-ocr page 1-

T

-ocr page 2-

mi

M

M.-

-ocr page 3-

J-ii

TS?

M\'\'

-m

It

.USJ

f

-ocr page 4-

J-i,

S

iii\'

jm

-ocr page 5-

«Rl\'GEN om DE GElifflAP m lllSî Ë lllIK.

-ocr page 6-

\' " ■y-\'T kW.

M

■w

«

r.

. ¥

. .V-

i

■r• ..K

* .

-ocr page 7-

OPMERKINGEN

1

Ij

OVER

iimp ra 111\' i ffli

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van
AAN DE JIIJKS-JJNIVERSITEIT TE JJTRECHT

na machtiging van ven kector magnificus

Mr. J. Baron d\'Aulnis de Bourouill,

HooKloornar in do Facultoit van Rochtsgoloordhoid,

en met toestemming van den Academischen Senaat,

tegen de hedenkingen

DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT
Ic verdcdigei^

op WOENSDAG 21 NOVEMBER 1888, des namiddagB to uur

i>oor

^ODEWIJK VAN
goboron to Utrocht.

aOUDOEYEI\\,

AURITS

UTRECHT,
1\'. W. VAN I)K WK IJ ER.
1 8 SS.

BIBLI0TME5K DER
RIJKSUNiVERSITcIT
U T R fT C H T.

-ocr page 8-

-\'li

■ i-, w

\'l

> i

, . \'

üi:

it*\'\'

Vf

-ocr page 9-

Ouders.

.AN

yVLIJNE

i

-ocr page 10-

4

\'y .\'<\'\' V\'

- f

. K--

■M

m

"a:

-ocr page 11-

Aan het eind mijner Academische loopbaan gekomen^
gevoel ik behoefte tot C/, Hoogleeraren der Juridische
Faculteit^ en
Ï7, Mu. B. J. L. Baron de Geer van
JuTPiiAAS, een woord van dank tc richten voor het
genoten onderwijs en voor de icelwillendheid ^ waarmede
Gij in kleineren kring mij Uw zeer gewaardeerde
voorlichting verstrektet. In het hijzonder dank ik ü",
Hooggeleerde
Hamakeu , voor do hulp^ mij hij het
schrijven van dit proefschrift verleend.

Vrienden en kennissen, vaartwel!

Ulroclit, November 1888.

-ocr page 12-

Ji-

j. .v ;

t.- ■

^ -ri:.

Ii

1

1
n

\'K

0\'

m \'

^^fft i
iîâ !

tî ..

.iî

-ocr page 13-

INHOUD.

Blz.

Iiiloidiiig............... 1

HOOFDSTUK 1.

liet begrip winst en verlies in liet Burgeriyk
Wetboek...............11

HOOFDSTUK II.

Het ontstaan, bestaan en einde der gemeenschap
van winst en verlies...........87

HOOFDSTUK III.

Invloed van het faillissenient op de gemeenschap
van winst en verlies...........72

HOOFDSTUK IV.
Hot nieuwe ontwerp üurgorUjk "Wetboek.....80

Stellingen...............9\'

-ocr page 14-

■ —

■v.- \'

: ; « » : • . -5

V Aή

■r.fS

-ocr page 15-

I N L E I D I N G.

Wanneer wij ons huwelijksgoederenreclit vergelij-
ken met dat der Romeinen, treft ons dadelijk een
groot ondei-scheid:

Bij ons is gemeenschap hetzij algeheelo lietzij l)e-
perkte regel, uitsluiting van elke gemeenschap uit-
zondering, die duidelijk in de huwelijksvoorwaarden
moet worden bedongen; bij de Romeinen was er geener-
loi gemeenschap, do goederen van man en vrouw
bloven gescheiden; stierf alzoo do man, dan gingen al
zijne goederen naar zijn familie terug, stierf do vrouw,
dan ontvingen hare bloedverwanten al wat haar een-
maal had toebehoord.

Daar echter do man voor het huishouden en voor
do kindoren moest zorgdragen en zijn vermogen daar-
voor dikwijls niet voldoende was, was het billijk,
dat do vrouw wat in die koston bijdroeg. Vandaar
do gowoonto van de vrouw om den man oen gift to
doen, dos genaamd, waarvan hij st^aando het huwelijk
het genot had, doch welke hij na do ontbinding haar
moest restitueeron. Die dos kon bestaan in eigendom
van vaste goederen, oenig ander ziikelijk recht.

-ocr page 16-

cessie van vorderingen, of in het recht op al wat de
vrouw het hare kon noemen, zooals dat steeds bij
het strenge huwelijk plaats greep, waar de wouw
in de manus van den man kwam.

In het eeret« geval had alzoo wel een tijdelijke
vermenging plaats van beider vennogens, maar er
ontstond geenerlei gemeenschap, want de dos bleef
der vrouw toebehooren en keerde tot haar terug
na ontbinding van het huwelijk.

In het tweede geval had eveneens een vermenging
der veiTnogens plaats, maar niet beide echtgenooten
waren dan eigenaar zooals bij onze gemeenschap,
maar alleen de man, want de vrouw hield op als
zelfstandig wezen te bestaan, bij haar dood bleef al
haar goed aan den man, erfgenamen toch had zij niet
behalve den man, wien zij behoorde; stierf hij het eerst,
dan erfde zij als dochter, liliae loco. "Wel alzoo een
samensmelting van vennogens, maar geen gemeenschap.

De oorsprong van onzo gemeenschap is dan ook
hier niet te zoeken, wij treffen haar het eerst aan
bij de Germanen.\')

In den l)eginno slechts lx)perkt tot lietgeen do echt-
genooten verkregen door hun arl)eid of vlijt, werden
later dikwijls alle goederen gemeen\'. In het Friesche
recht, dat veel overeenkomst vertoont met het Saksische,
vinden wij eone gemeenschap, die het midden hield

\') Qimmvls in bonis nmriti dos slt, niulloris t.aincn c«t. L. 75 D. <lo
liiro dotf 23.

\') Diss. van J. A. Voustmax. Di- flonioflnHcha]! vnn wliiHt cn vorlios.
18Ó8. Lciiltn. Wz. 1» cn volßonilc.

-ocr page 17-

tusscheii de algeheele gemeenschap, zooals die ook in
Holland gebruikelijk was en eene gelieele uitsluiting
daarvan.

De bezittingen, die de echtgenooten vóór liet huwelijk
hadden, bleven gescheiden, alles wat later verkregen
werd kwam in de gemeenschap, „als het maar geblijkt,
dat het staande echte is voorgevallen \'), soo komen dan
in dese gemeenschap alderhande opkomsten van goede-
ren, hocdanige die souden mogen zijn, al quame zij
eene der echtolieden altezamen toe, van gelijken alles,
wat bij de eene verdient, gekocht ofte verkregen is,
ten ware oorsaek van de verkrijginge soodanig was,
dat zij op de eene der echtelieden geenszins en paste"\').

Zoo kwamen b. v. erfenissen, legaten of schenkin-
gen aan een van hen opgekomen of gemaakt niet in
de gemeenschap, alhoewel dit ook betwist werd\');
voorts was aanwas van zee of rivier alleen voor hem,
Wien het goed toel)ohoorde.

De echtgenooten moesten voorts „alle swarigheden
ende ongelucken" elkaar helpen dragen, behalve „noot-
vallige schaden, die het goedt van een der echtelieden
overkomen, welko blijven ton laste van den eijgenaer." <)

Allo schulden, hetzij door l)eiden, hetzij door den
man alleen gemaakt, werden gezamenlijk gedragen,
alsmede alle verteringen, die do man met spelen on
drinken maakt. Alleen do booten, die voor misdjulen

\') Hi\'iier. IIoiUiulnnRsclio RerlitsKcWnlliolil. 1. XI. 4.

h nuiiEH. UodoiulanKsclio Hi-clit-Hgoloonllu-Ul. 1. XI. 5.

\') IUtiikh. Hc(londrtn<p<clio Hprhts(foUH>rdliol<I. 1. XI. H.

♦) Iluimn. llftloiulMgsclio Ilccl(t«ffclo< riUic>ltl. 1. XI. L\'2.

-ocr page 18-

tetaald moesten worden, kwamen uitsluitend ten laste
van hem, die misdaan had.

"Wij zien alzoo, dat de regel was: „Alles, Avat staande
het huwelijk vooiTalt, is gémeenterwijl dan op dien
regel uitzonderingen waren gemaakt, gegrond op alge-
meene rechtsbeginselen als b.v.: „de wil van den erflater
of schenker moet geëerbiedigd worden, of accessio
cedit principali, res perit suo domino, of de pei-soonlijk-
heid van de straf\'. Noodig was het die uitzonderingen
uitdrukkelijk te vernielden, wilden niet erfenissen b.v.
in de gemeenschap komen als iets wat staande het
huwelijk voorviel. Een ruim beginsel van winst en
verlies treffen wij hier alzoo aan, daar alles toch wat
niet onder een dier weinige uitzonderingen viel, nood-
zakelijk der gemeenschap toebehoorde.

In de tijden van onze Bataafsche republiek werd er
wel gedecreteerd, dat er codificatie van het burgerlijk
recht moest plaats grijpen o. a. in 17n() door de
nationale vergadering, en voorts in do staatsregelingen
vxin 17{)8 en 1801, doch de voortdurende verande-
ringen in de staatsregeling deden de commissies voor
do vastst
<3lling der wetlx)eken ontbonden zijn, voordat
zij hun taak ten eindo hadden kunnen ])rengon, totdat
eindelijk door toedoen van Koning\'Lodewijk Napoleon
den 1"" Mei 1800 een wotlwek afgekondigd word,
grootendeels eeno vertaling van den Code Napoléon
bevattendo behalvo in het eerste boek, wjiarin veel
vaderlandsch recht was neergelegd o. a. ook ^lo ge-
meenschap van winst en verlies, diezooals wij ziigen
in Frie.sland zeer gebruikelijk was. De gemeenschap
omvatte volgens dit wetboek wederom zeci veel; in

-ocr page 19-

art. 181 toch vinden wij als winst genoemd alle vruch-
ten, inkomsten en voordeelen, welke of iemands goe-
deren, of zijn vlijt, arbeid, wetenschap, kunst, koop-
liandel, nering, handwerk, ambt en dergelijke of ook
het geluk hem aanbi\'engen en zijne bezittingen vermeer-
deren. Door de opsomming dezer talrijke oorzaken, en
vooral door de woorden „en dergelijke" waardoor alle
leemten, die er in de opsomming mochten voorkomen ,
door den wetsuitlegger aangevuld mogen worden, is
het begrip minst zoo ruim, dat de wetgever had
kunnen volstaan met den regel aldus.te formuleeren:
„Winst is alles, wat gedurende het huwelijk tot
vermeerdering der bezittingen strekt", zoo als hij dat
zoo juist uitdrukte bij do definitie van verlies: „al wat
iemands bezittingen vermindert." (art. 181)

Dan ook zouden de uitzonderingen op haar i)laats
zijn, die evenals in liet Frioscho Recht ook hier weer
gemaakt zijn voor legaten, orfenis.son en schenkingen
aan een der echtgenooten gemaakt, voor verbetering
van onroerend goed door aanwas enz.; terwijl zij nu
den lezer op het eerste gezicht onbegrijpelijk zullen
toeschijnen, die toch nooit een erfenis zou gebracht
hebben onder vermeerdering van het vermogen ver-
oorztuikt op een der wijzen in art. 181 genoemd. Zoo
zijn bij het verlies do uitzonderingen zeer begrijpelijk:
daling der waarde van het goed van een der echtge-
nooten is wol degelijk eene vermindering dor bezittin-
gen, en zou onder den regel van art. 181 vallen, als
de uitzondering niet daar was, en hetzelfde geldt voor
do schade aan de bezittingen van een van beiden door
brand, watoi-snood en anderezins voroorziuikt (art. 187)

-ocr page 20-

6

of borgtochten en vrijwillige donatiën van een der
echtgenooten. (art. 189).

Nog eene duidelijke herinnering aan het Friesche
beginsel: „dat al wat staande het huwelijk voorvalt,
gemeen is," vinden wij uitgedrukt in art. 184, waar
onroerend goed, staande gemeenschap aangekocht,
gemeen wordt, welke bepaling dan alleen in het stdsel
van het wetboek van 1809 past, als dat goed voor
gemeenschapspenningen is aangekocht, anders toch kan
het geen vermeerdering der bezittingen genoemd worden,
maar eenvoudig eene omwisseling van bezittingen, die
volgens het stelsel der wet met de gemeenschap niets
te maken heeft; een inbreuk is liier alzoo gemaakt
op het beginsel, dat alle goederen, die den echtgenooten
])ij den aanvang des huwelijks toebehooren, of later
daarvoor in de plaats treden, gescheiden blijven.

Dit wetboek werd den 1«» Maart 1811 vervangen
door den Code Napoléon, die hier na onze inlijving
bij het Fransche keizerrijk werd ingevoerd, en die
om
huwelijksgoederenrecht niet kende. In den Code vond
men toch een wettelijke gemeenschap, eene comnui-
nautc légale, die niet zooals bij ons allo goederen der
echtgenooten omvatte, maar slechts alle roerende goe-
deren en alleen die onroerende goederen, welke na het
huwelijk in do plaats van gemeenschapsbaten zijn ge-
treden. (art. 1401 vlgg.) Alle schulden werden evenals
bij ons gemeen, (art. 1409).

Eene gemeenschap van winst en verlies zocht men er
tevergeefs, slechts eene communauté réduite aux acquêts
trof men er juin. Bedong men zich bij huwelijk.svoor-
waarden deze gemeenschap, dan werd men geacht

-ocr page 21-

van de wettelijke gemeenschap uit te willen sluiten : \')
„les dettes de chacun d\'eux actuelles et futures, et
leur mobilier respectif présent et futur." (Mobilier
futur c. à. d. acquis à titre gratuit.) =)

Deze bepaling zou volkomen voldoende geweest zijn;
men wist nu, dat al wat niet van de gemeenschap
was uitgesloten in de gemeenschap viel, doch neen,
de wetgever vond het noodzakelijk in hetzelfde artikel
te vermelden, wat toch wel in de gemeenschap viel
en noemde daarvan: les accjuêts faits par les époux
ensemble ou séparément durant le mariage, et pro-
venant tant de l\'industrie commune que des économies
faites sur les fruits et revenus des biens des deux époux.
Het gevolg hiervan was, dat er tal van kwesties ont-
stonden , en de grootst mogelijke scherpzinnigheid werd
gebezigd, om allerlei batfïn in dezo gemeenschap to
brengen, die er volgens do woorden van al. uit van
art 1498 C. N. niet in gebracht kondon worden, zoo
b.
V. winst behaald door den handel van één der echt-
genooü\'n of baten verkregen door spel of wedden.schap. ")
Mijns inziens vallen die baten in do gemeenschap,
niet omdat zij onder do woorden van al. uit. van
art. 14ï)8 C. N. gein-acht kunnen worden, maar omdat
gemeen wordt, wat niet in den aanvang van het ar-
tikel is uitgesloten. Vorder geldt ook iiior het beginsel
accessio cedit principali, waaidoor do accessio ovenniin

\') Art. 1408 C. N.

Zio Noot o|) art. 1108 Codo, oxi>ll<iuu pnr Hogroii, 1821».
*) Zlc (ivcr do/.o kwoMtloH Znclmrlac. Lo droit civil flran(,ttis; Marcado
Exi>lliAtion Uiiorliiuo ct nmtliiuo du Codo Naj». V. p. 052.

-ocr page 22-

als de res principalis iets met met de gemeenschap te
maken heeft, benevens de regel, dat waardever-
meerdering van goederen slechts den eigenaar bevoor-
deelt, het blijven toch dezelfde goederen, al stijgt de
waarde, en die goederen blijven alzoo buiten de ge-
meenschap vallen.

Al doen de woorden van art. 1498 C. N. alzoo aan een
enger begrip van winst denken, zoo zullen toch de
zelfde baten als bij ons in de gemeenschap vallen.

Daar er geen gemeenschap van verlies was, bleef
alle vermindering der bezittingen gescheiden en vielen
alleen de gemeenschappelijke schulden in de gemeen-
schap, waaronder de schulden gemaakt voor gemeen-
schapsgoed begrepen zijn.

Na onze bevrijding van de Franschen in 181H,
werd wederom het maken van een burgerlijk wetboek
bevolen; voorloopig bleef de Code echter hier te lande
gelden. In 1820 werd een volledig ontwerp voltooid
en, otschoon dit nu niet dan belangrijk gewijzigd en
ongewerkt wet werd, is het voor ons nuttig de te-
palingen na te gaan, die daarin over de gemeenschap
van winst en verlies voorkomen, daar dit ontwerp
veel invloed heeft gehad op do samenstelling van ons
tegenwoordig Burgerlijk Wetboek.\' Hetzelfde stelsel,
dat in het wetboek van 1809 gehuldigd werd, kwam
ook hier weer voor: gemeen werd al wat staiindo
huwelijk de bezittingen der echtgenooten vermeerderde
of venninderde. De onregelmatigheid welko t\'chter
daar in art. 184 voorkwam, dat toch onroerend goed
staande de gemeenschap aangekocht gemeen werd,
werd hier vermeden, (art. 854.3.)

-ocr page 23-

9

Ook hier wordt wederom als in 1809 uitvoerig be-
schreven, wat alzoo de bezittingen doet vermeerderen,
en de koi-tere redactie boven door mij genoemd niet aange-
nomen, desalniettemin viel ook nu alle vermeerdering van
vermogen die niet onder een der uitzonderingen ressor-
teerde in de gemeenschap, op gi\'ond van art. 350. De
uitzonderingen (art. 854 in flne) de zelfde als in het
wetboek van 1805) komen door de verkeerde redactie
van den algemeenen regel weer niet tot haar recht.
In het ontwerp (art. 355) wordt de goede delinitio van
verlies van het wetlx)ek van 1809 opgegeven en zien wij
in stede daarvan: „al wat staande huwelijk meer uitge-
geven wordt dan ontvangen, is verlies." Waartoe
hier als oorzaak van vermindering der bezittingen
„uitgaven" genoemd, waardoor de laatste alinea geheel
overbodig wordt, daar toch niemand daling der waardo
van goederen of vermindering van goed door brand
een vermindering der bezittingen door uitgaven zal
noemen ?

Do wetgever zag ook zelf, dat dat woord uitgaven
to weinig zeido, want in art. 3G7 Ixjpaaldo hij, dat
iils van de buiton do gemeenschap gehouden goederen
iets weg
wils, zonder door een eciuivalent in ander
goed vervangen to zijn, dit verlies wjis; hier behoeft
men dus volstrekt niet altijd aan uitgaven to denken,
maar evengoed aan schenkingen \'); het kon voorts
ook onuitgemaakt zijn, door welke oorzjïak do ver-
mindering plaats had, ook dan gold dit artikel.

\') Mk. l)iKi>iitTiH, het Nod. H. H. IV. iwg. ;U7 noemt HclienklnBon van
roorend goed van hand tot hand gedaan wel
uihjaxen, niaar kan Ion
aanzien van andere «chcnkingcn het zelfde niet imnnenien.

-ocr page 24-

10

In 1830 kwam het Bm-gerlijk Wetboek gereed, dat
geheel op Fransche leest was geschoeid.

Voor het begrip winst (art. 289) zij alzoo verwezen
naar hetgeen daarvan bij de bepalingen van den Code
gezegd is. Het begrip verlies was hier niet uitdruk-
kelijk geregeld; in hetzelfde artikel werd alleen uit-
gesloten van de wettelijke gemeenschap (communauté
légale van den Code) de schulden van ieder vóór het
huwelijk aangegaan. In de gemeenschap vielen alzoo
behalve die schulden, mitsgaders waardevemiindering
van het buiten gemeenschap gehouden goed, elke ver-
mindering van het vennogen der beide echtgenooten.

Na de afscheiding der Belgen in hetzelfde jaar werd
de inwerkingtreding, die eeret op 1 Februari 1831
bepaald was, uitgesteld. Tot 1838 bleef de Code hier
te lande gelden, in welk jaar eindelijk een nationaal
wetboek werd afgekondigd, waarin de uit het oud
vaderlandsche recht geboren gemeenschap van winst
en verlies, die hier te lande zeer gebruikelijk was,
voorkomt, geregeld op de bij ons in zwang zijnde
grondslagen, terwijl do redactie der bepalingen grooten-
deels aim die uit het wetboek van 1809 herinnert.
Het begrip winst en verlies volgens dat heden nog
geldende wetboek zullen wij in-het volgende hoofd-
stuk nagaan.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK I.

het begiup winst en verlies in het tegenwoordig

Burgerlijk Wetboek.

Onzo wetgever bepaalde in art. 174, dat do echt-
genooten van het oogenblik der huwelijksvoltrekking
zouden leven in algeheelo gemeenschap, tenzij bij huwe-
lijkscho voorwaarden anders lx)paald werd. Men kan nu
van dio gemeenschap afwijken door do gemeenschap
van winst en verlies uitdrukkelijk to bedingen,
of door de algeheelo gemeenschap eenvoudig uit to
sluiten, waiu-door ook een gemeenschap van winst
en verlies tusschen do echtgenooten zal l)est4uin
(artt. !{){), 210 B.).

Doch do regels, die omtrent do algeheelo gemeen-
schap geschreven zijn, zullen voor hot ganscho huwo-
1 ijks-gooderenrecht golden, voorzoovor daarvan ten
minste niet is afgeweken (art. 208 B.).

Bij do regeling van do gemeenschap van winst en
verlies wordt dadelijk van de bepalingen der algeheelo
gemeenschap afgeweken door de woorden van art.
212 B., dat alleen de vermeerdering of vermindoring
der bezittingen der echtgenooten in do gemeenschap

-ocr page 26-

12

laat vallen, de bezittingen zelf er buiten houdt, al
wat dus bij den aanvang van het huwelijk aanwezig
was of later daarvoor in de plaats treedt, blijft buiten
de gemeenschap, doch al het andere komt in de ge-
meenschap, tenzij ook dat is uitgezonderd.

