-ocr page 1-

M
h

Q

U. II. STRIOK VAN IINSCIIOTEN.

ilENlGE #PMERKiNGEN

OYER

D 1 S E R T I Ev

UTRECHT ,

J. DE KRUYFP.
1887.

O

o

V

-ocr page 2-

\'i

; u ?

• f. \'

wy.:"-
fe

.V. -t.

m

R. . . . ... .

-ocr page 3-

EENIGE OPMERKINGEN

\'imr

I

OVKK

-ocr page 4-

a

: \'\' *

- ■ -

r-M-

■i

■-4

hiXä

-ocr page 5-

EENIGE OPMERKINGEN

DESERTIE.

PROEFSCHRIFT

TER TEKKnUaiNQ VAN DEN OKAAU

AAN DE j^NKS-jJNIVERSITEIT TE PtrECHT,
NA DEKOME.V MACIITIOINO VAN DEN KECTOB MAGNIFICUS

Dr. G. VAN OVERBEEK DE MEIJER,

llooglccruar in de Faculteit van GcnccskuniU\',
VOLGKNS HESLUIT VAN DEN SENAAT DEll UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN DEK I\'ACULTEIT

TE VERDEDIGEN
op VKIJÜAÜ den Sstcu JULI 1887, tlos iiiuultldags ton 3Vi uro,

UNICO HENDRIK STRICK VAN LINSCHOTEN,

geboren tc Zeist.

utueciit,

J. DE KRUYIT.
1887.

-ocr page 6-

B;

.--«\'rrFrrr--

-ocr page 7-

:AN Mum -Ruders.

I

.H

f>

-4

-.4

-ocr page 8-

.......... --^^rmm

-ocr page 9-

Aan (ie. Boogleerarm ^cr Juridische FaculMt
betuig ik, bij het verlaten der Academie^ mijne
erkentelijkheid voor het genoten onderwijs.

Aan U, Hooggeleerde Pols, geachte Promotor^
zij mijne bijzondere hulde gebracht!

V, vrienden en bekenden^ roep ik een hartelijk
vaarwel toe!

ö. v. L.

Utrecht,
8 Juli 1887.

-ocr page 10-

. ■

f-T
i-

■ • .i / ■

-ocr page 11-

INHOUD.

A. Het begrip van desertie.

§ 1. Naar het Bomeinschc liccht . . pag. 1
§ 2.
Naar het oud vaderUmdsch recht „ 12
§ 3.
Naar het Crimineel Wetboek voor

\'t KriJfjsvolk te Laude . ... „17

B. De verjaring van desertie.

§ 4. Over voortfjezette en voortdurende

misdrijven........„28

§ 5. Over de Verjarimj....... 51

Stellingen............^

-ocr page 12-

M

M

! tu

IK ■ \'M ". r > - ■ •

... .
......

\'.A -!

-ocr page 13-

Het })e2:rii) van dosertie.

§ 1-

Naar hof Ihmcinschc liccht.

ITct Romninsclie rcclit liad voorzokor op liet straf-
recht niet (licii invloed, dien het op het privaatrecht
had; toch zal liet niet overtollig\' zijn, het begrip
van desertie hij de Romeinen na te gaan , dat hij
hen, evenals hij ons, wel aan ieder krijgsman zal
hekend geweest zijn.\')

\') Mittcnnaicr, op § 480 ynii Fcunrbncli , Lclirhucli dos
pcinliclien Ilpclils (in den titel van Militiirvcrbroclicn : «In
(Icm gemeinen Hechte feliU. es nn eigentlich anwendbaren Kcchts-
(piellen; denn im Emst wird Niemand aus den römischen
Stellen , die auf manchen, häufig uns iinbeknnnlen Disciplinar-
vorsehriften für die römischen Soldaten beruhen, und aus den
veralteten Kriegsarlikelen für die llcichsarmce ein anwendbares
Tlceht für das heutige Militär ableiten wollen." Niettemin kunnen
deze bepalingen van invloed geweest zijn op hel latere reeht.

1

-ocr page 14-

Die tot den dienst niet waren opgekomen, verloren
hunne vrijheid. Sedert echter het getal der soldaten
meer door vrijwilligers werd aangevuld , was deze
maxima capitis deminutio niet meer in gebruik. L. 4
§ 10 D. 49 16, de re militari: Gravius autem delictum
est, detrectare munus militiae, quam adpetere;
nam qui ad delectum olim non respondebant, ut
proditores libertatis, in servitutem redigebantur : sed
mutato statu militiae recessum a capitis poena est :
quia plerumque voluntario milite numeri supplentur.
Dit niet opkomen is geen desertie, welk woord
een „verlaten" te kennen geeft.

Wanneer wij alleen letten op L. 3 § 2 en
3 D. de re militari (49 10 t. a. p.) dan zien wij ,
dat „emansor" is hij, qui diu vagatus, ad castra
re(/redittir, en dat „desertor" is hjj, qui per
prolixum tempus vagatus,
reducUnr, zoodat het
verschil tusschen den- uitblijver en den deserteur
alleen daarin gelegen is , dat de emansor terug keert,
de desertor teruggebracht wordt. Aan deze lex houdt
zich Paganinus Gaudentius \') in zijne Juridicae
Expositiones , lib. II c. 18, waar liij zegt: een ge-

\') In Oltonis Thesaurus .Iuris Komani, T. .\'3, pag. .380 en 381.

-ocr page 15-

meenscliappelijk kenteeken van den emansor en den
desertor is de „diuturna vagatio", liet verscliil is :
emansor revertitur, desertor reducitur Eene andere
onderscheiding maakt Jacob Cuiacius (observationes ,
lil). VI c. 26). Volgens hem is emansor „qni diu
abfuit", desertor, „qui perdiu , sive prolixo tempore",
ter beoordeeling van den rechter, vijf jaren waren
genoeg voor desertie ; dit zou dan blijken uit 1. 13

§ 6 D. 49 16, de re militari.....Item Divus

Severus et Antoninus eum , qui post quinquennium
desertionis .se
ohtuUt, deportari iusserunt, (juod
exemplum et in caeteris sequi nos debere, Menander
scripsit.

Uit deze lex , evenals uit lex 5 § 4 t. a. p.
blijkt ten duidelijkste , dat er desertie bestond al was
men niet opgebracht, maar slechts terugg()keerd;
alleen werd hij , die zich gemeld had, niet meer zoo
streng gestraft. J)ie oj) den bepaalden dag niet

\') Feucrbacli j -iU-k Wer sich reciitswidrig von der Fahne
eniferiit hält, jedocii in der Al)sici\\t zurück zu kehren , ist
cinansor, lex 3 § 2 en § 7 1). de re militari,"

L. 5 § 4 D. 49.10 //Qui in desertionc fuit, si sc obtulcrit,
ex indulgentia Imperatoris nostri in insulam deporlatus est.\'\'
Deaertio is in 1. 13 § (5 het wegloopen zelf, ///Vr het wegblijven ,
het in desertionc esse.

-ocr page 16-

van het verlof terugkeert, is pro numero temporis
te beschouwen ac si emansisset vel deseruisset, zon-
der dat er gewag gemaakt wordt van terugkeeren
of terug
brengen.

Lex 4 § 13 t. a. p. zegt, dat volgens de edicten
van Germanicus , de soldaat, die anders als emansor
beschouwd werd, als desertor zal behandeld wor-
den. Later is echter weder hij , die slechts diu ,

\') L. 3 § 7 D. (1. r. m. //Si ad diem commealiis qnis non
veniat, perinde in cum statuendnm est., an si emansisset vel
deseruisset, pro numero lemporis."

2) L. 4 § 13 D. 49 10. //Ediela Germanici Caesaris milifem
desertorem faciebant, qui diu afnisset, ut is inter emansores
haberetur ; sed sive redeat quis et ofFerat se, sivo depreliensus
ofFeratur , poenam desertionis évitât; nee interest, eui se ofl\'erat ,
vel a quo depreliendatur."

Voet c. 4 § 22 zegt: //adeoque si nondum perpelrala sed
tentata tantum fucrit desertio, veluti, si dum deserunt ad.signa
reducantur , ordinariam ex edicto Germanici Caesaris poenam
evitabunt; quin imo, si nondum ad nrbem pcrvcnerit desertor,
sed alibi fuerit depreliensus, ex prima desertione restitui potcrit,"
Mommsen wil achter //diu nfuisset" inlnsschen : //sed posfea
constitutum est, si iinimum revertendi aliquando Iiabuisset",
similiavc. M. i. is \'t dan nog beter om te lezen : //sed postca
constitutum est, si
revertitur", zoodat de desertor, wanneer liij
blijk])nar op de terugreis is, en, voor hij zicli gemeld Iieoft, ge-
grepen wordt, dan nog de zachtere straf van emansor ondergaat.

-ocr page 17-

en niet per prolixum tempus afwezig was, als
emansor gestraft, al was Inj niet vrijwillig terug-
gekeerd. \')

Tussclien lang (diu) en langer (per prolixum tem-
pus) rondzwerven , werd geen onderscheid gemaakt
in oorlogstijd; dit zegt duidelijk lex 1 § 3 C. 12.46.
(De Desertatoribus, et occultatoribus eorum): „Deser-
tor autem liabebitur , quisquis belli tempore aberit a
signis." Maar liier zien wc oen grooter voordeel
verbonden aan de vrijAvilligo terugkomst: „Horum
qui sponte processerit, peecati anterioris supplicium
non timebit. Sin vero flagitiosa ignavia delitescat:
per eum in cuius domo fuerit invigilantibus extrin-
sccus quoque officiis publicis, ubicumque correptus,
scveritati iudicis oiferatur, degeneris mortis gladium
subiturus."

Die liet statioiiis munus relinquit, plus (juam
emansor est (1. 8 § 5 D, de re mil.); daarom is hij
nog niet (wat nl. l^iganinus Gaudentius in lib. II
c. 18 van zijne Juridicae Expositiones beweert) plus

•■\') Cuinoius (obscrvntiones VI c. 2C) meent, dnt in Icx l-§ 13
D. t. u. p. «ut is inter cmansores ImbereUir\'\', men //ut" in de
bclcekcnis van //(luamvis" moet opvatten.

