-ocr page 1-

J. J, CLDTTEBBiOKE PÄTIJN ÏAN KLDETINGL

AFPERSIM EN AFDREIfilNft.

UTRECIIT,

J. G. BROESE.
1888.

-ocr page 2-

\' A ,

:

■r.-ry

-ocr page 3-

 -rip .■ ; \' ■ -^il

\'"■■A

, ■ >J i t

Iiiffiiiitiliiii T \' " \' \'

-ocr page 4-

•\'-\'.ïi! ■ -fel\',. ~ ; \'

.r-

7 \'•

V tr

. . \' t. ■■

i

, . -jV JT* (

\' -

y ■ ■

. ... H-\'-\'--\'

* \\

/ / \'\' • , .

-ocr page 5-

afpersing en afdreiging.

-ocr page 6-

.M

" ■ 5

sgaiÄäieäBS

î J

•".S\'»

■ ■■ -.t.j\'

C" x;

■ ■■ V ■. .

-ocr page 7-

AFPERSING E» AFDREIG™

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
van

^attöif m

AAN DE

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
na bekomen macimoino van den rector magnikicus

DP. G. H. LAMERS

ItOOQLKE&AAB IN 01 fACVLTOT DU OODOKLI\'.UÜHtlll
EN

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

TEGEN UE IIEUENKINGEN I)F.K
flECHTSGELEERDE f\'ACULTEIT
TE VERDEDIGEN

Op Tr^tliig 8 Juiii 1888, «Ich iiaiulddnkh tcii 3\'/, ure

UOOR

JÖMN JACOB CLOTTERBOÖKE 1\'ATIJN VAN KLOETlSGli,

geboren to Zeist.

-on^svao-

UTRECHT,

J. G. BROESE.
1888.

1

J.

-ocr page 8-

Gfdrukt Ur „UlrechUcbe Stoomdrukkerij" — Ulttchl — 4cru»lcmilccg.

-ocr page 9-

■ AAH mimi MOEDER.

-ocr page 10-

V

[«(■■Tifi-niriF __

> > ■■\'

i

" -v. ■

V

-ocr page 11-

Bij het eindigen mijner academische studiën voel ik
^nij gedrongen hier aan de Hoogleeraren der Juridische
Faculteit mijnen hartelijken dank ie betuigen voor het
ondertoijs dat ik van hen heb mogen genieten.

In het bijzonder aan ü, Hooggeleerde Pols, voor
de betoonde hulpvaardigheid bij het samenstellen van dit
proefschrift ondervonden.

Vrienden en kennissen „/iu Jievoir."

P.

-ocr page 12-

r» . y ,

t\'1

1  -.fcsjbscnvr.^.-. Vi;

•IK.

-ocr page 13-

INLEIDING.

De 13^« titel van het boek van ons Strafwetboek,
art 317—320, bevat onder het opschrift van afpersing
en afdreiging eene
soort van misdrijven die vroeger eene
minder nauwkeurige plaats in de classificatie der mis-
drijven bekleedde, zoodat hun eigenaardig karakter niet
zuiver uitkwam. In het Fransche recht vindt men voor
het eerst in den Codo van 1791 dc afpersing (extorsion)
als een zelfstandig misdrijf afgescheiden van het verwante
misdrijf van knevelarij (concussion), maar werd het ge-
plaatst in den titel van diefstal, waarin men later dien-
tengevolge ook do afdreiging (chantage) plaatste. In het
Belgische wetboek werd do afpersing met diefstal onder
eene rubriek vereenigd, in het Duitsche met roof. Dit
verschil van beschouwing is voor dc verklaring der be-
palingen niet onbelangrijk. Bij dc bespreking dezer mis-
drijven, die ik tot
onderweri) van dit proefschrill koos,

\'»eb ik mitsdien gemeend aan de behandeling van ons

1

-ocr page 14-

recht eene bespreking van het Fransche, Belgische en
Duitsche recht te moeten doen voorafgaan, alsmede eene
korte vermelding van hetgeen het Romeinsche recht dien-
aangaande reeds bevatte. Zoo ik met name bij het
Duitsche recht breedvoeriger was, had dit nog eene andere
reden. Naar aanleiding van de bepalingen van het Duitsche
Welhoek zijn tal van vragen gerezen, die evenzeer bij ons
kunnen rijzen. Daar nu de litteratuur en de rechtspraak
over de bepalingen van ons recht nog weinig tot nadere
ontwikkeling van onze bepalingen hebben geleverd, is de
kennisneming dier vragen en van hare beantwoording in
Duitschland van eenig belang.

-ocr page 15-

§ I-

De 13\'\'« titel van het Al\' boek der Digesten »de con-
cussione of concussoribus" bevat twee fragmenten.

1. Si simulate praesidis jussu concussio intervenit,
ablatum eiusmodi terrore restitui praeses provinciae jubet

ct delictum cocrcet.

2. Concussionis judicium publicum non est; sed si

ideo pecuniam quis accepit, quod crimen minatus sit,
potest judicium publicum esse ex Senatusconsultis, quibus
poena legis Corneliae teneri jubcntur qui in accusationem
innocontiuin coierint quivo ob accusandum vel non accu-
sandum, denuntiandum vel non denuntiandum testimonium

pecuniam accepcrit."
Hier worden slechts twee gevallen
genoemd.

Vreesaanjaging door het voorwendsel van een bevel

van den praeses provinciae.
2. Door dc bedreiging met eeno aanklachte.
Lex
3. C. de condictiono ob turpem causam.
Imp. Diocletianus et Maximianus. A. A. Dizoni militi.

-ocr page 16-

4

Quod evitandi tirocinii causa dedisse te apud compe-
tentem judicem ei de quo quereris indubia probationis
luce constiterit, instantia eius recipies qui memor censurae
publicae post restitutionem pecuniae etiam concussionis
crimen inultum esse non patietur.

PP. Ill K. Aug. ipsis IV et III AA. Conss.

Die het geld gegeven heeft was niet tot den dienst
gehouden, anders zoude wegens zijne turpitudo de terug-
vordering uitgesloten zijn. Het blijkt hier niet of hij,
die hem met het tirocinium dreigde, hooger bevel heeft
voorgewend of van zijne eigene macht misbruik heeft
gemaakt.

Paulus, ad legem Corneliam testamentariam senten-
tiarum receptarum, 5\'^\'\' boek titel 25 § 12.

Qui insignibus altioris ordinis utuntur, militiamque
confmgunt, quo quem terreant vel concutiant, humiliores
capite puniuntur, honestiores in insulam deportantur.

Hugo Donellus i) definieert »concussio id genus
maleficii cum metu potestatis propriae vel alicnae, aut
judicii futuri, illicite injecto, aliquid extorquetur ab alio,

m

id agente, ut alicujus rei praestatione se eo metu liberet."

1) Comment, do jur. civ. 15<l« boek caput 39.

-ocr page 17-

Ruimer is de bepaling die Jacobus Cujacius geeft
»Concussio est terror injectus pecuniae vel alterius rei
extorquendae causa.

Antonius Matthaeus i) definieert concussio terror injectus
pecuniaï vel rei alicuius extorquendïB gratia.

Wij lezen bij bem t. a. p. § 3 blz. 207 »porro sunt
qui existimant hoc crimen a privatis duntaxat committi,"
daar hij die met een imperium en potestas bekleed is
en zulk een feit bedrijft niet wegens concussio wordt
vervolgd maar volgens het publicum judicium repelun-
darum aangeklaagd wordt. Volgens Matthaeus is dit geen
bezwaar daar de ambtenaar volgens do lex Julia repetun-
darum of wegens concussio kan vervolgd worden. Wanneer
\\ de concussio alleen door ambtenaren kon bedreven worden

en de feiten onder de Lex Julia repetundarum vielen zoude

de invoering van het crimen extraordinarium onnoodig
geweest zijn. De concussio kan voor ambtenaren van
minderen rang, wier handelingen niet
onder het judicium
repetundarum konden gebmcht worden cn voor personen
welke geen ambt bekleedden, ingevoerd zyn geworden.

Lex 152. D. do regulis juris {50, 17) leert ons: »Hoc
jure utimur, ut quidquid omnino por vim fiat, aut

1) Do Criminibus Libor Al. t. 7.

-ocr page 18-

in vis publicae aut in vis privatae crimen incidat," hoe
komt men nu aan het crimen extraordinarium concussi-
onis? Misschien zijn de bepalingen over de concussio
gemaakt toen de wet over de vis nog niet die uitbreiding
had gekregen welke zij in de Pandecten heeft. Het kan
ook zijn dat voor vis physiek geweld vereischt werd en
voor de concussio psychische dwang (als bij de actio
quod metus causa) voldoende was. ^

Mittermaier aanteekening op Feuerbach Lehr-
buch des Peinlichen Rechts § 430 note 1. »Die con-
cussion musz zweifach aufgefasst werden: 1) als eine
von Staatsbeambten durch Missbrauch ihrer Ambtsgewalt
verübte Erpressung, wo es ein Ambtsverbrechen ist (479a)
oder 2) als ein von Privatpersonen begangenes verbre-
chen .... allein wenn es auch richtig ist ... . dass
das ältere römische Recht nichts von crimen concussionis
kannte, so ist doch gewiss, dass man später einzelne

1) Savigny, Systom des heutigen RüniiBchcn Kcchta, 3 bl. 101 n. a.
John „Uobor don Begriff und dio hcutigo anwcndbarkoit dos Römisch-
rechtlichen
crimon vis" Archiv des Criminalrcchls 1854 bl. 71 waar wjj
lezen: 1. „dasz ein zusammonhang zwischon metus (Ilorvorbringon von
unfreier
Willcnsbostimmung) und crimon vis nicht nachgowioscn wer-
den kann;
2. das ein Zusammenhang zwischen vis Corporalis und
Crimen vis
zweifellos ist."

-ocr page 19-

m

Fälle einer psychologischen Gewalt, zur Erlangung von
Vortheilen mit dem gemeinschaftlichen Namen hervorhob,
weil man fand, dass diese Fälle nicht hinreichend unter
andere Delictsformen gebracht werden können. (Pauli
rec. sent. V tit. 25 § 12, L 0 § 3 D. de offic. praesid.

L. 2. D. de concuss.)."

De vis compulsiva is bij de concussio bedoeld (psychische
of psychologische dwang). Concutere beteekent oorspronke-
lijk, hevig bewegen, schudden. Een dief wil appelen van cen
boom stelen, het is hem te lastig op den boom te klimmen .
en de appels weg te nemen (vis ablativa). Daarom schudt
hij den boom opdat deze do appels zelf zal geven (vis
compulsiva) om van de hevige beweging bevrijd te worden.
Do nel lus t. a. p. Caput 39.
Het is alsof door de Dryade
de ziel van den boom in beweging gebracht wordt. Wanneer
een roover iemand
aangrijpt en schudt zoodat do hoed
van het hoofd en de beurs uit den zak valt; opdat hij
zich deze zaken zal toeeigenen, is het »vis ablativa of
absoluta." Dreigt hij hem met »la vie ou la bourse" en
aangevallene geeft zijne beurs over dan is het »vis
impulsiva," de wil is door de vrees, dat het hem zijn
leven kosten zal, in beweging gezet cn do afgifte heeft
plaats, ut eius praestationo se liberet co metu.

-ocr page 20-

§ n.

De C. P. van 7 October 1791 behandelt voor het eerst
in de Fransche wetgeving de afpersing als een zelfstan-
dige misdaad.

»Quiconque sera convaincu d\'avoù* extorqué par force
ou par violence, la signature d\'un écrit, d\'un acte em-
portant obligation ou décharge, sera puni comme voleur
à force ouverte et par violence envers les personnes, et
encourra les peines portées aux cinq premiers articles de
la présente section, suivant les circonstances qui auront
accompagné les dites crimes." T. w. dat gelijk bij de
geweldadige diefstal ook hier op verzwarende omstandig-
heden gelet wordt, openbare weg, braak enz. die de
afpersing kunnen vergezellen.

De afpersing betrof alleen het teekenen van eene akte
die verbindtenis of bevrijding medebracht Verder ging
art. 400 C. P. die bij het onderteekenen bijvoegt »la
remise d\'un écrit, d\'un acte, d\'un titre, d\'une pièce quel-

-ocr page 21-

conque contenant ou opérant obligation, disposition ou
décharge."

De C. P. stelt in art. 400 tijdelijke dwangarbeid tegen
hem, quiconque aura extorqué par force, violence ou
contrainte, la signature ou la remise d\'un écrit, d\'un acte,
d\'un titre, d\'une pièce quelconque contenant ou opérant
obligation, disposition ou décharge. Dit art. staat in de
Afd. van den titel die handelt over diefstal; van
bier de vraag of de afpersing, beschreven in art. 400,
een diefstal bevat.