Onze wetgever volgde zijne voorgangers van 1809
en 1820 en noemde bij die vermeerdering of vermin-
dering ook weer de oorzaken, die daartoe kunnen
leiden; doch veel beperkter is zijne opgave. Wilde hij
daardoor te kennen geven, dat hij een meer Ijeperkt
J)egrip van winst en verlies had ? Nergens is dit ver-
meld. \') Wij mogen dan ook aannemen, dat hij hetzelfde
stelsel, als in die vorige wetboeken gold, wilde hul-
digen, en dat de verandering van redactie volstrekt
geen verandering van stelsel in het leven wilde roepen.
Algemeen als de begrippen van winst en verlies steeds
waren, wilde ook hij ze overnemen, doch even ge-
brekkig als zijne voorgangers zo neerschreven, werd
het door hem gedaan. Het Ixist zullen wij dan ook zijn
stelsel begrijpen, wanneer wij de oorzaken van ver-
meerdering en vermindering van bezittingen in art.
212 13. genoemd als zooveel voorbeelden opvatten,
waarvan het onverschillig is, of zij in grooten of
kleinen getale worden opgesomd,\'daar het stelsel on-
veranderd blijft.

Dit is echter door do wetsuitleggei*s niet gedaan,
en met alle mogelijke moeite heeft men uit do woorden
„vruchten en opbrengsten van elks goederen, arbeid en
vlijt, opleg van onverteerde inkomsten, uitgaven" gehaald,

>) VAS hall. llandl. i. 257.

-ocr page 27-

13

wat geen taalkundige ooit zal kunnen goedkeuren.
Een vrucht van arbeid wordt genoemd een beurs met
geld, die men op straat vindt, en waarvan de eigenaar
onbekend is, omdat men toch arbeid verrichtte, toen
men haar opnam. En evenzoo een schat, al zegt ook
art. 642 B duidelijk, dat die door
louter /oem/, alzoo
zonder dat men er moeite voor deed, moet gevonden
zijn.\') Zoo wordt een prijs uit eone lotorij genoemd een
Vlucht van het goed, dat men op het spel heeft
gezet,\') of een vrucht van arbeid of vlijt. Onder
uitgaven brengt men .schenking van hand tot hand
van roerend goed. V Al dezo gedwongen verklaringen
toonen genoegzaam aan, dat de verklaardei-s zelf inzagen,
dat de woorden van art. 212 B. letterlijk opgevat tc
eng waren, en dat er in de gemeenschap van winst
en verlies meer viel, dan daarin scheen uitgedrukt.
Waaitoe dan nog geaarzeld om eenvoudig voor winst
te vorklaren :
de vermeerdcrimi van beider vermogen
staande (jemeensehap ^ voor verlies de vermindering van
het vermogen gedurende dien tijd?
Dan zullen do
artt. 213, 210, 210, 217 B., die vermelden, welke
veiineerdering of vermindering van het vermogen niet
in de gemeenschai) valt, niet moor overbodig zijn,
want al zegt Air. DiEriiuis\'), dat hot bepalingen zijn,

\') Nirsiii\'iH. Akntl. Voorlozlngcn. I. 4:i4 on Hiepiiuik N. H. K. IV.

») Opzoomkk. Hot DiirRorlDk Wotbock.J. img. 215. Dir.rm.is, lu-t N. H.
H. IV. i>n«. !137.

\') Ueuveu. dlHrt.: do discrlnilno intor roiuimmlonom con). lucri dnninliiuo
ot comnnmloiicn fruclimin nl<iuo mlltuiiin. AinHtordniii 1851. jvig. 20.
niei\'iium. .S\'. IJ. II. IV. ikvff. :117.
») Dimiiiis. N. IJ. IJ. IV. imff. .13(5 on 337.

-ocr page 28-

14

Ijestemd om met art. 212 B. het begrip van winst en
verlies te bepalen, niet verzwegen mag worden, dat
bij de letterlijke opvatting van art. 212 B. men al die
genoemde artikelen eenvoudig zou kunnen weglaten,
want wie toch zou de dwaasheid hel)ben eene erfenis
onder art. 212 B. te brengen, of eene daling der waarde
van een of ander goed een uitgaaf te noemen? Voor-
dat wij eene dergelijke totale overbodigheid aannemen,
moeten wij naar eene uitlegging zoeken, die zin geeft
aan de wettelijke bepalingen, en die vinden wij in
de beteekenis door ons aan art. 212 B. gegeven,
waardoor aan regel en uitzonderingen de juiste plaats
wordt aangewezen.

Bij elke vermeerdering of vermindering van ver-
mogen zien wij dus, ot zij vallen onder een der uit-
zonderingen, zoo niet, dan passe men den regel toe,
en brenge ze in de gemeenschap, waardoor men geen
moeilijkheid zal ondervinden bij de l^epaling wat
winst is en wat verlies, en waardoor tevens het
vreemde gevolg vermeden wordt, dat een voordeel
hoewel niet als winst gequalificeerd door de woorden
van art. 212 B., b. v. een voordeel door toeval verkregen,
toch in de gemeenschap valt van winst en verlies
door art. 208 B., dat alles in de gemeenschap brengt,
wat niet uitdrukkelijk is uitgezonderd.

Thans zullen wij de uitzonderingen behandelen, die
er op den algemeenen regel van winst en verlies ge-
maakt zijn, om daarna alle vermeerdering eu ver-
mindering van het vermogen van beido echtgenooten
te releveeren, die niet onder één dier uitzonderingen
gebracht kunnen worden, en dus onder den regel vallen.

-ocr page 29-

15

Yooreei-st de uitzonderingen, gemaakt op den winst-
regel:

1". Geen winst is de venneerdering van de be-
zittingen van elk der echtgenooten staande gemeenschap
door erfenis, making of schenking, (art. 213 B.)

Deze uitzondering is reeds zeer oud en vond zijn
grond daarin, dat men den uitgedrukten of vermoedelijken
wil van den erflater of den wil van den schenker heeft
willen eerbiedigen. Doch de vraag is gedaan, zoo dat
voordeel nu aan beiden samen toevalt, wat dan? Zal
dan ook art. 213 gelden? Het is voor de vrouw van
groot l)elang dit te weten, daar over het goed in do
gemeenschap vallende door den man vrij lx;schikt knn
worden, tenvijl daarentegen het buiten de gemeenschap
blijvende, voor zoover het onroerend goed is, aan zijne
vrije lx?schikking onttrokken is. Hoewel do woorden van
het artikel slechts op een voordeel aan een der echtgenoo-
ten opkomende schijnen te doelen, moet toch ook voor
do genoemde voordeden hetzelfde beslist worden. Hoeft
do erflater van een onroerend goed toch oen derde aan
de een en twee derden aan den ander nagelaten, dan
zal niemand aarzelen dat goed buiten do gemeen-
schap te doen vallen; waarom dan iets anders beslist,
waar het goed voor gelijke deelen aan beiden wordt
toegekend ?\') Zoo wordt ook het best do lx»dooling dos
orllatei-s of schenkei-s, waarop toch deze geheelo uit-
zondering berust, gevolgd, daar hij tocli
mm elk afzon-
derlijk
wat geven wilde, onverecliillig of die voordeo-

\') DiEniuis. N. H. K. IV. i«»«. .140, Kiksiiuis. Aknd. Voorl. I. 430,
Oi\'zooMER, U. W. I. 240, Sctinixm. nd nrl. 213 In üü» \'\'
O«"^ «vor hot H.
R.,
<l.iartcK< ii nr. Pinto. HnnJl. I 127.

-ocr page 30-

IG

len deel uitmaakten van één geheel. Zegt hij echter
uitdrukkelijk, dat iets in de gemeenschap zal vallen,
en de verdeeling alzoo moet wachten tot de ontbinding
der gemeenschap, dan zullen de echtgenooten moeten
gehoorzamen, en vervalt elke reden om een uitzondering
te maken op den regel. Even goed toch als hij iets
buiten de gemeenschap kan houden krachtens art.
175 B., moet hem het recht toegekend worden iet«
in de gemeenschap te doen vallen, wat anders daar-
buiten zou blijven. Hierdoor wordt gederogeerd aan
art. 1112 B. „niemand is genoodzaakt in een onver-
deelden toedel te blijven," want hier maakt de wil
van den erflater de erfenis tot eene bate der gemeen-
schap, welke met de overige baten eerst aan het
einde tusschen de echtgenooten verdeeld zal worden.

De woorden, „onverschillig of dit van nabestaanden
of van vreemden afkomstig zij," zijn geheel overbodig
in art. 213 B., wegens een geschil, dat daarover in
het oud vaderlandsch recht bestond \'), J\'-ijn zij dui-
delijkheidshalve neergeschreven. Do grond van dat
geschil lag daarin, dat de zekere verwachting, welke
bij nabestaanden op de wet zelf gegrond was, de
aldus verworven goederen als aangebracht moest doen
l)escliouwen, terwijl bij erfenissen en makingen van
vreemden eer aan voordeelen door geluk verkregen
to denken was Het eerste was alzoo oen voor-
deel, dat volgens sommigen buiten do gemeenschap

\') Vt)et. Lil). XJCin. tit. 4. n®. 43; Wesel. do «iimest. intor conl
Comni, n\'.
83. Hl-ueii. Hcd. Ilcclitsgol. L XI. 18.
i) Momorio van toollcliling op liol nieuwe ontwerp v. e. 11. W.

-ocr page 31-

17

l)leef, het tweede eene vermeerdering van het ver-
mogen, die de gemeenschap ten goede kwam. In ons
wetboek is die strijd beslist en vormen alle voordeelen
om niet verkregen een venneerdering van vennogen,
die buiten de gemeenschap blijft. De grond echter
voor de uitzondering van erfenissen, die den erfge-
naam door de wet toevallen, kan niet meer de ver-
moedelijke wil van den erflater zijn, daar wij dien
niet erkennen, maar is zeer goed te verklaren
uit het codominium der leden van eene familie, dat
echter niet door allen gezamenlijk wordt uitgeoefend,
maar achtereenvolgens in de in de wet genoemde
volgorde; zoodat het lid, dat aan de beurt der op-
volging is, geen nieuwe eigendomsrechten verkrijgt,
maar eenvoudig de uitoefening van rechten, die hij als
lid der familie reeds lang bezat. Deze rechten nu
blijven ovenals alles, wat de echtgenooten bij den
aanvang der gemeenschap bezaten, Iniiten de gemeen,
schap.

Eindelijk lezen wij aan hot eind van ons artikel:
„behoudens de bepaling van art. 222", een overbodige
verwijzing, wanneer men toch steeds bij het noemen
van een regel naar de uitzonderingen moest verwijzen,
zou men in do wet vele plaatsen kunnen aanwijzen,
waar de wetgever te kort is geschoten.\') Doch waar-
toe zou die verwijzing ook dienen? Een wetgever
streve bovenal naar kortheid van uitdrukking; en
daarom ook doelde ik in mijno definitie van winst
niet op do uitzonderingen, die de wetgever op het

\') Ven?. 1>. v. .1« nrtt. 7r,0 )\'. Tr.2, 1132 j». 114.1, 1335 1330.

-ocr page 32-

18

l)eginsel gemaakt heeft, die duidelijk genoeg toch voor
zichzelf spreken.

In art. 222 B. nu worden verschillende voordeelen
genoemd, welke niet onder deze uitzondering vallen,
als daar zijn jaarlijksche, maandelijksche, wekelijksche,
en andere dergelijke makingen of uitkeeringen.

Waartoe voor deze voordeelen een andere beslissing ?
Zooals wij later zien zullen, is de regel van art. 212 B.
ook toepasselijk op rechten; zoo zal het recht van
vruchtgebruik, dat een der echtgenooten toekomt
Iniiten de gemeenschap blijven, terwijl de vruchten
zelf in de gemeenschap zullen vloeien. En wat zijn
nu makingen als art. 222 B. noemt andere dan vruchten
van een recht op dergelijke uitkeeringen? Het recht,
do bron der vruchten blijft buiten, de vruchten vallen
in de gemeenschap. En evenzoo wordt een erfenis
niet gemeen, doch maken de vruchten er van deel
uit van de gemeenschap. Art. 222 B. is dus geen eigen-
lijke uitzondering op art. 213 B, maar eenvoudig een
waarschuwing, dat men de daarin genoemde voordeelen
niet gelijk moet stellen met
dc bron van vruchten,
met do erfenis of schenking, maar met do vruchten, do
renten .van de geschonken kapitalen.

En evengoed als de vruchten • van schenkingen,
wanneer de gever het tegendeel niet zegt, in do
gemeenschap komen, zoo zal men ook mogen aan-
nemen, dat het
de wil van den schenker is, om do
voordeelen van art. 222 B. gemeen te doen zijn, tenzij
hij uitdrukkelijk het tegendeel zegt.

In art. 222 B. worden ook lijfrenten genoemd? Wat
wordt daarmede l)edoeld? Stel eene vrouw, die in

-ocr page 33-

19

gemeenschap van winst en verlies getrouwd is, bezit
een lijfrente; de termijnen komen op de bepaalde
tijden man en vrouw gezamenlijk ten goede, totdat
de man sterft. Zal nu de vrouw voortaan alleen
die termijnen mogen genieten, of zal zij verplicht
zijn telkens een deel daarvan af te staan aan de
erfgenamen van haar man? Volgens de woorden der
wet zou het laatste moeten aangenomen worden, daar
toch de lijfrente zelf gezegd wordt een deel uit to
maken van de gemeenschap, waarvan alle termijnen
dus aan man en vrouw of hunne erfgenamen of rechtheb-
benden gezamenlijk zouden tooljehooren. Dit ecliter kan
do wetgever niet bedoeld hebben, daar het een lx>paling
zou zijn , geheel en al strijdig met zijn aangenomen
stelsel, dat de rechten van beiden, zoo ook het recht op
een lijfrente, gescheiden houdt, en slechts do vruchten
staande de gemeenschap aan beiden gezamelijk toekent. \')

Vv^\'ij moeten alzoo in art. 222 B. lozen: „do termijnen
van lijfronten;" dezo kunnen bij het jaar of bij de
maand enz. uitgekeerd worden, juist dus als do andere
genoemde voordeelen, maar houden nooit op, voordat
do begiftigde overleden is, wat bij do andere volstrekt
niet altijd het geval behoeft te zijn (art. 1821 B.).

In art. 222 B. wordt kloarblijkelijk alleen aan lijfrenten
om niet verkregen gedacht, al kunnen volgens de
woorden ook lijfrenten onder Ixïzwarenden titel er onder
gebracht worden. Doch, zooals wij reeds zeiden, dit
artikel is niets andei-s dan een herhaling van don alge-
meenen regel van winst, welko regel ook zonder dit

\') i.OKE. IliinillMMjk voor notarisHoii, i>.ik. 1c2. i 27.

-ocr page 34-

20

artikel voor deze voordeelen zou gelden, maar ter ver-
mijding van eene valsche analogie met art. 213 hier
nog eens is uitgesproken; welke reden voor de lijfrenten,
onder bezwarenden titel verki\'egen, niet bestaat, zoodat
voor deze art. 222 B. niet geschreven is, en zij alleen
onder art. 212 B. vallen.

2". Geen winst is de rijzing van de waarde der
goederen aan een der echtgenooten toekomende (215 B.).
Deze uitzondering is daarop gegrond, dat het vermogen
van elk der echtgenooten bij den aanvang der gemeen-
schap bezeten, of staande de gemeenschap verkregen, ge-
scheiden blijft, onverschillig of liet meerdere of mindere
waarde heeft; daar het toch hetzelfde vermogen is en
blijft. Rijzing der waarde kan waargenomen worden
bij alle zaken, geen enkele zaak heeft een stabiele
waarde. Deze verandering van waarde treffen wij ook
aan bij loten van een loterij, bij aandeelen in premie-
leeningen, die allo een hoogere waarde verkrijgen,
uit do officieele prijscouranten op tc maken, naarmato
de dag van trekking nadert, en zij nog steeds in do Ims
zijn; terwijl do hoogste waarde Ijereikt wordt als oen
prijs op het lot of het aandeel gevallen is.\')

Hetgeen echter een koopman door zijn handel ver-
dient, Ijehoort geheel a^in do gemeenschap toe, ook
voor zoover het Ijeliaaldc voordeel door eene rijzing
van den prijs zijner koopwaren is verhoogd.\')

\') v, d. Voonr. Ned, Biirg. Wotboek Wadz. 209. 1« »11., en ook Mn/c^ïdn
t. a, p. V. 052 InU"!! hotgcon ocn (1er cclifgcnootcii «Utor lotorU wint billion
ilo gemccnwhap vallon, doch ncmon goon van iM\'iden de vorgolUklng mot
efTecten aan.

Diepiiuih. N. n. n. IV. .142

-ocr page 35-

21

3". Geen winst is de verlx)tering van onroerend
goed door aanwas, aanspoeling, vertimmering of op
eenige andere wijze ontstaan (art. 216 B); die ver-
meerdering van het vermogen bevoordeelt alleen den
eigenaar dier onroerende goederen. Het verschil tus-
schen deze uitzondering en de vorige is daarin gelegen,
dat hoewel er in- beide gevallen van rijzing der waarde
sprake is, zij in het eerste een gevolg is van omstan-
digheden buiten de zaak om, terwijl de zaak dezelfde
blijft, zoo als b. v. een lot, waarop de hoogste prijs
valt, in het tweede daarentegen ontstaat door eeno
verandering van do zaak zelf, hetzij door den mensch,
hetzij door de natuur.

Do regel: „accessio cedit principali" rechtvaardigt
dezo uitzondering: Men heeft hoofdzaken en bijzaken,
do laatste zijn die zi\\ken, (?/c en soo?«»//zij organisch of
mechanisch aan een hoofdzaak verbonden zijn zoo b. v.
do appelen aan een boomgaard, een aanslibbing
aan een oeverland. Nu geldt do regel, dat hoofd-
zi\\ak en bijzaken steeds één geheel vormen en
steeds in dezelfde rechtsverhoudingen voorkomen. Do
regel zelf .staat niet met zoovelo woorden in onze wet
uitgedrukt, doch wel vinden wij er toepassingen van
0. a. in art. 6 3 B, waar do eigenaar van do hoofd-
ziiak ook eigenaar van do bijzaken genoemd wordt,
in art. 1211 B, wiwr het recht van hypotheek op
de hoofdzjiak ook dat op do bijztiken meebrengt; en
zoo ook hior in art. 216 B. Dit artikel spreekt
alleen over verbeUnnng van onroerend goed; bij roerend
goed echtcr kan ovenzeer een verbetering plaats grijpen
door vortinnnering. Zal hier ook: „accessio cedit

-ocr page 36-

99.

principali" gelden? Zonder eenigen twijfel; de uit-
zondering is toch gemaakt om een algemeen rechts-
begrip niet te krenken, de uitzondering is dus zelf
een toepassing van een rechtsregel; wanneer nu de
woorden waarin de uitzondering vervat is, te beperkt
zijn, en de rechtsregel niet zuiver is weergegeven,
dan is het de plicht van den uitlegger om den wet-
gever te verbeteren. \')

De verbetering kan onstaan, 1®. door aanwas en
aanspoeling. Deze woorden worden in het wetboek
door elkaar gebruikt (artt. 651 en 652 B), en behoeven
geen verklaring, evenmin als n°. 2 vertimmering. Doch
de verbetering kan ook 3°. op eenige andere wijze
ontstaan, b. v. door drooglegging, cultiveering, be-
bouwing. De eerste wijze van verbetering heeft plaats
door de natuur, al helpt ook de mensch wel eens
mede door het plaatsen van kribben. De overige ver-
beteringen zullen meest door den mensch geschieden,
waaiTOor dan kosten noodig zijn. Heeft de eigenaar
die uit zijn eigen vennogen voldaan, dan is er niets
onbillijks in, dat de vertetering hem alleen bevoor-
deelt, maar als hij betaald heeft met geld van do
gemeenschap, dan heeft er wel degelijk een grooto
onbillijkheid plaats. Stol er is f 10,000 in do kas der

\') Ukoeu. System des Östcrr. Allg. 1\'rlvatroclits 1. 87. Dlo ausdchnondu
Auslcgunit findet auch bei slnRiiLlron Ilochton
ko wie IksI rrivllcgioii statt,
tla slo nur in der OcUondniachung doHsen licstolit, was der GozotzgulK>r
wirklich twgcn wollte. Der früher so Ii.luflg gelehrte Satz: Ausnahmen
sind streng^ d. Ii. niemals ausdehnend auszulegen ist durch und durch
falsch, und beruht auf einer Verwechselung der ausdehnenden Auslegung
mit der Analogie.

-ocr page 37-

23

geiiieenscliap van winst en verlies, de man laat diwrvoor
een huis zetten op zijn Iwuwgrond, de verbetering,
die zijn grond daardoor ondergaat, bevoordeelt hem
alleen, en de vrouw die bij de ontbinding der gemeen-
schap haar deel zou willen vorderen van de /" 10,000
gemeenschapsljaten, ziil op grond van art. 216 B. niets
ontvangen.

Om dit tegen te gaan was dan ook in ons oud-
vaderlandsch recht \') bepaald, dat de man daarvoor
vergoeding moest geven, en wel voor zooveel zijn goed
verbeterd was. Doch onze wetgever nam dat recht
niet over, en volgde ook hier weer het wetboek van
1800 en het ontwerp 1820, waar een dergelijke bepa-
ling niet voorkwam. Doch iets andere vergoedde
daarin het gemis van een dergelijken regel, in art.
100. AV.
V. 1809, on art. 366. i. van het ontwerp
1820 toch lezen wij, dat elke l)ovoordeeling van do
eene echtgenoot l)oven den ander een vergoeding nood-
zakelijk maakte; ook dit liet onzo wetgever weg on
toonde daardoor, dat hij van een dergelijke vergoeding
niet wilde weten". Want al wordt het rechtsjulagium:
„nemo cum damno alterius locupletior fieri debot" onder-
scheiden malen in ons recht toegepast, nei-gons vin-
den wij het mot zoovele woorden uitgesproken alsoo
regel, dio, ook als do wet er niet van spreekt, toe-
gepast moot worden. \') Ook kan men den man niet
voor onrechtmatige daad aanspreken, want hij heeft

\') Huiiek. Iledeml. KocliUgol. I. 11. n°. 12; de Gkoot. Inl. 11. 12.
n*. 15; v. d. Keessei.. Uu<8. 257.

») Zoo ook Diepiiuis. N. U. H. IV piig. 312. Opzoojieu. IJ. W. I. 240. noot
2. r. 1\'. p. Kist. W. v. N. 60; daarontogcn zegt Nieshuis, Akad. Voorl.

-ocr page 38-

24

het beheer over de gemeenschapsbaten, en mag die dus
gebruiken, zooals hij wil.

