-ocr page 1-

BIJDRAGEN

tot hkt

OÜDFRIESCH WOORDENBOEK.

-ocr page 2-

. -"■> . .•• li :- ;-;\' ■• V, (i•\'■W-^-

V. !

,4

■ • ■•

■ - \' ir\'- \' y :. • ■■„ . •.

V-\'

■ \\ V

.;: y \'

■ r-

.....

;

- - - —■■

-ocr page 3-
-ocr page 4-

rn^-mmm

V.. Vi

^

\'V-V. \'-il; ■

\'I

-ocr page 5-

B IJ DRAGEN

TOT UET

OUDFRIESCH WOORDENBOEK.

-ocr page 6-

.t\'

f

Vir\\-yy^ \' ■

m;:

■ \' ■■■

. ■- • ■ \'___ : \'l

-ocr page 7-

BIJDRAGEN

TOT HET

OÜDFRIESCH WOORDENBOEK.

TER VKUKUIJGING VAN UEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE NEÖERLANDSCIIË LETTERKUND

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
XA BEKOMKN MACHTIGING VAN DEN KECTOK MAGNIFICUS

Dil. G. H. LAMERS,

IIOOGLEEUAAU IN DE FACULTEIT DEK OODÜEl.EEUDnEID,

EN MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT,

teoen de bedenkinoen der faculteit van letteken en wijsbegeerte

te verdedwen

OP ZATERDAG DEN 7cn JULI 1888,

DES VOORMIDDAGS TE 10 UREN

DOOK

FOEKE BUITENRUST HETTEMA

GEIiOUEN TE IIAKLINGEN.

leiden,

E. J. lilULL.
1888.

m

-ocr page 8-

/.

cT 3: 1 p. a \'X O i.::

HO^\'ii/iiüT\'ßJ ji! aiii\'HHi

-a-iiiü JTâùAr : . \'

: ,tji.!iia;;.t i./.^ u.-u \'w tl-:\'.-.vi j/hn z; ;

»■ • "" ■

/ ! i i H\'-tT / N \'i\'

• , nvf\'u . ■ ■ ■ .

i,

.i\'éSi

a ii 3

TJfH TOT

\\

i

-ocr page 9-

T^ÄN MIJNE Puders.

-ocr page 10- -ocr page 11-

Mijn eerst opgevat plnn is niet volvoerd. Als Proefschrift
had ik eene klankleer van het Westerlmaoersch Friesch mllcn
sch^\'ijven, loaarin alle vormen waren opgenomen, cn alle bewijs-
plaatsen aamgewezen. Voor dit doel bleken echter de tekstuitgaven
niet nauwkeurig genoeg. De oude stukken zeiven moesten derhalve
geraadpleegd,.

Eene collatie van den Ouden Druk der Westerlauwersche
Rechten met den uitgegeven tekst volstond in dezen slechts ten halvcn.
Het belangrijke handschrift, het lus mmnicipale Frisonum, was de
eigenaar evenwel niet geneigd voor eene vergelijking hesehikhaar te stel-
len. En daar deze zonder tivijfel talrijke onjuistheden en onnauwkeurig-
heden aan den dag zmt brengen, wa^i het niet geraden op de tekst-
uitgave va,n de Haan Hettema. dezen grammaticalen arbeid te beginnen.

De Wester la,umersehe charters, hoe kostbaar materieel overigens,
geven niet wat dit handschrift inhoudt en kunnen het nie,t ver-
vangen.

Ik besloot toen een gedeelte der aanteekeningen, onder de
hand. opgezameld, uit te werken in deze Bijdragen tot het Oud-
friesch Woordenboek.

U, zeer geëerde Promotor, Prof. Gallée, dank ik daarbij
veel. Ondervond ik reeds gedurende mijn ganschcn acaxlemischen
studietijd eene welmllendheid, aanmoediging en ste^m, die ik niet
kan vergeten; niet hel minst kwam mij deze te stade bij het samen-
stellen^ bewerken en afdrukken van dit Proefschrift.

-ocr page 12-

Hoog Geher de Heeren, Professoren in de Facidteif van
Letteren en Wijsbegeerte, het is mij een aangename plicht U hier
mijnen oprechten dank te betuigen voor het onderricht, dat ik van
U heb mogen genieten, voor de tvehvillendheid, die ik van ü heb
ondervonden, en nog onderviml.

Een ivoord van dank ook komt toe aan de Heeren J. van
Loon Jz.
te Leemvarden, Mii. L Telting in den Haag, en
Mu. A. Teltinö, te Zioolle, voor de. groote hulpvaardiffheid, mij
meermalen hetooiul.

Aan de verschillende Bibliotheken van Universiteiten en
Genootschappen te. Lcmumrdcn, Utrecht en Groningen, ben ik veel
verschuldigd. Gaarne betuig ik mijne erkentelijkheid aan de Heeren
Mk. Boeles. Mr. Berns, Eyleks, Dr. Tiele, Dr. Enschede en
Mr. Feitii, voor hunne hulp en bemiddeling, nooit te vergeefs in-
geroepen, voor menige belangrijke inlichting, mij welwillend
verstrekt.

-ocr page 13-

INLEIDING.

Alvorens eenige woorden, die in de Oudfriescho woorden-
boeken tot nog toe of niot voldoende verklaard zjjn, of niet
de hun toekomende plaats hebben govonden, wat uitvoeriger
worden behandeld, mogen mot con onkel woord de Friesclie
woordenboeken cn woordenlijsten zolvc, bonovens de teksten,
waarop zij bewerkt zijn, besproken worden.

Voor een deel zijn zij door de bewerkers in het licht gegeven.
Andero bevinden zich nog. in handschrift tor provinciale biblio-
theek te Leeuwarden. Van J. 11. Ilalbertsma, E. Epkema en
II. Posthumus boruston daar oon aantal woordenvorzamelingon,
dio veel belangrijks on merkwaardigs uit vroeger on later tijd
op verschillend gobiod bevatten; do mcesto dozor dagteckenen
uit dezo eeuw.

Eene andere colloctio bewaart mon nog in do Bodloyan Li-
brary to Oxford, in do XVII^lc eeuw door Pranciscus Junius
uit Oud- en Middelfriosch bijeongobracht, cn voor zijn Dictio-
narium bostomd. Do verklaringen en opmerkingen, door dezon
geloerde aan gciu)cmdo woordenreeks toogovoogd, maken eene
afzonderlijke uitgave niot ongowcnscht.

Naast dozo niet in druk vorsclienon stukkon moot, al is zij
van voel minder gewicht, genoemd worden: Do Schotse van do
Landfricscho dialect, welko Lambort ten Kate in zijno Aen-
loiding tot de konnisse van hot verhevene doel der Nodorduitsche
sprake, 1723, afdrukte. Zij bepaalt zich tot oen lijstje van
woorden (dl. I, pag. 703 -706), alsmede tot eene opgavo van
do verba (afd. p. 706—711), on van een aantal voorbeelden
van het verschil en do overeenkomst tusschen Hollandsclie en

-ocr page 14-

II

Friesche klanken (afd. p. 699—703). Het zijn „Schcts\\yijzige
Opmerkingen, dio wij in \'t Lezen van Gyshert Japicx Friesche
Rymlerye & Wirkken .. .. voor. ons zelf hehhen aengeteekent",
zegt de schrijver aan het begin dezer Schotse, en dit geeft
den inhoud vry juist aan.

Van meer waarde voor de Lexicographie is liet Idioticon
Frisicum van E. Wassenbergh, in het eerste stuk zijner Taal-
kundige Bydragen tot den Frioschen tongval (1802) geplaatst.
Op 112 bladzijden vindt men ongeveer een zeshonderd der
merkwaardigste Friesche woorden opgctcckcnd, vergezeld van
de Ilollandsche verklaring, en vaak nader toogelicht met aan-
halingen uit Gyshert Japicx\' Gedichten (1668) en uit Waatzo
Gribberts Bruiloft (1701). Tegen do otymologio, die aan soni-
migo Avoorden wordt toegekend, is wel het een of ander te
zeggen; in dit opzicht is het werkje verouderd.

Hot plan van Dr, J. 11. Ilalbcrtsma met zijn Lexicon Frisicum
was niet slechts een woordénhoek van hot Meuwfriescli tc
geven, maar een werk, dat den
gchcolGii woordenschat van
al de Friesche volksstammen, uit den overouden tijd tot den
huidigen dag, zou bovatton. Jaren lang verzamelde hij bouw-
stoffen voor deze grootschc onderneming. Do dood oclitor belotto
den bewerker zijn arbeid verder dan den aanvang der F uit
te werken. Zijn zoon, Tj. J. Ilalbcrtsma, gaf het voltooide
gedeelte, van A tot Fccr, in 1872 uit.

Bij testamentaire beschikking had de ontwerper zijn ver-
zameld materieel, zijne opmerkingen on aanteekeningen, enz.
aan do Provinciale Bibliotheek van Friesland vermaakt. Tovons
had hij aan Gedeputeerde Staten van dit gewest „verzocht
om.... dien arbeid (van hem) te vervolgen, al ware \'t dan
ook bij wijze van Glossarium, waarin het Friesch woord kor-
telijk, is \'t mogelijk in het latijn, vertaald wordt." Op hun
voorstel besloten de Staten, na zijn dood, do vordoro uitgaaf
van het bedoelde Lexicon Frisicum op kosten der provincie tc
bevorderen. Aan den Archivaris-Bibliothecaris G. Öolmjon werd

-ocr page 15-

III

de uitvoering opgedragen. Deze had liet Glossarium tot do
lettor n afgewerkt,. toen ook hij in Decomher 1884 stierf.
Toen werd do bekende Friesclie dichter Waling Dykstra met
de voltooiing van dit werk belast; en het vervolg, tot de R
bewerkt, is roods in handschrift op do Provinciale Bibliotheek
to Leeuwarden tc vinden.

Het in druk versehenen gedeelte van A tot F eer vormt
vooral voor hot Nicuwfricscli een rijke schatkamer van Avoorden
en uitdrukkingen. Van het Oiul- on Middelfriesch is do woord-
voorraad minder volledig ingedeeld. Door oiikolo goed gekozen
citaten wordt do beteekenis der woorden verduidelijkt. Dezo
is zelden onjuist gesteld. Voor do etymologie goldt vaak het
tegonovorgostelde. „In \'t algemeen was wijlen Ilalbertsma niot
doordrongen van \'t gewicht der door Grimm op oen vaste rots
gestichte historische taalvergelijking", (Kern, Taal- en Lotter-
bodo, V. 82). Op andere „vitia" wijst Tj. J. Ilalbertsma in
de voorrede: „In singulis autom vocabulis radicibus suis attri-
buoudis adeo vacillat, ut dicas oum in hac rc nulla ccrta et
constanti rationo essc usum. Aliud vocabulum dorivatum vel com-"
positum littorarum ordino invenias, aliud simplici undo dorivatur
vel quocum compositum est subiunctum: non pauca etiain tiun
littorarum ordino, tum post simplicia Icguntur, ncc unquam
fero iisdem verbis oxplicata vol iisdem oxomplis adumbrata.
Nou minorem inconstantiam animadvertas in otymologia; nam
nou
Semper ad antiquissimam forinam alicuius vocabuli deri-
vata ot composita roforuntur, sed saepo formas derivatas et
novitias jirimitivis praepositas vidobis." Bovendien is con feil,
„quod occasiono data subinde a proposito divagatur, et rebus
vocabulisquo oxplicandis inhacrot, quao aliena sunt a rc de
qua agitur .... Alterum, idquo gravius vitium ost, quod ut
nusquam alias, sic no liic quidom sibi in orthographia constitit...
Verum quidom" est ploraquo vocabula in aliis Frisiao Ncorlan-
dicao partibus alitor pronunciari, sod Icxicographum oportet
in hac re certam normam sequi, a qua nunquam discedat."

-ocr page 16-

IV

Wat liet woordenboek goeds bevat weegt echter ruimschoots
hiertegen op. Die uitweidingen hebben daarenboven het werk
verrijkt met een aantal mededeelingen over zeden en gewoonten,
over land en volk, die men elders vergeefs zal zoeken, maar
welko ook alleen een man, die zulk eene groote bekendheid
met Friesland cn zijne bewoners bezat, geven kon.

Een waardige tegenhanger van dit Lexicon is het Wörter-
buch der Ostfriesischon spräche, van J. ten Doornkaat Koolman
(1879). Een ongeloofelijke voorraad mededeelingen, en aaiitee-
keningon, betreffende Oost-Friesland; evenzeer als honderde
spreekwoorden, enz. zijn in dit werk opgenomen om don
zin der woorden te verklaren of op te helderen. Dit alles is
onder het volk zelf gezocht en nagegaan. Daarnaast staat
echter veel dat in oen woordonbook van een germaanschen
tongval gemist kan worden; wijdloopig toch wordt de afkomst
van elk woord en zijne verwantschap nagegaan, waarbij zelfs
voor het bekendste woord, en dat in elke verwante taal to
vinden is, alle Indo-Germaansche, cn zoo den schrijver goed-
dunkt, ook de nict-Indo-Germaanscho woorden in de grootste
uitgebreidheid worden aangehaald (m vergeleken: in do moeste
gevallen vrjj overtollige bladvulling, to meer daar dezo ety-
mologieën aan bctroiiwbaarhoid vaak to wenschen overlaten.
Te recht word dan ook in eone beoordeeliug, Prouss. Jahr-
bücher 1879, Heft 6, geschreven: „Der Verfasser würde sich
ein neues Verdienst um die dcutscho Sprach- und Dialektfor-
schung erwerben, wenn er alle für den nächsten Zweck seines
Wörterbuchs überflüssigen Zugaben entfernte und nach Voll-
endung des Werkes in der jetzigen Form uns auch noch mit
einem kürzern, bequemern Glossar beschenken
Avollto". Doze
wensch is echter niet vervuld geworden.

Eon gansch ander werk is het Woordenboek op de gedichten
van Gysbert Japicx (1824), samengesteld door Dr. E. Epkema,
een zoo goed als volledig lexicon van dezen 17®" eeuwsclion
dichter. Gelukkige woordverklaringen naast scherpzinnig gevonden

-ocr page 17-

uitleg van onduidelijke plaatsen vindt men hot geheele woor-
denboek door. Aan Wactzo Gribbcrts Bruiloft, aan It libben
fen Aagtje Ysbrants (1770) on con paar andere werkjes, bo-
nevens aan Hollandscho schrijvers worden gedeelten cn zegs-
wijzen ontleend, waar dit om dc boteokonis dor woorden te
verduidelijken, gewcnscht is. Van dc etymologieën geldt het-
zelfde als van die in het Idioticon van Wasscnbcrgh, Avelk
werkje moormalon door Epkema aangehaald wordt; meestens
zijn deze dus niet to vertrouwen. Ilct woordenboek is boworkt
op don gcnornialiscordon tekst van don rrieschon zanger, door
Epkema in 1821 uitgegeven. "VVas dit niot het geval, dan had
hot werk als goschikto logger kunnen dienen, die mot brocde aan-
vulling uit do talrijke nog voorhanden literatuur van die eeuwen tot
con volledig Middelfriosch Woordenboek had kunnen aangroeien.

Eon drietal woordonbookon, welke ik nader wonsch tor
sprake to brengen, verzamelen moor in \'t bijzonder dc Oud-
friescho woorden.

Ilot oorsto verschoon in 1780, to Aurich in Oostfricsland.
Do boworkor van dit Altfriesischcs Wörterbuch was Tilcmann
Dothias Wiarda, dio zich door zijno vorhandolingon over Oud-
fricsch liocht on Goschiodcnis als ijverig navorsclicr cn scherp-
zinnig goloordo hooft doch kennen. Ook daarvan geeft zijn
Wörtcrbuch menig blijk. Al is hot in menig opzicht verouderd,
on door con botor ingericht woordonbook vervangen, toch
hooft zijn work nog hodoii ton dago vool van zijn wnardo
behouden. Over hot gohool is het eon vordionstolijk werk,
terwijl do gebroken , grootondecls aan don tijd van vervaardiging
cn dc hulpmiddelen, waarover do boworkor to boscliikken had,
too to schrijven of daaruit to verklaren zijn.

Vrij groot was het aantal gedrukte on ongedrukte stukken,
door Wiarda nagelezen on bij hot vervaardigen van zijn woor-
donbook gebruikt. In paragraaf 35 van zijno Voorrode, p. XLIIt,
vindt men dozo opgegeven.

-ocr page 18-

VI

De bewerker ging bij het bijeenbrengen zijner bouwstoffen
eclectisch te werk; aan het samenstellen van een volledig
woordenboek, dat de gansche Oudfricschc taalschat mot zijn
rijkdom aan onderscheidene vormen ten toon legt, dacht Inj
trouwens niot. Slechts een enkele bewijsplaats voegt Inj aan
het woord toe, on dan nog worden, waar men een „llaupt-
stcllc.... in möglichster Kurze in Zusammenhang jiufgcstolt"
vindt, hoogstens dc titels der stidckon aangeduid; nadere aan-
wijzing van het aangehaalde ontbreekt geheel. Omtrent de
rangschikking van het uitgcgcvcno zegt hij in zijne Voorrede
p. XLVITI, dat hjj „die Stanmiwörtcr ausgehoben, und die
abgeleitete und zusammengcscztc ihnen untergeordnet habe;"
terwijl hij zooveel mogelijk bij dozo „dio verwante ausge-
storbene und lebende Sprachen um ihren gemcuischaftlichcn
germanischen Ursprung anzuzeigen, mit ihnen verglichen und
dabei hin und wieder einige Altcrthümcr erläutert.\'\' Dc
hulpmiddelen, dio hcm hierbij tc stadc kwamen, hccft Inj in
paragraaf 42 zijner voorrede, p. LXXX, opgesomd. Ilct dunkt
mjj onnoodig die hier af tc drukken, evenmin als do ver-
schillende tekstuitgaven cn handschriften, waaruit hij het zijne
verzamelde. Dezo zoowol als gonc toch zijn door betrouw-
baarder werken dan dc door hem gebruikte vervangen.

Noord-Duitschland cn do noordelijke gewesten van ons land
worden in 1834 door Dr. Karl Freiherr von llichthofcn afge-
reisd met het doel om voor ccno nieuwe volledige uitgave
van Oudfricschc Rechtsbronnen allo noodigc stukken op tc
sporen cn te onderzookon. Na vier maanden ging Inj met
rijken voorraad terug, boter geslaagd dan hij liad kunnen
denkon, cn na een arbeid van zes jaren vcrschccn in 1840
zijne tekstuitgave; de bekende Fricsischo Rcclitsqucllcn; ge-
volgd door oen Woordenboek, van dcnzolfdcn bewerker. Had
von Richtliofcn eerst een „sachrogistcr" willen geven: „unter
den liändcn", schrijft Inj, „(ist mir) ein umfangreiches wör-
tcrbuch erwachsen."

-ocr page 19-

VII

Dit Altfriesiclies Wörterbucli is eigenlijk het eenige, dat
dien naam mag dragen.

Von Richtliofon stolde zich veel strenger cischcn dan zijn
voorganger. Hot systeem van samenstelling is moor mot dc
eischen dor lexicologie in overeenstemming Do rangschikking
dor woorden is alphabetisch, niot naar hot stamwoord; en
voor hot naslaan gomakkohjkor.

Do dialectvormen in do Frioscho taal worden gcschoidcn.
Voor hot mocrcndcol is dc botookonis cn dc afkomst dor
woorden juist aangegeven. Voel wat nog onbekend was, hcl-
dordo hij op; wat onzokor was, stolde hij vast. In volledigheid
overtreft hot verreweg hot werk van Wiarda.

llij zolf zegt omtrent do inrichting van zijn woordenboek:

„Dio bodcutung dor einzelnen worto suchte ich durch eine
rciclio auswahl von belegen zu erörtern, schwierige stellen
durch zusanunonstellung mit andern sio ergänzenden zu be-
leuchten ,. .. den grannnatisch goordnoton wortformon gesellte
ich die der verwandten dialocto zu,... sowie die mir zugänglichen
ncufricsisclien worto, und nalnn, wo es mir dienlich schien,
auch manche nicht in den friesischen rochtsqucllen gebrauchte
worto und formen aus den spätem friesischon urkundon bei
Schwartzonbcrg, und aus der sogenannten jurisprudentia
frisica auf.

Bosoiulorer aufmorksandcoit worth oraclito ich die einzelnen
aus don vorschicdoncn friosischon Iiandschrifton liorvortau-
chondon friosischon dialccto , . . . wichtig. . mussto es .. für
das
Wörterbuch sein, bei den oinzclncn worton die vcrscliie-
donon vorkommenden
dialoctfornion dosadbon erkennen zu
lassen... .

I3ci der anordnung der worto ist dio in K(iustringer dialecto)
sich findende form zu gründe gelegt; und beim ansetzen sind,
wo es mit sichcrhoit möglich schien, auch die lucht in R. vor-
konunenden worto auf die form von R. zurückgeführt."

AI bevordert dit laatste do gelijkvornügheid van het geheel,

-ocr page 20-

vin

zoo staat daar tegenover, dat men door die rangschikking den
indrulc geeft, alsof de Riustringer tongval den oudsten Frieschen
woordvorm teruggeeft, wat dikwerf niet het geval is.

Ook kan in vele gevallen een dergelijke veronderstelde
Riustringer vorm moeielijk worden vooropgesteld, wanneer
deze gouwspraak naar alle waarschijnlijkheid in dcnzelfden zin
een gclioel ander woord gebruikte.

Bij elk woord worden zoo mogelijk woorden uit enkele andere
Gcrmaanschc talen vergeleken, „insbesondere dio ontsprecliendon
altsiichsisclien, angelsächsischen und isländischen". Vaak „onnutte
vergelijkingen .... dio niets tor verklaring van het Friesch..
bijdragen. "VVie noodig heeft licht tc putten lut verwante talen,
doet botor or gecnc van tc verwaarloozcn; zelfs de vergelijking
van \'t Nedcrlandsch is voor do studio van \'t Fricsch in \'t ge-
heel niet onvruchtbaar," (Kern, Taalk. Bijdr. II 187).

Hoewel voel vollediger dan hot Oudfricschc woordonbook
van 178G, zijn toch nog tc voel teksten cn stukken nagenoeg
in hun geheel, ongebruikt gelaten. Zelfs zijne eigene Rochts-
quollcn zijn niet „ausgebeutet", men mist daaruit woorden,
die men gaarne verklaard had gezien. Hij gcoft dan ook slechts
„eine rciclie Auswahl von Belogen." Evenzoo wordt ook do
lurisprudcntia Frisica, 1834/35, con werk van ongeveer 400
bladzijden, slechts hior cn daar, „wo os (ihm) dienlich schicn,"
door von Richthofcii genoemd en toch is dit een uitmuntende
bron voor dc kennis van het "Wcsterlauwersch Fricsch der
XVo oouw. Evenzeer leveren dc talrijke charters in hot Char-
terboek van Schwartzcnbcrgh gcwcnschtc bouwstoffen voor
eon woordenboek, cn toch zijn ook doze in hot Altfricsischcs
Wörtcrbuch zeer zoldon geraadpleegd.

Vandaar dat het overigens bij von Richthofcii\'s werk ver
achterstaande Idioticon Frisicum van JIu\'. ]\\[r. ^lontanus dc
Haan Hcttcma niet kan gemist worden.

Dezo had sedert jaren, ongetwijfeld ten eigon behoeve, eon
tal van woorden uit allerlei Friesche stukken opgeteekend;

-ocr page 21-

IX

deze verzameling gaf liij in 1874 in liet liclit onder don titol
van Idioticon Frisicum, Frioscli Latijnscli-Ncdorlandsch Woor-
denboek.

Roods in 1832 was van dozon zelfden goloordo oono Proeve
van eon Frioscli on Nodorlandscli Woordenboek uitgekomen.
Dit schijnt als do voorloopcr van het bovongonoomd Idioticon
goaclit te moeten worden. Zij onderscheidt zich van dit latere
door haar goringoroii omvang. Bovendien is achter het Oud-
friescho woord in die Proovo do thans gehoorde uitspraak
gevoegd; dc sanionstollor tocli gaat van do voroiidorstolling
uit dat do Friosclio taal allo ocuwon door slechts in spelling
on niet in uitspraak vcrscliildo. Ovorigons houdt dit werkje
weinig belangrijks in bohalvo dat hior on daar dc bctookoiiis,
aan oon woord toegekend, vcrscliilt van die, wolko hij hot in
zijn Idioticon gooft, of van dio, in do vertalingen, wolko do
liaan Ilottonui moest in zijno uitgaven naast dc Friosclio
teksten plaatste.

Wat nu hot Idioticon Friaicum aanbelangt, zoo springt bij
hot openslaan hot eerst in \'t oog hot volslagen gobrolc aan
systeem bij do rangschikking der woorden; nioost neemt hij
dozo in zijn woordonbook op zooals hij zo in do tek^jtcn gespeld
vindt; hij doot dit, zooals hij zolf in zijn Voorborigt zegt:
„omdat ik vreesde (tciigovolgo van hot dialoctvorschil on hot
onzekere omtrent do juisto spelling) alsdan misschien niouwo
woorden to schoppen on andoren op hot dwaalspoor to brengen."
„Mon zal nu", zoo eindigt hij, „bij het zooken van een woord
on do betockonis daarvan niot licht mistasten". Naast olk der
opgenomen woordvormen is do Latijiischo on Hollandscho ver-
taling geplaatst; „uit do mcdedooling van don tokst, waarin
het woord voorkomt, zal men zich, naar ik mij vlei, kunnen
overtuigen, dat mijne vertaling juist is, of althans do waar"
schijnlijkheid voor zich heeft" — aldus schrijft hij in genoemd
Voorborigt. Do vcrschilloiido plaatsen, waaruit hij dc woorden
verzamelde, vergeleek hij blijkbaar onderling niot, zoodat hij aan

-ocr page 22-

eenzelfde woord, soms alleen in vorm versclieiden, Leteeke-
nissen hecht, die niet bijeen kunnen hoorcn. Nadere verklaring
hoe dc door hem gestelde beteekenis met dc afkomst van het
woord in verband kan worden gebracht, ontbreekt ton cencnmale.
Bij elk woord wordt naar een of moer teksten verwezen; waar het
lus Municipale Frisonum cn het Cliartcrbookzijn aangehaald, daar
betreft dit vaak slechts ccn cn hetzelfde citaat. Soms zijn de
aangehaalde plaatsen uitgeschreven. Meer dan eens is hiermede
verwonderlijk gehandeld; zoo vindt men ccn artikel als „op-
sidza, accusarc, bcsclmldigcn. F. R. 63, 1 : Ilwcorso dij ena
mensclia da orcin swccr socken opslaclit. "VVannccr dc ccn
den ander van misdaden beschuldigt."

Van vollcdiglicid is in dc verste verte geen sprake. Toch
bevat het sommige zaken, die in von Richthofcn\'s woorden-
boek ontbreken, cn vormt het daardoor conigcrmatc een aanvul-
ling op dit standaardwerk; dc verzamelaar nam toch woorden op,
welke hem om dc ccn of andere reden merkwaardig schcncn,
uit teksten, na 1840 uitgegeven, die derhalve door don Duitschcn
geleerde niot konden geraadpleegd zijn.

Uit het bovcnstatindo blijkt dat nug geen Oudfriosch woor-
denboek ook maar op oonc botrokkclijkc volledigheid kan
aanspraak maken. Vele zijn do stukken, wier woordvoorraad
bijna of in het gohcol nict daarin is verwerkt. Ik noemde
roods liet Cliartcrbook van Scliwartzoiiborg cn do Jurispru-
dontia Frisica. In 1841 verschoon hot Fi
vclingor on Oldamptstcr
Landrcgt van do Haan Hcttcniii; cii dezelfde gaf hi 1851 in
het licht het MS. Jus ^Municipale Frisonum, nict hot minst
voor do Wcstcrlouwcrscho taal belangrijk. Uit bolde teksten
deelt het Idioticon Frisicum (1874) betrekkelijk
Avcinig mcdo.
Nog wijs ik op dc Oorkonden dor Geschiedenis van het St.
Anthony-Gasthuis te Leeuwarden, door W. Eokhoff uitgegeven
in 1876, welk werk oon schat van Fricsche chartoi\'s inhoudt,
üau wacht nog menig belangrijk on uitgebreid handschrift,

-ocr page 23-

XI

in archieven en l)ibliotheken binnen- en buitenslands op be-
werking.

Vele nieuwe tot heden niot opgemerkte woorden komen-uit
die stukken aan den dag. Andere, die in de bestaande Lexica
slechts uit ocno of uit cnkolo plaatsen zyn opgononien, worden
mot nieuwe bewijsplaatsen gesteund. Wat tot hodon slechts in
^liddol- cn Mouwfrioscho woordenboeken stoiul op tc nomon,
vraagt nu ook een plaats in hot Oudfricschc. In gewijzigde
beteekenis, soms zoor afwijkende van dc gewone, vindt mon
dc woorden gebruikt.

In liot kort, dc taalscliat dor Oude Friezen wordt uit do
bestaande woordenboeken sloclits voor oen klein gcdoelto gekend.

Voor een lexicograaf is on blijft hot con onboroikbaar ideaal,
zelfs met do boste liulpmiddolen, allo onjuistheden cn fouten
tc vcrmijdcii.

Ook in liot woordonboek van von Iliclitliofcn, om dat. van
do Haan Ilettenia slechts in hot voorbijgaan to noemen, ont-
breken deze niet. Niet altijd is de juiste beteekenis aan do
Oudfricschc woorden toegekend. Mcormaloii zijn ook ton on-
rechte Avoordcn aan elkaar gelijk gesteld, dio zorgvuldig moesten
gcschoidcn, • of wol zijn er goschcidcn, dio behoorden bijeen
gestold. Vakor nog is dc otyniologio van liet woord onjuist
aangogevcn. Enkele malen zijn zelfs woorden opgenomen, dio
in hot Oudfrioscli niet voorkomen, on hun bestaan slochts
danken aan oono sleclite lozing dor haiidschrifton.

Bij hot aantookonon dozor fouten houdc mon echter in het
-oog, dat - meermalen het vaststellen der beteekenis van woorden
afliangt van de opvatting van hot recht in den betrokken
context. Ook moot rokoniiig gehouden met het feit dat cn
von Richthofen cn do liaan llottoma, beiden rcchtsgoloorden,
geen taalkundigen waren. Terwijl ton slotte niot mag worden ver-
geten, dat do taalkunde, cn ook do rcchtsgolocrdlicid, thans beschikt
over uitgebreider cn boter luilpmiddelcn dan vroeger; thans zijn

-ocr page 24-

XII

verbeteringen aan te brengen, waar men voorlieen geen raad wist.

In verscliiilende opstellen zijn sommige dezer feilen, vergissingen

en onjuistheden roods behandeld en verbeterd. Kern bracht in de

Taalkundige Bijdragon II, p. 171 — 206, vorschoidone ter sprake.

Door andoren zijn hior on daar enkele besproken. Al do mij be-
kende doel ik hier in \'tkort, alphabetisch gerangschikt, mode.

Ahind, Afr. Wrtb. i. v. avond; verkeerd afgekort uit festa-iund,
loos
-iund^ lïjdschr. o. Ned. Lelterk. VIII. 70, noot.

Arenth, E. 2.80. 17 hoort bij renda, niet bij reniui, Taulk.
Bijdr.
II. 176.

Bonfrotha, beenwonde, vgl. Ohd. frafdn, verwonden; fretó,
livor vulnoris.
Kern, GIoss. Lex Salica, p. 86.

Bi er WO r pene, subst. zooals hot Afr. Wrtb. wil? of dat.
gcr.? \'t Laatste waarschijnlijk,
l\'mdk. Bijdr. II. 200.

B i 10 w O d, vgl. Ilalbortsma L.ox. Fris.: „assovoraro dc re aliqua,
tutari, socurum roddcro"; bynoniom mot Os. „sicoron, vcr-
zekoron togen, voor"; de begrippen verzekeren cn beloven
gaan zoor licht in elkaar over,
Taaik. Bijdr. II. 198.

Bok ia, „logataro", vgl. Chartorb. v. Friosl. 1. 651; Fried-
lilndor, Ostfrios. Urk.-Buch ^»
469 , 793; Warfsconstitution
cn oordcolon, p.
.52; Oldamptstor Landr. I, § (>. II, § 36,
37, 38; Di\'iesson Monum. Gron. II. p. 691. Evoiizoo
• terra Icgatata, on
Bokhuje; vgl. nog lur. Fris., Tit. XLVI. § 4,
20, 31, 57. — ]\\[r. J. Wkssels Boek, Eir/endomsoverdracht
van onroerend (joed
(Diss.) 1887. p. 67.

Bortmagod, Lex Fris. tit, XIlI. „boartfaom", mot Nfr./wa;-/-
fanike, boarljonge to vorgobjkon: . „spoolmaagd, speelnoot".
^Ir.
Pii. van Blom, Fricsche Volksalm. 1885. p. 35, noot.

[Breida], hrida, trekken, 0&.hyë(jdan,0\\\\.hr\'(}<jda,(d\\\\(\\..hrctlan,
Ags. hrë((j)dan, Tijdschr. o. Ned. Lelterk. VUL 74.

Em ka; O. F. W. IL 58, § 70, inku, Fr. Rq. 399. 9, „waffo
= Ags. incgelaf, glanzschwcrt,
Singer, PauLu. Braune,
Bcitr. XIL 213.

-ocr page 25-

XIII

Et lila, eAlelci, cdü, edel, synoniem van „lierrlo", cn eigenlijk
een aclj.;
ethel, cdü, edel, in sterken, clhla in zwakken vorm.
Tmlk. Bijdr. II. 199.

Facht, opbrengst, van denzelfden stam als Ond. fehon =
oorbaar maken, gebruiken,
Kehn , Taal- en Letterhode., I. 200.

Ferd, „gerichtssprengel", Afr. Wrtb. Mr. A. Telting maakt
mij opmerkzaam dat ook van dit woord is afgeleid „wtfer-
dich", O. F. W. II. 141 en „wtfirdich" Fr. Rq. 421. 19.

Fonra Ic.rhe, lees „fontha lothe". Taalk. Bijdr. II. 174.

„FoniJia grewo ingenth": Brokm. § 109 (Fr. Rq. „eeno

oude zede", mot Rgwcda 10, 18; 10, 16, 8e strophe to vorgo-
lijkon,
Taalk. Bijdr. II. 201.

Gcia, boeten, misschien Got. *(/aigjan, factit. bij geigan,
(vor)krijgeii. SiEUS, Paul u. Braune, Beitr. XI. 228, Anm.

Gland, glänzend, mot Mhd. (jlander(/linden., to vorgolijkon,
SiEUS, Paul u. Brauno, Beitr. XI. 221, Anm.

Grandora; Grandirera, „dokanat, das.... nus don südwest-
lichen am Moore belegenen Kirche, dos Wonzoradoels go-
bildot wurde",
von Ricittiiofen, Unters, z. Fries. Rochts-
gcscli. II. 596.

Growa, tp-ioiva, hot Holl, grieven = snijden, kwotson, Taal/c.
Bijdr.
II, 182.

Grem, loes „gerne" = nauwkeurig, vgl. Ags. goorno; evonzocr
ui Fr. Rq. 342, 3; 402, 1.
Taalk. Bijdr. II. 182.

Haida to „hct naast verwant lijkon mjj zulko On. zogswijzon
als: Hallr holdr nü til fangs"
(irenfh Jifthin;/, zooals Oxf..
Wrdb. 235 vertaalt); of „halda kyrru fyri"
(fn hold .<ifill, remain
quiet;
t. a. p.) Taalk. Bijdr. II. 204.

Havnia, onderhouden, „besorgen", to vergelijken is de Jager,
Frequent. IL 782, Mhd. hobonen,
Taalk. Bijdr. U. 181. 189;
Fr. Rq. 330, § 26: „havonio" = bovostigen,
Aid. p. 188.

Hoxna, hoxua, ontzonuwon, staat in vorband met Olid. liahsono
(Graff. Spr. IV. 800), Mhd. hähsono (Bon.-M. L 612);

-ocr page 26-

XIV

vgl. Ned. onthaasenen, de Jager, Frequent. II. 778; en
Ags. onliohsnian, Beowulf 1944,
Taalk. Bijdr. II. 173.