-ocr page 18-

6

quam desertor et emansor, want „si Praesidis vel
cuiusvis praepotiiti ab excubatione quis désistât, pee-
catum desertionis subibit" (lex 3 § 6), d. w. z.
hij w^ordt als desertor beschouwd en als zoodanig
gestraft, zonder dat het op een diu vagare aankomt.
„Qui excubias palatii deseruerit, capite punitur"
(1. 10 D, 49 16), dit doet veronderstellen dat in 1,
3 § 6 t. a. p. \'t peccatum desertionis niet met den
dood gestraft werd. Het verschil tusschen
Stat ion is
munus relinquere
en het, ab excubatione desistere
blijkt, volgens Paganinus Gaudentius uit Vegetius,
lib. Ill e. VIII „De singulis centuriis quaterni
équités et quaterni pedites , qui excubitum noctibus
faciunt, eliguntur. Et quia impossibile videbatur in
speculis par totam noctem vigilantes singulos per-
manere, ideo in quatuor partes ad clepsydram sunt
divisac vigiliae, ut non amplius ({uam tribus horis
nocturnis necesse sit vigilare." Die gedurende deze
drie uren dat hij waken moet, wegloopt :
dcsistit ab
excubatione
; gaat hij in de overige uren weg, dan :
relinquit stationi^ 7niinus." \') — Wellicht ook bestaat

\') llct stationis munus, zegt de Glossa, habet miles deputatus
ad tuendum popularium quietem, qui par civitatem discurrit ad
sciendum in qua parte civitatis sit rixa.

-ocr page 19-

\'t versclül daarin , of men zijn post verlaat bij iemand
van een lioogcren dan wel van een lageren rang.

Desertie kan onder het crimen maiestatis vallen,
wanneer hij , die in \'t leger bevel voert, zich er aan
schuldig maakt. L, 3 in fine D. Ad Legem Juliam
Maiestatis (48.4) toch zegt.....„quive Impe-
rium , exercitumve populi Romani deseruerit: quive
privatus pro potestate Magistratuvc quid sciens dolo
malo gesserit" (scl. cadem lege tenctur).

Deze woorden geven te kennen, zegt Paganinus
Gaudentius , dat er gehandeld wordt „do illis, qui
sunt in exercitu cum imperio".

Anthoniuß Matthaeus (de criminibus, ad 1. 3
1) 48.4) meent in § 13 dat de grond van deze
bepaling is, dat het tot de veiligheid van den staat
behoort, dat het leger niet zonder aanvoerder zij ,
„cum utrumcpic ineptum ad victoriam sit, et dux
sinc exercitu et exercitus absque duce."

Joiianncs Voet, do re militari, c. IV § 23,
zoekt do reden, waarom deze desertic onder
majesteitsschennis gebracht is , daarin , dat do Staat
hierdoor niet slechts een man verliest, zooals bij de
desertie van een gemeen soldaat, maar doorgaans de
hulp van eenc geheelc afdeeling zal derven : „cum

-ocr page 20-

8

parentes milites imperantis, sine quo praelium in-
clioare nefias ducunt, soleant imitari facta, et prae-
positi sui sequi mores, non secus atque ad solem
sese obvertit lieliotropium."

Dat niet alle desertores dezelfde straf ondergingen,
leert ons Arrius Menander (1. 5 D. 49.16). Die
in oorlogstijd deserteert, capite puniendus est; ge-
schiedt het in vredestijd, dan zal de ruiter in rang
verminderd worden , de infanterist
militiam miitare.
De zachtere straf bij desertie in den oorlog was
deportatie in insulam, voor hem, die terug was ge-
keerd. Op deze zachtere straf zal de deserteur, die
eerst na 5 jaren se obtulerit, volgens Voet (c.
IV § 22) niet meer kunnen rekenen. Voet heeft
echter de woorden „ex indulgentia Imperatoris nostri"
(in lex 5 § 4 D. t. a. p.) over het hoofd gezien. —
Strengere straffen vinden wij bij Cuiacius (obs. VII
c. 13) en Gerhard Sichtermann, de poenis militaribus
llomanorum, c. 11 (in Oelrichs Thesaurus disser-
tationum T. I) vermeld: zoo liet Avidius Cassius
{Ulli vele deserteurs de hand afsnijden of do knie
breken, „dicens maius esse exemplum viventis mise-
rabiliter criminosi (juam occisi."

Voet (de iure militari, c. IV § 22) zegt, dat

-ocr page 21-

de desertor in oorlogstijd door iedereen mag gedood
worden, zicli beroepende op 1. 2 C. 3.27 (quando
liceat nnicuique sine iudice se vindicare), hetgeen
echter, vervolgt Voet, „nostrae militiae moribiis non
obtinet; nee enim hodie privata aiictoritate deser-
torem , nisi forte populantem aut latrocinantem, intc-
rimerc permissum est", met aanluding van Nicol.
Duysentdaelders (ad consiietudionem Amsteloda-
mensem lib. I c. 15).

Nauwkeuriger is Cuiacius (Paratitla in libr. III
t. 27 C.): „licet etiam cuilibet adversus desertorem
militiae, vindici esse laesae nuiiestatis devotionisque
publicae, desertore obcesso et prehenso, et, si se telo
defendat, etiam occiso." lletzclfdc blijkt uit De
deserfcoribus et occultatoribus eorum 1. 2. C. 12.4G.
Uit do aangeliaalde wetten blijkt niet, dat \'t slechts
in tijd van oorlog vergund was, doch Voet ging
zeker van \'t denkbeeld uit, dat \'t ondenkbaar was ,
dat bij een misdaad, die zoo licht gestraft wordt als
desertie in vredestijd, zooveel vrijheid aan privaat-
personen zou gegeven zijn.

Op te merken is, dat lex 2. C. 3 27 spreekt van
dcsertorcs, (jui resistere ausi fueriiit, en dat lex 2.
C. 12.4G daarentegen sjjreekt van dcsertorcs, (pii

-ocr page 22-

10

resistendiim, atqiie annis oppugimndum putaverint.
De vraag, of de keizers in\'de wet van 5 I^^on.
Octob. -lOS die van 6 Kal. Mart 403 uitgebreid
hebben, zoodat die van Oct. 403 als jongere den
voorrang moet hebben, óf dat de wet van 6 Kal.
Mart., die in den titel „De desertoribus" staat,
geacht moet worden het bij desertie geldende recht
speciaal te behandelen, moet m. i. in den laatsten
zin beantwoord worden, te meer daar zulks ook
meer met de humaniteit zou overeenkomen.

Indien de deserteur in urbe (Roma) gevonden
wordt, capite puniri solet: alibi adprehensus, ex
prima desertione restitui potest : iterum deserendo,
capite puniendus est (1. 5 § 3 D. t. a. p). Men
zag zeker in het verblijf der deserteurs in Rome
gevaar voor de veiligheid. Zoo mochten ook de
vrijgelatenen, die dedititiorum numero waren, niet
te Rome verblijven noch binnen den honderdsten
mijlsteen. Werden zij daar gevonden, dan moesten

\') Tacilus (Aiiiialfs lil). 13 c. .35) verhaalt van Gorbulo\'s
gestrengheid: wiion ut in aliis excrcitibus .primum allerumque
deliolum venia prosequebatur, sed qui signa rcliqucrat, sfalini
capite poenas lucbat." ,

-ocr page 23-

11

zij als slaven verkocht worden. (Gaius lib. I § 27).
Evenmin mocht hij , qui ignominia missus est, te
Rome of in het tijdelijk verblijf van den keizer zich
ophouden (1. 13 § 3 D. 49.16).

Die uit de gevangenis ontvlucht, is geen desertor,
„quia custodiae refuga, non militiae desertor est"
(l. 13 § 5 D. t. a. p.) , tenzij hij „carcere effracto"
ontvlucht is , in welk geval hij capite puniendus est.

-ocr page 24-

§ 2.

Naar het oud vaderlandsch recht.

In het Netlerhindsch lieetten de deserteurs vroeger
„verlopers" of „lopers"; dit blijkt uit de aanteeke-
ning van Pappus van Tratsberg ad § IG van den
Artieulbrief van 1590, waar liij zegt: „Deze lopers
worden in latijn genoemd desertores." liet karakter
der desertie geeft § 21 van den Artieulbrief van
1590 te kennen: „Die uit het quartier van zijn
Vendel of Guarnisoen sal gaen, verder als do scheut
van een Canon draegt, sonder verlof van zijn Capi-
tain,\'sal aan \'t leven gestraft worden." § IG van
den Artieulbrief luidt: „Die uijt de een Compagnie
in d\'ander of elders sal willen vertrecken, of licm
van \'t Vendel begeven, sal gehoudèn sijn daertoe
behoorlijck Paspoort van sijn Capitain of Hopman te

-ocr page 25-

13

hebben, ende anders doende sal metter dood gestraft
worden." Als roden van deze strenge bepaling tee-
kent Pappus aan: „Isset niet tot dien eijnde , dat
men elckecn als men hem van doen heeft, wete te
vinden? lek twijfel niet gij sult mij hierin gelijck
geven. Maer nu is genoech bekent, dat men in
den Oorlog, al heeft men sijn Guarnisoen ver van
den vijand , niet een uur verseeckert is, dat men de
soldaten niet van doen heeft." Bij Voet (do iure
militari e. IV § 23) lezen wij : Ita quoque proximi
desertoribus censendi, qui extra loca cohorti assignata.
vel extra praesidia vagantur ultra tormenti iactum
absque venia praepositi, vel extra eastra locave
absessa, licet victus quaerendi j)ractextu ; quibua et
eas oh causas aecjue ac desertoribus , ultimum suj)-
plicium dictatum fuit; co (]uod ita longius evagantes
deserendi propositum fovere potuerant, interimcpu!
intercepti fingeni ac prae se ferre redeundi voluntatem.
Jlij zegt dus, dat hij, die zich zonder vergunning
vorder dan don afstand van een kanonschot van zijn

\') Vrof. II. vim (Irr Tloovfii //Dcsortic", Mili». Gids 1883 ,
1)1. 327.

