\'{m
m
im
-ocr page 4-• t
-ocr page 5- -ocr page 6-4-:
\\ I i .
" S\'
.-ilf^-\'ît^.
»«.il
%
f .
■■\'Pyfj\'.
I n\' ■
■fi z
tv
4,-S
i k\'.
UtT
KECMTSKUNDIG OüC\'rPUNT BESCHOUWD.
-ocr page 8-buicsunivirsiteit utrecht
\' "llll.....................
-ocr page 9-mm
UIT
RECHTSKUNDIG OOGPUNT BESCHOUWD.
TEn VEnKniJGINO van den graad van
ioctov in (1(1 llcclvtswctciifjcljai),
AAN DE JliJKS-pNIVERSITEIT TE pTRECHT ,
na dkkomen maciitioino van den iiectoh maonikicus
Ilooglecraar in do Faculteit vnn Qodgciccrdhcid,
EN
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCIIEN SENAAT,
TEGEN DE IIEDENKINGEN DEIl UECIITSQELEEIIDE FACULTEIT
TE VEUDEDIOEJf 01\'
Dinsdag den lö\'\'\'" November 1887, des namiddags ten 3\'/, ure,
Doon
goboron to AMSTERDAM.
.\'RECHT. — J. VAN HOEKHOVEN.
1887.
y. • . | ||
■ : ■■ " -.. | ||
X | ||
■------ |
... -
-- ; « f. Sii. . . • V -Î. ■ ■ ;
■é
n
...... -. . f \\
■ .
y •< . \'
.: ...te
■y-
m
i ■• ^
-ocr page 11-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 12- -ocr page 13-Zij, die de aandacht, welke door hen aan
eene dissertatie wordt geschonken, beperken tot
de voorrede, zullen door deze eerste bladzijde
wellicht in hunne verwachting- teleurgesteld zijn
zoo zij, met het oog op mijn aanstaand vertrek
en waarschijnlijk lange afwezigheid, verwacht had-
den , dat ik de mij hier aangeboden gelegenheid
zou benutten om een woord van afscheid toe te
roepen aan den grooten kring van kennissen
en den engeren van vrienden, dien het verblijf
aan de Utrechtsche Iloogeschool mij verschafte.
Ik heb echter gemeend door het voor mijne
geest terug roepen van de vele aangename
lierinneringen, die zich om strijd zouden ver-
dringen , geen onnoodig verhaast afscheid te
moeten verzwaren óf wel, door terug te denken
aan het onaangename en treurige, dat aan den
loop van meerdere jaren als een onvermijdelijk iets
X
verbonden is, geene schaduw te moeten werpen
over den dag, die door eene traditie van lange
jaren tot een feestdag is gestempeld.
Slechts dienen deze regelen, maar dan ook
in de eerste plaats, en ten volle tot hun recht
komende, om in het openbaar de tolk mijner
dankbaarheid te zijn jegens die lioogleeraren
der Utrechtsche Hoogeschool, wier onderwijs
ik het voorrecht had te genieten. Meer in het
bijzonder dienen zij, om mijne erkentelijkheid
te betuigen aan mijnen hooggeachten Promotor
Mr. J. de Louter voor de hulp en groote be-
reidwilligheid, bij het samenstellen dezer blad-
zijden ondervonden.
Ook aan Mr. W. H. Baron de warrevilu:,
Secretaris der Gemeente Utrecht, kome hier
het gepaste woord van dank toe voor de groote
bereidwilligheid, waarmede mij steeds inzage
verleend werd van de documenten, welke ik mocht
noodig hebben.
niï.
Ini.kiding.............- . . i
HOOFDSTUK I. Rechtskundige Geschiedenis der
Utrechtsche Gasfaiiriek.
§ I. Oprichting der fabriek........9
§ 2. Overgang tot het privaat-rechtelijke stelsel. 61
§ 3. Tegenwoordige toesUind.......114
HOOFDSTUK II. Beoordeeunc..
§ I. Mecning van anderen........161
§ 2. Jurisi)ru(lentie...........178
-ocr page 16- -ocr page 17-Dc zorg voor dc behoorlijke naleving
ilcr wet is niet alleen toevertrouwd aan
lien, die haar moeten uitvoeren maar
ook aan allen, die tot hare toepassing
Rcroeixïn ïijn. Mr. J. A. I\'kuin
in den UtrnhtschtH Gemttntcraad,
9 December 1875.
De inkomsten der gemeenten, (sedert het jaar
185 I als autonomisch geheel erkend,) zijn in drie
klassen te verdeelen en wel:
i". In de opbrengst van belastingen;
20. in de gelden voor het gebruik of het genot
van openbare gemeente-werken, bezittingen
of inrichtingen, en in die voor de diensten,
door of van wege het gemeente-bestuur ver-
strekt, de zoogenaamde rechten en loonen
van art. 238 der gemeente-wet;
3". In de opbrengst van die eigendommen welke
eene gemeente privaat-rechtelijk bezit.
, Onder welk dezer drie categorlën zullen de
opbrengsten vallen eener gasfabriek, wanneer
eene gemeente die zelve heeft opgericht en
vervolgens exploiteert ?
Daar zij niet onder de opbrengsten van
gemeente-belastingen vallen, moeten zij worden
gerangschikt onder de opbrengsten der rechten
en loonen van art. 238 Gemeentewet of onder
die van de privaat-rechtelijke eigendommen.
Eene gemeente toch heeft, volgens dc alge-
meen aajigenoinen vieening een tweeledig karakter.
In de eerste plaats is zij een deel van den Staat
(publiek-rechtelijk orgaan), gerechtigd om de
belangen der gemeenschap te verdedigen en te
beschermen, maar ook is zij een zedelijk lichaam
(van privaatrechtelijke natuur) met eigen be-
hoeften en uitgaven en met eigen middelen om
in deze te voorzien.
Kan men nu in het eerste geval eene gemeente
niet als eigenaresse beschouwen volgens de betee-
kenis daaraan in goed Holland.sch gehecht, maar
moet men haar veeleer het karakter toekennen
\') Art. 241 (Ier Gemeentewet.
-ocr page 19-van administratrice, aangesteld om ten nutte
van al hare inwoners de goederen der gemeen-
schap te beheeren, opdat zij voor de gemeen-
schap worde behouden en ten bate der gemeen-
schap worde aangewend, in het tweede geval
is de gemeente een zedelijk lichaam, omvattende
allen die door plaatselijke samenwoning tot haar
behooren. Als zoodanig is zij absoluut eigena-
resse, bezit zij jure privato en zal zij, zonder eenige
restrictie, kunnen genieten van de voordeden
door het B. W. aan eigendom verbonden.
In de bestemming wil men dan de voorname
factor vinden, die zal aantoonen in welk karakter
een gemeente is opgetreden.
Nu leveren echter juist de gasfabrieken van
gemeente-wege opgericht en geëxploiteerd, een
bewijs op, hoe er verschil van meening kan
ontstaan over deze bestemming en hoe deze
onderscheiding van het publiek- of privaat-bezit
bij gevolg kan falen.
\') An. 194 der Gcmccntc-wct.
Jlir. Mr. C. i)k Jonok: Bcsteminiiig cii gebruik voor
«leii openbaren dienst is dus het criteriutii om te beoordeclen
Wanneer eene gemeente, met het uitsluitende
doel om te voorzien in den publieken dienst,
eene gasfabriek opricht, dan zal er geen twijfel
bestaan of deze fabriek is een publiek-rechtelijke
bezitting der gemeente. Evenzoo zal er geen
twijfel heerschen of de fabriek is eene privaat-
rechtelijke onderneming der gemeente, wanneer
het leveren van gas aan particuheren het uitslui-
tende doel der oprichting mocht zijn.
Maar zoo nu beide doeleinden beoogd worden?
Dan willen sommigen er een publiek-rechtelijke
j,
of de goederen jure publico eigendom der Gemeente zijn.
{Iets over het toezicht op de besluiten der Gemeente-besturen
volgens drt, 141 der Grondwet, in de Bijdragen tot de
kennis van het Staats-, Provinciaal- en Gemeente bestuur
in Nederland, deel IV, p. 36). Dalloz: C\'est Tensemble
des choses qui ont pour destination d\'ûtre asservies à l\'usage
ou à la protection de tous, et qui, en raison môme dc
cette destination et tant qu\'elle dure n\'apjjartiennent i)ro-
priétairement à personne, pas mûme à l\'Etat, lequel n\'exerce
à leur égard qu\'une espèce de possession au nom et dans
l\'intérût du public. {Répertoire in voce domaine Public i).
Proudhon, Domaine public I, p. 84. Gaudry, Irai té du
domaine IV, p. 201. Lakerrière, Cours de droit publ.\'
et adm. III, p. 713. Mr. C. J. W, N. van Hfjjgst, Eenige
opmcrkinghi over het eigendomsrecht der Gemeenten , Utrecht
1863, p. 35.
onderneming in zien, want voorziening in den
publieken dienst is hoofddoel en bestemming,
terwijl leverantie aan particulieren eene bijzaak
is, een dienstig middel om het gas goedkooper
te maken.
Anderen daarentegen meenen dat het een
privaat-rechtelijke onderneming is, de gemeente
toch koopt om te voorzien in haren publieken
dienst, het gas, dat zij privaat-rechtelijk te koop
stelt.
Aanvankelijk werden gasfabrieken, door ge-
meenten opgericht en beheerd, als bijzondere
ondernemingen dezer gemeenten beschouwd,
terwijl de winst of het verlies ten voor- of ten
nadeele der gemeente-kas kwam, zonder dat de
mogelijkheid eener andere beschouwing bij de
oprichting ter sprake was gekomen \'); dat die
mogelijkheid echter bestond, bewees de Gemeente
Utrecht, aan Maar komt dan ook de eer toe
bij de oprichting en beheering Harer gasfabriek,
eene eerste poging te hebben aangewend om
\') Mr. Farncomiik sanuhu<s, Bijdragen vlli, j). 220.
-ocr page 22-eene andere richting in te slaan, welke ten doel
had de bevoegdheid, die de Gemeente-wet aan
eene gemeente toekent niet te overschrijden,
ja welke zelfs de strekking had om de fabriek
te brengen onder een van die onderwerpen
van gemeente-zorg, welke de wet aan een ge-
meente-bestuur opdraagt.
Ik heb dan ook gemeend, dat het niet van
belang ontbloot kon zijn, om na te gaan tot
welke resultaten deze poging geleid heeft, nu
vele jaren verloopen zijn, sinds de eerste stap
daartoe gedaan werd.
Van te meer belang scheen mij het onderwerp
dezer studie toe, omdat Utrecht, zetel van het
Hoog Militair Gerechtshof, vroeger zetel van het
Provinciale Hof, nu nog van een Arrondissements-
Rechtbank, buitendien in \'t bezit eener Academie,
eenen uitstekenden kring van rechtsgeleerden bin-
nen hare wallen vereenigd ziet en de ingezetenen
van deze gelukkige omstandigheid een wijs ge-
bruik weten te maken door telkens leden van dien
•
kring naar hunnen Raad af te vaardigen. De
verslagén der Utrechtsche Raadszittingen krijgen
hierdoor, uit rechtskundig oogpunt, dikwijls
groote belangrijkheid; naar ik verwacht, zullen
de volgende bladzijden hiervan een bewijs geven.
Ik hoop aldus eene kleine bijdrage te leveren,
van belang wellicht voor hem, die het onderzoek
zou willen voltooien, waarop mijn streven gericht
was, toen bijzondere omstandigheden mij tot
beperking noopten. Het was toch mijn voor-
nemen om door nauwkeurige nasporingen al-
gemeene regelen te vinden, welke de vraag
zouden kunnen beheerschen, wanneer en in hoe-
verre een gemeente-bestuur geroepen kan worden
zelf de exploitatie op zich te nemen eener onder-
neming, waarvoor de zorg ook aan het parti-
culier initiatief zou kunnen overgelaten worden.
Nu echter heb ik mij uitsluitend bepaald tot
de behandeling dezer vraag met het oog op het
karakter eener gemeentelijke gasfabriek, terwijl
ik de staathuishoudkundige vragen, die zich
zouden kunnen voordoen, niet bespreek.
Ik heb mijn stof in twee deelen gesplitst. In
het eerste deel, Hoofdstuk I, behandel ik de
Rechtskundige Geschiedenis van de Utrechtsche
Gasfabriek, voor zooverre ik die heb kunnen
putten uit de Gemeenteraadsverslagen, rapporten
8
van Raadscommissiëen enz. Ik heb daarbij zoo
veel mogelijk weggelaten wat niet onmiddellijk
voor mijn onderwerp van belang kon zijn.
In een tweede deel, Hoofdstuk II, maak ik
melding van sommige beoordeelingen, die door
het Utrechtsche Raadsbesluit, om de fabriek
publiek-rechtelijk te beheeren, uitgelokt werden.
Hieraan voegde ik toe eenige rechterlijke uit-
uitspraken, die mij belangrijk voorkwamen, om
met een kort slotwoord te eindigen, waarin ik
sommige punten opnoem, die overwogen dienen
te worden, alvorens een gemeenteraad mocht
besluiten, zelf eene gasfabriek op te richten en
te beheeren.
HOOFDSTUK I.
Rcclitskuiidigc Gcscliicdonis der Utrcclitsclic
Gasfabriek.
Zooals reeds bleek, heeft de Gemeente Utrecht,
evenals zoovele andere Gemeenten in Nederland,
eene eigene gasfabriek. Niet altijd is dit echter
zoo geweest.
In het jaar 1842 was er door Burg. en Weth.
een contract gesloten met den HeerW. II. de
Heus, om gedurende een tijdvak van 20 jaren
de Gemeente met steenkolengas te verlichten.
Bij dit contract was bepaald geworden dat door
den contractant tevens zou voorzien worden in
de publieke verlichting.
\') Gcscliicdcnis ilcr Ulrcchtsche Gasfabriek 1887.
-ocr page 26-lO
Op de begrooting- voor het jaar 1853 komt
dan ook een post voor van f 24,500.— geboekt
als: „Kosten der verlichting," terwijl de kosten
voor licht, brand en bureau-behoeften, door het
Gemeentebestuur en de Politie benoodigd, respec-
tievelijk op f 2000.— en f 1600.— geschat
waren. Hoeveel van deze twee posten nog op
rekening der verlichting dient gebracht te worden
is dus uit deze opgaaf niet zuiver na te gaan.
In \'tjaar 1862 was de post „Kosten van ver-
lichting" tot/26000.— gestegen, terwijl van de
beide andere posten de eerste op f 2000.— was
gebleven en de tweede ook gestegen was. en
wel tot f 1500.—
Nadat de voorstellen betreffende de gasver-
lichting, in het jaar 1855 door hem aan den Raad
gedaan, als onaannemelijk waren gewezen van
de hand •■), richtte de Heer de Heus zich bij
\') De eerste begrooting, die volgens de toen nieuwe Ge-
meente-wet opgemaakt, behandeld en vastgesteld werd
■-) Bij deze post der begrooting staat tevens geboekt\':
verdere kosten van politie.
Verslag van de Commissie van Fabricage der stad
Utrecht, betreffende de gasverlichting binnen de Gemeente.
11
adres van 20 November 1857 weder tot Burg.
en Weth. Dit adres werd ter fine van rapport,
gesteld in handen der Commissie van Fabricage,
welke bij een uitvoerig rapport, den is\'\'™ Juli
1858 uitgebracht, de voorstellen van den Heer
de Heus voor de Gemeente onaannemelijk ver-
klaarde en tevens adviseerde om voor eigen
rekening de verlichting der Gemeente te exploi-
teeren. Onder meer overwegingen, die de Com-
missie tot deze eindbeslissing gevoerd hebben,
noemt zij inzonderheid hare overtuiging, dat de
gasverlichting met groot voordeel voor eigen
rekening door de Gemeente zou kunnen ge-
ëxploiteerd worden. Dit punt zet zij op de
volgende wijze uiteen:
„In den regel behoort een Staat of eene Ge-
„meente fabrieken en andere ondernemingen van
„nijverheid aan particulieren over tc laten. De
„Staat of eene Gemeente, eene fabriek exploitee-
„rende, maakt concurrentie van particulieren haast
„onmogelijk. Zij moeten de bezorgingderzaak aan
„een administratie toevertrouwen, die veelal kost-
„baar is en zij zullen in het algemeen minder goed
„en duurder voortbrengen dan een particulier.
12
„Deze, door eigenbelang geprikkeld, zal steeds
„het meest nauwlettend toezicht uitoefenen en zal
„voortdurend op de invoering van verbetering
„bedacht zijn. De algemeene welvaart zal daarom
„het meest worden bevorderd, wanneer de
exploitatie van fabrieken aan particulieren wordt
„overgelaten, terwijl het Staats- of Gemeente-
„bestuur, tot wiens roeping geheel andere be-
„moeienissen behooren, best zal doen met dat-
„gene, wat voor de Staat of de Gemeente be-
„noodigd is, te laten leveren door hem, die onder
„mededinging, de voordeeligste aanbiedingen doet.
„Maar de regel, dat de Staat of eene Gemeente
„zich niet met ondernemingen van nijverheid
„moet inlaten, kan niet onvoorwaardelijk worden
„aangenomen.
„Wegens bijkomende omstandigheden kan het
„raadzaam zijn dat sommige fabrieken door den
„Staat of door eene Gemeente worden geëxploi-
„teerd.
„Onder dezen behoort eene fabriek van loopend
„gas in eene eenigszins aanzienlijke Gemeente.
„De, Commissie heeft er reeds op gewezen,
„dat het voor eene Stad of Gemeente niet anders
13
„dan nadeelig kan zijn, zich door het sluiten van
„een contract met een gasfabriekant de handen
„te binden. De Stad moet geheel vrij blijven
„om de openbare verlichting ten allen tijde naar
„goedvinden op nieuw te regelen, te wijzigen of
„uit te breiden. Bij een contract van aanbesteding
„kunnen nooit alle gevallen zoodanig worden
„voorzien, dat men zich later niet in eenig
„opzicht belemmerd ziet.
„Van het nadeel om zich, althans voor langen
„tijd, door een dergelijk contract de handen te
„binden, levert Utrecht zelf een sprekend voor-
„beeld op. Reeds lang zou men gewenscht hebben
„de straatverlichting, die in de buitenwijken met
„olie geschiedt, door gas te doen vervangen,
„maar aan die wensch is geen gevolg kunnen
„worden gegeven, omdat de tegenwoordige aan-
„nemer niet gehouden is gaspijpen te leggen, wan-
„neer hij er, voor zich zelf geen voordeel in ziet.
„Een andere grond, waarom de exploitatie der
„gasverlichting, door eene Stad zelve is aan te
„bevelen, ligt in de omstandigheid, dat er voor de
„levering van loopend gas geene vrije mededinging
„bestaan kan, maar dat aan den aannemer der
14
„openbare straatverlichting een monopolie moet
„worden toegekend. Daargelaten toch, dat er voor
„de oprichting eener fabriek van loopend gas, in
„eene stad als Utrecht groote kapitalen vereischt
„wordt, waardoor betrekkelijk weinigen als
„ondernemers kunnen optreden, zal het alleen in
„zeer groote steden zijn dat iemand het licht
„wagen zal haast eene bestaande fabriek eene
„tweede of eene derde op te richten. Nog andere
„redenen staan der concurrentie in den weg. Is
„het gedurig opbreken der straten tot het herstel-
„len van gaspijpen, of tot het aanbrengen van
„gasverlichting in de woningen der ingezetenen,
„die er nog niet van voorzien zijn, reeds een be-
„zwaar tegen eene enkele fabriek, hoeveel grooter
„wordt dit bezwaar niet, wanneer de openbare
„straten ter beschikking van meer dan eenen
„ondernemer worden gesteld \'). Voegt men daarbij
\') Volgens John Stuart Mill is het uit een sLialhiiis-
houdkundig oogpunt veel vcordecligcr voor de algemeene
welvaart, dat er ééne algemeene inrichting tot gasverlichtiug
bestaat dan dat er velen zijn, omdat er in het laatste gcv.al
meer kapitaal aan gasbuizen en werkvolk verl)ruikl wordt.
Principles of poiUical economy I, ch. 8.
15
„dat de Stad, aan meer dan eenen onder-
„nemer concessie verleenende, voor zich zelve
„minder gunstige voorwaarden zal kunnen be-
ddingen , dan is het duidelijk, dat aan den aan-
„nemer een monopolie wordt toegekend en dat
„de concurrentie uitgesloten blijft tot het nadeel
„van particulieren. Deze zullen niet alleen het gas
„duurder moeten betalen dan wanneer voldoende
„concurrentie bestaanbaar was, maar daarenbo-
„ven zullen zij geheel afhankelijk zijn van de wille-
„keur van den aannemer. In den tegenwoordigen
„tijd, nu het gas voor den nijveren stand vooral,
„eene eerste levensbehoefte is geworden, kan
„het niet worden geduld, dat de gasfabriekant,
„(zonder nog te spreken van den te grooten
„invloed die hij daardoor zou bekomen) aan den
„eenen gas zou kunnen weigeren, om het den
„anderen te verstrekken. Hierbij komt dat het
„voor het Stedelijk Bestuur niet mogelijk is om
„alle gevallen te voorzien, en in het contract met
„zijnen aannemer doeltreffende bepalingen te
„maken, die de ingezetenen tegen willekeur
„zullen vrijwaren.
„Het spreekt echter van zelf, dat wanneer
-ocr page 32-i6
„de gasverlichting voor Stadsrekening geëxploi-
„teerd wordt, er evenzeer een monopolie bestaan
„zal. Het Stedelijk Bestuur, dat het beheer en
„de beschikking heeft over de stads straten,
„zal van deze omstandigheid gebruik maken,
„en zal geenen ondernemer tot gaslevering
„concessie verleenen. Maar welk een onder-
„scheid bestaat er niet tusschen het monopolie
„door een Stedelijk Bestuur uitgeoefend en
„dat aan eenen particulier verleend! Terwijl
„de laatste slechts zijn persoonlijk voordeel
„beoogt, zal een Gemeentebestuur aller belang
„behartigen.
„Van alle gewicht ontbloot is de wel eens
„gemaakte bedenking, dat de Stad geen tak van
„nijverheid zou moeten exploiteeren, hoe groote
„voordeden Zij ook mocht kunnen behalen, omdat
„daardoor de gelegenheid om winst te behalen
„aan particuliere ondernemers óf ontnomen, óf
„voor hen beperkt wordt.
„Indien toch de Stad werkelijk gebaat wordt,
„dan worden daardoor al de ingezetenen gebaat
„en niet .slechts enkele ondernemers."
" #
Iets verder worden de woorden van den Hoog-
-ocr page 33-17
leeraar vS. Bleekrode aangehaald, welke, na
eenige punten opgenoemd te hebben, waarop
de gasverbruiker moet kunnen vertrouwen om
zekerheid van goed licht te bezitten, vervolgt:
„Bij zooveel omslag kan het niet anders of de
„openbare macht is verplicht èn voor gehalte èn
„voor deugdzaamheid te zorgen, evenals aan
„haar de waarborg voor goud en zilver, de
„deugdzaamheid van genees-en voedingsmiddelen
„toevertrouwd is. Bij eene slechte gasbereiding
„kan de lucht der woningen zelfs met giftige
„dampen gevuld worden."
Nu geeft de Commissie als hare meening
te kennen dat een bijzonder ondernemer, hoe
gunstig ook bekend, aan de ingezetenen ten
opzichte van hoeveelheid, hoedanigheid, veilig-
heid en gezondheid nimmer die waarborgen kan
opleveren, die het Stedelijk Bestuur geeft.
Bij de behandeling van dit rapport in de
Raadsvergadering van lo bebruari 1859, werd
evenwel met 13 tegen 12 stemmen besloten
\') Do lenloonstclling <lcr nijverheid van alle volkeren ie
Londen.
i8
Burg. en Weth. uit te noodigen een ontwerp-
contract van aanbesteding voor de levering van
gas voor een zeker aantal jaren op te maken en
aan den Raad in te dienen.
Eenige leden meenden toch dat stedelijke
exploitatie eerst als laatste middel mocht aan-
gewend worden, nadat men eerst beproefd had
op eene andere wijs de zaak op te lossen,
door haar aan eene algemeene concurrentie
over te laten. Een ander lid (Prof. Ackersdijk)
deelde deze meening, terwijl hij tevens den
wensch te kennen gaf dat met raadpleging
van deskundigen, zou worden onderzocht of
het mogelijk ware de voorwaarden van aan-
besteding zoo nauwkeurig te maken dat men
zich verzekerd kon houden, van eene vol-
komen goede verlichting zoowel voor den
publieken dienst als voor de particulieren; op
de redactie toch van dat bestek zou het voor-
namelijk aankomen.
Den 19\'\'\'=" Maart 1859 werd door den
Stedelijken Kameraar een ontwerp van zoo-
danig contract aan Burg. en Weth. ingezonden
en daarna om consideratiën en advies in
19
handen der Commissie van Fabricage gesteld.
In een begeleidend schrijven wees de Kame-
raar Burg. en Weth. nog op het voordeel dat
er verbonden zou zijn aan het bouwen der fabriek
en het leggen der gasbuizen voor rekening der
Stad, terwijl dan enkel zou worden uitbesteed
de levering van het gas. Men zou in dat geval
het tijdperk van aanbesteding, door hem op
15 jaren gesteld, veel kleiner kunnen nemen en
door het bedingen van huur, zich interest van
kapitaal en geld, tot gedeeltelijke aflossing van
de, voor opbouw en verder materieel bestede
sommen, kunnen verzekeren. Zoo zou men al-
thans niet aan het ongeluk zijn blootgesteld om
15 of 20 jaren met een slechten of dwarschen
aannemer opgescheept te zitten. Hieromtrent
konden o. a. de procedures in de residentie ge-
voerd , tot een waarschuwend voorbeeld strekken.
In het antwoord •\') door de Commissie van
\') Tweede verslag van de Conunissic van Fabricage der
SLid Utrecht, belrciïendc de gasverlichting binnen de gemeente.
Hijlage bij het verslag.
\') \'r\\vee<le verslag enz.
20
Fabricage gegeven, bleef deze eenparig bij haar
gevoelen volharden dat de verlichting voor stads-
rekening diende geëxploiteerd te worden.
Om echter aan het verlangen van Burg. en
Weth. te voldoen, had zij gemeend het ontwerp
van den Stedelijken Kameraar in nauwgezette
overweging te moeten nemen, en mede te moeten
werken om dit zoo goed mogelijk te maken.
Onder meerdere aanmerkingen was haar een
termijn van 15 jaren, voor den duur van het
contract, te kort voorgekomen, daar na de
expiratie van het contract, (volgens artikel 29
van het ontwerp), alle gebouwen, gashouders
en verdere toestellen in eigendom aan de Stad
zouden overgaan en het door den aannemer in
de zaak gestoken kapitaal dus in 15 jaren zou
moeten geamortiseerd worden. Deze tijd was
daartoe onvoldoende, indien men althans verlangde
dat de aannemer geen duur gas zou leveren.
Aan het einde deelt de Commissie — zich
zelve bewust dat bij eventueele aanbesteding de
ondervinding leeren zal dat er nog vele ge-
breken aan het ontwerp kleven — als hare
overtuiging mede, dat een in alle opzichten
21
voldoend contract van aanbesteding, waarin
alles voorzien is, waarvan geene bepalingen
kunnen ontdoken worden, inderdaad eene onmo-
gelijkheid mag worden genoemd.
Dit verslag, den Juli 1859 vastgesteld,
kwam in de raadsvergadering van i December
1859 in openbare behandeling.
Men meene evenwel niet dat gedurende al
dien tijd de gasquaestie was blijven rusten.
In de vergadering volgende op die, waarin
de. Raad had besloten te handelen in eene
andere richting dan de Commissie van babricage
in haar rapport had voorgesteld, was reeds een
voorstel aanhangig gemaakt om Burg. en Weth.
onder ander uit te noodigen, industrieelen op
te roepen, ten einde aanbiedingen te doen om
de Gemeente van gaslicht te voorzien, en om
inmiddels door de stedelijke ambtenaren der
fabricage de noodige bestekken met de begroo-
ting van de kosten voor gebouwen en fabriek-
matige inrichtingen te doen verv\'aardigen, voor
\') Verslag van dc zitting van tien Gemeenteraad van
Utreclu, gehouden o|) Donderdag, den Maart 1859.
22
\'t geval dat zij benoodigd mochten zijn, zoo de
de Raad het in het belang der gemeente nood-
zakelijk mocht achten, voor eigen rekening eene
gasfabriek op te richten, en eindelijk om Burg.
en Weth. uit te noodigen van een en ander
binnen 6 maanden aan den Raad verslag uit
te brengen.
Dit voorstel kwam eerst den 24®\'"=" November
1859 in behandehng, maar werd toen door den
voorsteller terug genomen, daar het oogmerk
door het 2® rapport der Commissie van Fabricage
was komen te vervallen.
Hierop werd dit rapport aan de orde gesteld
met het concept-contract door den Stedelijken
Kameraar Burg. en Weth. aangeboden. Echter
hadden de beraadslagingen te veel van den „te
verstrijken" tijd gevorderd, zoodat de behandeling
tot de volgende vergadering (i December 1859)
werd uitgesteld, wanneer besloten werd:
1®. Geen verder gevolg te geven aan het
Raadsbesluit van 10 Februari 1859, waarbij
Burg. en Weth. werden uitgenoodigd\'tot
-*-
\') Zie pag. 20.
-ocr page 39-23
het opmaken van een contract voor de
aanbesteding der gaslevering.
2®. Aan te nemen de conclusie van het rapport
der Commissie van i8 JuH 1858.
Geen nieuw contract zou dus voor het vervolg
worden aangegaan, maar daarentegen de ver-
lichting voor Stadsrekening geschieden en wel
in dier voege, dat de fabrieksgebouwen van
Stadswege zouden worden gemaakt, terwijl de
Raad zich voorbehield later over de exploitatie
Zijn oordeel uit te spreken.
De moeielijkheid om een contract goed te
redigeeren , de geldelijke voordeden, die
eigen exploitatie beloofde en de hoop, goed-
koop gas te verkrijgen, brachten dit besluit
te weeg.
De nu volgende verslagen van de (lemeente-
raadszittingen, waarin over de gasfabriek ge-
sproken werd, zijn gedurende een langen tijd
voor deze schets van geen belang, daar de
beraadslagingen Hepen over te maken verande-
ring in de reeds gemaakte bestekken; over
onderhandelingen met den aannemer der gas-
verlichting gevoerd over overname van gaspijpen;
24
over \'t aangaan eener leening groot / 500.000
ten behoeve der fabriek; enz.
Eerst in de Raadsvergadering van den 1
October 1860 vinden wij melding gemaakt van
de voor ons belangrijke mededeeling, dat van
eenige gasverbruikers een requaest was inge-
komen, dat eerst ter Secretarie gedeponeerd
werd en daarna in de Raadsvergadering van
den October daaropvolgend, in handen
van Burg. en Weth. gesteld werd, ten einde
den Raad omtrent een antwoord voor te lichten.
In dit requaest gaven adressanten zeer eerbie-
diglijk te kennen, dat het gerucht zich door de
Stad verbreid had, dat de Gemeente voornemens
zou zijn de door haar gebouwde fabriek in
eigen beheer te exploiteeren, om met het
oog op de groote winsten, die gasfabrieken
kunnen opleveren, daarvan eene industrieele
speculatie, ten behoeve der Gemeentekas te
maken, (met andere woorden, om eene belasting
in \'t leven te roepen, niet ten laste van de
ingezetenen, maar van hen, die gaslicht -ge-
bruiken , in tegenoverstelling van degenen, die
zich daarvan niet wenschen te bedienen).
25
Na verder als hunne meening medegedeeld
te hebben, dat zij zich niet mogen ontveinzen
hoe, naar hun eerbiedig inzien de Regeering bij
het nemen van het besluit van i December 1859
gedwaald heeft, (welk besluit hen dan ook bij-
zonder heeft getroffen en gegriefd, als zijnde
lijnrecht in strijd met de belangen der ingezete-
nen en stellig met de gasverbruikers), verklaardden
de adressanten zich ten sterkste tegen het vestigen
van een monopolie onder welken vorm of gedaante
ook, „want elk monopolie is in het algemeen
„onrechtvaardig en onbillijk, daar het ten be-
„hoeve van (iénen, de rechten, de vrijheid en
„de nijverheid van anderen belemmert en verkort,
„welke vrijheid aan niemand dan in de uiterste
„noodzakelijkheid behoort te worden ontnomen,
„zoodat dan ook monopoliën heden ten dage zijn
„zeldzaamiieden, als niet meer behoorende tot
„den tijd waarin wij leven."
1 Iet is om deze redenen dat adressanten tot
het Stedelijk Bestuur de vraag richtten, „dat in
„het belang van alle gasverbruikers, aan de
„tegenwoordig bestaande gas-inrichting worde
„toegestaan voor het vervolg, (op den be-
26
„staanden voet en op dezelfde voorwaarden en
„bepalingen) bet gas aan particulieren te kunnen
„blijven leveren."
Op dit requaest van 255 bandteekeningen voor-
zien, volgde een adres van adhaesie door 104
gasverbruikers onderteekend.
Aan adressanten werd echter medegedeeld,
dat hun verzoek voor geene gunstige beschikking
vatbaar was, daar de Raad zich in de ver-
gadering van den y\'*\'-" Maart 1861 vereenigd
had met de conclusie door Burg. en Weth.
genomen, aan het einde van het rapport, door
hen, ter voldoening aan het Raadsbesluit van
23 October 1860, opgesteld.
Burg. en Weth. noemen in dit Rapport het
leveren van gas uit eene Stedelijke Gasfabriek
een van de diensten, waarvan in art. 238 der
Gemeentewet sprake is, en verklaren dus art. 240
en 254 toepasselijk. Een industrieele speculatie
werd daardoor onmogelijk.
