-ocr page 1-
-ocr page 2-

\' -V.v \' X\' ,: ■!>;,ft ,1

J

(

fX

■«I

« \'
i

V

^ \'\'\'i J

1

-ocr page 3-

l, i.\' i < • .Vifi. ■. . • r

-v .. ^ fA\'m

lÜ^.. : ■ Jï:i, .

j . rïi,. iWl

\'\'\'Mi

« .-S." «.Jj\' - \' \' iSJ^; t e

^.t.M

■■éi

.•i-.W\'. \'

H\' ■ i

« ■ . ■ \'S-

iW\' i:

-ocr page 4-

t

"li

.s\'

-ri

. ■--■Vaïrj

«

■»s

i ^ ■ ..

•m

\'ï.

>

V

. \'* "M

\\ K 4

-ocr page 5-

0

HAND1IAVIN6 DEIl RECHTEN

VAN OBL[GA\'riEÏÏOUl)ERS.

.• 4

-ocr page 6-
-ocr page 7-

HANDHAVING DER RECHTEN
VAN OBLIGATIEHOUDERS.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

doctor in tic

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA IIEKOMKN MACHTIGING VAN DEN RECrOR MAC.NIFICÜS

D\\ G. VAN OVERBEEK DE MEIJER,

Ilooglccraar in dc Faculteit ilcr Geneeskunde,
EN

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT,

TEfiEN ÜE IIEDENKINGRN I)ER FACULTEIT TE VERüBDIGKN
Ol\'

Dinsdag 14 Docombor 1880, dos nnmiddagfl to 3 uron

l>OOR

JOHANNES DÉKING 1)UUA,

•L

UKIIUKKN TK DOKDKKCIIT.

AMSTERDAM,

krvkn h. van munster & zoon.

-ocr page 8- -ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11-

INHOUD.

INLEIDING.

HOOFDSTUK I.

Bh.

Geschiedkundig Overzicht........3-

HOOFDSTUK II.
Dk Obligatie in de xl\\°« eeuw......29.

HOOFDSTUK III.
Onze werriilijke regeling en hare iie/.waren . 67.

HOOFDSTUK IV.
De redmiddelen der praktijk.......94-

HOOFDSTUK V.
Vreemde weiten en ontwerpen......\'44-

HICSLUIT..............208.

Hiji.agen...............229.

STELt.IN(;EN..............247.

-ocr page 12-

\'m-A,.,

T \' ; ■
• •\'■/•..•.• t ■ :

■ ■ :. ; ■ r

I .

nirm^iW\'i I I\'lii\'i\'S^\'^yiL

: ..it

-ocr page 13-

INLEIDING.

Der wahre Werth de» Recht» liegt in »einen Functionen,
d. h. in »einer praktiichen Brauchbarkeit.

IiiMihT., C*itt iti rtmücte» Hteiti.

Wie zonder een speciale studie daarvan te
maken, onze wetboeken ter hand neemt\' om zich
omtrent de in het Burgerlijk Wetboek en het
Wetboek van Koophandel vastgestelde bepalingen
omtrent de zedelijke lichamen en naanilooze ven-
nootschappen op de hoogte te stellen, zal allicht
Je vraag stellen, waarom met geen enkel woord
daarbij melding gemaakt wordt van de obligatie-
leening \'), die blijkens de dagelijksche beurs-
notccring zulk een gewichtige rol speelt. Het
antwoord daarop zou luiden, dat onze wetgever

i" 1838 liet niet noodig achtte daarvoor bijzondere

bepalingen, afwijkende van de gewone leer der
overeenkomsten, vast te stellen. Te onderzoeken
ot" dit standpunt, niet het oog op het ontwikkeld
financieel verkeer onzer dagen, nog geacht mag

\') SlcchU in den tilcl over de voogdij (art. 391, 451 cn 456 »AV.)
wordt in alRcmccnc termen op hel
bcst.-ian van obligaties Rcwcicn,
\'"w.jl in jj^j „ ^^^ oblig.ilic$ cn coupons tol de roerende

«ken worden gerekend.