Zij, die aannemen, dat een vergoeding moet be-
taald worden door den eigenaar aan de gemeenschap,
willen echter de kleine reparaties, de gewone kosten
van onderhoud, door de gemeenschap laten dragen, \')
doch deze ondei^scheiding in gi\'oote en kleine onkosten
mist eiken wettelijken grond, en is daarom volstrekt
onaannemelijk.

De regel: „nemo cmn damno alterius locupletior
fieri debet" zal evenzeer verkracht worden, wanneer
de man verbeteringen aan zijn goed aanbrengt met
gelden aan zijne vrouw toebehoorende; deze gelden
zullen haar, zooals wij zien zullen, door de gemeenschap
vergoed worden, d. w. z. zij zal de helft op de goe-
deren van den man kunnen verhalen; doch voor de ver-
beteringen van zijn goed voor de andere helft van haar
geld zal de man haar geenerlei vergoeding Ijohooveu
te betalen.

- Zien wij thans de uitzonderingen, die do wetgever
maakt op den regel, dat al wat het vermogen der
echtgenooten staande de gemeen.schap vermindert, ver-
lies is.

1". Daling van do waiirdo der goederen, aan een
der echtgenooten toekomende, wordt voor geen verlies

I. 430, dat er wel vorgooUIng inoot gcgovoii worden op grond.van nrt.
218. al. 1 B. ZOO ook RccliUmnk to Utrcclit 1884. w. &080, dio den ri-ijcl
V. Ii. oud-vad. on Fransclio roclit «tilzwtjgond overRrnomen zict, en zieh
ook op Irt. 218. al. 1 IJ. boroopt.

I) Loke. Ilandb. v. Notarl«scn. bl. 404 | 27, cn v. Hall. Ilandl. tot
do bcocf.
v. Ii. ü. U. I. 258 on ook do Ilwlillwuik to Utrecht, w. 6080,

-ocr page 39-

25

gehouden (art. 215 B.). Deze uitzondering is, zooals wij bij
rijzing der waarde reeds zagen, gegi\'ond op het beginsel,
dat het buiten gemeenschap zijnde vermogen der echt-
genooten er buiten blijft, niets met de gemeenschap te
maken heeft, al vermindert ook zijn waarde.

2O. Eene vermindering of schade van het vermogen
door brand, watersnood of anderezins veroorzaakt, komt
tot last van den eigenaar, Aviens goederen l)eschadigd
of verminderd zijn (art. 217 B.). Was er in art. 215 sprako
van eene vermindering van de waardo van goederen
1). v. door weinig navraag, ziekte, slechte nabuui-schap,
hier is vermindering van die goederen zelf bedoeld; do
woorden „vermindering en schade" duiden vrijwel
hetzelfde aan nl. een quantitatief minderworden van
een of andere zaak. Do oorzaken van dat minder
worden kunnen zijn: brand, watei-snood, afspoeling
of anderszins. In welken zin moet dat woord „anders-
zins" opgevat worden? \') Mr.
Nieniiuis ■) wil onder
dat woord brengen: „liorgtocliten en schenkingen",
welke interpretatie ecliter mijns inziens omnogelijk is
vol te houden. 1". wegens do Ixjpalingcn van het wet-
boek van 1800 in artt. 187 j" 18J),\') 2«. wegens de
nitio van dezo uitzondering.

Waarop steunt toch dezo uitzondering?

Om do ratio dezer bepaling goed te begrijpen,
moeten wij eene vergelijking treft\'en tusschen do artt.
212 en 217 B; hieruit blykt, dat de wet^jover ver-

\') Diepiiüih. N, H. |{. IV. i^K\'.
Nikkmuim. Akiul. Vt>ürl. 1. i«»«. -i:}!!. H.
OrzooMEii. ». W. I. jtfig. \'J4 7. ■

-ocr page 40-

26

mindering van vermogen door de een of andere rechts-
handeling van een der echtgenooten tegenover de ver-
mindering van vermogen zonder dergelijke handeling
heeft willen stellen. De uitzondering is echter zeer
gebrekkig geformuleerd: alleen worden natuurkrachten
opgenoemd als oorzaken van dergelijke vermindering
van vermogen, doch ook door menschen kan op andere
wijze als door eene rechtshandeling schade of vernie-
tiging van zaken worden teweeggebracht, b. v. door
het dooden van vee, door het opzettelijk en niet
opzettelijk bederven van voorwerpen, diefstal, verlies
enz. De benadeelde echtgenoot heeft slechts een actie
tot schadevergoeding tegen den dader.

3» Alle schulden de echtgenooten afzonderlijk be-
treffende en staande de gemeenschap gemaakt vormen
een vermindering van vermogen, die niet tot het
gemeenschappelijk verlies gebracht mag worden. (Dit
volgt uit art. 218 B.) Vroeger in ons oud vader-
landsch recht \'), en ook in het wetboek Napoleon
ingericht voor Holland art. 188 en in het ontwerp
van 1820, art. 355. i. werden
alk schulden stiuinde
gemeenschap gemaakt gemeen. In den Code echter
(art. 1498) stond het tegendeel en zeer wel mogelijk
is het, dat men vandaar die liepaling overnam.
Wij, die elke vermindoring der Ixjzittingen als gemeen
verlies aanmerken, tenzij er gegronde redon voor
uitzondering bestaat, kunnen ons met dezo uitzonde-
ring in het geheel niet vereenigen, welko een zonder-
linge inconsequentie in het leven roept: waar toch

11\'

-ocr page 41-

27

alle vermeerdering van het vermogen, zoo ook door
den handel, in de gemeenschap valt, zullen, wanneer
bij de ontbinding der gemeenschap \'smans handel een
nadeelig saldo in zijn kas heeft teweeggebracht, de
handelsschulden door hem alleen betaald moeten worden.
Men heeft deze inconsequentie willen verwijderen door
de bewering, dat met de schulden in art. 218 B. ook
bedoeld worden de handelsschulden van den man.
De winsten van den handel des mans zijn gemeen,
ergo moeten ook de handelsschulden dat zijn\').

Deze argumentatie is echter i)i iure constituendo op
hare plaats, doch mist in iure constituto alle kracht.

Wanneer betreft een schuld toch beide echtgenooten ?

Als zij voortvloeit uit eene verplichting, die op
beido echtgenooten geziunenlijk rust. Zoo zullen do
schulden, die het gevolg zijn van de kosten van de
huishouding, opvoeding der kinderen, herstel der ge-
meenschapsgoederen door de gemeenschap gedragen
moeten worden. De schulden daarentegen, die uit
den handel van een der echtgenooten, uit diens spel
of weddenschap, Ijelolïen tot sclienking of Ixirgtocht,
uit de reparaties van diens pei-soonlijk goed, in één
woord uit eene verplichting voortvloeien, dio op één
dor echtgenooten slechts rust, zullen door hem alleen
beUuild moeten worden.

4o. De vermindering van het vermogen van beido
echtgenooten door al, wat oen van hen door misdrijf
verbeurt, is geen gemoenscliapsverlies (art. 218 i. B.).

\') »>e Gheve. ItccliUgol. Büblttd. II. 311 In nota (1840). .Mii. Fkuukck.
V. N. 0. 1{. u". GS. Ukuvek. disa. 1851 Amsterdam bl. H eu 16.

-ocr page 42-

28

Deze uitzondering is gegrond op het persoonlijke
van de straf; onbillijk zou het zijn iemand, dieniets
met het misdrijf uit te staan heeft, toch mede in
zijn vermogen te treffen. Niet alleen dus de boete,
waartoe de misdadige veroordeeld is, maar ook die
hij betaald heeft, komt hem alleen ten laste; al zou
ook de plaatsing dezer Ijepaling bij art. 218. i. B.
slechts aan schulden doen denken. Nam men dit echter
aan, dan ware al. 2 van art. 218 B. totaal overbodig,
daar hetgeen de man door zijn misdrijf verbeurt nooit
beide echtgenooten te zamen betreft, en dus niet
uitdrukkelijk naast al. 1 van art. 218 B. vermeld
behoefde te worden. De vreemde plaatsing laat zich
verklaren uit de geschiedenis; in het wetboek van
1809 to\'ch werden
alle schulden der echtgenooten,
.staande de gemeenschap gemaakt, gemeen (art. 188),
alleen de boeten voor misdrijven uitgezonderd, hier
was de uitzondering op haar plaats; door de veran-
dering van art. 188 wetl). v. 1800 in ons art. 218
werd echter het verband verbroken, en staat al. 2
schijnbaar overtollig in ons wetboek, doch wij weten
nu, wat de wetgever heeft willen uitdrukken.

Waarom staat hier alleen wat door misdrijf ver-
beurd wordt, wat alzoo slechts door do strafwet
wordt opgelegd, en niet ook hetgeen do burgerlijke
rechter als schadevergoeding laat betalen? Ook hier
toch moet het i)ersoonlijke van de straf gehandhaafd
worden? Het is vermoedelijk weer een gevolg van
\'s wetgevers min nauwkeurige redactie; wij moeten ons
ecliter aan de wethouden, die kosten zullen dus als allo
andore, die slechts een der echtgenooten l)etren\'en,

-ocr page 43-

29

niet gemeen zijn, zoolang het schulden zijn, doch wel
gemeen, zoodra het uitgaven zijn geworden.

Thans zullen wij nagaan, wat alzoo onder den regel
van winst en verlies te brengen is.

Yoorop zij gesteld, dat elke vermeerdering of ver-
mindering van het vermogen der beide echtgenooten
staande gemeenschap gemeen is, zoo niet een der uit-
zonderingen het tegendeel bepaalt.

Ik spreek hier van vermogen, on vereta daaronder
zoowel lichamelijke als onlichamelijke zaken. Dat ook
art. 212 B. dit bedoelt, zal ik trachten aan te toonen.

In art. 212 B. wordt in het begin van iKJzittingen
daarna van goederen gesproken; het eereto is een
benaming, dio voor beide soorten van zaken zeer goed
past, én lichamelijke én onlichamelijke zaken zijn
vatbaar voor Ixïzit, maar hot woord „goederen" geeft
den uitleggors meer moeilijkheid.

Men wyst op art. 555 B, Avaar goederen naast
i\'ochton worden genoemd, goederen zijn alzoo alleen
lichamelijko zaken.

Djiar do nomenclatuur des wetgevei-a niet altijd oven
vaststaat on er vele plaatsen in ons wetboek voor-
komen, waar het woord „goederen" noodzj\\kelyk ook
rechten\') omvat, zou dit ook hior het geval kunnen
^ijn, doch laton wij aannemen, dat hij hier alleen
fum lichamelyko zaken gedacht hooft; ook dan nog

\') V. nrtt. 176 B. 1177 B. 2000 B.

-ocr page 44-

30

is het onnoodig de vruchten van rechten buiten art.
212 B. te doen vallen; beschouwt men toch het
artikel, zooals wij deden, als een algemeene bepaling
van winst en verlies, waarin enkele oorzaken van het
onstaan van beide als zoovele voorbeelden worden op.
genoemd, dan is er geen enkele reden om het artikel
niet met enkele oorzaken aan te vullen o. a. „de
vruchten van elks rechten," waardoor des wetgevers
nomenclatuur onberispelijk blijft.

Ook in het oud-vaderlandsche recht gold dezelfde
regel, ook daar vielen de vruchten van het recht van
vruchtgebruik in de gemeenschap. \') Niet alleen dus
zakelijke rechten, maar ook persoonlijke rechten zullen
hunne vruchten voor de gemeenschap afwerpen, zooals
inschulden, lijfrenten, altijddurende renten.

Zien wij thans de definitie verder: Er staat „staande
huwelijk" in art. 212 B. Hoewel die tijdsbepaling in do
artt. 210 en 212 B. niet bij het verlies is genoemd, is
het niet twijfelachtig, dat zij daar ookbijgedachtmoet
•worden, vooral daar zij wel in art. 218 B. bij schulden
is neergeschreven.Zonder oenigen twijfel wordt hier
„staande gemeenschap" bedoeld; do gemeenschap van
goederen kan toch op andere wijze ontbonden worden
als door ontbinding van het huwelijk, en wel: door
scheiding van goederen, die
alleen kan aangevraagd
worden, of aanwezig is als noodzakelijk
gevolg van do
scheiding van tafel en Ixjd. Het is dus eenvoudig een
lapsus calami, die echter zeer goed te verklaren is.

Voet. do pact. dot. Lil). XXHL Tit. IV. .32.
Diepiiuih. N. Ü. 11. IV. i«i({. JUS.

-ocr page 45-

31

De scheiding van goederen als op zich zelf staand
hulpmiddel voor de vrouw kwam in het wetboek van
1800 en het ontwerp 1820 niet voor, daar was zij
alleen het gevolg van ontbinding des huwelijks of van
een onvolledige ontbinding,\') de scheiding van tafel
en bed; toen kon alzoo de uitdrukking „staande hu-
welijk" er mee door, doch toen wij in het wetboek
van 1838 de zelfstandige scheiding van goederen uit
den Code overnamen (artt. U43 vlgg. C.N.) en de uit-
drukking „staande gemeenschap" de eenige juiste ware
geweest, vergat men die verbetering aan te brengen,
en schreef men de bepalingen van vroegere wetboeken
eenvoudig na.

Wij hebben alzoo het recht die onjuistheid uit onze
definitie te verwijderen. De vermeerdering of verminde-
ring van vermogen moet mitsdien staande de gemeen-
schap geschieden, onvei-schillig is het volgens ons wet-
look , of de oorzaak van dio vermeerdering of vermin-
dering vóór de gemeenschap l)estiuin lieoft. Andei-s
was het in ons oud ITollandsch recht, alwaar o. a. de
vruchten, dio vóór het bestaan dor gemeenschap ge-
kweekt, doch staande de gemeenschap ingeoogst waren,
alleen den eigenaar toebelioorden.\') Zoo ook in het
wetboek van 1809 in art. 188 ten opzichte van schulden,
waarvan do oorzaak vóór \'t huwelijk reeds l)estond.
Terecht wordt deze liepaling in ons recht gemist, djiar
toch do echtgenooten bij den aanvang van hun huwe-

\') Akheh. Ilandl. tot do «>coof. v. li. N. 1«. K. I. pjiff. 200.
») AnsTzrxius. Innl. Jur. Holg. l\'npj. II. TIt. IV.
f 21. Voirr. I. a. p.
11°. .19.

-ocr page 46-

32
üi

lijk in de huwelijksche voorwaarden hunne wederzijdsche
rechten op die voordeelen kunnen regelen, zooals
zij willen, of eene vergoeding bepalen, die door de
gemeenschap voor het genieten dier voordeelen aan den
eigenaar zal uitgekeerd worden en ook omtrent de
schulden de regeling kunnen treffen, die zij verkiezen.

Beschouwen wij vooreerst den winstregel: de woor-
den van art. 212 B. zijn duidelijk, alleen is het kwestieus,
wat de wetgever tedoeld heeft met „den opleg van
onverteerde inkomsten." Waar toch inkomsten van
goederen of vruchten van arbeid gemeen zijn, blij\\-en
zij dat, ook wanneer zij opgelegd of Ixiwaard worden,
en is geen afzonderlijke wetsbepaling noodig om dit
te vermelden. De woorden schijnen ontleend aan den Code
(art. 1498): économies üiites sur les fruits et revenus
des biens des deux époux. Opzoomer\') laat het niet
.slaan op vruchten, die uit nijverheid of uit goederen
voortvloeien, maar op de makingen van art. 222 B.
Daartoe geeft de wet mijns inziens volstrekt geen
grond, daar art. 222 B, zooals wij hebben aangetoond,
alleen toepasselijk is op voordeelen, die om niet ver-
kregen zijn; de l)ron dier makingen zijn alzoo volstrekt
niet onverteerde inkomsten der gemeenschap, maar het
kapitaal des schenkei-s; dat met j,onverteerde inkom-
sten" dat kapitaal niet bedoeld is, blijkt genoegzaam
uit den Code. Wij moeten dus concludeeren, dat die
woorden de overbodige lx;paling bevatten, dat do ge-
meenschapsbaten, ook wanneer zij zijn opgelegd of
vervangen door andere zaken, gemeen blijven.

\') Opzoomer. II. W. I. p, 240.

-ocr page 47-

33

In de gemeenschap komen dus de vruchten van elks
goederen, waaronder ook de turven, die uit een veen
worden gegraven, vallen,\') de vruchten van elks arbeid
en vlijt, de voordeelen verkregen door spel en wedden-
schap, alles wat men door occupatie bemachtigt, als
een schat, wild, een vondst, als vormende alle een
vermeerdering der bezittingen van beide eciitgenooten,
die niet onder een der uitzonderingen gebracht kan
worden.

Gemeenschappelijk verlies in elke vermindering van
het vermogen der beide echtgenooten staande de ge-
meenschap, behoudens de genoemde uitzonderingen:

Elke vermindering van het vermogen alzoo door
eenige rechtshandeling van een der echtgenooten.

\' De wetgever noemt als oorzaken van vermindering:
(in art. 212 B.) Uitgaven boven de inkomsten,
2". (in art. 218. B.) schulden, do echtgenooten to
zamen betreflfende en staande huwelijk gemaakt.

Ad jmimm. Te recht zegt Mr. Diephuis in zijn
N. B. R. IV. bl. S-Jrö: „Aan do drie laatsto woorden
„boven de inkomsten" moet niet to veel gewicht wor-
den gehecht; al gaan toch do inkomsten de uitgaven
te boven, zoo zullen toch deze, bestreden uit do be-
zittingen van een der echtgenooten, als verlies ten
laste der gomconscluvp komen, evenals de daarvoor
niet gebruikte inkomsten als winst tot hare baten be-
liooren." "Wordt van het pereoonlijk vermogen van

\') In liot oud-vadorl. roclit «jocst do gcmoonsclmp con vorgooding boUiIon
"wn dien ochfgcnoot,
wIohh voon »Umndo do geniccnwlmp was afgegraven.
Huusn.
nodend. llochtHgel. 1. XI. 30.

a

-ocr page 48-

34

een der echtgenooten uitgegeven tot het aanschaffen

»

van een of andere zaak b. v. een huis, dan treedt
die zaak in de plaats van het uitgegeven geld, en
heeft er dus geen vermindering van vermogen door
uitgaven plaats; is die zaak echter voor de huishou-
ding of opvoeding der kinderen tostemd, b. v.
levensmiddelen, dan heeft men een vennindering van
vennogen door uitgaven, die door de gemeenschap
gedragen Ijehoort te worden.

Door het afzonderlijk noemen van vermindering van
het vermogen door schulden, is het duidelijk, dat de
wetgever
niet onder de eerste vermindering van ver-
mogen wilde doen vallen de uitgaven, die men doet
met geld, geleend van derden.

Gebruikt de man geld van zijne vrouw, dan ver-
mindert daardoor alleen haar vermogen, niet het zijne.

Ad seciindum. Twee vereischten vinden wij aan
deze vermindering gesteld:
a. de echtgenooten te zamen
betreffende, h. staande huwelijk gemaakt. Waar een
\'dezer vereischten ontbreekt is er geen vermindering,
die ten laste der gemeenschap komt. Zoo zal een schuld,
die do echtgenooten te zamen l)etreft, doch vóór het
huwelijk aangegaan is, niet onder art. 218.i. B. vallen,
evenmin als een schuld, die wol staande gemeenschap
gemaakt is, maar slechts een der echtelieden Ixïtreft.

Zoodra echter schulden, sUuinde gemeenschap ge-
maakt, Ixïtaiild zijn, en uitgaven zijn geworden,
behoeft op het eerste vereischte niet meer- gelet to
worden, maar vallen zij zonder onderscheid in do ge-
meenschap. Dezo regeling in onze wet mag met recht
vreemd genoemd worden, doch de woorden zijn tc

-ocr page 49-

35

duidelijk, dan dat men er een andere gevolgtrekking
uit zou kunnen maken.

Had de wetgever als verlies alleen „vermindering van
het vermogen der beide echtgenooten" genoemd, dan
zoude op korte en volledige wijze uitgedrukt zijn, wat
de gemeenschap dragen moet. Door het opnoemen der
oorzaken heeft de wetgever de schenkingen door een der
echtgenooten gedaan, vergeten; waardoor vermindering
van vennogen teweeg gebracht wordt, die niet onder een
der uitzonderingen valt, ergo gemeen is. \') Mr.
Diep-
iiuis\') neemt dit aan voor een van hand tot hand
gedane gift van roerend goed, en ten aanzien van de
nakoming eener schenkingsbelofte, indien deze füngibele
zaken tot voorwerp heeft, doch laat vermindering van
vermogen door het schenken van onroerend goed niet
gemeenschappelijk dragen, daar het geen uitgaaf kan
genoemd worden. Deze argumentatio gaat bij mijno
interpretatie van art.
212 B. niet op. Mr. Loke
wil alle schonkingen genoemd in art. 17». s. <. B.
buiten de gemeenschap houden. Do gewone lasten
des huwelijks worden volgens hem alleen gemeen,
doch schenkingen moeten alleen door hem, die ze
doet, gedragen worden.^) "Wanneer echter, zooals
wij hebben trachten to bewijzen do gemeenschap van
verlies elke vorinindoring van vennogen omvat, dio

\') Do ncchtlmiik to Utroclit In 1884. W. G030 wil ilo Hcluild van oou dor
PchtRonooton, ook als zü
lK>ta.Md is, niot ton lasto van do gonieonschap
lironRon, goH
|k Mr. Kist in W. v. N. on U. n°. 51 on 6G.
OrzoovF.li. n. W. I. pag. 247.
») Diepiiuis. N. n. 11. IV. 1)1. 347. vlg.
L
okh. llandl», voor Notarisson. 4C9. | 29.

-ocr page 50-

36

niet uitgezonderd is, ergo ook die door schenkingen,
dan kan er geen "sprake meer zijn van toepassing van
art. 179. 3. 4. B. daar de echtgenooten krachtens
art. 194 B. deze bepaling buiten werking hebben gesteld.

Zeer w^nschelijk w\\are het echter geweest, dat onze
wetgever als uitzondering op den algemeenen regel
art. 189 van lietw^etboek van 1809 over had genomen,
waar bepaald was, dat .,lx)rgtochten of vrijwillige
donatiën" van een der echtgenooten buiten de ge-
meenschap vielen; de vrouw zou daardoor eenigszins
beschermd worden tegen mogelijke verkwisting van
den man, eene reden, die werkelijk wel eene uit-
zondering rechtvaardigt.