Evenzoo schijnt het „crcccrcu ccncr belasting
alltU\'n gasverbruikers treffende" niet denkbaar.
En waartoe zou de Raad dit toch op dergelijke
indirecte wijze willen, wanneer hij op volkomen
27
wettige wijze dirccl hetzelfde doel zou kunnen
bereiken ? Het gas toch is een voorwerp van
verbruik, dat, volgens art. 240^) der Gemeente-
wet, evenzeer belastbaar is als vleesch, jenever,
wijn, brandstoffen, enz., terwijl eene gas-belas-
ting nog dit vóór zou hebben, dat zij veel ge-
makkelijker te innen en te controleeren zou zijn,
dan eene belasting op andere voorwerpen.
Evenmin als men nu echter beweren zal, dat
eene belasting op het gedistilleerd onbillijk is,
omdat die eigenlijk alleen betaald wordt door
hen, die jenever gebruiken, — terwijl zij, die
zich van dat vocht onthouden, gezegd kunnen
worden daarin niet bij te dragen — evenmin
zal men dit bij eene belasting op het gas kun-
nen beweren.
Tegen misbruik ook bij dergelijke belasting
is daarenboven door de Gemeente-wet gewaakt
in de artt. 236, 240\') en 254.
\') Art. 240 behoort tol die artt., welke bij de wet v.ïn
7 Juli 1865 (Staatsblad n". 85) veranderd werden. De
oorspronkelijke redactie luidde:
Totdckking der plaatselijke uitgaven kunnen worden geheven :
opcenten op ile hoofdsom der grondbelasting;
28
Wat de vrees van adressanten voor monopolie
betreft, zoo gelooven Burg. en Weth. dat adres-
santen gevaar loopen ten tweede male hierin te
vervallen, „daar geen tweede fabriek, met hooge
„en andere oprichtings-kosten zal kunnen concur-
„reeren tegen eene fabriek, toebehoorende aan
„eenen ondernemer, aan wien diezelfde kosten
„reeds lang vergoed zijn, door vroeger genoten
„aanzienlijke winsten."
In de Raadsvergadering van den 23\'\'\'"\' Januari
1862 bleek dat de geruchten, die geloopen hadden,
waar waren. Burg. en Weth. deden toen het voor-
stel om de gasfabriek voor gemeente-rekening te
exploiteeren, welk voorstel met 2 i tegen 2 stemmen
opcenten op de hoofdsom der pcrsoneclc belasting;
opcenten oj) de hoofdsom van andere daarvoor vatbare
Rijksbela-stingen, direct naar het vermogen of inkomen ge-
heven, met uitzondering van het patentrecht;
hoofdelijke omslagen of andere plaatselijke directc belas-
tingen ;
belastins op voorwerpen van verbruik\',
eene belasting op de honden;
«
eene belasting op tooneelvertooningen en andere oi)cnbarc
vermakelijkheden;
de recfiten, loonen en andere gelden, bedoeld in art. 238.
29
werd aangenomen. Belangrijk zijn de argumenten
door een der Wethouders (Mr. W. R. Boer) tot
verdediging van het voorstel in een lange rede
aangevoerd. Zelf voorstander van een exploitatie
door particulieren, herinnerde dit raadslid aan
de omstandigheid, dat na het besluit van i De-
cember 1859, de vraag nog te beslissen ware
of de exploitatie al dan niet door de gemeente
zou gevoerd worden. Met ongewenschte om de
stedelijke administratie uit te breiden had lang
bij hem de gedachte levendig gehouden of het
niet mogelijk of doelmatig zoude zijn de exploi-
tatie alsnog te verpachten of aan te besteden.
1-atere overwegingen noopten hem echter zich te
verklaren voor een exploitatie van Stadswege,
de vraag toch kwam er voornamelijk oj) neer,
hoe men eigenlijk eene gasfabriek door de
nemeente gesticht, te beschouwen heeft, — of
het is een gt imrn/nvcrk icn (xlgcmccncn nuftc, met
andere woorden een bezit jurc f^ublico dan wel of
zoo\'n fabriek eene bijzondere ondeniemino is, een
eigendom, dat de gemeente jure f^rivato heeft.
Nu wezen de omstandigheden, die zich bij
de oprichting iler fabriek hadden voorgedaan.
30
er op, hoe het Stedehjk Bestuur zich meer en
meer geplaatst had op het terrein, dat eene gas-
fabriek /s eene inrichting van openbaar nut, die
men werkelijk jure publico bezit. In het rapport
van Burg. en Weth. op de adressen der gas-
verbruikers werd dit zeer uitvoerig betoogd
en het maakte één van de groote argumenten
uit, tegen de klachten dier adressanten, dat de
Stad eene industrieele onderneming op het oog
zou hebben. Met behoort tegenwoordig tot
eene goede straatpolitie, dat er eene behoorlijke
verlichting zij, en dat is zoo waar, dat men in
art. 205 /. der Gemeente-wet de kosten daarvoor
vindt onder de verplichte uitgaven der gemeente.
De straatverlichting nu geschiedt thans door gas
en de levering daarvan schijnt bijna een deel
van de politie-zorg uit te maken.
Ook waren er eigenaardige voordeden aan
verbonden om de gasfabriek en haar toebehoo-
ren tot de publieke werken te rekenen. De
gasfabriek zou dan onder de zorg van het admi-
nistratief gezag gestekl worden ; beschadigingen
«
-ocr page 47-31
of benadeeling van pijpen en verlichting zou naar
politierecht vervolgd en gestraft icunnen worden;
de levering van het gas aan bijzondere personen
zou bij vergunningen geschieden, welke dan bij
Raadsbesluit dienden geregeld te worden en een
publiek-rechtelijk karakter zouden hebben. Dit
alles vloeide natuurlijk voort uit het standpunt,
dat men aannam, nl. dat de zaak beschouwd
werd als eene publiek-rechtelijke instelling. Ware
zij dat niet, dan zou de Stad industrieel worden,
en zouden de contracten met particulieren ge-
sloten , t^ beoordeelen zijn volgens de bepalingen
van het civiel recht; men zou er zelfs toe moeten
komen, elk contract te beschouwen als eene
handeling waarvoor de goedkeuring van (ie-
deputeerde Staten verei.scht wordt, volgens art.
\'94 der Gemeente-wet. \')
Hr was echter vooral één hoofdpunt waarop
het hier aankwam. Men had gezegd, dat men
l^ccn loiuatcn wiltic. Dal kon de Stad nu toc[)as.sen
nh zij zelve cxploitccnic, als zij daarentegen
\') Dit argument schijnt mij iwijfoladitig, da:ir art. ly.^
\'•iet spreekt van roerend goed.
32
aanbesteedde, dan lag daarin het denkbeeld
opgesloten dat de ondernemer of aannemer
winsten zou trekken. Wat dus eigenlijk eene
zaak zou moeten wezen ten gerieve van het
publiek zonder winst, zou men aanbesteden, om
er, ten koste van het publiek, wel winsten ten
behoeve van derden uit te laten trekken. Dat
ware geene logische beschouwing. Dat argu-
ment pleitte voor eigene exploitatie. Eene open-
openbare gemeentezaak, ten dienste van allen,
is ook eigenlijk niet geschikt voor pacht. Dit
zijn twee denkbeelden, die bezwaarlijk samen
gaan. Ondenkbaar, is het dat het gebruik
van eene markt, beurs of begraafplaats, door de
Stad opgericht, zou kunnen worden verpacht,
aan een derde, om er winsten uit te trekken
door open.stelling voor het publiek. I^n zou dit toch
eigenlijk niet het geval worden met de gasfabriek ?
Tegen het denkbeeld van "de fabriek jure
publico te exploiteeren werd door een ander
raadslid (Mr. L. van Lier) aangevoerd, dat, zoo
de Gemeente optreedt als industrieel ondernemer
(juovis titulo de regelen en voorschriften\' van
het /B. R. van toepa.ssing zijn. Zoo eens een ,
33
in de betaling nalatig gasverbruiker in rechten
diende vervolgd te worden, dan zou het eene
ongerijmdheid zijn om te beweren, dat zoo-
danige actie was af te leiden uit het jns
publicum.
Een ander lid (Jhr. Mr. I. O. de Jong van
Beek en Donk) meende,\' dat zoo de Stad goed
vond een fabriek op te richten, zij die dan bezat
op dezelfde wijze als elk burger n.1. jure privato
en er al de voordeelen van kon genieten.
De burgers zouden het gas liever als koop-
waar dan als belasting willen betalen, hoewel naar
zijne gedachte de Stad die betaling niet vorderen
kon als belasting, maar zooals elk ander
fabrikant, ais koopprijs voor geleverde waar.
Nader en meer ad rem werd dit vraagpunt
behandeld in de Raadsvergaderingen van den
iQticn Juni 1862, bij de behandeling eener
ontwerp-verordening „betreffende de heffing en
.,inning der gasrechten." Deze voordracht had tot
strekking de prijs voor het gebruikte gas met
belasting gelijk te stellen, wat betreft invordering
en heffing, en de ingezetenen, die zich tot het
nemen van gas zouden verbinden als belasting-
34
schuldigen aan te merken. De fabriek zou
dus als een publiek-rechtelijke bezitting van de
Gemeente worden aangemerkt, vallende onder de
artt. 238 en 254 der Gemeentewet. In de memorie
van toelichting noemden Burg. en Weth. de
voordeelen van het publiek-rechtelijk stelsel op:
De ambtenaren der belasting zouden steeds in
de huizen toegang hebben; er zouden minder
formaliteiten noodig zijn en geen contracten
gesloten behoeven te worden; het verschuldigde
zou tot de bevoorrechte schulden behooren; enz.
Bij de discusssies, die drie raadszittingen in
beslag namen, werden eerst (19 en 23 Juni 1862)
algemeene beraad.slagingen gehouden om te be-
\') „De betaling geschiedt door overgifte van een aansiat^-
„billet, aanwijzende hoeveel de aangeslagene verschuldigd is."
(Art. 12 alinea i der Vcrordettitig op de invordering;; der
rechten voor het genot van gas uit de stadsfabriek, voor het
gebruik van de stadstoestellen daarbij benoodigd en voor
derzelver kosten van aanleg)
„Onverminderd de toepassing van de bepalingen der wet
„van 29 Juni 1851 (SUiatsblad n". 85) oj) de invordering
„der plaatselijke belastingen en de veri)lichting tot scTiade-
„vergoeding voor de beschadigde of vernielde toestellen
„volgens opgave der Directie, wordt bij gebrek van aan-
35
slissen of het door Burg. en Weth. voorgestane
beginsel ook dat van den Raad zou blijken
te zijn, en nadat deze zich met 12 tegen 9
stemmen hiermee had vereenigd, werd de ver-
ordening daarop artikelsgewijze behandeld, om
met 13 tegen 6 stemmen den Juli, behou-
dens eene wijziging, in zijn geheel te worden
aangenomen.
De eerste spreker bij de voorloopige beraad-
slagingen (Mr. N. F. van Nootkn) verklaarde
zich tegen het ontwerp: „Er wordt hier door de
„Stad iets geleverd, en dat is niets dan eene
„handeling van koop en verkoop; volgt uit die
„handeling aan eene zijde het recht van betaling
„te vorderen, aan de andere zijde staat daar
„tegenover het recht, om wanneer de waar niet
„voldoet zijne reclames te doen gelden; maar dat
„wijzingen van den meter, in dc gevallen bij dit artikel
„voorzien, het verbruik van gas geschat gelijk te staan met
.ihet grootste verbruik, dat gedurende denzelfden tijd sedert
„de laatste meter-opname, door een meter van dezclfile soort
.)in de gemeente is aangewezen, en de aangever dienover-
„eenkomstig voor liet recht a.ingeslagen." Art. 23 alinea 2
dier zelfde verordening.
36
„recht van de ingezetenen wordt afgesneden als
„men de gasverbruikers als belastingschuldigen
„wil beschouwen. De Gemeente-wet spreekt in
„art. 238 in verband met art. 254, wel van
„gemeenschappelijke inrichtingen, maar uit geen
„van die voorschriften blijkt, dat daar leverantiën
„van wege de gemeente onder belastingen zouden
„zijn begrepen. Het beginsel van belasting is,
„dat zij berust op een publiek belang, en daarvan
„kan in deze geen sprake zijn, want de gemeente
„zelve, de fabriek exploiteerende, is particulier
„nijverheids-ondernemer."
Een ander lid (Mr. L. van Lier) was bevreesd
voor de groote bezwaren, die een privaat-
rechtelijk stelsel zou kunnen opleveren: „Het
„onderwerp wordt door het publiek recht be-
„heerscht en het art. 238 der Gemeente-wet
„laat geen andere beschouwing toe, de Stede-
„lijke gasfabriek houdt niet op eene openbare
„gemeente-inrichting te zijn, al is het ook dat
„particulieren daar gebruik van kunnen maken,
„het hoofddoel is de Gemeente van gas te
voorzien."
»
j.
De derde spreker (Mr. barxcomiu-: Sanders)
-ocr page 53-37
laat in het midden of de Gemeente de vrijheid
zou hebben hare inrichting als een privaat-
rechtelijke te behandelen en vraagt dan.: is het
raadzaam? Hij meent van neen: „door de gelijk-
„stelling met belasting, volgens art. 238 der
„Gemeente-wet wordt een waarborg verkregen,
„dat de gasverbruiker niet meer dan hoog noodig
„zal betalen. Uit een staathuishoudkundig oogpunt
„ware er wellicht veel in te brengen tegen de
„bewering, als zou het gaslicht in zijn aard
„een belasting zijn, maar men heeft hier te doen
„met den rechterlijken vorm, dien de zaak aan-
„neemt, en dan moet men te rade gaan met de
„voorschriften van ons positief recht. Uit het
„enkele feit toch, dat men een burgerlijk rechts-
„persoon is, volgt niet, dat men zoo maar alle
„burgerlijke rechtshandelingen doen mag; hiertoe
„wordt ook nog vereischt, dat de constitutieve
„titel des rechtspersoons, of andere wetsbepalingen
„het niet verbieden. Hen natuurlijk per-soon kan
„zich als koopman opwerpen, een burgerlijk rechts-
„persoon zou eerst de formaliteiten voor vennoot-
„schappen van koophandel moeten vervullen.
„Hier moet dus in de eerste plaats de Gemeente-
38
„wet nauwkeurig onderzocht worden, de orga-
„nieke wet, waarop de bevoegdheid der Gemeente,
„ook als burgerlijk persoon, berust. De Gemeente
„is een publiek lichaam, zij is ook een bijzondere,
„burgerlijke rechtspersoon. Deze beide indivi-
„dualiteiten kunnen niet van elkaar gescheiden
„worden, en de betrekkingen, die bij een gewoon
„persoon zouden vallen onder het burgerlijk recht,
„worden nu niet enkel naar beginselen van bur-
„gerlijk recht geregeld, de Gemeente is b.v. voor
„hare burgerlijke rechtshandelingen onderworpen
„aan hetzelfde toezicht als voor hare administratie;
„de Gemeenten kunnen langs administratieven
„weg gedwongen worden om gelden uit te trekken
.„voor hare burgerlijke schulden. Er is dus wel
„degelijk onderscheid of de persoon, die zulke
„handelingen verricht al of niet tevens Gemeente-
„bestuur is.
„Bij onze wetgeving is die afscheiding niet
„denkbaar gelijk b.v. in Engeland en Amerika.
„Art. 238 der Gemeente-wet noemt eenige inrich-
„tingen op, volmaakt gelijk staande met de\' gas-
„fal^riek. De meet- en keurloonen noemde de
„IIoogleeraarThorbecke in zijn werk „Over plaat-
39
„selijke begrooting," bijzondere heffingen, en toen
„diezelfde Hoogleeraar als Minister, de Gemeente-
„wet voordroeg, stelde hij ze gelijk met belas-
„tingen, „ „opdat niet," " zooals de memorie van
„toelichting zeide, „„zoodanige rechten, onder het
„„voorwendsel dat zij geene belasting zijn, hooger
„ „zouden geheven worden dan billijk is." " Boven-
„dien, de fabriek dient, voor zoover het geldt
„de straatverlichting, tot handhaving der open-
„bare orde en veiligheid. De Gemeente kan nu
„die fabriek in eigen beheer nemen, maar moet
„men dan zeggen, dat de Gemeente als publiek
„lichaam hier onderhands eene leverantie uitbe-
„steedt aan de Gemeente als bijzonder persoon,
„en die aanbesteding daarom door Gedeputeerde
„Staten moet goedgekeurd worden? of zal men
„niet veeleer eenvoudig zeggen, dat men hier te
„doen heeft met een tak van den publieken dienst?
„Neemt men aan, dat die fabriek een bijzonder
„eigendom van de Gemeente is, dan zouden de
„schuldeischers der Gemeente er beslag op kunnen
, en op die wijze de Stad op eenmaal in
„duisternis dompelen. Het is duidelijk, dat die
„fabriek als eene inrichting ten dienste der open-
40
„bare veiligheid, als zij door de Stad wordt be-
„heerd, onmogelijk kan gelijk gesteld worden
„met den eigendom van een bijzonderen persoon.
„De levering nu van gas aan particulieren kan
„niet worden afgescheiden van de stadsverlichting,
„en bovendien, de verlichting van particuliere
„gebouwen valt zeer duidelijk onder art. 238 der
„Gemeente-wet. Nu is de vraag of men het moet
„noemen „ „gebruik maken van een openbaar ge-
„gemeentewerk of inrichting," " dan wel „ „het ver-
„strekken van een dienst;"" onder het eerste
„verstaat men het gebruik maken van een weg,
„van een badhuis, \'t gebruiken dus van eene
„inrichting zelve, en niet van het voortbrengsel
„van eene inrichting, daarom is het wellicht beter
„de levering van gas aan particulieren te brengen
„onder de door het Gemeente-bestuur verstrekte
„diensten. Beschouwt men de zaak als eene
„privaat-rechtelijke, dan zou het misschien zijn
„koop en verkoop; in alle deelen zou het contract
„echter niet onder die benaming kunnen gebracht
„worden, behalve de huur van gasmeter en pijpen
„invners, moet men bedenken, dat de bedoeling
„der partijen niet zoo zeer gericht is op het
41
„leveren van gas, als op het verschaffen van
„licht. Zoodanige soort van samengesteld con-
„tract, contract van levering, is het verrichten
„van diensten door het Gemeente-bestuur. Men
„kan zich als zuiver burgerlijke contracten van
„een Gemeente-bestuur slechts voorstellen koop
„en verkoop, huur en verhuur, en dergelijke,
„die tot ééne bepaalde zaak betrekking hebben.
„Begeeft het zich op het gebied van onderne-
„mingen, dan betreedt het een terrein, dat de
„wetgever, aan de Gemeente niet volgens de
»regelen van het burgerlijk recht vrij heeft
„willen laten, maar door art. 238 opzettelijk
„daarvan heeft\'uitgezonderd."
Nog werd door een ander lid (Jhr. Mr. J. O.
Jong van Beek en Donk) de vraag gesteld
o^^ de gasfabriek wel werkelijk een eigendom is,
die de Gemeente cx jure publica bezit, dan wel
t\'.v jure privato: „Om dit te beoordeelen moet
j,>nen het algemeen burgerlijk recht raadple-
„gen. De Romeinen kenden de res sacrae,
»die extra commercium waren. In ons recht
„bestaat hetzelfde beginsel, er zijn zaken, die
„aan den Staat i)ubliek-rechtelijk toebehooren,
42
„andere waarop de Staat slechts een burgerlijk
„recht heeft. Men zou die op het voorbeeld der
„Franschen kunnen onderscheidendoor „domaines
„publics" en „domaines de l\'Etat". Onder de
„eerstgemelden worden in het Burg. Wetb. (art.
„577 en volgende,) opgenoemd de wegen en
„straten enz. Deze zaken zijn domaines pubhes,
„volgens art. 593 buiten den handel en kunnen
„geen voorwerp van bezit zijn; volgens art. 1990
„Burg. Wetb. kunnen zij niet door verjaring
„worden verkregen; volgens art. 491 W. v. B. R.
„zijn zij insaissisables.
„Het Gemeente-recht beschouwt dergelijke
,^zaken slechts als publiek-rechtelijke eigendommen
„der Gemeenten. Dit duidt art. 2 50 der Gemeente-
„wet genoegzaam aan. Wegen, straten, enz.,
„worden daarbij extra commercium, buiten den
„handel gesteld. Dit zijn biens communaux,
„Gemeente-goederen ten gebruike van allen, niet
„vatbaar om door verjaring verkregen te worden,
„insaissisables. Op grond daarvan besliste de
„Hooge Raad der Nederlanden den 11\'^\'-\'" De-
„ceniber 1846 dat het servituut van uitgang op
„Stads-vvallen te Leeuwarden niet door verjaring
I 43
„kan worden verkregen. Onder de biens com-
„munaux behooren ook volgens art. 230 openbare
„gebouwen; maar welke gebouwen? Niet elk
„gebouw door de Gemeente opgericht is een
„openbaar gebouw; maar dit is alleen een zoo-
„danig, waarvan elk ingezeten kan gebruik
„maken (zie de memorie van toelichting op
„art. 230). Daaronder dient men te rangschikken
„op het voorbeeld der Fransche schrijvers, de
Gemeente-hallen, de Gemeente-beurzen ofover-
„dekte markten, de Gemeente-pompen , de
„Gemeente-begraafplaatsen en dergelijke plaatsen,
„waarvan elk ingezeten gebruik kan maken,
„welke ten dienste van het algemeen zijn. Maar
„verder gaat het publiek recht niet.
\') In Frankrijk cn llclgic waar men niet overal water
heeft zooals bij ons, zijn de pompen of fontaines i>ubliques,
waaronder behooren de appareils hydrauliques cn de fon-
taines marchaindes van stadswege ingericht evenals bij ons
andere inrichtingen; die fontaines leveren water aan de
ingezetenen even als onze fabriek gas ; men beta;dt d.iarvoor
een /axe municipale, in Frankrijk met goedkeuring van den
prefect, in Helgio met goedkeuring van de députation |)cr-
manentc vastgesteld. (Jhr. Mr. J. L. H. i;k Muralt in de
Gemeenteraadszitting van 26 Juni 1862).
44
„De gebouwen, welke eene bijzondere bestem-
„ming hebben, die niet voor het publiek openstaan,
„behooren tot den bijzonderen eigendom der
„Gemeente.
„Daarom brengen de Fransche schrijvers te-
„recht de Raadhuizen tot de patrimonieele eigen-
„dommen der Gemeenten, eigendommen ex jure
„privato Daartoe behoort in Utrecht het Ge-
„bouw voor Kunsten en Wetenschappen, hetgeen
„wel door niemand zal worden betwijfeld. Niemand
„zou willen volhouden, dat het Badhuis te \'sGra-
„venhage, door de Gemeente opgericht en thans
„voor rekening der Gemeente zelve als hotel ge-
,,ëxploiteerd wordende, zou zijn een eigendom dier
,\',Gemeente cx jurcpublico, en dat dientengevolge
\') Hiertegen werd aangevoerd (door den heer de Mukalt)
dat die leer vermoedelijk niet nieuw is. In ile Bibliothique dc
radniinistration Française 1861 wordt de mairie onder de
gerangschikt, en wel in de species :
établissements publus. Het is mogelijk dat de beschouwing
van Hen public, naarmate van de al of niet toegankelijkheid
van een gebouw voor het publiek mag gelden bij straf-
vordering met betrekking tot het uiten van beleedigingcn
of scheldwoorden, maar niet met betrekking tot de publiek-
rechtelijke vraag of iets al of niet publiek eigendom is.
45
„de verteering die\'men daar maakt, b. v. de kosten
„van een daar gebruikt diner, als eene belasting
„zou moeten worden beschouwd. En evenmin
„kan de gasfabriek, waarvan sprake is, tot de
„openbare gebouwen behooren, die de Gemeente
„cx jure puhlico bezit. Zoodanige fabriek behoort
„niet tot de publiek-rechtelijke Gemeente-zaken.
„Het gebouw is niet ten dienste van het alge-
„meen opengesteld, het is niet voor het publiek
„gebruik bestemd, het is voor een bijzonder doel
„opgericht; zoodanige fabriek is in den handel,
„en is vatbaar voor bijzonder bezit. De onder-
„vinding heeft het aan Utrecht geleerd. De
„gasfabriek, onverschillig of die in handen van
„de Gemeente, of in die van een bijzonder per.soon
„is, blijft een voorwerp van burgerlijk recht. Dit
„zoo zijnde, (zie Dalloz Jut ispntdeuce gt\'ut\'ralc
„in vocibus Domaiuc public, commune sub N®*.
„1813, .sqq. en sub 1831 .sqq.) vervalt het argu-
„ment, dat men voor het systeem der voordracht,
„uit art. 238 en art. 254 der Gemeente-wet heeft
„geput.
„Als het gas is een voortbreng.sel van het
„burgerlijk eigendom der Gemeente, dan staat
46
„het gelijk met de opbrengst van eiken bijzon-
„deren eigendom, dan houdt de ratio legis, de
„geest van art. 238 der Gemeente-wet, op te
„werken. Waarom worden de zaken bij dat artikel
„opgenoemd met belastingen gelijk gesteld ? De
„memorie van toelichting geeft het antwoord:
„„Omdat de ingezetenen gebruik maken of
„„genot hebben van iets, waarvan hun het gebruik
„„of genot om niet zou toekomen, ware door de
„„plaatselijke verordeningen aan dat gebruik of
„„genot niet het betalen eener som gelds ver-
„„bonden."" (Zie Boissevain ad art. 238 Gemeente-
wet.)
„Om nu den aard van de opbrengsten der
„gasfabriek te toetsen, zal men zich de vraag
„moeten voorstellen of die opbrengsten zijn ver-
„schuldigd voor het genot of het gebruik van
„iets waarvan aan de ingezetenen het gebruik of
„genot om niet zou toekomen. De waarheid is,
„dat de Gemeente eene fabriek heeft opgericht,
„dat zij daarin met ieder bijzonder persoon gelijk
„staat; dat het publiek recht daarmede mets
„gempens heeft; dat de Gemeente met die fabriek
„in de openbare straatverlichting zal voorzien en
47
„te gelijk met particulieren, die gas verlangen,
„een contract van koop en verkoop zal aangaan,
„waarbij dan de eene partij zich verbindt om gas
„te leveren en de andere om dit te betalen.
„De stand van zaken, eenvoudig zoo zijnde,
„waarom dan van de koopsom een belasting
„gemaakt; waarom een heirleger van ambtenaren
„om de zaak te surveilleeren; waarom de nood-
„zakelijkheid in het leven geroepen, om bij
„parate executie te ageeren en des noods met
„inlegering van een krijgsman betaling van gas
„te vorderen?"
Het argument, dat de fabriek niet was een
openbaar gebouw d. w. z. een zoodanig, waarvan
elk ingezeten gebruik kan maken, werd weder-
legd (door Mr. Karncomhe .Sanders). Het was
niet de vraag wat of het huis is, waarin de zaak
gedreven wordt maar wat of de zaak zelve is.
Stel: er was geen Stadhuis en de Raad moest
op een gehuurde kamer vergaderen, dan zou
toch de vergadering een zaak van publieken
dienst blijven.
Nog werd het voorstel om hetgeen zij, die
gas branden, moeten betalen, gaslxilasting te
48
noemen en als belasting te doen innen, onder-
steund (door Mr. Pabst), omdat de Gemeente-wet
in art. 254 heeft bepaald, dat zulk eene
(dat is hier de prijs van het gas, niet hooger
mag zijn dan hetgeen het gas aan de Gemeente
kosten zal. Met andere woorden, door den
gasprijs belasting te noemen werd de Raad,
zoo tegenwoordig als toekomstig aan den band
gelegd om het gas zoo goedkoop mogelijk te
leveren.
De volgende spreker (Mr. W. J. Royaards
van den Ham) stelde op den voorgrond dat
hij, behalve de fabriek het geheele pijpennet,
dat voor de straatverlichting dient, inclusief
\'het daardoor stroomend gas, meende te moeten
beschouwen als zaken, die behooren tot het
publiek domein der Gemeente en die dus buiten
den handel zijn, (omdat daarvóór ■ redenen van
pubHek belang pleiten) en vroeg daarop of men
niet met eenigen grond zou kunnen beweren dat het
gas, dat uit Stads aanvoerbuizen naar de, door
«
particulieren gehuurde meters stroomt, van be-
stemming veranderde en daardoor jurc privato
eigendom der Gemeente werdt. De Gemeente-
49
wet schreef immers nergens voor hoe roerende
zaken, door de Gemeente jiirc publico bezeten,
in privaat eigendom kunnen overgaan. Hiervoor
werd het afzonderhjk Raadsbesluit, bij art. 230
der Gemeente-wet gevorderd, niet vereischt en
men zou dus wellicht kunnen aannemen, dat
door het Raadsbesluit om het gas, dat door de
bijzondere buizen in de meters stroomt te ver-
koopen, dit gas van zelf aan den publieken dienst
werd ontrokken. Deze spreker maakte evenwel de
gehouden beschouwing niet tot de zijne en refe-
reerde zich verder grootendeels aan vorige
sprekers.
Ken nieuw argument werd nog ter verdediging
van \'t voorstel aangevoerd door een der Wet-
houders (jhr. Mr.j. L. B. m Muralt): „Als men het
„stelsel van Burg. en Weth. niet aanneemt en de
„bepaling van den prijs van het gas aan een ge-
„woon Raadsbesluit overlaat, welke zal dan bij de
„leden der vergadering in het vervolg de grondslag
„zijn, waarop de betaling zal worden geregeld,
„wanneer men zich niet weerhouden acht door
„art 254 der Gemeente-wet? De een zal dan een
„kleine winst willen hebben, de ander een groote;
50
„de Heer de Jong , die toch het gas zoo goed
„en zoo goedkoop mogelijk zou willen leveren,
„zou toch wel zulk een winstje willen hebben,
„dat hij zich verheugen zou als binnen weinige
„jaren b.v. de belasting op de brandstoffen zou
„kunnen worden afgeschaft. Er zijn wellicht leden
„der vergadering, die, als zij niet gehouden zijn
„aan art. 254, ook andere belastingen door dat-
„zelfde middel zullen willen afschaffen. Niemand
„kan voorzien, hoe ver men zal gaan. Houdt
„men zich echter aan de artt. 238 en 254 dan
„kan men dit wel voorzien, dan bindt de Raad
„zoowel zich zelve als zijne opvolgers en geeft
„zekerheid, dat nimmer de exploitatie een indirect
middel kan zijn om den ingezetenen buitengewone
„lasten op te leggen.
„Ook zijn de aangehaalde artikelen hier alle.szins
„toepasselijk, dit blijkt duidelijk" uit de rede door
„den Minister Tiioruecke bij de behandeling van
„art. 238 gehouden; hij zeide toen in antwoord
„aan de onderscheidene sprekers, die zich verklaard
^ #
„hadden tegen art. 238 terwijl hij met hen eens aan-
„namdat de bij dit artikel opgenoemde gelden niet
„onder belastingen zouden gerekend worden:
51
„„maar nu wordt ook vrijheid gelaten weeg-,
„„straat-, brug-,kade- of havengelden op zoodanige
„„wijze te stellen, dat er eene belasting in ver-
borgen is, het zal nu m 7iaam zijn een weeg-,
straat-, brug-, kade- of havengeld, en in zoover
het dien naam draagt, en niet eene belasting,
„„waarop de voorschriften van het ontwerp toepas-
selijk zijn, ma3.r /N(/iT(/aad (wellichtzelfs voor het
grootste gedeelte) zal het niet anders zijn dan be-
„„lasting ondereenen anderen titel.""Deze woorden
„zijn geheel van toepassing op het denkbeeld van
„hen, die eene Stads-gasfabriek i)roductief zouden
„zouden willen maken, zoodat men dienten-
„gevolge eene andere belasting, b. v. die op
„de i)randstoffen, zou kunnen afschaffen. Naar
„aanleiding van art. 238 zeide de Minister verder:
„„Ik neem de kraangelden, wanneer eene kraan
»»opgericht is door het Gemeente-bestuur, dan zal
„„misschien op diezelfde plaats waar de kraan
„„alleen kan worden gebruikt, ook nog eene kraan
„ kunnen opgericht worden door i)articulieren.
„„Maar dat zal niet licht gebeuren; meestal zal
„„het feitelijk een monopolie zijn aan de zijde van
„„het Gemeente-bestuur. In de meeste gevallen
>J5J
jy})
52
zal eene kraan opgericht worden op eene plaats,
waar het Gemeente-bestuur die oprichting kan
weigeren of toestemmen en komt de kraan op
„„eene andere plaats niet te pas. Wordt nu de
„„oprichting aan een particulier geweigerd,"" (en
„wat nu volgt is geheel van toepassing bij de
„beschouwing der Stads-gasfabriek te Utrecht,)
„„dan zal men van de door het Gemeente-bestuur
„„opgerichte kraan gebruik moeten maken, en het
„„kraangeld zal dan niet meer zijn eene vrijwillige
„„betaling, in tegenstelling van verplichte betaling
„„of van belasting. Deze gelden zullen wel in
„„allen deele gelijken op weg-, straat-, brug-,
„„kaai- en havengelden, en wanneer het zal wor-
„\'„den vrijgelaten sluis-, dok-, boom- en veergelden
„„te heffen, zonder goedkeuring van het Gouver-
„„nement, dan zal men onder eene van deze
„„benamingen eene belasting kunnen verbergen,
„„om onder dezen titel te heffen hetgeen onder
„„een anderen titel, als belasting niet zou mogen
„„worden geheven.""