Art. 379 bepaalt »Quiconque a soustrait frauduleusement
une chose qui ne lui appartient pas, est coupable do vol."
In art. 400 heeft echter geene soustraction plaats. Onder-
teekent de schuldeischer, tengevolge der force etc., eene
kwijting, dan is niets aan zijn bezit onttrokken, dus zal
die extorsion niet onder de bepaling van diefstal vallen,
^len heeft zich op art. 401 C. P. beroepen om er een
diefstal in te kunnen vinden, »les autres vols non spéci-
fiés" enz. Dit zal bevestigen dat de hier behandelde mis-
drijven allen diefstallen zijn. Hiertegen herinnert Rauter i)
\'^Quant à eet argument nous pensons qu\'il perd sa force,
par cette observation que l\'article, n\'a evidement en vue

ï) Traité du droit criminel N*. 624.

-ocr page 22-

10

que la généralité des cas dont le chapitre dans lequel il
se trouve venait de s\'occuper. Want de woorden »de
hier niet behandelde diefstallen" geven hoegenaamd niet
te kennen dat er in deze afdeeling alleen van diefstal ge-
sproken wordt, art. 401 zegt slechts dat de hier niet op-
genoemde diefstallen volgens art. 401 met gevangenis
zullen gestraft worden. Behoort de extorsion tot den
diefstal, dan is ook art. 380 C. P. van toepassing en zal
de zoon wegens afpersing, tegenover zijn vader gepleegd
enz., niet gestraft worden. Zoo C h a u v e a u en H é I i e i)
»l\'extorsion n\'est qu\'un vol commis à l\'aide de la force,
de la violence ou contrainte.

Rauter t. a. p. meent dat de wetgever hier hoofd-
zakelijk op het oog had »la violence envers la personne
motivée par l\'espoir d\'un gain illicite, de sorte que malgré
la place qu\' occupe l\'article 400, il s\'agit plutôt d\'un délit
contre les personnes que d\'un délit contre la propriété.
Quid wanneer het afgeperste stuk nietig is in den vorm.
Rauter acht ook dan art. 400 van toepassing, omdat de
geweldpleging dezelfde is en al was het stuk en règle het
toch vernietigbaar is. Anders C h a u v e a u en II61 i e, het
^ art. betreft een geschrift contenant obligation disposition

1) Chapitra 60.

-ocr page 23-

11

OU décharge, is het schrift in orde dan heeft het die
bedoelde werking, die het verliest door de nietigheid-
verklaring en de gedwongene was aan het gevaar bloot-
gesteld dat de nietigheid niet wordt uitgesproken, maar
bij het blijkbaar nietige stuk, hetwelk
geen oogenblik eene
verbindtenis bevat, is eene geheele\'andere verhouding,
dit staat gelijk met het afpersen van een onbeschreven
blad, zoo m. i. terecht Chauveau en Hélie. Was
het afgedreigde loterijbriefje reeds met eene niet uitge-
komen dan is art. 400 niet van toepassing O» gebeurde
dit eerst later, dan wel, daar het stuk eene voorwaarde-
lijke verbindtenis inhield, tenzij het geschrift eenige obli-
gaties jegens den gedwongenen bevatten moet, hetgeen
de »signature" doet veronderstellen, in het andere geval
is het gewoon diefstal met geweld. Zoo kunnen wij bij
décharge aan eene, den afgedreigden toekomende quitantie
denken, die hierdoor zijn bewijs van voldaan to hebben
verliest cn aan eene die hij, den extorquant zijnen schulde-
naar, ter hand stelt. Voor het gevoelen dat in den C. P.
de door bedreiging verkregene overgifte van een lichame-

1) I-otorijbricfjos wanrop prijzen zijn gotrokkon, zijn zoodanige litola
als bodoold worden in art. 400 C. P. lloogo Kaad 19. a. 1844,

"Weekblad ö7ö.

-ocr page 24-

12

lijke zaak, als diefstal moet beschouwd worden, zoodat
ook dit geval onder het »qui a soustrait" valt, plèit de
omstandigheid dat anders dit feit ongestraft zoude zijn.

Zoo luidt bij Mr. W. H. J. Roijaards i) de IS-^Hhesis
»Alle kenmerken van diefstal zijn aanwezig wanneer de
benadeelde door geweld tot overgifte van het goed is
gedwongen." t. w. de geweldenaar neemt dan de zaak
door de manus ministra weg. Die het goed over geeft
is willenloos slechts een instrument tegen zich zelf. Bij
deze interpretatie judaica blijft het woord soustraction onge-
schonden en wordt eene booze gaping aangevuld.

Het ontwerp van den C. P. Beige (in werking getreden
op 15 October 18G7) bevatte »Quiconque aura extorquó
par violence ou menaces la signature ou la remise d\'un
écrit, d\'un acte, d\'une pièce quelconque contenant ou
opérant obligation, disposition ou décharge sera puni etc.
Deze redactie werd door de kamer aangenomen.

De Senaat stelde voor »Quiconque aura extorquó ii l\'aide
de violences au de menaces soit des fonds, valeurs, objets
mobiliers, obligations, biljets, promesses, quittances, soit
la signature ou la remise d\'un document quelconque con-

1) Yorandoringon in do gemoontoljjko indcoling dos Rjjks, Boschou-
wingon naar aanleiding van artikel 2 der Grondwet.

*

-ocr page 25-

13

tenant ou opérant obligation disposition ou décharge sera
puni des peines portées aux articles précédents confor-
mément aux distinctions qui y sont établies comme s\'il
avait commis un vol avec violences ou menaces.

H au s 1) zegt »l\'extorsion n\'est pas im vol proprement
dit. Le vol en effet consiste dans la soustraction dune
chose; tandis que l\'extorsion, soit de la signature, soit
de la remise d\'un écrit, suppose que le signataire ou le
détenteur a été amené lui-môme à signer ou à remettre
l\'écrit. Ensuite le vol peut se commettre avec ou sans
contrainte, tandis que celle-ci est un élément caractéristi-
que, une condition essentielle de l\'extorsion." En zoo
zegt de rapporteur der kamercommissie Pirmez dat het
ontwerp, door do extorsion naast den diefstal, nadat alle
soorten van diefstal behandeld zijn, te plaatsen, duidelijk
genoeg te kennen geeft, qu \'il en a fait une infraction
sui generis, t. a. p. p. 540 n». 13.

Art. 470 geeft ook duidelijk te kennen dat extorsion
geen diefstal is door te zeggen dat hij die zich aan dit
feit schuldig maakt zal gestraft worden »comme s\'il avait
commis un vol avec violences ou menaces," dus heeft
b\\j eigenlijk niet gestolen. N y pc Is ziet alleen in het

ï) Exposó des motif» III, p. 49-1, N\'. 11.

-ocr page 26-

14

geval dat tot het teekenen, het scheppen van het stuk
gedwongen is een zelfstandige misdaad, bij den dwang
tot overgifte van een reeds bestaand geschrift van die
soort kon het feit »être qualifié extorsion, mais il pourra
tout aussi bien être qualifié vol avec violence. Vooral is te
letten op de uitbreiding door art. 478 C. P. B. aan art. 400
C. P. gegeven. Art. 400 C. P. bevatte nog niet de afpersing
van fonds, valeurs, objets mobiliers, welke in art. 470
C. P. B. opgenomen is, dit artikel luidt : sera puni des
peines portées â l\'art 468, comme s\'il avait commis un
vol avec violences ou menaces, celui qui aura extorqué,
à l\'aide de violences ou de menaces, soit des fonds,
valeurs, objets mobiliers, obligations, billets, promesses,
quittances, soit la signature ou la remise d\'un document
quelconque contenant ou opérant obligation, disposition
ou décharge.

De vraag is voorgekomen wat te doen wanneer de
extorsio is aangenomen door de jury die verklaarde dat
er geen geweld noch bedreiging plaats had. Het Franscho
Hof van Cassatie i) besliste 30 April 1830 en 17 October
1831 en het Hof van Brussel 10 Juni 1852 dat er dan
eenvoudige diefstal plaats had. Het HoT van Cassatie

1) Dalloz Hépertoiro n\'. 012, 2 Vol.

-ocr page 27-

15

besliste later dat »la violence, la force, la contrainte sont
les circonstances constituitives de l\'extorsion et non des cir-
constances simplement aggravantes, que des lors ces cir-
constances disparaissant, il ne reste plus de fait punissable."

Nypels 1) bl. 154 vindt deze beslissing bij eene
extorsion de signature niet te betwijfelen daar men niet
kan begrijpen »comment une signature extorquée sans
violence ni menace puisse avoir été donnée contre le gré
du signataire; le mot »extorquée"
dans ce cas est évidem-
ment impropre." Maar ook bij eene gelijksoortige extorsion
van een ander voorwerp in art. 470 C. P. genoemd,
komt Nypels tot hetzelfde resultaat »la remise forcée
d\'une chose ne peut être considérée comme vol que
quand elle est le résultat de la violence," daar er anders
geen soustraction plaats heeft. Het is gebeurd dat iemand
gedwongen was cen orderbrieijo te onderteekenen in
hetwelk de naam van hem, aan wiens order zoude be-
taald worden, niet vermeld was. De dader werd ver-
oordeeld wegens tentative d\'extorsion, kwam hiertegen in
eassatie cn overeenkomstig het réquisitoire van Merlin
werd het verzoek verworpen 0. 2. 1812. Merlin

1) Lo Codo P(Snal Kelgo intorprcHó.

2) Dalloz. IWp. V. Vol. n*. 608.

-ocr page 28-

16

zegt: »or celui qui dans le dessein de se créer par
contrefaçon de l\'écriture d\'autrui une promesse ou une
quittance d\'argent, ne ferait par oubli, de quelque forme,
qu\'un acte nul, serait-il à l\'abri du faux? Non certainement.

Dit gevoelen verdient m. i. de voorkeur daar de invulling
van den naam van hem aan wien betaald zal worden,
nadat door de geweldpleging de onderteekening, hier het
essentieele, verkregen was, allergemakkelijkst kon ge-
beuren. Zoo besliste het Hof van Luik i) 15 April 1861,
in het geval waar ook de naam van den schuldeischer
vergeten was »Ie nom du créancier pouvait être ajouté
sans que cet acte changeât frauduleusement le caractère
de l\'acte, puisqu\'il résultait de toutes les pièces de
l\'instruction que c\'était au profit d\'un nomme Evrard
que l\'extorsion avait eu lieu. Verder nam het Hof in
aanmerking dat dit geschrift een begin van bewijs bij
geschrifte leverde.

Dezelfde vraag deed zich voor bij het afpersen van
eene onderteekening d\'un acte qui était demeuré à l\'état
de blanc-seing. Het Hof van Cassatie 2) had het arrest
vernietigd dèwijl het papier in den toestand van blanc-

1) PaBic. dool pag. 886.

2) Arr. 19. 6. 45. Dalloz. 1845. 4. 122.

-ocr page 29-

17

seing was gebleven en op zich zelve geene waarde had,
une signature en blanc-seing. Voor een gelijksoortig geval
zegt Merlin 1) »se procurer avec violence un titre que
l\'on peut à volonté rendre obligatoire, c\'est évidemment la
même chose que se procurer par violence, un titre conte-
nant obligation." Later heeft het Hof van Cassatie 2) aan-
genomen wanneer hetblanc-seing devait contenir obligation
de la part du signataire, dans was er poging tot extorsion.

N y pels vraagt: is eene »signature extorquée par
violence" niet altijd bestemd de onderteekening te be-
vatten van een geschrift inhoudende verbindtenis, be-
schikking of kwijting. Doorgaans wel, maar kan een
ontslagene bediende die een nieuwen dienst kan krijgen
zoo hij een getuigschrift van zijn goed gedrag overiegt,
^iet van zulk eene afgeperste handteekening gebruik willen
"^aken. Zoo wisselformaatpapier genomen is zullen wij
de praesumptie van Nypels mogen aannemen

lïoe komt de Fransche wetgever in 1832 bij art. 400
do bepaling tc plaatsen, »Le saisi qui aum détruit,
détourné ou tenté de détourner des objets saisis sur lui
ot confiés à sa garde sera puni des peines portées en

Itóportoiro do Jurisprudonco v. Tcntatiro n*. VI.
2) Arr. 27 Maart 1856 cn 10 April 1857.