-ocr page 26-

14

standplaats had begeven, met den dood gestraft
werd. Vreemd is het voorzeker, dat Voet in dit
feit geene
icare desertie ziet, daar de schuldige toch
de straf van desertie ondergaat. Ook is de reden
die hij voor die gestrengheid opgeeft, dat nl. hij,
die deserteeren wilde en in dat voornemen belet was
(interceptus) voorwenden kon , dat hij van plan was
terug te komen , niet zoo afdoende als die van Has-
selt geeft in „Verhandehnge over de straffe van de
kruiwagen , waarmede de Ruiters , Dragonders , Sol-
daten ,.....tot Sergeanten en Wagtmeesters in-

cluys, die van hunne Compagnien deserteeren,
hedendaags worden gestraft," I § 1 : „De misdaad
van desertie, dat zekerlijk een zware misdaad is ,
begaat, ingevolge den Articulbrief een Militair,
die uit het quartier van zijn Vaandel of Guar-
nizoen verder gaat, als een schoot van een
Canon draagt, of die zich uit de eene Com-
])agnie in de andere begeeft, of na elders zich

\') Het schijnt dat Voet , de romanist, zich niet van het
klassieke desorlie-begrip ontdoen kon , en het waarschijnlijk alleen
desertie wilde noemen wanneer do persoon per din, perprolixnni
tempus , afwezig bleef.

-ocr page 27-

15

absenteert, alsmede diegene, die men vindt bij dage of
bij nagte uit het leger of belegerde plaatze zonder van
behoorlijke paspoort of verlof, hetzij uit wat oorzaak
het zoude mogen wezen , en die zulks doen worden
nao omstandigheden aan lijf of loven gestraft." § 8.
„Ondertussehen is het niet onredelijk , dat een soldaat
daartoe wordt gehouden en verpligt om ter plaatse ,
waar zijn Vaandel en Compagnie is, te blijven, ton
einde , wanneer men lieni van noden heeft, hem kan
vinden en zich daarvan bedienen , daartoe heeft liij
zich doen aannemen en verbinden , en kan dus over
geen hardheid klagen, want hij dan zijn eigen
meester niet meer is, maar zijn wille aan die van
een ander heeft onderworpen." —

Art. XXIV. llegl. en ordres voor de wagten,
en lioe de dienst in liet Garnizoen van \'s Gravenhage
zal gedaan worden, van 1 Sept. 1770: „Allo
gemeenen moeten gewaarschouwt Avorden, vermits
den I Tang een open plaats is, dat zij zig wel zullen
hebben te wagten, van niet verder buiten dezelve
zonder Passen te gaan of te wandelen, als een uur
gaans verre in \'t ronde, en dat allo degeeno, die
zonder Passen te hebben zullen gevonden worden ,
op de Plaatsen als D(ilft, Leydzendam, Schaaken-

-ocr page 28-

IG

boscli, het Huys ten Ueyl, Pijnaker, of eenige anrlere
Plaatsen op eene diergelijke distantie van den Ilaag
afgelegen , zullen , gevat zijnde,
voor desertfiurs (jelioif-
den^ en volgens de Krijgsartikelen gestraft worden,"

I

I

-ocr page 29-

§ 3.

Naar lief Crimineel Wefhoeh voor^ t Krijfjfivolk te Lande.

In liet Reglement van 1799 is desertie omschreven
als „eene moedwillige verlating van den Dienst van
den Lande , waartoe de Militaire personen zich van
den hoogsten tot den laagsten toe , in derzelver on-
derscheidene betrekkingen hebben verbonden."

Het Ontwerp 1807 maakte hiervan „eene moed-
willige verlating van \'s Konings dienst, tot welken
dienst de Militaire personen zich van den hoogsten
tot den laagsten toe .... hebben verbonden" het-
welk in )iet Ontwerp 1808 weder veranderd werd
in: „eene ongeoorloofde verlating van \'s Jvonings
dienst" enz. Onze wetgever beett geene delinitie
opgenomen , en hierdoor ontstond de vraag : wat is
de historische betcekenis van het woord desertie Y

\') Feucrbnch § //Desurlion ist rcclilsvvitlrigo Verlassung
des Regiments, in der Absicht, sich dem Dienste des Kriegs-
herrn zu entziehen."

29

-ocr page 30-

18

Is liet genoeg, dat men zich zonder verlof verwijdert
(de algemeene dolns) of moet er de bedoeling bij-
komen om zich aan \'s Lands dienst te onttrekken,
om den dienst voor goed vaarwel te zeggen, zoodat
verwijdering op meer dan één uur afstands een rechts-
vermoeden vestigt, dat den Advocaat-Fiscaal van het
bewijs dier bedoeling vrijstelt? Die verwijdering op
meer dan één uur afstands bevat echter geen prao-
sumptio iuris et de iure: den beschuldigde staat het
vrij te bewijzen, dat hij de bedoeling
niet had om
zich aan \'s Land dienst te onttrekken.

In het Romeinsche recht schijnt de verwijdering
op zich zelve, zonder de bedoeling om voor goed
weg te blijven , genoeg te zijn geweest voor de straf-
baarheid. Dit blijkt m. i. uit 1. 4 § 15 D. 49.16,
de re militari: „Examinantür autem causae semper
enunmonis, et cur, et ubi fuerit, et quid egerit; et
datur venia valetudini, affectioni parentium et adfi-
nium et si servum fugientem persecutus est, vel si
(jua huiusmodi causa sit: sed et ignoranti adluK^
disciplinam tironi ignoscitur;" dus hij, die vooi-
zijn genoegen diu vagatus est, wordt gestraft. Bij

\') Tot 1799 heeft desertie sedert, eeuwen hetcekend, //eigen-
dunkelijk zicli verwijderen buiten het garnizoen.

-ocr page 31-

19

den deserteur (qui per prolixum tempus vagatus
est) schijnen die verontschuldigingen niet in aan-
merking te zijn gekomen.

Convent ten Oever en Versfeit (bl. 61 en 62),
verdedigen het vereischte van een dolus
specialis voor
desertie. Zij beschouwen de definitie van 1799
(„moedwillige verlating van den dienst van den lande,
waartoe de militaire personen zich, van den Iioogsten
tot den laagsten toe, in derzelver onderscheidene
betrekkingen hebben verbonden,") waarin, volgens
don hoogleeraar Pols, opgesloten ligt, een vaarwel
zeggen aan den dienst,
niet liet slechts korten tijd
afwezig zijn zonder verlof, een mankeeren bij hot
vervullen van enkele dienstveridichtingen, wel als
legaal afgeschaft, maar zijn van oordeel, dat zij als
ratio scripta nog voor ons wetboek geldt.

Ook kapt. Koolemans Beijnen wil den dolus specialis.
Hij meent, dat onze wetgever de definitie van 1799 als
van „bekeiule liistorischo beteokenis" stilzwijgend heeft
overgenomen en dat aldus liet voor good den dienst
vaarwel zeggen oen vereischte van desertie is. Ver-

\') In <lo Inathutcn, tit I, do .luslilia cl Juro, § 2 , is
th\'serlor studiorum hij , dio di; studie ffcliccl en id verwaarloost of
vaarwel zt-p:!.

-ocr page 32-

20

der beroept de Heer Koolemans Beijnen zieh op
een advies van den Zntphenschen rechtsgeleerde J,
Schomaker (in van Hasselt\'s rechtsgeleerde Advijzen),
waar hij zegt, dat desertie een zoodanig delict was,
hetwelk een soldaat committeert door het overgaan
van d\'eene Compagnie in d\'andere, of elders in
vreemden dienst en aldus met een kwaat voornemen
en verraderlijk gemoet zyn Compagnie en Yaderlant
troulooslyk verlaat. Dat advies betreft de zaak van
den tamboer Jan Muller, die in April 1716 „na de
provoost gebragt zynde, occasie heeft bekomen om
uit zijn haftinge te ontvlugten" en door den krijgs-
raad te Zutphen ter dood is veroordeeld. Schomaker
(wellicht denkende aan de hierboven reeds door mij
aangehaalde plaats uit de Digesten, 1. 13 § 5, 49.16 ,
de re militari; eins fugam , qui, cum sub custodia ,
vel in carcere esset, discesserit, in numero deser-
torum non computandum, Menander scripsit; quia
custodiae refuga, non militiae desertor est) beweerde,
dat Muller, in cas subject voor geen eigentlijk zoo-
genaamden deserteur heeft kunnen te boek gesteld
en \'tot de dood verwezen worden, en verzoekt dat
de golibelleerde procedure en inhaesive sententie worde
vernietigd." Aan dit verzoek is echter niet voldaan,

-ocr page 33-

21

het vonnis is door de Staten-Generaal alleen, „in
zooverre gemitigeert, dat den voorn. Muller ver-
schoont zal worden van de doodstraffe, maar dat hij
in plaatze van dien, twee dagen na den anderen
zal moeten lopen, door twee hondert spitsroeden,
ieder dag zes malen heen en weder". \')

Bij Keizerlijke Decreten van 8 November 1810 en
6 Januari 1811 zijn hier te lande executoir verklaard :
1°. de Code des délits et des peines pour les
troupes de la République van 21 Brumaire an Y,
die in titel II, art. 3 bepaalde : Sera réputé déserteur
à l\'intérieur et puni comme tel, suivant les circon-
stances du délit tout militaire qui, à l\'armée, aura
manqué aux appels faits d\'un lever du soleil à
l\'autre , sans une permission par écrit de ses chefs,
ou sans un congé dans les formes prescrites par les
lois militaires.

2". llet „Arrêté concernant les Dépôts do Con-
scrits déclarés réfractaires .... et les peines contre
la désertion" van 19 Vendémiaire an XII, hetwelk
in art. 74 bepaalde: Pendant la Paix, sera réputé
déserteur, tout sous-officier ou soldat (pii, ayant plus
de six mois do service, aura abandonné son corps

\') V. (1. llücvcn //Desertio", Militaire üids 1883, png. 320.

-ocr page 34-

22

depuis trois fois vingt quatre heures dans un camp
ou une place de guerre, et depuis huit jours dans
tout autre lieu , ou qui aura dépassé de quinze jours
la durée de son Congé.

In het Fransche recht was \'t dus, evenmin als in
\'t onze tot 1799, de bedoeling om „het den dienst
voor goed vaarwel zeggen" een essentieel vereischte
van desertie te doen zijn.

Prof. Pols neemt aan, dat het reglement van 1799
geheel en al vervallen is bij de invoering van het
Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande ,
dewyl het bij het Sou verein besluit van 30 Dec. 1813
en het besluit (de wet) van 20 Juni 1814
slechts
provisioneel en tot zoolang het nieuwe Militaire
Wetboek en de Beglementen van krijgstucht zouden
zijn gearresteerd en in tcerking gebracht^
is inge-
voerd.