„Zoo heeft ook de Raad zelve vroeger over
„art.^238 gedacht: In een merkwaardig rapport
„van eene Raadscommissie van 7 December 1854,
53
„waarvan de heer Ackersd^k de steller is ge-
„weest, vindt men eene definitie van het door
„art. 238 bedoelde, waarvan de Gemeente-
„stem n° 175 zegt: „„Zelden troffen wij eene
„„meer juiste omschrijving aan, van al hetgeen
„„art. 238 bedoelt."" In deze definitie dan
„leest men:
„„De rechten en loonen zijn geheel verschillend
„„van de belastingen, waarover wij tot hiertoe
„„handelden. Zij zijn niet aan de burgers in het
„„algemeen opgelegd,om in de stedelijke behoeften
„„te voorzien, maar zij worden gevorderd van
„„hen, die gebruik maken van bepaalde Gemeente-
„ „werken of inrichtingen"" (en hieronder zijn ook de
„Stads-gasfabrieken te rangschikken) „„of van hen,
„„aan wie bepaalde diensten bewezen worden door
„„of van wege het Gemeente-Bestuur. Deze rctri-
„„butiën zijn in den regel niet ingevoerd, om
„„de stedelijke inkomsten te vermeerderen, maar
„„alleen om de onkosten, waartoe die werken,
„„inrichtingen of diensten aanleiding geven, geheel
„„of gedeeltelijk te dekken. Die eigenschap heeft
„„dikwijls deze rechten en loonen doen beschouwen
„„als niet behoorende tot de belastingen."
54
„De Gemeente-Wet heeft dus in art. 238 allen
„twijfel weggenomen.
„De beantwoording der vraag wat tot de
„publiek-rechtelijke inrichting eener Gemeente al
„dan niet behoort, is zeer moeielijk. Men zou
„denken dat de bestemming hoofdzakelijk aan-
„wijst of iets publiek- dan wel privaat-eigendom
„eener Gemeente is. Eene Gemeente-gasfabriek
„ten algemeenen nutte uit Stads kas opgericht,
„kan niet met eene woning, een stuk grond of
„een akker worden gelijk gesteld als privaat-
„eigendom. Eene fabriek door eene Gemeente
„opgericht en geëxploiteerd, is uit haren aard reeds
„eene openbare inrichting; zij behoort tot den
„publieken dienst. De fabriek is met uitsluiting
„van private concurrentie, door den Raad krach-
„tens zijn regeeringsmacht, ter voorziening in
„een voorwerp van algemeene behoefte, ten
„algemeenen nutte, opgericht. Uit dien hoofde is
„zij eene openbare inrichting en is men niet vrij
„haar hier tot eene private inrichting te verklaren.
„Daardoor wordt niet alleen monopolie uitge-
„oefeiid, maar een publieken dienst verstrekt, die
„vergoed moet worden door hen, welke daarvan
55
„genot hebben. Een ieder heeft op haar gelijke
„rechten, een ieder mag van haar, met inacht-
„neming der voorwaarden, genot hebben. De
„fabriek is in de eerste plaats bestemd voor een
„openbaar werk: de openbare verlichting. Gesteld,
„dat zij alleen daarvoor opgericht of bestemd
„ware, zou zij dan toch een privaat-rechtelijke
„inrichting der Stad zijn? Niemand zal dat be-
„weren. De omstandigheid, dat de openbare
„inrichting mede dienst doet ten behoeve van
„private personen, kan haar het karakter van
„publieke inrichting niet ontnemen."
Een ander raadslid (Mr. S. J. van Geuns),
behandelde eerst de vraag of art. 238 van toe-
l)assing was. Bij het ontwerp was de zaak gebracht
onder art. 238 der Gemeente-Wet. Men zeide,
dat er al weer eene nieuwe belasting komen zou;
het gasverbruik zou tot eene belasting gemaakt
worden. Art. 238 echter bepaalt niet wat be-
lastingen zijn, maar noemt eenige diensten op wier
betaling voor belasting zal worden gehouden of
daarmede, wat de toepassing vandeartt. 232—
237 betreft, gelijk gesteld. Art. 238 spreekt
niet over hetgeen uit den aard der zaak belasting
56
is, maar over hetgeen eigenlijk geen belasting
is, en het niet zou zijn, als de Wet niet in
enkele opzichten het met belasting gelijk stelde.
Het artikel zegt dan ook: voor plaatselijke
belastingen worden gehouden, of daarmede,
wat de toepassing van artt. 232—237 betreft,
gelijk gesteld. Het is dus geene eigenlijke be-
lasting , het wordt slechts daarmede gelijk gesteld
door middel van eene wettelijke fictie, tot waarborg
van de rechten der ingezetenen. De artt. 232 tot
237 toch, waarnaar in art. 238 verwezen wordt,
bevatten niets dan waarborgen tegen de hooge
heffing, even als art. 254, dat met art. 238 in
het nauwste verband staat. De strijd tegen
art. 238 in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
gevoerd, grondde zich dan ook voornamelijk
daarop, dat de aldaar bedoelde heffingen eigenlijk
geen belastingen waren. En wat leest men nu
daaromtrent in de memorie van beantwoording:
„Het Gouvernement oordeelde dat de wetgever
„zich niet in de staathuishoudkundige vraag, of
„eene bepaalde heffing in het wezen der zaak al
„dan \'niet belasting ware, moest verdiepen: De
„bedoeling was, al de genoemde en dergelijke
57
„heffingen vict belastingen bij de Wet gelijk te
,,stellen, ten einde daarop alle ivaarborgen tegen
„ongepaste belasting geschonken,te kunnen toepassen.
Hierna behandelt deze spreker nog eens de
vraag of de fabriek eigendom der Gemeente is,
krachtens publiek- of privaat-recht: „Wat er van
„deze quaestie zij, zeker is het, dat de fabriek, na het
„besluit van 23 Januari, waarbij bepaald is, dat zij
„van stadswege zal worden geëxploiteerd en zal
„dienen tot openbare verlichting, een gebouw is tot
„den openbaren dienst bestemd, een openbaar ge-
„bouw. dus, dat krachtens art. 230 der Gemeente-
„wet niet kan worden vervreemd enz., dan nadat
„hel door een besluit van den Raad verklaard is,
„niet meer tot den openbaren dienst bestemd te
„wezen. I Iet staal daarin gelijk met een Stadhuis,
„dat kan als gebouw oorspronkelijk het eigendom
„zijn der Gemeente krachtens privaat-recht, maar
„hel wordt openbaargebouw zoodra hel Gemeenle-
„besluur daaraan eenc openbare bestemming geeft;
„het Gemeentebestuur heeft nu de bevoegdheid dat
„gel)ouw weer aan den openbaren dienst te onl-
„trekken en er weer een privaat-rechtelijke be-
„zitting van te maken, mits zij de in art. 230
58
„der Gemeente-wet bedoelde verklaring aflegt."
Het laatste punt werd door een volgend
spreker (Mr. C. G. de Balbian van Doorn)
nog eens van eene andere zijde toegelicht:
„Omdat de fabriek bestemd is om te voorzien
„in de openbare verlichting (voor den openbaren
„dienst) is zij ook een openbaar gebouw, maar
„dan is de oude gasfabriek evenzeer een openbaar
„gebouw, want ook deze was bestemd om in de
„openbare verlichting te voorzien, zelfs was dit
„bepaaldelijk het doel waarom de overeenkomst
„met den heer de Heus is aangegaan; ware deze
„bewijsvoering afdoende,dan zou daaruit moeten
„volgen dat de Gemeente-fabriek is buiten den
„handel, maar dan kan zij niet met onderzettingen
„bezwaard of vervreemd worden, voor dat besloten
„is, dat zij niet meer in den openbaren dienst, in
„de verlichting van straten en openbare gebouwen
„zal voorzien en aan die bestemming onttrok-
„ken is; dit nu is in tegenspraak met de
„werkelijkheid; eigen ervaring leert dat eigen-
„dommen, naar die beschouwing onder de open-
„bare te rangschikken, met onderzetting zijn
„bezwaard; en als men nu de Gemeente-besturen,
59
„die dergelijke verbintenissen aangingen, de
„Gedeputeerde Staten, die daartoe machtiging
„verleenden, en de Ministers, die dat toelieten,
„niet van onvergeefelijke onkunde wil aanklagen,
„dan moet het waar zijn dat fabrieken, scholen
„en \' gebouwen, waarinde Raad zijne zittingen
„houdt, zoowel als andere, voor den openbaren
„dienst bestemde inrichtingen, ook naar het bur-
„gerlijk recht, eigendom der Gemeente kunnen
„zijn, en dat zij niet onvermijdelijk onder de
„openbare, buiten den handel gestelde zaken
„behoeven gerekend te worden."
Ik heb reeds vermeld wat de eindbeslissing
was na al deze beraadslagingen, nl. dat het
voorstel van Burg. en Weth. werd aangenomen,
zoodat de fabriek zou zijn een publiek-rechtelijke
bezitting der Gemeente, vallende onder de
artt. 238 en 254 der Gemeente-wet.
Den 7\'\'\'\'" Juli 1862 kwam de Verordening op
de invordering der gasrechten aan de orde.
Daar hierbij voorgesteld werd dat de gas-
rechten zouden voldaan worden bij den ontvanger,
aan het kantoor der gasrechten, maakte een lid
van den Raad (Mr. O. BiiAFr Bisdom van
6o
Cattenbroek) de opmerking dat de Gemeente-
wet slechts van éénen Gemeente-ontvanger
spreekt, terwijl er nu twee zouden komen. Dit
bezwaar werd echter niet door den Raad geteld.
Wel werd uit de verordening eene bepaling
gelicht, waarbij was voorgesteld om bij rtala-
tigheid in betaling of bij poging tot ontdui-
king van gasrechten, de aanvoerbüizen af te
snijden. Een der leden (Jhr. Mr. J. O. de
Jong van Beek en Donk) meende dat dit
in strijd was met het aangenomen stelsel en
dat men niet verder mocht gaan dan de bepaling
van art. 258—269 der Gemeente-wet: „Hij, die
„laat wegen en meten (waarmede volgens som-
„mige Raadsleden de gaszaak zooveel overeen-
„komst heeft) en niet betaalt, wordt daarom nog
„niet van de waag uitgesloten, maar tegen hem
„wordt met dwangbevelen enz. tot inning der
„verschuldigde waaggelden geageerd."
De Regeering was van oordeel dat men in eene
verordening alle bepaHngen mag opnemen,. die
niet in strijd zijn met de wet en dienstig kunnen zijn
\') Zie art. 113 der Gemeente-wet.
-ocr page 77-6i
tot uitvoering- eener zaak, art. 180 der Gemeente-
wet kon hier niet, zooals ook beweerd was, van
toepassing zijn, daar dat artikel ziet op het doen
of laten van iets, wat bij politie-verordening
verboden of bevolen is, en niet op den inhoud
van andere verordeningen. Dit laatste werd
bestreden op gezag van het ad art. 180, bij
Boissevain aangeteekende.
De instructie voor den ontvanger der gas-
rechten en den directeur der fabriek werden in
de volgende Raadsvergadering vastgesteld, zoo-
dat alles gereed was om op den i®""" September
1862 in werking te komen.
§
Overgang tot liet privaat-rechtelijke stelsel,
De gasfabriek werd aanvankelijk beheerd door
het college van Burg. en Weth., terwijl de af-
doening der huishoudelijke zaken in het bijzonder
aan éénen Wethouder was opgedragen.
Haar publiek-rechtelijk karakter werd bij de
indiening der eerstvolgende begrooting niet ver-
loochend: Onder „de Inkomsten" werden bij
62
Hoofdstuk II, afdeeling IV (rechten en loonen
voor het gebruik of genot van openbare Ge-
meente-werken of inrichtingen en dat van open-
bare door of van wege het Gemeente-bestuur
verstrekte diensten), de opbrengst der fabriek
geboekt; de post der gas-straatverlichting verviel,
terwijl de tractementen van den directeur en
de overige beambten der fabriek werden geboekt
onder Hoofdstuk III der Uitgaven, (Kosten voor
openbare wegen, werken en inrichtingen) Afd. I
(tractementen). Op Afd. II (aanleg en onderhoud)
kwam nog een post voor: „Uitgave ten behoeve der
Stedelijke gasfabriek" en bij Hoofdstuk IV (Kosten
van Gemeente-eigendommen en wegens die eigen-
dommen verschuldigde lasten), Afd. II (lasten) een
assurantiepost ten behoeve der gasfabriek.
Niet lang duurde het, of de eerste bezwaren,
die tegen het publiek-rechtelijke stelsel van
exploitatie zouden rijzen, kwamen aan het licht.
Toen toch in de Raadszitting van Donderdag
den April 1864 eene voordracht van Burg. en
Weth. aan de orde gesteld werd, om den prijs
van het gas van 14 op 13 cents per M^ te bepa-
len, vond een der Raadsleden (Mr. FARNcroMini:
63
Sanders) hierin aanleiding- om te wijzen op de
noodzakelijkheid eener bijzondere boekhouding
\') Mr. Farncomhe Sanders onderscheidde 4 soorten van
kosten.
1". Kosten gemaakt voor de Stid cn voor de particu-
lieren , dit zijn renten cn amortisatie:
a. van het aanlegkapitaal der gebouwen cn der
hoofdbuizen, en
b. van de jaarlijksche exploitatie-kosten der fabriek.
2". Kosten uitsluitend ten laste der Stad, nl. de rente
en amortisatie van het kapitaal voor de straatlan-
taarns, (perceel 5 en 6 der aanbesteding, zie ge-
schiedenis der Utrechtsche gasfabriek p. 3) en de
bedieningskosten der stedelijke verlichting.
3". Kosten uitsluitend ten laste der particulieren t. w.
de kosten van de heffing der gasrechten en van de
opname der nieters.
.i". Kosten voor gazometers en diensthuizen.
Slechts dc drie eerste soorten kwamen in aanmerking en
moesten gevonden worden uit den prijs vanhet\'gas,
voor dc 4C soort van kosten werd afzonderlijk door
de particulieren betaald.
De kosten uitsluitend voor dc Stad, waren grooter dan die
uitsluitend voor particulieren en werden over een veel ge-
ringer aantal M^. aangeslagen, daar de particulieren Vn
het voortgebrachte gas verbruikten cn dc Stail \'/n > dc Stad
moest dus per M-\'. meer betalen dan de particulieren cn nu
werd voorgesteld dat de ixirticuHeren 13 cents zouden be-
Uilen terwijl men de stad slechts y cents per M^. in rekening
bleef brengen. Zooalsdc rekening was ingericht betaalden enkel
64
en om na de aanneming der voordracht van
Burg. en Weth. eene motie voor te stellen, om
dit College uit te noodigen:
de gas verbruikers de som, jaarlijks benoodigd voor amor-
tisatie of slijtage, wat onbillijk was, daar zij bij gelijke
productiekosten minder bijkomende kosten vorderden. De
stedelijke verlichting werd ten koste der particulieren, te
laag in rekening gebracht en moest dus hooger berekend
worden. Dat deze post te hoog was , was ten deele te wijten
aan het aangenomen stelsel. Werd de fabriek als nijver-
heidsonderneming beschouwd, dan kon zij het gas desnoods
beneden de fabrieksprijs leveren, juist omdat zij van i)arti-
culiere verbruikers groote winsten behaalde. Nu mocht dit
niet en daarom ook moesten nieuwe kosten (het bouwen van
een vierden gashouder) uit het saldo der fabriek (dit bedroeg
toen / 50.000) bestreden worden en niet aan de gas-
verbruikers in rekening gebracht worden. Daar deze niet
profiteerden van de groote winst, die met de fabriek behaald
was en die voortsproot uit den te hoogcn prijs door hen reeds
betaald, hadden zij als \'t ware die kosten vooruit betaald.
Ook vestigde Mr. Sanders bij deze gelegenheid de aan-
dacht op de 3 pCt. berekend voor amortisatie. De Stad
zou altijd aan de gasverbruikers de volle rente van liet
aanlegkapitaal in rekening kunnen brengen en daarentegen niets
voor amortisatie rekenen, of zij zou eenc som voor amortisatie
kunnen rekenen, maar niet het eene jaar 5 pCt. voor amprtisatie
en het volgend jaar rente van de geheele som. Ook diende er
een\'zeker jjercent per jaar berekend te worden voor slijtage en
eventueele, buitengewone onkosten. Ware het zeker dat
nooit eene andere verlichting werd uitgevonden en dat de
65
1°. Aan den Raad een tabellarisch overzicht
in te dienen van de kosten van aanleg
der Stedelijke gasfabriek, met duidelijke aan-
wijzing of deze geacht moesten worden te
zijn geschied, hetzij in het belang van de
Stad, hetzij van de particulieren, hetzij van
de Stad en de particulieren.
2". Aan den Raad hun denkbeelden mede te
deelen, omtrent de wijze waarop de jaar-
lijksche kosten moesten verdeeld worden,
om te voldoen aan art. 254 van de Gemeente-
wet en om hierbij tevens hunne aandacht
tc vestigen op het bedrag, dat voor amor-
tisatie en .slijtage in rekening diende ge-
bracht te worden.
gasfabriek voor \'altijd zon blijven bestaan dan zou eene
berekening van 2 pCt. per jaar voor depreciatie en buiten-
gewone reparaticn voldoende zijn, zonder amortisatie en
met eene berekening ten volle van de rente van het aanleg-
kapitaal (ook al had de Stad deze leening uit eigen middelen
afgelost). Dan toch had amortis.itic geen ander nut dan
dal men de gasverbruikers drukte ten behoeve hunner klein-
kinderen en achterkleinkinderen. Kn dit stelsel w.is .if te
keuren; daar het echter mogelijk was dat eene andere ver-
lichting het gas zou verv.mgen, zoo w.is amortisatie in
de gegeven omstandigheden goed te keuren, m.iar d.m tel-
kens in mindering van kai)itaal.
66
Deze motie werd aangenomen hoewel een der
leden, (Mr. Pabst) dit nutteloos achtte, zoo-
lang Burg. en Weth. niet voldaan hadden
aan den opdracht hun door den Raad gedaan,
naar aanleiding van beschouwingen, welke waren
gehouden bij de behandeling van de Gemeente-
begrooting voor het dienstjaar 1863; toen toch
waren Burg. en Weth. uitgenoodigd geworden,
mededeelingen te doen aangaande de exploitatie
der gasfabriek.
\'t Zou echter nog eenigeh tijd duren voor dat
Burg. en Weth. aan dit, tot hen gerichte verzoek
voldeden. Eerst in de vergadering van 29 Juni
1865 werden „eene mededeeling en voordracht
van ljurg. en Weth. aangaande de exploitatie
en administratie van de gasfabriek" gesteld in
handen eener Commissie, welke volgens eene
mededeeling, door den Voorzitter aan den Raad
gedaan, den 28®"=" September met haar rapport
gereed was. Dit werd daarop den 3istcn Octo-
ber behandeld, te gelijk met de voordracht van
»
Burg. en Weth. Deze had ten doel een vast
stelsel ♦ van boekhouding en verantwoording te
verkrijgen, waardoor het mogelijk zou worden
67
na te gaan wat tot aanleg behoorde en wat
tot exploitatie; wat de openbare verlichting moest
dragen en wat de particulieren, terwijl het tevens
mogelijk zou worden eene juiste prijsberekening
van het gas te verkrijgen, zoodat niet langer
gehandeld zou worden in strijd met art. 254 der
Gemeente-wet. Door de Commissie, die over deze
voordracht een rapport had uitgebracht, waarbij
zij behoudens eenige kleine voorgestelde verande-
ringen, geconcludeerd had tot aanneming, werd,
nadat dit geschied was, de boekhouding nog
met de ware cijfers ingericht. Nu bleek dat de
prijs tot 10 cents per M\'\'. kon dalen, waartoe
in de vergadering van den 17\'icn Mei 1860
be.sloten werd. De vele be.slommeringen, die het
besturen eener fabriek medebrengen, waren
intusschen te zwaar gebleken om enkel door
Burg. en Weth. gedragen te worden, \'t Was
daarom dat in de juist genoemde vergadering,
dc Voorzitter mededeelde dat de groote omvang,
die dc gasfabriek nam voor Burg. cn Weth. eene
aanleiding zoude zijn om dc hulp der vergadering
in tc roei)en en het benoemen eener Commissie
voor te stellen, welke Burg. cn Weth. meer bepaald
68
zou bijstaan in het beheer van dezen tak der
gemeentelijke administratie. Den Augustus
d. a. v. werd dan ook een ontwerp-verordening
ingediend, regelende den werkkring der „Com-
missie voor de gasfabriek." Dit ontwerp werd
in de vergadering van den 4\'\'en September aan-
genomen. Een eerste gevolg was de benoeming
van 7 raadsleden tot leden der nieuwe Commissie,
in de Raadsvergadering van den October
1866.
In dezen zelfden tijd valt ook eene gebeurtenis,
welke mij zeer strijdig toeschijnt met het aan-
genomen stelsel:
Het niet tijdig gereed zijn der uitbreiding van
de \'gasfabriek, noopte toch Burg. en Weth. om in
de vergadering van den 1October 1866 voor
te stellen vooreerst geen nieuwe gasverbruikers
aan te nemen, dit voorstel wehl tot besluit
verheven en bleef tot den 24®""" juni 1867 in
werking.
Een ander incident, waaruit blijkt dat er, in
\'t geval Burg. en Weth. door eene Raads-com-
missie worden bijgestaan, wel eens verschil van
meening kan ontstaan over de taak, die dan
69
aan beiden toekomt, (waarom het dan ook nuttig
zal zijn beider werkkring zoo nauwkeurig mogelijk
te omschrijven) had plaats bij de behandehng
der begrooting voor het jaar 1867. Toen bleek
het dat gedurende de laatste maanden, verloopen
sinds den dag, waarop de Commissie voor de
boekhouding met hare taak gereed, de boeken
had opgeleverd, geen boek meer gehouden was.
Dit feit lokte discussies uit, de Burgemeester
meende dat Burg. en Weth. niet met het werk
der fabriek konden belast worden en ook niet
verantwoordelijk waren voor de boekhouding,
zooals die was ingericht geworden. Hiertegen
werd door een der Raadsleden , tevens lid der
eerste Gas-commissie\') (Mr. h auncomnic Sanders)
opgekomen ; hij toch meende dat de zorg voor
de inrichting der boekhouding, volgens de ver-
strekte gegevens, plicht van het Dagelijksch
Bestuur was. Niemand zou wel vergen, dat
Burg. en Weth. zelve de boeken hielden, maar
liet was hun plicht te waken dat het gedaan,
\') Geschiedenis der Utrechtsche gasfabriek 1887, p. 19,
-ocr page 86-70
en richtig gedaan werd. Indien dit door den
Burgemeester werd betwijfeld, dan had deze
een minder juist begrip van zijnen plicht,
\'t Ging niet aan op eene Raads-commissie te
schuiven, wat eigenlijk het werk van Burg. en
Weth. is; dit had men in \'t onderhavige geval
reeds meermalen kunnen waarnemen. Er was een
grens aan \'alles, en zoo was dit lid dan ook niet
langer van plan in de nieuwe Gas-commissie
het werk te verrichten van Burg. en Weth. of
van een hunner klerken.
Daar een der bepaUngen voor de boekhou-
ding gemaakt, de verplichting stelde om de
rekening van de afgeloopen jaren telkens den
Raad ter goedkeuring aan te bieden, werden
dienovereenkomstig den Mei 1868 de
rekening over 1866, en den 13\'\'\'=" October 1868,
die over 1867 aan den Raad overgelegd. Eerst in
de Raadsvergadering van den 1Februari 1869
kwamen deze rekeningen in behandeling, te
gelijk met de vroegere rekeningen, welke na de
aanneming der voordracht van Burg. en Weth.
den 31®^®" October 1863 volgens\'t aangenomen
stelsel waren ingericht.
71
Uit deze rekeningen bleek dat de winsten
met de fabriek gemaakt bedroegen:
in 1862/63 . ... f 63,900
„1864.....„ 49,000
„1865.....„ 79,500
„1866.......73»ooo
en „1867.....„ 48,400
Deze winsten waren allen gestort in de Gemeente-
kas en hadden gediend tot afschrijvingen op de
gebouwen en op de onderhoorigheden der fa-
briek. \') Een gevolg van het publiek-rechtelijk
stelsel, waarop men zeker niet had gerekend,
nl. dat de Gemeente-verlichting veel kostbaarder
was dan vroeger, kwam nu ook aan \'t licht. Terwijl
vóór de eigfen exploitatie slechts/ 26,000.— voor
verlichting behoefde uitgetrokken te worden,
was deze som nu gestegen tot f 49,700.—.
\') Hicnloor konden belangrijke werken tot stand gebracht
worden, waarvoor anders geldleeningen of hoogere geld-
Iceningen waren noodig geweest. Tegen dit systeem werd
aangevoerd dal later dit ontvangen geld aan de toekomstige
gasverbruikers in den minderen prijs van het gas zou moeten
worden teruggegeven en er zoo jaren zouden komen , waarin
het gas aan de particulieren voor niiniler dan den kostenden
prijs zou moeten worden geleverd.
72
!
waarvoor 948 lichten gemiddeld 4,8 uur brand-
den. Ter vergelijking werd medegedeeld hoe
in Amsterdam 1856 lichten gemiddeld 9,7 uur
brandden voor f 32,400.— en hoe in Rotterdam
1045 lichten, 6,6 uur brandden en / 32,900.—
kostten. Zeer inconsequent had men aan dit
bezwaar bij de bepalingen van den 31®»"=" Oc-
tober 1865 te gemoet trachten te komen door
te besluiten dat jaarlijks aan de Gemeente
/ 7000.— zou worden uitgekeerd voor huur
van den grond, waardoor de gaspijpen liepen.
Zoo meende men gelijken tred met andere
gemeenten te kunnen houden, waar de mindere
som over denzelfden tijd betaald, voortkwam uit
de omstandigheid, dat deze, als vergoeding voor
verleende concessie, het gas tegen minderen
prijs kregen of wel dat zij hunne fabriek als
een privaat-rechtelijke onderneming^ behandelden
en zich zelf dan het gas, tegen minder dan den
kostenden prijs leverden ■).
\') Te Parijs betalen de concessionarissen een centime
per AF. voor het gebruik van den stadsgrond.
■-) Vergelijk pag. 5.
73
Bij de behandeling dezer rekeningen, welke
hare goedkeuring tengevolge had, werd, hoe-
wel de Voorzitter er herhaaldelijk op wees, dat
enkel goedkeuring der rekeningen aan de orde
was, door verscheidene raadsleden over deze,
aan \'t licht gekomen feiten, gesproken. Al
dadelijk werd de strijd tegen het aangenomen
stelsel van beheer aangebonden. Een der Raads-
leden (de heer P. ]\\I. Jongeneel) stelde voor de
som van / 7000.— voor huur van ondergrond \')
op f 20,000.— te stellen en dit voorstel tot
onderzoek in handen eener commissie te stellen.
Hij deed dit voorstel, daar de Raad nu eenmaal
aangenomen had, dat de gasfabriek beschouwd
zou worden als eene openbare Gemeente-inrich-
\') Deze post werd den sQ^icn September 1870 conform
de voordracht van Hiirg. en Wedi. en op advies der
commissie voor de gasfabriek door den Raad oj) j 13,000.—
gesteld. Nadat zij eerst oj) f 15,000.— gebracht was werd
zij even willekeurig in 1876 op / 20.000.— gesteld „omdat
het buizennet vergroot was". In 1S77 werd de post
/ 31,597.90, nu werd echter een vast tarief aangenomen
nl. / I.— per strekkenden nieter. (Zie verslag der zitting
van den Gemeenteraad van Utrecht van den 23s«<?n October
1877). Later werd deze post nog meer verhoogd.
V
-ocr page 90-74
ting, ten dienste der ingezetenen, overeenkomstig
de bepalingen van art. 238 der Gemeente-wet.
Hij zag in zijn voorstel echter geen radicaal
geneesmiddel, wilde men dit, wilde men den
ziekelijken toestand (in casu dure straatverlich-
ting) in zijn beginsel aantasten, dan moest men
het geheele stelsel laten varen, waarnaar de
fabriek geadministreerd werd, en het voorbeeld
volgen van Leiden, Groningen, Leeuwarden,
Gorinchem, Delft en zoovele andere plaatsen;
dan moest men de onderneming als eene fabriek
beschouwen, het gas voor de burgerij hier ter
stede niet hooger dan 9 cents p. M\'\' berekenen, de
cokes voor niet meer dan 25 cents p. H.L. leveren
en de stedelijke verlichting niet hooger dan 4 h 4V0
cent p. M\'\' stellen; wierp de fabriek dan nog winsten
af, dan moest men deze baten voor de Gemeente-
kas behouden. Dit voorstel werd staande de verga-
dering door een der leden (Mr. H. VerLoren)
eene fictie genoemd. Waarom, zoo vroeg hij, als
de Stad tegelijk huurder en verhuurder kan zijn ,
geen huur voor de gebouwen gevraagd? Deze
behoorfen ook aan de stad. Ken ander lid (Mr.
S. J. van Geuns) noemde het voorstel een
75
palliatief, een middel om op indirecte wijze aan
de Stads-kas eenige tegemoetkoming te verschaf-
fen voor de hooge kosten der straatverlichting.
Men had hierin willen voorzien door sommige
lantaarns bijtijds te blusschen en aan alle lan-
taarns eene machine te plaatsen, door geleerden
regulateur en door ongeleerden domper genoemd,
Hierdoor was men verzekerd, dat elke lantaarn
niet meer dan eene vooraf berekende hoeveelheid
gas zou verbruiken, maar hierdoor brandden de
lantaarns tevens zooveel duisterder en begonnen
zij weer meer en meer op de vroeger gloeiende
spijkers te gelijken. En toch bleef, na al die
moeite en zorgen, blijkens de thans overgelegde
rekeningen, de straatverlichting nog tusschen de
50 en 60,000 gulden \'sjaars kosten, terwijl deze
post vóór de oprichting der Stedelijke gas-
fabriek slechts f 26,000.— bedroeg. Toen men
tot het oprichten van eene Stedelijke gasfabriek
besloot, had men zeker het belang der parti-
culiere gasverbruikers, maar toch ook niet
minder het belang der straatverlichting op het oog
gehad. Wanneer nu de aangenomen wijze van
beheer mede moest brengen, dat het licht
76
voor de particuliere gasverbruikers goed en
goedkoop en daarentegen voor de straatver-
lichting duister en duur moest zijn, dan was het
wel raadzaam te overwegen, of men bij voort-
during deze wijze van beheer zou volgen.
Daarom stelde deze spreker dan ook voor aan
\'t onderzoek eener Raads-commissie de vraag te
onderwerpen of het wenschelijk ware dé gasfabriek
voortdurend als een publiek-rechtelijke zaak te
beschouwen. Daar zoowel het eerste voorstel
om aan eene Commissie het onderzoeken op te
dragen van de vraag of de post van huur
voor stads grond niet van f 7000 op f 20,000
gebracht zou kunnen worden, als ook het laatst-
vermelde aangenomen werden, stelde de Raad
op voorstel van den Voorzitter beide vragen tot
onderzoek in handen eener Commissie, welker
benoeming in de vergadering van den 25\'"^" Fe-
bruari 1869 plaats had.
Zoo werd dan de eerste sta[) gedaan, die
door meerdere gevolgd, zou voeren tot een
ganschen terugkeer op eens genomen besluiten.
Lang zou het echter nog duren eer het zoover
kwam, en vele malen zou nog in de Raadszittin-
77
gen, steeds door éénzelfde lid (de heer E. H. Kol)
gevraagd worden, hoe het stond met de werk-
zaamheden van de Commissie, wier totstandkoming
ik zoo juist mededeelde. De onduidelijke boek-
houding was voor dit lid een voornamen steen des
aanstoots, maar ook van andere zijde, en dit bleek
bij de behandeling van de Begrooting voor het
dienstjaar 1871, deden zich, hoe langer hoe meer
stemmen hooren over de exploitatie der gasfabriek
en over den invloed, die de baten, welke de
fabriek nog altijd afwierp, op de inkomsten der
Gemeente hadden. Deze bezwaren gaven een
der Wethouders (jhr. Mr. J. L. B. de Mukalt)
aanleiding, eene uitvoerige nota bij de derde
afdeeling in te dienen.
De steller noemt hierin eenst de bedenkingen
op tegen het pul)liek-rechtclijk stelsel gerezen,
dat nl. de Gemeente-fniantiën op die der gas-
fabriek zouden drijven en de gewone uitgaven
der Gemeente sedert de oprichting van de gas-
fabriek niet meer door de gewone inkomsten
zouden worden gedekt, maar door de buitenge-
wone baten van de fabriek; het gevolg hiervan
zou zijn, dat, zoo die baten , tengevolge van ver-
78
laging der gasrechten kwamen te verminderen,
of zoo het kapitaal der gasfabriek eenmaal zou
zijn afgeschreven beneden het bedrag, dat de
Gemeente wegens kosten van aanleg nog aan
derden zou verschuldigd zijn, het raderwerk van de
Stads finantiën zou vastloopen. De Gemeente zou
dan toch moeten voortgaan met de betaling van
renten en aflossingen van een kapitaal, reeds
op de rekening der gasfabriek afgeschreven als
aan Stadskas ten volle terug betaald, maar door
de Gemeente zelve aan andere doeleinden be-
steed, of zooals men ten onrechte meent, aan
gewone uitgaven opgemaakt Voor zoover de
gelden uit de gasfabriek voortgevloeid, en waar-
mede het kapitaal werd afgeschreven, waren
aangewend, zooals hier het geval was, niet
ter bestrijding van gewone maar van buitenge-
wone uitgaven, waarin anders door het aangaan
van geldleeningen zou moeten zijn voorzien,
zou het geen bezwaar opleveren, wanneer de
schuld der gasfabriek geheel ware afgeschreven qn
een schuld, oorspronkelijk ten haren behoeve aan-
gegaan, nog ten laste der Gemeente was gebleven.
