst vreesden zij , dat Denemarken achterdocht
zou krijgen , zoodra de reis der heeren Bicker en Stavenisse
daar bekend werd. De laatsten zagen dit trouwens zelf ook
in en gaven , in een volgenden brief, de redenen aan ,
waarmede die ergernis kon worden weggenomen : „verklaart
gij" — dus schrijven zij — „in voorkomende gevallen , dat
wij te rade zijn geworden den tijd , die nog moet verloopen
vóór den aanvang der tractaten, nuttig te besteden; en wel
hierom, omdat men herhaaldelijk van ons verlangd heeft
de „effectieve praestatie ende executie" van verschillende

• Waarom — zou men nog kunnen vragen — werd geen gebrnik ge-
maakt van cijferschrift ? Dat de gezanten daarvan voorzien waren kan men
lezen iu het Verb. Zw. op 8 Sept. 1644; doch
zij bedienden zich er zelden
van. Alle origin, miss. van de amb. aan H. H. M., welke op het Rijks-
archief te \'s Hage aanwezig zijn , zijn in gewoon letterschrift. Trouwens,
ook cijferschrift bood geen voldoende waarborgen voor geheimhouding,
wanneer de brieven in verkeerde handen kwamen. De . „déchifFreurs"
wisten zelfs het vernuftigst uitgedacht cijfer te ontraadselen: zie daarover
Vreede, Inleid. I pg. 88—94.

1) „Alsoo wy tegemoet sien dat dese reyse, indien sy voortgaet, groote
umbrage in dit Ryck sal veroorsaecken ende by S. Ma\', ende desselffs hooge
ministers vremde impressie geven, als off yet tot naedeel van dese croone
aldaer verhandelt mochte syn, oock de tractaten grootelycx retardeeren"
(miss; amb. Den. aan H. H. M. dat. 2 Dec. 1644). Het slot van deze
miss, bevat het verzoek aan H. H. M. om „de affgegane heeren op \'t
spoedichste te expedieren ende niet eene corte ende goede resolutie her-
■waerts te senden."

-ocr page 157-

145

artikelen van \'t verdrag van 1640, waartoe wij niet gelast
waren. Wil mea bijzonderlieden weten , zegt dan, „dat onder
de voors. poincten in specie syn het verboth van tralfycq op
de rijcken van Sweeden , als waervan de provisioneele toe-
latinge haest comt t\'expireeren , alsmede de betalinge van
de tollen in den Orezundt, gednyrende dat syne Maj\'. van
Denem. met Sweeden in oorloge is. Is men bevreesd, dat
de mediatie van H. H. M. ondertnsschen zal stilstaan , zoo
kan verklaard worden , dat de achterblijvende gezanten
te zamen hierin zullen voortgaan"

In hun antwoord aan de collega\'s te Stockholm vierden de
gezanten den ruimen teugel aan hun wrevel over dezen gang-
van zaken en insinueerden zelfs , dat Bicker en Staven\'sso hot
terugkomen konden vergeten en dat zij deze gelegenheid hadden
aangegrepen om zich te ontslaan van een opdracht, aan
welker vervulhng zooveel bezwaren waren verbonden

Doch dit mopperen baatte weinig. Ondanks hen leidde
de verdere onderhandeling over de praeliminairen tot nieuw
uitstel Wij zagen reeds , dat de Deensche regeering het
plan had geopperd om niet te Brömsebro , maar elders
samen te komen. Dit was koren op den molen der Zweed-
sche staatslieden , die den termijn moesten verlengen ; hier-
door , en door verschil van meening over het teekenen der

1) Zie misa. amb. Zw. aan amb. Den. dat. 25 Nov. 1644.

2) nWy hadden wel gewenscht, dat deselve" (nl. de amb. Zw.)
„gelieft hadde al vooren ons te commnniceeren haer voornemen van
\'t affschicken van twee van den haeren nae\'t vaderlant, als nae genomene
resolutie ons aen te schrijven de redenen , waermede wij t\'selve vertreck
alhier sullen bemantelen, souden ons beduncken daerover gegeven ende
Uwe Ed. Gestr. lichtelyck yetwes tegemoet gevoert hebben , waerdoor de
reyse gestaect hadde behooren te worden , alsoo wy tegemoet sien" enz.
(Nu volgt hetzelfde als boven pg. 144 noot 1 is meegedeeld). Ten slotte
schrijven zij : „oock souden by uytval van saecken connen gebeuren dat
deselve Heeren t\' wedercomen souden vergeten , omme van de scabrieuse
ende becominerlijcke commissie gedcchargeert te syn , doch moeten den
bal speelen gelyck die leyt , ende de gedaane saeclcen ten besten duyden
ende beleyden , met vertrouwen datter vet goets tot voortsettinge der
tractaten by denselven Heerfen viytgewerckt sal werden". (Miss. amb.
Den. aan amb. Zw. dat. 9 Dec. 1644.)

3) De gezanten in Denemarken bleven op spoed aandringen : zie
Verb. Den. 22 Dec. 1644 en miss. amb. Den. aan amb. Zw. dat. 24 Dec.
1644. \'Ook miss. v. van Crac. aan H. H. M. dat. 4 Jan. 1645.

11

-ocr page 158-

146

vrijgeleiden , werd hun de gelegenheid daartoe vanzelf ge-
boden , zonder dat zij in den kijker liepen i). Zoo duurde
het gezichtsbedrog der Nederlandsche gezanten te Kopenhagen
voort: zij bleven in de Thuillerie den bewerker van het
uitstel zien en ergerden zich er over , dat hij zoo eigen-
machtig te werk ging Met dit al konden zij het niet
Verhinderern, dat eerst de- 18\'\'" Februari Werd vastgesteld
voor het begin der onderhandelingen. De plaats bleef bepaald
op Brömsebro.

Vóórdat wij de heeren op hunne reis daarheen volgen,
nog een enkele opmerking over de gedragslijn van Dene-
marken tegenover de Republiek. Reeds is er de aandacht
op gevestigd , dat Christiaan IV toenadering begon te zoeken
en zich bereid had verklaard de bezwaren, welke den Nederland-
schen handel druktén, bij afzonderlijk tractaat, te verlichten of
op te helfen. Langs dien weg ging hij voort en scheen ook
van de zijde der Republiek op meer welwillendheid te rekenen.
In het laatst van November althans had de rijkshofmeester
de gezanten gepolst, of H. H. M. aan Denemarken zouden
willen veroorloven om , evenals Zweden had gedaan , in de
Nederlanden oorlogschepen uit te rusten; werd het geweigerd,
dan zou Z. M\'., hoewel ongaarne , gebruik moeten maken
van de reeds aangeboden diensten der Duinkerkers en der Lü-
beckers. De gezanten weigerden echter zich hiermede in te
laten en beriepen zich op hunne hoedanigheid als bemiddelaars,

1) Verb. Zw. 29 Nov. 1644.

Verb. Den. 22 Dec. 1644.

2) Verb. Den. 4 en 12 Jan. 1645. Op deze plaats geven zij zelfs hun
vermoeden te kennen , dat do laatste verlenging van den termijn was ge-
schied buiten kennis van Zweden. Het tegendeel was waar : de Thuillerie
had aangedrongen op spoed, zie Verb. Zw. 21 Nov. 1644, waar wordt
meegedeeld de inhoud van een schrijven van de Thuillerie aan de Zweedsche
regeering. In deze miss. verzocht hij „accommodement tusschen Sweeden
ende Dennem. sonder langer dilay, omme niet gaende te maecken die-
geene die de croone Sweeden geerne saegen diepe geplongeert in de
oorloge, omme daeruyt haer proffyt te trecken". Als dit laatste een zin-
speling was op H. H. M., zou hieruit blijken, dat de Th. iets had ver-
nomen van de afspraak tusschen de gezanten te Stockholm en den kan-
selier. In dit geval was er voor hem nog meer reden om op spoed aan
te dringen.

-ocr page 159-

147

die onzydigheid tegenover beide kronen gebood i); tevens
brachten zij echter in herinnering, dat de uitrusting van de
Geer niet geschied was met medewerlsing of met toestemming
der regeering , „maer onder de handt by perticulieren gedaen
dat wel meer voor desen in andere gelegentheyt was geschiedt
ende swaerlyck in Nederlant verhindert koude werden" 2).
Zoo koning Christiaan hierin een vingerwijzing zag, dat ,
een vloot ook zonder officieele aanvraag in de Republiek
geequipeerd kon worden , had hij geen ongelijk.

Van de gunstiger stemming der Denen trachtten de ge-
zanten voordeel te trekken door verschillende klachten van
Nederlandsche schippers en kooplieden ter afdoening aan
Zijne Ma\', voor te dragen. Voor \'t meerendeel waren het
dezelfde , die zij reeds vroeger hadden ingediend; doch
zij voegden er thans nog enkele bij , die reeds van ouden
datum waren, en brachten ,o. a. de beruchte salpeterquaestie
van 1639 weer voor den dag®). Het succes was gering. Op de
afgedane zaken wenschte koning Christiaan niet terug te
komen ; de nog aanhangige geschillen , met name de voort-
durende klachten over afpersingen der tolbeambten in Noor-
wegen, zouden nader worden onderzocht en naar recht en
billijkheid beslist. Alle matrozen , die Louis de Geer gediend
hadden , moesten in krijgsgevangenschap blijven ; slechts aan
diegenen, die nooit de wapenen tegen Denemarken hadden
gevoerd , zou de vrijheid hergeven worden *).

1) Hierover uitvoeriger bij Aitz. Y pg. 757 (ontleend aan miss. Amb.
Den. aan H. H. M. dat. 2 Dec. 1644), Hij laat het bezoek v. d. rijks-
hofmeester plaats hebben in „het leste van December", moet zijn „Novem-
ber", In bovengen, miss. aan H. H. M. deelen de gezanten het verzoek
van Ulfeld mee ; wat betreft de Daink. en Lub. schrijven zij : „alhoewel
die scheepen soo licht niet vaerdich sullen syn ende Syne Majt. sich beter
beraden sal dan men can niet weten wat een groote ongelegentheyt een
moedich prince soude connen aenraeden daervan wel nae berouwende
syne naebuyren schade souden mogen hebben".

Later herhaalde de Deensche regeering haar verzoek, doch ontving
hetzelfde antwoord. Alleen beloofden de gezanten H. H. M. er van
te zullen verwittigen. (Yerb. Den. 20 Jan. 1645).

2) Miss. amb. Den. aan H. H. M. dat. 2 Dec. 1644.

3) Zie hiervóór pg. 32 , noot 1.

4) Zie de memorie van de gezanten Yerb. Den. 13 Dec. 1644 en het
antw. van Z. Ma\', dat. 16 Jan. 1645. Zie ook de memorie dat. 20 Jan. 1645,

-ocr page 160-

148

Het viel den gezanten tegen , dat Z. Ma\', geen gunstiger
beschilcking had genomen i) ; maar het kan hun niet ontgaan
zijn , dat zij in menig opzicht als advocaat van kwade zaken
waren oj^etreden. De Nederlandsche reeders
en schippers
waren v
iitgoleerd in de kunst om de tolbeambten te ver-
schalken. Waar de Deensche regeering zoo dikwijls de dupe
der historie werd , mag men het haar niet verdenken , zoo
zij, bij schijn van bedrog, met omzichtigheid te werk ging.
Van den anderen kant toonde zij hare neiging om den Ne-
derlanders te gemoet te komen en gaf de toezegging, dat de
vaart op alle havens aan de Oostzee , gedurende de onder-
handelingen , ^^opên\\wor3èTr\'^zo^ g
esteld Deze nieuwe
beschiklving was noodig , daar de voorloopige permissie met
het einde van het jaar 1644 kwam te vervallen.

Nog op den dag vóór het vertrek dér gezanten poogden
de rjjkshofmeester en de rijksraden hen te overtuigen van
„de goede genegentheyt van S. Ma\', tot H. H. M. ende het
reciprocque Interest, \'t welck heyde Staten behoorde t\'
extimuleren (!) tot naerder alliantie Deze moeite had-

den zy zich kunnen besparen. De politiek der Staten-Generaal
voor het jaar 1645 zou vastgesteld worden buiten toedoen
dezer drie ambassadeurs. Niet zij waren het, die de Re-
publiek noopten naar het zwaard te grijpen.

Den 25®"=" Januari 1645 maakten de heeren Schaep, Sonck
en Andrée een begin met de reis naar Christianopel, waar
zij , door de moeielijke wegen , eerst op 5 Februari aan-
kwamen Daar vernamen zij, dat Jacob de Witt reeds

1) In hunne miss. aan H. H. M. dat. 20 Jan. 16-t5 schrijven de amb.
Den,, dat het antw. van Z. Mt. op hunne memorie „niet soo wel is uyt-
g-evallen als (wy) verhoopt hadlen".

2) Verb, Den. 20 Jan. 1645. Eerst later werd het definitief besluit
daartoe genomen: Verb. Den. 11 Maart 1645.

3) Verb. Den. 24 Jan. 1645.

4) „Hebben nae t\'saisoen van t\'jaer tamelyck goet weder gehadt, doch
diepe , slimme ende rotige wegen , ende overmits de revierkens door het
doyen ten deelen open ende ten deele toegeslagen , mede de brugge op
eenige plaetsen deur den ysganok soo weeh gedreven als reddeloos waeren,
becommerlycko ende moeielijcke passage gehadt, doch syn sonder onge-
luck , Gode sy gedanckt, overgecomen". (Miss. v. Amb. Den. aan H. H. M.
dat. 19 Febr. 1645).

L

-ocr page 161-

149

eenigen tijd te Calmar zijn intrek had genomen. Sinds het
vertrek zijner amh\'tgenooten was zijn verblijf te Stockholm niet
rijk aan merkwaardige gebeurtenissen geweest. Hij had er
een groot holfeest bijgewoond — gegeven ter eere van de
meerderjarigheid der koningin, tevens ter opluistering der
bruiloft van een aanzienlijk Zweedsch edelman — en zich
kunnen vermeien in de eer , bij die gelegenheid aan den
vertegenwoordiger der Staten-Generaal bewezen . Doch
het werk, waarvoor hij gekomen was, stond feiteljjk stil,
en het vertragen van de reis zijner medegezanten noodzaakte
hem bij de Zweedsche regeering op langer uitstel der eigen-
lijke onderhandeling aan te houden , waarvoor hij hare toe-
zegging verkreeg Intusschen moest hij zich gereed maken
op den vastgestelden dag ter plaatse aanwezig te zijn , en
bereikte, na een voorspoedigen tocht, „alsoo een bequaeme
sleede baene was op 18 Januari da stad Calmar, waar
de heeren Skytte en Soop , twee der Zweedsche onderhan-
delaars, zich weldra bij hem voegden. Toen bleek hun, dat
zij nog te vroeg op het appèl waren; immers , eerst nu
werden zy gewaxr dat, op verzoek van den koning van
Denemarken, het begin der onderhandeling ten slotte op
18 Februari was gesteld. Alzoo verliep er nog eenige tijd,
vóórdat de gezanten uit Kopenhagen , dife kennis droegen van
deze laatste verlenging, kwamen opdagen ; en het werd
15. Februari, aleer de Witt hen ontmoette te Suderokra,
een naburig dorp. Hier had dan eindelijk het zoo ge
A^enschte
onderhoud plaats en bracht de Witt zijne collega\'s op de
hoogte van alles, dat hun tot dien dag verzwegen was.
Wij kunnen slechts gissen, hoe het den heeren te moede

1) Zie Verb, de Witt 18 Dec. 1644 en zijne miss. aan H. II. M. dat.
4 Jan. 1645. „H. Mat. gaf my alomme den eersten rangli, in alle actiën
ende sessie , aen de taetiel, nao H. Mat. ende briiyt en brnydegom , die in
suloke actiën altyt voorgaen. Nae my volchden de palsgrave van Swy-
brugge, de administratores Regni, de rycxsraeden , de resident van
Poortngael" enz. Vgl. ook M\'\'. D. Veegens : Historisolie studiën II pg.
12. (Geddes en Jacob de Witt).

2) Verb, de Witt 8, 18, 22 Dec. 1644, 3 Jan. 1645. Op het bericht
van het oponthoud, dat Bicker en Stavenisse op hunne reis hadden, her-
haalde de Wit zijn verzoek tot prolongatie. Verb, de Witt 13 Febr. 1645
en 16 Febr. 1645.

3) Miss. v. de Witt aan zijne collega\'s dat, 9 Febr. 1645,

-ocr page 162-

150

\\ was , nu het uitkwam, dat hunne bemoeiingen van de laatste
\\ maanden in lijnrechten strijd waren geweest met de politiek,
Ite Stockholm op touw gezet, en het blijft de vraag, of zij
de redenen , waarmede deze taktiek werd verdedigd, geheel
konden goedkeuren. Doch , wat de hoofdzaak is — zij legden
i zich neder bij het gebeurde en trokken in het vervolg met
de Witt één lijn, waar het gold den gang der tractaten
; te stuiten , tot dat de verwachte resolutie uit het vaderland
was ontvangen

Ondertusschen waren de verschillende afgevaardigden ter
bestemde plaats verschenen. Van Zweedsche zijde zouden
, de kanselier Axel Oxenstjerna en de rijksraden Johan Skytte,
Matthias Soop en Thuro Bielke de beraadslagingen bijwonen,
Skytte overleed tijdens de onderhandelingen en werd door
Thuro Sparre vervangen. De Deensche regeering liet zich
vertegenwoordigen door den rijkshofmeester Cornifitz Ulfeld,
des konings kanselier Chrigtian Thomassen en de rijksraden
Christofïer Urne en Jörgen Seefeldt Christoffersen -). De
twee grootste staatslieden van het Noorden , Oxenstjerna en
Ulfeld , zouden elkaar dus het hoofd bieden in den ongelijken
kamp , dien de Deensche diplomatie met de Zweedsche
aanging.

Cal mar was de gewone verblijfplaats der Zweedsche onder-
handelaars j Christianopel die der tegenpartij ; bij de eersten
voegde zich Jacob de Witt, terwijl zijne collega\'s hun
intrek in laatstgenoemde stad namen , evenals de Fransche

1) Het Verb. Den. deelt op 15 Febr. 1645 mede , dat de gezanten
met de Witt een samenkomst hadden te Suderokra, waar de laatste hun
communiceerde „geeckere schriftel. resol. van H. Mat. van Sweeden, in
date 16 Nov. 1644 , vervattende oorteiycx alle hetgeene , t\'welek by hem
ende syne collega\'s met Hoochstged. coninginne tot het vertreck van de
heeren Bicker ende Stavenisse toe , incluys is verhandelt en veraffscheyt ,
ende \' vermits deselve ten verbaele van de andere heeren sal geinsereert
werden, gaet men alhier t\'verhael derselviger int geheel ofte voor een
deel, gelyck mede om andere redenen met opset voorby". Het Verb.
de Witt laat zich nog veel korter uit. Gaarne zou men nader vernemen
wat in deze conferentie was voorgevallen ; doch de gezantschapsverbalen
zijn niet de plaats, waar de gezanten hunne geheimste gedachten neer-
schreven.

2) Uit Aitz. VI pg. 31 (waar de onderteekenaars van het tractaat genoemd
worden) zou men opmaken, dat Christoffersen een afzonderlijke persoon
is. De naam behoort echter bij dien van Jörgen Seefeldt.

-ocr page 163-

151

gezant de Thuillerie. Van een eigenlijk verblijf kan echter
niet gesproken worden , daar allen voortdurend heen en weer
trokken naar de naburige plaatsjes Suderokra , Cappedorp i)
en Brömsebro , waar de bijeenkomsten werden gehouden.

^ Den ISden Februari , na het uitleveren der wederzijdsche
volmachten, begonnen de onderhandelingen op plechtige
wijze. De afgevaardigden van beide kronen hadden zich
begeven naar een eilandje in de rivier de BrÖmse, welke
daar een grensscheiding vormde. Op het afgesproken signaal
— trompetgeschal — „traeden (sy) uyt hunne respective
tenten ende met een groot gevolch van noblesse beyderseyts
sachtiens voortgaende , syn onder het geclanck der coninck-
lycke trompetten aen heyde kanten ter voors. plaetsen by
ons" (nl. de mediateurs, die in \'t midden hadden post gevat)
„gecomen, alwanneer naer onderlinge vriendtlycke groetenisse,
handtgevinge ende bejegeninge , de beere rycx-cancelaer
Oxenstiern eene lange oratie in Sweetser taele hielde, die
daerinne betoonden dat tong ende harssenen welgeplaest
waeren in een bedacht ende aensienelyck lichaem ende wierde
van den heere rycxholïmr. Ullfeldt met goet fatzoen wat
korter weder daerop geantwoort: keerende naedien alle met
beleefde groetenisse ende handtastinge wederom onder het
geclanck der voors. trompetten nae hunne respective tenten"

Al dadelijk stelden de bemiddelaars enkele formeele zaken
vast, o.a. dat beide kronen hare bezwaren en vorderingen
schriftelijk zouden indienen om „alle hevicheyt ende alteratie
tusschen die noch niet te recht bedaerde gemoederen voor
te comen" Zij maakten zich dus geene illusies omtrent
de stemming, die aan weerskanten heerschte.

^ De Zweden waren het eerst aan de beurt. In hunne
memorie legden zjj den nadruk er op , dat de strijd was
ontstaan wegens de vele belemmeringen, vooral in 1643 aan

1) Ik geef de spelling van deze beide plaatsen , zooals zij het meest
in de Verb. voorkomt.

Brömsebro. brug over het riviertje de Brömse. Te Brömsebro waren
in 1541 ook Gustaaf Wasa en Christiaan III samengekomen , toen zij een
verbond hadden gesloten voor 20 jaar. (Geijer II pg. 88. Holberg II
pg. 375, 376 spreekt van een verbond voor 50 jaar).

2) Verb. Den. 18 Febr. aangevuld uit miss. Amb. Den, aan H. H. M.
dat. 22 Febr. 1645.

3) Miss. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 22 Febr. 1645.

-ocr page 164-

152

hun handel in den weg gelegd. Zoo er vrede zou komen ,
moest eerst daarvoor voldoening worden gegeven. Maar dat
was niet genoeg. Om een herhaling van een dergelijken
casus belli te voorkomen diende Denemarken aan alle
Zweedsche onderdanen of inwoners van gewesten , die onder
Zweedsche bescherming stonden, de vrije en onbelemmerde
vaart door Sont en Belt toe te staan , met al hunne schepen
en goederen, zelfs met krijgsammunitie , onverschillig van-
waar of waarheen. Hare Ma\', vorderde tevens , dat hare
oorlogschepen nergens genoodzaakt zouden worden tot het
strijken van zeilen en vlaggen of tot het vermelden der reis-
route ; dat de koopvaarders van tol en visitatie verschoond
blijven en zonder oponthoud hun weg konden vervolgen;
dat, tegen den wil van den eigenaar , de koning van Dene-
marken niets van de lading zou mogen naasten , ook niet
tegen betaling. Deze eisch , gegrond op de instelhng , door
God zeiven gemaakt, gesteund door het i
jatuur- en volken-
recht en door de bestaande tractaten , behoorde in zijn
vollen omvang te worden ingewilligd.

Het wederwoord liet zich niet lang wachten en sloeg een
niet minder stelligen toon aan. Met tal van redenen be-
toogden de Deensche commissarissen , dat de oorlog zonder
billijke aanleiding en op onwettige wijze was begonnen.
Immers, de beschuldiging omtrent het fnuiken van den
handel was gemakkelijk te weerleggen : van de 243 schepen,
die in 1643 met Zweedsche certificaten in de Sont kwamen,
waren acht aangehouden en daarvan slechts drie verbeurd
verklaard. De onbillijkheid van den plotselingen aanval was
des te grooter, daar men in Denemarken zich nog bezig
hield met het onderzoeken der ingediende klachten , toen
Torstensohn reeds in Holstein binnentrok , het feit zelf des
te verraderlijker , omdat de schijn van vriendschap zoo lang
mogelijk was bewaard. Daarom vorderde Christiaan IV ,
vóór alles , teruggave der veroverde landen, sterkten, schepen
en krijgsbehoeften. De geeiochte vrije doorvaart ontnam
hem alle rechten, door God en \'s konings voorvaderen in
zijne handen gelegd. Was men in Zweden werkelijk tot
vrede geneigd , zoo diende hot dezen eisch te laten vallen.

Dit begin scheen een slecht einde te voorspellen. Schrifte-
lijke wisseling van gedachten was voorgeslagen als veilig-
heidsklep voor de opgewonden gemoederen; doch nu de
hartstocht het kookpunt begon te naderen , vreesden de be-

-ocr page 165-

153

middelaars , dat de ketel der onderhandelingen zou springen.
Dit wenschten zij te voorkomen en dreven alzoo door, dat
elke partij nog mocht dienen van dupliek; in \'t vervolg
echter zouden de wederzijdsche voorstellen hy monde van
de mediateurs worden overgebracht. Deze bepaling bleek
niet onnoodig. In hun antwoord lieten de Zweden scherpe
nagels zien en dreigden het oude zeer, dat met heelpleisters
beter gediend ware , weder open te krabben. Over de aan-
É leiding tot den oorlog — den Achilles-hiel van hun betoog—
verwezen zy naar vroeger gewisselde stukken en uitgegeven
manifesten. „Zoo wij daarmede den vrede konden ver-
krijgen" — dus klinkt hun stoute taal — , „het zou niet
moeielijk vallen ons goed recht tot den krijg nader te ver-
dedigen. De aangevoerde bezwaren telt gij licht;, uw hoonende
taal klinkt ons niet ongewoon in de ooren; maar wij zijn
verbaasd, dat gij nog poogt de bemiddelaars te overtuigen ,
hoe uwe handelingen in de Sont steeds rechtmatig waren.
Tegenover onzen eisch tot vrije doorvaart stelt gij het „jus
regale", dat God en de voorvaderen van uwen vorst hem
schonken ; dat recht betwisten wij thans niet , doch klagen
alleen over het misbruik. In deze veel bewogen tijden zoekt
uw koning slechts zijn eigen voordeel, maakt, met voor-
bedachten rade , zijne heerschappij tot een slavernij voor alle
volkeren en handelt alsof de eigendom der voorbijvareude
schepen en waren bjj hem berust. Daardoor wordt inbreuk
gemaakt op de vrijheid , welke de kroon Zweden van ouds-
her genoot. Tegen deze schending van tractaat komt zij in
verzet en herhaalt met aandrang den reeds uitgesproken
eisch".

By het overleveren dezer memorie aan de Denen verzoch-
ten de bemiddelaars , wien de prikkelbaarheid dier natie bij
ondervinding bekend was , „de penne alsoo te modereren,
dat tot geen meerder schryven occasie gegeven werde"

1) Verb. Den. 3 Maart 1645. De Amb. Den. schenen in dezen tijd
vreinig hoop te hebben op een goeden uitslag der handeling en begonnen
reeds te zorgen voor een veiligen terugtocht. In hunne miss. van 5
Maart 1645 aan H. H. M. verzochten zij , dat men hun een oorlogschip
zou toezenden, om daarmede naar \'t vaderland te kunnen terugkeeren
„alsoo by quaet succes van dese handeling de passagie te landen soo
bequaem niet soude vallen , oock raoeyelyck ende vry costelyck",

-ocr page 166-

154

Van de begeerde matiging droeg bun dupliek echter weinig
blijken. Het eenmaal ingenomen standpunt werd verdedigd,
maar raet veel heftiger uitdrukkingen. „Wat in 1643 met
enkele schepen is gebeurd" — aldus de hoofdinhoud van het
stuk — „raapt gij slechts op als een stok om den Deenschen
hond te slaan. Doch nooit zal men kunnen bewyzen , dat
deze oorlog was een helium legitime denunciatum , z\'ooals
het volkenrecht verlangt. Niet alleen toch hebt gij ver-
zuimd behoorlijk aan te kloppen , maar door de deur in te
trappen zijt gij ons huis binnengedrongen. Over de vrije
vaart in de Sont zullen wij onze meening uiten , zoodra al
het veroverde is teruggegeven ; doch zooveel willen wij thans
reeds zeggen, dat onze heer even goed koning is in de Sont
of de B-ïlt, als in eenig ander deel van zijn rijk , en zich
nooit de wet zal laten voorschrijven, en dit herinneren
wij u, dat nimmer een vorst getracht heeft krijgsvolk
door de Sont te voeren, tenzij hij te voren verlof daartoe
had bekomen".

Vóórdat de bemiddelaars dit antwoord overbrachten , hud-
den zij de Deensche commissarissen nog uitgenoodigd de
scherpe kanten van hun betoog af te ronden i). Het mocht
niet baten. De Zweden —• dus beweerden zij — hadden
het zelf uitgelokt: alzoo werd hun kleingeld teruggegeven van
de munt, waarmede zij hadden betaald.

Niet weinig geërgerd over den bitsen toon, die hun uit de
• genoemde memorie tegenklonk , namen de Zweedsche heeren
den schijn aan, of zij de onderhandelingen wilden afbreken.
Vandaar, dat de bemiddelaars aan het werk togen om den
wagen weer in het goede spoor te brengan. Zij verzochten,
dat de kroon Zweden hare eischen in het kort zou samen-
vatten en dit geschrift in hunne handen neerleggen. Toen
deze echter aanhield op antwoord omtrent de gevraagde vrije
doorvaart, werden de Deensche commissarissen uitgenoodigd
zich hierover zoo uit te laten, dat men tot de verdere han-
deling kon geraken. De laatsten kwamen thans iets nader.
De vrije doorvaart wilden zy den Zweden niet betwisten ;
maar het vertoon van cartificaten werd gevorderd, opdat men

1) De Witt W-as hierbij niet tegenwoordig-: den 284ieii Febr. 1645
ontving hij de tijding van den dood zijner huisvrouw en onttrok zich een
tjjd lang — van 1 tot 13 Maart — aan de verschillende besognes.
(Verb. de Witt 28 Febr.—13 Maart 1645),

-ocr page 167-

155

zekerlieid kon hebben, of de lading werkelijk aan onderdanen
dezer kroon toebehoorde. Intusschen had Oxenstjerna het
kort begrip van de eischen zijner kroon — voor zooverre
zij de scheepvaart betroffen — aan de bemiddelaars over-
geleverd : op dezen vasten grond zou het gebouw der onder-
handelingen opgetrokken worden. Doch al aanstonds werd
het geheele werk op losse schroeven gezet , toen de media-
teurs enkele aanstootelijke punten weglieten, met name het
eerste artikel, dat, naar zij vreesden, den pas gedoofden
twist op nieuw in lichter laaie zou zetten i).

"Wat ter kennis van de Deensche commissarissen werd
gebracht kwam hierop neer :

1". vrije doorvaart, zonder vertoon van certificaat, door
Sont en Belt, voor de schepen en goederen der inge-
zetenen van Zweden , Finland , Ingermanland , Esth-
land , Lijfland , Pommeren en Mecklenburg, in zooverre
deze onder de gehoorzaamheid of de bescherming van
Zweden stonden ;

2*. vrije doorvaart voor alle soorten van ammunitie ,
zonder voorafgaande kennisgeving;

3". vrije doorvaart voor alle waren , door de ingezetenen
van genoemde landen gekocht buiten Zweden, (bv. in
Dantzig of Lübeck) en bestemd naar Engeland, de
Nederlanden of elders ;

4". afschaffing van visitatie voor alle schepen, met
Zweedsche goederen geladen.

In den beginne vonden deze eischen een §lechte ontvangst
bij Ulfeld en de zijnen, die „seer bittere woorden gebruyckten,
seggeiide dat men hun den strick wilde om den hals doen"

1) Dit art. luidde :

„Praetensum regis Daniae jus \' superioritatis in freto oresontioo et
Balthieo tolIat|Jur, aut si id nimis\'durum ac fastidiosum visum fuerit
sic deseribatur et explicetui\', ut Danes ac subditos proprios concernât ,
nee sese ad exteros , imprimis Regno Sueciae subjectos et adhaerentas ,
qui commercii causa transeunt, extendat". (Verb, de "Witt 15 Maart 1645).
Toen Oxenstjerna hoorde , dat het weggelaten was , zei hij : „dat het
eerste artioul necessair (was) ende als een fondament van de heele
besoigne vooral (behoorde) vast gestelt te werden". (Vb, de Witt
2Q
Maart 1645).

2) Verb. Den, 16 Maart 1645.

-ocr page 168-

156

Wat het eerste punt betrof, wilden zij onder de Zweedsche
natie alleen de Finnen mede begrijpen en betwistten aan
koningin Christina het gezag over de andere genoemde
volkeren ; voor oorlogsmunitie moest een pas verzocht worden,
dien Denemarken nooit zou »veigeren ; het derde keurden zij
goed, mits hunne landgenooten dezelfde vrijheid in Zweden
kregen ; doch de visitatie ■— het eenige middel om bedrog
te weren — moest blijven bestaan.

Oxenstjerna echter hield zijn streng stijf: Ingerraanland
was oven goed Zweedsch gebied als Stockholm; het bezit
van de andere gewesten kon alleen het Roomsche rijk, niet
Denemarken aan Zweden strijdig maken \'). Wat de certi-
ficaten betreft, men zou zoeken naar het geschikte middel
om te voorkomen , dat vreemde waren onder Zweedsche vlag
doorvoeren. Op al het andere bleef hij echter staan en ver-
langde met nadruk , dat koning Christiaan afstand zou doen
van zijn beweerd recht in de Sont. Deze vordering was tot
nog toe opzettelijk door de Thuillerie, den leider der be-
raadslagingen , verzwegen 2). Thans kon hij de moeielijkheid
niet langer ontwijken. Alleen het bekend maken van dit
verhangen zou — dus vreesde hij — de tractaten doen af-
springen, en het mislukken daarvan stapelde kolen vuurs op
het hoofd der bemiddelaars. Zoo besloten deze een laatste
poging te doen om de onderhandelingen gaande te houden.
In een iTijeenkomst met de Zweedsche commissarissen voerde
de Thuillerie het woord om te betoogen , „dat men een ende
t\'selve dinck met heuselycke woorden ende by forme A^an
bcwysredenen can bybrengen, t\'welcke andersints als eene
propositie ende conditie ter bane gebracht, alles mochte
renverseren" S). Het betwiste recht moest noodzakelijk ter

1) „Sulox dat de croone Sweeden tegens den coninck van Denne-
marcken heeft te gebruycken den regulam juris quantum ad te ïihere
recte-iue illam possideo". (Yb. Den. 20 Maart 1645).

2) De Thuillerie, als de meest onpartijdige , was voor de leiding der
onderhandelingen aangewezen ; doch hij ging hierin — naar den zin dor
Nederlandsche gezanten — te ver en nam dikwijls een besluit, buiten hen
om. Zie Yb. de Witt 20 , 21 , 22 , 23 Tebr. 1645 over de middelen, die
zij aanwendden om dit te voorkomen ; zij vonden hierin steun bij Oxen-
stjerna , die aan de Witt berichtte , wanneer de Thuillerie zou komen en
hem ten maaltijd noodigde als ook de Fr. gezant bij de Zweedsche
commiss. tafelde.

3) Yerb. Den, 25 Maart 1645,

-ocr page 169-

157

sprake komen, als men later zou handelen „de securitate
commerciorum non turbandorum"; konden de beide kronen
het dan niet eens worden , de tractaten zouden in elk geval
„met beter fatsoen" afspringen. Na lang aanhouden berustte
de kanselier er eindelijk in , dat zijn eisch voorloopig werd
achtergehouden ; doch het zou een uitstel, geen afstel zijn.

Zoo werden de onderhandelingen over de reeds genoemde
punten voortgezet. De Deensche commissarissen toonden wat
meer inschikkelijkheid en willigden van lieverlede het ver-
langde in. Doch één twistappel bleef liggen. Zij weigerden
hafdh"ekkig de vrije doorvaart ook toe te staan aan de inge-/
zetenen van Pommeren en Mecklenburg ; Zweden was daarvan
niet af te brengen , doch voegde er bij , dat Mecklenburg
alleen genoemd werd ten believen van de stad Wismar. De
reden dezer hardnekkigheid is niet verre te zoeken : gaven
de Denen thans toe , dat de genoemde gewesten onder de
gehoorzaamheid van Zweden stonden , zoo stelden zij een
praecedent , waarop dit rijk zich kon beroepen bij de vrede-
handeling te Osnabrück, die ook over het lot van Pommeren
en Mecklenburg zou beslissen

Ook over de certificaten voor de Zweedsche waren was
men het nog niet eens, en bij de discussie over dat punt
vond Oxenstjerna gelegenheid om het belang der Republiek
"vi- ter tafel te brengen. Zoo lang andere volken — dus luidde
zijn eigenaardig betoog — hooge tollen moeten betalen,
zullen
zj trachten hunne waren onder Zweedsche vlag, dus
tolvrij , door de Sont te brengen. Ook al vordert men cer-
j tificaten , het bedrog kan nooit geheel worden geweerd. Het
j eenige afdoend middel is dus, dat de koning van Denemarken ook
i de lasten dezer natiën verlicht, en wel zooveel, „dat het
om een cleyntje niet de pyne waert (sal) syn te frauderen 2)."
Zulke woorden vielen natuurlijk in den smaak der Neder-
landsche gezanten en noopten hen ook zeiven het belang
—i van den Nederlandschen handel te gaan bepleiten. Dit
hadden zij te laten, meende de Thuillerie; alleen Zweden

1) Dit blijkt duidelijk hieruit, dat Denemarken de verlangde vrijheid
aan Mecklenburg en Pommeren wel wilde toestaan „b}j aparte tractaten
als niets gemeens hebbende met dese tegenwoordige handelinge". (Yb.
Den. 2 April 1645.)

2) Verb, de Witt 1 AprU 1645.

-ocr page 170-

158

en Denemarken stonden hier als partijen tegenover
elkander. Doch iSoen Oxenstjerna het tractaat van 1640
aanhaalde, waardoor hij verplicht was ook het voordeel
der Republiek te behartigen —, schoon deze in gebreke was
gebleven bijstand aan haren bondgenoot te bieden , en hij
over die laatste uitlating met de Nederlandsche gezanten in
dispuut kwam, barstte het ongeduld van de Thuillerie los.
Mocht hij reeds vermoed hebben, welke beslissing bij de
Staten-Generaal nog hing , het hier gehoorde gaf hem de
zekerheid, „dat noch een swaer poinct voorhanden was" en
deed hem uitroepen : „Messieurs ick sie wel wat het is, in
plaets dat ick meende een pas te avanceeren , werde ick wel
twaelff te rugge geset, doch op dat men eenichsints kan oor-
deelen wat van desen tractaet verisimiliter te verwachten
staedt, soo gelieven de HH. con. commiss. der croone Sweeden
alle postulata bijeen te brengen ende op papier te brengen"\').
Dit zou geschieden, antwoordde Oxenstjerna, en wel binnen
den kortst mogelyken tijd.

-4

Terwijl de kanselier, op verzoek van den Fransehen ge-
zant , de verlanglijst der Zweedsche regeering opmaakt, ver-
liezen wij de eigenlijke vredehandeling een wijle uit het oog,
daar onze aandacht gevraagd wordt voor de rol, welke de
Nederlandsche gezanten op de planken der staatkunde hadden
te vervullen. En dan valt het in het oog, dat hun de
val.sche jol in het op te voeren stuk was toegewezen. Als
bemiddelaars waren zij verplicht alle struikelblokken , welke
op den weg der onderhandeling lagen , op zijde te duwen 5
doch eigenbelang vorderde , dat er een enkele steen des aan-
stoots bleef liggen , waardoor de eindpaal voorloopig buiten
gezicht bleef. Immers, de afspraak met Zweden luidde,
dat de principiëele handeling zou wachten op de nadere
resolutie der Staten-Generaal, welke op „het aanbrengen"
van Bicker en Stavenisse moest volgen. Nu deze , om later
te noemen redenen, zoo lang uitbleef, was uitstel bij voort-
during het wachtwoord. Herhaaldelijk spoorde de Witt, die
het meest met de Zweden in aanraking kwam, den kanselier

1) Verb. Den. 5 April 1645. Het Verb. de Witt op denzelfden datnn)
is niet zoo uitvoerig over de houding van de Th.; het gebeurt dikwijlSi
dat beide Verb., schoon in hoofdzaak overeenstemmende, in
bijzonder-
heden , ook in de motiveering van het gebeurde verschillen.

-ocr page 171-

159

daartoe aan en verkreeg telkens een belofte in dien zin , al
ontveinsde Oxenstjerna zijn ongeduld over het talmen der
Staten-Generaal niet. Bij dezen staat van zaken is het moeielijk
uit te maken , in hoeverre hij de vorderingen zijner kroon
opzettelijk verzwaarde , pm aldus een dispuut uit te lokken
en tijd te winnen i). Doch ook dit baarde de Nederlandsche
gezanten moeielijkheden , daar er gevaar bestond voor het
afspringen der tractaten , zoo den Denen het mes op de keel
werd gezet. Met steeds grooter verlangen zagen zij dan
ook uit naar het besluit van H. H. M, , dat hunne gedrags-
lijn zou bepalen en een einde maken aan de dubbelzinnige
positie , waarin zij — half vredestichters , half onruststokers —
waren geraakt. In brief op brief drongen zij bij de Staten-
Generaal op een eindoordeel aan 2). Het baatte weinig. Den
gelen Maart kregen zij officieel bericht, dat de heeren Bicker
en Stavenisse, na een lange en moeielijke reis , eerót op 26
Januari ter Generaliteit rapport hadden kunnen doen van
hunne zending, zoodat het nemen van een resolutie nog
wel eenigen tijd zou aanhouden

Ruim twee maanden waren er dus verloopen tusschen het
maken der afspraak en de kennisgeving daarvan aan de Ne-
derlandsche regeering , en de gezanten begrepen zeer goed,
dat de verlangde beslissing bovendien niet voetstoots zou
vallen. Zij trachtten zich den tusschentijd nog eenigszins te

1) Een enkel voorbeeld. 24 Maart 1645 had de Witt een samenkomst
met de Zweedsche commissarissen, waarin hij o. a. zeide „wel te wen-
schen dat sooveel tyts mochte werden [gewonnen, totdat sfl\'ne collega\'s
off resolutie van H. H. M. gecomen mochten syn , dat hij dan resoluter
soude connen spreecken". Bij \'t heengaan „seyden (de Zw. comm.) al
lachende , off het niet best waere dat Sweeden aen d\'een zyde van de
Sont meester bleve , ende Dennemarcken aan d\'ander zyde , ende dat de
vrye doorvaert aen yder een werde gelaeten , ende \'toegestaen, hebbe
\'t selve lachelyck beantwoort". (Vb. de Witt 24 Maart 1645). Wij
zullen later zien, dat deze in scherts gestelde eisch — afstand dus van
Schonen, Haland en Blekingen — werkelijk werd gedaan , dat zelfs nog
meer werd verlangd. Moet deze vordering alleen op rekening van de uit-
stellende taktiek worden gebracht ?

2) Miss. Amb. Den. aan H. H. M. dat. 22 Febr., 5, 11, 26 Maart 1645.

Miss. de Witt aan H. H. M. dat. 2Ö Febr. en 4 April 1645.

3) Miss. v. H. H. M. aan de amb. dat. 30 Jan. 1645 ree. 6 Maart
1645. Reeds 17 Febr. had de Witt uit een particulier schrijven ver-
\\omen, dat op 21 Jan. B. en St. nog niet te Amsterdam waren aangekomen.

-ocr page 172-

160

nutte te maken door pogingen aan te wenden , dat de Zweden,
bij de opsomming hunner hanjdelsgrieven , ook die van de

\\___Republiek zouden opnemen. Aan dat oor bleek de kanselier

echter doof; het kon beter geschieden , meende hij, in een
later stadium van de onderhandelingen i). Van den beginne af
had Oxenstjerna het streven der staatkunde van H. H. M.—
partij te trekken van de fortuin der Zweedsche wapenen,
zonder zelf een hand uit te steken — doorzien en verijdeld;
en hij was allerminst van plan thans in de bres te springen
voor het belang van den Nederlandschen handel, nu aan de
Republiek te verstaan was gegeven, dat alleen een krachtig
optreden haar de gewenschte voordeelen zou verschaffen.
Eerst nadat het toegeworpen sleeptouw aan het schip van den
Nederlandschen staat was bevestigd , kon dit rustig voort-
drijven in het zog der Zweedsche politiek.

Hebben wij reeds vroeger gehoord , dat koning Christiaan
A zijn wrevelen moed had laten varen, ja, zelfs begon te
^ coquetteeren met de Nederlandsche maagd , de voortzetting
van dat spel komt thans in aanmerking. Reeds bij een der
eerste conferentieën met de Deensche heeren, na hunne aan-
komst in Christianopel, hadden de gezanten weder geklaagd
over nieuwe tollen en lasten, welke den Nederlandschen
schippers in de Sont en in Noorwegen werden opgelegd.
Niet zonder weerzin leenden de anderen het oor aan dit
eindelooze gejammer over een zaak, waarvan de bijzonder-
heden hun dikwijls ontgingen. Zij waren niet van kindsbeen af
. groot gebracht in den handel, zooals de meeste Neder-
landsche gezanten 2). Zij wilden wel toegeven, dat enkele

1) Yerb. de Witt 25 Febr., 7 April 1645.

Yerb. amb. Den. 6 April 1645. Alleen bij de quaestie van de certifi-
caten — zie boven pg. 157 — had hij zijdelings ook het belang der
Republiek ter sprake gebracht.

2) Het zou mij bv. niet verwonderen als de Deensche gezanten even
weinig begrip hadden van de — later te noemen — jonkerdeelen als de
Deensche geschiedschrijver Holberg (II pg. 887 , 888), die zegt, dat het

eine art Bescliwerden oder Bürden war, welchen die niederländischen
schiffe in Norwegen unterworfen waren , wiewol ich nicht eigentlich sagen
kan , worin dergleichen Bürden bestanden". Trouwens , ook bij \'t vervolg
der onderhand, bleek de onbekendheid der Denen met sommige handels-
quaesties. In dit opzicht waren de Nederl. gezanten er beter aan toe.
Ik wijs bv. op Jacob de Witt, die waarschl. in den houthandel was
geweest. (Yeegens, Hist. stud. II pg. 10 : öeddes en Jacob de Witt).

-ocr page 173-

161

mindere tolbeambten hun bevoegdheid overtraden en den
schippers te veel afnamen; maar het geroep daarover was
dikwijls ook grooter dan het feit zelf i). In elk geval
waren Zijne Ma\', en de rijksraden reeds begonnen hierop
order te stellen.

Klonken deze woorden wat hard , metterdaad toonde de
Deensche Regeering haren goeden wil tot het tegengaan van
onrecht. Op het oogenblik toch, dat bovengenoemd gesprek
plaats had, waren door Christiaan IV reeds drie voor de
j Republiek zeer gunstige resolutiën genomen 2). De inhoud
kwam in hoofdzaak hier op neer , dat de tolbeambten geen
penning moer zouden vorderen dan op de gedrukte rollen
was bepaald , onder bedreiging van strenge straffen voor den
overtreder. Ook mochten de Nederlandsche schippers niet
gedwongen worden van de konings- ot jonkerdeelen — hout,
waarvan de opbrengst voor den koning bestemd was —
grooter voorraad te koopen en tegen hooger prijs, dan
van oudsher gebruikelyk was. Men ziet het, de goede wil
was aanwezig; maar dikwijls ontbrak de macht om voldoende
zorg. te dragen voor het naleven dezer bepalingen.

Nog in een ander opzicht werd de Republiek tevreden
gesteld. Den H\'\'"" Maart ontvingen hare gezanten het be-
richt , dat Christiaan IV zijne vroegere toezegging gestand

__[ gedaan en de vaart op alle Oostzeehavens gedurende d^)

onderhandelingen opengesteld had. Dan, op het stuk van
grieven waren
zij niet spoedig uitgepraat. In de met Zweden
gewisselde stukken hadden de Deensche commissarissen, over
het recht van hnnnen vorst in de Sont, uitdrukkingen ge-
bruikt, welke de Nederlandsche heeren meenden niet on-

1) De Deensche comm. betuigden: „dat Syne Majt. ende alle hooge
ministers deser croone sat ende moede -waeren de veelvuldige dachten soo
uyt Noorwegen als elders : dat sy -wel gelooffde dat wegen de meenichte
en giericheyt der ondervooohden , cherchers , en diergel. cleyne officieren
eenige exorbitantien werden gepleecht : maer dat deselve oock -wirden
sonder alle twijffel grooter gemaeckt ende invidioser uytgeroepen ende
aengebrocht als die in der daet syn , sulckx dat hiermede plaets heeft
de oude regula audi alteram partem". (Verb. Den. 16 Febr. 1645).

2) Afgedrukt in de bijlagen. Het zijn dezelfde resolution, waar-
van Holberg II pg. 8 87 terloops gewag maakt. Ze zijn genomen op 3/13,
4/14 en 9/19 Jan. 1645, doch kwamen eerst 22 Febr. ter kennisse der
Nederl. gezanten.

11

-ocr page 174-

162

weersproken te mogen laten. Zij dienden alzoo een monde-
ling protest daartegen in , opdat hun stilzwijgen niet zou
worden beschouwd als een toestemming in de gewraakte
beweringen i). Tegelijk herhaalden zij, op aanschrijven van
H. H. M., enkele klachten over de volgende punten : dat in
de Sont een nieuwe „defensions-tol" AVerd gevorderd; dat
aan schippers, die op hun terugkomst uit de Oostzee te
Helseneur tol hadden betaald, maar door storm of tegenwind
een Noorsche haven moesten binnenloopen , aldaar wederom
een rosenobel voor elk schip werd afgenomen ; ten slotte over
den grooten last, die den koopvaarders werd aangedaan,
nu zij , bij het passeeren van den Droogen — het nauwste
gedeelte van de Sont — moesten ankeren bij de daar lig-
gende pramen, ten einde den naam van den schipper en de
haven van afvaart en bestemming op te geven

Het antwoord luidde zeer bevredigend. Het protest , dus
meenden de Deensche heeren, was onnoodig, daar alles,
wat bij dit tractaat gezegd en gedaan werd , alleen Zweden
raakte en nooit tot praejuditie van de Nederlanders kon
strekken. Het ankeren bij de pramen was slechts een tijde-
lijke voorzorgsmaatregel gedurende den oorlog ; nu zij echter
hoorden dat er, bij slecht weer , gevaar voor de schepen aan
verbonden was, zou men daarin verandering brengen.
Omtrent het rosenobel-geld in Noorwegen was reeds een
gunstige beschikking genomen en kon een afdoende regeling
verwacht worden Wat eindelijk den defensionstol betrof,
daarvan hadden zij nooit gehoord en weigerden te gelooven,
dat hij te eeniger tijd was geeischt. Ja , toen zij den ge-
zanten afvroegen, of hun, gedurende hun verblijf te Kopen-

1) Dit geschiedde zeker niet zonder toedoen van de Witt, die reeds
11 Maart aan zijne collega\'s schreef: „De precise sustenuen van Dene-
marcken syn om de waerheyt te seggen voor al de weerelt, ende speci-
alyck voor ons intollerabel , synde nergens in de wyde weerelt een dier-
gelijcke exempel".

Zie ook Vb. de Witt op 13 en 16 Maart 1645.

2) Zie Res. Sw. en Denem. 31 Oct. en 17 ÏTov. 1644.

3) Uit miss. amb. Den. aan ,H. H. M. dat. 26 Maart 1645 blijkt ,
dat Z. Mt. bevolen had het rosenobel-geld niet te vorderen van schepen ,
die een haven binnenliepen, zonder aldaar te laden. Het — in strijd
hiermede — reeds ingevorderde moest teruggegeven worden. De latere
beslissing blijkt uit miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Mei 1645:

-ocr page 175-

163

hagen, Iets daarover ter oore was gekomen , moesten ook

deze toegeven dat noch de residrat van Cracauw, noch de [__

Nederlandsche schippers er ooit met hen over hadden ge-
sproken, Een duidelijker bewijs konden de Denen niet ver-
langen ter staving van hunne vroegere bewering, dat er
heel wat kaf van overdrijving was onder het koren der ge-
gronde klachten

De voorgaande schets mocht niet ontbreken ter verklaring
der volgende gebeurtenissen. Het is duidelijk, dat koning
Christiaan nog niet alle hoop om de Eepubliek voor zich
te winnen had opgegeven. Was zij ook al niet te bewegen
de Zweedsche zijde te verlaten en een afzonderlijk tractaat
te sluiten , hij zou er zich mee tevreden stellen wanneer,
door haar toedoen, de harde eischen van den vijand werden
verzacht. Zoo hij — wat zeer waarschijnlijk is — behoorlijk

„De Ifederl. sehepen , die in Noorwegen binnenloopen zonder daar te
lossen of te laden , zijn vrij van rosenobeltol. Ook zullen zij geen
ringgeld geven dan alleen op die plaatsen , waar ringen in de klippen
zijn gegoten om de schepen daaraan te meren. De 4\'yj \'\'/,, belasting,
welke in Noorwegen betaald werd van de inkomende en uitgaande waren
en koopmanschappen , is afgeschaft."

1) Zie Vb. Denem. 22 Maart en miss. Amb. Denem. aan H. H. M.
dat. 26 Maart 1645. De vork zat zoo in den steel. Sommige schippers
hadden een request ingsdi 3nd bij de regeering van Amsterdam , waarin
zij klachtig vieleh o. a. over den defensions-tol. Deze bracht de zaak ter
kennis van H. H. M. en werd daarop verzocht nader bewijzen aan te
brengen. (Resol. Sw. en Denem. 31 Oct. 1644). Na ontvangst daarvan
werden de Amb. Den. aangeschreven bij den koning v. Den, aan te
dringen op afdoening dezer grieven. (Resol. Sw. en Denem. 17 Nov.
1644). Wij zagen boven met welk gevolg. De amb. schreven daarop
aan den resident van Cracauw om nader inlichtingen (blijkens hunne
miss. aan H. H. M. dat. 26 Maart 1645). De ware toedracht der zaak
leeren wij eindelijk kennen uit de miss. v. van Cracauw aan II. H. M.
dat. 1 April 1645 , waar wij ongeveer lezen: „Het blijkt mij, dat in den
voorleden zomer geen nieuwe defensions-tol is geëischt; maar dat Z. M^.
bevolen had den defensions-tol niet langer (zooals gewoonlijk) te smelten
in het gewone tolgeld, maar afzonderlijk te heffen en er een aparte
rekening van te hoiiden, daar Hendrik Muller , Z. Mts. tollenaar in
Kopenhagen , gelast is om dit geld te ontyangén en daarvan te betalen
de onkosten van de fortificatiën. In de tolpassen staat dus de defensions-
tol afzonderlijk opgeschreven, maar het totaar bedrag blijft hetzelfde. Dit
is door de schippers niet begrepen (?). Zij hebben dus ten onrechte
geklaagd".

-ocr page 176-

164

op de hoogte werd gehouden van hetgeen ter Generaliteit en
in de staten van Holland voorviel, dan zal hij met
spanning den uitslag dier beraadslagingen hebben verbeid.
Niet minder had de Zweedsche regeering belang bij
deze beslissing; doch zij kon er vrjj wat geruster op zijn,
sinds Bicker — en door hem Amsterdam — zich tot tolk
harer wenschen had gemaakt.

Laat ons echter het verhaal niet vooruitloopen en terug-
keeren tot de Zweedsche commissarissen , die thans het geheel
hunner vorderingen schriftelijk hadden ingeleverd. Het be-
richt van Torstensohns overwinning op de keizerlijken , bij
Praag , gevoegd bij het voordeel, onlangs in het stift Bremen
behaald i), hadden den prijs , waarvoor de vrede kon
wOrden
gekocht, een eind in de hoogte gedreven. Hare Mat. ver-
langde niets, minder dan den afstand van geheel Schonen ,
Haland en Blekingen, met alle steden en fortèh ,\'""Eair"deze
zijde van de Sont en de Oostzee , benevens de provincie
Wensussel (het N. deel van Jutland). Zoo zou de ge-
wenschte „d^isio freti" tot werkelijkheid en de Sont de
natuurlijke grens van beide rijken vormen; daar de
kust van Noorwegen , aan de N.-zijde van Skagerrak, in de
macht van Denemarken was , diende Zweden , volgens het
bovengenoemd principium divisionis freti , den tegenover-
liggenden oever , het land Wensussel, onder zijne heerschappij
te krijgen. Bovendien werd de eisch tot vrije doorvaart in
zijn vollen omvang herhaald.

Dergelijke voorwaarden , meenden de bemiddelaars, moesten
noodzakelijk het afbreken der onderhandeling ten gevolge
hebben. Zij kwamen overeen het stuk niet in handen der
Denen te stellen en brachten, bij monde van de Thuillerie,
aan de Zweedsche heeren het buitensporige hunner eischen
onder het oog. Aan een gevangen koning, dus liet de
Fransche gezant zich uit, kon geen zwaarder losprijs worden
gesteld. Was het Hare Ma\', ernst met hare begeerte naar
vrede, dan moest zjj deze voorwaarden intrekken. Zonder
zich lang te laten sineeken willigde Oxenstjerna dit ver-
langen in ; men zou „om d\'aenstootlyckheyt \'t voors. geschrifte
achterholden ende mesnageren, mitsgaders den heeren

1) Mist«. Amb. Den. /«in H. H. M. dat. 9 April 1645.

Verb. do Witi 19 Maart eu miss. de Witt aan H. H. M, dat. 4 April 1645.

-ocr page 177-

165

Deenschen commissarissen fatsoenelyck voorstellen, wat mid-
delen van secnriteyt dieselve wisten aen te wysen" ,
m. a. w. welk bod zij wilden doen. Het bleek, dat zy even
onbeschroomd waren in hét afdingen, als hnnne tegenpartij in het
overvragen : „niet eenich landt ofte provintie (gedachten sy)
te qnitteren ende in handen van de Sweeden te laeten ofte
te brengen"; zij hadden daartoe „als het onverwachtste
dinck van de werelt" geen last ontvangen Doch de be-
middelaars , niet onbekend met het jargon der diplomatie ,
lieten zich door dergelijke krasse uitdrukkingen niet af-
schrikken en wisten hen allengs te bewegen tot het volgende
aanbod : Zweden mocht een som gelds eischen , tot vergoeding
der krijgskosten, en , als onderpand voor de betaling, be-
zetting leggen in enkele forten en plaatsen aan de Sont.
Toen deze voorslag aan Oxenstjerna werd meegedeeld, vond
hy daarin aanleiding een schrijven te richten aan zijne
koningin om hare meening te vernemen en verzocht tevens
een uitstel van veertien dagen , binnen welken tijd hij het
antwoord uit Stockholm verwachtte.

Dit was het laatste bedrijf van de komedie, welke de
Zweedsche commissarissen sinds den aanvang der handeling
hadden gespeeld , met welwillende medewerking der Neder-
)( landsche gezanten. Immers, de werkelijke reden van het
verlangde uitstel was een andere dan die , welke Oxenstjerna
in de samenkomst van 22 April had aangevoerd. Drie dagen
tevoren, den
19den ^ hadden de Nederlandsche ambassadeurs
een missive van H. H. M. ontvangen , ter begeleiding hunner
resolutien van 18 en 25 Maart , en een project-resolutie van
29 Maart. De inhoud luidde, dat het voorstel der Zw-eedsche
regeering door de Nedei\'landsche in hoofdzaak was aan-
genomen en zij zich gereed maakte het tractaat van 1640
4, in zijn vollen omvang na te komen. Reeds was men be-
gonnen met de uitrusting van 50 oorlogschepen en hield zich
bezig met het opstellen eener gewijzigde instructie , welke
aan de gezanten zou worden toegezonden. Onmiddellijk na
de aankomst dezer berichten gaf de Witt er kennis van aan
de Zweedsche commissarissen, opdat ook van hunne zijde de

1) Yb. Denem. 10 April 1645

2) Yb. Denem. 19 , 20 en 22 April 1645

L

-ocr page 178-

166

noodige toebereidselen tot den krijg zouden worden gemaakt
Zij antwoordden, dat een deel hunner scheepsmacht reeds
gereed lag en de rest binnen kort slagvaardig zou zyn.
Intusschen was het noodig de nadere instructie af te wachten
en kwam men overeen „dat middelertyt de besoignes wat

ygetraineert dienden te werden". Vandaar het uitstel.