IIir ib e n d a^ herehende, drukkende smadelijke banden, vgl. Olid.
liarowcm, beleedigen, confundere, naast Os. heru-f/riin, infensus;
Kern, Gloss. Lex Salica, p. 113.

lilest, OM. Idad, Ndl. last; Fr. Rq. 491. 35: „to hlesto",
to vergelijken met On.
hlj(kt, stilzwijgen, stilte, Got. liliu]),
1 Timotli. II. 11, vmicc-, in Fr. Rq. 436. 11 is „mit hlesto",
„met luider stomme", in overeenstemming mot On.
hljód iu
den zin van „klank".
Tacdk. Bijdr. II. 203, 204.

Hlcph, Fr. Rq. 32. 16, loos „hlépth". Imtll. Bijdr. II. 192.

Bk\'tli , Fr. Rq. 46 lees „hlepth, irruendo se extondere supra",
Tmdh. Bijdr. II. 191.

IIIO te, Fr. Rq. 410, 13: „mit hloto endo mit liode wilkerre"
= met het
lol, cn \'s volks vrije keuzo, is mot elkaar in
tweestrijd. Daarom liever, als „hloto", geluid, te nemen \'),
Mr.
Pii. van Blom, Vrije Fries XIV. 423,

Illóthe, Fr. Rq. 161, § 68, „haard", vgl. On. hlód. Taalk.
Bijdr.
II, 19L

Ilülode, hoedanig, een i of ja-stam naast hot in vorm na-
genoog ovoroonkomendo Got. hwelauds, TïÓTOi (Cor. 11. 7,
11), on
laudi, gedaante (Gal, IV, 19 glosse), TaaJL Bijdr.
II, 172.

Jomma, pron. pers. et poss., bestaat uit pron. pers. ^ju,jo)
on ma = man, vgl. ulieden, jelui, ovenzoo pron, pers. et
poss., 011 den Frieschen dat. pl. comm, gen,
hemman, hem-
men, himmen,
on Ags. eóinnannum, en Os. iuwar----gumono

(llel. 51. 11, cd. Sclimoller) „do vanconsclioiding----eeno

oigenaardighoid dor dichtortaal". Er naast staat:

Jomna, eigenlijk gen. pl., als dat, pl, voorkomend, ontstaan
uit jemmaiina (jV?rnianna, ongrammatisch voor
jnwrr-), vgl.

\') Pin om do t cn den stamklinker o schijnt het mjf onmogelijk aan
dezen vorm deze beteekenis toe te kennen.

-ocr page 27-

XV

Holl, linarlm, ook als dat.; on Friesch hiarom = liiaro-)»,
„den allerzwaksten vorm van ma" dat als dat. naast
himinen staat, TaaJk. Bijdr. II. 195.

Kestigia, „onschuld zweren"; Mndl. ene costhnjc oï cu^ünye
(heu
— „vergoeden, bekostigen, voldoen", vgl. ilndl. custen,
betalen. Dr. J. Verdam, Tijdfschr. v. Ned. Leiter]:. VII. 814.

Closie, hek tot afsluiting, vgl. Mr. W. W. Büma, verslag
Fr. Gen. 1852, p. 11, cn Mr. Pn. v. Elom, Vrije Fries
XIV. 358 en noot; daar aangehaald de „Ordonnantie....
botrettende do zeedijken van Bourum ondc . . . . Visvliet,
28 Fcbr. IGll, in \'t bock van Geregistreerde stukken bo-
roorondo dc Dyckagion van 1Ö03—1614.

C1 i n n a, met Ags. dynnan, Elenc 54, Grein Gl. 104, klinken
to vergelijken. „Engl, to ding (Afr "Wrtb.) = vastklemmen,
kleven; verdorren"!
Ta(dk. Bijdr. 11. 171.

Clinnia, rlunna, II. 42. 10, behoeft niet noodwendig in
„clinna" veranderd, vgl dc afwisseling van orkunda, or-
kcndc, orkcn, orkin in ocnzclfdo dialect\').
Taalk. Bijdr. II. 171.

Kok, „den richtorn untorgeordncton boambto", misschien
*l-tnek, Ohd. qnëc, lebhaft, schnoll, „und etw.n als „botc,
lilufor" (zu) definieren".
Siebs, Paul u. Braune, Beitr. XI.
235, i. f.

Lerhe, loes „Icthc", Fr. llq. 240,15, identisch mot Ags. hld-, odiosus,
invisus, inimicus, Ohd.
leid^ Ok. let, lefh, Mndl./m?; hierbij
hoort ook

Lotha, II. 0, 8. Afr. Wrtb. hccft cen artikel let, im positiv
hiss, höso!
\'J}ialk. Bijdr. II. 174.

Liaiia, Iccs „liaua", ochtgonoot, vrouw, Taalk. Bijdr. II. 184.

■) Do klemtoon rustte hier op de eerste sylbo, niet op do volgende
-undc, -cnde, -en, -in; dit is wol mot r-?/»«« het geval Waar-schijnlijk staat
in het MS : chna! vpl. .saenniula voor sacmnada, hierbeneden p. 45, noot.—
v. 1{,. had bij zijne bewerking dor Vv. l?(i (tot 1840) do ITSS niet ter hand,
slechts zijne (eigenoY) afschriften, welke hj] in 1834 vervaardigd had; zie
omtrent zjjn afdruk hierna, p 20

-ocr page 28-

XVI

Liudwerdone, kwetsing van oen persoon; Iml „ein ausden
Lonten",
Kern, GIoss. Lex Salica, p. 6L

Maria letere dey, B. 169. 18., is 8 September, vgl. Calen-
darium .... von Woidonbaeh, p. 193;
Tijdschr. v. Nederl.
Letferk.
VIII. 70.

Na til, nêth, gewoonlijk plur., rust, gemak, bescherming, vgl.
Ou,
nad. Do sing. ^nuth, ludh (sterk subst., blijkens gen. Jiir^/Ae,
dat.
nêde)\', nüfhe, nad, (misschien zwak wegens acc, ndlha)
is, als het On. enkelvoud m\'id, genade". Taalk. Bijdr. II. 180.

Nad, Pr. Rq. 183. 7, „nood", subst. als adj. praedicatiof ge-
bruikt, vgl. van Hasselt op Kiliaen, 419: Ou.
naiidr, Oxf.
Dict. 446.
laalk. Bijdr. IL 181.

Nathelic, nddelic, nWielic „gracicux, gracoful"; netlj/e, Fr. Rq.
435. 30, „betamelijk", het togondeol van
^fEng. disf/race/ul.
Taalk. Bijdr.
IT. 181.

Nuxumre, lees „uvrwore, bovenlip", Taalk. Bijdr. II. 197.

Oonhlost, oen on hlest, vgl. Germ. hlust, hlind, „toejui-
ching, toejuboling",
Taalk. Bijdr. II. 205.

Onmtsf, Fr. Rq. 445,34. loos „onmist", „samenstellingopmerkelijk,
het onzekere Ohd.
underpi, vacuus (Graff "Spr. V, 221,) durf
ik niot to vergelijken",
Taalk. Uijdr. II. 181.

lieddera, H. 81, 9. loos „toddcra", vgl. ook het Afr. Wrtb. Taalk
Bijdr.
II. 175.

•Ren na heeft von Richthofcn verkeerdelijk in tweeën gesplitst,
in \'t Frioscli geen bewijzen voor oen zwak verbum. Bij het
t^veode artikel is E. 230. 17, to schrappen, daar is
arenth,
aanrandt; ook H. 335. 5: tuarent, in tweeën gescheurd;
beide hooren bij
renda, Ags. rendan, to rend; \'Taalk. Bijdr,
IL 176.

Ronno, Fr. Rq. 472. 21 is 3.8 prt. conj. van renjza, On.
Engl.
to run. Tmdk. Bijdr. IL 175 In Fr. Rq. 447. 30. to lozen:
„hit newero buta z. w. scien", on Fr. Rq. 456. 3 ovenzoo!
Taalk. Bijdr. II. 176.

R u d a, scheuren, trokken, vgl. On. rüdr, spoliatus, Ohd. rüton.

-ocr page 29-

XVII

in: al rütontemo (verheerend) nordwinde. Kern, Gloss.
Lex Salica.
169.
Rueka, Fr. Rq. 163. 9, voor
„wreJM\'\\ liet Nederl. wraken
vgl. ruald (wrald) ruogia (wrogia) ruM (wrist), 7\'aulk. Bijdr.
II. 177.

Siama, sima, „Verletzung", van sia = schon, Kern, Gloss.

Lex Salica, 101.
Snayndc,
s)iei/nde, zondag, Tijdschr. v. Nrd. Lefterk. VIII.
69, noot.

Snouwendis, sniowndes.^ snyewnd., siiinnd., sninn, zaterdag,

Tijdschr. v. Ned. LciterL VIII. 69, noot.
Sniandt, lees snaindt, Ch. 1478, Schw. 675 zondag, Tijdschr.

v. Ned. Letterk. VIII. 09, noot.

Sünna owon de, B. 169, 18, is zaterdag, Tijdschr. v. Ned.

Letterk VIII. 68.
Thor, thier, eest, droogoven, „darre". Tijdschr. v. Ned. Letterk.

VI. 1.

Urhronga, Afr. AVrtb. „konit niot op de door (von.Riolithofon)
aangehaalde plaatsen.... voor,"
Tijdschr. r. Ned. Leifcrk,
VIII. 73.

Warst, concio, private samenkomst van buren, tcgonovor

„warvo", Taal/c. Bijdr. II. 189.
Worda, niet in hot Afr. Wrtb.; p. prt.
(e)werl, wart staat
onder
tveru, wehren, vorthoidigon! — Do grondvorm ia wardian,
Ohd.
ivartian, Ags. (zio wyrdan, wordan, Groin Ol. 762),
Taalk. Bijdr. II. 178.
Werde, d. s.. Fr. Rq. 334. 22 „lovensoind". Vgl. Ags./n/jv/,
noodlot, boschikto lovonstormijn, vgl. Boowulf 2419. Os.
irnrt, wwd, fatum. Taalk. Bijdr. Ii. 179.
Wordono, kwetsing, van oon stanwmv/, vgl. Got./mm/v/;«;/,
Olul.
warlian, vulnorari, Ags. vijrdan, verdau, kwotson, en
Ags.
umjeiiyrdcd, ongekwetst; Kern, Gloss. Lex Salica
Wigg, weyke^ widz, „paard, ros". Os. wigg, Ags. nicy, On.
vigg. Taalk. Bijdr. II. 184.

-ocr page 30-

XVIII

Withetli^ mecleëed, vgl. het oudere Frankische indcreed;
„Avyteed" alleen daar, waar medezAveerders moeten zijn, Kern,
Gloss. Lex Scdira, p. 13G—138.
W r e t sa, „rukken, breken", te scheiden van
wreka (Afr. Wrtb.)

Tmdlc. Bijdr. IL 178.
Wrbroedf, W. 23. 13. lees wrhrochf, onrechtmatig vcrA\'rccmdcu^
Tijdschr. v. Ned. LefterL VUL 7J.

Zal een Avoordenboek een juist denkbeeld geven van den
Avoordenschat
eener taal cn van haren vormenrijkdom, dan is,
behalve volledigheid
, evenzeer eisch dat de tekstuitgaven,
Avaavop het gegrond is, alleszins botrouAvbaar zijn.

Volledig zjjn de Frioscho Avoordonboeken niet, boven Averd
hieroA\'or gesproken; or blijft nog over na te gaan of do uit-
gaven der Frioscho teksten den
boAverkcr van oen Lexicon
als zekeren grondslag voor zijn arbeid kunnen dienen. Hierbij
zal ik mij bepalen tot dio teksten, waarvan zich èn von Richt-
hofen èn dc Haan llottoma bediend hebben.

Voor oen groot doel hobbon zij zolf do stukken uitgegeven,
hetzij de oudste; stukkon afdrukkoiul, hetzij gebruik makend
van het Averk van anderen; voor oon ander dool vondou zij
\' dc stof voor huimo woordenboeken voornamelijk in hot Groot
riacaat on Cliarterbook van Friesland ... verzamelt door G.
F. Raron thoe SchAvartzenberg on Ilohenlansborg,
I (1708),
II (1773).

Van de oudo stukkon bestaan sonlmigo verzamolhaudschriftcn:
opteokoningon of afschriften van ouder rocht. Vervolgens be-
hoort daartoe oen incunabel,
Avaarvan eveneens oon ouder
handschrift ontbreekt. En dan zijn tal van charters to noemen,
dio nog in hot oorspronkelijke
boAvaard zijn gebleven.

lu von Richthofens Friesische Rochtsqucllön zijn in do
eerste plaats naar de oudsto teksten
uitgegoA\'on:

-ocr page 31-

XIX

De Avetten en rechten der Iliustringers, Fr. Rq., Einleitung
p. XIII.

Dio der Broekmannen. Einlcit. XY. In de noton daarbij de
varianten uit Wiarda, "Willküren der Brockmänncr (1820),
die cen ander, betcr handschrift „Wichts Perk. MS., nach-
lässig" uitgaf, Einlcit. XYI.

Die der Eomsgoörs, naar 2 handschriften uit de bibliotheek
van Pro Excolcndo to Groningen. Yan oen dorde handschrift
gebruikt hij do uitgave van do Haan Ilettcma (1830).

Die der Ilunsingoërs naar 2 handschriften, YYicht on Scaligor.
Boido werden naar de mcdcdccling van von Richthofon, Einlcit.
XXIII, slechts ccn avond tot don volgenden morgen hem,
toen hij in Leeuwarden was, ten gcbruiko afgestaan. „Froh
wenigstens dies erreicht zu haben, widmete (or) ihnen dio
ganze naclit, so ist es (ihm) möglich gewesen alle in den
beiden handschriften enthaltenen stückc, nicht aber stets beide
handschriften derselben zu vergleichen".

„ Von Richthofon Iiocft zo cclitor ton gcbruiko gohad" ■— zogt de
Haan llcttcma in de Yoorrcdo voor do Oude Frioscho Wetten
(1846) p. YII — „zoolang hij, gcdurcndo zijn verblijf alliier, zulks
noodig achttc. Dat hij or nu nict langer dan van den avond tot don
morgen gebruik van maakte, zooals Inj in zijno voorrede zegt, is....
zijne schuld. Was liet om zich to vorschooncn mot betrekking
tot zijne onnauwkoiiriglioid?\'\' Onvolledig toch, gaat do Haan
llottoma voort p. XIII, hccft hij liot Hunsingoör IIS. gogovon!

Dio dor Wostovlauwcrsclic Friozcn, naar cen Incunahol, ge-
woonlijk do Oudo Druk genoemd, Einlcit. XXIY. Andere
AVcstcrlauwcrschc stukkon worden uit Schwartzonborg, Fricscli
Chartorbook, on do Haan llottoma, lurisprudontia Frisica,
overgcnomon.

In dc tweede i)laats hccft hij naar gedrukte wcrkon van
andere uitgevers, datcorcnd na 1500, opgenomen:

I)(! wetten on rochton dor Brockmannon, naar Wiarda, Will-
küren des Brockmänncr, boven roods vermeld.

-ocr page 32-

XX

Die der Eemsgoërs naar het Emsiger Landregt (1830) van
de Haan Hettema, boven roods vermeld.

Die der Fivelgoërs, naar de fragmenten, hier cn daar in
de Friosche Wetten van Wierdsma (1782), en in het 2e deel
der Werken van Pro Exc. voorkomend, Einleit. XX.

Die dor WesterlauAvorsche Friezen, verschillende stukkon
uit Schwartzenborg, Friesch Charterboek on de Haan Hottcma,
lurisprudentia Frisica, Einleit. XXVI, boven reeds vermeld.

De gologonheid hoeft mij ontbroken om al de stukkon der
eerste groep, met von Richthofon\'s afdruk to vergelijken. ïe oor-
deden naar eene collatie van de beide Eomsgoër liandschrifton
kunnen deze, op enkele onjuistheden na, voor vrij zuiver
worden gehouden.

In hoeverre dit ook voor de Hunsingoër gcdeolton geldt,
Avelke do Hettema onvolledig noemt, kan ik om later te mel-
don redenen niet uitmaken.

Over zijn afdruk evenwel van den Westerlauworschcn Ouden
Druk dien ik in bijzonderheden to komen.

Deze Incunabel werd vroeger reeds uitgegeven door Schotanus
in zijne Eoschryvinge van dc Hoerlyckhoydt van Frioslandt,
tusschen \'tFlio end de Lauwors (16G4), p. 3G—13G, en ook,
maar godooltolijk, door Wierdsma (cn Brandsma) in do Oude
Friosclio Wetten (1782). Dozo laatstgonoomdo uitgave, waar-
van het dorde stuk niet verschoon, munt uit door baron schat
van kostbare aanteokeningon cn verklaringen.

Naar von Richthofen nu in zijno Friesischo RcchtHquollen
horhaaldolijk bowoort, heeft hij do stukken uit dozon Ouden
Druk zolvon ovorgonomon. Of do\'uitgever hierin do waarheid
getrouw is, zal uit do volgende lijst kunnen blijken.

Ik stol hior eenige plaatsen uit zijn afdruk, wolko ik ver-
goleok mot de lozing van don Ouden Druk, naast elkaar. Hot-
zolfdo exemplaar, thans in do Prov. Bibl to Loouwardon,
vroeger aan den hoer J. W. Keyscr toobehooi\'end, gebruikte
von Richthofen (Inleid. XXIV).

-ocr page 33-

XXI

Do O. D. lieoft: Ilyr biginnet d.a sauutocn kesta,
in Fr. Ilq. .3. ontbreekt dit, zoowel als hot opschrift van do 2« dezer
keuren: „Uan frodo allo gocdcs hucsom."
Fr. Rq. 15. 19. dio fyaordo is da O. D. dioc fiacrdc is dat rijn.

T

Ryn.

17. 7. da Froson hiara

19. 17. too daFloc (= Sch.)

25. 7. lof hy

37. 27. lof ma (= Sch.)

39. 24. doda (= Fw.)

43. 1. noodscliyn

43. 8. dwo hy, als syn acsga

45. 4. iofta birawot

51. 17. ladost

61. 31. onwittonda (= Sch.)

65. 17. sonnondois

65. 27. hworso lawigot vcrdct

Woudonsora.

myt brouo oiulo myt insigol
ayn aon synro wor.

69. 26. nyogcnticnsta (= Fw.)

77. 28. barnt

103. 11. mordonaor

104. 16. 0011 riuchtor onriuchto
riucht fyndo

105. 7. swyrd sida, waarbij v.
R. do noot plaatst: Sch. für
„swyrd" stots „swcrd"!

386. 1. Wondcnsora

386. 31. in de 2c kolom na „dio
morck is tucor schioldon"
ontbreekt: dat is to gara
XLÜii schioldon.

388. 2. myt brouo endo insigol

388. 10. ayn oen synro wor
(= Fw,)

388.18. deer umsana wil(=Fw.) door um sanna wil (=Sch.)

dae froson hira.
to dat floc (= Fw.)
lofhyt.

ioftma (= Fw.)
kcda (= Sch.)
ncdschiï.

dwo hy, als him syn aesga.
iofta birawe.
ladosto (= Sch. = Fw.)
onwitonda (= Fw.)
sonëdois,

liw\'so lawa lawigot v\'rdot.
nyogliontoonsta (= Sch.)
bacrnt.
moordonaor.

riuchtor onriuchto riucht, icf

fyndo (== Sch.)
sw\'d sida.

-ocr page 34-

XXII

388. 29. mit aesgha doeme mit aeseglia doeme. "

389. 8. Fan tzerkweglium Fan tzierkueghü.

389. 25. aller icorlykes (= Fw.) aller ieorkis (== Scli.)

412. 8. an fortlio nor an ful- an fcrsto ncr an fulliste

liste (= Fw.) (= Soll.)

418. 9. hingia nor binda higia ncr blida (= Soli.)

(= Fw.)

427. 2. naot tosaraon broclit en na tosamcn broclit.

428. 18. mogen biholda mögen bihoda.

Vele dezer onjuistheden komen roods in do Frioscho Wetten
of bij Schotanus voor. Uit wat tusschen liaakjcs bygovocgd
word, blijkt dat von Richtliofcn, naar hem liet best voor-
kwam , dc lozing of van gene of van dezo volgde. Dit is nog
duidelijker in de volgende plaatsen:

Fr. Rq. 13. 23: „fyowcr Icctslachta macn." Als noot plaatst
von Richthofon by het tweede woord: „Fw. Icckslachta^ Scli.
"•ar: Iccckslachta; dennoch bin icli überzeugt dass in den

O \' c

^[SS. „Icctslachta" steht, und „c" stat „t", wie so oft vor-
lesen, und dann dafür „k" und „ck" gedruckt worden ist."
Dc Incunabcl hooft cchtor: „Iccckslachta".

Fr. Rq. 23. 12: „wrscth iof wrbrocdt;" in de noot: „wr-
brocdt" im alten Druck und Sch.. Do ccrstc hccft „wrbrocdt"!

Fr. Rq. 106. 9. „dissc icnsclschipinga", waarbij de noot: „Sch.
\' icnsclschippinga, der alte Druck „icnschipinga" . Dozc
liccft: icnsclschipinga!

Vgl. verder nog: Fr. Rq. 43. n. 12; Ü. D. hccft dadct! — 51.
n. 18! 53 n. 3. cn n. 11! 55. n. 6, waar do O. D „omes"
hccft, enz.

En toch beweert von Richthofon, o. a. op p. 102. n. 4 „ich folge
dem s. g. alten Druckc (des Wostcrlauwcrschen Landrcchtes)
und gobo Varianton aus den Abdrücken in Sch. (und Fw.)"

Slechts een enkele maal raadpleegde hij den oudoii Incunabcl,
zoo in dc Fr. Rq. 105. n. 12; 106. n. 4. Hij moest siicli wel gcliccl
aan dezen 15e ccuwsclicn druk lioudcn, toen hjj dc Oude

-ocr page 35-

XXIII

Frieschc "Wetten, waarvan het 3® stuk niet verschenen is, niet
meer kon raadplegen, vgl. Pr. llq. 421 noot *.

Ik wil niet spreken ovor kleinere fouten, als novil Fr. Rq. 47.
2 voor nouil; stocknakon W. 46. 31 voor stocnakcn; sikringa
W. 106 32 voor sikringha; goede W. 23, 14 voor godo; da
W. 5. 4 voor dao; syn, passim voor siï, fyr W. 75. 21 voor
fiir, himelryck W. 77. 12 voor -rück, fyfto W. 9- 7 voor
fiifto, hly W. 47. 7 voor Idii, bynt W. 65. 16 voor biït;
bitcyckcnot W. 7. 12 voor bitoykenet; xxiv W. 25. 4 voor
xxiiii, evenmin ]u
)C von Richtliofon do Romcinsclio cijfers in
woorden teruggeeft, o. a.: saunde W. 55, 6 voor vii, on
twintig passim voor xx, enz. Evenmin over hot niet ver-
melden van baarbbjkchjko feilen in den O. D. zelf als riuchrorö
W. 103. 4, wat inderdaad niet overbodig ware geweest.

Rewijzen zijn liicrmodo gonoeg geleverd om aan zijn beweren
geloof to ontzeggen.

IIoo staat liet ton opzichte dor betrouwbaarheid mot die
stukken, welke von Richtliofon uit vroegere uitgaven in zijne
Friesische reclitsqnellen inlasclito ?

Om later to noomon rodenon moet ik mij dan tot dc Wos-
torlauworscli Frioscho stukkon bepalen. Ik spreek dus niet ovor
do Fivelgoër fragmenten, noch over Wiarda\'s afdruk van don
Rroekmannonbrief, noch over don tekst van ]\\IS. Emsg. III,
naar do liaan llottoma.

Wat liet AVostorlauwerscli betreft, was, zooals reeds boven
is gezegd, voor von Richtliofon do groote bron hot Charterboek
van Schwartzenborg; voor enkele stukken gebruikt hij ook de
lurisprudcntia Frisica van dc liaan llettema.

Ook dozo echter hadden bij anderen, oudoren, geleend. Zoo
treft mon in oorstgonoemd werk stukken aan, overgenomen
1° uit Gabboma, liistorio van Friesland (enz.) 1703; 2" uit
Schotanus, Goschied van Friesland (enz.) 1658, en Bcsclirij-
vingo van Frieslandt (enz.) 1664; 3" uit Winsemius, Cliro-

-ocr page 36-

XXIT

nique van Vrieslandt (enz.) 1622. Maar van geen dezer kan
men zeggen dat
zij nauwkeurig hunne oorspronkelijke stukken
weergeven; hior cn daar blijkt zelfs dat zij niot alles konden
ontcijferen. Toch blijft hun, cn mot name Schotanus, dc ver-
dienste van menig oud stuk bewaard to hebben, dat zonder
hun foutieven afdruk ons geheel onbekend zou zyn gebleven.

Tk laat hier oen origineel volgen; ook mot geringe afwijkin-
gen, welke ik niot aantcckon, in het Charterboek gedrukt;
in dc noten voog ik or do varianten bij uit Winsomius,
Schotanus cn Gfabbema.

Accoord \'op wolko die van Oldohoof mot do stad Leeu-
warden zijn vereonigt tot een stad.

Den 21 January 1435.

In don nama Goodis Amen. In da joro vses Horens, da
ma scroof thusont CCCC endo XXXV, vp Sunte Agneta dey,
worden fcrcnighot endo vergadorot dio Stcd van Liowort
endo Aldahowestra, myth hiara tobiheor, myt bischccdo, als
hier noy scriowon stoot. Int acrsto thct thio Stcd endo Alda-
howestra schillet wcssa ondor eon Stcdriucht, noy inhald dor
Stcd wilkcron, der mv synt, iofta docrma hior noy, vm marra
nettichcct, makia mochto, endo dyt in thot iogho tho duriano.

VARIANTEN uit: i>(cJiotamis, Geschied, van Friesland 1G58 p. 292 —
W(insemius, Chron. van Vriesland 1622 fol. 253 — G(abhema, Verhaal
van Leeuwarden
(cd. 1703 p. 37), zonder nadere aamvyzing gecitecrd.

S da — GS namme, W name — S W Godes, G Godis — S \\V iiws,
G wz — S "W Heren —
S me - S W MIV cn G MCCCC - W Sinte - S Agnctc -
S wacrden — S W forenighot, G forenigot — S W G forgadert —
S stedt — S Liouwerd, WG Liouwert —

S A cldo hovestra, W Alda liovestra -r- S W mit — W G thobilieer —
S VV G mit — S W beschedo — G az —

S hyr, WG hijr — S W scrioun, G scriown —SW stiet —SG In \'t —
W io — S stodt — S Aeldahovostra, VV Aldahovestni —

S schillet — S wcsso — S jon, VV G cn — S W G stcdriucht — S W in-
haldt —

SWG deer nu - S «ine — S iofte, G jefta - S hyr/WG hyr -
S W nuttichcydt — S W mackya, G niackia — S W mochta — SWG
thit — S ywighc, W ijoghe, G joghe — S W G to — S durjenne, WG
dujiene —

-ocr page 37-

XXV

Item so scliil dio Sted van Liowerd alio sacka om tiaen, der
Ilia vp Icyd lial)l)etli, oor datum tliissis browis, onde Aida
liowestra dos gliclika, olkerlick buta oders scliaada. Itom so
scliillctli Aldalioustra scadoloos wessa van brek iofta felliglicm,
derma hiarem ofaoskia moclito, tliot liia nact oer in tlietbucr
riuclito gliynzcn synd. Item wort tlier onigli burgher wt thisse
forsc. Stodriucht birawot, icfta misdoen, buta synor schild,
thot schil dio hcclo mccnto kcra bynna fiowcrtccn nachtcm,
icfta don hacna schilma siin goet ccn sehet bitalia van der
forsc. nioontc Item so schilma noon koyt haghora bruka twiska
Ilclligha missa, endo Maya dcy dos Winters don inbrowon
biaer, by pena van oner mork, ondc bida hiare. Item noon

G oiitbr.: Item — iS W soo — S W G dy — G fan — W Liouwcrdt.
G Liouwert — S secka — S G tjaen —

G. hja — S oploydt, W opleyd, G opleid — S habbit —S tliiescs, WG
thisses — S Briewen, W G briewis — S Alda-havestiu, W Aldahovestra —
S desglie., WG desgelycka — SWG elckerljjck —S ohres, Woliors,
G ethers — S schaede, W G schaeda — G o n t b r.: Item — S W soo
schillet Aldahovestra —

W Aldahowestra — S W schadeloos, W schaedelos — SWG blek —
SG jefta, W ieifa — S folliughan, W fellinghan —

SWG deenna — S hjarem — S af aeschia, W offasohia, G of aschja.—
SWG inochta — S G hja — S buur-riouchte, W G buur-riuchte —

S W giuzeu, G ghinuen — S sine — G ontbr. Item — S W wirter,
G Wirttor -SWG enig -- S G burger — S unt, W vut —

S voorschrioun, W voorscrioun, G forscriown — S stedrioucht — S
beront, W biront, G birowt — SW ofte, G jeftc — S misdaen — SW
yner, G zyner — S schiold, W schill —

S W dy, G die — SWG hela meenta — S W hora binnen — SWG
fiouwertlieen nachten —

S G jefta, W ieffa — SWG dy ona - S W sü"» ^ ^ijn — S gueden
schaedt, W gued ende schaed, (i gued ende schact — S W bitaelia, G
bitaelja —.

SAV voorsz, G forss — SWG meenta — G ontbr.: Item — SWG
ontbr.: so — SWG nen SW hageiu, G haegliera — S W G bruha —
S W twisclia, G twiscka —

S heyliga, W heyligha, G lielliga — SWG on — S dan — S W G in
brouwen —

G bjaer — S W poena — S ontbr.: van — S W merck — S W en —
SWG by da — S Bjaera, W biaere, G bjaere — G ontbr.: Item —
SWG nen.

-ocr page 38-

XXVI

TTollandera scliilma ontfaen foer een burgher, neen riucht to
ferane cnde neen Aldernian mey to tziazano. Thisse forse,
punten schilma lialda bida Gacrlegher. In een orivund der
weerheit so had dio Sted van Lcowerd tliit brccf bisighelat
myt des stcdden sighcl; endo om marra fcstichcet, so had her
Jonica, \\vs Pcrsona to Aldahowc, cnde her Johanncs Dcöken,
dyt breef moede bisighelat myt hiara sigliolom, vm Alda
houstra beeda willa. In da jcro vscs Horen als vorsc. is.

Uit don origineolon gcschrcvcn op perkament en be-
vestigt mot drie uithangende Sogolon wordende bewaard
in de Arcliiv-kast to Leeuwarden. Laad 20. 29.
Schw. I. 51L

Hoewel over hot gohool nauwer zich aan don oorspronko-
lijken tekst der voor hem liggende stukkon houdende, laat
ook Schwartzcnborg\'s Fricsch Charterboek in vele opzichten
to wenschen over. Men vergelijke slechts die gcdooltcn, welke
uit het MS. lus Municipale Frisonum zijn ovorgonomon, mot
den afdruk daarvan in de Oude Frioscho Wetten van do Haan
Jfettcma, II dcol (2e stuk); wolke laatste tekstklaarblijkolijk
menige botoro lozing van het handschrift geeft dan gene.
Fvonzoo moot do Franokcr Buurbriof vergeleken met dc uitgave

ji ■
1\\

SW foor, (i for — W G cn — S W G nen — S riouclit—S tc, G tho-
S cn nin, WG ncn — S W G ontbr.: mey — G tho — S tziaseno —
S voorschrioun — W voorsz, G forss ~

S WG byda — G giierleger — S In orkondt, W In orekond, G In
orkond —

S wierheydt, W wierhoyt, G wcerheyd — S soo — W hadt — SWG
dy — S stedt — S fen, G fan —S Liouwerdt, W Lieuwcrdt, GLiouwcrt —
SW ontbr. brecf — S besigclet, W bjsigolath — G bisigholath —

S Stedts, W G steda — S zigel, W zighol — S \\V festichoydt, G
testicheit — S W soo — S W heer —

WG Joucka, S Joucke SW nws, G wz — SWG personna — SG
tho, W thoe — S Aldahovostra — S W heer — S W doken, G dekken —
G dith — S W breeff —SWG mede — S besighelet, W be«igelath, G
bisigelath — S G hjara — S W zighelen, G sighelen — S W om Alda-
hovesti-a, G om Aldahowestra —

SWG beda — SWG dat — S W uwh, G wz — S Heere, G Horens -
(j az — S voorschrioun, W voorschreun — G forss —

-ocr page 39-

XXVII

door Mr A. Tolting, in de Oudfricsclie Stadrechten, p. 1 gegeven.

Bovendien zijn van vele stukkon, Avaarvan Sclnvartzonhorg
slechts latere kopieën — en dan nog niot altijd dc beste —
onder de oogcn had, later de origineclcn of hetero oudere
afscliriften teruggevonden. Alleen dezo hebben nog" Avaardo,
en hoever zij den afdruk, tot nog. toe naar gene alleen in
het Charterboek bekend, vaak overtrelfon, kan blijken uit de
volgende LooAvcrdora ]\\[crckit-ford, wolken ik dank aan do
AvelAvillcndhoid van don lieer Mr. A. Tolting. T)c lozing van
hot Charterboek I. p. 547, is naast den tekst geplaatst.

Varianten bij

SCHAVARTZENIÏEKO 547.
Det — en

couiincn — liict byfclleii
inocghcn jeuiiner — aldus ontbr.
foerstaeii — user steed

Leowerd--iiiercket. linde — stae

wy — n)yt — ende niyt

dae — oiulo — ende keedet

festen — lyf ende

l-eowerd ende

I.eowerd — merkt ende

da merkt

Klieel

swii —. degbe — farra
inercket, ende — da
mercket, ciide — liaegste fol-
linglii\' — l(u>da nioeglien — ende
nioogbon — onde — deer —ende
xiv. bccteii.

Knde — forijyedii
\'aef ende — en

styuswyust, iiwswyiist, liUiKi\'n-

LEOWERDERA JtERCKIT FERl).

])or inccnth end allo dy jen, deer hyr
koinnion is, siet bifcllon, datzo toe
hlost hald, soo inoghcn jciniiict aldus
forstaon, dattor is in
Avscr stod too
Liowrd ocn fry jocrinorkot, oud soo stacd
Avy hyr niith dao dolisriucht end met
ta stodriucht, end biodot end kodot elck
man oen fryon festen ford in lyff end
in gued in dor stod too Liowrth end
buta Liowrth, too dao markot ond fan
dao markot, al soo fyr als
avs dolis-
riucht ghcod, fan aosta too wosta, fan
sAvd too noerda, acht doglion toe ferra
dae nierkot ond acht doglien ncy dae
merket, end dat by dao haegsta fellingha,
deer wy loda nioghen ond jaon moghen
fan dao deel ond fan der sted end by
dae xilli booth.

End al deer ncy soo foerbioda Avy
roeff end roynd, breek ond brand,
stonswinst, huuswonst, fanghenschip

-ocr page 40-

XXVIII

schyp, ende — wyeklelicke secke,
foerbyeda — haegste — ende
XIV. (beeten) — faira
Knde hyr iney foerbyeda
diiedslaclitc — ongefal
inogtc Sellien, dat — fortbyeda •
forbyede — tachtich
pund ende — fiilla tycn bc-et.

Ende — iney foerbyeda
daedslachta
redna — lecgbe
upsotta — eedem, iMide
kestna — dacr foerbyeda
tacbtich punden, cn by fiilla
liorteeii bocta.

Ende — foeibyode
breyndwond, geerstfalligbe
utstaet eag, endo
dullinge, fracsliedis — lives — foer-
byeda — sexticha on
becta.
focrbyede

onbrcynsei\' dolferden eti alledoilin-
gen — der — synt fruosbeyt — lives
foerbyeda — by oiitbr. — ende
vyf — en
foeibyeda — en

Ende foert — foerbyeda
falscheyt

foerbyeda — by dar tachtich
foerbyeda wy
kyfkaepen^ ut

end alle wieldlikc seck.a, dae foerbioda
wy by dac liaghista fcllingha end by
dae
XIII bcctli, als ick toc ferra soyd
hab. End al liyr noy soo foerbioda Avy
alle daodslacliton, deor by onglieual
mucliton scliaon, deor God foerbioda
moot, dao foerbioda wy by tachtighe
punden ond by dac fiilla tyen beetb.

End al hyr noy soo foerbioda wy
daodslachtcu, docr toc loydcr muchtcn
schaon, by rodona reed, by loydor Icglia,
by vpsotta sonna, wr sworna cdom end
wr kcstena niund, dao foerbioda wyby
tria tachtigha pundon, end by dao fulla
xiiii booth.

End al hyr noy soo foorbieda wy
broynwendc, gliorsfalligha lyae, inridich
dulch, wthstaot acghcn, ond alle dul-
lingha, fraosliood dos liucs, dae foorbieda
wy by soxtiglia punden, ond by dac
fulla
VII booth.