Art. ] 1 C. W. L. zegt : „Met de invoering van
dit Wetboek zullen alle vorige wetten, publication ,
ordonnantiën of reglementen hoe ook genaamd , be-
treffende de misdaden en straffen van personen aan
de militaire iurisdictie onderworpen, voor zooverre
dezelve wetten, publication, ordonnantiën of regle-
menten met hetzelve strijdig zijn, geheel zijn afge-

-ocr page 35-

23

schaft." Gérard is van meening, dat volgens dit
artikel de definitie van desertie in het reglement van
1799 wel degelijk in ons Wetboek blijft gelden,
ofschoon hij voor desertie
niet \'t vereischte wil, dat
de bedoeling bij het wegloopen moet geweest zijn
den dienst voor goed te verlaten. Yeeleer was,
volgens hem, de strekking der definitie in het regle-
ment van 1799, dat
hij niet als deserteur zou
aangemerkt worden, die, in handen van zielver-
koopers (racoleurs) gevallen, dronken gemaakt, over
de grenzen gebracht zijnde, in vreemden krijgsdienst
was ingelijfd. „Le reglement militaire de 1799,
2\'"° partie, chap. IV, art. définit la désertion
en ces termes : la désertion est l\'abandon, de propos
délibéré, du service de l\'Etat, auquel les militaires
de tout grade se sont engagés. De ce que le
Code pénal militaire actuel ne contient pas de
définition de ce délit, on a conclu que la disposition
précitée du règlement de 1799 devait être con-
sidérée comme étant encore en vigueur, et sur
cette hypothèse on a élevé tout l\'échafaudage d\'un
système. En rapprochant les mots
^de propos déli-
béré^
de ceux-ci abandon du Service de l\'état on a
cru y trouwer la preuve que, dans la penseé du législa-

-ocr page 36-

24

teur, il n\'y avait pas de desertion sans intention de
se soustraire au service de l\'état. C\'était donner à
la loi de 1799 une extension qu\'elle ne comporte pas.
En effet, les expressions de
propos délibéré^ qui sont
une mauvaise traduction du texte hollandais sont
placées ici pour
volontairement. Elles impliquent l\'idée
d\'une volonté libre de la part du délinquant; mais
elles n\'ont aucun rapport à son intention. Ainsi la
disposition atteint celui qui, sans y être contraint,
mû par sa propre volonté, de propos délibéré, si
l\'on veut; abandonne son corps, sans qu\'il y ait à
rechercher s\'il y a eu, ou non, de sa part, intention
de se soustraire au service. Pour bien apprécier la
disposition dont il s\'agit, il faut se reporter à l\'épo-
que où cette loi fut promulguée et se rappeler la
situation du pays pour lequel elle fut faite. Si en
1799 il n\'existait plus, en Hollande, de racoleurs,
ce dont on nous permettra de douter, tout au moins
l\'époque n\'était pas encore éloignée où cette classe
d\'individus avait été très-nombreuse dans ce pays.
On n\'ignore pas que souvent ils parvenaient à leur
but,\' en transportant forcément, et après l\'avoir
énivré, le militaire embauché au delà de la fron-
tière; qu\'ils le plaçaient ensuite sous une exacte

-ocr page 37-

25

surveillance, jusqu \'au moment ou il fût dirige vers
l\'intérieur du pays au service duquel il se trouvait
ainsi engagé contre sa volonté. Si un militaire, dans
cette position, parvenait à s\'évader, et à revenir à
son corps, il était évidemment excusable, car il n\'avait
point quitté son corps volontairement."

Bij de wet van U Febrnari 1887 (,Stbl. N". 35)
is aan den zesden titel van het 3® hoofdstuk van het
crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande toe-
gevoegd een nieuw artikel, nl. art. 132«: „Wegens
desertie in tijd van vrede wordt gestraft de militair,
die zich schuldig maakt aan ongeoorloofde verwijde-
ring , met het oogmerk \'s Lands dienst voor goed te
verlaten." Het gevoelen van de H. IL Convent Ten
Oever, Versfeit en Koolemans Beijnen is dus hier-
door in de wet opgenomen, nl. dat de verwijdering
moet geschied zijn met liet oogmerk om \'s Lands
dienst voor goed te verlaten.

Bij desertie in oorlogstijd binnen \'s lands, in de
nabijheid van hot tooneel des oorlogs, is dat oogmerk
geen vereischte.

Ook art. 157 C. W. L. „De inhoud van het laatste
artikel is toepasselijk , wanneer een militair binnen
een uur buiten het garnizoen of kantonnement in

-ocr page 38-

26

zyne desertie is verhinderd of gestoord; zoodra hij
zich verder heeft verwyderd, zal de misdaad voor
volbracht worden gehouden" is veranderd ; de woor-
den „zoodra hij zich verder heeft verwyderd, zal de
misdaad voor volbracht worden gehouden" zijn nl.
vervallen. De verhindering of storing binnen den
afstand van een uur buiten het garnizoen constateert
dus slechts
dt imjimj. Yolgt nu hier uit, dat de
ongeoorloofde verwijdering van
meer dan een uur
desertie is ?

Misschien geeft de nieuwe redactie van art. 159
antwoord. Het oude artikel 159 sprak alleen van
hem, die acht dagen na het eindigen van zijn verlof
afwezig blijft ,
niet van hem, die zonder verlof
heengaat; het nieuwe noemt ook hem , die zonder
verlof 2 dagen of langer van zijn corps, detachement
of garnizoen afwezig is; in dat geval zal hij als
deserteur beschouwd worden, ten ware hij do reden
van
afwezigheid ten genueye des rechters komle be-
wijzen.

Misschien is dus de bedoehng van art. 157, dat
hij\', die verder dan een uur zich verwijdert, deser-
teur is, als, argumento a contrario, hem de wil om
te deserteeren bewezen wordt. Blijft hij 2 dagen

-ocr page 39-

27

weg, clan is het niet noodig dat hem zijn booze wil
van \'s Lands dienst voor goed te verlaten bewezen
wordt, hij wordt dan voor deserteur gehouden,
tenzij hij waarschijnlijk maakt dat hij dien wil niet
gehad heeft, hij moet dan een reden aantoonen,
die,
ten genoeye des rechters, waarschijnlijk maakt,
dat hij niet voor goed \'s lands dienst wilde verlaten.

-ocr page 40-

§

Over voorUjGzelte en voortdurende misdrijven.

Is desertie te beschouwen als een oogenhlikkelijk,
als een voortgezet, of als een voortdurend misdrijf?
Deze vraag is vooral van gewicht wat de verjaring
betreft, die by de voortdurende misdrijven eerst be-
ginnen kan wanneer de misdadige toestand is opge-
houden.

Het li. M. Gr. heeft bij arrest van 1 Febr. 1855
aangenomen, dat de bepalingen van onze algemeene
strafwetgeving nopens de verjaring van de vervolging
van misdaden, wanbedrijven en overtredingen niet
toepasselijk zijn ten opzichte van militaire delicten.
Toch is ook beweerd, dat de verjaring wel degelijk
bij de militaire delicten was toegelaten (Karseboom
Vgl. bladz. 52 beneden) daar ze niet uitdrukkelijk
was uitgesloten en dus het gemeen recht moest toe-
gepast worden.

De invoeringswet van 15 A])ril 188(5 N". 04 , art.!),
heeft allen twijfel opgeheven door uitdrukkelijk te

-ocr page 41-

29

bopalon, flat er verjaring bij militaire delicten zal
plaats hebben, en wel bij desertie in tw^aalf jaren.
Hierdoor heeft de vraag of desertie een voortdurend
of een oogenblikkelijk delict is, actualiteit bekomen.

Oogenblikkelijk zyn die misdrijven, bij welke do
handeling
dadelijk in haar geheel volbracht is, bijv.
doodslag, diefstal, het toedienen van vergif om de
gezondheid te ondermijnen. Is verwonding toege-
bracht om te dooden, dan is het toch een oogen-
blikkelijk misdrijf, al volgt de dood veel later.
Feuerbach (Lehrbuch des Peinlichen Rechts § 128)
neemt aan, dat \'t een delictum continuatum is, ein
fortgesetztes Verbrechen, wanneer dezelfde persoon aan
hetzelfde voorwerp dezelfde strafbare handeling ver-
richt (de zoogen. concursus delictorum homogeneus);
geschiedt \'t aan verschillende voorwerpen , dan is \'t
een herhaald misdrijf „ein wiederholtes Verbrechen
delictum reiteratvnn sive repetitum; wanneer dus
A. op () verschillende tijdstippen B. verwond heeft,
zou dit nuiar ééne verwonding zjjn en de (5 ver-
wondingen met de straf van óéne verwonding gestraft
worden; wanneer echter G personen door A. gewond

\') Hmier, § 14.

-ocr page 42-

30

waren , zouden 6 verwondingen bij de strafoplegging
in aanmerking komen, Mittermaier, üeber den Unter-
schied zwischen fortgesetzten und wiederholten Yer-
brechen" beschouwt \'t o, a. van gewicht voor het
begrip van voortgezet misdrijf, dasz die verschiedenen
Handlungen in Folge eines bestimmten Yerhältniszes
ausgeführt werden. Sprekende over voortgezette
misdrijven wegens de hoedanigheid der misdrijven
(pag, 251) zegt hij : „Er zijn zekere ongeoorloofde
handelingen , welke de wetgevingen voor misdry ven
verklaren, bij welke zij toch om gewichtige legis-
latieve redenen , niet op het getal der handelingen ,
die de delinquent bedrijft, by het bepalen der straf
letten, maar veelmeer slechts op eene zekere be-
trekking het oog hebben, waarin de misdadiger zicli
geplaatst heeft, en waarvan hij slechts voortdurend
gebruik maakt. Hier liegt daS Unrecht nicht in
jedem solchen Akte, der vielmehr nur als leicht
begreifliche Folge des Verhältnisses erscheint, sondern
in der Thatsache, durch welche sich der Verbrecher
in das als Verbrecherisch erklärte, von ihm zur
Bofri(Mligung seiner unerlaubleii Absichten zu IxMuit-

\') Neues Aniliiv des Criiniiiidreclits , 1818.