Alleen reeds de haast, die|i Jacob de Witt toonde bij het over-
brengen dezer tijding, nog vóór hij geheel op de hoogte
was van de gedragslijn , welke de Staten-Generaal hem zouden
aangeven , is een bewijs, hoezeer hij zich verheugde over de
gevallen beslissing. Hetzelfde kan niet getuigd worden van
zijne collega\'s. Toen Oxenstjerna hardnekkig bleef aan-
dringen op de vrije vaart door de Sont, waren zy tot het
inzicht gekomen , dat het toestaan dezer vordering een nood-
lottigen invloed moest uitoefenen op de scheepvaart en op den
handel der Nederlanders, die onmogelijk de mededinging
met de van alle lasten bevrijde Zweden zouden kunnen vol-
houden Daarom zullen zij niet ongaarne hebben geluis-

1) „Ick vondt goet hen te verseeckeren van de goede intentie van
H. H. M. dat in cas de handelinge qname te hreecken \'t sy op haere off
onse interesten ter saecke van den vrydom van de commercien , dat
volgende het tractaat met eene goede macht haer souden byspringen ende
dat daertoe alreede preparaten werden gemaeckt van een goet aental
oorlochschepen ende oock crychsvolck om te Lande te gebruycken , dat
goet vonden sulcx haere Bxtien. te communiceren ende te verseeckeren,
opdat oock van dese syde alle preparaten , in sulcken val noodich, mochten
werden gemaeckt, dat het best waere sub clipeo pacisci, hebben my hier
over bedanckt ende geseyt aen haer syde geen mancquement soude syn".
(In zijne miss. aan H. H. M. dat. 22 April 1645 deelt de Witt nader
mede wat de Zw. comm. gezegd hadden, nl. „dat tot Wismar 20 oor-
lochschepen gereet waeren , tot Stockholm noch dertich gereet gemaeckt
werden , ende tot Gtottenburch onder Maerten Thyssen Anckerhelm noch
13 ä 14 sulcx dat over de 60 goede oorlochschepen cortelingh gereet
souden hebben".) „Ick hebbe haer wyders verclaert noch geen naerder
Instructie off pouvoir ontfangen te hebben op \'t rapport van de heeren
Bicker ende Stavenisse maer die alle dagen te verwachten , dat middeler-
tyt de besoignes wat getraineert dienden te werden, d\'welck mede best
oordeelden". (Vb. de Witt 19 April 1645).

2) „In allen gevalle sullen U. H. M. wel weten te letten, dat de
croon Sweeden dese vryheyt voor haer ende soo veel andere provintien
onder haere subjectie ende directie tstaende , onderdanen becomende , soo
vry endo onbolommert selfs van visitatie, te mogen passeeren, alle

-ocr page 179-

167

; terd naar den hernieuwden voorslag om een hetere verstand-
houding tusschen de Eepubliek en Denemarken te verkrijgen.
De afgevaardigden van dit rijk deelden hun mede , dat de
resident Tancken gelast was aan de Staten-Generaal een
mededeeling te doen over het plan van koning Christiaan
om „finito tractatu. cum Suecis", een nieuwe tollijst te maken,
waarbij de tollen in de Sont en in Noorwegen zouden worden
verlicht. H. H. M. hadden hem echter geantwoord , dat zij
hunne meening hieromtrent zouden doen weten aan hunne
gezanten in Denemarken i).

Dit berichi moest de heeren Schaep , Sonck en Andrée tot
nadenken brengen. De toeleg der tegenpartij was duidelijk:
„finito tractatu cum Suecis": eerst moest de Republiek er
toe medewerken, dat Denemarken, op aannemelijke voor-
waarden , vrede kon sluiten ; als belooning daarvoor zou dan
een vermindering der tollen volgen. Doch het antwoord,
dat de Staten-Generaal aan Tancken hadden gegeven, toonde
niet minder duidelijk , dat zij geene neiging hadden de zijde
j van Zweden te verlaten : immers , de verwijzing naar hunne
gezanten kon slechts de bedoeling hebben den pas tot verdere
onderhandeling af te snijden. Zoo daaromtrent bij de drie
ambassadeurs nog eenige twijfel bestond , werd die wegge-
nomen bij de ontvangst der reeds genoemde missive, met
begeleidende resolutiën , waaruit bleek hoe de Eepubliek
zich reeds gereed maakte tot een gewapend optreden tegen-
over Denemarken.

Toch konden zij nog niet besluiten om het aanzoek der -
Deensche
commissarissen geheel van de hand te wijzen.
In een volgend schrijven aan de Staten-Generaal weidden
zij er op nieuw over uit en lieten doorschemeren, dat het
hun niet verwerpelijk voorkwam De rijkshofmeester Ul-
feld , voor wien deze gezindheid niet verborgen kon blijven ,
besloot thans een laatste poging te wagen om het dreigend
gevaar af te wenden. Hij was volkomen op de hoogte van

soheepvaert ende meerendeel van de negotie nae sieh trecken sal, t\'welok
wat een verminderinge van handel in eenige van de notabelste van
U. H. M. pro.vincien soude connen veroorsaeoken". (Amb. Den. aan
H. H. M. 9 April 1645).

1) Verb. Denem. 12 April 1645.

2) Amb, Den. aan H, H, M. 23 April 1645

-ocr page 180-

168

het besluit, in de vergadering van H. H. M. genomen , en
kende zelfs den inhoud der nadere instructie , \'die den ge-
zanten zou worden toegezonden , nog eerder dan zjj zeiven-
In een particuliere visite bij éér. der Nederlandsche heeren
maakte hij gewag van hetgeen hem ter oore was gekomen
en liet er waarschuwend op volgen , „dat Syne Majt\'. eerder
ut sich selfs ende vrywillich, als door dwang te bewegen
soude syn tot een redelijck accommodement i)." Nogmaals
bood hij aan de tollijst van het jaar 1628 , op sommige pun-
ten zelfs in het voordeel der Nederlanders gewijzigd , weer
in te voeren. Was de Republiek hiertoe bereid, dan zou
„in weinich uyren , selfs voor de verdere handeling met de
Croon Sweeden een verdrag kunnen worden gesloten en
door den koning en de rijksraden bevestigd, „waaruyt" — dus
schrijven de drie Nederlandsche gezanten aan de Staten-Gene-
raal, -— waaruyt U. H. M. sullen connen oordeelen , hoe genegen
ende gereet men hier is , \'t welck sy seggen niet met woorden
maer metterdaet in \'t voltrecken van een corte ende goede
besoigne ende besluyt te sullen bewysen -Uit die zin-
snede mag men wel afleiden, dat het den heeren Schaep c. s.
nog niet te laat toescheen om terug te treden van den
weg, welken de politiek van H. H. M. had ingeslagen. Het
verwondert ons dan ook niet, dat zij toegaven aan het ver-
langen der Deensche commissarissen om - een „expressen" af
te zenden en de gesteldheid van zaken aan de Nederlandsche
regeering uiteen te zetten, ten einde vredebreuk en verwijdering
te voorkomen Doch aleer zij hiertoe overgingen, wonnen
zij den raad in van Jacob de Witt.

Bij dezen kwamen zij echter aan het verkeerde kantoor.
Het plan van een nadere aansluiting bij Zweden had in hem
steeds een warm verdediger gevonden, en hij zag thans geen
reden van die gedragslijn af te wijken. Het was dan ook
vrij overbodig , dat de Zweedsche commissarissen, op het
garucht eener afzonderlijke onderhandeling tusschen Dene-
marken en de Republiek, hem kwamen aansporen zich daar-
tegen te verzetten Terwijl zijnen ambtgenoöten de oogen

1 , 2 en 3) Miss. v. amb. Denem. aan H. H. M. dat. 6 Mei 1645.

4) Verb. Den. 8 Mei 1645.

5) Verb, de Witt 26 April 1645.

-ocr page 181-

169

reeds open waren gegaan omtrent het nadeel, dat den Ne-
derlandschen handel stond te wachten , wanneer Zweden de
vrije en onbelemmerde vaart door de Sont zon verkrijgen ,
bleef hij tot op het laatste oogenblik blind voor deze ge-
volgen. Vandaar dat het voorstel om een expressen af te
zenden bij hem weinig bijval vond. Drongen de Denen er
hard op aan , dan wilde bij zich er niet tegen verzetten ;
doch het scheen hem beter de nitrnsting der vloot,
waarover zij zich zoo ongerust maakten , met verschillende
redenen te verontschuldigen. Men kon bv. zeggen , dat zij
alleen diende om te beletten, dat den koopvaarders eenige
overlast werd aangedaan

Nauwelijks had de Witt het bovenstaande aan zijne collega\'s
geschreven , of hy kreeg berichtdat een staten-bode te
Calmar was aangekomen. Deze bracht eindelijk de lang
verwachte resolutie van de Staten-Generaal, benevens de
gewijzigde instructie , waarnaar de Nederlandsche gezanten
zich in het vervolg hadden te gedragen. Daaruit verkregen
zij de zekerheid, dat de partij van Bicker en de Witt den
doorslag had gegeven bij de beraadslagingen in de Republiek.
Zweden had alle reden om zich te verheugen over hetgeen
door deze ijverige vrienden was uitgewerkt: nu de zeven
provinciën zich openlijk partij gingen stellen tegen Denemarken,
scheen voor dit rijk de laatste kans op uitredding voorby.

1) de Witt aan zijne coll. 9 Mei 1645,

-ocr page 182-

HOOFDSTUK VI.

Buit gemaakte Deensche schepen door de Zweden %n Neder -
landsche havens opgebracht. — Spiering verzoekt, dat
Zweedséhe koopvaarders, onder bescherming van Neder-
landsche oorlogschepen, door de Sont zidlen worden ge-
bracht. — Nader voorstel van Holland ten opzichte van
Denemarken en Zweden. — Het wordt aangehouden wegens
de terugkomst van Bicker en Stavenisse. — »Groot
oorloch\'desseyn" voor het jaar
1645. — De politiek van
den stadhouder komt in hotsing met die van Holland. —
Een schikking getroffen. — Resolutie der Staten-Generaal
van
19 April 1645.— Nadere instructie voor de gezanten
vastgesteld. — Uitrusting der vloot.

Nadat de „kamer-secretaris" Gunther in het laatst van
Mei 1644 zijn afscheid van de Staten-Generaal had gekregen i),
was de gewone vertegenwoordiger der kroon Denemarken,
de resident Tancken, voortgegaan met het behartigen van
de belangen zijner regeering.\' Hij en de Zweedsche resident
S
piering lieten niet af het oor van H. H. M. te ver-
moeien door herhaalde vertoogen en tegenvertoogen, en
deden daarbij de ervaring op, dat de inrichting van het
Nederlajidsche staatsbestuur ^zich er bij uitstek toe leende
om zaken , waarover men schroomde een beslissing te nemen,
ge ruimen tijd op de lijst van werkzaamheden te laten staan 2).

1) Res. St. Gen. 27 en 31 Mei 1644.

2) 13 Juni dient Spiering een memorie bjj de St. Gen. in over de
stralïs te noemen quaestie der buit gemaaitte schepen: de zaak wordt
aangeiiouden. 12 Juli wordt de zaak weder aangehouden, doch H. H. M.
stellen tevens vast, dat de retroacta en \'t tractaat van 1640 met Zweden
zullen worden nagelezen. 21 Juli besluiten
zij precies hetzelfde! 23 Juli

-ocr page 183-

171

Eén aangelegenheid hield de pennen der diplomaten
lang in beweging. In de nabijheid yan Tessel waren twee
Deensche koopvaarders door schepen van Maarten Thijssen
genomen en vervolgens naar Amsterdam opgebracht, waar
zij, met de lading, te gelde zouden worden gemaakt. Dit
werd echter door de Staten-Generaal verhinderd, die, op
verzoek van Tancken , voorloopig beslag legden op de beide
„prinsen"; een daad , door de voorzichtigheid geboden, en
allerminst een concessie aan Denemarken i). De üederland-
sche regeering wist er van mede te spreken , welke moeie-
lijkheden verbonden waren aan het verkoopen van gekaapte
schepen in neutrale landen. Zij wilde zich hoeden voor een
overijlde beslissing in dezen en geen antecedent stellen,
waarop Engeland of andere staten , die neutraal heetten tus-
schen Spanje en de Republiek , zich later, tot nadeel van
de Nederlandsche kaapvaart, konden beroepen. Vandaar,
dat de admiraliteit van Amsterdam werd aangeschreven om
een nauwkeurig onderzoek in te stellen, vooral naar de
juiste plaats , waar de schepen waren veroverd En ook
na de ontvangst dezer gewenschte inlichtingen aarzelden de
Staten-Generaal met het nemen van een besluit, ondanks
den herhaalden aandrang van Spiering om de Zweden in het
genot van den buit te stellen Het was gevaarlijk aan
dit verzoek te voldoen, zoolang Denemarken de aangeboden
bemiddeling niet had aangenomen. Immers, dit rijk zou
een dergelijke handelwijze slecht kunnen rijmen met de
onzijdigheid , welke de Repubhek verlangde te betrachi;en.
Reeds vroeger had Christiaan IV dan ook inlichtingen over

heeft eindelijk deze lectuur plaats, en nu wordt de zaak commissoriaal
gemaakt. 29 Juli brengt deze commissie verslag uit, maar Holland is
nog niet gereed. Eerst 8 en 29 Oct. wordt het eindbesluit genomen.
(Zie Res. St. Gen. 1644 op de genoemde data).

1) Res. St. Gen. 28 Mei 1644.

2) Res. St. Gen. 1 Juni 1644.

3) Res. St. Gen. 11,13 Juni, 12 , 21 , 23 , 29 Juli, 24 Aug. 1644.
Resol. Holl. 30 Juli 1644. Tancken trachtte tegelijkertijd te verkrijgen,

dat de twee Deensche schepen in vrijheid zouden worden gesteld , of dat
men althans den schippers zou toestaan schip en lading te verkoopen.
Zie Res. St. Gen. 7 Juni 1644 en de memor. van Tancken aan H. H. M,
dat, 2 Aug., 17 Aug. en 5 Oct, 1644 (in portef. Denem. 1644).

-ocr page 184-

172

deze zaak verzocht , alvorens zich uit te laten over het aan"
hod der bemiddeling ; en uit het antwoord der gezanten viel op
te maken, dat de Staten-Generaal eenigszins verlegen waren
met deze netelige quaestie en opzettelijk de eindbeslissing
uitstelden i). Toen eindelijk de Nederlandsche gezanten
als bemiddelaars door Denemarken waren aangenomen , be-
grepen H. H. M., dat Holland geen vrijhaven mocht zijn
voor Zweedsche kapers en verklaarden aan Spiering , dat hij
de beide schepen , met de ingeladen goederen , buiten deze
landen kon voeren en te gelde maken Zoo ontging aan
de Zweedsche regeering, ook in dit opzicht, het voordeel
van het tractaat van 1640: in het achtste artikel van dat
verdrag was_ aan de beide bondgenooten het recht verzekerd
om in elkanders havens den buit, dien zij op hunne vijanden
hadden gemaakt, van de hand te zetten Het is ons
trouwens reeds meermalen gebleken , dat noch Zweden ,
noch de Republiek het noodzakelijk vond de bepalingen
van genoemd tractaat na te leven , wanneer het eigenbelang
daarmede in strijd kwam

Terwijl bovengenoemd geschil nog aanhangig was , deed
zich een nieuwe vraag op betreffende de verhouding der
zeven provinciën tot de oorlogvoei\'ende partijen. Daar Dene-
marken de vaart op Zweden had verboden , was een aantal
Nederlandsche schepen genoodzaakt in de Sont te blijven
liggen en te wachten tot dit verbod, door de bemoeiing
van de gezanten der Republiek , was opgeheven. De laatsten
hadden den admiraal de With met zijne bijhebbende vloot
weggezonden en achtten het niet gewenscht Denemarken te
dwingen tot het inwilligen van het gevraagde. Deze han-
delwijze vond geen genade in de oogen van Holland , dat
althans eenig voordeel wilde behalen door toedoen van de
scheepsmacht, welker uitrusting zooveel had gekost. De
resident Spiering trok partij van deze gezindheid om , zoo

li Zie boven pg\'. 120.

2) Ees. St. Gen. 8 en 29 Oct. 1644.

3) Zie dit art. bij Aitz. V pg. 60.

4) Daarover de opmerlting van den scepticus Aitzema (VI pg. 134):
„Omnia foedera non servantur propter chartam , sigilla et juramenta, sed
propter utilitatem et necessitatem. Een klaer exempel sach men aen dat
met Sweden anno 40 gemaeckte verbont; \'t welok noch d\'een noch d\'ander
verder onderbieldt als quatenus intererat".

-ocr page 185-

173

mogelijk, feitelijkheden tegen Denemarken uit te lokken^).
Christiaan IV — dus beweerde hij — toonde zoowel door
het uitgevaardigde verbod , als door zijne weigering om de
vloot van de With in de Deensche wateren toe te laten , hoezeer
zijn streven gericht was op het dominium maris Balthici» Hier-
tegen diende gewaakt te worden , wilde men niet ontrouw
zijn aan de hoofdgedachte van het in 1640 gesloten
verbond 2).
Werkelijk deed Holland ter Generaliteit het voorstel, dat de
naar Zweden bestemde koopvaarders , onder geleide der vloot
van de\' With , door de Sont zouden worden gebracht, on-
verschillig hoe groot hun aantal was. Het werd aangenomen,
met deze beperking, dat er minstens 20 schepen moesten
zijn , die convooi noodig hadden 3). Dit besluit kwam geheel
overeen met den inhoud van het 12\'^® en het 13de artikel
der geheime instructie, aan de gezanten naar Denemarken
medegegeven. Tot het nakomen daarvan werden deze dan
ook aangeschreven. Tevens namen H. H. M. de noodige

1) 3 Aug. 1644 verzocht hij aan H. fl. M. maatregelen te nemen, dat
zoowel Zweedsche als Nederl. schepen vrij en onverhinderd door de Sont
mochten varen; 9 en 24 Aug. 1644 drong hij er nader op aan. (Dit
blijkt uit zijne memor. aan H. H. M. dat. 3 Juli 1645 , te vinden in
portef. Zw. 1645).

Zie ook Res. St. Gen. 24 Aug. 1644.

2) Zeer ter snede beantwoordde Tancken deze redeneering in zijne
memor. aan H. H. MI dat. 5 Óct. 1644 (portef Denem. 1644). Het weg-
zenden van de vloot verdedigt hij op grond, dat in deze tijden: „die
difftdencie billig pro matre prudentiae zu halten (ist)" ; over het verbod
van handel op Zweden mocht niet geklaagd worden , daar zoowel Zweden
als de Republiek herhaaldelijk den handel op den vijand hadden verboden.
Wel hield art. 1 van het Zw.—Holl, tractaat van 1640 feitelijk in, dat
andere natiën zulk een bepaling niet mochten maken ; maar het was zeer
vreemd dat Zweden en de Republiek het „jus maria claudendi et pro
libitu vicissim opperiendi" alleen voor zich zeiven wilden houden en niet
wilden hooren van de rechtsregel: „Quod quisque juris in alterum statuerit
ut ipse eodem utetur". Daarna somt hij al de nadeelen op , welke het
verbond met Zw. reeds aan de Nederl. heeft berokkend en eindigt met den
wensch, dat de St.-Gen. zich zullen gedragen als onpartijdigen bemid-
delaars past, vooral, dat zij zullen laten rusten „das momentum des dominii
maris , so zu allen Zeiten von allen verständigen so zart gehalten worden,
wan man daran wolte mediciniren , das sie gefürchtet, die cuhr möchte
gelährlicher den die kranckheit selbsten seyn".

3) Res. St. Gen. 6, 8 en 10 Aug. 1644.

-ocr page 186-

174

maatregelen om de oorlogschepen van de "With, waarvan
sommige reeds als convooiers naar het Vlie waren terugge-
zeild , onder de vlag van dien Admiraal te verzamelen i).

In een vorig hoofdstuk is reeds meegedeeld, dat deze drei-
gende houding der Republiek voldoende was om het beoogde
doel te bereiken. Zoodra Christiaan IV zag, dat het den
Nederlanders ernst was , stelde hij de vaart naar Zweden
open, ten minste gedurende het jaar 1644 2). Morrende over
de onbeteekenende rol, die hem was toegewezen , keerde de
With weldra naar het vaderland terug, waar hij den
26sten
September in de vergadering van H. H. M. verslag van zijn
reis deed

Deze afloop kon den resident Spiering weinig genoegen
geven Hij bleef volharden in zijne pogingen om de zaak
der Republiek nauwer aan die van Zweden te verbinden , en
verzocht herhaaldelijk, dat de Staten-Generaal voor de koop-
\' \' vaarders van zijn kroon hetzelfde zouden uitwerken, dat
zij reeds voor hun eigen handel hadden verkregen Feite-
Ijjk kwam dit verzoek hierop neer, dat de Republiek de
Zweedsche koopvaardijschepen, onder bescherming van hare
3\' Iwïe oorlogsvloot, door de Sont zou geleiden , en alweer
beriep Spiering zich op het tractaat van 1640 om het ge-
vraagde te rechtvaardigen. Het baatte hem niets. Noch
Holland, noch de Staten-Generaal waren geneigd aan Dene-
marken den handschoen toe te werpen ter wille van een
zaak, die hun eigen belang niet raakte. In tal van ge-
schriften herhaalde de Zweedsche resident zijn verzoek : het
werd steeds „opgehouden." Met krasse termen verklaarde
hij te weten , wat dit „ophouden" bij de generaliteit betee-
kenende, nl. van de baan schuiven ; zulks geschiedde dik-
wijls op requesten van kleine burgers , maar hij hoopte niet,

1) Res. St. aen. 10 en 23 Aug. 1644.

2) Zie boven pg. 124.

3) Res. St. öen. 26 Sept. 1644.

4) In zijne memor. aan H. H. M. dat. 30 Aug., 16, 27 en 30 Sept.,
5 Oct. 1644 (inhoud daarvan meegedeeld in miss. Spier, aan H. II. M.
dat. 3 Juli 1645). Zie ook Res. St. Gen. 20 Sept., 7 Oct. en 29 Nov.
1644 en miss. v. Spier, aan
H. H. M. dat. 28 Nov. 1644. (de laatste in
portef. Zw. 1644).

-ocr page 187-

175

dat de kroon Zweden daarmede gelijk gesteld zou worden
Ook deze booze uitval bracht hem niet verder; toen de
memorie , waarin hij dus toornde, ter tafel kwam , verklaar-
den „eenige provintien in desen noch ongelast te syn" !
Inderdaad, ook lankmoediger personen dan de driftige heer
Spiering zouden hierbij het geduld verloren hebben.

Eerst tegen het einde van het jaar 1644 begon het er
naar uit te zien , dat de wenschen van den Zweedschen
resident zouden verhoord worden. De Nederlandsche regenten
hadden door de brieven der gezanten te Stockholm de
zekerheid verkregen , dat de kanselier Oxenstjerna niet den
minsten lust toonde de eischen. der Republiek tegenover
Denemarken te steunen, wanneer zij niet openlijk hare
wapenen bij die van Zweden voegde. Zelfs had hij gedreigd
met een afzonderlijken vrede , buiten de Staten-Generaal
om, wanneer zij niet konden goedvinden gezamentlijk met
Zweden krijg te voeren. Zulke woorden maakten indruk.
Vooral Holland meende „de Sonderlinge occasie , die sich
jegenwoordelick is presenterende, om tot redres van alle
t\'geene voorsz. is te mogen geraecken" niet te moeten
verzuimen. Zoo diende dit gewest in de Generaliteits-ver-
gadering van 23 December een voorstel in, welks inhoud
hierop neerkwam: wanneer Denemarken zich niet laat be-
wegen om de tollen terug te brengen op den voet van het
erf-tractaat van Spiers of een ander , nader te sluiten, billijk
verdrag, zullen de Nederlandsche gezanten verklaren , dat
de Republiek hare wapenen bij die van Zweden voegt om ,

1) Bes. St. Gen. 7 Oct. 1644.

2) „Neifens den gemeenen man droegh hy (Spieringh) sich wat rouwen
norts : dreygende terstont te doen slaen ende stooten alle die niet na syn
appetyt spraecken of deden. Daer deur geraeckto hy in den haet van
den gemeenen man". Aitz. V pg. 303—30) , 305 en 452.

In de Resol. Holl. 23 Sept. 1644 wordt geklaagd „ovor de harde ende
onfatsoenelycke maniere van doen" van Spiering, „waerdoor hy sig
selven allenthalven haatig en weedersien is inaekende by een yder".

Zie ook het oordeel van den Zweedschen oo-nmissaris Appelbom over
hem, bij Vreede, Inl. 112 Bijlage XXXIV ];g. 137.

3) Uit „sommier van de propos, van Holland van 23 December 1644",
te vinden in „Instructie-Boek 1646—1649" fol. 119 — 122.

-ocr page 188-

176

krachtens het verbond van 1640, met geweld te verkrijgen,
wat haar langs minnelijken weg is geweigerd i). Geen
wonder dat de andere proviciën hierop „allerdings niet waren
gelast" en in een zoo belangrijke aangelegenheid de meening
van hare „principalen" eerst wilden vernemen Na drie
weken zouden zij dit advies ter vergadering bekend maken ;
doch in den loop van deze kregen H. H. M. bericht , dat
Bicker en Stavenisse op weg waren naar het vaderland met
gewichtige voorstellen van de Zweedsche Regeering. Daarom
werd de beliandeling van het ter tafel gebrachte uitgesteld
tot de aankomst dezer beide heeren.

Hunne reis was niet zonder hindernissen volbracht. Den
llden December hadden zij de reede van Stockholm verlaten,
in de meening over zee naar Lubeck te gaan en van daar hun
weg over land te vervolgen ; maar storm en tegenwind nood-
zaakten hen de reede van Dantzig op te zoeken. Nadat de
stuurlieden hun verklaard hadden, dat het in deze winter-
maanden „gants periculeus ende bedenckelyck was met een
swaer schip de Oostzee" te bevaren, namen zij hun ver-
deren tocht over land, door Casuvië en Pommeren, over
Stettin , Rostock , Wismar , Lubeck , Hamburg , Bremen en
Oldenburg naar de Drentsche grenzen. Meer dan eens kregen
zij van bevriende vorsten en steden gewapend geleide
mede om hen te beschermen tegen rondstroopende keizerlijke
en Deensche troepen; doch behalve dat zij lijfsgevaar
liepen, hadden zij nog tal van ontberingen te verduren
op hunne reis, in het wintei-seizoen , door landen, grooten-
deels verwoest door den kryg , die vooral Noord-Duitschland
had geteisterd Het vak van diplomaat biacht in de

1) Res. Sw. en Denem. 23 Dec. 1644. Het voorstel van Holland werd
ingediend naar aanleiding der miss. amb. Sw. aan H. H. M. dat. 7 Sept
1644, waarvan men den inhoud ook kan vinden bij Aitz. V pg. 750 reg. 11
v. o. — 753 reg. 14 v. o.

2) Res. Sw. en Denem. 24 Dec. 1644.

S) Res. St. Gen. 5 en 13 Jan. 1645.

4) Het verslag van deze reis in Verb. Amb. Zw. van 11 Dec. 1644—
25 Jan. 1645. Aan het slot van hun verhaal schrijven zij , „hebbende,
alsoo op onse wedercomste in 7 a 8 weken tyt met Godes hulpe volbracht
een gansch moeyel. ende fâcheuse reyse in het midden van de winter soo

-ocr page 189-

177

zeventiende eeuw raoeielijkheden mede, waarvan de tegen-
woordige tijd zicli geen denkbeeld vermag te vormen.

Den 26®\'®" Januari verschenen Bicker en Stavenisse in de
vergadering van H. H. M. , gaven daar rekenschap van
hunne overkomst en legden de resolutie van koningin
J Christina over, waarin de voorslag van Zweden uitvoerig
was toegelicht De inhoud sloot in hoofdzaak aan
bij het reeds genoemde voorstel van Holland , dat misschien
slechts was ingediend om H. H. M. voor te bereiden op
hetgeen hun nog te wachten stond Wanneer Zweden en
de Republiek — dus luidde de conclusie — geen voldoening
konden erlangen wegens de bezwaren , welke zij tegen
Denemarken zouden inbrengen , moest de inwilliging hunner
eischen met de wapenen worden afgedwongen. Tevens —
en hierin • ging de resolutie van koningin Christina verder
j dan de gewestelijke voorslag van Holland — tevens diende C
^ voor dit geval een „modus belh gerendi" te worden opgemaakt.
Van de zijde der Oostzee zou Zweden den aanval beginnen
met een vloot en een landingsleger en de hoofdstad van
Denemarken bedreigen; tegelijkertijd moest een vloot van de
Nederlanders , met 8 a 10000 man troepen aan boord , het
anker werpen aan de andere zijde van de Sont, vóór het
kasteel Kroonenburg. Dan zouden aan Christiaan IV de
vredesvoorwaarden, tevoren met onderling overleg vastge-
steld, worden voorgeschreven; weigerde hij ze aan te nemen,
de wapenen mochten het pleit beslechten. In afwachting
van de te nemen beslissing verzocht Zweden al vast , dat de
Staten-Generaal, in gevolge het tractaat van 1640 , den
aankoop van schepen en ammunitie , het werven van boots-
volk en soldaten , benevens het opbrengen der buit gemaakte
koopvaarders aan hun bondgenoot zouden toestaan , gelyk zij
het aan Denemarken hadden te weigeren. Daarenboven werd

over de Oostzee, als door de verwoeste ende g-edevasteerde landen vau
Casuvien, Pomeren ende Meckelenburcli , niet sonder perioul ende groot
incommoditeyt van ons ende ons gevoloh".

1) Hoewel zij , zonder verlof van H. H. M. hun post hadden ver-
laten , viel men hen daarover niet lastig. Aitz. VI pg. 4.

2) Res. Sw. en Denem. 26 Jan. 1645.

3) Men behoeft hiervoor slechts aan te nemen , dat Holland door
particul. brieven van do "Witt of van Bicker reeds geheel was ingelicht
omtrent de wenschen van Z\\yeden.

12

-ocr page 190-

178

aangedrongen, dat de handel en scheepvaart op Deensche
landen en wateren voorloopig zouden worden verboden en het
betalen van den Sonttol opgeschort tot een gewenscht trac-
taat was verkregen

Een belangrijk voorstel! "Werd het aangenomen en stelde
de Kepubliek zich partij tegenover Denemarken, dan had
zij hare taak als bemiddelaar neer te leggen en zich
uit te rusten tot den krijg. Groote verwachtingen werden
gewekt bij hen , die vóór alles een gunstig tolcontract ver-
langden. "Was het denkbeeld om zich geheel "van de gehate
belasting te ontslaan ook buitensporig , men had gegronde
hoop, dat zij tot een minimum zou Avorden teruggebracht.
Doch één bezwaar verrees voor den blik van hen, wier
politiek iiiet koers zette op het voordeel van heden , maar op
^ de baak der toekomst. Zoo de Republiek hare medewerking
verleende om het wankelende Denemarken onder den voet
te werpen , dan stond het te vreezen, dat zij de sleutels van
de Oostzee slechts zou ontwringen aan de handen van
j Christiaan IV om ze aan den gordel van koningin Christina
te hangen

Toch was het niet deze overweging, welke het aanbod
van een gezamentlijk optreden bijna deed versmaden. Bij
, den terugkeer der gezanten uit Zweden was de aandacht

__i van Frederik Hendrik door een ander onderwerp in beslag

genomen ; hunne stem riep hem wakker uit schoone droomen
van krijgsmansroem.

^ Het verbond, in 1635 tusschen Frankrijk en de Staten-
Generaal gesloten , was door een ongelukkigen veldtocht
ingewijd en ook in de volgende jaren rustte er weinig
zegen op de wapenen der Unie. Hetzij , dat de „steden-
dwinger" minder berekend was vöor het voeren van den

1) Zie deze resol. van koningin Christina in de belagen.

De inhoud werd geheim gehouden en eopie van het stuk slechts toe-
gesiaan aan de heeren , die krachtens Res. St. öen. 21 Oct. 164-1 waren
gecommitteerd voor de zaken van Zweden en Denemarken. Res. St. Gen.
28 Jan. 1645. ,

2) Deze vrees bewoog den Gelderschen staatsman Alexander van der
Capellen zich te verzetten tegen een nauwere aansluiting bij Zweden.
V. d. Cap. Gedenkschr. II pg. 97.

3) Zie de aant. bij Lettre DXIV in Groen; Arch. série Tome
III pg. 78.

-ocr page 191-

179

oorlog te velde, hetzjj, dat gepaste voorzichtigheid hem
aanried de Eepubliek niet bloot te stellen aan het gevaar
van een beslissenden slag, de krijgslau weren bleven uit en
daarmede de gewenschte veroveringen Zoo een enkele
maal een groote onderneming werd beraamd, het bleef bij
de poging,, Aldus in het jaar 1645,. Het vermeesteren van
Sas-van-Gent in den afgeloopen veldtocht scheen goede hoop
te geven „tot verderen in- ende toeganck in des vyants
Landen". Aan de negen Gedeputeerden uit de Staten-
Generaal , die „op de camer van syn Hoocheyt" met dezen,
en in tegenwoordigheid van „de heer prince Wilhem", het
plan voor de aanstaande campagne zouden vaststellen, deelde
de stadhouder mede , dat drie plaatsen voor een belegering
„in aanmerking kwamen": Brugg^ met Damme en omlig-
gende forten, Hulst en Antwerpen. Dienstig werd geoordeeld,
„dat men soude behooren te minuteren het Belegh van het
stercke casteel ende stadt van Antwerpen , op vertrouwen
dat Godt het desseyn genadelick sal willen zegenen". De
uitvoering zou, behalve het millioen guldens, dat reeds
in de generale petitie van den Eaad van State was verzocht,
nog ruim een tweede millioen vereischen , deels tot werving
van 6000 waardgelders voor den tijd van vier maanden ,
deels tot aanmonstering van meerder krygsvolk. De Gedepu-
teerden namen aan om, elk in zijn provincie , consent voor
de verlangde som uit te werken. Zij beloofden tegelijk het
doel van den aanslag te verzwijgen en slechts in het alge-
meen te gewagen van „een groot desseyn ende entreprinse" 2).

Op nieuw zou dus een poging worden aangewend tot ver-
meestering van die stad, omtrent welke Frederik Hendrik

1) Zie over deze quaestie :

Groen: Arcii. 2ième ggrie Tome III pg. X , XI , CXXIV—CXXVI,

Oolc de Gedep. van H. H. M., die met Pred. Hendr. liet plan voor de
campagne heetten op te maken, hadden soms bezwaar om „te moeten
hazarderen een bataille". Zie Seer. Resol. St. Gen. 18 Sept. 1645 (in
Secreete Resol. 1634 — 1646 fol. 639 — 640). Ik zeg „heetten" op te
maken, omdat d\'Estrades zich beroemt, dat Fred. H. eigenlijk alleen in
overleg met hem deze plannen beraamde. Zie Treede , Inl. I pg. 209
noot 2.

2) Seer. Resol. St. Gen. 21 I>ec. 1644 (in Secreete Resol. 1634—1646
fol. 636 — 639). Zie ook Aitz. V pg. 778 — 779. Wagenaar XI pg. sg-«
Bijv. en aanm. op het 11de deel van "Wagenaar, pg. 98—100,.

-ocr page 192-

180

had gezegd: «krijg ik Antwerpen eens , ik zal Amsterdam

Lzo laag vernederen , dat zij zig nimmer wederom zal können
opbeuren" Een dreigement, waaraan tot grondslag lag
de waarheid , dat „het handels vermogen der Republiek .ge-
bouwd was op den ondergang van dat der Spaansche Neder-
landen" 2). Werd Antwerpen weer Staatsch en daarmede
de toegang tot de haven ontsloten, de Scheldestad zou zich
haasten hare mededingster aan de Amstel naar de kroon te
steken en een wedstrijd aangaan , welke aan het Noorden
de slechtste kansen bood. Gelijk Frederik Hendrik begeerig
was naar een verovering , welke hem minder afhankeljjk
_- zou maken van de vaak weerspannige regenten van Amster-
dam , zoo toonden deze weinig lust mee te helpen om het
gebouw hunner eigen grootheid omver te halen.

Terwijl nu de reeds genoemde gedeputeerden hunne pro-
vinciën gunstig stemden voor het gevraagde consent, deed
de terugkeer van Bicker en Stavenisse het voorstel van
Zweden ter tafel brengen.
Zij hadden bezwaarlijk een on-
gunstiger tijdstip daarvoor kunnen uitkiezen. Dezelfde redenen,
f welke den stadhouder in het vorige jaar hadden bewogen
zijn goedkeuring te onthouden aan een vijandelijk optreden
tegen Denemarken , bestonden ook thans nog en waren met
nieuwe vermeerderd. Hij wist bij ondervinding, hoe moeielijk
het was de provinciën in de beurs te doen tasten en de
noodige — laat staan de buitengewone — uitgaven voor den
oorlog bijeen te krijgen. Staken H. H. M. zich nu diep in
de zaken van het Noorden , zoo duchtte hij , dat hunne be-
langstelling in den voorgenomen tocht tegen de Zuidelijke

1) Wagenaar XI pg. 269.

Bilderdijk VIII pg. 144—145.

2) Thorbecke , Histor. schetsen pg. 9,

3) In \'t begin van 1646\' zal Fred. Hendr. gezegd hebben „niet meer
te v^enschen als Antwerpen te mogen winnen dan gerust ende bereyt te
syn te sterven". Aitz. VI pg. 204.

Hoezeer aan het hof de verovering van Antwerpen gewenscht was,
blijkt het duidelijkst uit den brief van „la princesse d\'Orange à M. de
Zuylichem" dat. 8 Oct. 1645, waarin zij, naar aanleiding van het bericht,
dat Hulst was genomen, schrijft „Je confais (confesse) ma foiblesse que
\'ay bien souhaité le non de Hulst Anvers". Grroen : Arch. série

Tome IV pg. 146.

-ocr page 193-

181

Nederlanden zou luwen. Ook Frankrijk deelde die vrees ea
dacht — wat Frederik Hendrik niet in de eerste plaats deed
— bovendien aan den slechten invloed, welken de Noordsche
verwikkelingen oefenden op- de gebeurtenissen in Duits(ihland.
Sinds Zweden den oorlog met Denemarken was begonnen ,
werd de krijg tegen den keizer en tegen Spanje slapper ge-
voerd , en dit zou er niet beter op worden , wanneer ook de
Republiek het voorbeeld van Zweden volgde. Daarbij kwam,
dat de macht van deze laatste kroon . volgens de meening
van Frankrijk , niet al te zeer moest worden vergroot. Van-
daar zien wij dan ook d\'Estrades , gezamentlijk met Frederik
Hendrik , de Staten-Generaal waarschuwen om het schip van
staat niet te laten afdwalen naar den koers , waarheen het
getrokken werd door den zeilsteen van het Noorden , en het
terug te brengen in het zog der sinds 1635 gevolgde di-
plomatie 1).

Deze vereenigde pogingen stuitten af op de hardnekkigheid
van één gewest. Holland zag de kans schoon om de vaart
op de Oostzee , waarbij het meer dan eenige provincie belang
had, te bevrijden van de knellende banden, haar in de Sont
aangeklonken. Wat raakte Holland de verovering van een
plaats buiten de grenzen , van een geheel gewest wellicht ?
te meer nu het geheim van den beraamden aanslag al spoedig
was uitgelekt en Antwerpen als doel werd genoemd 2). Zou
Amsterdam er de hand toe leenen om een gevaarlijke mede-
dingster binnen den tuin der Unie te halen , en dat nog wel
met terzijdestelling van een plan , dat zijn eigen kooplieden
zulke schitterende uitkomsten beloofde ? Zwaarder dan alle
„oorlochsdesseins", die meer dienden tot grootmaking van
Frankrijk dan van de Republiek , woog bjj de hoofdstad
„het vinden van eene uytcomste in het werck van Sweden
ende Dennemarcken" 4). Wilde de stadhouder de wenschen
van den handel achterstellen bij de eischen zijner politiek ,
Holland zou de koorden van de beurs gesloten houden en

1) Zie over de redenen, welke F. H. ongunstig stemden voor
het aanzoek van Zweden : Aitz. VI pg. 2,

v. d. Capelle: Gedenkschr. II pg. 98,

2) Aitz. VI pg. 1.

3) Uitlating bxj Aitz. V pg. 784.

4) Res. St. Gen. 8 Maart 1645r

-ocr page 194-

182

hem toonen, dat de staten nog meester in het land waren
boven Zijne Hoogheid \'). Scherp stonden de partyen tegen-
over elkaar ; dat zij niet dadeljjk een schikking trolfen ,
bracht groot nadeel toe aan de verschillende belangen, voor
welke beide yverden.

Reeds is opgemerkt, dat zes provinciën zich geneigd hadden
betoond tot inwilliging der buitengewone petitie voor het
„notabel dessein". In de generaliteits-vergadering van 28
Januari verklaarde ook Holland zich hiertoe bereid, mits het
kon rekenen op den steun der andere gewesten in de Noordsche
quaestie Deze koop werd niet voetstoots gesloten. Wel
was er bij de meeste regenten in den lande een strooming
merkbaar, welke tot oorl(^C?m^ ZwedeS,dreef •, maar de
persoonlijke invloed van Zijne Hoogheid waande zich krachtig
genoeg om deze te keeren. In het uiterste geval zou Zee-
land steeds aan de zijde van den stadhouder blijven en het
nemen van een resolutie, waarvoor eenparigheid van stemmen
kon worden geëischt, beletten Zoo verliep de geheele
maand Februari met nuttelooze onderhandelingen. De heeren
van Holland, telkens aangemaand om het advies hunner
provincie over het oorlogsplan uit te brengen , bleven zich
verschuilen achter de gewone formule , dat zy nog niet ge-
last waren, en drongen van hun kant aan op behandeling
van het voorstel, dat zij reeds in December 1644 hadden

1) v. d. Capelle : Uedenkschr. II pg. 98.

2) Slange II fol. 1317 vertelt een bijzonderheid, die ik nergens anders
vermeld vind , nl. dat een der Gredeput. van de St. Gen., bij een samen-
komst met den stadhouder, toornig opstond en, terwijl hij den prins met
gebalde vuist bedreigde, uitriep: „de vereeniging met de Zweden zal
toch plaats hebben , daar moge zich er tegen verklaren , wie daar wil".
Bij Slange II fol. 1314 — 1317 vindt men overigens een juist overzicht van
de verschillende meeningen , welke in de Republiek over de Noordsche
quaestie bestonden. Het is klaarblijkelijk ontleend aan Aitzema, dien hij
ook elders als bron noemt.

3) Res. St. Gen. 28 Jan. 1645.

4) V. d. Cap. Gedenkschr. II pg. 97 : „lek bevinde ende speure een
groote faciliteyt in de meeste provintien ende leden van dien tot desen
nieuwen oorlogh".

5) Aitz. "VI pg. 3.

-ocr page 195-

183

ingediend i). Inmiddels kwam de Fransche gezant de zaak
van den stadhouder, tegelijk die zijner regeering, bepleiten.
Den 25\'\'®\'^ Februari verscheen d\'Es^des in de vergadering
van H. H. M. en gaf, in scherpe bewoordingen , zijn ver-
wondering te kennen, dat men zoo lang draalde met het
toestaan der oorlogskosten en tegelijkertijd op het punt was
zich vrijwillig in een nieuwen krijg te storten , nog wel met
een mogendheid, aan welke gezanten waren gezonden tot
bemiddeling van den vrede. Wanneer H. H. M. meenden
hiertoe verplicht te zijn door het tractaat van 1640 met
Zweden , dan herinnerde hij hun, dat Frankrijk ouder brieven
had door de verdragen van 1634 en 1635. Bovendien, de
tegen Spanje beraamde veldtocht raakte een algemeen belang, [_
waarvoor het bijzondere belang van den handel moest zwichten.
Daarom verzocht hij alsnog een gunstige resolutie en mede- .
werking tot de „grande entreprise" voor het jaar 1645 2).

Ook deze hulp mocht niet baten. De leden der Unie, voor
het meerendeel niet afkeerig van Hollands wensch, begonnen
te begrijpen, dat dit gewest geen penning zou geven voor
de legerlasten , tenzij het zijn zin had gekregen in de Oostzee-
politiek , en de bijdrage van een provincie , die alleen meer
betaalde dan de andere tezamen, was onmisbaar. Zoo kozen
zij de wijste partij. Den 8sten Maart gaven Gelderland,
Utrecht, Friesland, Overjjsel en Stad en Lande te kennen,
dat zij zich vereenigden met het voorstel van Holland nl.,
dat de Republiek , wanneer zij van Denemarken geen genoeg-
de; ning kon krijgen omtrent de aangevoerde bezwaren , hare
wapenen bjJ die van Zweden zou voegen , volgens het trac-
taat van 1640. Over alles , wat de uitrusting van een vloot
en van troepen betrof, zou de raad van Z jne Hoogheid
worden ingewonnen. Alleen Zeeland bracht op dezen dag
nog geen provinciaal advies uit

4

1) Res. st. Gen. 30 Jan., 20 Febr., 2 en 4 Maart 1645.

Res. Sw. en Den. 30 Jan. , 25 en 28 Febr., 1, 2, 3 en 7 Maart 1645.

Res. Holl. 18 en 28 Febr. 1645.

S) Res. St. Gen. 25 Febr. en 1 Maart 1645.

Aitz. VI, pg. 2.

3) Res. Sw. en Den. 8 Maart 1645. De aanhef luidt: „synde op nadere
instantie van de HH. Extr. en Ord. Gedep. v. Holl., deels by geschrifte
ende deels by monde , respeOt. openinge gedaen by d^ prov. van Gelder-
lant, Hollant, sei ff? Utrecht, Vrieslant, Overyssel en Stadt on Laude" enz.

-ocr page 196-

184

Reeds was een groote stap gedaan in, de richting, door
Holland aangegeven. Doch een ge wich! ig werk bleef nog
over: het opmaken van een gewijzigde instructie voor de
gezanten in het Noorden en het beramen van de uitrusting
ter zee. Zoolang het ook hierin niet tevreden was gesteld ,
bleef Holland zijn stem aan het „oorlochsdessein" van Fre-
derik Hendrik onthouden, ondanks den aandrang der andere
gewesten Op nieuw trachtte d\'Estrades de ontknooping
van het stuk te verhaasten. Behalve de krijgssubsidie, welke
Frankrijk jaarlijks aan de Republiek uitkeerde , bood hij een
buitengewonen onderstand aan van 3j3Q000 gulden en kwam
H. H. M. verblijden met het bericht, dat zijn regeering had
goedgevonden den betwisten titel van „Excellentie" — met
het daaraan verbonden ceremonieel — aan de gezanten van
de Zeven-Provinciën toe te staan. Deze mededeeling ging
vergezeld van het verzoek om nu ook het voorbeeld van
Frankrijk te volgen en „faire fortement la guerre"

De aangeboden subsidie moest bij tractaat worden aan-
vaard, en het sluiten dezer overeenkomst werd door Holland
vertraagd totdat de Noordsche quaestie geheel was opgelost
Men ziet het, „gelijk oversteken" was de leuze , die tot het
einde werd volgehouden. Want nog altijd volhardde Zeeland
in zijn tegenstand en toonde zich „soo goet Deens" als de
getrouwste onderdaan van Christiaan IV *). Dit verzet
kon echter niet beletten, dat ter O eneraliteit een begin
werd gemaakt met het opmaken der nadere instructie ») ,

Utrecht liet hierop aanteekenen, dat "ïijn toeste:* ming „gerestringeert is
aen den voortganck van de besendinge ende Ambassade nae Munster op
de negotiatie van een Generale Ruste in de Christenheyt, Ende werden
de HH. van Hollant oversulcx nochmaels versocht haer tot dese saecke
te willen bequamen".

1) Res. St. Gen. 8 Maart, 3 en 5 April 1645. Res. Holl. 1, 6, 8 April 1645.

2) Res. St. Gen. 10 en 13 Maart 1645.

3) Res. St. Gen. 14 en 26 Maart, 15 en 20 April 1645. Res.Holl. 15 April 1645.

4) Waarom Zeeland zich zoo hardnekkig bleef verzetten , is verklaard
bij Arend (Brill) Illä pg. 557.

5) Res. Sw. en Den. 9 en 10 Maart 1645. Ook op het vaststellen
dezer instructie oefende Holland den grootsten invloed. De oommissie,
met dit werk belast, bestond uit tien leden der St. Gren. en den griffter
Müsch ; van deze tien waren vijf door ïloll. aangewezen.

Zie ook Res, Sw. en Den. 12 April 1645 en 19 April 1645.

-ocr page 197-

185

terwijl Holland , in overleg met den stadhouder, een plan
ontwierp voor de uitrusting ter\' zee In overleg met den
I stadhouder — want de diplomaat-krijgsman had ten slotte
■ moeten hukken voor den regent-koopman , deels uit bereke-
ning , deels door bezadigdheid daartoe gedreven. Immers,
zonder de medewerking van Holland zou de veldtocht van
1645 — waarvan het succes door het lange talmen steeds
grooter gevaar liep 2) een papieren ontwerp blijven. En
nu dit gewest zich liet verluiden, dat het de uitrusting tegen
Denemarken des noods ook alleen zou doorzetten ^ werd
toegeven plicht voor den stadhouder, die, afkeerig van
uitersten, een open breuk met het machtigste lid der Unie
wilde vermijden. Zelf verleende hij zijn medewerking om
de onwillige Zeeuwen , die door een bezending uit de Staten-
Generaal waren aangezocht zich naar de meerderheid te
schikken, ten slotte te bewegen, dat zij zich tevreden
zouden stellen met het aanteekenen van protest tegen de te
nemen resolutie , zonder de uitvoering daarvan langer op te
houden^). Aan de instructie, door Holland aanbevolen,
hechtte Frederik Hendrik zijn zegel , eveneens aan de voor-
gestelde krijgstoerusting. Toch kon hij zich niet weerhouden
nog eenmaal te wijzen op de vele zwarigheden , welke een
oorlog tegen Denemarken, hetzij alleen . hetzij als bondge-
noot van Zweden, met zich zou voeren; doch „in cas de
heeren staten van Holland , die het hoochwichtige point van
Dennemarcken en Sweden soo heftich drijven" bij hunne
) meening persisteerden, wilde hij dit niet tegengaan. Op
één voorwaarde , „mits dat daerdoor niet en werde gene-

Jgligeert ofte versuimt de saecke van oorloch jegens den
coninck van Spagnen die men geobligeert is ende oock moet
doen , recommanderende dienvolgens dat pari passu geresol-
veert mocht worden op het lichten van de 6000 waertgelders,
prompt furnissement van de 500000 gld. in het millioen der

1) Res. Sw. en Den. 25 Maart 1645.

2) Res. St. Gen. 8 Maart 1645.

3) Aitz. VI pg. 3.

4) Res. Sw. en Den. 15, 16, 18, 23, 25 Maart, 14, 17 April 1645.
Zie ook Aitï. VI pg. 7. In Zeeland waren alleen Middelburg en

Zierikzee op de hand van Holland. De regeering van Middelburg gaf
daarvan kennis in twee miss. aan H. H. M., te vinden in Res. Sw. en
Den. 20 April 1645.

-ocr page 198-

994

legerlasten, als oock voltrocken het bewuste nader tractaet
met den heer d\'Estrades" i).\' Zoo was dan eindelijk de koop
gesloten, en hij werd bekrachtigd door de generaliteits-resolutie
van 19 April. Bijna drie maanden waren Terloopen sinds
den terugkeer van Bicker en Stavenisse: en de afspraak
met den Zweedschen kanselier luidde , dat uiterlijk vóór hel
einde van Februari het antwoord van de Nederlandsche
regeering zou worden ingebracht! De staten van Holland
haastten zich dan ook om den verloren tijd in te halen en
bleven — wat nog nooit gebeurd was — zelfs „de Paesch-
Heylige dagen" in den Haag vergaderd 2).

Vóór dat wij den inhoud der genomen resolutie nagaan ,
nog een enkel woord over de vertegenwoordigers van de
kronen Zweden en Denemarken bij de Staten-Generaal. Dat
Spienng zich verheugde in den gang van zaken behoeft geen
nader betoog. Wel klaagde hij nog éénmaal , dat"^ hier te
lande weer volk werd geworven voor Denemarken; maar dit
geschiedde slechts om „acte de présence" te geven. De
onverbeterlijke neiging van de Hollanders naar verboden
winst was hem te goed bekend , dan dat hij zich heel veel
uitwerking van zijn beklag zal hebben voorgesteld Te
eerder legde hij zich er bij neer ^ daar H H. M., evenals het
vorige jaar , de vaart op Noorwegen en op de Oostzee tot nader
order verboden hadden, ditm\'aal ook aan uitheemsche schippers,
die in de Nederlanden havenden Zoolang toch deze bepaling
gold, was voor Christiaan IV de hoofdbron zijner inkomsten
verstopt.

De resident Tancken beleefde kwade dagen. Op last zijner
regeering had hij aan de Staten-Generaal hetzelfde verzoek
gedaan , dat reeds tot de gezanten in Denemarken was ge-

1) Rob. Sw. en Den. 13 April 1645. Res. Holl. 18 April 1645.

2) Aitz. VI pg. 3.

3) Bes. St. Gen. 8 Febr. 1645. Op het beklag van Spiering wonnen H. H. M.
informatie in bij de regeering van Amsterdam, die antwoordde , dat zij
niets van deze werving kon ontdekken. (Res. St. Gen. 25 Febr. 1645).
Intusschen blijkt uit Garde pg. 209, dat Christiaan
IV , in het voorjaar
van 1645 , vijf schepen uit Holland kreeg ter versterking zijner vloot.

4) Res. St. Gen. 18 Febr. en 3 Maart 1645. Alleen osseschepen —
waartoe echter slechts „ smack zeylen" mochten gebruikt worden — konden op 31
Maart uitzeilen, mits zij niet door Sont of Belt voeren. Zij waren dus
aangewezen om naar de "W.-kust van Jutland en Holgtein te gaan, (Res,
St. Gen. 14 en 23 Maart 1645).

-J

-ocr page 199-

187

richt, nl. om in Nederlandsche harens scViepen te mogen
huren en uitrusten. Men liet hem zóó lang op antwoord
wachten, dat hij, óp bevel van zijn koaing, het verzoek
introk en alleen begeerde , dat het ook aan Zweden zon
worden geweigerd Tegelijk gaf hij te kennen , dat Chris-
tiaan IV bereid was tot een afzonderlijke onderhandehng
over den Sonttol, mits men daaronder niet wilde „melleeren
de quade saecke der Sweeden, noch aen Zyne Maj\'. appre-
hentie geven, dat men sich tot sulcx by dese occurrentie
van tyt schijnt te willen dienen" Doch van dit aanbod
was men niet gediend , en zijne klachten over het opbrengen
van Deensche koopvaarders, over de nieuwe werving der Zweden
in Nederlandsche havens en soortgelijke werden stilzwygend
aangehoord Terecht mag mon zich er over verwonderen,
dat de Deensche regeering , die het vorige jaar den secretaris
Gunther als buitengewoon gezant naar de Nederlanden had

afgevaardigd , thans de noodzakelijkheid niet inzag hare be-
langen te doen behartigen door een staatsman , die hier meer
crediet had dan Tancken 4). Dat zij dit verzuimde sproot
niet voort uit geringschatting. Immers , de Nederlandsche
gezanten te Christianopel werden tot het laatste oogenblik
aangezocht in een afzonderlijke onderhandeling over den
Sonttol te willen treden, en ook van elders weten wij, dat te
Kopenhagen de grootste ongerustheid heerschte wegens de
toebereidselen der Republiek

Daarvoor bestond dan ook alle reden. De resolutie van
19 April 6) hield in , dat ter beveiliging van de koopvaart,
en voor het geval van oorlog met Denemarken , een vloot

1) Bes. Sw. en Den. 17, 18, 20, 21 Febr., 17 Maart 1645.

2) Miss. v. Tancken aan H. H. M. dat. 17 Maart 1645 (portef. Denem.
1645). Dit aanbod werd herhaald in zijne propos, v. 14 April, ingediend
krachtens credent. v. d. koning van Denem. dat. 1/11 Maart 1645.

3) Miss. V. Tancken aan H. H. M. dat. 29 Maart exhib. 4 April 1645
(portef. Denem. 1645). Zie ook zijne miss. dat. 29 Maart en 4 April
1645 in dezelfde portef. In de eerste miss. verzoekt hg , evenals ten
vorigon jare , dat H. H. M. bij placcaat zullen verbieden het door de
Zweden geroofde vee in Holstein en Jutland te koopen,

4) Aitz. YI pg. 7.

5) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Maart en 15 April,
ree. 13 April en 3 Mei 1645.

6) l-^- inhoud daarvan wordt ook medegedeeld bij Aitz. YI pg. 8—13,

L

-ocr page 200-

188

zou worden uitgerust van 50 schepen , elk bemand met 80
matrozen en 20 musketiers, Voorts zouden nog 5000 sol-
daten , verdeeld over vier regimenten, worden ingescheept
om , des noods, in den krijg te land dienst te doen. De
kosten rouden worden gedekt door een „veilgeld" i) te heffen
van alle schepen, varende op Noorwegen en de Oostzee,
boven en behalve de gewone lasten, welke deze vaart drukten ").
Wanneer de opbrengst van dit veilgeld in het jaar 1645
minder bleek te zijn dan het bedrag der uitrusting van
vloot en troepen, zou met de heffing worden voortgegaan
tot de gevorderde som bijeen was.

De gewijzigde instructie gelastte den gezanten hunne
hoedanigheid van bemiddelaars neer te leggen, een afzonder-
lijke onderhandeling met Denemarken te openen en gedurende
den loop daarvan steeds voeling te houden met de Zweedsche
gezanten. Tot in bijzonderheden werd hun voorgeschreven ,
welke bepalingen zij voor den Nederlandschen handel hadden
te bedingen , welke lasten moesten worden afgeschaft en wat
de uiterste voet was, op welken de Staten-Generaal den
tol wilden vastgesteld zien. Indien Christiaan IV weigerde
deze eischen in te willigen, konden de gezanten hem ver-
klaren, dat de Republiek hare wapenen met die van Zweden
zou vereenigen. Dezelfde verklaring zou gedaan worden,
wanneer de koning van Denemarken aan Zweden geen vol-
doening gaf wegens de bezwaren van dit rijk over handel
en scheepvaart, of wanneer hij de vaart op Zweedsche havens
wederom verbood.

Vergelijkt men den inhoud dezer lastgeving met het
voorste], door Bicker en Stavenisse namens koningin Christina
insrediend, dan ziet men, dat de Republiek niet zoo krachtig

1) „Veilgeld" heette het, daar het strekte tot „veilen" , d. i. beveiligen
der zee. Het bedrag van dit veilgeld werd gelijk gesteld aan den tol,
welken de Nederlandsche schepen, in 1641 , in de Sont en in Noorwegen.
hadden betaald.

2) Deze gewone lasten waren „\'s Lants uytgaende ofte income:ide recht
van convoy" , „het directiegeld" en „\'t geene geconsenteert is ten behoeve
van de cruyssers". Res. Sw. en Den. 19 April 1645.

3) Ook te vinden biJ Aitz, VI pg. 13—18.

-ocr page 201-

189

optrad als Zweden had verlangd. Niet aan Holland lag de
schuld daarvan. Evenmin was het aan dit gewest te wijten,
dat hij Denemarken niet zou worden aangedrongen op herstel
van het Erftractaat van Spiers. Frederik Hendrik had ge-
zorgd, dat de Republiek voor een nieuwen krijg bewaard
bleef. Zoo was de gewijzigde instructie het werk eener
tweeslachtige staatkunde , welke aan de Nederlanders weinig
voordeel zou opleveren.

Den 15den Mei moest de vloot zeilklaar zijn; doch het
duurde nog een paar weken langer vóór dat de scheepsmacht,
welke gedeeltelijk uit gehuurde vaartuigen bestond, bijeen
was gebracht Dit oponthoud strekte weder tot ongerief
van de koopvaardijschepen, die slechts onder bescherming
van de oorlogsvloot zee mochten kiezen Tot op he^
laatste oogenblik trachtte Christiaan IV het uitzeilen te ver-
hinderen. Hij verzocht den Staten-Generaal, dat zij geen
gemeene zaak zouden maken met de Zweden, wier wassende
macht een dreigend gevaar werd voor alle natiën, die de
Oostzee bevoeren, en bood tegelijk aan — eerst voor éénmaal,
daarna voor een nader te bepalen aantal jaren —, dat de
Nederlandsche koopvaardijschepen in de Sont tol zouden
betalen volgens de gunstige bepalingen van het jaar 1628
Tevergeefs. Holland hoopte, door de samenwerking met
Zweden , nog voordeeliger voorwaarden te bedingen en ver-
wachtte alleen heil van een krachtig machtsbetoon.

N

1) Res. Sw. en Den. 19 April 1645.

Zie verder over deze uitrusting: Res. Sff. en Den. 21, 26 April, 11,
13, 29 Mei 1645.

Res. St. Gen. 28 April, 7, 8, 9, 12 Mei 1645.

2) De schepen, naar Noorwegen bestemd , werden nog langer opge-
houden. Eindelijk moest hun worden toegestaan ook zonder convooi uit
te loopen. Res. Sw. en Den. 13 Mei, Res. St. Gen. 15 Juni, Res. Sw. en
Den. 11 Juli 1645.

3) Miss. v. Chr. IV aan H. H. M. dat. 23 April ree. 22 Mei 1645.
Miss.
V. Tancken aan H. H. M. dat. 13 Mei lect. 15 Mei en dat. 1 Juni
lect. 2 Juni 1645. (In portef. Denem. 1645).

-ocr page 202-

HOOFDSTUK VII.

„De sleutels van de Son t."

De oorlog te land en de toerusting ter zee, in het laatst
van
1644 en het hegin van 1645. — Tocht van Witte
Korn. de With naar de Sont. — Hij geleidt de koop-
vaardijvloot naar de Oostzee , zonder dat tol wordt be-
taald, en zorgt, dat ook in het vervolg de vaart door de
Sont vrij blijft. — De With ankert met
28 schepen vlak
vóór de hoofdstad. — In Denemarken heerscht groote
ontevredenheid over zijn optreden. — De regeering van
dit rijk tracht uit te vorschen, welke de houding van de
With ?al zijn hij een treffen tusschen de Zweden en de
Denen. — De Zweedsche vloot nadert tot dicht vóór Ko-
penhagen. — De vrede wordt gesloten.