-ocr page 30-

18

l\'art 406." Behoort die bepaling niet veel eerder onder
art. 408, waar gehandeld wordt over misbruik van ver-
trouwen in betrekking tot de zaken die aan iemand ter
hand zijn gesteld a titre de dépot. Art. 408 handelt van
hem die de zaak en préjudice du propriétaire, possesseur
OU détenteur verduisterd heeft en de beslaglegger kon als
houder door den bewaarder beschouwd worden, toch
was deze plaatsing niet doenlijk daar het volgende lid
der bijvoeging van het geval handelt dat het goed bij
den bewaarder vernield of weggenomen wordt, daar is
aan geen misbruik van vertrouwen te denken. De eigenaar,
onder wien beslag is gelegd, die de zaak wegmaakt
begaat geen diefstal daar men niet zeggen kan dat het
eene zaak was »qui ne lui appartenait pas." Daar nu
ook art. 400 niet van diefstal spreekt was hier een ge-
schikt schuilplaatsje voor dit misdrijf. \' Ook wanneer wy
aan het afpersen eener quitantie denken is er eenige
analogie, hierdoor heeft de verijdeling der vordering
plaats, die heeft ook plaats door het betaalmiddel tc
vernielen of weg te maken.

Natuurlijk levert de opvatting van don wetgever van
28 April 1832 geen bewijs voor dio van dc opstellers
van den C. P. van 1810.

j

-ocr page 31-

§ ni.

Bij de herzieningswet van den C. P. van 18 April—
13 Mei 1863. is bij art. 400 bijgevoegd: »Quiconque à
l\'aide do menace écrite ou verbale, de révélations ou
d\'imputations diffamatoires aura extorqué ou tenté d\'ex^
torquer soit la remise de fonds ou valeurs soit la signature
ou remise des écrits énumérés ci-dessus sera puni d\'un
omprisonnement<.d\'un an à cinq ans et d\'une amende do
cinquante francs à, trois mille francs." Deze paragmf
bevat de zoogenaamde chantage, llet woord »chantage"
komt waarschijnlijk van de spreekwijze »faire chanter"
doen betalen, hij zal moeten zingen i).

In de motieven van de wet van 1863 wordt er op
gewezen dat art. 405 C. P., hetgeen over escroquerie
handelt, op de chantage niet van toepassing is.

O In don Dictionnairo do TAcadomio Françaiso loost men: Clmntago
tomo populaire, action do falro chantor quoiqu\'un c\'est diro do lui
«xtorqucr do 1\'argont on lo menaçant do rovelcr quelque choso do
Bcandaloux, ou do lo diffamer.

-ocr page 32-

20

Bij Morin i) lezen wij »chantage expression moderne
indiquant le fait de l\'individu qui tente d\'obtenir la remise
de fonds ou valeurs en menaçant de divulger quelque
acte scandaleux, souvent chimérique. C\'est un mode
d\'escroquerie qui mérite toute la sévérité de la police et
des tribunaux. Les dispositions sur l\'escroquerie proprement
dite sont assez larges pour atteindre l\'action coupable
qu\'on appelle chantage." In de motieven van genoemde
wet lezen wij: »Le chantage n\'est pas l\'escroquerie de
l\'article 405, celle-ci procède par la persuasion, par la
ruse et par des manoeuvres frauduleuses, elle arrive à
ses fins par les illusions qu\'elle fait naître, par les craintes
ou par les espérances chimériques qu\'elle inspire. Le
chantage n\'est pas la menace de l\'article 305. Celle-ci
a surtout pour but d\'inspirer la crainte d\'une violence
physique, elle peut exister sans ordre et sans condition;
la condition, si elle existe, n\'est pas toujours de se faire
remettre une somme d\'argent; la cupidité n\'est pas do
son essence, si bien que le Code Pénal l\'a rangée parmi
les crimes contre les personnes et non parmi les crimes
contre les propriétés. Le chantage a pour effet d\'arracher
une somme d\'argent en influençant la volonté par la

1} Réportoiro do droit crimincI.

*

-ocr page 33-

21

crainte d\'un mal véritable et sérieux; c\'est une extorsion ;
SI le mal était craint pour la personne; ce serait une
violence physique, comme il est craint pour la réputation
et l\'honneur c\'est une violence morale. Voila son caractère;
voila le genre auquel il appartient; voila pourquoi s\'il
prend une place dans le Code Pénal c\'est dans l\'article
que cette place est marquée.

De C. p. B. heeft de chantage niet opgenomen, Nypels
t- a. pl. n®. 13. »Les termes de notre article 470 per-
niettent-ils d\'y faire rentrer tous les faits de chantage
•lue
comprend la nouvelle disposition ajoutée à Tarticlc
^00 du C. P. Français? Cela me semble tout au moins
fort douteux."

Ook het R. S. G. B. maakt geene uitdrukkelijke melding
de chantage, toch kan dezo onder art. 253 vallen,
^aar de bedreiging niet nader is aangewezen kan zij ook
de bedreiging bevatten van een slechten naam tc zullen
bezorgen.

Een interessant voorbeeld van zulko bedreiging vinden
^^y in
Livius. 1) »Ubi (Sextus Tarquinius) obstinatam
^idebat et ne mortis quidem metu inclinari, addit ad
Return dedecus, cum mortua jugulatum servum nudum

ï, 5, 8.

-ocr page 34-

22

positurum ait, ut in sordido adulterio necata dicatur."
Men iieeft er over getwist of men de afdreiging alleen
zal straffen wanneer een onwaar feit (imputation d\'un fait
faux) ten laste gelegd wordt of ook bij de bedreiging van
bekendmaking van een waar feit.

Mr. Beelaerts van Blokland i) bl. 13 meent »daar
het zelden a priori blijken zal of het feit waar of onwaar
is, zal dit door een omslachtig en voor den gelaedeerden
meestal niet zeer aangenaam rechterlijk onderzoek moeten
uitgemaakt worden." Tegen deze bedenking is aan te
voeren dat, wanneer men de chantage alleen op klachte
vervolg, de gelaedeerde gerust de klacht kan doen, indien
hij het feit niet heeft bedreven; valsche getuigen zijn toch
niet zoo licht te verkrijgen.

Overigens is dit verschil te verwerpen, al is het feit
waar behoeft daarom de bedreigde wegens deze daad nog
geene melkkoe van den bedreiger to worden. De merk-
waardige zaak van cen notaris te \'s Gravenhage
levert
hier een treffend voorbeeld.\' Hij had de minuten van zijn
vader in bewaring; deze had vergeten een bij hem ge-
deponeerd testament te onderteekenen. Toen na het over-

1) Afzetterij (Chantogo). Aanteekening op art. 361 ontwerp strftf-
•wotbook. Loiden 1876.

*

-ocr page 35-

23

lijden van den testateur dit moest worden overgelegd
plaatste hij den naam van zijnen vader onder het testament.
Een klerk die dit gemerkt had drong hem door herhaalde
bedreiging met denonciatie, wanneer hij hem niet afkocht,
zoo in het nauw dat deze, om zich van zijn vampir te
bevrijden, zijn misstap aan het O. M. aangaf. .

De staat moge belang hebben dat de misdrijven aan
den dag komen maar dit is geen reden om den afdreiger,
• die niet in het belang van den staat handelt een vrijbrief
te geven. De afdreiger randt de pei-soon aan door hem
angst aan te jagen en daar de prikkel tot zulk eene daad
"ït winstbejag, om een vermogensvoordeel to bereiken,
grooter is dan bij gewone Nothigung is het noodig hierop
eene zwaardere straf te stellen. Vreemd is zeker liet
beweren van Jules Favre dat ook bij de bedreiging van
de Imputation d\'un fait faux, de dader straffeloos moest
niettegenstaande de beleedigdo do bescherming van
den Staat verdiende, want in zijn eigen belang is het
^venschelijk de strafvervolging niet toe tc staan aangezien
daardoor een schandaal zoudo ontstaan hetwelk hij liever
zoude willen vermijden.

^It is echter alleen ccn grond om cr een klachtdelict
^an te maken, daardoor hooft de bedreigde het in zijn
"^acht of hij er grooterc ruchtbaarheid aan geven wil of

-ocr page 36-

24

niet. Hij kan er ook op rekenen dat wanneer hij het
stilzwijgen niet koopt, de teleurgestelde bedreiger het feit
zal doen rondbazuinen en dus zal hij liever de zaak aan
den rechter overgeven om niet op herhaalde bedreigingen
te moeten zingen.

iMen schijnt te vergeten, zegt Beelaerts van Blok-
land bl. 16 tegen de redevoering van Jules F a v r e, dat
het misdrijf gewoonlijk, zoo niet altijd, onder vier oogen
geschiedt, zoodat de bedreigde de klacht zal indienen of
niet zooals hem goeddunkt; is hij bevreesd voor schan-
daal zal hij zwijgen, ziet hij daar echter niet tegen op
dan zal hij den dader zijn rechtmatige straf doen onder-
gaan."

Is de bedreiging mondeling onder vier oogen gedaan,
dan zal het den bedreigde weinig baten de klacht in to
dienen, daar er slechts 6ón getuige bestaat en voor aan-
wijzingen geen gelegenheid zijn zal.

Wanneer Jules Favre zegt »jusqu\'à présent ces sortes
d\'ignominies étaient écrasées par le dédain", dan schijnt
hij to overdrijven, daar wij zien dat herhaaldelijk wegens
zulke laagheden vervolgingen zijn ingesteld.

Wij lezen in een Arrest van het Hof van Cassatie van

m

12 November 1819 >Le fait d\'un créancier de so faire
* souscrû-e par son débiteur une obligation pour une sommo

-ocr page 37-

25

audessus de celle qu\'il devait, en le menaçant de pour-
suites criminelles à raison d\'un délit dont le débiteur
est coupable envers le créancier, ne constitue de la part
de ce dernier aucune manoeuvre frauduleuse dans le sens
de la loi. Le fait de menacer une personne de dénoncer
un délit qu\'elle a commis afin de se faire remettre une
somme d\'argent, n\'est point l\'annonce d\'un événement
chimérique et des lors n\'est point un élément du délit.
6 Januari 1854.

Bij een Arrest van 14 September 1858 werd beslist
»Le chantage qui a pour objet au moyen d\'une dénon-
ciation calomnieuse appuyée de manoeuvres, propres à
faire croire a la réalité des délits dénoncés (tels que des
faits d\'adultôre et d\'empoisonnement) d\'arracher îi celui
qu\'on menace dos sommes d\'argent ou la subscription do
promesses, est une variété du délit d\'escroquerie.

I^e II. R. heeft op 13 Juni 1871 beslist, dat de ver-
eischten van bedricgelijkc oplichting aanwezig zijn wanneer
^an iemand, die op eene afgelegene plaats gelokt, van
crimen nefandum is beticht, ten einde het stilzwijgen
daarover zoude worden bewaard, gelden zijn afgedwongen
^oor personen die zich valschelijk voor politieagenten
uitgaven. Daar het crimen nefandum als zoodanig niet
stmfbaar is was de vrees van ter dier zake vervolgd te

-ocr page 38-

26

zullen worden de vrees voor eene hersenschimmige ge-
beurtenis. Twee personen waren door het Gerechtshof
van Noord-Holland tot gevangenisstraf van vijf jaren en
vijf en twintig gulden boete veroordeeld wegens het lokken
van den getuige B, naar eene afgelegene plaats in den
Haarlemmerhout en het afdwingen van eene som gelds
bedragende
f 50, door zich voor te doen als politie-
agenten en hem met eene aanklacht wegens crimen
nefandum te bedreigen. De Advocaat-Generaal Römer
eischte bevestiging daar art. 405 C. P. niet verkeerd was
toegepast. De H. R. vereenigde zich met dezo conclusie:

»Overwegende dat deze feiten al de bestanddeclen van
bedriegelijke oplichting bevatten, dat immers het zich
uitgeven voor politiebeambten het aannemen was van
"eene valsche qualiteit, de vrees die bij den persoon tegen
wien de feiten zijn gepleegd, werd opgewekt dat hij ter
zake van crimen nefandum zoude kunnen worden ver-
volgd, was de vrees voor eene hersenschimmige gebeur-
tenis en het zich doen afgeven eerst van het horlogo
later van eene geldsom tot lossing van dat pand, was
het zich bedriegelijk meester maken van een anders goed.

O, dat nu wel bij de ontwikkeling van het middel is
beweerd dat het voor de qualificatie van oplichting nood-
wendig vereischte dat het afgeven van gelden ccn gevolg

-ocr page 39-

27

zij van de aangenomene valsche qualiteit, in casu niet
aanwezig is, vermits liet crimen nefandum hier te lande
geen strafbaar feit is en de vrees daarvoor gestraft te
zullen worden dus in een redelijk mensch niet kan
opkomen.

O. echter dat het crimen nefandum wanneer het in
het openbaar gepleegd is, als outrage public a la pudeur
strafbaar is; en dat bovendien niet dleen de vrees voor
straf maar reeds die voor eeno voorgespiegelde vervolging
ter zake van die misdaad, die hom, die daaraan voor
schuldig gehouden wordt aan den afschuw zijner mede-
burgers blootstelt, allezins het vermogen kan hebben
om een redelijk en zelfstandig man tot afkoop van zoo-
danige vervolging of beschuldiging te bewegen.