Een bijgevoegde staat levert nu \'t bewijs dat
-ocr page 95-79
die gelden werkelijk niet anders dan tot buiten-
gewone uitgaven werden aangewend, terwijl uit
berekeningen in de nota voorkomende, het be-
weren gestaafd wordt, dat de Gemeente-finantiën
verre van op de gelden der gasfabriek te hebben
gedreven, sedert het tijdstip harer oprichting,
doch geheel onafhankelijk van haar, in zulk een
gunstigen toestand verkeerd hadden, dat onge-
veer twee ton gouds uit de gewone inkomsten
konden worden aangewend tot bestrijding van
buitengewone werken, waarvoor anders geld-
leeningen zouden moeten zijn aangegaan, terwijl
ten slotte de Gemeente bovendien den eigendom
van eene gasfabriek verkregen had, ten minste
de som van f 502,088.22\'\'\'\', welke zij daarvoor
nog mocht verschuldigd zijn, dubbel waard.
Merkwaardig is deze nota ook, omdat zij
helder den bestaanden stand van zaken blootlegt;
„In de opbrengst van de gasrechten ligt opge-
„sloten de betaling van het aandeel der par-
„ticuliere verlichting in de kosten van aanleg of
„uitbreiding, nl. van renten en gewone aflossing
„cn in die van verstrekking nl. van bezoldigingen
„en loonen, werktuigen, toestellen en grondstoffen;
8o
„de openbare verlichting wordt daarvoor in
„gelijke verhouding op de rekening der fabriek
„gedebiteerd, waarvan de gezamenlijke saldo\'s
„jaarlijks worden aangewend tot afschrijving van
„kapitaal of buitengewone aflossing terwijl zij
„inmiddels als kasgeld hebben gediend (in plaats
„van daarvoor nieuwe leeningen bij derden aan
„te gaan,) tot verderen aanleg en uitbreiding
„der gasfabriek, waarvoor de rekening der fa-
„briek op één hoofd wordt gedebiteerd en op
„een ander hoofd weder wordt gecrediteerd;
„met andere woorden: de exploitatie der gasfa-
„briek werpt aan Stads kas, omdat de rechten
„nog te hoog zijn gesteld, meer geld af dan
„met het oog op de bepalingen van art. 238 der
„Gemeente-wet noodig is, en de Stads kas leent
„dit geld onder genot van renten en aflossing,
„weder uit aan de gasfabriek als kapitaal tot
„uitbreiding van haar aanleg , mitsdien tot ver-
„grooting van haar kapitaal, zonder daarvoor
„leeningen jegens derden te behoeven aan te
„gaan; op die wijze is met inbegrip van de
„/ 500,000.— in 1862 van derden geleend,
„achtereenvolgens tot i Januari 1870, volgens
„de boekhouding der gasfabriek, een kapitaal
„van f 1,104,616.08 voor aanleg uit de Gemeente-
„kas verstrekt, welk kapitaal achtereenvolgens
„door gewone en buitengewone aflossingen op
„de fabrieks-rekening met / 602,42 7.85^^ is ver-
„minderd, zoodat de Gemeente-kas op i Januari
„1870 nog voor eene som van / 502,188.22® is
„gecrediteerd, terwijl de Gemeente zelve, zooals
„hierboven reeds gezegd is, op de geldleening
„van f 500,000. — in 1862 jegens derden aange-
„gaan, nog slechts eene som van / 375,000.—
„schuldig is."
De weinige bekendheid echter met de exploi-
tatie van de fabriek als publiek-rechtelijke inrich-
ting en met hare boekhouding, doet ten slotte
bij den schrijver de vrees ontstaan dat men liever
de gasfabriek als een particuliere inrichting be-
schouwd zou willen zien, zoodat dan op de Ge-
meente-rekening voortaan alleen eene post van uit-
gaaf voor de openbare verlichting zou voorkomen
en een eventueel saldo van de exploitatie-rekening.
„Maar waarom," vraagt de heer de Mukalt^
„verlangt men dan niet hetzelfde voor het gebruik
„van de kraan of de waag, of voor de kosten
6
-ocr page 98-82
„van \'t begraven der armen-Hjken ? Men vindt
„immers nu evenmin in de Gemeente-rekening
„hoeveel die kosten bedragen?
„Maar zou men bij privaat-rechtelijke exploi-
„tatie dan niet dezelfde boekhouding als nu
„voor de gasfabriek moeten aanleggen ? Zou
„men dan niet, wanneer het batig saldo op de
„Gemeente-rekening te verantwoorden, iets hooger
„dan het noodzakelijk voorkwam, nog eerder dan
„nu het geval is, tot eene verlaging van gas-
„prijzen (al worden ze niet langer gasrechten
„genoemd) moeten overgaan ? Of zou iemand
„er nog in ernst op bedacht kunnen zijn, na
„zich van de lastige bepalingen van art. 238 sq.
„der Gemeente-wet te hebben losgemaakt,
„voortaan een winstje uit de gasfabriek te trekken,
„ten laste van de gasverbruikers en door een
„monopolie, zooals de gasfabriek heeft, indirect
„maar toch in werkelijkheid eene verbruiks-
„belasting in te voeren, nu de wetgever alle
„Gemeente-verbruiksbelastingen heeft afgeschaft?
„Tengevolge de totale onbekendheid met
„inrichting en boekhouding, acht men ook in
„overeenstemming met art. 238, de kosten van
83
„openbare verlichting te hoog. Men neemt niet
„in aanmerking dat verschillende posten van
„ontvang hiertegen opwegen, o. a. die voor
„aandeel in rente en aflossing van kapitaal,
„buitengewone afschrijving van schuld en even-
„redig aandeel in de retributie van f 3000.—
„en f 7000.—"
Uit de laatste regels dezer nota ziet men
hoe de schrijver, bevreesd als hij is voor een
mogelijken overgang tot privaat-rechtelijk beheer,
er toe komt de dure straatverlichting (die tegen
kostenden prijs geleverd, toch niet te duur ge-
noemd kan worden) te vergoelijken met inkomsten,
die hem toch ook zeer zeker onwettig moeten
zijn voorgekomen.
Ik heb niet kunnen nagaan of het een gevolg
dezer nota is te noemen dat de Commissie van 25
Februari 1869 voorloopig niets tot .stand bracht,
ja zelfs niet eens vergaderde. Dit bleek uit
eene verklaring van den Voorzitter van den Raad,
wel had het eerstbenoemde lid er met enkele
zijner medeleden over gesproken, maar toen
allerlei bezwaren in de zaak gezien, vooral na
de verandering van ministerie waardoor alle
84
kans om eene wijziging goedgekeurd te krijgen,
vervallen was te achten. Zooals allen wisten,
ging het wel meer zoo met Commissies.
Deze lauwheid werd betreurd, een exploitatie
voor eigen rekening kon voordeeliger zijn, men
zou dan vrijheid van handelen hebben, terwijl
men nu gebonden was door het tegenwoordig
stelsel, waarvan men de gevolgen kent: goed-
koop gas en dure nevenproducten, waaronder
de cokes, zoo duur mogelijk; dit wordt een
grief en schijnt bevoordeeling van den meerderen
tegenover den minderen. Ook werd het eene
\') Bij het begin der exploitatie had men gemeend door
een détail-verkoop de cokes, eveneens tocli een product
der fabriek, zoo goedkooj) mogelijk voor allen verkrijgbaar
tc moeten stellen. Nu deed zich echter het geval voor dat
de cokes door opkoopers in het groot werd ingekocht en
daarna duurder en détail verkocht. Daar bij\'de toenemende
uitbreiding der fabriek, waardoor de cokes-productie ook
grooter werd, (in 1870 soms 1000 hectoliter per dag) dit
voor de administratie der fabriek minder omslachtig en
minder tijdroovend was dan een verkooj) per i of hec-
toliter, en de goede kwaliteit der cokes (die in Utrecht
slechts 6 uur, terwijl overal elders 10 uur in de retorten
bleef,) de traag van buiten af allengs zeer groot deed
worden, is het begrijpelijk dat men aan de fabriek geneigd
onrechtvaardigheid genoemd dat de Stadsver-
lichting veel te hoog, ja bijna gelijk met Amsterdam
stond. Hierdoor werd de prijs van het gas
was tot verkoop in hel groot. Maar hiertegen werd in den
Raad opgekomen en om de aankoop in het groot nu tegen
te gaan had men geen beter middel Aveten te vinden, dan
den laag gestelden prijs op te slaan en dagelijks den aanwezi-
gen voorraad te verkoopen, waardoor geene groote lioe-
veelheden verkregen konden worden.
Tengevolge dezer regeling ontwikkelde zich een merkwaar-
dig spel in de i)rijzen der cokes. Van 30 cent aanvankelijk
kwam zij op 40 cents in 1870; toen had de laatste ver-
hooging plaats naar aanleiding van het feit dat ienianil om
1000 hectoliter te gelijk kwam vragen en daarvoor 5 cents
boven tien gestelden prijs bood, in tegenstelling met wat
gewoonlijk geschiedt, dat wie per mud of per half mud
iets koo|)t, daarvoor meer betaalt, dan wie groote partijen
neemt. Zoo bood in den winter van 1870 een particulier
20 ^ 30 cents boven den prijs. Het was daarom dat vele
armen hunne kinderen de cokes bij heele of halve mudden
lieten halen en zoo zij er 10 of meer bij elkaar hadden,
deze voor veel hoogeren prijs aan particulieren verkochten.
Hoewel eene nadere regeling tot o|)hclTnig van dezen
abnormalen toestand wertl voorbereid, gaf toch een lid
(Mr. O. Hrakï Bisdom van catrknnrokk) in de Raads-
zitting van 28 September 1879 zijn wensch te kennen dat
reeds dadelijk de prijs van de cokes verlaagd zou worden,
omdat hij meende, dat men daar ook geen winst mede mocht
maken. Deze meening werd dadelijk bestreden: Er was
een gasfabriek geen cokesfiibriek. De cokes moest zoo
86
goedkooper in het belang van de gasverbruikers,
maar bij eigen exploitatie zou men de Stads-
verlichting lager kunnen stellen en alzoo de
belastingschuldigen verlichten.
De straks genoemde grief tegen de ondui-
delijkheid der boekhouding en het moeielijke om
den invloed van de baten, die de gasfabriek
afwierp, op de Gemeente-begrooting nauwkeurig
na te gaan, vindt men geformuleerd onder de
rubriek „Algemeene Beschouwingen" van het
„Algemeen Verslag van het onderzoek der Ge-
voordeelig mogelijk verkocht worden, om zoo goedkoop
mogelijk gas te verkrijgen.
Bij deze gelegenheid werd er ook op gewezen (door Mr. II.
ver Loren) dat een detail-verkoop in strijd met de Gemeente-
wet is, de Gemeente mag nog geen rij boomen laten vallen
of zij heeft vooraf machtiging van Gedeputeerde Staten
noodig; de wet verplicht de Gemeente tot publieken verkoop
zelfs van het snoeiling in het plantsoen; dit nam evenwel
niet weg, zooals het lid (Mr. Pabst) opmerkte, dat verkoop
van de cokes in publieke veiling nadeelig zou te achten
zijn, zoowel voor de ingezetenen als voor de gasfabriek en
wel om commercieele redenen. Te I.x;iden werilen echter
den iidcn October 11. 10,000 H.L. cokes der stedelijke gas-\'
fabriek openbaar verkocht voor 30 A 38 cents per H.L.
\') Zie verslag der zitting van den Gemeenteraad van
Utrecht van 28 September 1870,
87
„meente-begrooting van de gemeente Utrecht
„voor het jaar 1872 in de afdeehngen van den
„Raad." Hier leest men:
„In de derde afdeehng zeide een lid: Zal men
„eene begrooting beoordeelen, dan dient men
„grondig te onderzoeken of gewone en buiten-
„gewone uitgaven evenredig worden gedekt door
„gewone en buitengewone ontvangsten. Worden
„de buitengewone uitgaven geheel of gedeeltelijk
„gedekt door gewone ontvangsten, dan mag eene
„Gemeente zich in haren bloei verheugen. Het
„is daarom, dat de heer de Muralt weer eene
„nota bij de begrooting voegde, waardoor werd
„aangetoond, dat van de buitengewone uitgaven
„/ 536.005.82 werden gedekt door gewone ont-
„vangsten. Is dit zoo, dan mag ieder ingezetene
„zich verheugen.
„Maar is dit niet juist, zijn bet buitengewone
„ontvangsten, die, al worden ze niet /.óó in de
„Gemeenterekening genoemd, de bron zijn ge-
„weest waaruit men putte, zoo heeft men te
„onderzoeken, of die buitengewone ontvangsten
„blijvend zijn. En in een derde geval, wanneer
„namelijk die gelden door de Gemeente gebruikt.
88
„betalingen zijn van voorschotten of komen van
„verkoop van eigendom, ten dienste van een
„voorwerp van gebruik, dan moet de Gemeente-
„raad nagaan , waartoe die gelden zijn gebezigd.
„Indien men beweert, dat de opgenomen gelden
„niet gelijk staan met het kapitaal, besteed voor
„de gasfabriek, dan moet noodwendig het ver-
„schil gevonden worden in de voordeelen, die
„de fabriek opgeleverd heeft. Zoo iemand,
„aldus ging dat lid voort, ingenomen is met de
„voordeelen, die de exploitatie der gasfabriek op-
„levert, dan is hij het; maar twee vragen wenscht
„hij beantwoord te zien, vooreerst: Welke zijn
„de voordeelen? ten anderen: Zijn de voordeelen
„wettig? De voordeelen zijn tweeledig. Ten eerste,
„bekomt de Gemeente gedurende de exploitatie
„der gasfabriek / 24,219.92 meerdere rente dan
„de Stad betaalde en f 163,457.91^ Voor verkoop
„van eigendom enz., en eindelijk eene wel inge-
„richte gasfabriek, die haar maar kost op i Jan.
„1871 f 435,736.27. Ten tweede, hebben de
„ingezetenen, die gas gebruiken eene zeer goed-
„koope verlichting.
„Om te beoordeelen of de inkomsten wettig
-ocr page 105-89
„zijn, moet men art. 238 van de Gemeente-wet
„nagaan. Men zegt, dat omtrent scholen en der-
„gelijke inrichtingen hetzelfde artikel van toepas-
„slng is; men verlieze echter niet uit het oog,
.,dat scholen en dergelijke, voorgeschreven wer-
„ken zijn, waarvan men, in achtnemende welk
„kapitaal daarvoor besteed is, geene afzonderlijke
„rekening behoeft op te maken daar het verlies-
„posten zijn. De wetgever heeft niet gewild, dat
„de Gemeente zou treden, op het gebied van
„de nijverheid en daardoor zich als concurrent
„zou laten gelden. Dit toch is geheel in strijd
„met alle wetenschap. De wetgever heeft terecht
„gewild, dat de Gemeente-besturen zich zouden
„beperken in hunnen kring. Wil eene maatschappij
„eene uitkeering doen aan het bestuur, deze mag die
„ontvangen, maar eigene exploitatie, onder welken
„vorm, van eene nijverheids-onderneming schijnt
„niet in den geest van deartt. 238 en 254 te liggen.
„Komt men er duidelijk voor uit, wij hebben
„eene fabriek om er winst mede te doen, welnu
„dan komt men met eene duidelijke bekentenis.
„Maar heft men rechten, dan mag men niet meer
„heffen dan den kostenden prijs, en doet men
90
„dit niet, dan heft men voordeelen, die eigenhjk
„onwettig zijn. Goedkoop gas is voordeehg, maar
„indien een bestuur het belang behartigt dier in-
„gezetenen, die gas branden, moet het dan niet
„evenzeer het belang behartigen der arbeidende
„klassen ? Waarom niet bekend, ik gaf ongeveer
„f 1,200,000.— uit, kreeg terug met renten meer
„dan / 800.000.— en heb als slot ongeveer
„/700,000.—, zijnde de waarde der fabriek,
„en f 360,000 schuld om nog af te lossen.
„De overige leden der afdeeling beweerden
„dat de berekeningen van het lid, dat de boven-
„staande redeneering hield, op een geheel ver-
„keerden grondslag berustten. Zij toonden aan,
t»
„dat cle Gemeente geene andere voordeelen van
„de gasfabriek had genoten dan de renten van
„gelden, aan de fabriek voorgeschoten, de ver-
„goedingen voor het opbreken der straten en het
„bedrag van de huur van Stadsgrond voor het
„leggen van gaspijpen; dat de gasrechten, ge-
„heven boven den kostenden prijs van het gas,
„waren betaald aan de Gemeente, die alleen de
„uitgaven*-had gedaan, als aflossing en dat de
„Gemeente nog ongeveer f 70,000.— van de gas-
91
„fabriek bad te vorderen, boven de nog niet
„afgeloste gelden van de eerst opgenomen som
„van f 500,000.—."
Een staat, later door ditzelfde lid ingediend,
ter bevestiging van zijn gevoelen, werd ter secreta-
rie gedeponeerd. Aan de zoo juist genoemden
nota van Jhr. Mr. J. L. B. de Muralt was
een noot toegevoegd, die ik heb overgenomen,
omdat er een duidelijk inzicht in de inrichting
der boekhouding door verkregen kan worden.
Men leest dan in deze noot:
„Volgens de door den Gemeenteraad vastge-
„stelde inrichting van de boekhouding is de stede-
„lijke gasfabriek als het ware in drie afzonderlijke
„ondernemingen verdeeld, welke ieder haar Groot-
„boek hebben, als:
Jut Grootboek\'. Gasfabriek: waarin alle ont-
„vangsten en uitgaven voorkomen, welke zoowel
„aan particuliere als aan openbare verlichting
„gemeen zijn en waarvan elke verlichting haar
„aandeel bijdraagt, zooals in de kosten van aan-
„leg en onderhoud van de fabriek met hare
„aanhoorigheden en in die van het pijpennet; in
„de kosten van gasproductie; in het bedrag van
92
„renten en aflossing" van kapitaal; enz. Hier-
„tegen worden bij ontvangst geboekt de gelden
„voor het afgeleverd gas en voor den verkoop
„van nevenproducten der fabriek.
„het Grootboek\'. Particuliere Verlichting, waarin
„alleen voorkomen de ontvangsten en uitgaven,
„welke uitsluitend ten voordeele of ten laste der
„particuliere verlichting noodig zijn, de renten en
„aflossingen van kapitaal, alsmede de daarvoor
„ontvangen rechten en gelden.
Jiet Grootboek-. Openbare Verlichting, waarin
„voorkomen de kosten van aanleg en onderhoud
„van lantaarns enz. en van alle diensten, welke
„uitsluitend ten behoeve van de openbare verlich-
„ting\' worden gedaan, met de renten en aflossing
„van kapitaal, waarvoor de Gemeente-kas afzon-
„derlijk wordt gedebiteerd.
„Nadat in 1862 eene geldleening vanƒ500,000.—
„voor den aanleg van de gasfabriek was aangegaan,
„zijn de gelden voor verderen aanleg benoodigd
„achtereenvolgens uit de Gemeente-kas verstrekt
„tot een gezamenlijk bedrag van / 1,120,929.72,\'
„welke som ten laste van de drie ondernemingen
„is gebracht in de volgende verhouding:
93
„Op het I®\'® Grootboek Gasfabriek . f 936,808,93
„ „ „ „ Partieuliere
,,Ver lichting.......„131,260.05
„Op het Grootboek, Openbare
„Verlichting.......f 52,860.74
„Voor de uit de Gemeente-kas verstrekte gel-
„den zijn tot 1866 4\'/ï 7o en na 1866 5 7o ten laste
„van elke onderneming gebracht en is jaarlijks
„van het kapitaal van eenige onderdeelen van de
„I®, 2"= en 3° onderneming 6 "/o afgeschreven (af-
„gelost) en hetgeen de 1° en 2® onderneming, na
„aftrek daarvan, als saldo hebben opgeleverd,
„werd bovendien in zijn geheel tot buitengewone
„afschrijving van kapitaal aangewend.
„De 3" onderneming levert nimmer een saldo
„op, omdat de Gemeente-kas alleen voor het
„geheele bedrag der kosten wordt gedebiteerd.
„1 Iet saldo van de i® en 2® onderneming vloeit
„voort uit de omstandigheid, dat de rechten zoo-
„veel meer hebben bedragen dan de kosten van
„verstrekking, hetgeen in strijd zou zijn met het
„beginsel van art. 238 der Gemeente-wet, waarom
„jaarlijks dat saldo in zijn geheel tot buitenge-
„wone afschrijving van kapitaal wordt aangewend,
94
„zoodat zij die te veel hebben betaald, (zoowel
„de particuliere als de openbare verlichting) daar-
„voor zooveel mogelijk door eene verlaging van
„rechten in een volgend dienstjaar kunnen scha-
„deloos worden gesteld tot dat eenmaal de rech-
„ten tot het laagste standpunt zullen zijn gedaald,
„waarop de uitgaven tegen de inkomsten zullen
„opwegen. Aangezien de openbare verlichting in
„het I® Grootboek wegens het verbruikte gas voor
„dezelfde som wordt gedebiteerd als de particuliere
„verlichting, welke b.v. in 1870 ±/ 0.02\'\'" per
„M\' meer heeft bedragen dan de kosten, heeft
„zij ook naar evenredigheid haar aandeel in het
„saldo der onderneming bijgedragen.
„In 1870 is voor het genot van gas
„geheven per M^.........f 0.09
„I liervan moet men , volgens
„i" Grootboek, aftrekken de
„netto kosten per IVF ± . . . f 0.06"^
„Volgens 2® Grootboek de af-
„zonderlijke kosten voor particu-
„liere verlichting per NP ± . . f 0.00^"\' f o.oG*^
Cl)
„Te veel betaald per M"\' f 0.02\'\'\'\' of ± f 0.02
-ocr page 111-95
„Volgens het 3® Grootboek bedragen
„voor de openbare verlichting de bijzon-
„dere kosten per M^ ......f 0.02^\'
„Waarbij volgens het i® Grootboek de
„netto kosten per M"\' o.oó^-\'"\'0.02\'\'\'\' = . J 0.08\'\'\'\'
„Totale kosten der openbare verlichting
„per AP\'. . . . /,......./ o.io\'^\'\'
„Tengevolge van die gewone en buitengewone
„afschrijvingen zijn de kapitalen van de drie
„ondernemingen verminderd, als volgt:
„Dat van het le Grootboek met / 620,396.31-\'^
>« »» >> 2«= „ „ „ 46,065.17
» » » 3" » I8,73I.46-\'"\'
Totaal . . f 685,192.95
„en mitsdien bedraagt de schuld van de gas-
„fabriek (n.1. van de drie ondernemingen) jegens
„de Gemeente-kas, volgens de boekhouding op
„31 December 1870:
„Ten la.ste van het i" Grootboek f 316,412.61
» >» » >> 2 ,, ,, 85,194.88
.. » _M»V29.27-\'
Totaal . . / 435.736.77"
In de nota zelve werd ook nog tengevolge
van veie becijferingen aangetoond dat de straat-
96
verlichting, die in 1870 volgens de boekhouding
f 48,665.52^ bedragen had, feitelijk der gemeente
slechts ƒ 23,902.96 gekost had, terwijl zij in
1861 / 25,833.66 bedroeg. Hier werd dus weder
dezelfde weg bewandeld, die bij de nota van
1870 gevolgd was.
Bij de openbare behandeling der begrooting
kwamen de stellers der beide nota\'s in botsing,
de staat van den eenen (die van den heer
E. H. Kol) werd door den anderen, die van den
heer (Jhr. Mr. J. L. B. de Muralt) o. a. een
financieele fantasie genoemd, waarop het ant-
woord volgde, dat, aangezien alle cijfers uit
den .staat van den eersten, (die van den
heer Jhr. Mr. J. L. B. de Muralt) genomen
waren, er nog grooter fantasiën bestonden.
Wat echter door beiden erkend werd, was dat
de Stad in 8 jaar f 146,000.— genoten had voor
gelden , voorgeschoten aan de fabriek als kassier,
wat ongeveer f 18,000.— per jaar maakt. Waren
deze winsten in strijd met eene consequente toe-
passing van het publiek-rechtelijk .stelsel, een lid
\') Vergelijk i)ag. 83.
-ocr page 113-97
van den Raad (Mr. N. F. van Nooten) dreef
deze inconsequentie nog verder door, hij toch
gaf aan de Commissie van 25 Februari 1869
in overweging om, aangezien de fabriek een
eigendom van de gemeente is, bij de bereke-
ning van de gasrechten in aanmerking te nemen
de huurwaarde van de gebouwen, wat niet meer
dan billijk en rechtmatig zou zijn.
Ook. van eene andere zijde werd het stelsel
inconsequent toegepast. J3en 1Augustus 1872
was bij den Raad een refpiest van C. Si\'IEkenhurg
e. a. ingekomen, met verzoek de gasleiding
te leggen voorbij den Koningsweg, Wijk K,
buiten de Tolsteeg-barrière. In de vergadering
van den September 1872 werd tot afwijzende
beschikking besloten; en ditzelfde geschiedde toen
later het verzoek meermalen herhaald werd. I let
behoeft geen betoog dat het gebruik van eenc t(Mi
dienste van allen opgerichte instelling, niet eigen-
dunkelijk aan sommigen mag worden geweigerd. \')
\') Mr. l\'. van SüNSiiKKK, Hijdragcii XI, p. 177: „Bcstaal
eenmaal een gemeenschappelijke gasfabriek, dan heefl ieder
het recht het g.is ic vorderen".
7
-ocr page 114-98
Het schijnt, om de draad der geschiedenis te
vervolgen, dat de nota\'s van Jhr. Mr. J. L. B.
de Muralt voor de raadsleden nog niet genoeg
licht ontstoken hadden, ten minste kan men in de
,,Algemeene beschouwingen" van het „Algemeen
„verslag van het onderzoek der Gemeente-
„begrooting van Utrecht voor het dienstjaar
„1874, in de afdeelingen van den Raad" het
volgende lezen, als een der twee groote hoofd-
aanmerkingen op deze begrooting gemaakt:
„De klachten van .1870 en 1871 werden nu
„in ruime mate herhaald in de eerste en derde
„afdeeling, in de eerste bijna eenstemmig. De
„eigenlijke stand der Gemeente-rekening werd
„verduisterd; de ware kosten van de gasfabriek-
„rekening en hare winst- en verlies-rekening waren
„niet na te gaan, de opgaven van de kosten van
„de Gemeente-verlichting geschiedde slechts bij
„benadering; elders was dat goed begrepen en
„was bereids een anderen weg ingeslagen of
,,besloten, dien in te .slaan. In de eerste afdeeling
„wees één lid er op dat het hooge eindcijfer
„der Gemeente-rekening nu .slechts denkbeeldig
„werd, terwijl in de derde afdeeling één lid
99
„beweerde dat in de gasfabriek-rekening niet al
„die duidelijkheid bestond die men kon verlangen,
„ook ten opzichte der kosten van de Gemeente-
„verUchting." Bij de behandeUng der begrooting
in openbare zitting deed deze klacht zich ook
met meerder klem hooren. Een der leden
(Mr. J. A. Fruix) verklaarde ronduit geen licht
in de tegenwoordige inrichting te zien en ver-
langde scheiding van beide rekeningen, de vraag
in het midden latende of er verandering van
stelsel noodig was. Dit wensclite hij aan de daartoe
benoemde Commissie over te laten , (die ook toen
nog nooit vergaderd liad) en hij zou, zoo liurg.
en Weth. niet het initiatief namen na de be-
handeling der begrooting, voorstellen deze
onvoltallig geworden Connnissie aan te vullen
en haar uit te noodigen spoedig een rapport in
te dienen. Dit gevoelen werd door meerdere
.sprekers ondersteund, een hunner (de heer E. I I.
Kol) gunde zich de voldoening zijne opmerkingen,
gedurende verscheidene jaren gemaakt, in her-
innering te brengen. In den loop der, gedurende
verscheidene zittingen gehouden debatten, vond
ditzelfde lid nog de gelegenheid te constateeren
lOO
hoe de gasfabriek tot kwijting strekte van ont-
vangsten en uitgaven, die niet op de begrooting
stonden en er wel op hadden behooren te staan.
Het gevolg van een en ander was dat de
Commissie van Februari 1869 in de zitting van
den 29®\'®" October aangevuld werd en een nieuw
mandaat bekwam.
Zoo werd de tweede groote stap gedaan op
den weg die tot opoffering van het zuiver
publiek-rechtelijk standpunt leidde.
De met nieuwe krachten versterkte Commissie
was niet getrouw aan hare ongunstige ante-
cedenten, maar legde in de vergadering van den
2Qstcn j-gy^ rapport over, dat, na eerst
gedrukt en aan de leden rondgezonden te zijn ge-
weest, den 18\'"\'\'" November van hetzelfde jaar in
behandeling kwam. In dit rapport deelde de Com-
missie — in wier boezem 3 leden zich al
aanstonds als warme voorstanders van de aan-
genomen wijze van administratie hadden doen
kennen — na eene geschiedkundige inleiding ,
aan den Raad haar, met 4 tegen 3 stemmen
\') lui later nog in die van den aosicn November\' 1873.
-ocr page 117-lOI
genomen besluit mede, om voor te stellen
de gasfabriek voortaan niet meer als publiek-
rechtelijke zaak, als een onafscheidbaar deel
van den algemeenen dienst, maar als een afzon-
derlijke fabriek, eene bijzondere onderneming
der Gemeente te beheeren, omdat onderscheidene,
bij haar geldende bezwaren zonder verandering
van stelsel niet konden worden opgelost.
Had er groot verschil van meening geheerscht
over het nemen van dit besluit, op één punt
evenwel was men het volkomen eens geweest,
namelijk dat met de exploitatie van de gasfabriek
door de Gemeente, geene winsten mochten be-
oogd worden, welke onvermijdelijk ten nadeele
tier gasverbruikers waren. Het denkbeeld om
tle gasfabriek tot eene nieuwe bron van inkomsten
te maken ter voorziening in de gewone uitgaven
der gemeente, waardoor wellicht bestaande be-
lastingen konden worden verminderd, ook het
sedert jaren te Groningen en naar het scliijnt
thans ook te \'s Gravenhage aangenomen stelsel,
om geene som voor de kosten der straatverlich-
ting in rekening te brengen, maar die geheel
door de particuliere gasverbruikers te doen
I02
dragen, vond in de Commissie geen voorstanders.
Algemeen was men van oordeel, dat voor de
kosten der straatverlichting eene billijke som ten
laste der Gemeente moest komen, dat de prijs
van het gas voor particulieren zoodanig moest
bepaald worden, dat daardoor alle denkbeeld
van winstbejag werd uitgesloten, en dat, wan-
neer het bleek, dat er winst behaald en derhalve
de prijs te hoog gesteld was, onmiddellijk tot
verlaging moest worden overgegaan.
Omtrent de wijze van toepassing bestond ech-
ter groot verschil.
De minderheid hield de tegenwoordige wijze
van beheer voor de eenige, die met de voor-
schriften der wet en met de belangen der gas-
verbruikers was overeen te brengen, voor de
eenige, die een waarborg opleverde, dat het
gas aan particulieren zonder winst voor de Ge-
meente, zou worden geleverd.
Wat de voorschriften der\' wet betreft, zoo
meenden zij dat, na alles wat daaromtrent in
1862 in het midden was gebracht, zich van theore-
tische beschouwingen te kunnen onthouden, en
op den voorgrond te moeten stellen dat practisch
03
de Gemeente-besturen in de keuze tusschen de
beide stelsels geheel vrij zijn. Het publiek-rechte-
lijk stelsel, in 1862 door onzen Gemeenteraad
aangenomen, was toen geheel nieuw; overal
elders werd de gasfabriek privaat-rechtelijk be-
heerd. Het besluit, om den gasprijs te bepalen
bij eene belastingverordening tot het hcjfcn van
rcchtcn voor het genot van gas uit de Stadsfabriek,
met aanhaling van de artt. 232, 238, 240 en 254
der Gemeente-wet mocht de Koninklijke goed-
keuring verwerven, maar ook de besluiten van
andere Gemeente-raden, waarbij die prijs werd
vastgesteld bij een eenvoudig raadsbesluit of bij
eene verordening houdende bepalingen omtrent
het gebruik van gas door particulieren, werden
door de Regeering niet in strijd met de wet ge-
acht. Aan de Commissie was geene voor 1862.
opgerichte Gemeentelijke gasfabriek bekend, waar
het privaat-rechtelijk beheer, op het door de
Utrechtsche Gemeenteraad gegeven voorbeeld,
in een publiek-rechtelijk beheer was veranderd,
iinkele Gemeenten hadden, evenals Utrecht,
den gasprijs bij belasting-verordening, ingevolge
art. 238 en 254 der Gemeente-wet, geregeld,
04
maar er bestond, voor zoover de Commissie
wist, geene gasfabriek waarop het voorbeeld
der publiek-rechtelijke administratie in al hare
consequentiën was toegepast. Leeuwarden en
Arnhem leverden zelfs het voorbeeld van een
gemengd stelsel, men betaalde er gasrechten en
beschouwde overigens de respectieve fabrieken
als privaat-ondernemingen, met een meer of min-
der gekleurd karakter.