-ocr page 14-

worden juist te zijn, en zoo neen, in welke richting
dan naar verbetering moet worden gestreefd, is
wat ik mij in dit proefschrift tot taak stelde.
Vestigde reeds voor tal van jaren (1871—72)
Prof.
Asser in zijne bekende artikelen in de
N. Rotterdamsche Courant over het ontwerp
Jolles
op de naamlooze vennootschappen op dit onder-
werp de aandacht, een meer uitvoerige behandeling
van de rechten der obligatiehouders vond plaats in
de vergadering der Nederlandsche Juristen-Vereeni-
ging te Rotterdam in 1885, naar aanleiding van
de praeadviezen van denzelfden rechtsgeleerde en
Mr.
Hingst, en wat speciaal de vertegenwoordiging
der obligatiehouders betreft, van de studie van
Prof.
Drucker in het Rechtsgeleerd Magazijn.

De eigenaardige voordeden van een proefschrift
boven een dagblad- of tijdschrift artikel, dat het den
schrijver meer ruimte en nauwkeuriger bronnen-
studie veroorlooft, gaven mij den moed op den
door hen gelegden grond.slag voort te bouwen,
al ware dit werk aan hun ervaren hand wellicht
beter toevertrouwd geweest De groote welwillend-
heid, waarmede mijn hooggeachte Promotor,
Prof.
Molengkaafi-, alsmede Prof. Assek en vele
anderen mij met hunne gewaardeerde wenken en
inlichtingen ter zijde stonden, zal althans voor
een gedeelte daarin hebben voorzien.

Van het uitbrengen van bepaald geformuleerde
voorstellen onthield ik mij: Te doen, wal des
wetgevers is, achtte ik niet van mijne competentie.

fr

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

GKSCUIF.DKUNDIG OVERZICHT.

Het woord obligatie, hoe oud het ook moge
zijn in de rechtstaal, heeft in de taal van het
recht onzer dagen een speciale beteekenis gekre-
gen. Staten, corporaties, soms ook i)ersonen, plegen
in hunne behoefte aan geld te voorzien door het
sluiten van lecningen op langen termijn, die op
gemakkelijke wijze verdeeld kunnen worden, opdat
een groot aantal personen, ieder
voor óón of meer
doelen van een vooraf gesteld bedrag, als schuld-
eischers zou kunnen optreden. Die deelen, waarover
meest aan toonder luidende titels
worden afgege-
ven, worden in Duitschland gewoonlijk partial
ol^ligationen of partialen, in Engeland cn
Amerika bonds, in Frankrijk eensluidend als bij
ons obligations gcheeten.

i*

-ocr page 16-

Van deze wijze van geldleening wordt gebruik
gemaakt door:

1°. Publiekrechterlijke inrichtingen als staten,
provinciën, gemeenten, waterschappen;

2°. Zedelijke lichamen;

3®. Naamlooze en commanditaire vennootschap-
pen op aandeelen;

4°, Coöperatieve vereenigingen;

5°, Particuliere personen.

Dit zoogenaamde publieke crediet der gemelde
lichamen uit het begin der zestiende eeuw datee-
rend speelde reeds in het midden der achttiende,
voor zoover het de staatsleeningen betreft, een
belangrijke rol in het internationaal verkeer, en

1) In Duitschland cn Oostenrijk, waar de majoraten hel proole
grondbezit in stand houden, zijn deze Iceningcn van particulieren
(de zoogenaamde Kavalicrspapiere) aan dc orde van den dag.
Bij ons zijn de Lutine-leeningcn van den Heer
W. H.Tkr Meulen
of zijne vroegere firma Ter Meulen & Boeke, voor zoo ver mij
bekend, de eenige. In het laatst der vorige eeuw werden door
t.al van planters in Suriname obligalie-leeningen uitgegeven, meest
met hypothecair verband (kustingbrieven) op hunne plantages, die
echter zulk een slechten naam kregen, d.il men er in
1781 volgens
luzac «nauwelijks van durfde reppen". Van tijd tot tijd komen
stukken daarvan nog wel eens op eflectcnveilingen voor.