O. dat ook het beweerde, dat in dezo slechts aan eeno
"mondelinge bedreiging zoudo to denken vallen, is onge-
grond; dat liet toch in casu niet was eeno bedreiging
zonder meer, maar eene bedreiging onder aanneming
van eeno valscho qualiteit met voorspiegeling eener her-
senschimmigo gebeurtenis, geschikt tot vreesaanjaging en
Imot zicli tengevolge van het een ander doen afgeven van
eene geldsom, d. i. met al de vercischten van het wan-
bedrijf van bedriegelijko oplichting.

O\' dat dit middel alzoo is ongcgiX)nd, verwerpt enz.

-ocr page 40-

28

Mr. Beelaerts van Blokland i) vindt het dispositief
van het arrest volkomen juist, omdat Chantage zich zoozeer
gehuld had in het kleed van bedrog dat inderdaad behalve
afzetterij ook oplichting aanwezig was (bl. 28); omdat
chantage zich hier in den vorm van oplichting had voor-
gedaan bl. 31.

Mr. G. F. A. Leesberg 2) meent dat de redactie van
art. 405 C. P. niet toelaat Chantage volgens dat art. te
straffen, tenzij het zich in gezelschap van oplichting
(species van bedrog) voordoet. »Ik zeg in gezelschap
want m. i. is deze uitdrukking juister dan die door den
schrijver gebezigde »in het kleed gehuld van bedrog
pag. 28 in den vorm oplichting pag. 31 omdat heterogene
misdrijven d. w. z. uit verschillende bestanddeelen samen-
gesteld zich niet in het kleed of den vorm van het
andere misdrijf kunnen voordoen, wel concureus idealis
vormen, bv. diefstal kan zich niet voordoen in den vorm
van moord maar vormt daarmede concursus als het in
gezelschap van moord (doodslag) voorkomt (art 304 C. P.
in verband met art. 13 der wet van 29 Juni 1854 Stbl.
102)." "Wanneer Chantage op zich zelf niet strafbaar is

\' 1) Bl. 31.

2) Thomis 1878, bl. 188.

-ocr page 41-

29

dan valt ook aan geen concursus van Chantage met
bedrog of een ander misdrijf te denken.

Mr. Beelaerts van Blokland i) vindt het in ge-
noemd arrest zeer verkeerd dat ook gesproken wordt
van vrees voor eene hersenschimmige gebeurtenis. Het
aannemen van de qualiteit van\' politieagent was reeds
genoeg om de strafbaarheid te doen ontstaan. Maar hoe
zal het valschelijk beweren van deze hoedanigheid er toe
leiden den ander tot afgifte van geld te bewegen?

In de tijd van kermis en nieuwjaar wanneer het de
gewoonte is fooien te geven en dit ook aan politiedienaren
geschiedt zal die aanneming van die qualiteit op zich
zelve genoog zijn; maar in het voorgestelde geval moest
er iets bijkomen om het aannemen van dio hoedanigheid
strafbaar te maken, nl. het bedreigen met aangifte of
arrestatie. Bij ontdekking op heeterdaad is iedereen hiertoe
bevoegd en de ambtenaar verplicht.

Een ander redmiddel is aangenomen bij een aiTCst van
bet Hof van Zuid-Holland 27 Maart 1875 waarbij twco
personen wegens bedelarij in vereeniging tot gevangenis-
straf van twee jaren cn zes maanden en vervolgens op-
zending naar een bedelaarsgesticht veroordeeld werden.

1) ni. 31.

-ocr page 42-

30

Ook hier was bedreiging met betichting van crimen nefan-
dum om geld af te persen.

Mr. Beelarts van Blokland i) houdt de qualificatie
van bedelen met bedreiging art. 276 C. P. juister dan in
verbinding, daar de uitdrukking dreigementen geheel onbe-
perkt is en dus ook de bedreiging van aangifte van het
crimen nefandum kan bevatten. Toch vindt hij ook deze
qualificatie niet goed, »het valt namelijk in het oog dat
er tusschen beide misdrijven een groot onderscheid bestaat
en dat de wetgever bij de behandeling der bedelarij, welke
op zich zelf geen rechtsverkorting bevat maar alleen ge-
vaar voor rechtsschennis doet ontstaan, niet heeft gedacht
aan zulk een laag en onzedelijk misdrijf als afzetterij.
Bij dit laatste heeft de dader vooraf een vast plan bedacht
dat naar menschelijke berekening zijn slachtoffer tot het
beoogde doel zal brengen, terwijl de bedelaar, zelfs indien
hij dreigementen bezigt hiermede gewoonlijk eerst voor
den dag komt als de aalmoes hem geweigerd is\'\' bl. 34,
Zeker moet men hem toestemmen dat juist het herhaald
inroepen der welwillendheid voor een armen (en door den
armen) het begrip der bedelarij vestigt Nu mag het

zijn dat de lieden van de vergiftigde pen, die door do

_

1) 1)1. 35.

-ocr page 43-

31

afgeperste gelden een goed leven hebben bedelaren zouden
zijn indien deze Pactolus hun niet toevloeide, maar zeer
dikwijls geschiedt het door lieden die hun brood hebben
al is het als correspondent of redacteur van een schand-
blaadje; bij hun optreden wordt aan geen bedelarij ge-
dacht, maai\' een vaste prijs geëischt.

-ocr page 44-

. § IV.

Raub und Erpressung. Merkel i). § 253 RStrGB.
»Wer, um sich oder einem Dritten einen rechtswidrigen
Vermögensvortheil zu verschaffen, einen Anderen durch
Gewalt oder Drohung zu einer Handlung, Duldung oder
Unterlassung nöthigt, ist wegen Erpressung mit Gefang-
nisz nicht unter Einem Monat zu bestrafen. Der Versuch
ist strafbar. De hierbij in aanmerking komende hande-
lingen geven eene drievoudige juridieke qualificatie. Het
Pruiss. StrGB. § 234 zegt: »Wer, um sich oder Dritten
einen rechtswidrigen Vortheil zu verschaffen einen Anderen
zu einer Handlung oder Unterlassung dadurch zwingt, oder
zu zwingen versucht, dasz er denselben schriftlich oder
mündlich mit der VerÜbung eines Verbrechens oder Ver-
gehens bedroht, macht sich der Erpressung schuldig."
De Duitsche strafwet kent:

1°. eenvoudige afdreiging, door gebruik te maken van
geweld of bedreiging. § 253.

* ■

1) Ilolzondorff. llondbucli des Dcutsclion Btrofrechts. III bl. 724.

-ocr page 45-

33

2". gequalificeerde, door bedreiging met moord, brand-
stichting of bewerking van eene overstrooming, Ueber-
schwemmung door dijkdoorsteking. § 254.

3®. Räuberische Erpressung, door geweld tegen eene
persoon of door gebruikmaking van bedreiging met tegen-
woordig gevaar voor lijf of leven. § 255.

De in § 253 RStrGB. genoemde handelingen geven
drievoudige juridische qualificatien te kennen.

1°. Vertoonen zij zich als aanranding van het ver-
mogensrecht.

2®. bevatten zij eene richting tegen de vrijheid van den
wil. Vele zagen het wezenlijke kenmerk in de dikwijls
er bij voorkomende vervalsching der waarheid (Wahrheits-
entstellung) als middel der overweldiging en brachten
daarom de concussio tot de valschheid. De nieuwe wet-
geving stelt haar wegens genoemde punten naast den roof.

3". Eindelijk komt in eenige gevallen der Concussio het
misbruiken van werkelijk toekomende of aangematigde
openbare bevoegdheid te voorschijn. De gevallen, waarin
aan dit misbruik een zelfstandig karakter toekomt, zijn
onder de ambtsmisdaden geregeld.

De definitie van het RStrGB. wijkt van het Pruiss.

StrafGB, § 234 af door zich meer aan de overige Duitsche

strafwetboeken aan te sluiten, daar het in plaats van

3

-ocr page 46-

34

»rechtswidriges Vortheil" nu heet »ein rechtswidriges
Vermögensvortheil"; dit geeft aan de afpersing eene be-
paalde betrekking tot de vermogensrechten en deze aan-
randende misdrijven. Verder is het begrip wat de han-
deling betreft ruimer, het is geen vereischte meer dat
met het uitvoeren van een misdrijf gedreigd zij i).

Beide wetboeken zijn daarin gelijk, dat zij Raub en
Erpressung in dezelfde afdeeling behandelen.

Of door physieke dwang concussio kan geschieden?
A. grijpt de hand van B. waarin deze een horloge heeft;,
kniipt die dicht en zegt »geef nu de hand aan C., ver-
volgens laat hij de hand van B. los, zoodat het horloge
in de hand van C. valt; dan is er geen concussio, de wil
van B. had hier geen deel aan de handeling. Evenmin
in het geval indien A. de hand van B. vasthoudt en op

1) Krttz. OorichtsHaol 1870, 11.435. Aucli dor NorddcutRcho Entwurf
bestraft nur dio Bedrohung mit dor, Vorübung eines Verbrechens und
selbst der neuosto Strafgoaotzentwurf, der von IloUand vom 22 Februar
1879 art. 3-14 bestraft als oinfncho Erpressung (afzotlorü) nur dio
Bedrohung mit SchmShung oder Schmüschrift, Art. 818. Ilior Loeft
eono vergissing plaats; Kotz heeft hot voorafgaond artikel over liet
lioofd gezien waar sprako ia van geweld on bedreiging mot geweld.
Do bedreiging mot smaad of nmaadschrift kan mon niot onder be-
dreiging met geweld brongen

-ocr page 47-

35

die wijze de onderteekening onder eene schuldbekentenis
of een quitantie zet, stel dat beider hand zeer op elkander
geleek, toch heeft de gedwongene er geen deel aan; maar
onderteekent hij eene schuldbekentenis, wissel of order-
briefje ten gevolge van bedreiging, dus van psychischen
of moreelen dwang, dan heeft hij met zijnen wil gehan-
deld en geldt »si liber fuissem noluissem, tamen coactus
volui" 1).

Dat physiek geweld psychischen dwang kan mede-
brengen zien wij aan do pijnbank.

Bij de question comminatoire werd alleen op iemand

1) Zwang odor GowaU (vis) bozoichnot zwoi ganz vorschicdono Arton
«lor Einwirkung oinos Mcnschon auf einen andern.

1. Ucborwaltigung durch körperliche ücbcrniacht, so dasz sich der
Oezwungeno blos leidend verhUlt....."Wenn Z. U. Einer dem Andern

Qowalt dio Hand zur Unterschrift einer Urkunde führt, so liegt
•larin, eben so wie bei dor von einem Anderen nachgemachten Untor-
«chrift, gnr keine Einwilligung, sondern höchstens der tiluschondo
Schein cinor solchcn. Dio Neueren nennen diese Art der Gewalt vis
öbsolufa.

2. Einwirkung auf den "Willon des Ilandolndon durch Drohung,
also durch dio zu diosora Zweck in ihm absichtlich orrcgto Furcht,

den Neueren vis compulsiva genannt. F. C. von Savigny.
System des heutigen IWmischon Ilcchts. III bl. 100.

-ocr page 48-

36

gewerkt door het vertoonen van de martelwerktuigen
maar bij de question préparatoire en préalable werd van
deze gebruik gemaakt om hem, door de angst voor verdere
pijnigmg, de bekentenis van eigene schuld en van mede-
plichtigen af te persen. De Chouanneurs en Chauffeurs
plaatsten de voeten van den aangevallenen bij het vuur en
schoven hun slachtoffer er verder in om hem te dwingen
aan te wijzen waar zij hun geld geborgen hadden. Dus
weder lichamelijk geweld, aandoening om den wil te
dwingen, dus kan de vis compulsiva, door geweld tegen
den persoon, bewerkt worden.