De Regeering liet dus aan de Gemeente-
besturen volkomen vrijheid om voor het beheer
der gasfabriek zoodanig stelsel te kiezen, als zij
in het algemeen belang het meest gewenscht
achtten; zij mochten vrijelijk óf het publiek-rech-
telijk óf het privaat-rechtelijk stelsel aannemen;
zij mochten zelfs een tweeslachtig of gemengd
stelsel invoeren en daarbij zooveel of zoo weinig
van het publiek-rechtelijk stelsel behouden als
zij zelve verkozen.
Van allen echter eischte zij patent-recht.
Wat het tweede argument betrof, door de
minderheid aangevoerd, als zou het publiek-rech-
telijk stelsel het eenige zijn, dat met de belangen
der gasverbruikers was overeen te brengen, de
05
meerderheid zag in een privaat-rechtelijk beheer
evenveel waarborgen voor de gasverbruikers.
Of het gas betaald wordt onder den naam van
gasrccht of van gasprijs, is voor de gasverbrui-
kers tamelijk onverschillig, het kwam er slechts
op aan, dat zij niet te veel betaalden, en dat
hing niet af van den vorm, van de aanhaling
van eenige artikelen der Gemeente-wet, maar
van den inhoud van het raadsbesluit. De aan-
haling van de artt. 238 en 254 der Gemeente-wet
was alleen eene verklaring, dat de prijs niet hooger
was berekend, dan noodig is te achten om de
betalers, naar evenredigheid van het gebruik of
genot dat zij hebben, in de kosten van aanleg,
onderhoud of verstrekking van het genotene te
doen dragen, en eene belofte dat, zoodra het
blijken mocht, dat de prijs hooger was berekend,
de Raad tot eene verlaging zou overgaan. Of
de verklaring overeenkomstig de waarheid is,
moet uit den inhoud van het besluit, of tle belofte
wordt nagekomen moet uit den inhoud van vol-
gende besluiten blijken.
Niet o[) het geven maar op het nakomen der
belofte kwam het aan, en nu werd door som-
io6
mige leden der Commissie beweerd, dat de Raad
tot dusver met het nakomen der, bij de veror-
dening gegeven belofte zeer lang had gewacht;
dat men tot de verlaging der gasprijzen (gas-
rechten) eerst was overgegaan, lang nadat ge-
bleken was, dat de prijs te hoog was berekend
en dat de Gemeente inmiddels, in strijd met het
aangenomen beginsel, niet onaanzienlijke winsten
van de gasfabriek genoten had.
Nu was het wel waar, dat het batig saldo ieder
jaar op het kapitaal was afgeschreven, maar die
buitengewone afschrijving was toch eigenlijk ook
al weder niets anders dan eene hdoftc. Door
den vorm der verordening beloofde men het gas
zonder winst te zullen leveren, en door de bui-
tengewone afschrijving beloofde men de, in strijd
met de eerste belofte behaalde winst te zullen
teruggeven, echter niet aan hen, die te veel
betaald hadden, maar aan hen, die in de vol-
gende jaren gas zouden verbruiken, aan wie men
beloofde dat zij in het vervolg zooveel minder
zouden betalen als de vorige gasverbruikers te
veel hadden betaald.
Ee/ie teruggave der genoten winst aan de
-ocr page 123-07
gasverbruikers werd door sommige leden der
Commissie beschouwd niet als eene toepassing,
maar als eene uitbreiding van het aangenomen
beginsel. Ten aanzien van andere rechten en
loonen, in art. 238 der Gemeente-wet opgenoemd,
werd dan ook nimmer op die wijze gehandeld:
Wanneer bijv. de weeggelden te hoog zijn be-
rekend , dan moeten zij voor het vervolg worden
verlaagd, maar men denkt er niet aan het te
veel genotene terug te geven aan hen, die te
veel betaald hebben, of aan hen, die in het
vervolg van de waag zullen gebruik maken.
Maar in allen gevalle is de buitengewone af-
schrijving slechts eene teruggave op het papier,
eene belofte van teruggave, en ook hier komt
het al weder niet aan op de belofte, maar op
het nakomen der belofte, en die nakoming kan
alleen blijken uit een l)e.sluit tot vermindering
van den gasi)rijs, welk besluit evenzeer bij eene
l)rlvaat-rechtelijke als bij eene publiek-rechtelijke
administratie kan genomen worden.
Dat eindelijk slechts een publiek-reclitelijk be-
heer aan de gasverbruikers waarborgen op zou
kunnen leveren, dat geene winst door de ge-
io8
meente gemaakt zou worden, werd door de meer-
derheid ontkend, alles kwam toch aan op den
inhoud van het raadsbesluit, waarbij de prijs van
het gas bepaald werd, hetzij onder den naam
van gasprijs, hetzij onder dien van gasrccht,
overigens bestond het onderscheid tusschen
beide stelsels voornamelijk daarin, dat het pu-
bliek-rechtelijk stelsel is een stelsel van belof-
ten en het privaat-rechtelijk stelsel een van
daden.
Bij het publiek-rechtelijk stelsel belooft men
het gas zonder winst te zullen leveren en de,
in strijd met die belofte genoten winst te zullen
terug geven, doch is men tevens genoodzaakt
tot eene omslachtige en minder duidelijke admi-
nistratie, waardoor het moeielijk is na te gaan
of de beloften worden nagekomen. Bij het
privaat-rechtelijk stelsel belooft men niets, doch
kan men de administratie zoo inrichten, dat het
uit de gemeente-rekening voor ieder duidelijk
wordt of men winsten genoten heeft en of de
prijs van het gas te hoog berekend is.
De grootste grief tegen het publiek-rechtelqk
stelsel was de daaruit ontstane onduidelijkheid in
09
in de administratie der gasfabriek en in het ge-
heele finantiëele beheer der Gemeente. Her-
haaldelijk zou in den raad de mindere duidelijk-
heid der boeken ter sprake gekomen, en hoewel
de boekhouding met zorg was ingericht, de boeken
accuraat werden gehouden en de drievoudige
boekhouding volmaakt paste in het aangenomen
stelsel, moest men toch toegeven dat eene drie-
voudige koopmans-boekhouding, zooals die bij
andere gemeentelijke gasfabrieken bestaat minder
omslachtig en minder moeielijk verstaanbaar is.
Maar deze onduidelijkheid bestond niet alleen in
de boekhouding zelve, zij bleek vooral wanneer
men de boekhouding met de Gemeente-rekening
wil vergelijken, waarbij men dan telkens op bezwa-
ren stuit, daar de Gemeente-rekening volgens de
voorschriften der wet eene kas-rekening en
daarentegen de rekening der gasfabriek eene
boek-rekening is, waarop posten voorkomen die
in de Gemeente-rekening niet te vinden zijn.
De behandeling van dit rai)i)ort nam twee
middagzittingen en eene avondzitting in beslag
(18 November en 9 December 1875). Het resul-
taat was dat met het in zwang zijnde stelsel
I lO
gedeeltelijk gebroken werd en dat, na een amen-
dement van een der leden (Mr. J. A. Fruin) op
de eerste alinea der conclusie, deze aangeno-
men werd. Dientengevolge luidt de gewijzigde
conclusie:
1°. dat de gasfabriek wat de prijs van het gas
betreft, met voortdurende inachtneming van
de artt. 237 en 254 der Gemeente-wet, niet
meer als een onafscheidbaar deel van den
algemeenen dienst, maar afzonderlijk zal
worden beheerd.
2°. dat jaarlijks van de ontvangsten en uit-
gaven der gasfabriek eene afzonderlijke
begrooting en rekening, als bijlage der
Gemeente-begrooting en Gemeente-rekening,
te gelijk met deze door den Raad zal
worden vastgesteld en goedgekeurd, waarin
ook die ontvangsten en uitgaven zullen
voorkomen, welke het gevolg zijn van het-
geen de Gemeente van de gasfabriek en
deze van de Gemeente te vorderen heeft;
3". dat voor de laatst vermelde ontvangsten
en uitgaven en voor het .saldo dezer afzon-
derlijke rekening po.sten oj) de Gemeente-
111
begrooting zullen worden uitgetrokken en
in de gemeente-rekening verantwoord;
4°. dat aan eene Raads-commissie zal worden
opgedragen de, tot uitvoering van het
bovenstaande noodige voordrachten aan den
Raad te doen.
Nieuwe argumenten voor of tegen het be-
staande stelsel werden niet te berde gebracht,
de veranderde zienswijze van den Raad is voor
een deel dan ook te danken aan de opgedane
ervaringen, door de onduidelijkheid der boek-
houding en den invloed van de baten der gas-
fabriek op de Gemeentelijke finantiën, voor een
ander deel is het feit er niet vreemd aan dat
14 jaren aanmerkelijke veranderingen kunnen
aan])rengen in den geest van een Raad. Vele leden,
die hunne stem aan het besluit van den juli
1862 gegeven hadden, waren den Raad ont-
vallen , anderen hadden de ledige plaatsen inge-
nomen en niet altijd zetelt de geest van den
voorganger in hem, die geroepen wordt zijne
plaats in te nemen.
Vele bekende voorstanders der bestaande orde
van zaken (en hieronder reken ik in de eerste plaats
112
Jhr. Mr. J. L. B. de Muralt) waren afwezig;
van anderen werd de stem gewonnen door het
aanlokkehjke van het amendement (van Mr. J. A.
Fruin) , dat allen scheen te kunnen bevredigen.
De voorsteller zelf had aanvankelijk bezwaar
gemaakt voor de conclusie van het rapport te
stemmen, omdat het beheer van de gasfabriek
als privaat-rechtelijke instelling zou willen zeg-
gen, volgens de beteekenis, die aan het
woord gewoonlijk gehecht wordt, dat de gas-
fabriek door de Gemeente zal geëxploiteerd
worden, zooals een ])articulier zijn fabriek exploi-
teert, m. a. w. dat zij zeer mogelijk tot eene
bron van inkomsten voor de Gemeente zal ge-
maakt worden. Dit zou geheel zijn tegen den
geest der Gemeente-wet: Eene Gemeente handel
drijvende of eene fabriek exploiteerende, doet
dit van het geld der belastingschuldigen en de
wet die het beheer en het gebruik der Gemeente-
finantiën zoo nauwkeurig omschrijft, wil dat
geld daartoe niet gebruikt hebben En al
\') \'Do theoretici althans zijn het daarover eens. De
-ocr page 129-113
moge hoogere autoriteiten hun zegel hechten
aan dergelijken toestand, dan zou dit nog niet
anders bewijzen dan dat men hier wellicht ook
de noodzakelijke goedkeuring zou verwerven
voor het zoogenaamde privaat-rechtelijk stelsel,
bijaldien men het wilde aannemen. De zorg
echter voor behoorlijke naleving der wet is niet
alleen toevertrouwd aan Gedeputeerde Staten
en aan den Koning, maar aan allen die tot
hare toepassing geroepen zijn. Kon men echter
eene ondubbelzinnige formule vinden, die voor
altijd de gelegenheid afsnijdt om de gasfabriek
tot een bron van inkomsten te maken, dan zou
er een concessie gedaan kunnen worden en de
consequentie aan de duidelijkheid opgeofferd
Gemcentcslcm, liet gezaghebbend tijdschrift op het gebied
van Gemeenterecht, heeft sedert jaren voor het juiste en
ware beginsel geijverd. Het Weekblad Tan burger/, admi-
nis/ra/ie, dat tijdelijk eene andere meening voorstond, is
sedert lang tor het andere stelsel bekeerd. IJoisskvain,
van OosTKRWijK, Hartman voor die allen , is het zoo goed
als een juridiek axioma.
Mr. J. A. Fruin in den Utrechtschen Gemeenteraad,
9 December 1875. hel verslag dier zitting.
7
-ocr page 130-114
worden. En deze zekerheid werd gevonden in
het voorgestelde amendement
De geschiedenis leert echter hoe juist ditzelfde
amendement de aanleidende oorzaak zou worden
tot het aannemen van een besluit, waarbij volle
vrijheid gelaten werd om winst te maken, ja
zelfs bij de behandehng de wenschelijkheid er van
betoogd werd.
Langzamerhand naderen wij nu het jaar 1882,
waarin de tegenwoordige toestand een aanvang
neemt. De aanleiding tot deze nieuwe wijziging
zal ik vooraf zoo beknopt mogelijk schetsen.
Da nieuwe Commissie, waarvan in n". 4 van
\'t besluit van 9 December 1875\' sprake is, werd
nog ^den eigen avond gekozen en toog ijverig
aan het werk om het genomen besluit nader
uit te werken en het beheer der fabriek volgens
het aangenomen beginsel te regelen.
Zij" bracht in de raadsvergadering van den
-ocr page 131-115
J^den Juli J3y5 egn rapport uit, dat den
November d. a. v. in behandeling kwam.
Voor dien tijd was echter reeds een model-
begrooting voor de gasfabriek, door haar voor-
gesteld, aangenomen en wel in de raadsver-
gadering van den 23®"=" September 1876, welke
belegd was op verzoek van 8 leden, die meen-
den dat bij de ophanden zijnde behandeling der
Gemeente-begrooting, eene spoedige behandeling
en vaststelling van deze afzonderlijke begrooting
zeer gewenscht zou zijn, met het oog o[) het
raadsbesluit van den December 1875.
maakte van dat model dan ook een dadelijk
gebruik bij de indiening eener afzonderlijke be-
grooting voor de gasfabriek, dienst 1877, te-
I
gelijk aangeboden met de begrooting der plaatse-
lijke inkom.sten en uitgaven voor het dienstjaar
1877 en met de verschillende voordrachten in
verband met die begrooting.
Bij de behandeling dezer begrootingen in de
raadszitting van den 25""=" October werd op
voorstel van den voorzitter de begrooting voor
dc gasfabriek het eerst behandeld, daar deze,
thans een integreerend deel der gemeente-begroo-
ii6
ting zijnde, ook als zoodanig behandeld diende
te worden.
Uit de gewijzigde Gemeente-begrooting waren
alle posten, die op de fabriek betrekking hadden,
gelicht en evenals voor 1863 vindt men onder
„Uitgaven" Hoofdstuk II (Politie) afdeeling II
(plaatselijke politie) een post geboekt voor ver-
lichting, nu echter in twee deelen:
i". Gasverlichting (geraamd op f 59.240.—) en
2". Olieverlichting (geraamd op / 610.—).
Bij „Inkomsten" vindt men bij Hoofdstuk III
(Baten en opkomsten, spruitende uit voorwerpen
in eigendom aan de Gemeente behoorende, of
die door haar worden beheerd) onder art. i
(renten van kapitalen) een post groot/34,000.—
voor rente van het door de gasfabriek aan de
Gemeente verschuldigd kapitaal; onder art. 3
(vergoeding van de gasfabriek wegens meerdere
kosten van bestrating) f 30Ö0.— en onder
art. 4 (opbreng.st van verhuringen) wegens
vergoeding voor het gebruik van stads grond
voor de buizenleiding der gasfabriek f 20.000.—.
Voor dat ik overga tot het mededeelen der
behandeling van het rapport, zoo juist genoemd.
117
wensch ik eerst nog vermelding te maken van
een, in de raadsvergadering van den 20®"=" April
1876 ingekomen en in die van den 1Mei 1876
behandeld en aangenomen voorstel van Burg.
en Weth. tot vermindering der gasrechten. Dit
besluit werd, volgens de nog bestaande leerden
Koning ter goedkeuring aangeboden, maar nu
deed zich het geval voor dat de Minister van
Binnenlandsche Zaken \'), blijkens een van hem
ingekomen schrijven, bezwaar maakte de voor-
dracht hier toe te doen. De Raad vereenigde zich
nu met den voordracht van Burg. en Weth.,
overwegende dat de vermindering op goede
gronden was voorgedragen en dat uit de meening
van den Minister, dat geen Koninklijke goed-
keuring noodig was, voor den Raad de bevoegd-
heid volgde uit eigen machtsvolkomenheid dit
besluit te nemen.
In de vergadering van den November
187O en volgende, kwam dan het rapi)ort, uit-
gebraclU door tle Commissie, den Decem-
ber 1875 benoemd, in behandeling.
\') Zie IloofdsUik II. Hcoordceling. § i. Mecning van anderen.
-ocr page 134-ii8
Het was, volgens de opmerking van een der
leden van den Raad (Mr. F. A. van Hall) die
dergelijke wijze van rapporteeren afkeurde, meer
een voorstel dan een rapport om:
1°. Te besluiten tot het instellen van een geheel
zelfstandig beheer der stedelijke gasfabriek
door eene commissie.
2°. Vast te stellen:
a. eene verordening, regelende dat be-
heer , alsmede de samenstelling en den werk-
kring dier commissie;
b. eene verordening, regelende den rang,
het getal, de bezoldiging en de wijze van
benoeming van de ambtenaren en bedienden
bij de stedelijke gasfabriek;
c. ecnc verordening regelende de voor-
waarden, ivaarop aan dc ingezetenen der
gcineentc Utrecht gas uit de stedelijke gas-
fabriek wordt verstrekt.
3°. Te wijzigen de instructies voor den admi-
\') Zie Rapport der Commissie, benoemd den giicn.De-
cember 1875, de wijziging van het beheerder
gasfabriek.
119
nistrateur-boekhouder der fabriek, voor den
directeur der fabriek en voor den ontvanger
der gasrechten te Utrecht.
4°. Vast te stellen een model-begrooting voor
de stedelijke gasfabriek.
Aan deze voorstellen waren de noodige ont-
werpen toegevoegd; echter was de Commissie
niet gelukkig met haren \'omvangrijken arbeid.
Hare voorstellen vonden groot bezwaar. In de
eerste plaats bij het reeds genoemde raadslid
(Mr. F. A. van Hall), die er op wees hoe het
instellen eener commissie buiten Burg. en Weth.
om, zou zijn in strijd met art. 179 der Gemeente-
wet — dat alle beheer aan Burg. en Weth.
opdraagt — en met de artt. 54 en vlg. dierzelfde
wet — waarin de wetgever bepaalt welke com-
missies een raad kan benoemen — en hoe
de mogelijkheid verloren zou gaan om de voor-
gestelde commissie eventueel ter verantwoording
te roepen wat niet gewenscht was. Burg. en
Weth. waren altijd verantwoording schuldig,
dit bepaalt art. 183 der Gemeente-wet, maar
hoe zou het met een zelfstandige commissie
moeten gaan ? Men zou, zoo veel men maar
20
wilde op- en aanmerking kunnen maken, maar
deze zouden niet de minste kracht hebben.
„Wacht uwen tijd af," zouden de leden der
commissie kunnen antwoorden „als het tijdstip
„onzer aftreding daar is, kunt gij anderen in
„onze plaats benoemen, zoo ons beheer u niet
„bevalt."
De onwettigheid van het voorstel der Commissie
werd nog uitvoerig bestreden door een der Wet-
houders (Jhr. Mr. J. L. B. de Muralt), die er
op wees, hoe er handelingen zijn, welke volgens
de wet door Burg. en Weth. of door den
Burgemeester alleen kunnen verricht worden en
hoe geen raadsbesluit hen, in die hoedanigheid
optredende, door eene commissie kan doen
vervangen. De aanbestedingen b. v."moeten door
den Burgemeester gehouden worden en dit mag
niet geschieden door eene commissie. Thokhecke
heeft, toen hij Minister van Binnènlandsche Zaken
was, bij missive van 2 Mei 1862, te kennen ge-
geven, dat de wet aan een raad geen vrijheid
geeft het sluiten van overeenkomsten en het
verrichten van extrajudicieele handelingen aan
anddren op te dragen; de Burgemeester is met
121
de uitvoering van art. 70 belast, zoodat een
raad gemeente-werken niet door eene com-
missie uit zijn midden kan doen uitbesteden.
Dezelfde Minister heeft bij eene missive van
den 1Augustus 1857, als de zienswijze der
Regeering te kennen gegeven, dat een raad
wel aan de, bij art. 54 bedoelde commissie kan
opdragen om Burg. en Weth. iu het fteheer van een
bepaalden tak van gemeentehuishouding bij te
staan, maar daarom die commissie nog niet kan
belasten met het beheer, dat is met de wettige taak
van Burg. en Weth. Zoo is bij Koninkl. besluit van
den Februari 1858 (Stbl. 8) een besluit van
den Raad van Hardenberg vernietigd, waarbij
het beheer van eene marke, (die evenals nu de
gasfabriek te Utrecht een privaat-rechtelijk eigen-
dom van die Gemeente was), opgedragen werd
aan eene Commis.sie, samengesteld uit leden van
den Raad en uit ingezetenen; men leest in dit
besluit, dat volgens de voorschriften der Gemeente-
wet het beheer der gemeente-aangelegenheden
alleen kan worden gevoerd door den raad; door
Burg. en Weth. en door de in art. 54 bedoelde
commissiën, naar de onderscheidingen in de wet
122
zelve opgegeven, maar dat nergens aan een
raad de macht is verleend, dat beheer gemeen-
schappelijk met anderen uit te oefenen. Hetzelfde
vindt men in eene missive van den Minister van
Binnenlandsche Zaken van TFrs, gedateerd
23 Juni 1858. Deze vond haar aanleiding in de
besluiten van sommige gemeente-raden, om het
beheer van de gelden voor het onderwijs, aan
schoolcommissiën op te dragen. De Minister acht
zoodanig geldelijk beheer strijdig met art. 179 der
Gemeente-wet, waar het beheer der inkomsten en
uitgaven eener gemeente uitdrukkelijk aan Burg.
en Weth. wordt opgedragen; men leest verder
in deze missive: „Wel wordt in art. 179 bepaald:
„„Zoover dit niet aan anderen is opgedragen
•
„doch de bedoeling van den wetgever met deze
„woorden, was mijns inziens niets anders dan
„om het beheer, niet te ontnemen aan hen,
„wien dit volgens de wet toekomt, niet kan
„gemeend zijn aan eenen raad de bevoegdheid
„te verleenen om een beheer aan anderen op te
„dragen." Geheel in overeenstemming met deze
«
meeningen vindt men in de memorie van beant-
woording van het voorloopig verslag der Com-
123
missie van rapporteurs vermeld, hoe op de vraag
van eenige leden, wie door de woorden: ,,aan
andcreif bedoeld werden, geantwoord werd,
„dat het beheer der inkomsten en uitgaven
„voor een deel ook aan den ontvanger kan en
„zal behooren." Ware het de bedoeling van
den wetgever geweest, den gemeenteraad be-
voegd te verklaren een gedeelte van het be-
heer aan anderen op te dragen, hij zou dit
evenals bijv. in art. 145, uitdrukkelijk ver-
klaard hebben. Nu hij dit echter niet deed,
kan men eene bepaling als die van de veror-
dening te....., waarbij de beschikking over
een som, op de begrooting eener bijzonderen
tak der Gemeente-huishouding uitgetrokken, aan
Burg. en Weth. wordt ontnomen, niet wel in
overeenstemming met de wet achten. Toen de
Raad van Wageningen, in weerwil van de waar-
schuwing van den Minister, toch bij zijn besluit
\') Art. 179^ dor Gemeentewet luidt: Tot het dage-
lijksch bestuur der Gemeente, aan Burg. en Wedi. opge-
dragen, behoort het belieeren der inkomsten en uitgaven
van de Gemeente, zoover dit niet aan anderen is ojjgcdragen.
124
gebleven was, om het beheer der schoolgelden
aan eene commissie op te dragen, werd dit
besluit bij Koninklijk besluit van den i®\'®" No-
vember 1856 vernietigd, op grond: „dat de
„uitgaven\' aan Burg. en Weth. zouden worden
„onttrokken, aan wie het beheer daarover vol-
„gens art. 179® der Gemeente-wet toekomt; dat
„bij deze zinsnede der Gemeen te-wet wel gevoegd
„zijn de woorden : „ „Zoover dit niet aan anderen
„ „is opgedragen" maar daaruit voor den
„Gemeenteraad geene bevoegdheid is af te
„leiden, om een deel van het beheer der inkom-
„sten en uitgaven van de Gemeente aan Burg.
„en Weth. te onttrekken, enz." Men vindt deze
beslissingen bij Mr. G. van Ogstiirwijk. Van
gelijke meening is een ander schrijver, Mr. C. de
Jonge \'): „Men komt op deze wijze noodzakelijk
„tot de gevaarlijke en m. i. met de wet strijdige
„conclusie, dat Burg. en Weth. aldus ontheven
„zullen worden van het beheeren der geldelijke
„belangen van de gemeente, ontheven dus ook
\') Dc samenstelling en inrichting der Gemeentebesturen.
Zierikzee 1859.
125
„van een deel hunner verantwoordelijkheid, in
„het bijzonder geregeld bij de artt 218 en
„vlg. en in het algemeen bij art 163 der Ge-
„meente-wet. Waar toch anderen de uitvoering
„van iets bevelen en dat doen krachtens hun recht
„van beheer, daar kunnen Burg, en Weth. niet
„meer aansprakelijk gesteld worden, daar kunnen
„zij zelfs aan dat geldelijk beheer mijns inziens
„geen deel nemen. Men doet de commissie,
„behoudens bewaring van den vorm o. a. in
„art 224 der Gemeente-wet voorgeschreven, op-
„treden als verantwoordelijk voor bevolene uit-
„gaven, men beschouwt ze als lasthebbende en
„dus als eene verantwoording schuldige, juist
„doordat artikel 54 eene uitzondering daarstelt,
„welke alle artikelen der wet, die daarmede in
„verband staan, l)ehecrscht IIet is echter eene
„niet betwiste waarheid, dat de verantwoordelijk-
„heid van Burg. en Weth. aan niemand kan
„overgedragen worden, en zeer stellig staat
„art 54 met art. 183 of met de artt 218 en
„vlg. niet in verband, noch beheerscht hel die
„bepalingen, zoolang art. 179 in de wet van
„kracht moet blijven." I^en op deze meeningen
126
gebaseerde wets-toepassing meldt ook de geschie-
denis der Gemeente Utrecht. In eene verordening
voor het brandweren was bepaald, dat direc-
teuren, door den Raad aangesteld, het beheer
der gelden zouden voeren, en daarvan rekening
aan den Raad doen. Gedeputeerde Staten lever-
den bedenkingen tegen deze bepaling in, waar-
mede de Minister van Binnenlandsche Zaken van
Tets zich vereenigde, bij missive van 27 Mei 1858,
en wel omdat door deze bepalingen een gedeelte
der inkomsten en uitgaven van de Gemeente
aan Burg. en Weth. werden onttrokken. Op
gelijke wijze hebben Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland beslist dat aan eene commissie
uit den raad niet mag worden opgedragen het
beheer der openbare mestverzameling, zoodanig
dat zij daarover het geheele beheer voert en telken
jare het batig saldo in de gemeente-kas stort.
Tusschen eene commi.ssie benoemd tot exploitatie
eener aschvaalt en de nu, door de Commi.ssie
voorgestelde, zal wel niet veel verschil zijn.
Onverschillig alle bepalingen van den Raad
over het publiek- of privaat-rechtelijk karakter
def fabriek, blijft deze toch behooren tot de
127
huishouding der Gemeente, is en blijft zij een tak
van die huishouding, en zijn de gelden eigendom
der Gemeente. Niet kan het helpen of men al
zegt dat zij van de gasfabriek zijn, alle ontvang-
sten of uitbetalingen blijven gelden ten voor- of
ten nadeele der Gemeente; het beheer er van
omvat het beheer der inkomsten en der uitga-
ven, de termijnen van verjaring (volg. art, 228
der Gemeente-wet) blijven van toepassing, de
kennisneming er van moet dus bij Burg. en
Weth. wezen. Zoo het anders ware, zou er
ook eene anomalie ontstaan. Volgens art. 220
der Gemeente-wet toch mogen Burg. en Weth.
niet medestemmen over de goedkeuring der
rekening van de Gemeente; de rekening der
gasfabriek is een aanhangsel van die rekening
maar geheel buiten hun beheer; zij zullen er
niet over mogen stemmen ? en de leden der
Commissie? die zullen over hun eigen rekening
mogen medestemmen, want de wet heeft niet
het geval voorzien dat eene commissie het be-
heer zou kunnen hebben over inkomsten en
uitgaven eener gemeente, voorziening hierin door
den Raad is onmogelijk, deze mag bij geene
128
verordening aan zijne medeleden stern-onthouding
opleggen, evenmin zal men zich kunnen beroepen
op art. 46 der Gemeene-wet, dit artikel is niet
van toepassing, daar de zaak geen raadslid
persoonlijk aangaat en hij er ook niet als ge-
lastigde bij betrokken is.
De Raad heeft volgens art. 54 der Gemeente-
wet enkel de bevoegdheid om vaste commissiën
te benoemen ter voorbereiding en ook — doch
hier alleen op voordracht van Burg. en Weth. —
tot bijstand. — Bijstand kan echter nimmer be-
doelen: overdracht van beheer.
Daar nu de Raad niet boven de wet verhe-
ven is, kan geen bepaalde tak der huishouding, in
casu de gasfabriek (in wier beheer Burg. en Weth.
alleen op hun voordracht mogen worden bijge-
staan, zonder hun voordracht), geheel aan hun
beheer worden onttrokken en aan eene commissie
opgedragen, evenmin als die bijstand in een
zelfstandig beheer zou kunnen veranderd worden.
Eene commissie als thans wordt voorge.steld,
vloeit niet voort uit de wet; haar werkkring
mag in geen geval gaan buiten de wet of
*
buiten het reglement van orde; dit laatste
-ocr page 145-129
kent commissiën tot onderzoek en advies, de
wet daarentegen kent: commissiën tot uit-
voering van een bepaalden last, volgens de
bepalingen van de artt. 57, 123 en 166 der
Gemeentewet, en 2°. commissiën van voorbe-
reiding en bijstand (welke bijstand ondergeschikt
is aan het beheer van Burg. en Weth.), volgens
de bepahng van art. 54 der Gemeentewet.
Ik heb gemeend door het aanhalen van
dit deel der lange rede van den heer
Jhr. Mr. J. L. B. de Muralt, geen nutteloos
werk te verrichten, hoewel ik had kunnen vol-
staan met de enkele vermelding van deze bestrij-
ding De reden waarom ik hiertoe overging,
\') Zie nog over deze vraag:
Tijdblad gewijd a.m dc belangen van RoUerdam, jaar-
gang 1856.
Nieuwe Rotterdamsche courant, jaarg. 1856.
Weekblad van Burg. Administratie, n". 391.
De Gemeentestem n". 120, n". 276 en n". 278.
Van Oosterwijk : De Gemeentewet.
Dk Jonge : Dc samenstelling en inrichting der Gemeente-
besturen. Zierikzee 1859.
Mr. A. de pinto in Themis 1872.
Kxtract uit het register der besluiten van Gedep. Staten
der provincie van Gelderland, 6 Januari 187.}, (afgedrukt
9
-ocr page 146-30
vindt zijnen oorsprong in de omstandigheid, dat
bij het nalezen van het verslag der raadszitting
van den November 1876, de aangehaalde
woorden mij voorkwamen eene juiste bestrij-
ding te bevatten van eene meening, welke telkens,
wanneer het de gasfabriek gold, meer of minder
duidelijk is waar te nemen en waarop mijne aandacht
het eerst gevestigd werd door Mr. Farncomhe
Sanders, die in zijne studie: „Over Stedelijke
gasfabrieken het niet overbodig acht te wijzen
op een .stelsel, door hem ten eenenmale onaan-
nemelijk geacht, maar niet bestreden. Volgens dit
stelsel zou de fabriek eene zelfstandige inrichting
wezen, — eenigermate als een fundatie, — met
eigen rechtspersoonlijkheid naast of tegenover
die der Gemeenten.
Keeren wij na deze uitweiding tot onze geschie-
denis terug. I Iet raad.slid (Mr. j. A. b\'RUiN) be-
streed meer bepaaldelijk het onttrekken van het
geldelijk beheer aan Burg. en Weth., verder kwam
in het ver.sl.ig van den Gemeenteraad der Gemeente Utrecht
van 30 November 1876) Mr. van Rkokn en Mr. J. A Kruin
in (le Utrcchtsclie R.iad (zie ver.slag dierzelfde zitting).\'
\') Bijdragen VIII, ]). 227.
131
hij, die het amendement van den December
1875 \'t leven riep, ten stelligste op tegen de
bewering der Commissie, dat toen besloten zou
zijn om het beheer der gasfabriek als eene privaat-
rechtelijke onderneming te voeren. Het was vruch-
teloos, dat de Commissie haar standpunt ver-
dedigde en onder anderen de Gemeente-wet niet
van toepassing verklaarde; deze had alleen op
het oog regeering.sdaden, maar was niet meer
toepa-sselijk, wanneer het Gemeente-be.stuur het
regeering.sgebied verlaat en optreedt als fabriekant.