3) Volgens Luzac was de door Karei V in 1523 gesloten leening
de eerste. De oudste werden in den vo:m van lijfrente gesloten, eerst
later kw.imen de stukken aan toonder in zwang.
Kuntze (Inh.nber-
papiere bl.
78 v.v.) noemt dc Saksische Stcucrscheine van omstreeks
1664 onder dc oudste in Duitschland, geeft echter toe, dat Holland
zooals in alle handelszaken de andere landen lang vooruit was
geweest.

-ocr page 17-

niet zelden werden zulke leeningen bij in bet
buitenland gevestigde bankiers gesloten.

De leeningen van maatschappijen hielden van
zelf gelijken tred met de ontwikkeling van deze
lichamen. Zoo wordt vermeld dat de Zuid-Zee-
Compagnie, die aanleiding gaf tot de beruchte
Bubble-periode in Engeland, ten einde zich de
noodige fondsen voor een belangrijke uitzending
te verschaffen, in Juli 1712 voor £
200.000 obliga-
ties uitgaf, welk bedrag in het volgende jaar nog
met £ 200.000 vermeerderd werd. Voorzeker
zal de mtieme verhouding, waarin de Compagnie
tot de Regeering stond, op die obligaties een
min of meer officieelen stempel hebben gedrukt.
De groote crisis, door de oprichting van tallooze
andere maatschappijen veroorzaakt gaf aan-

1) Zoo werd jccds in 1772 dc val v.m liet Amstcrdanischc
b.inkicrshuis
Cukkort & ZOONEN, die het sein tot ccn nlgcmccnc
Rcldcrisis g.if, Rrootcndecis toegeschreven aan »Verbintenissen in
BcldopncminRcn
thans in Holland 200 vecivuldig". Verg. Wace-
NAAK.\'oninidd. vervolg, Dl. XXIV bl. 304. Hoezeer Amstcrd.ini
dc alRcmeonc geldmarkt van Europ.^ was, blijkt het best, doord.it
zelfs onder dc woelingen der l\'.nrjollen en Or.injcklantcn in 1793
.nan dc Anistcrdamschc beurs dc volßcnde Bcldlccningen werden iiil-
gcschrcvcn: door Priiisscn 5 milliocn. Frankrijk I3 millioen, dc
Kussischc gravinnen llranica en I\'otocka onder garantie van dc kei-
zerin 2so.ocx> dukaten, dc VcrccniRdc Staten 3.750.000, buiten cn
beh.ilvc dc vrijwillige cn gedwongen Iceningcn der Republiek xclf.

2) Max. Wikth. Geschichtc der Handelskrisen atc Aull. II. 36-

5) WiRTH In rijn bovengenoemd werk noemt cr niet minder

dan 202 op, w.iarondcr ccn lot exploitatie van ccn rad als perpetuum
mobile.

-ocr page 18-

leiding tot de uitvaardiging. der bekende Bubble-
Act van 1719, waarvan het tweede deel van Juni
1820 af de uitgifte van, en den handel in blanco
aandeelen van maatschappijen, niet door een bij-
zonder charter geauthoriseerd, onder bedreiging
van zware straffen verbood. Daarmede werd de
oprichting van naamlooze vennootschappen, wegens
de onbeperkte aansprakelijkheid der vennooten,
zoo goed als onmogelijk gemaakt. Eerst na af-
schaffing der Bubble-Act in 1825 ontwikkelde zich
langzamerhand het Instituut der Joint Stock Com-
panies en vooral de onder vigueur der wet van 1862
opgerichte spoorwegmaatschappijen maakten van
het publiek crediet door de uitgifte van obligatie-
leeningen gebruik.

In ons land, waar zich door den langdurigen
oorlog met Spanje, gevoerd tegelijk met de ont-
wikkeling van den handel, vooral behoefte aan
vereeniging deed gevoelen, die tot krachtig optre-
den in staat stelde, ontstonden vroeger dan elders
machtige maatschappijen en vindt men daardoor
bij ons de eerste sporen van een beroep van
particulieren op het publiek crediet. De Oost-
Indische Maatschappij, die meer dan anderhalve
eeuw een ongekenden voorspoed genoot en gedu-
rende dien tijd steeds ruime winsten afwierp,
behoefde eerst in het laatste der vorige eeuw
voortdurend den steun van buitengewone crediet-
niiddelen.