Endo al hyr noy soo foerbioda wy
onbronsocr; doldodonj endo alle dullingha,
d\'ecr nact sint fraoshood dos liucs, dac
foerbioda wy by tria acht punden ond
by dao v booth ; endo bloodrcosna
foorbieda wy by acht pundon onde by
dac try boetli.

End foord soo foerbioda wy alle falschc
monta, falsche jolna, falsche mcota,
falsche wecht, ende alle falscheit, dat
foerbioda wij by tachtigha pundon.

Ende foordmaer, soe foerbioda wy alle
kylfkapen wth da deel by acht punden,

-ocr page 41-

XXIX

ende \\vt dac — en — koenedes
joeld — dei\' oni — elk
kaepe — gucdu lyoedcna — mit
foerwirden, op dattir — kyf—kyw

focid ontbr.
ende

ende brwcka — alsoe \'t wtkeetli
ende — decii jeeii — wser Deel ende
Stcd fan LeewLM-d oiijienberra—synt
fcrdoretcren, -sclieyndereii, tyeven,
inoerderon, endo —jcen, der — lyf
liabba — dissen

merckoth — baettliya.

Kmie — settit
gund eil goof
I.cowcrd iMi
Kiide — sywch
endo

doerret ~ bettrye.

end wth der stod by ccn mcrck kronedia
joeld; al dccroni sie olck man too, dattor
kapio by gucdc lioodon endo mith gucdc
forwcrda, up dattor nen kyff noch kib
fan on kum

Ende foerd, soo moeghot aldus foor-
staon, dat al man schil dissen ford end
fryhccd habba ond bruka alsor wthkoth
end soyd is, Avtsoyd don jen, deer wscr
stod fen Lióworth opponbera fyndcn sint,
fordbrockcron, stroctschoindoron, tyouon,
mordorcn, end dae jon, door liorra lyff
fborbord liabboth; alle dissom forra
naeind nioy non fryhood noch ford in
dae merket holpa, noch bathia.

End focrd moer, soo sottet wy dat
paymont alst gung end ghooff is, in
wscr stod fan Liowrd, ond in dao dool;
ond olck man siuch too, dattcr syn
schaod byschwd, end datter naot mis-
dwo. soo doorot naot bottria.

Schwartzonborgh nam zijn tokst uit oon kopioönbook van
S. A. Gahbcma. Vergelijkt mon hom mot do hiorvoron staande
lozing naar hot oudoro stuk, misschion hot originool, dan komt
tovons uit, hoe voorzichtig mon do stukkon van laatstgonoomdon,
vooral om op hot gebied dor taalkunde iots tc bewijzen, moot
citooron.

Uit hot bovenstaande blijkt, dat slechts dio stukkon uit von
Richthofcii\'s Priosisclio Rochtsquollon betrouwbare afdrukken
van do oudste stukken zijn, waar do boworkor zelve do liandsclirif-
ton vorgcloek. Do overige teksten zijn minder onnauwkeurig.

Mr. ^fontanus do Haan Hottoma was oon vruchtbaar schrijvcr

-ocr page 42-

XXX

en uitgever. Van zijn vele werken over allerlei onderwerpen
noem ik hier alloon zijne tekstuitgaven. Dezo zijn 1" Het
Emsiger Landrcgt van 1312, door hom uitgegeven naar cen
handschrift van don hoer P. "Wicrdsma tc Leeuwarden, hokcnd
als MS. Emsg. TIL 2" Dc lurisprudontia Frisica, dio in 1834/35
naar cen HS. van denzclfdcn eigenaar word gedrukt.
(Ten onrechte liet dc uitgever dc glossen uit Kanonick en
Romeinsch recht weg; cvcnzoo maakte hij geen gebruik van
dc grootc menigte variante teksten, nog in Exccrpta Logum,
als anderszins, in vcrschillciidc bibliotheken bewaard.) 3" Liet
hij in 1841 Hot Fivolgoër en Oldampstor Landrcgt volgen.
En ton slotte gaf hij in de Werken van liet Friesch
Genootschap ccn bundel Oudo Frrcsclic Wetten uit (1846—
1852). Het eerste dool liiorvan bevat Het Hunsingoör Regt;
„hot was om hot gebrekkige in (dc) uitgave (van von Richt-
hofon) dat ik mij opgewekt gevoelde — zogt de bewerker in
zijne Voorrode p. VII — om een vollediger geheel tc geven".
Verder komen daarin voor het Rustringor rogt, het Brockmcr
regt, on Emsiger regt, welke ook in von Ricdithofcn\'s Fric-
sischo Rcclitsqucllcn to vindon zijn. Don tekst dor Ecmsgo\'sclic
handschriften heb ik vergeleken, maar weinig onnauwkeurig-
heden gcvoiidcn. Do Haan Ilettcma schrijft trouwens zelf over
dezen tekst: „toon ik (mijno handschriften, in 1835 roods
\'genomen), mot den tekst van Richtliofcn vergeleek, ontdekte
ik, dat of hij, of ik misstellingen moest liobbcn", on zoo
„begreep ik niets beters tc kunnen .doen, dan dio opnieuw
na tc zien, om mij to overtuigen, wie Iict best gelezen had.

Ik heb dus hier don tekst volgens\' mijne lezing gegeven____"

In het tweede deel van dezen bundel drukte hij voor het
eerst in zijn geheel hot MS. lus Municipale Frisonum af;
con gedeelte, bij f" 115 beginnend, was roods in het Friesch
Charterboek opgenomen. Nog nam dc Haan Hcttoiua in het
tweede stuk van dool II zijnor Oudo Fricsche Wetten cnkclo
l^loincre stukken op, waarvan het mecrcndecl ook in genoemd

-ocr page 43-

XXXI

Charterboek voorkomt; vaak bhjkt ecliter niet, of hij den
tekst naar dc oudo stukken overnam of slochts de lezing van
Schwartzonborg volgde. Zoo staan in do Oudo Frioscho Wetten TI.
p. 264 do Statuten van Bolswordora dockonyo van 1277 gedrukt.
„Uit ocn 3IS. 4to, blz. 44 in hot Burgerweeshuis to Loouwardon,
gecollationeerd naar oen van Bolsward. Chartb. T. blz. 549",
zoo luidt hot aan het hoofd daarvan. Dit IIS., een van Qab-
boma, berust thans in de Bibliotheek van het Friosch Genoot-
schap. Hot origineel schijnt verloren. Bij oono vergelijking mot
den uitgegeven tekst van do Haan llottoma tcokondc ik het
volgende aan, waarin gespatieerd is, wat in den afdruk anders
of in het gohoel niet voorkomt. Do cijfers dor versregels zijn
door mij or bijgevoegd.

p. 264. In hot MS. staat onder het opschrift: In Nomino
Domini |Anien|, aan don rechter bovenkant met zAvarter inkt:
vide me u ni MS. i n f o 1 i o ii b i h a e c u b o r i u s e x p 1 i c a n t u r
ad an. CIOCCCCIV. vs. B. sao sint wy san. 4. Hictuni.
5. onde dae fan Dodiglien staat in inarg. mot dezelfde
hand (van Gabbcma?), als boven hot „vide meuin ^IS." enz. 6.
dier habbet. 10. syno bannen. — I. S y m o n y e v o r b o o d o ii
in marg. p. 266. vs. 2. Fr i os oh. — 11. Loon s Bol swaart
in marg. ;J. Dy lottora. datmo. 4. boven frynisin met
zwarter inkt: Fr oen sonde, oftorsin mot c. bovon do o,
terwijl rechts bovon sin staat: do. 6. jotto, dan volgt in
hot ^IS. doorgeschrapt: t h o o B o 1 s w a o r t. 7. 1 i d z a n a., a. 1-
d i O r. — III. Wat t y d r i u c h t h a 1 d o n wi r d t in marg.
9. Dat tor. 10. dyo. 12 ijao. — IV. Van den Ban, in
marg. 13. sol. 14. laedit, met monot in marg. geglosseerd.
15. dior. 16. hy ontbr. in ^IS. — V. Van den broeken.
17. non na. — VI. Van vi och ton in dor Tj orka in
marg. 22. also swiorlik. p. 268. vs. 3. dan ban. — A^II.
F aux fan ge
11, in marg. 5. lichtlik. 6. onder dwist-
slekkum met zwarter inkt: dus-slokuni. ijo. 12. twior
«childon. p. 270. vs. 3. Iiaal pund. p. 271. IX. Van <lor

-ocr page 44-

XXXII

Dek ma in marg. vs. 2. jacn ano halling thoc deknyc. 3.
oen Iiael. — X. Van excusatio in marg. 4. cniga man,
is ontbr., dier. 8. tijdt, synd. 12 dij. — XL Dy Pcrsinne
ende Voegden zulle wroogjc in marg. 16. scol. 18. van
syne foegdon. 22. MS. hooft na „is" do komma p. 274. vs. 1. al-
d i 0 r. 8. m a a r a. f 01 ij a. 20. N ij o joors dey, dis h i 11 i g a, „ G r a fa
Kruy s" later op de oorst opengelaten plaats in het MS. ingevoegd.
21. Scriftuijron. 22. dis hoyligon. 24. Tzjork missa. dac
ban. 18. f ij r a XV. F a n w r o o g i n g a in marg. 24. d i o r. boven
fouden met zwarter inkt foogdon. 27. dier. p. 276. vs. 6.
h wier om. 12. treddo jecrs. 16. MS. ora-hora, met boven
do
O geplaatste e, on tusschen o on ra eene aanwijzing tot
inlassching van dozo e. Onder ora-hora mot zwarter inkt:
wrhoore 21. wr con. hijo. 26. forma dat dot. p. 278. vs.
3. Dj
o. 6. hiara monschip. 7 MS: hoordocn. graote on-
kuysighoyt. 11. dys bannis. 12. dor oon te begaan
alst riucht soit later mot zwarter inkt op do opengelaten
plaats in het MS. ingevuld. Dan volgt mot dezelfde hand als
het gchcolo MS.: „ \'t V o 1 g o n d o, t o t a a n \'t XXV p out o n t-
breekt in in ij n Exemplaar, dat i Ic v o o r hot oudste
houdo; Het ander vervolgt aldus:\') door oon tij bij-
gaanc. 13. vorss. 20. afto naliet, scoca. 21. scooa. 24.
to gador joff. 31. moonooth. p. 280. vs. 5. anno man.
T). oponborc. 14. dood slagt, do o mot zwarter inkt
vorbotord, evenwel niot uit
a. 20. on. 21. inbritzcn. 22.
Hwasoe. p. 282. vs. 2. gaostlyka. 3. dac tziorko. 4. sol
hy. 16. mcij sijnc buren. 17. sijno foochdon, dan volgt in
het MS., echter met puntjes als toeken om hot weg to laton

\') Deze voorgaande Aantcokcning is later doorgeschrapt, liet „oudste"
Kx. heeft het cijfer der Ponten met Romeinscho cjjfer, het „ander" voluit
geschreven, zooals ook- uit de Ilaiin llettenia\'s afdruk .bljjkt Ik ver-
moed dat ook de in het Ga))benui-llS. aangebrachte verbeteringen zjjn
overgenomen uit dat „ander" exemplaar.

-ocr page 45-

XXXIII

voorzien: dith! 13. boven dier hem mot zwarter inlct: hem
zeluo. 15. riochte, dier in. IG. riuchtis. p. 284. vs. 2.
jefte. 5. onige. 6. tho hilda 11. ionfrouw. 20. scape-
laor. oentiocht 21. soo dier. 26. dijo clagha sellosa.
p. 286. 3. bygeiMje. oentaek.i. 8. dier. t zier ka. 10.
aef\'te schijnt uit aeftn verbeterd. 11. ende dan van. 12.
scillingen. 13. onmocdclijk. 16. sillot, 18. Het soo.
23. voor
ss. 28. my om boden, dat ick dier ontbr. in
het j\\[S., or is een c]\\r. ruimte voor opengelaten, p. 288 vs. 1.
ende ban nomma op, ontbr. in het MS., cr is bijna oon
regol plaats voor opongolaton. 3. lioden dan. 4. van Dcd-
dinghum ontbr. in hot MS., cr is plaats voor dezo woorden
opengelaten. 5. dier noy. 9. fes tic hoed ontbr. in het MS.;
dora, in het MS. staat de d boven dc doorgeschrapte th.
11. sigcl ontbr. in. het MS. 14. Bernardi 18. sollet,
an da. —

„Ünzo uitgave is .... niet con herdruk der (oudo) stukken,
want hiervoor zou ik dezelve ongaarne aangezien hebben,
maar eeno verbotordo lozing der handschriften," zegt de llniui
Uettomn in de Voorrede voor het eerste dool zjjncr Oudo
Frioscho "Wetten. iMisschion vormt daarop ccno uitzondering
hot vroeger genoemde Emsigor Uogt, overigens geldt dit onge-
twijfeld ook van Iict andcro doel. j\\lcn mag hiortoo op grond
van bovonstaando collntio besluiten, al vermeldt do bewerker
dit niot in hot bizondcr.

Tn elk geval is cctio vergelijking van do teksten, door hom
voor hot eerst of opnieuw naar do handschriften uitgegeven,
zeer noodig.

Hot is mjj niot mogelijk geweest dit tc doen. Hot Emsg.
lis. III, dat van Fivolgo cn Oldampt, do boido van Ilun-
singo, hot MS. van dc lurisprudontia Frisica, cn dat van het
lus Municipale Frisonum zijn na don dood van P. Wicrdsma
iii 1858 door von Richthofon aangekocht.

-ocr page 46-

xxxiy

Op een schrijven om dezo belangrijke handschriften te mogen
vergelijken, drie jaar golodoii verzonden, is geenerlei antwoord
ontvangen; ilr. A. Tolting, eenigen tijd later, was in een
dergelijk verzoek niet gelukkiger.

Omtrent hot lus Mun. Frisonum moot de volgende opmer-
king gemaakt worden. Of do fout reeds in het IIS., dan wel
in de kopie van den afschrijver is gemaakt^ kan ik thans niet
uitmaken, maar zeker is het dat een fol. omgelegd is, waar-
door verso recto, en omgekeerd recto verso werd. Een tweetal
bladzijden moeten derhalve verwisseld worden. Yan don druk
in de Haan Hettema\'s Oude Frioscho Wetten staan dezo op
de pag. 118 tot 122. Nog blijkt, zoo men de verwisselde blad-
zijden terechtschikt, dat het cijfer, waarmode do foliumzijdo
in het lus Mun. Fris. is aangegeven, in den druk achter in plaats
van voor het eerste woord van de foliumzijdo is geplaatst; ik ver-
moed dat de afschrijver vaii het handschrift in margino van zijne
kopie plaatste: „bij „alsoo" begint f» (>4" [vgl. O. F. W. II. p. 118.
i. f] en zich bij liet drukken niet meer herinnerde of dit be-
gin vóór dan na liet woord „alsoo" geweest was. IIoo dit
zjj, het godooi to van pag. 118 tot 122 moot aldus luiden:
Na hot slot dor 2e (Wende op p. 118:) „omdat hi nioy falsc-
hood bighenson is ondo," lato mon volgen het godeelto, dat
op p, 120 staat in Fan dae grctenum, en wel regel 3: „[05]
dat zynre manna lic — dozo woorden to scheiden! — hooda
schil," enz. tot op pag. 121 rogol 8 van onder: „so hu so
hit (= hi\'t) hede." Dan volgo van de tweede Wende het
slot op pag. 118: „[G4] alsoo fyr soo hy \'t riochteliko liode",
enz. tot op pag. 120, het begin Fan dae grotonum: „Nv
sproet ioo disso man too, dat i liiin fri ocnfonghin an da fria
filda one frana wald, also onriochte wr riocht, endo i", waarna
men op pag. 121 regel 7 van onder verder ga mot: „[OGJ \')
hiin nomen oen iowe wald endo oon sino onwald" enz. Beido

♦\') Niet 67. Zie pag. 123 regel 8 van boven.

-ocr page 47-

XXXV

laatste citaten komen geheel overeen mot dc volgende aan-
haling uit den Ouden Druk (Fr. llq. 413, 20. vv.): „Io
spreekt dis man too, dat y liine fri oen fingen oonda fria
fiolda oen dis frana wald, cndc y him nomen an iwo wald
ondo oon sinos soluis onwald", welke ovoroonstomming onzo
verschikking rechtvaardigt. Voor dc lezing van hot MS. der
2e Wonde, pag. 118 cn 120 rogol 9, 10 van boven moot
de tekst der 5e on Ge Wonde in het Ilunsingoör on het
Eemsgoër dialect vergeleken; O F. W. I. p. 70 on 241.

Uit hetgeen bovon^^word moogodeold, volgt dat gocn dor
bóstaando uitgaven, noch dio van do Haan Hottoma, noch
dio van von Richthofon — oon klein gcdoolto uitgezonderd —
iioch dio van Schwartzcnbcrg do nauwkeurigheid on botrouw-
baarhoid bozitton, wolke men voor hot gebruik bij taalkundige
studiën mag oischon. In zokor opzicht zal oon collatie hun
dozc kunnen vorzokoroii. Rotor zal ochtor in volo, zoo niot in
allo gevallen oono gohool
iiiouAvc uitgave dor oude stukkon
dool troffen. Eone uitgave, waarin naar oisch het roods in
hot licht gogovono herdrukt wordt, maar waarin togolijkortijd
do bolangrijko handschriften, dio tot hodon zoo good als oii-
bokond gebleven zjjn, to hunner ])laatso worden opgonomon.
Van dozo uitgavo zullen ook do juristoii mogon verlangen dat
do or(l(!, waarin do stukkon in do manuscripton olkaar volgoii,
bewaard wordt on do codices niot versnipperd worden, zij iiot
dan ook mot hot doel om do golijksoortig(* stukkon in do
verschillondo dialootcn naast olkaar to kunnen vorgolijkon.
In do Frioscho Rochtsquollon toch is dit, om slechts oen paar
voorbooldon to noonion, hot goval mot dc Eomsgoër codioos
on don Wostcrlauworsclicii incunabel. Roods de Haan nottoma
sprak bij zijno uitgavo togen dozo wjjzo van bijoonvoogon:
„Ik boschouw hot noodzakolijk dat iodor stuk op zich zolvoii
blijft, omdat hot op zich zolvon oon gohool uitmaakt, on ons
daardoor de gostoldlioid van do vorschoidono districton, ten

-ocr page 48-

XXXVI

aanzien der wetgeving, beter doet kennen." In lioofdzaak is
dit ongetwijfeld juist gezien.

Eon dergelijke complooto uitgave, nauwkeurig naar de oudste
codices en afzonderlijke stukken uitgegeven, zal ten grondslag
kunnen gelogd worden aan een Oudfrioscli Woordenboek,
waarin zooveel mogelijk dc geheelo taalschat der Oude
Friezen moet verzameld wezen, w\\aarin de verschoiden vor-
men der dialectcn to vinden zijn, waarin de beteekenisson
naar hunne historische volgorde worden uiteengezet. Dit werk
eerst zal oon juist donkbeeld geven van den Avoorden- en
vormenrijkdom der geheelo Oudfriescho taal.

Äfcn vorbotoro op bl. 58:

onder Thaweu, in.... onder Thaiinn; on voege bl. GïJ
laatste rcgol na
table in: JTot Frioscli moot tcive.1, fetrl gehad
hobbon; terwijl mon op bladz. 75, 5de regel van beneden, in:
Zoo noemt do bctooktuiis variant.... hot woord Ac/e^\'^w;/« schrappe.

Cetera corrigat bonevolus lector.

-ocr page 49-

Aliliga. — Terecht wil von Richthofen in zijn Altfriesisclies
Wörterbuch, p. 599?\' twco voorzetsels al in ga ondorschoidcn.

Kot cen betoekcnt langs; zoo in „iof dat dulgh gcet
alinga der wirsona, ende hit naet tokoren sc" (d. i. indien
de wond loopt langs het littcoken van een vroeger bekomen
kwetsuur, on dit niet gekorven is); on evenzoo in dc andere
citaten, welke uit don Ouden Druk on uit het MS. lus Municipale
Frisonum in het Afr. Wrtb. zijn aangehaald. Dit voorzetsel
is eene samenstelling van de pracpos. a — die ook in a-bcfta,
a-twiska, en dorgolijko voorkomt — en hot subst. *linga
(lengte), en betcckont oorspronkelijk: over do lengte, over
lang, langs. Linga zclvo komt nict in hot Friesch voor, alloon
het Eomsgoër dialect kent: lontze (Fr. Rq. 223, 2.)

Hot andere alinga citeert von Richthofon uit ccn tweetal

charters.....„wy lilyct endo hykannit mit disso jcnwirdigho

compromiss dat wy al wzo schylingha, dor wy endo wz ondcr-
sotten habbit op mankorum, klaaklos endo alinga habbit
byspritzon op dae arwirdiga Hcron cn mannen ncyscroun",
Ch. 1481«, Schw. 702, cn uit oen ander van hetzelfde jaar:
„welke schylingo dizzc twyn iggon (twee partijen) klacklos
on al in ge bysprekon op wz fiouwrcn forsz .... (Schw. 704«.)
Dc boworkcr van het Afr. Wrtb. voelde zelf, dat do betee-
kenis van „mit ein ander" nict mot de afkomst van hot woord
strookte, noch den zin duidelijk maakte; vandaar dat hij cen
vraagteckcn achter zijne vertaling plaatste (Wrtb. 1.1.). Raad-
pleegt men het Middolncderlandsch, zoo treft men daar het
adverbium alingo aan mot dc beteekenis van: geheel, vol-
komen, volstrekt; vgl. Verdam, jMndl. Wrdb. In dien zin
moet ook het Westorlauworsch woord worden opgevat; boven-

1

-ocr page 50-

staand citaat, Scliw. 702, is dus to vertalen: „wy belijden en
bekennen met deze tegenwoordige overeenkomst, dat wij al onze
goscliillen, welke wij en onze onderhoorigen met elkander hebben,
zonder bijbedoeling en volstrekt (ter bijlogging) besproken
hebben aan de eerwaarde beeren en mannen naschreven" ....

En wordt het Mndl. adverb. met „ende al" en met „gans"
versterkt, ook in een charter van 1493, Schw. 760« kan men
vinden: „clagloos, alingho ondo alheel habbet (wy)
bilouwet." Nog haal ik aan: „habbet blyoun al in ge endo
al claclos op Andrioes" Ch. 1472, Schw. 650« (Franokor
Priv.-Boek) on: „claoclos endo alingho", Ch. 1491, Schw.
751«; terwijl twee Ncdorduitschc charters lozen: „clackloos
allinge endo alheel", Ch. 1481, Schw. 697&, en: „hebben
dese sakon alingho endo heel ghebleuen aen desse voirsz.
personen vri endo quyt", Ch. 1467, Schw. 619«.

Alinge is eeno afleidirig van „al mot den volkomen
r/-klank, evenals in.... aeleigen, en het nog heden bekende
aaloud", aldus Verdam, Wrdb. i. v. alinc Dit Mndl. adj. is
het Wosterlauworsch Frioscho a 1 a n c h, a 1 a g n e, Eemsgoör
a Ion ga, welke vormen in het Ohd. alanc, on Ags. oal-
lunga, oallinga liun verwanten vindon.

Onder een hoofd met bovenbehandeld alingo plaatst von
Jlichthofon klakloos weg: mit ellinghe, alsof ook dit de
beteekenis had van „mit ein ander". En do ITaan llottoma
vertaalt het in zijn Idioticon Prisicum evonzeor mot: onder
olkander. Hoe men het etymologisch vorklaren moot, geeft
geen dor beide glossaria op.

Slechts écns wordt deze uitdrukking, voor zoover mij bekend ,
in het Friosch gevonden. Het charter van Fobr. 1440, Schw.
519rt, naar oen MS. van Gabbema, begint: „Prelaten, Recht
endo Reed dor Landen emlo Steden van Oostorgo ende Wes-
torgo dwath kwth, endo openboer mytli disse jenwordiga brewe
dat wy saamlyc wreendregen sint wr al use laild, steden endo
fest toe halden mit ellinghe".

-ocr page 51-

In andore stukkon is bij dergehjke overeenkomsten liet
workw. lialdcn vergezeld van do bepaling: „mit ganser trouue
golooff", Ch. 1444, Sclnv. 524„, of „mit alro nairsticlieyt",
Ch. 1421, Schw. 424„, of: „mit ganseii vlyton", Ch. 1422,
Schw. 450a.

Iliormodo moot m. i. mit ollinghc synoniem gestold wor-
den; en hot gohool dus vertaald: P., R., cn R. dor Landen on
Steden van O. on W. doen kond on openbaar mot dozen togen-
woordigen brief, dat wij gezamenlijk zijn ovoroongekomon voor
gohool ons land stede on vast te houden m e t (goeden) ij v e r____

Dit 011 i n g h o is mot het suffix -i n g h o afgeleid van eon tot
nog too in het Priosch niet gevonden *olle, dat oon zwak Pom.
moet zijn, gelijk het Ysl. olja, ijver (vgl. Schade, Althd. Wrtb.
i.
V. olljan). Graff L 203 gcoft voor hot Ohd. uit glossen:
el li nun ga, elnunga; beide dionon ter vertaling van »
muu-
latio = ijver, wedijver, eone botookonis die ton zoorste past
voor het Wostorlauworsch Frioscho: „mit ollinghc." Inliet
Olul. bestaat oon stN. alljan, ollaii, ellen, = zolus,
ijver; dozen zin hooft ook hot Mlid. ellen, zoowol als Os.
ellöan, olljen, ollan, ellen, Ags. ellen, On. el jan,
oljun, Got. aljan. TTot Frioscho ollinghc kan niot van
eon stN. *ollon afgeleid, dus voor „clninghc" staan, daar oon
overgang van
Ju tot 11 tusschen gcneccntuoordo syllaben in hot
Friesch bij mijn weten niot voorkomt.

Aljowiis. — In Titel XLVI van do lurisprudontia Fri-
sica § 45 geldt, volgons recht, oen testament „fan wralscho
«eockon, ondo aeck fon lawon endo oorlfscip, deer sint notreff-
tich sawn orkonon to da Prester, jolfta Keysors orkonon, door

•ildoer aljowns to ropon wirdeth----" Voor dit Romoinsch

Höcht verwijs ik naar ^Ir. 1. Telting in Thomis 1880 (4« st.)
p. 20 van don overdruk.

Naast don Frioschon tekst plaatste do liaan Hottoma in
^\'juo uitgave, wanrnnar do boven aangoliaaldo plaats gocitoord

-ocr page 52-

is, de prollandsche vertaling. Daarin geeft liij aljowns terug
met: opzettelijk; in zijn Idioticon Frisicum ochter met:

V r ij willig.

Eon enkel woord ter verklaring dezer twee uiteenloopende
beteekenissen er aan too te voegen, schijnt hij overbodig to
hebben gevonden.

Noch de een noch de andere beteekenis is juist.

In het Nederduitsche Stadrecht van Leeuwarden (Mr. A.
Telting, Oudfriescho Stadrechten, p. 245.) wordt in art. 90
bepaald, dat zij, die rogge en tarwe in de stad brengen, eerst
eiken burger, „nao byriuingo" moeten laten koopon, vóór zij
hot verder mogen verhandelen. En „oft oen borger oft in-
woener moer dan óón last op een
tyt all effens kofto, sullen
anderen borgcren onde inwocnors, dyent mede belieft, mede
moeghon parten nao hoero goryff." Duidelijk blijkt hior de
botoekenis: gelijkelijk, tb gelijk, dezelfde wolko aan het
niet sameiigesteldo „effens" ook in het ^[ndl. eigen is. Vgl.
Verdam, Mndl. Wrdb. Van dit al Ie ff ons, of oigonlijk van
„al ewens" — oen advcrb. van ewen, gelijk „effens" van
effen — is aljowns de Friesche vorm.

Hoe verhoudt zich ochter jowns tot owons?

In oon charter van 1479, Schw. 092«, zijn getuigen o.a.
^gedagvaard „op sentc Margareta jownd." Elders vindt mon
jound en jond. Alle zijn jongere Westerlauwerscho vormen
voor ewend in het Fivelingoër dialect, en awonde in het
oudere Wcsterlauwersch Schoutonreglement naar don tekst van
het MS. lus Mun. Fris. (O. F. W. II. 138).

Is jownd = ewend (Ohd. aband, Os. aband) dan
is ook j O w n - 8 = ewens (Ohd. öban, Os. oban) mot adver-
biale .<?. Dezelfde verhouding in klank heeft het Westerlauwersch
acryowon, part. prt., Holl, gcscliroven, on talloozo andore.
Een vorm als jond ontstond, doordat do tr voor cons. vank
uitviel. M. i. moet op deze wijzo ook allyons verklaard,
dat<. in denzelfden zin van „tegelijk", Schw. 500 «i. f. en

-ocr page 53-

^i. i., tweemaal voorkomt. Bit allyons kan niet als vervor-
ming van alleens worden beschouwd, daar noch die be-
teekenis past, noch van „ccn" vormen bekend zijn, die op
„yon-s" gelijken. Iict Mcuwfr. hccft icn (i),\'Mfr. yen, Ofr.
oen, en-, cnegia = overeenkomen S. "VV.; onin gh e Franeker
Marktrccht; eens W.; ocnfaldgcr lur.; cnich passim;
ienig Franeker Biiurbriof; ccn schot "VV.; ccn tal c "VV.
Alle Oudwcstcrlauwcrschc stukken hebben „ccn", met uitzon-
dering van den Fr. Bh., nergens evenwel treft men „yon" aan.

Alleens, met dc beteekenis van „hetzelfde, eveneens",
kent de lurispr. Fris. II. p. 42. § 7: „Ilwaso orcm schylda
qwyt lect, dat is alleens, off hij hym alzo fule joo....

Allyons = tegelijk, vgl. boven, onder Aljowns.

Aiidcrt. — Vgl. bladz. (39, onder „Wanandcrt".

Awaiic. — Behalve den infinitief awa, ostondcro, don dat.
gerund, to au wande, het part. prt. au wed en awod
wijst von Richtliofcn in zijn "SVörtcrhuch ook als dat. gerund,
ti awane aan.

3Ion vindt dit awane in het Wcstcrlauworsciie „Vom "VVcr-
ffclde", zooals do uitgever dor Fricsischo Rcclitsqucllcn hot
Schoutonrogloment betitelt. "VVannccr iemand — zoo heet hot
daar — nict ten dingc vorschijnt, nadat hij „nyoghcn hwara
bodoth is," dan „acgh aller schcltcna lyc thi awane binna
siuc banno dac branden too bacrnano, endo dac kcdingha too
dwaen. A n m o e r n o aoglima hyno too sckanc thi liouwc ende
too husc, alsma dis koninglics fyand schil, hyno schima (!)
dan too brand endo too broek dwacn." Aldus do tekst naar
don Ouden Druk, Fr. Rq. 413.

Wat nu die „branden toe baornanu" betreft, do Hunsingoör
Sogen Korren verduidelijken wat hieronder to verstaan is:
Jioc hira sa crcst thcnc loiidgong nomc, thct hia ene pic-

-ocr page 54-

tunna bernde, end tlia otherum thermitlie ketho,
thet liia londgung nimcn licdc." (O. F. W. I, 00).

Thi awanc, dit bbjkt uit den zin, moet tegenstelling
zjjn van „ An moerne". \'s Avonds toch — zoo luidt het —
heeft elk der schouten binnen zijn rechtsban vuurbakens te
branden, cn (allen, die daartoe geroepen waren) kond te doen
zich voor den volgenden morgen te verzamelen. Dan heeft
men den gedaagde in zijn huis en hiem op tc zoeken, zooals
mon dos konings vijand zal doen, en hem zal mon dan bran-
den en breken. Voor dezo laatste uitdrukking „branden cn
breken" verwijs ik naar Fruin, Verslag, en Mededeel. Koninkl.
Acad. Afd. Lett. (1887.) 3e Reeks IV, p. 86.

In do overocnkomonde plaats heeft het MS. lus Mun. Fris.
zeer nauwkeurig: „dis awendis". Voor den Ouden Druk blijft
ons niets over dan aan to nemen dat „awanc" oen drukfout
voor awande = awcndo in hot MS. lus Mun. Fris.; of nog
liever dat het een stadfriescho vorm is; nog hoort men in
do Frioscho steden wol; van avon(e).

Don infinitief awa kent ook het Westerlauwersch. In het
Landrecht wordt bopaald: „lof dyo frouwo quoth dat hio
dat hor seid habbe, mei liioot awa anda buirscip, deer hioet
haet, so schihnet hor forfulla," (d.i. Indien do vrouw zegt
dat zjj zich dat gckoclit hobbo, kan zij hot toonon, bewijzen,
aan de buurt, waar zij liet bezit, dan zal men hot haar ver-
goeden.) Dit werkwoord maakt geen bezwaar. Do liaan llet-
tema evenwel wil in het Idioticon Frisicum kol. 481 hiervoor
tawa lozen, oon vorm, dio ook voorkomt, on hierachter be-
handeld is. Hetzij, men cclitor dc.^ hechte aan „hioe", hetzij
aan „awa", anders dan als het voornaamwoord kan deze niet
worden opgevat, on daarmede valt do liaan Hettema\'s voor-
slag ter verbetering.

He. — Tegen het recht op een derde der erfenis kan de
vrouw haren man „half be endo half bodil" vorkoopon, zoo

-ocr page 55-

blijkt uit § 33 van liet Sclioutcnreglcmcnt (O. F. W. II. 134
en naar den jongeren tokst Fr. Rq. 419, 2. 15.). „Half we
en half boodol" hooft voor die zinsnede do Nodorduitsche be-
werking (Fr. Rq. 368, 32). Bo, niot wc, is do ware lozing;
dezo vorm komt ook in do Haan Hettoma, Fivelingoër en
Oldamptstor Landregt (1841.) p. 116, § 7, voor. Dc copiist
of dc uitgever van don Nodcrduitschon tokst las waarschijnlijk
wc voor bbo. Analoge plaatsen als: so oichsy daim halffboodcll
ond halff koopland t (Fr. Rq. 305, 23; 376, 20,) govonmin
of meer aan, wat mot bo bedoeld is: hot onroerend goed.

In don Gött. Gclchrt. Anzcigcr 1831, p. 71 woos Grimm
als etymologisch mot" bovongonoomd woord verwant hot Nedor-
landsclie bouw aan; do stam zou dan bu zijn.

Als oudor vorm zou mon oon naast bouw to plaatsen
bow- mocton aannemen. Do w was in don eindklank afge-
sloten zooals in ta voor taw-, in ao naast Got. aiw, cn
andere. In do verbogen naamvallen bloof do w.

Hoort daarom niot bij dit woord bo don dat. sing. bcwe,
wolko in het Fivolingoör-Oldamptstor 3e Landrecht voorkomt?

Dit artikel bepaalt, zoo iemand door don Noorman govaiigon
wordt, 011 uit hot land gevoerd, en in dien tusschontijd zijn
erve door oon ander wordt gokocht, dat hij bjj zijn terugkomst
zijn eigen erve kan nomen. AVio hom dan bovecht of daarvan
bcroovon wil, die breekt „thian liud mcrc witha luide, and
thria pund with thono Frana."

Nu liracht do gewoonte moe, indien tor betaling dor schuld
of boete do bezittingen worden aangcgrcpon, dat wel „oxecutio
togen hot onroerend good (was) toogclatoii....; in do eerste
plaats (was zij oclitor) gericht togen hot roerend good, cn wol eerst
togen do lovondo havo; dan volgt do oxecutio togen het onroerend
}?ocd, eerst togen *(lo vruchton, daarna togen hot good zolf".
Wegens invordering van stedelijke belasting cn booten ochter,
on ook wegens storing van don stads vrede mocht do
oxecutio alloon op roerend good toegepast. Aldus betoogt

-ocr page 56-

8

Mr. I. Telting in Themis 1878 (le st.) p. 20 en 50 van den
overdruk. Bij dit 3e Landrecht in Fivelingo en Oldampt schynt
van dezen regel afgeweken. Immers er volgt onmiddellijk op
het „thria pund with thene Frana" als slot: „Scriuc alsa fort
to bewe," welke zinsnede wel niet anders te verklaren is
dan: dat men wijders den „bouw", het onroerend goed, ook
bij bovengemelde boete mocht aantasten.

Dezo gohoolc zin schijnt mij ccn kanttookcning too, na het
opstellen van don tokst in do ons ovorgeleverdo lozing bijge-
voegd, of dio werkelijk nog in margine van het IIS. staat,
en dan door den uitgever van hot „Landrogt" zonder moor iri
den tekst gedrukt is. Zoo verklaart zich ook dc losse samen-
hang mot hot voorgaande.