Terwijl de diplomatie het werk des vredes voorbereidde ,
hadden de wapenen niet geheel gerust. Ook al bestond er
weinig kans om het geleden nadeel te herstellen , Christiaan
IV was er de man niet naar om de handen in den schoot
te leggen en gelaten af te wachten wat de behendigheid
zijner staatslieden vermocht. Als een wakker kapitein bleef
hij het schip van staat besturen, tot de golven hem over
het hoofd dreigden te slaan.

Na den aftocht van Torstensohn voerde Helmuth "Wrangel
het commando over de Zweedsche troepen in Holstein. Teï^
wijl de eerste den keizerlijken veldheer Gallas tot diep in
Duitschland vervolgde en zijn leger geheel vernietigde , deed
Wrangel, nog vóór het jaar 1644 ten einde liep, een inval
in.Jutland, dat thans ten tweeden male door de Zweden
werd bezet. Doch hij kon niet verder doordringen dan tot
Wensussel, waar de dappere tegenstand der boeren hem

-ocr page 203-

191

noodzaakte de reeds beproefde landing op te geven. In-
middels werd hij in den rug bedreigd door Frederik, aarts-
bisschop van Bremen , den tweeden zoon van Christiaan IV,
die een leger van 5500 man had verzameld en zijns vaders
landen te hulp snelde. Na zich vereenigd te hebben met
den Deenschen rijksmaarschalk Andries Bilde, die uit Funen
was overgekomen, trachtte hij Wrangel den pas af te snijden.
De poging mislukte, daar de Zweedsche aanvoerder zich
zoo sterk verschanste , dat een bestorming van zijn leger-
plaats ondoenlijk was. Bilde keerde terug naar de Deensche
eilanden, en de aartsbisschop zocht zijn eigen gebied weer
op, waar Königsmark — een ander bevelhebber der Zwe-
den — met zijn troepen kwartier had gezocht. Zoo kreeg
Wrangel gelegenheid om ongehinderd den aftocht naar Hol-
stein te volbrengen, vanwaar hij de bewegingen van Königs-
mark in het stift Bremen bleef ondersteunen. Tegen het
voorjaar van 1645 sloeg hij het beleg voor Rensburg, doch
slaagde er niet in het te nemen i).

Gedurende den afgeloopen winter had Hom de provincie
Schonen bezet gehouden, zonder veel van belang uit te
richten. Ook de ónderneming van Hannibal Sehested , den
stadhouder van Noorwegen , die in de maand Januari op
nieuw enkele grensgewesten van Zweden bezette , was niet
bij machte hem uit zijn kwartieren te doen opbreken. Gelijk
de vorige, leverde ook deze inval weinig resultaten op ").
Nu de poging van Sehested mislukt was, kon Horn zich
geheel veilig rekenen. Geldgebrek was één der redenen,
die Christiaan IV beletten een groot leger bijeen te brengen
om den Zweedschen veldmaarschalk te bestoken Maar

1) Ontleend aan miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 10 Dec.

1644, 4 Jan. 1645 en de bijlage van die missive, 28 Jan., 4 en 25
Febr. 1645.

Een bericht, dat. Hamburgh 22 April 1645 , door Spiering den Ssiuu
Mei aan H. H. M. overgeleverd (portef. Zweden 1645).

Brieven van Schrassert, resident te Hamburg , aan H. H. M. (lias
Duitschland 1645).

Holberg II pg. 876 , 877 , 888 , 889.
Geger III pg. 364.

2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 4 Jan. 1645 , 28
Jan., 25 Febr., 4 en 11 Maart 1645.

3) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 24 Dec. 1644 en 4 Maart

1645.

-ocr page 204-

192

bovendien, sinds de tijdingen uit de Nederlanden verkondig-
den , dat de roepstem der Zweden daar weerklank had ge-
vonden , werd het noodzakelijk de beschikbare middelen aan
te wenden voor de uitrusting ter zee. Was het niet mogelijk
als aanvaller op te treden tegen een veel sterkeren vijand,
in ieder geval diende gezorgd te worden, dat de hoofdstad,
zoo mogelijk ook de eilanden beschermd werden tegen een
gevreesde landing i). Nauwelijks was de winter dan ook
voorbij, of Christiaan begon zijn vloot, zoozeer gedund door
den noodlottigen slag bij Femern , met nieuwe schepen aan
te vullen. Gebrek aan goed zeevolk was een groote hinder-
paal , slechts ten deele uit den weg geruimd door den aan-
voer van bootsgezellen uit Noorwegen. Soldaten waren er
daarentegen genoeg, verdeeld over de eilanden , maar vooral
gelegerd op Seeland, waar de burgers zuchtten onder den
druk der langdurige inkwartiering 2). Tegen de Meimaand
had de koning van Denemarken weder een twintigtal oorlog-
schepen bijeen , deels nieuw gebouwd, deels uit Holland
aangevoerd , deels te Kopenhagen gekocht. Met deze macht
zette de rijksadmiraal Offue Gedde koers naar Noorwegen
en voerde tegelijk acht compagniën ruiters en 2500 man
voetvolk daarheen. Hannibal Sehested had weder een inval
op touw gezet , welke echter niet volbracht schijnt te zijn.
Vruchteloos beproefde Gedde onderweg om den toegang tot
de haven van Gothenburg te versperren. Het werd hem
belet door Maarten Thijssen, die reeds met veertien schepen
uit de Nederlanden daar was aangekomen. Daarom moest hij
zich er toe bepalen om het convooi behouden over te brengen^
doch verloor zyn admiraalschip de St. Sophia , dat op een
klip stootte. Met achttien zeilen kwam hij den lOdea Juni
op de reede van Kopenhagen terug

t) Ook de Zweedsche regeering vermoedde , dat de Deensche vloot
alleen defensief zou optreden. Dit blijkt uit de instructie voor admiraal
Ryning: Zie Slange II fol. 1310.

2) Miss. V. van Cracauw dat. 25 Febr., 4, 11, 18 Maart, 1, 15, 29
April, 20 Mei 1645.

3) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 29 April, 4 en 27 Mei,
2 , 10 en 17 Juni 1645.

Journ. de With 10 Juni 1645.

Garde pg. 209 , 210. Hij laat Offue Gedde uitzeilen met 6 oorlog-
schepen en 10 fregatten, van Cracauw (miss. dat. 27 Mei) spreekt van

-ocr page 205-

193

Het was meer dan tijd. De Nederlandsche vloot was reeds
uitgezeild, en de geruchten meldden , dat ook de Zweden op
de Oostzee waren gezien i). Het verhaal van den tocht der
eerste moge hier thans een plaats vinden 2).

Den 9clen Juni ,1645 koos Witte Korn. de With zee ,
als admiraal eener vloot van 47 _ „soo schepen, als
fregatten van
oorloge",^ V bemand met ruim 4300 kop-
pen en met 1400 stukken geschut gewapend Deze

------------—

21 schepen bij hef uitzeilen , en (miss. dat. 17 Juni 1645) van 18 schepen
bij de terugkomst, daï^r eenige in Noorwegen waren achtergebleven.

Journ. de With Juni lezen wij het bericht van een schipper , die
aan de With rapporteerde , dat -2,3 a 24 zoo kleine als groote Deensche
schepen naar Gothenburg waren gezeild.

1) Miss. v. van CraQ^w aan H. H. M. dat. 27 Mei 1645.
jt

2) De scheepstocht van: de With naar de Sont, in 1645 , was tot nog
toe slechts zeer onvolledig bekend, de Jonge , Zeewezen (2e druk) I pg.
385 — 387 geeft eett\'*ib%knopt, maar niet geheel juist verhaal; in zijn
-„Levensbeschrijving van Witte Corn. de With" pg. 158 —160 (Verh. en
onuitgeg. st. dL\' I) spreekt hij slechts in \'t kort over dezen tocht; hij
noemt de

W^hs Journaal bij zijn bronnen , maai\' heeft er zeer weinig
uit gepi^j^^itz. VI pg. 25, 26, 182 geeft slechts weinig hierover; Arend
(Brill) III" pg. 580 en 587 ontleent zijn verhaal aan het Yerb. der amb.,
waarin slechts enkele brieven van de With zijn opgenomen. Commelin,
Leven van Fr. H. 11 pg. 82 , is beknopt en onjuist ; Garde pg. 210 heeft
niets over den tocht van de With in 1645 ; Slange II fol. 1317 — 1319 is
i.i hoofdzaak althans der waarheid getrouw. De beschrijving, welke in
dit hoofdstuk wordt gegeven, is ontleend aan de Withs Journaal en aan de
brieven der gezanten. Waar. uit andere bronnen is geput, worden deze
genoemd.

* 3) de With bekleedde den rang van vice-admiraal van Holland en

West-Friesland sinds 15 October 1637. (de JohgëTTerlï. en\'onuitgeg.
st. I pg. 210). Hij voerde echter den titel van admiraal over deze vloot.

4) Hij koos eigenlijk zee met 49 schepen, maar twee daarvan, het
schip van kapn. Jacob ïhijssen Nuvelt en dat van kap". Reijnier Egbertsz.,
werden reeds den lO\'l"" Juni naar den L\'. Admir. ïromp , op de kust
van Vlaanderen gezonden , ter vervanging van de schepen van admir. de
With en vice-admir. Cats , welke tot het gros vau Tromp behoorden. De
res. van 11. H. M. v. 19 April 1645 had de sterkte der vloot op 50
zeilen bepaald; maar toen de uitrusting langer duurde , dan men dacht,
besloten de St. Gen., dat de schepen uit zouden varen , al ontbraken er
ook één of twee. (Res. Sw. en Den. 29 Mei 1645). Bovendien bleef de
Sehout-bij-Nacht Lieven de Zeeuw, wiens .schip niet vlot was geraakt,
te Enkhuizen achter. In zijn plaats werd cap». van Galen tot „Schout-

13

-ocr page 206-

194

„armade" strekte tot convooi van 300 koopvaardijschepen,
die voor het meerendeel met ballast geladen en naar de
Oostzee bestemd waren Het doel der uitrusting was, te
verhinderen , dat van de Nederlandsche koopvaarders in de
Sont tol zou worden geeischt. Verder was de admiraal gelast
zich neutraal te houden , totdat de Republiek met Denemar-
ken zou hebben gebroken. In dat gevai moest hij zich met
de Zweedsche macht vereenigen, doch steeds behoorlijk zorg

bij-Nacht ende derde Ho6ft provisioneel" aangesteld. Eerst den 24sien
Augustus kwam Lieven de Zeeuw zich bij de vloot in de Sont voegen.
Miss.
v. d. With aan H. H. M. dat. 25 Juni 1645 en miss. v. de With
aan amb. Den. dat. 16 Juli 1645. Beide miss. in het Journaal de
With 1645.

Over het onderscheid tusschen oorlogschepen en fregatten, zie de Jonge
Zeewezen I pg. 273, 645, 646; op de laatste plaats zegt de Jonge, dat de fregatten
„vroeger ligte en kleine schepen, die met niet meer dan 6 tot 12 stukken
waren voorzien, en van welke de uitrusting met het bepaalde doel ge-
schiedde om de vlugge , maar kleiue Duinkerksche kapers te achterhalen"
eerst na den eersten Engelschen oorlog grooter gebouwd en zwaarder ge-
wapend werden. Dit is niet geheel juist. Leest men den „Staet van de
schepen" enz. (zie de Bijlagen), dan kan men opmerken , dat de kleinste
schepen van de Withs vloot in 1645 meer dan 20 stukken voerden.
Daar nu de With telkens van zijn „schepen en fregatten" spreekt, volgt
hieruit, dat reeds in 1645 de fregatten zwaarder gewapend, waarschijnlijk
dus ook grooter waren , dan vroeger. Bij Luzac , Holl. Rijkdom II pg.
34 wordt vermeld, dat ook nog 5000 man landingsti-oepen aan boord
waren. Men zou dit inderdaad kunnen opmaken uit Resol. Vroedsch.
Amsterd. 4 Nov. 1645 (ook meegedeeld bij Vreede I Bijlage II pg. 13),
waar gesproken wordt „over de betalinge der vyff duysent man , die ge.
bruyckt zyn geweest op de schepen gesonden nae Denemarken". Het
plan daartoe had bestaan (Res. Sw. en Den. 19 April 1645); de 5000
man zijn aangeworven , maar werden niet ingescheept; de Staten-Generaal
besloten nadere berichten uit Denemarken af te wachten, en toen deze
gunstig luidden, bleven de troepen hier en werden spoedig afgedankt.
(Res. St. Gen. 11 Juli, 19 , 20 , 21 , 22 Sept., 18 , 28 30 Oct.,. 1 , 7 en
24 Nov., 16 Dec. 1645). Voor de sterkte der vloot enz. verwijs ik naar
de Bijlagen.

1) In de oflBcieele stukken van 1644 en 1645 wordt herhaaldelijk ge-
sproken van de „armade nae Oosten". Het bericht van de Jonge II pg. 7,
dat eerst tijdens den tweeden Engelschen oorlog het woord „armade" in.
plaats van vloot wordt gebruikt, is dus onjuist.

2) Voor de sterkte der koopvaardijvloot verwijs ik naar mjjn Bijlage
No. I , Statist. Oostzeehandel, de Jonge, Zeewezen I pg. 985 en 386
apreekt ten onreohto van 50 oorlschp, en 800 koopvaarders.

-ocr page 207-

1S5

dragen voor de veili\'^heid der Noderl-uKlsche li^uidelsvloot

Daar de Staten-Generaal in onzekerheid verkeerden over
de ontvangst, welke Chiistiaan IV aan hnntie scheepsmacht
zou bereiden , hadden zij veel moeten overlaten aan het be-
leid van den vlootvoogd, en vertrouwen getjteld in zijn „sol-
daat ende zeemanschap". Voorzeker, deze eigenschappen
ontbraken de With niet ; maar de hem opgedragen post vor-
derde bovendien een groote mate van voor^htigheid en
den tact om met kracht op te treden , zonder vijandelijkheden
uit te lokken. Daarom verwondert men zich eenigszins , dat
zooveel diplomatiek talent werd verondersteld bij hem , wiens
onstuimigheid reeds meermalen was gebleken en wiens norsch-
heid hem gehaat maakte by zijne ondergeschikten 2). De
moeielijke \' taak was des te zwaarder , daar het meerendeel
zyner schoèpsbcvelhebbers uit jonge en onervaren kapiteins
bestond , „dio in voorvallende occasion van sle-dite advysen
lichtelyck mochten wesen" Slechts enkelen, de vice-
admiraal Cats , de commandeur van Galen en kapitein Jan
de Lapper hadden , evenals de With , reeds in den slag bij
Duins tot Tromps vloot behoord en sedei\'t , bij het voort-
durend bestrijden der Duinkerker kapers, de oefenschool
doorloopen, in welke de grootste zeehelden van Nederland
zijn gevormd

Reeds den eersten dag na het uitzeilen liet de admiraal
de witte vlag uit zijn schip waaien en loste een seinschot,
\'ten teeken, dat hij don breeden raad wilde beleggen. Toen

1) De Instructie vari de Witli is nocli in zijn journaal, nóch in het
„Instructieboek 1640 — 1649" te vinden. Men kan haar echter in hoofd-
zaak weer samenstellen, deels.uit Res. Sw. en Den. 19 April 1645 , maar
vooral uit de „Consider. op de Instructie" enz. welke ik als bijlage hier
achter voeg.

2) Zie de Jonge: Verh. en onuitgeg. st. I pg. 152 en 159. Ook in het
Journaal van dezen tocht en in de miss. v. d. resident van Cracauw aan
H. H. M., geschreven tijdens het verblijf van de "With in de Sont, vindt
men nieuwe staaltjes van \'s mans norschheid.

3) Miss. V. admir. de With aan amb. Den. dat. 16 Juli 1645. Ook de
in \'t vervolg aangehaalde miss. v. de With zijn te vinden in zijn Journ-
1645.

4) Dat de genoemde bevelhebbers bij Duins tegenwoordig waren blijkt
uit een copie van oen krijgsraad-besluit, door Tromp gevoegd bij zijn
.v,;cc por Vf V. dat. 11 Oef- t«nc. .\'«i-cr. T; „sc.l. " —1fol. .511.;.

ó) „Üeiiiirvne Zeynen" enz. in Groot Plaoaet Boek I fol.

Zie ook do .T.;.!!;.;, • I pg, ri3T,

-ocr page 208-

196

alle bevelhebbers zich aan zijn boord verzameld hadden,
beval hij den Commandeurs om de eskaders dicht aaneenge-
sloten te houden en wees alle kapiteinen op hun plicht om ,
wanneer het tot een algemeen gevecht kwam, zich van eer
en eed te kwijten als getrouwe dienaren van het vaderland.
Men ziet het: hy verwachtte, dat de koning van Denemarken
hem den toegang tot de Oostzee met geweld zou ontzeggen-
Toen de voorste schepen by de Lap waren gekomen —
een zandbank in de nabijheid van Helseneur — ankerden
zij daar om op de trage zeilers te wachten, die in den loop
van den volgenden dag voor het grootste deel verschenen.
Dit oponthoud en het booze weder maakten, dat eerst den
löden Juni koers kon worden gezet naar de Sont i). Aan
wcer.szjjden van deze zeeëngte lagen sterkten , die den toe-
gang bestreken : Helseneur, met het kasteel Kroonenburg, op
Seeland; Helsingburg, insgelijks met een kasteel, in het
land Schonen De watervlakte, welke hen scheidt, is slechts

1) de Jonge I pg. 386 heeft ton onrechte : „Weldra bereikte hij de Sont,
waar hij een etmaal geankerd bleef liggen, waarschijnlijk om af te wach-
ten of de zich te Koppenhage bevindende gezanten hem ook eenige vrede-
lievende berigten zouden doen toekomen". Reeds is meegedeeld, dat de
With ankerde om op de nakomers te wachten. Bovendien bevonden de
Kederl. gezanten zich niet te Kopenhagen , maar te Suderokra, in Zweden,
zoodat zij dan ook eerst den 21« ten Juni vernamen, dat de With op 15 Juni de
Sont was gepasseerd. Later zal trouwens blijken , dat het ontvangen van
vredelievende berichten ools. al weinig invloed had op de Withs daden.
Vervolgens zegt de Jonge t. a. p.: „Doch deze (nl. de vredelievende be-
richten) achterblijvende , beval de admiraal al de vlaggen uit zijne onder-
hebbende schepen te steken, waarna hij met zijne geheele vloot en de
talrijke koopvaardijschepen de Sont met volle zeilen doorstevende". Van
dit uitsteken van alle vlaggen leest men niets in de Withs Journaal,
evenmin in de brieven van van Cracauw. de Jonge ontleent waarschijn-
lijk zijn bericht aan Commelin : Leven van F. H. II pg. 182,

2) „Supra Hafniam est Helsingora et prope eam arx regia Croneburgum,
de qua infra , cui ab altera parte ultra mare similis arx Heisingborg cum
oppido eiusdem nominis respondet: ibi Zelandia et Scania prominentibus
utrimque promontoriis ita prope coeunt, ut vix parvi milliaris inter se
relinquant maris spacium , quod de Sunt vocatur : ad quem locum omnes
naves Orientem versus cursum instituentes, velut ad centrum coire et
regi yectigal péndere coguntur: cumque in utroque litore arx posita
sit, Rex , si quando id necessitas postulat, suia in medio collooatis navi-
bus ita has fauces occludere potest, ut quantum vis etiam numerosam

-ocr page 209-

197

drie kwartier breed. Zoolang beide sterkten dus aan Dene-
marken behoorden.,, mocht het een waagstuk heeten hier
door te varen, tegen den zin van dat rijk. Doch sinds
.Februari 1644 was Helsingburg in handen der Zweden , en
van deze omstandigheid had Maarten Thijssen dan ook groot
voordeel getrokken , toen hij in Augustus van hetzelfde jaar
door de Sont was gestevend. Toch bleef de passage onge-
meen bezwaarlijk, vooral voor een groote handelsvloot,
daar de koning van Denemarken nieuwe, kunstmatige hin-
derpalen in den weg had gesteld. In het nauwste gedeelte
van de Sont — de. Droogen geheeten i) — had hij eenige
wrakken laten zinken en op dezelfde plaats werden twee
blokhuizen opgericht, welke echter bij de komst van de
With nog niet geheel waren voltooid Den doortocht geheel te
beletten, dit vermocht Christiaan IV niet. De Nederlandsche.
vloot was veel sterker dan de Deensche , die bovendien elk
oogenblik van de andere zijde bedreigd werd door de scheeps-
macht der Zweden. En dan, een voorzichtige staatkunde
bracht mede, de Republiek der Zeven-Provinciën niet tot het
uiterste te tarten. Het kostte den hooghartigen koning
moeite om gehoor te geven aan den raad van bezadigde
staatslieden; maar hij behaalde deze overwinning op zich-

classem ab ingressu vel egressu praehibeat. Hue saepe uno die C C ,
nee non C C C naves ex variis Europae partibus convenire contingit".

„Helsingora ad fretum Sundae, aroem habet regiam Croneburgum,
praesidium extremae insulae Zelandicae orae, Hano aroem Fred. II
Daniae rex maximis et innumerabilibus demersis saxis , interque oompaeta
et flstuoata robora conclusis, ac loco fundaraenti stabilitis firraatisque ,
ex ipso maris fundo immani sumptu eduxit, tatita operis firmitate ut
immanes pelagi fluctus magnis provolutos procellis, atque ad valium
murosque horrendo boatu illusos , citra ullius periculi metum despiciat.
opus universum admirabili symmetria exactum est, intus magnificis con-
clavibus , cubiculis , porticibus exornatum : quorum tapetia Daniae reges-
ordine repraesentant. Texta cupreis sunt obducta laminis , muri lapidibus
caesis expoliti". (Gr. Mercatoris et J, Hondii atlas Novus. A» 1633. pars!
fol. F F en G G.)

1) Voor de plaatsbepalingen verwijs ik naar mijn kaart van de Sont.

2) Over deze blokhuizen zie de miss. v. van Cracauw aan H. H. M.
dat. 25 Maart, 15 en 29 April, 10 en 24 Juni 1645.

-ocr page 210-

198

zeiven en legde den gekwetsten trots het zwijgen op i).

Zoo zeilde de With ongehinderd door den ingang der Sont.
Tusschen Kroonenburg en Helsingburg gekomen, bewezen
zijne schepen aan de kronen Zweden en Denemarken den
vereischten eerbied door het strijken der vlag en het lossen
van saluutschoten Hierop werd geantwoord door het geschut
der Zweden uit Helsingburg; maar de kanonnen van Kroo-
nenburg zwegen. Green welkomstgroet daverde uit hun

1) „lek Terstae, hadde het nae 8yne Majts. wille ende sinne moogen
gaen, daer soude wel wat haeperlnge hebben gevallen. Maer den heer
Prinee ende de Heeren Rijexsraeden overweegende de groote macht van
deselve armade , synde Syne Mat. verre overleegen , ende geen middel en
was om de passagie te verhinderen , voerende alle t\'selve Syne Mat.
tegemoet met aenraedinge beeter te syn de armade met de vloote te laeten
passeeren sonder deselve vyandtlick te beieegenen oonformeerdede doen
Syne Mat. sich daermeede, maer a regret synde seer moeyelick ende
quaeliok te vreede, oock alle de Deenen dewelcke seggen, dat Denne-
marcken nooyt sulcken schimp heeft moeten lyden, vloeckende en schel-
dende derhalven seer op de Neederlanders , maer de woorden en quetsen
niet". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 24 Juni 1645).

2) Commelin, Leven van F. H. II pg. 182 heeft het verhaal in omloop
gebracht, dat de With het gewone eerbewijs naliet, maar den koning
van Denemarken , die uit oen venster van het slot Croonenburgh naar de
Nederlandsche vloot keek , slechts groette door het afnemen van den hoed.
(jJiet het driemaal afnemen van den hoed , zooals de Jonge I pg. 386
hem laat zeggen), de Jonge, t. a. p. betwijfelt dit verhaal reeds. De
ware toedracht blijkt uit de volgende plaats van de Withs Journaal op
1.5 Juni: „stelden ous coers om door de Sondt te passeren. Int passeren
yan Crononborgh, ende Blsenborgh respect aen de
opgemcl\'e croonen,
met strycken van vlaggen en canonschooten gedaen , en syn by die van
Elsenborgh beantwoort, doch die van Croonenborgh hebben haer stille
gehouden en geen teken van vrientschap ofte vyandtschap aen ons be-
wesen". van Cracauw schiijff- in zijn miss. aan H. H. M. dat. 17 Juni
1645 : „geevende de oorlochschoepen aent slodt Ci\'oonenburch elck drie
oerschooten, stryckende een weyn.ch de vlaggen, maer die vant slodt
niet antwoordende, was den heer admirael de With daeroover niet wel
te vreeden". Dat laatste is te begrijpen , en de woorden „stryckende een
weynich de vlaggen" toonen bovendien , dat het saluut niet van harte
gemeend was. Doch uit de afingoh<)alde plaatsen blijkt afdoende , dat de
With het gewone oeibawij.-i neeft gegeven, zocals hem C\'ok door de
Staten-Q-eueraal wa^i i^olast. {Zh: de bijiagen : i\'t. 20 van de consider. op
de Instr. enz,). Het vorlianl ovjr her zwaaien met den hoed kan dus
gevoegd worden bij de vcde liistiü :sc\'!e aiie^Hlcfen , d:e ^net tegen kritiek
bestand ble ..eu, ;Zie ook [u;(,>t 3 p, 199).

J

-ocr page 211-

199

metalen monden; doch evenmin richtten zij hun vuur tegen
de Nederlanders. Op uitdrukkelijk bevel van den koning
bleef elke vijandelgkheid achterwege i).

Bij de nadering der vloot geraakte heel Helseneur in rep
en roer, en het garnizoen kwam onder de wapenen 2). De koning
zelf begaf zich naar het slot en moest aanschouwen, hoe de
"With bezuiden Kroonenburg — doch buiten het bereik der
kogels — ankerde en daar bleef wachten op de koopvaarders,
waarvan vele , die door het slechte weer van den vorigen dag
schade hadden geleden , achter waren gebleven Zij kwamen
spoedig opdagen, en toen alle bijeen waren, bood de Sont
het schilderachtig schouwspel aan v"an driehonderd Neder-
landsche koopvaardijschepen , schier mast aan mast gelegen,
en daarnaast en daai\'tusschen de oorlogsvloot, de geschut-
poorten dreigend gericht op de Deensche kust, gereed om
de eerste vijandelijkheid grof te beantwoorden.

Onmiddellijk na de aankomst van de With liet Christiaan
IV den Nederlandschen resident te Helseneur, van Cracauw,
vragen, waarom aldus inbreuk werd gemaakt op zyne ko-
ninklijke rechten en hem deze groote schimp aangedaan.
Hij verlangde ronduit te weten, of de Nederlanders als vriend
kwamen, dan wel als vijand. Van Cracauw moest een
bepaald antwoord schuldig blijven , daar — vreemd genoeg —
de Staten-Gleneraal hem onkundig-ha dden gelaten van alles,
wat deze uitrusting betrof, zoodat hij er niet meer van wist,
dan de geruchten lieten verluiden. Daarom zond hij zijn
zooa aan boord van het admiraalsschip, om zich op de hoogte
te stellen van den toestand. Door den jongen van Cracauw
vernam de With, op welke plaatsen in de Droogen wrakken
lagen gezonken of andere versperringen waren aangebracht.
Doch tegelijk kreeg hij meer geruststellende tijdingen. Wel

1) Miss. V. van Cracaaw aan H. H. M. dat. 17 Juni 1645.

2) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 17 Juni 1645.

. 3) „Op dat uyr dat wy binnen de Zondt ten anokor quamen , is Syne
Mat. van Denemarken op Croonenburch gecomen". (Miss. van de "With
aan amb. Den. dat. 21 Juni 1645). Het ankeren binnen de Sont ge-
schiedde na het varen voorbij Croonenburgh , en daar de admiraal aan de
spits van de vloot zeilde (zie den seinbrief in Groot Placaet-Boeck I fol.
932) volgt hieruit, dat Christiaan IV eerst op Croonenburgh is gekomen,
nadat de "VVith was gepasseerd. Een reden te meer om het verhaal van
Commelin (zie noot 2 pag. 198) te verwerpen.

-ocr page 212-

200

lag er op de reede van Kopenhagen een v\'oot van 15 a 16
schepen; doch de maatregelen der Denen waren verre van
uittartend. De koning had den tolbeambten te Helseneur
gelast-om de Neilerlandsche schippers vriendelijk te bejegenen,
tol te ontvangen van diegenen, die bereid waren te be-
talen, maar geen geweld te gebruiken tegenover de onwil-
ligen. Zelfs wa.s , op bevel van Christiaan , aan het tolkan-
toor een waarschuwing voor de schippers aangeslagen, hoe
zij, bij hun tocht door den Droogen, koers moesten zetten,
ten einde de wrakken het beat te vermijden. Doch deze waar-
schuwing was alleen bestemd voor de koopvaarders; de
koning nam den schijn aan, alsof hij veronderstelde, dat de
oorlogsvloot niet verder door zou zeilen.

In ruil voor deze belangrijke inlichtingen schreef de With
aan den resident, wat in hoofdzaak zijn last was. De admi-
raal gaf daarbij te verstaan , dat hij hetzelfde zou hebben
medegedeeld aan een tolbeambte of ander dienaar van den
koning, wanneer die hem dat was komen vragen; dewijl
hem echter „sooveel respect niet wierde gedraegen" , vond
hij het gepast voorloopig geen officieel bericht van zijn komst
te zenden. Tegelijk gaf hy echter van Cracauw vryheid om
uit den brief aan de Deensche regeering mede te deelen
wat hem goed docht. Van dat verlof maakte de resident
gebruik

De aajiwijzingen betreffende de vaart door den Droogen
waren den admiraal zeer welkom , vooral nu het ondoenlijk
scheen langs de Zweedsche kust te zeilen, daar er onder
zijn stuur- en bootslieden niet één gevonden werd , die het
vaarwater tusschen Southolm en Schonen kende. Voorloopig
moest de With echter blijven , waar hy was. Tegenwind

1) De kanselier Eeventlow — die van Cracauw -was komen vragen ,
-wat de komst der vloot beduidde — was den ganschen nacht te Helse-
neur gebleven om het antwoord af te wachten , dat de jonge van Cracauw
namens de With zou brengen. In dien tusschentijd deelde Reventlow in
vertrouwen aan den resident mede , dat de koning de koopvaarders had
willen laten passeeren, zelfs zonder tol te betalen , mits hem dit tijdig
was verzocht. De oorlogschepen zouden echter in elk geval op de Lap
moeten blijven liggen. Te meer verwonderde Z. Mat, j,ieh over de houding
van de With , daar de Uederl. en de Deensche gezanten het bijna reeds
geheol eens waren over de tollijst in de Sont. (Miss. v. van Cracauw aan
H. H. M, dat. 17 Juni 1645).

-ocr page 213-

201

noodzaakte kern vier etmalen onder Kroonenburg voor anker
te liggen : krenkend scbouwspel voor koning Christiaan,
wiens snel ontvlammende toorn zoo gaarne den onlijdelijken
hoon hadde
geAvroken. Inderdaad , er ware weinig noodig
geweest om de vonk der tweedracht tot lichter laaie te doen
uitslaan, want ook de Nederlandsche admiraal blaakte van
strijdlust 1). Doch het kwam niet tot daden, al klonk de
taal der Denen overmoedig genoeg. De onschuldig^ van
Cracauw was de afleider, op wien Zijner Majesteits toorn
zich ontlastte. Christiaan liet hem weten, niet te zullen
dulden , dat de „Hollanders" verder zeilden , doch de "With
antwoordde . — al weder door tusschenkomst van den resi-
dent —, dat hij zich aan dat verbod niet stoorde en dat geen
tol zou worden betaald , zoolang het tractaat tusschen
Denemarken en de Republiek niet was gesloten. Zulk een
bescheid was afdoende en had ten gevolge , dat de Deensche
beambten geen pogingen waagden om tol te helfen, ja, zelfs
de gewone visitatie achterwege lieten.

Onderwijl was in den krijgsraad overlegd , op welke Avijze
de verdere tocht door den Droogen zou plaats hebben. Twee
galjoots en het schip van kapitein Maykes , dat als advies-
jacht dienst deed, werden aangewezen om vooruit te zeilen
en boeien uit te werpen op de plaatsen, waar
Avrakken
lagen. De oorlogsvloot zou verdeeld Avorden in zeven es-
kaders en de koopvaardijschepen in haar midden nemen.
Aan alle kapiteins werd aangezegd Southolm zooveel moge-
lijk te vermijden en goed te letten op de seinen van de
verkenners.

Aldus aanvaardde men de reis. In den vroegen morgen
van den
19den Juni, „met een harden Westelijken windt en
een rouwe conde", lichtte de A^oot het anker en zette koers
naar den Droogen. Gansch Kopenhagen liep uit. De koning.

1) „Voor my , soo onsen staet daermede gedient was geweest, had
wel gewenst dat den coninck van Denemarcken ons \'t passeren van do
Zondt, ofte Droogen féytelick had beleth, soude in die gelegentheyt
materye genoech gevonden hebben daer wy ons tot noch toe moeten stil
houden". (Miss. v. de With aan amb. Den. dat. 21 Juni 1645). de With
wenschte echter geen vijandelijkheden uit te lokken. Met het oog daarop
verbood hij , dat iemand van zijn volk aan wal zou gaan.

2) Zie pt. 7 van de „consider. op de Instr." enz, in de bijlagen.

-ocr page 214-

202

de prins en de prinses van Denemarken, de rijksraden en
een groote menigte volks spoedden zicli naar het eiland
Amager om het schouwspel der voorbijvarende schepen,
zoo al niet te genieten , dan toch gade te slaan i). Op zij
■van de vloot gekomen, die op de reede van Kopenhagen lag,
liet de With op de gewone wijze salueeren, waarna —
er was verbetering te bespeuren in- de Deensche beleefd-
heid — het admiraalschip met drie schoten antwoordde.
Niet de minste vijandelijkheid werd den Nederlanders be-
toond de Denen bepaalden zich er .toe hun den weg te
bemoeielijken. Immers, de grootste voorzichtigheid diende
betracht te worden, toen men het nauwste gedeelte van den
Droogen naderde , waar het vaarwater, tusschen Casperkamel
en de wrakken bij Southolm , „niet boven een musquetschoot
wyt" was. Bovendien had Christiaan IV alle bakens —
behalve de ton achter Casperkamel — doen opnemen. Dat
de Nederlanders desniettemin den koers niet bijster werden
strekt hun zeemanschap tot geen geringe eer. Door het
krimpen van den wind zeilde „de Brederode", het admiraal-
schip , vlak langs een wrak, dat reeds door de verkenners
was afgetond , en één der kapiteins ging er rakelings over,
zoodat de stukken er af vlogen; maar zijn eigen schip bleef
onbeschadigd. Twee koopvaarders hadden eenig oponthoud
door het breken van de groote ra\'s en bleven een tijd lang,
onder bedekking, achter. Doch dit was ook het eenige, en
zonder noemenswaardig ongeluk werd het einde van de
doorvaart bereikt. Tusschen Falsterbon en Amager staken
de koopvaarders van de oorlogsvloot af en doorkliefden
weldra de golven der Oostzee : één gedeelte voer langs de
kust van Pommeren, het andere zette koers naar de Oostkust
van Zweden. Aan beide werden door de With drie con-
vooiers medegegeven.

Zoo was dan, voor de eerste maal zonder tol te betalen ,

_\\ een Nederlandsche handelsvloot, met een sterk gewapend

geleide, door de zeeëngte gevaren, welke de koning van

1) Amag-er was toen reeds met den vasten wal verbonden.

2) „Syne Mat. hadde op Amaek ende op een halff gemaeckt bloekhuys
doen stellen eenige swaere stucken als heele ende halve cartouwen maer
die wierden weeder affgehaelt, ende niet met geschooten". (Miss. v. van
Cracauw aan
H. H. M. dat. 24 Juni 1645).

-ocr page 215-
-ocr page 216-

203

Denemarken tot een scheiding , maar de natuur tot een ver-
bindingsweg tusschen Noord- en Oostzee had gemaakt. Voor
de eerste maal was koning Christiaan zijn „speel-penninck"
ontgaan, en dezelfde rijksdaalders , die anders voor het tol-
kantoor te Helseneur waren bestemd , hadden thans gediend
tot uitrusting der scheepsmacht, welke den gekrenkten vorst
de wetten zou voorschrijven in zyne eigen wateren.

^ Nu de weg voor den handel geopend was, kwam het er
op aan hem ook voor het vervolg vrij te houden, de With
was overtuigd, dat \'Christiaan IV slechts uit besef van on-
macht hem den doortocht niet had geweerd , en ondertnsschen
„op syn luyden lach", totdat de Nederlandsche vloot, door
het telkens afzenden van convooiers , zou zijn verzwakt. Om
zich voor ongewenschte „Deense stouticheden" te vrijwaren
nam hij derhalve de volgende maatregelen. De vloot werd
verdeeld in twee eskaders. Met het ééne , 28 zeilen sterk,
ging hij terug langs denzellden weg dien hij gekomen was
en vatte post benoorden den Droogen, dicht bij Kopenhagen
en in het gezicht der Deensche scheepsmacht , welker be-
Avegingen hij dus kon volgen. Twee schepen an
kerden aan
den ingang der Sont om toe te zien , dat geen tol zou wor3èh
betaald of afgedwongen, tevens om de uit het vaderland
komende koopvaarders op te wachten. Deze werden dan,
door schepen van de Withs eskader, naar het smaldeel, yan
den vice-admiraal Cats geleid, die met tien zeilen kruiste
bezuiden den Droogen. Vandaar lag de Oostzee voor hen
open. Cats hield tevens een wakend oog, dat de Deensche
kapers niet op roof zouden uitgaan. Alle terugkeerende
koopvaarders verzamelde hij bij zich en het ze weer door
den Droogen geleiden , totdat ze veilig waren onder de hoede
van de With. Deze wachtte tot er een voldoend aantal
bijeen was en stuurde ze dan , onder behoorlijk convooi, naar
het Vlie of de Maas

1) Zie pg. 14 , noot 2.

2) Dit plan was door de Witli reeds ontworpen vóór zijn uitreis. Zie
pt. 19 van de „Consider, op de Instr." enz. Daar de tocht door den
Droogen steeds bezwaariijic bleef, liet de With de passage door de Belt
verkennen, en eveneens hot vaarwater beoosten Southolm afdiepen. De
eerste bleek heel goed te zijn , het laatste minder Toch schijnt de With
redenen gehad te hebben om de route niet naar de Belt te verleggen.
Immers , zoolang de Nederlandsche vloot in de Deensche vvateren ver-

-ocr page 217-

204

Tegelijkertijd kweet de Nederlandsclie vlootvoogd zich nog
van een anderen plicht. Alle voorbijvarende schippers liet
hij met zijn sloep bij zich aan boord halen om daar aangifte
te doen van de havens hunner herkomst en hunner bestem-
ming , van de lading en — voor zooverre zij uit de Neder-
landen kwamen — om te bewijzen , dat zij veilgeld hadden
betaald. Wie dit niet kon , werd aangehouden en het schip
van den overtreder, nadat het met ander volk bemand was,
ging terug naar het vaderland. Om zich later te kunnen
verantwoorden , hield de With registers van de komende en
keerende koopvaardijschepen , welke registers dus een getrouw
beeld geven van de vaart op de Oostzee in het jaar 1645 i).

Aldus _ berustten de sleutels van de Sont in handen van
den admiraal der Republiek. In- en uitgang\'van deze zee-

toefde , werd de éénmaal vastgestelde route behouden. Voor de plaats-
bepalingen verwgs ilc naar mijn kaart van de Sont. Zij is samengesteld
met behulp van drie oude kaarten , te weten :

l». Een kaart van de Sont , voorkomende in: „De nieuwe lichtende
Zee-Colomne ofte Zeespiegel", (gedrukt te Amsterdam, omstreeks
1650 , volgens den catalogus der Utrechtsche Universiteits-Biblio-
theek).

2®. „Pascaart vant \'Schager-Raok en de Belt van d\' Paternoster tot
in de Oostzee. Op nieuws verbetert door Joannes Loots inde
Meuwe Brugsteeg in de Jonge Lootsman". (Opgedragen aan
Cornells Tromp).

A chart of the two channels goeing into the Baltique sea one
through Catte Grat and the Sound and the other through the Belt,
by John Seller Hydrographer to the king".

De beide laatstgenoemde kaarten behooren aan het Departement van
Marine te \'s Hage. Graarne betuig ik hier mijn dank aan den HoogEdel-
Grestr. Heer H. A. de Smit van den Broecke , kapitein ter zee . tit., chef
der afdeeling Hydrographie bjj het Departement van Marine , door wiens
welwillendheid ik deze kaarten ter leen mocht ontvangen ; evenzeer aan
den WEdGestr. Heer J. J. Kraakman , gepensioneerd luitenant-ter-zee
der 1« klasse , werkzaam bij de genoemde afdeeling , die mij , ook door
vergelijking met de nieuwste zeekaarten, zeer gewenschte inlichtingen
verstrekte omtrent het vaarwater in de Sont. De WEd. Heer Backer
Dirks, bibliothecaris aan het departement van marine, verplichtte mij
insgelijks zeer met het beantwoorden van enkele vragen.

Mijn kaart van de Sont geeft den toestand weer , beschreven op pg. 203
mijner dissertatie. De roode streepjes stellen de schepen van de With
voor , het blauwe streepje de Deensche vloot.

1) Zie hiervoor „Statist. Oostzeehandel". (Bijlage No. 1.)

-ocr page 218-

205

engte werden bewaakt door Nederlandsche oorlogschepen,
en geen enkel vaartuig kon door de mazen hunner scherpe
wacht heen sluipen.

De komst van de Withs eskader vóór Kopenhagen ver-
oorzaakte groote ontsteltenis aan het hof, en niet weinig
schrik onder het volk. De burgerij betrok de wacht in de
buitenwerken, het garnizoen op de oude wallen. Aan de
blokhuizen in den Droogen werd ijverig voortgewerkt en de
onveiligheid van het vaarwater verhoogd door nog drie sche-
pen te laten zinken. Schansen en versterkingen verrezen
langs de kust van Seeland, overal waar krijgsvolk aan land
zou kunnen worden gezet. Christiaan IV scheen er niet
aan te twijfelen , of de Nederlanders zouden gemeene zaak
maken met de Zweden en gezamentlijk een landing onder-
nemen. Zoo gebeurd ware wat hij vreesde, zou alle voor-
zorg hem weinig gebaat hebben. Het ontbrak hem aan geld
en aan troepen, vooral aan het eerste. Op de burgerij viel
kwalijk te rekenen: sinds de komst der „Hollanders" was
haar de schrik om het hart geslagen en groote wanorde
heerschte in de stad i). Wat erger was, ook de vorst zelf
liet ten slotte den moed zinken. Zijn oude veerkracht ver-
slapte om plaats te maken voor een wanhopig berusten in
den wil des Heeren, die de fiolen van zijn toorn over
Denemarken had uitgestort

Gebrek aan water noodzaakte de With zich in betrekking
te stellen raet de Deensche autoriteiten en verlof te ver-
zoeken zich , op de kust van Seeland , van het noodige te
voorzien. De brief, dien hij daarover schreef aan den rijks-
admiraal van Denemarken, gaf, met tartende oprechtheid,
rekenschap van het optreden der Nederlandsche zeemacht.
Men oordeele zelf naar het slot: waerom wy met onse
vloodt nu soo dight by de handt blijven , geschiet allenelyck
omdat de gem\'®. coopvaerdyeschepen (staende de handeling
tusschen syn Co. Ma*^. van Dennemarcken ende de croon
Sweeden) geen toll aan syn Co. Ma\', en betaelen, waerover

1) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 24 Juni, daarbij het p. s.
van 27 Juni, en de miss. dat. 1 , 3 en 15 Juli 1645.

2) „Syne Ma\', van Dennemarcken geeft het Godt op als deselve eenige
quaede tydinge voorcoomen ontsedt sich daer oover gantsch niet, seggende
alleene flat voluntas Domini". (Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat,
1 Juli 1645).

-ocr page 219-

206

wy becommert syn, soo wy van bier waeren lichtelyck van
syne Co. Ma\'\', schepen om den toll aengehaelt souden wor-
den, ende dat tot groote schade van deselve" i).

Het verzoek werd toegestaan, gelijk de With ook later
vrijheidkreegom ververschingen te koopen in de stad Kopenhagen
en ballast te haten van het eiland Möen. Desniettemin bleef
hij achterdocht koesteren, „alsoo de Deensche natie niet te
vertrouwen is, ende revenge sullen soucken omdat wy haer
so dight op de.neus leggen, ten waere sake het haer aen
macht ontbraecke" 2).

Zoodra de vloot op de reede van Kopenhagen met zes ä acht
branders versterkt werd, ontbood hij vijf schepen uit het
eskader van den vice-admiraal, om ook zijn eigen macht te
vergrooten , en \' verzopht aan de Staten-Greneraal, dat hem
eenige branders zouden worden toegezonden Herhaalde-
lijk liet hij bovendien eenige oorlogsbodems in de Oostzee
kruisen, ten einde voor de veiligheid der verwachte koopvaar-
ders zorg te dragen.

Eerst den SOsten Juni kwam de Nederlandsche vlootvoogd
in persoonlijke aanraking met een Deenschen waardigheids-
bekleeder. Op dien dag toch verscheen Christiaan Gestorff,
commissaris-generaal van Seeland , vergezeld door een schout-
bij-nacht , aan boord van het admiraalsschip. Namens de
ryksraden van Denemarken verzocht hij verklaring , waarom
de Nederlandsche scheepsmacht zoo dicht onder de hoofdstad
geankerd bleef, een feit, dat nooit te voren was geschied
en groote ergernis verwekte. Tevens beklaagde hij zich,
dat ook aan Engelsche , Schotsche , Hamburger en Lübecker
schippers gelast werd geen tol te betalen, en dat eenige
van de Withs scheepsvolk , naar den wal gezonden om water
te halen, „aldaer quaet gelaet hadden gestelt." Dit alles — zoo
eindigde hjj — scheen des te vreemder, nu de onderhande-
lingen , zoowel met Zweden als met de Republiek, spoedig

1) Uit miss. v. de With aan den admir. v. Denem. dat. 23 Juni 1644.

2) Miss. v. de With aan H. H. M. dat. 25 Juni 1644.

3) Reeds vóór zijn vertrek uit het vaderland had de With verzocht,
dat eenige branders by zyn vloot zouden worden gevoegd.

H. H. M. oordeelden „dit versoeck voor als noch te praematuir te syn
nitio: diti; daero;. sal worden geresolveerd in c^r, v""" "\'^Tioi\'Hor
0|.\' lil, IiiJtr (>1, 5).

thans w\'ïd aan hot \'Ig gc^\'ivei-..

-ocr page 220-

207

tot een gewenscht einde zouden komen. Het bescheid van
den admiraal klonk vrij gematigd. Zijn last luidde het be-
talen van tol te beletten , en daartoe moest hy in den Droogen
blijven liggen, doch — zoo voegde hy er bij — na het
sluiten van het tractaat zou den koning vergoeding worden
gegeven voor de penningen , welke hem thans ontgingen.
De beschuldiging omtrent de vreemde schippers wierp hij
van zich; alleen dan werden zij verhinderd tol te betalen,
wanneer zij met Nederlandsche goederen geladen en naar de
havens der Republiek bestemd of daar uitgezeild waren
Zoo het gedrag der matrozen onbehoorlijk was geweest, zij
zouden naar verdienste gestraft worden. Immers , het lag
allerminst in zijn bedoeling geweld te plegen, tenzij hij
daartoe gedwongen werd. En hiermede konden de Deen-
sche heeren, die bij het komen en gaan met oerschoten ge-
groet werden , vertrekken. Te voren hadden zij het admi-
raalsschip terdege bezichtigd , ja, de With vermoedde zelfs,
dat het hoofddoel hunner komst bestond in een inspectie
zijner vloot.

Nog geen week later of een tweede poging werd aange-
wend om uit te vorsehen, welke houding de Nederlandsche
scheepsmacht bij mogelijke verwikkelingen zou aannemen.
De schout-bij-nacht Laurens Galton stelde de With een brief
ter hand yan den rijks-admiraal Nicolaas Trolle, waarin de
Deensche vlootvoogd mededeelde, dat Christiaan IV zijn
Adoot zoo spoedig mogelijk zee wilde laten kiezen; wanneer
zij de Nederlandsche schepen ontmoette, zou dezen geen
schade worden toegebracht, integendeel alle „hulp ende
faveur" bewezen. De laatste geruststellende tijding werd
voor kennisgeving aangenomen ; doch tevens antwoordde de
With ,. dat hij de Deensche vloot, bij haar uitzeilen , met
een deel zijner macht zou volgen, niet uit wantrouwen,
maar eenvoudig om zich te kwijten van zijn last, die in de
eerste plaats luidde : den Nederlandschen handel te bescher-

1) Herhaaldelijk verdedigt de With zich tegen deze beschuldiging,
zie Journ. de With. op 27 Juli , miss. v. de With aan de amb. dat. 31
Juli en aan de Deensche rijksraden dat. 7 Aug. 1643.

Men boude echter in het oog, dat, al verhinderde de With geen enkelen
vreemden schipper in het betalen van tol, waarschijnlijk menig niet-
Kederlandsch schip wist door te sluipen onder de ÏTederl., welke geen tol
betaalden.

-ocr page 221-

208

men Nauwelijks was Galton dan ook vertrokken , of de
With belegde een krijgsraad , waarin werd besloten de Denen
met 30 zeilen na te gaan , zoodra zij aanstalten maakten het
ruime sop te kiezen. Eenige kapiteins , uitgezonden om het
vaarwater tusschen Sontheim en de kust van Schonen te
verkennen, kregen onmiddellijk bevel terug te keeren en
zich bij bet gros te voegen. Daar de With zich ongerust
maakte over de aanwezigheid van branders bij de Deensche
vloot, die — al zou het heeten bij ongeluk — groot nadeel
onder zijn schepen konden aanrichten , schi-eef hij op nieuw
aan den rijksadmiraal, raet verzoek , dat bedoelde branders
zoo ver mogelijk van de zijnen zouden afhouden : „soo anders
geschiet, sali genoodsaeckt syn deselve feytelyck aan te
tasten" 2).

Dit is de taal van iemand , die niet met zich laat schertsen,
en toch is het geoorloofd te twijfelen, of het Christiaan IV
wel ernst was met het aangegeven plan om zijn laatste troef
ter zee uit te spelen. Sinds geruimen tijd was Wrangel,
met 21 oorlogschepen en evenveel kleinere vaartuigen, uit
de haven van Wismar gezeild en had de Oostzee onveilig
gemaakt. Na Bornholm veroverd te hebben , bleef hij daar
wachten op de Zweedsche hoofdvloot, sterk 22 oorlogs-
bodems , drie branders en eenige transportschepen, die onder
bevel van den admiraal Erik Ryning uit de Scheeren moest
uitloopen. Storm en tegenwind beletten Ryning zich op den
vastgestelden tijd met Wrangel te vereenigen Indien de
koning van Denemarken dit geweten heeft, is het mogelijk

____ ■ , ! .

1) „Doch Yoere uwe Ed. Uesfcr. tegemoet dat myn ordre is om op
de commeroyschepen van onsen staedt te passen en die voor allen onheyll
te beschermen, soodat ick in dese gelegentheyt echter genoodtsaeckt sal
wesen met een gedeelte van myn gros van schepen, in \'t gesight van Uwe
Ed. Gestr. vloodt te zeyllen, ende dat tot bevrydinge van de gemelte
schepen, daer wy als beschermers over gestelt syn, hoewel ick nochthans
Uwe Ed: Gestr: schryvens wel vertrouwe de schepen van onsen staedt
niet te doen beschadigen , soo dat dit zeyllen^by myn maer allenelyck
sal geschieden tot voldoeninge van onse Hooge Regieringe". (Uit miss.
V. de With aan den rijksadm. Trolle dat. 5 Juli 1645 ; in het Journ.
staat foutief 5 Juni), de Withs brieven zijn gewoonlijk kort en bondig ,
dikwijls niet zonder ironie , als hij den Denen een pil te slikken geeft.

2) Uit miss. v. de With aan den rijksadm. v. Denem. dat. 8 Juli 1645.

3) Slange 11 fol. 1310—1313. Garde pg. 210.

-ocr page 222-

209

dat hy een oogenhhk het stoute plan heeft opgevat de Wis-
marsche vloot te vernietigen , vóór die vereeniging kon plaats
hebben. Het was een hachelijke onderneming: slechts over
24 a 25 schepen , klein en groot, en eenige branders kon
hij beschikken, en de bemanning was, door de slechte be-
taling , muitziek. Verloor Christiaan den slag , dan waren
de Deensche eilanden verloren. Daarom blijft het de vraag,
of hij , nu de onderhandelingen over don vrede reeds ver
gevorderd waren , zich aan die gevaarlijke kans heeft durven
bloot stellen. Het is mogelyk, dat hij de With slechts heeft
willen uithooren over zijn last, en in dat geval is zijn po-
ging geslaagd 2). Hoe dit zij, toen de Nederlandsche ad-
miraal zich gereed maakte om de Deensche vloot een onge-
vraagd geleide te geven, bleef deze op haar oude ankerplaats,
binnen Koningsdiep, liggen. Er mochten enkele schepen op
verkenning uitgaan — en de With zond hun terstond eenige
zijner kapiteins na —, de hoofdmacht stelde zich niet in be-
weging. Daartoe bestond dan ook alle reden , sinds de vloot
van Eyning er in geslaagd was zich met die van Wrangel
te vereenigen en de gezamentlijke Zweedsche „armade" de
Deensche eilanden begon te naderen.

Onmiddellijk na zijn aankomst voor Kroonenburg had de
With daarvan kondschap gedaan aan de Nederlandsche ge-
zanten en sinds hen geregeld op de hoogte gehouden van
zijn wedervaren , terwijl de commandeur van Salingen door
hem naar Calmar w<as gezonden, om zich van daar naar
Suderokra te begeven en hunne bevelen te vernemen
Doch de ambassadeurs haastten zich niet den admiraal te
verwelkomen en vonden het evenmin noodig hem in to
lichten omtrent den stand der onderhandelingen. De heet
gebakerde vlootvoogd had zijn misiïoegén daarover niet

1) Miss. v. de With aan de amb. dat. 11 Juli 1645.

a) De Deensche onderhandelaars verweten later den Nederl. gezanten,
dat, door de schuld van de With, hun koning de vloot van Wrangel
niet had kunnen verslaan , vóór zijn conjunctie met Ryning. (miss. v. de
amb. aan H. H. M. dat. 23 Juli en aan de With dat. 25 Juli 1645.)
Dit is echter geen bewijs, dat Christiaan IV werkeljjk het plan daartoe
heeft gehad.

3) Miss. V. de With aan de amb. dat. 15, 21 Juni, 5 en 11 Juli
164
j5. Q-emeensch. verb. 25 Juni 1645,

13

-ocr page 223-

210

onduidelijk te kennen gegeven i). Terwijl hij dit deed, was
reeds een brief van de gezanten aan zijn adres verzonden.
De Deensche commissarissen te Christianopel hadden bij de
Nederlandsche heeren hun beklag ingediend over de „onge-
hoorde en onlijdelijke" houding van de With, die vlak in
het gezicht van Z. M\'® vloot post had gevat, terwijl hij toch elders
— onder het eiland Ween bv. — een veiliger ankerplaats had
kunnen vinden , zonder schade voor de volvoering van zijn last.
Daarbij wezen zij op het gevaar, dat, door de minste aan-
leiding, een nieuwe verwijdering tusschen Denemarken en
de Republiek kon ontstaan , welke den goeden uitslag der
onderhandelingen onzeker zou maken. Dit argument miste
zijn uitwerking niet. De vertegenwoordigers der Staten-
Generaal verlangden naar het einde hunner zending, en daar
men het in hoofdzaak reeds eens was over het te sluiten
verdrag , wilden zij voorkomen, dat het uittartend optreden
van de Nederlandsche zeemacht een kink in de kabel zou
leggen. Zij voldeden dan ook aan het tot hen gerichte
verzoek om den admiraal tot voorzichtigheid aan te sporen,
doch vermeden hierbij zorgvuldig den sfchijn \'alsof zij hem
iets kwamen bevelen 2). Het antwoord van de With toonde
dan ook geen zweem van geraaktheid over de inmenging
der staatslieden in zijn aangelegenheden. Integendeel bleek,
dat hij hen daartoe gerechtigd achtte; doch hij verdedigde
de genomen maatregelen met een beroep op zijn last, welke
het beschermen der Nederlandsche koopvaarders gebood.
Wantrouwen tegen de „Deensche natie", die — zooals hij
in een lateren brief aan de Staten-Generaal schreef — „wat
variabel in haar voornemen is" was verder de reden,
waarom hij zijn ankerplaats niet wilde verleggen naar Ween.

1) Miss. v. de With aan de amb. dat. H Juli en aan de Hooge Regier.
dat. 14 Juli 1645. De miss. van de With aan de amb. dat. 16 1645
vangt aldus aan: „lek heb uwen eersten aengenamen brijeffvar. dato den
6 July ontfangen" enz.

2) „Wij connen hierin niet met kennisse, ofte met bevel,\'t welek wjj ons
tegens gegeven last niet sullen noch willen aenmeten, gaen maor alleen
UEd. in bedencken geven, als evenwel den dienste van H. H. M. wierde
bewaert, dat verhoet diende alle feytelickheden ende misverstanden, die
dese aengevangen ende byna voltrooken tractaten souden connen niet
alleen hinderlick syn, maer lichtelyck geheel omstooten." (Miss. v. de
amb, aan de With dat. 6 Juli 1645 in gemeenach. verb. 1645.)

a) Miss. v. de With aan H. H. M. dat. 21 Juli 1645.

-ocr page 224-

211

Alzoo. bleef hij met zijn vloot voor Kopenhagen , „ten waere
myn hetselve expres van H. H. M, ofte van Uwe Exc. wiert
gecommandeerd"

Toen echter de klachten der Deensche commissarissen aan-
hielden en met nieuwe vermeerderd werden gaven de
gezanten aan den admiraal daarvan wederom kennis en ver-
zuimden niet er op te wijzen, dat het tractaat reeds zoo
goed als gesloten was Ook dit schrijven bracht geen
verandering in het besluit van den vlootvoogd , te meer nu
eenige „Deense stouticheden" verdubbelde waakzaamheid
billijkten. Vóór dat wij mededeelen waarin deze bestonden ,
worden hier enkele bijzonderheden ingelascht omtrent den
handel, tot bescherming waarvan de Nederlandsche scheeps-
macht in de eerste plaats was uitgezonden.

Er verhep geruime tijd eer de koopvaarders, die onder
de Withs geleide door de Sont waren gebracht, uit de
Oostzee terugkeerden. In den beginne kreeg de admiraal
tijding, dat het laden te Dantzig, de belangrijkste haven ,
slechts langzaam toeging Daarover verwonderde hij zich,

1) Miss. van de "Witli aan de amb. dat. 16 Juli 1645.

In zyn miss. aan H. II. M. dat. 14 Juli 1645 betuigt de admiraal: „Ick
doe dit groot getall soo dight by den anderen houden om de macht van
onsen Staedt te thoonen, met vertrouwen (soo de vreede te treffen is) eerder
daerdoor getroffen sal worden.". Het is vreemd, dat hij deze verklaring
van zjjn gedrag ook niet aan de gezanten meedeelde , die zulk een be-
weegreden bezwaarlijk konden afkeuren.

2) „Bij de Coninoklicke Deensche commissarissen wert seer geclaecht
over swaere ende
harde proceduren, als dat verhindert wert het uytloopen
van haere Vloote, haere Brantschepen gecommandeert te deslogeren, dat
als Lubecksche jae Deensche schepen selffs den toll willen betalen, \'t selve
"vei-hindert, onde daerop schieten". (Miss. v. de Amb. aan de "With dat.
25 Juli 1645 In Gemeensch. Verb. 1645).

3) Op nieuw vermeden de gezanten den so\'.iijn van bevel: „Uwe E:
"loet den dienst van \'t laut betrachten ende sulcx doen als best sullen
pionnen verantwoorden , alsoo wy daerinne niet te seggen hebben". (Uit
de in noot 2 aangehaalde miss.) Naar aanleiding daarvan schroefde
^ith in zijn antwoord: „dat uwe Ext\'en mijn schrijven, met mijn vloodt
\'nyn te laeten gewerden , sulcx als ick sal hebben te verantwoorden cn
dat uwe Bd. daer niet in te seggen en hebben , dat voor myn noch on-
^ekent is". (Miss. v, de "With aan de Amb. dat. 31 Juli 1645).

4) Journ. de With 23, 30 Juni 1645.

Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat, 15 Juli 1645.