-ocr page 43-

31

zende Yerhältnisz gesetzt hnt. Als voorbeelden
noemt hij (in 4 dassen) I: het geval, dat een mis-
dadiger , tot bereiking van een ongeoorloofd doel,
eene handeling als middel verricht, om door gebruik-
making van dit middel ongeoorloofde voordeden te
behalen , of anderen te benadeden, dan zullen alle
handelingen, waarbij hij het ongeoorloofde middel
gebruikt, slechts als de het misdrijf voortzettende
handelingen te beschouwen zijn. Bijv. een koopman
laat zich valscho maten en gewichten maken en
gebruikt deze in honderd gevallen, dan is dit slechts
een voortgezet bedrog, want in het laten maken van
deze valsche gewichten , met het doel bedrog te
})legen , ligt het eigenlijk misdrijf. Zoo ook wanneer
de wijnkooper den wijn op eene de gezondheid Ix;-
nadeelcnde wijze vervalscht en deze aan 50 personen
verkoopt, dan is liij wegens voortgezette vervalsching
te stralfen. II. Wanneer de wetgever eene handeling
als misdrijf beschouwt, omdat door haar eene bijzon-
dere betrekking, die den handelende tot getrouwluiid
verpliclit, geschonden wordt, dan zullen alle hande-
lingen , die de misdadiger begaat, welke zich nu
eenmaal in de ontrouwe betrekking ge])laatst hoeft,
als gevolgen van zijn ontrouwe betrekking, en

-ocr page 44-

32

dus als voortgezette handelingen te beschouwen
zijn. — Zoo bij overspel van den echtgenoot,
— entscheidet nicht die Zahl der ehebrecherischen
Beischlafsakte, er lebt im fortgesetzten Ehebruche.
III. "Wanneer de wet eene zekere betrekking ver-
klaart misdadig te zyn, en zich nu iemand in deze
betrekking plaatst en er gebruik van maakt, en
meerdere handelingen als gevolgen er van verricht;
zoo zijn deze handelingen slechts voortgezette, zoo-
als dat bijv. het geval is bij hem, die bloedschande
bedrijft. lY. Wanneer de wet zekere misdrijven
daarom bijzonder kenmerkt, omdat iemand in eene
betrekking leeft, die hem tot bijzondere trouw ver-
plicht , maar tevens het bedrijven van zekere
misdrijven gemakkelijk maakt, dan zijn al die onge-
trouwe handelingen als eene eenige, dus als een
voortgezet misdrijf te beschouwen, bijv. diefstal bij
dienstboden.

Yerder behandelt Mittermaier voortgezette misdrij-
ven wegens de bijzondere uitvoering van het mis-
drijf, bijv. een dief sluipt in een logement en
neemt nu uit eene kast geld , uit eene andere kast
een horloge, uit een derde een jas weg, dan is \'t
toch maar één diefstal, al beliooren die voorwerpen

-ocr page 45-

45

aan verschillende personen. Eveneens wanneer de
dief op 3 akkers graan steelt of boomen vernielt,
al behooren die zaken aan verschillende eigenaars.
De reden van hier een voortgezet delict aantenemen,
ligt in de continuiteit vjin de misdadige handeling.

Henke leert: eene eenvoudige voortzetting, niet
eene door herhaling bewerkte Concurrentie van mis-
drijven heeft plaats: A. Wanneer tegen een en het-
zelfde voorwerp wel meer dan ééne misdadige werk-
zaamheid gericht wordt, doch al deze verrichtingen
uit dezelfde , met het recht strijdende bedoeling voort-
vloeien. Dit kan nu gebeuren : j. dat door de eerste
werkzaamheid de misdadige bedoeling niet verwerke-
lijkt is, in welk geval alle , ten gevolge van dezelfde
wilsbepaling gevolgde, op de verwerkelijking van
dezelfde bedoeling gerichte, krachtsuitingen slechts
als eene voortzetting der door de eerste pogingshan-
deling reeds begonnen reciitsschennis te beschouwen
zijn , en niet als door herhaling bcAverkte bijzondere
b(deedigingen , al zouden ook die verrichtingen door
tijd en plaats nog zoo zeer van elkander verwijderd
zijn.

O Handbuch (los Criminjih-cclits und des Criminalpolilik
pag. 012.

4

-ocr page 46-

34

Die besloten heeft zijn vijand te dooden, alle
voorbereidingen ter uitvoering in gereedheid heeft
gebracht, op hem geloerd, naar hem geschoten, doch
hem alleen niet geraakt heeft, en nu , in zijn voor-
nemen volhardende, hem geruimen tijd daarna en
op eene andere plaats doodt, kan niet tegelijk gestraft
worden met de straf, die op doodstraf t taat, en
met de straf die op poging tot doodslag staat,
daar al zijne krachtsuitingen door de eenheid
der bedoeling tot eene eenige handeling verbonden
Averden. Het kan
ß. echter ook zijn, dat door de
eerste werkzaamheid de bedoelde uitkomst reeds
verkregen is, zonder dat hierdoor het begrip der
voortzetting is uitgesloten, Is er n.1. geen blijvende
werking, dan belet niets iedere nieuwe werkzaam-
heid met alle voorafgaande als eene eenige handeling
te beschouwen , wanneer zij alle uit dezelfde wils-
bepaling voortvloeien, b.v, die met eene vrouw in
overspelige betrekking leeft begaat niet zoo dikwijls
overspel als hij, tengevolge van de voortdurende
harmonie , den bijslaap met haar geniet. Nog meer
fieldt dit, wanneer de door de eerste werkzaamheid
voortgebrachte werking volgens liare natuur eene
blijvende is; want dan kan alles, wat tot instand-

-ocr page 47-

35

houding v«an deze door den auctor dezer werking
verricht wordt, slechts als eene voortzetting der
eerste misdadige werkzaamheid beschouAvd worden ,
en slechts , wanneer die werking geëindigd is , kan aan
hetzelfde voorwerp hetzelfde misdrijf herhaald bedreven
worden. Wanneer dus een dief, aan wien de gestolen
zaak wordt ontstolen, haar bij den tweeden dief op nieuw
steelt dan is door hem aan deze zaak geen herhaalde,
maar slechts een voortgezette diefstal begaan ; want
aan eene herhaling van den diefstal kan hij zich
eerst dan schuldig maken, wanneer de zaak in het bezit
van den oorspronkelijk- bestolene teruggekeerd is.

Eene bloote voortzetting heeft echter ook daar B.
plaats, waar tengevolge van dezelfde wilsbepaling
eene en dezelf<le werkzaamheid , die reeds bij hare
eerste verschijning een zelfstandig , zij \'t dan ook een
minder zwaar, misdrijf voortbrengt, tegen dezelfde
persoon uitgevoerd wordt, om eene grootere beleedi-
"•ini»\' te bewerken ; b.v. wanneer iemand meermalen

O O 7

achter elkander een ander verwondt om hem te
dooden. -) ITet begri[» der voortzetting wt)rdt ecliter

«) cf. 1. C7 § 2 CU 1. iö ^ 1) 1). (Ie furtia.
cf. 1. 32 § 1 I). lul Leg. Aquil.

-ocr page 48-

36

ook C. niet nitgegesloten door de verscheidenheid der
voorschriften, tegen welke meerdere, uit een en
dezelfde wilsbepaling voortgesproten krachtsuitingen
gericht waren. Dit is b. v. aan te nemen deels uit
den aard der voorwerpen zelve , wanneer meerdere
door een dief gestolen zaken, door ze in elkaar te
zetten, een geheel vormen, dat de dief niet in eens
kon overbrengen, deels w^egens den samenhang der
krachtsuitingen door tijd en plaats , wanneer de ge-
stolen zaken , al mocht ook elke een zelfstandig ffc-

/ O O

heel vormen, toch op dezelfde plaats en in denzelfden
nacht zijn ontvreemd.

In deze beschouwingen van Mittermaier en Ilenke
is geen gewag gemaakt van de voortdurende mis-
drijven (delicta continua), bij welke eene weder-
rechtelijke toestand in \'t leven is geroepen, die
bestaan blijft, zonder dat eene nieuwe handeling
noodig is. B. v. bij onwettige gevangenhouding: ik
heb iemjind opgesloten en reik hem dagelijks het eten
toe, nu is dat van mij niet eene nieuwe straf-
waardige handeling, maar een eenvoudig laten voort-
<luren van den toestand Van dit voortdurend

\') Uiibeilenklich is die Absonderung des fortwirkenden und
fortdauernden Verbrechen, da hierbei gar nichts wahrnehmbar ist,

-ocr page 49-

37

misdrijf, vinden wij bij Thomasins \') het volgende :
„Declaramus vero sententiam nostram quod quin-
quennium hoc computari dobeat non a tempore
bigamiae contractae , sed a tempore, (juo eadem finita
est. Est enim bigamia eiusmodi dclictum , (piod
con-
tinuatnr tractn temporis
et iteratur. Si enim semel
quis coniuge superstite aliam coniugem per coniunc-
tionem carnalem superinduxerit,
perpetuo; quamdin
cum hac posteriore manet, bigamia continiiatnr,
etiam co temjiore, quo non freqiientat coniiinctiouf ni
carnis.
Nam quemadmodum dominium apossessione
possessio a retentione corporali quidem incipit, sed
nihilominus dominium etiam sine possessione, possessio
sine actu corporali continuatur solo animo; ita et
bigamia quidem ad sui essentiam coniunctionem carnis
recpiirit, qua semel facta etiam sine eadem subsistit.

was als Forlsclzuiig der Vcrbrcchciis bezcichnct werden könnic
]ki ersteren dauern eben nur die Wirkungen der verbrcclierischen
Tliiitigkeit fort, nicht diese selbst wird forlgcsclzt, bei den fort-
dauernden zeigt sich nur das Beharren in dem durch ein Ver-
brechen Iierbeigefülirlcn rchtswidrigen Zustande oder Vcriiiiltnisse,
ohne (h>sz eine neue, an und für sich vcrbrcchcrischc Thiitigkeit
hinzukommt. Dr, August Krug; zur Lehre von dem forlgcsct-
zen Verbrochen 1857, bl. 17. .

\') C, Tiiomasius, dissertatio de praescriptione bigamiac, § 49;
I.ipsiae 1G85. Ilalac 1749.