Indien er verband bestaat tusschen hot Oudfriosche b o, d.s.
bewc, cn don Os. g. pl. beuuo = segotum, zooals Griniin 1.1.
aanneemt, dan heeft het woord oorspronkelijke korte e, en
niet
é, den umlaut van n; vgl. voor hot Saksisch: Kögel,
Paul cn Braune, Beiträge, IX. 537. Men zou in dit geval
echtor voor het Fricsch b c u w e als d. s. verwachten, daar
hot Osk. woord w^ had; do acc. (= nom.) blijft be, daar ook
na korte
e de w^ in don eindklank afviel, vgl. knc. Aan-
gezien do Fivolingoör-Oldamptstor vorm in ccn tekst voorkomt,
welke volgens von Richthofon, Unters, z. Fries. Ecchtsgescli.
in alle opzichton onnauwkeurig word uitgegeven, is in dozc
dc beslissing moeielijk, zoolang door collatie van het MS. dc
overgeleverde tokst niot met zekerheid is vastgesteld.

IJcmIc = huwelijk, vgl. beneden onder Toe bei the dwacn.

IJcdclns = huwelijksgift, vgl, bladz. 23, onder Birns.

Bcdcls = huwelijksgift, vgl. bladz. 23, onder Birns.

Toe hcithc (bvacii. — In matrimonium daro wordt in het
Fricsch o. a. uitgedrukt met „ti bode iaën." Daar nu bed.

-ocr page 57-

Grot. badi in het Oudfr., even als in andere talen, de be-
teekenis heeft van huwelijk — blijkens lurispr. Fris. II, p. 308,
§ 9: „Alsolangh als deer moor kyndcii sint fan da aersta.
bed", — zoo is hot niet te verwonderen dat de uitdrukking:
„ti bede iaën" in dc woordenboeken als bij „bed" bchoorend
wordt opgegeven.

De regelmatige datief sing. moet bedde zijn, dio dan ook
overal, waar van Icctus sprake is, voorkomt. Vreemd is dus
bede. Bovendien luidt in het ^tS. lus Mun. Fris. deze zin-
snede als „toe bei the (dwacn)" (O. F. W. II, 105). Van-
waar deze ei? Staat zij voor oudere ê, die idontisch werd ge-
acht met c, cn dan ook in bede kan voorkomen? Eer ont-
staat omgekeerd uit c i dc ê. Maar dan, hoe de t h nog tc ver-
klaren? Bedde had alleen do dd, deze letters worden tusschen
vocalen nooit th; daarentegen is omgekeerd do overgang van
th in d genoeg bekend. Eer zal dus „bcitho" dc oorspron-
kelijke vorm zijn van „bede". Over hot algemeen geeft hot
^IS. lus Mun. Fris. ccn ouderen tekst dan dc Oudo Druk.
Ook dit pleit voor „bcitho" als oorspronkelijke vorm. Maar
dan is aan geen verband mot bod, Icctus, to donken, al blijft
dc beteekenis van huwelijk.

Een synoniem van „bcithc, bode" is flct. Dc Ecmsgocr tekst
van het -Ide der 24 Landrcclitcn zegt: „aldcr fcdcr and modcr
hira dochter a flct icuath, and hia vtbcldath (uitbocdelcn) mit
aftc godo, and inith riuchtc gode" (Wrtb. i. v.). Weinig ver-
schilt daarvan hot Fivclingoër on Oldamptstcr Landrecht p 26:
flFcdcr icftha modcr, thor hiara dochtcr an flcttc gcuat,
sa icwat
ao hira aijn cruc". Flot(tc), (Os. Hctti, flct, aula,
cocnaculum, domus; Ags. Het, atrium; On. «ot, domus propria)
liccft in het Oudfriosch zijno beteekenis gewijzigd. Slechts
in de samenstelling faraflet, waarover hier beneden op
bladz. 27, komt m. i. do oudere beteekenis nog uit. Hot
enkelvoudige woord is „huwelijk" gaan aanduiden, zoowel
bij de Eems- cn Fivclingoër als Wcstcrlauwcrscho Friezen

-ocr page 58-

10

(vgl. Pr. Rq. 49, 25) \'). De PLaan Hettema, Idioticon
Frisicum i. v. houdt hot voor „dos", cn wil vertalen „een
huwelijksgift geven". Maar hiervoor gebruikte men de
samenstelling flot-/«<e, waarvan het Afr. Wrtb. voorbeelden
levert. Behalve dat geen enkele plaats bekend is waar flct
in dien zin voorkomt, maakt bovendien het WestcrlauAversclic
voorzetsel oen in „oen fletto iaon", uit het boven aangehaalde
citaat, Fr. Rq. 49, 25 — \'twelk met het Eemsgoër a (flot)
overeenkomt — deze verklaring onmogelijk. Het reeds genoemde
flcticno = dos, waarin liet eerste lid moeiehjk anders dan
mot „huwelijk" kan weergegeven, is een bewijs te moor voor den
overgang van beteekenis, die voor Het moet vastgesteld worden.

In gelijken zin als flot-ioue gebruiken de Broekmannen en
Eemsgoörs het woord boldbreng en-boldschot. Bold is
in het Ags. = domus, atrium ; in het On. = praedium, villa.
Ook hier dus was de oorspronkelijke beteekenis van „huis" in
die van „huwelijk" overgegaan.

Evenzoo kan „bei the" in ouderen tijd: woning hebben aan-
geduid. Eene e in het Ofr. is moormalen umlaut van ô, û;
* b ô t h c (b 0 d o) of b o i t h o gaat op oen vroegeren vorm terug,
dio beantwoordt aan een On. bû]), 8tF. = woning, hut, tent,
huis; Mild. bûdo, zwF., Got. *bô])ô, luit, waarover Klugo,
Etym. Wrtb. " i. v. Budo to vorgobjkon is. Do lengte der c van
het woord blijkt uit haar wisseling mot
ei Daar een volgende
i umlaut veroorzaakt heeft, is het woord niet een zwak Fem.
op ->/, (= Got. bô])o. Mild. budo) geweest; maar moet idon-
tisch wozon mot On. bii]), st. biithi. Voor don stamvocaal «
pleit ook do ei in het Frioscho Ayoord: oi = ô komt bij mijn

\') Flet(te) heeft nog eeue tweede beteekenis. Dü hot huwelyk ging
do vrouw uit hare iiuuilic over in dio des mans; dit licotto: „ina enne
otherne liudgarda fara"; ot\' ook: ;,in ene frometho fleth (cumma)", aldus
Fivol-Oldampt. Landrcgt p. 142. Kn evenzoo in lurispr. Fris. II, 122,
§ 38, 3!); „flethe" in de eerste § zal eeno druk- of leesfout voor fletto
zjjn;1\'letta staat in § 39. Alleen uit dezo plaats is mjjlle eerstgenoemde
vorm bekend.

-ocr page 59-

11

weten alleen van de n (met i-umlant), niet van de 6 voor.
Zoo is boil, lloll. buil, Got. *biiljó, Olid. * bul ia, Klugo.
Etym. Wortorb.; breid, Holl. bruid, Got. bru])s (st. brüdi-).

Naast bei til o cn flot komt in gelijken zin bij dc "VVostcr-
lauwersclio Friezen ook b o s t a voor. Waar do tokst dor Upstals-
boomscho Wetten naar don Ouden Druk (Fr. Rq. 104, 32.)/<
hede hooft, vindt mon in do gelijkluidende plaats uit het ]\\ÏS.
Roorda: to bosta (Fr. Rq. 533, 3G.). In zijn Wörtcrbuch nam
von Richthofcn dit laatste op, on voegde or hot werkwoord
„boostigia" bij, hem uit do lurispr. Fris. bokond. Zoo zou
dus „bosta" slochts écns „belegt" zijn. En toch; in de door
hom uitgegeven Fries. Rochtsq on wol in het Rudolfsbook leest
men: „lof di mond da kiiidcn to bosta.iout eer hia to hiara
ioroni conimon sint, buta rode dor modor"... (Fr. Rq. 429," 12.).
Do uitgever wist, toen hij dit afdrukte, blijkbaar mot het woord
goon weg, noot 3 op do aaiigchaaldo plaats luidt „dor alto Druck:
bosta, offenbar vordruckt für aofta, das Omiiiol. Landr.: to
dor cchto". — En dozo zijno conjoctuur „aofta" staat in don
tokst: on is ook, ondanks dat hem later uit hot lloorda-MS.
hot substantief, on uit do lurispr. het verbum meermalen onder
do oogon kwam, door hom bohoudon.

Aan hot door von Richthofcn opgonomon aantal plaatsen

is nog toe to voegen: „Gotta____door too Zyaorda boosti-

gath hodo", Cli. 1433, Schw. 1. 500iv, on b<»cstighot, 3. s.
prs., lus 3[un. Fris. I{og. 92.

Naast boosto, on boostgjo hooft hot Middclfriosch ook
vormen als: boosk on booskjo. Enkoio plaatsen haal ik
ten voorbeeld aan, genomen uit do Rlocmlczing uit 3[fr. Go-
achrifton; andere vindt mon bij Epkomn, Woordonbook op do
Godichton van G. .lapicx.

Uot substantief kont (Jijsbort ,lapicx, od. 1(!08: „Doeken
(zulk oon) Booste\' iz my lock-sillig" (Hlocml. N". XlIL vs. 76)
cn daarnaast: boasck, od. Epkema, J. 120. Symon Gabboma,
1734: „Dij____ hot Hom trog boosck forboun" (BlocmI.

-ocr page 60-

12

N". XXIV, 6.). — Het werkwoord vindt men bij Gijsbert Japicx:
„Swiet, ja swiet iz\'t, oere miette, \'t Boaskien fore jonge
Lie" (YIII, 2.); „O, dat Boasclijen buwtto rie" (X, 30.),
en jbooschjo\' oon mijn Bern (XIII, 41.). In Waatze Grib-
berts Bruiloft (1701.) zegt Wobbcl: nu habbo wy saan wijcke
boostge west (XIX, 178.); terwijl in de To gift bij dat
stuk meermalen booskjo(n) voorkomt.

Langzamerhand heeft zich een tweede beteekenis naast de
eerste gesteld. In Icn aad Friesk Deuntje (1702) wordt over
vrijerij gesproken: „Do Antje oppe Kccamcr kaam.... Strax
Sijbbe her yri sijn ecarmen naam; Hy pattes also zwiet;
Do miend jo, datse boosko hio" (Bloeml. XX. vs. 19), waar
het verbum „verloven" beduidt. En evenzoo in Het jonge lieuws
Booslc (1780), waar Oelk mot haar minnaar thuis komend,
zegt: „Ik haf juster ta Bcltzum boosko" (XXXIV, 57.);
VS. 81 citccrt ochter in datzelfde stukje Tietto, op trouwen
doelend, hot spreekwoord: „het booskjcn is dogs mar forro
Wrad, zoi dc man!" — Die beteekenis van „zich verloven"
is in hot hcdcndaagscho Fricsch do ccnigo, wolke hot woord
toekomt; voor do oorspronkelijke gebruikt men „trouwe".

Ilalbcrtsma, Lexicon Frisicum kolom 415 wil het als „so
dcspondoro" in do Oudfriosche citaten opvatten. Ten onrechte,
zooals blijkt uit hot verbum „bocstigia", door hem ook alleen
mot: nubcrc viro vertaald. Zelfs G. Japicx gebruikt nog èn
het suhst. cn het verbum enkel in deze botookonis.

Hoe verhoudt\' zich nu do k van boask tot de t van hos/a?
Op dc aangehaalde plaats zegt Ilalbcrtsma: Pro k antiquitus
valebat oon oplioldoring, dio -weinig licht geeft.

Do werkwoordelijke uitgang -i-gia in hot Oudfr. klinkt
thans als (c) g j c: (bi)8chadigia, van schade, is nu bcscoadogjc
— (by)hlestgia van hlest, nu bohcstegje — pinnigia, van pijn,
nog: pinogjc. Een vorm hlostgia, on dorgolijko, in verband
met do Nicuwfr. uitspraak van bohcstegjo duidt aan, dat men
aldus moet accentuecrcn: pi\'nogjè.

-ocr page 61-

13

Waarschijnlijk ging -gia na dentalen on labialen in -kjo
over en werd tot een tweeden werkAvoordelijkcn uitgang, in
het Oudfr. onbekend. Analogie-formatie werkte bij dezen zeer
sterk. Het Oudfr. tiuftigia heeft in het Niemvfr. den vorm
diefkje; nu nog staat naast noasegjc, noasgjo, placero,
van noas (neus), het algemeener gebruikte noaskje. Ik wijs
nog op flypkjo van flybo, speech sol; buórkje van boer;
huórkje van hoer \'); gluorkjc van glure, workw. Holl,
gluron; sl(i)urkje van sl(i)urc, Holl, slieren; roaskje van
roast Holl, roest; foeskje van foest, Holl, vuist.

En evenzoo kan\' van booste: boeskje gevormd zjjn,
met verlies van de
t als bij roaskje en foeskje. Evenwel
neme men voor hoestkje geen analogie-formatie aan, maar eerder
oonc ontwikkeling uit b o e s t i g ia, h o c s t g i a, * b o e s t k j o,
boeskjo. Het praet. hierbij is hocske, als roasko van
voaskje. Wijst nict tovons op deze ontwikkeling oen Mfr. vorm
nis boasc/jjc naast hoastgc (part. praet.) on hoaskjo (inf.) ?

Iict zolfst. nw., dat men bij dit workw. veronderstelde to
bohooren, moest „hoask" zijn. Zoo plaatst men naast hot
Nieuwfr. kroaskjo = mot pak cn zak liccnzwalken, rond-
sjouwen, het subst. k roasko, nagonocg golijk aan hot Holl,
als concretum opgevatte sjouw (goed). Dit verbum zelve is
gevormd mot skje, van „kroado", vgl. krudcn, do Vries,
^Indl. Wrdb. AH. 1. p. 27.: welk vcrbaalsuftix ook in sjou-
skjo van sjouwc, cn tal van andere voorkomt. Dc substantiva
„hoask" on „kroasko" zijn heide neutra.

In hot Mfr. wordt naast het eerste bij 0. Japicx nogboastc
gevonden. In hot Nieuwfr. is dit mij nergens voorgekomen.

Eon :MS. uit de XVIIIc eeuw, tc Leeuwarden in de Pro-
vinciale Bibl. zich bevindend, bevat tal van spreekwoorden;
daarin wordt ook aangetroffen: „Eiero bocstgon klinne.

\') Vgl. van hot adj. snióarch (IIolI. smerig): smoi\'irkjo, zoo kan van het
"■Jj. huorch (hoorig) ook huórkje gevormd 7.«"; (

overgopraan.

-ocr page 62-

14

Ilijno da winne" (Bioemi. 40). Halbertsma verklaart dit
in zijn Lexicon: matrimonia dissita sonant, i. e. amant Frisii
potius e loco remoto quam sede domicilii ducore uxorem.

Is dit een oud spreekwoord, wat men wegens „klinne"
niet betwijfelen zou, dan komt hier een subst. „boostge" voor,
in formatie gelijk aan „boask"; naar analogie toch afgeleid
van het verbum boestgje.

Nog blijft ons over de etymologie van het woord op te
sporen. Ilalbertsma zegt daaromtrent, Lexicon Frisicum, kol.
414, i.
V.: „Ex boost (boost) fit boostigia, ot boaskje
ex boask" en onder boestge: Isl. ast, f. amor. Unde bi-
astja, per syncopen bas tja.....

Zóo zou dus de oudste beteekenis „beminnen" zijn; deze is
evenwel nergens bewezen.

Het subst. bosta is m. i. afgeleid met het suffix, sta,
vgl. Klugo. Beitr. IX. 195. Van denzelfden stam komt ook in
hot Mhd. buode, Nhd. budo, Engl, bootli, Got. *bó])o. vgl.
Kluge, Etym. "Wörtorb. \' i. v. Budo. Wat zijne beteekenis
betreft, is liet te vorgolijkon mot hot Nieuwfr. wen te, mot
het „ wonto, wonst" in de Graafschap = (ter) woon, woning;
later werd hot abstractum concreet, en duidde: huis, woon,
aan, gelijk ook het tegenwoordige „wente".

En is bjj flct en bei the de overgang van „huis" tot
„huwelijk" aan te nemen, zoo werd ook: bósta in dc betee-
kenis van „echt" gebruikt. Van het subst. vormde mon het
verbum boestigia, geheel gelijk aan ons huwen, dat oon
echt, een huis maken beduidt; de stam van luwen (Mndl.
voor ons lunvon), leverde in het Got. heiwa = huis, in het
Ohd. hiwi, echt, huwelijk.

Boosk on booskje heeft langzamerhand den zin van ver-
loving en verloven gekregen. Daarmede is hot Duitsche Braut
op een lijn te ])laatsen. Thans „verloofde", was bij do Ger-
manen Braut do pas-gehuwde vrouw; welke beteekenis door
de# etymologie, heim-geführte = * par-üdhfs = brüdis, be-

-ocr page 63-

15

vestigd wordt, welko Buggo, in de Beitr. XITI. p. 184/5
heeft voorgesteld.

Beelemet = beschuldigd, vgl. bladz. 76, ondor W a n a n d o r t.

Bcwe = onroerend goed, vgl. bladz. 7, ondor b o.

Hyelaiiul = beschuldigd, vgl. bladz. 76, onder W a n a n d o r t.

Birawed = bopakt, beladen, vgl. bonedon, ondor B i r o w o d a.

Birciweda. — „Dit is on schaokraof", zoo loort hot stuk uit
het MS. lus Mun. Fris. (O. F. ^Y. II. p. 146): „Hwaosoo
faort ti ono birowoda schipo, onobiraodoth endo mit on-
riochter wald, aldoor di man leyt ommo riochta noringha,
ondo nimth him zyn goed of, docr hi sculdo zyn lyf fan foda
endo doro zielo fan i-eda, soo brinct hi him in dera scakcra
riocht". Ifot Inhoudsregister op het gohoolo HS. betitelt dit
artikel: „hwao oon byrouwodo scep bjTauwoth." Bohalvo
do lurispr. Fris. — wolko (dl. II. p. 170) in andoro bowoor-
dingon dozo, on de hierop volgoiulo on hieraan voorafgaande
Ijopalingon uitwerkt — gooft de Oudo Druk oon par.allollon,
maar jongeren tokst van dit citaat, waarin voor „birowoda":
l>irawod wordt golozon.

Do wisseling nu van e on a maakt weinig bezwaar; mon
vindt deze ook in misdadich cn -dodich; kraomor on
Ivnnnor; lata on lota; pundmata on -meta; genade
on nodo; so h ara on sc hora, wara cn woor; raod en
i\'ood, van wolko woorden hot Afr. "Wrtb. do citaten aangooft.
Jn hot MS. luR ]\\lun. Fris. komen veol woorden voor, dio
\'\' in plaats van do t(i wachten e vortoonon; dozo kunnen
Wijzen op do strook, waar het MS. word goschrovon: don
^uid-Westhook van Friesland; daar toch worden ]U)g volo r>\'s
Voor p\'s gehoord. Of het zijn fouten in den tekstafdruk, \'tgeen

-ocr page 64-

16

een collatie moet uitmaken. Is nu byrojnved juist, en be-
hoeft het niet in „byrenwed" verbeterd,-dan is dit „byrou-
we d" naast birawed, een jongere nevenvorm, overeenkomend
met no(u)wet naast na(u)wet; s co uwe ra, g.
pl. naast
skawiath (verbum); s ton wat naast stawad-ne; tow naast
tauwe, terwijl de voor de ni ontwikkelde u met die in
grieuAva (naast grioAva, grêwa), en in rauwa (naast
raAA\'e,
raef) te vergelijken is.

Alle zijn dus vormen van eenzelfde woord. Treffend is hun
overeenkomst met birawed, het part. prt. van
biraAvia
= berooven. In het bovenaangehaalde citaat echter „scheint
kaum ein beraubtes, geplündertes schiff gemeint sein zu können;
vielleicht ein abgetakeltes?" zoo A\'raagt von Richthofen, Afr.Wrtb.

De Haan Hottema verklaart het daarentegen in zijn Idioticon
Frisicum zonder nader betoog als gereed.

Dit opstel Avil een andere beteekenis trachten vast to stellen.

Het Nieuwfriesch kont het Avoord rcau. Alles, Avat met uit-
zondering der behuizing en der landerijen, tot de boerderij
behoort, Avordt
mot hoavarean aangeduid: eigenlijk dus het
roerend goed.

Een fraai gerij = paard, Avagon, toomon en zeelon, kortom
het geheel, heet evenzeer: in tigc moai re au. Ja, ook den
veestapel van den boor, noemt men soms roau; zelfs
avoI
hot gereedschap, hot tuig Avordt zoo gohooton, oorstens
dat den
boer dient, dan in het algemeen.

Do Taalkundige Bijdragen van Wassenbcrgh bevatten een
Idioticon Frisicum. Ook daarin kan mon het
Avoord als r o o u av
gespeld vinden, in dezelfde hoteokonisson, Avolko ovcnAvol in
omgekeerde volgorde genoemd
Avorden.

In klank komt roau of reeuAV overeen met treau,
skr eau en andere Nfr. Avoorden. Genoemde zijn do praoterita
van triöue en skriöue (d. i. i cons., ou diphtliong, Avaarvan de o
door umlaut gcAvijzigd is). Een ouder of liever* een noA\'eiiA\'orm
van skreau is
een Ofr. scriouAve, o.a. O. F. W. II, 26,

-ocr page 65-

17

28; waarmede een Ofr. scriouwen, part. prt. naast Nfr.
s k r e a u n (Holl. ge-schreven) te vergelyken is. Do verleden tijd
is ontstaan uit een skrêwe, evenals lyouwen uit lewyn;
Hou weden, O. F. W. II, 94, naast lewa, en meerandere.
Voor 10 -j- voc. ontwikkelt zich een klinker, Avelko dan met
de w tweeklank vormt (ouw); hot accent verplaatst zich na
korten of kort geworden klinker; e wordt i (y), later j; vgl.
de vormen van snouwende in het Tijdschr. voor Nod.
Lettcrkuiule VIII, p. G9. Was en bleef de vocaal voor do ?r
lang, dan versprong liet accent niet, men vergelijke greuwa
naast g r o w a. Zoo gaat ook s k r o a u, anders gespeld s k r e u w,
op skrowe terug, en is derlialve naast scryouwe een
oudo vorm.

Op dezelfde wijze is voor roau een ouder re we aan to
nemen. Vormt men hiervan een adjectief, in vorm gelijk aan
een part. praet., dan luidt dit: birowed, dat do beteekenis
moet hebben: „voorzien van rowo." Met uitzondering van
het vaartuig wordt alles wat aan roerend goed zich aan
boord bevindt onder dit woord verstaan; zoo kent men nog
m. m. boere-reau.

Hot ITollandsch „be])akt" komt het naaste bij het Friesche
woord in ons citaat.

Uit de beteekenis van roerend goed, welke bereids ook in
het Oudfriesch als do oudsto blijkt, volgt die van: wat iemand
dient, dan dio van gereedschap, tuig.

Den oorsprong van hot woord doet ons do nevenvorm bi ra-
wed aan do hand. Deze wijst op ra we = roof.

Onder do invallen der Noormannen van hot noorden „wr
lief", on dor Franko-Saksors van het zuiden „wr birgh", zoo-
wel als onder do bijkans onafgebroken twist on tweedracht
onderling binnenslands, werd veel geroofd en vaak geplunderd;
focrend goed was roof, Oudfriesch ra we; de rest^ dio niet
meo te nomen was, de onroerende zaken, werden verbranden
verwoest.

2

-ocr page 66-

18

Birleiize = huwelijksgift, vgl. beneden, onder Birns.
BirliLS = huwelijksgift, vgl. heneden, onder Birns.

Birns. — Titel LXXXII van de lurispr. Fris. (dl. II. p.
280) handelt: „de iure dotium". De huwelijksgift heet daar
herhaalde malen birns. Deze kon door de ouders, na een-
maal beloofd te zijn, niet teruggenomen; door don echtgenoot
mag zij niet „verbrocht"; slechts in enkele gevallen zou de
vrouw haar voor haars mans schulden kunnen verkoopen. In
hoeverre dit als recht in Friesland gold, blijkt niot uit de
lurispr. Fris., en staat elders te onderzoeken.

Het Avoord, dat ook lurispr. Fris. I. p. 80, 84, 184, 218,
II, 297, 304, en lus Mun. Fris. Reg. 43, voorkom!, is door
de Haan Hettema in zijn Idiot. Fris. alleen aangeteekend;
door von Richthofon is het niet opgenomen. Over do betee-
kenis kan geen verschil bestaan. Wolke ia echter do etymo-
logie van het woord?

De uitgang ns doolt hot mot vele andere substantiva. Dit
suffix is van verschillenden oorsprong. In de eerste plaats ont-
stond het uit -nissu, waarvan con Ofr. -noso mcormalon voor-
komt, ik noem slechts: blatnose, paupories; hoftnese, captivitas.
Over dit Westgormaansch ."^xiffix nissu vcrgoljjko mon Kluge,
Nomin. Stammbild. § 138 cn 137.

Eon vorm nu als bischirmcnso (dofensio) in den Oudon
Druk (Fr. Rq. 429, 1.) naast boschyrmnissc in hot MS.
lus Mun. Fris. (O. F. W. II, Ifiö, § IG) wijst voor don oorsto
op syncope dor e van het suffix peso. Evenzoo wrheergons
in genen (Fr. Rq. 397, 1) naast w r h o o r g h e n i 8s o in O. F. W.
II, 53, § 60.

Nog op eone andere wijzo kan uft ontstaan. liet sufiix
-enge kan na palaialisooring overgaan in onse, \'t welk mot
syncope der e tot nse, en met afval der slot-e tot ?;.<? wordt.
Bij vele zelfst. naamw. is evenwel door gebrek aan oudere

-ocr page 67-

19

vormen niot uit to maken of zij dit suffix hebben dan wel
ns(e), uit nese geworden. Sprokonso, voeatio (o)er-
gen se, peioratio, zijn ongetwijfeld met -enge gevormd. Zoo
tohengenze, consensus, Ch. 1392, Schw. 252«, naast
tohinsinghe- in lurispr. Fris. II. 188, § 3, waar in dit
laatste
Avoord do y van den stam tot s overging.

Ook oigennamen on wol plaatsnamen vortoonon iist als uit-
gang. Johan Winkler houdt deze voor uit nesse, landtong,
ontstaan. Maar bij Avcinige dezer plaatsnamen kan feitelijk
aangetoond, bij andere is zelfs onwaarscliijnlyk en onannno-
melijk, dat zij ooit op oen nes so gelogen zonden hebben.
Integendeel leveren sommige dezer nomina geographica over-
gangsvormen, welke US terug voeren op e n s e, uit enge, dikwijls
zelfs op Ion se mot verlies van do vroeger aan en se, (enge)
voorafgaande 1.

Enkele or van voor ik aan. üit de govonden vormen van
den eon mag men tot do ontbrekende van den ander besluiten.

TI a r 1 i n g O n boot bij do Friezen TT a r n s. Dezo dubbelnaam
is op vorschoiden Avijzon verklaard. Twee vijandige edelen,
Har liga on Ilarns, Avoonden in eikaars nabijheid; do naar
hen genoemde on om hun stinscn gebouwde
Avijken liopon
later ineen, en Avcrden tot één plaats,
AA\'olko in 1234 stede-
lijke voorrochton
bokAvam. Hun vijandschap zou deze stad bjj
de Hollanders Harlingen, bij beider stam- cn landgonooton
Harns hebben doen noemen. Zoo luidt do traditie,
Avolko
men uitvoeriger vindt moogodoold in don Frioschon Yolks-
almanak 188G. p. 180 on Vrijo Fries XIII. 294. Of volgons
anderen is misschien Harns uit Harre-nes ontstaan, daar
1\'ot op eon landtong kon gelogen hobbon. Zoo ontstond O ri n s,
^Ic Friosclio naam voor Groningen, zeker wol uit Grinno-
iiGs, daar het gobouAvd is op een vooruitspringondo landpunt,
op hot uiteinde van den Hondsrug, dio uit Drente komt;
aldus Vrije Fries 1.1.

Toch zijn beide m. i. Friesche vervormingen van het oor-

-ocr page 68-

20

spronkelijke Ilarlingen en Groningen. Voor het eerste geldt
als vorm tusschen den oudsten en jongsten naam: Harlinze,
en elders Her linze. Hier was de palataal reeds in den
sihilans overgegaan. Hoewel niet aangetroffen, mag als ver-
dere overgangsvorm * H e r 1 n s e, * H a r 1 n s e gesteld om tc
komen tot Harnse, in twee Friesche Charters van 1471 en
1472, Schw. 645 en 650, of Harnze, in een Friesch Charter
van 1456, Schw. 565.

Een zelfde verloop moet het woord Groningen gehad hehhon
om tot Grins te worden. De umlaut der o tot en de wijziging
vóór
n van e tot i kan vergeleken met sinna, Fr. Rq. 478,
13, Nfr. sinne naast Ohd. sonna; Nfr. thin = Ohd. thunni.
Over de vorming en het verloop van deze en andere plaatsnamen
hoop ik elders uitvoeriger te kunnen spreken. Alleen hier nog
het volgende

In 1270 vindt men Wel dingo, Wyldinghen vermeld
(Vrije Fries II, 11, 25). Blijkens de daarin opgenoemde
plaatsen is in een Charter van 1379, Schw. 242" „de ghac
fan Wildingho" ongeveer het tegenwoordige Wonscradccl.
Daar in eenzelfde chai\'tcr Weid- cn Wyld- naast elkaar
voorkomen, en weid- door umlaut uit wold- is ontstaan,
zal Wol dingo in oon Charter van 25 Mei 1313, Colmjon,
Register van Oorkonden, p. 39, i. f. do oudere vorm zijn.

Wanneer langzamerhand de luiam der plaats of streek zich
wijzigt, dan blijft bij de verder afwonenden en buitenlanders
vooral zijn oorspronkelijke vorm bewaard. Eerst later wordt soms
de jongere door hen overgenomen. Zoo heetcn nog Liourt cn
Snits bij do niet-Friczcn met hun ouden naam Leeuwarden
en Sncck. Zoo is daarentegen Wolderchem thans algemeen
als Workum bekend.

Was de plaats of streek naar huiten weinig bekend, dan
teekendc de vreemdeling, vooral hij, dio nict geregeld met do
streek in betrekking stond, meermalen den toen rocds algemeen
in de spreektaal gebruikten jongeren vorm op, waar de conser-

-ocr page 69-

21

vatieve inlandaclie scliryftaal nog later de oudere schreef naaat
den jongere.

Zoo bevreemdt het dan niet in een Gcldersche oorkonde
van 1298, NijhoflF, Godcnkwaard. I. 61, reeds Weldenzie
tc vinden, waar de (j gcpalatalisccrd is in zi, eer een schrijf-
wijze voor dc klank
sj\\ dan van den later daaruit „assibi-
lierten", d. i. tot « overgeganen palataal.

De vorm zonder imilaut wijzigde zich tot W old ons, in
een. charter van 1374, Schw. 240. Mot overgang der
ol tot
oa wordt in de „Muntbcrckening" (XIVo eeuw) Wouden-
sera deel gevonden, waaruit von llichthofcn, Fr. Rq. 386,
1: Wondensera deel las.

Daarnaast kan nog bijna een vijftig jaar later een Ilollandsch
charter van 1421, Schw. 430«, wel Woldenresdelc schrijven;
^ waarnaast in datzelfde stuk „ W a g e n b r u g d e 1 e" vow Wagen-
bruggcra, Friesch Weinbrenzeradele, staat.

Tot één lettergreep saanigetrokken luidt deze plaatsnaam thans
Wóuns of Wil w 118, waar do 6 bijna als ü klinkt, als Wons
geschreven, cn zóo door de Frioscho stedelingen cn Hol-
landers uitgesproken.

Hoe de naam dor streek — later ook dio der grietenij —
tot plaatsnaam word, laat zich vorklaren uit het ontstaan der
dorpsgomcenten in Friesland, waarover men zie i\\[r. Ph. van
lilom. Vrije Vries XTV, 337 vv.

iJe naam zelve duidt op de gesteldheid der streek. Wol-
dingoradeel is hot „dool" der Wol dingers, dor woud-
bewoners, der „waldsjers", zooals de Friezen thans do bewoners
van do Oost- en Zuid-Oosthoek noemen. Dat vroeger de Zuid-
oosthoek mot boscli bodokt was, deelen nog dc oudo historici
niedo; men herinnere zich tevens de namen van plaatsen als
Workum, ouder Woldorkum, en Waldricheim (vgl. Vrije
J^\'ries XIV, 246.), d. i. woldra (g. pl.) ic, hoek, heim, woon.
Als ook Waldsoin, het HoH. Woudsend.
Na al dozo uitweidingen kom ik op birns terug. Men heeft

-ocr page 70-

22

het in vorenstaande genoegzaam voorbeelden gevonden, om
bij birns als voorvormen te mogen opstellen: birns uit
b i r 1 n s e, b i r 1 o n s (e), b i r 1 o n g e. liet uitvallen der l tusschen
r en n trof men ook bij den plaatsnaam Ilarns aan, dit ligt
voor de hand tusschen dezo consonanten.

Met de c wisselt meermalen naast birlns kan men dus
berin se verwachten. In her In se moot wol verbeterd het
b
o r n 1 s o, dat in dc meermalen aangehaalde lurispr. Fris. (I. p.
80. § 7.) voorkomt, cn huwelijksgoed dor vrouw aanduidt.

Birlenze loost mon in do XVIIe Keur, welke mode het
oudste Friesche Recht inhoudt, naar luid van het MS. lus Mun.
Fris. (O. F. W. IL 79.): alle sidza, dat hia door oon andordo
(presentia) woro, dac di Frosa dat guod, deer ma dccroin
thingath, aogh, iofta iowo, iofta oen kaope sioldo, iofta mey
boto settc, ief wt ti b iri onze ioowe, iofta handiofta iouwen
ende wither weddane, iofta mey wantale oen d .e riochto
wrlerre."

De palataal gaat vaak over in don sibilans. Sterk komt
dit uit in den tongval van den Zuidhoek van Friesland, langs
do westelijke zeekust.

Voor den eindklank geldt dit voor gohool Friesland. Bij do
plaatsnamen Ilarns en Wons blijkt dit. Evenzeer in Stiens,
ouder Steninge; Lauwcs-ee \') uit Lavoke.

Zoo is dan do z in birlenze de palataal, welke in don
s-klank overging. Wat de otynudogie betreft, is het aannomo-
lijkstdat borlongo met don uitgang longo van con stam her
is afgeleid. Klugc handelt Nomin. Stammbild. § 100^ over dit
1-enge. In het Friesch — cn dit is een bezwaar togen do
gestolde afleiding — ontmoet mon dozen uitgang zoldon bij
zaaknamen; ik ken slechts Nfr. b c k k c 1 i n g, rugleuning van

\') In het volgend gedeelte der Nomina Geogi-aphicil Neerlandica hoop
ik de redenen op te geven waiu-oni dit woord met meer recht zonder r
{fespeld wordt.

-ocr page 71-

23

een stoel; misscliien vindt mon hem ook in Ofr. wedling,
vgl. "VVrtb., beide zijn echter van subst. gevormd.

De stam her hoort bij bcra, dragen, brengen. Wat ten
huwelijk mocgcbracht wordt, kan borlcnge genoemd
zijn. Dit begrip ligt ook aan fcroth E. 101, 13, ten grond-
slag; ook dit is dos, afgeleid van fora, stam for= voeren,
dragen, brengen. Ten onrcchtc vertaalt von Richthofen hot in
zijn Wörtcrbuch mot: „vermogen?"

Van ccn anderen stam cn mot hot suffix ingc, gopalatali-
sccrd en daarna door assibihitio in inzc overgegaan, werd
met dezo boido synoniem hot woord b c d-1 inzc gebruikt. In het
Eivol.-Oldampt. Landr. p. 116, § 7, loost men bcdlinze, dat
de gcsyncopccrdc vorm van bcdolinze is, evenals bcdlc
een dat. sing. van hcdclc, IIoll. buidel. Afgeleid
Avcrd het
van bedel, den stam ook van het verbum u t b c d 1 a, part.
praet. w t h h c d 1 c t in do lurispr. Fris. II, p. 78, § 68, waar-
naast zonder umlaut wthhocdlya, lurispr. Fris. II, p. 118.
§ 31. In ditzelfde werk treft men Lp. 236. §19, bod eins cn
zelfs zonder n: bede Is aan (II, p. 78. 80. § 68), ofschoon
dit laatste mogelijk met oonigszins andere beteekenis, gcliccl
duidelijk toch is do zin daar nict.