-ocr page 19-

Minder gelukkig was hare jongere zuster, de
West-Indische Maatschappij, die daardoor juist een
interessante studie voor de historie van het door
ons behandelde onderwerp biedt. In 1621 meteen
kapitaal van ruim 7 millioen gulden opgericht,
nam zij vrij spoedig een bijzondere vlucht, zoo-
dat zij zelfs in 1629, na het
veroveren der zilver-
vloot, zich in staat zag 75 7o aan hare participanten
uit te keeren ). De jaren van financieelcn voorspoed
werden echter spoedig afgebroken door bittere
geldverlegenheid, voornamelijk tengevolge van de
groote oorlogsvloot, die de Compagnie, die zich
altijd meer op het maken van oorlogsbuit, dan op
het drijven van een vreedzainen handel had toe-
gelegd, in den Atlantischen Oceaan en in de
West-Indische wateren moest onderhouden, oni de
Spanjaarden en Portugeezen liet hoofd
te bicden.
Wel hadden bij de art, 40 en 41 van het Octrooi de
Compagnie en de Staten-Generaal zich wcdcr-
keerig verbonden elkaar in moeielijke tijden te
steunen, maar terwijl bij den inval der Spanjaarden
«n Gelderland in het jaar 1629 de Compagnie
deze belofte door een voorschot van 6 ton ge-
trouwelijk was nagekomen, hielden de Staten zich

I) Aldus volgens Memorie <lcr rarlicipantcn aan dc Stalcn-
Gcncra.d in 1668 hicrn.i vermeld cn ic vimlcn bij Al rzEMA, S.ikcn
van .Slaot cn Üorloj;h, dl. .\\IV 1)1.
604. Ten onrcchlc beweert
Stiji., dat dc uitdcclinncn nooit meer dan 50 x hebben bedragen.
Verg, O.
v. Reks Historie dor Sta.uhulshoudkunvlc. II bi. 191.

-ocr page 20-

doof, toen na 1631 de Compagnie op iiare beurt
in moeielijkheden kwam, en konden slechts met
groote moeite tot restitutie van het geleende
worden gebracht. In den beginne trachtte de
Maatschappij zich staande te houden door „zooveel
„penningen op intrest te lichten als te bekomen
„waren," maar die sommen waren spoedig ver-
slonden, evenals 4 millioen, die door de aandeel-
houders opnieuw waren gestort. Eerst toen de
Staten der provinciën, waaronder Holland wel
de voornaamste zal geweest zijn, zich bereid
verklaard hadden met een som van 5 ton in eens
en 7 ton \'sjaars de bedreigde Maatschappij bij
te springen, lieten de aandeelhouders zich in 1639
overhalen tot een bijstorting van 50 % op hunne
aandeden in driejaarlijksche termijnen, welke
gelden preferent verklaard werden voor
een u i t d e e li n g van 6 . Doch ondanks deze
hulp en den in 1648 gesloten vrede van Munster
kwam de Maatschappij op den duur niet uit hare
financieele moeielijkheden. Al bleef zij bestaan,
hare schoonste veroveringen zooals Brazilië in
1656 door de Portugeezen, Nieuw-Nedcrland in
1665 door de Engdschen, zag zij zich ontwtildigen.
Reeds hadden gedurende eenige jaren geene uit-
deelingen plaats gehad en was zelfs dc rente op
de deposito geleende gelden onbetaald gebleven.
Toen eindelijk in Juli 1667 de Bewindhebbers der
Maatschappij zich buiten staat verklaarden binnen

M

-ocr page 21-

drie maanden aan de Zweedsche Afrilcaansche
Maatschappij de som van 100,000 rijicsdaalders
te voldoen, zooals hun ter zake van een bij ver-
gissing prijsgemaakt schip en andere controversen;
door de Staten-Generaal, krachtens een met
Zweden gesloten tractaat gelast werd, wenschten
deze laatsten een geheele reorganisatie der Maat-
schappij tot stand te brengen. Zij richtten daartoe
een memorie aan de Provinciale Staten met
den voorslag, om op grond van den slechten
toestand der Maatschappij en de blijkbare onmacht
harer tegenwoordige bestuurders om
haar daaruit
op te heffen, het Octrooi der Maatschappij, tot
liet einde der eeuw verlengd, in openbare veiling
te brengen en te gunnen aan den meestbiedende van
l^en, die zouden kunnen
garandeeren het volgende
i" art, 5 der veilings-conditiCn omschreven, „Dat
«liet Capitaal bij de voorschreve nieuwe contrac-
^tanten uyt te looven, soude geümployeert worden,