-ocr page 225-

212

Omdat hij aan „de Neederlantsche natie" te dier sted^ had
laten weten, dat alles in het werk werd gesteld om hot
vaarwater veilig te houden , en nu de vrachten zoo schaarsch
waren , begon hij te vreezen voor een beurs-complot om den
marktprijs der granen te doen stijgen i). Eeeds had de
With een zijner kapiteins er op uit gezonden om poolshoogte
te nemen; maar juist toen kwamen de lang verwachte koop-
vaarders in grooten getale opzetten , zoodat binnen een tien-
tal dagen twee honderd schepen met convooi naar het vader-
land konden vertrekken. Sedert kwam er geregeld toevoer.
De schippers moesten enkele dagen, ook wel weken, iu de
Sont blyven liggen , vóórdat er een voldoend aantal bijeen
was om onder gewapend geleide de reis te vervolgen. In
dien tusschentijd werd toegezien , dat zij geen tol betaalden:
een voorzorg, welke noodig was, daar sommigen zich die
kosten hadden getroost om de lading des te eerder naar de
plaats van bestemming te brengen en zoodoende spoediger
met een nieuwe vracht weer uit te kunnen zeilen. Met het
oog daarop werd den schippers verboden aan wal te gaan ,
zoodat zij niet in aanraking konden komen met de Deensche
tolbeambten ; en daar hun gewoonte was zich , op de terug-
reis , in Helseneur te voorzien van levensmiddelen en andere,
behoeften, had de With hun laten aan schrijven om de\'n
noodigen voorraad op te doen in de Oostzeehavens, vanwaar
zij vertrokken.

Ook uit de Nederlanden kwamen de koopvaarders bij\'
tusschenpoozen opzetten; gewoonlijk in admiraalschap en met
convooi , soms in grooten getale , zooals wanneer de „France
vloodt" opdaagde, meer dan honderd schepen, bijna alle
met zout bevracht, of de „Spaense vloodt", bestaande uit
veertig vaartuigen , met dezelfde lading Zelfs gebeu/de
hot, dat in één enkelen nacht 134 schepen de Sont binn-\'U-

stevenden Alle schippers moesten bewijzen het verphclito

--

rtCou

1) Miss. V. de Witli aan de Hooge Regier., de adm.-coll. van Amster-
dam, Rotterdam en \'t Noorder-Qt., alsmede aai} de HH. Direct, te Am-
sterdam, dat. 14 Juli 1645. (Journ. de With 1645).

2) „France vloodt" en „Spaense vloodt", zoo heetten de schepen die
uit do Nederlanden waren gezeild naar de havens van Frankrijk en Spanje,
daar lading hadden ingenomen, gewoonlijk zout, en deze we<ler naar de
Oostzeesteden brachten.

3) Journ. de With 8 Oct. 1645.

-ocr page 226-

213

veilgeld in de Republiek te hebben betaald. Bij gebreke
daarvan werd het schip bemand met ander volk en opge-
zonden naar het admiraliteits-college, jvaar de „aanhaalder", —
d. i. de kapitein, die het verzuim ontdekt had, — te huis
behoorde. De enkelen , bij wie dit plaats had, waren bijna
zonder uitzondering Zeeuwen en kwamen dus uit die provincie,
die zich steeds tegen de uitrusting der scheepsmacht, bijge-
volg ook tegen de heffing van het vei^eld, had verzet.
Het schijnt dat zij opzettelijk, door toedoen of op last van
de staten van hun gewest, de betaling hadden nagelaten)
zeer tot hun nadeel, want de With hield zich stipt aan
zijn last, al mochten de aangehaalde schippers „oock seer
fulmineren ende wenschen liever van de Duynkerckers ge-
nomen te wesen" i). ^

„Terwijl de Nederlandsche admiraal aldus zorg droeg voor
het vervullen van het ééne gedeelte zijner taak, waakte hij
niet minder scherp voor de eer der vlag en toonde koning
Christiaan, dat de tijden voorbij waren , in welke de Repu-
bliek zich de aanmatiging van dien vorst had moeten laten
welgevallen. Op den 23sten Juli voeren eenige Nederlandsche
handelsschepen langs drie Deensche oorlogsbodems , die onder
Casperkamel — op het eiland Amager — lagen, en hoewel
zij hun marszeil streken en behoorlijken eerbied bewezen
aan des konings schepen, werd uit deze laatste een schot
gelost op de koopvaarders , die misschien , naar den zin der
Denen , te lang met het groeten hadden getalmd. Onmid-
dellijk daarna stak een sloep af naar boord van één der
schippers en
noodzaakte hem vier rijksdaalders te betalen ,
als boete voor het geloste schot 3). Zoodra de With kennis

1) Miss. Y. de "VVith aan H. H. M. dat. 26 Juli en 19 Aug. 1645.
(Journ. de With 1645). Toen de Zeeuwsche schepen, bij aankomst in het
vaderland , met beslag werden belegd , verzochten de afgev. van Zeeland
^\'er genrlt. de schepen van arrest te ontslaan. Zij grondden dezen eisch
op het feit, dat hun gewest nooit had tot gestemd in de heffing van het veil-
geld. H. H, M. besloten het verzoek in te willigen ; doch Holland en het
admir. coll. van Amsterdam hielden de uitvoering van die resolutie lang
tegen. Zie hierover Res. St. Gen. u, 15^ ig, 17, 19, 28 Aug. 4, 29
Sept. 5, 7 en 20 Oct. 1645.

2) Dit was een Deensche aanm&tiging, reeds vroeger vertoond op de
Wezer: zie Aitz. V, pg. 82, 83, 122, 123.

Ook Nederlandsche walvischvaarders hadden een dergelijke bejegening

-ocr page 227-

1023

kreeg van dit feit, schreef hij den rijks-admiraal Nicolaas
Trolle een kort aangebonden brief, waarin hij zijn veront-
waardiging over het gebeurde uitte en dreigde met gepaste
maatregelen zijnerzijds , wanneer de Denen voortgingen aldus
te handelen. Tegelijk berichtte hij, dat zijn voornemen was
geweest om, ter voldoening aan het verzoek der Deensche
commissarissen te Christianopel, met zijn vl oot wat verder
van Kopenhagen te gaan liggen — een plan, waarvan in-
tusschen uit zijn journaal niets blijkt —maar nu de Neder-
landsche schippers zoo onredelijk bejegend werden, achtte hij
zich verplicht een wakend ,oog te houden en in de buurt te
blijven i).

Op het woord volgde de daad. Drie kapiteins van de
With kregen last om bij de bewuste oorlogschepen te gaan
ankeren en nieuwe gewelddadigheden feitelijk te beletten ,
waarop de Denen het ongevraagd gezelschap al spoedig in
den steek lieten en terugkeerden naar het Koningsdiep. De
Nederlanders volgden hen tot dicht voor genoemde reede.
Op denzelfden dag — en stellig in verband met de beschre-
ven gebeurtenis — was de With met zijn eskader onder zeil
gegaan en tot op zjjde van de Deensche scheepsmacht ge-
laveerd. Dergelijke bravade\'s deed hij meermalen , tot niet
geringe ergernis van het hof en van de burgers te Kopenhagen 2).

in de IJszee ondervonden : zie Mr. S. Muller Fz., Gresohiedenis der
Noordsche Compagnie pg. 274 , waar eveneens voor elk gedaan schot een
vergoeding van ƒ 10 werd geeischt docir den Deenschen kapitein Corfitz
Ulfeld.

1) „Welck affvorderen van geldt en schieten , wy niet en connen ver-
staen, ende soo dit affvorderen van geldt by uwe Ed. officieren meer
mochte gebeuren sali genoodtsaeckt wesen daerin te versien".

„In gevalle dat het selve buyten kennisse en ordre is geschiet, versoecke
dat daerover exempel mach werden g^estatueert , lek sal hierop antwoort
verwachten en aen d\'ander syde oock een wakendt oogh houden". (Beide
citaten uit miss. v. de With aan den rijksadm. ïrolle dat. 23 Juli 1645).

2) Een zonderlingen indruk maakt het , als men bij Slange II fol.
1318 leest: „(de Witt) kom nogle gange ind i Kiöbenhafn, og opvartede
Hans Kongel. Majest. der fandt behag i hans fornuftige tale , og hans
klogskab og erfarenhed i soe-voesenet, ja hand bief og budden til kongens
tafel"; d. i. „(de With) kwam eenige malen naar Kopenhagen en maakte
zijn opwachting bij Zijne Koninkl. Majest., die behagen schepte in zijn
verstandige taal en zijn kennis en ervaring van het zeewezen , ja, hij
werd ook genoodigd aan \'s konings tafel", de With\'s Journ. en de miss.

-ocr page 228-

215

Voorwaar, hadde de Nederlandsche admiraal slechts een
enkele reden kunnen vinden om „met fatsoen" aan den slag
te komen, de onzijdigheid, welke de Republiek in naam
betrachtte , zou gevaar hebben geloopen i). Doch de steige-
rende strijdlust van den vlootvoogd werd in toom gehouden
door de Staten-Generaal, wier duidelijk voorschrift luidde :
„De admirael sal hem hebben te houden in termen van neu-
traliteyt tot ter tyt toe dat desen Staedt met de Croone
Denemarcken sal syn gebroocken 2).

Inmiddels had de Deensche rijksadmiraal zijn veront-
schuldiging bij de With aangeboden en de schuld van het
voorgevallene geschoven op een luitenant, die buiten bevet
van zijn kapitein had gehandeld. Het zou niet meer\'gël/
beuren, dus beloofde hij. Nog éénmaal dreigden\'
nieuwe verwikkelingen, ditmaal dooreen misvers\'Èèfi^; «"Een
Nederlandsch koopvaardijschip was verzeild-iii d^\'Mip^en bij
Southolm, en dadelijk had de en

een galjoot daarheen gezonden omfe\'lft8^Wlp»verleenen. De
bezetting van Dragör (op Amager) hield•0\'ë\'^^aljoot vooreen
vijandelijk schip en schoot haar

stukken. Nog eer

de With zijn beklag daarover kon in^fë^iêh, kwamen eenige
Deensche hoofdofficieren bij hem ^a^j "boord en gaven vol-
doende opheldering, hoe de zaak\' zfü^a \' had toegedragen. In
de voorafgaande dagen was de ZVoddsche vloot tot vlak bij
Kopenhagen genaderd en ertfiel^?\'"\'harer schepen, onder
piünsenvlag varende, hadden \'j^foH\'zelfs nu en dan vertoond
in den Droogen bij de aIdii;^ii\'\'\'J^t?posteerde Nederlandsche
wachtschepen. De galjoot rtiij \'Vélke de With tot assistentie

al

; If^ilr

V. Tan Cracauw zwijgen oy^^ gjz^j bezoeken en deze uitnoodiging ; maar
bovendien , het verhaal van_ d^jWitha scheepstocht bewijst afdoende , dat
er van vriendschappelijkeH 9mgang tusschen den koning van Denemarken
en den admiraal der Eepii\'Bilef\'^èbn sprake
kan zijn geweest.

1) Een paar dagen schreef de With aan H. H. M.: „voor
my soo Uwe Ho. Mog. daerm^de gedient waeren geweest, wenschto liever
een uyr met myn parthy te Véchten , dat meerder reputatie soude geven,
hetwelck tot noch toe
met fatsoen niet en can geschieden, doch sal niet
manqueren myne instructie (van Uwe Ho. Mog. aen myn ter handt ge-
stelt) in alle syne deölon naer te comen". (Uit miss. v. de Wjth aau
H. H. M. dat. 26 .Älf\'lli^).

2) Zie „Con^dfi/, ^ \'de Instr." enz. pt. 24,

-ocr page 229-

liad uitgezonden, was door de bezetting van Amager ooit
voor een verkapten Zweed gehouden. Aan het redelijk ver-
zoek der Deensche officieren , dat de Nederlandsche schepen,
welke door den Droogen voeren, een bepaald sein zouden
geven om hun nationaliteit buiten\'kijf te stellen , werd door
den admiraal aanstonds voldaan.

Reeds is terloops vermeld , dat de Zweedsche vloot , on-
geveer 40 schepen sterk, onder bevel van den admiraal
Ryning, zich in de nabijheid der hoofdstad van Denemarken
liet zien. Volgens zijn instructie moest Ryning het stadje
;^almö , dat door Horn belegerd werd , blokkeeren ; doch hij
gedwongen dit plan op te geven, daar het vaarwater
Malmö te ondiep was en onveilig werd gemaakt door
pramen, terwijl op Amager bovendien battergen
waren \'j^^PS^.^^\'WP®" ^ok de sperwerken in den Droogen,
waaraan-.in^l) ^o. lang had gearbeid, waren eindelijk vol-
tooid af en toe enkele zijner schepen door
den
Droogen buiten het bereik der vijandelijke
kanonnen te blijV^^-ßtoii

De verschijning, -^fplfweden in de Sont diende koning
Christiaan de volle, «\'fi^ :Zijner vernedering toe en veroor-
zaakte op nieuw groq%]i\' ^hrik binnen Kopenhagen. Een
ganschen dag bad hij "iiy^ de slotkerk van Frederiksburg en
smeekte Grod zijn toorn., v^o het rijk Denemarken te willen
afwenden. Ook voor zijn^;.,9ixi4crdanen liet hij drie bede- en
vastdagen uitschrijven. .ïegf^ljjkertijd verzuimde
hij echter
niet om maatregelen tot tög^if ,\\Ytfpr te nemen. Het garnizoen
van Kopenhagen bezette Amager , waar een landing

van den vijand gevreesd werd en zelf ging de koning er"
heen om de verdedigingswerken iu oogenschouw te nemen
Wat meer is , Christiaan IV dacht er over met zijn inmiddels
versterkte vloot den vijand aarf^tS \'festen. Doch de gehate
„Hollanders" stonden hem daarbif m den weg. Wel had deWith —
gepobt wathij^ volgens zijn last, m^st dpen, wanneer de Denen
en Zweden handgemeen raakten — daarop geantwoord , dat hij
zich onzijdig zou houden „ten occasie van of-

1) Slange II fol. 1313. ■ • -

I\'.., ....

2) Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 5 Aji^ 1645.

3^ Miss. V. van Cracauw aan II. H. M. dat. 5 «« IBrAugr. 1645.

-ocr page 230-

217

fentie werde gegeven"; maar de koning bleef hem wantrou-
wen Bovendien verzochten de rijksraden hem de vloot
niet aan onzekere kansen bloot te stellen. De voorzichtig-
heid behaalde ten slotie de zege, en de voorgenomen aanval
geschiedde niet, hoewel het gerucht in Kopenhagen volhield,
dat Zijne Ma\', op de Zweden los zou gaan, wanneer de
Nederlandsche admiraal hem daarin niet verhinderde

Zoo moest ook admiraal Ryning zich bepalen tot enkele
schermutselingen : zijn tocht bracht meer schrik te weeg dan
schade en geleek meer op een bravade dan op een aanval.
Slechts één feit zette beteekenis bij aan zijn machtsvertoon.
In den nacht van 17 op 18 Augustus hoorde men aan boord
van de With kanongebulder in de richting van Malmö. Bij
het krieken van den morgen bleek, dat het Deensche oorlog-
schip St. Pieter, uitgezonden ojn het veer tusschen Malmö
en Kopenhagen open te houden , door de Zweden was
genomen. Doch hierbij zou het blijven. Yijf dagen later
werd het vredes-tractaat te Brömsebro geteekend.

Een eigenaardigen indruk maakt het, wanneer men de
bescheiden, uit welke bovenstaand verhaal geput is, terzijde
legt om een blik te werpen in het gelijktijdige gezantschaps-
verbaal. Terwijl de eerste daveren van oorlogsgeruchten
en rieken naar kruitdamp , . wuift ons in het laatste de vredes-
palm reeds tegen. Ernst of kortswijl ? vraagt men zich af,
wanneer Christiaan IV nog op het laatste oogenblik slag
wil leveren aan de Zweedsche vloot. Doch het zou de eerste
maal niet geweest zijn, dat het zwaard van den krijgsman

1) In de miss. v. van Cracauw aan H. H. H. dat. 12 Aug. lezen wij
(wat in de Withs Journaal niet vermeld wordt), dat de With bovendien
aan Christiaan IV den raad gaf om de Zweden niet aan te vallen, „alsoo
sy niet oonden yets attenteeren en sy souden selffs wel haest genootsaeckt
werden te vertrecken doordién groote sieckte en sterffte op de Sweetsche
scheepen is en men daegelickx sien conde de dooden oover boort werppen".

Dat Christiaan IV de With wantrouwde, blijkt o.a. ook hieruit: hij
vermoedde, dat Zweedsche schepen zich onder de Withs vloot ophielden
eri schreef den adm. daarover. (Journ. de With 21 Aug. 1645). De
With antwoordde echter, dat zulks nooit had plaats gehad. (Miss. v.
d. With aan Chr. IV dat. 21 Aug. I645 ; deze miss. wordt ook meege-
deeld , vertaald in het Deensch, bjj Slange 11 fol. 1318, 1319).

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H, M. dat, 5 , 12 en 19 Aug. 1645,

-ocr page 231-

218

\' een bloedige streep trok door de rekening van den diplomaat.

Het is geoorloofd te vermoeden , dat ook de Nederlandsche
gezanten dikwijls met bekommernis er aan gedacht hebben,
hoe de vrucht hunner langdradige besognes te loor kon gaan
door één onbesuisde daad van den admiraal, die nimmer
naam had gemaakt door groote bezadigdheid, en de waar-
!>; deering, welke aan de Withs gedrag ten deel viel na zijn

f\\ terugkeer in het vaderland i), moet misschien gedeeUely^

ii worden toegeschreven aan den geringen dunk, welken men

f had gekoesterd van zijn diplomatiek beleid. Dat hij zich

\' zeiven overtrof was een geduchte meevaller.

1) Op voorstel van Holland vereerden H. H. M. hem met een gouden
keten, ter waarde van 1200 gld.,,en een gouden medaille , „tot recognitie
van synen goeden dienst geduerende de voyage naer Dennemarcken met
syn onderbebbende vloote gedaen". Res. St. Gen. 22 Dec. 1645.

-ocr page 232-

HOOFDSTUK VIII.

De Republiek treedt in een afzonderlijke onderhandeling
met Denemarken, — Tractaat van Christianopel, —
Vrede te Brömsebro tusschen Zweden en Denemarken
gesloten. — Beoordeeling van het beleid der Nederlandsche
gezanten. — Holland is niet tevreden met de bepalingen
van het tractaat van Christianopel. — Admiraal de With
verlaat zijn ankerplaats vóór Kopenhagen, maar blijft
aan den ingang van de Sont liggen en belet, dat van de
Nederlandsche schepen tol wordt geeischt, — Bit verwekt
in Denemarken groote ergernis, — de With naar het
vaderland teruggeroepen.

De ontvangst der nadere instructie bracht een niet geringe
wijziging in de rol, welke de Nederlandsche gezanten bij
de onderhandelingen vervulden. Het masker der bemiddeling
kon thans worden afgeworpen. In het vervolg was de
Thuillerie de eenige
tussohe»persoon , die de eischen der
Zweden en de
tegenvoorstellen der Denen overbracht. Toch
hield hij de Nederlandsche heeren geregeld op de hoogte
van den gang van zaken en bood hun zijn medewerking aan
tot het beslechten der geschillen tusschen Denemarken en
dt Eepii\'iii>4-. Zij namen
dit gaarne aan en lieten weder-
kceri™ d:-;! Franschen gezant niet onkundig van den uitslag
hunner eigen onderhandelingen i).

Met het oog op de gewijzigde verhouding tegenover Dene-
marken besloten Schaep, Sonck en
Andrée, die tot nog

1) Waar geen andere bron genoemd wordt, is het in den tekst mode-
gedeelde geput uit het Gemeenach. Yerb. 1645.

-ocr page 233-

220

toe hun verbiyf te Christianopel hadden gehouden, het
Deensche gebied te verlaten en hun intrek te nemen in het
op Zweedschen bodem gelegen Brömsebro , waar ook Jakob
de Witt zijn logies had. Dit\'veranderen van kwartier kan
voor een deel ook het gevolg zijn geweest van de aanmaning,
welke de Staten-Generaal tot hunne afgevaardigden hadden
gericht, om „te letten op derselver verseeckerheit, opdat
hun egeen ongemack en den staedt deser Landen egeen
cleynicheyt ofte affront in derselver personen en wedervare" i).

De ondervinding, in het vorige jaar te Kopenhagen opge-
daan, had geleerd, dat de Denen hun afkeer van de Neder-
landers met woorden en — zoo zij niet gestuit werden —
metterdaad openbaarden. Herhalingen van die tooneelen
waren te vreezén, als straks de komst van de Withs vloot
nieuwe ergernis zou geven.

Vóórdat de Nederlandsche gezanten hunne nadere instructie
hadden ontvangen, was hun door Denemarken herhaaldelijk
aangeboden een afzonderlijke onderhandeling aan te knoopen.
Op dezen voorslag kwamen zjj thans terug: het was de brug,
welke hen uit het kamp der bemiddeling voerde naar het
terrein, waar zij hunne eigen belangen konden bepleiten.
Deze laatste kunnen gevoegelijk om twee punten worden
gegroepeerd: om den Sont-tol en om de tollen in Noorwegen.
Wat den eersten betreft, nog altijd stond den Nederlandschen
staatslieden het tractaat van Spiers als de meest gewenschte
regeling voor oogen; volgens de bepalingen van dit verdrag —
dus beweerden zij — was de vaart door de Sont eigenlijk
vrij en mocht de koning van Denemarken alleen tol helfen
van de schepen en goederen, die in zijne havens kwamen.
Reeds vroeger (zie pag. 15) is er op gewezen , dat genoemd
verdrag slechts gewaagde van „betalinge van de gewoonlycke
tollen", en dat deze uitdrukking ruimte gaf aan verschillende
opvattingen. Bovendien werd er in het geheel niet gespro-
ken van de Sont; feitelijk werd echter in 1544 — het jaar,
waarin het tractaat van Spiers gesloten was — te Helseneur
tol gevorderd, zoowel van de schepen, die er last braken,
als van de voorbijvarende vaartuigen. Doch tegen deze
hefhng had de Nederlandsche handel in 1645 geen bezwaar, mits

J)\' Misi,. ï- II. H M. aan il. Aiub. i.it. 19 Apr\'.l IGé-"..

-ocr page 234-

221

zij teruggebraclit werd op den veel lager voet van 1544:
een eisch, die alleen daarom reeds zeer hoog was, omdat —
naar het beweren van „een van de voornaemste Eaden van
den Coninck van Dennemarcken" — één rosenobel toen (in
1544) meer beteekende dan zeven of acht rosenobels nu
(1645) 1),

Bij de gewijzigde instructie werd den gezanten bevolen
eerst aan te houden op herstel van het tractaat van Spiers.
"Wanneer dit geweigerd werd —zooals naai: vroegere uitingen
van de Deensche regeering te vermoeden was —dan konden
zij voor de vaart door de Sont „dobbel nöfoelgelt" aanbieden;
bij verwerping hiervan moesten zij achtereenvolgens drie
tollijsten voor den dag brengen , welke hun door H. H. M.
waren toegezonden. De hoogste van de drie bevatte het
tarief , dat niet mocht worden overschreden.

Toen derhalve de Nederlandsche gezanten voor de eerste
maal als partij tegenover de Denen stonden , begonnen zij
met een beroep op „het natuyrlick ende aller volckeren recht,
(dat) allomme geeft ter zee ende door alle canalen ende Engde
volcomen vrijdom van navigatie, sonder dat ergens daerover
eenige belasting wert betaelt" ; doch toonden zich tegelijk
reeds bereid om voor alle schepen, welke zonder last te
breken door de Sont voeren , den tol van het jaar 1544 te
vergunnen. Hiermede namen de Deensche commissarissen
geen genoegen. Tegenover het „j\'US gentium et naturae"
stelden zij het „jus haereditarium regum Daniae" en noemden
de Sont een „transitus" in het midden van het rijk „alwaer
buyten menschen memorie tollen waren geheven". Daarbij
werd de uitdrukking „gewoonlycke tollen" door hen weder
op
dezelfde wijze verklaard , als reeds in 1641 op de confe-
rentie te Stade was geschied" (Zie pg. 30). Ook voerden zij
deze exceptie aan, dat de Nederlanders, sinds hun afval
van het Oos\'tenrijksche huis , niet langer het • recht hadden
zich te beroepen op het tractaat van Spiers.

spoedig lieten de Nederlandsche heeren hun eersten
eisch vallen , om de overige voor den dag te brengen.
Wij
zullen hen bij dit loven en bieden niet volgen en slechts
de uitkomst vermelden. Reeds den 7den Juni was men het

1) Miss. V. Schrassert aan H. H, M- (lat. 6, lü / i,vil 1G44. (Lias
nuitachland

-ocr page 235-

222

eens over den tol, te heffen van de lading der schepen,
welke door de Sont voeren, zonder in Denemarken te lossen.
Het bedrag kwam gedeeltelijk overeen met de middelste,
gedeeltelijk met de uiterste der drie „columnen" welke
H. H. M. hadden opgesteld i). Deze regeling zou gelden
gedurende veertig jaren : na verloop van dien tijd zou het
tractaat van Spiers weer in werking treden. De Deensche
commissarissen hadden in den beginne niet gewild, dat van
dit verdrag zelfs melding werd gemaakt ; maar zij hadden
geeindigd met toe te geven, toen de Nederlanders, volgens
den uitdrukkelijk te kennen gegeven last van H. H. M., by
hun verlangen volhardden 2).

Nadat dit belangrijke punt was afgedaan, bleef er nog
heel wat te regelen. Het vindingrijk vernuft der vorsten van
Denemarken had in den loop der tijden een reeks\' van „bij-
tollen" uitgedacht, op welker afschaffing de Nederlandsche
gezanten vervolgens aandrongen. „De
30ste penning van de
wijnen, de rosenobel-tol, de
lOOste penning van alle ammu-
nitie ende pelteryen", dus luidde de benaming van deze
koninklyke emolumenten. Voor het uitrusten van
oorlog-
schepen om de zee vrij te houden van Duinkerkers en andere
kapers werd een „defensions-tol" geeischt; het onderhoud
van de haven te Helseneur, „synde eene behoudenisse van
veele schepen, die in \'t najaer uit d\'Oostzee de Sont pas-
seerden", werd bekostigd uit de opbrengst van „hel, haven-
geld", terwyl het bedrag van „het vier- ende baeckengelt" —
zooals de Denen beweerden — besteed werd voor het
plaatsen van vuren , tonnen en bakens. Niet zonder moeite
verkregen de gezanten der Republiek , dat een streep werd
gehaald door al deze tollen. Alleen „den
30sten penning
van de wijnen" moesten zij toestaan; doch de tol, welke
eerst op de algemeene lijst
voor een lading wijn was vast-
gesteld , kwam daardoor te vervallen. Nu de genoemde
/ lasten waren opgeheven, verklaarde de koning van Dene-

1) Uit de miss. der Amb. aan H. H. M. dat. 27 Juni 1644, blpt,
dat „de Oresuntische tollen de helft verminderd (waren) en waren gebracht,
niet alleen verre onder den voet van ao. 1628 , maer selffs van a". 1600
en op verscheyden specien waren beneden den tolljjste van aO 1567".

2) Secreet-Artyckel achter de ampliatie ende Veranderinge op de Instr.
V. 19 April 1645.

-ocr page 236-

2^3

marken echter, dat Mj in het vervolg geen enkel oorlogschip
meer zou uitrusten om de havens in Noorwegen en elders
van vrijbuiters te zuiveren; dat hij de haven te Helseneur
niet langer wilde onderhouden, als „syne schepen weinig
te passe comende", en dat alle bakens , waarnaar de schip-
pers hun koers regelden, zouden worden weggenomen. Het
vervullen van deze bedreiging kwam den Nederlandschen
handel weldra op groote verliezen te staan.

Een andere zaak, die herhaaldelijk aanleiding had gege-
ven tot klachten van de zijde der Nederlanders, was de
visitatie in de Sont. Ook hieraan werd thans een einde
gemaakt. De schippers zouden kunnen volstaan met het
vertoonen der „convoy- ende pont-cedullen", welke hun,
bij vertrek uit het vaderland, ter hand waren gesteld. Een
uitzondering moest worden gemaakt voor die schepen, welke
uit de Nederlanden naar Fransche en Spaansche havens
voeren om daar zout te laden en vervolgens naar de Oostzee
zeilden , zonder een Nederlandsche haven meer aan te doen
Deze zoogenaamde „doorgaensvaerders" konden natuurlijk
geen „convoy- ende pont-cedul" vertoonen , daar zij buiten
de Republiek hadden geladen; voor hen bleef de visitatie
bestaan ; maar zij zouden ,,op het cyvilste getraeteert"
worden.

Wat de tollen in Noorwegen betreft, namen de Deensche
commissarissen, na eenig tegenstribbelen , genoegen met de
volgende bepalingen: de tollijst van het jaar 1628 werd
weder in gebruik gesteld; aan de Nederlandsche schippers
of kooplieden zou
vergoed worden wat hun sinds 1641 te
veel was
afgenomen. Tégen het afschaffen der visitatie
hadden de Denen bezwaar , omdat het verbod van uitvoer be-
treffende enkele houtsoorten dan moeielijk zou kunnen wor-
den gehandhaafd ; doch de schepen zouden in het vervolg
alleen worden gevisiteerd in de havens, waar zij laadden.
Eindelijk zou de meting der schepen plaats hebben op de
wijze, als de Nederlanders in de laatste jaren hadden ver-
langd. (Zie pg. 33 en 34).

Als een groot voorrecht beschouwden de Deensche com-
missarissen ook deze bepaling, dat in Denemarken en in
Noorwegen op koopwaren , welke aan Nederlanders behoorden,
geen hooger rechten zouden worden gelegd dan op goederen
Van Deensche onderdanen. Wel zouden de laatsten in de
ïiepubliek op dezelfde wijze worden behandeld; maar het

-ocr page 237-

224

Voordeel was aan de zijde der Nederlanders , die meer handel
dreven op Denemarken , dan omgekeerd.

Nog aan andere wens.chen der gezanten werd voldaan. Van
Nederlandsche goederen , in vreemde schepen geladen , zon
dezelfde tol worden geheven als wanneer zij met Neder-
landsche schepen werden vervoerd; terwijl de Nederlanders,
die in Oostzee-havens gevestigd waren , steeds op denzelfden
voet zouden worden behandeld als de ingezetenen der Re-
publiek. De koning van Denemarken beloofde nooit meer
den doorvoer van eenig artikel door de Sont te verbieden;
hij zou de vaart onbelemmerd laten , geen enkel schip op-
houden , geen volk, koopwaren , geschut of ammunitie
uit de schepen lichten, veel minder het vaartuig zelf in
gebruik nemen , zonder verlof van de eigenaars. De hande-
lingen der tolbeambten en tolschrijvers zouden aan een streng
toezicht onderworpen blijven. Over den tol te Griückstadt
werd men het niet spoedig eens. Eindelijk werd ook
deze, althans voor de Nederlanders, afgeschaft. Ziedaar
den hoofdinhoud van het tractaat, dat, volgens den inhoud
van art. 19, een einde maakte aan „alle dilferenten" tus-
schen Christiaan IV" en de Republiek i). Op verzoek van
de Nederlandsche gezanten werd het ook door den kroon-
prins en door de ryksraden van Denemarken onderteekend.

Het ligt niet in bet bestek van dit werk uit te weiden
over het slot der onderhandelingen\' tusschen Denemarken
en Zweden , vermits de gezanten der Republiek , na de ont-
vangst hunner" nadere instructie , niet langer daaraan deel
namen. Toch dient te worden vermeld, in hoeverre er verband
bestond tusschen deze onderhandelingen en die van de
Republiek met Denemarken.

Met blijdschap had Oxenstjerna de tijding begroet, dat de
t^taten-Generaal ten laatste er toe waren overgegaan zich
aan de zijde van Zweden te stellen , al ware een krachtiger

1) Eéri punt bleef echter nog onbeslist. Reeds vroeger (zie pg. 34),
op de conferentie te Stade , was verzocht, dat in Noorwegen één gemid-
delde tol zou worden geheven van de drie houtsoorten (beste , middelste
en slechtste). Ook bij het tractaat van Christianopel werd deze zaak naar
eon latere onderhandeling verwezen. (Zie art. 7 van genoemd tractaat
bü Aitz. VI pg. 29).

-ocr page 238-

225

optreden hem zeker meer welkom geweest. De kans op
inwilliging der hooge eischen, welke namens koningin
Christina waren gedaan , werd, thans grooter. Voor
de belangen van den handel was reeds gezorgd ; doch een
gewichtig punt bleef nog te regelen, de zoogenoemde
„assecuratie", waaronder verstaan werd: de afstand van
eenige veroverde gewesten aan Zweden ter „verzekering"
van het te sluiten ti-actaat. Vroeger is gemeld (zie pg. 164),
welke streken door de Zweedsche commissarissen werden
gevorderd. Dezen buitensporigen eisch lieten zij echter
varen en boden daarna de keus aan tusschen den afstand
van: Schonen en Bleking, of van Halland , Bleking en
Bohus , of van Halland, Bleking , lemsterland , benevens de
eilanden Gothland en Oesel. Ook deze voorwaarden vonden
de Denen te hard: van Schonen , Bleking en Halland , de
gewesten aan de overzijde van de Sont, konden zij noode
scheiden , en Bahus was de sleutel van Noorwegen^ de
Thuillerie, aan wiens regeering het niet aangenaam was,
dat Zweden te veel macht kreeg, spoorde Oxenstjerna en
zijne mede-afgevaardigden tot matiging aan ; maar het baatte
weinig. De onderhandelingen kwamen, niet verder, en de
Zweedsche heeren dreigden zelfs te zullen vertrekken,
wanneer de tegenpartij geen voldoend aanbod „ter assecu-
ratie" deed.

Bij dezen stand van zaken wendden de Deensche com-
missarissen zich tot de vertegenwoordigers der Republiek en
wezen hen er op, dat Zweden reeds tevreden was gesteld
op het stuk van den handel, maar dat het hoofdzakelijk er
naar streefde „omb Landt und Lenthe an sich zu tziehen".
De heerschappij over de Oostzee — dus beweerden zij —
was het einddoel der staatkunde van Oxenstjerna. Zoodra
Zweden in het bezit van die heerschappij was gekomen,
zou het den handel der Nederlanders gaan belemmeren en
zich overal in hunne plaats willen stellen. Daarom moest
de Republiek Zweden niet stijven in zijn ongehoorde
vorderingen, maar haar eigen onderhandelingen ten einde
brengen, zonder op den bondgenoot te wachten.

Dit laatste gezegde sloeg hierop : bij den aanvang hunner
afzonderlijke onderhandeling hadden de Nederlandsche ge-
,zanten aan Denemarken verzekerd, dat zij geen verdrag
zouden sluiten, tenzij ook Zweden tevreden was gesteld.
Van den kant der Zweedsche commissarissen was een derge-

15

\\
s
t

-ocr page 239-

226

lijke verklaring gedaan. De Staten-Generaal hadden echter
alleen bedoeld , dat het tractaat niet zou worden geteekend,
Yóórdat beide mogendheden voldoening hadden gekregen „op het
stuk van navigatie ende commercie", en aan dit artikel hunner in-
structie hielden de gezanten streng de hand. Zij achtten
zich niet verplicht de onderhandelingen met Denemarken af
te breken, wanneer Zweden, wegens zijn hooge eischen
op het stuk van assecuratie, niet tot een vergelijk kon
komen. De Nederlandsche heeren gaven dat aan Oxenstjerna
te kennen en rieden hem tevens matiger te zijn in zijne
eischen. Ook zij kwamen tot het inzicht, dat Zweden partij
wilde trekken van de uitrusting der Republiek — welker vloot
inmiddels in de Sont was verschenen —, om de grenzen van
zijn gebied aanmerkelijk te vergrooten, en zij waren niet
geneigd daartoe mede te werken. Alzoo verzekerden zij
tevens den Deenschen commissarissen , dat zij, wanneer de
onderhandelingen met Zweden wegens den genoemden eisch af-
gebroken werden, aan H. H. M. om nader last zouden schrijven.

In deze mededeeling lag dus opgesloten , dat de Republiek
des noods een afzonderlijk tractaat zou kunnen sluiten.

Zonder twijfel heeft de ondubbelzinnige houding der Neder-
landsche gezanten er veel toe bijgedragen om de vredes-
voorwaarden voor Denemarken minder hard te maken. Zweden
vatte de onderhandelingen weder op en deze leidden eindelijk
tot een gewenscht slot. Den 23sten Augustus werd de vrede
tusschen Zweden en Denemarken te Brömsebro geteekend,
tegelijk met het tractaat , dat tusschen de Republiek en Dene-
marken was gesloten. De bepalingen van het eerste verdrag
luidden in het kort: Zweden kreeg de vrije doorvaart\'door
Sont en Eelt, zonder dat deze met eenigen tol bezwaard of
door eenige beperking verkort werd ; de inwoners van Finland,
Ingermanland, Esthland, Lijfland , Pommeren en de stad
Wismar in Mecklenburg zouden dit recht evenzeer genieten
als de eigenlijke inwoners van Zweden, Het grondgebied
van dit rijk werd vergroot met Jemsterland , Herjedalen en
de eilanden Gothland en Oesel, terwijl de provincie Halland
voor den tyd van 30 jaren als
onderpand voor het behoud van den
vrede werd afgestaan. Daarbij werd echter bepaald dat, na afloop
van dien termijn , Halland alleen teruggegeven zou worden,
wanneer Zweden een ander gewest, van dezelfde grootte en
waarde, daarvoor in de plaats kreeg.

-ocr page 240-

227

Van de zoo zeer begeerde gewesten aan de eene zijde van
de Sont was alleen Halland aan Zweden gekomen. Scho-
nen en Blekingen ontgingen ditmaal nog aan den greep
van den veroveraar: de beide oevers van de Sont bleven ,
ook na den vrede van Brömsebro , Deensch.

De inhoud van het verdrag, dat de Republiek met Dene-
marken trof, behoeft niet weder te worden vermeld, daar
hij bij den loop der onderhandelingen reeds is gebleken. Den
2 6 sten Augustus — drie dagen na het teekenen der beide
tractaten — werd een ligue-guarantie tusschen Zweden en
de Eepubliek gesloten. Daarin waarborgden beide rijken
elkaar het bezit van de verworven handelsvoordeelen voor
den tijd van veertig jaar. Bij de tien jaar, gedurende welke
het tractaat van 1640 nog van kracht zou zijn , werden dus
nog dertig gevoegd , „alsoo de veyligheyt van de koophandel
niet kan noch behoort in een korte omloop van tydt bepaelt
te worden"

Vergelijkt men de artikelen van het tractaat van Chris-
tianopel 2) met die van de nadere instructie , welke aan de
Nederlandsche gezanten was toegezonden , dan zal men zien,
dat de wenschen van de Staten-Generaal op vele punten
waren ingewilligd. Alleen bij het vaststellen van den Sont-
tol hadden de Deensche commissarissen hun streng vast ge-
houden. De betaling volgens den voet van het tractaat van
Spiers was door hen, als een buitensporige eisch, reeds
dadelijk verre verworpen , en bij de voortgezette onderhan-
delingen hadden de Nederlandsche gezanten zich tevreden
moeten stellen met een tollijst, waarin, voor de meeste
koopmanswaren , een som was bepaald, zóó hoog, dat H. H. M.
slechts in het uiterste geval er genoegen mee wilden nemen.
De bijtellen waren afgeschaft, het is waar; maar in ruil
daarvoor was de koning van Denemarken ook ontslagen van
de verplichting, welke tot nog toe op hem had gerust,

1) Het tractaat, tusschen de Republiek en Denemarken\'gesloten, kan
men vinden bij Aitzema VI pg. 27 — 32 ; de ligue-guarantie bij Aitzema
VI pg. 32—35; het tractaat, tusschen Zweden en Denemarken gesloten,
bij Aitzema VI pg. 41—61.

2) Het tractaat, tusschen Denemarken en de Republiek in 1645 gesloten,
wordt gewoonlijk het tractaat van Christianopel genoemd , hoewel het te
Brömsebro iS geteekend.

-ocr page 241-

228

om voor de veiligheid der scheepvaart de noodige maatregelen
te nemen.

Hoe is het te verklaren , dat de Republiek geen gunstiger
tractaat verkreeg, terwijl de verschijning van hare vloot toch
kracht bijzette aan de eischen harer gezanten ? Bij het be-
antwoorden van die vraag moet men in de eerste plaats letten
op de omstandigheid , dat de Deensche commissarissen , reeds
in het begin der onderhandelingen, Tiit de Nederlanden een
afsch^t_hadden bekomen van de resolutie der Staten-Generaal
van den 19<ien April In die zitting was ook de nadere in-
structie gearresteerd met het „Secreet Artyckel" en de daarbij
behoorende tollijsten „op driederley voet." Daar de Denen
reeds te voren wisten , wat de uiterste regeling was , waar-
mede H. H. M. genoegen wilden nemen, is het licht te be-
grijpen , dat zij niet geneigd waren veel meer toe te staan.
De oneerlijke praktijken , welke tijdens het griffierschap van
Cornelis Musch in de griffie der Staten-Generaal heerschten,
wierpen ook hier weder wrange vruchten af 2).

Verder heeft men in het oog te houden, dat de eischen
der Zweden, in zooverre deze den handel betroffen, voor
h«t meerendeel reeds door Denemarken waren ingewilligd,
.oen de Nederlandsche gezanten hun gewyzigde instructie
ontvingen. Bij het vertrek van Bicker en Stavenisse uit
Stockholm was wel afgesproken, dat, gedurende hunne af-
wezigheid , de onderhandelingen over de belangrijkste punten
zouden worden uitgesteld; maar aan deze afspraak hadden
de Zweden zich niet gehouden , en dat met eenigen schijn
van recht, vermits de verwachte resolutie van H. H. M.
veel langer uitbleef, dan de Nederlandsche gezanten hadden
vermoed. Juist de traagheid, waarmede in de Republiek
het „werck van Sweden ende Dennemarcken" voortging , was
de hoofdoorzaak, dat de inhoud van het tractaat van Chris-
tianopel niet evenredig was aan de macht, welke de Staten-
Generaal in zee hadden gebracht. Na de ontvangst der ge-
wijzigde instructie was er eigenlijk geen samenwerking meer

1) „De Heer Thuillerie seyde wel te weten , dat de Con. Commissar,
alhier in handen hadden de resolutie van U- H. M. van den 19\'lcii April,
op dese saeoken genomen , dat sy selffs daer oock copie v-an hadden",
(Gemeensch. Verb, op 14 Mei 1645).

2) Zio Jhi\'. Mr. van Riemsdijk: De griffie van H. H. M. pg. 16,

-ocr page 242-

229

noodig tusschen Zweden en de Republiek : het eerste rijk had
reeds voldoening bekomen voor al zijne handelsgrieven en
wenschte alleen nog voordeel te trekken uit het verbond met de
Nederlanden, ten einde zijn grondgebied te vergrooten. Daartoe
mochten de Nederlandsche gezanten niet medewerken ; zij
moesten slechts voor zich zeiven een gunstig handelsverdrag
zien te verkrijgen. Hoe langer zij het oneens bleven met
de Denen over de bepalingen van dit verdrag , hoe grooter
de kans werd , dat de Zweden hunne hooge eischen vervuld
zouden zien. V^daar,\'gelden de Nederlandsche gezanten
zich tevreden met het — zij het ook wat lage — bod,
door Denemarken gedaan , en dat zij , krachtens hunne in-
structie , mochten aannemen. Ook vergete men niet, dat zij
door deze instructie gebonden waren. Eerst wanneer Chris-
tiaan IV uitdrukkelijk had verklaard , dat hij geen genoegen \'
wilde nemen met de uiterste tollijst, welke de gezanten
konden aanbieden, waren zij gerechtigd geweest om de
onderhandelingen af te breken. De oorlog , welke dan moest
volgen , zou ongetwijfeld aan Zweden nog gunstiger vredes-
voorwaarden, maar tevens aan de Republiek een voordeeliger
handelscontract hebben bezorgd.

De opmerking, dat de gezanten hunne gedragslijn aan-
merkelijk hadden behooren te wi.jzigen , toen zij gewaar
werden, dat de Denen kennis droegen van hunne instructie,
is voorzeker juist i). Zij ^wisten echter bij ondervinding,
hoeveel er aan vast ■vw» om den Staten-Generaal een
nieuwe beslissing in zulk een gewichtige zaak te ontlokken,
en hebben het misschien beter geoordeeld het werk, met
zooveel moeite tot stand gebracht , niet weder op losse
schroeven te zetten. In de maanden Mei en Juni van 1645
was bovendien hunne gezindheid ten opzichte van Denemar-
ken vrij wat veranderd , vergeleken bij die van het vorige
jaar. Niet dit rijk, maar Zweden dreigde thans het even-
wicht in het Noorden van Europa te verbreken.

Ten slotte nog dit. Toen de vloot van Witte Korn. de
With voor Kopenhagen verscheen , hadden de Nederlandsche
gezanten reeds op de meeste punten hunner instructie een
accoord met de Deensche commissarissen getroffen. Daaruit

1) V. d. Hoeven : Bijdr. tot de geschd. v. d. Sonttol pg. 85.

-ocr page 243-

230

mag men nog niet afleiden, dat de uitrusting der vloot ia
\'t geheel geen invloed heeft uitgeoefend op den inhoud van
het tractaat. Immers, toen de onderhandelingen daarover
begonnen, waren de Denen reeds volkomen op de hoogte
van het besluit der Staten-Generaal om een scheepsmacht
naar de Sont te zenden.
Zij wisten , wat hen wachtte , en
zij wisten tevens , dat zij onmachtig zouden zijn het te
keeren. Alleen kan men met recht volhouden, dat de voor-
deelen , door den Nederlandschen handel by het verdrag
van Christianopel verkregen, grooter hadden kunnen zijn.
Dat dit niet zoo was , is , dunkt mij , meer te wijten aan
de Staten-Generaal en den stadhouder, dan aan de heeren ,
die namens de Republiek onderhandelden. Zoo de instructie
hun bv. had voorgeschreven, dat zij niet mochten afwijken
van het tractaat van Spiers of van een iets lager gestelde
tollijst, zouden zij zeer waarschijnlijk den koning van Dene-
marken er toe gebracht hebben daarmede genoegen te
nemen. Maar de instructie stelde dien eisch niet. De schuld
daarvan lag niet aan de provincie Holland, wèl aan den
stadhouder, die geweigerd had zijn voordeel te doen met de
ongelegenheid, waarin Denemarken verkeerde, en slechts
noode zijn toestemming had gegeven tot een machtsbetoon,
dat ten slotte alleen een schijn vertooning bleek te zijn. Die
tweeslachtige staatkunde der Republiek kwam vooral aan
Denemarken ten goede. ^

De bovenstaande beschouwing wordt^nader toegelicht door
het verhandelde in de vergadering der Staten-Generaal en
in die der staten van Holland, waar men ook verre van
tevreden was over het verkregen resultaat. De ontevreden-
heid had zich reeds geopenbaard , toen de tijding was ont-
vangen van den eisch der Zweden , dat de landschappen aan
de Oost-zijde van de Sont onder de macht van koningin
Christina zouden komen. Vooral echter toonde Holland zich
ongerust over het bericht, dat tolvrijheid in de Sont werd
gevorderd, niet alleen voor de eigenlijke onderdanen der
kroon Zweden, maar ook voor de ingezetenen van Lijfland ,
Pommeren en Mecklenburg, Ter Generaliteit stelde het
voor, de gezanten te gelasten, dat zjj aile mogelijke moeite
moesten aanwendeh om de Zweden van deze eischen af te
brengen: gelukte dit niet, dan moesten zij bij de Deen-
sche commissarissen er op aandringen, dat de Nederlanders

-ocr page 244-

231

weer in het genot werden gesteld Yan de bepalingen van het
erftractaat van Spiers. Deze voorslag werd aangenomen , en
men toonde het gewicht er van te begrijpen door tegelijk
reeds te spreken over de troepen , die men, in geval van
oorlog, bij de Zweedsche legermacht zou voegen, en over
de verdeeling der te maken veroveringen i).

Den 13den Mei werd de brief verzonden, waardoor dit be-
sluit ter kennis van de gezanten werd gebracht: eerst den
22sten Juni kwam hij in handen der geadresseerden. Op dat
tijdstip hadden deze reeds op de meeste punten hunner in-
structie een vergelijk getroffen met de Deensche commissa-
rissen en de lijst der tollen in de Sont was al vastgesteld.
Een nieuw voorbeeld, hoezeer het gebrekkige brievenvervoer
het werk der diplomaten bemoeielykte , vooral van hen,
wier vrijheid van handelen was beperkt door een instructie ,
welke zelfs tot kleinigheden afdaalde.

Intusschen was de stemming in Holland ten opzichte der
gezanten nog slechter geworden na de ontvangst van de
brieven, gedagteekend den llen en den
26sten Juni, waar-
in de verdere uitslag hunner samenkomsten met de Deensche
afgevaardigden werd meegedeeld 2). Op nieuw wist Holland
ter Generaliteit door te zetten, dat H. H. M. aan hunne
vertegenwoordigers in Denemarken een schrijven zonden,
hetwelk een vrij scherpe afkeuring inhield van het beleid der
onderhandelaars. Een gedeelte van den inhoud dier missive
kunnen wij onbesproken laten, daar het klachten bevatte
over het niet verwerven van handelsvoordeelen, welke , bij
de ontvangst van den brief, reeds waren verkregen ; maar
de grootste grief van H. H. M. was deze, dat de voordeelen,
welke de Republiek had behaald, geen gelijken tred
hadden gehouden met die van Zweden. Yooral , wanneer de
eischen van dit rijk , ten opzichte van de vergrooting van
zijn gebied en betreffende het verleenen van vrije doorvaart
door de Sont ook aan de inwoners van Lijfland, Pommeren
en Mecklenburg , waren ingewilligd , hadden de Nederlandsche
gezanten moeten zien te bedingen , dat het erftractaat van

Res. Sw. en Denem. 11, 12 en 13 Mei 1645.

Den lioofdinhoud dezer brieven vindt men bij Aitzema VI pg. 21
regel 10 v. b. tot pg. 25 regel 22 v. o.

-ocr page 245-

232

Spiers weder yan kracht werd verklaard. Zoo mogelijk,
dienden zij nog daartoe hun best te doen i).

Die mogelijkheid bestond niet meer. Toen de ambassadeurs
den 12den Augustus dezen brief in handen kregen, was de
inhoud van het tractaat van Christianopel reeds op schrift ge-
bracht. Alleen de onderteekening restte nog. Het vertoog van
de Staten-Greneraal vermocht hen niet te bewegen om aan de
Deensche commissarissen te verklaren , dat
zij, bij nader
inzien, geen genoegen wilden nemen met de vastgestelde be-
palingen. Zij achtten zich echter verplicht aan H. H. M. uitvoe-
rig rekenschap te geven van den weg, dien zij hadden afgelegd.
Dit geschiedde in den brief, gedagteekend 17 Augustus, een
paar dagen dus vóórdat de wederzijdsche tractaten werden
geteekend. Zij beweerden in alles getrouw te zijn gebleven
aan hun last, en op het erftractaat van Spiers „soo hardt
aengehouden te hebben , als ons doenlyck is geweest, jae
tot breeckens toe"; doch de hardnekkigheid, waarmede de
Denen op hun stuk bleven staan , had hen gedwongen „gra-
datim tot de le, 2e en 3e columne van de toegesondene
lyste te comen , hebben daertoe eyntelyck moeten resolveren,
om de oorsake van de rupture tegens last van U. H. M. niet
op onse schouderen te laden, by aldien wy anders waren
gelast geweest souden anders gebesoigneert hebben". Uit
de hun toegezonden missive van 13 Mei hadden zij begrepen,
dat H. H. M. alleen dan de wederinvoering van het Spiersche
tractaat wilden vorderen, wanneer de hooge eischen van
Zweden , betreffende den afstand van eenige gewesten, werden
toegestaan, en zij hadden dan ook het hunne er toe bijge-
dragen om deze vorderingen gedeeltelijk te doen terugnemen.
Bovendien — en dit was het zwaartepunt der verdediging —,
op de meeste punten , welke den handel raakten, was Zweden
reeds tevreden gesteld , vóórdat zij zeiven hunne gewijzigde
instructie hadden ontvangen.
Daarom was het onmogelijk
geweest „pari passu" met hen te werk te gaan. Ook brachten
zij onder de aandacht van H. H. M., dat de aan de inge-

1) Rea. Sw. en Denem. 27 en 28 Juli 1645. Den lldeu Augustus
werd besloten aan de Ambass. te zenden „een triplicata van H. H. M.
missive v. den 28 July, met vermaen om H. H. M. ordre ten rsguarde
van de commercie preciselyck t\'acbtervolgen". (Res. Sw. en Denem. 11
Aug. 1645).

-ocr page 246-

233

zetenen van Pommeren en Mecklenburg toegestane vrye
doorvaart „soo considerabel niet (is), dat U. H. M. daeromme
in oorloge souden goetvinden te treden , alsoo int reguard
van Mecklenburcb niet wert gesproocken als voor "Wismar
ende de schipvaert van die van Pomeren oock seer sober,
ende van weynich consideratie (is)". Ten slotte wezen zij
er op, dat verreweg de meeste voorschriften hunner instructie
als bepalingen van het tractaat waren opgenomen i).

Uit deze briefwisseling tusschen de Staten-Gleneraal en
hunne afgezanten blijkt voldoende , dat het tractaat van
Christianopel aan de Nederlandsche diplomatie geen stof tot
roemen gaf. Den naam van „glorierijk" verdient het dan
ook allerminst 3). H. H. M. schoven de schuld op hunne ge-
zanten , en deze antwoordden : „byaldien wy anders waren
gelast geweest, souden anders gebesoigneert hebben". Het
komt mij voor, dat zij met dat anwoord werkelijk den vinger
op de wonde plek legden.

Eerst den 28sten Augustus ontving admiraal de With be-
richt van de Nederlandsche gezanten, dat de vrede was
geteekend en het tractaat gesloten ^). Deze tijding bracht
den admiraal in verlegenheid over hetgeen hem thans stond
te doen. Zijn instructie gaf slechts aan , welke houding hij
moest aannemen tijdens den duur van den oorlog, en be-
vatte geen voorschrift om dadelijk terug te keeren, wanneer
de krijg was geeindigd. Daarom achtte hij het niet raad-
zaam op te breken, vóórdat hem dit uitdrukkelijk was
gelast. Een tweede moeieljjkheid was deze : de inhoud van
het tusschen Denemarken en de Eepubliek gesloten tractaat

1) Miss. v. d. Amb. aan H. H. M. dat. Suderolcra 17 Aug. 1645.

2) Zoo wordt het genoemd door Vreede, Inleid, enz. 11^ pg- 135.

3) "VVaar geen andere bronnen worden genoemd, is het volgende ver-
haal geput uit Journ. de With 1645.

-ocr page 247-

234

bleef den admiraal voorloopig verborgen , daar de ambassa-
deurs het niet noodig vonden hem een afschrift van dat
verdrag toe te zenden, de With was dus onbekend met de
bepalingen, welke omtrent het betalen van tol waren ge-
maakt. Bij dezen stand van zaken achtte hij het zijn plicht
nader bevel van H. H. M. af te wachten. In denzelfden
brief, waarin hjj dit verzocht, uitte hij tevens den wensch,
althans met zijn onderhebbend schip te mogen „opkomen,
alsoo rechtevoort hier geen extraord. diensten te doen zijn".
Het verdroot hem langer op éen post te blyven, waar hy
slechts met los kruit mocht schieten: in het Kanaal, of
elders, meende hij nuttiger werkzaam te kunnen zijn.

Intusschen begreep de admiraal, dat hij in elk geval vóór
Kopenhagen weg moest zeilen, om niet langer onnoodig
ergernis te geven. Den eersten September lichtte de geheele
vloot het anker ; alle schepen losten saluutschoten ter eere
van den vrede en zetten koers naar den ingang van de Sont.
Nóch bij het vertrek van Kopenhagen , noch bij het varen
langs het slot Kroonenburg werd de groet der Nederlanders
door de Denen beantwoord: een onhoffelijkheid, welke op
nieuw bewees , hoezeer dé Withs aanwezigheid op prijs werd
gesteld. In de nabijheid van Helseneur liet de admiraal
het anker uitwerpen. Zoolang hem geen nadere bevelen
werden toegezonden, bracht hij geen verandering in zyn
vroegere maatregelen en bleef beletten, dat van de koop-
vaardijschepen der Republiek tol werd gevorderd. Wel liet

1) Met zijn gewoon sarcasme teekent de Witli in zijn Journ, op 1
Sept. aan:

„De Deensclie hebben \'naer soo een eerlijck affscheyt (onaengesien wy
ons als goede naebuyren aen de selve hebben bewesen) geen teken van
danckbaerhryt aen ons nu gethoont".

In een br af van 4 Sept. aan de rijksraden van Denemarken maakt hij
het nog erger. Na eerst zijn verwondering betuigd te hebben , dat uit
Kopenhagen en van Kroonenburg niet geantwoord is op zijn eereschoten ,
vervolgt hij :

„Yoor my, can nochthans niet gelooven datter eenigh quaedt naebe-
dencken, ofte misnoegen by Uwe Ed Vermog. van myn comportement
mocht wesen , ende soo daer echter yetawes is omdat wy met onse vloodt
benoorden den Droogen gelegen hebben , Uwe Ed. willen vertrouwen soo
ick met myn vertrouwde vloot daer niet en was geweest, geloove vastelyck
dat de Sweetsche vloot syn. Co. Ma\'s. schepen ut het Reeiïsholl souden
gehaelt, ofte vernielt hebben , dat wy oordeelen doenlyck is geweest".

-ocr page 248-

235

hij aan de Deensche regeering weten, dat een der tolbe-
ambten aan boord van het admiraalsschip mocht komen , om
aanteekening te houden van de lading der voorbijvarende
schippers, zoodat de daarvoor verschuldigde tol later in
rekening zou kunnen worden gebracht; maar van dit aan-
bod werd geen gebruik gemaakt, zonder dat blijkt waarom.
Tegelijk ging de admiraal voort met het bijhouden der
registers, in welke de namen der schippers , de lading , de
haven van herkomst en bestemming enz. werden opgeschre-
ven. Zij , die in gebreke waren gebleven het veilgeld te
betalen , werden evenals te voren naar het vaderland terug-
gezonden. Aan de uit de Oostzee komende koopvaarders
verschafte de admiraal telkens convooi en zond ook eenige
oorlogschepen naar de havens van Noorwegen ter bescher-
ming der „Noortsvaerders".

De Withs eigenaardige opvatting van zijn taak, ook na
het sluiten van den vr-ede, mocht den bijval van koning
Christiaan niet verwerven In plaats dat de ongenoode gast
de Deensche wateren verliet, bleef hij den, ingang der Sont
bewaken; in plaats dat tol werd betaald volgens het ge-
sloten contract, Voeren de Nederlandsche schippers langs
Helseneur zonder een penning te storten. En het uitblijven
dier tolpenningen werd te meer gevoeld , nu Christiaan IV
voor het afdanken en afbetalen zijner troepen groote sommen
noodig had. Het baatte niet of „de opperste tollenaer met
namen Jonas Heinemarck" aan den resident van Cracauw
de schriftelijke contracten tusschen Denemarken en de Repu-
bliek vertoonde en verlangde , dat de Nederlandsche schippers
te Helseneur aan wal zouden komen en het verschuldigde
voldoen. Be With antwoordde hiertoe niet te zullen over-
gaan vóórdat hem zulks door de Hooge Regeering was gelast.
Tegelijk herhaalde hy echter zjjn aanbod , dat aanteekening
mocht worden gehouden van de waren, welke ronder be-
taling passeerden ; maar ook nu kreeg hij hierop geen ant-
woord. Men merke op, dat de koning van Denemarken
zich niet tot de With persoonlijk wendde, doch de tusschen-
komst van den resident inriep : waarschijnlijk had hij de
ervaring opgedaan , dat de admiraal zich niet gemakkelijk
van zijn stuk liet brengen.
Van Cracauw keurde de handel-
wijze van de With op hoogen toon af. „lek bemoeye mijn
daermede gantsch niet" — dus schrijft hij aan H. H. M. —
„moetende den admirael syne actiën selve verantwoorden

-ocr page 249-

236

synde teegen de reputatie der Landen ende by de verstandige
belachlick" i). Bij deze . kritiek dient zeker in het oog te
worden gehouden , dat de resident steeds met de With over-
hoop lag. Yooral was hjj fel verbitterd wegens de gestrenge
wijze, waarop de vlootvoogd te werk ging bij een ernstig
geschil met één zijner kapiteins, nl. Johan van Gralen , een
schoonzoon van van Cracauw. In elk geval oordeelde de
Nederlandsche regeering anders dan haar resident te Helse-
neur en vond het minder „belachlick", dat de With het be-
talen van tol bleef verhinderen. Immers , ook toen haar de
tijding van den vrede was geworden en de gezanten , bij hun
terugkeer, rapport hadden uitgebracht , haastte zij zich
niet deze betaling te gelasten. De reden daarvan is niet ver
te zoeken. De heffing van het veilgeld , welke moest strekken
tot dekking der kosten van de Withs expeditie, had nog
niet het vereischte bedrag opgebracht, ja moest zelfs tot in
het volgend jaar worden voortgezet. Zoolang nu de schippers
In het vaderland als veilgeld een som moesten betalen,
welke gelijk stond met den Sont-tol van 1641 , zou het vry
bezwarend voor den handel geweest zijn, wanneer bovendien
te Helseneur tol werd geeischt. Daarbij kwam , dat men in
den beginnè niet zeer tevreden was over den inhoud van het
gesloten tractaat en geen bezwaar maakte dit aan den koning
van Denemarken nog een tijd lang te doen gevoelen.