Een paar andcro synoniemen mogen hier nog aangewezen.
I^ij dc Ecmgoërs cn Broekmannen heette wat door do vrouw
in het bold (huis) gebracht word, boldbrcng, of (E. 198,
<^6): 1) 01 d b r O n s z c. Do ccrstc hebben ook b o 1 d s c h c t, dat in
vorming overeenkomt mot flctiouo; schot toch is schat;
terwijl men over dc gewijzigde beteekenis van bold, eig.
\'uiis, (Iczc Bijdragen vergelijke op p. 10 onder „Toe bcitho
dwaen". Hot verbum bij bold is bel da, ook in samenstel-
lingen voorkomend, vgl. Wrtb., welk werkwoord met bedla
nict mag worden verward.

Bewesten de Lauwcrs was do gewone naam voor do echt-
genoot: lyaw, lyaof; krachtens den laatsten wil des mans
geschonken giften noemde men lyacf-ieftc. Wel zjjn deze

-ocr page 72-

24

te onderscheiden van de birns, zooals uit Tit. LXXXYII
der lurispr. Fris. blijkt, het laatste artikel bepaalt: „Haet
dat dij man syn wyff to leyt" — waaronder volgens de
voorafgaande bepalingen do „lyaefiefto" behoort — „buppa
her birns.... schel weerom comma to da kynden dis aorsta
beddis."

Het oude Frioscho XXIIsto Landrocht luidt volgens het
MS. lus Mun. Fris.: „Eon odolis wiuis wetma, dat sint aclito
pund, onde achte onza, endc achtc pannyngon" (O. F. W. II.
p. 94.). In hot op dit gchcolo MS. in.lator tijd vervaar-
digde Register staat dozo bepaling aangegeven als 22 Laud-
riucht: En edelis wiuis liaficfta noy hior maunis daed"
(O. F. W. II. p. 9.). Hier is dus wet ma met lyafiefta
synoniem.

Hot Schoutonroglomcnt, \'twelk uit lator tijd dan do 24
Landrcchton dateert, kent in § 33 ook dit woord \')(0. F. W.
II. p. 134.), daar wordt er rncdo aangeduid „tlircincn (J)
syn ayn", waarop do vrouw na baars mans dood aanspraak
maakte, had zij „half bo ende half bodil" aan hom verkocht.
Do jongere en minder riclitigc tekst uit don Ouden Druk,
door von Richthofcn Vom Worgoldo gonoomd, hooft hier
oor we. Fr. Rq. 419, 23.

Volgens het Fivol.-Oldampt. Landr., p. 110, kan dc bruid,
zoo haar bruidegom ondor don huwolijksoptocht wordt ge-
dood, „horo drochtspund and thono wotma" in zekere ge-
vallen. winnen. Ook hier is wetma in dc gegeven beteekenis =
liafiefta te nemen.

Nog wordt ons synoniomstollcn dozor beide woorden bevestigd
door het Inhoudsregister van don Latijnschcn tokst van het

J

\') Het eind dezer § moet aldus gelezen cn verstaan: —dat hy dae
wirdc sidzie dat dis man (de eerste der cedzweorders) riochte seide, nv,
thare here seide ommc dine wetma", d. i.: nu, terwijl*hjj hier spreekt
om het vidualitium.

-ocr page 73-

25

het XXIIste Landrecht, het heet daar: „de consolationenohilis
feminae post niortem niariti" i).

Terecht nam dus Wicrdsma, Friesche Wetten, cd. 1781,
p. 176. wet ma als vidualitium. Von Richthofen houdt het
voor gehjk-bcduidcnd met „mondsket, die summe für welche
der mann einc frau zur gattin von ihrem bishcrigen vormund
erkauft", vgl. zijn Afr. Wrtb. i. v. wetma, en i. v. wcrthniond.
Wetma is hetzelfde woord als het Ags. wcotuma, Ohd.
Widamo, 3fhd. widcme. In de Lox Burgond. ontmoet
men wittimon. Voor dc etymologie verwijs ik naar Schade,
Althochd. Wörterb. i. v. ,widamo", cn naar Klugo, Etym.
Wrtb. i.
V. Wittum.

Bij do Bourgondiërs duidt het, evenals bij do Angelsaksen
den koopprijs der bruid aan. In het Ohd. zijn hot de geschcnkcn,
die de bruidegom dor bruid geeft, zooals nog het Nhd. Wittum.

Ook in hot Oudfr. zal do oorspronkelijke beteekenis „koop-
prijs der bruid" zijn geweest. Dezo beteekenis is ni. i. nergens
in dozo taal meer bewaard; uit do plaatsen, bovengemeld,
bleek oono andere.

Boze koopprijs toch werd later aan de bruid geschonken, word
Rrautgabe, cn als weduwengold bewaard. Deze tweede bctoc-
konis, vidualitium, bleef in wezen. De som was eerst op een
vast bedrag bopaald, zooals bbjkt uit het
XXII«to Landrocht
(XIo eeuw); waarvan dc veel jongere tekst van hot Westor-
lauwcrsch Rocht naar don Oudon Druk loost: „Elkcs wiuos
^voetma dat is acht po»d acht ci»sa en^/f acht pcni«go. Enis
edole// wincs woetmc is c. po»d, Fr. Rq. 75/>.

\') Vgl. do werken, aangehaald bjj Mr. 1. Tuiting, Themis 1871 (2 st.) p. 8
V il. overdr. Hjj zegt daar: „Do gift van den kant dos bruidegoms of
iliena ouders aan do bruid gegeven, ten behoovo van haren weduwenstaat,
was in hot Frioscho recht niet bekend, want wat in do bat. teksten dos
wordt genoemd, is blijkbaar niets anders dan de „fietieuo" en de zin van
l^et 22 Landrecht is to onzeker om daarin de luinduiding van een vidua-
J\'tium to vinden." Onder dc phutscn in Thomis 1869 (4 st.) p. 30- wa.ar-
heon verwezen wordt, aangehaald, vind ik niet die mt het Mh. lus
^lua. Fris.

-ocr page 74-

26

In later tijd werd het Bedrag hier en daar in zekere ver-
houding gebracht met de geheele erfenis, of met de bezittin-
gen der echtgenooten.

In het boven aangehaalde Schoutenrcglcmcnt werd dc wetma
aan „thrcmen syn (des mans) ayn" gelijk gesteld; terwijl het
Stadboek van Bolsward (1455), cd. Telting, p. 42, cap. 115,
bepaalt dat slechts J van het gezamenlijke vermogen „to
jouwen off too lyffgiftinglio" mag gegeven aan den overlevendo(n)
echtgenoot. Over dit rccht handelde ook 3Ir. I. Telting in
Themis, 1871 (2 st), p. 43 van don overdruk.

Do koopsom dor bruid vertegenwoordigde haar waarde.
Daaruit vloeit do beteekenis van weergeld voort. Dit
schomort nog door in hot XXTIIstc Landrocht, Eomsgoër
dialoct. Daar is sprake van con misdrijf, begaan jogons oono
zwangere „ac ief hiu of liuo worth, sa achma to ioldano mit
soghcn icldcin and achta pund, and achta cnza and achta
scillengar and achta pennengar, thct is hire riuchta wit ma,"
Fr. Ilq. 76. In don Wostorlauworschon tekst ontbreekt dozc
zinsnede, terwijl dc Riustringer daar in plaats van wit ma:
wor tinna (waarde) locst. Ook is in don oorstc and (achta
pund) door „iofta" vervangen; in don laatste ook overigens niot
gohool duidelijk, is zelfs and weggelaten. Uit deze beide
schijnt tc volgen dat hot weergeld gohool aan do wetma gelijk
was; uit don Eomsgoër, dat hot slcchts voor con gcdoolto
uit haar „witma" bestond. In ieder geval beduidt in dozen
tokst hier witma: worthma, weergeld.

liiroiiwcdc = bopakt, beladen, vgl. l)ladz. 15, onder
l}i rewcda.

Hlata = arme, vgl. bladz. 47, onder Oflodene.

Hoask, Mfr. = huwoljjk, verloving, vgl. bladz. 11, onder
Toe bei the dwaen.

-ocr page 75-

27

Bodthillgh = vier jaarlij ksch ding, vgl. bladz. 36, onder
F i m e 11 Iii n g h.

I)citinj?li = termijn, vgl. bladz. 34, onder Fimel-
tliingh.

Mit clliiif^hc = met (goeden) ijver, vgl. bladz. 2, onder
Alinga.

Fara licttc. — Het „Landriocht der Frosena" § 68 handelt
„fan bodele". Do tekst naar het MS. lus Mun. Fris. vorschilt
weinig van dien in don O. D. (§ 67). Dc ccrstc hccft: „Icftcr
en man oen cn bodel thinghia wille ende deer en sibbra
binna is, soo schol hi dao fiouwer thingh allo thinghia bi
afta dcitinghc; endo etta fyfta thinghc acgh hi dao in ford,
ief hi moet. \') Endo icf hi nact moot, soc acgli di scelta don
hela wacgh in toe brcckanc, endo him deer in too
brcnganc, icf hi moet; alle dae door dat wcrrct moy wigc
endo mcy wopcnc, dcra is aller lyck dac grouwa twa i)un(l
sciuldich. Endo icf hi deer in moet, soc sccl Iii an fara
flcttc thyngia, cnde icf hact dac ta heth (?) 2), soo liaet hi
deer mcy bilialdcn zyn hodcl ende zyn goed; icf hiin dcra ta
hrcct, soo acgh di onthingcre enen forde oen dao gocdo, dat
lum cmnia wald icfta onriocht dwcc" (O. F. W. If. 57/58).

Don tekst naar don O. D. vindt men in Fr. Rq. SOSi», cn in
Wicrdsma Fr. W. (1782) p. 88. De laatste zegt in zjjno Aant.
aldaar: „Flcttc. .. kqmt in dcczc wetten dikwijls voor in do
betekenis van roerljjkc goederen, stammende af van \'t A. S.
fleotan, bij ons vloten, vlotten, vletten, nataro,
fhictuaro, Bcnson. cn Kilian, \'t Zijn dan cigcntlijk vlo ttcnde
goederen." Terwijl hjj in de vertaling naast zijn tekstafdruk

\') Moet = kan, vgl. ook Uq. 392, 16.

-) Dc ü. I). hccft: „iof di oni haet dat awa".

Vgl. voor hot recht Mr. I Tclting, Thomis 1873 (2) Overdruk p. 29.

-ocr page 76-

28

den zin met: „zal hij op allo voorhanden zyn de losse
goederen dingen", teruggeeft.

F1 e 11 e beduidt nooit goed, of roerend goed , zio p. 9; en
voor fara zou men farane (voor farando part. prs.) ver-
wachten.

Zoo kont de Eomsgoër: „vmbo farand gud", tegenover
„lidzende erwa", waar do parallelle tekst „repliek god" heeft,
Fr. Rq. 201, 13 cn 14.

Bovendien is or van goon roerende, noch van losse goederen
sprake, maar van eeno erfenis, welko èn roerend cn onroerend
goed betreft, zooals ook uit do beide volgende paragrafen, met
name uit § 70, kan blijken.

Von Richthofen laat dozo verklaring ook ruston, on geeft
in zijn "Wörtcrbuch p. 633^ s. v. bifara: „vor dom hauso" als
de beteekenis aan. Ondor „flcttc", p. 746«, drukt hij hotzclfdo
citaat af, maar voogt dan oen vraagtookon aan zijne verta-
ling too. \')

Ook met die botoekenis kan ik mij niot vorccnigon.

"Wat kan an (of bi) fara flot te dan zijn?

Wanneer geen dor boido partijen, welke aanspraak maakten
op do erfenis, in hot bozit daarvan waren, — welk geval in
den 698ten ^ wordt besproken — dan kwam „ti dao luiso"
do naaste erfgenaam, on dan had „di aosga (rcchtor) don
allorsibsta (naastverwanten) in ti dclanc otta formo thingho,
als hi inkommon is, soo aogh hi enen fordo an da guodc^\'),
al ont dattet bitinghot is, hocckra hiara aftora eerua (de
naaste gerochtigdo) is." Ilij, die definitief als zoodanig wordt
aangewezen, krijgt dan oen „vrèdo" aan het goed, dan moot
dit de voorloopigo boedclh(mdor ruimen.

\') ,So schil hi alle bi fara flotte tinga" (vor dem hauso anklagen ?)
W. 398, 13. — Dit citaat uit den O. D. is analoog niet het boven in den
tekst afgedrukte uit MS. lus Mun. Fris.

Hierbij voegt de O. D. ook, evenwel onjuist, zooals beneden zal
blijken: ,an fara flette". Fr. Rq. 398, 31.

-ocr page 77-

29

Was ecliter in het bezit der erfenis „en sibbra" — en dit
behandelt § 68, in het begin aangehaald — dan moest hij,
die aanspraak maakte, viermaal, bij rechten termijn, recht
vragen; kwam de bezitter niet, dan kreeg hij den vijfden den
„invaart". Hij kon het huis in bezit nemen, dit binnengaan,
kwaadschiks, als hij niet kon, met hulp van den schout
door den wand; goedschiks, „ief Iii deerin moet", door den
ingang; dan echter had do bezitter nog golegenhoid zyno
eigendomsrechten te bewijzen, do cischor moest dus „an fa ra
flot te", in het voorhuis nogmaals zijn recht vorderen.

In § 69, waar de aesga den „aller sibsta" voorloopig als
boedelbewaarder aanwijst, on dozc zoolang „enen forde an dao
goede" krijgt, komt ook in de lezing naar den O. D. — mon
vergelijke noot 2) op de vorige bladz. — an fa ra fletto
voor. Ton onrechte. Do bewaarder moot oon vrede hobben
aan do nalatenschap, totdat do roclitor don „aftora ooruo"
hooft aangewezen. Wat had hij aan oon vrodo „in hot vorig
huis", zooals von Richthofon (Wrtb. 1.1.) „onon forde an dac
goede \') an fara fletto" hior interpreteert,
011 hoo rijmt
dezo vertaling met dio van dezelfde woorden in § 68: „vor
dom Ilauso"? i)

In de lozing van hot MS. lus ]\\[un. Fris., boven roods in
hot oorspronkelijke moogcidoold, komt dozo zinsnodo niot voor.
Men kan ook wol „an fara fletto" dingen, maar mooiohjk
»in hot voorhuis" — naar mijno vertaling —
0011 vrodo aan
het goed hebben,
011 wat hoeft mon nog daaraan?

«An fara fletto" wordt nog cons gevonden. Hot moor-
inalon genoomdo ^fS. bovat eone bo])aling, waarvan in den
O. D. oono over het gohool vorschillonde lozing voorkomt.
Nogmaals ton koste der duidolijkhoid on juistheid. In hot
„Morkcd Riocht", waarschijnlijk do votn-gangor dor latoro

\') Vgl. in olk (lezor drio bcpalingrcn »enon ievdo an dn,o goedo"!
\') Voorziet hjj beide hierom van een vraagteeken?

-ocr page 78-

30

stadrechten, komt een § voor: Fan Merketh Lawen. Zij luidt
volgens het lus Mun. Fris.: „Fan merkethlawen, deer in dae
merkede laugath wirdat, soe aegh di eerfnama dyn scelta ti
dae fordele ti ledane, endo bidda liim, dat hi him riochtis
biholpe; ende deth hyt naet, onde di scelta dat wraeskio
omme dat bodeldeel, soe aegh hi sine hanncre ti dae fordeele
ti sendane, dat ma him, an fara f let te, wtachte fyf scil-
lingen; iefta ayder wrberith weer den schelta dweers wr
nacht, fyf schillinghen, hwant hiaen a raef haldath; soe aegh
di scelta dis fiarda deis ti dae fordele selua ti comane, ende
sines riochtis deer ti nioniane; wernath hiaes him, soe aegh di
aesga ti delane dat hi mit sine ferra hand zyn riocht wtachte;
ende weroth him cmma door mit wald, di wrherth twa pund",
O. F. W. II. 143/144.

Mr. I. Tolting in Thomis 1882, (1) p. 18 en 20 zegt, als
hij den minder duidelijken Ouden Druk citeert, dat hier van
boeten wegens eigen-richting, gesproken wordt. \') Nog te
duidelijker blijkt dit uit de boven afgedrukte lezing naar het
lus j\\Iun. Fris.

Het eerste gedeelte is duidelijk. D(! erfgenaam moot den

•) De O. D. heeft: Om lauwa deer iiida merked lauwiget wirdet, soo
aegh die eerfnama dinc schetta 0) to da huns to haliane dat hi him
riuchtes helpe; det hy dat naet, endo di schelta dat -wraeschio om dat
bodel, so aeg hi sino bannere to da fordel to seynden, datmahima fara
wt achtie fylf schillinghen, wantse hit him an raef haldet. Nu aegh di
schelta dis fyarda doys thi dae fordele to common, endo sines riuchtes
to monien; werwet(!) hiaso him, so aegh di aesga to delen dat hiinfave,
endo mit synre fora hand syn riucht wt achtia schil; wert him immen
mit wald, di aech to iowano II. pond.

Ayder. Wie zyn dit? Kik der huisgenooten? Het komt meer voor,
dat men voor elk der familie boete moet geven.

ä) Wiarda, Asegabuch S. 138 Note i. en 139; cn Krom, Oudncdcrl. Krf-
huisrecht (1878) 119, beweren dat de naaste erfgenamen (de zoogen. zes
handen) zonder gerechtelijke hulp in den boedel mogen treden, de meer
verwijderde bloedverwanten met den rechter moesten opkomen togen
den boedelhoudor. Uit de bij hen aangehaalde plaatsen kan Mr. I. Tol-
ting 1.1., en terecht, dit niot lezen. M. i. wjjst § C8 Landr. met zijn
,schelta" eer op het tegendeel, in verband met deze §\'uit hot Merketh
Riucht.

-ocr page 79-

31

scliout tot het „hiem" leiden, en vragen hem rechtens het
eigendom te bezorgen. Doet hij dit niet — d. i. stelt hij zich
in het bezit met voorbijgang van den schout — on de schout
eischt dat wegens het boedeldeelen, dan moet dezo zijn
„deurwaarder" daarheen zendon.

Nu heeft de O. D. „an fara fletto" in „a fara", adv., ver-
anderd; bovendien don zin met „iofta" beginnend, weggelaten,
welke onmisbaar is. Wat hooft mon mot „te voren" to makon?
Do „bannero" wordt hoengezondon, dat men van den bezitter,
in het VO0rh ui s, vijf scholling gorochtolijk inne. \') Gooft men
ze niet, dan verbeurt ieder don volgenden dag 5 scholling, want
zij (do bezitters) houden do erfenis qua roof, d. i. onwettig.
In dit geval moet do schout zolf komon om zijn recht (de
vijf scholling) daar to oischcn. Weigoron zij hem dit te govon,
dan heeft do aesga to vonnissen, dat do schout mot zjjn
rechter hand zijn recht gerechtelijk inne; on woort hem
iemand daar mot gewold, dio verbeurt twee pond.

Do O. 1). heeft, als do aosga vonnist, ingolascht „dat hi
infaro"; m. i. is deze zinsnodo vrij overtollig, on zoo niot, dan wijst
zij or nog to moor op dat do schout, zoo good als dc bannero,
«an farafletto" zijn booto ontving. Alloon do schout kan „mit
sino forra hand zyn riocht wtachto", gorochtolijk innen.

F lotto, huwelijk, had als oudere beteekenis dio van huis,
vgl. bladz. 1). Ik boschouw Farafletto als samengesteld uit
dit woord mot fara, on vergelijk hot mot fara. dol o in do
t<ïk8ton dor IJrookmaiinon on Eomsgoörs; mot farahafdo
(voorhoofd) bij do Riustringors, Ecms- on irunsingoörs. In de
Westerlauworsche gouwsjiraak komt, behalve in do saam-
gostoldo praopositios on adverbia a-,
hi- io-fara, do vorm
fara niot voor, zij is tot fo(o)r geworden, Mfr. on Nfr. foiir,
of for. Blijkens de saamgostoldo praopp. on advv. was fara

Aldus 18 wtachtc tc vcrtalpn, \'twelk ten duidelpflte blijkt uit
iV. Rq. 396, 22. on 414, 4.

-ocr page 80-

32

aan de "Westerlauwersehen niet onbekend, in far aflet te
levert zij dus geen bezwaar, al staat zy aan deze zijde der
Lauwers in samenstelling met subst. alleen.

Men zou kunnen beweren dat an (of bi) fara flette = vor
dem hause is, zooals von Richthofen doet, mits men deze uit-
drukking in § G9 selirappe. Maar eerstens wordt elders in dion
zin altijd óf van „ti dae fordele", óf van „to dae huse" ge-
sproken. Welk „fordele" door von Richthofen terecht in tegen-
stelling met Wierdsma Fr. W. p. 40, door „grundstück" vertaald
wordt. Het is het Nfr. h i e m. In de rechtspleging komt dit
herhaaldelijk als dingplaats voor, men vgl. Wrtb. i. v. fordele.
Daarop stond „dac huse", waarvan het far aflet te deel uit-
maakte. Tweedons komt wel afara, maar niot an fara als
praop. elders voor. Derdons is hot onwaarschijnlijk, dat het
Ofr. fletto op dezo onduidelijke plaatsen als huis is op to
vatton, terwijl dit woord nergens, in geen dor Frioscho
dialecten, meer in dezen zin voorkomt, overal is zij in die
van „huwelijk", zelfs van „huisgezin, familia" overgegaan;
in de samenstelling kon do oudoro boteokenis van het woord
langer bewaard blijven.

liet lidwoord mist mon Indien het oen bezwaar mag hooton,
geldt dit evenzeer als mon an- (bi-)fara fletto loost.

Van meer gewicht is, dat mij nergens elders is voorgekomen,
of in het voorhuis recht gedaan word. Booofonaars van historisch
rccht zullen moeten beslissen of hierdoor mijne stolling on-
houdbaar wordt.

Rocapitulcorond komt dus an (of bi) fara fletto op oen
viertal plaatsen voor. Zoor juist -in § 68 (of Fr. Rq. § 67) van het
Landriocht der Frosona; ton onrechte in do lezing van den O. D.
van § 69 uit genoemd Landriocht, waar mon haar naar alle
waarschijnlijkheid aan don bewerker hiervan verschuldigd is;
en ton slotte tot onduidelijkheid too in bi fara misvormd in
do § Fan merketh Lawen van het Mnrktrecht naar den O. D.,
waarvan hot I. M. F. met zijn ongeschonden „an fara fletto"

-ocr page 81-

33

en zijn grootere volledigheid en duidelijkheid den oorspronke-
lijken tekst levert. De alleen passende beteekenis kan m. i. slechts
die van „voorhuis" zijn. Omtrent den bouw der woningen ver-
gelijke men: Rud. Heiining , Das Deutsche Hans, p. 132; 152.

Fiiiielthiiigli. — liet door von Richthofon verkeerdelijk als
Schoutenrecht herdoopte „Landrecht der Friezen" (Fr. Rq.
387—401, O. F. W. IL p. 30—G3.) bevat allerlei bepalingen;
eenige raken de gedingen, in Friesland te houden.

„lef di fria Frcsa" — zoo luidt § 53: Fan dis Fresa thinglio —
„tria afto ting socht hahbe binna dae iere, so no mcy
him di frana nyaer komma, dan hyt op dae hollighum wita
moet her hi dae oera socht hebbe, soc naet." En dc vol-
gende paragraaf. „Fan thinghum onesocht: lef di scelta en man
hitigath dat hi syn aefta thinghc alsoe socht nabbe, als hy mcy
riochto sculdc, soo aogh hi hom aldes bitigades twirasuni
op dae helligum too ontswerrano."

Er waren rocds bij do capitularia van Karei don Grooten
„tria placita legitima" ingesteld, cn in liet Ic der 24 Land-
rechten worden dozo nog gehouden; daarbij wordt bepaald dat
ieder zjjn eigendom vrij bozitto, tenzij o. a., „hy tria aofto
thinghc wrsittc" (O. F. W. M. p. 82.) Hot ccrstc is „nioghcn
nachten cftcr toulifta. dei" (O Jan.); het tweede „nioghen
nachten eer j)ingcstrum"; hot dcrdo „nioghcn nachtcn of sintc
»loliannca dei" (24 .Juni); soo moot ma afta ban loda a. vmho
»auwon nacht, al too sintc .Bauonis endo Romigius, dcy
(1 Oct.) Deerefter aogh ma non ban to Icdano sondcr node,
bit no 80 dat man oon huso slo, ief dat ma wiuo oon nedo
\'»ymo, icfta om hodeldccl", (ibid. p. 83.)

Naast dc „tria afta thinghc" dus buitongowono; ditzelfde
bestaat ook nog onder het Landrecht \'); boido boven aange-

Ook do doken hiekl drio seendcn. Soondr. § 1. i. f. (O. F. W. IL p. 98);

bj] kan evenzeer ban laten boeten, zoo „anne man----sino sinneth soe

8

-ocr page 82-

34

haalde paragrafen hooren bij elkaar en kunnen moeiebjk anders
verklaard dan: heeft de vrije Fries zijne drie „afte thing" in
het jaar bezocht, dan moet hij, zoo de frana hom beschuldigt,
met oen eed op de heiligen hot weten of hij de andere (buiten-
gewone) bezocht heeft, of niet.

Dat toch onder de „oera" 1)uitongcwone bedoeld worden, en
niet de overige van do echte dingen, welke in dit geval meer
dan drie in getal zouden wezon, volgt m. i. ook uit de tweede
paragraaf, daar, zoo de Scliclta iemand beschuldigt van zjjn „aefte
thinghe" niet zóo gehouden to hebben, als hij rechtens ver-
plicht is, deze zicli van al het beschuldigde, met twee
anderen — eedhelpers, ))uren — op do heiligen moet vrij
zweren. Was bedoeld, dat do vi\'ije Fries, van een zeker tal echte
dingen drie behoefde te houden, en zich met eigen eed voor de
overige moost verantwoorden, dan zou de andere paragraaf geen
zin hebben, of daarin moest gezegd zijn, dat liij twee eedhelpers
noodighad, indien Inj minder dan drie thinghe bijwoonde.

In het „Landrecht der Friezen", bovenaangehaald en het
„Schouteiu\'cglement" — door von llichthofcn „Vom Wergeide"
genoemd — wordt nog enkele malen over „aefte thing"
gesproken.

W. 415, 34 heeft: „hweerso oen lyckwey an wanwirko is,
deer ti da godeshuse ghoet, datma deer mei fyf aofta tingh
binna fyf dag hem om tingia truch da noed." In den gobjk-
luidenden tekst van het MS. lus Mun. Fris. staat alleen
„tingh" en men heeft liior blijkbaar met „buitengewone dingen"
to doen, welko hier dag op dag volgen. Behoort men, wat
het vijftal dingen betreft, toveiis niet to letten op do sage

socht nabhe, als hi mey riochta sculdo (ibid. g 11. p. 101). Volgens het
Leeuw. Seendrecht 1412 (O. F. W. II. 315): da iVumsind. .. eer sinte
.Johannis Haptistae dei (24 .luni) ende den oftersind naet eer sinte
Aegidius dey (1 Sept.); tro riochtdagen to haldon ota IVoemsinde ende
den eeftersind; ende aldeer öfter tro riochtdagen to-halden, onde naet
meer eer midwintera; hit ne ze, datter swere sakka falla, ther naet on-
biriochta stände moghe, da mey di dekken biriochta tho aller tyt.

-ocr page 83-

35

van Karei en Radboud, welke O. F. W. II, 64, en Fr. Rq.
439, 7
VV. is meegedeeld ? Anders waren de termijnen groo-
ter. In W. 392, 12 worden „fyf tliingh om saun naclita"
genoemd (vgl. Fr. Rq. 391, 37, 391, 27; 392, 1.); op een
dergehjken termijn wordt in. i. ook gedoeld in W. 393, 30;
394, 28; 414, 36 vv.; 416, 9 vv.; 398, 6, en 474. § 11.
Nog is een charter van Ang. 1398, Schw. 285 te vergelijken.

Wat er van deze termijnen dan moge zijn, ook liior — on
hierop komt het aan — heeft men niet met „aefta thing" in
den zin van de vroegere placita logitima te doen.

Of bij deze buitengewone dingon allo „huismanne" moeten
opkomen, is mij niot gebleken; naar het schijnt, waren soms
enkele der buren reeds voldoende.

JTet mcegodeoldo levert geone bezwaren togen de stolling,
dat ook in don tijd van hot Landrocht drie echte dingon jaar-
lijks werden gehouden. ]\\ren vindt daar niet vernield, hoe lang het
ding moest duren. Naar hot schijnt ovonwol van Jlaaudag tot Vrij-
dag of Zaterdag, blijkens § 45 on § 10; dat hierin do aofta thing
wordt bedoeld, blijkt uit: „au strido with stacii", waarmede
§ 42 vv. to vergelijken is. Zoo geeft ook Karei in bovongc-
noemdo sage don Friezen vijf dagen, en valt do uitvooriug van
liet vonnis op deu GJen, vgl. O. F. W. II. 64.

Sohm, Althd. Rechts- u. Gerichtsvorf. p. 397, zegt dat om do
6 weken echt ding in do gouw word gehouden; in do kloinoro
ondordistrictcn 3 maai por jaar. Om iemand oen vol jaar tijd
to govon, ook al viel hot thing, waarin hij borocht moost worden,
»•et op don 365sten dag, stelde
mon dozo borochting op hot dan
oorstvolgondo ding vast, en kroeg dus als termijn een jaar
on 6 wokon; on daar mon tijd had tot op den laatsten dag
van het ding on dit olko koor 3 dagen duurde: oon jaar,
zes wokon on drie dagen!

Voor Friesland heb ik nergens moor dan 3 — do Imitengowono
niet gerekond — aangetrotfcii. Do tcrmjjn „jeer ondo dey"
vindt men ook in het Landrecht. Het thiugh duurde ongetwijfeld

-ocr page 84-

36

langer on word niot oni de 6 woken gehouden. Vgl. echter
von Richthofen (Wrth. 845« i. v. ier -i).

Deze drie „aofta thingh" vindt men ook later nog vermeld.
De "Willokeurcn van ütingoradeel van 1450 bepalen, dat,
indien iemand „blyft wrherich, soo schol dy grotman mit dae
riocht ende mitter meenthe toe dae huuse gaon,.... dyn
ferdlaza schel (-ma) biriochta.... toe trim tyden.... Dy
arsta peyndoldoi is toe Sinto Michiolsdoy; dy lettora doy is
Sintc Mariadoy Liuchtmissa, ende dy lesta dis Snayndos toe
farra Pinxtoren" (Pr. Rq. 513j. O.
F. W. TL 324. i. f.; vgl.
319, regel 7.)

Jaarlijks hield de vrije Fries „tria aefte thingh". Kwam
ochter de Graaf in Friesland, om rccht te houden, dan be-
paalde het Landrecht „dat di fria Prosa ne thoor des grewa
ban tiulda, in woro twisscha somores nacht (21 Juni) endo
letthera cuennacht (21 Sept.); door an twiska no thoor hi ban
tiulda, in wen* tre daghen", cn zoo „hi onebiwollod (onlx;-
vlekt — of, zooals de Oude Druk loost: „onbiclagot") thana
como" dan had hij het voorrecht „soe no thoor hi dos konongos
bon tiulda, oor dat ioor al ommo kompt": vrijgesteld was hij
dus van vorder dingbozook, door don schout to oischon (Landr.
§ 16, O. F. W. IL 34.); noch hot „afta thingh" was voor hom
moor verplichtend, noch de buitengewone.

Vaak mocht do graaf dit bodthing niet beleggen: „Dit
is riocht, dat dy grewa, deer hyr ban lath, dos fiaorda ioers
bodlhyng halda moet, ief hi wille": ééns in de vier jaar kon
hij geboden ding houden, als Ijij tenminste wilde.

Vooraf echter moost in allo hoofdkerken na Kerstmorgen
voor Nieuwjaar worden afgekondigd, of de graaf hot houden
zou — zooals ook het eerste gedeelte van paragraaf 16 bovon-
aangehaald, luidt — tusschen midzomer cn herfstovcning. „Eer
maso halde", zal hij don „ban ojiiaen sauwen wikon eer, dao
scholtum". Dan zijn dozo verplicht, elk binnen zijn rechtflge-
\'biod, des Maandags aan alle deuren do oproeping rond to

-ocr page 85-

37

zeggen, zes weken voor don roclitsdag \') cn diis zal men
kondigen: „Bodthing kcod ic ioe wr sex wiken, andissesella
dcy, dis nianendeys toe lialdane, endo des tysdoys, des wcrns-
deys, dos tonredoys, des fredis, des satcrsdcys cnde des nia-
nendeys,"

Ook op het bodthing hebben dc schouten deze „zeven
dagen" nog met \'s konings ban to bannen; zij houden het
bodthing, cn elke huisman, die niet verschijnt, hooft aan don
schout twee pond to boeten.

Den (tweedon) Maandag cn Dinsdag zullen dc schouten
\'s konings ban don graaf „opiaon, aldoor hia sc ocnfenghcji."
Dan geven zij luin gezag over,
Avaar zij dit uitoefenden
(anders Wrtb.
785^» i. m; 1102«)? »^^er zijn ge-

bied. En dan „(scel) di grewa des tysdeis, endo des Avcrns-

dcys, cnde des tonredoys, dissc trc dcgan, also riochta.....

dac liodcn, als ma dode oen dac hodthinghc, deer ma door
i\'iüchte nc moclito. 8oc hctct dao trc dogan fimclthingh.

Langer dan drie dagen — dit Idcck ook uit dc boven geci-
teerde § KI — behoefde de Erics des graven ban niet te vol-
gen; en nogmaals wordt hierbij in paragraaf 31 vermeld: „Dit is
i\'iocht, dat dao liode, deer dao bodthing ende dae fimcl-
thyngh haldcn habhct, dat hia no thoren oftcrdam des
koningis ban tiulda toe dir ioertclo", — jcer", vol-

gens den O. I).

(lowichtigc zaken borcchttcn do sclioutcn op hot bodthing.

\') Ook liet Socndiceht bepaalt «dis fiaorda ieris acgh di biscop too
«ynnediane, iof hi int lant komt" (ibid. p. 105) on: „Als di biscop in dat
kind comma welle, dat hi sine sinneth keda sculde, so.v wikum, cor hy
koniniii woldo. Soo sculdere solf komma iof hy mochte; iof hy nact
""oclito, 800 sculdo inkomma zjjn korbiscop , moy brieue endo iney insigelo
«»do moy ono geldena fingorlino..." (ibid. !>. 10^, vgl. p. 98.).
, "\'t gold nog in voel later tjjtl bljjkon.s de Wilkerran lan Loowerdera
SindsUille 1412: „Don .sind «o.\\ wikum to fani to koyone (kondigen) in
<\'ao biscopis jero, endo trim wikum in dao trim mona jerum" (O. F.
W. II. 315. = Schw. 375 = Fr. Kq. 459

-ocr page 86-

38

Reeds vroeg moeten zjj beginnen, \'smaandags „eer midda
vndirne" — O. D.: „toe middoy, eer unden — „tnicli dat
strido, deer ma deer greta schel bi sonna opgongo"; immers de
vrije Fries behoefde geen strijd aan te nemen „als dio sonne
sigandc is, endo dio ku dae clowon dene docht.. , ." omdat hjj
„eer gret ne was," ovennun als hij „efter sonnasodlc dos greuwa
ban tiulda no thoor, nor des schelta" zelfs.

Vergelijkt men dc bewoordingen, waarin dc viorjaarlijkschc
scend van den bisschop wordt geregeld, met die, waarmoe des
graven ding wordt besproken, dan blijkt m. i. geen groote
eerbied voor dezen laatste. Op hot bodthing zelf bannen
de sclioutcn \'s konings ban; wordt bepaald, dat de graaf in
drio dagen de op hot bodtliing niot afgedane zaken mag be-
rociiton; aan hen, wien het gelieft dezo berechting bij te
wonen, wordt als privilegie vrijheid van alle konings ban-
plicht voor het verdere gedeelte van het jaar verleend: be-
wjjs, dat niet zonder moeite de Friezen den graaf met hunne
tegenwoordigheid wilden vereeren. I^orwijl de graaf het ding
hield, behoefde de vrije Fries niet „an strido with staen, hit
ne se dat hem syn scelta wrhorich wrtioghe. ■) (Landr, § 17.
O. F. AV. II. p 34.) "Wanneer dus de schelta geen gehoor
vindt bjj don „gedaagde", en hom deswegen als contumax
tuigt, nn)ct hij in \'s graven tegenwoordigheid zich „an strido"
zuiveren; als droigemoiit kon do graaf altijd nog dioncn.
Of werkte mon aldus op don vrijen Fries om hom liovcr do
gchoorzaandioid aan don „scolta" te doen kiezen boven eene
opiïidijke erkenning van \'s graven gezag?