«eerst tot aflegginge van alle dc hooftsommen

fl tegen woord ich tot laste van de voorz. Compagnie
lOp interest loopende, in dier voegen, dat aan alle
\'iJe Houders van de obligatiün betaelt
tj5C()udo worden, vyftich ten hoiulert. Des dat
nbij de gemeene overgifte van alle de Provinciün
nSoudc worden gedecreteert ende vastgesteld, dat

Arr/KMA Dl. XIII, bl. ,27 v.v. Dl. .\\IV 393. Waoknaak,
bi. 38a

-ocr page 22-

lO

.,sylieden haer daermede ten eeuwigen dagen
.zouden hebben te contenteeren, ende vervolgens
„mede tot uytkoop van de participanten, betalende

„hare actiën tot......ten hondert." Het aantal

percenten zou dan later worden vastgesteld naar
den koers van den dag, terwijl de aandeelhouders
gerechtigd waren ze tot dien prijs te behouden
en geacht zouden worden voor dit bedrag in de
nieuwe Maatschappij te hebben deelgenomen.
Hoewel naar onze meening bovengenoemde obli-
gatiehouders wel het allermeest hunne belangen
door de voorgestelde schikking gelaedeerd zagen,
konden noch bewindhebbers noch aandeelhouders
zich evenmin daarmede vereenigen. De eersten
gaven hun gemoed lucht in een memorie van dertien
quarto bladzijden compressen druk, onder den wel
wat euphemistischen naam van „Korte remarques,
„an de Heeren Gecommitteerden van H. Ed. Groot
„Mogenden de H.H. Staten van Holland ende
„West-Friesland." In dit stuk werd ondanks den
noodeloozen omhaal van woorden, toch zeer klaai-
uiteengezet, dat zoo de Maatschappij in verval
gekomen was, dit allerminst geweten kon worden
aan de tegenwoordige bestuurders, maar dat dc
Maatschappij reeds jaren aan chronisch geldgebrek
geleden had, voornamelijk daardoor veroorzaakt,
dat tegenover de enorme voordeden, die dc
Republiek van de machtsontwikkeling der Maat-
schappij genoten had, dc Staten haar steeds den

-ocr page 23-

11

noodigen geldelijken en moreelen steun onthouden
hadden, waartoe zij zicli indertijd bij het Octrooi
en later bij afzonderlijke contracten hadden ver-
bonden. De Staten-Generaal, wier gecommitteerden
steeds de Kamer van negentienen, die het Opper-
bestuur der Maatschappij voerde, praesideerden,
hadden steeds ^meer den dienst van den lande
^als het interest van een Compagnie Koopluyden
„betraght." Als bewijs, dat onder de tegenwoordige
bewindhebbers de zaken eer verbeterd dan ver-
slimmerd waren, voerden zij aan, dat terwijl de
acticn cn obligatiCn der Maatschappij in 1656 op
de Beurs te Amsterdam respectievelijk voor 5 cn
10 verhandeld werden, deze in 1664, voordat
dc tweede Engelsche oorlog de zaken opnieuw
de war stuurde 18
en 48 7,, genoteerd stonden,
terwijl na 1656 dc sints 1845 gestaakte rente-
betaling op de obligatiün in de meeste Kamers
althans gedeeltelijk weór hervat was.
Zij waren
voorts van mcening, dat bij een lichaam als deze
Maatschap|)ij, van een publieke veiling harcr
\'jezitiingen geen sprake kon zijn, omdat niet
verwacht kon worden, dat zich één, laat staan
meerdere gegadigilen zouden optloen cn ilat, zoo
zich al een andere Maatschappij tot overname
vormde, alsdan bij j\'cbrekc van opbod niet van
veiling, maar van wegschenking moest ge-
sproken worden. Eindelijk waren zij behoudens
^hct groote respect voor dezelve" zoo vrij H. Ed.