De handelwijze van de With zette, gelijk te verwachten
waiefets« was , kwaad bloed bij de Denen. Ook zij lieten zich
niet onbetuigd en brachten den Nederlanders schade toe,
waar de gelegenheid zich voordeed. Nu het „vier — , ton-
nen — ende baeckengelt" van de lijst der tollen was ge-
schrapt , liet Zijne Ma\', „het vieren in Schaegerack en Fal-
sterbon op lijfstraffe aan de vierverwaltters" verbieden.
Ook de bakens in den Droogen werden niet weer gelegd.
De gevolgen bleven niet uit, te meer nu de tijd van de
lange , donkere nachten en het ruwe winterweer naderde.

1) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Sept. 1645.

2) Res. Sw. en Denera. 30 Sept. 1645.

3) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Sept. 1645.

-ocr page 250-

237

Aanhoudend verzeilden er schepen op de klippen i), Noch
de herhaalde brieven van den admiraal, noch de tusschen-
komst van den resident vermocht de Deensche regeering tot
inschikkelijkheid te bewegen Toen van Cracauw er op
wees , dat alle natiën door dezen maatregel werden getrojffen,
antwoordde een der „hooge ministers van S. Ma\'.", dat zij
zulks dan alleen te danken hadden aan de Hollanders, die
geen vuurgeld wilden betalen ; een ander zei lakoniek : „poinct
d\'argent poinct d\'Suisses" Zoo ondervond de Nederland-
sche scheepvaart, dat het beter ware geweest, wanneer de
verlangde bijdrage was toegestaan.

Ook in andere opzichten toonden de Denen hun slechte
gezindheid. Het gesloten tractaat bepaalde o. a., dat de tol-
len in Noorwegen zouden worden geregeld op den voet van
het jaar 1628, en de gezanten der Republiek hadden daarom
aan van Cracauw opgedragen, dat hij een exemplaar van
die tollijst moest aanvragen. Op het gedane verzoek gaf de
rijkshofmeester aan den resident echter ten antwoord: „soo-
lange den gem*. Heer admirael hier bleef leggen wilde hij
niet één ding aen de Nederlanders bewilligen Toen de

With dus krachtig in de bres sprong voor drie schippers ,
die zich nog in Denemarken ophielden om weer in het bezit
te geraken van schip en lading, welke hun in den zomer
van 1644 waren ontnomen , zal dat aan de zaak dier schip-
pers meer kwaad dan goed hebben gedaan.

Intusschen was\'de Nederlandsche scheepsmacht, door het
voortdurend afzenden van convooi, sterk gedund: op 11
September\'\'had de With nog twee en twintig schepen onder
zijn vlag, op 28 September achttien , op 13 October vijftien

1) Zie liiervoor ook miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 11 Nov.,
25 Nov. en 23 Dec. 1645.

■ 2) "Wel beloofden de rijksraden eerst aan de With , dat orde zou worden
gesteld op het leggen van tonnen i/d Droogen , (Journ. de "With 7 Sept.
1645); maar de vervulling der belofte bleef uit, waarschijnlijk omdat men
zag, dat nog geen tol werd betaald.

3) Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 16 Sept. 1645. .. CJ^-- c C

4) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 30 Sept. 1645. Zie ook
de miss. dat. 14 en 28 Oct. 1645.

-ocr page 251-

238

en op 4 November nog maar dertien i). Daar het hem be-
kend was, hoezeer zijn aanwezigheid „de Deensche natie van
spijt (deed) bersten", bleef hij op zijn hoede voor mogelijke
uitbarstingen 2). De geruchten vermeldden , dat„ de alliancie
tusschen onsen Staedt en Denemarcken noch niet volcomentlyck
en (was) geslooten" en daar „de Deenen by gelegentheyt
seer lichtvaerdigh van resolutiën syn", achtte hij het wen-
schelijk bij de Staten-Generaal op versterking zijner macht
aan te dringen, voor het geval, dat hij nog langer op zijn
post moest blijven. Doch veel liever zou hij „met een goet
aentall van schepen naer de Strate 3) gaen , om aldaer den
Turck syn nagelen wat te helpen corten", en voor zijn nieuw
gebouwd schip de Brederode voegde hij er deze aanbeveling

1) Tegen de verwachting van den admiraal keerden slechts enkele
convooiers tot hem terug. In zijn „Extract en Memorie" enz. (Journ. de
"With 1645) lezen wij daarover de volgende insinuatie: „Item gednyrende
myn Employ van dit somer zaysoen , en syn niet meer te rugh gecomen
van all myn atfgesonden convooi als twee schepen, ende vier fregatten,
het welcke ick de Hooge Regieringe oock al vorens heb geschreven, de
resterende syn gestadigh van de commissarissen int Ylie nae Noorwegen
gesonden , onaengesien dat ick vertrouw dat de selve van de Hooge Re-
gieringe daer geen ordre toe en hebben gehadt, aparent omdat de gemel\'«
commissarissen Brandthout (dat in Noorwegen wel te becomen is) in haer
huyshouden van nooden hebben".

2) Hoezeer de "With de Denen wantrouwde, blijke uit de volgende
aanhaling uit zijn journaal:

,26 Oct. Des avondts passeerden ons een Deens brandtschip en quam
onder Elsenborgh ten ancker. Den Capn. Jan Maykes gelast daer by te
anckeren en het gemel\'® brandtschip te visiteren, en hy Oapn. bevindende
dat aldaer noch materialen tot branden gemaect in syn , daer wel op te
passen en de selve te dwingen ut onse vloodt te blijven. Alle de Cape"
nu oock aen boort doen comen en haer gelast niet te gedoogen dat by
nacht eenige vreemde schepen onder onse vloodt comen , ende soo echter
eenige t\'haer wilden onderwinden (om vorder ongelegentheden voor te
comen) daerop te schieten.

27 Oct. CapM. Jan Maykes comt weder te rugh, rapporteerde dat hy
degemel\'e schepen gevisiteert ende bevonden hadde dat alle de materialen
van \'t brandttugh daer ut waeren gelost, en de selve schepen sandt tot
ballast in hadden , en meenden tot Elsenborgh eenige paerden en soldaeten
in te nemen".

3) De Strate" = de straat van Gibraltar en verder de Middell. zee.
Venetië was toen in oorlog met Turkije en kwam bij de Republiek hulp
zoeken. Res. St. Gen. 2 Oct. 1645. Zie ook Aitz. YI pg. 184 , 185.

-ocr page 252-

239

bij: „dewyle myn onderhebbendt schip (daer de maeghtdom
noch aen is) extraord. bezeylt en een schip van gewelt is."

Reeds den 12den October was ter Generaliteit, op voorstel
van Holland, besloten de With terug te roepen i). Eerst
op 8 November ontving de admiraal de missive van H. H. M.,
welke hem daarmede in kennis stelde. Volgens den inhoud
daarvan liet hij acht schepen achter, onder bevel van den
commandeur Jan Uytenhout, tot convooi voor de koopvaar-
ders , welke nog uit de Oostzee werden verwacht. Van
Cracauw kreeg van H. H. M. de opdracht in het vervolg te
onderzoeken, of de uit het vaderland komende schepen wel
veilgeld hadden betaald. Het werd 17 November aleer de
With, mét den vice-admiraal Cats en het jacht „de wakende
Boey" de reis aanvaardde. Het laatste schip werd echter
onderweg teruggezonden naar de Sont met een brief voor
commandeur Uytenhout. Daar de. With nog eenige dagen
oponthoud had in de haven van Mardou en bijzonder slecht
weer trof, kwam hij eerst den December voor Hslle-
voetsluis ten anker.

Vóór zijn vertrek nam de admiraal afscheid van de
Deensche rijksraden met een brief, geschreven in den
sarrenden_ toon, die hem eigen was. Na te hebben mee-
gedeeld , dat de Staten-Generaal hem terug riepen , bericht
hij verder een aantal oorlogschepen te zullen achterlaten tot
convooi voor de koopvaarders en om deze te beveiligen
„voor alle de geene die haer willen beschadigen. Ende
alsoo Uwe Ed: Vermog: tot noch toe seer onrustigh over
myn verblyff zyt geweest, connen nu alle vordere quade
gedachten overslaen , doch voor myn , can ut al myn doen
niet bevinden, dat Uwe Ed: Vermog: reden van eenigh
quaedt naebedencken hebbe gegeven, maer contrary alle
respect bewesen, daer lek nog niet van en zy bedanckt,
als oock niet voor de diensten , die lek het ryck van Dene-
marcken in dit zaysoen gedaen hebbe, Doch sal echter niet
manqueren , als een recht geboren Hollander, altyt wol te
doen". Daarna verzoekt hij de vuren en bakens weer op
de gewone plaatsen aan te brengen , „ende soo sulcx echter
by Uwe Ed: Vermog: wort vertraeght, sullen dan met

1) Res. St. Gen. 12 Oct. 1845.

-ocr page 253-

240

leedtwesen al te seer bevinden , dat Uwe Ed®", geen gene-
gentheyt tot onsen staedt en dragen , onaengesien dat onsen
staedt aen t\'Eijck van Denemarcken menigh Jaer nopende
den thol soo trouwelyck heeft gecontribneert, en dat om de
passagie hier te genieten die Grodt almaghtigh alleen ge-
maeckt heeft, voorwaer een- groote erkentenis aen \'t Rijck
bewesen". Het slot van den brief is een pleidooi voor de
drie schippers , die „over ontrent 16 a 17 maenden geleden
van Uwe Ede. officieren ende caapvaerders buyten styll van
recht syn aengehaelt, welcke schippers om haere schepen
en goederen , in het Rijck van Denemarcken haer noch
onthouden , op hoope yder het syne weder terugh te crygen,
ende dispenderen alsoo noch daer by (alhier in armoede)
haer weynigh overschott, en is tot noch toe geen recht
over hun saken utgesproken , maer is hun vorder aengeseyt
noch geen aparentie daer toe te wesen , hetwelcke vreemde
proceduren -syn, dat buyten de christelycke regieringe is".

Het laat zich denken , dat deze afscheidsbrief de gal deed
overloopen bij de Deensche rijksraden i). Ook in de Staten-
Generaal vonden enkele leden , dat de admiraal te ver was
gegaan. Onder de „poincten van consideratie , getrocken uyt
het rapport van den admirael "Witte "Wittensz. geweest in de
Sont a". 1645 treffen wij althans het volgende aan:
„alsoo eenige harde brieven by den admirael geschreven soo
aen den rycx-admirael Nicolaes Grollee den 8 July,
als aen de rycxraden den 11 Nov. 1645 en andere , olf
die niet te desavoueren , om daer over in tyt en wylen
geen verwyt te hebben

Overigens toonde men zich tevreden met de wijze, waarop

1) „Denselven (de "With) heeft aen de heeren ryckxraeden eenen brief
geschreeven -weegen de particuliere saecken van schippers ende andere
vry wat hardt daeroover de heeren ryckiraeden hun houden geofifendeert
claegende myn seer daeroover". (Miss. v. van Cracauw aan II. H. M.
dat. 18 Kov. 1645).

2) Te vinden in Journ. de "VVith 1645.

3) Zoo noemt ook de With hem, maar het moet zijn Trolle. Zie
Garde: pg. 165.

4) Uit den brief van den 8sten Juli is een uittreksel meegedeeld in
het vorige hoofdstuk. De brief van den ll\'l®" Nov. is de afscheidsbrief,
hierboven vermeld. Het „desavoueren" der beide brieven bleef uit.

-ocr page 254-

241

de With zich van zijn taak had gekweten en vereerde hem
een gonden keten , met een gouden medaille , „ende dat tot
recognitie van synen goeden dienst geduerende do voyage
naer Dennemarcken met syne onderhebbende vloote gedaen."

HOOFDSTUK IX.

Kentering in de Noordsche politiek van de Republiek. —
Het verdrag met Denemarken van . — Het »redemptie-
tractaat\'^ en de \'»allianee-defensyf, met Denemarken in
1649 gesloten.

Zoodra het tractaat was gesloten , haastten de Nederland-
sche gezanten zich naar hunne haardsteden terug te keeren.
De koning van Denemarken , die het aan de houding der
Eepubliek weet, dat hij bijna het vierde deel i) zyner landen
had moeten afstaan , gevoelde geen lust de heeren tot een
afscheids-audientie toe te laten en gaf te kennen , dat hij
het voltrekt niet euvel zou duiden, wanneer zij vertrokken,
zonder hun opwachting te hebben gemaakt. Alzoo stelden
de gezanten zich er mede tevreden aan Christiaan lY schrif-
telijk de noodige betuigingen van dank en eerbied te zenden ,
gepaard met de beste wenschen voor de „herstellinge ende
vermeerderinge van alle goede nabuyrlycke vruntschap ende
onderlinge correspondentie Bij hun aankomst in het vader-
land zullen zij wel op nieuw hebben ondervonden, dat men
daar slechts matig genoegen nam met den uitslag der onder-
handelingen. Toch slaagden zij er in hun gedrag te recht-
vaardigen en door mondelinge ophelderingen begrijpelijk te
maken , waarom zij niet waren bly ven aandringen op herstel
van het erf-tractaat van Spiers, Het gedane rapport werd
althans door H, H, M, aangenaam verklaard Ook zij,
die het beleid der gezanten niet ten volle konden goedkeuren ,
zullen hebben ingezien , dat het beter was in het gebeurde

1) Aitz. VI pg-. 37, 183. „Man (liatte) niolit nötig gehabt, auch ein
fus breit landes den Sweden abzutreten, wan diese armirte mediatie von
diesem Estât,, es nicht veruhrsachet bette." (Uit de Remonstr. v. Tancken
aan II. H. M. dat. 20 Aug. exhib. 26 Sept. 1645. In portef. Denem. 1645.)

2) Zie dezen brief bij Aitz. VI pg. 36, 37,

3) Res. Sw. en Denem. 30 Sept. en 2 Oot. 1645. De gezanten gingen
ook naar het leger te velde, om aan Z. H. rapport uit te brengen. (Res,
Sw. en Denem. 4 en 5 Oct. 1645).

13

-ocr page 255-

242

te berusten , dan na te pleiten in een rerloren geding. Nu
de vrede van Brömsebro de machtsverhouding der staten van
hot Noorden zoo aanmerkelijk had gewyzigd , noodzaakte
het verloopende getij tot verzetten der bakens. Behoud van
het staatkundig evenwicht tusschen Zweden en Denemarken
was het doel , waarop de Noordsche politiek der Staten-
Generaal koers zette. Na 1645 dreigde de schaal naar de
zijde van Zweden over te slaan: wilde de Republiek dit
beletten, dan moest zij de bovenhangende partij „troosten
met haar stalen kling."

De Deensche resident Tancken begreep in dezen tijd van
kentering krachtig te moeten optreden voor het belang van
zijn koning. Het was hem bekend , dat de vrijdom van tol,
welke bij het jongste tractaat ook aan de Zweedsche onder-
danen in Lijfland en aan de steden van Pommeren en Mecklen-
burg was toegestaan, vele Nederlanders ongerust maakte
over de mededinging dier bevoorrechte Oostzeehavens. Deze
vrees kon een reden zyn om aan het tusschen Denemarken
en de Repubhek gesloten verdrag de bekrachtiging te ont-
houden. Vandaar, dat Tancken een uitvoerige memorie bij
H. H. M. indiende , waarin hij trachtte aan te toonen, dat
de Nederlanders zulk een concurrentie niet behoefden te
duchten, daar zij veel meer kennis van de scheepvaart
hadden dan de Oosterlingen en met zoo weinig onkosten
voeren , dat zij , ondanks den Sont-tol, „evenwel noch meer
profyt doen, dan de selve Oosterlingen." Bovendien was
de Sont-tol, in vergelijking van vroeger, thans zoo laag
gesteld, dat hij den handel dezer landen weinig of niet kon
bezwaren. Niet van die zijde dreigde het gevaar; veeleer
had men het oog te richten op de tollen , geheven in de
Oostzee-havens , welke door Zweedsch garnizoen waren be-
zet. Het steeds klimmende bedrag van deze heffing kon te
recht zorg baren. \')
r

1) „Redenen uyt de welke den Resident syner Con. Mat. van Denne-
marcken besluyt, dat de totale exemtie in de Orisontsche tollen voor
Lyfflandt aen de Sweetsche onderdaenen ende de exemptie voor het mee-
rendeel van Pomeren en Meeokelenburch aen de Inwoonderen der Ooster-
sche steden , heyde by dit laetste tractaet toegestaen, den oostervaerders
van de vereeniclide Nederlanden, die daerfcegens seeckeren toll in den
Orisondt betaelen in sulcker voegen niet en can prejudicieren, dat d\'selffde
daeromme jegens den Sweeden en Oosterlinghen niet en souden connen
vaeren." — (In portef. Denem. 1645. Zie ook Res. Sw. en Denem. 19 Oct. 1645.)

-ocr page 256-

\' 243

Dit laatste thema werd door Tancken verder uitgewerkt
in een tweede betoog , dat eveneens schriftelijk aan H. H. M,
werd toegezonden i). Terwijl de eerste memorie wilde voorko-
men, dat de ratificatie van het tractaat met Denemarken uitbleef,
had deze de strekking om de Nederlanden terug te houden
van de bekrachtiging der Ligue-Gruarantie met Zweden. In
de eerste werden de mogelijke nadeelen van het tractaat in
de schaduw gelaten ; de tweede wierp het volle licht op de
bevoorrechte stelling, welke Zweden weldra zou innemen
ten opzichte van den Oostzeehandel. Vandaar een tegen-
strijdigheid in den betoogtrant, welke echter meer schijnbaar
dan werkelijk is. De inhoud der laatste memorie worde hier
in het. kort opgenomen ; zij bevat niet te versmaden bijdragen
voor de kennis van den Oostzeehandel , en de voorspellingen,
waaraan de schrijver zich waagt, zijn voor het meerendeel
uitgekomen. Vroeger — dus luidt de aanhef — waren de
Denen vrjj van alle lasten in Zweden , en omgekeerd de
Zweden in Denemarken. Daarom heeft de Zweedsche re-
geering op de Nederlanders en op andere volken geen hooger
lasten willen leggen dan op haar eigen onderdanen : immers,
een dergelijke maatregel ware ook den Denen ten goede
gekomen. Het tractaat van Brömsebro heeft een einde ge-
maakt aan de gelijkstelling der Denen met de Zweden, en
omgekeerd. In het vervolg kan men in het laatste rijk dus
alle andere natiën bezwaren en eigen onderdanen bevoor-
deelen , o. a. door de bepaling, dat goederen , in Zweedsche
schepen geladen, minder betalen dan wanneer zij in
vreemde schepen waren geladen. Die volkeren , welke de
uitvoerproducten van Zweden niet kunnen missen — daartoe
behooren in de eerste plaats de Nederlanders, — zullen deze
waren het voordeeligst door Zweedsche schepen kunnen laten
vervoeren. Het aantal dier vaartuigen zal dus sterk toe-
nemen ten koste van de scheepvaart van andere rijken. Een
ander nadeel van de opheffing der genoemde bepaling is dit:

1) „Redenen uyt dewelcke den Resident zyner Coninekl. MaL van De-
nemarcken vermeynt, dat de onderdanen van zynen aldergenadichsten Heer
ende Coninck, mitsgaders den Ingesetenen van dese landen, indien niet
geheel immers ten meestendeel door dit laetste tractaet uyt het vaerwater
der Oostzee geset ende verder door de ligue guarantie geset connen
werden." (In portef. Denem. 1645. Zie ook Res. Sw. en Denem. 19 Oct. 1645).

2) Met Zweedsche schepen bedoelt hg hier schepen, in Zweden gebouwd.

-ocr page 257-

244

de Deensche kooplieden, die in Zweden zaken deden, handelden
vaak in compagnie met Nederlanders, of met Nederlandsch geld,
omdat de eersten ook naar het platteland mochten gaan, de
jaarmarkten bezoeken en met edelen en boeren handel drijven,
wat aan de laatste natie was verboden. Aangezien de Denen dit
recht hebben verloren, raken ook de Nederlanders hun
aaadeel in de winst kwijt. Maar het meest van alles is te
vreezen de uitbreiding van Zwedens heerschappij over de
Oostzeehavens. Zoolang Lijfland en Riga aan den koning
van Polen behoorden , had deze geen macht om er den ge-
ringsten tol te heffen. Nauwelijks waren ze aan Zweden
gekomen, of het vorderde daar hooge rechten bij in- en
uitvoer en belemmerde op andere wijzen den handel van
vreemde natiën. In alle havens van Pommeren en van Meck-
lenburg , zoovvel in die, welke veroverd zijn, als in die ,
welke slechts gedurende den Duitschen oorlog Zweedsch
garnizoen toelaten (Stralsund\', Stettin e. a.), zjjn wedei-rech-
telijk de „Spieringhse tollen i)" langzamerhand ingevoerd, en
bij de laatste onderhandelingen is duidelijk aan den dag ge-
komen , dat Zweden geen plan heeft de eens bezeite plaatsen
weer te verlaten, maar „den gantschen ommecreyts der
Oostzee" wil beheerschen. De opbrengst der tollen stelt te-
vens Zweden in staat om garnizoenen in die verschillende
havens te onderhouden; zoo verstrekken de andere volken
uit eigen kas de middelen , waardoor zij worden benadeeld.
Wanneer de Republiek nu de ligue-guarantie met Zweden
bekrachtigt, zal zij dit rijk stijven in zijn heerschzuchtige
plannen en er zelf het slachtoö^er van worden.

Het indienen der bovengenoemde geschriften had niet
dadelijk de gewenschte uitwerking; zelfs werden zij , „als
niet aennemelyck, om
eenige clausulen die daerin steecken",
aan den resident teruggezonden 3), en de ligue-guarantie
met Zweden verwierf — al was het dan ook laat — de
goedkeuring van H. H. M. Maar het beoogde doel werd
niet geheel gemist. Den regenten der Republiek gingen de

1) Zoo gelieeteii, omdat zij ingevorderd werden met hulp van oorlog-
schepen, uitgerust door Spiering , een broeder van den Zweedschen resident
te \'sHage. Zie Arend (Brill), 3 Je deel, 5ile stuk, pg. U3.

2) Res. Sw. en Denem. 19 Oct. 1645.

-ocr page 258-

245

oogen open voor de verandering, welke in liet Noorden
plaats stond te grijpen : de koningen van Denemarken hadden
de heerschappij over de Oostzee slechts gebruikt als een
middel tot stijving hunner eigen schatkist; de regeering van
Zweden was het bovenal te doen om haar onderdanen de
winsten te verschaffen van handel en scheepvaart in het
Noorden van Europa en andere natiën daaruit te weren.

Doch loopen wij het verhaal der gebeurtenissen niet
vooruit. Het duurde geruimen tijd aleer het verdrag met
Denemarken ter Generaliteit werd bekrachtigd. Al weder
was het Zeeland , dat het nemen van een besluit het langst
tegen hield i). Maar ook een andere reden vertraagde het
afzenden der ratificatie. H. H. M. verlangden daartoe niet
over te gaan, vóórdat zij in het bezit waren van de tollijst,
welke in het jaar 1628 door Christiaan IV was uitgevaar-
digd voor de havens van Noorwegen. Reeds is gemeld,
dat de resident van Cracauw , op verzoek van de gezanten ,
moeite had gedaan deze lijst van de Deensche regeering te
verkrijgen, maar tevergeefs. Op nieuw spoorden de Staten-
Generaal hem daartoe aan ; er verliepen echter nog
eenige maanden eer van Cracauw het verlangde stuk kon
sturen. Het schijnt, dat de Deensche regeering zoo lang
wachtte met deze aangelegenheid , omdat zij niet recht wist,
wat de Republiek in het schild voerde. Toen , ook na het
vertrek van de With, de Nederlandsche schepen geen tol
in de Sont betaalden , begon zij wellicht te vreezen , dat de
Republiek zich voor goed van die belasting wilde ontslaan
De vaart was wel gering in de wintermaanden en de tollen
zouden weinig hebben opgebracht; maar het ging niet zoozeer
om de knikkers, als wel om het recht van het spel. Christiaan IV
had gemakkelijk de betaling kunnen afdwingen, vooral toen op
het laatst nog slechts één Nederlandsch oorlogschip in de
Sont lag doch dit begeerde hij klaarblijkelijk niet De

1) Res. Sw. en Denem. 17, 18, 23, 28 Nov., 13, 18, 20 , 22, 23,
28 Deo. 1645.

Res. St. Gen. 5, 27 Dec. 1645 , 4 , 6 Jan., 19 Febr. 1646.

2) Res. Sw. en Den. 12 en 14 Oct. en 17 Nov. 1645.

3) Arend (Brill) III^ pg. 587. Zie ook de volg. pg. noot 2.

4) Miss. v. van Cracauw aan II. H. M. dat. 13 Jan. 1646.

5) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 25 Nov. , 2 Dec., 30
Dec. 1645 en 13 Jan. 1646.

-ocr page 259-

246

onzekerheid hield aan, daar de bekrachtiging van het tractaat
langer uitbleef, dan de gestelde termijn toeliet. Eerst half
December kreeg van Cracauw het gewenschte exemplaar in
handen Bij onderzoek bleek hem , dat de lijst niet geheel
in orde was : sommige goederen waren in 1628 minder be-
last , dan in deze lijst stond aangegeven. Van deze bevin-
ding gaf hij kennis aan de Staten-Generaal; de zaak scheen
hun echter van te weinig gewicht te zijn om de bekrachti-
ging , welke eindelijk door de provinciën was goedgekeurd,
nog langer achter te houden, vooral nu de Deensche re-
geering herhaaldelijk haar ongenoegen te kennen gaf over
het talmen van H. H. M. Alzoo machtigden zij hun

1) Het volgende briefje ontving van Craoauw^ tegelijk met de tollijst
van 1628 :

„Monsieur

La lyste du peage de ïforweegen a este donne et livree a vostre ser-
viteur , vous m\'escriues qu\'on a bien tarde a la donner , mais quand vous
voules sans passion juger des procedures de l\'admirai "Wit Wittesen , en
ce Royaume ,\'^ou de droict il n\'anoit rien a commander, vous ne vous es-
tonneres pas de ce qu\'on ne la pas enuoyee plus tost, c\'est une matiere,
qui vault mieux estre oubliee , qu\' examine , parquoy io la passeray sans
en plus rien mentioner.

de l\'autre affaire touchant la paye des grains , quand on contentera sa
Maie de sa gabelle deuue de cest annee passeo au Sondt, alors celuy,
qui pretend paye de ses grains sera contente. Leternel vous conserve
ensemble toute vostre maison.

Yostre affectionne pour

monsieur , vous servir

Coppenhagen le N. K.

4/14 de Décembre 1645.

(Bovenstaand briefje als bijlage bij do miss. v. van Cracauw aan H H. M.
dat. 30 Dec. 1645. Met „l\'autre affaire" wordt bedoeld de vergoeding,
welke de koning van Denemarken moest betalen voor een lading Dantziger
rogge , welke hij uit een Nederl. schip had laten lichten. „N. N." is ,
blijkens bovengen, miss. v. 30 Dec., „een hooch minister des con.")

2) Dit ongenoegen blijkt vooral uit de miss. v. Chr. IV aan H. H. M.
dat. 10 April 1646 (portef. Denem. 1646), waarin hij bericht eindelijk de
ratifie, ontvangen en tegen de zijne uitgewisseld te hebben, „oflf wel
deselve eenige niaenden naer een daertoe aengestelden ende beyder syts
beliefden tormyn sy ingenomen, De Hoeren oock eenen tyt herwaerts
sulcke proceduren gedreven hebben, dat wy derselve intentie halven,
waerhenen die gericht is , in twyffel stacn moeten". (Uit het transi, v.
bovengen, miss.)

-ocr page 260-

247

resident de ratificatie tegen die van Denemarken uit te
wisselen, doch tegeljjk protest aan te teekenen tegen de
overgezonden tolrol i). Dit geschiedde in April 1640. Van
Deensche zijde hield men vol , dat de lijst juist was: de
kleine afwijkingen waren het gevolg van knoeierijen tusschen
de heamh\'ten , die den tol hadden gepacht, en de schippers
Graarne was men bereid deze en andere geschilpunten uit
den weg te ruimen en verzocht, dat de Staten-Generaal
iemand daartoe zouden afvaardigen. Want ook de koning
van Denemarken had nog vorderingen ten laste van de
Eepubliek. In het vorige jaar was beloofd , dat hem uit de
opbrengst vau het veilgeld zou worden vergoed, wat hij te
kort was gekomen door het niet betalen van tol in de Sont 3):
deze penningen wenschte Z. ID. thans wel te ontvangen.
Vandaar dat boyengenoemd aanbod — afdoening der over-
blijvende geschillen door een nieuw gezantschap — telkens
werd herhaald Te eerder was Christiaan IV geneigd

de quaestie op vriendschappelijke wijze af te doen , daar zijn
grootste grief was vervallen. Op bevel van de Staten-
Generaal had van Cracauw den schippers der „groote vloot",
die in het begin van Mei 1646 door de Sont wilden varen,
aangezegd , dat zij tol moesten betalen volgens het accoord ,
in het vorige jaar getroffen een c oncessie aan Denemar-
ken , welke voor de Nederlandsche kooplieden drukkend was,
omdat de heffing van het veilgeld nog werd voortgezet. Wel

1) Miss. v. Crao. aan H. H. M. dat. 13 April 164G. Res. St. Gen.
19 Febr. 1646. Aitzema YI pg. 227 , 228.

2) Miss. v. van Crae. aan H. H. M. dat. 31 Maart, 7 April 1646.

3) Zie boven pg, 207 en Extr. Res. St. Gen. 17 Juni 1645. (Komt
niet voor in Res. Sw. en Denem. maar in portef. Zweden 1645).

4) Miss. v. van Crae. aan H. H. M. dat. 31 Maart, 7, 13 April,
5 Mei 1646.

5) De „groote vloot", zoo noemt men de koopvaardijvloot, welke in
het voorjaar uit het Vlie naar de Oostzee stevende. In zijn miss. v. 5 Mei
1646 aan H. H. M. bericht van Cracauw, dat hij den schippers het bevel
van H. H. M. had meegedeeld, „\'twelck de schippers een donderslach was
in haer ooren." Het schijnt dus, dat zij er niet op voorbereid waren.
In het vaderland hadden zij nog veilgeld betaald : deze heffing toch werd
voortgezet tot in den zomer van het jaar 1646.

(Nog in miss. v. v. Cracauw aan H. H. M. dat. 14 Juli 1646 lees ik,
dat hij eenige schippers had betrapt, die geen veilgeld hadden betaald.)

-ocr page 261-

248

een bewys dus, hoezeer de stemming ten opzichte van Dene-
marken sinds het vorige jaar v^as veranderd.

Daarvoor hestonden gegronde redenen. In de eerste plaats
was het de heffing van het veilgeld, welke de vriendschap-
pelijke betrekkingen tusschen Zweden en de Republiek had
doen verkoelen. De genoemde bijdrage toch werd niet alleen
van Nederlandsche schepen gevorderd , maar ook van vreemde
schippers, die uit Nederlandsche havens voeren. Wel is
waar had admiraal de With slechts zorg te dragen voor de
belangen van de Nederlandsche handel en scheepvaart. Intus-
schen viel het niette ontkennen, dat ook andere volkeren, in de
eerste plaats Zweden , voordeel trokken uit de omstandigheid,
dat de scheepsmacht der Republiek de vaart door de Sont
open hield. Aldus meenden H. H. M., dat zij alle iets konden
bijdragen in de kosten der uitrusting. Deze redeneering vond
geen ingang bij de raadslieden van koningin Christina , en
de Zweedsche resident S^iiering liet niet na, sinds het begin
der heffing, protest aan te teekenen tegen het feit, dat ook
Zweedsche schepen veilgeld moesten betalen, en wel meer
dan de Nederlanders of andere natiën. Het veilgeld — dus
betoogde hij — was slechts een andere naam voor den
Sont-tol, en daarvan waren Zweedsche schepen en goederen
vrijgesteld l). Dat H. H. M. de vaart op de Oostzee met
een dergelijk recht bezwaarden paste hun evenmin als
wanneer bv. de Zweedsche regeering een last zou leggen
op de vaart op de Zuiderzee. Daarom verzocht hij de be-
zwarende verplichting op te heffen, of althans te gedoogen,
dat voorloopig slechts „aanteekening" werd gehouden van
hetgeen de Zweedsche schippers aan veilgeld hadden te be-
talen. Maar , hoezeer hij aanhield , de Staten-Generaal waren
niet gezind hem te gemoet te komen , al gaf Spiering ook te
kennen , dat hij op uitdrukkelijken last zijner regeering han-
delde. Evenmin baatte het, of de Nederlandsche gezanten ,
na hun terugkeer, op verzoek van den kanselier Oxenstjerna
de zaak weder ter sprake brachten. H. H. M. bleven bij de
meening, dat het niet onbillijk was, die mogendheid ,
welke de meeste reden had zich over het uitzenden der

1) Bij dit betoog vergat de,Zweedsche\'resident, dat „sy (nl. de Zw.
schepen) nochtans geduyrende desen oorloch goheel onvry in do Sondt warf^n
ja geheel confiscabel." Aitz. VI pg. 183.

-ocr page 262-

249

Nederlandsche vloot te verheugen , een deel van de kosten
dezer expeditie te laten dragen i).

Op haar beurt — misschien als represaille voor de heffing
van het veilgeld — ging de regeering van Zweden over tot
het maken van bepalingen, welke zeer nadeelig waren voor
de Republiek. Reeds sinds 1634 of 1636 werd van Zweed-
sche schepen, bij in- en uitvoer daar te lande, slechts half
zooveel belasting van schip en lading gevorderd als van
vaartuigen uit andere landen -). Onder Zweedsche bodems
werden verstaan schepen, die aan ingezetenen van dat rijk be-
hoorden , al waren zij ook elders van stapel geloopen. Doch in
1645 ging men verder en stelde vast, dat schepen , die in
Nederland waren gebouwd , al behoorden zij ook aan Zweed-
sche onderdanen, in \'t geheel geen vrijheid van tol meer
zouden genieten , noch voor het schip , noch voor de lading ;
„daerom (creech) Sweeden een grooten aenwas van scheepen,
hoewel de schippers meest met vrouw en kinderen in Needer-
landt woonen -i)." Op den handel werd hetzelfde stelsel van
bescherming toegepast als op den scheepsbouw en de scheep-
vaart. Aan kooplieden , die uit vreemde landen naar Zweden
kwamen om daar. handel te drijven, werden, nog meer dan
vroeger , allei-lei moeielijkheden in den weg gelegd , o. a.

1) Zie over bovengenoemde zaak: miss. v. Spiering aan H. H. M. dat.
1 Juni exhib. 8 Juni en dat. 6 Deo. leot. 6 Deo. 1645 (portef. Denem.
1645).

Res. Sw. en Denem. 17 Juni, 3 en 11 Juli 1645.

Res. St. Gen. 22 , 24 , 30 Mei, 3, 8, 15, 19, 28 Juni, 7, 19, 26 Juli, 2
Aug. 12 Sept. 4, 27 Oct. 3, 9, 15, 20, 25 en 30 Nov. 1645.

Zie ook miss. v. van Cracauw aan H. II. M. dat. 3 Maart 1646.

Aitz. VI pg. 183.

2) Res. St. Gen. 21 Juni 1644 (waar wordt meegedeeld een request
van de kooplieden, handelende op Zweden , en de reeders der schepen ,
varende op dat land).

Zie ook „Deductie van verscheyden koopluyden over de Oostersche
negotie" (1646) bij Aitz. VI pg. 301—306.

3) Een uitzondering werd alleen gemaakt voor Louis de Geer, aan
wien „de voorsz. vryheyt toegelaten was met thien of tr.aelf van syn
eygon schepen sclioon die in Hollandt gebouwt waren". Zie Aitz. YI
pg. 302.

4) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat, 7 Juni 1646.

5) Zie i)0ven pg, 244,

-ocr page 263-

250

moesten zij „na een gewisse taxt van quantiteit vercoopen"
en werd „gepractiseert" om den duur van ïiun verblijf tot
zes weken te beperken i). De oprichting van verschillende
bevoorrechte handelscompagniën was mede een middel om
den vreemdeling te weren Reeds in het voorjaar van
1646 vertrokken dan ook „alle Nederlandsche Schotsen coop-
luyden en dienaers uyt Sweeden , claegende dat wegen de
negotie daer niet langer en deucht

Nadat Zweden zijn grootsten staatkundigen tegenstander in
den laatsten oorlog had overwonnen, maakte het dus aanstalten
om zijn scherpsten handelsconcurrent , de Republiek der
Zeven-Provinciën, uit de Oostzee te verdringen. Een toeleg,
die te meer kans op slagen bood, sinds het aantal havens , die
onder Zweedsche heerschappij of bescherming stonden, ge-
stadig toenam, en overal de eigen onderdanen boven
de „vreemden" konden worden bevoordeeld. \' En met die
„vreemden" werden steeds bedoeld de Nederlanders , gelijk
omgekeerd deze aan de Zweden hoofdzakelijk dachten, toen
zij, bij de heffing van het veilgeld, „vreemde" schepen
en goederen hooger hadden belast dan inlandsche

Zoo laat het zich verklaren , dat de Republiek de banden ,
waarmede zij sinds 1640 aan Zweden was vastgekoppeld,
begon los te maken. „Foedera non servantur propter char-
tam , sigilla et juramenta, sed propter utilitatem et neces-
sitatem Nu het niet noodzakelijk , allerminst nuttig

was, dat de Nederlanden de grootheid van hun bondgenoot
hielpen bevorderen, werd het tijd uit te zien naar een
nieuwe verbintenis, met een mogendheid , welke, evenals de
Republiek, verlangde te beletten, dat Zweden de heer-
schappij over de Oostzee kreeg.

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Jan, 1646.

2) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 7 Juni 1646.

3) Miss. v, van Cracauw aan H. H. M. dat, 10 Febr. 1645.

4) In zijn miss. v. 6 Dec. 1645 aan H. H. M. (Portef. Zw. 1645) pro-
testeert Spiering tegen de heffing van \'t veilgeld en vooral hiertegen, dat de
schepen „die vrembde reeders hebben", of „die vremt goet in hebben" meer
moeten betalen dan Nederl. schepen of lading, „connende door vremde
reeders of vremt goet niet a iders als utheemsche, ende\' in deselve hare
C«. Mayts ingezetenen en derselven goederen of int geheel of int meeren-
deel verstaen werden,"

5) Aitz. VI pg. 134.

-ocr page 264-

251

Niet van de Staten-Greneraal behoefde de eerste stap
daartoe uit te gaan. In Denemarken zelf begreep men de
oude politieke gedragslijn niet langer te moeten volgen.
Vooral door toedoen van den rijkshofmeester Cornifitz Ulfeld
werd Christiaan IV , op den laten avond zijner regeering ,
overgehaald om zijn vorigen bondgenooten het afscheid toe
te roepen , om niet langer steun te zoeken bij Spanje en den
keizer of in de bres te springen voor de reeds verloren zaak
van Karei I. Frankrijk en de Republiek, vooral de laatste,
dienden gunstig te worden gestemd voor een nadere ver-
bintenis met Denemarken. Onmiddellijk na het sluiten van
den vrede te Brömsebro, toen de Thuillerie nog een tijd
lang in Denemarken bleef vertoeven , was met hem daarover
reeds gesproken i). Een goede gelegenheid tot het aanknoopen
van nieuwe onderhandelingen met de Staten-Generaal bood
het nog hangende geschil over de tollen in Noorwegen.
Reeds is meegedeeld, dat de Deensche staatslieden
aan van Cracauw hadden verzekerd, dat men gaarne die
zaak wilde afdoen , zoo het H. H. M. slechts geliefde iemand
daartoe af te vaardigen. Toen de Staten-Generaal niet zoo
spoedig aan dien wensch gehoor gaven , nam Christiaan IV
het initiatief en onderteekende den geloofsbrief voor Cornifitz
Ulfeld, als buitengewoon, gezant naar de Republiek. In-
middels was ook ter Generaliteit tot een bezending naar
Denemarken besloten, ten einde de quaestie over de Noordsche
tollen uit te maken en tegelijk aan te dringen op het weder
stellen van seinvuren en bakens. De hiertoe reeds afge-
vaardigde heeren bleven echter te huis, op het bericht, dat
de rijkshofmeester Ulfeld naar de Nederlanden kwam en
door zijn koning gelast was om alle hangende geschillen
af te doen. Opdat goed zou uitkomen, hoezeer zijne ge-
voelens tegenover de Republiek veranderd waren, bewees
Christiaan IV haar groote eer: zijn gezant vertrok met een
aanzienlijk gevolg en werd door drie oorlogschepen over-
gebracht 2).

1) Miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 25 Kov. en 16 Dec. 1645.

2) Credent. voor Ulfeld dat. 1 Juni 1646.

Miss. v. II. H. M. aan Chr. IV dat. 16 Juni 1646.

Miss. v. Chr. IV aan H. H. M. dat. 28 Juni 1646.

Miss. V. van Cracauw aan H. H. M. dat. 23 Juni met p. s. v. 30 Juni 1646.

(Allo in portef. Denem. 1646).

Zie ook Aitz. VI pg. 228 , 229 , 295.

-ocr page 265-

252

De rijkshofmeester was de aangewezen persoon yoor de
liem opgedragen taak, niet alleen wegens zijn groote be-
kwaamheid als staatsman , maar ook omdat juist hij had aan-
geraden de oude veeten met de Nederlanders bij te leggen
Al dadelijk gaf hij aan H. H. M. te kennen, dat het voor-
naamste oogmerk van zijn vorst was alle hinderpalen, welke
een bestendige vriendschap tusschen Denemarken en de Re-
pubhek in den weg stonden, op te ruimen. Later liet hij
daarop volgen , dat hij tevens gaarne de vergoeding wenschte
te ontvangen voor den tol, welke in 1645 en in het voorjaar
van 1646 aan koning Christiaan was ontgaan. De Gedepu-
teerden uit de Staten-Generaal, die met hem in onderhan-
deling traden, stelden daar tegenover hunne klachten be-
treffende de tollijst in Noorwegen en aangaande enkele han-
delingen van de tolgaarders in de Sont, welke met de bepalin-
gen van het laatste tractaat in strijd waren-). Wat het laatste
betreft, gaf Ulfeld toe dat de „tollenaren somtyts oock
exorbiteerden ende geen kerck-meesters en waren"; over het
eerste punt bleef men geruimen tijd in besprek , totdat in
Februari 1647 de zaak werd beklonken. De schepen , welke
uit Noorwegen hout kwamen halen, zouden slechts één tol
betalen, lastgeld geheeten. Alle vroeger geheven tollen- en
bijtollen vervielen ; het lastgeld werd gesteld op een rijks-
daalder het last, met dien verstande, dat slechts ^/g van het
aantal lasten , die den inhoud werkelijk uitmaakten, mocht
worden berekend. Opdat geen misverstand meer zou rijzen
over de wijze van meten , werd nauwkeurig vastgesteld hoe
die zou geschieden. Van Deensche zijde werd — voor de
zooveelste maal — beloofd, dat men zorg zou dragen, dat de
beambten te Helseneur hun bevoegdheid niet te buiten gingen

1) In zijn miss. aan H. H. M. dat. 28 Juli 1646 getuigt van Cracauw
aangaande Ulfeld: „synde denselveu seer begeeriolx de eere te hebben alle de
differentien tusschen U. H. M. eu S. Mt. te vergelijcken en aflf te handelen,
synde denselven oock daertoe een bequaem instrument, als synde ver-
standich, welgeleert en welervaeren en de tweede persoon naest den
coninck die alles werdt toe vertrouwt en groote authoriteyt is hebbende."

2) In zijn miss. aan H. H. M. dat. 29 Mei, 16 Juni, 7 Juli 1646 had
van Cracauw ter kennis van de Staten-Generaal gebracht, in hoeverre
reeds inbreuk werd gemaakt op het tractaat van 1645. Van heel veel
belang was het echter niet; de reden er van was uitsluitend de inhalig,
heid van de tolgaarders.

-ocr page 266-

253

en zich stipt hielden aan de bestaande bepalingen omtrent den
Sont-tol, De tonnen , vuren en bakens zouden weder worden
geplaatst tegen een kleine bijdrage, van eiken schipper to
heffen. Ten slotte kreeg Christiaan lY 120000 rijksdaalders
als vergoeding voor den vroeger niet betaalden tol. Deze
vergoeding was reeds beloofd tijdens het verblijf van admiraal
de "With met zijn vloot in de Deensche wateren. Het is
echter geoorloofd te betwijfelen, of de Staten-Generaal hunne
belofte zouden zijn nagekomen, wanneer de stemming ten
opzichte van Denemarken niet zoozeer vei-anderd was in de
laatst verloopen jaren.

Hiermede was de rekening vereffend. Ulfeld verlangde echter
meer. Tot nog toe had de onderhandeling bestaan in een loven
en bieden , eri voor zulk koopraanswerk was de overkomst van
den rijkshofmeester niet noodig geweest ; maar in den tusschen-
tijd had hij het vuurtje van den naijver op Zweden behendig weten
aan te stoken i). Zijn werk was het, dat verscheiden kooplieden
een deductie bij H. H. M. indienden, waarin breedvoerig
werd aangetoond, hoe het stelsel vari bescherming, door
Zweden ten bate van eigen handel en scheepvaart ingevoerd,
op het verderf der „negotie op Oosten" moest uitloopen 2).
Het eenige redmiddel — dus beweerden zij — was een
nieuw tractaat met Denemarken te sluiten en den tol in de
Sont af te koopen tegen een vaste jaarlijksche bijdrage.

In hoeverre deze voorslag tegen Zweden gericht was
zou spoedig blijken. Voorloopig stelde Ulfeld zich er mee
tevreden, dat hij bij den handel de vijandige stemming
tegen Zweden had verscherpt. Thans riep zijn plicht hem
naar
Frankrijk om het verbond van vriendschap , reeds ont-
worpen tijdens het verblijf van de Thuillerie te Kopenhagen,
te doen bekrachtigen. Bij zijn terugkeer hoopte hij de
vruchten te plukken van het uitgestrooide zaad. De bij-
zonder groote eerbewijzen, welke hem van de zijde der
Staten-Generaal vóór zijn vertrek ten deel vielen, gaven
hem het recht hooge verwachtingen te koesteren

1) Daarin werd hij geholpen door den gezant van Polen, welk rijk
er eveneens belang bij had, dat Zweden niet te machtig werd. Aitz.
VI pg. 300.

2) Zie boven pg. 249 , noot 2,

3) Zie daarover Aitz. VI pg. 365 en 366. Ulfeld werd op zijn ambas-
sade vergezeld door zijn vrouw. Deze beviel in den Haag van een zoon,

-ocr page 267-

254

Gedurende Ulfeids afwezigheid bleef de gewone vertegen-
woordiger van Denemarken , de resident Tancken, voor de
belangen zijner kroon optreden. In \'t bijzonder bepleitte hij
de zaak van den aartsbisschop van Bremen, die, sinds
het ovei-lijden van zijn ouderen broeder Frederik,
ook kroonprins van Denemarken was geworden i)
en wiens heerschappij in Bremen en Verden door de Zweden
werd bedreigd. Maar Tancken bleef niet lang meer op zijn post.
Zijn invloed hier te lande was nooit zeer groot geweest en
thans was hij bezig zich onmogelijk te maken door het voe-
ren van een proces „tegen eenige voorname personen credyt
hebbende in de Regeringh Ulfeld, die toch reeds in geen
goede verstandhouding met hem stond , was beducht, dat
dit proces een nader verbond tusschen Denemarken en de
Republiek zou kunnen tegenwerken. Daarom zorgde hij,
dat Tancken als resident werd vervangen door Christiaan
Roch, die in Mei 1648 hier aankwam. Zijn geloofsbrieven
waren onderteekend door de rijksraden van Denemarken.
Christiaan IV toch was den 28®\'\'-\'" Februari van hetzelfde jaar
overleden, en er verliepen eenige maanden aleer Frederik
III de regeering aanvaardde 4). Onder den nieuwen koning
werd ten opzichte van de Republiek dezelfde staatkunde
gevolgd , welke in de laatste levensjaren van Christiaan IV
was op touw gezet. Ulfeld kwam in Maart 1649 weder naar
den Haag, om de vruchten te plukken van den naijver op
Zweden , tevoren door hem gezaaid en aangekweekt. De
stemming van Holland ten opzichte van dat rijk was niet
verbeterd, sinds de bepahngen van den Westfaalschen vrede
de macht van Zweden nog aanmerkelijk vergroot • en

die, op verzoelc van de Staten-Greneraal, den naam Leo Belgiens kreeg.
H. H. M. wilden hun petekind vereeren met een lijfpensioen van 1000
Carolus gld. jaarlijks; doch op verzoek van Ulfeld deden zij dit niet,
maar begiftigden hem met een compagnie soldaten te voet. H. H. M.
moesten dus dispensatie verleenen van „de generale ordre van de gene-
raliteyt medebrengende dat jonge kinderen met egeen compagniën in dienst
van de generaliteyt mochten worden ghebeneficieert."

1) Arend (Brill) IIIS pag. 740 noot 5.

2) Zie boven pg. 46.

3) Aitz. VI pg. 592.

4) Aitz. VI pg. 510 , 592.

-ocr page 268-

255

al weder een kuststrook van de Oostzee aan zijn gebied toe-
gevoegd badden. Derhalve leende de genoemde provincie een
gewillig oor aan den voorslag van den Deenschen gezant
om tweederlei verdrag te sluiten : een „alliance-defensyf" en
een „tractaat van redemptie der tollen." Ondanks de
tegenkanting van verschillende gewesten wist Holland zijn wil
door te zetten, en beide verdragen kwamen nog in het jaar
1649 tot stand. Het redemptie-tractaat bepaalde in hoofd-
zaak , dat schepen van ingezetenen der Vereenigde-Provinciën
en hunne ingeladen goederen, van welken aard deze waren
of aan wien\' zij ook behoorden, vrij en onbelemmerd door
de Sont mochten varen , zonder eenigen tol of vuur-, tonnen-,
baken- en havengeld te betalen. Deze tol werd afgekocht
voor een jaarlijks te betalen soni van 350000 gulden , terwijl
de koning van Denemarken nog een aanmerkelijk bedrag
als voorschot ontving: 100000 rijksdaalders terstond en
200000 rijksdaalders na ontvangst der ratificatie. Om deze
penningen bijeen te krijgen zou in de Nederlandsche havens
een belasting geheven worden van alle schepen en goederen,
naar de Oostzee bestemd, of vandaar naar de Eepubliek ge-
komen. Hierdoor liet men alle natiën mede betalen aan de
vereischte som , „maer het eygenlyck secreet van dese han-
delingh bestont daerin dat men door dese redemptie indirecte-
lyck mede de Sweetsche kreegh onder den tol, wel waer
synde dat de Sweeden in de Sont vrij waren, maer hier
te lande komende , souden moeten deselve betalen onder de
naam van
redemptie-penningen , die geheven wierde op alle
waren van en na Posten varende. Dit was by Hollant seer-
smaeckelyck." \')

In verschillende opzichten was dit tractaat een misgreep;
doch de uiteenzetting daarvan valt buiten de lijst van dit
werk 2),

De ratificatie liet lang op zich wachten: eerst den 3den
Maart 1651 bekrachtigden de Staten-Greneraal het verdrag
van afkoop , dat maar korten tijd van kracht bleef. Reeds
een paar jaren later werd het vernietigd en keerde men

1) Aitz. VI pg. 700. . . •

2) Men Itan hierover nalezen: v. d. Hoeven , Bijdr. tot de gesehd. v. d.

Sonttol pg. 101—107.

jL

-ocr page 269-

256

terug tot de tractaten van 1645 en 1647. Volgens dezen
grondslag zijn de Nederlanders en bijna alle handeldrijvende
/ volken van Europa geruimen tijd in den Sonttol aangeslagen

■ geweest: aan die omstandigheid ontleent het verdrag van Chris-

tianopel zijn bijzondere beteekenis.

Was het redemptie-tractaat van korten duur, niet aldus
de „alliance-defensyf." Door haar kwam de Republiek tot
Denemarken in een betrekking, welke inniger was dan die,
waarin zij tot Zweden had gestaan door het verdrag van
1640. Zoo één der bondgenooten werd aangevallen — dus
luidden art. 4 en 5 van deze „alliance—defensyf" —, was de
ander verplicht, hem binnen den tijd van drie maanden 4000
man troepen ter hulp te zenden of een daaraan evenredige macht
ter zee . desverkiezende ook geld of krijgsammunitie i).

Dit verbond bleef langen tijd de grondslag der staatkun-
dige verhouding van Denemarken en de Republiek. Vrees
voor de wassende macht van Zweden veranderde de voor-
malige vijanden in bondgenooten. Die vrees bleek niet on-
gegrond , toen Karei X Gustaaf den troon van Zweden be-
klom en al spoedig er naar begon te streven om de kusten
der Oostzee onder zijn macht te brengen, de tollen naar zijn
welgevallen te verhoogen „ende op de commercie nae (syn) belie-
ven de wet testellen Dat dit streven slechts gedeeltelijk met
goed gevolg werd bekroond was te danken aan de krach-
tige wijze , waarop de Repubhek de bedreigde vrijheid van
den Oostzeehandel in den zoogenaamden „Noordschen oorlog"
verdedigde.

1) Zie over de beide tractaten van 1649: Aitzema VI pg. 698 — 715.
v. fl. Hoeven: Bijdr. tot de gesclid. v. d. Sonttol pg. 95 — 110.

2) De Witt aan Nieupoort, 23 April 1655. (Brieven van de Witt
dl. III pg. 47).

-ocr page 270-

BIJLAGEN en AANÏEEKEtllllGEIi.

1?

-ocr page 271-

r\'.r ■

ia.\'.

m

Kf \' m-

3 ^^^^^^^^^^

• ^^ ../.v;, ■y«\' t\'-\'v

iw -

»

h

-ocr page 272-

I.

SIATISTIEK van de scheepvaart en van den handel
der Nederlanders op de Oostzee in het jaar
1645.

Achter het Journaal, door admiraal Witte Korn. de
With van zijn tocht naar de Sont in 1645 gehouden , vindt
men twee registers , bevattende :

1. „Examen, en verclaringe van de schippers , aen ons
gedaen , passerende door den Droogen naer de Oost-
zee , comende soo ut ons vaderlant, als andere Quar-
tieren". (is gehouden van 25 Juni—16 Nov. 1645).

2. „Verclaringe en examen van de coopvardyschippers
comende utt de Oostzee en passerende de Sondt naer
ons vaderlandt, ais oock naer ander Quartieren", (is
gehouden van 26 Juni—14 Nov. 1645).

Zooals vroeger verhaald is, moesten alle schippers, die
de Sont in- of uitvoeren — die van vreemde natiën zoowel
als de Nederlandsche —, aan boord van de With komen om
aldaar mede te deelen : hun naam , de lading , de haven van
herkomst en van bestemming, en — voor zooverre zij uit
de Nederlanden waren gezeild — de plaats , waar zij veil-
geld hadden betaald , en het bedrag daarvan. Een enkel
willekeurig gekozen voorbeeld tot opheldering:

„4 Aug. Claes Aelbertse van der Schelling een gaillioot
comt van Enchuysen geladen met 14 last haringh gemunt
naer Oosten, heeft den 30 July 1645 tot Enchuysen veylgelt
betaelt f49".

Aan de nauwkeurigheid der registers behoeft niet ge-

-ocr page 273-

260

twijfeld te worden i), en de bewaking van de doorvaart was
zoo scberp, dat geen enkel schip zich aan het onderzoek
kon onttrekken. Men vindt hier dus een niet te versmaden
bijdrage tot de kennis van den handel en de scheepvaart op
de Oostzee, en ik meende geen onnut werk te doen, wanneer
ik deze registers zorgvuldig naging en er aan ontleende,
wat voor mijn doel dienstig scheen. Tevens achtte ik mij
verplicht, niet slechts het resultaat van mijn onderzoek,
maar ook de methode , die ik daarbij volgde , hier bloot te
leggen.

De eerste lijst begint met de volgende verklaring:
„Juny 1645.

Eerst is de geheele Commercyvloodt van onsen Staedt ,
gemunt naer Oosten , op, den 19 deser door den Droogen
geconvoyeert, die in ons Landt t\'veylgelt hadden betaelt,
sterck over 300 zeyllen"

Dit zijn dus de^koopvaarders , die tegelijk met de With uit
het Vlie gezeild zijn. Over lading , herkomst, bestemming enz.
vernemen wjj hier niets. Doch in het tweede register vinden
wij ze terug op hunne thuisreis en zullen daar gelegenheid
hebben de hier ontbrekende gegevens op te sporen.

Nu volgen, van 25 Juni tot 16 November, 735 schepen,
die door de Sont naar de Oostzee varen. Daarvan worden
7 , omdat zij geen veilgeld hebben betaald, aangehouden en
naar ons land teruggezonden Van 34 andere is de op-
gave onvolledig : óf de lading , óf de plaats van herkomst en

1) De Gredeput. van H. H. M., belast met het onderzoek van de
"Withs rapport, stelden dan ook voor, dit „Examen enz." te gebruiken als
controle tegenover de boeken der ontvangers van het veilgeld. (Zie
„pointen van consideratie, getrocken uyt het rapp. van admirael "Witte
Wittensz. geweest in de Sont AO. 1645. Exhibitum 19 Febr. 1646.
"Volgens H. H. M. resolutie van 5 Dec, 1645", te vinden in Journaal de
"With 1645.

2) Dit aantal woi-dt ook genoemd in het „Journaal de "With 8 Juni"
en in „Extr. eu memorie". In zijn brief v. 15 Juni aan de amb. spreekt
de "With van „naer gissinge 350 Coopvsehp." Beneden zal bl^\'ken , dat
er waarschijnlijk 300 geweest zijn.

3) Tijf van deze sehepen kwamen uit Zierikzee. Zie boven , pg. 184 en 185
over de tegenwerking van Zeeland. Daar dit gewest niet had toegestemd
in do uitrusting der vloot, meende het, dat de Zeeuwsehe schepen ook
geen veilgeld behoefden te betalen.

I]

\'X

-ocr page 274-

261

van bestemming, of beide zijn niet vermeld; daarom nam
ik deze niet op in mijn statistiek. Zij komen alle uit havens
van de Republiek. De overblijvende 694 zijn verdeeld als
volgt:

Uit vreemde havens komen 49 schepen, en 34 daarvan
zijn bestemd naar Dantzig: uit Londen 11, Newcastle 2,
Aberdeen 2 , Ipswich 2 , Dover 1 , Yarmouth 1 , Dieppe 1 ,
Embden 3 , Bremen 5 , Hamburg 2 , Noorwegen 3 , Maes-
terland 1. Yerder komen 15 schepen uit St. Ubes, Fransche
en Engelsche havens , Hamburg , Noorwegen , koers zettende
naar Lubeck , Rostock , Stralsund , Stettin , Koningsbergen ,
Libau en Stockholm.

De overige komen alle uit Hollandsche havens , en wel

1)

Amsterdam 129
Vlie 10
\'larlingen 1

.^«khuizen 31 \\
^«t Vlie 8 f
2»isterdam 7
1
1 \'

öorn

\' «t Vlie
■^rti!

sterdam 1

Medemblik i
het Vlie \'

j ■\'Amsterdam ,
«et Vlie

h \'Ven 9

C 2

\'^«terdam2l

Vi

uit

naar DANTZIG
geladen met

Amsterdam.

veilg. Enkh.

veilg. Hooru.

veilg.
Medemblik.

veilg.
Monnikd.

Vlio 1 (veilgeld Zaandam)
Vlie 1 (veilg. Edam)

■ "^«terdam 1 (veilg. Nieuwendam)

tl,

veilg. Harl.

ie (veilg. aan de Direct,
op het Vlie)

haring.

stukgoed.

zout.

diverse

ballast.

totaal

waren.

19

47

9

15

50

140

veilg

;eld Amsterdam.

40

1

5

1

47

n

Enkhuizen.

1

5

. 1

7

"

Hoorn.

2

2

4

n

Medemblik.

2

2

Monnikendam

1

1

Zaandam.

1

1

Edam.

1

1

r>

Nieuwendam.

1

i

5

4

13

"

Harlingen.

1

1 i

1

n

het Vlie.

Hf. Onder diverse waren wordt verstaan een combinatie v. versch. waren, bv. : zout en stukg.,
^ en stukg., en ook weinig voorkomende waren , sjooals : steen, groene l?aets enz.

-ocr page 275-

262

naar DANTZIG
geladen met

uit

Rotterdam 7
Ie Maas 6
Hedemblik 1

le Maas 3
Schiedam 2

veilg. Schiedam

le Maas 1 (yeilg. Maassluis)
le Maas 2 (veilg. Delftshaven)

Totaal
v. de vorige pag.