Bedreiging met geweld kan zonder aanranding des per-
soons plaats hebben. A. dreigt B. diens kostbaar sóvre
porselein servies te vernielen indien hij hem niet eene
zekere som gelds geeft. Ludwig Börne v. IL Heine
»Ich habe noch diesen Morgen, setzte Börne hinzu, ihn
(Napoleon) bewundert, als ich in diesem Buche, er zeigte
auf Thiers Revolutionsgeschichte, die vortreflliche Anekdote
las wie Napoleon zu Udine eine Entrevue mit Kobentzel
hat und im Eifer des Gesprächs das Porzellan zersch-
lägt das Kobentzel einst von der Kaiserin Catharina

«

erhalten und gewisz sehr liebte. Dieses zerschlagene
\'Porzellan hat vielleicht den Frieden von Campo-Formio
herbeigeft\'ihrt. Der Kobentzel dachte gewisz, mein Kaiser

-ocr page 49-

37

hat soviel Porzellan, und das gibt ein Unglück wenn der
Kerl nach Wien käme und gar zu feurig ui Eifer geriethe,
das Beste ist, wir machen mit ihm Friede, (bl. 15)

Vreemd is voorzeker het beweren van T e m m o dat de
bedreiging met mechanisch geweld tot het Crimen vis
behoort en het bedreigen met zulke handelingen »die
ohne mechanische Gewalt, auf eine andere Weise mittelbar
oder unmittelbar für den Bedroheten mit einem wirk-
lichen Nachteil verknüpft sein muszten, im Falle der
Beabsichtigung eines Vermögensvortheils" tot de concussio
te brengen is en hij niettemin de vroegere praktijk goed-
keurt. Een staaltje hiervan vinden wij bij Buchardi. i)
Ein Schafhirt beging in der Weise eine Concussion,
dasz er einen armen Lehrburschen, der den Miszhand-
lungcn seines Meistei\'s entlaufen war, unter der Drohung
sein Stükchen Tuch abdrängte, dasz er ihn zu seinem
Meister zurückbringen würde. Er wurde dafür mit den
Staupbesen bestraft. Konnte wohl hier das Zurück-

1) Aroh. dc8 Criminalrochts 1846. bl. 287.

2) Stryk. Usus modornui Pond. P. V p. 648. Citoort Ord. Politic,
dos Ilorr. Magdeburg. Wer auf der Strasio oder im Hause einen Andorn
\'»odrobt, Gold ton ihm
za erpressen, ober ihn gleich wirklich nicht
angroifot, auch nichts von ihm erhalt, der soll mit dem Schwort vom
Lobon zum Todo gebracht werden. Da lemand durch seine richtorlicho

-ocr page 50-

38

bringen nach dem Hause des Lehrhernn ohne Anwen-
dung von einer mechanischen Gewalt geschehen?"

Maar is het bedreigen met dit mechanisch geweld reeds
zulk eene aantastmg van het lichaam dat het eene vis
absoluta of ablativa bewerkt; hier is zuiver psychische
dwang, vrees.

Eveneens is het onbegrijpelijk dat Burchardi t. a. p.
bl. 296 na geschreven te hebben: »Das eigentliche krite-
rische Unterscheidungszeichen besteht also selbst für die
Form, in welcher keine Gegenleistung vorkommt, darin,
dasz die Concussion immer eine Leistung des Bedrohten
voraussetzt. Der Raub charakterisirt sich im Gegensatze
davon nur durch ein passives Verhalten d. h. durch eine
Duldung des Damnificaten, zegt. Dieses Raubmerkmal
ist aber nichts Eessentielles, sondern nur ein Naturales.
Denn es kann recht wohl vorkommen, dasz der Bedrohte
sich zu einer Leistung versteht, in welchem Falle dessen
ungcachtet ein Raub angcnoi?imen werden musz. Z. B.
Der A. ïiberfallt den B. auf offener Landstraszo und

und obrigkoitlicho Gewalt oder durch andoro Schrcckcn von lomand

0

Geld orprosBot, odor durch dorgloichon Schrockcn odor Gewalt zu
\'etwas anders, als unzulSssigen Iloirathcn, kaufen odor verkaufen
wider seinen \'Willen ewinget. Aangohaald bei Katz bl. 439.

-ocr page 51-

39

setzt ihm ein scharfgeladenes Pistol mit den Worten auf
die Brust »die Börse, oder das Leben." Der Bedrohte
übergiebt darauf dem Verbrecher seine Geldbörse.

Hier liegt ein Straszenzaub, und bei der Versetzung
der That an einen andern Ort ein Raub, und keine
Concussion vor. Nöthigt dagegen der A. den B. unter
der Drohung des Todtschieszens zur Ausstellung eines
Schuldscheines über 1000 Thlr. so ist eine Concussion
vorhanden. Denn die Leistung des Bedrohten ist hier so
geeigentiiümlicht dasz unbedenklich von einem Raube nicht
die Rede sein kann. Nöthigt endlich der A. den B.
unter Androhung nicht augenblicklicher, sonder kïiniliger
Uebel zur Uebergabc des bei sich rührenden Geldes, so
kan ebenfalls kein Raub sondern nur einc Concussion
angenommen werden, i).

Afpersing is niet eene soort van bedrog of valschheid.
Bij de eerste wordt op den wil gewerkt, bij valschheid
en bedrog op het waarnemings- of onderscheidingsver-
niogen. By de afpersing weet hij dio de zaak geeft dat
\'ïij niet gehouden is haar te geven, bij valschheid cn
bedrog\' is hij in de dwaling gebracht dat hij ze geven

O Burchardi „Das Vorbrcchon dor Concussion nach prcussischera
J^ochte. Archiv. dos Criminalrcchls bl. 296.

-ocr page 52-

40

moet; bv. hij die tengevolge van bedrog een paard ver-
koopt verkeert in de meenmg dat hij het paard leveren
moet. Is de onderteekening van eene schuldbekentenis
afgedwongen en wordt dit tegen een erfgenaam, die van
de zaak onkundig is gebruikt, dan zal er bedrog bij komen.

Afpersing verschilt van eigenrichting daarin dat deze
ï ihrer Natur nach ein sogenanntes inneres Staatsver-
brechen , derer eigentliches "Wesen in der Selbstrealisirung
eines wirklichen oder vermeintlichen Rechts besteht. Die
Concussion ist dagegen ein s. g. Privatverbrechen" i),
dat niet de realiseering van een recht bedoelt maar
volgens haren inhoud geheel en al eene wederrechtelijke
handeling is.

Er is echter tusschen beide misdrijven een aanmerkelijk
verschil. Bij de afpersing wil de dader hem, tegen wien
hij optreedt, tot eene handeling gedoogen of niet doen
dwingen, hij wil hem dwingen zijn wil werkzaam te
doen worden. De afdreiger wil niet als de roover den
beleedigden willenloos maken >er will im Gcgentheil die
Willensthiitigkeit des Verletzten provociren, aber nur in
der Richtung die er ihm vorschreibt" 2).

, 1) liurchardi bl. 291.
2) Katz. Oorichtssaal 428.

-ocr page 53-

41

»Er giebt das Werkzeug zu seiner eigenen Verletzung
ab" (gelijk bij bedrog). Het nadeel ontstaat uit zijn eigen
wil (als causa proxima) door zijne toestemming. Het
strafbare ligt daarin dat deze op strafbare wijze bepaald
werd, »in dasjenige einzuwilligen, was der Natur der
Sache nach ihm widerstreben musz. Glaser" i).

Bij de afpersing is het vrees, bij bedrog het in dwa-
ling gebracht zijn (»ein die Beschädigung Verdeckender
Irrthum") 2).

Bij de afpersing weet de beleedigde dat hij zich bena-
deelt , bij bedrog meent hij dat hij in zijn voordeel handelt.

Dreigt iemand met een ongeladen pistool N. dood tc
Schieten indien hij hem niet zijne beurs geeft dan is N.
niet door bedrog maar door vrees daartoe aangezet. Iemand
niaakt N. wijs dat zijne koe erg ziek is, deze verkoopt
haar nu voor een spotprijs, dan heeft er bedrog plaats.
N. verkoopt haar om ze niet geheel en al tc verliezen.
Be dwaling bedekt hier de benadeelende hoedanigheid
der handeling. Was de koe werkelijk zoo erg ziek dan
Was de verkoop in het belang des verkoopers.

In eene streek die veel van ccne daar vertoevende

O Bl. 258.

2) Morkol. 11 oir ondor ff III. bl. 730.

-ocr page 54-

42

rooversbende te lijden had begaf zich iemand naar een
eenigzins afgelegen liggend huis en verklaarde lid van
die bende te zijn, sprak van een zestal makkers die in
de nabijheid wachtende waren en dreigde spoedig met
deze terug te zullen keeren indien hem niet eene zekere
som gelds werd ter hand gesteld; hierdoor verkreeg hij
het geld. Het beweerde was onwaar, had hier bedrog,
afpersing of een concursus idealis (formalis) van beiden
plaats.

De afgifte van het geld was geschied uit vrees voor de
uitplundering. Het onware beweren dat hij lid van de
bende was en dat zijne makkers zouden komen om te
plunderen strekte alleen tot vrcesaanjaging en hierdoor
werd de afkoopsom verkregen, dus is hier eenvoudige
afpersing zoo Katz t. a. p. bl. 42G. Glaser i) ziet in
dit geval samenloop van List en Drohung.

Iemand sluit N. op in eene kamer om de overige ver-
trekken te plunderen, nu is er, zegt Katz, objectiver
und subjectiver Causalzusammenhang 2). Dc dader bereikt
zijn doel slechts daardoor dat hij N. door de opsluiting
dwingt de plundering te gedoogen. Anders "Wächter

1) Abhandlungen aus don Oester. Strafrecht I bl. 260.
♦2) Katz t. a. p. bl. 430.
8) Bl. 168. Qerichtssaal 1875,

-ocr page 55-

43

sDas Einschliessen ist gar nicht das Mittel zu einer
Erpressung, da es nicht in einem maaszgebenden, be-
stimmenden Zusammenhang mit der späteren That des
Einschlieszenden, durch die er sich den Vortheil ver-
schaiïen will, steht.

Hij wil zich slechts door het opsluiten tegen eene ver-
rassing bij zijne bedoelde verdere handeling beschermen)
hij wil echter niet door gene handeling, de zaken die hij
zich door eeno latere handeling tracht too to eigenen,
von dem Genöthigten erpressen. Deze latere handeling
is eene geheele zelfstandige. Het insluiten is geheel en
al eene afgescheidene handeling van die waardoor hij
zaken wegnemen en zich loceigenen dus stelen wil. Dit
geval is niets anders dan diefstal in vcrecniging met
insluiting. Zoodanige insluiting kan echter een afpersings-
middel worden wanneer do ingesloteno door do bedreiging
van langer opgesloten te zullen blijven tot iets gedwongen
wordt. "Wächtor 1) haalt het geval aan van eon school-
meester die ccn gebouw binnenging om het nader te
bezichtigen waarop een der werklieden de deur sloot cn
weigerde hem er uit to laten indien hij niet een gulden
betaalde. »Hier lag durchaus der Thatbestand einer

1) T. n. p. bl. 160.

-ocr page 56-

44

einfachen Erpressung vor durch Bedrohung mit Fortdauer
der Gewalt gegen die Person mit welcher der Arbeiter
begonnen hatte." Hetzelfde geldt i) bij de mishandelmg
van den persoon, de toegebrachte slagen zijn het niet
door welke de afpersing geschiedt maar de bedreiguig
met de mishandeling voort te gaan wanneer de geslagene
den losprijs niet betaalt; de mishandelde zal niet willen
wachten totdat de andere moede wordt te slaan. »Wïirde
der Misshandelte nach den erhaltenen Schlägen gewisz
wissen dast die Misshandlung nicht fortgesetzt werde, so
würden die überstandenen Schläge ihn nicht bestimmen
den Vortheil einzuräumen, bl. 169. Volgens Merkel
t. a. p. bl. 726 behoort het geval dat C. iemand in zijne
kamer heeft opgesloten om in de andere kamers het goed
weg tc halen niet tot de afpersing »er liegt ausser dem
Volksthümlichen Begriff der Erpressung und die Definition
ist ohne Noth auf sie ausgedehnt worden" M. i. terecht
daar er in dit geval niet op zijn wil is gewerkt evenmin
indien hij door chloroform ware bedwelmend geworden.
Wat is onder »rechtswidrig Vortheil" to verstaan?

Zoo do dwang de vervulling van eene rechtmatige
vordering betreft is het geene afpersing, volgens de

1) Vlg. bl. 36.

-ocr page 57-

45

Motiven is het een Vermögensvortheil auf welchen man
kein Recht hat en zoo Oppenhoff »sobald derjenige für
welchen er gesucht wird kein Recht hat die Erlangung
deszelber zu fordern.

Bernerl) meent dat dit kenteeken bijgevoegd was
om eene grenslijn tusschen afdreiging en eigenrichting
(selbsthilfe) aan te wijzen. Eenige beweren dat een op
zich zelf rechtmatig verlangen daardoor rechtswidrig wordt
wanneer men de voldoening daarvan door bedreiging wil
verkrijgen. Dat dit verkeerd is blijkt dadelijk want waartoe
zal het dienen de Rechtswidrigkeit als eene bijzondere
vereischte naast do bedreiging te noemen. Bij de be-
dreiging om de huur op te zeggen wanneer de huurder
niet voor het loopendo kwartaal eene verhooging van
huurpenningen toeslaat is het middel geoorloofd, op de
lioogere huurpenningen heeft men echter nog geen recht.
Eene wijziging van het even genoemde gevoelen vinden
wij bij Merkel. 2)
»Die Rechtswidrigkeit des Vortheils lässt sich nicht aus

1) Lohrbucli dos Doutschon StrAfrcohtB bl. 622 „Solbsthaifo ist
kcino Erpressung" ook niot wanneer do dader in do ongegronde mee-
ding vorkeordo op het yermogonsroordeol e«n recht lo hebben, lloioba*
Kcricht 5. I. 82. IWhUpr. IV bU. 18.
iJ) UI. 732.