Fimelthing bleek hot ding aan tc duiden, waar do graaf

\') Evenzoo dc Upstalshoomsche wetten § 22 (O. F. W. II. 150) ,als di
gricwa in dat land cnmo, endo hjj wrhcriglia lionda scka schei".

Dit gold 0. m ook bjj het .Sccndrecht, zoo do hisRchop ol\' zjjn iilujits-
vervangor kwam, ^allcraerst synncdia op dyn wrhcrigha, deer di doeken
wrherich liact brocht, tria iccr ondo nioghon synnCden"; O. F W 11.
p. 98) wrherich l)etcekent: niet voldoen luui dc oproeping = thuis blijven
=jF wanandert iaën, zie onder wanandort p. 69.

-ocr page 87-

39

(Ie door de scliouton niet iifgeliandoldc zaken kon berecliten
De etymologie van liet woord is nog niet opgespoord. Do bo-
tookonia zou toelaten hot in verband to brongen mot fymol,
in fymolon, fomolon, waarover do Jagor in Taal- on Lottorb.
TI, 302 handoldo; vgl. nog Schuormans 124, do Jagor, Frequent.
T, 114, Verdam, itndl. Wrdb. Fi mol is oorspronkelijk oon
naam voor honnip; fomolon, fimolon beduidt eigenlijk
honnip pluizon, kaardon, noppon (Kiliaan), daarna talmen,
trouzolon, knutsolon, zammolon, zouron. Do Jagor citoort Iloofts
Ilistoryon 87Ü: „do bozondro gowoston on stoodon bloovon
f y m 010 n oovor \'t stuk van naader handeling mot Aiijou."
\'s Graven ding zou dan minachtend hot o n b od u i d o n d o d i n g,
do berechting van weinig botcokonondo zaken, genoemd zijn.
Daartegen zjjn gcwichtigo bezwaren. Kan dozo botookonis
roods omtrent 1200 in hot Friesch voorkomen ? ]\\lot hot oog
op hot 31.- en Nndl. staat dit to bewijzen. Mag men ook aan-
nemen , dat
0011 dorgolijko minder olHcioolc uitdrukking in wot-
tolijko stukken kan voorkomen? Ook wordt dit laatste bezwaar
niot woggonomon , als mon aannoomt, dat do woorden „Soo hotot
<liio tro dogan fimolthingh" in ^ 127, on
„ond dao fimoltliingh"
hl § 31 kanttookoningon uit later tijd waren, wolke tusschon
don tokst geraakt zijn.

Ho etymologie aan don dag to brengen, zij aaii latere na-
«i)oriiigcn ovorgolaton.

l\'Moth = huis, huwelijk, „luidgarda", vgl. bladz. 9, onder
\'l\'oo hei til O dwaon.

Koerrrct = mot voorbodachton rado, vgl. bladz. 42, ondor
•M i t fo r toch ta sinn o.

Foeivslii = opzet, vgl. bladz. 43, ondor Mit fortochta
sinn c.

Mit locrfodila .sliiini = mot voorltodachton rado, vgl.
\'dadz. 41, ondor .Mit fortochta sinno.

-ocr page 88-

40

Mit fortoclita sinne. — In liet Bolswarder Scendrecht
van 1404 (Fr. ßq. 486, 12; 0. F. W. II, 281) Icestinenccn
drietal bepalingen omtrent doodslag. Do oorsto (di XXVII
pont van de gohoolo verzameling) bepaalt, dat zoo iemand
zijn hnisrocht vordodigt on uit noodweer oen manslag begaat \'),
hij vrij kan uitgaan, „di scol non ban botlia dyn doeken".

Wol, en \'t zwaarst beboet is hij — aldus luidt dc dorde,
di XXIX pont — die „on man dacdslacht wr sctto socn, endo
wr kosten niund endo wr swcrna eden", hij, wion vrede mot
den andoren geboden was cn aan dozen vredebreuk, ja, moord
beging, tenzij dc doodslager „mey zyn porsonna endo focchdcn,
endc mith sex trouwa buren, bowysa mogho, dat hy, door
slayn is, him rode öfter dor sonna oen zyn lyf endo lodona,
ende oen zyn good, onde hi don ccd endo zoon hab inbritzcn,"
dan behoefde de dader slcchts — \'t Avas uit
noodAvcor ge-
handeld — dc helft dor gestolde boete to betalen.

Hoeft dit artikel op geboden vrede betrekking, hot hieraan
voorafgaande XXYIII pont zegt: IlAvaosoe cn man dacdslacht
mith fortoclita synno, endo moy hom neon scildjacn, di
scel di ban bctha mith tria mcrkum; endo moy hyt bowysa
in licka seckuin, dat hyt to farra Avrocht hodo, endo dat
epenboer is,
endo nath foIdAvaon Avoldo, zoo botha hi da ban
mith cn morck".

Waarop doelt dozo bepaling? Von Kichthofcn verklaart do
gespatioordo zinsnodo met „im zorno (in vorzücktom sinno)";
do Haan Hottoma door: „mot voorbcdachton rade".

Ts dit juist, dan blijft (mvcrklaarbaar, hoo men minder booto
moest betalen, in geval hot opzol bowozon kon Avordon.

Wie — zoo zal, m. i., do vertaling luiden — con man
mot vor dach te bedoeling doodslaat; kan hij hem (don
doodo) de schuld niet gc\\\'cn, dan zal hij don ban mot drie

J

\') Vgl. Stivvcrcns Privilegien 1292: „Wie licm verweert noodtwers, liy
eij verboort niet". Schw. 127", vgl. luritspr. Fris. 11. 160, i. f. cnl62;c. a.

-ocr page 89-

41

mark boeten; kan hij cclitor hot in rechte zaken bewijzen,
dat hij (do doodc) te voren iets gedaan \') had, (= het
had uitgelokt), on dit bekend is, on hij dit niet wilde vol-
doen (?), dan licoft de doodslager slechts met één mark den ban
to boeten.

Green noodweer, maar ook geen strijd „wr setto soen, onde
wr kestcn mund, onde wr swerna oden", over geboden vrede;
alleen om eigen nadeel to voorkomen, doodslag op vermoeden,
in meer of mindere mate to bewijzen.

Bij liet i^irt. prt. fortochta behoort de inf. fortinka.
Wie liet bij von lliclithofen onder „urtinka" wil zoeken,
zal het niet vinden. Toch ontbreekt dit citaat niot in zijn
Wrtb. , zoo men het slechts zoekc bij urtia, dat„ \') vorzie-
hen verweigern; verlassen; \')zurückziehen, zurückweichen"
beteekont.

Hot onderscheid tussclien het Ilollandsclie „(met) voordacht",
en „vcrdaclit" meen ik ook te mogen aannemen bij hot Wostor-
lauwcrsch „focrtocht", dat voorkomt in con chartor van 147(),

Schw. 605 : „____hlict hoe dat llipport Witia-z. Gacman toe

Yrnsum , kaom in ws jenwirdiglicit mey f o e r to c h t a sin----,

in Priostera reventor toe Aylsem, endo lowet my, Joliannes
foersz. in myn liant ende onheet, dat hi toestood endo joo
Aylsoma Claestor al dat riucht for ayndom jeff nyar, deer hy
liat ieff hawen haed."

Wel is waar wisselen in dien tijd nog do vormen met „for"
cn „focr" samengesteld zonder verschil van beteekenis; hot
tegendeel is voor het Nfr. mot tal van voorbeelden door
l\'osthumus in do Vrije Pries J. 237. vv. aangetoond. Geen
iianlciding is or evenwel om de beido bohandolde woorden,
\'lie, naar ik meen, alleen in do gegeven citaten voorkomen,
iian elkaar gelijk to stollen en niet te schciden.

In analogen zin met „mey foertoclita sin" hebben ncder-

\') Zie dit „wrocht" op bladz. 78.

-ocr page 90-

42

duitsche teksten uitdrukkingen als: myt vollen voer ra de
hebben anghenomon tho boeiden", aldus oen charter van
1453 (Schw. 544»), of: hwo ic hobbo aonnomon, myt füllen
voorraden, boorghe tho woscn stodo endo vaste.... don
conuontcs" in een charter van Fcbr. 1457, (Schw. 592»).

Evenzoo gebruikt de bewerker van do lurispr. Fris. het woord
foor root als hij do zaken opnoemt, „door dij Biscop absolucrya
mey fan dos Paus wogona, ondo door hjj hyni toe joun hact".
Daaronder zijn Godslastering, ünkuischhoid van aanverwanten,
met Joden on „Heyden lyuod". Overspel, on ook: „Deer
daedslachta bigoot mit fo er root, joff mit ongcual", zoowel
als „Deer con ooron fcnyn jout om don daod off om oor quado
scckon" \') onz.

Moord zoowel als doodslag, zoo zou mon thans bepalen,
bohooron tor conipctontio dos bisschops.

Behoort genoemd „foorreod" tot rôda = radon, consuloro;
in. i. moot hot volgende tot reda = sproken gebracht worden.

lil con charter van 1392, Schw. 252, wordt aan do ovor-
hcden van Leeuwarden door de bestuurders dor omgevende
Deelen toegestaan tc rochton over allo misdaden togen do stad :
„"Wy, Siurd Mcnningha fan Swichum, Ticbba Tldzisma fan
Borghum, Hora van Smclno, tirata Ellingha fan Eodawcro,
Grootman in thor Leppa yn Lyouwcrdera, yn Thiatzorckora,
in Smcllinghora, endo yn Ecdawcrdora Dolom endo vso niothc-
ryochtoran, makiath thct kuuth endo oponbere, thot wy mit
g ned a foerrodo, onde mit to hengen ze endo mith
consonthe thor schira portya endo thor fata pertya, liabbot
machtighct ondo machtighiath nlit thisso cpona brcuc, oulikc

J

\') Mot dezo „quade seckon" schijnen bedoeld : „nuvleficia corum, qui
nialcficiunt conjuges, ne possint coïro, vel qui procurant steriliUiteni
niulieruni, vel abortuni", zooals do Statuta Guidonis 1.310 (Schw. 1. 139\'\')
ze vermelden.

Afzonderlijk genoemd volgt „Uecr mit willa enen Haden frucht foort-
brinct, otf deer aldeer reed olf konsta toe dcth". lur. II. \'278. = „abor-
t\\^m" Guidonis.

-ocr page 91-

43

to (luriane, thet dy Aiilderman a Lyoinverth, cnde sine Schc-
peuan moglicn cndc moeten vplialdcii endo wrriochta allo

niisdeghc lyocdo, tJicr misdwaot a Lyouwcrd____"

Na goede voorafspraak gehouden to liobbcn, cn mot toe-
stemming der beide partijen, aldus zal men dc zinsnede,
boven gespatieerd, moeten vertalen.

„Met voorbcdachton rade" luidt in het "Westorlauworsch
blijkens do "Willckourcn der "Vijf Doelen (liq. 474, 2(i): „hi
rcdcna reed, endo bi Icidcra Icga". Of ook, blijkens lurispr.
T, 118, § 18: „myt foersin". Nog kont hot llunsingo\'scli
dialect: „mit bcsetto hoi."

llliicii. — Dit woord is door von liichthofcn met ccn vraag-
teckcn voorzien. Uit een dor jongste stukken van het ons be-
waarde, uit hot Kudolfsbock, citccrt hjj slechts écne plaats:
„hwaso in ccn huus onder con Iii non an nachta stolkcns dacd
slacht", aldus naar den O. 1).; het mi zjjnc Fr. Kq. uitge-
geven 3iS. lus Mun. Fris. leest nagenoeg goljjkhiidcnd: „hwaniso
nia in ene huso vnder ono hinein \') an nachta scalkcnsc
dacdslaclit."

\'t Schijnt mjj too, dat in het Fricsch als ccn sing. ho-
Bchouwd werd, wat eigenlijk van oorsprong ccn plur. was.
Er bestaat toch nog een gen. cn ccn dat. plur., waarbij
een nom. plur. *liina, of Iiincn hcin)ort, mot do hotoo-
keniö van hnisircnootcn, cn ook in oollccticvcn zin huisgezin;

O \'

\'ds zoodanig kon liet nadcrinind als cen sing. worden bo-
Behouwd cn van het lidw. ccn voorafgegaan worden. Evenals
«familia" omviit ook *hina dc dienstbaren, zoowel als het
»eigenlijke gezin.

Behalve hincna komt in vollediger vorm nog bij dc Eoms-

\') HS. misschien liinö? Hot Landrecht dor Friozcn uit Jict lus Mun. Fris.
(O. F. W. H. i>. .\')7 8 or.) hopiuiU: ,soe schol lii.... dat woerield laon
wr alle zyn hino, door ierocli sint"; voor „hino" leest doÜ.D. .kindon."

-ocr page 92-

44

en Hunsingoërs liiu(nc)na voor, eveneens een g, pl,, terwijl de
Riustringers den dat, plur, Iii onon kennen in: „and tha
liionon hiara god inisgungo". Uit den zin blijkt, dat daar
echtgenooten, echtpaar bedoeld worden; bij uitbreiding =
familie.

In meer of minder gewijzigden vorm, in evenveel of in minder
der aangevoerde bctcekenissen kennen dc verwante talen dit
woord: ün. hjón, hjü(n), conjugcs, famiha, famulitium; Ags.
hiwan, familia, domcstici; Os. hiwa, conjux. Ohd. hiun, con-
jugcs, domestici.

Na lange vocaal viel dc w zoowel op het eind van, als
voor cons. in het woord meermalen uit, na gevocaliseerd
te zijn. Men vergelijke: sêle, siclc naast Ags. sawl, Os. sèola,
Ohd. scula — M.- cn Nfr. déale, deel, voor * de wel —
rc(cs)-ra(c)f. Huns. cn WcstcrL

llusfcrc = huisbraak door ccn persoon; vgl. bladz. 48,
onder Oflodene.

Jecr cndc dcy, vgl. bladz. 535 onder Fymclthingh.

Jccr.scliccr = jaarbeurt, vgl. bladz. 56, onder S c h a r i g h e n.

Klaeklos = zonder bijbedoeling, vgl. bladz. 2, onder
A1 i n g h c.

Clani = valsche beschuldiging, vgl. bladz. 75, onder Wan-
a n d e r t.

KIccni = burengerucht; beschuldiging, vgl. bladz. 74,
ondor W a n a n d e r t.

Lyaol-icftc = woduwongcld, vgl. bladz. 24,« ondor H i r n s.

-ocr page 93-

45

Olledeiie. — In von Riclitliofen\'s "Wörterbuch staan do
plaatsen, waar hot woord voorkomt, volledig aangeteekend;
zijn gevolgtrekking is: „(man) wird oflodenc für oino fehde
halton müssen, bei welcher dor anführer für sein gofolgo
haftete; Wörtlich bedeutet of-lodeno das ableiten, wegführen
(doductio)".

Hot komt mij voor dat do bctookenis in al do citaten niot
dezelfde is, al blijft er onderling vorband; evenzeer dat de
gegeven etymologie van het woord niot gohool met de oudste
boteokonis ovoroonkomt.

Iemand hooft con aanslag in don zin, hij wil oon boiulo
bijccnbrongon, on stookt daartoe een hoed op oon staak (vgl.
„hworsa thi blata enno hod stokth" R. 121. 22) of richt oen
„fana" op (vgl. „opriuchta fona" R. G3, IG.) Om dit vold-
toekon vorzamoldo mon zich. Ongetwijfeld bestond mcostontjjds
dozo troop uit verwanten van don sanionroopor \'), al waren ook
andoron wolkom (vgl. R. 540. 24.). Had hij zo verzameld,
dan stolde hij zich aan \'t hoofd, on leidde zo hoon naar
zijn vijand.

He aanvoerder was, althans in don oudsten tijd, aansj)rakolijk
voor allen, wat zij ook misdrovcn. Dit volgt uit do verplichting
•lat do hoor instoiul voor don dionaar. Zoo zegt hot 20o dor 24
T^androchton (XIo oouw): Zoo do Noorman oon man noonit,
en zijns ondanks uit hot land wogvoort, on dozo scliado doot,
eou dorp verbrandt, of oon monsch doodt, of wat voor kwnad
l\'Ü ook doo; komt hij terug, on vorklaagt men hom, dan
„naoth hi oonbritson hor scolta ban, nor aosga doom, nor
koningis frcMlo, nor liooda frodo, Invant hi dodo als him syn
lioi-n baodo, dao hi syn ayna scalck was. Di scalk sculdc
(Iwaou als zyn hora baod, truch syn liwos willa; soo schol
1\'it zyn hora al bota." (O. F. W. II. 94.)

\') VrI. samondo Hidum": O. F. W. 11. 152. 153 = Hq. 475. 4 29:
-sacnnada". 1 sae/Hiiada": O. D. liceffc „sacuada . Mith sainenodo sithen
O F. W. II. 219, 221 = Hq.498, 16. 37. O F W. II 222 = Rq 499, 17.

-ocr page 94-

46

En zoo gold voor deze benden wat het Riustringer Recht
(naar een MS. van 1327. Rq. 540. § 37) vaststelt: „Allethet
ma fiucht domliachta di and bi skinandere sunna under up-
haldene hode, thet scil thi beta, ther thene hod
dreith...." Evenzoo bepaalt het Riustringer Seendrecht,
dat, waar „twa liod fiuchtath, and mit hodon to hape tiath
binna tha bonnena fretha", de „hemethoga" niemand, behalven
den „folkledere" aan weerszijden aan tc klagen heeft (O.
F. W. I. 143 = Fr. Rq. 129a, 27—J9) \')•

3[en stelde om ongevallen to voorkomen hom beboetbaar,
die eone bende met boos oogmerk bijeenbracht Eigcnrochtig
mocht dit niet meer gebeuren; slechts waar de overheid de
„lodone" had, daar was goon boete to vorderen. In Riustringen
had men vier beambten „hodera"; ging iemand „niith fona
tha (of) mith hode sundor tha fiower hodoron, sa
brecht hi", Fr. Rq. 541. § 45. De overheid kon in zekere ge-
vallen de hulp der bewoners inroepon om oon vonnis ton
uitvoer te loggen; dan waren de deelnemers zonder „broko".

Langzamerhand ontwikkelde zich uit do oorspronkelijke bo-
tookonis: vooron naar (iemands verblijf), dio van: aanval in
troep; dezo vindt mon bij do Riustringore \') on Brookinannon
Bij dezo laatsten kon do rodjova do „oflodono" vorbiodon;
begint do vijand dan eenigen strijd, „sa felle thit ther tha
dode doth"; hior gold dus niot hot „tya uppa ene ofledene"
(O. F. AV. L 158 = Fr. Rq. 157. § 46.)

\') Vgl. ook B. 181. 22.

Vgl. ook 10. 230 § 22: „Tha liaglicsta liomsccninga, hnasa fortii mith
hode and mit h ore fona and mith cno vnrinchto herc to othcres
monnes honne and huse" enz.

») Vgl. R. 540, § 37; 541. 4; 121. 14, 1.5, cn noot: forifongem = vor-
genger zal de »folkledere" zijn!

*) Vgl B. 157. § 40, cn 4G„ (O. K. W. I 158), § 49. (O F. W. 1.159/60)
§ 51 (O. F. W. I. IGO), § 62 (O. F. W. I. 162): Jiine (die beschuldigd is)
tye oppa ene ofledene, and thi wachtie-ro ther niase oppa brensze" =
tenzy hj] tnige op een aanval in troep en (dan) sta die\' er voor, waarop
men zo brengt — Vgl. nog lurispr Fris- II, p. 160, § 2 vv.

-ocr page 95-

47

Was (Ie aanvoerder sleclits gedeeltelijk iu staat de be2)aalde
boete te betalen, dan moesten dc deelgenooten aan den tocht
bijspringen. In het oudste Riustringer Recht (Rq. 540. •§ 37),
waarvan boven reeds oen gedeelte der § is aangehaald, wordt
daarover aldus gesproken: „Thi (skil) beta tlier thene hod dreitli,
alsa longhe sa lii enigene pannig heth. Ac no mi thi hodere
ther naAvet al beta, sa skilma thene fiuchtero se ka, and
thi skil mithi beta; hit no so thet thot ken (= familie), anda
liódwarue (= op de volksvergadering „tegenwoordig"), mith
him to thore onedeno gengon se, and thi redieua thet hlia
dure, sa skil thet kon mitii him beta" \').

Hoe stond het mi, indien de aanvoerder niet de geringste
boete kon betalen, indien hij „blata"
was. Daaromtrent stollen
de jongere Riustringer Rechten vast: „Tliet is ac frisesk riuclit:
sa hworsa thi blata onno hod stekth and sprokth: Etholinga,
folgiath mi! nebbe ik allera rikera frionda (bloedvrienden,
familie) onochF Allo tha, ther him folgiath and
fiuchtat, thet stout opa hiara ei na haua, thruch thot
thi blata is lethast alra imta; hi mi
allera sinera fri(r>)nda god
ouirfiuchta 2); hi no nu hit thach to nonoro ofiedeno skiata"

\') Vgl. hierover Groninger Stadboek 1425 (ed. Mr. A. Tolting) i>. 22
Art. XLIX. i. f.

\') Wien du Inet, dien do last: ontvingen de (bloed)vriendon do „nieitelo".

zoo moesten zjj ook — maakte zich een linnnor aan doodslag of moord scluil-
^lig. en was deze niet bj) machte to voldoen — medebetalen aan do som,
voor den zoen In gelden, üe Riustringer XIo Keur leert dat do ,ken thene
mon ieldo mith twinticli merkon". Fr. Rq. HCa. Kn hiorbjj sluit zich do
VlIIsto der Nieuwe lliustringer Keuren [aan, Fr. Rq. 118«. Wie echter
^•echt. on dus den vrede breekt, „thi skil liuchtiv opa sinno euieno hals
opa sino oina haua, ibid. 117« - Hier gaf noch ontving do familio.—
Zoo bepalen ook do in
den tokst aangohaaldo Riustringer Rechten: hu kan
het goed zijner bloedvrientl^>n vervechten. Kvenzeer du.s stond tegenover
het aandeel in de .mcilelo", in casu het gedeelt« in de boete; deze regel gold
niet bjj het verziunelon van oen bondo, eene „onriuchto hero , daar vervocht

1\'ii alleen zijn eigen hals, en elk der deelnemers de zijne. Mon vergelijke nog

Mr. ]. Tolting, Themis 18C9. (1 St.) pag. 5, 21, 33, 45 van den overdruk
<lie onkolo dezerplnalson anders opvat; is
0,. png. 40 ^ycl onderscheiden
tusschen vredebreuk alleen en zaken, waarbij de familie aanspraak en
verplichtingen\'had?

-ocr page 96-

48

(Fr. Rq. 121, 21 = O. F. ^Y. I. 128). Von Riclit^iofen in zijn Wrtb.
p. 958« houdt het voor eene „fehdo", zooals boven is gezegd;
„der arme kann es nach R. 121. 25, nie zu einer ofledene
bringen, war das noch im ISten jahrh. ein vorrecht dos etheling?"
aldus concludeert hij uit dc laatste zinsnede van hot aange-
haalde citaat. Juister vertaald, luidt deze echter: de arme
mag het (nml. thera frionda god) niot tot ccn „sccuritas"
schieten, i. e. geven, als hij tot een gezamenbjken aanval „de
hod stekth".

Daar dc aanvoerder aansprakelijk bleef, dc verantwoorde-
lijkheid op zich nam; daar de „folkledere" zijno volgelingen
„zekerheid" gaf, gaat „ofledene" ook dit laatste aanduiden.
In dien zin kennen hot do Riustringcrs, — \'t bleek roods
boven— dc Eomsgoörs, Ilunsingoërs cn Westcrlauwcrschc Frie-
zen. De Latijnsche tekst van dc Wenden of Bijvoegselen bij Keur
XVII (Fr. Rq. 32, 13 = O. F. W. I. p. 6.) vertaalt dan

ook: uhicunque____ duo cxercitus congregantur, cuni erecto

vexillo et securitatc vol ofledene...." cn dc Friesche
Hunsingoör loost hiervoor: „ofledene wed dat", d. i. voor
dc zekerheid pand geeft, instaat, haar waarborgt.

Rosumoercn wij, dan is ofledene 1", het loidennaar, het
aanvoeren. Zoo is het synoniem mot lodonc in „thi thor faro
an othcrcs wora (posscssio) buta asega Icdeno", waar do Latijn-
scht) tekst: sine auctoritato asega" vertaalt, of elders in: „buta
sceltata Icdano", waar deze „sine scultcti baniu)" teruggeeft.
Men vergelijke Afr. Wrtb. i. v.

Ook kan het 2», aanval in troep botcokenen, en dan staat
het tegenover aanval van ccn cnkclo,-dat m. i. door „liusforc"
bij do Broekmannen wordt aangeduid. J[)aar leest men: Ofle-
dene thcs huscs Avent (gaat) etta dreppele and etta howc, and
en mon mcy (kan) ene [of: tha, vgl. de noot in Fr. Rq. 158/>]
husfere dua"; hiermede staan in verband dc volgendepara-
graphen tot § 54, en ook § 40^, waar „husfero"-tegenover
„ofledene" wordt gesteld; terwijl in § 49 bij ofledene nog

-ocr page 97-

49

eenig8zins de oude beteekenis voelbaar is: voeren tot aan (het
huis), Avaar elk voor zich op eigen hals en risico zijn daden
vecht \').

Ofledene heeft 3® de beteekenis van: securitas, Avaarborg,
in enkele citaten, op de voorgaande bladzijde aangewezen.

In den ouderen WesterlauAverschen tekst van de bovenge-
noemde Bijvoegselen tot de XVIIe Keur leest men, evenals
in de Riustringer, Eems- en Ilunsingoër stukken: „mit en

0 fl ede na". Do jongere lozing geeft daarvoor: „mit en oen-

ode na"; toon dozo Avord opgesteld, vooldo mon, schijnt hot,
niet moor de botookonis van of, waarom mon dit in oen
vorandorde. Dat toch of on oon in overcenkomstigo govalleii
gelijkelijk gebruikt kan zjjn, blijkt uit dc vergelijking mot
eon Os. of, On. of, lid. oh. Lat. ob,
Avaarovor Korn han-
delde in de Taalk. Bijdr. I. 201, on Bockoring Vinckors in
hot Tijdschr. voor Nod. Lottcrk. II, 11. vv.; hot
Avoord had
don zin van bo-, in Os. ofsittoan = bozitton, on van too,
tot, in hot Lat. ob-iro = gaan tot, bA\\ obiro munus, oon
ambt aanvaarden.

Hoeft de O. D. in do Wende „ocnlodono" voor het in hot
MS. lus Mun. Fris. nog voorkomendo „oflodono", het Groninger
Stadrecht van 1425 dat
a^ooI Friesch recht bovat, kont hot
nog als „afloydinghe" = securitas, vorantwoordolijkhoid.

\') Vgl. ocnforo = Lat. introitufl vol ininifisio.

Utforc is ccn tocht buiten \'s lands, zoo bepaalt do jongcro Kiustr. Recht.,
Fr. Rq. 122. „thctter ne hach neu husmon nenne hirifona on to bindande
and ana on or land to.tiando mith ona hanodlaaa hiri; thot is on
hanodlas hiri, .sa hwer sa non groua ni non hor toga mitbi nis;
sa brokth bi. (tho) thene fona andere hond forth, toalleradisthik, tbritich
merk, and alle tha tho him folgiath on .and twintich skilUnga, tbruch
tbot ther no bach non husmon nenno hirifona on to bindande, and ana
on or lond to farando snndor sin es londos rode", d.i. zonder verlof
der landsovorheid.

hkl. A. Telting, Oude Vadorl. l?oclitsbronnon IX dl. 188G, p. 08; dat
bii Pro Kxc. dl. V nitgegeven, bovat hot Stadboek van 1447, (vgl. Telting,
Voorrede) daarvan vorgeljjko men U. V. art 21.

4

-ocr page 98-

50

Onlilest = wangeschreeuw, opschudding, vgl. hladz. 70
onder Wan ändert.

Reail, Nfr. = roerend goed; tuig, gereedschap, vgl. bladz.
16, onder Bireweda.

Bi redena reed, met voorbedachten rade; vgl. bladz. 43,
onder Mit fortochta sinne.

Mit saennada sideii, vgl. bladz. 45, noot, onder Ofledene.

Drie Beenden des jaars, vgl. bladz. 33 noot, onder Pimel-
t h i n
g h.

Seiiiiegatli. — Door do meeste juristen, en ook philologen,
die zich met oud-Pricsche Rechts- en Taalstudie onledig hou-
den , wordt tot nog toe de tekst van den Ouden Druk voor betcr
en ook voor ouder codificeering gehouden dan die van het MS.
lus Municipale Frisonum. liet tegendeel kan m. i. bewezen
worden ; ter gelegener plaatse kom ik uitvoeriger daarop terug.

Eono der vele plaatsen, waar genoemd MS. do juiste en dui-
delijke lezing, do tekst uit don O. D. geen zin heeft cn bedorven
blijkt, is de paragraaf Fan biaris wanmota uit het Merked
Ri och t (MS. lus Mun. Fris. in O. F. W. II. p. 142; de O. D. in
Fr.\'Rq. 422, 21). Ilct eerste leest: „Onnnc biaris wanmeta,
hwaso drenct lessa soe mara, soe no thoer hyt nact iulda,
alsocfyr soc hit binna husc scnnegath habbe, endo mit
riochte bifulgheth; soe acgh di scelta twecr scillingen dia
bannis, endo di merkede syn riocht, also als hit biwilkarath
is. Sprect hi buta husc om wanmota, soc is di tappcre niaer
mit ene ede ti vndgaene, dan ma him mit enighe riochte se
ti wrwinnane."

Het geheel is verstaanbaar; wat wil echter se n n e g a t h zeggen?
In von Richthofen\'s Wörterbuch komt het niet voor; de Haan
Hettema in zijn Idioticon verklaart het op deze plaats met:

-ocr page 99-

51

paeatus, gezoend. Daarentegen vertaalt hij het i. v. „sennighia"
met „contradicere, non concedere, arguere de
aliqua re, cum aliqno altorcari, betwisten.

Evenals het werkw. sana, sannia (Wrtb.) \') is het van
san, 8aen, dat strijd beteekent, afgeleid. Zoo beduidt ook
sana, in AV. (Wrtb.) „manen", en moet sauna, in Fivel.-
Oldampt. Landr. I. § 32 mot „verschil hebben" vertaald.

Ook sonnigia heeft de beteekenis van strijden, twisten, aan-
vechten; daarvan is sennegath part. praet., terwijl het,
wat formatie betreft, te vergelijken is met schcrrigieu cn scharigia,
van scheer, schaar; terwijl de en- tot an- zich verhoudt als
kenna tot kanna; henda tot handa; e. a.

Onze bepaling houdt in dat hij, wien mot „wanmeta" ge-
tapt wordt, niot behoeft te betalen voor zoover hij dit feit
binnenshuis, d. i. binnen do tapperij, heeft opgostroden on mot
het gorocht vervolgd; zoo ontvangt do schout nog twee „scil-
lingen" voor den ban, en do markt haar rocht, zooals daarom-
trent is vcrwillckeurd. öebourdo het, dat hij, na het verlaten
van het bierhuis, daar buiten er ovor sprak, dan kon de
waard zich met een eed vrij zweren.

Vergoljjkt men nu do\'«o zelfde jiaragraaf mot dio naar do
lozing van don O. D., dan zijn do meeste taalvormen jongor,
terwijl do zinsnede „alsoefyr soo hit binna huso sennogath
habbe oude mit riochto bifulglioth", daar luidt, onverklaarbaar
en onjuist: „also fyr so hit binna da biorhuso onigod so,
ende mit riuchte bifulgod."

Jn von Kichthofen\'s Wrtb. is dan ook dozo jilaats opgenonion
onder: „onega, eniga, enigia (einigen, veroinbaron)", en evenzoo
verklaart do Haan Jlottoma, Idioticon kol. IGO i. v. „enighia"
dit woord op dezo plaats met overeen komen, vaststellen.

Uit hetgeen in de geciteerde paragraaf volgt, blijkt dat van

\') In lus Mun. Fris. heeft de XlIIe Keur: ,sannath hia omme dae leer",
O. F. W II. p 77. Deze zinsnede ontbr. in O. D.

-ocr page 100-

52

„overeenkomen" noch „vaststellen", maar alleen van „twisten
over, opstrijden", sprake kan zijn.

Siatli, vgl. beneden onder hot woord Syatta.

Syatta. — De bewerker van hot Altfr. Wrtb. Avas blijk-
liaar niet overtuigd van do waarheid zijner bewering, toen hij
aan hot verbum sia, naast do vaststaande oorsto beteekenis
suoro, naaien, ook dio van w ondo n toekende. Brengt
hij voor do oorsto uit verwante talon vormen bij, „keiner
dieser dialocto — gaat hij voort — kennt es in der unter
nr. 2 aufgeführten bodeutung; dennoch scheint sia (vorwun-
den) das selbe wort sein zu müssen, das vidi, ursprüngl.
bohren, durchbohroii bodeutote, vgl. ahd. siula, dän. syd
(ahlo, pfriomen): im goth. freilich schon siuiith
Avio das lat.
suit gebraucht."

Om ook bij andoron dozo stolling ingang to doon vindon,
drukt hij in do Zusätze af: ;,8ia (suero). Grimm. 1. 412
pflichtet meiner annahmo bei, dass dies wort oigontlich stochen,
einstechen, daher auch verwunden bedoutot."

Voor mon zieh hierbij aansluito, is ccn nauwkeuriger na^
gaan der vorschillondo vormon van dit Avoord niot overbodig.
Voor de botoekenis citocr ik: „hucorso ma oen man trucht
lyf siuth iefta staet" uit Da birccknato Bote in den üuden
Druk; \') en
„hAA%am80 ma sin age ut sioot iofta utstath",
dat iu do Boeterookson van 1276 (Fr. Rq. 884, 21) voorkomt.
Vertaalt men
dit mot: Avaar mon oen man door \'tlijf Avondt
of stoot,
en: Avion mon zijn oog uitAA-ondt of uitstoot, zoo
levert
dit minder goeden zin dan do door von Richthofen ge-
vonden
urbotcekonis „stoken" daarvoor in de plaats to stellen,
lliertcgcn is hot ooiiigo
bozAvaar, dat het AVOord in dozen zin

Do oudere lezing in het MS. lus. Mun. Fris., hiermee tc vergeljjken
luidt: Jlwerso ma en man truchsnith truch zyn lyf\' O. F. W. II,\'237 i. m.,
waar misschien „truchsiuth" te lezen is.

-ocr page 101-

53

dan alleen bij dc Wcstcrlauwcrsclic Friezen zou bewaard zijn,
terwijl noch het op con voel ouderen trap staande Gotisch, noch
ccn der andere Gcrmaanschc talon, noch ook het Latijn dit
kont; zelfs hot Sanskriet, Oudslavisch on Littausch können
slechts dc botookonis: suoro, naaien.

Voor zoover von Kichthofon hooft nagegaan, komon slcchts
dc vormen voor: s y u t h , s i o t h, s i a t h, s i o t h. Daarbij
moot ochtor nog govoogd: Fivol.- Oldampt. Landrocht, p. 123:
„thene kattoro barnma joft ma siuthna (cum, qui pcccat
contra naturain)."

Alle dezo zijn 3. sing, praos. van hot werkwoord. Is nu niot
zokor dat * s i a als inf. moot worden aangononion, dan vervalt
daarmede dc vorondorstoldo verwantschap mot si a, naaien. Gijs-
hort Japicx, XVIIe eeuw, kont het woord: Hy duwckbuwgt,
az yen dy wijld fuwggolt\' sjiot", Epkema p. 98. Ook hot
Niouwfriesch is hot oigon. Zoowol dit als hot Middclfriosch hooft
daarbij als praotorituin skéat, hot part. praot. s kot ten,
on den infin. sjiotto.