-ocr page 50-

38

Quodsi insuper coniunctio earnis a bigamo vel bigama
frequentetur, multiplicatur quoque si non bigamia,
certe adulterium bigamicum."

NauAvkeuriger handelt over de voortdurende mis-
drijven Ortolan waar hij zegt, dat de onzekerheid
of iets een déht instantané of continu is, voortvloeit
uit de moeielijkheid van te bepalen welk feit eigelijk
het misdrijf daarstelt: „cst-ce Ie premier acte d\'ex-
écution seulement, acte instantané, qui cesse au
moment où il s\'accomplit ; ou bien est-ce le fait de
persévérer dans l\'état qui en est résulté , lequel peut
durer plus ou moins de temps?"

Om deze vraag te beantwoorden, zegt Ortolan,
moet men nauwkeurig op de woorden letten, die de
wet bezigt; dikwijls zal het nauwkeurig onderzoek
van die termen geen plaats meer voor twijfel over-
laten. Joignez-y, au besoin, cette considération que
dans les faits îiinsi complexes et présentant à tour
de rôle un double caractère , c\'est le premier acte,
l\'acte d\'exécution qui contient la lésion la plus grave
du droit; celui pour lequel la détermination coupable

i) Ortolan : Do Délits Continus, autrement «lits successifs ,
et (les Délits d\'habiiude. Revue critique de législation cl de iuris-
prudence, IV p. 327).

-ocr page 51-

39

a été prise eu pleine possibilité encore d\'éviter le
délit ; celui qui offre le plus de résolution , le plus
d\'audace ou de détours dans le mal par conséquent
le plus de culpabilité. Apres ce premier acte accompli
les clioses sont faites, la ligne du mal est franchie,
il y a moins d\'effort à rester dans l\'état ainsi produit,
il en faudrait un au contraire pour en sortir." Bij
deze misdrijven bestaat in het volharden een delictum
in non laciendo, geheel verschillend van de eerste
handeling, welke een delictum in faciendo is; „on
voit combien la situation est différente de celle des
délits véritablement continus, dans lescpiels c\'est
l\'action elle-meme qui se prolonge, après son premier
accomplissement,
toujours identique à elle-meme."
Volgens hem bestaat de bigamie in het feit decon-
tracter mariage étant encore engagé dans de pareils
liens en niet in het vivre en cet état de mariage,
nul avec le conjoint ([u\'on s\'est ainsi donné, want
het laatste zou zijn het délit de n\'avoir pas fait
opérer la dissolution de son mariage entaché de
bigamie, en en laisant prononcer la luillité. Oj) bl.
332 vervolgt hij : „La continuité des délits .... peut
se produire d\'une autre manière différente, qu\'il est
nécessaire de signaler à part. La continuité qui précède

-ocr page 52-

40

est une continuité pour ainsi dire physique, maté-
rielle , celle d\'une seule et même action non inter-
rompue, identique à elle-même, et durant un temps
plus ou moins long. Or il peut se faire qu\'il y ait
une continuité morale, unissant en un seul et même
délit divers actes séparés, dont un seul aurait suffi
pour constituer spécialement le délit, mais qui ont
été répétés plusieurs fois, pendant un temps plus ou
moins long, afin d\'atteindre aii même but"; en dan
volgen bij Ortolan de voortgezette misdrijven van
Mittermaier en 1 lenke. In een opstel van Mr. de
Wal is m. i. de onderscheiding streng vastge-
houden.

Mittermaier heeft in de uitgave van Feuerbach -)
een andere leer omhelst : „das wahre ^lerkmal des
fortgesetzten Yerbrechens kann nur in der zusammen-
treffenden Einheit des Entschlusses und der That
gefunden werden, so dasz die mehnjren strafbaren
Handlungen als fortschreitende Ausführung
einer That

\') Mr. de Wal: .Iets over het begrip van voortdurende
en\'voortgezette misdrijven, vooral met betrekking lot de praetischc
toepassing der strafwetten," Themis 1845 (5. deel bl. 438.

■■\') Lehrbuch des gemeinen in Deutschland giilligen Peinlichen
Rechts, 1847, § 128a.

-ocr page 53-

41

erscheinen oder durch Einheit des Entschhisses zu-
sammen gefaszt sind".

Art. 56 AVetboek van Strafrecht geeit als criterium
van het
voorUjezetle misdrijf, „dat meerdere feiten ,
ofschoon elk op zich zelf misdrijf of overtreding op-
leverende , in zoodanig
verhand staan, dat zij moeten
worden beschouwd als ééne
voortgezette handeling ,
maar of die enkele feiten in zoodanig verband staan,
zegt de j
\\l. V. \'W , is eene quaestio facti, die de
wet niet kan uitmaken. Waar het voor de toepas-
selijkheid van art. 50 op aankomt, is , dat de ver-
schillende strafbare feiten do uiting zijn van
één
ongeoorloofd besluit. We zien dus hier de latere
opvatting van jMittermaier aangenomen.

De V. T. vervolgt: „Een voortgezet misdrijf
kan dus ook alleen, ontstaan uit do vereeniging van
meerdere gelijksoortige feiten." Zoo zegt Berner
(§ 141): „Ein diebischer Akt und noch ein diebischer
Akt können ein fortgesetztes Yerbrechen sein; niemals
ein diebischer Akt und ein betrügerischer Akt, auch
wenn beide gegen dasselbe Eigenthum gerichtet wären;
denn es kann nur
das fortgesetzt werden was schon
gesetzt ist."

Bij het voortgezette misdrijf is hot „Ie premier

-ocr page 54-

42

acte qui coûte", de volgende bewerken geen zaïnen-
loop en kunnen alleen den rechter bewegen het
maximum der straf toe te passen.

Om die reeks van liandelingen als een éénig mis-
drijf te kunnen aannemen, moet er eenheid van
besluit (Entsclilusz) zijn, zegt Berner , hetgeen
men niet moet verwarren met eenheid van bedoeling
(Absicht), die niet vcreischt wordt, \'t is nl. niet
noodig dat er van \'t begin af een plan gericht zij
op de geheelc reeks van handelingen. „Der bereits ")
in das Stadium des Entschlusses getretene Yerbre-
cherisclie Wille schüttet seinen Inhalt in einzelnen
Akten aus, ohne für jeden folgeiulen gleichartigen Akt
eines neuen Durchbruches zu bedürfen ; und nur
hierin liegt die für das fortgesetzte Verbrechen
erforderliche "Willenseinheit".

lleeft er tusschen den beleedigdcn echtgenoot en
de aan overspel schuldige eene verzoening plaats
gehad, dan is liet onmogelijk, de volgende overspelige
handelingen als een
vervohj te beschouwen, er heeft
een nieuw besluit plaats gehad, en dus samenloo])
met strafverhooging.

O § Ml-
2) bl. 271.

-ocr page 55-

43

Opmerkelijk is liet gezegde van Trefurfc • ....
so musz gefragt werden, ob
bei in der Zeit ge-
trennten Handlungen
Identität des Entschlusses
psychologisch
denkbar sey?? und ob, wenn man
diese Frage bejahen will, diese Form der Willens-
bestinuniug eine geringere strafbarkeit im Allgemeinen
begründet ? Ich glaube dasz man beide Fragen
verneinend beantworten musz. Wenn der Willosich
zu etwas bestimmt — einen Entschlusz gefaszt hat —,
so ist damit noch nicht gehandelt, und es. ist auch noch
nicht der zureichende Grund für die Handlung vor-
handen ; denn so lange der Wille noch nicht gehandelt
hat, kann er sich noch anders bestimmen; diese
]\\löglichkeit dauert f(n\'t bis zum Moment der Tliat,
erst dadurch dasz er sich in diesem ^loment nicht
anders entschlieszt, ist der zureichende Grund für
dio Tliat vorhanden, das Nichtändern des vorgefaszten
Entschlusses bis zum ^Moment der That und in
diesem selbst ist aber nichts Anderes als eine fort-
wälirondc Willensbestinnnung, es ist eine fortwälirende
Erneuerung des Entschlusses, welche bald mit bald
ohne moralische Ivämpfe und Unterbrechungen Statt

\') licilriyc zur Kritik ilcs Entwurfs eines neuen Slrafgeselz-
buclics für Hallen; Arcliiv des Criniinalreclits 1838, bl. •1.25.

-ocr page 56-

u

haben kann. Die Handlung hat Daseyn nicht weil
der Verbrecher den Entschlusz dazu schon vor Jahr
und Tag zuerst gefaszt, und in der Zwischenzeit mit
oder ohne Yeränderung mehr oder weniger oft
erneuert hat, sondern weil die Willensbestimmung
im Moment der That Statt hatte. Wer sich auf
einmal zu 10 Diebstählen entschlieszt, und solche
successiv ausübt, hat dieselben vom ersten bis zum
letzten nicht darum begangen, weil er vorher den
Entschlusz so gefaszt hatte, sondern weil er im
Moment einer jeden That den frühern Entschlusz
als Inhalt zeines Wollens festgehalten, d. h. nicht
neue gewollt hatte. Könnte man sich aber auch die
ser einfachen Wahrheit, dasz das unterbrochene
Festhalten eines Entschlusses nichts weiter als eine
fort und fort erneuerte Willensbestinimung sey, ver-
schlieszen, so müsste man doch jedenfalls zu ge-
stehen dasz dieses keine die Strafbarkeit mindernde
Willensform ist, dasz vielmehr gerade das längere
Verharren in einer bösen Willensbestimmung, im
Gegensatz von dem blos im Augenblick der That
gefaszten Entschlusze, die Subjective Strafbarkeit zu
vermehren geeignet ist." En niettemin komt ook
deze schrijver tot het resultaat, dat strafverhooging

-ocr page 57-

45

wegens zamenloop in mindere mate toe te passen is,
omdat de kracht der moreele terughoiidingsredenen,
de moeielijkheid der bij de daad te overwehligen
beletsels, de sterkte der gelegenheid, hierbij minder
en meer werken „Wenn das ehebrecherische Yer-
hältnisz einmal durch den ersten Akt der Untreue
eingegangen, wenn die heihge Scheidewand der Bande
des Blutes einmal unter Geschwistern niedergerissen
ist, dann sind die sittKchen AbhaltungsgrUnde hin-
zichtlich künftiger Handlungen bedeutend gemindert,
äuszere Hindermisse sind fast völlig bezeitigt, die
Stärke der äuszeren Anreizung dagegen ist mächtig
gesteigert".