-ocr page 24-

12

Groot Mogenden onder het oog te brengen, dat
het der Regeering „van wier goede gunst zij naest
„God het meest meenden te mogen verwachten,"
minder fraai stond de Maatschappij, door het
ontworpen concept zoo lichtvaardig in haar crediet
te benadeelen, wat zonder den krachtigen steun der
Participanten, om de koersen omhoog te houden,
haar
waarschijnlijk een doodelijken slag zou hebben
toegebracht. Hiernevens ging eene memorie aan de
Staten-Generaal zelf, met verzoek om de in 1649
beloofde subsidiën te betalen, bij Portugal aan te
dringen, desnoods met kracht van wapenen, op vol-
doening van de bij vredestractaat voor de Maat-
schappij bedongen schadevergoeding, cn éindelijk,
het Octrooi te verlengen. Terwijl intusschen, waar-
schijnlijk meer door den persoonlijken invloed der
voorname bewindhebbers, dan tengevolge van de
overtuigende krachten der in deze stukken neer-
gelegdeargumenten, het plan tot veiling geen voort-
gang had, gevoelden ook de participanten „uyt
„innerlycke beweginge harer herten," waaraan mis-
schien die van hunnen geldbuidel niet geheel vreemd
\'was, zich genoopt in een lang adres aan de Staten-
Generaal hunne bezwaren tegen de voorgestelde
regeling uiteen te zetten, die naar zij vreesden, hunne
belangen „ten appetijte hunner crediteuren" ten
zeerste zoude benadeelen, cn verzochten onder over-
legging der resolutie van 1649 om prolongatie van
het Octrooi en betaling der achtcpstallige subsidiün.

-ocr page 25-

13

Dit iiad eindelijk het gewenschte effect. De
Algemeene Staten sloten voor rekening der maat-
schappij en onder privilegie op eenige inkomsten
een leening à 4 % tot betaling der aan Zweden
verschuldigde som; van Portugal werd in plaats
van de schadevergoeding in geld, een voordeelig
tractaat over den zouthandel bedongen en toen
den eersten Januari 1672 het octrooi afliep, werd
het eenige malen telkens voor acht maanden ver-
lengd. In September 1674 kwam een reorgani-
satie tot stand, waarbij de oude maatschappij
vernietigd en een nieuwe werd opgericht, die
ingaande 1675 octrooi kreeg voor 25 jaar. De
schuld der oude maatschappij werd à 30 7o <^loor
tie nieuwe overgenomen, die daarvan geregeld
intrest zou betalen. De obligatiehouders moesten
echter nog 8 % op ile hoofd.soni hunner vordering
bijstorten, wat met 4 "/o» «^loor de aandeelhouders
gestort bij tie 15 V„ waaro|) hun aandeel geredu-
ceerd werd, een bedrijfskapitaal voor de nieuwe
niaat.schappij van ƒ 120.000 vormde. Voorts werd
nog geregeld op welke voorwaarden en met welke
plaatsen de nieuwe maatschapi)ij handel mocht
«^Irijven, waardoor het mono|)olie zeer beperkt werd.

In de honderd jaren die thans volgen, biedt de
"ieuwe maatschappij voor ons weinig belangrijks
ter behandeling, daar zij volgens den bekenden
Historieschrijver
Simon Sriji. „nooit zeer groote
«zaken heeft verricht en nooit door zware onge-

-ocr page 26-

14

„vallen is vermaard geworden Hare voornaamste
inkomsten bestonden uit de recognitiegelden van
de particuliere scheepvaart. Tot hooger uitdeeling
dan 7o \'^on zij het niet brengen, en maakte in
dit opzicht tegenover de Oost-Indische Compagnie
een povere figuur. De oorlog met Engeland, dien
onze sympathie voor de jeugdige Amerikaansche
republiek ons op den hals baalde, maakte ook aan
deze betrekkelijke welvaart een einde, en groote
oorlogskosten konden weldra niet door de schrale
inkomsten worden gedekt. Herhaaldelijk werden
zoowel Generale als Provinciale Staten om hulp
aangezocht en gelden door dezen onmiddelijk ver-
strekt of onder hunne garantie opgenomen. Hier-
door werd echter de val der maatschappij slechts
korten tijd vertraagd, en na langdurige onder-
handelingen werd zij met i Januari 1792 ontbonden
verklaard en het bestuur over de volkplantingen
onder haar octrooi, door Gedeputeerden der Statcn-
Generaal overgenomen. Aan de aandeelhouders,
die zich in de maand Januari daartoe zouden
aanmelden, zouden voor 30 7o bedrag