Dit helpt hot spoor vindon. Do Oudfriosche woordvormen zjjn
dan 3. s. praos. ind. van hot werkwoord syatta = sch ic ton,
welko botookonis ook uitnemend in do Oudfricschc citaten past.
Dit syatta komt naast schieta voor. In oon charter van
Febr. 1448, naar hot originool in Schw. p. 532 afgedrukt,
wordt door Grietman on Modoroclitors in Forwordoradool uit-
spraak gedaan dat do monniken uit het klooster Klaarkamp
van al hun goederen, ondor hot Zijlvest gelogen, niot moor
dan voor 700 (?) behoeven bij to dragen in do ondcrhoudskoston
dor Domzijl. In hot Fricsch luidt dit: da Scliyra Munkcn
schulde naot moor syatta to da Domsiil don foor sauwon
hundert fan al hyara godo." norinnort men zich daarbij de
uitdrukking: „Scot scliioldicli sin": W. 41(), 3. 19. on
„clck pondamota in dac gac scel scildich wessa to sc hoe ton
ondo too schilden S. 413, 31. alsmodo don Hollandschon rechts-
term: „schot en lot botalon", waar ook dit woord van schieten

-ocr page 102-

54

is afgeleid, dan is het Friesche woord hier wel te verklaren.
In het Franeker Schutterij-statuut van 1462, alleen in kopie
bewaard in hot Franeker Privilcgiebook, leest men: ter dola
toe SC ietten (Fr. Rq. 557, 33) cn: dyn papagay scictta
(ibid. 558, 2). Voor hot overige is dc inf. skiata alleen in
dc Riustringcr Rcchten (Fr. Rq. 122, 3) cn dcprs. conj. skiatc
slechts in dc Ecmsgoër (ibid. 228, 1) cn Ilunsingocr Wetten
(ibid. 340, 7) gevonden Het hcdcndaagschc Stadfricsch in dc
provincie Friesland spreekt nog van skictc. Voor het Oud-
Wcstcrlauwcrsch is zeker dc inf. s y a 11 a, daarnaast, misschien
alleen als Stadfricschc vorm, ook skicta aan tc nomen.

Sictll, vgl. boven, onder Syatta.

Siiidslitaiic, vgl. blz. 73, onder Wan ändert.

Sloth, vgl. hoven, onder Syatta.

Syutli, vgl. boven, onder Syatta.

Scharisheil. — In den Franeker Buur brief van 1417 wordt
aan dc Raadslieden van dit plaatsje o. a. do zorg voor de
wegen opgedragen. „.. .. hia moghcn endo sccllatdcn hccrwey,
aestcraen to Lollinghum, sudcran to Mcdum, cnde wcstcran
to Herhaynghum, noerdan to Donynghum, biriuchta cnde
helen, hwam hia daerin sc h cri gat binna buren" (Fr. Rq. 479,
29., vgl. den nauwkeuriger naar het IIS. gegeven tekst in : De
Fricscho Stadrochtcn, ed. Mr. A. Tclting; Oudo Vadcrl.
Rechtsbr. Y, (1883) p. 3.)

Door von Richthofen wordt i. v. sc h cria (Wrtb. 1028«)
meegedeeld: „(es) scheint dasselbe wort mit skera (tondcre) zu
sein, und hier in übertragener bcdeutung belästigen, plündere
auszudrücken, wie dies auch Kilian 557 von schcorcn angieht.
Das alts. scerian (destinare, tribuere, largiri) entspricht der
bcdcutung nach nicht".

-ocr page 103-

00

Reeds Mr. A. Tclting, Oudfriesch Stadrecht (1881j p. 159,
merkte op dat het vervolg van hot artikel: „onde maket hi
dat naet by da doy, der do Rcdosliodo daorto sottet, hia hem
to scriwena by twam ponden" .... niot op straatroof, maar op
wogpolitie weos, on bracht hot met Mnd. „schcringc" (vgl.
Schillcr u. Lübbcn, Mnd. Wrtb. IV. 78) in verband. Als be-
teekenis stolt \'hij torocht dio van „tocdoolen". Dit wordt
bevestigd door eeno bepaling als: „elc to schitzcn endo to
SC har ig li on ncy syn stact endo ney syn guodo" ineen
charter van 1473, Schw. 654„, waar gconc andere botookonis
dan do gestolde kan worden aangenomen.

Andere vormen van ditzelfde woord konion nog voor in een
charter van Dcc. 14GG, Schw. Gl76: „clck too schitzien cn
too scherringien (1. scherrigien) ncy syn stact endo ney syn
gued". In een van 1473, Schw. G55«: „hwadat seherziget
wert thy dao mona dcghen", waar ongetwijfeld „scherrigct"
moot gelezen worden; meermalen hoeft een tweede r in do
IISS. min of moer den vorm van oono „z". In een stuk van
Aug. 145G, Schw. 590\'»: „schergion ney syn stact endo
ncy syn guct". — En ten slotte in con van Fobr. 1479,
Schw. 681^: „dio steden toe sc hergen nao rycklieit hucrder
guedcren, don ryckon, endo den armen .. .,, dose sehe e-
ringe to doen cllick Grietman in syn Deel".

Al deze plaatsen waarborgen nader do beteekenis, door
Tclting reeds aan hot woord toegekend.

Bij hot verbum lioort een subst. skare, sclicre, scheer,
dat met Ags. scoaru in landscearu. Engl, sharo, portion,
part, division to vergelijken is. Alleen in samenstellingen be-
staat scheer, in het Ofr. her mach ore, poonitentia, „qual-
portion", zooals von Richtliofon vertaalt (Wrtb.), en meen-
scheer, agor publicus. Scheer kan voor de beteekenis ook ver-
geleken met „scara", Sloot hoeft in hot Oorkondonbook van Qclro
en Zutfen meermalen „ska ra in oen bosch", portio silvae, waar-
omtrent ik verwijs naar Kern, Taal- en Letterbode IV. 143.

-ocr page 104-

56

Ongetwijfeld vindt men dit woord ook in koeschaar, veel-
vuldig
hl markoreclitoii voorkomend.

Ook brengt von Richthofcn in zijn Wrtb. i. v. ,skerc" or
„wrsclicor" toe; bij „wrskcr\'\' wordt als botoekenis ochter:
„das übcrmähon" opgegeven; bet boort dan ook bij „skcra",
snijden.

Wol hoort bij „schorigia" con woord, dat oonigo malen
voorkomt in con Register en Ordonnantie van FranckeradccI,
„in welker voege mon hot gorichto aldaar zal houden, cn bot-
zelvo in dat Dool zal omgaan (Schw. 1. 499«, 499^ 500«) \'):
„tro taomon nimot clck hiara i oer schoor", waar hot jaar-
deel, beurt betcekcnt.

Naast schorigia bcAvoston dc Lauwors ontmoet mon bij
do Broekmannen „scaria": „nimthma tha bota, sa skario-
mase anda thot icld" (B. 179, 28). 3Ion kan het vergelijken
mot Ohd. scorjan, Mhd. scliorn, zwWw., „einstellen, einordnen,
zuteilen, bestimmen." Li gemold wetsartikel hooft „scario"
volgons von Richthofcn don zin van „componsiron, abrochnon;
ist noch ostfricsisch. Wiarda br. p. 170." (Wrtb.)

Scliccr, vgl. boven, onder Scharighon.

Scliccriiii^e = too-, uitdocling, vgl. boven, ondor S c h a-
riglien.

Selicrf^cii = tocdeclcn, vgl. boven, ondor Scharighon.

Schcrgicn = tocdcclon, vgl. bovon, onder Scharighon.

Sclicrigat = toededen, vgl. boven, ónder Scharighon.

Schcrrill^icil, vgl. bovon, onder Scharighon.

Schcr/iigct, vgl. boven, onder Scharighon.

\') Vgl. hieromtrent vooral I) Cannegieter, Friesche Volksalm. 1887,
p. 188-194.

-ocr page 105-

57

Scouwia, scwa. — Voor de meeste citatcn, in het Mtfr.
Wrtb.
opgenomen, past uitnomond dc botcokonis vun „schaucn^\',
beschouwen, bezien. Of liet woord als *skawia, schowia,
schoja voorkomt,
doet aan do bctookcnis minder af. Op
twee plaatsen echter is dozc, zachtst genoemd, vreemd,
terwijl in cen dezer dc vorm tevens afwijkt.

Dc Boctcreckscn van Woldenscradcel, van dc Vijf Dooien cn
van Wymbritsoradcel bepalen, naar do lezing van den O. D.
„dio.... wirscna (der spieren) korf XXX penningen,. . . .
Ilwccrso dio wirscn truch slain is oen dat been, endma hit
nact s c w a mei, dat hit glida ne mei, so is dio.... wirscn
cen pond .... Ief dat dulgh gcct alinga der wirscna, cndc
liio nact tokoren se, soe acgh hit nact moer to botc dan hit
iclkers oenda felle se." (Fr. llq. 465. 16.)

Gelijkluidend is dozo bepaling in de Leeuwarder Boete-
reeksen, waar cchtcr voor scwa: „scouwia" gevonden wordt.
(Fr. Rq. 452, 16.)

Men vraagt zich af, waarom men een s])ierwond niet zou
kunnen bezien, en men zou wcnschen iets to lezen, waardoor het
„glijden" kon veroorzaakt. Eenigszins anders wordt dc zin in
don overccnkomstigen tekst dezer Boeten naar het ^ilS. lus
^fun. Fris.: „llworsoo tliio wcrscnc truchslayn is an thct ben,
anthma hit nath scouwa cn moy, and nath glida en mughc,
soo is... . (enz.)", (O. F. W. II. 220).

Mot „schauon" komt men hier evenmin veel verder. Noomt
men als voorafgaande aan het „glijden" in hot ccrstc citaat,
hot (vcr-)8chuivon van het vlcosch, van do spier, cn inliet
tweede als gepaard gaande met het glijden, zoo is in. i. de
plaats opgohelderd.

Was do wond zoo diep, dat tot het been toe de spier was
gekloofd, zoo, dat men ze niot meer kon vcrschuivcn, dan
werd de boete verzwaard.

Nog kent hot Nieuwfr. skouo in don zin van het IIoll.
6 ch ui ven.

-ocr page 106-

58

Verwant zijn On. skiifa, Ags. scüfan; de Gcrm. stam
is s k u\'\'b, vgl. Kluge, Etym. Wrtb. i. v. schieben.

Aan de Gcrm. ii beantwoordt in het Oudfr. soms o. Uit de /r,
welke geregeld uit inlautend tusschen klinkers, ontstaat, ont-
wikkelt zich eene u, die met de voorgaande o een tweeklank vormt.

Zoo is Ecmsgo\'sch hou wo hot Ags. hüfo, On. hüfa. Ilct
Nieuwfricsche dou, plur. dou(w)on, Mfr. (G. Japicx) duw,
staat naast eon Got. dübó. De uw drukt bij G. Japicx den
klank tusschen ó on u met naslag uit, vgl. zijne eigene modo-
dooling vóór de tweede uitgavo zijnor Godichton, ook in
Bloeml. uit Mfr. Geschriften, Aant. afgedrukt. Naast het
Middelfr. u w 1 o, Nieuwfr. ü 1 o komt in oono Mfr. Prognosti-
catic, Bloeml N». XXXIII, vs. 81, ouwill voor; hot Ohd.
hooft üwila. Op dezelfde wijzo is ook scouwa naast On.
scüfan tc verklaren. Scwa in don Ouden Druk zal onjuist
voor scowa gedrukt zijn. Naast do
ou van hot MS. lus Mun.
Fris. heeft moormalen do incunabel oono
o (trouwadon naast
trowaden); ook is dozc niot vrij van drukfouten; zoo staat
er dwels voor diwcls, Fr. Kq. 431, 19; en ook ur broedt
voor urbrocht. Tijdschr. v. Ncdorl. Lottork. VIII, 72.

Ta(wa) = wettelijk bewijs, vgl. bonodon, ondor Tha wen.

Thawciii. — „Nv wol ic don froedo mey dughede storkia.
Endo fan troflika tha wem nyo riucht sotta", aldus hooft het
MS lus Mun. Fris. (O. F. W. II, 24), in zijne Voorrede, waar
terzelfder plaatse do Oudo Druk: „trcftclyka tinghon" locst. Ver-
stond do laatste hieronder voortreffelijke zaken, de eerste had
het oog op goede verordeningen.

In het Wostorlauworsch worden als beginklank th on i door
elkander gebruikt, vooral in do jongere stukken, waarvan hot
Wrtb. voorbeelden geeft. Zij zijn ontstaan uit Gorm.
th of /.

Schade, Althochd. Wrtb. p. 97« i. v. [dau] stelt bij Ohd.
kathau^ disciplina, Os. thau. Brauch, Gewohnheit, Sitto,

-ocr page 107-

59

Ags. t h e a V cn Engl. t h e w met dezelfde beteekenis, ook hot
Nndl. dooi; On. t li e y r, warstorni; Engl. t li a w; Zwoedsch-
Deensch tö, regolatio; Got. *thaus, gen. *tliavis; „dazu aucli
An. tha stF., terra ogeUda, thani stN., ogehda obscuritas
aeris, thamadr adj. obsourus, thama, egelidari". — Kögel,
Beitr. IX. 525. i. i. plaatst bij do Ohd., Os. en Ags. woorden
alleen Oostgorm. (Got.) *])aggwa-. 3Iet geen dozor, onder-
ling nnn of moor in afkomst verschilloude, woorden heeft
tewa, Ofr ta(wc) iets gemeen.

In „thawem" staat do ih voor i] hot Got. heeft tówa,stF.
met dezelfde botookonis, ordening. Een Got. o — Ofr.
(Westerlauworsche) d vindt men ook in lata, Got. lotan;
mata, Got. us-niét; sagen, Got. sohvun, e. a. waarnaast
ook vormen met
ê voorkomen, zooals op pag. 12 is aangetoond.

Naast den dat. plur. t h a w e ni staat een ace. sing. t a w a of t a;
de IV viel in don eindklank af, ovenals in "NVostorlauwcrsch a o,
unquam, Got. aiw, in hao, Got. hawi.

Dit Ofr. ta geeft § G8 van hot Landriocht dora Fre-
sena naar hot MS. lus Mun. Fris.: „Endo iof haet dae ta
heth, soo haet lii deermey bihalden zyn bodol endo zyn
goed", in den Ouden Druk staat: „iof die ora haet da tawa;
von Richtliofon drukt echter; dat awa, Fr. Rq. 398, 14, evenals
1(5: deert awa, waar de O. 1). wodor „door tawa" leest; on
het genoemd MS.: iof him dora ta brect, soc aegh di onthingorc
enen fcrdc ocn dao goede, dat him cninia wald iofta onriocht
dwee, O. F. W. II, 58.

Hier is ta een gen. Fem., dat in don sing., evenals solo,
sino, onveranderd blijft.

Uit dc beteekenis van verordening volgt die van wet,
rocht; zoo is tawa, ta hier de wet, het recht, hetwottoljjk
bewijs. In dien zin kent het Wosterlauworsch ook riuclit:
brocht him dan dos riuchtes, so sint hia dan dos moerdis
alle schieldich, Fr. Rq. 426, 34.

Is do lezing van Gabbema, die zich wel eens verlas, juist,

-ocr page 108-

60

dan komt hot vorbum thawa voor in don conigon tekst van
hot Leeuwarder Seendrocht (Historie v. Friosl., en dor stad
Leeuwaarden, 1703, p. 27), ook daaruit afgedrukt in Schw.
375, Fr. Rq. 459, 14 \') on O. F. W. IL 314. „(Di dcckcn)
scil oftor da kapittel syn brcef thawa wr don hola sindstaol".
Al vertaalt de Haan Hettema (Lex. Fris. kol. 488) dit met
„toonon", de bovongcstcldc etymologie eischt wettigen, on
dit past ook in don zin.

Hot vorbum, rechtstreeks on regelmatig van tawa afgeleid,
taowia, beeft het Schoutonrocht, naar hot MS. lus Mun.
Fris. „lef di man queth, dat hi zyn corua siuld habbc, ondo
in dat moonbidle biworid so, soo acghmat him ti fulliano,
iof hyt to taoAviano habbo mey
Avirdo ondo moy buursccpe,
docr hyt siuld habbo" (O. F. W. II, 01, § 74).

Ook hier Avordt over „tot Avot, tot recht maken, Avcttolijk
beAvijzen, dat mon recht heeft\'" gesproken, de O. D. hoeft
dan
ook biAvisa; dit is bedoeld met taoAviano.

Gelijkbeduidend daarmede, evenals naast taAva, ta: riucht
stond, heeft het Eomsgoër Landrecht (Fr. Rq. 04, 21): „hit
no se thetto bcseko, sa ach hi to r inch tan o mith
fiuAvor Avit-
hothum and mith eno fia-ctho", d. i. dit to beAvijzon, to staven ,
Avettclijk to boAVijzen.

Tacwiaiie = Avottigon, vgl. boven, ondor ThaAvom.

Tciilc. — Slaat men de Oudo Friesche Wetten, II, p. 1,
op, dan luidt do oorsto rogcl van het Register: „Hyr bcghint
oen tyola fan nionigorhanda riuchtcn ondo boten" En in dc
Voorroden, die daarop volgt, loost mon: „Dao God Moysi
tAvae tioela iouAvo.", O. F. W. II, 28

Behalve dozo on do citaton. Avolko von Richthofcn in zijn Wör-
terbuch uit zijne Fr. Rq. opnoemt, vindt mon ook O. F. W.

M In het Wrtb. van v Ilichth. ontbreekt dit woord.

-ocr page 109-

61

II, 2: tyolcn; in eene vertaling der X Geboden, „in eenre
tyola,.. . . in dae oera tiola," p. 29; in „Ilwa riocht aerst
sette" is het antwoord: „Deus, God, in dac tiolum, dao hy
scriouwe, eclck riocht in zijn t y o 1 a", p. 30; en in de Magnuslvcu-
ren staat, p. 68: Magnus spreket mcy dae monde vter tiola.

De vertaling van dit woord is niet moeielijk; het kan niet
anders zijn dan tafel, register. De vraag doet zich evenwel voor
of dezelfde beteekenis past in dc navolgende plaatsen: Fr. Rq.
502, 5; 503, 26, ja zelfs, of het daar wel hetzelfde woord is.

\'t Zijn dc Papena Ponten fan WyiTrbritzeradool, die ons
mededeelen: „Ilwaesoe orcm in der tyola beclcmct iofta brinct
fan sockum, deer ghaet oen lyf ondo oen era, soo scelmasc
togader
scriuwa; cnde moy hy hem sykria, deer ma bitighet,
icfta mit riucht ienst din ora ontgaon, ondo dy, deer din ora
bitighet hath, meyert naeth bowysa, so beeth hi solm dao
schiold. (Fr. Rq. 502, 4.)

In overeenstemming met dc hotookcnis „register, tafel"
schijnt het boter hier dit woord mot „
rol" dan met rochtbank,
dat do Haan llottoma in zijn Idiot. Fris. daarnaast geeft,
over to zetten.

Dc vertaling is dan: „Wie oon ander op do „rol" beticht,
of aanbrengt wogons zaken, die aan lijf en aan corc gaan, zoo
zal men beide partijen to samen boschrijven, on kan hij, dien
mon aantjjgt, zich zekeren, of rcclitcns don andere ontgaan;
cn hij, dio don andere betogen hccft, kan hij hot niet
bewijzen, dan booto (dozo) zolvo do scliuld".

Volgons dezelfde punten in Wymhritsoradoel mag goen griet-
man con „landhoedc gaerwysa . . . liet sic to farra kct wr
dac gac-tzercka fan da eehera, deert land in Icit, ende da
nammen fan dae lande in scriftc wr to iaon, ondo dac oohera

dat woor ti dao waor thi bringen, hacrt kct sic, dan nacth----

(dae) landhoedc to riuchten opt scheenste fan dae wacr, ondo
naeth icn to riiichtcu, dac wyl ther twer waron sint, alst wol fait."

Dit was gebruikelijk; ook in eene opteekening van Recht

-ocr page 110-

62

uit later tijd, in de lurispr. Fris. wordt van iemand, die land
verkoopen wil, geëischt, dat hij het zal „byeden wr den waer
ende wr da tzercke, ende hwanneer da hoed omcommen sint,
so scelme den caper ende den seller gaerwisa." (I, 238. § 25.)

Geen koop dus tusschen„ caper ende seller" te wettigen, dan na-
dat hij „geboden" was voor de kerk en voor de „volksvergadering".

Hij was dan alleen toch van waarde, wanneer binnen zekeren
termijn na do afkondiging niet bleek, dat men hot „nyaor"-
recht had willen uitoefenen. Zij dio hierop recht hadden, zouden
schade geleden hobben bij een verkoop, die niet vooraf „ge-
boden", bekend gemaakt was.

Daarom zegt zelfs de lur. Fris. I, 244, § 13, dat eene
„camercape" — eone koop die niet „boden" was op genoemde
plaatsen — niot behoefde gehouden to worden, „al woert mey
ferdban al bycrigod in da riucht" — al had men zelfs een
overigens- goldond en met zegels voorzien contract voor het
gerecht verkregen. Hij mocht niemand der verwantoii schaden.

Vóór de grietmannen don koop dus wettigden, moest doze
eerst „boden wr tzorcke ondo wr waor." Er blijkt ochter uit
het XXXIJstfi pont der Papena Ponten, dat althans in AVym-
britseradool, hot meeste gewicht gehecht word aan dozo laatste
afkondiging.

Dat derhalve die „wr da tzorcke" slechts voorloo-
pig\' \') was, schjjnt ook to blijken uit hot vroeger moogo-
deelde „kot, dan naot wr dae gao-tzorko fan da oehera", in elk
geval moest de eehera, condor mindere rechters, het in geschrift
gestelde contract meobrongon tor waro, daar werd hot, na „boden"
te zijn, wanneer hot moeste volk bijeen was, berecht \'•\');

\') Misschien verklaart dit, zoo noodig, ook de volgorde, „wr da waer"
vóór: „wr da tzercke" in de lurispr. — Soms was do „bodo" over de
kerk niot geëi.scht. Vgl Mr. I. Telting, Thomis H69 (le st.) p. 81. vv.

») In do steden werd geen „waer" gehouden; Schepenen oefenden het
recht tot wettiging van een koop uit; in Sneek wordt dan ook alleen
van „boden ouer die kerck, drye Sonnendaghe achtereen" gesproken; daai-op
sal dat Recht eenen dach daertoe legghen in die selue weeck den koep

-ocr page 111-

03

vandaar de bepaling dit niet te doen, als, wat wel gebeurde,
twee vergaderingen tegelijker tijd werden gehouden.

In Wymbritseradeel was boete gezet op een cainercape. De
grietman had recht, zoodra eene dergelijke verkoop plaats liad
gehad en bekend werd, eene zekere som te eischen. Hij zal
evenwel „nath meer .... nymnia dan ach te pond . . . . , al capet
en man land, ieft wandelet, eert baden wirt too dae waer,
op dao bode; — soo fyr soo dat land deer ney baden wirt,
eer dae grootmaen hiara tiola losset, soe toer hy naet beta"
(XXXII pont, O. F. W. II, 295; Fr. Rq. 503«.)

M. i. moet dezo bepaling aldus opgevat. Voor zooverre
iemand land kocht of dit verwisselde tegen ander, vóór dit
ter ware „op dao bode baden" werd, kon hij boete beloopen.
De koop bleef geen „kamercape", indien de verkoopor vóórda t de
vergadering met het aflezen der „tiola" door de griotmannon
begon, zijn feil nog inzag, on het land „ten bode" aangaf;
in dit geval bohoofdo hij goen booto to botalon.

„Tiola" is ook hier „rol", het register der to bohaudoloii zaken.

Do plaatsen, waar tio(o)la wordt aangetroffen, zjjn óf aan
hot MS. lus Mun. Fris., óf, in óón geval, aan oen MS.
Gabbema ontleend. De Oudo Druk geeft voor dit woord in
dozo citaton, voor zoover zij correspondeeron, het woord tafel
in do plaats. Een bowijs to meer om aan tio(o)lo dezelfde
botookonis too to konnon.

Etyniologiscli staan boido woorden met elkaar in vorbaiid,
zjjn hot slochts verschoidon vornion van óón woord. Hot Lat.
tabula is in hot Ohd. tot tavala, tabila, tavla; het
M.Engl. (Chaucer) on het Nieuweng. hoeft t abl e. Evonzoo staat

gaer to wy.son, oiulo wordt don koop op don seinen dach dan nyet weer-
seth, zoe zal men den coper ende den seller to gaer wysen; cn<le daernae
zoo en mach niemant glieen nyaer daeran hebben". .. en: „Van kamerkoep
soe wie dat die. .. nyet laet bieden ouer dio kerck.... die verboert
acht pondt, ende die koep zal nyet wesen." iïierbü viel natuurljjkdo
restrictie weg, welke in pont XXXU i. f. is gemaakt.

-ocr page 112-

64

een Ohd. gravjo naast een Oudfi\'iesch grêwa, en een Os.
scribhan naast het Ofr. scriwa. Voor een cons. op het eind
eener syllabe vocaliseert de w, men vergelijke hiunon d. pl.
van *hiwa in deze Bydr. p. 44.

Uit towla ontstaat op deze wijzo toula, dat tioela wordt.
Is do
e kort, zoo verspringt toch moormalon hot accent, terwijl
de
e tot i (i/) wordt, dio later verder in j overgaat. Zoo
is ook joogho, aetornus, uit owghe te verklaren; onsioo-
don, prt. pl. van siaen, uit *sewden, de zwakke ver-
leden tijd van een *se(h)w, Got. saihwan; zoo ook M.- en
Mr. stjuwg uit een oudor *stew(i)g. Leeuwerik heet in
het tegenwoordige Friesch 1 y ü r k; men mag als voorvormen
*liurk = *lioork, en *leurk, *low(e)rk stellen.
Blijkens Mhd. lêwreche, Ags. laworco is voor het Oud-
frioscli oorspronkelijk ê, a aantonomen.

Dit verspringen van hot accent en het consonant worden dor /
vindt een analoog geval bij do//, o. Niouwfr. dAvaon is uit hot
gerundium van eon Oudfr. dua, doa ontstaan; zoo is nog van
den sing. d ó a r de plur. d o d r r o n, waar do o bijna als ir klinkt.

Do vorm tou 1 o — ook von Richthofen gooft hom in zijn Wrtb.
1.1. — komt voor in don Franokor Buurbrief van 1417, echter
niet in don zni van: „arbeid, werk", maar in dion van:
„rol, register". Aan de Raadslieden wordt opgodr.agon om
den\'hoorweg naar Lollum, Micdum, ITorbayum cn Dongjum
tc „biriuchta endo holen, hwam hia daorin schorigat \') binna
buren; endo makot hi dat naot by da dey, dor do Rodosliodo

daorto scttot, hia him to scriwonn by twam ponden ____ondo

don votbuor destolika, dc daorin sch\'origot werd.... ondo
makot hy dat naot, da Rodosliudo hom to vrthingono in dos
Koyscrs riochto, ondo dat Koysorsrioclit hom naot vot dor
toni
o to lotcno, oor da wey makot is, ende do Rodesluide
hor breko habbot----"

\') Zie ^it woord op bladz. 54 onder Scharighen.

-ocr page 113-

65

Ik geef hier nog een paar plaatsen, waar het woord voor-
komt, en die niet in von Richthofen\'s Wörtcrhuch te vinden
zijn: te vla nog Huns. Fr. Rq. 342. 31. teula in hetFivcl.-
Oldampt. Landr. p. 40; en p. 6: „God ief Moysi twastenena
tewla". Teula in O. F. W. II, 80, waar dc O. D. weer
tafela heeft.

Slaat men nu het Altfriesisches Wörtcrbuch, p. 1067„ i. v.
teule op, dan verklaart de bewerker het woord aldus:
„teula = arbeit. Engl, toil (schwöre arbeit, mühsoligkeit)
und bei Kilian 686, tuyl (agricultura, labor, opcra)". Möge dcze
opheldering al niet waar zijn, in elk geval is zij goed gevonden.

Tio(c)la, teula en taefla staan dus in hot Oudwostcr-
lauwersch naast elkaar. T a o f 1 a is gebleven en luidt thans toafil,
met de beteekenis van het IIoll. tafel. Ti o o 1 e is verloren gegaan.

Dat vroeger taefla naast de gewijzigde vormen voorkwam, is
niet vreemder dan dat naast M.- on Nfr. diwol ook dcalo staat.

Opmerkelijk is echter, dat juist do O. D. taofol licoft, terwijl
het MS. lus Mun. Fris., dat in Friesland geschreven werd.
den anderen meer inheemschon vorm vertoont. Hoogst waar-
schijnlijk toch is dio druk in de Zuidelijke Nederlanden ter
perse gelégd. Hjj draagt, vergeleken mot genoemd MS., mooi-
blijken van Hollandschen, of wil men, van Frankischen invloed.

Vele woorden, dio niet beantwoorden aan do vormen, welke
het M.- en Nfr., zoowel als het Os., Ags., On. en andere
vel\'wanto talon voor het Ofr. doen veronderstellen, vindt mon
juist in dezen Incunabcl, waar het daarmee in vclo wetsarti-
kelen correspondoeronde MS. do verwachte woordvormen hccft.

Men zou in genen druk die woorden voor archaismen uit
overouden tijd willen verslijten, droog niot het golieel bij ver-
gelijking mot de paralolle lozing, do kenmerken dat hot van veel
jonger datum is. Ten bewijzo van dit laatste kunnen dc beide
lezingen der Muntordon strekken, in von Richthofcn\'s Fr. Rq,
p. 885, opgenomen, waarvan do corsto uit hot MS, lus Mun, Fris.,
de andere uit den O. D. is genomen. Grooter nog is het verschil

-ocr page 114-

66

bij de beide lezingen van de Boetereeksen voor Woldenseradeel
en Vijf Deelen (O. D. in Fr. Rq. 462; MS. lus Mun. Fris.
gedeeltelijk in de noten aldaar en geheel in O. F. W. II
224—246).

Maar niet alleen in dezen Incunabel der XV^ eeuw, ook in
stukken, in Friesland vervaardigd, vindt men dergelijke afwij-
kende vormen; \'t meest in die uit jongeren tijd. Daarom
kunnen deze alle niet aan Zuid-Nederlandschen invloed toege-
geschreven worden. Vele toch moeten in het Friesch zijn in-
gedrongen uit het Nederduitsche dialect, dat zich reeds vrij
spoedig in de ME. onder de stedelijke bevolking ontwikkelde;
\'t eerst onder die der grootere plaatsen; in de kleine sprak
men het Friesch nog eeuwen later. Nieuwfriesche woorden,
uit deze stadstaal ontstaan, geven bewijzen van doze vermen-
ging. Ook blijkt dit uit genoomdo stukkon, doorgoostolijkon,
klerken o. a. opgesteld. Vanwaar anders naast zooveel zuivere
Friesche charters andere mot Hollandsche inmongsols?

Moeielijk is hot vaak, do Friesche vormon van de vroomde
te scheidon. Ovor vele zal hot oordool der taalbooofon.iars
verschillen. Eén gegeven bljjft ovonwol als konmork over: waar
de eone woordvorm blijkens do vorwanto Gormaanscho dialecten,
en do ovoroonstomming mot het lator bokendo Fricsch, be-
nevens do(n\' de beantwoording aan do vastgostoldo taalwetten,
botor Friesch is dan de andere, en doze laatste ontleend kan
zijn aan het „Stodsk", daar is het slochts mogelijk eon beslist
oordcol uit te spreken.

Tyoele = rogistor; rol, vgl. bladz. 60, ondor Toule.

Uiihlest = wangeschroeuw, opschudding, vgl. bladz. 73,
onder Wannndert.

«

Uiikleiii = valsche beschuldiging, vgl. bladz. 75, onder
AV a n a n d e r t.

-ocr page 115-

G7

Urstoiida. — Dit woord kent von Riclitliofen o. m. in de
beteekenis van „vertreten" = zich in den weg stellen (Wrtb.);
bij laat de vraag er op volgen: „Gebört bierber R. IIG. 4,
und R. 117. 26?"

Deze plaatsen luiden: 1". De Xle Riustr. Keur: „tberefter
hwasane (ninl. „tha blata", die oen manslag begaan heeft)
houi ieftha huso („hooft" of huist) ioftha oniga monne ur-
stonde, hundrod merka tha liodon to fretha (den volke als
vredegeld),. and thet urield tha friondon (ovorgold aan de
familie), thor thi mon hiara was", O. F. W. I. p. 124.

2°. Do 5e Nieuwe Riustr. Keur: „Fait hi (nam. de rijke,
die binnen zes weken een doodslag niet gezoend hooft, en dan
vredeloos is) ao anna on hus, and ma hini thorut sunder
husbreke no mugi nawet winna, ioftha sunder brondo (huis-
braak of brand- niot kan wegkrijgon,) thi thor brekth ieftha
barnt, thono skatha and thot laster mith onfaldero boto to
betando, alsa hit brango (boslisso) thi rodioua.

Vrstonde thono bondodoga onich mon — thor is ouirhoro
(boetvallig) ioldis and frotha, hi so blat (arm) ioftha riko —
enige monne binna husa, ioftha buta, allo thet hi het efuehten
(d. i. wat voor bobootbaro misdrijven hij mot zijn vechten be-
gaan heeft), thct mot hi algadur bota (aan don aanklager)
and frothia (jegens don volko), O. F. W. I, 126.

In hot twoodo citaat „schijnt" aan do Haan Ilottoma (0. F. W.
1.1. noot 2) „enige monno, overtollig". Daar ochtor in dozo Keur:
„Vrstonde thono bondodoga (a c c.) onich mon (n o ni., s u bj.)....
enige monno (dat.)" gelijk staat mot hotgeon in de eerst aango-

haaldo Keur gelezen wordt: „hwasa (n om., subj.) -no (acc.)----

oniga monne (dat.) urstonde", moet „onigo monne" niet ge-
schrapt, maar de lozing van don tokst behouden worden.

Urstonda boteokont: staan ovor, voor, d. i. beschermen,
heipon, en regeert don acc. on don dat.; als voorworp staat
in beide citaton do vredeloos gelogde persoon; in den dat.
hij, tegen wion de hulp, de bijstand gaat: de vredelooze

-ocr page 116-

08

toch mocht straffeloos aangetast , men mocht hem noch in
hof noch in huis nemen. Wie dit deed, of „wie hem hielp
tegen eenigen man" — aldus moet vertaald — is strafbaar.

Deze zelfde bepaling kwam reeds in de Riustringer Rechten
(MS. van 1327) voor. Yooraf gaat een bepaling, overeenko-
mende met het eerste gedeelte van 2, dan volgt: „ac urstont
thene blata enich mon and hini no duro sin rediewa nawet
sicure, sa skil hi alle thene skatha upriuchta, ther thi blata
efuchten heth." In de vertaling, naast den tokst door de
Haan Hettema gevoegd iu zijne editie van Fivel.-Oldampt.
Landr. p. 201, leest men: wederstonde de arme eenig man!
Nu mag men over do juiste verklaring van het geheele ar-
tikel kunnen verschillen, in elk geval is urstont = hielp.
Het citaat is ook in de Fr. Rq. 542j vs 8 vv. afgedrukt;
waarom nam von Richthofen deze plaats in zijn Wörterbucli
s.
v. niet op?

In verwante talen heeft dit woord dezelfde beteekenis.
Zoo is het Ags. fors tan dan to defend, to aid, to lielp,
Bosworth-Toller, i. v. Het On. kent forstata, shiclding ono,
Vigfusson, i. v. Voor het Ncderlandscli verwijs ik naar Kiliaen
i.
v. vourstaen, tuori, dofondere. — En nog sproken, volgons
ten Doornkaat Koolman, do Oostfriozen van fors tan, waar
de Duitscher „helfen, schützen, verthcidigen" bezigt.

Utferc = buitenlandsche tocht, vgl. bladz. 49 noot, onder
Ofledene.

Wanandert. — Van vele rechtstermen in de Friesche Wetten
kan niet gezegd worden dat zij bizonder doorzichtig zijn, on
zoo men al de beteekenis, blijkende uit hot verband, kan
vaststellen, zoo hapert dikwijls de etymologie.

Vaak is dit toe te schrijven aan den bijzonderen zin, waarin
het woord langzamerhand gebruikt wordt, terwijl van de oudste
beteekenissen geen voorbeeld over is; vaak brengt ook het

-ocr page 117-

69

naast elkaar stellen van verschillende zaken, waarvoor b.v.
dezelfde boete gestold wordt, op het denkbeeld, dat dc woor-
den synoniem zijn; dit leidt tot onjuistheden.

Tot deze minder duidelijke rechtstermen liooren het 6-tal,
hier tc behandelen.

Als het gerecht vergaderde, als de „wacr worpen" werd,
dc volksvergadering bijeenkwam, dan kon elk zijno klacht
inbrengen cn don beschuldigde laten dagen.