I Iet valt niet moeielijk op te merken, dat tle
tegenkanting, die de gedane voorstellen ont-
moetten , een logisch gevolg was van het besluit
van den 9\'*\'\'" December 1875, waarbij alleen uit
vrees voor winstbejag bepaald was, dat bij de
bepaling van den prijs van het gas de artt. 238
(in 254 der Gemeente-wet in acht zouden geno-
men worden, maar dat voor het overige in
beginsel het privaat-rechtelijk beheer zou worden
toegepast Men had er toen niet op gelet, dat
juist door het invoegen van art 238, de gas-
prijzen tevens weer de natuur van belastingen
kregen en daardoor het privaat-rechtelijk beheer
132
werd prijs gegeven Door de amendementen
van Mr. J. A. Fruin , was er als \'t ware eene
brug gemaakt, waarover de leden der Commissie
argeloos gestapt waren, zonder dat zij, voor
dat het te laat was, hadden bemerkt hoe er voor
hen voetangels en klemmen verscholen lagen
Een der leden van de Commissie (Mr. II.
verLoren) trachtte nu wel zijnerzijds eene brug te
bouwen, door voor te stellen in plaats van eene
commissie van beheer te lezen: eene commissie van
bestuur; wel noodigde hij den voorsteller van het
amendement van den December 1875 "it, nu
ook zoo welwillend te zijn zich op zijne brug te
wagen en er over te gaan, gelijk de Commissie
de beleefdheid had gehad over de door hem
gebouwde brug te komen, maar het mocht niet
helpen, de heer Fruin bedankte voor de eer en
verklaarde in het vervolg het maken van bruggen
liever aan anderen te zullen overlaten; op voorstel
\') Er werden dan ook nog steeds gasrechten geheven.
Mr. F. A. R. A. Baron van Ittersum in den (J trechtscl\\cn
Gemeenter.iad, 26 J.annari 1882. Zie het verslag dier zit-
ting,
133
van een lid (Mr. B. J. Lintelo Baron de Geer
van Jutfaas) werd het groote principe, waarover
de strijd voornamelijk had geloopen prijs gegeven
en door den Raad „de zelfstandige commissie
„van beheer" veranderd in eene „vaste com-
„missie," onder toezicht van Burg. en Weth. en
in overeenstemming met de Gcmeentevoet. Naar
aanleiding van dit besluit werden de voorstellen
der Commissie aan haar teruggezonden.
Nogmaals toog deze aan het werk en wel
met verbazenden spoed. Nadat hare eerste
voorstellen toch den y\'\'®" December 1876 ver-
worpen waren, diende haren rapporteur (Mr. J. 11.
van Eeden) reeds den volgenden dag door haar
gewijzigde voorstellen in.
Oi) initiatief van den Voorzitter werd door
den Raad besloten deze nieuwe voorstellen,
daar zij van te ingrijpenden aard waren, eerst
te doen drukken en den dag voor de beraad-
slagingen nader te bepalen. Voor dat deze
plaats hadden, kwam den 17\'\'\'-\'" April 1877 van
de Commissie voor de gasfabriek over deze
gewijzigde voorstellen een rapport bij den Raad
in, (te gelijk met een voorstel, dat aangenomen
134
werd, om den gasprijs buiten de Koninklijke
goedkeuring om te verlagen).
Blijkens een schrijven van Burg. en Weth.
aan den Gemeenteraad,^) gedateerd 20 Februari
1877, hadden deze gemeend dit rapport, door
den Voorzitter van de Commissie der gasfabriek
op verzoek van Burg. en Weth. tot hunne voor-
lichting opgesteld, in ruimer kring te moeten
bekend maken, omdat de daarin voorkomende
beschouwingen en geopperde bezwaren , hen zeer
gewichtig en belangrijk waren voorgekomen.
In dit rapport,") waaraan eveneens een ontwerp-
verordening was toegevoegd om de bestaanden
in overeenstemming te brengen met het besluit
van den December 1875, werden de meer-
genoemde voorgestelde wijzigingen onnoodig
geacht, na de aanneming van de motie van het
lid (Mr. B. J. Lintelo Baron de Geer van
Jutfaas). Met werd den Juli 1877 aan
de orde gesteld, eerst echter bracht de Voor-
\') N". II S G.
-) Zie Rapport van de Commi.ssie voor de stedelijke
gasfabriek over de nadere voorstellen der Raadscommissie
in zakff de wijzigingen in het beheer der stedelijke gasfabriek.
135
zitter cle voorstellen, waarover het rapport
liep, in behandeling, maar weer was de
Commissie niet gelukkig. Stuksgewijze werd
haar werk afgebroken en hoewel, na de verwer-
ping van het door haar voorgestelde art. i en
de aanneming van eene gewijzigde redactie, door
den Voorzitter der Commissie voor de gasfabriek
(Jhr. Mr. J. L. B. de Muralt) in overweging
gegeven en later nog, na de verwerping van
een, door haar voorgestelde artikel het ge-
heele voorstel als gevallen kon beschouwd
worden, werd op wensch van den rapporteur
met de behandeling voortgegaan tot dat door
een motie van een der leden (den heer A. C. J. van
Eelde) een eind aan de, nu vruchtelooze debatten
gemaakt werd en besloten werd om „met het
„oog op de aanneming der redactie van art. i
„niet verder voort te gaan met de behandeling
„der voorgestelde verordeningen, \') doch deze
„terug te zenden aan Burg. en Weth. om na te
„gaan welke veranderingen in de vigeerenden
„noodig mochten zijn."
\') Zie jxig. nS en 133.
-ocr page 152-136
Deze motie schijnt ook de voorstellen in het
straks genoemde rapport, door de Gascommissie
ingediend, omvat te hebben, daar deze niet
meer in behandeling kwamen.
Zoo eindigde dan het werk der Commissie,
die uit zoo vele kundige mannen bestaan had,
en viel een werk van vele jaren in duigen.
Heel vaardig kweten Burg. en Weth. zich
niet van de hun opgedragen taak; ten minste
de bespreking bij gelegenheid der behandeling
van de begrooting der gasfabriek voor het dienst-
jaar 1879 , gaven aan twee leden (de heeren
Mr. J. H. van Eeden en G. Witieveen) aan-
leiding om bij Burg. en Weth. aan te dringen
op het nakomen der uitnoodiging tot hen in
Juli 1877 gericht.
Slechts ter loops maak ik melding van een
motie door een der raadsleden (Mr. J. H. van
Eeden) voorgesteld, en aangenomen voor den
aanvang der behandehng van de begrooting
der gasfabriek voor het dienstjaar 1881. Deze
had ten doel tegemoet te komen aan de menig-
vuldige klachten over de slechte werking\'der
fabriok en hare gebrekkige exploitatie, welke
137
zoowel tot beschouwingen in dagbladen, als tot
verschillende adressen, ja zelfs tot een deur-
waarders-exploit van wege gasverbruikers aan
Burg. en Weth. beteekend, aanleiding hadden
gegeven.
Bij de behandeling der begrooting zelf, werd er op
gewezen dat de gasrechten lager dienden gesteld
te worden. Het bezwaar dat de fabriek uitgebreid
moest worden en dat dus nieuwe directe lasten
op de burgerij gelegd zouden worden, bestond
niet. Wat toch de gasrechten meer dan den
kostenden .prijs opbrachten, werd als buiten-
gewone aflossing afgeschreven en wierp voor
de stad geene renten meer af. Daarentegen
nam de fabriek wat tot uitbreiding noodig was,
tegen voorwaarden oj), die voor de stad niet het
minste bezwaar opleverden. Deze toch nam geld op
tegen 4 pet. en leende dit aan de gasfabriek tegen
5 pet. Dit was dus eer een voor dan een nadeel.
Het bezwaar dat de fabriek de 6 pet. ailossing
niet zou kunnen voldoen, ging niet op, de
rekening bewees dit. Een ander argument,
dat de verlaging van den gasi)rijs zou leiden
tot meerder gasverbruik en dit wqer tot nieuwe
138
uitbreiding der fabriek, mocht niet gelden. Voor
i8 jaar had men er zeker niet aan gedacht,
dat men eene fabriek moest daarstellen, om de
gasverbruikers te weren. Dat was een zeer
bevreemdend argument. Men moest de verbrui-
kers niet weren, maar aanlokken, om verschillende
redenen. De exploitatie werd dan voordeeliger
en het petroleumverbruik, dat tot gevaren aan-
leiding geeft, zou verminderen. Als uitbreiding
noodzakelijk was, zou het wenschelijk zijn, dat
dit geschiedde voor zooveel verbruikers mogelijk,
omdat dan de kosten te gemakkelijker gedragen
konden worden. De Gascommissie had echter
gemeend geen reductie te moeten voorstellen
omdat, terwijl de schuld der fabriek bij de
öprichting f 618.000.— bedroeg, deze thans,
nadat zooveel buitengewone aflossingen hadden
plaats gehad, tengevolge van herhaalde uitbrei-
dingen , nog f 630.000.— bbdroeg. Dus in
weerwil der alleszins gunstige resultaten bedroeg
de schuld der fabriek nog meer dan na haar
oprichting. Daarom oordeelde zij het nu niet
raadzaam den gasprijs nog lager te stellen dan
vroeger jaren, vooral met het oog op de
139
onzekerheid omtrent den loop van den dienst,
en op de mogelijkheid, dat de gas-industrie door
eene andere zou kunnen vervangen worden. In
den laatsten tijd was het wat minder, maar in
den aanvang van \'t jaar was het, als of men
gereed stond een ander licht in de plaats van
het gaslicht te stellen, en welke waarde zou in
zoo\'n geval de gasfabriek hebben? Nu was
men wel wat meer gerust, maar men moest
toch rekening houden met de vraag, wat de
fabriek in zoo\'n geval waard zou zijn? Daarbij
kwam, dat men genoodzaakt was binnen zeer
korten tijd tot eene aanzienlijke uitbreiding van
het buizennet over te gaan, omdat dit niet meer
kon voldoen aan de toenemende behoeften.
Als de exploitatie aanleiding gaf tot klachten,
omdat men niet genoeg licht had, dan was dit
gedeeltelijk waar. 0[) de buizen, die in 1862
voldoende waren, werd zooveel afgenomen, dat
er bulzen bij gelegd moesten worden. De voor-
stellen daartoe konden binnen kort in den Raad
verwacht worden, en daarvoor zouden groote
kapitaals-uitgaven benoodigd zijn. De Raad
zou die voorstellen moeten aamiemen om het
140
publiek te voldoen en dan zou de schuld, en
met de schuld de rente vermeerderd worden,
wat weder van invloed zou zijn op den gasprijs.
Deze, door de Commissie voor de gasfabriek aan-
gevoerde redenen, overtuigden den Raad om tot
geen verlaging van de gasrechten over te gaan.
Zoo ziet men nog eens geconstateerd hoe
bezwaren, die uit een oogpunt van exploitatie
zeer geldig kunnen zijn, maar bij consequente
toepassing der wet niet mogen gelden, op deze
de overhand kunnen krijgen. Bij het onzekere
van den rechtstoestand waarin men verkeerde,
is het begrijpelijk dat men tot het genomen
besluit kwam; er blijkt echter uit hoe nood-
zakelijk een afdoende bepaling der te volgen rich-
\'ting was. Dit bleek weer bij de behandeling der
b(\\grooting van de gasfabriek voor het dienstjaar
1882, in den raadszitting van 25 October 1881,
toen door een raadslid (Mr. P. A. R. A. Baron
van Ittersum) op den valschen toestand waarin
de gemeente verkeerde, gewezen werd. Daar
het publiek-rechtelijk stelsel echter nog niet
geheel prijs was gegeven deed dit lid, in ver-
eeniging met 3 andere leden (de heeren Schuur-
141
man, Fruin en Kock) het voorstel om het gasrecht
te bepalen op 6V2 cents per A\'P. Het had lang
genoeg geduurd dat meer geëischt werd dan
noodig was en zoo men werkelijk geen winst
wilde behalen, maar het gas tegen kostenden
prijs leveren, dan werd het tijd dat dit dan niet
langer zoo op het papier zou heeten maar
ook eindelijk eens tot uitvoering zou geraken.
Er was ruim f 900,000.— of 200 pCt. meer
afgeschreven dan war.rtoe men verplicht was,
deze buitengewone afschrijvingen waren niet
in het belang der Gemeente-finantiën en alleen
geschikt om die binnen weinige jaren geheel in
verwarring te brengen en om het cijfer der
gewone 6 pCt. ailossing en der 5 pCt. rente over
het aan de fabriek verstrekte kapitaal belangrijk
te doen dalen. Deze allossingen en renten
vormden nu een bedrag waaruit de Gemeente
voor een groot deel hare uitgaven voor interest
en ailossing van schulden kon dekken. Boven-
dien moest niet uit het oog verloren worden, dat
de gasfabriek een zeer soliede schuldenaar was,
die getrouw 5 pCt. beef betalen, terwijl de
Gemeente aan hare schuldeischers slechts 4 pCt.
142
vergoedde. Ook was de waarde der fabriek,
pijpennet en grond zeer laag in de boeken ge-
steld, zoodat buitengewone aflossingen tot een
bedrag van ± / 50,000.—, zooals in de laatste
jaren plaats vonden, geheel overbodig schenen
Vooral zou een buitengewone afschrijving van
meer dan f 10,000.— op het kapitaal van den
grond ongewenscht zijn.
Opmerkelijk is deze argumentatie tegen winst
maken omdat daardoor een andere bron van
(bedekte) winst zoude verloren gaan. Het voor-
stel vond dan ook veel bestrijding, ofschoon
deze opmerking niet gemaakt werd. Een lid
(de Heer Duvvis) was zijn tijd vooruit, toen hij
beweerde dat de Gemeente fabrikant was en dus
•als een verstandig fabrikant moest handelen,
die groote en dure gebouwen noodig heeft,
terwijl hem van alle kanten gevaar dreigt. Zoo\'n
fabrikant kan zich slechts door behoorlijke af-
schrijving tegen plotselinge schade dekken.
Gevaar dreigde er door het electrisch licht De
Gemeente moest dus zorgen voor goede afschrij-
ving opdat zij niet eenmaal zoude blijven \'zitten
me^ een waardeloos gebouw en met een grond,
143
die als bouwgrond niet veel waard zou blijken
te zijn, omdat hij gelegen is bij de aschvaalt
en met gas geheel doortrokken is.
Een ander lid (de heer Kol) vond afschrij-
ving heel mooi, maar koesterde de vrees dat zij
de Gemeente te veel zou verwennen en dat
daardoor de uitgaven steeds hooger zouden
worden. Vrees voor een waardeloos gebouw
was er niet, want de .schuld, die voor de gas-
fabriek gemaakt is, werd toch niet met de
afgeschreven sommen afgelost. Men moest eigen-
lijk van de Gemeente-schuld zooveel allossen
als de fabriek aan de Gemeente afdoet.
Een derde lid (Jhr. A. L. E. Ram) wees er op
hoe buitengewone afschrijvingen niet anders
zijn dan uitgeschoten kapitaal, dat in de Ge-
meente-kas terugvloeit. Deze behooren dus niet
tot de gewone middelen. Het beginsel, aange-
nomen in 1862 en nader bevestigd in 1869 wa.s,
dat van het kapitaal, in de gasfabriek gestoken,
jaarlijks 6 7o J^ou worden afgelost.
Wat was dc bedoeling met die 6 7o geweest ?
Dat men telkens 6 7« allo.ssen van het grond-
kapitaal , en dat dientengevolge in 1 7 jaar dat
144
kapitaal aan de Gemeente zou zijn terugbetaald.
Maar nu had men, in stede van aan dat voor-
nemen gevolg te geven, steeds 6 % afgelost
van het overblijvend kapitaal en dit maakte een
opmerkelijk verschil. In plaats van 17, zou men
nu 74 jaar werk hebben om het geheele kapitaal
af te lossen. Dat was een hoogst bedenkelijke
zaak en gelukkig mocht men zijn, dat de buiten-
gewone afschrijvingen voor een groot deel het
middel waren geweest, om het kwaad, dat daaruit
voortvloeit, te keeren. Zes percent afschrijving
van het kapitaal eener gemeenschappelijke gas-
fabriek was bovendien te gering. Het geheele
bedrag der aflossing, zooals werd voorgesteld,
was / 56,000.— en bedroeg nog geen 9 7.,
\'van het kapitaal, dat de Gemeente met het
einde van het dienstjaar in de gasfabriek had
zitten. Ook met het oog op het electrisch
licht, dat mogelijk het gaslicht kon verdrin-
gen , was het niet voorzichtig de Gemeente
zoolang te verbinden voor eene fabriek, die
in het geheel nog ruim 6 ton schuld had,
en alsdan zoo niet geheel, toch wel voor
2/3\' zonder waarde zou zijn. Dans la doute
145
abstiens toi. Groote voorzichtigheid was plicht.
De opmerking dat al deze argumenten in
strijd met het aangenomen stelsel waren, bleef
niet achterwege, een lid (Mr. J. A. Fruin) wees
er op, dat, als men redeneerde als nu ge-
daan werd, men met het vigeerende stelsel
diende te breken. Zoo de gasfabriek beheerd
werd als een tak van den publieken dienst,
dan werd zij niet beheerd als door een fabrikant
of ondernemer geschiedt, maar volgens beginselen
van publiek recht, d. w. z. dat het gas moest
geleverd worden voor kostentlen prijs. Nu was het
mogelijk dat na eenigen tijd die kostende prijs
hooger zou moeten zijn dan thans, wanneer de
uitvindingen van Edison de concurrentie zullen
aandoen, waarvan de nadeelen nu werden voor-
gespiegeld, maar daarmede had men voorals-
nog niet te maken; men moest alleen vragen:
wat kost het gas op dit oogenblik? Anders
werd men ontrouw aan het beginsel waarnaar
men beheerde; was men vriend van dat stelsel, dan
moest men ook consequente toepassing willen,
d. w. z. geen winst maken en geen handelen
als een voorzichtig fabrikant. Wilde men zich
146
tegen eventueele verliezen waarborgen dan moest
men het beginsel der tegenstanders overnemen
en bevestigend antwoorden op de vraag (door
den heer van Ittersum gedaan) of het niet
beter ware met het heele publiek-rechtelijke
stelsel te breken.
Deze sterk doorgedreven consequentie van
het publiek-rechtelijk stelsel werd weersproken
door Mr. J. J. Uijtwerf Sterling. „Al maakt
„de gemeente van de gasfabriek geen winstzaak
„en al levert zij het gas voor den kostenden
„prijs, dan moet zij toch ook hoog noodig meer
„afschrijven dan tot nu toe. Volgens de aan-
„vankelijk geprojecteerde afschrijving zou, volgens
„het juist beweerde (door Jhr. A. L. E. Ram),
„het kapitaal in 17 jaar afgeschreven worden;
„nu zal het echter 74 jaar duren; dat kan niet
„de bedoeling zijn; dan werkt de gemeente onder
„den kostenden prijs. Een industrieel zorgt voor
„den kwaden dag; de gemeente mag dat niet
„doen, maar behoeft daarmede toch niet zoover
„te gaan, dat zij niet zou mogen letten op de
•
„depreciatie der gebouwen, die bezwaarlijk 74
„jaar\'kunnenbestaan, zonder belangrijke reparatiën
147
„en vernieuwingen, waarop men wèl moet rekenen.
„Het eene jaar het gas goedkoop en het andere
j.jaar het weder duurder te maken, is voor alge-
„meen gebruik niet wenschelijk. Als men den
„prijs verhoogt, zou het algemeene ontevreden-
„heid veroorzaken. Men kan bij zulk een groote
„zaak niet juist elk jaar precies de rekening af-
„sluiten of liever afzonderlijk juist berekenen, wat
„de kosten zijn, en daarom is een middelprijs
„gewenscht, waarin men te eer kan berusten,
„als men nagaat, dat nergens het gas zoo goed-
„koop geleverd wordt."
Een vorig, nog niet aangeiiaald spreker (deheer
B. Rkfger) zeide nog: „De som, die voor buiten-
„gewone afschrijving over 1882 is uitgetrokken
„behoort wel degelijk tot de productie-kosten. Ook
„in dat jaar bestaat de kans van groote vorde-
„ringen der electrische verlichting. Onbillijk is
„het dus niet, dat de gasverbruikers in 1882 het
„huime bijdragen om de gemeente voor een
„verlies door de gasfabriek te vrijwaren. Als
„men zich altijd op het publiek-rechtelijk stand-
„punt gesteld had, wat zou dan het geval
„geweest zijn? Dat de gemeente f 918,000.—
148
„meer in de gasfabriek zou hebben zitten dan
„nu, en dat, als de dreigende vijand mocht
„komen, de gemeente in zooveel slechteren toe-
„stand zou zijn. Die buitengewone aflossingen
„zijn geen winst, zooals maar al te dikwijls wordt
„beweerd, maar zij zijn schulddelging."
Het publiek-rechtelijk stelsel was na deze
aanvallen nog niet genoeg gehavend. Een lid,
(Mr. C. G. de Bauiiax van Doorn,) die tot
nu toe het zwijgen had bewaard, moest den
wankelende nog een laatsten stoot toebrengen.
Hem was uit de beraadslaging op nieuw ge-
bleken dat zij, die nog aan het begin.sel vast-
hielden dat de levering van gas, teer, cokes
en andere stoffen beschouwd moesten worden
als eene door de Gemeente bewezen dien.st,
het historische: „laten de koloniën verloren
„gaan, als maar ons beginsel behouden blijft",
zouden moeten inroepen; het \'scheen hem on-
gerijmd toe dat de prijs voor de leveringen der
fabriek als belasting aangemerkt en bij parate
executie ingevorderd werd; een voorrecht, dat
•
men voorzeker aan particulieren niet zou gunnen,
hoewel het toch even mogelijk is dat de Ge-
149
meente, evenals andere kooplieden, aanleiding
geeft tot klachten over de verkochte waar,
waardoor wel tegenspraak tegen de betaling
zoude gebillijkt worden. Het was onmogelijk,
bij ondernemingen van handel of nijverheid den
zuiveren prijs juist op te geven. Waaruit werd
die opgemaakt? Als de fabriek instortte, of de
voortbrengselen niet werden verkocht, als de her-
stellingen ontzettende uitgaven hadden gevorderd
en op het fabrikaat daarentegen zware ver-
liezen waren geleden, tot welken prijs zou het gas
dan geleverd kunnen worden ? Altijd zou er winst
of verlies bestaan bij het opmaken der rekening;
wilde men nu tot in het uiterste aan het beginsel
getrouw blijven, dan zou men bij de verevening
het te veel gestorte pondspondsgewijze aan de
gebruikers moeten terug geven, en zoo er
verlies geleden werd, dc Gemeente maar laten
bijpassen uit de belastingen.
Immers, de steenkolen en het arbeidsloon
maakten niet alleen den grondslag der berekening
uit; dan toch ware de vlottende prijs ge-
makkelijker te begrooten terwijl hij nu moeielijk
te bepalen bleef en telkens verandering onder-
50
ging. Het zou dan ook goed zijn, om het
stelsel, waarvan de voorstanders zelve erkennen,
dat het onmogelijk was toe te passen, los te
laten en dit te eer, daar het de gasverbruikers
niet behoefde te hinderen, omdat de Gemeente
het gas toch nog zoo goedkoop zou kunnen
leveren als zij maar wilde, alleen zou den Raad
dan niet telkens het verwijt in de ooren klinken,
dat hij zijn beginsel ontrouw was.
Niet lang behoefde men op de mogelijke
vervulling dezer wensch te wachten, daar een
der leden, (Mr. F. A. R. A. Baron van Ittersum)
onmiddelijk na de woorden van den vorigen
spreker het voorstel deed, de artt 238 en 254
niet meer op de gasfabriek toe te passen.
Echter werd de behandeling van dit voorstel,
als vreemd aan de orde van den dag, verdaagd
en de besprekingen over de begrooting voort-
gezet, waarvan de aanneming het gevolg was;
het voorstel tot vermindering van den gasprijs
werd echter verworpen.
Den 26*\'"* Januari van het volgend jaar werd
den heer van IrrERSUM gelegenheid gegeven
om zijn voorstel toe te lichten, voordat het in
151
behandeling kwam. Dit deed hij in eene lange
redevoering, waarin, na eenige geschiedkundige
herinneringen de toestand van den dag werd
blootgelegd.
„Wij hebbenzoo sprak de heer v. Itpersum ,
„thans eene Stedelijke gasfabriek waarvan krach-
„tens het organiek besluit van 9 December 1875
„de boekhouding afzonderlijk wordt gevoerd.
„Het beheer wordt echter niet zelfstandig ge-
„voerd, maar onder toezicht van Burg. en Weth.
„De gasprijs moet worden bepaald met inacht-
„neming van art. 238 der Gemeente-wet, maar
„het hoofdvereischte, dat het opvolgen van dit
„artikel, stelt, dc Koninklijke goedkeuring ont-
„breekt. Patentrecht wordt betaald, als bij eene
„privaatrechtelijke instelling, en ook de invor-
„tlering van de gasrechten geschiedt privaat-
„rechtelijk. Eindelijk is het eenige beginsel,
„waarover men het in 1875 ^cns was, niet vol-
„gehouden, de toepassing nl. van art. 254
„der Gemeente-wet d. w. z. geen winstbejag.
„Wanneer men toch de gasfabriek beschouwt
„als eene openbare inrichting der Gemeente,
„dan is het aan geenen twijfel onderhevig, dat
52
„zij aan hare roeping niet voldaan heeft. Steeds
„zijn er tal van bezwaren, wanneer de vraag
„ter sprake komt den gasprijs te verlagen. Men
„erkent dan dat het kan geschieden, maar stelt
„het belang op den voorgrond eener sterker
„aflossing van de schuld die de gasfabriek aan
„de Gemeente heeft en voert de mogelijkheid
„aan eener concurrentie van het electrisch licht of
„van een meerder gebruik van gas, wat weer eene
„noodzakelijke uitbreiding der bestaande fabriek of,
„zoo zulks niet mogelijk ware, de oprichting eener
„tweede ten gevolge zou hebben. Dit zijn echter
„bezwaren, die niet mogen gelden, wanneer
„men de gasfabriek wil beschouwen als eene
„openbare inrichting der Gemeente. Art. 254
•
„is zeer streng; het verbiedt alle mogelijke
„winsten, directe zoowel als indirecte, zooals
„huur van ondergrond. Een ander bezwaar
„tegen de tegenwoordige regeling is dat de
„aanlegkosten der gasleidingen veel te hoog
„zijn; de prijs, daarvoor gevorderd, is voor
„velen, die gaarne gas zouden gebruiken, een
„groot bezwaar.
„Het is dus van belang, dat de vergadering,
-ocr page 169-153
„nu sedert het besluit van 9 December 1875
„verscheidene jaren verloopen zijn en het perso-
„neel van den Raad in dien tijd vrij belangrijke
„wijzigingen heeft ondergaan, zich nogmaals
„over het beginsel duidelijk zal verklaren en
„uitspreken; publiek- of privaat-rechtelijk beheer.
„Het hoofddoel van het voorstel is om te
„bewerken dat dit laatste beginsel worde aan-
„genomen, omdat het met de wet in overeen-
„stemmlng zijnde, het meest in het algemeen
„belang is te achten. De wet is in dit opzicht
„duidelijk genoeg, om te kunnen zeggen, dat
„dc gasfabriek niet is eene openbare inrichting.
„De Gemeente-wet kent tweeërlei taak van de
„gemeentebesturen: als regecringsllchamen en
„als bijzondere instellingen: Evenzoo kent zij
„tweeërlei soort van bezittingen der gemeenten:
„die, welke voor den openbaren dienst en
„die welke voor dc private eigendommen zijn
„bestemd; voorts tweeërlei vervreemdingen van
„gemeente-bezittingen, naar gelang dat deze
„tot een der beide categoriën behooren; ook
„stelt dc wet tweeërlei wijze van invordering
„der gemeentelijke inkomsten. Aan deze wet
u
154
„nu hebben wij de vraag te toetsen of de
„gasfabriek te beschouwen is als een privaat
„bezit der Gemeente. Zij (de wet) heeft aan de
„besturen der gemeente opgedragen de onder-
„werpen waarvoor deze hebben te zorgen. Zoo
„is hen de bevordering van het onderwijs uit-
„drukkelijk als taak aangewezen. Maar wanneer
„al de zorg voor de intellectueele verlichting aan
„de gemeente-besturen is opgedragen, die voor
„de materiëele verlichting en verwarming der
„gemeentenaren is hun daarom nog niet opge-
„legd. Iets anders is het, waar het geldt de
„verlichting der straten en pleinen, dat is een
„deel van den publieken dienst en zoo daarvoor
„van de ingezetenen een recognitie gevorderd
„\'wordt, is deze als een belasting te beschouwen j,
„en als zoodanig invorderbaar. Ook is de fabriek |
„geen openbaar gebouw in den zin van art. 230 f
„der gemeentewet, zoodat bij bahe vervreemding |
„een besluit van den Raad vooraf noodig zou
„zijn om haar aan den openbaren dienst te ont- f
„trekken. Eindelijk dragen de inkomsten, die dc
1
„gemeente uit de gasfabriek trekt niet het karakter
„van ♦belastingen ? De gasprijzen behooren daar-
155
„toe niet; men kan deze niet tot de belastingen
„rekenen. Thorbecke heeft in zijne verhande-
„Ung over „„Plaatselijke begrooting"" het begrip
„van belastingen aldus omschreven, dat daar-
„onder moet worden verstaan, al hetgeen wordt
„geheven krachtens regeeringsrecht, yV/n?,
„ten behoeve van den publieken dienst. In de
„memorie van toelichting tot zijne ontwerp-
„gemeentewet heeft hij die definitie uitgebreid
„en er ook de rechten en loonen in gebracht,
„waarover art. 238 van die wet handelt. Zijn
„doel daarmede was misbruiken te keeren, omdat
„er vóór de invoering der gemeente-wet vele
„gemeenten waren, die aan de opbrengst van
„die rechten en loonen een groot deel harcr
„inkomsten ontleenden. Hij verklaarde in deze
„memorie, dat onder belastingen is te verstaan:
„„al wat van de inwoners der gemeente wordt
„„geheven, wanneer deze gebruik maken of genot
„„hebben van iels, waarvan hun het gebruik of
„„genot om niet zou toekomen, ware door plaat-
„„selijke verordening aan dat gebruik of genot
„„niet het betalen eener geldsom verbonden.""
„Dit is de meer uitgebreide definitie, die
56
„Thorbecke aan belastingen gaf en waardoor
„de bewuste rechten en loonen daarmede werden
„gelijk gesteld. Nu is de vraag: vallen daar-
„onder de gasprijzen ? Neen, want niemand
„kan beweren dat de gemeente, bij gebreke
„eener verordening betrekkelijk de gasprijzen,
„verplicht zou zijn om aan de burgers om niet
„gas te leveren. Zelfs bij het uitgebreid begrip
„dat door de Gemeente-wet aan het woord belas-
„ting gegeven is, kan dus de gasprijzen niet
„daaronder worden gebracht.
„De gasfabriek heeft dus niet het karakter
„eener openbare inrichting der Gemeente; zij
„mist daartoe alle eigenschappen. Daarom is
„het wenschelijk, dat de Gemeenteraad bij de
„"bepaling van den gasprijs, zich zal losmaken
„van den knellenden band van art. 254 der
„Gemeentewet. De bedoeling daarbij behoeft nog
„niet te zijn terstond tot verhboging van den
„gasprijs over te gaan, maar de Gemeente moet
„zich als gasfabrikant op een geheel vrij stand-
„punt kunnen bewegen, zal zij de belangen van
„hare consumenten goed kunnen behartigen en
„in ©vereenstemming met deze de gasprijzen
157
„regelen. Mochten er, door een zich steeds
„uitbreidend gebruik van gas, winsten worden
„verkregen, dan kunnen deze ten bate van de
„overige Gemeente-behoeften in de kas der
„Gemeente worden gestort."
Daar het, in deze lange rede toegehchte voor-
stel om de artt. 238 en 254 niet meer op de
gasfai)riek toe te passen en dus tot zuivere
privaat-rechtelijk beheer over te gaan voldoende
ondersteuning vond, werd het tot een punt van
beraadslaging gemaakt, lierst weril opgemerkt
(door den heer B. Rkigek) dat reeds bij het
organiek besluit van den J3ecember 1875
het privaat-rechtelijk standpunt was aangenomen,
welke opmerking de tegenopmerking uitlokte,
dat juist om art. 238 besloten was gas/vr//Av/
en geen gas/z-ys^*// te blijven vorileren.
Hierna werden twee amendementen aange-
boden.
In de eerste plaats (door den heer B. Rhigek):
dat de Raad heeft goedgevonden i)unt 1 der
besluiten, omtrent het beheer der gasfabriek,
genomen in de vergadering van den q\'\'""" Dt;-
cember 1875, ^^ wijzigen als volgt:
1=^8
Weg te laten de woorden: „ofschoon wat den
„prijs van het gas betreft, met voortdurende
„inachtneming van de artt. 238 en 254 der
„Gemeente-wet
en daarentegen er aan toe te voegen de
woorden: „met dien verstande, dat de prijs van
„het gas niet hooger zal mogen worden gesteld
„dan het bedrag der kosten per afgeleverden AP.,
„bij voldoende afschrijving en behoud van ver-
„goeding voor het gebruik van stads-ondergrond,
„volgens het door den Raad op den 25®\'\'" October
„1877 vastgesteld tarief."
Het tweede amendement (van den heer Ram)
luidde: .dat zoolang de Gemeenteraad niet zal
„hebben besloten tot verlaging van den gasprijs,
\'„het voordeelig saldo over elk jaar zal strekken
„tot vermindering der schuld van de gasfabriek
„aan de Gemeente."
Deze twee amendementen kWamen echter niet
in behandeling daar de Raad het oorspronkelijk
voorstel met 14 tegen 13 stemmen aannam en
de Voorzitter (Mr. W. R. Boer) meende dat zij
daardoor vervallen waren: I Iet principe was
tocb uitgemaakt en door het voorstellen van
159
eene motie kon men zijne meening doen billijken.