-ocr page 58-

46

einer legitimen wohl aber von einer an sich rechtswidrigen
Drohung herleiten. Maar het verkeerde hiervan blijkt
reeds uit het voorbeeld van gewelddadige eigenrichting.
Rechtswidrig, is volgens Merkel i) ein Vermögensvortheil
wenn das Object, auf welches es sich bezieht: a) nicht
den Gegenstand eines den Handelnden Zustehenden Rechts-
anspruchs bildet,
b) dem Vermögen eines Anderen in
einer der privatrechtlichen Grundsätzen widersprechenden
Weise entzogen wurde."

Volgens Katz 2) is het vermogensvoordeel rechtswidrig
wanneer men het voorwerp niet door eene rechtsvordering
kan verkrijgen. Hierbij behoort ook volgens het Pruissische
Obertribunal de door dwang verkregene voldoening van
eene natuurlijke verbintenis; bij deze zal licht eeno
afpersing voorkomen, die in het geval waar een eisch
in rechten mogelijk is, alleen zal plaats hebben om
spoediger geholpen te worden. In dit geval zal de ge-
weldpleger volgens § 240 gestraft worden.

Es ist das Recht und die Pflicht der Staatsgewalt in
allen Fällen in denen es sich um die bestrittene Zustän-
digkeit eines Rechtes oder um die Bestrafung.des Unrechts

J

\' 1) Bl. 733.
2) T. a. p. 443.

-ocr page 59-

47

handelt, die Entscheidung und Gewaltübung für die
Zwecke des Rechtes sich vorzubehalten, denn es kann
nicht Sache der durch das eigne Interesse getrübten
Ansicht und Memung der Privatpersonen sein darüber
zu entscheiden was im gegebenen Falle Rechtens sei.
Als Act verbotener Selbsthilfe erscheint daher diejenige
Handlung, durch welche jene ausschliesziiche Berechti-
gung der Gerichtsgewalt des Staats beeinträchtigt wird,
Hälschner. i)

Wat is bij de afpersing als vermogensvoordeel te be-
schouwen ? Deze bevat eene verhooguig van het vermogen
onverschillig of door verkrijging van een stoffelijk voor-
werp van waarde of door verkrijging van een vorderings-
recht, afpersing van eeno schuldbekentenis, bevrijding
van eene schuld, zekerheidsverstrekking voor eene vorde-
ring als borg of pand.

Dat tegenover het vermogensvoordeel het vermogens-
nadeel van den aangeranden staan moet, wordt doorgaans
aangenomen. Zoo zegt Hälschner 2) »allerdings hat
das Gesetz bei der Erpressung, abweichend von dem

1) DttH Qomoino Doutacho Strnrtrcclit 1. blz. 474. Yorgciyk liicrbü
hct gozogdo van BuroUardi bl. 40.

2) Kl. 883.

-ocr page 60-

48

Thatbestande des Betruges, die Vermögensbeschädigung
nicht ausdrücklich [als Thatsbestandsmoment bezeichnet,
aber auch nach der Fassung des Gesetzes läszt die Rechts-
Widrigkeit des Vortheils keine andere Deutung zu."

Merkel!) vindt het een gebrek van § 253 dat de be-
nadeeling van het vreemde vermogen niet uitdrukkelijk
als vereischte vermeld is. Katz 2) meent dat het geen
vereischte is dat het gevorderde, de handeling, het ge-
doogen of niet doen voor den beleedigden een nadeel
bevat. Het was zeer goed mogelijk dat iemand ten voor-
deele van een ander handelt zonder zelf nadeel te lijden.
AVanneer b.v. A. door bedreiging B. dwingt eene schijnbaar
voordeelige overeenkomst niet aan te gaan, omdat hij zelf
die overeenkomst wil sluiten om zich daarmede te ver-
rijken en in werkelijkheid deze handeling zeer nadeelig
uitkomt. Ook Schwarze § 253 n". 12, v. Liszt bl.
297, acht de benadeeling van het vermogen niet vereischt.

Villnow, Raub und Erpressung (15—40) beschouwt
de onderscheiding tusschen roof en afpersing als zeer een-
voudig en welke geen bezwaar levert bij dc toepassing
»beim Raube müsse die angewendete Gewalt das Mittel

1) DI. 733.

2) T. a. p. bl. 429.

-ocr page 61-

49

gewesen sein, durch welches der Thäter den Anderen dazu
. nöthigte, die Wegnahme der Sache geschehen zu lassen;
das Wesen der Erpressung liege dagegen in der Nöthigung
zu einer Handlung, Duldung oder Unterlassung welche
ihrerseits dem Thäter den beabsichtigsten Vermögensvor-
theil verschaffen soll."

Maar hiertegen is met MerkeM) aan te voeren: dat
dwingen tot het gedoogen dat de zaak weggenomen worde
klaarblijkelijk bevat de Nöthigung zu einem Dulden en
dus de kenteekenen heeft welke § 253 bij de afpersing,
wat het geweld betreft, veronderstelt.

Bij de Erpressung moet de dader de praestalie als los-
geld vragen, het initiatief moet van hem uitgaan. Wanneer
de bedreigde uit eigen beweging het aanbod van den
lo.sprijs deed, kan men niet zeggen dat het afgcpei-st is,
al heeft de dreiger cr op gerekend.

»Von demjenigen der sie nicht gefordert hat läszt sich
nicht sagen dasz er sie erzwungen habe."

Iemand dio bot plegen van een misdrijf ontdekt heeft
geeft te kennen dat hij dit zal aangeven, de dader biedt
hem een vermogensvoordeel aan om hem tot niet-aangifte
to bewegen.

\') Ilolzondorff, Ilundbucli do» Doutsdien Strnfrechla bl. 410.

4

-ocr page 62-

50

Toch kan het ook gebeuren dat de bedreiger de prae-
statie niet uitdrukkeüjk eischt, maar den bedreigden meer
insinueert wat hem bevrijden kan. Den rechter wordt
overgelaten om uit de omstandigheden op te maken of er
werkelijk afdreiging plaats had, niettegenstaande dat zij
misschien niet uitdrukkelijk in woorden is geschied.

Wanneer hij die getuige van een strafbaar feit was,
met geene aangifte of bekendmaking gedreigd had en de
dader doet hem een aanbod om zich van zijne stilzwij-
gendheid te verzekeren, zal er stellig, bij de aanneming
van dit vermogensvoordeel, van geen afdreiging sprake
kunnen zijn i). Dat de bedreiging een feit moet bevatten
hetgeen vrees kan verwekken, spreekt wel van zelf.

Iemand dreigt zijnen tegenstander, wanneer hij niet
met hem in eene schikking treedt, hem zijno stem bij
eene verkiezing niet te geven, of hem een werk niet te
gunnen of concurrentie aan tc doen. In dezo gevallen
zal het kwaad ontbreken hetwelk een psychologischen
dwang moet bewerken.

Iemand die eeno fruitvrouw dreigde hare manden om
te wei-pen wanneer zij hem niet ter wille was, en van
^ verkrachting was aangeklaagd, werd daarvan vrijgesproken.

i

1) Merkel t. n. p. bl. 128. Hillschnor t. n. p. bl. 381.

-ocr page 63-

51

Ditzelfde moet gelden bij zoodanige bedreiging wanneer
zij hem niet hare halsketting geeft. Toch is m. i. dit niet
als algemeene regel aan te nemen. Wanneer de fruit-
vrouw voor het haar toevertrouwde fruit verantwoordelijk
is en uit vrees dat haar baas niet gelooven zal dat het
hare schuld niet is dat al het fruit bedorven is, dan zal
die vrees groot genoeg zijn om haar daartoe te bewegen.

Dit alles moet aan de beoordeeling van den rechter
overgelaten worden, die alle omstandigheden wikken en
wegen zal. Het weerstandsvermogen van den standvastigen
man wordt niet gevergd.

»Da das Gesetz i) auf jede Begrenzung der Drohung
verzichtet hat, werd es wesentlich darauf ankommen.

1) Boolnorts v. Blokland, t. n. p. bl. 72.

»Do Boiorscho Strofwct ran 1813 noomt als middol van afpersing:
Drohung auf Leib und Leben, VerWumdungon, Klagen, odor Denuntia-
tionen, mit Ablogung odor Nichlablogung eines Zeugnisses, und mit
andoren dorgloichon beangstigenden Zudringlichkeiten. „Torocht
lOgt
Arnold in z|jno annotatiSn op do Boijorsoho wet dat do uitdrukking
«andoro bcangstigondo Zudringlichkoilon" to onbestemd is.
liy rang-
«chikt or b. v. het geval onder dat iemand mot het valschoiyk bekend
oiftkon van overspel bedreigd wordt."

Dit laatste behoort zonder tw|jfol tot do Vorlaumdungcn, laster en
•tan dus niot tot andoron Zudringlichkeiten gebracht worden.

-ocr page 64-

52

dasz im concreten Falle die durch Drohung verübte Nöthi-
gung richtig abgegrenzt werde gegen die Fälle, in denen
Iemand durch seine Aeuszerungen den Andern zu einem
Handeln oder Unterlassen zwar veranlaszt aber nicht
nöthigt, weil das was er in Auszieht stelt nicht als ein
üebel betrachtet werden kann, das geeignet wäre emen
psychologischen Zwang zu üben" Hälschner bl. 381.
Merkel 728. Beelaerts van Blokland brengt hierbij
de bedreiging door iemand gedaan tegen een eenvoudigen
boer dat hij zijn vee beheksen zal.

-ocr page 65-

§ V.

Het opschrift van den 23\'^" titel van het 2\'\'«Boek van
ons Strafwetboek luidde in het 0. R. 0. »Afpersing en
Afzetterij." Door afzetterij wilde men de chantage te
kennen geven. Ten gevolge eener opmerking van Prof.
M. de Vries is het laatste woord veranderd in afdrei-
ging, aangezien afzetterij in dagelijksche taal gebruikt
wordt als men iemand te veel Iaat betalen, de slinkscho
handeling waardoor men iemand, of iets laat betalen het-
geen hij niet schuldig is of meer laat betalen dan men
met recht van hem vorderen kan. Wanneer ons op eene
plaats waar wij meenden vrijen toegang te zullen hebben
bij het binnentreden onder eenig voorwendsel geld wordt
afgevorderd of wanneer ons in ccn logement eene onre-
delijk hooge rekening wordt voorgelegd, dan klagen wij
over afzetterij.

Het woord »afdreigen" placht eertyds gebezigd to worden
in den zin van »door bedreiging afdwingen."

In eeno oorkonde in het Ordonnantieboek der stad

-ocr page 66-

54

Leuven i) van 1453 leest men van een misdadiger »dage-
lijksch comende hier in der stad, den goeden lieden thuer
afdreygen ende anders anxtinerende (angst aanjagende)."
En in de costumen van Brielle van Matthyssen bl. 331,
»heeft een gewelt gedaen an een dien hij zijn geit of
ander dinck afgedreecht heeft" 2). Het woord afdreiging
bevatte alle afpersing die men door bedreigmg met ge-
weld, met smaad of smaadschrift bewerkte.

In 3) het O. R. 0. art. 344 lezen wij: »Hij die door
geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij
tot de afgifte van eenig goed dat geheel of ten deele aan
dezen of aan een derde toebehoort, met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, hetzij tot het aan-
gaan van eene schuld of het te niet doen van eene inschuld,
wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenis-
straf van ten hoogste zeven jaren cn zes maanden enz.

In het verslag der S*"» Kamer werd tegen de redactie van
alinea 1 »met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
te eigenen" bezwaar gemaakt en voorgesteld het te ver-

1) Smidt. Goschiodonis van hot Wolbook van strafrecht. II<I« deel
bl. 497.

2) Hot Rcchtsbook van don Briol van Jan Matthysson bl. 209
der nieuwe Uitgavo.

3} Smidt. t. a. p. II bl. 498.