Tezamen

uit

Yoilg. Rottrd.

haring.

stukgoed.

zout. 1 diverse

bailast.

totaal

waren.

13

i

1

14 veilgeld

Rotterdam.

5

5

Schiedam.

1

Maassluis.

2

2 „

Delftshaven.

21

1

22

60

49

30

20

58

217

81

49

30

20

59

239

naar RIGA
geladen met

veilgeld
Amsterdam

Hoorn 10 (veilg. Hoorn)

veilff. Edam

het Vlie 1 (veilg. Nieuwendam)

veilff. Harl.

Amsterdam 1 (veilg. Schiedam)
Totaal

haring.

stukgoed.

zout.

diverse

bailast.

totaal

waren.

6

13

5

3

33

60

2

2

1

1

.veilg,

9

9

1

1

10

1

2

13 \'

1

4

5 1

1

1

2 1

[ "

1

1 ,

2

2 1

1

1

l\'

i n

1

3

2

4

10

»

1

i

1

1

1

1

! "

1

1

1

2

2

1

1

1

1 0

1

1

(

1

3

4

> n

1

i

1

■D

4

4

)

1

1

\\

1

1

1

1

1

18

U

iV

6

1 47

126

Zaandam 5.
Nieuwendam

Harlingen 6.

Schiedam 1

Amsterdam 60
Hoorn 2

Medemblik 1
het Vlie 9
Hinlopen 1

Enkhuizen 13
het Vlie 5
I
Amsterdam 2 |
Hoorn 1 ^

het Vlie 2 1
Medemblik 1 \'

Amst. 73.

Enkh. 21.

Medemblik 3.
Hoorn 10.

Edam 3.
Monnikendam

veilg.
Enkh.

veilg.
Medemblik

Edam 1

Amsterdam 1

het Vlie

, I

veilg.
Monnikdm.

veilg.
Zaandam.

het Vlie 2 )

Amsterdam 1 i

het Vlie 1 J

Amsterdam 4 *

\'i

het Vlie 4 j
Harlingen 1 ^
Amsterdam 1

J

-ocr page 276-

263

naar KONINGSBERGEN

haring.

tukgoed. ]

sout. (

livers. 1

aallast.

totaal

3

13

3

6
8
1

7

5

34 1

Ti

46 veilg.

19
1

1
4

1

"

2

3

4

1

1
4

3
3
9

15 „

6
1

2
1

6

3\'

1 9 „

1

2
1

3
1

! ^ .

1

1

3

1
1

1
1

2
3
2

1
1

\' 7

1 2 „

1
1

1

2
1

1 3 „

1

1 „

4

1

1 »
4 „

1

1

2 „

31

18

47

10

15

121

naar STOCKHOLM
geladen met
zout.

uit

Veilg.
Am-
sterdam. I

Veiig.
Enk-

«Uizen..

Amsterdam

het Ylie
Medemhlik

Enkhuizen
het Vlie
Amsterdam

Amsterdam
het Vlie
Hoorn

het Vlie
Medemhlik

Enkhuizen.

Hoorn,

Medemblik.
Edam.

Monnikendam.

Zaandam.

Nieuwendam.

„ Harlingen.

Hinlopen.
Stavoren.
Rotterdam.
Schiedam.

Jeilg.

^oorn.

v^eilg.

\'\'^edemblik.

I

-ilg. Edam: Edam

Veilg.
\'onniken-
dam.

Veilg.
Zaan-
dam.

Amsterdam
Monnikendam

Zaandam
het Vlie
Amsterdam

Amsterdam
hot Vlie ,

Harlingen
het Vlie

I

i),. \'^eilg- }

Wwendam. \'

Veilg.
Hark

g. Hinlopen: het Vlie

Y •

Stavoren : het Vlie.

Y .

Rotterdam: Rotterdam

Sehiedam: de Maas

Totaal

nit

ballast.
2

divers.
1

haring.
2

>il

Amsterdam
Texel

Enkhuizen

I

Pd. V

Enkh.

v.:

Hoorn : het Ylie

r

Medemhl.: het Ylie

eiU

v.:

Zaandam : het Ylie

Schiedam : de Maas

Totaal

totaal

stukgoed.
6

Amsterdam.

veilg

2

„ Enkhuizen.

6

„ Hoorn.

1

„ Medemblik.

2

„ Zaandam.

1

„ Sehiedam.

27

-ocr page 277-

m

uît

naar LUBECK
geladen met

h.iring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

totaal

Veilg. ( Amsterdam
Wsterdam l het Vlie

3
1

5

3

2
1

13,
2;

• 15 veilg. Amsterdam.

^V\'eilg. Enkh.: Amsterdam

2

2 „ Enkhuizen.

■ Veilgeld Edam 1)

1

1 , Edam.

1 Totaal

6

3

8

18

uit

naar „

OOSTEN"

t

geladen met

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

totaal

Veilg. , Amsterdam
Amsterdam} het Vlie

1
1

9

1

2"

3

5 veilg. AmsterdaW\'

Veilg. j Enkhuizen
Enkhuizon. < het Vlie

3

1

jj 4 „ Enkhuizen.

Veilgeld Hoorn : Hoorn

1

1 „ Hoorn.

IVeilg. Monnikendam: het Vlie

]

1

1 „ Monnikend»"\'\'

IVeil^. Zaandam : hot Vlie

1

_

1 „ Zaandam. ^

\' Totaal

5

~~6

12

1

1 uit

naar KOPENHAGEN
geladen met

1

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

totaal

Veilg. Amsterdam : Amsterdam

9

1

1

11 veilg. Amsterdam\'

uit

naar STETTIN

gelad

en met

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

totaal

Veilg. . Amsterdam
Amster- \' Enkhuizen
dam. / het Vlie

-

2

2
1

1
1

5
1
1

7 veilg. Amst.

Veilg. Enkh.: het Vlie

1

2

3 „ Enkh.

Harlingen 3)

1

1

Totaal

2

2

~5

2

11

1) Haven van uitzeilen niet vermeld.

2) Plaats, waar \'t veilgeld betaald is, niet vermeld.

J

-ocr page 278-

265

uit

naar KOERLAND.

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

/^eilg. , Amsterdam

2

2

1

^^terdam. I het Vlie

1

1

\'\'Ig. Enkh.: Enkhuizen

1

Hoorn: het Vlie

1

Monnkdm.: Amsterdam

1

"\'\'e. Harlingen: het Vlie

1

Totaal

1

2

5

1

2

uit

naar !

ELBINa.

gelad

en met

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

Amstrd.: Amsterdam

2

2

1

2

\'"g. Enkh.: het Vlie

2

Totaal

4

2

1

2

totaal
7 veilg. Amstrd.
2 „ Enkh.

uit

naar REVAL.
geladen met

S- Nieuwendam : het Vlie

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

3

1

2

1

1

1

3

5

1

totaal

2 ^ G .vèilg, Amstrd.

1 „ Hooi?i.
1 „ Nieuwendam.
1 „ Harlingen.

naar STBALSÜND.
geladen met

\'\'S- Amst, :

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

totaal

Amsterdam

1

1

3

1

6 veilg. Amstrd.

1

Amsterdam
Enkhuizen

1

■1

j j 2 „ Enkhuizen,

Totaal

3

1

3

1

8

uit

naar POMMEREN.
geladen met

haring.

stukgoed.

zout.

divers.

ballast.

totaal

Amsterdam

2

2

4 veilg.

Amsterdam
het Vlie

1

3

^ > 4

3 P «

Totaal

4

2

2

8

Enkhuizen.

uit

naar CALMAR
geladen met

haring, stukgoed.

totaal

2 veilg. Amsterdam.
18

totaal

veilg. Amst.

1

„ Enkh.

1

„ Hoorn.

1

„ Monnikendam.

1

„ Harlingen.

11

Amsterdam
het Vlie

■^ätrd. 1

"g- Hoorn: het Vlie

Harlingen: Harlingen
Totaal

uit

h ,

Amst

1

divers. | ballast.
1 \'

zout.
1

\' -^nist. ; Amsterdam

-ocr page 279-

1075

Ten slotte blijven nog over 33 schepen, die uit de Nederlanden
zeilden naar verschillende minder bezochte Oostzeehavens, en wel:

Uit Amst. (veilg. Amst.) naar Kuyck, 1 schip, geladen met diversen.

Wyborg 1 „ „

"Wismar 2 „ „

Rostock 2 „ „

zout.
haring.

1) It )) 71

Uit Enkh. (veilg. Enkh.)
Uit Amst. (veilg. Amst.)

Uit Enkh. (veilg. Enkh.)
Uit Amst. (veilg. Amst.)

„ „ „ „ „ Pernou 2

„ „ „ „ „ Preston (?) 1

„ „ „ „ „ Oesel 2

„ „ „ „ „ Narva 1

Uit Hoorn (veilg. Enkh.) „ Hoogenwacht 1

Uit Amst. (veilg. Amst.) „ Helsingförs 2

Uit Medemblik (vg. Amst.) „ Abo 1

(1 har. en
2 div.)
zout.
ballast.
(1 zouten
1 stukg.)
diversen.
(1 hall.
1 slukg.)
diversen.

Memel

Libau
Windau

»

zout.
(stukg. 2
zout 1).
stukg. 2
zout 1
3

zout.

ballast.

ballast.

Uit Amst. (veilg. Amst.) „ Nyköping 3

f stukj
„ \\ zout
l div.

Westervik
Barsund

Norrköping 6

Uithet Vlie (vg. Zaandam)
Uit Amst. (veilg. Amst.)

zout

stukg.

har.

hall.

divers.

6

5

11

Totaal 33

Van deze 645 schepen waren dus 170 geladen met zout,
164 met haring, 136 met ballast , 114 met stukgoed on 61
met diversen.

Gaan wij thans over tot het 2« register, waarin de schepen
genoemd worden , die uit de Oostzee terugkeeren. Tusschen
26 Juni en 14 November worden er 793 vermeld. Wij kun-
nen ze verdeelen in 5 catagorieën:

«. Schepen, die onder convooi van de With den 9<ien

Juni uit het Vlie waren gezeild.
b. Schepen, die na 9 Juni uit de Nederlanden waren
gekomen.

-ocr page 280-

267

c. Schepen , die uit de Nederlanden gezeild waren , Yóór
het heffen van het veilgeld.

d. Schepen, uit Oostzeehavens naar de Nederlanden
varende , die aldaar niet thuis behooren.

e. Schepen, van vreemde natiën uit Oostzeehavens naar
andere landen varende.

De schepen, onder a genoemd, maken tezamen uit de
vloot, die onder convooi van de With was uitgezeild. Hun
aantal, 300 , stemt overeen met het op pg. 260 genoemde
cijfer. Natuurlyk blijft de mogelijkheid bestaan, dat een
enkel schip nog achter bleef in de ééne of andere Oostzee-
haven. Ik heb deze vloot van de andere koopvaarders
kunnen onderscheiden, daar bij elk der bedoelde schepen
vermeld wordt „heeft voor syn laetste t\'zeyllgaen, synde
den 9 Juny 1645 tot Amsterdam" (of een andere stad)
„veylgelt betaelt" enz. Na rangschikking verkreeg ik de
volgende uitkomst:

uit DAïfTZIG zeilden

(veilgeld Amst.)
(veilg. Enkliuizen)
(veilg. Medemblik)
(veilg. liet Vlie)
(veilg. Zaandam)
(veilg. Harlingen)
(veilg. Rotterdam)
(veilg. Enkhuizen)
(veilg. Amsterdam)
(veilg. Harlingen)
(veilg. Rotterdam)

1) totaal

Amsterdam

Ams terdara

Amsterdam

Amsterdam

Amsterdam

Amsterdam

Amsterdam

Enkhuizen

Harlingen

Harlingen

Rotterdam

geladen met

granen.

hout.

diverse lading.
8

totaal.

48

1

57

1

1

2

1

3

3

2

2

5

5

2

2

1 65

1 3 1 8

1 76

1) Bij deze lijst is : granen = rogge, tarwe, boekwejjt en gerst,

hout= hout, claphout, plancken on deelen.
gemengde lading = granen en stuckgoet, granen en pottas ,
saot en salpeter , granen, huyden en wol.

-ocr page 281-

268

naar

Amsterdam (veilg-. Amsterdam)
Amsterdam (veilg. Enkhuizen)
Amsterdam (veilg. Medemblik)
Amsterdam (veilg. Hoorn)
Amsterdam (veilg. Zaandam)
Amsterdam (veilg. Edam)
Amsterdam (veilg. Harlingen)
Amsterdam (veilg. den Briel)
Enkhuizen (veilg. Enkhuizen)
Enkhuizen (veilg. Hoorn)
Enkhuizen (veilg. Amsterdam)
Medemblik (veilg. Medemblik)
het Vlie (veilg. Harlingen)

1) totaal

10

I 50 I 15 I 18 I
uit KONINGSBERGEN- zeilden

geladen met

hout.

granen.

stukg.

12

5

7

1

2

1

2

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

I 25

I 11 I
uit STETTIN

9 1

diverse lading.
3
1

Amsterdam (veilg. Amst.)

Amsterdam (veilg. Enkhuizen)

Amsterdam (veilg. Medemblik)

Amsterdam (veilg. Hoorn)

Amsterdam (veilg. Monnikendam)
Amsterdam (veilg. Edam)
Amsterdam (veilg. Nieuwendam)

Amsterdam (veilg. het Vlie)

Amsterdam (veilg. den Briel)

Enkhuizen (veilg. Enkhuizen)

Enkhuizen (veilg. Medemblik)

Enkhuizen (veilg. Zaandam)

Hoorn (veilg. Enkhuizen)

Hoorn (veilg. Edam)

Zaandam (veilg. Amsterdam)

Harliiigen (veilg. Amsterdam)

Schiedam (veilg. de Maze)

2) totaal

uit KIGA zeilden

hout.

stukg.

granen.

27

12

13

2

1

2

1

3

1

1

1

2

2

1

4

2

2

1

1

geladen met

diverse lading.
5
1

toS

geladen met

Amsterdam (veilg. Amst.)
Amsterdam (veilg. Enkh.)
Amsterdam (veilg. Edam)

j hout.

1

granen.
2

t

stukg.

diversen.

rogge en wol 1
granen en wolsacken 1

totaal

I- 1

2 1

i

2 1

naar

uit STRALSUND

Amsterdam (veilg. Amst.)

1

3

Amsterdam (veilg. Enkh.)

1

granen en wolsacken 1 L j

totaal

I

Bij deze lijst ia : hout = hout, claphout, wageschot, vathout (soms enkele gecom\'
granen = rogge, haver, gerst, hennip en vlas (gewoonl. enkele
gecombin.)

diverse lading = één der graansoorten hout, of pottas , of stukg.
Bij deze lijst is : hout =: hout, plancken , claphout, -wageschot.

granen = rogge, tarwe , weijt, gerst, lynsaet, hennip en vla*\'
diverse lading = granen en as (pottas of weedas), hout en as,
stukgoed.

2)

-ocr page 282-

209

Haar

^\'erdam (veilg. Amst.)
^ttuizen (veilg. Enkh.)

totaal

ttaar

\'\'^erdam (veilg. Amst.)
\'\'erdam (veilg. Zaandam)

\'\'^erdam (veilg. Medemblik)

totaal

laar

\'\'erdam (veilg. Amst.)
\'sterdam (veilg. Edam)

totaal

Haar

^\'erdam (veilg. Amst.)
®\'erdam t^veilg. Medemblik)

totaal

laar

uit EEVAL
geladen met
I hout 1 granen I stukg. [ diversen

totaal

I 8
1 1

1 5 I 1 I granen en teer 2
1 1 I - ... 1

I

I 5 I 1
uit WIJBORG

teer

peek en teer
j teer
peek en teer

I

I I

uit PERNOU

13

I IS

1 2 1 3 1

111 1

1 5
1 1

1 3 1 3 1

1 6

uit NORRKÖPING

11 1 1

I 1

1 1 1

1 tarwe , deelen , yzer 1

1 1

uit STOCKHOLM

iser

iser en eooper
iser en teer
iser en stukgoed
teer
iser

teer en iser
masten, deelen en iser

14

»aar

\'\'^fdam (veilg. Amst.)
»aar

^ïdam (veilg. Amst.)
^\'«rdam (veilg. Medemblik)

®ïdam (veilg. Amst.)

j < steen , deelen en teer
I iser en eoogels 2

totaal II II

uit CALMAR en CALMARSUND

I i 1 !
1 I I \'

uit NIJKöPING

1 I

uit SÖDERKÖPING

11 I I

uit AHUS

I I 1

uit ABO

(veilg. Medemblik)

.Vr

^•\'•iam (veilg. Amst.)

^\'\'dam (veilg. Amst.)

rogge, gerst en teer 1

^\'■^am (veilg. Edam)

ij ^ar

jjam (veilg. Amst.)

N^m (veilg. Amst.)

»aar*"

Vg^^m (veilg. onbekend) |

behooren tot de door de

«Olj- U1« uie

\\ P ^an Riga naar \'t Ylie
i[)
Bordeaux (veilg. Amst.)
ßantzig naar Dover

cooper en ballast 1
peck , teer en iser 1

uit GREIFS WALD

I 1 1 1

uit WINDAU

I I I

uit LIBAU

I 1 I I

uit KOERLAND
5 I 3 I 1

uit ELBING

I 2 I 1

uit ABURGH
I I I teer en peok 1

uit MEMEL

. I 1 I I

With geconvooieerde vloot nog de volgende schepen
die niet naar de Nederlanden terugkeeren.

I I I
11 I I

I I I hout en potasch 1

\'^\'erdam (veilg. Amst.)
\'"erdam veilg. Zaandam)

11

3

TT

2

2
1
1
1
1
1
1
8
S
1
1

li

-ocr page 283-

270

I hout I granen | stukg. | div. lading 1

Schip v. Dantzig naar Newcastle | | | | meel en ballast 1 |

„ „ « „ Bremen | | 1 | [ |

Eindelijk nog een schip met hontwerck , naar Amsterdam (plaats i. uitzeilen onbekend) |
Een boot met rogge , yan Dantzig naar de Nederlanden (bestemming niet nader aangeduid) |
en ten slotte : „Jan Pieterse van Oldenborgh een tiuyt comt van Dantsigh met de Ed. |
^ Heer en Grave van Donhoff van Polen gemeent hebbende nae Vranckryck

i is met ons den 9 Juny 1645 uyt Tlie geseylt en heeft den 30 Mey 1645

^ tot Amsterdam veylgelt betaelt".

Wij weten dus thans uit welke Oostzeehavens de schepen,
die den Aden Juni met de With uit de Nederlanden zeilden,
terugkeerden , en waarheen zij bestemd waren op die terug-
reis ; wij kennen den aard der lading, welke terug werd
gebracht, en de plaats, waar het veilgeld , vóór het uitzeilen ,
betaald is. Trachten wij thans ook gegevens op te sporen,
die betrekking hebben op de heenreis.

Mogen wij aannemen , dat deze koopvaarders terugkeeren
uit dezelfde havens , waarheen zij bestemd geweest waren ?
Om dit te beshssen, ging ik nauwkeurig een serie van
100 schepen na , die na 9 Juni uit ons land vertrokken, en
waarbij dus voor uit- en tehuisreis de verschillende gegevens
voorhanden zijn. Immers, met eenige moeite kan men de
schepen van het le register terugvinden in het 2e register,
bij hun terugkeer (met uitzondering natuurlijk van diegene, —
hun aantal bedraagt ruim 300 —, die op 14 November nog
in de Oostzee waren achtergebleven). Ik verkreeg tot
resultaat, dat van deze 100 schepen 87 terugkwamen uit
dezelfde haven, waarheen zij bestemd waren geweest op de
uitreis.

Wij zullen dus geen groote onjuistheid begaan door aan
te nemen, dat ook de hierboven bedoelde schepen voor
verreweg het grootste gedeelte terugkeerden uit de havens,
waarheen zij op de heenreis bestemd waren.

Ten slotte blijft nog over na te gaan, of wy ook iets
kunnen vernemen over de lading der vloot bij de heenreis.
Het is mij gelukt op de volgende wijze die vraag te
beantwoorden :

Van de 300 schepen dezer catagorie wordt van 266 in
het 2e register (dus op de terugreis) vermeld, hoeveel veil-
geld zij in de Nederlanden bij het uitzeilen betaalden ; van
34 wordt het niet opgegeven, en deze sluit ik dus uit van
mijn onderzoek. Reeds dadelijk viel het mij op, dat bij de
meeste als bedrag van het veilgeld f23—10 stuivers voor-

-ocr page 284-

271

kwam. Van de 266 schepen is dit met 177 het geval ; van
de 89 ovo\' "ge zijn er 30, die iets minder betaalden dan
f23—10; 2Y, die tusschen f23--10 en f30 betaalden; 12,
waarvan het veilgeld tusschen f30 en flOO ligt, en 20,
waarvan het boven f 100 stijgt. Nu blijkt, bij onderzoek
-van het le register, dat de schepen , die geballast uit ons
land vertrokken , aan veilgeld (alleen voor het schip dus,
zonder ingeladen goederen) f23—10 betaalden, bij voorbeeld:

„8 Octobris. Dirck Cornelisz. Swaegh van Leeck een
fluyt ongemonteert comt van Amsterdam, geballast naer
Ryga, heeft tot Amsterdam veylgelt betaelt f 23—10".

In het le register komen de koopvaarders van 9 Juni —
zoo noem ik verder kortheidshalve de schepen van catagorie
a —
weer voor, als zij , na terugkeer van hun eerste ■ reis,
voor de 2e maal uit de Nederlanden zeilen , bij voorbeeld;

14 Sept. Allert Jacobse van Stavoren een fiuyt onge-
monteert comt van Amsterdam geballast, gemunt naar
d\'Oostzee , heeft tot Amsterdam op syn laest incoomen voor
de ingelade goederen over veylgelt betaelt f482—10

voor \'t schip jongst voor incoomen en uytgaen 47— O

Deze schipper is op 9 Juni met de vloot van de With-
uitgezeild; is geladen teruggekeerd uit de Oostzee (voor die
ingeladen goederen betaalt hij f432—10 veilgeld), komt nu
14 Sept. voor de 2© maal in \'t jaar 1645 weer door de Sont,
en staat vermeld als „geballast" vertrokken uit Amsterdam.
Hij heeft „voor \'t schip jongst voor incoomen en uytgaen
f47" betaelt, d. w. z. als veilgeld voor het schip, bij zijn
terugkeer van de le reis , en bij het uitzeilen voor de 2e
reis; dat veilgeld is natuurlijk elk van die beide keeren
even groot en bedraagt dus de helft van f47 of f23 en 10 st.
Dit stemt overeen met het straks aangehaalde voorbeeld,
nl. dat f23—10 de prijs is, betaald door een geballast schip,
als veilgeld bij het uitzeilen. Bij elk schip , dat voor de
2e maal uit de Nederlanden gaat, vinden wij die som van
f47 vermeld als veilgeld voor „incoomen en uytvaeren".
Men ziet alzoo, dat voor elke reis naar de Oostzee heen
f23—10, en voor elke reis uit de Oostzee naar ons land
terug eveneens f23—10 aan veilgeld, alleen voor het schip,
zonder lading, betaald wordt. Is het schip geladen , dan
wordt er afzonderlijk bij vermeld: „voor syn laeste inge-
brachte goederen" zooveel betaald.

-ocr page 285-

272

Wat blijkt hieruit nu ? dat Yj.n de op jpg. 260 vermelde
schepen 177
-j- 30 = 207 geballast uit ons land ver-
trokken waren, ja, ik aarzel niet ook de 27 schepen, die
tusschen f23—^10 en f30 aan veilgeld betaalden, er aan
t toe te voegen (zij zullen iets meer betaald hebben , wegens

grooter inhoud van \'t schip), en verkrijg dus een aantal van .
I 234 schepen, die met ballast waren uitgezeild. De 12 , die

tusschen f30 en flOO, en de 20, die meer dan flOO be-
1 taalden , zijn geladen uitgezeild ; vandaar dat zij ook „voor

5 ingelade goederen" moesten betalen. Over den aard dezer

lading kunnen wy natuurlijk geen verdere bijzonderheden
vernemen.

Catagorie h.

Deze schepen zijn van de andere uit het 2e register te
onderkennen door de toevoeging : „heeft in ons lant veylgelt
j betaelt" enz. Het bedrag van \'t veilgeld wordt niet vermeld:

dit was onnoodig , daar het reeds geschiedde in het Ie re-
gister , op de heenreis. Bij de schepen van catagorie
a
r wordt altijd vermeld „heeft voor syn laeste t\'zeyllgaen,

I synde den 9 Juny enz." (zie pg. 267).

1 Deze datum ontbreekt bij de schepcn van catagorie !>.

j Van de 3 volgende catagorieën zijn zy , zooals men later

i zal zien , gemakkelijk te onderscheiden. Hun gezamentlijk

aantal bedraagt 356. deze schepen zijn in de statistiek op
pg. 261—266 reeds opgenomen bij de heenreis. Wij treffen
ze nu aan op de terugreis. . Dat hun aantal niet grooter is ,
moet hieraan toegeschreven worden, dat , bij het vertrek
van de With uit de Oostzee , nog ruim 300 schepen in de
Oostzee waren achtergebleven 2).

Nog een enkele opmerking, vóórdat ik het resultaat van
mijn onderzoek meedeel. Bij deze schepen staat alleen
vermeld „heeft in ons lant veylgelt betaelt", zonder aan-
wijzing van de plaats , waar dit geschied is. Vandaar dat
in de volgende statistiek alleen de plaats van bestemming
genoemd kan worden, en niet daarbij de stad, waar \'t
veilgeld betaald is.

1) (De schepen, die minder dan f23 —10 betalen, waren natuurlijk
eveneens geballast uitgeloopen; zij betaalden minder , omdat hun inhoud
kleiner was, dan die der gewone schepen.)

2) Zie Journ. de With 17 Nov. 1645.

-ocr page 286-

273

Uit Dantzig
geladen met:

hout.

granen.

stukg.

diversen.

Totaal.

Amsterdam

93

3

6

102

Enkhuizen

6

6

Hoorn

1

1

Harlingen

9

9

Rotterdam

9

9

Schiedam

3

3

Delftshaven

1

1

de Maas

3

3

Emhden

1

1

1) Totaal

0 1

126 1

3

! 6 1

135

Uit Koningsbergen

Amsterdam

32

15

6

15

68

Enkhuizen

6

7

1

14

Hoorn

3

3

Zaandam

1

1

Harlingen

1

1

het Vhe

1

1

Rotterdam

1

1

de Maas

2

2

«) Totaal

45 1

24

1 6

1 16

i 91

Uit Riga

Amsterdam

16

12

15

8

51

Enkhuizen

6

1

1

2

10

Hoorn

1

1 -

het Vlie

1

1

2

Harlingen

1

1

2

3) Totaal

25 1

15

16 1

66

1) In deze lijst is : granen rogge, tarwe, gerst, weyt, saet, (verreweg

het meerendeel rogge en tarwe),
diversen = asch, wol en granen en stukgoed.

2) In deze lijst is hout = hout , claphout, wageschot, pijphout ,

deelen en plancken.
granen — rogge , gerst, hennip, hoekweyt, lynsaet.
divarsen teer , as, weedasoh, steen, seep, en com-
binaties daarvan met hout en granen.

3) hout — hout, claphout.

granen = rogge, garst, saet, hennip en vlas.
diversen = as, pottas, teer en comb. met hout en granen.

naar:

-ocr page 287-

274

naar:

Uit Koerland,
geladen met

ii

Amsterdam
Enkhuizen

hout.
1

granen.
1
1

stukg.
1

diversen.
1

Totaal
4
1

1\'

1) Totaal

1

2

1 1

1

1

1 5

1

Uit Stettin

1

Amsterdam
Hoorn

1

4
1

2

7

1

2) Totaal

1

5

2

8

1

Uit Stockholm

Amsterdam
Ameland

/ iser 3
? iser en teer 2
\' teer en cooperdraet 1
iser 1

1

1

Totaal

7

7

Uit Rostock

r

Enkhuizen |

1

1 1

1

1

I
t
1

1

Amsterdam |

2 1

Uit Elhing
7 1 i •
Uit Wismar

9

1

Amsterdam |

1

1 1

1

1

Uit Stralsund

Amsterdam \\

1

1 1

1

1

Uit Narva

Amsterdam |

1

2 1

1

2

Uit Calmar

Amsterdam j
1

1 steen
\' steen

en teer
en iser

1
1

2

Uit Cortemunde (?)
mout 1 I I

Uit Greifswald

1 I I

1) hout — hout, claphout.

granen = rogge, garst, saet, hennep en vlas.
diversen =: teer _[_ graan.

2) diversen r= rogge en hout _j_ iser -[- veere.

Amsterdam
Enkhuizen

-ocr page 288-

275

Uit Hoogewaclit
naar: geladen met

hout. granen, stukg. diversen.

Amsterdam | 1 | | I

Uit Norrköping

I steen, deelen en tarwe 1

totaal.
1

{steen en deelen
iserschut

Hierbij komen nog 2 scbepen , die niet naar ons land,
maar naar vreemde havens terugkeerden , nl. een schip met
rogge , van Dantzig naar Noorwegen , en een schip met hout,
van Riga naar Bordeaux.

Beschouwen wij thans de schepen, behoorende tot cata-
gorie
c. Hun aantal bedraagt 39. Bij 28 wordt vermeld :
„heeft in ons lant nogh niet geweest" (nl. in dit jaar 1645)
of wel „niet uyt ons lant geseylt". Het zijn dus Neder-

Amsterdam

1

Uit Kopenhaven

Amsterdam [

i

1

1 1
Uit Reval

Amsterdam |

1

2

i 1 rogge en
Uit Lubeck

Amsterdam |

1 1

1

Uit de Belt

Amsterdam |

1

1

1 i

Uit Pernau

Amsterdam |

1 1

1

Uit Barsund

Amsterdam |

1 1

1 1

Uit Femern

Amsterdam |

1

1

1 !
Uit Libau

Amsterdam |

2

1 !
Uit Wyborg

Amsterdam |

1

1 1 teer
Uit Holbeek

Amsterdam |

1

1

1 1

Uit Kuyck

Amsterdam |

1

1 1 gerst en
Uit Westervik

Amsterdam [

1

1 1 masten.

en iser

-ocr page 289-

276

landsclie schepen, die in het vorige jaar, of vroeger, ons
land verlaten hebben. Een gedeelte is dadelijk doorge-
varen naar de Oostzee; een ander deel heeft eerst een
reis gedaan naar andere landen en is vandaar naar de
Oostzee gestevend. Bij twee er van wordt dan ook
vermeld: „heeft in 2 jaeren in ons lant niet geweest"
en „heeft al over een jaer uyt Holland geweest"; van
een derde heet het „is te winter ut Spangien achterom
gecomen." — Van sommige wordt opgeteekend waarheen zij
eerst uit ons land gezeild zijn, bv. „is
24 December 1644
ut Texel naer St. Tubes geseyld" en vandaar dus naar de
Oostzee ; of wel „is over 24 weken ut Texel naar Spangien
omme Sont geseylt", en eveneens dus vandaar naar de
Oostzee. Zulke schepen werden „deurgaensvaerders" ge-
noemd , daar zij, bij terugkeer uit Spanje of Portugal , ons
land niet meer aandeden.

10 zijn „vóór het heffen van het veylgeld uyt ons lant
geweest"; zij zijn dus in het voorjaar van 1645 uit IsTeder-
landsche havens vertrokken. Van 3 dezer schepen blijkt,
dat zij eerst naar buitenlandscbe havens (Newcastle , Bremen,
Lissabon) zijn gezeild, en vandaar naar de Oostzee.

Ten slotte blijft nog over een schipper „Groosen Heyndriksen
van Amsterdam, een fluit comt uyt de straelsont met een
nieuw schip dat daer gemaeckt is" enz. Hij vinde bij deze
catagorie een plaats, hoewel het niet zeker is, of hij vóór
het heffen van het veilgeld uit ons land vertrok.

Bovengenoemde 39 schepen waren geladen en bestemd
als volgt:

Van Dantzig naar Amsterdam, geladen met

„ „ „het Vlie
„ „ „ Harlingen

Grreifswald

Wyborg

Koerland

Kolberg

Stralsund

Botterdam

Stockholm „ Amsterdam

Amsterdam

Amsterdam, geladen met

^ graan
( weet en as
graan

9
1
1

1
1
1
2
1
5
1
2
2
2
1
1

totaal

iser
iser en teer
iser en schut
iser , cooper en teer
iser en teer
graan
teer
graan
claphout

graan

-ocr page 290-

277

Van Reval

Riga „
Norrköping „
Lubeck „

Stettin „
?

Rugenwald „
Elboorn „
Kuyck „

naar Amsterdam, geladen met

»

n

n
»

))
»

n

V

van de vorige pg. 29
graan en teer
graan
canon

graan

graan

graan

nooten

stukgoed

Totaal 39

De nog overblijvende catagoriëen (d) en (e) zijn scbepen,
die niet in de Eepubliek thuis behooren en die uit Oostzee-
havens naar ons land
(d) of naar andere landen (e) bestemd
zijn. Deze schepen , die niet uit Nederlandsche havens reeds
uitgezeild waren , kunnen hierdoor van de andere onderschei-
den worden, dat er niets bij vermeld wordt omtrent het
betalen van veilgeld , terwijl ook de aanwijzingen ,. die wij
bij ,cat. (c) vonden , ontbreken.
Catagorie d.

18 schepen van vreemde natiën, uit de Oostzee naar
Holland.

graan 4 Totaal

deelen 1

weedas 1

weedas, pottas
en deelen

„ Amst.: pottas, weedas, hennep en claphout 1

„ Amst.: mout, rogge , wolsacken 1

. , { ballast 1

_ Amst.: ) n -, 2

" ( rogge en wolle 1

„ Amst.: hout en assen 1

„ Harlingen: claphout 1

„ Amst.: teer 1

„ Amst.: iser 1

„ Amst. : graan 1

schepen naar Amsterdam , in dienst van

Louis de Geer 2

Totaal 18

1) Ijuytje Vincke scliipper op een verovert Deensch schipp gemonteert
met 28 stucken comt van Stockholm toebehoorende S\'\'. Lowys de Gueer
geladen met iser en messen draet en cooper gemunt naar Amsterdam
heeft in ons lant nogh niet geweest.

Gerrit Frerickx schipper op een pynas gemonteert met 24 stucken comt
van Stockholm geladen met iser en schut gemunt naer Amst. den gemel-
ten schipper is van Moug"". de Geere uytgerust als een schip van oirlooge
en door de belt gepasseert en was volgens zyn confessie als doen geballast.

Van Dantzig

naar Amsterdam :

Koningsbergen
Stralsund

Lubeck

Ei ga
Eiga

Helsingförs .
Stockholm
Greifswald
Verder nog 2

-ocr page 291-

278

Catagorie p.

81 Schepen van vreemde natiën, uit Oostzeehavens be-
stemd naar havens buiten de Nederlanden

Totaal

/vlas 6

Leith wageschot 1

1 hout, vlas en peck 1
\'meel 1
Aar (Schotland) pijpstaven

iser

Uit ,
Dantzig

39

, hennip en claphout
1

^ claphout
Newcastle meel
Yarmouth hout

Londen ^

Dieppe peck en vlas

Marseille Pruysische delen en stukg.

I pypenduigen 1
Emhden rogge
de Wezer graan
/rogge 5

Bremen ? huyden , weedas , peek en hars 1

(huyden en gerst 1
Oldenburg rogge

Hamburg . ,

° 1 peek en hennip 1

Gothenburg rogge

Noorwegen hout en iser

Toningen rogge

totaal

naar

naar Bordeaux claphout

Dover^^®^^®^ 1
" claph. en hennip 1

Ipottasch , hennip en peek 2
hennip en pottas 1
riemen , claphout en hennip
11 ] vlas en hennip 1
> peek , vlas en teer 1
L^iti^lvlas en hennip 1

! vlas en claphout 1
Hamburg haver

Totaal.
1

Uit Ko-
nings-

nmgs- /
bergen.\\

pottas en claphout 1
hennip en rogge 1

14

totaal

Bremen

-ocr page 292-

279

, I hentiip 1

jnaar Londen )hennip en pottas 1
j I hennip , was en iser 1

„ Hamburg rogge , hennip en vlas

Totaal.
3

1

uit
Riga

totaal

Hamburg rogge en mouth
Bremen rogge
Gothenburg rogge en mouth

uit

Stral-
sund

totaal

1 rogge 1
Bergen ■( rogge, vlas en hennip 1

\'rogge, mout en bier 1
Drontheim ballast
Helmstad: rogh en mouth
Mallegom (?) pypeduigen

uit
Lübeck

totaal

uit \\ „ Londen: pypduigen
Libau I „ Yarmouth: pypstaven

totaal

Uit

Wij borg

naar

Bremen: teer

2

»

Elhing

Tl

Huil: vlas

1

))

Pernau

n

Livorno ; deelen

1

V

Kuyck

V

Leith : mout

1

fj

Gothland

»

Bremen : teer

2

yj

Oesel

n

Hamburg: rogge

1

)!

Stockholm

M

Newcastle : teer en peck

1

»
»

Zweden

n

Landskroon : rogge

1

Zweden

JI

Lissabon: barckoenen en deelen

1

totaal 11

totaal van catagorie e = 81.

Kederl. schepen, door de With ge-

convooieerd == 300 schepen,

aangehouden Nederl. schepen = 7 „

onvolled. opgaven v. Nederl. schepen = 34 „

schepen uit vreemde havens = 49 „
schepen uit Nederl. havens na 9 Juni

Inhoud van
het 1« \\
Register,

uitgezeild = 645 „

tezamen 1035 schepen,
die van 19 Juni tot 16 November 1645 door de Sont
\\ naar de Oostzee varen.

-ocr page 293-

I

280

Inhoud van
het 2®

Register, j tezamen 794 schepen, die, tusschen 26

[Juni en 14 Nov. 1645, uit de Oostzee komende, door
\\de Sont passeeren.

Op 17 November waren, volgens de berekening van admiraal de
With, nog 312 Nederl. koopvaardijschepen in de Oostzee achter-
gebleven. (Journ,\' de With 17 Nov. 1645),

a

800

b

356

c

39

d

18

e

81

V " """ »

„ c 39 „

„ d 18 „

„ e 81 „

Volgens Resol. van H, H, M. van 19 April 1645 zouden
de onkosten der „equipagie naer Oosten met den aenhang
van dien" , (voor zoover zij de gewone som , voor de bevei-
liging der zee bestemd , overtroffen) gevonden worden door
te heffen een „veylgeldt by taxatie over de schepen ende
ooopmanschappen , gaende naer Oosten ende Noorwegen, ende
^ van daer respectivelick comende , sonder eenige veranderinge,

ofte alteratie in \'s Lants uytgaende ofte incomende recht
\' van convoy , noch oock van het directie geit, noch oock van

] \'t geen geconsenteert is ten behoeve van de Cruyssers".

Het bedrag van dit veilgeld was voor elk schip gelijk aan
] de som , die als tol zou moeten worden betaald in de Sont,

volgens den voet van het jaar 1641, Op die wijze traden
H. H, M. in de plaats van den koning van Denemarken en
gebruikten de belasting, die anders door hem geheven werd,
tot uitrusting eener vloot, bestemd om de Deensche aan-
matigingen tegen te gaan.

Dit veilgeld werd geheven door beambten, „by de Gene-
raliteyt met behoorlicke last ende commissie directelick by
H, H, M, aen te stellen" ; het moest gestort worden in de
stad , waar het schip uitzeilde , of waar het geladen werd.
Vandaar, dat in de registers van de With de plaats, waar het
veilgeld betaald werd, soms een andere is dan de haven ,
waar het schip uitzeilt. Vele schepen , die uit Amsterdam
uitzeilen, worden bv. geladen te Bnkhuizen , Hoorn enz.
Daarom nam ik, bij mijn eerste statistiek , de plaats, waar
het veilgeld betaald werd, tot grondslag van verdeeling,
en niet de haven waar het schip uitzeilde; het kwam mij
van meer belang voor, te letten op de plaatsen, waar de

-ocr page 294-

281

lading gehaald werd , dan op de havens van vertrek. ï)
In de bovengenoemde registers van de With wordt van
bijna alle schepen vermeld, hoeveel zij hier te lande aan
veilgeld betaalden.

1. De koopvaardijvloot, welke de With door de

Sont voerde, bestond uit 300 schepen. Van Gld. St.
266 daarvan wordt het veilgeld vérmeid, tot
een gezamentlijk bedrag van . . . . , 11585—-19
Van de 34 , waarby de som niet genoemd
is , zal het veilgeld , volgens gemiddelde be-
rekening, bedragen hebben...... 1481— O

2. De 367 schepen, die na 9 Juni 1645 voor
de eerste maal uit een Nederlandsche haven

naar de Oostzee zeilden , betaalden te zamen 82723 — 17
In \'t geheel waren er 392 schepen , die na 9
Juni voor de eerste maal uitzeilden. Van

6 wordt het veilgeld niet vermeld; volgens
gemiddelde berekening kan dit echter ge-
schat worden op.......... 1356— O

19 schippers hadden geen veilgeld betaald:

7 daarvan hadden dit opzettelijk verzuimd,
en werden daarom teruggezonden , en de 12
andere waren „doorgaensvaerders."

Deze schepen betaalden dus veilgeld voor het
schip de ingeladen goederen; evenals de

Transporteere ƒ 97146—16

1) Als bewijs , dat bovendien de onderlinge verhouding daardoor niet
verandert, diene de volgende statistiek :

Van 645 schepen, die na 9 Juni ons land verlieten (zie pg. 279) ,
betaalden 372 veilgeld te Amsterdam, 118 te Enkhuizen, 41 te Hoorn,
25 te Harlingen, 18 te Rotterdam, 17 te Medemblik, 17 te Zaandam,
11 te Monnikendam , 9 te Schiedam , 6 te Edam , 5 te Nieuwendam , 2
te Delftshaven, en te Maassluis , in het Vlie , te Hinlopen en te Stavoren
elk 1.

Rangschikt men deze 645 schepen naar de plaats van uitzeilen , dan
voeren uit Amsterdam 360, het Vlie 118, Enkhuizen 76, Hoorn 30, de
Maas 15, Harlingen 15, Rotterdam 11, Medemblik 10, Edam 3, Zaan-
dam 2 , Schiedam 2 , Monnikendam 1 , Hinlopen 1 , Texel 1.

Men ziot, dat de volgorde bijna geheel dezelfde blijft , doch als uitge-
peild uit het Vlie en de Maas worden hier vele schepen gemeld, die in
een der Noord- of Zuid-Hollandsche steden veilgeld betaalden.

19

-ocr page 295-

282

Transport / 97146—16
schepen van serie 1; maar aangezien van de
genoemde 300 schepen de meeste geballast
waren , kan het veilgeld voor de lading daar
maar weinig hebben bedragen. Zoo is het
dan ook te verklaren, dat de 367 schepen
van serie 2 ruim 7 maal zooveel betalen
als de 300 schepen van serie 1.

3. 294 koopvaarders, die voor de 2® maal in
1645 uit een Nederlandsche haven naar de
Oostzee zeilden (en 9 hiervan zelfs voor de
3® maal) betaalden aan veilgeld voor: 1".
„incoomen en uytvaeren van \'t schip", 2".
„voor de laeste ingebrachte goederen", en
3". voor de „ingelaede goederen", waarmede
zij weer uitzeilden , een gezamentlijk bedrag
van.............. 168928— 6

/S66075— 2

Dit bedrag moet echter nog vermeerderd worden met een
belangrijke som. In de eerste plaats hiermede. Van de
685 schepen i), die in 1645 voor de eerste maal uitzeilden,
gingen slechts 294 ook een 2e of 3e maal uit; van deze 294
is het veilgeld , dat zij bij hun terugkeer van de eerste reis
betaalden, vermeld op die plaats van het eerste register, waar hun
2e of 3e uitzeilen bericht wordt. Niet aldus van de 685--
294 = 391 schepen, die geen tweede reis deden. Van deze
391 schepen is niet vermeld het veilgeld, dat zij , bij den
terugkeer van de eerste reis , voor schip en lading hebben
betaald. Zoo men het bedrag bij benadering wilde schatten,
zou men in een groote fout kunnen vervallen. Daarom ge-
schiedt dat hier niet.

Verder nog dit: de 294 koopvaarders, die een 2e of 3e
reis deden, hebben bij hun terugkeer van die reis weer
veilgeld moeten betalen voor schip en lading, en ook dit
bedrag is in de registers van de "With niet genoemd. Door
het gemis van deze cijfers blijft de berekening dus zeer on-
volledig. Dit is te meer te betreuren, daar het veilgeld van

1) Het getal ia eigenlijk 692 , maar ik trek daarvan af de 7 , die in
de Sont aan werden gehouden , omdat zij geen veilgeld hadden betaald.

-ocr page 296-

283

1645=Sonttol 1641 is ; zoo men het juiste bedrag van bei
eerste kende , zou daardoor ook eenig licbt worden geworpen
op de vermoedelijke opbrengst van den Sonttol.

Bij bovenstaande berekening beb ik onderscheid ge-
maakt tusschen «) de schepen, die na 9 Juni voor de eerste
maal uitzeilden, en />) schepen , die na dien datum nog een
tweede of derde reis deden. Mij rest te verklaren, hoe ik
deze grens kon trekken. Bij de schepen van soort «) wordt
eenvoudig vermeld : „heeft voor veylgelt betaelt" enz. ; bij
die van soort //) echter vindt men opgegeven: „heeft be-
taelt voor incomen en uytvaeren, voor syne laeste inge-
brachte goederen , en voor de ingelade goederen," — Dat er
9 schepen voor de 3e maal uitzeilden is mij bij opzettelijk
onderzoek gebleken; een bepaalde aanwijzing ontbrak, en
ik moest dus schip voor schip nagaan. Een enkel
voorbeeld ter toelichting van de gevolgde methode.
Register 2. — 12 July 1645. Jacob Douwensz. van der
Schellingh, schip\'\', op een fluyt, comt van
Courlant, geladen met gerst, gemunt naer Am-
sterdam is voor \'t heffen van \'t veyllgelt ut ons
Landt geweest. (Daarom kan hij in Register 1
nog niet voorkomen bij het eerste passeeren van
de Sont).

Register I. — 24 Aug. 1645. Jacob Douwensz. van der
Schellingh een fluyt ongemonteert comt uyt \'t
Vlie geladen met stuckgoederen en eenige ha-
ringh gemunt naer Coerlant heeft tot Amsterdam
den 12 Augustus 1645 in 13 posten veylgelt be-
taelt (d i. dus voor zijne nieuwe lading) f159—15 st.
voor \'tlaeste incoomen betaelt f560—^ Ost.
(d. i. dus veilgeld voor \'t schip -f- veilgeld voor
de ingebrachte goederen).

Hij is de eerste Hollandsche schipper, die voor
de 2e maal door de Sont naar de Oostzee voer
in dit jaar.

Register 2. — 11 Sept. 1645. Jacob Douwes enz. comt uyt
Coerlant geladen met rogge gemunt naer Am-
sterdam heeft in ons lant veylgelt betaelt. (Het
bedrag daarvan wordt niet vermeld, daar het
reeds in het Ie register op 24 Aug. is geschied).
Nu komt hij dus voor de 2e maal uit de Oost-
zee door de Sont.

-ocr page 297-

284

Register 1. — 11 October 1645. Jacob Douwes enz. comt
van Amsterdam , geballast gemunt naer Coeur-
lant heeft voor \'t schip tot Amsterdam veylgelt
betaelt f28—10. (Alleen voor \'t schip , en niet
voor lading, want hij vertrok geballast). Voor
syne laeste ingebrachte goederen f189—19.
Nu komt hij dus voor de 3e maal door de Sont.
Verder wordt hij niet genoemd. Daaruit volgt,
dat hij nog niet teruggekeerd was op 14 No-
vember ; immers op dien dag sloot de With zijn
2e register.

Hieruit, en uit andere gegevens, door mij op dezelfde
wijze verzameld , leid ik af, dat er tusschen elk uitzeilen
uit ons land gewoonlijk 7 a 8 weken verloopen. Vandaar,
dat zoovele schepen een tweede reis , en enkele een derde
kunnen maken. Hiermede heeft men wel rekening te houden
bij de opgave van getallen over de Oostzeevaart. Het ge-
tal Nederlandsche schepen, die de Sont passeeren, is na-
tuurlijk grooter dan het aantal Nederlandsche schepen, die
geregeld op de Oostzee varen , daar elk schip meer dan één
reis doet. Volgens het register van de With zeilen 979
Nederl. schepen tusschen 19 Juni en 16 Nov. door de Sont
naar de Oostzee ; maar hiervan doen 285 tweemaal en 9
driemaal de reis , dus feitelijk is het getal schepen slechts
979 — 303 — 676. Bovendien lette men er op, dat in het
jaar 1645 de vaart op de Oostzee pas 9 Juni (datum waarop
de With uitzeilde) geopend werd. In gewone tijden zeilden
de schepen reeds in Maart en April uit; en daar zij , zooals
boven bleek, binnen 2 maanden uit en tehuis konden zijn,
mag men aannemen , dat verreweg de meeste gewoonlijk
drie of vier reizen deden. Dit was in 1645 niet mogelijk;
evenmin in 1644, toen de koopvaarders eerst 7 Juli zee
kozen, daar zij tot zoolang hadden moeten wachten op het
vertrek der ambassadeurs. In 1644 zeilden op 7 Juli ruim
700 schepen tegelijk uit het Vlie : men houde daarbij echter
in het oog, dat er een gedeelte van naar Noorwegen ging
(zie pg. 75); hoeveel is ons niet bekend,

In het „Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje
voor 1854" vindt men een artikel van A, Elink Sterk Jr.
over „Neerlands scheepvaart en scheepsbouw , in den ouden
tijd". Reeds daar wordt er op gewezen, dat de getallen,

-ocr page 298-

285

die verscliillende scliry vers voor de Oostzeevaart opgeven,
vrij wat uiteen loopen , en dat men zeker dikwijls rekening
moet houden met de omstandigheid , dat het aantal schepen,
die door de Sont voeren , verward is met het aantal schepen,
die aan de vaart op de Oostzee deelnamen. Tot stellige
resultaten komt de schryver echter niet. Een statistiek van
de Oostzeevaart zou natuurlijk het best opgemaakt kunnen
worden uit de boeken van de tolontvangers in de Sont.
Het is mij echter niet bekend of deze bewaard zijn. Voor
enkele jaren kan men bepaalde getallen vaststellen — zooals
ik boven gedaan heb voor de jaren 1644 en 1645 — uit
gezantschapsberichten , scheepsjournalen enz., welke in Neder-
landsche archieven zijn bewaard. Er bestaat echter nog moge-
lijkheid om tot een statistiek van de Oostzeevaart te komen,
welke over een vry groot tijdvak loopt, en wel op.deze
wijze. De Nederlandsche resident te Helseneur zond weke-
lijks , soms tweemalen in de week, berichten naar de Staten-
Generaal. Aan hem was de taak opgedragen te zorgen,
dat de koopvaardyschepeii , die uit de Oostzee terugkwamen,
met behoorlijk convooi en in admiraalschap naar het vader-
land vertrokken. Van de brieven van den resident Carel
van Cracauw heb ik een gedeelte doorgelezen , nl. van
begin 1640~het laatst van 1646. (21 Sept. 1646 is hij
gestorven). Daarin wordt telkens vermeld , hoeveel schepen
hij naar de Nederlanden heeft afgezonden , en zóó kan men
dus opmaken het aantal der Nederlandsche koopvaarders,
die jaarlijks uit de Oostzee door de Sont voeren. Mijn
onderzoek over de jaren 1640—1647 leverde de volgende
uitkomst:

Voor 1640 verkreeg ik geen resultaat, daar tal van mis-
siven uit dat jaar verloren zijn gegaan, althans op het Rijks-
archief te \'s Hage niet aanwezig zijn.

Voor 1641 vond ik een gezamentljjk aantal van 844 sche-
pen , terwijl in één brief gewaagd wordt van „een groote
vloot", die naar het vaderland is afgezonden. Eij vergelij-
king met het aantal schepen der andere vloten blijkt het ,
dat een „groote vloot" althans uit 100 of 150 schepen be-
stond. Zoo komen wij dus tot circa 1000 koopvaarders. Er
waren er echter meer. Ook in de portef. Denem. 1641 zijn
niet alle brieven van den resident van Cracauw voorhanden.
Men kan dit met zekerheid zeggen, omdat van Cracauw
telkens in het begin zijner brieven herinnert, op welken dag

-ocr page 299-

286

tij zijn vorigen verzond. Uit het jaar 1641 zijn althans 6
brieven verloren gegaan. Zoo is er b.v. tusschen de miss.
van 5 Oct. en van 19 Oct. één brief zoek geraakt. Dit
is te meer te betreuren, daar van Cracauw in zijn miss.
f
 V. 5 Oct. 1641 schrijft: vele koopvaardijschepen moeten hier

( blijven liggen , daar zij wachten op de komst van een con-

I vooier. Juist in den verloren geganen brief kan dus het

afzenden van een groote vloot bericht zijn. Het aantal van
\' 1000 schepen moet dus zeker nog met .eenige honderden

vermeerderd worden, doch het is moeielijk te ramen met hoeveel.
I Het jaar 1642 is gunstiger voor het onderzoek, daar

slechts twee brieven uit dat jaar verloren zijn gegaan. Ik
verkreeg hier een getal van circa 1200 schepen, die uit
Helseneur in admiraalschap of met convooi naar het vader-
land vertrokken. Men bedenke hierbij , dat bovendien nog
menig schipper — ondanks het verbod --- zonder convooi
1 vertrok , als hij te lang moest wachten op de komst van een

oorlogschip , of als er te weinig koopvaarders nog waren
om in admiraalschap te vertrekken. De brieven , die ver-
loren zijn gegaan, waren geschreven , de eerste op 12 Juli
I\' 1642, de laatste op 8 Nov. 1642. Op het eerste tijdstip

\' was de vaart reeds aan den gang , op het laatste waren er

1 nog veel schepen in de Oostzee. Het is dus mogelijk , dat

\' in beide het afzenden van een vloot is bericht. Ver zullen

wij daarom niet van de waarheid af zijn , als wij het voor
1642 gevonden aantal van 1200 schepen nog met 100 ver-
grooten. Zoo krijgen wij dan een getal van 1300 koop-
vaarders , die de Sont passeerden. Dit kan niet het ge-
wone getal geweest zijn , daar de vaart in het jaar 1642
niet zeer druk was^ Reeds 3 Mei 1842 schrijft van Cracauw:
„waarschijnlijk zal het een slecht jaar voor de schepen
wezen, wegens de kleine vrachten"; in zijn brief van 5
Juli 1642 lezen wij: „De vaert ende commercie op Oosten
is tegenwoordich seer slap, de vrachten cleyn , Ende in de
waren ende coopmanschappen weynich te doen, door den
grooten overvloet van alle Oosterse waren in Neederlandt,
Ende in deselve weynich ofte geen treek". Op den 14den
Sept. 1642 bericht de resident dan ook: „hier coomen geen
meer scheepen van Oosten, synde het daer weegen de
vrachten seer slecht , connende de schippers tot Danzick
niet meer te vracht becoomen als 8 a 9 Gruldens p^ Last,
dat met de schippers veel oover stuyr is".

-ocr page 300-

287

Voor het jaar 1643 valt geen statistiek te maken, daar
te veel brieven ontbreken.

De brieven van het jaar 1644 vermelden slechts een ge-
zamentlijk getal van ruim 700 schepen, doch in den brief
van 10 Dec. 1644 schrijft van Cracauw nog: „Oostwaert
syn noch veel scheepen die ick daegelicx verwachte". De
tusschen Zweden en Denemarken gevoerde oorlog maakte
de Oostzee onveilig (zie o. a. boven pg. 90), en dit moet
een slechten invloed hebben uitgeoefend op de vaart. De-
zelfde omstandigheid kan ook nog in 1645 zich hebben laten
gevoelen. Voor dat jaar heb ik reeds een statistiek opge-
maakt uit de registers van de With ; het zou trouwens ook
niet mogelijk zyn dit te doen uit de brieven van van
Cracauw, daar, tijdens het verblijf van de With in de Sont,
niet de resident, maar de admiraal zorgde voor het afzenden
der koopvaarders naar het vaderland, zoodat van Cracauw
daar over niets kon melden. Bij het vertrek van
de With waren nog 312 Nederlandsche koopvaardij-
schepen in de Oostzee achtergebleven; blijkens de brieven
van van Cracauw uit de maanden November en December
keerden, vóór het einde van het jaar, daarvan ongeveer
240 nog terug.

Voor het jaar 1646 is geen berekening te maken: de
laatste brief van van Cracauw is gedateerd 1 September.
Hij overleed den 21 sten van die maand. Carel van Cracauw
geeft in zijn brief van 13 Oct. 1646 aan H. H. M. kennis
van den dood van zijn vader, en zegt, dat hij voorloopig
het ambt van den overledene „sal eontinueeren, soo in \'t
affvaerdigen van scheepen als in andere saecken". Er zijn
echter in de portef. Denem. 1646 geen brieven van hem
voorhanden, waarin hij bericht hoeveel schepen hij verder
afzond.

De uitkomst van mijn onderzoek over de jaren 1640—1647
is dus vrij pover. Dit neemt echter niet weg, dat een
onderzoek, ingesteld over alle jaren, uit welke brieven
voorhanden zijn van de verschillende residenten te Helseneur,
naar mijn oordeel tot stellige resultaten moet leiden. De
tijdruimte, welke ik voor het schrijven van mijn dissertatie
beschikbaar kon stellen, was te klein, dan dat ik zeH deze
taak kon volvoeren.

-ocr page 301-

28

De gegevens , welke ik uit de registers van de With, voor
het jaar 1645 verzameld heb , zijn gedeeltelijk in het eerste
hoofdstuk van dit werk gebruikt. Yoor de volledigheid laat
ik hier echter volgen , welke slotsom uit die cijfers nog is
op te maken :

^ Van alle steden , die aan den Oostzeehandel deel nemen,

, spant Amsterdam verreweg de kroon. Van 645 schepen i) ,

I die tusschen 25 Juni en 16 November door de Sont voeren,

kwamen alleen uit Amsterdam meer dan uit de overige
\' tezamen. Dan volgen — in rangorde van het aantal schepen,

die er uit zeilden — Enkhuizen, Hoorn, Harlingen , Rotter-
dam , Medemblik , Zaandam , Monnikendam , Schiedam enz.
De verhouding wordt voor Amsterdam nog gunstiger , wan-
neer men de statistiek der terugkeerende schepen nagaat.
Van de 300 vaartuigen, die de With inden zomer van 1645
door de Sont had geleid , keerden 260 terug naar Amsterdam;
van de 356 schepen , die na 9 Juni uit ons land vertrokken,
i waren op de terugreis 278 naar Amsterdam bestemd. Volgens

mijn meening moet dit zóó verklaard worden, dat Amster-
damsche reeders of kooplieden\' hunne schepen soms naar een
; andere plaats zonden om geladen te worden, bv. naar Enk-

\\ huizen om haring\'in te nemen. Vandaar dat schepen, die

\' te Amsterdam thuis behoorden , dikwijls in een andere haven

] veilgeld betaalden en vandaar uitzeilden ; maar bij den terug-

\' keer uit de Oostzee waren zij bestemd naar Amsterdam, waar

de reeders van het schip en de belanghebbenden in de lading
woonden. .

Rotterdam heeft slechts weinig deel aan de Oostzeevaart,
en de andere steden aan de Maas nog minder. De enkele
schepen , die van daar uitzeilden , zijn geladen met haring.
De steden van het Noorderkwartier daarentegen en ook Har-
lingen zijn met goede getallen vertegenwoordigd. Uit de
statistiek van pag. 261—267 zijn voor elke stad de juiste
getallen op te maken.

Van de uitgevoerde waren zijn zout , haring en stukgoede-
ren de voornaamste. Het zout werd voornamelijk uit Fran-
sche , Portugeesche en Spaansche havens gehaald. De haring

1) (Zie pg. 279). Dit aantal 645 verkrijgt men, door van de 735
gepasseerde schepen af te trekken 49 schepen uit vreemde havens , de
7 aangehouden koopvaarders en de 34 , die ik van mijn onderzoek uitsloot.

-ocr page 302-

289

werd door de haringbuizen eerst naar ons land gevoerd en
daar in de „Oostvaerders" geladen i). Van de eigenlijke
producten van \'t Zuiden : wijn , olie , vruchten , vond ik geen
spoor. Kunnen zij zijn opgenomen onder de stukgoederen ?
Opmerkelijk is ook het groot aantal schepen , die met ballast
uit het vaderland uitzeilden : een bewijs , dat van de Oost-
zeelanden meer werd gehaald, dan er aan werd toegevoerd.
Bij de terugkeerende schepen immers is geen enkel geballast.
Hunne lading bestaat hoofdzakelijk uit granen en hout. Van
688 schepen (catagorie a , b en c van het 2e register),
die naar de Nederlanden terugkeerden, waren 355 geladen
met granen , 168 met hout, 132 met diversen en 53 met
stukgoed. Met granen worden bedoeld : rogge, tarwe, haver,
gerst, boekweit , mout , lijnzaad, hennip en vlas. Rogge
en tarwe komen het meest voor. Gewoonlijk echter bestaat
de lading uit verschillende graansoorten bij elkaar. Dantzig
is de groote uitvoerhaven van granen: van bovengenoemd
aantal 335 waren 204 schepen uit Dantzig uitgezeild.
Daarentegen kwamen maar 3 schepen met hout daar van-
daan. Bij Riga cn Koningsbergen, is de verhouding omge-
keerd : uit Riga kwamen 75 schepen met hout en 34 met
granen , uit Koningsbergen 70 met hout en 35 met granen.
Onder hout is te verstaan : klaphout , wageschot , vathout ,
planken, delen , masten , sparren , spieshout en pijphout.