-ocr page 51-

HOOFDSTUK II.

HET ONTSTAAN, BESTAAN EN EINDE DER OEMEENSCHAP
VAN WINST EN VERLIES.

Do geincoiischap van winst en verlies werkt tegen-
over derden
niet sedert den aanvang van het huwelijk,
maar eerst van den dag der inschrijving der huwelijkscho
voorwaarden in oen openUmr register ter griflio dor
rechtbank van het arrondis.sement, waarin het huwelijk
is voltrokken, of do huwolijksiikto is overgeschreven,
bijaldien het huwelijk buiton \'s lands is aangegaan
(art. 207 13.).

Vóór dien tijd mogen derden hot er voor houden, dat do
echtgenooten in algeheelo gemeenschap van goederen ge-
huwd zijn en kunnen zij do schulden elk der echtgenooten
afzonderlijk betreffende op al hunno goederen verhalen,
ook dan wanneer vv3ór hot verhaal do huwelijkscho
voorwaarden in het register zijn overgeschroven, want
dio schulden zijn aangegaan in do ineening, dat er
soliditeit bestond door de wettelijke gemeenschap.
Doch waar de crediteuren vóór do inschrijving tegen
den man als hoofd der gemeenschap haddiui ageeron,
zullen zij na do inschrijving moeten nagaan, wio do
eigenaar is van do goederen, waarop zij zich verhalen

-ocr page 52-

38

willen, daar alsdan een vordering tegen den man, die
geen eigenaai* is van die goederen, hun ontzegd zal
worden. \')

Het beheer der gemeenschap komt den man toe
krachtens art. 179. i. B, en de echtgenooten kunnen
daaraan bij huwelijksche voonvaarden niets veranderen.
Hoe staat het echter met de persoonlijke goederen
van de vrouw? In art. 195.B. wordt haar de bevoegd-
heid verleend zich het beheer harer roerende en onroe-
rende goederen mitsgaders het vrije genot harer in-
komsten voor te behouden. Zijn deze bedingen nu
ook mogelijk bij eene gemeenschap van winst en ver-
lies? Het beheer harer goederen omvat ook do
beschikking over die vruchten welke zij voor dat
beheer noodig heeft, terwijl het vrije genot hare in-
komsten haar toestaat alle vi\'uchten zelf te l)eheeren
en te vervreemden; daar nu bij eene gemeenschap van
winst en verlies de vruchten steeds aan het beheer
on de beschikking van den man als gemeenschapsbaten
Onderworpen zijn (art. 179. i. B.), zijn de bovengenoemde
l)edingen onbestaanbaar met de gemeenschap van winst
en verlies, en zal den man alleen het beheer over alle
goederen toekomen. Zijn bovoegdheid ten opzichte van do
goederen der gemeenschap en dio der vrouw is echter
verschillend: waar hij over gene willekeurig kan beschik-
ken, behalve door schenking (art. 179. s.B.), is hij bij
deze verantwoordelijk voor elk verzuim in hot Ixiheor

\') nft Is betwist geworden. Zlo hiervoor W. v. N. en U. 402. n\'. 1883.,
en diss. van
Duyxstee. Gomoenscliap van winst en verlies. Leiden 1883.
bl. 46. vlgg.

-ocr page 53-

39

(art. 160.4. B), en is het hem verboden liaar onroe-
rend goed zonder haar medewerking te vei-vreemden
of te bezwaren (art. 160.5. B.).

Gedm-ende de gemeenschap moet de vrouw, telkens
als zij handelen wil \'s mans toestemming hebben,
omdat de man het hoofd der echtvereeniging is, aan
wiens leiding en bescherming zij zich vrijwillig heeft
onderworpen, en zonder wiens toestemming zij niets
mag veiTichten; \') deze toestemming wordt geacht
stilzwijgend gegeven te zijn ])ij het aangaan van schul-
den voor do dagelijksche behoeften van do huishou-
ding (art. 1 ()■!. B.) en wordt vervangen, zoo zij als openbare
koopvrouw optreedt, door eene eenvoudige goedkeuring
van dat optreden, waardoor zij gemachtigd is tot het
aangaan van allo schulden, haar handel betreffende
(art. 168.1. B.). Do machtiging, die do man aan zijno
vrouw verleent tot het aangjian van rechtshandelingen
bindt den man niet tegenover hare crediteuren, gelijk
toch allo handelingen door oen machthebber in dio
hoedanigheid verricht alleen hom, niet ook den machtge-
ver binden. \') Iloowol de wet zwijgt, wordt echter in de
praktijk aangenomen, dat do man wol tegenover derden
verbonden wordt, wanneer het gemeonschapsschulden
zijn, omdat hij do l)eheerder der gemeenschap is. Doch
dit is dan het gevolg van de huwolijkscho voorwaarden der
echtgenooten, niet van do machtiging van den man. Eene
uitzondering is hierop echter gemaakt voor do handels-

\') Opzoomek. n. W. I. pafc\'. 100. noot. 4.

Anders is hot bU lastgeving, wnar juist do lastgever en niet do
liisthobbor gol)ondcn wordt.

-ocr page 54-

40

schulden der vrouw, de man is hier mede voor aan-
sprakelijk, in welke gemeenschap ook gehuwd, onver-
schillig dus of die schulden gemeenschapsschulden zijn
of niet. De woorden van art. 168.:. B. zijn duidelijk
en ook uit de geschiedenis blijkt, \') dat elke gemeen-
schap bedoeld wordt; waar toch in het wetboek van
1830 in art. 172 van de „gemeenschap van goederen"
gesproken werd, wordt in ons wetboek alleen „ge-
meenschap" genoemd.

De zesde titel van het lo boek van het B. W.
bevat bepalingen, die deels het gezag van den man
betreffen, deels de rechten der vrouw waarborgen,
en deels ten slotte in het belang van derden in de
wet zijn geplaatst; tot de laatste rubriek behoort
art. 168 B.

Aan deze regelen kan door huwelijkscho voorwaarden
niet gederogeerd worden, maar hun vermogensrechten
mogen de echtgenooten onderling regelen, zooals zij
willen; zij kunnen b.v. alle schulden buiten de ge-
meenschap houden, zooals bij do gemeen.schap van
vi-uchten en inkomsten, handelschulden alleen ten lapte
van hem, die zo maakte, brengen, zooals bij do ge-
meenschap van winst en verlies, maar nimmer kunnen
zij bepalen, dat de man niet door do handelscrediteuren
van do vrouw aangesproken kan worden ; juist om luin te
toonen, dat do man tegenover derden steeds verbonden
wordt, en do gemeenschap slechts als do echtgenooten het
tegendeel niet bepalen, werd in art. 168.s..B. hot
woordje dcze^ dat in art. 172 van liet wetboek 1880 voor-

\') Zio voor dc uitvoerige gcsclilodcnl». Diephuih. N. U. K. IV. 103.

-ocr page 55-

il

kwam en ook op gemeenschap kon slaan, door het
woordje
hij vervangen, waardoor alle onduidelijkheid
was weggenomen. \')

De gemeenschap van winst en verlies wordt ont-
bonden door scheiding van goederen, die kan worden
aangevraagd door de vrouw, zonder dat daardoor verder
iets aan het huwelijk veranderd wordt, of aanwezig
is als onvermijdelijk gevolg van echtscheiding of schei-
ding van tafel en bed.

Een der eerste werkzaamheden bij de boedelschei-
ding, die op do ontbinding volgen zal, te verrichten, is
het aanwijzen en terugnemen der goederen aan elk
der echtgenooten afzonderlijk toebehoorende.

Voor dat aanwijzen Iwvat onze wet vei-schillendo
voorechriften, dio nauwlettend opgevolgd moeten wor-
den, willen do goederen niet als winst aangemerkt
worden. In de artt. 214, 220 en 221 B. handelende
over do bewijsmiddelen wordt over goederen gesproken,
daaronder zullen allo rechten medo begrepen zijn, tenzij
do aard der rechten zich hiertegen verzot; zoo zijn
do rechten van vruchtgebruik, gebruik en l)ewoning
niet voor vervreemding vatbaar; al ontbreken hier do
voorgeschreven bewijsmiddelen, zoo zullen zij toch niet
voor winst gehouden worden, d. w. z. aan de ge-
meenschap , aan eon anderen, dan den ooi-spronkolijken
rechthobbondo komen. Voor do overige zakelijke en
voor do poi-soonlijko rechten zullen do genoemde
artikelen toegepast kunnen worden.

r. Spreekt do wet over roeronde goederen, bij

\') V00R»ui.y. n. bl. 287. n. IH.

-ocr page 56-

42

den aanvang des huwelijks bezeten. Vergelijken wij
art. 220 B. met art. 205 B. dan zien wij in het laatste
artikel uitgezonderd: inschrijvingen op het grootboek
der nationale schuld, en andere op naam staande effecten
en inschulden, welk uitzondering in art. 220 B. gemist
wordt. Overigens stemmen de artt. volkomen overeen.
Deze afwijking is historisch te verklaren: in het wet-
boek van 1830 kwam deze uitzondering in geen van
beide artt. voor (artt. 278 en 291). Onze wetgever
riep haar echter in het leven, omdat die goederen van
zelf hunne rechthebbenden aanwijzen, maar vergat
haar te voegen bij art. 220 B, waar juist dezelfde
reden voor dio uitzondering ])estond als in art. 205 B.
Wij hebl)en het recht dit verzuim van den wetgever
te herstellen, en art. 220 B. uit art. 205 B. aan to
vullen. \')

Men heeft beweerd, dat art. 220 B. alleen op dio
roerende goederen zag, waarop men een volkomen
recht had (b. v. vol eigendomsrecht) en dat art. 221 B.
-moest toegepast worden voor die roerende goederen,
welke bij den aanvang van het huwelijk aan een on-
volkomen recht (b. v. bloot eigendomsrecht) en eeret
staande do gemeenschap aan een volkomen recht onder-
worpen waren. ») Een man, dió in gemeenschai) van
vruchten en inkomsten gehuwd was, had een roerend goed,
waarvan het vruchtgebruik aan een ander was gegeven,
goGrfd vóór zijn huwelijk, en het niet laten beschrijven;

<) CIEPHUIS. N. B. II. IV. bl. 352.

Mlswivo van liet Bestuur der Itoglstratlo van 8 Ajiril 1870 n\'. 4.
P. W. 6770,

-ocr page 57-

43

Inj stierf vóór den vruditgeuruiker en nu was het met het
oog op de successie de vraag, of dat goed winst was, ja dan
neen. Geen oogenblik aarzel ik om in eerstgemelden zin te
l)eslissen ; de wetgever wil alle rechten, die de echtge-
nooten op roerend goed hebben bij den aanvang van
hun huwelijk duidelijk geconstateerd zien, en maakt
geenerlei onderscheid tusschen min of meer volkomen
rechten. Ook zou door eene andere uitspraak de weg tot
wetsontduiking wijd geopend worden, daar bij elk verzuim
van beschrijving inaar eene beperking van volkomen
rechten zou kunnen gefingeerd worden om art. 220 B.
buiten werking to stollen, en de reciiten aan do
gemeenschap to onthouden.

Do roerende goederen moeten uitdrukkelijk in do
huwelijksche voorwaarden worden opgegeven, of wel
in eene beschrijving door den notaris en do par-
tijen onderteekend, en vastgehecht aan demiiumtvan
de huwelijksche voorwaarden, in welke daarvan mel-
ding moet zijn gemaakt (art. 220 B.).

Eene uitdrukkelijke opgave is eene opgave zoo ken-
teekenend, dat men dadelijk weet, welke goederen be-
doeld zijn.

Niettegenstaande de identiteit ontwijfelbaar scliijnt,
zal altijd toch tegenbewijs geleverd mogen worden;
wanneer b. v. in den boedel aangetroffen worden roeronde
goederen, dio nauwkeurig overeenstennnen ón met
eene beschrijving, voorkomende in do huwelijksche
voorwtuirden van den man, ón met den inventaris van
do goederen der vrouw, zal do identiteit met de
goederen van een der l>eido echtgenooten noodwendig
ontbreken en zal uitgemaakt moeten worden, wiens

-ocr page 58-

goederen nog aanwezig zijn, en wiens goederen niet
meer bestaan.

Is de "opgave niet uitdrukkelijk genoeg, dan worden
de beschreven goederen voor winst gehouden. Het is
mogelijk, dat dergelijke in den boedel aanwezige
goederen dezelfde zijn als de in de beschrijving to-
doelde, maar het is niet uit te maken. Zoo zal de
opgave „eene boekerij, een kudde vee, landbouwge-
reedschappen" onvoldoende zijn om een boekerij, of
een kudde of dergelijke gereedschappen uit den boedel
tot zich te nemen.\') Verklaarde men toch dergelijke
algemeene opgave voor voldoende, dan zou de weg
tot bedrog, dien de wetgever heeft willen afsnijden,
wijd opengesteld zijn, daar nu algemeenheden van
goederen door een der echtgenooten zouden kunnen
teruggenomen worden, dio geheel door gomeenschapsbaten
of baten van do andere echtgenoot zijn aangevuld of
vernieuwd, terwijl de oorspronkelijke wellicht vermin-
derd of verloren zijn gegaan op eeno wijze, die alleen
-den eigenaar regardeert (b. v. krachtens art. 217 B.).\')

Men heeft wel andere beslist, als do waardo van do
Ijeschreven goederen in de huwelijkscho voorwaarden was
opgenomen»), maar mijns inziens neemt dezo bijvoeging
do onvolledigheid der opgavo niét weg, en moot het
goed als gemeenschapswinst blijven beschouwd worden.

«) Zoo bcflllslo hot Hof to GroniiiBcn 4 Juni 1807. W. 2084 on H. 11.
13 Nov. 1858. W. 3058. H. U
issekth. Hcorcnvoon. Kocht en\'wot XXII.
167, bestrijdt liet arrest van den II. U.

flot togendcel werd aangenomen door liot Bestutir der Il(>glstratlo by
mlHMlvo van 24 Jan. 1884, n®. 31. 1\'. W. 7034.
») H. H. 6 Maart. 1880. W. 5300.

-ocr page 59-

45

Zoo zal bij eene opgave in de hmvelijksche voorwaarden,
dat is aangebracht „eene som gelds, belegd in effecten"
zonder dat de effecten uitdrukkelijk zijn opgegeven,
die som ook weer voor winst worden gehouden. Keert
men toch eenvoudig de geheele som aan den eigenaar
uit, dan kan er in strijd met de bedoeling des wet-
gevei-s gehandeld worden, die in de gevallen bedoeld
bij de artt. 215 en 217 B. niet de volle waarde,
maar slechts een verminderde waarde aan den eigenaar
wil uitgekeerd zien.\')

Vermelden de huwelijksche voorwaarden alleen eene
som gelds, in kontanten aanwezig, zonder dus belegd
te zijn, dan zal de enkele opgave van het bedrag recht
geven op vergoeding van do geheelo som, doch ook
hier kan aangetoond worden, dat dat geld süiando
huwelijk vervangen is door goederen, die b. v. eeno
sterke waardedaling hebben ondergaan, hetwelk dan
eene reductie der vergoeding tengevolge zal hebben.

Die uitdrukkelijke opgave behoeft niet overgeschreven
te worden in het openbare register ter grifflo van do
rechtbank, daar daarin alleen die bepalingen thuisIx)-
hooren, welke van do wettelijke gemeenschap afwijken
(art. 207 B.) \'), en do opgavo der roerende goederen
niet tot de voormelde bedingen gerekend kan worden.

De bedoeling van art. 207 B. is toch alleen deze, dat
dorden moeten kunnen weten, welke do rechtstoestand

\') Concluslo van tlon adv. gon. v. Maasen W. C300. Hot logcndcol wcrd
aangonomon door hct Hof van Limburg
29 Jun 18C3. W. 3089.

Zie VooRDUis H. i>. 330 vlgg. llcchtbank Anislordam 22 April 1887.
Pal, V. JuRt. 25.\'

-ocr page 60-

46

der echtgenooten is; welke goederen onder dien rechtstoe-
stand vallen, moet nader kunnen bewezen worden; boven,
dien zou het bevel tot overechrijving van deze opgave
slechts een halve maatregel zijn met het oog op art.
221 B, daar had de wet dan ook die overschrijving
moeten gelasten, en dit staat nergens in de wet ge-
schreven. \')

De beschrijving kan geschieden in de huwolijkscho
voorwaarden, of in eene beschrijving door den notaris
en de partijen onderteekend, en vastgehecht aan de
minuut van de huwelijksche voorwaarden, in welke
daarvan melding moet gemaakt zijn.

De vraag is geopperd, of die tweede beschrijving
ook notarieel moest zijn, d. w. z. beantwoordend aan
alle vereischten aan notarieele akten gesteld (artt. 21
vlgg. Notariswet.):

Letten wij vooreerst op de geschiedenis. De leden
van eene afdeeling zeiden in 1822, dat tot zekerheid
\'de inventaris zou worden geteekend door don notaris,
de contractanten en assistenten. Do meerderheid echter
antwoordde, dat het kon voorkomen, dat do contrac-
tanten niet zouden verlangen, dat do invent^lris bekend
werd, en aan deze aanmerking is bij do nieuwe
redactie voldaan.

Uit de geschiedenis blijkt dus, dat men geen nota-
rieele akte wenschte. De woorden van art. 220 B. zou-
den voorts ook zeer vreemd zijn, daar de wetgever
overal, waar hij een notarieele akte vordert^ dit uit-

\') MiHDELiiorr, cIIsk. Loldon 1«82. bl. 24. vip.
Voorduin. II. 074. vip.

-ocr page 61-

dmkkelijk vermeldt (artt. 202, 231, 1025, 1039 B. enz.),
terwijl hij hier o. a. van de getuigen, die bij elke
notarieele akte aanwezig moeten zijn (art. 23 Notariswet),
geheel zwijgt. \') De notaris zal hier denkelijk alleen
als onderteekenaar genoemd zijn om een bewijs te hebben,
dat de partijen dien staat en geen anderen hebben op-
gemaakt, bedoeld en geteekend.

Bij gebreke van dien inventaris, of van de vermel-
ding er van in de huwelijksche voorwaarden worden
de roerende goederen voor winst gehouden. Is hier nog
tegenbewijs mogelijk? Hoewel de woorden: „worden
voor winst gehouden" aan de mogelijkheid van tegen-
bewijs zouden doen denken, is toch eene vergelijking
met art. 205 B, waar geen ander bewijs wordt toege-
laten, dan het daarin genoemde, en met art. 214 B,
waar uitdrukkelijk tegenbewijs wordt genoemd, vol-
doende om een ontkennend antwoord to geven.

2". Over de aanbrengst van rechten op om"oerend
goed zwijgt do wet. Allo bewijsmiddelen zijn hier
dus toegelaten, welko gemakkelijk genoeg
to vinden
zijn en soms uit do openl)are registore kunnen wor-
den aangevuld. De zelfdo vrijheid van bewijs hebl}on
wij bij volkomen stilzwijgen onzer wet voor inschrij-
vingen op het grootboek der nationale schuld en andere
op naam stiuuido effecten en inschulden (art. 205 B.).
Ook hier is do rechthebbende gemakkelijk genoeg
Juin te wijzen.

\') Zoo bcftlisto ook II. II. .Tl Oct. 1830. Roclil in Nod. II. 1>1. .313. Lokf..
llandb. voor Not. 451 § 18, en Mmnr.i.iioFF. t. n. p. M. 12 on 13., dio
voracliillondo HclirUvor« pro on contra noemt.
*) nccliUgol. Advlozon.
II. 50.

-ocr page 62-

48

3®. De rechten op bovengenoemde goederen kunnen ge-
durende de gemeenschap door andere vervangen zijn, die
aan den oorspronkelijken eigenaar blijven toebehooren,
zoo n.1. bewezen kan worden, dat zij in de plaats der
vorige zijn getreden. Alle bewijsmiddelen mogen daar-
voor gebruikt worden, behalve de be^vering van den
rechthebbende, dat het op zijn naam staat. Iets
kan toch zeer goed op mijn naam staan, zonder dat
daaruit volgt, dat ik het voor eigen middelen aanschafte;
verklaarde men die bew\'ering voor voldoende, dan zouden
derden daardoor licht bedrogen kunnen worden, die den
boedel van den man willende executeeren alles op naam
van de vrouw vinden staan, zonder dat zij het bewijs
kunnen leveren, dat het toch den man toebehoort.
Zoo zou ook de man aan zijne vrouw door zijn goed
op haar naam te schrijven eene schenking kunnen doen,
die volgens art. 1710 B. tusschen echtgenooten niet is
toegelaten. Zoo het Ijewijs niet geleverd kan worden,
wordt het recht gerekend voor gomeenschapsbaten to
-zijn aangeschaft (art. 214 B.).

De regel, dien wij hier Ixjspraken, wordt in art. 214 B.
niet zoo algemeen gesteld; vooreeret zien wij daarin
alleen genoemd effecten, wij zullen daaronder moeten
vei-staan, wat art. 205 B. uitzondert; de wetgever heeft
dit toch klaarblijkelijk ixidoeld; niet dus papioren aan
toonder, waar art. 214 B. niet op slaan kan.

Doch verder spreekt het artikel alleen over ver-
krijging door middel van aankoop,, maiir niemand zjil
eenig Ixjzwaiu- maken om hetzelfde aan to nomen
voor elke verkrijging onder l)ezwarendon titel b. v.
voor ruiling; de wetgever plaatste het klaarblijkelijk

-ocr page 63-

49

als tegenstelling achter art. 213 B., waar over verkrijging
oin niet gesproken wordt.