hunner aandeden recepissen worden uitgereikt,
later verwisselbaar in 3 7o schuldbrieven op de
generaliteit. Deze termijn werd later billijksbalve
herhaaldelijk verlengd.

i) Verg. vervolg op WagkNAAK, Dl. V bldz. 353, VII 142, .\\IV
128. XIX 407, XXII 229. XXIV 342. Oük I
.uzac, Holl.mds Rijk-
dom 11, bl. 134 v.v.

-ocr page 27-

15

Tot besturing der bezittingen in West-Indië en
op de Westkust van Afrika en tot het drijven
van den handel op die gewesten, werd eeu Raad
benoemd, zetelende te \'s Gravenhage, met een
collegie van commissarissen naast zich, dat te
Amsterdam gevestigd was. Alleen Suriname en
Berbice, die nog particulier eigendom van afzon-
derlijke maatschappijen waren, behielden een bij-
zonder beheer. Daar de geldmiddelen geheel
afgescheiden van \'s Lands kas beheerd werden,
moesten door het bestuur nog herhaaldelijk leenin-
gen worden gesloten, om in den geldnood te
voorzien. Zoo werden voor een in 1792 uitgeschre-
ven lecning van 4 millioen 4 "\'0 tot bevordering
van het succes, alle weesmeesters, voogden en
curators gemachtigd daarin voor hunne pupillen

I) Suriname werd in 1666 door de Zeeuwen veroverd cn in 1682
afjjesl.nan voor 260.000 gulden aan dc Wcsl-Indischc Compagnie,
die er cclilcr in liet volgende jaar een afzonderlijke m.iatschappij
voor oprichtte, waarin zij een derde hehield, terwijl dc stad Am-
sterdam en CtiKNKl.ls
van Akksskn van Sommelsdijk, die lol goc-
vcrncur werd aangesteld, elk een derde voor hunne rekening
n.imcn. In 1770 verkocht de familie
van Akr.sskn haar deel voor
7 ton aan Anisterd.am.

Do .Socictcit van Herbicc levert een alleraardigst voorbeeld op,
dal dc klachten over Gründerei en opschrocving van den inbreng
bij n.iamlooze vennootschappen nicl van gisteren datceren. In 1626
werd Heibicc door eenige Zeeuwen onder dc Gebroeders
van
Pkkrk
veroverd, die de kolonie als leen van dc Wcst-Indischc
Compagnie bestuurden. In 1712 werd lij door dc Franschcn gc-
biandschat, die zich voor ccn tlccl dier schalling met een wissel

-ocr page 28-

i6

en curandi deel te nemen. Vrij zonderling was
voorzeker een geldheffing van ƒ488.000 in 1795,
waarbij den deelnemers een lijfrente van 10 "/o
van de ingeschreven som verzekerd werd of slechts
8 7o. zoo die rente op twee lijven gevestigd was,
zonder onderscheid van jaren. Deze leening had
grooten toeloop en was binnen een maand geheel
volteekend

De in 1792 benoemde Raad werd na de om-
wenteling in 1795 veranderd in een Comité tot

op de beziuers van f 180.000 tevreden stelden. Toen deze l.iatsten
na den vrede van Utrecht liever van de kolonie afstand deden
. dan den wissel te honorecren, werd de betaling daarvan op zich ge-

nomen door vier Amstcrdamschc kooplieden, dc Gebroeders van
Hoorn, Aernout Dix
en Pieter Schuurmans, die vervolgens
in den bloeitijd der agiotage
(1720) de bovengenoemde Socictcit
van Hcrbice oprichtten, waarin zij dc kolonie, die hun dus geen
twee ton gekost had, voor 8 ton inbrachten, hoewel zij zich later,
toen dit wat al tc bar gevonden werd, met 6 ton tevreden stelden.
Dat dc aandeelhouders van zulk een verwaterd k.ipitaal niet veel
rente trokken, spreekt van zelf; in
1780 werden dc aandeden van
ƒ
2000 tegen / 210 dus ruim 10 % verhandeld.