Vreemd mag men het noemen dat het publiek-
rechtelijk stelsel geen enkelen verdediger meer
vond en dat zelfs de vader van het verbasterde
stelsel van den December 1875 ^Ü" goed-
keuring hechtte aan het amendement, (dat van
den heer 13. Reiger) dat ten doel had, door
omschrijving iederen zweem van een publiek-
rechtelijk karakter aan het oorspronkelijk voorstel
te benemen.
Van de I looge Regeering kwamen geene
bedenkingen in tegen het genomen besluit van
den Raad, en zoo ziet men het feit geconstateerd
dat eene Gemeente zonder vrees voor verzet
van hooger hand, eene inrichtingen door haar tot
stand gebracht, eigenmachtig \'t zij als privaat-
eigendom, \'t zij als publiek-rechtelijke bezitting
kan be.schouwcn.
Ik meen het eerste deel van den taak, die
ik mij ge.steld heb, nu als geëindigd te kunnen
be.schouwcn. Wel werden dc baten der gasfiibriek
na het besluit van den Januari 1882 tot
dus ver nog niet openlijk als vvin.st erkend en
geboekt, wel werd tot tweemaal toe den prijs
i6o
van het gas verminderd, daar de gunstige resul-
taten die verkregen werden, zulks toelieten, maar
vreemd hieraan was de toepassing van eenige
dwingende bepalingen der Gemeente-wet, en
men kan dit feit, in de phase waarin Utrecht
nu verkeert, dan ook slechts beschouwen als
een welwillendheid van den Gemeenteraad, terwijl
een verhooging van den gas-prijs, tot tegemoet-
koming van andere uitgaven, hoewel op het
oogenblik niet waarschijnlijk, toch altijd als het
zwaard van Damocles boven de hoofden der
gasverbruikers blijft hangen.
Groot was de belangstelling die het besluit
om dc Utrechtsche gasfabriek als publiek-rech-
telijke be/.itting te beheeren, ook in wetenschap-
pelijke kringen had gewekt \'). Vooral was dit
\'t geval toen eenmaal de Koninklijke goedkeuring
aan dc verordening verleend werd, waaruit bleek
dat TiiOKMiiCKK, toen juist Minister van Binnen-
landsche Zaken dit stelsel niet in strijd met de
Gemeente-wet achtte. Nader werd hij nog ge-
\') Men dcnkc .i.in dc vele gemeenten, die hunne gasfa-
brieken .als privaat-eigendommen beschouwden en zoo tol een
bron van winst maakten.
M
-ocr page 178-62
roepen zijne meening uit te spreken toen, na de
Utrechtsche beshssing, het Gemeente-bestuur van
Groningen verklaarde dat eene stedelijke gas-
fabriek niet viel in de termen der Gemeente-wet en
een andere gemeente (Deventer) den Minister om
inlichtingen vroeg. Aan deze deelde Thorbecke
o. a. mede, dat de toepasselijkheid van art. 238
niet twijfelachtig schijnt, daar het gebruik van
particulieren van gas, van gemeentewege ge-
leverd, niet wel anders kon worden be.schouwd
dan als het genot van eene openbare gemeente-
inrichting.
Opmerkelijk is het dat Tiiorhecke er niet aan
.scheen te denken alle gemeentebe.sturen in het-
zelfde spoor te drijven. Zoo hij toch wer-
kelijk in de handelwijze van die gemeentebe-
sturen, welke in de gasfabricage eene parti-
culiere industrie zagen eene ontduiking der wel
vond, dan ware hij toch verplicht geweesl hen
allen te noodzaken anders Ie handelen. Geen
zweem van verzet merken wij echter op. ja,
\') MiiiislLTiccle missive dd. 29 Mei 1863, in Gemeentestem
n". 616.
63
even voor dat Thorbecke zijne missive in het
licht gaf, vaardigde zijn ambtgenoot van Financiën
eene aanschrijving uit , waarbij de gemeenten
in het vervolg voor deze soort van ondernemin-
gen patentplichtig werden verklaard, omdat de
gemeentelijke gasfabriek is eene bijzondere han-
delsonderneming, geëxploiteerd door de gemeente,
die steenkolen koopt om het daaruit getrokken
gas te verkoopen. De praemisse — het is dui-
delijk — moest noodzakelijk voeren tot eene
conclusie, lijnrecht in strijd met de door Thdr-
HECKi«: verkondigde leer.
in een uitvoerige studie „()ver stedelijke gas-
fabrieken" reeds op pag. 5 e.a. aangehaald, ver-
dedigt Mr. A. J. W. b\'arncgmme .Sanders, die
iiij liet nemen van hel i)esiuit iiil van den
ütrecliLsciien Raad was, iiet voorgestane l>e-
ginsel. Na eersi als zijne meening le iiel)-
ben gezegd dal eene gemeente geene winst
met eene gasfaiiriek mag i)ehalen, niet alleen
om lie door liem opgenoemde slaalhuislioudkundige
\') (Icdatecrd 19 Md 1863.
IlijdrJigc VIII, p. 220.
164
redenen, maar ook om dat het in strijd met
art. 254 zou zijn, schrijft hij: Het laat zich
denken, dat de gemeente hare fabrieken uit-
.sluitend opzet met het doel om in eigen beheer
in de openbare verlichting te voorzien, de leve-
ring aan particulieren als eene toevallige bijzaak
beschouwende. Omgekeerd kan de fabriek op-
gericht zijn om aan particulieren gas te ver-
strekken, terwijl de gemeente, nu zij de inrich-
ting toch heeft, daarvan ook gaat gebruiken
voor de openbare verlichting. In het eerste geval
is hoofdbe.stemming voorziening in publieke be-
hoefte, in het andere zou de rechtskundige aard
afhankelijk zijn van de rechtskundige natuur der
gaslevering aan particulieren. Terwijl echter in
•
werkelijkheid de fabriek voor beide be.stemmingen
tegelijk wordt daarge.steld, is er geen uiterlijk
kenteeken waaraan men kan toetsen, welke hare
be.stemming is.
Toch zal eene van beiden het karakter van
principale, de andere van acces.sorium moeten
dragen. Zoodra dan ook voorziening in eigen
beheer in de publieke behoefte der .straatver-
lichting hoofdzaak is, schijnt aan den geheelen
165
dienst der fabriek het karakter van pubheken
dienst moeielijk te kunnen worden ontzegd, en
zou men kwalijk kunnen volhouden, dat de ge-
meente als zuiver burgerlijk rechtspersoon eene
gasfabriek heeft om daarvan het voortbrengsel
aan zichzelven als publieke rechtspersoon ten
behoeve van den publieken dienst te verkoopen.
Bij die opvatting dus moet de dienst der fabriek
als publieke dienst worden beschouwd en kan
men alleen vragen of niet de levering van gas
aan particulieren, een eenvoudige verkoop is
van de burgerlijke vruchten eener openbare
inrichting en dus niet valt onder art. 254 der
Gemeen te-wet.
T
Wil men daarentegen den geheelen dienst der
fabriek op zuiver i)rivaat-rechtelijk terrein houden,
en Mr. farnco.mmi Sandürs erkent gaarne tlat
wat het rechtspunt betreft, hier veel voor te
zeggen is, dan blijft slechts over, dat men haar
beschouwe als eene inrichting wier hoofddoel
is levering aan particulieren \'). Maar ook deze
\') Dit stelsel definieert dc Heer I-arncomue SANOi-ats op
de volgciule wijze:
66
suppositie laat gelijkstelling met eene particuliere
exploitatie niet toe. Waarom toch onderneemt
eene gemeente zelf de exploitatie? Om den
ingezetenen goed, goedkoop en voor de ge-
zondheid niet nadeelig gas te verstrekken. Niet
dus, omdat zij rechtspersoon, maar omdat zij
de overheid is, acht zij eigen beheer wenschelijk.
Bovendien duldt het feit, dat de fabriek ook in
de publieke verlichting voorzie, evenzeer die
gelijkstelling niet, tenzij men het weer voorstelle,
dat de gemeente het daarvoor bestemde gas
van zichzelf koopt. Daarbij is het de vraag,
of ieder rechtspersoon zonder onderscheid, zede-
lijk lichaam of fundatie, rechtens bevoegd is
eene fabriek te hebben, eene fabriek, d. w. z.
de exploitatie in haar geheel, niet het gebouw
met de toestellen. En de heer h\\\\KNC0MHii:
Dc gemeente als burgerlijk rechtspersoon, is eigenaresse
tier gasfabriek en hare toebehooren; zij gebruikt tlie om gas
voort te brengen, even als ieder iKirticulier tlit zou kunnen
doen; een getleelte van dit gas wendt zij aan voor hare
«
eigen behoeften, even als een gasfabriekanl een deel van
zijn gas gebruikt voor dc behoefte zijner eigen iiuishouding;
het overige verkoopt zij aan hen die er zich om aanmelden.
167
Sanders ontkent dit. Naar zijne wijze van zien,
zijn alle zedelijke lichamen, niet in den derden titel
van het i boek van het Wetb. van Koophandel
genoemd, van het drijven van handel uitge-
sloten ; eene fabriek nu is doorgaans eene onder-
neming van\' koophandel en bepaaldelijk is dit
eene gasfabriek, waarvoor men steenkolen koopt
om het daaruit getrokken gas te verkoopen.
Kan dus eene gemeente geene zoodanige
onderneming hebben, enkel omdat zij zedelijk
lichaam is, maar alleen krachtens haar regeerings-
recht, d. i. als openbare inrichting, dan is daar-
mede gelijkstelling met eene particuliere exploi-
tatie uitgesloten, en blijft nog dc vraag over,
of art. 254 der Gemeente-wet wel op den ver-
koop van gas aan particulieren toepasselijk is.
\'t Beginsel van artt. 238 en 254 is echter juist,
dat geene inrichting, door ecnc gemeente op
grond van haar algemeen belang lot stand ge-
bracht, eene bron van inkom.sl voor dc gemeente-
kas zou kunnen worden, dus ook deze niel.
Met is waar dal men niet dan zeer oneigen-
aardig hier kan spreken van het gebruik of
genot van eene openbare inrichting. Evenmin
i68
zou men het, strikt genomen een dienst kunnen
noemen, waaronder nooit eene levering kan
worden verstaan. Toch wordt niet enkel een
koopprijs voor het gas betaald. Ook de vele
door de gemeente verstrekte diensten om de
levering van het gas mogelijk te maken, moeten
in rekening gebracht worden. Maar daar de
elementen, waaruit gaslevering bestaat, onmo-
gelijk te scheiden zijn , zal de geheele prijs-
bepaling naar art. 254 tot stand gebracht
moeten worden, ook omdat het eene ontduiking
der wet schijnt te zijn, indien een gemeente-
bestuur de vergelding van al deze diensten (op
wier rekening bijna de helft van den gasprijs
komt) aan de werking van art. 254 onttrekken
wilde door te beweren, dat ze eene bloot acces-
soire zaak uitmaken bij den verkoop van gas.
Mr. C. J. W. N. van Hkngst plaatste twee jaar
later in hetzelfde tijdschrift een opstel waarin
M
\') De schrijver is dan ook geneigd om, \\va.ar alle bijko-
mende omstandigheden zoo nauw met den koop van het
gas verwant zijn, dat zicli, zonder deze eigenlijk \'geene
overeenkomst omtrent gaslevering denken laat, deze een
contract sui geNeris tc noemen.
i6g
hij een geheel tegenovergestelde meening ont-
wikkelde.
Aannemende dat al wat door eene gemeente
als regeeringspersoon, als politiek lichaam wordt
bezeten, opgericht of verkregen, daarom van
den bijzonderen eigendom moet worden uitge-
sloten, rangschikt de schrijver onder de open-
bare gebouwen alle gebouwen en inrichtingen,
waartoe de gemeente uit staatsbelang of uit
een algemeen gemeentelijk belang, dat is een
zoodanig lietwelk in alle gemeenten gelijk be-
staat, verplicht is \').
\') Mr. II. A. IIootT. Dc rechtcu cn loonen 7ujn art. 238
i/cr ji,\'emcente7ocl, \'/.woUc 1885, j). 77, noemt dit een nieuw
criterium, want lioczcer Mr. van Hkngst het doet voor-
komen , alsof beide criteria dezelfde zijn, kan hij zich zeer
goed een geval denken waarbij het een l)clang geldt dat
niet in alle gemeenten gelijkelijk bestaat en waarbij toch
de gemeente als regeeringspersoon optreedt. Met liebben
van een boterlial bijvoorbeeld: — Is liierbij een algemeen
gemeentebelang in het si>cl? Of is hier missclucn van een
staatsbelang sprake? Mr. Mookt meent dal van geen van
beide sprake is. Het bijgebrachte criterium schijnt hem dan
ook zeer gewaagd cn is op z. i. juiste gronden weerlegd
door Mr. van Oostekwijk cn in Bijdragen XXI, p. 135
door Mr. ü. A. l\'oKKKUt.
lyo
Het eigenaardige dier verplichtingen zou we-
zen, dat het bestuur zelf de inrichting moet tot
stand brengen, zonder dit aan een ander te
kunnen opdragen: als gedelegeerde van het
staatsbestuur kan het niet op zijne beurt dele-
geeren. De vervulling dier verplichting is regee-
ringsdaad; de gemeente handelt hier als politisch
lichaam. Naast die algemeene staatsbelangen
echter bestaan er nog andere, die uit verschil-
lende individueele behoeften van elke gemeente
afzonderlijk voortvloeien. Bij de behartiging van
dezen treedt het gemeente-bestuur op als \'t be-
stuur van het zedelijk lichaam, niet als politisch
persoon. Dit doet het, als het een gebouw
yoor kunsten en wetenschappen, een badhuis of
schouwburg laat bouwen, en ook, als het eene
gasfabriek opricht. Nergens is aan de gemeente
als regeeringsplicht opgelegd om voor de ver-
lichting der straten en wegen zorg te dragen \').
De straatverlichting is geen belang, dat aan alle
ingezetenen gemeen is; het is eene individueele
behoefte, een huishoudelijk belang, dat .niet
-ocr page 187-171
overal bestaat (de gemeente kan daarvoor zelf
zorgen, of die zorg aan anderen overdragen,
het is dus geene regeeringshandeling.) Op welke
gronden zou men dan de gasfabriek onder de
openbare inrichtingen willen tellen? Toch niet,
omdat zij in het algemeen belang der straatver-
lichting, in eene algemeene behoefte, voorziet?
Of ja, dan ook de andere genoemde gebouwen ,
want ook bij hunne oprichting was van voldoe-
ning aan eene algemeene behoefte sprake. Maar
de gasfabrieken dienen niet alleen voor de straat-
verlichting, ook levering aan particulieren is
hare l)estemming. lün a fortiori is dit-eene zaak
van geheel privaat-rechtelijken aard. Mr. van
Mknost spreekt het tegen, dat eene privaat-
rechtelijke exploitatie van de zijde eener gemeente,
als zijnde geen zedelijk lichaam, dat de derde titel
van het i1\'® boek van het Wetb. v. Kooph. noemt,
niet berust op wettelijken grondslag, omdat dit
naar zijne mecning den tienden titel van het
bock van het Burg. Wetb. geheel ter zijde
stelt, cn geene wet, welke ook aan dc gemeen-
ten dc bevoegdheid tot het drijven van handel
of tot het oprichten eener fabriek ontiicgt.
172.
Mr. van OosTERWijK, iii deze partij kiezende,
stelt zich aan de zijde van Mr. Farncombe
Sanders, terwijl hij eene uitvoerige bestrijding
geeft van het door Mr. van Hengst aangevoerde.
Hij noemt voorts eene openbare gemeente-in-
richting „de zoodanige, die bestemd en dienende
„ten algemeenen nutte, door het gemeentelijk
„gezag wordt beheerd, onverschillig of dat ge-
„zag onmiddellijk door een voorschrift der wet
„verplicht is geweest haar daar te stellen, dan
„wel of men alleen uit eigen overtuiging, dal
„het openbaar belang zulks in het geval, waarin
„de gemeente verkeert, medebracht, lol hare
„daarstelling is overgegaan."
Veel later in 1876 werd de toenmalige Minister
• —— — ■■ ............... \' ~
Heemskerk geroepen over de onderhavige
vraag zijn oordeel uit te spreken.
Op den voorgrond stellend, dat met art. 238
de wetgever hel begrip belasting in den ruimsten
zin opnam en daaronder begreep heffingen voor
gebruik of genot, hetwelk den inwoners om niet
zou toekomen, ware door de plaatselijke veror-
deningen aan dat gebruik of genot niet het be-
talefi van eene som gelds verbonden, dat verder
173
alleen bedoeld zijn gelden voor gebruik of genot
van openbare gemeente-werken, bezittingen of
inrichtingen, alzoo die krachtens publiekrecht ge-
vorderd worden, — vraagt de Minister of een
dezer criteria op de gemeentelijke gasfabrieken
is toe te passen. En zijn antwoord is ontkennend.
„Ten onrechte" — zoo gaat hij voort — „be-
„schouwt men alle handelingen van een ge-
„mcente-bestuur als uitvloeisel van zijn regee-
„ringsrccht, en maakt men geen onderscheid
„tusschen hetgeen het bestuur als overheid en
„als burgerlijk persoon verricht.
„Wanneer eene gemeente een gebouw voor
„kunsten en wetenschappen , een badhuis of een
„gasfabriek sticht, dan treedt zij als gewoon
„zedelijk lichaam op cn verricht zij iets, waartoe
„elk ander lichaam of particulier bevoegtl is.
„Vordert zij dan voor het gebruik of genot dit;r
„inrichtingen eenig recht, dan is dit op één lijn
„te .stellen met den prijs, dien een particulier
„voor de exploitatie zijner onderneming vraagt. \')
\') Zoo ook Mr. I). J. A. A. Lawick van Paust: Kcnigc
beschouwingen over de .nrlikclcn 229—231 der Gemcenle-wet.
Utrecht 1885, p. .|6.
„Legt daarentegen het gemeente-bestuur straten,
„wegen, kanalen , sluizen en andere openbare
„werken aan, hetgeen in zijne roeping ligt, dan
„handelt het als regeerings-persoon, en de gelden,
„die het voor het gebruik dier werken heft,
„vordert het dan krachtens regeerings-recht en
„zijn bijgevolg als belasting te beschouwen."
Aan het slot van zijn circulaire verklaarde
Heemskerk dan ook, in het vervolg zwarigheid te
maken besluiten van gemeenteraden tot heffing van
gasrechten aan \'s Konings goedkeuring te onder-
werpen. Eene verklarings die nochtans zijn even-
tueele opvolgers in geenen deele zou binden.
f
Mr. H. A. IIooFr, wiens reeds aangehaald
proefschrift ik bij het .samenstellen dezer laatste
bladzijden voor een deel gevolgd heb, .schaart
zich aan de zijde van hen, die de gasfabriek
eene privaat-rechtelijke inrichting noemen , welke
.soort nooit in art. 238 bcgre[)en\' kan zijn. liij
dat artikel toch worden tal van zaken opgenoemd,
die, zoo ze in handen van particulieren waren
en door anderen in gebruik werden genomen,
\') Cirwhirc van 31 Md 1876, Luttcnl)crg, p. 136.
-ocr page 191-175
in dat geval het onderwerp zouden zijn van een
huurcontract.
Nergens blijkt het, dat ook van een eigen-
doms-overgang, van een koop en verkoop sprake
is. Vandaar ook dat men spreekt van gebruiken
en genieten; beide wijzen op een tijdelijken
toestand. Zeer zeker is eene gemeentelijke gas-
fabriek eene gemeentelijke inrichting. Of men
echter, goed Mollandsch sprekende, wel zeggen
kan, dat hij die gas koopt, de gasfabriek ge-
bruikt of geniet, mag betwijfeld worden. Wie
ter wereld zal beweren, dat hij, die in een
winkel iets koojit, dien winkel gebruikt of daar-
van genot heeft. Neen, die zegt, dat het ge-
kochte door hem gebruikt of genoten wordt, is
taalkunilig juister of liever alléén juist. Welwijst
men er o|), dat bij dien koop van gas de ge-
meente tal van diensten bewijst, en dus toch
nog de woorden gebruiken en genieten lot hun
recht komen, maar, Mr. I looi- r meent dal die
diensten inhaerent zijn aan den koop. „Kooj) en
„verkoo[) is eene overeenkomst, waarbij de een
„zich verbindt om eene zaak te leveren
(Art. Burg. Wetb.) en die levering geschiedt
176
in casu eerst, zoodra het gas uit de pijp stroomt;
met de vraag, hoe de verkooper dat bewerk-
stelligt, heeft de kooper niet te maken. De
buizen en pijpen, ja de gasmeters , het zijn alle
zaken, die de verkooper zelf gebruikt, en de
drukking, die op het gas uitgeoefend wordt, is
evenzeer te zijnen dien.ste, want zonder die hulp-
middelen, zonder die drukking is er geene
levering.
\') Indien men al moet .aannemen, dat geene inrichting
eene bron van inkomst mag zijn voor de gemeente, zal men
moeten toegeven, dat dit tot onrechtvaardige gevolgen kan
leiden. Het pleegt toch dikwijls te geschieden, dat eene
gemeente, waar zij .a.an particulieren het monojwlic geeft
eener inrichting, daarbij eenig recht op de opbrengst be-
diggt; zoo wordt in Amsterdam door do Omnibus-Maat-
schappij een zeker bedrag .aan de gemeentekas afgest.ian
van de inkomsten der door h.oar .aangelegde trams. Zoo zal
het ook bij de, door jarticulieren .aangevangen exploitatie
eener gasfabriek zijn. Indien nu echter eene gemeente,
deze la.atstc industrie in het leven willende roepen, daarvoor
niemand vindt, die genegen is om de onderneming op touw
te zetten (zooais dit met de gemeente Leiden het geval was)
zal zij genoodzaakt zijn zelf te exploiteeren. En nu zonder
winst te genieten? Zoo het haar gehikt w.as een i)articuHeren
ondernemer tc vinden, dan lud zij een zeker deel in de
opbrengst voor de gemeentekas kunnen vragen.
Overigens is het zeer begriji)cHjk, dat eene gemeente
-ocr page 193-177
Ook nog" om andere redenen is de schrijver
zijne meening toegedaan: Indien toch eene gas-
fabriek alleenlijk daar is om in de openbare
straatverlichting, een tak van publieken dienst\')
te voorzien, dan behoort zij ontwijfelbaar tot
de voor den openbaren dienst bestemde zaken.
Maar waar ook, ja in de eerste plaats, levering
aan particulieren beoogd wordt, kan men even
weinig van eene, uit haren aard openbare en
ten algemeenen dienste aanwezige inrichting
spreken, want niemanil zal willen beweren dat
een gemeente-bestuur, hetwelk eene gasfabriek
geld bcscliikb.\'uir hebl)cn(lc, er toe overgaat dat lebesteden
aan de stichting eener inrichting, die èn haar èn den
bewoners ten goede komt, zoo goed als zij dat gchl l>ad
kunnen aanwenden lol een koop van I.mdcrijen.
\') Mr. lIooKT zou aarzelen aan Mr. van Mf-NGSt loc Ic
geven, dal nergens de gemeenle de pluht is opgelegd voor
de slra.atvcrlichling zorg te dragen Wel niet rechtstreeks,
maar loch volgt het middellijk uit art. 179\'» Gemeente-wet.
Terecht, dunkt hem, geeft een besluit van den Koning in
1853 (Gem. n". 76) aan Gedeputeerde Staten dc l>cvoegd-
heid om, in \'t geval dat dc Ra,ad mocht weigeren een door
Hurg. cn Weth. voorgedragen post voor straatverlichting op
dc begroeting te brengen, deze kosten krachlens art. 212
daaroj) uit tc trekken. Zie ook Gids 1853, p. 19.
178
opricht, daarmede wil te kennen geven dat van
af het oogenblik der in gebruikstelling een ieder
gerechtigd is daarvan gebruik te maken en het
gas te vorderen^ Neen, eerst wanneer daar-
toe eene uitdrukkelijke verklaring is gegeven,
zal die vrijheid, dat recht bestaan, m. a. w. zou
Mr. I Iooi\'T de gasfabrieken willen rekenen onder
die zaken , welke, uit haren aard niet opcnfmar
dit kunnen worden door wetsduiding.
(^ok de rechterlijke macht werd geroepen
haar oordeel te doen kennen. Aanleiding daarto(;
gaf de vraag of de gemeente-ga.sfabrikante
patent[)lichtig is. De rechtbank te Nijmegen,
hoewel niet rechtstreeks over \' de betrokken
\') Mr. P. van SONSIIEKCK, ///yV/rtf^v« XI, p. 177. (HcsUial
er ccnina.il ccnc openbare gemeentelijke gasfabriek, <lnn
heeft ieder het recht het gxs te vorderen.)
IIiermc<Ie bedoelt schrijver: destinés ou asservies A
l\'usage de tous.
179
zaak uitspraak doende, gaf toch zijdehngs
te kennen hoe zij over deze zaak dacht
Feitelijk besliste zij slechts dat, zoo eene
gasfabriek door een gemeente-bestuur als een
openbare inrichting was beschouwd en de
gasrechten als belasting behandeld waren —
hetgeen in casu het geval was, — de patentwet
niet van toepassing was. Maar uit de motiveering
van haar vonnis blijkt haar gevoelen. Wij lezen
daarin o. a. „dat het niet aangaat rcgecrif/gK-
„/nindt /ingin als deze op eene lijn te stellen met
„badhotels, broodfabrieken en andere onderne-
„mingen, in het belang der gemeente-kas door
„gemeente-besturen in het leven geroe[)en (m in
„eigen beheer geëxploiteerd; inrichtingen, die,
„zoo ze al door hooger gezag mochten wonlen
„geduld, toch nimmer door goedkeuring van
„belastingverordeningen het karakter van trgee-
„r/ftgxdadefi zullen erlangen."
.Men kwam van dit vonnis in appèl, en toen werd
het i lof te Arnh(;m geroep(!n ults|)raak te doen \').
\') Vonnis v.an 26 Soplcnil)cr 1876, W. v. h. R. n". ,jo2y.
Arrest v.m 19 OecemlKr «876, W. v. h. R. n". .>065.
i8o
Dit college overwoog, dat de gasrechten ^
zooals die bij verordening zijn vastgesteld, uit
den aard der zaak niet zijn belastingen, maar
in waarheid den gelijkwaardigen prijs vormen
voor het product der gasfabriek, aan par-
ticulieren in eigendom overgedragen, zoodat
zij zelfs niet passen in het zeer ruime begrip,
door den wetgever daaraan gehecht. Wil men
niettemin gasrechten als belastingen beschou-
wen, dan moet er eene wet of eene daarmede
gelijkstaande wettelijke bepaling zijn aan te
wijzen, waarbij zij als zoodanig zijn gestempeld.
Zoodanige weLsduiding nu ligt bepaaldelijk niet
in art. 238. Immers de aldaar opgenoemde gelden
zijn retributiën, welke geheven worden hetzij
voor het gebruik van werken, welke de gemeente
opricht, krachtens hare roeping om handel,
.scheepvaart, nijverheid, gezondheid, veiligheid
en dergelijk te bevorderen en te be.schermen,
hetzij voor het genot van door haar verstrekte
diensten. Nergens wordt hier eenig onderwerp
genoemd, dat zou doen denken aan tle pro-
•
ducten eener fabriek of nijverheidsonderneming.
Ook\'wordt niet den ingezetenen hel gebruik
-ocr page 197-i8i
der gasfabriek tegen betaling gegund, maar
wel den vollen eigendom verschaft van het pro-
duct dier fabriek, het gas en wel bij de maat
en tegen vasten prijs. Dit gas zelf is een roe-
rend fabrikaat en kan niet als openbare ge-
meente-bezitting worden aangemerkt. Op geen
enkelen grond kan men dan ook het bereiden
van gas voor particulieren als een tak van den
publieken dienst beschouwen; het is een zuiver
privaat-rechtelijke handeling.
Ten slotte kwam dc zaak bij den Iloogen
Raad. Deze nam aan dat in casu geen sprake
kon zijn van een privaat-reciitelijke onderneming,
juist omdat de gemeente Nijmegen haar
als eene publiek-rechtelijke beschouwde, want
voor de bevoegdheid van vcrkoopers, volgens
hel gewone recht, om naar willekeur aan be-
paalde personen al of niet te verkoopen, is vol-
gens de verordening lot regeling der voorwaar-
den, waarop gas geleverd wordt, in de plaats
getreden het door tle gemeenle erkentle recht
tier ingezetenen om, voor zoover zij niet vallen
in de gestelde uitzonileringen, publiek-rechtelijk
tle verbindingen met de gasleidingen en hel ge-
182
bruik van het gas der fabriek te vorderen^), en
in de plaats der burgerrechtelijke actiën en ver-
dedigingsmiddelen uit de verplichting tot betaling
van den koopprijs voortspruitende, is gekomen:
de publiek-rechtelijke heffing der gasrechten, te
innen op de wijze door de Gemeente-wet voor-
geschreven. En de gemeente heeft inderdaad
het recht om eene inrichting, uit haren aard
privaat-rechtelijk, als eene publiek-rechtelijke te
behandelen. Door geene wetsbepaling toch is
speciaal aangewezen, welke diensten volgens
het staatsrecht tot den kring der publiek-rechte-
lijke bevoegdheden eener gemeente behoort,
terwijl het oordeel daarover aan de gemeente
voor zooveel zij daarvoor heffing van rechten
als retributie wenscht, onder \'s Konings goed-
keuring is overgelaten, bovendien is art. 238
enuntiatief
Met is mij niet gelukt andere rechterlijke uit-
spraken over het behandelde vraag.stuk te vinden.
I
f:
\') Zie pag. 97.
ï) Arrest van 12 Maart 1877, W. v. h. R. n". .pio.
1.\'
\\y \\
183
§ 3.
Slotsom.
Het komt mij voor, dat bij de heerschende
begrippen over de vraag wat men onder den
publieken en wat onder den privaten eigendom
moet verstaan, eene betere regeling in de Ge-
meente-wet wenschelijk ware; het is toch eene
anomalie, dat zij, voor wie eene wet bestemd is, zich
naar willekeur al dan niet onder de meer of minder
knellende banden \') dier wet kunnen plaatsen.
Ik sprak van „heerschende begrippen," omdat
ik meen tegen deze wel eenige bedenkingen
te kunnen maken en omdat ik, bij de door mij
voorgestane uitlegging der wet, niet op eene
grootere onduidelijkheid stuit; dit bezwaar zou
ik door eene meer nauwkeurige redactie van
art. 229 wenschen te voorkomen \'").
\') Deze band is zoo knellend, dat, toen men eenigen tijd
geleden in eene gemeente voor zekere retributie gelegenheid
tot abonnement wilde geven, het daartoe strekkend raads-
besluit werd vernietigd, d.n.ir dit in strijd was met art. 254;
liet verried toch een strekking ont winst te maken.
\') Vergelijk jKig. 187.
-ocr page 200-184
Wanneer ik begin met het juridiek axioma,
op pag. 113 aangehaald, te aanvaarden, dan
meen ik, dat een koop van eigendom ,
als belegging van het geld, door belas-
ting-schuldigen opgebracht, even weinig met
den geest der Gemeente-wet is overeen te
brengen. Ook hier heeft op gelijke wijze spel
plaats met gelden, die, geheven volgens eene
bevoegdheid door de Gemeente-wet gegeven,
niet aangewend worden tot verwezenlijking van
het doel, dat de wetgever beoogde bij het ge-
ven van deze bevoegdheid. Ik meen dus, dat
iedere door een gemeente gedane aankoop van
eigendom met de Gemeente-wet in strijd is,
zoo geen onmiddellijke of latere publieke bestem-
ming dien koop rechtvaardigt.
Is deze "gevolgtrekking juist, dan meen ik
twee wijzen te mogen onderscheiden, waarop
een gemeente eigendom kan verkrijgen: schen-
king of legaat en koop. Vooreerst doet het
zich meermalen voor, dat aan eene gemeente
een zaak geschonken of vermaakt wordt. De
bedoeling van den schenker hierbij kan ver-
schillen f zij zal het beste blijken \\iit de bestem-
185
ming der zaak. Heeft zij eene publieke bestem-
ming (bijv. de pomp door de beeren Hamburger
aan de Gemeente Utrecht in 1887 geschonken
en op de Neude aldaar geplaatst), dan zal zij,
na de burgerlijke aanvaarding, door voldoening
aan hare bestemming aan haar privaat-rechte-
lijk karakter onttrokken worden en een publiek-
\') Nergens wordt in de Gemeente-wet aan het gemeente-
bestuur de verplichting ojigelcgd om te verklaren dat cenc
zaak tot den i)ublickcn eigendom behoort of niet.
Mr. van Hengst, Eenige opmerkingen over het eigen-
domsfccht der gemeenten y Utrecht 1863, j). 54, wil dat dc
gemeentebesturen in ieder bijzonder geval, wanneer het
blijkt dat het algemeene belang zulks eischt, verklaren zullen
dat eenc zaak tot den publieken eigendom behoort of niet.
^^r. H. A hooft. De rechten en loonen van art. 238
der gemeentauet, Zwolle 1885, p. 35, wijst op dc wensche-
lijkheid , jurc constituendo dat cenc uitdrukkelijke verklaring
verplichtend wordt voorgeschreven. Immers zou dit dc toc-
passinj? van art. 238 zeer vergemakkelijken cn den grooten
strijd of iets geheven worilt krachtens publick, dan wel
krachtens privaat-recht met óéncn slag kunnen beslissen.