Hoc moeielijk het is om uit te maken of het misdrijf
een oogenblikkelijk of een blijveiul misdrijf is, toont
ons \'tdubbel huwelijk, dat tot zooveel geschil heeft
aanleiding gegeven. Art. CXXT der C. C. C. \')
bepaidt: „So ein Ehemann ein anders Weib, oder
(!in Eheweil) ein andernn ^lann in Gestalt der H.
Ehe, bey Leben desz ersten Ehegesellen nimmet,
welche Uebelthat denn auch ein Ehebruch, und
grösser dann dasselbige Laster ist. Und wie wohl

i) Coi\\8titntio Griiniiialis Carolina: Slrall" der Uebds, das in
Gestalt zweyfaeher Ebe geschieht."

-ocr page 58-

46

RS

die Kayserl. Recht auff solche Uebelthat kein Straff
am Leben setzen : So wollen wir doch, welche zu
solchem Laster betrüglicher Weisz mit Wissen und
Willen Ursach geben und vollbringen dasz sie nicht
Aveniger dann die Ehebrüchigen, peinlich gestrafft
werden sollen." Bij de Avoorden „in Gestalt der
H. Ehe" kan men alleen aan de voltrekking denken
en dit is eene oogenblikkelijke handeling; want het
samenwonen met een andere dan met wien men in
het huwelijk vereenigd is , heeft ook bij het concu-
binaat plaats, en dit wordt niet veranderd door het
te doen voorkomen alsof men in het huwelijk ver-
bonden was. — Dus moet volgens de woorden van
het artikel de verjaring dadelijk met de voltrekking
van het tweede huwelijk beginnen, llenkezegt:
Bij voortgezette misdrijven , waar de gezamentlijke,
liet misdrijf continueerende, akten een geheel vormen,
begint de verjaring eerst viin de laatste handeling af
te loopen. Yan de voortzetting echter is de con-
currentie van meerdere zelfstandige misdrijven te
onderscheiden. De voortdurende werkingen van eene
misdadige handeling kunnen op zich zelf als een

\') Ilandbucli des Criininnlrechls und der Criininalpolilik ,
IV pug. 189.

-ocr page 59-

47

misdrijf gelden , \'t welk alsdan als een eonenrreerend
moet afgescheiden worden van het door de handeling
zelve gevormde. Dit geldt voornamelijk van de
bigamie , met welke gewoonlijk een overspel, en wel
doorgaans een voortgezet overspel concurreert. Yoor
de bigamie begint de verjaring van het oogenblik
dat de handeling, door welke het tweede huwelijk
voltrokken is, werd verricht, voor het overspel met
de laatste bijslaap. Ranter zegt : „Dans ce crime
l\'acte de délinquer consiste, non point dans la
position de se trouver engagé simultanément en
plusieurs mariages, mais dans l\'acte de contracter
un nouveau mariage , pendant (ju\'on se trouve encore
engagé dans les liens d\'un mariage précédent. Le
crime est donc consommé par l\'acte de célébration ;
ce n\'est point un crime successif ni un crime col-
lectif, c\'est un crime simjde à tous égards; (§ 128)
(pielque longtemps (pie dure le second mariage du
bigame , la prescription de son crime commence déjà
lors de la célébration du second mariage." Aiuleren
beschouwen de bigamie zelvo als een
voortdurend
misdrjjf, bijv. Thomasius ■), en Fr. Schwarze.

\') TriiilJ (lu Droit Criinint-l, § 475.
s) De praescriptione blgiiuiiue, ^ 45.

-ocr page 60-

48

Schwarze zegt iiamentlijk het volgende : „Dennoch
scheint es aber angemessener zu sein, die Yerjährung
nicht von der Schheszung der bigamischen Ehe , son-
dern von dem Augenblicke an zu datiren wo die
erste oder zweite Ehe aus irgend einer rechtlichen
oder natürlichen Ursache wieder getrennt wird. Man
braucht deszhalb nicht seine Zupflucht zu den
Grundsätzen von der Yerjährung fortgezetzten Yer-
brechen zu nehmen , obgleich si zuletzt auf derselben
ratio beruhen. Die
Existenz des bigamischen Ehe,
das bigamische ehelige Verhältnisz wird gestraft:
durch die Trauung erhält dasselbe nur seinen be-
stimmten
Cliaraläer als Ehe, und mit der Trauung
schlieszt daher noch nicht das Yerbrechen ab, wel-
ches von derselben andatirt. Wenn daher auch mit
der Yollziehung des Trauung die volle gesetzliche
Strafe verwirkt ist, so dauert doch das durch die
Trauung
hegründete verbrecherische Yerhältnisz (wel-
ches sich übrigens nicht allein in der gegenseitigen
Erfüllung des debiti Coniugalis äuszert) fort!" Thoma-
sius laat de verjaring reeds bij het bestaan van beide

\') Zur Lehre von der Criminnl Verjährung, mit Ilücksielilauf
die neueren Gesetzbücher Deutschlands, Archiv des Criminal-
rechts, 18\'13, bl. 4G3.

-ocr page 61-

49

liuwelijken beginnen , zoo de bigamie bij notarieele
akte de nietigheid van het tweede linwelijk verklaard
heeft. Van het bijkomend overspel zegt Krng :
„Dennselbst der wiederholte Beischlaf in einer biga-
mischer Ehe enthält wenigstens nicht die Fortsetzung
dieses Verbrechens; da der Beischlaf gar nicht zum
Begriff der Bigamie gehört. Der darin liegende fort-
gesetzte Ehebruch aber komt nicht in Betracht, da
er in dem Thatbestand der Doppelehe verschwindet.
Nicht einmal eine ideale Concurrenz findet bier statt".
Das Strafgesetzbuch für das Deutsche Reich heeft in
art. 171 i. f. bepaald: „Die Verjährung der Straf-
verfolgung beginnt mit dem Tage , an welchen eine
der beiden Ehen aufgelöst, für ungültig oder nichtig
erklärt worden ist", hoewel het karakter van \'t dubbel
huwelijk ook hier gelegen is in het
aangaan van
het tweede huwelijk. Berner zegt-\'\') zegt in § 14(5:
„Die Bigamie ist ihrer Natur nach, kein dauerndes
Verbrechen, weil die Strafbare Tliiltigkeit nur in
der Abschlieszung der zweiten Ehe, nicht aber darin

i) Dr. A. O. Krug, zur Lehre von dem fortgesetzten Verbre-
chen, 1857, bl. 17.

s) Art. 171, t. a. j). »1. 1 //ein Eiiegatte, welcher eine neue
Ehe
i\'iitffe/iL"

Lehrbuch des deutschen Strnfrechts,

4

-ocr page 62-

50

besteht, dasz man, dem neuen Treu versprechen
gemäsz, in der zweiten Ehe bleibt. Dennoch lassen die
neuere Praxis und die neueren Gesetzbücher die Ver-
jährung dieses Verbrechens erst mit der Zeit beginnen,
wo eine der heide Ehen aufgelöst, oder für ungültig
oder nichtig erklärt tvorden ist^
Daar onze wet-
gever dikwijls op het Duitsche strafwetboek gelet
heeft, kan men misschien uit de niet-opname van
het slot van art. 171 van genoemd wetboek in onze
wet opmaken, dat hij de verjaring met de voltrekking
laat beginnen.

Dit is daarom te meer aan te nemen , omdat in
art. 71 , 2°, Strafwetboek uitdrukkelijk bepaald is ,
dat bij onwettige gevangenhouding de verjaring eerst
begint op den dag na dien der bevrijding. Had onze
wetgever de bigamie als een voortdurend misdrijf
aangenomen, dat had hij ook bigamie in art. 71
2" genoemd.

\') Jlir. Mr. .1. (Ie Bosch Kemper, Wetboek van strafvorde-
ring, deel III p. G2\'l zegt: Niuir het ons voorkomt, kan bij die
misdaad //(nl. dubbel huwelijk en echtbreuk)" de verjaring eerst
een aanvang nemen op het oogenblik, dat de schuldige zich op-
houdt aan echtbreuk schuldig te maken , en niet eerder."

-ocr page 63-

§ 5-

Over de Verjaring.

Mr. de Wal zegt: „de deserteur blijft als
zoodanig te beschouwen, zoolang hij niet tot de
vanen, waartoe hij behoort, is teruggekeerd, of door
dwang aan het wettig gezag is overgeleverd. Yelen
hebben wel beweerd, dat men de desertie niet als
een voortdurend misdrijf moest beschouwen , omdat
hetzelve voltooid is, zoodra het garnizoen, of de
vesting, of \'t kantonnement, is verlaten, maar zij
hebben niet gelet op den eigenlijken aard dezer
misdaad, die niet in liet heengaan, maar in het
wederrechtelijk afwezig zijn gelegen is, cf lex 3
§ 3 D. de re milit. desertor est cpü per prolixum
tempus vagatus reducitur".

Deze lex doet m. i. niets tot onze vraag; stel

I) t. a. pi. bl. d2S.

-ocr page 64-

52

bijv. het geval dat hij, die een prolixum tempus,
b.v. 5 jaar gezworven hebbende, teruggebracht wordt
toen reeds 20 jaren na dat quinquennium ver-
streken waren; zal hij zich dan op verjaring kunnen
beroepen ?

!Mr. de "Wal verstaat de woorden „desertor est
enz." aldus :
icanneer ook de gedurende langen tijd
rondgezworven hebbende teruggebracht wordt, is hij
als desertor te straffen, hoe lang hij ook na de
volbrachte desertie is weggebleven — al was zijn
diensttyd reeds 20 jaren geëindigd Mr. de "Wal
zou zich, om aan te toonen dat desertie een voort-

i) Verjaring van 20 jaren is regel, zie lex 12 C. ad legem
Corneliam de falsis, lil). IX lit. 22 : //Querela falsi lemporalibus
praeseriptionibus non excludilnr ,
nisi viginfi annornm cxoeptione;
siad caetera quoque fere crimina."