*

-ocr page 67-

55

anderen in »met het oogmerk om het hem wederrechtelijk
te ontnemen." Behalve dat het begrip van loeéigenen
een te enge beteekenis heeft (nl. bij diefstal zoude kunnen
gevraagd worden of door »wegneemt met het oogmerk
om zich wederrechtelijk toe te eigenen" duidelijk genoeg
uitgedrukt wordt dat het naaste oogmerk, niet het ver-
wijderd doel de toeëigening is, zoodat ook hij strafbaar
is die het goed, of nadat hij het weggenomen heeft ver-
nielt, of aan een derden overgeeft, ook is »toeèigenen"
een te eng begrip, daaronder zoude niet vallen gebruiken
of in pand houden) i), doet zich bij dit misdrijf nog eene
andere moeielijkheid voor. »Immers omdat hier het weg-
nemen geen element van het strafbaar feit is zoude volgens
do redactie van het ontwerp hij niet stral\'baar zijn, dio
een ander dwong eenig goed enz. aan een derde, die
een mededader of medeplichtige is, af te geven" 2).
Het door do minderheid voorgestelde »het oogmerk om
door toceigening zich of een ander le bevoordeelcn" is
in art. 317 opgenomen.

De minister meende dat het door de commissie gestelde
geval, dat iemand een ander dwingt om iets af te geven

1) Smidt. II bl. 466.

2) Smidt. II bl. 408.

-ocr page 68-

56

aan een derde die noch mededader, noch medeplichtige,
noch manus ministra is hoogst zeldzaam feitelijk bijna
ondenkbaar was. (Art. 1359 B. W. noemt dit geval).
De woorden »met het oogmerk om zich wederrechtelijk
toe te eigenen" betreffen in het ontwerp alleen de afgifte
van eenig goed zoodat zij niet het aangaan van eene
verbindtenis of te niet doen van eene inschuld bevatten.
Hij die zijn schuldenaar aan wien hij geld geleend heeft
tegen belofte van eene acceptatie, daarna dwingt de
acceptatie te teekenen of hem dreigt dat hij zoo hij dit
nalaat daaraan ruchtbaarheid geven zal, zal onmogelijk
kunnen gehouden worden zich aan afpersing schuldig
gemaakt te hebben, hetgeen volgens de bewoording van
art. 3M het geval zoude zijn, daar die aangehaalde
woorden het aangaan en te niet doen van inschul-
den niet beheerschen en het toeeigenen hierbij niet
goed past.

Dit wordt ook niet verholpen door de omschrijving der
commissie »met het oogmerk\'om het hem wederrechtelijk
te ontnemen" daar bij den dwang tot inschuld of kwijt-
schelding eigenlijk niets ontnomen wordt. De minister
vond verder ontnemen te ruim, als bv. een paar gymna-
siasten met elkander stoeien en dc cen dwingt den ander
•door geweld hem zijnen boekentasch af te geven dan

-ocr page 69-

57

gaat het toch niet aan hem wegens afpersing voor negen
jaar op te sluiten.

Daarom stelt de minister voor evenals bij bedrog te
lezen »met het oogmerk om zich of een ander weder-
rechtelijk te bevoordeelen" en de woorden zoo te plaatsen
dat zij niet slechts de afgifte van goed maar ook het
aangaan van schuld beheerschen i).

Onder het opschrift »Misdrijven tegen de persoonlijke
vrijheid (a""" Boek titel 18) lezen wij in art. 284 »hij die
een ander door geweld of bedreiging met geweld weder-
rechtelijk dwingt iets te doen enz. Art. 317. Hij die,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk
te bevoordeelen, door geweld of bedreiging met geweld
iemand dwingt hetzij tot dc afgifte van eenig goed dat
geheel of ten deele aan dezen of aan een derde toebehoort,
hetzij tot het aangaan van eeno schuld of het te niet doen
van eeno inschuld, wordt, als schuldig aan afpersing,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren.
Uier bevatten do woorden »iemand dwingt hetzij tot af-
gifte van eenig goed," ccn dwingen om iets te doen,
zoodat hot feit van art. 317 tevens valt onder 284 en
tegen dc persoonlijke vrijheid gericht is.

1) Smidt. II bl. -190.

-ocr page 70-

58

Art. 317, de afpersing en afdreiging, verschilt alleen
van het algemeen in art. 284 genoemde door eene nauw-
keurige opgave van den aard (het voorwerp) der handeling
tot welker wording de dwang plaatsheeft, t. w. tot afgifte
van eenig goed i), het aangaan van eene schuld of het
te niet doen van deze.

De dwang tot het geven van eene hypotheek is de
dwang tot het aangaan van eene schuld, t. w. om de
acte, die de toestemming tot vestiging der hypotheek of
tot doorhaling bevat, bij den notaris te passeeren en valt
dus onder art. 317. De dwang tot restitutie van het in
pand gegeven goed hetwelk den
dwingeland behoort bevat
wel een dwang tot afgifte van eenig goed, maar daar het
hem behoort wordt hij volgens art. 284 gestraft. Zal dit
ook gelden wanneer hij de zaak van een ander tot pand

1) Beclaerts van Blokland, t. a. p. bl. 43. Ilct Wotboek
van Pruissen, Brunswijk, Baden en Hannover verlangde geon vor-
mogenavoordeol. In Beieren moost do dwang aangowend zjjn „Um
lomandon zur Unterschrift und Ausstellung oder Auslieferung einer
Urkunde, welche dio Erwerbung von Rechten oder Tilgung von
Yorbindlichkoiton zum Inhalt hat, oder zur Auslüschung oinos Schuld-
postens, Rückgabe eines Schuldscheines, Ausstollung einer Quittung
zu nothigon. Do voorbeelden govon to verstaan dat ocn vormogons-
voordccl bodoold moot zijn.

-ocr page 71-

59

gegeven heeft, daar de pandhouder deze den verpander
moest teruggeven zoo hij betaald had en de strekking
niet is de toeeigening van het goed maar de bevrijding
van het pandverband.

»Deze uitdrukking is ruimer dan het oogmerk van
wederrechtelijke toeeigening bij diefstal, voor zoover zij
ook het aangaan van eene schuld behcerscht. Zij is enger
voor zoover de lucri animus geeischt wordt, zoo zeide
de minister (Smidt bl. 500). De dwang tot het aangaan
van een huwelijk al brengt dit schatten door de gemeen-
schap van goederen aan, valt onder art. 284, daar hier
niet tot afgifte van eenig goed gedrongen wórdt. Katz i)
t. a. p. zegt hierover »ob sich in der Eingehung der Ehe
ein Vermögensvortheil feststellen lassen dürfte, ist Zweifel-
haft. Es läszt sich wohl denken dasz Iemand ein Mädchen
durch Drohungen über ihre Familie, oder andere Sie eng
berührende Verhältnisse zwingt, mit ihm die Ehe ein-
zugehen in der Absicht durch die Mitgift zieh zu bereichern.
Allein es widerspricht der juristische BegrilT der Mitgift
der Auffassung dasz man dieselbe juristisch als Ver-
mögensvortheil des ^fannes ansehen kann, und es wider-
strebt auch dem Pietätsgeftihl das wir für der Ehe

1) Bl. 440. GcrichtBSwal 1879,

-ocr page 72-

60

haben, dieselbe als Gegenstand gemeiner Speculation zu
beurtheilen.

Wij hebben deze deductie niet noodig, maar meenen
tegen haar te moeten herinneren dat waar de pieteit zoo
geschonden is als bij dwang tot het huwelijk, men wel
de speculatie in aanmerking mag nemen. Het is ook
mogelijk dat hij alleen door liefde gedrongen zoude kunnen
gehandeld hebben om zich haar bezit in den echt te
Verzekeren.

Art. 281 spreekt alleen van hem die eene vrouw door
list, geweld, of bedreiging met geweld wegvoert, en niet
van bedreiging met geweld om haar tot het aangaan van
een huwelijk te bewegen. Aan afgifte van eenig goed
valt hier niet te denken maar bevat het ook het aangaan
van schuld?

De echtgenooten verbinden zich wederkeerig tot ge-
trouwheid, hulp en bijstand, art. 158 B. W.; dus tot het
geven van onderhoud? M. i. is deze schuld slechts het
gevolg van het huwelijk en mag het aangaan van het
huwelijk niet als het aangaan van eene schuld beschouwd
worden.

Beelaerts van Blokland i). »Intusschen is het

1) Afzetterij (Chantage) bl. 44.

-ocr page 73-

61

de vraag of de uitdrukking afgifte van eenig goed, en
om het zich toe te eigenen" ook onroerend goed bevat i).
lemand wenscht b.v. in het feitelijke bezit van een stuk
land of een huis gesteld te worden, dit wordt hem ge-
weigerd. Om toch tot zijn doel te geraken, neemt hij
zijne toevlucht tot andere middelen en bedreigt hij den
onwilligen eigenaar met het publiceeren van een compro-
miteerend feit. Deze handeling valt buiten het begrip van
afzetterij, want »afgeven" duidt goederen aan die ver-
plaatstbaar zijn, want het geldt niet de afgifte van eenig
goed noch het aangaan van eene schuld. Dat door de
uitdrukking »de afgifte van eenig goed" onroerend goed
is buitengesloten, laat zich verklaren uit de omstandig-
heid dat door de overgave van dit laatste niet licht een
onherstelbaar nadeel wordt aangericht. Hiertegen meen
ik mij met recht op art. 1006 B. W. to kunnen beroepen.
De legataris zal de afgifte van het legaat van den erf-
genaam vragen. Er is geen grond om dit artikel op legaten
van roerend goed to beperken en zoo goed als in dit
artikel afgifte ook van onroerend goed gebruikt wordt

1) Art. 470 C. P. Bolgo sluit hot onroorond good uit door vnn
objots mobiliors to sprokon. Wannoor ons artikel ook onroerend goed
bevat dan is hierdoor Art. 400 C. P. nog meer uitgebreid dan door
Art. 470 C. P. Beige.

-ocr page 74-

62

zal ook in art. 317 afgifte van roerend en onroerend goed
gemeend zijn. Het is dus niet noodig in dit geval eene
zachtere straf uit art. 284 toe te passen. Leesberg
t. a. p. 1) geeft aan Beelaerts van Blokland toe
dat wanneer het door Chantage verkregene onroerend
goed is, art. 284 van toepassing is.

»Tegen de plaats van het misdrijf in het ontwerp, niet
onder een hoofdrubriek van dwang als species, maar in
een afzonderlijk hoofdstuk bij de misdrijven tegen het
vermogen, kurmen verschillende bedenkingen worden
geformuleerd b.v. deze, dat uit dit voorbeeld blijkt hoe
enkel door een verschil van object, roerende of onroerende
goederen, het misdrijf in het Ontwerp van natuur schijnt
te veranderen, hetgeen in werkelijkheid toch niet het ge-
val is, 314 n®. 20. »Art. 318 stelt de chantage uitdruk-
kelijk strafbaar. De memorie van toelichting zegt" deze
bepaling (art. 345 O. R. O.) treft den schuldige aan een
verachtelijk feit hetwelk thans, voor zoover men hel niet
kan wringen in de qualificatie van bedelarij met bedrei-
ging, ongestraft blijft uit hoofde van eene leemte in den
C. P., die in Frankrijk werd aangevuld door de wet van
13 Mei 1863. Het heeft met afpersing alle karakter-

1) Bl. 190.

-ocr page 75-

G3

trekken gemeen, met uitzondering alleen van middelen
die tot dwanguitoefening worden gebruikt. Hier wordt
de dwang niet gepleegd door geweld maar enkel door
bedreiging. Hier wordt geen bedreiging geuit met phy-
siek geweld maar met zoodanigen zedelijken dwang als
zich in den vorm van smaad en smaadschrift niet zelden
krachtig openbaart, i) Nu eens bezigt de dader een
geheim, dat het toevallig of misplaatst vertrouwen ter zijner
kennis bracht; om zich geld en goed te doen afgeven,
en wordt zijn slachtoffer genoodzaakt een tijdelijk stil-
zwijgen tot een opgegeven prijs te koopen; dan weder
wendt zich de bedreiger tot een onschuldige die zwak
genoeg is om zich eene opoffering te getroosten, ten einde
iedere verdenking die het gevolg van smaad en smaad-
schrift zoude kunnen zijn, tijdig af te weren en hetzij den
huiselijken vrede, hetzij de gemoedsrust der zijnen voor
ernstige schokken te behoeden." Smidt. 2)

Vergelijken wij art. 318 met art. 284 al. 2, dan zien
wij dat daar alleen smaad en smaadschrift is genoemd
en niet het openbaren van een geheim. Is daarvoor
eenige grond?

1) Smidt. II bl. 501.

2) Bl. 502.