Met diverse waren geladen zijn 132 schepen. De lading
bestaat uit een combinatie van granen , hout, stukgoed en
de volgende waren : potasch , weedasch , salpeter , huiden ,
wol, veeren, zeep, uit verschillende havens ; teer en pek
uit de Finsche havens Wyborg en Abo, uit Reval, en uit
Zweedsche havens, zooals Stockholm en Calmar; ijzer,
koper , koperdraad , geschut, kogels en steenen hoofdzakelijk

1) Blijkens het register van de With werd soms, in volle zee, de
haring verkocht en overgeladen in sehepen, die dan dadelijk naar de
Oostzee voeren. Dit mocht echter niet: zie Lnzac, Holl. Rijkdom II
pg. 263 vv.

2) Het gezamentljjk aantal dezer drie catagorieën is eigenlijk 695 ,
maar daarvan voeren 7 naar vreomde havens terug.

-ocr page 303-

290

uit Stockholm, Norrköping , Nyköping , Calmar, Westervik,
Ahus enz.

Hoezeer ten slotte de scheepvaart der Nederlanders die
van andere volken overtrof, blijkt afdoende hieruit: van de
1035 schepen, die tusschen 19 Juni en 16 November 1645
uit de Noordzee in de Sont aankwamen, waren slechts 49
uit vreemde havens, alle overige uit de Nederlanden uit-
gezeild.

-ocr page 304-

II.

Gabriel Marcelis — een tegenhanger van Lodewijk de
Geer. {Zie pg.
8 , 35 , 54 , 55 , noot 2 van pg. 79).

Herhaalde malen is in dit werk gewag gemaakt van Grabriel
Marcelis en van de diensten, door hem aan de kroon Dene-
marken bewezen. Ik wil thans nog enkele gegevens omtrent
de familie Marcelis mededeelen , welke ontleend zyn aan ver-
schillende stukken, die mij , bij het bewerken van dit proef-
stuk , onder de oogen kwamen.

Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 18 Dec. 1639 :
Er zal te Glückstadt een Oost-Indische Compagnie worden
opgericht (door eenige kooplieden te Hamburg, o.a. Gabriel
Marcelis en eenige kooplieden te Amsterdam) , „dewelcke
met de Deensche Oost-Indische Compagnie tot Coppenhagen
soude eens syn".
Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 13 Febr.
1640: Ik heb vernomen, dat Gabriel Marcelis de Jonge,
koopman te Amsterdam (wiens vader, te Hamburg woon-
achtig , ook genaamd is Gabriel Marcelis), afgevaardigd is
naar de Sont door de kooplieden , die gëinteresseerd zijn
bij den aangehouden salpeter (zie daarover pg. 32, noot 1).
Hij heett daarover een contract met Zijne Ma\', gesloten ;
hij zegt, dat Z. Mai^. den salpeter heeft teruggegeven voor
70000 Rd., maar eenige hooge officieren hebben mij ver-
teld , dat de restitutie van den salpeter niet 70000 , maar
60000 Rd. kost, nl. 10000 Rd. in contant geld, en dat
Marcelis\' zwager te Hamburg (Albert Barentsz. genaamd)
voor de resteerende som aan Z. M\'. twee of meer oorlog-
schepen zal leveren (te Nieuwstad , in Holstein , gebouwd).
Marcelis heeft deze geheele zaak afgedaan, zonder mij er

-ocr page 305-

292

eenigszins in te kennen , „soo respecteeren de cooplnyden
(voor de welcke ick soo veel hebbe gedaen ende noch doe)
ü. H. M. oude dienaers". Als ik voor de gëinteresseerde
kooplieden was opgekomen , zou het misschien niet half
zooveel geld gekost hebben.

Uit de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 20 Febr.
1640 : Er loopen hier vreemde geruchten over de salpeter-
zaak. Marcelis zou gezegd hebben , dat , zoo de gëinte-
resseerde kooplieden met zijn accoord niet tevreden waren,
dat hij den salpeter dan zelf wou houden en voor zijn
rekening naar Duinkerken of naar Spanje zenden. Som-
migen zeggen, dat de twee schepen, die den salpeter
overbrengen , met passen van den koning van Denemarken
naar Engeland zullen varen, „twelck soo geschiedende
soude groote apparentie geeven recht gemunt te syn op
Duynkercken". Te Duinkerken draagt men al kennis van
deze twee schepen en, zoo ze zonder convooi naar Holland
gaan, zullen de Duinkerkers er wel op loeren.

Geloofsbrief voor Gabriel Marcelis , afgegeven door Fre-
derik, hertog van Sleeswijk—Holstein (in portef. Denem.
1640). De hertog bericht, dat hij „Gabriel Marcellum
ausz unser stadt Hamburg" heeft opgedragen „in Holland
zu unser eigen Behuff einmahl hundert tausendt pfund
Lunten ein zu kauffen und selbige anhero zubringen
Verordnung gethan" enz. Het stuk is gedagteekend 15
Juh 1640.

Uit Verb. Ambassade Denemarken 1641 : Den 4/14 September
kwamen de Landdrost van \'t Stift Bremen en „Gabriel
Marchehs , Nederlantse coopman tot Hamburch woonende,
ende des Conincx Facteur" , bij ons. Zij hebben met ons
gesproken over onze bezwaren in zake Noorwegen, Spits-
bergen en Cola.

Uit de miss. van Christiaan IV aan H. H. M. dat. 17 Aug.
ree. 22 Sept. 1642 (portef. Denem. 1642). „Wir haben
den Ehrsamen unszern lieben getrouwen Gabriel Marse-
hszen den Jungern , zu Ambsterdamb wohnend, fur unszern
bestendigen factorn in den Vereinigten Niederlanden
gnedigst bestelt undt angenommen , zumaszen wir bereits
zuvohr in unterschiedenen unszeren verrichtunghen seinen
getreuwen fleysz und aufrichtigkeit gespuhret, auch unsz
gäntzlich verstehen , dasz er aller freyheit gleich anderen

-ocr page 306-

293

derogleiclieii Königlichen bedienten bey den herren und
sonsten werde genieszen können". Tegelijk hiermede
dragen wij hem op 300.000 pond lonten in de Nederlanden
te koopen en ons toe te zenden ; wij verzoeken, dat deze
nu , en ook in \'t vervolg , vrij van tol mogen passeeren ;
wy accrediteeren onzen voornoemden factor ook in \'t ver-
volg voor dergelijke zaken i).

De verzochte uitvoer van deze 300.000 pond lonten werd
toegestaan, blijkens Ees. St.-Gen. 22 Sept. 1642.

Op pg, 35 van dit werk is gesproken over het contract,
tusschen Spanje en Denemarken gesloten, betreffende den
uitvoer van zout; aldaar is vei-meld , hoe Christiaan IV ten
slotte zijn recht op 80000 cahizes zout aan Grabriel Marcelis
verkocht. Bij de miss. v. van Cracauw aan H. H. M, dat,
27 Dec, 1642 vinden wij als bijlage : „Conditiën van het
contract gemaect tusschen S, M\', van Dennemarcken ende
Gabriel Marcelis de Jonge Coopman tot Amsterdam cum
sociis weegen het afhaelen van S\'. Lucar ende Cadiz in Spaignen
van het gecontracteerde sout." De korte inhoud daarvan
luidt: Gabriel Marcelis zal 80000 cahizes zout binnen vier
jaar uit Spanje afhalen ; voor de vier cahizes zal Marcelis
betalen vijf rijksdaalders , „in allerhande spetien , als. schee-
pen amunitie ende wapenen", te betalen drie maanden na
het advies, dat het zout in Spanje geleverd is ; het zout zal
tolvrij door de Sont passeeren en in het geheele rjjk Dene-
marken vrij zijn van alle bestaande en toekomstige tollen ;
wanneer het in het rijk Denemarken niet van de hand kan
worden gezet, zal het, zonder dat er eenige belasting van
wordt genomen , naar „Oosten" of „Westen" mogen worden
gescheept; Zijne Ma^ zal dan convooi meegeven, •

Uit de miss. v, van Cracauw aan H, H, M, dat. Hoorn
26 Sept, 1643, Van Cracauw vertoefde toen hier te lande
en schreef in dezen brief, wat hem uit Kopenhagen bericht
was in een miss, dat 12 Sept. , welke o. a. het volgende

1) Voor zulke zaken maakte de koning van Denemarken ook gebruik
van de diensten van Johan von Pylen , bljjkens een memor. v. Tancken
aan H. H. M. dat. 13/23 Aug. 1642 (portef. Denem. 1*642) , waarin de
Deensche resident o. a. verzoekt: vrijen uitvoer voor musketten en pieken,
ten behoeve van Denemarken te Amsterdam ingekocht door den koopman
Johan von Pylen.

-ocr page 307-

m

inhield: „Pieter Marcelis (soone van eenen Gabriel Marcelis
geweesen coopman tot Hamburcli onlangs ooverleeden) in der
Moscou woonende is als Gesanter van den Groot-
fnrst met een suite van 15 personen eerst tot Coppenbagen
gecoomen ende voorts by den Coninck van Dennemarcken
tot Gluckstadt treffelyck ontvangen." Hij kwam onderbande-
len over bet huwelijk van Graaf Waldemar i) met een dochter
van den Grootvorst.

Op pg. 54 en 55 van dit werk is gesproken over het
aandeel van Gabriel Marcelis (te Amsterdam) in het huren ,
koopen en uitrusten van schepen en krijgsbenoodigdheden
voor Denemarken, in het voorjaar van 1644. In de memor.
van den Zweedschen resident Spiering aan H. H. M. dat. 3
Juli 1645 (portef. Zweden 1645) lezen wij daarover nader:
op 1 Maart 1644 heb ik aan H. H. M. kennis gegeven, dat
het oorlogschip, door Marcelis voor den koning van Dene-
marken gekocht, zich gereed maakte uit te zeilen ; den 4den
Maart 1644 heb ik bericht, dat genoemd oorlogschip in het
Vlie zeilklaar lag; dat nog drie schepen, met ammunitie
geladen , zich gereed maakten tot uitzeilen ; dat Marcelis te
Amsterdam een galjoot en te Enkhuizen twee boeiers liet
laden met kruit en met ammunitie; in mijn memorie van
14 Maart 1644 heb ik voorgedragen, dat „bij de Deensche
bedienden boots-volck aengenomen ende den vond gepracti-
seerd werde van" de osseschepen met twee a drie dubbel
bootsvolk te bemannen, ten einde dit aan den koning van
Denemarken te doen toekomen; in mijn memorie van 18
Maart 1644 heb ik er op gewezen, dat Marcelis dertig
schepen had afgehuurd, onder voorwendsel van ossen af te
halen , maar met de bedoeling om bootsvolk naar Denemarken
te brengen.

Eindelijk is op pg. 79, noot 2 een plaats aangehaald , uit
de miss. v. van Cracauw aan H. H. M. dat. 9 April 1644 ,
waaruit blijkt, dat Gabriel Marcelis uit Amsterdam het eerst
aan Christiaan IV bericht zond over de uitrusting van
Lodewijk de Geer in de Nederlanden.

1) \'Waldemar -waa een zoon van Christiaan IV en Christina Münk.
Zie over haar : Holberg 11 pg. 912.

-ocr page 308-

295

De genóemde plaatsen leiden dus tot de volgende resul-
taten omtrent de familie Marcelis :

Gabriel Marcelis, de vader, is in 1639 als koopman te
Hamburg gevestigd. Met andere kooplieden-, ook enkele
uit Amsterdam (en daarbij waarschijnlijk zijn zoon Gabriel)
wordt hij genoemd als oprichter van een Oost-Indische
Compagnie te Glückstadt, die met de O.-I. Comp. te Kopen-
hagen samen zou werken. In 1640 komt hy , als gelastigde
van Frederik, hertog van Sleeswijk—Holstein, naar Holland om
100000 pont lonten te koopen. In 1641 treedt hij op als
facteur" van den koning van Denemarken en is één van de
twee afgevaardigden, die met de Nederlandsche gezanten te
Glückstadt komen spreken over de bezwaren van den Neder-
landschen handel. In 1643 overljjdt hij. Verder maken wij
kennis met twee zijner zonen: Gabriel en Pieter. Gabriel
Marcehs de Jonge is de „factor" van den koning van
Denemarken te Amsterdam, en levert hem oorlogschepen,
bootsvolk en tal van krijgsbenoodigdheden. In het jaar 1644
speelt hij tegenover Denemarken dezelfde rol als Lodewijk
de Geer ten opzichte van Zweden. Ook treedt hij op als
bemiddelaar tusschen de Nederlandsche kooplieden, die met
den koning van Denemarken in proces liggen wegens den
aangehouden salpeter, en koopt later Christiaan IV het
Spaansche zout af, waarmede deze vorst geen weg wist.
Tevens vestig ik de aandacht er op , dat zijn naam reeds
genoemd wordt door d\'Estrades Tome I pg. 26—29 , in de
bekende zaak van het buskruit, uit Amsterdam naar de
Zuidelijke Nederlanden gezonden.

Pieter Marcelis, wonende te Moskou , komt in 1643 als
gezant van den Grootvorst van Moscovië naar Denemarken ,
om te onderhandelen over een huwelijk tusschen een zoon
van Christiaan IV en een dochter van den grootvorst.
Scheltema, Rusland en de Nederlanden enz. (pg. 170, 177,
178, 229, 230) vertelt van hem, dat hij een der eersten
was, die met de exploitatie van bergwerken in Moscovië
begon; dat hij daar met zijn zwager Thomas Keilerman
fabrieken van geschut, ammunitie, stafijzer en gietwerk op-
zette ; dat hij voor den Czaar in de Nederlanden harnassen
en degens kocht; op pg. 229 van dl. 1 schrijft Scheltema:
„Pieter Marcelis wordt doorgaans voorgesteld als van Deensche
afkomst, doch in Moscow geboortig" ; maar op pg. 378 van

-ocr page 309-

296

dl. IV voegt liij daaraan toe : „Hieromtrent is ons later ge-
bleken , dat zijne voorouders voorheen te Antwerpen in grooten
luister leefden, blijkens het gedenkteeken in de kerk der
predikheeren nog overig; die voorzaten zijn van daar naar
Amsterdam verhuisd. Zijn vader had zich te Moscow neer-
gezet en was waarschijnlijk deelgenoot in het voorname huis
van Hendrik van Ringen, met wien de zoon ten minste in
eenige betrekking stond". Deze mededeeling is in zooverre
onjuist, dat Gabriel Marcelis — de vader — niet te Moscou,
maar te Hamburg was gevestigd als koopman.

Garde: Den Dansk-norske Sömagts Historie 1535—1700
pg. 208 en 209 spreekt oVer het aankoopen van schepen in
Holland, ten behoeve van Denemarken, en laat daarop
volgen : „Ved Ordningen af disse forskjellige Forhold benyttede
man isaer Hollaenderne Marselius virksomme mellemkomst
og fra disse nedstammer den endnu hos os blomstrende
friherrelige Familie Güldencrone" =: Bij dergelijke opdrachten
maakte men vooral gebruik van de krachtdadige tusschen-
komst van den Hollander Marselius. Van dezen stamt af
het nog bij ons bloeiende vrijheerlijke geslacht Güldencrone".

Ten slotte wordt in de meegedeelde plaatsen nog gewag
gemaakt van Allert Barentsz., een zwager van Gabriel
Marcelis J\'\'., woonachtig te Hamburg.

-ocr page 310-

III.

Aanschrijvingen van Christiaan IV aan den Ambtman op
Kroanenburg en de Ambtmannen in Noorwegen. [Zie
pg.
78, noot 1). Als bijlagen bij de miss. v. van
Cracauw aan li. H. M. dat.
4 Juni 1644.

„Translaet uyt den Deenschen in Neederlandts van des
Coninckx brieven gesonden aen den heer amptman hier op
Croonenburch ende aen de amptluyden in Noorweegen volgens
de Resolutie by syne Ma\', genoomen op de propositie van
den resident Cracauw.

Christian de Vierde, etc. onse gunste te vooren wy
bidden u en genaedichst willen dat ghy al het \'Hollandsche
goet soo in den Sondt aeneomt in Danzickor Coninckx-
berger en andere neutraele plaetscn scheepen Insgelyckx
oock soo daenige scheepen van Hollandt en tot de gem",
plaetsen heen willen en in soo daene vreemde scheepen voor
vreese van de Duynkerckers te moogen hebben ingescheept
dat ghy het voor die Tolle als de Hollanders van sulcke
waeren pleegen te geeven laet passeeren en repasseeren maer
dat die sulcke goederen voeren met richtige en noodige
certificatien bewyssen deselve goederen geen andere als
Hollanders toe te coomen. Haffniae den 21 Martij 1644
Christian.

Christian de Vierde etc. onse gunste te vooren Avy bidden
u en genaedichst willen dat ghy eenige wyse verstandige
mannen in u Leen toehoudt die op een jaerstyt voor deese
onse briefs dato connen meeten alle de Hollandsche scheepen
als sy aencoomen en niet te vooren van onse visiteuren
moete opgenoomen syn en sullen deselve op een bequaeme
plaetse op yeder schip een brandtteecken op des schips last
en drechticheydt werden gegeeven en daerenbuyten den
schipper een ceedel op selve syn last meedegeeven , waerby
men een ander mael can ervaeren het brandtmerck niet te
Weesen verandert offe eenigen bedroch daeronder begaen.

20

-ocr page 311-

298

van welcke brandtmercken en uyfcgegeeven ceedels een rich-
tich boeck en register gehouden sal werden. De visiteuren
sullen doch niet gemeent weesen haer officie daermeede
beswaert te sullen syn. Haffniae den 21 Martij 1644
Christi aen.

Translaet uyt den Deenschen in Neederlandts\' van des
coninckx brieven gesonden aen den heer amptman hier op
Croonenburch ende aen de amptluyden in Noorweegen, vol-
gens de resolutie by Syne Ma\', genoomen op de propositie
van den resident Cracauw.

Christian de Vierde etc. onse gunst te vooren weet naedien
ons van den Hollandschen resident soo in onse coopstadt
Helseneur resideert onderdanichst is voorgebracht, dat een
goet deel Hollandsche schipperen sich hoochlicken beclaegen
van onse tollenaers visiteuren en andere onder officieren
dickwils onbehoorlick te werden getraeteert en bejeegent,
alsoo sy verscheyden tyden werden dan van den eenen dan
van den anderen gevisiteert haer kisten en andere opgeslaegen,
om onbillick schryffgeldt voor tollceedels van de tollschryvers
en haer dienaers (daerin onse mandaeten niet werden geacht)
quellen en met andere onbehoorlicke procedure haer tot groote
schaede ophouden en tribuieeren, Derhalven willen wy ge-
naedichst dat hen (?) deese anordninge doet, dat de Hollandse
scheepen soo eenmael gevisiteert syn niet weeder van eenige
andere als van onsen generael visiteur sal werden gevisiteert
ten waere daerby eenige wisse kondtschap van eenich bedroch
en onrecht bevonden wierde. Soo dat ghy oock vlytich
opsicht hebt dat alle en een yeder soo met de talie in u
Leen yets te doen hebben , sich selfts alsmeede haere die-
naers, sich nae onse mandaeten en beveel reguleeren en niet
daerteegen, gem\'\'. Hollanders ofte andere vreemde coop-
luyden om eenige onbillicke uytgiften quellen ofte haer
packen en kisten sonder eenige oorsaecko laeten opslaen,
maer dat sy veel eer met discretion met haer handelen en
Ommegaen. Ingevalle die de coopluyden oover sulcke on-
behoorlicke proceduren oorsaecke te claegen geeven, niet
daervoor will toegedacht syn behoorlicken te sullen werden
gestrafft ende gy selffs die daermeede op onsentweegen be-
hoorde opsicht te hebben in syn tyt ons te rechte te staen.
daermede geschiet onsen wille. Haffniae den 21 Martij
1644 Christian".

-ocr page 312-

IV.

Maarten Thijssen in het Listerdiep. {Zie pg. 90 en 91).

In de Bijdragen van prof. Fruin, N. R. VII pg. 103 —
135 is de vertaling opgenomen van een verhandeling van
den heer Chr. Bruun te Kopenhagen, getiteld: „Christiaan IV
in het Listerdiep, 1644". Bruun deelt in dat artikel den
inhoud mede van een brief, door admiraal Thijssen naar
Nederland gezonden , volgens een afdruk , beschreven in de
Bibl.
v. pamfletten van Meulman, No. 2691. Ook in de
Kon. Bibliotheek te \'s Hage (catal. Knuttel, eerste deel,
tweede stuk No. 5084) bevindt zich zulk een afdruk; deze
verschillen echter ondei-ling en vermelden bovendien niet
hetzelfde als de oorspronkelijke missive , welke op het Rijks-
archief te \'s Hage wordt gevonden. Daarom laat ik deze
hier in haar geheel afdrukken.

Wgb. grootgachte heer.

Mynen laesten was van den xxj daerinne ick zyn Ed.
van het desein ende andere gelegentheden int brede hebbe
geadviseert. Resteert wadt sich omtrent onser vlote sedert
tot dato deser toegedraegen heelft. Naementlyck dat op
den 23 Mey hier vergate van het lysterdiep gecoomen zyn,
negen koninckl. Denemarckse schepen van oorloge , den
admiraelsschip der dryvuldicheit. den vice admirael den
lindeworm , den reste mede swaere scheepen gemonteert met
44 metaele stucken , schieten 24 32 en 36 pd. coegelen gel.
wy well geproeft hebben , om ons het vuytloopen van t\'gat,
en voorgenoomen deseyn te beletten, zynde deselve schepen
daermede syn Ma", in persoon naer Gottenburgh was ver-
trocken; ende alsoo des anderen daeghs well te passé de
700 musquetiers gecoomen , ende die op de byhebbende
schepen verdeelt (die wyle den heer schoont by nachte mee

-ocr page 313-

300

syn Esquadren van 7 om te cruyssen uytgesonden noch niet
was weder gecoomen) syn wy met de reste van de schepen
te weten 13 op den 20 Mey met een taemelycke coelte en
goeder resolutie t\'gat ut, en recht op den vyandt aenge-
loopen doch weert ondertuschens soo still dat wy met 2
boots ons schip mosten bouscheerden naer den vyandt, den
admirael van den vyandt brocht oock een langh werp uyt
om ons te beter te naecken , en met syne swaere vei^reecyl
canoon te begroeten, Den Denschen admirael schoot den
eersten schoote , ende weert geantwoort met een coegel van
zes pondt dattet clapte recht in hem ende soo begost het
speel harder en harder, In voegen dat den vyandt naer
langh en groot canoneerens op den anderen de lust scheen
te
Verliesen en het hascvell begon aan te trecken want alsoo
het doen weer watt coelden sette ick furieuselick op hen aen
en kregen se in volle vlucht, altyt in syn waeter synde
quaemen hem seer in en soude dadelyck aen boort gegaen
hebben , maer synde den vyandt dat hy maer vervolgt wiert
van dry schepen principalen, als van my de heer vice ad-
mirael en Brouwer, soo cregh hy nieuwe courage, kerde
hem om en crygende den louff van ons, camen gelycklyck
op ons aen ende gaven ons niet weinich om de ooren, doen
gink
t\'werck eerst te degen aen , ende weert soo furieuselyek
geschooten in voegen dat ons schip gulde swaen soo ge-
schooten en doorschooten is , dattet een wonder is om sien. de
groote mast twee mael door en
door de focke reede in 2 stucken, t\'
roer beschadigt, boechspriedt, want zeylen en anderss. zeer
beschadigt, in voegen dat wy noch iegenwoordich doende
syn om de groote mast met dewangh staende te houden^
ende alsoo ick soodanich getracteert synde , teenemael buyten
weer van zeylaegh ende defensie was , synde oock verschey-
den stucken onder de voet geschooten well vierendertich van
de matroosen soo
doot als swaerlyck gequetst, armloosz en
beenloosz , daeronder onsen luytenant van de swaen een fijn
cloeck man den rechten arm dicht aen de schouwer aff, 21 sol-
daeten soo doot alss swaerlyck gequetst, de goeden heer overste
Lawhousen , met een capitein 3 vendricken en een sargant
doot ick sprecke van dien op myn schip waeren , vont ick
my in geen cleyne perplecxiteit, niet by mancque van courage,
maer dat ick my vond geengageert int midden van den vy-
andt, ende niet en wiert gesecondeert van veele van die
trouweloose capiteinen , dewelcke haest een myle waters

-ocr page 314-

301

van my waeren, doen cam de heer vice admirael ende
dede eenen braven mannelycken actie want synde dat ick
sodanich gestelt gematteert ende omset was , boet kloecklyck
den vyandt het hoofft, met oock capitein Brouwer die sich
mede weil queet welcke doen den heelen storm op hun
vleesch cregen den vyandt al der wegen werck leverden tot dat ick
my allenskens wat uyt de Beerbytinghe gereddet hadde, en
soo quyteerde ons den vyandt sonder vorder vervolghen alsoo hy
oock sonder schade niet geweest is, want syn swaere poorten
met swaere kettens tot dry ter syn ons coomen toedry ven
den schout by nacht van den vyandt de stenge alf en saeghen
den Admirael geduerig pompen, soo dat hie mede well getrefft
is, en geen oorsaeck hebben om te roemen want hie niet ons
maer wij hem eerst geattacqueert hebben , segge rondelyck
tot eeren van de heer vice admirael, dat soo hy my desen
dienst niet gedaen en hadde , zoude my ontwyffelyck-in de
gront gemoffelt hebben , \'t schip van de heer vice admirael
is oock niet weenich beschadigt den grooten Dolphien nae-
mentlyck , soo in zyn groote mast als alle elders heeft
van syn schipsvolck doet en gequetst 24 persoonen daeronder
capitein Spanbroock die iiem weil heeft gedraegen , en dode
en gequetste soldaten mede 24 — Eergisteren is de hr.
Schout by nacht met syn 7 schepen weder by ons gecoomen,
Godt loff, haddet godt beliefft dat hij in dese actie bij ons
hadde geweest, ditto schout by nasht relateert, hou hy de
9 scheepen daertegens wy te doen hebben gehadt, heefft sien
loopen naer Schaegen alsoo hie op den 27 deses des avonts
die heeft syn loopen oover rieff hooren, dat Sr. schout by
nachte op woonsdach 25 deses heeft gesproocken met een
hamborgher, commen van Danzwyck , rapporteeren op den
23 deser hadde gesproocken met 13 coninck densche scheepen
tusschen Schaegen ende Gottenburgh, die daer cruysten
houdende vpor vast dat die 9 scheepen hun met de andere
mochten conjungeeren, ditto hamborgher seyde mede datter
ses conincks schepen van Denen hun in de Beelt syn hou-
dende ende dat noch In de droogen omtrent Coopenhaegen
14 Cooninck densche scheepen van oorloch laegen, detto ham-
borgher was selifs aen boort van heer schout by nachte ,
ende seyde voor warachtich en secker dit alsoo te wesen
alsoo op don 21 deser uyt de zont was vertrocken, myne
menige was oouer 2 daogen, (alsoo wy al te saemen weder
watS; hadden gereparecrt) naer ons desgein te hebben ge-

-ocr page 315-

302

loopen maar door de tgdinge en rapport van de heer schout
bij nachte die oock geen fabel was want tenseluen daege 17
coonincks schepen weder omtrent de gathen gesien hebben ,
daerafï\' ellF by malcanderen hielden, ende de wall alf en
aenliepen , ende anderen meer dweers van ons in somma datt
die elff in ons gesichte omtrent 2 mylen van ons geselt
liggen , zynde vast en seecker dat een vyandt legghe op ons
en past om ons te volghen , waer dat ons desein is en \'t
selve waert \'mooglyck vruchteloos te maecken, ick ligge met
de vloote in \'t Lysterdiep , ende de cooninck die daegen door
brillen en toegesonden .... (onleesbaar) watt best te doen is met
syne Ex\'\' sende daedelyck onse jacht t\' harderinetien naer
den hoeck van Schaegen , pour prendre langue , alles te
voornoemen , watt daer, en daer omtrent passeert, ende hoe
het daer gestelt is , ende soo niet anders hebbende voor de
tyt: Zo naer groetenisse uwe Ed de protectie des allerhöch-
sten beveelen , blyve

van uw Ed. ootmodighe Dienaar
schip guide Swaen Marten Thyssen.

den 31 May 1644.
Bovenstaande missive , gedagteekend 31 Mei 1644, is in
de Lias Duitschland 1644 vastgekoppeld aan een miss. v. d,
resident te Hamburg, Schrassert, aan H. H. M., dat. 11/21
Meien ree. 28 Mei 1644, maar behoort daar natuurlijk niet
bij , als zijnde van later datum, de Geer : Lodewyk de Geer
pg. 74 noot 1 noemt als bron de miss. v. M. Thyssen van
den 31sten Mei 1644 aan den resident van H. H. M. te
Hamburg , Schrassert. Ten onrechte zegt hij echter , dat de
brief aan Schrassert geadresseerd was. Hij kwam zeker tot dat
vermoeden , omdat de miss. van Thyssen in de Lias Duitsch-
land vastgekoppeld is aan de genoemde miss. van Schrassert,
maar in geen enkelen brief van het jaar 1644 maakt Schrassert
melding van het schrijven van Thyssen , hetgeen hij toch
zeker zou hebben gedaan, wanneer hij dat schrijven , als bij-
lage bij één zijner brieven , aan H. H. M. had opgezonden.
Aan wien het rapport van Thyssen dan wel geadresseerd was,
blijkt uit niets.

De brieven van Schrassert aan H. H. M. vermelden ove-
rigens het volgende aangaande de vloot van Maarten Thyssen :
Miss. dat. 20/30 April ree. 6 Mei 1644: „Van de 17 a 18
oorlochscheepen soo d\' Sweetsche vuyt Hollant alhyer be-
neden Glnckstadt op te Elve hebben gebracht, worden alhyer

-ocr page 316-

303

allerhande discoursen geforraeert, synde sommige van advisj
dat dessein souden hebben van t\'Stift Bremen van Holstein
tho separeren , en de vaert op jSToorwegen tho beletten, en
sommige van opinie, dat daermede Gluckstadt sullen bloc-
queeren en verhinderen dat genen tol meerder aen d\'zelve
werde betaelt, en anderen dat aldaer zyn gecomen om meer-
der schepen by zich tho verwachten , en hunne volckeren
int Stift Bremen en Lant van Holsteyn aen de hant tho gaen."

27 Anril

Miss. dat. -tl—ree. 14 Mei 1644: De bovengenoemde

7 Mei ^

schepen zijn , daar die van Glückstadt op hen schoten, „van

Burchdorff d\'Elve onderwaerts , ontrent Sitzebuttell gedes-

cendeert". Yan dat kanonvuur hebben zij lang zooveel niet

geleden , als de Denen beweren , maar de Denen pochen

altijd zeer, als zij maar het minste succes hebben.

Miss. dat 4/14 Mei ree. 25 Mei 1644: „Die voor desen ge-
melde Sweetsche schepen , soo in Hollant zyn aengenomen,
en zieh een tyt lanck op en voor d\'Elve hebben opge-
houden , meint men geseylt tho zyn nae Eyderstede;
daervan zich d\'Sweetsche almede meesters gemaeckt".

Miss, dat. 18/28 Mei ree. \'6 Juni 1644 : Men zegt, dat de
uit Holland vertrokken vloot reeds bij Liperdiep is aange-
komen.

1 , 25 Mei

Miss. dat---—^ ree.

4 Juni

Lübeck en Gluckstadt alhier tydinge heeft, die oock die
Deens gesinde vor gewis holden . dat zyne Maj\'. van
Denemarcken classem Suecico—Hollandicam den 16 deser
omtrent Eipen aengetroffen en 8 sehepen daervan in den
gront geschoten , 4 reddeloos gemaeckt, en die overige ,
soo onlancx tho bevorens met 1000 musquettiers, onder
den genrl. majoor Wrangel souden zyn verstercket , be-
machticht en geruineert: waer over dan der zeiver dessein
soo op Fuynen , als op te Ditmarsch ende Zelant ge-
broocken : soo worde ick nochtans van onpartidigen be-
richt , dat vylf schepen van voors. vlote zich vuyt Lister-
diep hebben gepresenteert tegens die coninckse, in ßiperdiep
liggende en also d\'zelve wegens het subyt changeren der
wint, van de andere Sweetsche vlote soo haest nyet en
konden gesecondeert werden, van hoochgedachte zyne
Maj\'. dermaten souden zyn ontfangen , dat meestendeels
souden zyn in den gront geschoten, en die gansche

10 Juni 1644 : „All ist dat men over

-ocr page 317-

304

Sweetsche vlote zich in der Listerdiep te retireren genoot-
druckt geworden: off nu den coninck met zyne grote
sware schepen, die zeer dyep gaen, d\'zelve sal connen
bycomen, ende wadt verder tusschen heyde vloten is
voorgelopen , en can men noch ter tyt alhyer eygentlick
nyet gewaer worden".

Miss. dat. 1/11 Juni ree. 17 Juni 1644: „Gelyck
de victorie omtrent Eipen nergens nae soe veel tho heduyden
heeft, als wel die Deensche zich geimagineert en hebben
vuyt gestroyt; alsoo is het oock gelegen met die tho ver-
geeffs getenteerde verstoppinge des havens voor Gotten-
burch ; alwaer die, nyet sonder grote kosten , opgeworpene
schansen en blockhuysen wederom zyn geraseert, door
ordre van den coninck : die nae dat 7 van zyne schepen
gedestineert voor Listerdiep, om daer door die Sweetsche
het vuytlopen tho beletten, met d\'reste zich soude hebben
begeven naer de Sondt, off nu op Coppenhagen gegaen ,
alwaer zyne Maj\'. verwacht wierde, ofte om die vuyt
Sweden in zee gelopene hooftvlote, daermede tho bejegenen,
is als noch onbewost."

Miss. dat. 8/18 Juni ree. 24 Juni 1644: „al ist schoon dat
men het alhyer daer voor is houdende , dat in de laetste
rencontre i) by Ripen , 7 Sweetsche schepen souden zyn
geruineert en in den gront geschoten, en 14 verovert,
daer van het volck soude gevanckelick wech gevoert zyn ,
soo heeft men nochtans alhyer daervan zeer weynich
zeeckerheyts : meldende die joncxste advisen, van goeder
handt, den 8 Junij st. v. vuyt Hadersleven ges. wel dat
den genrl. Yeltmarchal Torstnzhon selffs in persone van
daer nae Eipen was gegaen , om d\'Sweetsche vlote tho
besichtigen , en dat d\'zelve bevindende te liggen in eeno
plaetze , daer d\'zelve lichtelick koude 6eschadicht worden,
ordre heeft gegeven ancker tho lichten en opte 12 a
13 Deensche schepen , omtrent eene myle weegs daer van
daen liggende , los tho gaen; gelyck oock geschyet, en
ten beyden zyden dapper op den anderen is geschoten ;
item dat aldaer die tyding was gecomen, dat d\'zelve
schepen door tempeest van den anderen waeren geraeckt;

1) In deze , en in de volg. mi$s, sclirijf\'t Schrassert over het t-ffoede
treffen in het Listerdiep,

-ocr page 318-

305

maer nyet een wort van Sweetsclie nederlage, hoewel ick
nyet en twyeffel olï n Doorl, Ho. Mog. sullen daer van die
zeeckerheyt over water airede hebben becomen."
Miss. dat. 22 Juni st. vet. ree. 8 Juli 1644 : „De con. (heeft)
eenige schepen voor Listerdiep gelaten , en met d\'andere
15 oorlochschepen is gearriveert tot Coppenhage".

15

Miss. dat. ^ Juni ree. 1 Julij 1644: „Soo men my vuyt

Coppenhage ende elders bericht , soo soude het gevecht
tusschen d\'Deensche en Sweetsche vor Ripen en Listerdyep
nergens nae soo veel tho beduyden hebben , als men vor
desen heeft geroepen , hebbende d\'zelve wel tot twee diverse
malen van verren op den anderen geschoten , dan noyt
geentertert, terwylen die Deensche schepen zeer groot,
en met vele halve cartouwen gemonteert zynde , zich so
nyet en lieten aentasten , en die Sweetsche lichter en be-
hendiger zynde , op gene ondiepe plaetzen van de Deensche
konden gevolcht worden, zynde wel die meeste schade\',
dat die Sweetsche daer door verre van den anderen ge-
stroyt, soo dat zyn Maj\'. d\'zelve soeckende nyet meer ais
vyff branders tot Listerdyep heeft gevonden , alwaer d\'zelve
den 5/15 deses noch met syn volck is geweest".

Bovenstaande plaatsen kunnen dus gevoegd worden bij de
andere berichten over de slagen in het Listerdiep , welke de
heer Chr. Bruun in zjjn reeds genoemd artikel heeft ver-
zameld.

Uit de miss. van den resident van Cracauw vernemen wjj
weinig bijzonderheden over de gebeurtenissen in het Lister-
diep. Hij was dan ook niet zoo dicht bij het tooneel van
den strijd, als Schrassert te Hamburg. In de mijs. van v.
Cracauw aan H. H. M. dat. 12 Juni 1644 vindt men een
beschrijving van den eersten slag in het Listerdiep , welke
overeenkomt met het verhaal bij Bruun (Fruin, Bijdr. IST. R.
VII pg. 106 —108); do3h van Cracauw laat er op volgen,
dat „er veel leugens (van) werden versiert." — In de miss.
V. 18 Juni vertelt hij , hoeveel ophef de Denen van hunne
overwinning maken, dat in de kerken dankzegging is ge-
schied en dat het gevecht te Kopenhagen in druk is uitge-,
komen „met veel leugens." Hiermede bedoelt hij ongetwij-
feld het „waarachtig verhaal" enz., in uittreksel te vindon
jn het aangehaalde artikel van Bruun. Over het latere ge..

-ocr page 319-

306

veclit in liet Listerdiep schrijft van Cracauw niets. Daaruit
mag men afleiden, dat er te Kopenhagen niet veel ge-
wicht aan werd gehecht,

Nog enkele opmerkingen naar aanleiding van Brunns
artikel. Dat, — zooals Slange vermeldt, maar Garde en
Bruun ontkennen —, Christiaan IV tusschen het eerste en het
tweede gevecht te Kopenhagen is geweest, wordt ten over-
vlo3do weersproken door de brieven van v. Cracauw, die het
vertrek van \'den koning met de vloot uit Kopenhagen be-

21 .Juni,

palen op 1/11 April, zijn terugkeer op ^

Op pg, 119 bericht Bruun, dat Offne Gedde den 5/15 Mei
van Kopenhagen vertrok en den 10/20 Mei te F lekker ö aan-
kwam, waar hij Protz Mündt aantrof. Dit wordt weersproken
door de miss, v. van Cracauw , die bericht, dat beiden ge-
lijktjjdig op 7/17 Mei uit Kopenhagen zeilden. In de miss,
v. 7 Mei 1644 i) aan H. H. M. schrijft van Cracauw eerst :
„Tn de vorisre week is hier door (d. i. voorbij Helseneur) naar
Kopenhagen gezeild Offue Gedde , admiraal van Noorwegen,
met vier Noordsche oorlogschepen, tot versterking van
Z. M\'®. vloot voor Kopenhagen meebrengende, naar ik hoor,
omtrent 1000 bootsgezellen, zoodat Z. M\'. nu redelijk wel
daarvan voorzien is." In de miss. v. 21 Mei 1644 aan H.
H. M. lezen wij verder: „17 Mei zijn van hier (d. i. van
Kopenhagen) derwaarts (d. i. naar de vloot van den koning)
gezeild 10 oorlogschepen in twee eskaders , en wel 6 kloeke
oorlogschepen onder commando van Prost Monck, en 4
Noordsche oorlogschepen onder den admiraal Offue Gedde."

Op pg. 134 van zijn artikel laat Bruun het in het midden,
of Thijssen met zijn gansche vloot naar Holland terugkeerde,
of dat hij slechts eenige schepen terugzond en zelf met den
rest in het Listerdiep bleef liggen. Deze laatste onderstelling
is op zich zelve reeds verwerpelijk , daar men zou kunnen
vragen , waarom de Denen dan Thijssen niet waren blijven
insluiten in het Listerdiep. Dat echter — zooals ook Garde,
Den Dansk-norske Soemagts Historie pg. 192 aanneemt —
de geheele vloot van Thijssen naar Nederland is teruggezeild,
blijkt uit een memorie van den Deenschen resident Tancken

1) Ik herinner nog eens, dat, waar door mij één datum gonoemd wordt.
steed» de nieuwe stijl is bedoeld.

-ocr page 320-

307

aan H. H. M. dat. 2 Augustus 1644 (portef. Denem. 1644) ,
waar wij lezen: „unlängsten aber, wie die gantze feind-
liehe vlotta wieder ins Vlie eingelauffen gewesen" enz.

Over het aantal schepen van Thijssen, die aan den eerslen
slag in het Listerdiep hebben deelgenomen , luiden de be-
richten , bij Bruun aangehaald , verschillend. Het komt mij
voor, dat wij vertrouwen kunnen hechten aan het getal ,
door Maarten Thijssen genoemd in zijn brief, hierboven af-
gedrukt. Ook staat het, volgens mij, vast, dat hij zelfden
aanval is begonnen en dat zijn houding in den strijd be-
wondering verdient. Verder vestig ik de aandacht er op ,
dat hij een aantal buitgemaakte Deensche koopvaarders mee
naar het vaderland terugvoerde: althans bij de memor. v.
Tancken aan H. H. M. dat. 2/12 Aug. 1644 (portef. Denera.
1644) vindt men als bijlage een Ijjst van elf Deensche
schepen, door de Geers schepen geroofd en naar Amsterdam
en het Vlie opgebracht. In zooverre had de tocht van
Maarten Thijssen dus eenig succes gehad.

Het verhaal van de gebeurtenissen in het Listerdiep bij
I. L. W. de Geer: Lodewijk de Geer pg. 72—74 is onjuist;
bij Pierre de Witt: Louis de Geer pg. 71 eveneens. De
laatste schrijft trouwens dikwijls het eerste werk na. Voor
dit gedeelte had de schrjjver — althans de vertaler, de heer
Kollewijn — echter gebruik kunnen maken van het artikel
van Bruun. dat in Fruins Bijdragen reeds was opgenomen,
voordat het boek van Pierre de Witt uitkwam.

-ocr page 321-

V.

Berichten over den oorlog ter zee, tusschen Zweden en
Denemarken, in het jaar
1644, ontleend aan de mis\'
siven van den Nederlandschen resident te Helseneur,
van Cracauw, aan H. H. M.

Miss. dat. 9 Juli 1644: De koning van Denemarken is
eergisteren (dus 7 Juli) scheep gegaan om met zijn armade,
sterk 40 oorlogschepen (groot en klein), naar de Oostzee
tegaan en de Zweden op te zoeken. In den Droogen
blijven nog eenige oorlogschepen liggen tot bewaring van
de passage. In Noorwegen heeft zijne Ma^ nog 14 a 15
oorlog- en compagnieschepen achtergelaten.

Miss. dat. 19 Juli 1644 : „Deese bygaende is duplicata van
mynen laetsten van den 9®" deeser oover Landt U. H.\'M.
toegesonden, maer den post is eerst den 15 dito van
Coppenhaegen vertrocken , ofï hy sal connen voortcomen ,
werdt aen getwyfelt, alsoo de Sweeden het eylandt
Feemeren (in de\'Beidt geleegen dicht aent vaste landt van
Holsteyn) hebben ingenoomen , Eerst waeren 2 a 300 sol-
daeten van de Sweedsche armee daer aen landt geworpen
dewelcke van de inwoonders en Deensche soldaeten meest
wierden doot geslaegen, daernae wierde meer Sweedsch
volck daer aen landt gesmeeten , die het eylandt in naemen,
doot slaende al die jeenige die in waepenen wierden be-
vonden, de Deensche soldaeten int leeven gebleeven mosten
haer opgeeven op genaede en ongenaede wordende met
eenige inwoonders op de Sweedsche scheepen verdeelt.

Den deeser syn de Deensche ende Sweedsche armae-

den onder Feemeren by malcanderen gecoomen , des
anderen daechs raeokten sy met maloanderen slaechs,

-ocr page 322-

309

Syne Ma^ van Dennemarcken hadde syne armaede sterck
als in dnplicata gemelt met 2 brandtscheepen, gedeelt in
drie esquadras commandeerende oover de eene Syne Mat.
selffs, oover de tweede den heer ryckxadmirael, oover de
derde de heer Prost Monck een deensch edelman de
Sweedsche armaede (niet geheel by malcanderen) hadde
den heer admirael Flemming verdeelt in verscheyden
esquadras elck esquadra van 5 capitale scheepen, denselven
hadde de louf, den Deenschen ryckxadmirael Jurgen Windt,
wat vooruyt synde , worde aen getroffen van een der gem°.
Sweedsche Esquadras, ende dapper gevochten. Sulckx
denselven rijckxadmirael seer gequetst, veele doot, en
t\'schip genaemt Patientia seer doorboort ende beschaedicht
wierde. Het groote Deensche oorlochschip St. Sofïia hem
te hulpe coomende wierde het gevecht noch grooter maer
den ryckxadmirael gelibereert meenende don coninck anders
niet off t\'selve schip soude syn genoomen geworden. Syne
Mat. met desselfifs esquadra vocht oock geweldich. Een coegel
van een Sweedsch oorlochschip quam door een poort van
syn schip in op een groff stuck , daervan eenige stucken
vloogon doodende de heer Eylerdt Ulefeldt geweesen
Deen-ïch resident in Spaignen broeder van den heer ryckx-
hofi\'meester , syn broeder de heer hoflmaerschalck den eenen
arm wechnemende , den coninck (staende alle di-ie by mal-
canderen) gequetst wordende aen syn eene oor aen syn
kin ende onder het eene ooge vallende met de andere
twee ter needer maer strackx weeder opstaende seyde
couragie matroozen tis geen noodt ick ben noch hier, brengt
deese twee wech sy syn gestorven in hun debvoir, daer
wierde gevochten van s\'middaechs ten 10 uyren tot s\'avondts
ten 8 uyren chargeerende met esquadras d\'eene nae d\'an-
deren op malcanderen. De Deenen seggen den coninck
maer met 13 oorlochscheepen te hebben gevochten connende
met de heele armaede niet by dc Sweedsche coomen om
de schaei\'sheydt van de windt dat denselven met syn armade
omtrent de plaetse vant gevecht bleef leggen ende de
Sweedsche hun retireei\'den. Synde 2 a 3 van de selve op
Feemeren gestrandt ende een schip genaemt de Groene
Papegey in de grondt geschooten met 18 metaele stucken

1) Garde pg. 194 heeft een andere verdeeling.

-ocr page 323-

310

dat nae het gevecht de Deensche officieren souden a«n
boort syn gecoomen van het coninckx schip ende syne Mat.
seer ernstich versocht sich te willen uyt het pericul houden
ende begeeven in een seeckere plaetse vertrouwende"de-
selve officieren toe dat sy haer souden houden als goede
ende getrouwe onderdaenen van Syne Ma*, daerop denselven
soude hebben geandtwoort niet gesint te syn uyt de ar-
maede te gaen tsy victorieus ofte Doot. De Deenen spar-
geeren dat de Sweedsche armaede sich soude hebben ge-
retireert in de engte by Christiaenprys ende dat syne Mat.
deselve daerin soude hebben beset maer geen gewissheydt.
Desgelyckx datter weeder een gevecht tusschen heyde de
gem®. armaeden soude syn geweest maer vant succes werdt
hier niet geroemt synde de couragien hier vry wat needer
geslaegen. De particulariteyt van alle de gevechten werdt
hier niet geopenbaert. Myn is geadvyseert dat int eei\'ste
gevecht op de Deensche armaede wel soude gebleeven syn
over de 600 man maer de Deenen laeten maer in druck
uytgaen van 80 dooden en 150 gequetsten verswygende
wel de reste om wat oorsaecke can men wel gedencken
het voorgeme. schip Patientia is seer beschaedicht met den
heer ryckxadmirael seer gequetst met veel dooden ende
gequetsten tot Coppenhaegen ingecoomen wordende de
dooden al nae geraeden begraeven elck nae syn qualiteyt
sonder dat men het reclite getal noch kan weeten" i).
Tusschen de miss. v. 19 Juli en de volgende is er één

verloren gegaan , van den 21®\'"" Juli.

Miss. dat. 6 Aug. 1644: Z. M\'. ligt met zijn geheele armade
in den inham van Kiel , hebbende de Zweedsche armade
daarin geloopen ter reparatie; hy kan niet dicht bij de Zwe-
den komen wegens de sterke vesting Christianprijs, waar hij
voorbij zou moeten. „Den selven heeft geschreeven vandaer
niet te willen scheyden, voor dat desselffs of de Sw. armaede
sal syn geruyneert en te niet gemaeckt." De rijks-admiraal
Jurgen Windt is gestorven aan de bij Femeren bekomen
wonde. Zoowel in Zweden als hier te lande is in de kerken
dankzegging gedaan over de victorie bij Femeren; het aantal

1) Eon hiermede overeenstemmend relaas , maar beknopter , vindt men
in het Yerb. Denem. op 15 Juli en in den brief v. Amb. Denem. aan
H. H. M. dat. 16 Juli 1644. Uit de laatste missive heeft Aitz. V pg.
747—748 zijn verhaal geput. Het Verb. Zweden bevat niets over dezen slag.

-ocr page 324-

311

dooden en gewonden aan beide zijden is zeer onzeker. Tor-
stenson trekt zijn volk van alle kanten samen : hij ligt ge-
kampeerd op de Cropperheyde tusschen Eensburch en Danne-
werck , sterk 9000 ruiters en 4000 man te voet, behalve
4 regimenten , die hij in Jutland heeft gelaten. Gallas ligt
met zijn armee gekampeerd in Oldesloe. Men meent hier,
dat gebrek aan proviand bij beide legers hen zal doen resol-
veeren tot een bataille. Vóór den slag bij Femeren hadden
de Zweden het eiland Femeren genomen, maar zij hebben
het weer verlaten.

Miss. dat. 6 Aug. 1644: „Eergisteren quam tot Coppenhaegen
schrijven van syne Ma^ van Dennemarcken, meldende dat
denselven by Christianprys 1000 man aen Landt geset
heeft, met een deel stucken op een baterye doen stellen
om de Sweedsche armaede te canonneeren , dewelcke van
proviandt qualick soude syn voorsien , en in Holsteyn is
niet ten besten, derhalven men meent dat deselve door
mangel van proviandt sal moeten delogeeren, voor dat
tselve geschiet sal syne Ma*, niet van daer gaen."

Miss dat. 14 Aug. 1644: Het retranchement by Christiaan-
]n-ijs is door de Zweden genomen ; het meeste volk er in
is gedood, geschut en ammunitie namen zij weg en raseer-
den het retranchement. Daarop is zijne Ma\', met zijne
vloot uit Kieler-inham naar zee gegaan; de Zweedsche
armade is hem gevolgd , men hoort nog niet van een slag.

Over den tocht van Maarten Thijssen door de Sont zijn
verschillende aanhalingen uit de missiven van v. Cracauw
reeds afgedrukt in de noten bij pg. 100 en 101. Vgl. ook
aldaar over de terugkomst van Christiaan IV te Kopen-
hagen.

Miss. dat. 11 Sept. 1644 : Eenige kapiteins , daaronder eenige
oude edellieden , die zich niet vroom hobben gedragen in
den slag bij Femern , zijn voor de admiraliteit in Kopen-
hagen geciteerd en eenige gecondemneerd om onthoofd te
worden. Zijne Ma\', excuseert niemand; ten hove wordt
beweerd, dat de Zweedsche armade geslagen zou zijn,
wanneer de Deensche kapiteins hun plicht hadden gedaan.

Miss. dat. 1 Oct. 1644: Den 21®\'-\'" September zijn, op order
van zyne Ma\'. , 20 oorlogschepen van Kopenhagen naar
de Oostzee gezeild (blijvende twee oorlogschepen bij de pra-
men in den Droogen), onder commando van den admiraal

-ocr page 325-

312

(bij provisie) Prost Monck, een Noordsch edelman. De
Denen beweren, dat de Zweedsche vloot dezen herfst
niet uit de Scheeren op de Oostzee zal komen en dat er
eenige ontevredenheid is onder het bootsvolk van Thijssen
over de betaling.
Miss. dat. 18 Oct. 1644 : Uit Stockholm wordt bericht, dat
de Zweedsche armade is „opgeleyt", behalve 12 middelbare
oorlogschepen met zwaar geschut en wel voorzien, die
naar Calmar gaan om te coniungeeren met de vloot van
Thijssen. Zij hebben twee a drie brandschepen bij zich.
Tezamen zijn ze dan sterk 32 oorlogschepen , behalve do
branders. Als admiraal daarover zal commandeeren de
heer Ruyning, gouverneur van Lijfland. Men zegt, dat
de Deensche vloot in do Belt is.

Van voorg. miss. is een duplicaat, met een p. s. van 22 Oct.
1644, waarin het volgende: Eenige schepen, van Oosten
gekomen, refereeren geweest te zijn bij de Zweedsche
armade, sterk 36 zeilen, en dat deze een tijd lang onder
Möen gelegen heeft en, na door een oorlogschip des ko-
nings pramen en bijliggende oorlogschepen gerecognosceerd
te hebben, teruggekeerd is naar de Oostzee om Z. M\'^
armade te zoeken, die zij meenen te vinden onder
Bornholm.

In de miss. dat. 29 Oct. 1614 vindt men een beschrijving
.van den tweeden slag bij Femern. (De eerste slag, op 1/11
Juli, wordt ook wel genoemd de slag op Colberger-heide,
in de bocht van Kiel). Deze beschrijving stemt overeen met
die , welke voorkomt in de miss. amb. Denem. aan H. H. M.
dat. 4 Nov. 1644 en in de miss. amb. Denem. aan amb. Zw.
dat. 8 Nov. — Aan de laatste miss. is het verhaal ontleend
bij Aitzema V pg. 756. — Daarom is het niet noodig de miss. van
V. Cracauw dat. 29 Oct. in haar geheel hier af te drukken;
alleen vermeld ik daaruit het volgende, dat Aitzema niet
heeft: Hier in Kopenhagen heerscht groote alteratie over deze
nederlaag. Gristeren (dus 28 Oct.) zijn twee Deensche oor-
logschepen , die by \'t gevecht waren geweest, te Kopen-
hagen gekomen , genaamd \'t Lam en de Pelicaen , onbescha-
digd , de twee slechtste schepen van de vloot, elk maar 18
stukken voerende. Gisteren zijn de pramen en de oorlogschepen
(daaronder 5 a 6 capitale schepen , de rest heeft weinig te
beduiden) uit den Droogen voor Kopenhagen gebracht, zoo-
dat de passage door den Droogen nu vrij is. Men zegt,

-ocr page 326-

313

dat Z. M\'» armade gebrek aan bootsvolk had; dat wel 1600
bootsgezellen ziek aan land liggen en velen gestorven zijn.
Daarentegen zou de Zweedsche armade te Wismar juist
1500 soldaten hebben ingenomen. — Bij deze missive is
gevoegd als bijlage:

Lyste der conincklicke Deensche schepen soo by die op
d\'Oostzee nyet wyt van Femeren geholdenen slach gevangen
gestrandet verbrant en doorgegaen syn

Patientia

Oldenburch

Drie Leu wen

Stormarn

Fides

Neptunus

Netelblat

Twe Leuwen

Kroonvisch .

Seepeerdt

49
86
36
28
28
26
24
22
16
16

Somma schepen—10—stucken 31

gevangen

Lindeworm
Pellicaen

Somma schepen 2 stucken

Delmenhorst

Lamm

schepen 2 stucken
Meerkat
Holtrop
Galliot

281
38
26

64 verbrandt.
26
18

44 gestrandet
14
8
6

schepen 3 stucken 26durghegangen

Gurt . . . . admirael op t schip patientia doot admirael
Grabow op t schip Lindeworm gevangen d\'vice admiral Jas-
mund op \'t schip Oldenburch gevangen vice admiral Corbitsch
Ulevelt op te drie Leuwen dootlick verwont en gevangen.
Daerby over die 1000 menschen samt officieren gevangen.

1) Hoe dit getal 31 er bij komt, begrijp ik niet. Bovendien is dan
de som niet 281 , maar 282.

2) Er staat 26, in plaats van 28.

3) Dit woord is niet te lezen. Er moet staan Mundt.

21

-ocr page 327-

1123

De Pelikaan en het Lam worden hier vermeld als verbrand
of gestrand, terwijl van Cracauw in zijn miss. van 29 Oct.
(zie boven) zegt, dat zij in Kopenhagen zijn teruggekomen.
In de miss. v. 10 Nov. 1644 aan H. H. M. bericht hij verder:
men meent, dat in het geheel negen of tien Deensche oorlog-
schepen veroverd zijn, nl. het admiraalsschip Patientia (bij
de 50 metalen stukken), de 3 Leeuwen, het Netelbladt,
Oldenburch e. a. schepen genomen, Delmerhorst gestrandt
en in brandt geraeckt en meer andere , insgelijcx het schip
Lintworm, ook een off twee gesprongen, soo dat van de
Deensche armade 20 cloecke wel gemonteerde oorlogschepen
sterck niet meer als 2 a 3 van de slechtste en minst ge-
monteerde oorlogschepen als het Lam en de Pelicaen weeder
tot Coppenhaegen syn gecoomen.

De amb. Zw. schrijven aan H. ïl. M. in hun miss. v. 6 Nov.
1644: „dat van de 17 Deensche schepen 10 verovert, 2 ver-
brant en 3 gestrandt zyn , en dus maer 2 ontkomen gelyck
alle het selve ons vanwege de Regieringe gisteren is bekent
gemaect."

Het verhaal, van Garde op pg. 206 vv. wijkt in enkele
opzichten af van het door van Cracauw meegedeelde.

In het verb. Zw. (copie) op 6 Nov. en in de miss. v. amb.
Zw. aan H. H. M. dat. 6 Nov. 1644 wordt, als de dag , op
welken de slag geleverd is, eerst 31, later 24 Nov. genoemd.
De ware datum — 13/23 October — wordt meegedeeld in
het Origin. Verb. Amb. Zw.. In de miss. v. Amb. Denem.
aan H. H. M. dat. 27 Oct. 1644 — dus ook bij Aitzema V
pg. 756 — is ten onrechte de duur van den slag op twee
dagen gesteld.

Over de gebeurtenissen na den slag: zie hiervóór pg. 108
en 109,

-ocr page 328-

VI.

Voorstel, door Bicher en Stavenisse, bij kun terugheer
idt Zweden, aan H. II. M. namens koningin Christina
van ZiL-eden gedaan. [Zie pg.
138 en 139) Overgedrukt
vit verb. amb. Zw-
1644,

Sacrae Kegiae Majestatis Dominae nostrae elementissimae
Eesolutio altera , data Legatis ad se , celsorum et potentium
Dominorum Ordinum Generalium Uniti Belgii amicorum et
confoederatorum snorum , illustribus magnificis et generosis
dominis Jacobo de Witte, Andreae Bicker et Cornelio a
Stavenisse.

Acceptissimus Sacrae Regiae Majestati fuit praeterita aes-
tate adventus in hoe Regnum Dominorum Legatorum, et
placuere admodum hortatus amici Dominorum Ordinum
Generalium, ad pacem cum rege Daniae renovandam, et
componenda dissidia bellaque exorta, nee minus grata fuit
Celsitudinis eorundem oblata interpositio ; Equidem exoptasset
S. R. Maj\'"®. ut quantocius Tractatus institui ac via concor-
diae tentari potuisset; ideoque ne quid in se merito desiderari
posset, sine tergiversatione ac mora Tractatibus ac inter-
positioni adseiisit; Et hactenus quid animi haberet Rex
Daniae expectavit; Lente hue usque ex parte Dani processit
negocium , et multa interea acciderunt, quae alienum eiusdem
a pace affectum perspicuis indiciis declarant, ut S. R. M\'\'.
non defuit justissimae causae , quid in posterum agendum ,
altius eogitanti, verum ne qua occasie praeterlabatur pacifi-
candi Borealem hunc Tractum, ac praesertim haec regna
Evangelica , ac commerciorum usum suae libertati restituendi,
handputat praesentium temporum conditioni convenire, si ista ni-
mis accurate ponderentur; quin potius aequum censet eadem, si
modoaliquis tergiversandi finis sit, publicis utilitatibus condonare;,

-ocr page 329-

316

cumque rex Dauiae paucis ante septimanis pressus urgentîum
mediatorum instantiis , visus sit Tractatibus adsentiri, atque
jam et praeliminaribus coeptum sit agi, spesquè facta de
illis brevi conventum iri, Sacra Regia Majestas suos com-
missaries ac plenipotentiaries habebit paratos , qui constitute
tempore ac loco adsint, et rem Serenissimac Regiae Majes-
tatis nomine adgrediantur ae peragant.