De plaatsing mag echter wel vreemd genoemd worden,
en Ijeter ware de bepaling aan het eind der afdeeling
gevoegd, dan hier onder de artikelen, welke over het
begrip winst en verlies handelen. Dit laat zich echter
gereedelijk verklaren uit de geschiedenis. Art. 184
W. N. ingericht v. H. verklaarde de in ons art. 214 B.
genoemde zaken onvoorwaardelijk voor gemeene winst;
I>ij het veranderen der redactie vergat men eenvoudig
de volgorde der artt. te wijzigen.\')

4o. Zal men denzelfden regel voor roerende zaken
staande de gemeenschai) onder bezwarenden titel ver-
kregen, mogen aannemen? Daar de wetgever in
deze afdeeling de bewijsmiddelen voor roerende en
onroerende zaken afzonderlijk behandelt, mogen wij
hier de analogische interpretatie niet gebruiken, maar
nieenen wij, dat l)ij het stilzwijgen dor wet allo
l)ewijsmiddelen hier zijn toegelaten.\')

öo. Art. 221 B. regelt hot bewijs in zako roorend
goed staande do gemeenschap bij een titel om niet
verkregen. Hiervan moet door beschrijving blijken,
welke niet notarieel behoeft te zijn, of door andere
bescheiden 1). v. door het testament, waarin het legaat
genoemd wordt, door do akto van schonking, in één
woord door alle geschriften, waaruit genoegzaam, ter
booordeeling van donrechter, het bestaan van de erfenis.

\') OrzoouEii. N. I). W. I. bl. 217. DiEriiuis. N. H. H. IV. blz. !JÖC.
Zoo Oi\'zoojiEH. N. n. W. I. bl. 248. noot 1; danrtouon D
iepiuüs. N.
». n. IV. ar,7.

-ocr page 64-

50

het legaat of de schenking bewezen kan worden.
Ontbreekt dat schriftelijk bewijs, dan kan de man
de zaak niet als de zijne terug nemen, de goederen
worden alzoo geacht der gemeenschap toe te behooren.
De vrouw echter kan nog door getuigen te wij zen, dat
iets het hare is, ja des noods door de algemeene be-
kendheid, blijkende uit verklaringen, die niet gegrond
l)ehoeven te zijn op eigen wetenschap van het feit
der schenking, enz.; \') zelfs wanneer het goed niet
meer aanwezig is, mag zij op die manier aantoonen,
welke waarde het Ijezat.

Zeer begi\'ijpelijk is het verschil in Ijewijsmiddelen
voor man en vrouw. De eerste heeft als Ijoheerder
alle gelegenheid voor zijne rechten te waken; pleegt
hij verzuim, welnu dan treffe hem alleen de schade;
de vrouw echter wilde de wetgever eenigszins ten-
minste bescheiTuen tegen nadoelen, die voor haar uit ver-
zuim in het beheer van luuir man mochten voortvloeien.

ö" Daar do wet geen bepalingen bevat omtrent
het l)ewijs, aan wie onroerende zaken staande gemeen-
schap om niet verkregen toebehooren, zullen hier de
echtgenooten volkomen vrij zijn in het kiezen hunner
bewijsmiddelen. Vr(;emd is het, dat de wetgever,
die elders onroerende zaken en\'papieren op naam op
één lijn.stelt, dit hier heefl nagelaten, en do laatste
dus onder art. 221 B. laat vallen; veel verschil maakt
het echter niet, daar het bewijs van art. 221 B. toch
gemakkelijk genoeg tc leveren is.

De vraag kan zich voordoen, of schepen onderden

\') «lEPiici«. \'X. IJ. II. IV. 1.1. 351.

-ocr page 65-

51

regel voor roerend of voor onroerend goed gebracht
moeten worden. Zonder twijfel zal in eerstgemelden
zin geantwoord moeten worden, op grond van de
duidelijke woorden van artt. 566 B. en 309 K, waar
schei)en onder roerende zaken worden gerekend, ook
al gelden voor vele daarvan op het punt van levering
en executie de regels voor onroerend goed.

Als nu door de echtgenooten is teruggenomen al
^vat van_hen in natura aanwezig is, of bewezen is,
daarvoor in de plaats te zijn getreden, wordt hetgeen
overblijft als baten der gemeenschap beschouwd\'), en
gelijkelijk tusschen de echtgenooten verdeeld.

Nu kunnen er ook schulden zijn, die ten laste
der gemeenschap komen on wel vooreerst tegenover
de echtgenooten zelve, en vervolgens tegen derden.
• l". Als. van do goederen van een der echtgenooten
wettelijk bewezen is, dat zij bestaan hebben, doch er
bij de ontbinding geen spoor meer van to ontdekken
is, noch van iets dat daarvoor in de plaats is ge-
treden , dan zal do waarde dier goederen op het
oogenblik, dat zij uit don boedel verdwenen en tevens
do oomak van het verdwijnen, bewezen moeten
worden. Dit kan op allo wijzen geschieden ter l)e-
oordeeling van den rechter.

Het is mogelijk, dat op geenerlei wijze aangetoond

\') Diu KotHlürcii, wnarvnn do herkomst In hot gohocl niot lilUkl, d. w.z.
w.wvnn incn niet weet, of «ü bü den iwiiivihik van het Iniwoiyk roeds
nanwc7.lK waren of lator onder bezwaronden titel of om nletzU» vorkroKOii,
zUn onder goen dor iK-palIngoii omtrent winst to brongen, doch worden
In do praktUk «teods als gemocnschapslmten bosrhouwd. Men zon echter
met evenveel reclit het tegonovorgostelde knnnen boweron.

-ocr page 66-

52

kan worden, hoe en wanneer die goederen verdwenen
zijn: in de praktijk neemt men dan aan, dat dit
verlies door de gemeenschap gedragen moet worden,
en wel ten l^edrage van de waarde, ten tijde van
de aanbrengst van het goed; eene tegenovergestelde
beslissing is echtor met evenveel recht vol te houden.

Is uitgemaakt, dat er een vermindering der bezittingen
heeft plaatsgegrepen, die
niet ten laste van den eigenaar
komt, dan zal die krachtens de artt. 212 j° 211 B.
door de gemeenschap vergoed moeten worden, m. a. w.
zal er een gemeenschapsschuld tegenover een der
echtgenooten l)estaan.

Het Bestuur der Registratie\') neemt echter aan,
dat het bedrag der „opgebroken aanbrengsten" niet
op de lijst der schulden geplaatst moet worden, maar
dat de belanghebbende echtgenoot voor die som mede-
eigendom heeft in de Ixiten der gemeenschap. Meer-
malen werd dit ook in de jurisprudentie aangenomen,
waar ieder der echtgenooten in de baten der gemeen-
schap gerechtigd werd verklaard tot het bedrag van
zijn niet meer aanwezige aanbrengsten\').

De argumenten voor deze meening komen alle
hierop neer, dat het repriserecht van den Cotle stil-
zwijgend in ons wetboek is overgenomen.

Gaan wij vooreerst na, wat wij onder dat recht to
verstaan hebl^en en hoe het daar geregeld is.

\') 1\'. W, 472\'>, 7201. Zlo oolc ros. van den Minister van Financien van
8 Oct. 18C7. n*. 10. (P. W. 6215).

») Ilochtbank to Hoorn 20 Jan. 1800. W. 2838. H. 11. 18 Jan. 1807.
W. 2874. Hc>clitliank to Maastricht O Maart 1805, W. 2707.

-ocr page 67-

53

In den Code is de gemeenschap van winst en ver-
lies onbekend; men vindt daar een régime en commu-
nauté, dat is het recht der gemeenschap, die meer
of minder bevat, al naar gelang bij huwelijksche
voorwaarden bedongen is, en een régime dotal, een
huwolijksgoederenrecht, waiirbij alle goederen van de
echtgenooten gescheiden blijven.

Het repriserecht nu is het recht van elk der echt-
genooten om uit de gemeenschapsbaten een bedrag to
preleveeren ten beloopo van hunno niet meer aanwezige
aanbrengsten (art. U70 C. N.), welk recht natuurlijk
alleen bij het régime en connnunauté kan voorkomen,
daar er bij het andere régime geen gemeenschap en dus
ook geen gemeenschapsbaten zijn, waarop men zich
zou kunnen verhalen.

Omtrent de uitoefening van dat recht bevat de Code
verder vei-schillendo vooi-schriften (artt. 1471, 1472):

Aan do vrouw, dio l)loot staat aan willekeurig be-
heer harer goederen door den man, geeft de wetgever
den voorrang; zij mag zich dan verhalen: 1" op do
aanwezige kontanten, 2" op do roerende goederen,
3" op do om\'oorende goederen der gemeenschap.

Bezit de gemoon.schap niet genoeg baten om haar
ton volle to voldoen, dan mag zij luwr recht doen
gelden o]) do persoonlijke goederen van den man. Eci"st
nadat zij volledig van het repriserecht gebruik heeft
gemaakt, komt do man aan do beurt, dio op niets
andoi-s aanspriwk kan maken, als op do baten dor
gemeenschap, dio nog over zijn.

Dit recht geldt voor het goheelo régime on connnu-
nauté, dus ook voor do connnunauté réduito au.x

-ocr page 68-

54

acquèts, een gemeenschap beperkt tot het geen wij
met den naam van winst bestempelen.

Al deze artikelen ontbreken nu aan ons wetboek,
en de verondei-stelling, dat hetz^elfde bij ons zou gelden,
omdat de wetgever nergens zegt, dat hij van stelsel
wilde veranderen zou hoogst Ijedenkelijk genoemd
kunnen worden, als zij niet geheel valscli was, daar
de wetgever door de regeling onzer gemeenschap van
winst en
verlies iuist met het repriserecht gel)roken heeft.

"Wat is toch het geval? De Code kent slechts de
communauté réduite aux acquêts, maar mist de ge-
meenschap van verlies, en dientengevolge onze bepa-
lingen omtrent het verlies: art. 212 B. vooreerst, dat
over het verdwijnen van bezittingen van man of vrouw
spreekt, zooals niemand zal kunnen tegenspreken, en
vervolgens art. 211 B, dat over de vergoeding handelt,
die de eene echtgenoot voor zijne verdwenen goederen
van do ander vorderen kan. Sluit nu een dergelijko
regeling het repriserecht niet uit, dat niet vraagt naar
"vergoeding door den anderen echtgenoot, maar in het
terugnemen uit do gemoenschapsbaten l)est4iat? En hoe
is dat tenignemeii uit do gemeenschapsbaten te rijmen,
met art. 211 B, dat
alle Ixiten .gelijkelijk tus.schen do
echtgenooten verdeeld wil zien? „Dat alle t^/rngelijk
verdeeld moeten worden," voert men hiertegen aan:
„is volkomen waiir, nuuir onzo opvatting omtrent dio
baten verschilt. Art. 212 li. zegt, dat er alleen win.st
is, als er een batig saldo is; l)ezaten de echtgenooten
du.s, in den aanvang
f 3000, en is er aan het eind
alleen
f 5000 gemeenschapsgoed aanwezig, dan is er
f 2000 winst; die f 2000 nu worden gelijk verdeeld,

-ocr page 69-

69

maar dat overige goed is liet gemeenschappelijk eigen-
dom van de echtgenooten, behoort niet tot de gemeen-
schapsbaten." \') In strijd alzoo met de duidelijke woorden
van de artt. 214, 220 en 221 B. zou het aldaar ge-
noemde gemeenschapsgoed door art. 212 B. aan de ge-
meenschap onttrokken worden. Zoo zal er, volgens deze
meening alleen
verlies zijn, als er een nadeelig saldo is;
ook hier bekommert men er zich niet over, of er
goed aanwezig is, dat door de wet uitdrukkelijk als
winst wordt gequalificeerd, en dus den echtgenooten
gezamenlijk toekomt; men geeft het eenvoudig aan
diengenen der echtgenooten, die hem persoonlijk toe-
lx}hoorende goederen mist.

Maar die beteekenis heeft art. 212 B. niet; het wil,
als het de definitie van winst noemt, over de bezittingen
zelf geheel zwijgen, over haar Ixïstaan en verdwijnen
wordt niet gerept; alleen spreekt het over hetgeen
boven en buiton dio bezittingen sUiat.

Nu zal het verdwijnen der goederen wel indirect
invloed kunnen uitoefenen op do winst, maar dio winst
stiiat of valt or niet tegelijk meo, neen laat zich zeer
goed zonder dio goederen denken. Men denko sleclits aan
hetgeen door arbeid en vlijt verdiend wordt, wam-too
geenerlei bezittingen noodig zijn. Zoo zjil dus volgens
onze wet, al is er aan het eind een nadeelig stildo
over, zeer goed nog volgons art. 212 B. winst aanwezig
kunnen zijn.

In do definitie van verlies echt«}r wordt juist over
het verdwijnen van bezittingen gesproken, dochgeens-

\') W. V. N. en K. 030, bl. 4J1, UiuirUgon \\V. v. N. eu H. 030, bl. 477.

-ocr page 70-

56

zins wil de wetgever daardoor te kennen geven, dat
er alleen verlies is bij een nadeelig saldo, want in
het midden wordt gelaten, of er ook bezittingen bij
zijn gekomen, en alleen geconstateerd, dat al wat van
de bezittingen afgaat, verlies is. Door deze verklaring
van art. 212 B, die mijns inziens de eenig juiste is,
])lijft men ook in volkomen overeenstemming met de
overige bepalingen onzer afdeeling.

Is het repriserecht dus onbestaanbaar bij onze regeling
der gemeenschap van winst en verlies, zoo meen ik,
dat het ook in het overige huwelijksgoederenrecht niet
stilzwijgend overgenomen is, al is dat, gelijk ik toegeef,
verdedigbaar.

Ons huwelijksvermogensrecht is geen instelling van
Franschen, maar van zuiver vaderlandschen ooreprong;
om het dus te loeren kennen, diene ons vroeger recht
geraadpleegd to worden. Wij vinden dan in de oudste
tijden geen spoor van het repriserecht\'), evenmin als
in het wetboek Napoleon ingericht voor Holland;
maar treffen het het eeret luin in liet ontwerp van
1820\'). Het is daar geregeld, juist zooals in den
Code, en komt voor onder de afdeeling, die over do
bepaalde gemeenschap handelt, een gemeenschap, die
iuui do wettelijke uit den Code herinnert. Deze geheele
afdeeling missen wij in ons wetlwek in overeenstem-
ming met het wetlwek van 1809 en onmogelijk kunnen
wij aannemen, dat stilzwijgend enkele diuirin genoemde
rechten behouden zijn, terwijl wij hun vermelding

\'» lIüDEu. Hodend. Uoclitsgol. 1, XI.
h artt. 317, 318, 310.

-ocr page 71-

Ö7

te vergeefs elders o. a. onder den titel van het
eerste boek van ons Burgerlijk Wetboek, handelende
over huwelijksche voorwaarden, zoeken.

De viuag naar het al of niet bestaan van het
repriserecht bij onze gemeenschap van winst en ver-
lies is niet enkel van theoretisch, maar ook van prak-
tisch belang: vooreerst zullen de gemeenschapsgoe-
deren , die zonder repriserecht slechts met toestemming
van
beide partijen in natura verdeeld mogen worden,
bij het bestaan van het repriserecht door den wil
van
één der partijen, nl. den rechthebbenden in na-
tura uit den boedel genomen kunnen worden. Van
veel gewicht is dit verschil echter niet, daar de
waardo, dio elk der echtgtnooten ten slotto ontvangt,
dezelfde blijft.

Stol toch, dat A en B, in gemeenschap van winst
on verlies gehuwd, respectievelijk 15,000en 5,000
aan roerend goed bij den aanvang van het huwelijk
bezaten. A sterft en bij het verdeelen van den boedel
blijkt er roerend go(!d ter waardo van
f 20,000 als
gomeenschapsbate over to zijn; zoo men nu het rei)riso-
recht toopa.st, zijn 13 en A\'s erfgenamen gerechtigd elk
roerend goed tt^r waardo van hun aanbrengsten uit
den boedel to nemen, zoodat er verder niets to doelen
overblijft; zonder het roijriserocht zullen echter die roeren-
do goederen kiUui der gemet^nschap zijn. waarvan aan elk
een waarde van
f 10,000 toekomt, terwijl do verdwonen

f 20,000 oen gemeenschapsschuhl vormen, waarvan elk

/■ 10,000 moet Malen. A betaalt luin zich zelf, B keert
do helft van het door hom vei-schuldigde =
f 5,000 aan A
uit, en het overige aan zich zelf, zoodat het resultaat ook

-ocr page 72-

58

hier ;teii \'slotte is,.dät A eeii waarde van f 15,000
en-B van./" 5,000 ontvangt.

Zij, die het .repriserecht in onze wet zien overgeno-
men, vinden echter geen wettelijke gronden tot aanne-
ming, van de volgorde der goederen, waarop het wordt
uitgeoefend, of van den voorrang van de vrouw boven
den man. Wanneer dus de gemeenschapsbaten slechts
f 10,000 bedragen, te w^einig alzoo om het reprisereclit
daarop ten volle uit te oefenen, dan zal men nood-
wendig het bedrag der vergoedingen, waarop de echt-
genooten recht hebben, moeten inkorten. Men zal dan
nagaan, hoe groot het nadeelig saldo is, in dezen/" 10,000,
waarvan elk dus
f 5,000 moet Ijotalen; het bedrag dat
A on B alzoo met hun repriserecht kunnen vorderen
wordt ingekort met
f 5,000, bedraagt voor A thans
f 15,000 - f 5000 = f 10,000, voor B f 5,000
— /"5,000 = /"O. Zonder repriserecht zullen A on B
van de winst elk
f 5,000 bekomen ; het verlies bedraagt
/■ 20,000, voor elk /" 10,000, die A geheel aan
zich zelf uitkeert, B voor do helft, üïrwijl hij do
andere helft luin A betaiilt, zoodat A ontvangt/" 5,000
^ 5,000 =/" 10,000, B
f 5,000 - f 5,000 = f 0.

Veel belangrijker is echter het vei-schil van opvatting
met betrekking tot do successie- en registratie-wet.

Do wet op hot recht van successie dagteokent van
het jaiir 1859, doch werd vele malen aangevuld, hot
laatst in 1885. Zij riep in het loven:

P eeno belasting op do netto-waar do eenor nalaten-
schap van een ingozotenon dos rijks, onder den naam
van successierecht (art. 1). Dat recht kan van 1 tot
10 7, stijgen, al naar gelang do Ixjtrekking, wiuirin

-ocr page 73-

59

de.erfgenamen tot den erflater staan; nauwü-bloedver-
wantschap maakt liet recht zeer laag; bij totaal
gemis van bloedverwantschap echter wordt het zoo
groot mogelijk (art. 41). Of het repriserecht wordt
erkend of niet, deze belasting blijft den boedel gelijk
drukken, daar zij toch steeds over de netto-waarde
berekend wordt, welke in beide gevallen dezelfde is.

2®. Een recht van overgang op de waarde van
effecten, actiCn enz., in eigendom geërfd of verkregen
door het overlijden van een ingezetenen des rijks (art. 1);
dit wordt boven en behalve het recht van successie
geheven, en bedraagt \'A 7n in de rechte lijn en tus-
schen echtgenooten, kind of kinderen uit liun huwelijk
verwekt of afstammelingen daarvan nalatendc\'en 2 7o in
alle andere gevallen (art. 42). Hier kan de verschillende
opvatting een groot verschil in bedrag teweegbrengen.

B. V. A is met B in gemeenschap van winst en
verlies gehuwd , en brengt ten huwelijk goederen tor
waarde van
f 10,000; l)ij de ontbinding der gemeen-
schap zijn dio goederen niet meer aanwezig; in den
boedel bevinden zich als gemeenschapsbaten effecten
ter waarde van 10,000; daarvan neemt B do helft,
terwijl de andere helft aan do kindoren van den over-
leden A wordt toebedeeld; deze willen nu voor recht
van overgang \'A 7o =
f 12,50 Ix>talen; het Bestuur
echter zal daarmede geon genoegen kunnen nemen,
omdat het meent, dat de effecten allo l)ehooren tot
don boedel der vrouw, en zal do erfgenamen een recht
van overgang voor alle effecten laten beUilen
{f 25).\')

\') Hcwlullo van lö Mei 1880 n®. 05. T. 72Ü1.

-ocr page 74-

ÖO

3°. Een recht van overgang van de waarde van
onroerende zaken, hier te lande gelegen of gevestigd,
in eigendom of vruchtgebruik geerfd of verkregen wor-
dende door het overlijden van een vreemdeling (art. 1),
en
wtI 1 7o in de rechte lijn en tusschen echtgenooten,
kind of kinderen te zamen in hun huwelijk verwekt,
of afstammelingen daarvan nalatende; andei\'s 5 % (art. 43).

Stel A en B zijn in gemeenschap van winst en verlies
gehuwd, A brengt niets aan, B
f 30,000. Bij de
ontbinding der gemeenschap is er alleen onroerend
goed ter waarde van
f 40,000, aangekocht voor ge-
meenschapsbaten, over, waarvan de helft
ad /" 20,000
tian den man en de andere helft aan de kinderen van
B wordt toelxjdeeld. Bij de aangifte voor de successie
zullen nu volgens ons de erfgenamen van B
f 200
moeten l^etalen, het Bestuur echter zal die aangifte
voor onjuist verklaren, omdat zij niet 20,000, miuir
f 35,000 onroerend goed van B erfden, zoodat een
som van
f 350 gevorderd zal kunnen worden.

Gaan wij thans den invloed van liet al of niet
l)estaan van het repriserecht na met het oog op do
wet O]) de Registratie. Deze dateert van 22 Frimairo
aii VII, en werd herhaalde malen, het Imitst l)ij de
wet van 1 Jan. 1883, gewijzigd.

Do registratie-l)elasting is een Ixjlasting, dio ver-
schuldigd is op alle akton, dozo noemt men lo droit
d\'actes, en op alle overdrachten in eigendom of vrucht-
genot van onroerende ztiken binnen hot rijk gelegen,
ook al is van die overeenkomst geen akte opgomiuikt,
Ie ^droit do mutation geiuuund.

Voorl)eeld, Bij eene akte van scheiding van oeno

-ocr page 75-

Gl

gemeenschap van whist en verlies tusschen de erven
eens overleden mans A en zijne nagelaten weduwe
wordt verklaard, dat de in de gemeenschap zich bevin-
dende onroerende goederen ter waarde van
f 30,000
voor de helft aan A\'s erven, en voor de andere helft
aan de weduwe worden toebedeeld. Het Bestuur der
registratie bemerkt, dat een huis, dat aan de vrouw
toebehoorde, staande de gemeenschap is verkocht voor
f 30,000 en dat de koopsom in de gemeenschap is
gevloeid, en zal nu, wanneer het consequent zijno
theorie doorvoert\') al die onroerende goederen tot den
boedel der weduwe moeten rekenen, waardoor een
mutatierecht vei-schuldigd is van do onroerende goe-
deren ter waarde van
f 15,000 , die aan de erven
van den man zijn toebedeeld.