-) Paysen, über die Verjährung in peinlichen Sachen § 45, is
van meening, dat de nog niet ten einde gebrachte verjaring,
indien bet grootste deel er van is afgeloopen , eene verzachting
der straf bewerkt, en beroept zich hiervoor o. a. op lex 5 pr.
D, de re milit. , 49.16, waar bepaald is, dat bij de bestrafling
Vi-xn-den weggeloopen soldaat, ook op den duur van den tijd
qvo in
deserlione fuerit,
zal gelet worden, linterholzner, Verjarüiigslehre
II p. 437 zegt: //deze wooulen zijn echter geenszins zou te ver-
staan , alsof de soldaat, naarmate hij later tot het vnnndel terug
keert, zachter gestraft zou worden , maar zij geven veel eerder
juist het tegendeel te kennen."

-ocr page 65-

53

durend misdrijf is , alleen dan op deze lex kunnen
beroepen, wanneer het zeker was, dat in het Rom.
recht de soldaat in dienst bleef niettegenstaande de
diensttijd was afgeloopen.

Hij is het eens met Dupin \'), die zegt : „celui
qui abandonne ses drapeaux continue son crime aussi
longtemps qu\'il demeure absent". Hetzelfde gevoelen
omhelsden het Hoog militair Gerechtshof en Mr.
Yernède, advocaat-fiscaal bij genoemd Hof -), en
Mr. M. S. Pols, in de eerste editie van zijne toe-
lichting van het Crimineel Wetboek voor het Krijgs-
volk te Lande (bl. 303), hij zegt : „desertie is
een voortdurend misdrijf; de deserteur blijft militair
en in staat van desertie verkeeren, hoe lang hij
ook wegblijve". Li de 2° editie, bl. 350, lezen
wij : „Is de desertie als een voortdurend misdrijf te
beschouwen" enz.

Do woorden van het Crimineel Wetboek geven
veel meer een oogenblikkelijk dan een voortdurend
misdrijf te kennen , zoo bv. art. 107 : elk militair ....

\') Cf. Gazette des Tribunnux 8 Fevr. 1840 N", 44S)9 , waar
de schrijver zich beroept op Cheiner, guide des Juges inilitaires
(Paris 1838) II 740.

") Arrest van 1 Febr. 1855, W. v. h. R. N». 2518.

-ocr page 66-

54

die naar den vijand deserteert of.....naar den

vijand overgaat, nu is het toch moeielijk om het bij
den vijand
zijn naar den vijand overgaan te noemen.
Zoo straft art. 122 den militair, die in tijd van
oorlog niet terug is binnen 2 X 24 uren na het
eindigen van zijn verlof. Hij zal voor deserteur
gehouden en als zoodanig gestraft worden. Hier
straft de wet niet de verwijdering, maar het
niet
terugkeeren.
Mr. Karseboom zegt: „Maar ook
hier is geen voortdurend misdrijf, want niet het af-
wezig zijn of blijven bestraft de wet, maar zij vindt
\'t strafbare in \'t niet
fe)\'ug zijn op \'t oogenblik dat
2 X 24 uren verloopen zijn na het verstrijken van
het verlof. Op dat oogenblik is het misdrijf geëin-
digd en de desertie begaan."

Prof. Pols zegt op bl. 363: De vraag is ge-
rezen of hij, wiens diensttijd verstreken is, en die
zich van zijn korps verwijdert, voordat hij zijn ont-
slag of paspoort heeft bekomen , aan desertie schuldig
kan beschouwd worden. Toreclit is dit door \'t Hof in

\') Bqclragc lot de leer der voorldurendc misdrijven. Acad.
Proefschr. Leiden, 1873.

Toelichting op het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk
te Lande, \'s llage 1876.

-ocr page 67-

55

bevestigenden zin beantwoord, Sent. 8 Maart 1832."
Wij moeten dit gevoelen wel als de communis opinio
beschouwen en mogen hieruit opmaken, dat de ver-
jaring reeds vóór \'t ontslag begint, daar er anders
voor de verjaring bijna geen gelegenheid zal zijn,
want zoolang de deserteur niet is teruggekeerd of
teruggebracht, krijgt hij geen paspoort, \'t welk liem
ook niet zal ter hand gesteld worden als hij weer „bij
het vaandel is teruggekomen" ; dan toch zal stellig
de vervolging tegen hem ingesteld worden. Dat voor
het zeldzame geval, dat er eerst
na \'t ontslag ont-
dekt wordt dat hij gedeserteerd is geweest, de
verjaring in onze wet is opgenomen , is zeker niet
te veronderstellen.

Een andere grond om in ons recht do desertie
niet als een voortdurend misdrijf te beschouwen,
levert de desertie in tijd van oorlog. De oorlogen
duren gewoonlijk niet veel jaren, dus zal bij deze
desertie , daar de omstandigheid
gedurende den oorlog
van zijn vaandel verwijderd zijn
(zooals we dan art.
107 C. W. L. moeten paraphrasoeren) met den vrede

•) Zoo ook liet II. C. M. Belge, 19 Juin 1842; Ge\'rard op
nrl. 1.

-ocr page 68-

56

ophoudt, de verjaring vroeger beginnen te loopen
dan bij de gewone desertie en aldus bij het zwaarder
misdrijf de straffeloosheid veel vroeger verkregen zijn.

Bestaat de aard van het voortdurend misdrijf in
die omstandigheid, dat de overtreder zich in een
blij venden strafbaren toestand heeft geplaatst, welken
hij kan doen eindigen , dan zal toch stellig de desertie
van schepelingen hiertoe niet behooren : de matroos
is weggeloopen, het schip kon niet op hem wachten
en is weggevaren , nu is het hem onmogelyk op\' het
schip terug te keeren en dus den voortdurenden
toestand van desertie te doen eindigen. — Ook hier
moet dus de verjaring beginnen bij het wegloopen ot
bij het niet terugkomen ter bepaalden tijd. Het
militair Strafgesetzbuch für das Deutsche Reich heeft
het tijdstip, waarop de verjaring aanvangt, vast-
gesteld. § 76 luidt: „Die Verjährung der Straf-
verfolgung wegen Fahnenflucht, beginnt mit dem
Tage, an welchen der Fahnenflüchtige, wenn er
die Handlung nicht begangen hätte, seine gesetzliche
oder von Ihm übernommene Verpflichtung zum Dienste
erfüllt haben würde." In het ontwerp stond: „Die
Verfolgung wegen Fahnenflucht verjährt nicht, so
lange sich der thäter durch seine Abwesenheit der

-ocr page 69-

57

Verfolgung entzieht." Ileoker\') zegt: „Die Differenz
ist von keiner practischen Bedeutung, da die Militair

gerichte......es in der Hand haben, die

Verjährung durch Vorhidung der Abwesenden vor
Ablauf der Verjahrungsfriszt zu unterbrechen."

Is de deserteur bij zijne compagnie teruggekeerd,
stilzwijgend tot den dienst toegelaten, de desertie
oogluikend niet opgemerkt, dan begint, volgens de
redactie van het ontwerp, de verjaring van zijne
terugkomst af, volgens art. 76, zooveel maanden
enz. later als hij afwezig geweest is. Misschien is
het een casus non dabilis, aan welken ook onze
wetgever niet zal gedacht hebben.

1) ad articulum.

-ocr page 70-

»

v\' :

r\'

-ocr page 71-

STELLINGEN.

L »

-ocr page 72-

II

.........

.\'î , .. ..

- i

••> ...

J__

tiri [iiÉiiÉii-i II \' • \'r

-ocr page 73-

STELLINGEN.

I.

Om artikel 158, 1", "Wetboek van Strafrecht te kunnen
toepassen, is \'t geen veroisclite dnt er gevaar ontstaan is
voor goederen, die nnn veracliillende personen beliooren.

n.

Ten onrechte besliste de kantonrechter te Brielle, 7
Febr. 1887, dat do tnpper, dio op bestelling van ecu
zestienjarigen, in wiens gezelscliap iemand van beneden
do IG jaar zicli bevindt, een glas sterken drank en een
glas bier toedient, strafbaar is volgens artikel 454
Wetboek van Strafrecht.

-ocr page 74-

62
III.

Dieren-mishandeling is ten onrechte onder de misdrijven
tegen de zeden geplaatst.

Vivisectie is niet strafbaar.

IV.

De getuige-verldaring behoorde aan de eeds-aflegging
vooraf te gaan.

V.

Gratie kan ook ongevraagd worden verleend, en kan,
eens verleend, niet worden geweigerd.

YI.

\'s Konings recht van Dispensatie strekt zich ook uit
over Algemeene Maatregelen van Inwendig liestuur.

VIL

liet is niet in strijd met art. 172 G., dat plaatselijke
verordeningen tot heffing van schoolgeld een liooger be-
drag vaststellen voor hen, die buiten de gemeente wonen.
Jan voor de ingezetenen.

VIII.

liet is wenschehjk, dat do wetgever den arbeid van
vrouwen in fabrieken regele.

-ocr page 75-

G3
IX.

Hij, die onbevoegd op eens anders erf jaagt, wordt
eigenaar van het door hem in bezit genomen wild.

X.

Geen andere zakelijke rechten kunnen gevestigd worden
dan de in de wet genoemde.

XI.

Zakelijke rechten op eens anders goed kunnen door
verjaring verkregen worden.

XII.

Door do benoeming van een provisioneelon bewind-
voerder, heeft degene, wiens curateelc verzocht is ter
zake van krankzinnigheid, do bevoegdheid verloren om
zelfstandig in recliten op te treden.

XHI.

])o bewaarnemer, die met het geld des bewaargevers
gespeculeerd en winst behaald heeft, is niet tot uitkeering
der winst verplicht.

-ocr page 76-

XIV.

64

De rechter mag bij de actio finiuin regundorum ook
over de vóór de litis contestatio mala fide getrokken
verteerde vruchten uitspraak doen.

XV.

De schuldenaar, aan wien surséance van betaling is
verleend, is onbevoegd in rechten op te treden zonder
machtiging der aan hem toegevoegde bewindvoerders.

XVI.

Het accoord mag op de tweede verificatie-vergadering
mondeling worden aangeboden.

XVII.

Ten onrechte besliste de rechtbank te Leeuwarden, bij
vonnis van 29 Mei 1879, dat na insolvent-verklaring geen
rehabilitatie kan worden verleend.

XVIII.

De gedaagde in zake van echtscheiding is ontvankelijk
reconventioneel terzelfder zake eene vordering in te stellen,
zonder vernieuwd verlof van den voorzitter der rechtbank.

ï

-ocr page 77-
-ocr page 78-

-it-\'

m: V