Dum baee aguntur, dicti Legati Celsitudinis Dominorum
Ordinum institere, ut Serenissima ,Regia Majestas suos
deputaret, qui cum illis communicarent et conferrent consilia,
quo modo commercia ac navigationes pristinae libertati restitui,
foederi nostro mutuo suus vig-ir conservari, si quid inter
nos, atque bostem conclusum statutumque fuerit, firmiter ac
inviolabiter servari queat , imprimis id rogavere, ut Serenis-
sima Regia Majestas , si ad Tractatus pacis cum Rege Damiae
perventum foret, secundum proprias suas lites, cum dicto
Rege componendas etiam habere rationem, interesse Domi-
norum Ordinum Greneralium, neque prius ad finalem con-
clusionen descendere velit, quam suae Celsitudini quoque sit
satisfactum. Ab hisce postulatis, serenissima Regia Majestas pro
eo amore ac affectu, quo confoederatos suos et imprimis
Dominos Ordines Generales prosequitur, non erat aliéna,
verum cum ipsa sola bellicis oneribus periculisque implicetur,
et plurimis aliis difficultatibus ab omni parte sit subjecta,
id in se suscipere, atque facta obligatione se obstringere
iniquum duxit, nisi Serenissimae Regiae Majestati constaret,
Dominos Ordines ex praescripto foederis mutui arma secum
pro libertate commerciorum ac navigationis in nlari Balthico
et Septentrionali, transituque per fretum Oresonticum jüngere
velle ; sicuti res enim hactenus acta est, belli onera et
pericula Serenissimae Regiae Majestati soli incumbunt ; Rex
Daniae ex arbitrio perturbât commercia hujus Regni, portus
olaudere confoederatis et amicis hujus Regni , nullo habito
horum respectu, ex usu suo satagit, non sine summa ac intolerabili
injuria quam Serenissima Regia Majestas hactenus tulit, infavo-
rem et honorem amicorum et oonfoederatorum brövi mutatura,
nisi ejus remedium tempestive adportetur. Nihil vero magis
Sacram R. Mtem. permovit, quam quod Gels. Dom. Ord. Gen.,
licet paterentur suos cives abstinere commerciis et navigatione
in portus huic Regno subjectos , Regi tamen Daniae , turbatori
Commerciorum, in freto Oresontico dari permiserunt adeo
grande et aequitatem transcendens vectigal , ut inde bellun^

-ocr page 330-

317

adversus nos gerere , si alia media deessent, posset. Multa
quoque nostrarum navium adparatui Amstelodami injecta sunt
impedimenta, captae a nostratibus naves , mercesque hostiles
arresto detentae , et hosti contra praescriptum foederis nostri
plurima indulta, adeo quidem ut, si cuncta recte ponderen-
tur, Domini Ordines Generales hoc anno Regi Daniae media
nos infestandi tribuerint, quibus destitutus facile ad aequas
pacis conditiones perduci quiret ; postquam vero Legati Dom
Ord. Gen. contestât! fuissent Oelsitudinem principalium su-
orum id sibi in mandatis dedisse , ac Ser. Reg.
Majtem guo
nomine adsecurare jussisse quod foederi icto inhaerere, et
si tractatus hi pacis oblati aut rejicerentur a rege Daniae
ant exoptatum eventum non nanciscerentur , tum illico pro-
cessuros ad executionen foederis ex praescripto et vi
articuli secundi ; quod vero hactenus se adversum Regem
Daniae amicius gesserint, id factum ob intermissam a parte
Reg. Alajtis communicationem tabulis foederis praescriptam ,
et quod prius tentandam concordiae viam putarent quam ad
arma descendere fas esset ; excusatis ac declaratis caeteris ,
imprimis quod crederent aequum esse nihil in pi\'aesens com-
mittere , quod interpositionis rationem turbaret ; —

Hisce hinc inde actis agitatisque tandem visum est utrin-
que eo consilia conferre, ut Ser. R.
Majtas Celsitudinis Dom.
Ord. Gen. interesse in futuro cum Rege Daniae pacis
tractatu susciperet peragendum, neque ad conclusionem
finalem descenderet suarum controversiarum ac postu-
latorum, nisi Dorainis Ord. Gen. simul foret satis-
factum ; ac vicissim si vel S. R.
Mtis vel Dominorum
Ord. Gen. justis postulatis a parte adversa non satisfieret,
atque inde bellum foret continuandum , ut Domini Ord Gen.
se ex praescripto foederis S. R. Mti- viribus omnibus terra
marique jungerent, bellumque susciperent et continuarent,
donec utrisque satisfactum et libertati commerciorum ac na-
vigationis satis provisum foret. Cum vero ex hisce et quae
inde dependent Ser- R.
Majtas. pertractari et concludi cuperet,
Dom. Legatis autem suorum principalium propensionem
eontestantibus, ast se ob defectum mandati excusantibus,
visum fuit utrinque ex usu, ut Dom. Legatorum bini,
remanente tertio, pro continuandis promovendisque pacis
tractatibus , se domum conferrent, cuncta Celsitudini Dom.
Ord. Gen. communicarent, et necessariam ac convenientem
negotii magnitudini resoluiionem tempestive procurare et

-ocr page 331-

318

adportare conarentur , ut hac ventura liieme et ad ultimura
ante exitum februarii proxime futuri in loco tractatuum baberi
et Legatis Dorainorum Ord. Gren. de potestate ac mandatis
pertractandi ac concludendi cum Ser. Reg.
Majtis. plenipoten-
tiariis provideri posset, sive Celsitudini Suae Dom. Ord. Gen.
visum sit eosdem aut alios remittere , sivi eos qui in loco ad
pertractandum ac concludendum firmare et munire ;

Hisce itaque ad eum modum, uti dictum , mutua com-
municatione tractatis, Ser. Reg.
Majtas. abituris Dominis
Legatis non tantum felix iter ac reditum ad suos comprecatur,
sed pro uberiori eorundem information e de Suae Majestatis
intentione haec voluit caeteris adjungere , videri sibi consultum
ut Celsitudo Dom. Ord. certo statuant ac Ser. Reg. Majti.
communicent sui postulati fundamentum suaeque intentionis
ac destinati resolutionem, an praesentibus pactis inhaerere
an ilia lenire ac mitigare in animo habeant potius et priusquam
bello se involvi pati velint, ut, collatis inter se principiis ,
utriusque causa facilius judicari possit, de eventu ac iss quae
eo tendunt ;

Deinde , si vel Ser. Reg. Majti- vel Celsitudini Dom. Ord.
non fuerit satisfactum , ut de bello gerendo ac Regem Daniae
ad justas leges acceptandas impellendo certi aliquid
statuatur, quod non videtur commodius fieri posse quam
Si Ser Reg.
Majtas. terra marique exercitum classemque ap-
paret , illo territoria ejus insideat hae ex parte Maris Balthici
ad ostia Canalis Danici prope Haffniam praestituto tempore
subsistât, Celsitudo Dom. Ord. contrahant classem suam quam
possunt maximam , et ferant secum 8 : aut 10000 militum ,
atque anchoras jaciant circa idem tempus ad Cronoburgum
cum quavis classe commissarii aut Legati mittantur ad
Regem Daniae cum legibus pacis inter Ser. Reg.
Majtem. et
Celsitudinem Dom. Ord. ante pernractatis et conclusis , quae
si fuerint acceptae , deducantur in effectum et executionem ;
Sin minus , uterque cum classe et exercitu eundem hostiliter
aggrediatur et cogat, prout super eo amplius inter utrumque
Ser. Reg.
Majtem. et Dominos Ord Generales constitutum fuerit.

Quodsi vero Rex Daniae Sive tractatibus pacis -- quorum
spes facta est — sive postmodum armis inductus ad justas
pacis leges et libertatem commerciornm adsenserit, necesse
videtur ut Ser. Reg.
Majtas. et Celsitudo Dom. Ord. certi
aliquid inter se constituant , quomodo, ut Rex Daniae pro-
missis stet neque aliquid in contrarium aut unius alteriusvç

-ocr page 332-

319

praejudicium moliri possit, adigi et contineri queat, praeter
alia vero quae in considerationem venire possunt, de strie-
tiori foedere inter nos cogitandum ; Haec praecipne sunt quae
in praesens veniunt in considerationem uberius declaranda,
ex utraque parte. Interim Ser. Eeg. Majtas. non dubitat
Celsitudinem Dom. Ord. ea quae sunt congrua foederi nostro
mutuo stricte et studiose observaturam , imprimis curaturam
ne quid Dano in praejudicium Ser. Eeg. Majtis. et foederio in.
dulgeatur, aut emendis comparandisve navibus aut pulvere
tormentario aliisve ammunitionum generibus, tum ne quae naves
aut
commercia in ejus snbjectas ditiones aut ad fretum Oreson-
ticum navigent ac transportentur , antequam scitum fuerit quo
tractatus pacis inclinent ac desinant, et quid sperandum
Sit ;
praesertim ne quid vectigalis Eegi Daniae in freto pendatur
ante exitum tractatus , sed ud ea potius integre serventur,
quae S. E. M\'\', ut foederatae debentur ; navium et nautarum ,
militumque conscriptie libera permittatur ; si quid bosti
ademptum fuerit in provinciis ac portubus Cels\'i\'"\'®. Dom. Ord.
distraliere liceat sine mora et impedimento, sicuti S. sua
E. Majtas. plane confidit D"\'«. Ord., uti conloederatis suis ;
ejusque Legatis in Belgium redituris baec benigne et clemen-
ter recommendant, responsura pari benevolentia et
ex occasione
D"\'®. Ord. Gen., et si quid favoris D"\'« Legatis praestari
poterit, S. E.
Mtas. benigne afîectu eos prosequi non inter-
mittet.

Actum Stockholmiae , die 5ta Novembris 1644.

Nomine S. E. M\'\'®, subscripsere ejusdem ac Eegni Sueciae

respective Tutores et Administratores.

Petrus Brahe Comes

in Wissingsborg.

E. S. Droszetus.

Axelius Oxenstierna

E. S. Cancellarius.

Jacobus de la Gar die

E. S. Marsch"«.

Carolus Guldenhielm.

Eegni Ammiralius.

Gabriel Oxenstierna. L. B. in Moreby et Lindholm.

E. S. Thesaurarius.

Gulden Clan.

-ocr page 333-

VII.

Resolutiën van Christiaan IV betreffende de bezwaren, door
de Nederlanders te berde gebracht ivegens den handel op
Noorwegen. {Zie pg.
161). Overgedrukt uit Verb. amh.
Denem.
1644—1645.

Copia

Konigl. Dennemarkisclie schreiben ,

an h\'\'. Hannibal Sehestetten, Stat- Christian der Yierdte

halteren in Norwegen.

Unser gnnst znevohr, nachdem die Hollandische Gesanten
alhie laszen anbringen , wie den Hollandischen Eingesessen
in nnseren reich Norwegen in ihr handlung daselbst grosze
hinder, schade und unvermuthlicher aulFhalt geschehe und
zuefuget werde , alsz. gebieten wir dir und wollen gnädigst,
das du daruff guetes einsehen haben sollest, damith erwehnten
holländern in ihrem gewerb daselbsten unter deinem ambt
nach diesem jederseit schiedtlich und wohl begegnet, auch
von selbigen nichtes weiters gefordert noch geheijschet werde,
alsz in unseren getruckten Zolrolle enthalten: wirdt siehs
befinden, das eteliche in vorbenantem ambte darüber in
diesem zue wieder einige auflagen ihnen auffgeburdet oder sie
besweret, wollen wir gnadighst, das du diselve darüber
besprechen , und ernstlich abstraffen sollest, so fern du nicht
selbst dartzue wilt antworten oder zue rechte stehen damit
geschieht, unszer will und wir befehlen dich Gott, geben
auff friedrigsburgh den 3 Januarij 164o.

-ocr page 334-

321

Copia

Konigl. Dennemarckische Sckreibeiis

an k"". hannibal Sehestetten Stat- Christian der Vierdte,
halteren in Norwegen.

Unser sonderliche gnnst zuvohr, dienmach unsz von den
Holländischen ietzo alhie residerende gesandten vorgebracht,
das so wohl in direm ambt alsz anderen Orthen in unszern
Reich Norwegen , denen daselbst negotijrende holländern in
vorschiennem sommer vier und ein viertheil von jedem
hundert mehr, alsz unsere getruckten zollrolle gestattet seij
abgefordert, wie solches ab bey gefugten beweysen und
Documenten weitters zuerfahren, wan aber solches unbillig
und wieder unssern gnadigsten willen und meinungh geschehen
ist, so befehlen wir euch und wollen gnädigst, das ihr
dieselbe , so ewern ambte hieran befunden werden , gebührlich
besprechen und verfolgen, auch da es ihnen uberwiesen,
anderen zuem Exempel ernstlich straffen laszet, so fehrn
ihr nicht selbst der zue wollet antworten und zue rechte
stehen: Da sichs auch befindet, das ein gleiches in den
andern Ambtern sich zuegetragen wollen wir gnädigst, das
die Ambtleuthe jeden Orthes dafür von unszernttwegen sollen
belanget und urtheil darüber gesprochen werden , ob sie nicht
pflichtig, selbst dafür zue antwortten, angesehen, sie selbst
die Zollner einsetzen und wir keinerlei) weijse wollen, das
solches ungestralfet soll hingehen, oder sich jemandt erkuhen
durife, auszer unszern gnädigsten willen und anordnung
newe zöll oder gerechtigheit von einigen menschen zuefordern
oder ein Zuenehmen, damit geschieht unser will und befehlen
euch Gott friederichsburg den 4 Januarij 1645.

Copia

Koninckl. Dennemarckische schreibens ,
an H"". Hannibal Zehestetten Stat-

halteren in Norwegen. Christian der Virdte.

Unser gunst zuvohr demnach beij uns die Holländische
gesandten laszen anbringen, wie das den trafficquirenden
holländern in unszer Reich norwegen ein merchlicher schade
in ihrem handel daselbst werde zuegefnegt, in deme sie
genötiget, von den Königs und jungkeren dehlen mehr dan
gebrauchlich , auch dieselbe weit hoger, alsz sie werth sein

-ocr page 335-

322

können , einzuelakden , maszen ab beijgefngten dero angeben
weitter znevernehmen,, so gebietten wir dir und wollen
gnädigst, das die ein fleissiges einseben haben sollest, damit
so wohl gedachten Holländren alsz allen andern frembden
daselbst hinauff unser Reich handlendeo Schifferen, keinerleij
wijse auffgetrungen werde, mehr konigs- oder jungkern
dehlen , alsz von altershero gewöhnlich gewehsen, zue kauffen
oder einzuenehmen, oder dieselbe höher zuebezahlen , alsz
sie
Werth sein, dafern du nicht, wan nach diesem einige
bestendige klagen deshalven werden einkommen , selber dartzue
antworften und dafür zue rechte stehen wilt, darin geschieht
unszer wille , und wir befehlen dich Grott, In Friederichs-
burch den negenden Januarij 1645.

-ocr page 336-

VIII.

3

Staat van de WitKs vloot in het jaar 1645, overgedrukt uit
het Journ, de With
1645.

Staet van de schepen en fregatten mitsgaders de namen en capiteynen
sorterende onder de vlagge van den Admiraal de With.

MAZE.

Schepen.

Coppen

stucken.

Brederode

Admiraal de With

183

51

Gecroonde lietfde

Cap". Cornells van Houtten

98

33

Prins Hendrick

Cap". Jan Claesz. Bom

86

23

Admirali\'®. schepen van AMSTERDAM.

tHnys van Nassau

de Heer Vice Admiraal Cats

150

36

De goude Maan

Schouth bij Nacht van Gaelen —

100

34

De goude Sou

Commandeur van Salingen

100

33

\'t Wapen der Goes Commandeur Willem Nyholf

101

3 2

Gelderlant

Cap". Liederkercke ^

100

32

Zutphen

Cap". Jan de Lapper

100

32

\'t Jaertsvelt

Cap". Hoppesack

86

30

Prins Hendrick

Cap". Hendrik Schrevels

100

30

Bommel

Cap". Uytenhout

80

30

Oude directie van AMSTERDAM.

De Burght

Cap". Gerrit van Limmen

81

24

Prinses Royale

Cap". Jacob Thyssen Nie velt

90

28

Hollandia

Cap". Maerten de Graeff

86

26

De Valck

Cap". Jan Egbertsz. Prins

83

23

De Jonge Prins

Cap". Pieter Jansz. Veltmuys

90

28

De Wakende Boey

Cap". Jan Meykes

85

26

De Drommedaris

Cap". Claes Lastdrager

85

24

\'tWapen Medembhck Cap". Gerrit Huybrechtsz;. Goethart

85

25

-ocr page 337-

324

Nieuwe Directie Tan AMSTEEDAM.

Sehepen.

Ceppen.

Sint Andries

Cap". Adryaan van Leeuwen

74

30

heeft 10 jongens scheep.

De grooten Jupiter

Cap". Claesz. Corstyaensz.

90

30

heeft 10 jongens

De fortuyne

Cap". Jacob Schrieck

100

28

heeft 10 jongens.

Den Godt Mars

Cap". Eeynier Egbertsz.

82

26

10 jongens.

Sint Jacob

Cap". Dirk Woutersz.

87

26

Patientia

Cap". Cornelis Jansz. Poort

71

26

9 a 10 jongens.

\'t Wapen Genua

Cap". Arent Jacobsz. Habrake

102

36

10 a 12 jongens.

Den cleynen Jupiter Cap". Hendriclc Cbristyaensz.

84

22

Venetia

Cap". Jacob Syvertsz.

78

32

heeft 8 a 9 jongens.

Abrahams Offerhand

Cap". Reyndert Claesz. -

Coninck van Sweden

Cap". Claes Sipkes

60

26

Den Swarten raven

Cap^. Jan Versteegen

78

30

heeft 8 a 10 jongens.

De rechte lyeffde

Cap". Jacob Swartt

71

26

heeft 10 a 12 jongens.

De goude leen

Cap". Adryaen Houttuyn

85

24

Admiral\'\'.

schepen van \'t NOORDEEQUAETIEE.

De hoope

Cap", en Schoutbij Nacht Halff hoorn 96

26

\'t Wapen Alcmaer

Cap". Jan Warnaertsz. Coppeli

man 80

24

\'t Wapen Hoorn

Cap". Claes Tesselaar

87

24

Medenblick

Cap". Gabriel Anthonisz

80

26

Sampson

Cap". Schellinckhout

92

28

Cap". Arent Dircxsz.

80

26

Oude ende nieuwe Directie van ENCHUYSEN.

Getrouwen harder

Cap". Gijsbert Malcontent 3)

100

34

Den haen

Cap". Pieter Harmensz.

105

34

Den dolphyn

Cap". Thijs Huybrechtsz.

98

28

1) Niet ingevuhi in liet journaal van de With.

2) Dit is waarsch^nlijk de kapitein , bedoeld op pg. 25.

-ocr page 338-

325

Schepend

Oude

Den swarten beer
Den jongen prins
Den Dolphyn
Coninck Davith

De coninck Davidt

Prins Willem

Coppen. Stucken.
ende Nieuwe Directie van HOORN.

Cap". Jacob Pietersz. Houck 81 24

Cap". Jan Pietersz. Baes 78 24

Cap". Aldert Taemsen 85 34

Cap". Jan Baessen 92 30

MEDENBLICK.

Cap". Jan Pietersz. eenarm 97 28

HARLINGEN.

Cap". Andries Douwes 90 28

-ocr page 339-

IX.

Consideratiën op de Instructie van admiraal de With ens.
(Zie pg.
195, noot 1). Overgedrukt uit het Journ, de
mth
1G45.

De St. Gen. der Vereenichde Nederl. hebben gecombineerd
de Memor. bij den admir. Witte Corn, de Witte aen H. H. M.
den 26 Aprilis ende 7 deses resp. overgelev., houd.
consider,
op de Instr. enz., ende hebben dienvolgens nae voorg.
deliber. op yeder pt. der voors. memoriën geresolv. \'t geene
hier naer voor yeder in margine van dien geteeckent staet.

1.

Deze passagie wert gelaeten
ter discretie ende directie van
den adm. sampt synen crychs-
raedt.

De schepen sullen by den
adm. werden aangetast daer
hy deselve sal vinden, sonder
te wachten tot hare wedercomst
off volle ladinge, ende \'t volck
van dese schepen affgenomen

Eerstelick off den droogen
door de Zont, daer de schepen
moeten passeeren onbruyck-
baer was gemaeckt off men in
die ongelegentheyt door de
Belt niet en soude moogen
passeeren.

Item schepen bejegenende
die uyt dese landen voor den
19 deser syn uytgeseylt off
men alsulcke schepen datelyck
sal aentasten ende opsenden
dan off men deselve daernaer

-ocr page 340-

1136

ende andere in plaetse van dien
gestelt hebbende sal deselve
te rugge opsenden aan\'t coli,
ter adm. in het quartier daer
soodan. schepen syn uytge-
varen.

met haar volle last sal opsenden
ende aen wat collegie.

3.

Het placcaet hierbesyden
gementioneert daer van syn
verscheyden exemplaeren aan
den adm. albereyts verhant-
reyckt, gelyck aan hem oock
het gedesir. schryvens door
den griffier van H. H. M. copie-
lick is overgelevert.

Sullen werden opgesonden
herwaerts nae dese landen on-
der die resp. Coli, ter adm.
resid. in \'t quart., van waer
dat uitge vaeren sullen syn
die schepen die de verove-
ringe der voors. schepen enz.
sullen hebben.

Item versoecke aan U. H. M.
dat my \'t placcaet v. d. 11
Meert 1632 op het stuck van
\'t formeeren v. d. admrlschap-
pen o.a. geemaneert, als oock
U. H. M. aenschryven van 2
Febr. 1627 op dat subject aen
de resp. coll. ter adm. daer-
bevoorens affgegaen.

4.

Item met de wederpartij in
\'t gevecht comende , ende ge-
beurende dat wij eenige van
ons partij vermeesteren dat
Grod wil geven soo sulcx
geschiet, waer men de ver-
overde schepen en volck sal
laeten off doen brengen.

5.

Dit versouck oordeelen H.
H. M. voor alsnoch te prae-
matuir te syn maer dat daerop
sal worden geresolv. in cas
van rupture.

Item te mogen hebben
acht beseylde hantsame sche-
pen met twee decx ende tot
yder een biscaysche chaloup
ende soo veel materiaelen als
nodich syn , om tot Branders
by gelegenth. te gebruycken,
om met deselve de schepen van
ons party (die machtich zyn)

-ocr page 341-

328

te beeter affhandich te mae-
cken , ende soo men d\'selve
schepen niet van doen en heeft
cunnen onbeschadicht weder
te rugh comen.

6.

Op dit pt. can nief verder
worden getreden , maer wert
gelaeten by de leeninge en
\'t remplacement resp. v. d.
onderbebb. schepen van den
adm. de Witte, vice-adm.
Cats en Lieven de Zeen
schout by nacht, volgens
H. H. M. voorg. resol. dies-
aeng. genomen.

Item off het niet best en
ware dat men een Dosyn
Capitaele scheepen ut het
Esquader van den Lt. Admir.
Tromp in leeninge soude ge-
bruycken tottet exploict nae
Oosten, welverstaen dat hunne
plaetse weeder met gehuurde
seheepen soude gesuppleert
worden.

7.

Den inhoud van dit neffens-
staehde 7® pt. wert goet ende
dienstich geoordeelt ende sul-
len de Galiots daerby ge-
mentioneert met gauw boots-
volck worden gemant en om
sulcx ten spoedichsten te doen
ten laste van het veylgelt
sullen by miss. v. H. H. M.
versocht en begeert worden
de Direct, van \'t Extr. ord.
convoy op Oosten en Noor-
wegen residerende binnen Am-
sterdam.

Dit is in cracht van H. H. M. Item dat de art. brieven

resolut, van den 7 deses ge- voor myne onderh. schepen

effect, ende sullen dienvolgens gedruckt my moogen toecomen.
aen den adm. de Witte ge-
levert worden.

Item vereyssche oock twee
gouwe Galliots tot het Exploict,
om in \'t Cattewater ende de
Beidt ende door de Sondt
comende , deselve te gebruy-
cken om altyt vooruyt te doen
seylen, ende om alles wel
gauw aff te doen diepen.

-ocr page 342-

Wert gestelt ende geconf.
aen den adm. ende die van
synen crychsraedt.

Item de volcomen Judica-
ture over de capiteynen ende
officieren van de vloot.

329
9.

10,

De H. H. St. V. Holl, ende
W. Vr. werden ingevolch van
H. H. M. voorg. resol., mits
desen nochmaels versocht dat
deselve sonder eenich verder
uytstel ofte dilay soodan.
ordre willen stellen ende die
voorsieninge doen ten eynde
dat de ofRc. ende matrosen
dienende op het onderhebb.
schip
V. d. adm. Witte Corn.
de Witte nae behooren wor-
den betaelt ende onderhou-
den, geconsider. dat derselver
maentgelden, als oock het
geheele schip met den vorde-
ren aancleven van dien by
den staet van oorloch te
water staat gerepart. ten laste
van opgem\'®. prov. v. Hollant.

Item voere U. E. H. M. te
gemoet dat ick op gisteren
in de vergader, in \'t coli, ter
adm. tot Rotterdam hebbe
binnengestaen ende haer Ed.
te gemoet gevoert , dat myn
onderhebb. schip gisteren uyt
de Maes was geseylt, met
last op \'t spoedichste binnen
Goeree te loopen om aldaer
in te nemen myn rest. canon,
victualie en behoeften , \'t
welck met weer en wint noch
6 ä 8 dagen tj-t heeft, hebbe
oock de gemelte heeren te-
gemoet gevoert ofte däer gelt
tot betalinge van ons ge-
meene scheepsvolck in voorraet
mocht wesen, tot antwoort
gecregen dat er geen geit in
voorraet tot betalinge van ons
gemeene scheepsvolck was
ende dat hare Ed. tot alsulcke
betalinge oock geen raet en
conden schaffen ten ware de
hooge Regier, geit daertoe
gelieffde te furneren.

11. 1)

Dewyle men tegemoet siet Item dat ick een predi-
dat dese verandering retar- cant in plaets van mynen

1) Dit verzoek is later toegestaan: zie Res. Sw. en Denem. 17 Mei 1645.

22

-ocr page 343-

330

dmt. soude veroorsaeoken ende
berichtende geinforin. werden-
de dat den sieckentrooster in
het voorst, pt. gement. oock
bequaemheyt heeft om het
predickampt te bedienen, sal
dese saecke daerby werden
gelaeten.

sieckentrooster scheep mach
hebben.

12.

Toegestaen. In plaetse v.
dese 30 sullen 30 anderen ge-
licht ende onderhouden worden
(ten laste van het veilgelt) ;
soolang de voors. 30 sold.
uytblyven, sullen de laetste
30 dienst doen op het schip
van oorl., dat in plaetse van
\'t onderhebb. schip v. d. adm.
de Witte , tot besettinge van
de cust van Ylaenderen ende
cruyssinge van de nauwe zee
sal worden gelevert , volgens
en in conformité van voorg.
resolut.

Item versoucke aan U. E. H, M.
met alle eerbiedicheyt dat ick
de 30 geordonn. soldaten, die
ick met kennisse van S. Doorl.
H. al scheep heb , mach be-
houden , te meerder alsoo ick
geen gelogenth. ende weet om
geoeffende sold. ter see te be-
comen, die voor een hoofd-
officier die voor moet gaan ten
hoochsten van nooden svn.

13.

Toegestaen. De soldy en
costgelden v. d. 20 matrosen
sullen comen ten lasto v. h.
bewuste veylgelt.

Item, alsoo het onderheb-
bent nieuwe schip van den
voorn, de Witte van meerder
swaerte ende cracht is, als
\'t affgeleyde is geweest, ver-
soeckt hy aan U. H. M. met
alle eerbiedicheyt dat hem 20
matrosen boven syn ordinair
getal mach toegestaen worden.

14.

De deliberatie op dit nef- Item soo der extraordinaris

-ocr page 344-

331

fensst. pt. alsnoch een weynich
te vrouch synde, wert mits
desen uytgestelt totdat de
saecke ryp sal weesen.

crychsvolek (om te lande te
gebruycken) mede sal gaen,
dienen daertoe oock eenige
groote fluyten gehuyrt om des
bequamer \'t selifde volck met
haer Treyn over te brengen,
te meerder alsoo in de schepen
van oorloch niet veel bergingh
voor hun Treyn ende \'t gemelte
crychsvolck sal wesen.

15.

Dit is bij don adm. albe-
reyts verricht ook van syne
bevindinge dan 7 deses rap-
port gedaen.

Item vo3re U. E. H M, te
gemoet off niet geraetsaem en
is dat U. E. H. M. my met acten
gelasten dat ick een keer in
aller haest naer Amsterdam
ende in \'t N. Qt. sal hebben
te doen , ende aldaer besieht,
ende visiteren de schepen die
tot d\'aenst. reyse naer oosten
sullen werden gebruyckt.

16.

Den adm. sal den schry ver
hier besyden ge ment. weder-
om voor Secret, gebruycken
ende wert oversulcx syne
gagie mits desen vermeerdert
ende geaugment. ter somme
van 55 gld. ter maent in-
ganck te nemen met den dach
van het uytzeylen uyttet
Goer. Gadt ende dat hieron-
der begrepen ende gedoot
blijft \'t geene hy ter saecke
V. extraord. in het voorl.jaer
soude mogen voorwenden te
pretend, off albereyts voor-
gewent soude mogen hebben.

Item H.M.Heeren, soo ick
mynen schryver de^e aenst.
reyse voor Secret. sal gebruy-
cken , gelyck ick hem desen
voorleden soomer gedaen heb-
be , die daertoe bequaem is,
versoucke aen ü. E. H. M. dat-
denselven met eenige meerder
gagie mach werden verhoocht
soo voor syne Extr. ord. dienste
V. d. voorl. somer als voor de
Extr. ord dienste , die by hem
dese aenst. reyse sullen wer-
den gedaen , te meerder, alsoo
denselven maer een sober ga-
gie voor schryver tot noch
toe is treckende.

-ocr page 345-

332

De seynbrieff by den adm.
overgelevert, wert albereyts
in cracht
Tan H. H. M. resol.
van 7 deses ter nombre van
1500 à 1600 exemplaren ge-
druckt ende sullen aan den
adm. verhantreyckt worden
om bij hem daer van de dis-
tributie gedaen te worden als
nae behooren.

17.

Item dat dese nevensgaende
seynbrieff mach werden ge-
druckt , ende deselve aen alle
de schippers , die onder myn
bescherminge sullen seylen
van my ter handt mogen
worden gestelt, dat ten hooch-
sten nodich is, ende dat daerby
aen yeder schipper werde ge-
last myn bewys in de Sont
te doen , off d\'selve behoorl.
alhier heeft vertolt, opdat
onsen staet daer by niet en
wert gefraudeert.

18.

De schepen hierbeseyden
gement. het veylgelt binnens-
lants niet betaelt hebbende ,
sullen in cracht van H. H. M.
placc. van 7 d^ser en in con-
form. van dien herrewaerts
werden opgesonden , soo haest
deselve sullen syn geattrap-
peert ende naedat het scheeps-
volck daerop vaerende sal syn
overgenomen ende verandert.

Item alsoo het op myne
aenst. reyse dickwils sal ge-
heuren dat haringjagers ofte
andere coopvdschepen sullen
souckente eschapperen, sonder
behoorlycke veylgelt betaelt
te hebben, off niet best en
was dat men alsulcke schippers
bejegenende deselve in de Sont
veilgelt opvordert en ont-
fanckt, welverst. daervan per-
tinente staet over te leveren,
soo sulcx mach geschieden
sal \'t landt syn gerechticheyt
hebben, ende die meenen \'t
eschapperen , doen betaelen ,
soo \'t anders geschiet , soude
beswaerlyck wesen alsulcken
onvertelde schepen op te hou-
den door welck ophouden dé
coopluyden groote schade
souden comen te lyden, ende
soo sulcx sal geschieden,
behoore daer eene lyste van
te hebben,

-ocr page 346-

333

Dit pt. wert gelaeten aan
de discretie voorsicliticheyt en-
de goet beleyt yan den adm.
sulcx liy deses aengaende \'t
syner wedercomste nae goet
soldaet- ende zeemansehap sal
willen ende moeten yerant-
woorden.

an

Item als wy den Sont, den
Droogen , off de Beidt gepas-
seert syn, sal alsdan genoot-
saeckt syn de schepen gemunt
hebbende naer Dantzick, Eiga,
Eevel ende vordere quai-tier. ,
deselve te doen convoyeren ,
welcke convoyers de gem\'®.
schepen geconv. hebbende in
de Oostzee , met weer ende
wint gestadich behooren te
cruyssen ende de gemelte
Oostzee te veylen, vooral
degeene die de schepen van
onsen staedt affbreuck soecken
te doen, geve U. E. H M. in
bedencken off ick met de rest.
schepen niet en behoorde \'t
onthouden omtrent den Droo-
gen ofte omtrent de plaetse
daar S. M". schepen v. Den.
haer onthouden om op deselve
altyt een waeckent oog te
houden. Soo sulcx geschiet,
gelyck ick vertrouwe jae ,
soude in die gelegentheyt
noch een cloeck esquader haer
behooren \'t onthouden tus-
schen Elsenburch en Elseneur,
om te passen op scheepen,
die uyt ons landt mochten
comen, gemeent hebbende
naer Oosten, met meeninge
dat al sulcke commercy-sche-
pen van dat esquader tot door
den Droogen in goede ver-
seeckerheyt werde geconvoy-
eert, dat gem*«. esquader sal
oock een waeckent ooch moe-
ten houden op Deensche

19.

-ocr page 347-

334

schepen , die uyt Noorw.
mochten comen, opdat al
sulcke Deensche schp. onse
commercy schp. niet en verras-
sen noch niet en overvallen.

20.

Den adm. ende die van syne Item soo \'t gebeurt dat ick
onderhebbende vloot sullen come te bejegenen schepen
haer deses aeng. gedraegen van de Croon Sw. ende Den.
als naer ouder gewoonte in ende haer vertoonen als vrient,
cas als hier besyden by hem wat respect dat ick aen deselve
wert voorgestelt. sal hebben te doen, als oock

aan \'t casteel Croonenburch
ende Coppenhage.

21.

Den inhoud van dit nef-
f\'enst. pt., sal worden ge-
schreven aen de resp. coll.
ter adm. oock directeurs van
het Extraord. convoy op Oosten
ende Noorw. desbehoorende ,
met expressen last ende be-
geerte dat sy de schepen van
hunne resp. beleyt ende di-
rectie, met eenige leggers
met ysere banden sullen doen
versien om daerin water te
connen bewaren voor 8 ä 10
weecken nae proportie van het
volck dat op soodan. schepen
sullen vaeren.

Item dat aen de resp. col),
ter adm. ende directie mach
werden geschreven, dat al
hun schepen op den dach van
\'t zeyl gaan uyt het Vlye zyn
ge victual, voor 4 maenden ,
ende ten minsten voor 8 a 10
weecken water voor haer
scheepsvolck.

22.

Het is H.H. M. aengenaem Item van U. E. H. M. te

dat Syne Hoochheyt aenge- verstaen off ick een nieuwe

nomen heeft den admir. de commissie tot dese aenstaende
"Witte , den vice-adm. Cats en reyse behoore te hebben.

-ocr page 348-

335

den schout-by-naclit Lieven
de Zeen elcx in syn regard
resp. te versien met nieuwe
commissie tot de aenstaende
reyse nae Oosten.

23.

üen adm. sal syn onderh.
schip soo haest doenl. nae
\'t Ylie senden , alwaer het
Genenerael Rendevous volgens
H. H. M. voorg. resol. is ge-
stelt ende geördonn. oock
sulcx alomme daer \'t behoort
aengeschreven.

Item off ick myn schip naer
betalinge , naer \'t Vlije mach
senden , dat ten hoochsten
nodich is.

24.

De adm. sal hem hebben te
houden in termen van neutra-
Jiteyt tot ter tyt toe dat desen
staedt met de croone Den.
sal syn gebroocken, na welck
breecken hy sich met de Sw.
sal hebben te vougen naer
luydt van het tract. tusschen
de croon Sw. ende desen staedt
in den jare 1640 mits echter
altyts een waeckent ooge hou-
dende op de schp.
V. comm.
deser landen ten eynde dat
de sèlve egeen pericul en coome
te loopen, maer behoorl. be-
schermt moge werden ende
blijven.

Item off de Croon Sweeden
secours van myn versocht ,
off ick d\'selve mach assis-
teren en off ick de D. tegens
de Sw. sach vechten , wie ick
sal mogen helpen.

Onder stont U.E.H. M. onderd.
dien. ende was ondert.

Witte Corn. de Witthe.

Aldus gedaen ende gearrest. ter vergader, v. d. Hooch-
gemte H. H. St. Gen. den 9 Mey 1645.

-ocr page 349-

X.

De Sleutels van de Sotit.

Een enkel woord naar aanleiding van den titel van dit
werk. In de Bijdr. enz. IST. E. VI pg. 214—216 vindt men
een stukje van prof. Pruin, waarin hij de onjuistheid aan-
toont van het verhaal, volgens hetwelk van Beuningen aan
Karei X van Zweden zou hebben toegevoegd : „Ik heb de
houten sleutels van de Sont in de haven van Amstex-dam.
zien liggen". Prof. Fruin geeft als zijn meening te kennen,
dat de woorden gesproken moeten zijn in 1644 of 1645,
niet door „van Beuningen, maar (door) een ander, even
fiér als hij, en wel niet rechtstreeks tegen den koning van
Denemarken , maar veeleer tot bemoediging zijner landge-
nooten". Dit komt mij zeer waarschijnlijk voor, al heb ik
de uitdrukking zelve ook niet verm\'eld gevonden in de stukken
uit de genoemde jaren, welke mij onder de oogen kwamen.
Dat de beeldspraak echter reeds gebruikt werd , blijke uit
de volgende plaats , uit een miss. van Schrassert , resident

te Hamburg, aan H. H. M. dat. - 1644 (Lias Duitsch-

10 Sept.

land 1644): „(U. H. M. sullen al hebben vernomen) dat die
Sweetsche Gerisohe vlote, sonder sich door die Deensche
pramen (so met gene gehele maer alleene met halve car-
touwen beset geweest) tho laten ophouden , met eene goede
resolutie ende wint d\'Sont is gepasseert, tot verwondering
van vele meynende dat daervan den sleutel alleen in Dene-
marcken is tho vinden".

-ocr page 350-

XI

Opgave van de bronnen, xoaaruit geput is.

ARCHIEFSTUKKEN.

Portefeuilles Deneraarken 1640—1647. (Rijks-archiefs Hage.)
Deze portefeuille\'s bevatten o. a. de vaak aangehaalde mis-
sives van den Nederlandschen resident te Helseneur van
CracauM\'.

Portefeuille\'s Zweden 1640—1647. (R. A. \'s Hage).

Resol. St. Gen. 1640—1647. (Utrechtsch archief).

Acten ende Resolution van haer Ho: Mog. genomen iu
saecken van Sweeden en Denemarcken, t\'sedert den 21"\'
October 1644 tot den JanÜ 1646. (R. A. \'s Hage).

Resolutiën van haer Ed. Groot Mo : genomen op te twee-
voudige ambassade aen de Croonen van Sweden ende Dene-
marcquen soo deselve in hat Secreet Register van haer Ed.
Groot Mo : syn gestelt. (R. A. ,\'s Hage).

Index op \'t Register der Instruction , gemaeckt by haer
Ho : Mo: op de ambassaden ende andere besendingen aen
diversche coningen, prinsen, beginnende met den jaare 1640
tot den jare 1649. (R. A. \'s Hage).

Secreete Resolutiën 1634—1646 en 1646—1653. (R. A.
\'s Hage).

Rapport van H. H. M. Ambass. Legatie aen den koninck
van Denem. 1639. (Utr. Arch).

Verb, van de H. H. Willem Boreel, Alb- Sonck en van
Aylva, H. H. M. Extr. Ord. Gedep. en Arab, naar Zweden
1640. (R. A. \'s Hage).

Verb, van de HH. Willem Boreel, Alb. Sonck en Johan
van Weede Commiss. Amb. op de conferentie binnen de stad
Stade en aan den kon. v. Denem. 1641. (R. A. \'s Hage),

-ocr page 351-

338

Verbaal ofte Recueil , gehouden by de H.H. Gerard Schaep,
Albert Sonck ende Joachim van Andreé, als Extr. Amb.
naar D. en Sweden 1044—1645. (R A. \'s Hage).

Verb. v. d. Gezantschaps-Secretaris v. d. Heyde 1644.
(R. A. \'s Hage).

Verbael van de H.H. de Witt, Bicker ende Stavenisse,
van hare Ambassade aen de coninginne ende croone van
Sweeden 1644—1645. (R. A. \'s Hage).

Verbael van d\'Heer de Witt van syne Ambassade by de
croonen Sweeden ende Denemarcken t\'sedert het vertreck van
de heeren Bicker ende Stavenisse. 1644 ende 1645 (R. A.
s Hage).

Verbael gehouden by do heeren de Witt, Schaep , Sonck
ende Andree , van de besoignes by deselve als extra-ordinaris
Ambassadeurs aen de croonen van Sweeden ende Denemarcken
gedaen, zedert het ontfangen van haere naerder Instructie ,
wesende den lOen Mey 1645. (Utr. Arch.) Dit verb, is aan-
gehaald als „Gemeensch. Verb. 1645".

Journael van Witte Korn. de With, 1643 — 1644. (Scheeps-
journaal No. 37). (R. A. \'s Hage).

Journaal van Witte Korn. de With 1644—1645. (Scheeps-
journaal No. 38). (R A. \'sHage).

Rapport ende Journael van de voyagie ende t\'gepasseerde
onder Witte Wittenssen als admirael over de Vljote naer
Oosten ende in de Zont, A". 1645. (Scheepsjournaal No. 39).
(R. A. \'s Hage).

Liassen Duitschland 1644 en 1645. (R. A. \'s Hage).

Origineele brieven van de Amb. Denem. en Zw. aan H. H. M.
(R. A. "s Hage).

Consider, van Witte Corn, de Witte op syne Instr. den
21 Aprilis 1645 gearresteert als admirael over de vloot van
Convoy ende defensie naer oosten. (Secreete Casse Denem.
R. A. \'sHage).

Gedrukte stukken en Historische Werken.

LIEUWE VAN AITZEMA: Historie of verliael van Salcen van Staet
en Oorlogli enz. — 4«. — deel 5 en 6. In\'s Gravenhago ,
1660 en 1661.

ALTMEI.IER : Histoire des relations commerciales et diplomatiques des
Pays-Bas avec le Nord de l\'Europe. — 1840.

-ocr page 352-

339

AREND (BRILL) : Algemeene Geschiedenis des Yaderlands.

BERG : De Nederlanden en het Hanséverbond. 1833.

BILDERDIJK : Geschiedenis des Vaderlands, (ed. Tydeman).

Chr. BRUUN: Slaget paa Kolberger Heide den 1 Juli 1644 og de derefter
folgende Begivenheder. Kjöbenhavn. 1879.

BUSKEN HUET : Land van Rembrand. druk. 1886.

ALEX. V. d. CAPELLE: Gedenkschriften. 1777,

COMMELIJN: Frederick Hendrick van Nassauw, Prince van Orangien,
zijn leven en bedrjjf. Utrecht 1652.

DE LA COURT : Aanwysing der heilsame politike Gronden enz. 1671.

G. DROYSEN: Gustaf Adolf. Leipzig 1869—1870.

d\'ESTRADES : Lettres , mémoires et négociations. La Haye 1719.

R. FRUIN : Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog. (De uitgaaf van
1861 is aangehaald, maar de aangehaalde plaatsen zijn
vergeleken mot den laatsten druk).

FRUIN : Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde.

GARDE: Den dansk-norske Sömagts-Historie 1535 — 1700. Kjöbenhavn 1861.

DE GEER: Lodewijk de Geer. 1841.

GEYER : Geschichte Schwedens. (In de „Geschichte der Europäischen
Staaten von Heeren und Ukert").

GIDS (de).

GROEN VAN PRINSTERER : Archives ou Correspondance inédite de la
maison d\'Orange-Nassau.

GROOT-PLACAET BOEK. \'s Gravenhage a". 1658.

V. d. HOEVEN: Bjjdrage tot de geschiedenis van den Sonttol. Leiden 1855.
HOLBERG : Dänische Reichs-Historie , ins Deutsche übersetzt. 1743.
HOLLAND (Register van).

de JONGJÎ : Geschiedenis van het zeewezen. druk.

de JONGE : Verhandelingen en onuitgegeven stukken.

KNUTTEL : Catalogus pamfletten Kon. Biblioth. \'s Hage.

KOENEN : Voorlezingen over de geschiedenis des Nederlandschen handels.

KOENEN : Voorlezingen over de geschiedenis van scheepsbouw en zee-
vaart.

KRONYK van het Historisch Genootschap te Utrecht.
LUZAC: Hollands Rijkdom. Leiden 1780—1783.

S. MULLER Fz. : Geschiedenis dor Noordsche Compagnie. Utrecht 1874.
PAMFLETTEN uit de Kon. Bibliotheek te \'s Hage.

VAN REES : Oesohiedenis der Staathuishoudkunde in Nederland I. 1865.
VAN RIEMSDIJK: De Griffte van H. H. M.
SCHELTEMA : Gesch. en Letterk. Mengelwerk.
SCHELTEMA: Rusland en de Nederlanden. 1817.

SCHERER: Allgemeine Geschichte des Welthandels. Leipzig 1852 —1853.

-ocr page 353-

340

SLAjSTGE : Den stormaegtigste Kongea Christian den Pierdes Historie.
Kjobenharn. 1749.

STAATKUNDIG en Staathuishoudkundig Jaarboekje voor 1834.

TEGENWOOKDIGE STAAT van alle volkeren. Te Amsterdam, bij Isaak Tirion.

THORBECKE: Historische schetsen.

YEEGENS : Historische Studiën, \'s Gravenhage 1885.

VELIUS : Chronyk van Hoorn (ed. Centen, vierde druk , Hoorn 1740).

VREEDE : Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche diplomatie.
Utrecht 1856—1861.

VREEDE: Nederland en Zweden. Utrecht 1841 en 1844.

WAGEN AAR: Vaderl. Historie.

WAGENAAR: (Bijv. en aanm. op).

DE WITT: Louis de Geer. (vertaling van Kollewijn, Amersfoort 1885).
DE WITT (Brieven van).

Atlas en Kaarten.

G. MERCATORIS et J. HONDII atlas novus aO. 1638.

De nieuwe lichtende zee-colomne ofte zeespiegel. Amsterdam, omstreeks 1650.

Pascaart vant Schager-Rack ende Belt van d\'paternoster tot in de Oostzee.

Op nieuws verbetert door Joannes Loots in de Nieuwe
Brugsteeg in de Jonge Lootsman. (Biblioth. van het
Departmt. van Marine te \'s Hage).

A chart of the two channels goeing into the Baltique sea one through Catte
Gat and the Sound and the other through the Belt, by
John Seller Hydrographer to the king. (Biblioth. van het
Departmt. van Marine te \'s Hage).

-ocr page 354-

VERBETERINGEN.

^^ Iii II \'v \'T.

64, regel 5 v. o. staat: pleegden , lees : plachten.

pg. 148, regel 12 v, b. staat: zou worden gesteld,
lees : zou worden.

pg. 1.55, noot 1, staat: tollateur, lees: tollatur.

IGG, regel 7 v. b. staat: dien, lees: die.

pg. 174, regel 11 v. o. staat: hare , moet Yervallen.

L

-ocr page 355-

ii\' 

\'"\'in \'• •••

llös!\'\'-";

ep\'-y

i. V

t. "f ■

,-v\'-\' ■

\' 7- ■ ■■■

li-V-

V V... , ■

«V ■

-ocr page 356-

INHOUD.

Hoofdstuk I . • . . pag. 1—41

Schets van de vaart en den handel op de Oostz\'^e en op Noorwegen in
\'t midden der 17 de eeuw. — Overzicht der moeielijkheden wegens den
Sonttol na het tractaat van Spiers (1544). — Diplomatieke betrekkingen
van de Republiek der Zeven-Provinciën met Denemarken en Zweden, vooral
na 1639. — Toelichting der geschillen, welke over de tolheffing in de Sont
en in Noorwegen rezen. — Inval der Zweden in Holstein (December

Hoofdstuk II ... . pag. 42—80

Denemarken tracht te beletten, dat de Republiek zich bij Zweden aan-
sluit. — De Deensch—Zweedsche oorlog is Frederik Hendrik niet welkom;
hij bewerkt, dat de Staten-Generaal hunne bemiddeling aanbieden tot herstel
van den vrede. — Zweden roept de hulp der Nederlanden in, krachtens
het tractaat van 1640. — Christiaan IV zendt zijn kamersecretaris Gunther
om de Republiek daarvan af te houden. — Uitrusting der convooivloot, —
Het uitloopen der koopvaardijschepen naar Oosten en Noorwegen tijdelijk
verboden. — De osseschepen. — Levering van contrehande aan de oorlog-
voerende partijen. — Lodewijk de Geér rust in de Nederlanden een hulp-
vloot uit voor Zweden. — De instructie voor de gezanten vastgesteld. —
Zij vertrekken met de convooi- en de koopvaardijvloot. — Welke gezind- ,
hoid in Denemarken .jegens de Republiek bestond. —\'

Hoofdstuk III . . . . pag. 81—110

Torstensohn trekt op uit Holstein en verovert Jutland. — Horn valt in
Schonen. — Krachtige maatregelen van Christiaan IV tot tegenweer. —
De landing op de eilanden wordt belet. — De keizerlijke veldheer
Gallas stelt zich in beweging naar Holstein en noodzaakt Torstensohn
om Jutland te ontruimen. — Christiaan IV met de vloot vóór Gothen-
burg, — Maarten Thijssen in hot Listerdiep, — Hjj moet naar het
Vlie terugkeeren. — De Zweedsche vloot verschijnt in de Oostzee. — Slag
bij Femern, — Wrangel ontsnapt uit Kieler-Fjord, — Maarten Thijssen
forceert de Sont, — Christiaan IV aan \'t hoofd van een leger naar Schonen, —
Er wordt geen slag geleverd, — De Deensche vloot bij Femern vernietigd. —
De Zweden trachten niet — zooals de Denen vreesden — te landen, —•
Overzicht van de krijgsgebeurtenissen van het jaar 1644.

Hoofdstuk IV ... . pag. 111—139

Aankomst der Nederlandsche gezanten in Deneraarken. — De koopvaardij-
vloot passeert de Sont. — De oorlogsvloot blijft kruisen tusschen Schagen
en Gothenburg. — Aan de gezanten wordt audiëntie verleend door den
kroonprins van Denemarken, — Christiaan IV komt te Kopenhagen terug, —
De bemiddeling aangenomen. — Christiaan IV vertrekt naar Schonen; in
zijne afwezigheid staan de onderhandelingen stil. — Schnep en Andrée
zoeken den koning in de legerplaats op. — De praolimioairen gersg^eld. —
Terugtocht uit Schonen. — De aanvang der onderhandelingen telk nit-
gesteld. — Aankomst der Nederlandsche gezanten te Stocklïolii: De
bemiddeling aangenomen. — Zweden weigert de beiangcn (i»r 1) diek
bij de onderhandeling ter sprake te brengen, tenzij deze deel
ih -.i Rï!-,!
den oorlog tegen Denemarken, — De gezanten zijn niet gt/la.si d te be-
loven, — Bicker en Stavenisse gaan terug naar het yaderlmul, de
meening van H. H. M. over een gewichtig
\\oo:-:Msl van koningin C!ui-itiua
in te winnen.

tu..

-ocr page 357-

ii i n h o ü d.

Hoofdstuk Y ... . pag. 140—169

De gezanten in Denemarken worden onkundig gelaten van het voorstel,
dat Bicker en Stavenisse, namens koningin Christina, aan H. H. M. over-
brengen; evenmin krijgen zij kennis van de afspraak om de onderhandelingen
te rekken. — Yermoedelijke reden daarvan. — Aankomst der afgevaardig-
den te Calmar en te Christianopel. — Begin der onderhandelingen. —
Heftige stukken van weerszijden gewisseld. — De Zweden formuleeren
hunne eischen. — Dubbelzinnige rol, door de ÏTederlandsche gezanten
vervuld; — Denemarken tracht de Republiek over te halen tot een afzon-
derlijke onderhandeling. — De Nederlandsche gezanten-ontvangen eeir ge-
wijzigde instructie van H. H. M. /Ap\'

Hoofdstuk VI ... . pag. 170—189

Buitgemaakte Deensche schepen door de Zweden in Nederlandsche havens
opgebracht. — Spiering verzoekt, dat Zwesdsche koopvaarders, onder
bescherming van Nederlandsche oorlogschepen , door de Sont zullen worden
gebracht. — Nader voorstel van Holland ten opzichte van Denemarken en
Zweden. — Het wordt aangehouden wegens de terugkomst van Bicker en
Stavenisse. — „Groot oórloch-desseyn" voor het jaar 1645.^ De politiek
van den stadhouder komt in botsing met die van Holland. — Een schikking
getroften. — Resolutie der Staten-Generaal van 19 April 1645. — Nadere
instructie voor de gezanten\' vastgesteld. — Uitrusting der vloot.

Hoofdstuk VII . . , . pag. 190—218

„De sleutels van de Sont."

De oorlog te land en de toerusting ter zee , in het laatst van 1644 en
het begin van 1645. — Tocht van "Witte Korn. de With naar de Sont. —
Hij geleidt de koopvaardijvloot naar de Oostzee zonder dat tol wordt be-
taald, en zorgt, dat ook in het vervolg de vaart door de Sont vrij blijft. —
De With ankert met 28 schepen vlak vóór de hoofdstad. — In Denemar-
ken heerscht groote ontevredenheid over zijn optreden. — De regeering
van dit rijk tracht uit te vorschen, welke de houding van de With zal
zijn bij een treffen tusschen de Zweden en de Denen. — De Zweedscl^
vloot nadert tot dicht vóór Kopenhagen. — De vrede wordt gesloten. •. /

Hoofdstuk VIII .... pag. 219—241

De Republiek treedt in een afzonderlijke onderhandeling met Denemar-
ken. — Tractaat van Christianopel. — Vrede te Brömsebro tusschen Zweden
en Denemarken gesloten. — Beoordeeling van het beleid der Nederlandsche
gezanten. — Holland is niet tevreden met de bepalingen van het tractaat
van Christianopel. — Admiraal de With verlaat zijn ankerplaats vóór
Kopenhagen, maar blijft aan den ingang van de Sont liggen en belet,
dat van de Nederlandsche schepen tol wordt geeischt. — Dit verwekt in
Denemarken groote ergernis. — de With naar het vaderland teruggeroepen.

Hoofdstuk IX ... . pag. 242—256

Kentering in de Noordsche politiek van de Republiek. — Het verdrag
met Denemarken van .1647. — Het „redemptie-tractaat" en de „alliance-
defensyf", met Denemarken in 1649 gesloten.

Bijlagen en Aanteekeningen.

No. 1. Statistiek van de scheepvaart en van den handel der

Nederlanders op de Oostzee in het jaar 1645 .... pag. 259—290
„ 2. Ga&riel Marceliseen tegenhanger van Lodewijk de Geer. „ 291—296
„ 3. Aanschrij^ngen van Christiaan IV aan den Ambtman

op Krooneii,\'^rg en de Ambtmannen in Noorwegen . . „ 297—298

-ocr page 358-

INHOUD.

No. 4. Maarten Thijssen in het Listerdiep.......pag. 299—307 ^

, 5. Berichten over den oorlog ter zee, tusschen Zweden en
Denemarken, in het jaar 1644, ontleend aan de mis-
sive.i van den Nederlandschen resident te Helseneur,
van Cracauw, aan H. H. M.........., 308 — 314

„ 6. Voorstel, door Bicker en Stavenisse , hij hun terugkeer
uit Zweden, aan H. H. M. namens Jtoningin Christina

van Zweden gedaan........................„ 315—319 -

„ 7. Resolutiën van Christiaan IV betreffende de bezwaren,
door de Nederlanders te berde gebracht wegens den
handel op Noorwegen............„ 320 — 322 -

„ 8. Staat van de Withs vloot in het jaar 1645 .... „ 323—325 \'

„ 9. Consideratiën op de Instructie van admiraal de With enz. „ 326—335

„ 10. De sleutels van de Sont......................„ 336

„ 11. Opgaven van de bronnen, waaruit geput is ... . „ 337 — 340

Verbeteringen ................... 341

HI

\\

23

-ocr page 359-

"I,

ip-..?^\':;

\\

i^h

v/.

........"Pf/Ai^tj^-\'Ä

\'Â im\' .

A, it

-/V :, ,

■■■

• frt;-,\', „ \'

\' hj

-ocr page 360-

STELLINGEN.

/

-ocr page 361-

îïv:

■Vtfl,: -

-ocr page 362-

I.

De oorlog, door Zweden in het laatst van 1643
tegen Denemarken begonnen , was in strijd met de
beginselen van het volkenrecht.

II.

Op het beleid van de bevelhebbers der Deensche
zeemaoiif, in het jaar 1644 kunnen gegronde aan-
merkingen worden gemaakt.

III.

Het verdrag van Christianopel was niet, zooals
Vreede het noemt (Inleiding tot eene Geschiedenis der
Nederlandsche diplomatie , 11^ pg. 135), „een glorie-
rijk tractaat".

IV.

Het is te wijten aan Frederik Hendrik, dat de
Republiek , bij het verdrag van Christianopel, geen
beter voorwaarden heeft kunnen bedingen.

V.

In de eerste helft der zeventiende eeuw was de
vaart op de Oostzee van meer belang voor de Neder-
landers dan de vaart op Indië.

-ocr page 363-

VI.

De bewering, dat, in de eerste lielft der zeven-
tiende eeuw, de Oostzee jaarlijlcs door ruim 4000
Nederlandsche schepen werd bevaren , is onjuist.

VII.

De gunstige invloed, door Agnes Sorel op Karei
VII uitgeoefend, is vaak overschat.

VIII.

De meeste geschiedschrijvers zijn onrechtvaardig
geweest jegens Lodewijk XI.

IX.

De beeldenstorm was niet tevoren beraamd.

X.

Het zoogenoemde „heldenfeit" van Pieter van den
Broecke is door hem zeiven verzonnen.

XI.

De redenen , welke Gustaaf Adolf bewogen aan den
dertigjarigen oorlog deel te nemen , waren niet van
kerkelijken aard.

XII.

François Aerssens , heer van Sommelsdijk , wordt,
als staatsman, door Groen van Prinsterer te hoog
gesteld. (Groen, Archives etc. gérie, Tome

III pg. XLI - CXLIV en Tome IV pg. LXXI-
LXXXVII).

XIII.

Busken Huet\'s Land van Rembrand munt niet uit
door de bewerking van het zuiver historisch gedeelte.

-r-

-ocr page 364-

XIV.

Sp. Histor. ni, 7, 44, vs. 11 en vs. 25, lees
,jmetten dien" , in plaats van „mettien".

XV.

Sp. Histor. I, .3, 20, vs. 14, lees „int englie
van Termofllee" , in plaats van „int ende van
Termofllee".

^ XVI.

Nieuwe Rechtsgel. Bijdr. V : "Willekeuren van Am-
sterdam , ed. Pij nacker Hordijk, titel LV, § 21 :

„Item en ghien molenair en zal noch en moet des
nachtes malen, alzet vier reve ghezwichte wayet,
alse twisschen der zonnen ondergane, totdat men die
dachclocke luydet, hij XL se. Hollans".

In deze paragraaf heteekent de uitdrukking: „alzet
vier reve ghezwichte wayet" = als het zeer hard
waait.

XVII.

Ferguut vs. 264, lees „geheten" in plaats van
„geweten" , schrap de komma achter „geweten" en
plaats die achter „knape".

XVIII.

Quellen und Forschungen, dl. XVIII, Flandrijs, ed.
Franck. De vraag, op pg. 152 gedaan, naar aan-
leiding van fragm. 8, vs. 107, heeft geen reden van
bestaan. i

XIX.

De veredelende invloed van het tooneel op het volk
mag worden betwijfeld.

-ocr page 365-

XX.

De methode, door D"". Th. Swart Abrahamsz. ge-
volgd in zijn studie over Multatuli, leidt tot een
\')illijk oordeel over dezen schrijver.

XXI.

Het is te betreuren , dat litteratoren bovengenoemde
nethode gaan navolgen.

XXII.

Het Calvinisme heeft de kunst geschaad.

XXIII.

Er bestaat geen reden om, met Jonckbloet, de
Gudrun-sage in Nederland te localiseeren.

XXIV.

De Angelen zijn niet identiek met den Saksischen
stam van de Engeren.

-ocr page 366- -ocr page 367- -ocr page 368-

-ocr page 369-