Do erven zullen alzoo 4 pCt. 38 opcenten, over-
dio
f 15,000 berekend, moeten betalen, waar zij
volgens ons geenerlei nmtatierecht verschuldigd zijn.

2°. Thans zijn aan de beurt van bespreking do
schulden, die bij do ontbinding tegenover derden aan-
wezig kunnen zijn.

De schulden elk der echtgenooten afzonderlijk be-
treffende zullen natuurlijk door hen pei"soonlijk gedra-
gen moeten worden; hetgeen er overigens aan dorden
te betalen is, zal do gemeenschap aangiuin.

Deze schulden nu, zoowel als de sub 1" genoemde

\') Dit doet het Bosluur echter niet. Het besllsto, dat, hoo men over
den aard dor reprii«c8 denken moclit, er tusxchen du oclit^enootcn gemeen»
schap bestond, welko slochtn door Hcheldlng kon worden opgeheven. Waarom
/ouden by dio schelding goen goederen mogen worden too1>edeeld aan hem,
dIo tnt bUl«aRslng verplicht Is? 1\'. W. 7G8\'J.

-ocr page 76-

62

tegenover de echtgenooten zelf, moeten elk voor de
helft door de echtgenooten gedi-agen worden.

Dit is echter ontkend\'), en wel voor het geval, dat
er van de aangebrachte schulden staande huwelijk met
gemeenschapsgeld wat afgelost is. Deze meening steunt
wederom op de verkeerde interpretatie van art. 212 B,
boven door ons besproken, en is volkomen in strijd
met de wet, die alh schulden, de echtgenooten te
zamen betreffende en staande huwelijk gemaakt, als
verlies tot de gemeenschap brengt (art. 218.i. B.),en
door de echtgenooten elk voor de helft laat dragen -)

Deze meening werd klaarblijkelijk verdedigd met het
doel, om onbillijke bevoordeeling van den eenen echt-
genoot boven de andere tegen te gaan; die onbillijk-
heid bestaat echter in het geheel niet, zooals wij zien
zullen.

A brengt aan f 1000 schuld, B f 2000 schuld,
welke schulden staande huwelijk met gomeenschapsbaten
worden afbetaald. Bij de ontbinding der gemeenschap
blijkt er
f 5000 gemeenschapsschuld over to zijn; A
en B moeten daarvan elk/" 2500 bettilen. Del)ezittin-
gen der echtgenooten, die bij den aanvang -
f 3000
bedroegen, doch door afbetaling der schulden tot
f O
zijn gereduceerd, hebben alzoo een vermeerdering on-
dergaan van
f 3000, welko \' vermeerdering als niet
vallende onder een dor uitzonderingen onder den rogol
van art. 212 13. gebracht moet worden, aan elk dor
echtgenooten
7a\\\\ dus do helft daarvan = f 1500

«) W. v. N, en n. n®. OIS. hl. 2r,2.
W.
V. N. en ». Olrt. bl. vlg.

-ocr page 77-

63

toekomen; daar A echter f 1000 aan de gêmeenschap
moet voldoen en B
f 2000, doordat zij hunne schul-
den heeft afbetaald, zal A op
f 1500 - /".lOOO =
r 500, en B op f 1500 - ƒ 2000 = - /" oOO
slechts aanspraak kunnen maken: m. a. w. de laatste
zal
f 500 aan de gemeenschap moeten uitkeeren. A
moet dus ten slotte
f 2500 - ƒ.500 = f 2000 en
B 2500
f 500 = f 3000 betalen.

Wij zeiden, dat de Ixaten en schulden der gemeen-
schap bij helfte tusschen de echtgenooten verdeeld
worden, maar. dit zal\'alleen het geval zijn, zoo de
echtgenooten daaronitrent-geen andere bepaling l.)ij de
huwelijksche voorwaarden gemaakt hebben (art. 211 B.).
Hun vrijheid is echter in zooverre Ijoperkt, dat het ver-
boden is te bedingen, dat do een tot een grooter aandeel
in de verliezen
zar gehouden zijn, dan zijn deel in de
Ixiten der gemeenschap beloopt (art. 107 B.), en dit wel
op straffe van nietigheid van het beding. \')

Bij de werkzjuimheden der scheiding moet do man
aantonnon, wat er van het goed der vrouw over is,
en wat hij met het overige deed, hetgeen toch invloed
heeft op de scheiding; deze verplichting van den man
stemt in zooverre overcen met den plicht tot hot doen
van rekening en verantwoording doch deze laatste

\') OnooMKK. N. U. W. I. 225. noot 1 on Morcadó. V. 71.1. Expl.
Th^\'or. ot prat. du Codo Nap.
de Tikto. Hondl. « 122 wil bU derRoHjk bodliiR
het aandeel In do «ohulden RolUk maken aan dat dorlmton, «onder eenIgen
wcttoHjkon jtrond.

h Diephüih. N. B. K. IV. bl. 172 en 17.1 ontkent \'«mans plicht tot
hot d(K\'n van rekening en verantwoording; niljns inziens Is dio plicht
oimfscheidelUk verlM>nden nan een vorantwoordelUk bcliwr.

-ocr page 78-

64

omvat veel meer; daar hij steunt op het beheer van
den man over hare persoonlijke bezittingen vloeit
daaruit niet alleen een opening van hare zaken voort,
maar tevens een verantwoording van hetgeen hij ge-
durende zijn beheer met die zaken deed, en vergoeding
voor hetgeen hij verzuimde, tegelijk met de uitkeering
van hetgeen hij van hare pereoonlijke bezittingen nog
onder zich heeft.

Wij zien dus, dat de actie tot scheiding en de actie
tot rekening en verantwoording in omvang zeer ver-
schillen, maar ook in grondslag, waar de eene toch
op de onverdeeldheid des boedels l)erust, steunt de
andere op het beheer van den man over haar persoon-
lijk goed. Connexiteit bestaat er wel tusschen beide
acties, zooals wij reeds boven zagen, waardoor do
gedaagde steeds een gelijktijdige Ijohandeling van beide
acties voor denzelfden rechter ter Ixjsparing van tijd
en kosten, en voorkoming van tegenstrijdige Ixïslis-
singen, zal mogen vorderen, maar nergens staat in
de wet te lezen, dat door die connexiteit het instellen
van de eene actie het aanhangig maken van do andere
uitsluit, zoodat b. v. de vordering van de van tafel
en l)ed gescheiden vrouw tegen luuir man tot rekening
en verantwoording van\' zijn Ijoheer over haar i^rsoonlijk
goed gelijktijdig of wel anterieur tian do werkzaamheden
der scheiding praematuur zou zijn. \')

Kan de vrouw, die bemerkt dat er oen nadeelig

\') Dit bwilluto cchtcrdo IlochtlMink to U«<;uwarden 12 Ma.irt 1885. W. r,220.
Vernietigd werd dit vonnln door het Hof lo Loeuwardon O Doe. IHBS. W.
»275, do H, n. IwvoHtlK«!" IH Juni IHHO, \\V. 5312 dit arrest.

-ocr page 79-

65

saldo in de gemeenscliapskas, meer verlies dan winst
is, afstand van de gemeenschap doen? Groeten strijd
heeft deze vraag uitgelokt, die ik hier slechts in het
kort wensch te bespreken. \')

Bij de wettelijke gemeenschap van goederen heeft
de man het beheer en beschikking over de goederen
der gemeenschap; daardoor staat de vrouw bloot aan
slordig beheer of verkwisting van den man, en de
wetgever treedt daarom tot haar bescherming op
door te bepalen, dat de vrouw, die aan het eind
wellicht 1}ehalve het verlies van het door haar aange-
l)rachte nog haar aandeel in zijne schulden zou moeten
l)etalen (art. 185 B.),
van deze laatste verplichting zich
bevrijden kan door den afstand van do gemeenschap
(art. 187 B.).

Dit recht wil de wetgever haar gewaarboigd zien,
on verklaart dientengevolge alle overeenkomsten, daar-
tegen strijdende, nietig (art. 187 B.). Bij de gemeen-
schap van winst cn verlies heeft do man eveneons het
beheer zoowel over de persoonlijke goederen van zijne
vrouw, als over het gemeenschapsgoed en kan hij oven-
zeer schulden maken, die zij medo moet betalen; do
vrouw staat dus ook hier weer aan do willekeur van
den man bloot; hot recht van afstand ware hier alzoo
volkomen op zijne plaats. Staat de
wet dit echter toe?
De regelen, dio opzichtolijk do wettelijke gemeenschap
zijn voorgeschreven, zijn steeds van toepassing, tenzij
or bij huwelijkscho voorwaarden van afgeweken wordt

\') zu« do ull{rol>rr>ltk< llttoratmir hierover hl) Diephuim, N. H. K. IV.
I\'l. 3551. noot 2.

-ocr page 80-

80

(art. 208. i. B.). Deze afwijking is niet geoorloofd, waar
de wetgever het uitdrukkelijk zegt, zoo bij het recht
van afstand. Wanneer er nu niets anders stond, ware
het aan geen twijfel onderhevig, of de vrouw mocht,
bij welke gemeenschap ook, afstand doen van de ge-
meenschap. Doch daar komt art. 208 B, dat duister-
nis in plaats van het straks zoo helder schijnende licht
brengt: „Hoedanig en op welke wijze gemeenschap
van
goederen zij tedongen, heeft de vrouw het recht
om daaiTan afstand te doen" ; bij de gemeenschap van
winst en verlies zal zij dus dat recht missen, want dat
is geen gemeenschap van goederen. De woorden der wet
geven aanleiding tot deze verklaring; l>edoelde de wetge-
ver echter, wat hij daar neerschreef? In het wetboek
van 1830 art. 294 stond die 2« al. niet, daar was
de zaak dus volkomen helder, en was er geen enkele
reden aan de vrouw het recht van afstand te onthouden;
doch in ons wetboek wordt een bepaling inge.schoven,
die letterlijk opgevat eene groote wijziging brengt in
de rechten der vrouw, zonder dat echter do wetgever
vermeldt\'), waarom hij die verandering noodzjikelijk
acht. Dat een dergelijke ingrijpende wijziging nu is
ingevoerd, zonder dat daarover bij do Ixiraadslagingen
(?én woord gesproken werd, is niet denklwar. Wat werd
er dan met die bijvoeging l)eoogd? Do verklaring ligt
voor do hand: de wetgever Ixjvreesd, dat i)artijen het
oog gericht op art. 208. i. B. niet zouden lotton op
art. 187 B, en in de huwelijk.scho voorwi\\arden aan do
vrouw het recht van afstand zouden ontnemen-, vond een

\') VooRDUix. 11. lil. 380.

-ocr page 81-

67

kleine, verwijzing niet overbodig, en schreef art. 208 s. B.
neer, zonder te bemerken, dat de juistheid zijner
redactie veel te wenschen overliet, en onbewust, dat
groote" strijd uit die fout zou ontstaan.

Art. 187 j" 208 B. zegt, dat de vrouw door dien
afstand niets van de gemeenschapsbaten kan vorderen,
dan alleen het linnengoed en de kleederen tot haar lijf
behoorende; zij wordt daarentegen ontheven van de
verplichting om bij te dragen tot de schulden der
gemeenschap.

Elke vordering alzoo van de vrouw op de gemeen-
schap vervalt, dus ook hare vordering wegens hare
niet meer in natura aanwezige aanbrengst. \') Tot dezo
conclusie komt ook het Bestuur,\') op grond ook van
de woorden van art. 187 B, dat haar elk recht op
hetgeen do wet winst noemt ontzegt. Mijns inziens
maakt zich het Bestuur hier aan eono inconsequentie
schuldig. Het behoorde toch, toen Het het repriserecht
van den Code ook voor ons wetboek aannam, allo
gevolgen diuiraan verlx)nden mede to aanvaarden en
met art. 1408 C. N. to beslissen, dat do vrouw, die
afstand doet, hot recht blijft Ijohouden tot terugneming
van: „Ie pri.x do ses immeubles aliénés, dont Ie remploi

n\'a pas été fait, et toutes les indenmités, qui peu-
vent lui être dues par la communauté." Dit is ook,
wanneer wij do argumentatie van het Bestuur volgen,
volkomen in overeonstennning met onze wet, die ver-
klaart, dat er dan eeret winst is, wanneer er een

\') DiEPiiriR. N. n, 11. IV. 350.

Ilt^. van 10 .Iiinl 1883 n». 27. I\'. W. Cft32.

-ocr page 82-

68

voordeelig saldo is, en dat al, wat buiten dat saldo
aanwezig is, in eigendom toekomt aan de echtgenooten
ten Ijeloope hunner niet meer in natura aanwezige
aanbrengsten. De afstand strekt zich toch niet uit
tot hetgeen de vrouw in pensoonlijken eigendom
toel)ehoort?

Dezen gedachtengang mis.sen wij echter bij het
Bestuur, dat bij afstand der gemeenschap eene andere
beteekenis aan het begrip winst toekent, dan het elders
deed, waarschijnlijk omdat dat meer strookt met de
])elangen der schatkist, die daardoor meer successie-
recht kan innen van eene nalatenschap, dan wanneer
de waarde van staande huwelijk vervreemde goederen,
die het persoonlijk eigendom van de vrouw waren, door
haar afstand onder het pa-ssief dier nalatenschap ge-
bracht werd.

De vrouw wordt bevrijd van do schulden der gemeen-
schap, zoowel dus van die tegenover haiu\' man (het
verlies zijner niet meer in natura aanwezige aanbrengst
komt dus hem alleen ten la.ste), als van die tegenover
derden. Derden zullen slechts in zooverre iets van don
afstand bemerken kunnen, als de man, dio andei-s
voor do helft verhaal op zijno vrouw zou hebben,
en hen daardoor kon voldoen, nu wellicht in gebreke
blijft om to Ixïtalen, want directe aanspraak op do
goederen der vrouw Ixizaten zij ook voor den afstand
niet, tonzij de vrouw zelf dio gomcenschap.schulden
had gemaakt. Deze aanspraak blijven zij ook na den
afstiuid Ijoliouden, die alleen het verhiuil van den man
op^zijno vrouw wegneemt, en \'smans vermogen dus
met do geheele schuld l)ezwaiirt; betimlt de vrouw dus

-ocr page 83-

69

(Ie schuld af, dan heeft zij het recht om het volle
bedrag van haar man terug te vorderen.\') Het Bestuur,
tegen wiens uitspraak men bij de Rechtbank in Haarlem
in hooger beroep kwam, besliste ook hier
weer in het
Ijelang der schatkist, door bij de berekening van succes-
sierecht de nalatenschap der vrouw niet met die schuld
te venninderen.

De wet zegt nergens, dat de afstand de vrouw ook
lx!vrijdt van de vergoeding, die zij aan de gemeenschap p
moet uitkeeren wegens schulden, door haar ten huwelijk ^
aangebracht, en staande gemeenschap door gemeenschaps-
baten afbetaald; wij zullen dus aan don afstand dio
werking niet mogen toekennen.

Door dien afstand heeft do man alleen recht op do
gemeenschapsbaten, maar is hij alleen ook verplicht
alle gemeenschapsschulden af to doen.

Mocht er op het eind nog oen voordeelig saldo in
de gemeenschapskas blijken over to zijn, dan zal hij
volgens art. 1
bis der successiewet geacht worden dit
door het overlyden zijner vrouw uit haar boedel geOrfd
te hebben, on er dus successierecht voor moeten be-
tiilen. Dit is ontkend voor de gemeenschap van winst
en verlies, op grond dat art. 1
bis der successiewet
alleen het oog lieeft op do gemeenschap van goederen.

\') llochlbank to Hiwrlpin O Oct. 188.1. W. 5001. Do »uik won! lH>si)ro-
ken tl«)or den ofT. v. Jimt., docli nict dot>r do llcclitlMink beslist.
Loke.
Uandli. voor Nol. | ;io bl. 4 70.

1)0 Codo nrt. 1404 ïogt het uitdnikkelük; ons wotbock noomt in nrt.
187. ». ü. aijoci, ImndolHscliuldon dor vrouw, on do schulden door haar
vWr het huwelük goniaakt.

-ocr page 84-

70

Terecht is hier echter tegen aangevoerd\'): 1" dat
de woorden „gemeenschap" algemeen zijn, en 2® dat
in 1869 deze bepaling in de wet is opgenomen om te
voorkomen, dat door afstand van de gemeenschap door
de erfgenamen der vrouw het door den man genoten
voordeel van het recht van successie bleef vrijgesteld,
zoodat do ratio der bepaling meebrengt, dat zij worde
toegepast in elk geval, waarin de man voordeel geniet
tengevolge van den afstand.

Het kan gebeuren, dat er na de ontbinding der
gemeenschap voor- of nadoelen opkomen, wier oorzaak
aanwezig was, toen de gemeenschap nog bestond, en
die voor de gemeenschap zouden zijn, als zij niet
ontbonden was.

In ons oud-vaderlandsch recht was men het er
niet over eens, of dio vermindering of venneordering
der bezittingen in do gemeenschap viel, of alleen hom
toekwam, wien die goederen toebehoorden.*) In het
wetboek
Napoleon ingericht voor Holland echter werd
verklaard in art. 193, dat men beslis.sen moest, alsof
do gemeenschap nog bestond. Bij de toraadslagingen
over ons Burgerlijk Wetboek») schrapte men met opzet
dezo l)opaling; men wilde den rechter do booordeeling
vrij laten, daar de regel van art. 198 W. v. 1809
niet in allo gevallen rechtvaardig werkte. Ons inziens
geschiedde dit to recht, nu toch kan de rechter Ix)-

\') MlJwlvo vnn 22 Oct, 1881. n®. 4. P. W. «020, >>ovo«lljc<l ».U vonnl«
v. d. KechUiank to \'s Oravonlintfo 25 Ajiril 1882. P. W. «030.
»> A. A.
Wemel. Uo (iimcst. InUr. coi\\]. comni. 157, 168.
\'j VOORDfIX.
II. p. 303.

-ocr page 85-

71

süssen, wat liij oordeelt, dat het meest met recht
en billijkheid overeenstemt.
Diepiiuis \') wenscht zich
alleen te houden aan de wet, die door de woorden
„staande huwelijk" bepaalde grenzen heeft gesteld,
en hierdoor al wat daar buiten ligt ook buiten de
gemeenschap sluit; door art. 193 W. N. v. H. toch weg
te laten is aan elke uitbreiding dier woorden de pas
afgesneden. Dat uitbreiding verboden is, zal dadelijk
toegegeven moeten worden, en nimmer zal dan ook
de rechter de vruchten, die staande de gemeenschap
gekweekt, na de ontbinding rijp geworden zijn, aan
iemand andei-s uit kunnen keeren dan^ aan hem,
die de bron der vruchten bezit, maiu\' wel degelijk
mag hij bij do volkomen vrijheid, die do wet hem
geeft, do vrouw, wier man staande gemeenschap
moeite noch tijd gespaard heeft om den oogst to
doen slagen, tot uitkeering eenor vergoeding aan haar
man noodzaken.

Zoo Zill het kunnen voorkomen, dat een man voort-
durend uit do gemoenschapslxatfjn voor zijn pensioen-
fonds heeft gestort, on alzoo een recht op pensioen
verkreeg, dat in do pUuits tredende van de gemeenschap-
baten ook der gemeonschap tool)choordo. Na do ont-
binding der gomeenschap wordt hem pensioen uit-
gekeerd, dat volgens het W. N. v. H. als vrucht
van hot pensioenrecht in do gemeonschap thuisbe-
hoorde. Hior nu z.al onze rechter, daar do wet hem
vrijlaat, eeno andero beslissing kunnen nomen, en in
stedo van don regel dor staande gemeenschap ver-

N. H, K. IV. l.l. au» cn vlgK.

-ocr page 86-

72

kregen en „wirksame" rechten, den man zijn pensioen,
dat hij niet alleen toch wegens die stortingen erlangt,
en dat voorts een zoo geheel pereoonlijk karakter
(h\'aagt, in zijn geheel kunnen laten behouden.

Stel een levensverzekering echter, waarvan de premie
steeds uit gemeenschapsbaten betaald werd, wordt na
de ontbinding der gemeenschap opvorderbaar; het recht
op de verzekering was tijdens het huwelijk reeds ver-
kregen, zonder eenige uitbreiding van de woorden
„staande huwelijk" zal de rechter de verzekering aan
beide echtgenooten kunnen toekennen; hij zal echter,
zoo hij dat rechtvaardiger oordeelt, omdat het de be-
doeling van partijen is, de verzekering mogen toekennen
aan hem alleen, wiens leven verzekerd is.
Mr. G.
Belixfante\') wil de levensverzekering in elk
geval in de gemeenschap brengen; en stelt haar op één
lijn met de rechten, die stiiande de gemeenschap reeds
„wirksam" waren. Lettende op onze vroegere wetgeving,
die beide rechten in twee verschillende artikelen l«-
handelde, en op de Ijoraadslagingen over ons wotboek,
•die er toe leidden om de Ijepaling, omtrent de rechten
met een vroegere oorzaak te schrapi)en, kunnen wij
die volkomen gelijkstelling niet aannemen.

Omtrent schulden, die eerst na de ontbinding des
huwelijks ontstaan, en in het algemeen omtrent elk
verlies, mot een oorziuik staande do gemeen.schap reeds
luinwezig, zal de rechter weer moeten nagaan, of do
toepassing van den regel mogelijk zij, zoo ja, of hij
rechtvaardig werken zal, zoo neen, wat dan volgens

\') w. V. h, IC 4374. A\'. 1870.

-ocr page 87-

73

zijn oordeel het meest met recht en hillijkheid over-
eenkomt.

Of de vrouw nog niettegenstaande haar afstand die
voordeelen zal genieten, of nadoelen zal hebben te
dragen, zal ook van het oordeel des rechters afhangen.
Beslist hij, dat iets tot de gemeenschapswinst of het
gemeenschappelijk verlies behoort, dan heeft de vrouw er
niets mee te maken; in de andere gevallen echter kan
er op haar vennogen wel invloed uitgeoefend worden.

-ocr page 88-

HOOFDSTUK HL

INVLOED VAN HET FAILLISSEMENT OP DE GEMEENSCHAP
VAN WINST EN VERLIES.

De gemeenschap van winst en verlies wordt door
het faillissement\') niet ontljonden, de wet kent aan
het faillissement toch nergens een zoodanige werking
tóe. De gemeenschap zal dus blijven voortduren, totdat
zij door een der in het Burgerlijk Wetboek genoemde
oorzaken oi)houdt te bestaan.