Vier dagen lang zou dc aanklager zijn aanklacht spreken,
„cnde, soc scclma him dis fiarda dcys ander da", aldus word
vastgesteld in de Papena Ponten fan Wymbritscradccl, A» 1404,
(O. F. W. II, 296; Fr. Rq. 503, 12), „endo compt hem dos fiarda
dcys nymnient too ändert, soe achma dyn to scriwon foor cn
w a n a n d 0 r t ende alsoe focrd clkis wacrdcys, ont hy to a n dort
compt. Endo ist sock dat hy trya in scrifte compt, soc achma
dyn oenspreker zyn guet toe tc Avyscn icft ccn wonnen seck,
des fiarda dcys, ont (1. omt) di sittcr trya scriuwcn is, ende
dyn claghcr... thi helpen, hit werc dat hy des fiarda dcys to
a n d c r t kompt, cndc comt di sittcr to a n d c r t, cndc beseth
cndc mcth des onsprekers pant, soc scel di onsprokcr op den
achtenda deerney zyn oensprckc icf riucht wriaon in schrift,
in dac icon , deer dac scntcntia wysa scelleth icft don scriucr bi
der wonnenc secck cnde dy weerman dat riucht icft een
wtscrift deer fan, hem to bircdcn , cndc scel zyn ändert mcy
in scrift rcka, mcy der onsprcock, deer hy ontfcnzcn hath,
op den achtonda dcerncy weer wr to iaon den schryuer ief
deer dae scntcntia wysa scellct by der wonnen seck."

Wanandcrt is dus het slecht beantwoorden, het niet
beantwoorden van den eisch, van don „oenspreeck". Het nict
„ten wacrc" verschijnen was wol het meest in hot oog loopendo
„wanandcrt". Dit bevestigt ook do lurispr. Fris. (I. 186, §22:
„Ist seck dat dij, dccrop clagct wirtli, dis acrstc dcys naot
jen wird ich is, so acg men to scrioun om wanandcrt."

Deze wan-verantwoording, dit nict vcrschijncn voor dc Rccht-

-ocr page 118-

70

bank stelde men in sommige gevallen strafbaar. „Wirtter
eenich mensche byschrioun ..,. om wan ändert, so schil
hyt beta mey een haal pund. Om een onlest, destelijka by
een hael pond".

Aldus wordt in het Bolswarder Seendrecht bepaald \').

Kern behandelde in dc Taalk. Bijdr. II, 205 ook het woord
on(h)lest; on was het Holl, on = slecht, en hlest was
of hlest, stam *hlu8ti, geluid, óf hlest, tc vergelijken met
Ags. unhlysa. Hij stelde het synoniem met wan ändert. Dit
laatste „kan moeielijk iets anders uitdrukken dan ccn brutaal
antwoord, cn in gezelschap daarvan zou ccn scheldwoord
niet misplaatst zijn".

Voor wanandert bleek die beteekenis echter niet geheel juist;
voor het andere schijnt het niet overbodig alle plaatsen na te gaan.

Art. 19 van het Sneckcr Stadboek van 1450 (cd. 3Ir. A. Telting,
p, 71) in het Ncdcrduitsch dialect geschreven, handelt: „Van
onlest voer Rccht, cn sonder oirlof tc spreken. Item, soo
wie dat
o n 1 c 81 doet voer Rccht, ofte die sonder oirloff sprcct
voer Rccht, die verboert en oldcn Flams, zoo vacck alst
schiet. . .

Dit eerste geval heeft ook hot Franokcr Soondrocht (1378)
cvon zwaar beboet:, „hwaso aon onhlost makath cons, endo
oorstf^ endo a throdda tyt, dy wrborth con lialff pond, endo
dy scrywor aon onghilscha" (Fr. Rq. 477, 19.)

In do Papena Ponton fan Wymbritsoradool (1404) is dozc
boete ccn pond voor don grietman, on twee vlaamschcn voor
den dorpsrochtor geworden „fan oon onhloste" zoowel als
„fan oon wanandert," O. F. W. II. 291

Ook in hot Bolswarder Soondrocht is het artikel niet vergoten :

\') 0. F. VV. II, 270. In den tekst vfin 1404: Weer emmen scriquwen. .
om wanandert, zoe scel hy dl banna beta mith en hala ponde, endo om
een onhlest een grate. 0. F. VV. II. 271.
Vgl. nog\'Papena Ponten fan Wymbr. XXXVI pent (0 F. W. II. 297).

-ocr page 119-

71

„Om een onlest destelijka (als een wanandert, nml.) by een
hael pund", O. F. W. IL 270. De andere tekst van 1404 heeft
de on hlost met een „grate" beboet. Terwijl in een charter
van 1242, door Mr. v. Blom, Vrije Fries XIV, 437, afgedrukt,
vnhlest \') met ccnc engolsche strafbaar wordt gesteld.

Maar niet alleen in AVestcrIauwerschc Rechtsbronnen blijkt
deze bepaling tc bestaan; ook in Noord-Holland, in "West-
friosche Stadrochtcn wordt boete gezet op onlust. Dc c is
umlaut van n, vandaar dat in Holland ook -lust voor het
Friesche -(h)lest gevonden wordt.

In Hoorn, Schellinkhout, Westwoudo, Winkel cn Burghorn is
verboden „onlust te maken". In de laatste plaats hooft men
het noodig geoordeeld aldus dit artikel te stellen: so wie o n 1 u s t e
off kyvinge inaockt voer den viorscharon, als den scout
mitten scepenen te recht sittcn, die sullen clx gelden v. sc.,
also dick als sy daoroff bekoort worden tor goeder waerheyt.
(Westfr. Stadl-, od. Pols, p. 399.)

„Elx" geeft de verklaring, zoowel onlust als kyvinge,
elk er van zal mot v.
Schölling beboet worden. Beide stoorden dc
rechtspraak; in Hoorn draagt dan ook hot artikel, ovor „on-
lust voir rechte" handelend, liet opschrift: „Van die vierscaer
te verstoren".

Was voor de Rechtbank, terwijl de pleitredenen gehouden,
cn hot vonnis gesproken werd, alle stoornis verboden, ook
„soo sal nyomant onder tsormoon in dor kcrckon moeten gaen
kallen, of anders onlust maken of onstuer bedriven", aldus
bepaalde mon in Hoorn (ibid. p. 8G).

Synoniem met dit woord is onrust; het overeenkomstige
artikel uit het Stadboek van Sybokarspel (ald. p. 29, n. 4)
wordt ook gelezen: onruste. Er wordt overlast mede aan-

\') Vgl. vil hl 081, Fivcl.-üldanipt. Landr. dl. 7, § 1.
\') Of do
e kort of lang is , wordt biermcdo nog niot bepaald, men
vergel. Nfr. (,un)riost = Holl, (on)rust. Hieruit bljjkt niet of hl ost, st.
hlusti, dan hlêst, (naast het Ags. unhlysa) bedoeld is.

-ocr page 120-

72

geduid. Het Hoornsche Stadboek bepaalt bij art. 64: „Die
ghetrout worden niet te mol e stier en. Item, soe wie on-
lust mit roepen, stoton slaen of worpen in der kercken doet
an den porsoen van don bruydogom of den bruyt of yemant
anders, die sal vorbuerou thion stuvors", (ald. p. 86.).

Hot woord onblost, Noordbollandscb onlust, onglust
(in Schollinkhout, Wostfrioscho Stadr. 288.) moot m. i. wan-
gescbreeuw, en do daaruit voortsju\'uitendo stoornis en ver-
warring aanduiden. Mot bot voorvoegsel o n afgeleid van li 1 o s t
iu don zin van: geroep, geschroouw. Do oorspronkelijke bo-
toekenis van dit biest, *li 1 u s t i- zal geweest zijn: hooren, ge-
hoor, daarna datgene Avat gehoord word, d.i. klank,geroep, geluid.

Schade neemt ccno andero ontwikkeling dor beteekenis
aan in zijn Althochdcutschos Wörtcrbuch i. v. unlust. Volgens
hem zou het eigenlijk „Nichthorchon, Nichtaufhorchcn" zijn,
daarna „Unruhe u. Lärm." Immers hot Os. lilust, Ags. hlyst
is hooren, luisteren.

Daartegen is aan to voeren, dat hot Os. wol blust =
„Gehör, Gehörorgan, Hören, Aufhorchen, Lauschen" kont,
maar niot dc samenstelling unhlust. Ook hooft noch hot
Ohd., noch het Mhd het onkclvoudigo blust; alleen do
rcchtstorm unlust in don zin van „Unruhe, Lärmen" wordt
in hot Mhd. gevonden. En zeker behoeft wegens oen Os. h 1 u s t
= gohorchon, hot Mhd. unlust oorspronkelijk nog goen
„nicht-horchen" tc botookcncn. Evengoed kan daarvoor „wan-
goschrcouAv" worden gesteld in overeenstemming mot het Friesch.
Daar wordt
zooavoI het saamgcstoldo onblost als hot niot
samengestelde h 1 o s t — on dit in don zin van geroep, go-
juich — aangetroffen. „Mit hlostc" in Fr. Ilq. 436, 11, ver-
taalt Kern, Taalk. Bijdr. II, 204 als: „met luider stemme\'\',
en vergelijkt het voor do beteekenis mot On. hljüt= klank,

geluid. Daarnaast do samenstelling oonhlost, wolko mot

*

toejubeling in Fr. Rq. 409 § 22 moet teruggeven, vgl.
Taalk. Bijdr. 1.1.

-ocr page 121-

73

Er moet nog opgemerkt, dat geregeld unlilest voor de
Rechtbank beboet wordt; wie, nadat zijn wangeschreeuw
maken, zijn stoornis aanbrengen hem verboden is, wie dan
„nicht aufhorcht", wordt nog weer beboet, maar dit wordt
nooit „unhlest" genoemd, wat men toch vcrwachten kon,
indien Schadc\'s opvatting juist was. Evenmin wordt ergens
van „wrhcrich" gesproken, waarmee hot nict luisteren, het
niet gehoorzamen, toch zou overeenkomen.

Er bestaat nog ccn woord „wnhlcst", dat Kern 1.1. voor-
stelt in „uvrhlcst" te veranderen, daar dc
w nict tc verklaren
is, indien „unhlest" bedoeld is. Uvrhlcst = overlast past uit-
nemend in het verband. Voor zoover mij cchtcr dc Oude Druk
bekend is, komt dc koppeling uvr daarin niet voor, evenmin
als dc drukfout ii voor r. De plaats, die over \'t geheel niet to
duidelijk is, luidt: „SindsUtane wrbicdc ick, wnh 1 est wrhicde
ick; alle dccrwo socn wrbannc ick, cftcr dam dat hit toe clagho
common is". Een onkel woord tor verklaring van sindslitano vooraf.
Sindslitanc is hot krachteloos maken van den secnd, synodus,
zooals (cda) slita (Fr. Rq. 397, 8) hot krachteloos maken
van eden, door meerder bewijs. Zoo heet het ook van het
„thing", do volksvergadering, in het j\\[S. lus Mun. Fris. (O.
F. W. JI, 120): „Thingslite zonder acht, dorn sona dac
wrban ic dattcr emma oers focrsprcka wirde, hit ne se myt
myn orlouc"; aldus wordt hot thing geopend. Bij dit „slita"
schijnt voornamelijk gedacht aan het wogbbjvon, aan hetgeen
o. a. do lurispr. Fris. boven aangehaald, w a n a n d e r t noomt.

]lct sindslitanc omvat nog iets meer, blijkens don Latijnschcn
tekst van deze seendfornuiles, welke in hoofdzaak hetzelfde in-
houdt , zonder dat of dezo of dc Frioscho eene vertaling van den
andere bbjkt te zjjn. ]\\[et hoven gccitoerdo woorden komt m.i. toch
overeen: „Item quod nullus propon at actioneni civil om
sub pena quinquc solidoruni. Item quod nullus co mini t tat
insilentium vel tum u 1 tum sub pena quinque talcnti. (Fr.
Rq. 401.) Meermalen wordt bij bepalingen van geestelijk rccht

-ocr page 122-

74

verboden het wereldlijk gerecht in de zaak te moeien. Zoo
moet, dunkt mij, ook hier gedoeld zijn op het instellen van
een actie voor den burgerlijken rechter, het ergste „sind-
slitane", erger nog dan niet-verschijnen.

In de dan volgende Latijnsche zinsnede komt „insilcntium
vel tumultum" op merkwaardige wijze overeen met onhlest,
in de beteekenis, boven voor dit woord gevonden.

Mocht men nu maar wn = on stellen. Ongetwijfeld stelt
de w de gerekte of lange t\', d. i. u, voor Nu staat vn-
hlest naast onhlest. Zoo men nu kan aanwijzen dat de o
in on verlenging onderging, en dus oen wordt, dan is er
ook geen zwarigheid naast vn een wn tc stéllen. En meer-
malen stuit men in den Ouden Druk op ccn dergelijk ver-
lengd on; zooals oonwaexna kyndon; oen willa; oendceld
O e nforwrocht; ocnwcemd, welke vormen in het Afr. Wrtb.
staan opgeteekend. M. i. verhoudt zich dus wnhlost: *ocnhlcst ==
vnhlest: onhlest, wangcschrccuw, opschudding. Dat naast on-
hlest in deze beteekenis geen oenhlcst voorkomt, is mogelijk
too te schrijven aan het bestaan van een woord oenhlcst
in den zin van toqjuichiiig, toojuboling. Nog wijs ik op dw in-
heit, Fr. llb. 481, 10, naast domhood, O. F. W. II. 171.

In één adem wordt in hot Loouwardor Soondrocht dc be-
paling: „cn sliocht onhlost, oen haol pond" gevolgd door de
vaststelling van twee pond boete voor hom, dio oen „kloom
makkot" tusschon twee partijen. Een „sliocht onhlost" nu zal
eon geringe stoornis, niot oen eenvoudig scheldwoord zijn
(Taalk. Bijdr. II, 206).

In het Sneekor Stadboek van 1456 (od. Telting, p. 111)
heeft men oon afzonderlijk artikel opgonomon „Van nacht-
dom \') onde waponrucht te doon. Item, wie des nachtis
ropet wopen of moert, ofte buergeruclito maickt buyten noot-

•>) Als nacht deern" gespeld in het Bolsw. Stadb. van 1479 iTelt. 171),
wasir het, evenals in dat van 1455, met IV pond beboet blijft.

-ocr page 123-

75

saicken in eyn seluis huys of in eens anders hnys, of opter
straten, ... zoo heeft hy VIII pondt verboort den Rechte".
Als opschrift hoeft eenzelfde art. in hot Bolswardcr Stadboek
van 1455 (Tclting, p. 36): „Van nacht roep". Klaarblijkelijk
beteekent het burengerucht, geroep bij nacht; hot Latijnschc
clamor, in malani partoni.

Ilctzolfdc woord, maar in eenigszins anderen zin hebben
do Wilkorron dos Dcckons fan Loowordcra Sindstallo (O. F. W.
II. 316) van 1412: „Ilwao anno klccin >) inakket twiska twcne
iggon, ayder ig twa pund nyes jcldis.

Kern 1.1. vat „anno klocni inakja" op als iemand bezoedelen
(tot« schande maken). Klceni, adj., waarvan in hot IJsl.
klei ma, besmeren, is afgeleid, en waarbij als subst. behoort
hot thans verouderde Vlaamsclio on Ihdlandsclio klooin,
argilla, Ags. dam.

Vreemd blijft dan, dat elke partij, ook do niot-bosmcordo,
niot tot-schandc-gcmaakte, twee pond moost betalen; daaren-
boven is „anno" in. i. niot anders dan hot onbepaald lidwoord.

Do zinsnede laat zich toch ook boter verklaren, wanneer or
sprako is over schadevergoeding van twee partijen door oon
derde, wanneer de laatsto door zijno mododoolingon een geding
veroorzaakt had tusschen tweo „iggon", on dit ton go rechte
berecht was. Ilct woord „cloein" beantwoordt ongovoor aan
hot Ilollandscho boscliuldiging, aanklacht; zelfs had hot do
bij beteekenis van valsch. Zoo noemt do botookonis variant
van liet Leeuwarder Soondrocht dit: unkloin. En nog duide-
lijker blijkt dozo botookonis uit hot Btdswardor Soondrocht:
„Endo weer ommen scriouwen, als di decken syn riucht iefta
zind halt, om wanandert, zoc; scel hy di banna bota mith

Voor „anne kleem" heeft do variant merkwaardig genoog ,unklem".
Do tekst met do varianten is alloen uit Gabbema\'s druk (in zjjno Historie
van Friesl. en Verhaal van Leeuw. (1703, ald. p. 3L) bekend

Evenzoo bepaalt het Franeker Seendrecht van 1378: Hwaso makot aen
deern twem igghen bytwischa, athor igh twn pond.

-ocr page 124-

76

en hala ponde, en om een onhlest eon grate; hot en sie, dat
dat dam in dae riuchte openboor sie, dan tAva pond di deckon",
als do vals oho aanklacht, beschuldiging aan het
gerecht openbaar zij, dan twee pond boete, hier aan don doken!

Een hiermee bjjna ovcrocnkomcnd geval van schadevergoeding
bij „cleom", — van een aanklacht dos oenen togen ccn andero —
wordt genoemd in do lurispr. Fris.; dit stemt overeen met
het XXIIITstc artikel van de Papcna Ponton fan Wymbrit-
seradocl (O. F. W. II. 294; Fr. Rq. 502. 5), hetwelk luidt:

„Hwaosoo orcm in der tyola bi-clomot \') iofta brinct fan
sockum, deer ghaot oon lyf, ondo oon era, soo scelmaso to
gador scriuwa, ondo moy hy him sykria, door nui bitighet,
iefta mit riucht icnst din ora ontgacn, endc dy, door don ora
bitighet hath, meycrt nath bowysa, soo bccth hi solm da
schiold". Als 3. s. prs. ind. van het verbum biclomiakomt
hier bi-clomot voor in don zin van: iemand beschuldigen,
bctichtcn; niot: tot schande nuikon. Later toch zal voor hot
gericht oorst kunnen blijken of deze beschuldiging goon laster
is geweest, dan wol; of iemand tot schande is gemaakt, dan
niot. Dozo opvatting van do zaak AVordt nader toogolicht door
de plaats in do lurispr. Fris. II, 202, § 1, Avaarop roods gedoold is:
IlAvcorso dij cna moiischa da orcm sAvoor sockon ops 1 ach t (op-
tast) .... hit so fan mocnodon joffta fan tycffto off oors sweor con-
fusinghc, door gaod oon lyffiolf oen guod icff oen era, alzo graot als
dij ora syn schado ondo dat confuus Avirdoria Avil, alzo gract
moot dij ora bytcllia, door hym dij schada fan comnion is."
Geon bepaalde som is hior als schadeloosstelling gonoomd. Er
staat ook uitdrukkelijk vermeld, dat dc geleden schade moot
vergoed Avordon.

„Bctichtcn," is voor „biclcmot" in do aangehaalde Papcna
Ponton do verlangde botoekenis; dezo zelfde moot toegekend

\') Schw. 346« i. m. ovenals do daarnaar genomen tekst in Rq. 1.1.
„beelemet"

-ocr page 125-

77

aan biclamd in lurispr. Fris, II, p. 186, §23. „Ilwanneer dat
een man wirtli bj-clamd in een misdeda, ende dyo misdeda
claer ende openbcer is, soe is hy ney da riucht wrwouncn,
cndc mcy der deda neen wedriucht bycda."

Rcsumeerend heeft men dus voor het Friesch aan te nemen:
c 1 e e m, burengerucht; aanMacht, valsche beschuldiging, n a c h t-
clem, unklem; dam, valsche beschuldiging. Bi, (be)-
clemet, 3. s. prs., beschuldigen, betichten, en biclamd,
part. prt., beschuldigd.

In Noord-Hollandsche Rechtsbronnen hob ik slechts eens
het werkw. dammen aangetroffen in den zin van schreeuwen,
roepen. In het Enkhuizensche Stadboek (Pols, 106.) wordt
bepaald: „Van wyve kyven ende dammen. Wacr twie
wyven sceelen, die verboren elc tien scellinc, of der stien to
draghen".

• En van later tjjd, uit de XVIIe eeuw geeft Oudemans eeno
plaats, in van Santcns Lichte Wigger (1617) p. 36 to vinden:
„Die altijd weten to dammen on to claghen".

Het subst. klfim wordt ook voor het On. opgegeven, als:
c
0 n t u m e 1 i 0 8 e d i c t a", wat dus onze voor het Friesch aan-
gegeven beteekenis staaft. Hot Engelsch kent t o claim,
to rcqucst authoritatively, to requiro, cn het subst in dezelfde
betcekenisscn.

Ternauwernood behoeft nog opgemerkt dat hot woord (mt-
Iccnd is aan hot Latijnschc „clamor" enz., in do middeleeuwen
veelvuldig als rechtsterm in gebruik. Ducango geeft o. a. cla-
meum, clamor = c a 1 u m n i a, waarhij verder c 1 a ni a r o,
clamor to vergelijken is.

Voor het Westcrlauwersch maakt dc wisseling der li met ê
goen bezwaar. Voorbeelden daarvan zijn op p. 15 opgenomen.

In de Fr. Rq. zijn enkelo teksten, waaruit onze citaten
genomen zjjn, afgedrukt; in het Wrtb. mogen wjj dus dc ver-
klaring der woorden doem, biclemot zookon. Bij het
eerste treffen wij slechts een vraagteekon; het laatste wordt

-ocr page 126-

78

niet gevonden. De plaats, waar „beclemet" gelezen wordt, is
gesteld onder b e c 1 e ni e t he = rugverlamniing, en dat, terwijl
de variant „b/clemet" had. Daar von Richthofen tyola voor
„werk, arbeid" houdt, zal hij die zinsnede aldus willen vertalen:
Wie een ander ouder den „arbeid" een rugverlamniing, of
aanbrengt wegens zaken, die aan lijf en eere gaan ... \' kan
hij het niet bewijzen, dan boete hij zelf de schuld!

TVetma = weduwengeld, weergeld, vgl. bladz. 24, onder
Birns.

Wrocht. — Bij „mit fortochta sinne", dat op pag. 40 be-
handeld werd, is ook het woord „wrocht" in den daar aange-
haalden tekst te vinden. Uit de vertaling — die gesteund wordt
door het to „fara werket", dat in de Revisie staat van dit
Seendrecht (145.5) — blijkt dat het als p.art. prt. tot het verb.
„werkia" moet gerekend worden. Daarbjj moest men deze plaats
geciteerd vinden, de bewerker van het Altfriesisches Wörterbuch
heeft ze ochter opgonomon op, pag. 1162^ i. v. wrogia =
aanklagen, wroegen, on hecht derhalve aan wrocht den zin
van aangeklaagd.

D(! geheele plaats luidt: „lïwasoo on man daodslacht mit
fortochta synno, onde mey hem noen scild jaen, di scel di ban
botha mith tria merkum; endo mey hyt bowysa in licka sockum
d a t h y t t o farra wrocht hode, endo dat eponboor is,
ende nath foldwaen wolde, zoe botha hi da ban mith en morck."

Von Richthofen wil — men zooko slochts de verschillondo
woorden in zijn Wrtb. na — dozen zin ongeveer aldus ver-
taald hebben: Wie een man in drift doodslaat, kan hij hem
geen schuld geven, die zal den ban booten met 3 mark;
kan hij het in „gelijke" zaken bowijzon, dat hij hot tevoren
had aangeklaagd, en dit openbaar is, en hij hot niot vol-
doen (?) wilde, zoo boete hij den ban met oen mark.

Van onduidelijkheid is deze bepaling niet vrij te pleiten.

-ocr page 127-

79 - .

De onderlinge verhouding der boeten ligt naar mijn gevoelen
niet in het van te voren aanklagen, maar wel daarin of do
godoode het „to farra wrocht", d, i. het uitgelokt had, en of
deze kwade bedoelingen al dan niet te bewijzen waron.

Iets dergelijks wordt in Art. XL, O. F. W. II, 285, en
Fr. Rq. 487, bepaald. Gaat een monnik — zoo luidt het
daar — zijn „gastelika abyt ief zyn scaeplaer" verwisselen
met een gewoon gewaad, en verlaat hij het klooster, dan
geen ban voor hen, die hom wonden, en slechts één mark
voor die hem dooden. Hier wordt stilzwijgend verondersteld,
dat in dezen een mo^pik altijd ongeoorloofde bedoelingen had;
werd hij op dien sluiptocht gewond of doodgeslagen, dan had
hij het „to farra wrocht", dan moost hij het uitgelokt hebben;
hiervoor werd het verwisselen van zijn pij als een voldoend
bewijs geacht. In geval van manslag was derhalve ook de
boete dezelfde — slechts één mark — als in hot geval, w^aar
het „to farra wrocht" van den gedoodo moest worden bewezen,
en „in licka sockum" bewijsbaar was.

-ocr page 128-

Us

•■..,l:.\'ïvt>.v (fjifiT ■.\'ji\'.trn-. jjiif ÎH.»«/iI•• \'W-•> VÀI.

/ft».•■\'i\'JW.j.\' .[•»/ -r.fuutf ■..\'!!ff-.\'>i.f--f;î--\'.;i/ «♦■•••.<7 M) n::v j\'jfi\' :«»\' •>«»ju

■.r- .\' Mi ..\'s\'A, >?,, r»l ••fK\'^-ó;;■

.H ./f :i .i^ .viX /n f^-iO:- Uin-^Trfni) •

\' HA îf/tu! UOK ••;fhui<--tu I ."•<:\'>> .(..f;,r:iîMj -.i-^K .pjf /ri

\'ij\'dv/.^t*-»-;-; .î/X\' 1\'!.- -J^\'i- r^fbt^n^. î!;:" ■ i

ji!:lt\' ji-ll . ^ !,!"i\'!V fr\'.î JV^\'"

!•\'■■> .irnöit"-\'/ \')U> . s\', ><A IM\'jv IÜÏJ j;
, i>i\':lrl\'>biii^-!\'»v :tJr{(:../ t .iT; ■.i\'Mi.ii.^h. iir\'.i(! oih •!>\')Y

; hüH i! \'.•ti\'loul-fn\'.\'s-.-au Î\'^iifî; -Jî\'^ Xîi (t\'iKob u! rnb

bäiil , .\'ii: iJ^ \'.iiiinl-.n-)!?\'\'jîif itt^v/

; ;r.\'!.rul ffiî -h •««■•i:? h nu /\'nff f" . Kil--}}«!

\' hlf\'»!\':\'!.!\' ƒ\'•"/ ^h; iùj ifjh^\' -ÎI:V fi-;!"- -i\'^-I\'; ■ ■

itl\'.\'ii«» .-{\'i\'h\'îh \' *r«!.\'/ "M-.f- .ii-y îîiV\'.-/ Ii! .nf-tt;\'»;; f.

t^ . ; ni >ii.!. , ^ -^UUit fAV .-hh-.! ^ -.rM.r

, V ; • It\'ii- \' <;iiij 1l\'/ii

M ji7/\'"!\'."\'>T)fH\'"\'-) - r;! .(! in^ n:>

-ocr page 129-

STELLINGEN.

i.

Aau Germaaiisclio au, zoowel\' als aau öoi-niaausclio aw
beantwoordt eeue Oudfriesche ä, geeu o.

II.

Do x-ogobnatigo aau Üudsaksisch frao, fra, fro boant-
woordeude Oudfriosclic vorm is niot fro, Fries. Rochtsq. 441,
10. Ilet Oudfricsch kent alloon fr o y.

III.

Do Friesclio naam van liot riviertje de Tsjongor staat in
etymologisch vorband met het Ilollandsclic Kuindcr uiteen
ouder Kun re.

IV.

Voor banthorn in de Friesische Rechtsqucllon 55, 28 is
ban th ere te lezen.

V.

Stwe in het "Westcrlauwersch 24ste Landrecht (Fries. Rcchtsq.
79, 20) moet in sibbe veranderd worden.

6

-ocr page 130-

82

VI.

Dc onjuiste lezing bilyst in do Oude Frioscho Wetten
II, 49, is niot mot do Haan Hottoma (ald. noot) als oono
verschrijving van b y 1 i d s t op te vatten.

VIL

Voor allo noma, in de tweede Eomsgoër Keur, Fries.
Roclitsq. 2, 18, is de lozing van hot handschrift alsa noma
te behouden.

yiii.

Passia in „Iii schil to iens syn stof passia". Fries. Rochtsq.
423, 5, is niot met de Haan Hottoma, Idioticon Frisicum,
als „stollen", noch met von Riclitliofon, Altfriesischos Wörter-
buch, als „platz nehmen" tc verklaren.

IX.

In. „also fyr soe oen schoppona cndc tuoor trowo biiron
biliugha wille", Fries. Rochtsq. 422, 15, is schoppona oon
goii. plur.; vgl. hot Afr. Wrtb.

X.

Bij do vormon, in hot Altfriesischos Wörtcrbuch 093^, i. v.
driaga opgoteekoud, past niet de infinitief driaga.

XI.

Naast don infinitief du ga moot in hot Oud-Wosterlauworsch
Friesch ook daga worden gestold.

-ocr page 131-

83

XII.

Ten onrechte bowoort von Richthofcn in zijno Untersnch.
z. Fries. Rochtsgosch. passim (o.a. I. 26; II, 335; 731) dat
dc Wcstcrlanwcrsclic zoogenoemde Oude Drulv botor tekst cn
oudor codificatie geeft dan het MS. lus Municipale Frisonum.

XIII.

Dc rangschikking dor moeste, misschion van allo stukkon
in do vcrzamoling Oud-Wostcrlauworsch Rocht, bokond als
dc Oude Druk, dateert van na 1417. Zij is waarschijnlijk
door oon geestelijke (Ilildobrandus Gofi\'rodus do Docngistcrp ?)
geordend; van Latijnscho glossen uit Kanoniok on Ronioinsch
Rocht voorzien, cn buiten Friesland gedrukt.

Zij gooft alloroorst hot rocht van do grietenij Franekcradocl.

XIV.

Do oudste tokst, zoowol wat rodactio als codificatie betreft,
van hot Wostorlauworsch Soondrocht is dio in hot MS. lus
Municipalo Frisonum (O. F. W. TI p. 97—115). Don jongeren
gooft do Oudo Druk (Fries. Rochtsq. 401—410.)

Van don oudste verhouden zich boidc stukkon (O. F. W.
TI. p. 97—106, cn IL p, 106—115) m. m. als hot Schouton-
roglomcnt (O. F. W. TT. p. 118—140.) tot hot Landrocht dor
Friezen (ald. p. 30-63.)

XV.

Dc „Upstallisbamos wilkcrrcn" van 1323 zyn eeno „nya
settingha"; do oudo optcokoning dor Upstalsboomscho wetten
wordt in hot MS. lus Municipale Frisonum (O. F. W. TI,
143—156) gevonden.

-ocr page 132-

XVI.

84

Beowulf, cd. Grein, vs. 1681 vv.

vundorsmida gevcorc, and pa ])as vorold ofgcaf

gromlicort guma, godcs andsaca

mordrcs seyldig and his módor cac;

on gevcald gclivcarf voroldcyninga

])am sclcstan bc saïm tvcónum

])ara pc on Sccden-iggc sceattas dalde.

Na vs. 1683, plaatse men oonc komma, daar vs. 1886 nict,
zooals Grein wil, op Hródgar, maar op Beowulf slaat.

XVIL

Kudrun, cd. Symons, strophe\'186. 1:

Da vant man under s t o u b o
dem wirte riten bi.

lees hübe.

XVIU.

Kiulrun, cd. Symons, strophe 196. 3:
Von aincr vorgctfcnc
nahen undo verren
cr hicz Valant aller kiincge:
daz mohte sincn vinden wol geworren.

locs mit sincn argen t fo t e n.

XIX.

Lohengrin, Bibl. der gcsamnitcn D. National-Liter., vs. 5681
Ez was da not und arcbcit.
manigcr wolt iin helfen uf, daz was doch Icit \'
dayman gein man, der in vast wider tratte.

Iocs manogcm.

-ocr page 133-

85

XX.

Aan eone reconstructie van den oorspronkelijken tekst van
den Rcinaert is niet to denken, lioogstons aan die dor ons
bokendo lozingen.

XXI.

Rcinaert, od. Martin, vs. 1940:

Doe sprac hi ton coninc saon
„doet Tibocrt nicdc gaon:
hi mach clcmmon, hi mach dc lino
up draghon sondor uwe pino".

loos te Brunen.

XXII.

Volthcm, Spiegel Ilistoriaol, B. I, c. VIII, vs. 19, (p. 11.)
Dio twoo ioncsto van don vieren
Dio syn golupt, na der manieren
Dat mon Capunc tc vorno plcgot.

loes do cno.

XXJll.

Ald. c. XII, vs. 1, (p. 15.)

Arabien was wout ondo motel
Doon dio kindor vati Israel
Daor in lagen.

loos niot ol.

XXIY.

Ald. c. XLIII, vs. 58, (p. 134.)

Die hongor modo, ontio dier tyt
Maccto daor occ, dos sokor syt,
^[onigon nuin, dat vorstaot..

locs maetto.

-ocr page 134-

XXIX.

532

Ald. B. IV, c. III, VS. 25, (217.)

Doen \'t gorucmt was van don quaden
Dadon si grauon daor mit spadon
Endo mot backnson stono op brokon
loos haokxson.

XXVI.

Ald. 0. XLI, VS. 17, (p. 205.)

Iladdon die Vlamingo vort goronnon.
Doen die wych dus was verwonnen,
Dacr no waor niet ccn ogo bleuen
En liaddom aldaor opgogoucn
Sondor stoot oiulo sondor slacli.
lees eene gebleuen.

XXVII.

Dc verzon 2053 cn 2054 van hot twoodo fragment dor
Lorrcincn (Karei dc Groote on zjjno XII Pairs), od. Jonck-
bloot,. mocton omgezet worden.

XXVIII.

Dc borchgrauinne van Vorgi, vs. 02,

.... Si ontsaglion dat mosilioton
Endo hadden vorcoron omdat
Eno scoone hoimeliko stat
In enen boogaort, daor hi plach
Die to gano in don dach
Alse ofte si hom vermeien gingen
Niomcn en wiste van dien dinghon.
loos hi, ginge, dinghe.

-ocr page 135-

XXIX.

87

Bredoro, Spaansclio Brabander Jerolimo, vs. 5:

O Kaysorlaijcke Stadt! Ilantwerpen groot on raijck,
Ick glicloof nou dat do Son bcscliaynt uwcs gelaijck,
In abondancy van sloyck, in sclioonheyt van landouwen,
In Karcken triunipliant, in devote Kloosters, on modeste

[gliobouwon,

In muragio massief, vol alles, van rokroatio goboomt,
In kayen on in lioyen, woor langskens dat hem stroomt
Ue Largo rovior, hot wator van don Schelde,
lees V 01 c k.

XXX.

Het woord sjouwen is van Frioschen oorsprong.

XXXI.

Ifet laatste lid van gerief is van Frioschen oorsprong, en
moet met „roof" samenhangen.

xxxn.

Bij het attributieve adjccticf in hot Nodcrlandsch kan men
nict sprokoii van zwakke on sterke verbuiging.

XXXIII.

Jonckbloet\'s beoordeeling der Middclnedcrlandscho fragmenten
van hot lloolantsliod is onbillijk.

XXXIV.

;Middelecuwschc boorden cn kluchten geven minder oen denk-
beeld van het leven, dan wel van don smaak onzer vaderen.

-ocr page 136-

XXIX.

88

In de Letterkundige Geschiedenis zijn slechts die bijzonder-
heden op te nemen uit het leven der schrijvers , Avelke het
door hen geschrevene verklaren of toelichten.

XXXYI.

Uit de mededeelingen in Tacitus\' Germania mag niet besloten
worden dat de Germanen particulier bezit van akker- en
weideland kenden.

XXXVII.

Het verhaal van Winkelrieds gedrag in den slag bij Sempach
behoort tot het gebied der sage.

XXXYIII.

Dc houding van Oldenbarnevelt in do twisten gedurende
hot 12-jarig bestand is niot te rochtvaardigon.

XXXIX.

Van de twisten dor Schieringors on Vetkoopors moet de
oorsprong gezocht worden in sociale verhoudingen.

-ocr page 137-

liiiliiiiliJ^^^ië

T,.

v-7;

SlSÄ\'-i:\'

-.ri^rl

......- \'V : :

- ■ > ■. »,

■■\'tv\'

-ocr page 138-

m:

; ■ - yr

^ - ^ ; ...

T\'y.

-ocr page 139- -ocr page 140-

mmm^mmm-^