-ocr page 76-

64

De heer Vening Meinesz heeft er op gewezen dat
eene valsche aangifte, art. 268, niet behoort tot smaad
en smaadschrift in art. 261 e. v. behandeld. »Nu doet
zich de vraag voor of eene bedreiging met het doen van
eene aanklacht van een feit dat de eer of den goeden
naam van een persoon zoude kunnen aanranden (art. 268)
onder 284 valt. M. i. zoude het zeer wenschelijk zijn dat
dit duidelijk bleek want juist dergelijke bedreigingen
komen dikwijls voor. Het is een zeer gewone vorm van
chantage. Men bedreigt iemand met het doen van aan-
gifte van een of ander schandelijk feit" i). De minister
van Justitie verklaarde dat de bedreiging met aangifte
onder art. 284 niet begrepen was, maar hij zag daarin
ook geene noodzakelijkheid, want betrof de bedreiging
een niet bestaand feit dan was het eene bedreiging die
vrij onschadelijk is. »Want wanneer iemand mij vooraf
daarmede bedreigt dan heb ik juist in die voorafgaande
bedreiging, mij gedaan ten einde mij tot het een of ander
te dwingen, tegenover den ambtenaar bij wien de klacht
zal worden ingediend, het middel om over de kwade
trouw van dien persoon licht te verspreiden. Betreft de
bedreiging een waar feit dan zal het zijn bedreiging met

2) SmJdt. II bl. 421.

-ocr page 77-

65

de openbaring van een geheim en dan is art. 318 van
toepassing. Met recht herinnert hiertegen de heer Vening
Meinesz dat bij de Nöthigung geen vermogensvoordeel
geeischt wordt en dus de bedreiging van een waar feit
aangifte te doen indien de bedreigde het gevorderde niet
doet (b.v. een grensmuur optrekken of afbreken of niet
afbreken) buiten art. 318 valt en niet voorzien is in
art. 284. Ook was naar zijne meening bij het bedreigen
met eene valsche beschuldiging to zullen inbrengen het
gezegde van den minister niet gerustellend.

»Zeer vele gevallen zijn echter denkbaar dat iemand
wordt bedreigd met eene aanklacht wegens zeer schan-
delijke feiten; en ofschoon hij daaraan volmaakt onschul-
dig is, toch voor den verregaanden dwang bukt, ten einde
die aanklachte te voorkomen. Hij vreest en niet altijd
ten onrechte, dat alleen het feit dat dergelijke zelfs on-
ware aanklachte zou worden gedaan, voor hem en de
zijnen veel onheil zou baren." Hoe hierop het antwoord
van den minister sluit dat bij chantage de poging gestraft
wordt, iets afdoet, is niet in te zien.

Om op art. 318 terug to komen moeten wij herin-
neren dat het openbaren van een geheim juist niet
dat van een onfatsoenlijk feit behoeft te zijn, b.v. de
bedreigde heeft eene ontdekking gedaan en de bedreiger

-ocr page 78-

66

zal die nu op eigen of op vreemden naam gaan be-
kend maken.

Het »openbaren van een geheim" is niet in het O. R. 0.
opgenomen. Deze woorden bevatten eene gelukkige aan-
vuUmg van het artikel, daar anders de bedreiging met
aangifte van een onwaar feit, niet onder smaad en
smaadschrift vallende, onstrafbaar zoude gebleven zijn.

-ocr page 79-

§ VL

Over de plaatsing der afpersing was veel verschil;
naarmate dat men aanneemt dat elk voordeel dat men
door de bedreiging wil verkrijgen, genoeg is om het
voorwerp van dit misdrijf te zijn, of dat het een ver-
mogensvoordeel moet zijn. Zoo zegt Bauer i) (die het
eerste gevoelen is toegedaan) »die Drohung ist das all-
gemeine , wesentliche Merkmal, und also gehört die
Erpressung zu den Arten der Gewaltthütigkeit", en zoo
ook rieffter die de Erpressung onder de strafbare
Bedrohung plaatst. De meesten zijn de meening toegedaan
dat het een vermogensvoordeel moet zijn, als Henke,
Merkel, Op pen hoff. Ten volle verdient het gezegde
van Mr. Beelaerts van Blokland 2) instemming wat
de vraag der plaatsing van dit misdrijf betreft, of het
bij die tegen de vrijheid genoemd moet worden, waartoe

1) BeolnortB v. Blokland, t. u. p. bl. 40.

2) Bl. 74.

-ocr page 80-

68

men zal overgaan indien men op de handeling van den
dader let of bij de vermogensdelicten waartoe het behoort
zoo men de oorzaak en het doel der handeling in aan-
merking neemt.

»Hoewel de plaatsing van het delict eenigszins van
ondergeschikte beteekenis kan genoemd worden, meen ik
toch aan de tweede meening de voorkeur te moeten geven.
Wel is waar heeft de handeling, het uitoefenen van den
dwang, veel gemeen met de misdrijven tegen de vrijheid,
met name met »Nöthigung" maar het oogmerk vormt een
element dat aan deze misdrijven geheel vreemd is en een
bijzonder karakter met zich brengt"

Tegen zijn beweren i): »Men vergete ook niet dat elke
afpersing slechts eene gedeeltelijke onvrijheid van den wil
veroorzaakt, terwijl de misdrijven tegen de vrijheid, zooals
slavernij, kinderroof, schatting, de geheele persoonlijkheid
aanranden en de persoon tot eene zaak verlagen", moet
ik herinneren dat dit ook de plaatsing van dwang, art 284,
onder de misdrijven tegen de vrijheid in den weg zoude
staan. Alleen de verwantschap met roof die de afpersing
in het duitsche wetboek met dat misdrijf in denzelfden
titel deed behandelen kan bij ons van invloed geweest zijn.

1) Bl. 75.

-ocr page 81-

69

Mittermaier i) zegt »Dehnt man das Verbrechen
darauf aus dasz jede Drohung, um Leistungen, oder
Duldung von Handlungen zu erpressen, die nicht Ver-
mögensvortheile beabsichtigen, Erpressung begründen soll,
so verwirrt mann alle natürliche oder durch die bisherige
Ansichten gezogene Grenzen der Verbrechen, und läuft
Gefahr, eine Masse von kostspieligen Untersuchungen
wegen Handlungen zu veranlassen, die kein Gegenstand
crimineller Bestrafung sein sollen." Deze laatste bedenking
heeft den duitschen en onzen wetgever niet teruggehouden
zoodanige handelingen strafbaar te stellen. Het O. M.
is geenszins verplicht vervolgingen in te stellen wanneer
het ziet dat de zaak meer naar een grap lijkt of dat er
stellig geen veroordeeling op volgen zal.

1) Boelaorts van Blokland bl. 41.

-ocr page 82-

§ vn.

De afpersing en afdreiging zijn volbracht indien de be-
dreigde het goed, de schuldbekentenis of de kwijting
afgegeven heeft. Dat later door den gedwongenen de
nietigheid \',der aangegane schuld wordt ingeroepen en de
dwang [bewezen wordt verandert niets aan de strafbaar-
heid , evenmin dat de diefstal door vrijwillige of gedwon-
gene teruggave vervalt, want het beoogde voordeel was
tengevolge der bedreiging verkregen. Indien de afge-
dreigde schuldbekentenis of kwijting op zichzelf zonder
waarde was, dan zal de dader wegens poging tot afper-
smg gestraft kunnen worden, eveneens m het geval dat
de bedreigde aan de bedreiging weerstand heeft geboden.

Merkel i) zegt »Es ist durchaus inconsequent, bei
einem den Eigenthumsverbrechen eingereihtes Delicto
den Eintritt einer Eigenthumsverletzung als für die Vol-
lendung indifferent zu behandeln" gelijk in de motieven

1) T. 0. p. bl. 734..

-ocr page 83-

71

van het ü^® Ontwerp was geschied die ïhet wezen der
afpersmg zien in de Nöthigung, vor der sie die Vermö-
gensbeschädigung und Erlangung des Vortheils als un-
wesentlich zurücktreten lassen" i). Zij hebben waarschijnlijk
het geval op het oog waar later het door afpersing ver-
kregene voordeel door eene burgerlijke rechtsvordering
verloren gaat. Geheel iets anders is echter het geval
wanneer tengevolge der dreiging de overgifte van een
onbruikbaar document plaats had bv. een met eene niet-
uitgekomen loterijbriefje. "Was juist de afgifte van dit be-
paald stuk afgedwongen, dan zal er niet eens poging
zijn wegens het ontbrekende object. Dringt iemand aan
op de afgifte van een dier briefjes die de bedreigde in de
hand heeft en hem vvordt juist die niet overhandigd, dan
zal van poging sprake kunnen zijn.

1) HaiBchnor bl. 884.

-ocr page 84-

am

.-iv

w.

crii\'ïtó lis -ii^t^Mi^nw? rLäim^^

.\'J : Juiiy^.!««- (I

-ocr page 85-

STELLINGEN.

I

I

-ocr page 86-
-ocr page 87-

STELLINGEN.

I.

Lex 10 D. de furtis »cuius interfuit non subripi, is
actionem furti habet" spreekt to algemeen.

IL

Het recht van vruchtgebruik, gebruik en bewoning van
eene bovenkamer kan gevestigd worden.

IH.

De schuldeischer van den erflater is bevoegd van de
erfgenamen, die zijne nalatenschap onder het beneficium
inventarii aanvaard hebben, de ontbinding eener overeen-
komst te vragen.

-ocr page 88-

76

IV.

Hij die eene zaait onder bezwarenden titel en ontbin-
dende voorwaarde heeft verkregen, draagt het gevaar
wanneer zij vóór de vervulling der voorwaarde vergaat.

V.

De bepaling van art. 1782 B. W. dat hij die eene zaak
ter leen heeft ontvangen deze moet vergoeden wanneer
hij slechts een van beiden (de geleende of de zijne)
kunnende behouden, aan de zijne den voorrang heeft
gegeven, is uit het oogpunt der culpa te verklaren.

VI.

De schipper mag geen overliggeld vorderen van den
geconsigneerden die wel gedurende de ligdagen tot ont-
vangst bereid was, doch wiens onder in het schip liggende
goederen, wegens de noodzakelijke voorafgaande lossing der
bovengelegene, eerst na de ligdagen konden worden gelost.

vn.

De aankoop van steenen door een aannemer om deze
te verwerken bij den aanbouw van een fort (of dergelijke
aanneming) is geen daad van koophandel.

-ocr page 89-

77

vni.

De cognoscementhouder heeft geen recht op uitlevering
der goederen voor de bereiking van de destmatieplaats
(behalve in het geval van art 478 K.).

IX.

De avalgever van den acceptant van den wisselbrief is
bij te laat gemaakt protest niet verder gehouden dan de
trekker en zoo er endossanten zijn in het geheel niet

X-

Hij die zich heeft laten gijzelen zonder het stellen der
zekerheid (art 590 Rv.) te vorderen, kan de wettigheid
dezer gijzeling niet meer betwisten.

XI.

De geïntimeerde in hooger beroep mag niet mcidenteel
appelleeren van een interlocutoir vonnis, voorafgaande aan
het vonnis waartegen het principaal appel gericht is. Hij
kan alleen tegen dit interlocutoir vonnis bij dagvaarding
appelleeren.

-ocr page 90-

78

xn.

De voorwaardelijke invrijheidsstelling verliest door de
wijze van regeling in art. 15 Swb. haar doel.

xin.

De tapper die op bestelling van een 16 jarigen, in
wiens gezelschap iemand beneden dien leeftijd is, een
glas sterken drank en een glas bier levert kan volgens
art. 454 niet gestraft worden.

XIV.

Art. 239 al. 2 Swb. is niet van toepassing op hem die
van de tegenwoordigheid des anderen onkundig is.

XV.

De ambtshalve toegevoegde raadsman mag niet van de
verdediging afzien, omdat de beklaagde niet verdedigd
wil worden.

XVI.

. Het verzet volgens art. 260 Sv. kan plaats hebben al
is de gevangenisstraf reeds geheel ondergaan.

-ocr page 91-

79

xvn.

De woorden »zij die in gevangenschap of hechtenis
zijn" Gw. 80 behoeven aanvulling.

xvni.

Persoonlijke aanvoering van het leger door den Koning
is ongrondwettig.

XIX.

Ten onrechte eischt de Provinciale Wet art. 132 en 133
goedkeuring des Konings op de besluiten der Provinciale
Staten tot het koopen, ruilen of verkoopen van alle pro-
vinciale eigendommen.

XX.

Algemeene rijzing der prijzen ten gevolge van waarde-
vermindering van geld is betreurenswaardig te achten.

I

-ocr page 92-

m

SÄ"-

-ocr page 93-

. -if:---

■ ^ ..

t

I\' .

••\'V -Cv

^i: r

. . ..V

• .- »i

V -y

.-<• I

[".UVy ■ ■■

-ocr page 94-

, ......-. .

-rt ...

y. - .

m

> ■

V »

<a

â

-ocr page 95-

. j m-ä\'r » , ■ .. . .

te • ^ \'

/ I

I ^

\'si

iSSl^

-ocr page 96-