Er kunnen zich vele goederen in den faillieten
lx)cdel bevinden, welko aan de echtgenoot, die met den
• failliet in gemeenschap van winst on verlies gehuwd
is, afzonderlijk toebehooren, en evenals oen derde zijne
rechten bewijzen, en van den fliillieten Iwedel afzon-
deren kan, zal ook hot buiton gemeenschap gebleven
goed door do niet gefailleerdo öchtgonoot gereclameerd
kunnen worden. De middelen, tot staving van dat
reclamerecht aan to voeren, zouden in het Burgolijk
Wetlx)ok gezocht moeten worden, als niet do wet-
gever bij het l)ehandelen van verschillende rechten

-ocr page 89-

75

(Ier vrouw bij het fallissement van haar man afzon-
derlijke bewijsmiddelen voor haar in het W. v. K.
had neergeschreven. Waarom sprak hij
hier over
rechten der vrouw? Raadplegen wij de geschiedenis,
dan zien wij, vooral in Franki-ijk vóór de invoering
van den Code de Coinmerce groot bedrog gepleegd tegen-
over de crediteuren door den failliet, dio hetzij „sous
Ie régime dotal," hetzij
„sous Ie régime en communauté"
gehuwd, zooveel mogelijk goederen onttrok aan het
faillissement, met de bewering, dat zij aan zijne vrouw
toebehoorden. De man, die zijn boedel dus met beslag
tedreigd zag, kocht voor zijn geld goederen aan op
naam zijner vrouw, of wol er werd door de vrouw,
vóór alle crediteuren een
dos uit \'s mans boedel genomen ,
(
Ug wel in do huwelijksche voorwaarden vermeld, maar
dikwijls niet aan don man was uitgekeerd; do vrouw
luul toch een wottelijko hypotheek op allo zijne goederen
tot zekerheid van hare pei-soonlijko ^zittingen, die hij
beheerde; ook kwam de vrouw l)ij voorrang op voor
Ijij huwelijksche voorwaarden Ixjdongen douaricn. Aan
tleze knoeiery maakte do Code do Connnorco van 1807
«on eind, die, hoewel hij niet Napoleon\'splanonuillo
•>ezittingon der vrouw voor \'s mans schulden aan-
sprakelijk to stellen, volgde, toch hare rechten aanmer-
kelijk Ixïsnooide; in den Code do Commerce vinden
^vij toch het volgende bepaald:

1° dat alle onroerende goederen, stiwndo gemeenschap
door de vrouw gekoclit, vermoed worden den man toe
to l)ehooren, tenzij het tegendeellKiwezen zg (art. 547).

2\' dat do vrouw niet als eischeres in het faillissement
van haar man mag optreden voor do voordeelen,

-ocr page 90-

76

waarop zij krachtens huwelijkscontract aanspraak kon
maken (art. 549).

3° dat de schulden, die de vrouw voor haar man zal
hebben afbetaald, vermoed worden met zijn eigen pennin-
gen te zijn afbetaald, behoudens tegenbewijs, (art. 550).

4° dat de haar toekomende wettelijke hypotheek
zich slechts uitstrekt op de onroerende goederen, die
de man bij het aangaan des huwelijks bezat (art. 551).

5° dat de vrouw alle aanspraak op hare roerende
goederen verliest, Ijehoudens eenige uitzonderingen
(art. 554).

Men zou kunnen vragen, waarom dergelijke Ixjpa-
lingen ook niet voor den man zijn gemaakt, wions
vrouw in staat van faillissement is verklaard.

Dit laat zich gedeeltelijk daiirdoor vorklaren:

1°. dat de misbruiken, die bij faillissement tegen do
craliteuren gepleegd werden, alleen voorkwamen bij
bankiei-s en handelaars in het groot, welko Intrek-
kingen vrouwen niet Ijokleedden.

2\'. dat het gemeene recht en do slechte wetgeving
van JüSTiNiANus alleen de vrouw tegenover do schuld-
eischers van haar man begunstigden niet omgekeerd;
ook heeft de man geon
dos terug to vorderen. \')

In 1811 word do Codo de Commerco ten onzent
ingevoerd, en diuirmedo ook \'dio strenge Ixïpalingon
omtrent do rechten der vrouw bij failli.ssement van inuir
man; men vond ochter de bepalingen wat al te hard,
en eerst bij het ontwerp van 1825, en vervolgens in
ons tegenwoordig wetboek werden zij trapsgewijze

J

«) Zio A. 0. HoLTiu». Het Nod.fallllot«nrcchlbl.4ü4,1878.(Ed.deGkeh).

-ocr page 91-

i t

milder gemaakt ; zij komen thans alleen in toepassing
l)ij Ijepei-kte gemeenschap of geheele uitsluiting van
gemeenschap, doordat bij de wet van 16 Juni 1832
S. n°. 26 de wettelijke gemeenschap uitgebreid werd
over
alle goederen en alle schulden der echtgenooten,
zoodat hier van een terugnemen van buiten gemeen-
schap ge])leven goederen geen sprake kan zijn.

Hoe luiden de bepalingen omtrent dit onderwerp
nu in ons Wetboek van Koophandel?

1°. In geval van faillissement van den man neemt
de vrouw in natura terug alle roerende en onroerende
goederen, welke haar toelxjhooren en niet in de ge-
meenschap vallen (art. 880. i. K.).

Men wilde daannede te kennen geven, dat de be-
paling van art.
554 C. d. C. omtrent het verlies harer
roerende goederen noch het vermoeden van art.
547 C.
(1. C. omtr(!nt de onroerende goederen in onze wet waren
overgenomen; door deze wijziging vond men
het nood-
zakelijk om aan te wijzen, hoo do vrouw hare rech-
ten op roerend en onroerend goed bewees, en vandaar:

2^ do artt. 880.5. s. K.

3°. Di> vrouw oefent hare hypothecaire rechten uit
ovenals alle andere schuldeischei-s van dien aard (art.
«81 K.).

Do legale hypotheek werd in ons recht afgeschaa;
inaiir om juin to toonen, dat do vrouw daardoor niet
van elke hypotheek beroofd was, werd
haar het recht,
om liypotheek te ladingen op de goederen van luuir
hier uit<lrukkelijk toegekend.
Zij deelt voor hare i)orsoonlgko schuldvorderingen
mot de overige concuiTonto schuldeischoi-s (art. 881 K.).

-ocr page 92-

daardoor verwijderde men de nadeelige praesumptie van
art. 550 C. d. C. uit ons recht.

5°. De goederen, door de vrouw uit krachte van
art. 880 teruggenomen, blijven belast met de hj-po-
theken en schulden, waarmede dezelve wettiglijk waren
bezwaard (art. 882 K.). Deze bepaling werd overge-
nomen uit den C. d. C. (art. 548).

6®. Art. 883 K; omtrent de voordeelen bij huwe-
lijksche voorwaarden bedongen: volkomen overeen-
stemmende met art. 549 van den C. d. C.

Het l)estaan van vele van de genoemde l^eixilingen
is slechts te begrijpen, wanneer wij hare historische
wording kennen. Wie toch zou de vrouw het recht
betwist hebben om goederen te reclameeren, die in
den boedel van den failliet niet thuisbehoorden ?
Wie zou haar minder recht geven voor hare pei-soonlijke
en hypothecaire rechten, dan elk ander persoonlijk of
hypothecair schuldoischer?

Iets werkelijk afwijkends van hot gemeene recht
bevatten echter de artt. 880.
j. j. «. en 883 K,
waarvan wij alleen het eerste artikel zullen bespreken,
omdat het tweede niet tot ons onderwerp Ixjhoort.
Vooraf zij echter opgemerkt, dat wij die afwijkende
bepalingen niet mogen toepassen op den man, wiens
vrouw fiiilliet is; voor hem zal\'dus hetgemeonorecht
gelden, zij zijn toch ontstaan om Ixidrog van de
vrouw bij faillissement van den man togen to gaan,
en mogen niet op andere gevallen uitgebreid worden.\')

\') Diepjiuis. N. H. R. III. bl. 315 nool 4, vorklnart dio IiopalliiRou
echlor fiok op de» mnii vnn toopaHHlntc.

-ocr page 93-

79

Art. 880. ï. 3. 4. K. behandelt nu de bijzondere
bewijsmiddelen, die de vrouw bij faillissement van
haar man heèft aan to voeren tot terugneming van
hare pei-soonlijke Ijezittingen:

a. De aanbrengst van hare onroerende goederen
wordt benevens die van inschrijvingen op het groot-
Ijoek der nationale schuld, en andere op naam staande
effecten en inschulden bewezen volgens art. 205 B.
Wij zagen, dat het bewijs omtrent die aanbrengst
volgens het Burgerlijk Wetboek volkomen vrij is.

l>> De roerende goederen, staande huwelijk bij erfenis,
legaat of schenking aan de vrouw opgekomen, worden
howezen van liaar te zijn door Ixïschrijving of andero
voldoende bescheiden ten gonoego van den rechter.
Waar de vrouw volgens het Burgerlijk Wetboek alzoo
kon volstiuin mot getuigenbewijs bij gebreke van be-
scheiden, wordt hier steeds schriftelijk Ijowijs gevor-
derd; in hot ontwerp 1825
werd nog authentiek bowijs
voorgosclu-even, lietwelk do regeering in 1885 to 1)0-
zwaarlijk vond voor do vrouw, terwijl voorts zoodanige
authentieke akte geen waarlwrg opleverde voor do
oprechtheid der opgavo van don man.\')

c- De roerende en onroerende goederen onder be-
zwaronden titel verkregen, kunnen dan alleen worden
toruggenomen, als do vrouw hare rechten diwrop door
voldoende l}e.scheidon ton gonoego dos rechtei-s l)owyst.
Hier vindon wij dus steed.s een schriftelijk l)cwijs
vereischt, wjuir in liet Burgerlijk Wetboek ook getui-
genbewijs is toegelaten.

\') V

o««tn\'i!». X, bl. 818.

-ocr page 94-

80

De woorden van art. 880.4. K: „goederen, voort-
gesproten uit de belegging of wederbelegging van gelden"
laten niet toe, dat daaronder mede begrepen worden,
de gelden, van de goederen der vrouw afkomstig, die
nog in natm-a in de boedel aanwezig zijn, gelijk ook uit
de geschiedenis blijkt.1) Voor deze is wel art.
880.1. K. toepasselijk, maar voor het bewijs zullen wij
het Burgerlijk Wetboek moeten raadplegen, dat door
het niet-geven van een voorschrift omtrent de Ijewijs-
middelen voor roerend goed, onder Ijezwarenden titel
verkregen, de vrouw volkomen vrijlaat.

De vrouw treedt, gemachtigd door haar man, wien
het failissement de familierechten niet ontneemt, voor
hare rechten op, die zoo zij in haar bewijs slaagt,
van den boedel gescheiden en van onder het beheer
van den curator weer onder dat van den man gesteld
zullen worden.\')

De crediteuren zijn bij het leveren van tegenbewijs
niet gebonden aan de bewijsmiddelen van het Bur-
gerlijk Wetboek of de exceptioneelo bepalingen uit het
Wetl}oek van Koophandel, welke bepalingen alleen
gelden voor de echtgenooten;\') zij kunnen op allo
mogelijke wijzen juinteonen, dat die goederen wel tot
den faillieten l)oedel Ixïhooren.

Alzoo 7i\\\\ alles wat den failliet persoonlijk toel)e-

1  nu, dio roclomiTecht liccfl, In vrU vnii do vorlllcntlo, dio nllocii voor
HchuldvordcrinKcn op don raillictcn boedel beslwiU Ilot toKondeol \\ycnl iMjwccrd
door Mii. DE HERj^nr difw. Ix-idcn 18r>0. hl. 71. Zlo dit«, vnn:
Htnrr vax
Haoexhdohp. Utror.lit 18C8. ld. 80 en 87.
\'\'nir-riiuiH. .S. H. H, IV. b). .n.\'.ö.

-ocr page 95-

81

hoort, of niet bewezen kan worden, hem niet toe te
Ijehooren, benevens de gemeenschapsbaten strekken
tot bevrediging der crediteuren, waaronder bij faillis-
sement van den man ook de handelscrediteuren van
zijne vrouw, die openMre koopvrouw is, mogen op-
komen. \') De niet failliete echtgenoot heeft vóór de
ontbinding geen recht op de gemeenschapsbaten, maar
kan ook niet gedwongen worden zijn aandeel in de
gemeenschapsverliezen nu reeds in den boedel te storten,
daar die verplichting eeret bij de ontbinding ontstaat,
en er dan wellicht winst in plaats
van verlies is. Zoo
ook zal dan eeret vei-schuldigd zijn, wat elk der echt-
genooten aan do gemeenschap, voor aflossing zijnor
schulden van vóór het huwelijk, moot betalen, en
dan eerst gevorderd kunnen worden, wat elk wegens
zijne niet meer in natura aanwezige aanbrengst van
(lo gemeenschai) eischen.

Hoewel erkend wordt, dat do gemeenschap blijft
hestaan, en de rekening van winst on verlies in liot
Jilgemeen eerst bij de ontbinding zal opgemaakt moeten
worden, wordt ochter door sommigen \') eeno uitzon-
\'lering gemaakt voor de vordering wegens niet meer
in natura aanwezige aanbrengsten; dezo vordering
naar men meent, vóór dien tyd ingesteld Wer-
zlen , omdat zij een pei-soonlijko vordering op den man
<ho in art. 881 K. gelijkgesteld mot do persoon-

\') Wolk vorhanl hU op xljno vrouw lioort, lianjrt vnn Innino huwolükwlio
voorwnnnlcn af.

»ochtbnnk lo AmhUnlnm 12 Juni 1885. Pnloi« v. JustHlon". 32*. Dit
vonnlH werd l>evoiitlBd d(K>r het
ll..r van Z.-Holland l\'ü nrrestvnn 11 Maart
PnlelH v. Ju^ltlo n«. 24\'.

(5

-ocr page 96-

82

lijke vorderingen zijner concurrente schuldeischers, even-
als deze opeischbaar (art. 778 K.), en voor verificatie
vatbaai- wordt.

In Amsterdam nl. bracht eene vrouw, in gemeen-
schap van winst en verlies getrouwd, eene som van
/" 18,125 in contante penningen ten huwelijk. Na
eenigen tijd failleerde de man, waarop de vrouw, die
hare penningen noch in natura, noch belegd in den
boedel vond, zoodat zij van art. 880 K. geen gebruik
kon maken, verificatie vorderde voor een Ijedi-ag van
f 18,125 krachtens art. 881 K, hetgeen Rechtbank en
Hof haar toestonden; de man toch was verantwoor-
delijk voor haar persoonlijk goed, dat hij beheert, welke
verantwoordelijkheid van zelf meebracht, dat hij aan-
sprakelijk was voor de wederoplevering van dat goed,
dat met de gemeenschap niets te maken had, en
l)ij afwezigheid aan haar vergoed moest worden. \')

Wij kunnen ons mot deze uitspraak niot vereoni-
gen, daar wij de vordering der vrouw wegens hare
niet meer in natura aanwezige luanbrengst als eeno
-vordering op do gemeenschap aanmerken, ») die door
het failli.ssement
niet opeischbaar wordt verklaard.

Het door Rechtbank en Hof aangevoerdo zou volko-

i

\') Volgen» dezo nieenlng blüfl do vrouw liU\' nfHüind vnn do Kcmoonnrlwp
haro vordering wogon« liaro niet meer in natura aanwexigo aanbrengst
iK-liouden; do afstand oefent toch goen invloed uit op pcrsoonlUko vorde-
ringen van de vrouw togen don man.

ZU, dlo aan do vrouw oen repriserecht toekennen voor haro niet n>oor
in natura uinwezigo aanbrengst kunnen do vrouw ook niet nis concurrent
credltrico laten optreden; hot reprlscrocht loc!» wordt uitgoot^iTend op do
gonufiischapsbalen, waamp zU vwr do ontbinding gi-cnerlei n-cht heefl,
on Ui gebreke daar\\-an oersl op \'s nians ])orHoonliiko gotnloren; of do ge-
7 mecnsclmpslwten echter ontbroken, blükt ook eerst bU do ontbinding.

-ocr page 97-

83

men waar zijn, wanneer er eene geheele uitsluiting
van elke gemeenschap tusschen de echtgenooten be-
dongen was; dan voorzeker zou de vrouw evenals
ieder, die goed aan den failliet heeft toevertrouwd,
dat door reivindicatie aan den faillieten boedel kunnen
onttrekken, of zoo het niet meer in natura bestond,
zich voor de waardo kunnen laten verifteeren. Het aldus
geredde goed of geld komt weer onder beheer van
den man, die bij de ontbinding der gemeenschap Ziü
moeten vergoeden, hetgeen de vrouw door zijn faillisse-
ment te kort kwam, tenzij hij rehabiliteerd en daar-
door van die verplichting vrijgesteld is.

Bij eeno gemeenschap van winst en verlies zal nu
hetzelfde gelden voor de buiten gemeenschap gehouden
goederen, dio zich in natum in den boedel bevinden,
daar het ten opzichte van dat goed is, als bestond
er geen gemeenschap tusschen do echtgenooten; maar
als die goederen verdwenen zijn, dan heeft zij goenerlei
actip vóór do ontbinding dor gemeenschap tegen den
man, omdat zij bij huwelijksche voorwiun-den er
in hoeft toegestemd, dat de goederen, die wegraak-
ten , eeno vermindering der bezittingen zouden vormen,
dio hetzij door luuir alleen, hetzij door don man
mede gcxlragon jnoest worden. Na de ontbinding der
gcmccnschap
heelt zij, zoo do man do vermindering meo
moot betiilen, eene pereoonlijke actie tegen hem voor
zün tuindeel, terwijl zij, zoo hij verzuim gepleegd
heeft in het l)eheer harer goederen-, eeno actie tot
vergoeding tegen hem heeft; het faillisoment ontbindt,
zooals wij zagen, do gemeenschap niet.

I)(! vrouw, dio vóór do ontlnnding der gemeenschap

-ocr page 98-

84

alzoo geenerlei actie tot vergoeding harer niet meer
in natura aanwezige aanbrengst heeft, kan door het
faillissement van haar man groote schade lijden, maar
zij wist, of kon althans weten, dat iets dergelijks
door hunne huwelijksche voorwaarden voor zou kunnen
komen. Habet, quod sibi imputet.

Of zou de wetgever wellicht in de artt. 880 vlgg. K.
hebben willen te kennen geven, dat zij voor hareniet
meer in natura aanwezige aanbrengst steeds eene pei-soon-
lijke actie tegen den man heeft, in welke gemeenschap
zij ook gehuwd zij, en aldus willen afwijken van de
bepalingen over de gemeenschap van winst en verlies?

r. Is dit in de woorden der wet, niet zonder
mijns inziens ongeoorloofde interpretatie, te lezen:

Art. 880 K. spreekt over goederen der vrouw in
natura aanwezig, art. 881 K. over hare ixji\'soonlijke
schuldvorderingen. Door deze artt. zou do wetgever
hebben willen )jei)alon, dat do goederen der vrouw,
niet meer in natura luinwezig, steeds het object eenor
persoonlijke actie zouden vormen?
* 2\'. wordt door het aivnnemon van dit nauwe ver-
l)and tusschen Ixïido artikelen eeno verandering in het
huwelijksgoederenrecht teweeggebracht, dio werkelijk
wel waiud wa.s bij do lx;nuulslagingon over die artt.
gereleveerd te worden, wiuirvan echter nergens ge-
sproken wordt.

In het nieuwo ontwerp eenor wet op het faillisse-
ment en de sui-séanco van Ixjtaling\') treflen wij do

j

\') Het ontwerp is mcl een tocllchttni; den koning aangeboden door de
StaatJicomnilHhio, lngw»teld by
z. M.\'h In-Hluit van 22 Nov. 18T« n®. 2Ö.

-ocr page 99-

85

artt. over de rechten der vrouw in de tweede afdeeling:
„Gevolgen der faillietverklaring" als art. 61 en vlgg. aan.

Behouden zijn de artt. 880, 881. s. (art. 61 N. O.)
en 883 (art. 62 N. O.), terwijl art. 61 N. O. met
eene alinea is aangevuld: „Indien de goederen, haar
toeljehoorende, door haren man zijn vervreemd, doch
de koopprijs nog niet is betaald, of wel de kooppen-
ningen nog onvemiengd met den foillieten boedel aan-
wezig zijn, kan zij haar recht van terugneming op
dien koopprijs of op de voorhanden kooppenningen
uitoefenen"; lietwelk zonder die bepaling, zooals wij
zagen, toch reeds gold.

Als overl)odig zijn ge-schnipt de artt. 881. i. en
882 K; waarom ook niet art. 881.
j. K? Dat art.
is toch ook volmaakt overtollig, evenals art. 881. i. K,
welks bestaan zich echter nog als inleiding, op hetgeen
in het artikel verder staat, laat rechtvaardigen.

Mr. Polenaak\'), die het nieuwe ontwerpkritizeert,
lx)jammert ton zeei-sto, dat niet hetg-ansche art. 61 N. O.
is weggelaten, omdat liet verkind tussclien do ver.
schillende alineao het verkeerde stelsel, als zou de
vrouw, l)ij (»Ike gomeenschai) behalve de algeheele, voor
hare niot meer in natura aanwezige aanbrengst als
concurrent creditrico mogen optreden, zal bestendigen.
Zoolang er echter zijn, die dezo vordering, ook vóór
do ontbinding der gemeenschap, als eene persoonlijke
vordering op den man l)e.schouwen, zal zelfs de weg-
lating van het geheele artikel mijns inziens het euvel
niot doen vordwynen.

\') KechUgel. Mng.ixün. 1888. 1« «n. bl. H-2<.

-ocr page 100-

HOOFDSTUK IV.
Het nieuwe ontwerp Burgerlijk "Wetboek.

Bij Koninklijk Besluit van 28 Februari 1880 is er
tot herziening van ons Burgerlijk "Wetboek eene com-
missie benoemd, die in 1886 een deel van het door
haar ontworpeno heeft gepubliceerd, waaronder zich
ook het huwelijksvonnogenrecht bevindt.