Zoo ook Mr. Farncomiie Sanders, liijdragc VIII, p. 244,
noot 2, waar hij zegt: „In art. 230 is alleen geregeld, hoe
„dc zaken in commercium geraken. Voor eene verandering,
„die zulke gewichtige gevolgen heeft, diende een vaste vorm
„en een behoorlijke publiciteit verzekerd te wezen."
livcnzoo Mr. Roijaards van den Ham (^in de Gemeente-
raad-zitting van 26 Juni 1882):
86
rechtelijk karakter verkrijgen. Had de geschonken
zaak geen publiek-rechtelijke bestemming, dan zal
men de zaak dienen te verkoopen, (anders
heeft er weer spel plaats) en het batig saldo
in de gemeente-kas moeten storten. Zoo wordt
voldaan aan den wensch van den schenker, die
alle burgers samen een geschenk heeft willen
geven. Naar gelang van de grootte der som zullen
deze toevallige baten wellicht aanleiding kunnen
geven tot eene vermindering van tijdelijke hef-
fingen of wel tot eene amortisatie van schuld.
Maar de bedoeUng van den schenker kan ook
geweest zijn om de inwoners eener bepaalde
gemeente voortdurend te bevoordeelen. Hij kan
dus dc bepaling gemaakt hebben, dat de vruchten
van zijn gift jaarlijks ten goede der gemeente-
kas zullen komen, zoodat de belastingen jaar-
lijks verlicht worden. Van deze zaken zal de
gemeente eigenaresse zijn en op dezen eigen-
„.\'Vrt. 230 echter spreekt enkel van onroerende goederen.
„Nergens schrijft de Genicente-wet voor, hoe roerende goe-
„deren door de gemeente jure publico bezeten, in privaten
„eigendom kuimen overgaan." Zie pag. 49.
187
dom ziet, naar mijne meening, in de eerste
plaats de bepaling van art. 229.
Naast dezen eigendom komt in de tweede
plaats de eigendom door koop verkregen, welke
eene publieke bestemming heeft of gehad heeft.
Immers al hetgeen een gemeente voor haren
publieken dienst noodig heeft, dient zij eerst
te koopen; en daar koop eene burgerlijke han-
deling is, zal zij zich volgens de bepaling van
het B. W., liebben te gedragen. Van het
gekochte is zij eigenaresse, en deze eigendom
verzinkt eerst door voldoening aan de publiek-
rechtelijke bestemming. Zoo zal omgekeerd, al
wat aan den publieken dienst onttrokken wordt,
weer onder deze klasse van privaten eigendom
vervallen, tot aan het oogenblik van den nood-
zakelijken verkoop \'). Koopt eene gemeente
bijv. een huis met het doel later, wanneer zij
door aankoop van meerdere huizen, daartoe in
slaat is, eene straat te verbreeden, dan zal
zulk een huis ook onder deze rubriek vallen;
\') Gebeurt dit niet, dan heeft er weer si)el niet liet gehl
der belaslingscluildigen plaats.
88
i
m I
de bestemming- toch blijft publieke dienst.
Rekening houdende met bestaande toestanden 11
I !
voeg ik aan deze twee m. i. eenig mogelijke \',
wijzen om privaten eigendom te verkrijgen een
derde wijze toe, die ik ongeoorloofd noem. |;
Het is het verkrijgen van particulieren eigendom,
door belastingen aan te wenden in strijd met
de wet. Hieronder reken ik het in eigendom
hebben en exploiteeren van eene gasfabriek,
volgens het zoogenaamde privaat-rechtelijke
stelsel, \'t zij men winst of geen winst make.
Deze eigendom eener gemeente is dan ook
slechts bestaanbaar totdat de noodzakelijke ver-
duidelijking van de Gemeente-wet zal plaats
gehad hebben Geen minister toch zal den
moed hebben om deze, in alle vormen terug te
vinden eigendommen op te ruimen, wanneer de
mogelijkheid bestaan blijft dat zijji eventueele
opvolger hen niet in strijd met de wet acht,
of althans oogluikend toelaat^).
\') Om (leze reden liet ik dan ook de geschiedenis der
exploitatie van de gasfabriek volgens het privaat-rechtelijk
stelsel rusten.
ï) Zie pag. 195 en 198.
-ocr page 205-89
Ik bespreek niet de privaat-eigendommen eener
gemeente, welke door koop verkregen werden vdór
de tot standkoming der Gemeente-wet, en laat een
ieder vrijheid deze gelijk te stellen met de eigen-
dommen door schenking of legaat verkregen,
naarmate hij zich van de uitvlucht zou willen be-
dienen dat eene wet geene terugwerkende kracht
heeft. Ik voor mij meen hen ook onder de onge-
oorloofde eigendommen te moeten rangschikken.
Als eene overgangsmaatregel zou het mij zeer
verdedigbaar toeschijnen, zoo Gedeputeerde
Staten, rekening houdende met plaatvSelijke en
andere omstandigheden, geen besluiten goed-
keurden tot het aangaan van geklleeningen
door gemeenten , welke nog zulke ong(;oorloofde
eigendommen hebben.
Tegenover den privaat-rechtelijken eigendom
staat het publiek-rechtelijk bezit. \')
Ook dit wensch ik tweeledig te be.schouwen:
Het onbetwiste publiek-rechtelijk bezit en het,
\') Ik s])rook van bezit in plaau? van eigendom, omdat ik
de vraag in \'t midden laat of onder eigendom ooit iels
anders dan private eigendom kan bedoeltl worden.
igo
tengevolge van het zwijgen der wet, betwiste.
Het onbetwist publiek-rechtelijk bezit eener
gemeente omvat hetgeen is verkregen om te
voldoen aan de voorschriften van organieke
wetten. Het omvat de goederen, die voor den
openbaren dienst bestemd zijn, en die, welke
be.staan ten gebruike of ten dienste van het
algemeen. Hieronder versta ik b.v. een straat.
Zoo een gemeente-bestuur ergens een straat
aanlegt, dan is dat feit voldoende om haar tot
een openbaar goed te maken. Iedereen is van
dat oogenblik gerechtigd er over te gaan. Wel
kunnen deze beide soorten van bezit vruchten
afwerpen. Zoo wordt dikwijls de raadzaal van
een gemeentehuis afgestaan aan het bestuur
van een waterschap, voor het houden van
stemmingen. Een dergelijke afstand is echter
eene welwillendheid van de zijde van het ge-
\') Dfcmolomhe in zijn Cours du Code iVrt/f/c"«?//, tome XI,
P- 337» ondcrscliciclt op gclijkc wijze: Parmi les choses,
(jni forment le domaine public, les unes sont livrées il
l\'usage public et commun dc tous in usu publico, comme
les route^, les rues; les autres sont employés i)ar l\'Ktat lui
môme à un .service d\'utilité génér.ile, comme les cit.idellcs etc.
191
meente-bestuur, bewezen aan hem, die daarom
vraagt, zonder dat dit afstaan den publieken
dienst in eenig opzicht mag storen. Terecht
merkt Mr, H. A. Hoopr \') op, dat deze gelden
niet vallen onder de in art. 238 bedoelde;
het zijn toch toevallige baten, welke met den
aard van het goed niets te maken hebben; de
in art 238 genoemde rechten en loonen worden
daarentegen geheven voor een gebruik over-
eenkomstig den aard der zaak en met het
erkende doel om de plaatselijke uitgaven zoo
miu mogelijk Ie verzioarcn ^ door het daarstellen
en onderliomlen der zaak.
Daarom meen ik ook, dat een gemeente-weg
geen andere vruchten kan afwerpen dan de
toevallige opbrengst bijv. het gras, dat langs
de bermen groeit, de vruchten en het hout der
boomen langs dien weg, enz. Wel zal, zooals
ook uitdrukkelijk in art. 238 vermeld is, een
\') De rechten en loonen van art. 238 tier Gemeente loet,
Zwolle 1885 , p. 32.
Mr. IIooKT schreef: te dekken, In verband nicl
art. 254 geloof ik dat mijne redactie beter is. Ook liet
Mr. IIooKT de woorden ,,zoo min mo^i^elijk" weg.
il 192
i\'
gemeente-bestuur een heffing voor het ge-
bruik van eenen weg kunnen eischen, maar
dan is het gebonden aan de bepahng van
art. 254. De bekende tol tusschen den Haag
en Scheveningcn is daarom eene onwettige hef-
fing, daar de opbrengst der tol de kosten van
den weg verre overtreft.
Eene gelijke onwettige heffing is het door
de gemeente Utrecht berekenen van huur voor
den stads-ondergrond, daar waar gaspijpen
liggen.
\') Het berekenen van deze hnur is, zooals ik reeds opmerkte
(zie pag. 92), uitgevonden om niet de voordeelen te missen ,
die andere gemeenten trekken van de door lien in soortgelijk
getal verleende monopoliën. Beiden zijn echter even onwettig.
Amsterdam bijv. krijgt jaarlijks een zeker bedrag van de
inkomsten der A. O. M. W.at is dit anders dan eene
vergoeding voor het voortdurend gebruik van een\' weg?
(De schade aangericht door het leggen van rails enz.
wordt afzonderlijk vergt)ed of het herstel geschiedt door de
bedienden der betrokken maatschappij). Maar w.aarom moet
juist een tram-maatschappij voor het gebruik van een weg
betalen wanneer dat aan allen vrijstaat, wanneer ieder er
zoo veel of zoo weinig gebruik van mag maken als. hij
verkiest? De stad verleent concessie, omdat haar straten
opgebrojien worden voor het leggen der rails en anders
niet. Heft zij een weggeld _dan is zij ook gebonden .lan
193
Naast dit onbetwist publiek-rechtelijk bezit
noemde ik dat bezit, waaraan door het stilzwij-
gen der wet het publiek-rechtelijk karakter wel
eens betwist wordt.
art. 254 der Gemeente-wet. Maar dan kan zij niet billijk
heffen dan door een tol. Waarom een tram-maatschappij
te treffen en niet een stalhouder, die dikwijls dc straat als
een remise gebruikt?
Een tweede voorbeeld levert Amsterdam met zijn gas-conces-
.sie. Ook daarvan trekt de gemeente niet onaanzienlijke winsten.
Deze zijn even onwettig, ja deze nemen zelfs de gedaante
aan van een vermomde verbruiksbelasting, wanneer men gas
onder voorwerpen van verbruik rangschikt. Nergens kent
de wet aan het gemeentebestuur de macht toe zich derge-
lijke inkomsten te verzekeren. Het is dus een onware voor-
stelling wanneer men zegt: Onze straatverlichting kost geen
/48,665.52\'^ maar / 23,902.96, daar men er / 24,792.55\'* voor
straathuur, enz. af moet trekken (Zie pag. 96). Neen, men had
moeten zeggen: Onze straatverlichting kost zoo veel en dit
kan niet goedkooper verkregen worden dan tegen den kos-
tenden prijs. Is dit voor het dra.agvermogen onzer gemeente
tc hoog, welnu , dan moeten wij de straatverlichting zuiniger
a.anbrengen. Maar er is geen gevaar, dat onze fmanticn in
wanorde gebracht zullen worden; zoolang het ons geoorloofd
blijft, hebben wij een middel om te gemoet tc komen aan
hooge posten, door het berekenen van huur van stads-
ondergrond voor het leggen van gaspijpen. Dc gasfabriek
behoort aan onze gemeente; niets is dus gemakkelijker dan
die huur wat op te slaan naar gelang van de behoeften,
\'3
-ocr page 210-194
Tot opheldering mijner meening vang ik aan
met een voorbeeld te stellen. Het laat zich denken
dat de inwoners eener gemeente groot gebrek aan
goed drinkwater hebben. Nu zal ieder zich dat
kunnen verschaffen tot den, volgens zijne be-
rekening, goedkoopsten prijs, maar de meest
goedkoope wijze van verkrijging zal gevonden
worden door de handen ineen te slaan, door
coöperatie-, nu .besluit echter het gemeentebestuur
zelf de waterleiding aan te leggen, waardoor
de gasverbruiker.s zijn er goed voor. Dus een gasbelasting.
Hoe gevaarlijk deze weg is cn tot welke onbillijkheden
dit berekenen van huur van ondergrond kan voeren, be-
wijzen de handelingen van den Haagschcn Gemeenteraad.
(Zie Dagblad van Zuid-Holland en \'s Gravcnhage van Vrijdag
28 October 1877. Tweede Blad.) Bij de behandeling der
begrooting voor de waterleiding werd daar een aanzienlijke
som, voor aflossing bestemd, geschrapt en aan de gemeente-
kas ten goede gegeven als retributie voor huur voor onder-
grond. Zoo werd dus voetstoots het waterverbruik belast,
ofschoon een der leden (Mr. Polak DaniEls) er nog op
wees, dat men eerst de vraag diende te behandelen of het
billijk was 7vaterverbruik, dat toch nog heel wat anders was
dan gasverbruik, te belasten. Men erkent dus in den Haag
deze huui> als verbruiks-belasting, maar stoort er zich niet
aan dat zoodanige belasting in strijd met de wet is.
195
het de taak eener Coöperatieve Waterversehaffing-
inaatsehappij vervult. Naast de behoefte aan
water kan die aan gas ontstaan en naast deze
beide nog vele andere: zoo kan een deel
der ingezetenen behoefte hebben aan een plaats
om zijne handelsartikelen te verkoopen, een
ander deel aan een haven tot veilige ligplaats
voor schepen ; vele inwoners der gemeente zullen
verzekerd willen zijn, dat de door hen gekochte
waar het vereischte gewicht heeft of van goede
kwahteit is, anderen weer zullen tot beschaving
of uitspanning der mindere klasse gocdkoope
tooneelvoorstellingen noodig achten; talrijk zijn
de behoeften, die op deze wijze denkbaar zijn.
Met gemeentebestuur, zijnen plicht getrouw,
tracht nu in een groot deel dezer behoeften te
voorzien door het maken van openbare werken,
bijv. van een beurs of een haven; door het aan-
stellen van keurmeesters; door het sub.sidiëeren
van een goed tooneel, enz. 13e noodzakelijkheid
der voorziening in deze eventueele behoeften
eener gemeente, blijft overgelaten aan het oor-
deel van haren Raad. Beschouwt men nu de
gemeente in dit karakter, dan ziel men in haar
196
eene, in alle richtingen veel vertakte en veel
omvattende coöperatieve vereetiiging, waarvan alle
ingezetenen onbewust lid zijn en v/aarvan allen
volgens stand en beroep partij trekken, die haar
persoonlijkheid vindt in het begrip gemeente,
daardoor boven het privaat recht staat en niets
met de burgerlijke coöperatieve vereenigingen te
maken heeft. Zijn deze aan banden gelegd,
ook de gemeente-coöperatrice is gebonden door
vele bepalingen der Gemeente-wet (en wel in de
eerste plaats door de bepalingen van art. 254),
die als toepassing mijner meening te beschou-
wen zijn.
Ten slotte kom ik tot de volgende slotsom:
Wil eene gemeente zelve een gasfabriek oprichten
en niet profiteeren van eene toevallige gelegen-
heid, haar aangeboden door slordige wetstoepas-
sing , dan moet zij in de eerste plaats te rade
gaan met de vraag, of het leveren van gas wer-
\') Wanneer de minister Hkemskkrk een gasfabriek niet
doet vallln onder art. 238, dan moest hij ook de gelieele
oprichting verbieden. Zie pag. 179.
197
kelijk met de wet overeen te brengen is en dus
een dienst genoemd kan worden, overeenkomstig
de~betëekenis van art. 238 Gemeente-wet. Wat
deze vraag betrefV, mëën ik de exploitatie
eener gasfabriek tot den werkkring der ge-
meente-coöperatrice te kunnen brengen; als
zoodanig zal de fabriek onder de bepalin-
gen van art. 238 vallen: Voor een deel toch
is het branden van gas, van gemeente-wege
geleverd, gebruik maken of genot hebben van
een openbaar gemeente-werk, en wel van de
hoofdbuizen, waardoor de gemeente het gas
voert tot aan de huizen der burgers; voor een
ander deel is het verschaffen van gas een dienst,
die de gemeente aan de ingezetenen bewijst.
Hoe anders zal men het oprichten van een
gasfabriek door de gemeente Leiden kunnen
noemen, toen particulier inidatief weigerde de
zaak te ondernemen? Wat anders leert de
Utrechtsche gasfabriek, die uit heel het land en
misschien wel uit heel de wereld het goedkoopst
gas verschaft. Rekent men daarbij dat dit in
\') Men lette op dat hier eene levering plaats heeft. Zie pag. 81.
-ocr page 214-198
Utrecht nog goedkooper zou kunnen geschieden ,
wanneer de ,Gemeente-wet werd toegepast en
de onrechtmatig berekende huur van ondergrond
kwam te vervallen , dan kan men werkelijk van
eenen dienst spreken; geen particulier onder-
nemer zou zoo goedkoop kunnen of willen
leveren en aangezien licht en warmte beiden
onmisbaar zijn, wordt het gas, tegen zoo een
lagen prijs geleverd, een ware vervulling van een
eerste levensbehoefte. Maar ook zoo men niet
van eenen dienst wil spreken, zou ik, mij het
leveren van gas als \'t genot van een openbaar
gemeente-werk kunnen voorstellen:
Heeft een gemeente b. v. een kraan voor het
gebruik van particulieren opgericht, dan is er geen
bezwaar; in het recht voor het gebruik, is een
som verscholen voor slijtage; anders toch zou de
gemeente beneden den kostenden prijs presteeren.
Maar waarom zou men zich het gemeente-gas
\') Ik noem niet de winst, gemaakt door het berekenen
«
van een Iioogere rente aan de gasfabriek, dan zelve betaald
werd. I^eze kan in zekere mate eene vergoeding heeten
voor de risico, die de gemeente met het door haar voor-
geschoten geld heeft geloopen.
199
niet kunnen voorstellen als eene groote massa,
die verspreidbaar is, en waaraan door dage-
lijksche afname of slijtage zoo veel ontnomen
wordt, dat de gemeente eene fabriek noodig
heeft om hare massa gas, het door haar ten
nutte der ingezetenen opgerichte openbare werk,
in stand te houden? Het gasrecht krijgt dan
\'t karakter van eene vergoeding, verschuldigd
wegens gebruik van en slijtage aan een openbaar
werk toegebracht.
I Iet wordt een andere vraag of indien de gasfa-
briek eenmaal onder de openbare gemeentewerken
van art. 238 gerangschikt is, deze rechten en
loonen belastingen zijn ? Daar deze vraag zelve
niet uitgemaakt is, zal men nimmer kunnen be-
weren dat aangezien een gasprijs geen belasting
is, de gasfabriek ook niet onder art. 238 Ge-
meente-wet vervalt\').
Een tweede" vraagstuk, dat overweging ver-
diend , is het volgende:
Is publiek-rechtelijke exploitatie van fabrieken
in casu gasfabrieken mogelijk?
\') Vergelijk ixig. 168.
-ocr page 216-200
Minder gunstige resultaten levert in dit op-
zicht de geschiedenis van de Utrechtsche gas-
fabriek en wel mag rekening gehouden worden
met het feit dat, zooals ik reeds vermeld heb, bij
de beraadslagingen in Januari 1882 het publiel:-
rechtelijke stelsel geen verdediger meer vond. Het
bezwaar, dat het berekenen der financieele resul-
taten en het controleeren der ingewikkelde, nood-
zakelijke boekhouding eene ernstige studie vor-
dert en voor den leek onbegrijpelijk is, mag wel
gelden. Maar zou bij uitbreiding en gelijke in-
richting van meerdere takken van dezen dienst
kennis van zulk een opgemaakte boekhouding
niet een noodzakelijke wetenschap worden, een
meer populaire studie zijn?
Ook blijft de moeielijkheid van \'t bepalen van den
juisten prijs nog te overwegen. Voldoende werd
"mijns inziens deze vraag in de raadszitting van
den 25®"=" October 1881 door een raadslid
(Mr. J. J. uijtwerk Sterling) beantwoord \'). In
hoeverre restltutui van het te veel gevorderde
mogelijk zal zijn, in mijn oog een eisch der conse-
\') Zie pag. 147 en 205.
-ocr page 217-295.
quentie, wil ik in het midden laten. In dezelfde
raadzitting noemde Mr. C. G. de Balbian
van Doorn dit onmogelijk Coöperatieve ver-
eenigingen restitueeren echter wel, en daarom
zou de mogelijkheid hiervan in dit geval nog
wel een punt van onderzoek kunnen uitmaken.
Waar men aan de eene zijde restitueert, zal
men aan den anderen kant bij geleden verlies
surplus kunnen vorderen, en niet genoodzaakt
zijn het geleden verlies door de gemeente uit
de belastingen te doen bijpassen.
Een ander bezwaar is het uitbreiden der werk-
zaamheden van den gemeenteraad. Wanneer men
het in deze bladzijden aangehaalde nagaat, dan
ziet men tot welke uitgebreide dlscussiën één
onderdeel van de exploitatie eener gasfabriek
reeds voeren kan een (link boekdeel ware
te vullen, indien men al het verhandelde
\') Zie pag. i.jy.
\'-) Zooveel mogelijk heb ik mij gehouden aan mijn voor-
nemen om al wat niet tot mijn onderwerp behoorde weg
tc laten; het was door het ineenloopen van dc vele punten
van overweging echter niet altijd mogelijk de zuivere grens
te trekken, zoo ook om zich altijd voor herhalingen te hoeden.
202.
over de gasfabriek wilde mededeelen. Wanneer
nu naast een gasfabriek nog de talrijke andere
zaken komen die, deze richting eenmaal inge-
slagen zijnde, op den weg van een gemeente-
bestuur liggen, dan zal het lidmaatschap van
den raad zeer tijdroovend worden en zullen
tal van mannen, wien door verdienste of kunde
een zetel in den raad zoude toekomen, van
het aanvaarden dezer eere-betrekking weer-
houden worden. Niet altijd bepalen de leden
zich tot het strikt noodzakelijke; oratorische
begaafdheden verlokken, wel eens tot het houden
van lange redevoeringen, en verlengen daardoor
onnoodig de raadszittingen. \') Wel wordt aan dit
bezwaar te gemoet gekomen door de benoe-
ming van raadscommi.ssies; maar ook hieraan
zijn bedenkingen verbonden. Zoo werd, bij de
besprekingen over de instelling eeiier zelfstandige
commi.ssie van beheer voor de gasfabriek, door
een raadslid (Mr. A. van Hall) de vraag
\') I3ezc bezwaren blijven troiiwens ook gelden bij een
privaat-rechtelijke exploitatie.
203
gedaan \'), of het billijk en rechtvaardig is zoo-
danige last op de schouders van de leden van
den raad te leggen? Hij toch meende dat het
toezicht op het beheer van Burg. en Weth. tot
de taak van raadsleden behoort; hij kwam er dus
tegen op dat de leden van den Utrechtschen
gemeenteraad door het instellen der voorgestelde
commissie weer met meerdere werkzaamheden
zouden belast worden.
Ik acht dit bezwaar inderdaad gegrond en
heb er geen voldoende oplossing voor kunnen
vinden; wel zou men in gemeenten waar nog
geen vier wethouders zijn, daaraan eenigszins
te gemoet kunnen komen door hun aantal op
vier te brengen, het maximum door de gemeente-
wet toegestaan. Maar ook hier aan zijn weer
bedenkingen verbonden, en deze voeren mij
tot een nieuwe vraag: Een noodzakelijk ge-
volg van de door mij bedoelde voorzieningen in
den publieken dienst zal zijn de uitbreiding van
Ik
\') Zie verslag der zitting van de Utrechtsche Gemeen-
leraatl van 23 November 1876, en zie pag. 1.^5.
204
de werkzaamheden op het stadhuis; nieuwe ambte-
naren zullen aangesteld moeten worden; reeds
aangestelde zullen hoogere bezoldiging verdienen
en dit, gevoegd bij eventueele uitbreiding van
het aantal wethouders zou uitgaven tengevolge
hebben, die men wellicht op de afzonderlijke
rekening van deze takken van dienst zou willen,
maar niet mogen stellen Mijns inziens moeten
deze meerdere uitgaven gesteld worden op reke-
ning der gemeente-coöperatrice, evenals zoo
vele anderen, bijv. nadeelige saldo\'s van scho-
len , subsidie aan een tooneel, enz.
Op twee punten wil ik nog wijzen: In de
eerste plaats op de amortisatie quaestie. Is bij
consequente toepassing van de gemeente-wet
amortisatie niet geoorloofd, zooals door een
gezaghebbend lid van den Utrechtschen Raad,
(Mr, J, A. Fruin) beweerd werd, óf is zij
\') Dit denkbcekl werd o, a, ontwikkckl door den Voor-
zitter van den Utrechtschen Raad (Mr. N. P. Kien) in de
Raadszitting van 25 October 1876, bij de behandeling.der
begrooting voor het dienstjaar 1877,
Zie Verslag dier raadszitting,
Mr. J, A, Fruin in de zitting van de Utrechtsche
Gemeenteraad van 25 October 1881,
205
geoorloofd, omdat anders beneden den kosten-
den prijs geproduceerd wordt ? Is men de
eerste meening. toegedaan, dan is de oprich-
ting van gasfabrieken, vooral wanneer andere
middelen van verhchting met zware concur-
rentie dreigen, niet aan te bevelen. Geen
gemeen te-coöperatrice toch zal genoegzaam
draagvermogen bezitten om schade, ontstaan
door zeer aanzienlijke waardevermindering lianïr
fabriek, als een weinig beteekenend verlies te
Jjoeken.
r^aar ik eene gasfabriek in de eerste [)laats
tot den werkkring der gemeente-coöperatrice
bracht, gaf ik .de voorkeur .lan de richting,
welke een der raadsleden (Mr. J. J. Uijtwekk
SrKRLiiVC.) bij de prijsbepaling gevolgd wilde
zien;\') bij een middelprijs kan toch een per-
cent voor amortisatie berekend worden, en
dit is bij het dreigen der concurrentie van het
electrisch licht eene gebiedende noodzakelijkheid
1
\') Mr. J. J. uijtwkrk Sterung in diezelfde zitting
Zie pag. 146.
206
en mijns inziens ook niet in strijd met de wet.
In de tweede plaats wijs ik nog- op de ver
plichting der gemeente om aan allen gas te
verschaffen, die het verlangen; daar allen toch
leden der coöperatie-vereenigingen zijn, T^
onrechte wees daarom de Utrechtsche Raad het
request van Spierenhurg c, s, af.
Een ineer bijzonder bezwaar levert nog gas-
leverantic van gemeentewege op. Gewoonlijk,
zoo een particulier dit doet, belast hij zich met
den aanleg der particuliere leiding en zoo heeft
men bij slecht gas slechts met één man te
doen. In Utrecht werd, terecht het aanleg-
gen der bijzondere leidingen aan particulier
initiatief overgelaten. Maar nu komt het her-
haaldelijk voor, dat een gasverbruiker bij klach-
ten over slecht gas eerst de beambten der
fabriek laat komen, welke na onderzoek ver-
klaren dat de stadsleidingen goed zijn. Nu
komen de particuliere gasfitters, deze verklaren
hetzelfde omtrent de bijzondere leiding; het
\') Zie pag. 97 cn i8i,
-ocr page 223-207
gevolg is dat de gasverbruiker zich met zijn
slecht gas moet behelpen.
Ik heb eenige van de vele punten opgenoemd,
welke vóórdat het besluit tot eigen exploitatie
eener fabriek genomen wordt, door een ge-
meentebestuur moeten overwogen worden. Is
echter eenmaal zulk een besluit genomen, is er
eene fabriek, dan is er ook maar eene wijze van
exploitatie mogelijk, d. i. de [)ubHek-rechtelijke
o7 liever de ivettclijkc.
Met is dan ook te hopen dat, de Utrechtsche
gemeenteraad, gedachtig aan de woorden eenmaal
in zijn midden gesproken en op de eerste bladzijde
van mijn geschrift herhaald, terug moge komen
op zijn besluit van\'t jaar 1882, opdat het reclit,
dat aan de Utrechtsche Hoogeschool wordt onder-
wezen , een eerste toepa.ssing moge vinden in de
vergaderzaal van den Utrechtschen gemeenteraad.
\') lu Utrccht licefl men ;uin liet bezwaar, dat slecht gas
gedeeltelijk een gevolg kan zijn van te weinig driikking,
aanvankelijk willen te gemoet komen door op openbare
jjU-uitsen machines op te stellen, welke dc drukking voor
iederen belangstellende aanwezen.
M: !
. i-
: rF
ki.
Daar de toepassing van de Gemeente-wet leert,
dat aan gemeente-besturen de mogelijkheid niet
ontnomen wordt om het geld der belastingschul-
digen anders dan in het publiek belang der
gemeente aan te wenden, vereischt art.^ 229
Gemeente-wet de volgende aanvulling:
Alinea 2: „De/e eigendom omvat:
„1". Al hetgeen aan een gemeente is geschon-
„ken onder de uitdrukkelijke bepaling, dat de
„vruchten, die het zal afwerpen, jaarlijks aan
„de gemeente-kas ten goede zullen komen.
„2". Al wat ten publieken dienst bestemd, door
„bijkomende omstandigheden nog niet aan die be-
„stemming heeft voldaan of wel aan haar ont-
..trokken is."
2 10
IL
Een gemeentelijke gasfabriek is een publiek-
rechtelijke onderneming.
Huur van ondergrond, voor het leggen van
gaspijpen, is eene gasbelasting, ergo een ver
bruiksbelasting.
De verschillende diensten, door den Staat aan
den Burgemeester opgedragen, zijn onvereenig-
baar met het hoofdkarakter van zijn ambt.
Ten onrechte beweert Bechmaxn: „Zur Lehre
„von Eigenihuniseriverbe durch Accession und von
„der Sachsgemcinschaft " p. 23, dat door avulsio
alleen dan eigendom verkregen wordt, wanneer
op het aangeworpen stuk boomen stonden, dié
wortels <in het erf hebben geschoten en beweert
Landucc, Archivi juridico XXXI, p. 157, dat
21 I
bij dien aanworp slechts van den boom, die
wortel geschoten heeft, de eigendom verkregen
wordt. (Lex 7 § 2 D. de acquir. rer. dom. 41. i.)
VI.
Mij, van wiens land een stuk door het geweld
van een rivier is losgerukt, kan volgens het R. R.
van den eigenaar van het erf, waaraan dit stuk
is aangegroeid, de waarde niet vorderen.
Bij het huwelijk van eene onder\' curatele
gestelde vrouw, wordt haar man curator.
De verpanding eener schuldvordering op naam
bevat eene beperkte, voorwaardelijke cessie.
De natuurlijke moeder, die haar kind niet
erkend heeft, is bevoegd van dit kind de kosten
terug te vorderen, die zij voor zijn onderhoud
en zijne opvoeding maakte.
212
Wanneer iemand, te goeder trouw, van den
niet-eigenaar het vruchtgebruik verkregen heeft
op een erf waarop reeds een vruchtgebruik ge-
vestigd was, dan zal, indien het nieuwe vrucht-
gebruik door verjaring verkregen is, het be-
staande daarom niet zijn opgeheven.
Art. 1507 B. W. is overtollig.
Het beding, in een pohs van levensverzeke-
ring gemaakt, om ondanks zelfmoord van den
persoon wiens leven verzekerd is,. uit te keeren
is ipso jure nietig.
De in een buitenlandsch faillissement, in het
buitenlifnd benoemde curator, kan ook hier in
die hoedanigheid optreden.
213
XIV.
De commissionair, die beneden bet limito
verkocht heeft, is den committent schadevergoe-
ding- verschuldigd, en niet de som, uitmakende
het verschil van den prijs en het limito.
De erfgenamen kunnen bij verstek veroor-
deeld worden.
XVI.
Partieel appèl is niet toegelaten.
XVII.
De bepaling van art. 340, n". 3, Wetboek
van .Strafrecht is af te keuren.
XVIII.
De ambtshalve toegevoegde raadsman mag
van de verdediging niet afzien, omdat de be-
klaagde niet wil verdedigd zijn.
f
214
XIX.
Verduistering van art. 321 Wetboek van Straf-
recht kan ook geschieden door beleening, buiten
verlof van den eigenaar.
Ten onrechte wordt door velen beweerd, dat
voor de strafbaarheid van overtredingen geen
opzet of schuld vereischt wordt.
Ten onrechte beweert Karl Marx , dat de
waarde bepaald wordt door productie-kosten.
Ten onrechte beweert Joiix Stuart Mill in
zijn Principles of political economy, III, ch. 9. § 3
(p. 88, People\'s Edition), dat het hebben van
meer dan een algemeene inrichting tot gasver-
•
lichting niet voordeelig is voor de algemeene
welvaart, omdat er dan meer kapitaal aan gas-
buizen en aan werkvolk verbruikt wordt.
215
XXIII.
De bezwaren, die tegen monopolie van gas
gelden, vervallen wanneer een gemeente-bestuur
dit monopolie uitoefent.
XXIY.
Afkeuring verdient het voorstel om al den
grond tc doen overgaan in eigendom van den
Staat, die dan de landerijen aan den meest-
biedende zou verpachten.
w
/
\'iÉ>ttinir-iif-7M
>4
\'r-
Wi
■ r •
..■.L-\'■ -\'A-i: ■■ ;
I, ...
f
«
;. 1
-ocr page 233-WM
.-TSi
m
"fi.
-ocr page 234-m
\' i Am, 1 ,
r ,\'i- f f*
m
m
m
S
m
««îvî:
mMy
---: \'.Vt .