In de memorie van toelichting wordt verklaard,
dat men niet het voetspoor zou volgen van een ont-
wei-p, besproken in de Nedorlandsche Juristen-vereeni-
ging\') met praeadvies van Mr. Th. Borret, dio do
waardo van allo door do echtgenooten aangebmchto
goederen ten dago van het aangaan des huwelijks
wilde vergelijken met do waarde ten dago der ont-
binding van de gemeenschap. Allo moordoro waardo
zou winst, alle mindere verlies, zijn, waarbg dan
rekening moest gehouden worden met de waarde op
het tijdstip der verkrijging van allo goederen, aan
ieder der echtgenooten gedurende do gomeonschap l)ij
erfenis, making of schenking opgekomen.

\') l^ndcllngcn der Nod. Jur. Ver. 1882 l)L 01 vigg.

-ocr page 101-

87

Hoewel dit stelsel door zijn eenvoud aanlokte, wilde
de commissie het niet volgen, omdat het niet over-
eenstemde met de opvatting van gemeenschap van
winst en verlies, die bij ons burgerrecht heeft ver-
kregen, waai-van het hoofddenkbeeld juist daarin be-
staat, dat er geen vereeniging van vennogen zijn zal.
Wij kunnen ons op dezen grond volkomen met het
conservatisme der commissie vereenigen.

Ons inziens is echter bij de regeling der gemeen-
.schap te veel aan do bestaande bepalingen vastgehouden,
waardoor leemten die in ons Burgerlijk Wetboek voor-
komen, onaangevuld zijn gebleven. De verbeteringen,
waardoor hot ontwerp uitmunt, wenschen wij hier
niet te bespreken, het zijn slechts zijne gebreken,
waarop wij hier zullen wijzen. Zien wij vooreeret het
artikel, waarin de regel van winst en verlies vervat is.

Art. 210. „Bij de gemeon.schap van winst en ver-
lies wordt voor winst gehouden de vermeerdering van
vermogen gedurende do gemeenschap opgekomen uit
do vruchten en inkomsten van ieders goodoron on
arbeid, alsmede uit de voordeelen door geluk aange-
bracht; voor verlies de vermindering van vermogen
door de uitgaven, door ieder der echtgenooten gedurende
do gemeenschai) gedaan en door do schulden door ieder
hunner gedurende do genicenschap gennuikt". Door deze
uitgcbreido l)epaliiig is het gevaar, van oorzaken van
vermeerdering of vermindering van vermogen over te
slaan veel kleiner geworden; dat er echter nog onvol-
ledigheid Iwstaat, blijkt, als wij de vermeordoring van
het vermogen van oen der echtgenooten zien jilaats
heblxjn door aflxitaling van schulden, vóór het huwelijk

-ocr page 102-

88

gemaakt, met geld hetzij van de gemeenschap, hetzij
van de andere echtgenoot, of als wij het vermogen
van een dier echtgenooten zien verminderen, doordat
eet- of drinkwaren, die zich daarin bevinden, staande
gemeenschap door de echtgenooten worden opgegeten
of -gedronken ?\') Onder welke oorzaak is deze vermeer-
dering of vermindering van vermogen te brengen ?
Toch zullen zij de gemeenschap aangaan, omdat elke ver-
meerdering of vermindering, die niet is uitgesloten (artt.
219, 220, 221 N. O.) in de gemeenschap valt op grond
van art. 214 N. O. Door de redactie: Vermeerdering
of vennindering van vermogen staande gemeenschap
is gemeen, ware op korte en tegelijk meer volledige
wijze de bedoeling der commissie weergegeven. Dit
zijn echter slechts redactie-kwesties, maar meer Ixï-
zwaar bestaat er mijns inziens tegen het ontwerp
waar het een leemte laat bestaan, die in ons B. W.
voortkomt en die wij in het nieuwe Duitsche ontwerp
voor een burgerlijk wetboek uitgegeven in 1888 ge-
deeltelijk zien aangevuld. § 1421 ») der afdeeling
handelende over do ErrungenschaftsgemeinKchaft spreekt
het vermoeden uit, dat het vermogen, dat aan het
einde der gemeenschap aanwezig is, der gemeenschap

-ocr page 103-

89

toebehoort, terwijl de verbruikbare zaken, aan een der
echtgenooten toebehoorende, zoo zij bij de ontbinding
der gemeenschap niet meer over zijn, als gemeen-
schapppelijk verlies worden vergoed, tenzij blijkt dat
het verlies slechts ten laste van een der echtgenooten
behoort te komen.

Het is toch zeer goed mogelijk, dat er zich goederen
in den boedel bevinden, waarop geen der echtgenooten
eenig recht kan doen gelden, waarvan men niet weet,
of zij bij het aangaan des huwelijks aanwezig waren
of eei-st later zijn verkregen. Wat hieromtrent te be-
slissen? Is het een vermeerdering van vermogen, die
dor gemeenschap ten goede komt, of valt zij onder
eene der uitzonderingen? En evenzoo kunnen er goe-
deren, aan een der echtgenooten toebehoorende, ver-
dwenen zijn, zonder dat aangetoond kan worden, wat
do oorzaak van dat verdwijnen was. Moet de gemeen-
schap dat verlies dragen, of do eigenaar dier goederen?
In hot Duitscho ontwerp meent men, dat het bewijs
omtrent het verdwijnen van
verbruikbare saken^ slechts
ondoenlijk zijn kan , doch evengoed kan dit b. v. bij onroe-
rende zaken hot geval zijn. Door nu in het algemeen te
bepalen, dat alles wat in de gemeenschap is, haar ook
toolxïhoort, tenzij do echtgenooten het tegendeel aan-
toonen, cn door don regel, dat allo z;ikon, dio staande
gemeenschap verdwenen zyn, door de gomeonschap
vei-goed moeten worden, tenzy do aan to wijzen oorzaak
van hot verdwijnen do schade ten histo van don eigenaar
brengt, ware elke rechtsonzekorhoid in dit opzicht
vermeden.

Een tweede l)ezwmir hebben wij t^gon art. 219

-ocr page 104-

90

N. O.: „Waardevermeerdering of waardevemiindering
der goederen aan een der echtgenooten toebehoorende,
op welke wijze ontstaan, wordt niet als winst of verlies
beschouwd. Voor zoover de kosten der waardever-
meerdering uit de gemeenschap zijn bestreden, is de
eigenaar tot vergoeding daarvan gehouden". Volgens
de memorie van toelichting wordt in dit artikel saam-
gevat, alles wat ons wetboek in de artt. 215, 216
en 217 bepaalt. De beteekenis, die hierdoor aan de
woorden „waardevenneerdering of -vermindering" ge-
geven wordt, mag met recht vreemd genoemd worden.
Van waardevenneerdering of -vermindering kan toch
alleen gesproken worden, wanneer de zaak dezelfde
is gebleven, niet wanneer zij grooter of kleiner is
geworden of geheel verdwenen. Voortaan zal men van
een huis, dat tot den grond toe is afgebrand, van
eene zaak die men verloren heeft, of van een voor-
werp, dat ons ontstolen is, moeten getuigen, dat die
goederen sterk in waarde zijn verminderd. Ik Ixïtwijfel
zeer, of een latere wetsuitlegger zooveel aan do be-
doeling des wet^evei-s
7a\\\\ hechten, dat hij aan do
woorden van art 219 N. O. een beteekenis, volko-
men met ons taaleigen in strijd, geven zal.

De weg tot rechtsonzekerheid zal open.staan, en
door velen zal een vermindering van het vermogen, door
waterenood b. v., voor rekening van do gemeenschap
gebracht worden, op grond, dat het eene vennindering
is, dio, als niot vallende onder een dor uitzonderingen,
door de gemeenschap l)ehoort gedi-agen to worden.

Art. 217 B. W. ware volgens mij aldus to ver-
andefen: Vennindering van vermogen, die niet door

-ocr page 105-

91

oenige reclithandeling van een der echtgenooten wordt
veroorzaakt, komt ten laste van den eigenaar, wiens
vermogen verminderd is. De artt. 215 en 216 B.W.
eischen geenerlei wijziging.

Alhoewel het toe te juichen is, dat de kosten der
waardevermeerdering, zoo zij uit de gemeenschap ge-
nomen zijn, door den eigenaar vergoed moeten worden,
gaat de commissie eensdeels to ver, anderdeels echter
lang niet ver genoeg.

Do commissie ^ gaat te ver, omdat het zeer goed
kan voorkomen, dat het goed bij de ontbinding der
gemeenschap weer in minder goeden staat verkeert,
dan vóór do vertimmering, ja zelfs zoo verminderd is,
dat de kosten, eertijds voor die vertimmering besteed, •
meer bedragen dan do waardo van het goed zelf,
terwijl men niet vergeten moet, dat gedurende do
ganscho gemeenschap ook do andere echtgenoot genot
van die vertimmering gehad heeft. Daarom had do
coimnissio mijn inziens liever eeno bepaling moeten
maken zooals hot Duitscho
ontwerp bevat, dat in 1420
vergoeding vooi-schrijfb, voor zoover het afzonderlijk
goed van een der echtgenooteii ten tijdo der ontbinding
van do gemeenschap meer waard is geworden.

liot ontwerp gaat echter niet ver genoeg: waar toch
dos mans goed verlwterd is op kosten van zijno vrouw,
behoort hem alleen do verbetering, doch behoeft hij
do koston slechts ten deelo te dragen, doordat do ver-
mindering van hot vermogen van de vrouw door die
uitgaven gedeeltelijk ook hiuir ten laste komt.

Do volgende regel zou volgons mijn bescheiden
meening do genoemde bezwaren uit den weg ruimen:

-ocr page 106-

92

Indien het vermogen van een der echtgenooten op
kosten der gemeenschap of van het vermogen van den
anderen echtgenoot ten tijde der ontbinding van de
gemeenschap in waarde vermeerderd is, moet door den
eigenaar aan de gemeenschap of aan den anderen echt-
genoot eene met de verrijking gelijkstaande vergoeding
worden betaald.

Hetzelfde behoorde bepaald te worden voor het geval,
dat een gemeenschapsgoed verrijkt is uit het afzon-
derlijk vermogen van een der echtgenooten.\')

Zagen wij tot hiertoe de meer ernstige bezwaren,
die het nieuwe ontwerp aanbiedt, zoo wenschen wij
thans ook kleinere aanmerkingen te noemen, die ons
bij het lezen van het nieuwe ontwerp in het oog zijn
gevallen.

Letten wij dan vooreerst op het nieuwe art. 217:
„Alle winst en verlies, na het ophouden der gemeen-
schap vallende, maar waarvan do oorzaak gedurende
do gomeenschap is geboren, komt in de gemeenschap.
Onder die winst valt ook hetgeen kraclitens levens-
verzekering, tijdens de gemeenschap gesloten na do
ontbinding daarvan invorderlxiar wordt, doch niet
l)ensiocnen, voor zoover die na die ontbinding worden
genoten. Voor zoover later verkregen voordeelen voort-
vlooien uit arbeid en kosten deels vóór, deels na do

\') Soweit dn-H Sonderi;tit eine« der Rlieffntton niif Konten di-« Oesainnit-
gutoa oder das Cowinimtfful nuf Kirnten eine« SonderRutet» *ur Zell der
AudOMunK der EmiiiRcnHcluidfHtemolnHcluifl licrelchert I«, jnut« dafOr,
unl>0Hcluidct der mm liewinderen GrQnden »Ich orKobendon weltiT Rohenden
AnnprOcho de« einen «xJer anderen KhcRntten, titw dem bereicherten Oute
zu denr anderen Outo Ernatz goIolHtct worden.

-ocr page 107-

93

ontbinding der gomeenscliap aangewend, heeft ver-
reke)rtng daarvan tnssclien de echtgenooten of hunne
rechtverkrijgenden plaats."

Door dit wijdloopige artikel heefl men den rechter
de vrijheid ontnomen om volgens recht en billijkheid
omtrent die voor- en nadeelen te beslissen; wij hadden
die rechterlijke vrijheid liever behouden gezien, waar
toch de rechterlijke macht ten onzent van onkreukbare
rechtschapenheid is, moet de wet de grenzen binnen
welke zij te oordeelen heeft, zoo ruim mogelijk laten,
opdat de uitspraak: „lex dura, sed lex" hoe langer hoe
zeldzamer voorkomo. Of zal het niet hard zijn voor
do vrouw, wiens man zijn leven te hai\'on behoeve
heeft verzekerd, opdat zij een rüstigen ouden dag zou
liebben, als na zijn dood zijne erfgenamen of credi-
teuren liaar de helft of meer van do verzekoringssom
betwisten kunnen, en als zij, afstand van de gemeen-
schap doende, hare rechten op de gansclie som i)rys moot
geven? Of \'/
a\\\\ het niet onrechtvaardig zijn den man,
Wien bij do ontbinding der gemeenschap een lot wordt
toebedeeld, tc dwingen den prijs later daarop gevallen
uit te koeren, onvei-schillig of het lot nog in zijne
handen is, of niet?

De bewijsmiddelen zijn niet meer afzonderlijk, maar
in do afdeeling
over wettelijke gemeenschap handelende,

to zooken.

Do commissie stolt ten opziclito dezer bewijsmiddelen
met de onroorondo goederen goiyk do op naam .staiindo
in.schulden, effecten, aandeelen en schepen, nmr bij
oene verkrijging om niet van dio laatstgenoemde zaken
vinden wij eene door niets gemotiveordo afwyking,

-ocr page 108-

94

daar staan zij gelijk met de andere roerende zaken;
art. 203 N. O. zegt toch: de man kan op geen
roerend goed, dat hij beweert na de huwelijks-
voltrekking persoonlijk te hebben verkregen, aanspraak
maken, tenzij zijn recht daarop door boedelbeschrij-
ving, regelmatig gehouden registers of andere beschei-
den ten genoege des rechters blijkt. Onder dat ver-
krijgen van roerend goed is ook te verstaan het ver-
wei-ven onder bezwarenden titel, waarvoor in afwijking
van ons Burgerlijk Wetboek voor den man steeds
schriftelijk bewijs wordt vereischt. Hoewel nu dat
artikel zoo algemeen gesteld is, vallen er niet onder
op naam staande inschulden, effecten, aandeelon en
schepen
staande de gemeenschap aangekocht, wiuirvoor
volgens art. 201 N. O. het bewijs voor onroerend goed,
hetzelfde als in ons art. 214 B. genoemd wordt, geldt.

De woorden „staande gemeenschap" worden in art.
201 N. O. niet gebezigd, daar stiuit „gedurende het
huwelijk"; hierdoor wordt echter een 2" alinea noodig,
waarin do eei\'ste alinea niet toepasselijk wordt verkhuud
voor aankoopen na scheiding van tafel en bed, of schei-
ding van goederen. Waarom niet luin eeno kortero,
even juiste redactie de voorkeur gegeven? Do plaat-
sing van art. 201 N. O. vóór do bei)alingon omtrent
do Ixjwijsmiddelen der zjiken bij den
aanvang van het
huwelijk reeds juinwezig, is ook minder juist. Ten
slotte nog oen enkelo opmerking:

De gemeen-schap van winst en verlies is volgons
ons recht een afzonderlijk vermogen, juin l)oi(lo ocht-
genooten toel)choorondo, miuir waaroj) geen van Ijoiden
eigemlomsrechten kan doen gelden vóór do ontbinding

-ocr page 109-

95

(art. 210 B.). Bij executie van den boedel van den
man dus zal do gemeenschapsboedel mede verkocht
kunnen worden, zonder dat de vrouw een aandeel
uit de gemeenschapsbaten voor zich kan eischen. "Wij
vinden hier alzoo eene groote afwijking van het nieuwe
Duitsche ontwerp, waar slechts bepaalde verbintenissen
op de gemeenschap kunnen verhaald worden (art. 1423.).

Over dit systeem willen wij hier niet verder spreken,
noch het voor ons recht aanbevelen, doch wel ver-
dient volgens ons een wettelijke regeling van de ver-
houding der crediteuren tegenover de echtgenooten na-
volging. Deze verhouding is toch volgens ons recht
geheel en al ongeregeld, het eenige artikel, dat er iets
over zegt is art. 1(58. s. B, terwijl art. 185 B, dat
ook voor do gemeenschap vai\\ winst en verlies geldt,
over de verliouding der crediteuren na ontbinding der
gemeenschap
.spreekt. Alle overige bepalingen omtrent
gemeonschapsschulden betroffen de interiouro verhou-
ding, tusschen do echtgenooten onderling (artt. 170,
218. I. B.).

Algemeen wordt aangenomen, dat voor gemoen-
scliapsschulden niot alleen aange.sproken kan worden
dio oclitgenoot, die die schulden hooft gemaakt, maar
ook steeds do man als l>eheerder der gemeenschap, en
wel in hun afzonderlijk vonnogen, naast en behalve
hot gemeenschap.svonnogen.

Door art. 108 B. wordt nu beimld, dat ook andero
dan gemeenscliapsschulden b(^lialvo op het vermogen
van (lo handelendo echtgenoot op den boedel van den
man verliaald kunnen worden n.1. do liandelsschulden
dor vrouw.

-ocr page 110-

96

Na de ontbinding der gemeenscliap zullen de credi-
teuren van gemeenschapsschulden hunne rechten be-
houden, gelijk uit art. 185 j» 208 B. blijkt.

Wij hadden verwacht, dat ons nieuwe ontwerp die
leemte in onze wet had aangevuld, maar zoeken daarin
tevergeefs de zoo zeer gewenschte regeling.

Eene verandering is er gebracht in de bepalingen
omtrent de gemeenschap van winst en verlies, die
echter geene wijziging in de exterieure verhouding
teweeg brengt, wat toch vroeger art. 168.». B. voor-
schreef, (welke l}epaling thans is vervallen), blijft nog
gelden, doordat alle schulden, door ieder der echt-
genooten gedurende de gemeenschap gemaakt, gemeen-
schapsschulden zijn geworden, hetgeen eene vordering
tegen den man als toheerder der gemeenscha]) doet
ontstaan. Art. 185 B. is onveranderd in het ontwerp
overgenomen (art. 169. N. O.).

In bovenstaande regelen hebben wij naar ons beste
weten ons oordeel over het nieuwe ontwerp uitge-
sproken , en wanneer onze mot allo bOvScheidenheid voor-
gedragen opmerkingen niet geheel stilzwijgend mochten
worden voorbijgaan, zullen wij ons ruimschoots l)eloond
rekenen voor do moeite, aan dit schrijven l)cateiHl.

s. "j«.

ïcS»

-ocr page 111-

STELLINGEN.

-ocr page 112- -ocr page 113-

TELLINGEN.

1.

Kon prijs gevallen op een lot nit do loterij, of een
aandeel in eeno prenn\'eleening komt bij eeno gemeen-
•\'^liap van winst en verlies aan diengenen der echtge-
nooten too, aan wion dat lot ofdat aandeel toebelioort.

II.

In art. 1(58. s. H Ixjtookent gemeenschai) elke soort
van gonieonschap.

III.

Tot den iMiedcl in den zin van art. 23« 13. moet niet
^vorden gerekend do helft in winst en verlies, die
volgens art. 2-1013. aan den hertrouwden echtgenoot komt.

-ocr page 114-

100

IV.

In art. 212 B. verdient de redactie: „Voor winst
wordt bij deze gemeenschap gehouden de vermeerde-
ring , voor verlies de vennindering van beider bezittin-
gen staande gemeenschap" de voorkeur boven hetgeen
er thans te lezen staat.

V.

Een wettig kind van een natuurlijk, wettiglijk
erkend kind mag bij plaatsvervulling opkomen voor
zijns vaders legitieme in de nalatenschap van zijn
grootvader.

VI.

Ouders hebl)en recht op een logitiemo uit do . nala-
tenschap van hun natuurlijk wettiglijk erkend kind.

VII.

Het ware wonschelijk, dat do wetgever het schrijven
van een proefschrift ter verkrijging van den gr.uid van
doctor In de rechts- of stiwtswetenschap facultiitiof
stelde.

VIII.

Het waro wonschelijk, dat zij alleen tot notaris

-ocr page 115-

101

benoemd konden worden, die den graad van doctor
in de rechtswetenschap verkregen hebben.

IX.

Cognoscementen zijn geen leveringspapieren.

X.

Een failliet krijgt, na het ontslag van den curator
ingeval van art. 885 K, het beheer en de beschikking
over zijne goederen terug.

XI.

Eeno vrouw in gomeenschap van winst en verlies
gehuwd kan zich niet laton vorifieeren in hot faillis-
sement van haar man voor do waarde voor hare niet
nioer in naluni aanwezige aanbrengst.

XII.

Een Rchuldei.«?cher, dio tevens schuldenaar van zijn
scluildonjuir ia, mag
con-^orvatoir In^slag loggen onder
liandeii van zichzelf,

XIII.

Do gedmigdo ii] burgerlijke zjiken heeft steeds het
»"ocht van anticiixUio of van vervroeging van tenngn.

-ocr page 116-

102

XIY.

Het onderscheid tusschen daderschap en medeplich-
tiglieid moet gezocht worden in het opzet, waarmede
gehandeld is.

XV.

De afscliaffing van de pistole verdient ten zeerste
afkeuring.

XVI.

Er l)estaat geen principieel onderscheid tusschen
misdrijven on overtredingen in ons strafwetboek.

XVII.

Met „andere l)ewijsmiddelen" in art. 40.S Sv. wordt
l)edoeld: andere iHnvijsmiddelen als de lK>kentenis.

XVIII.

De toeimsing van art. 180 "der Grondwet cisclit
invoering van eenen algemeenen dienstplicht.

XIX.

Art. 80.1. der Grondwet huit do invoering van het
algf\'me(;n kiesrecht niet to(».

-ocr page 117-

103

XX.

Een besluit, door den burgemeester tevens lid van
den raad
alleen genomen, na twee vruchtolooze ver-
gaderingen, is wettig (art. 49 Gemeentewet).

XXI.

Een lid van den gemeentemd, dat de raadsver-
gadering verlaat, voordat hij aan de stemming heeft
deelgenomen, kan niet geacht worden to zijn
o})ge-
komen
in den zin van art. 49. i. Gemeentewet.

XXII.

Onze registratiebelasting op do overdi-acht van
onroerend goed verdient uit een oeconomisch oogpunt
afkeuring, hoewel geheelo afschafïlng niot wonschelijk
zou zijn.

XXIII.

Do Romeinen rekenden do culpa in concrete niot
tet do culpa lata.

-ocr page 118- -ocr page 119- -ocr page 120-

■.1-2

\'m-

mi

■SV^A

m.

W"

-ocr page 121- -ocr page 122-