Het is dan ook wellicht ten koste van deze hccren, dat een
aardig rijmpje, uit dien tijd datccrcnd, maar dat nog niets van
zijn actualiteit verloren heelt, gedebiteerd werd, cn dat luidde
als volgt:

Twcemacl vyf is tien,
lek set nul cn houd er \'ien.
Die
i is voor de Quanten
En
o voor de Participanten.

i) Vervolg op Wagenaar, Dl. XXIX, blz. 82, N. Ncd. Jaarb.
1794 bl 241-244.

4

-ocr page 29-

17

de zaken van de Coloniën en Bezittingen in Africa
en America, bestaande uit 21 personen, met ver-
nietiging tevens van de afzonderlijke besturen van
Suriname en Berbice. De staatsregeling van 1798
(art. 129, 233, en 251—55) moest de West-Indische
bezittingen onder een Raad van Amerikaansche
ColoniCn en Bezittingen, onder oppertoezicht van
het Uitvoerend Bewind brengen, doch bij gebreke
van een instructie voor dien Raad hield het oude
Comité nog tot 1800 stand. Toen de Raad eindelijk
benoemd werd, waren de meeste bezittingen reeds
in handen der Engelschen gevallen.

Tegenover deze veelvuldige lotswisselingen kon
de Oost-Indische Compagnie in de XVII^^c cn de
eerste helft der XVIlb\'^ eeuw op een meer be-
stendigen bloei bogen, waartoe voorzeker de
gunstiger ligging van het terrein harer werkzaam-
heid, niet weinig bijbracht. In 1602 opgericht met
een kapitaal van ƒ6.600.000 in aandeden van
ƒ 3000 verdeeld, waarvan meer dan de helft in
Amsterdam geplaiitst was, kon zij reeds in 1606
75 7o uitdeden, terwijl dc uitdedingen in 170 jaren
gemiddeld 20 7o bedroegen Dat de Compagnie
zich niettegenstaande de behaalde groote winsten
toch somtijds in schulden moest steken, werd

i) SiMON Stvl. Opkomst cn bloei der VcrccniRdc NcdcrLin-
dcn. L
uzac geeft in Dl. I 306 cn 1)1. II 117 dc volledige lijst der
dividenden tot
1779.

-ocr page 30-

i8

veroorzaakt door de gebrekkige rekenplichtigheid
der bewindiiebbers, die van de hun verleende
macht om de dividenden te bepalen, nog al eens
misbruik maakten om de koersen der aandeelen,
al naar hun belang dit meebracht, op te drijven
of te drukken. Zoo werd in 1611 niets, in 1612

57^%» iii \'613 en 1614 weer niets, in 1615 42^%

en 1616 62^ 7o uitgedeeld, waarop weder drie
jaren zonder uitdeeling volgden, tot in 1620 weer
372
7o werd uitgedeeld. Die uitkeeringen van al
het voorhanden bedrijfskapitaal noodzaakten hen
dan ook, ondanks de hooge winsten, tot opneming
van geld van particuliere personen, die echter
eerst in 1664 het karakter van obligaties aan
toonder aannamen. Tusschen 1679 en 1698 werden
zes maal zulke leeningen ä 4 7o gesloten, die
echter spoedig weer in de volgende vette jaren
werden afgelost. In het jaar 1735 was nog een
batig slot van ƒ 2.160.736 aanwezig, doch dat
in 1751 in een schuldenlast van ƒ 21.543.644
was verkeerd. In de daarop gevolgde voorspoedige
jaren was deze wederom aanmerkelijk verminderd,
zoodat zij in 1779 slechts ƒ 8.506.567 bedroeg.
Volgens een gemaakte berekening had de Maat-
schappij van 1602—1782 aan directe baten voor
verlenging van het octrooi, bijdragen in de admi-
raliteits-collegiOn en anderen onderstand een som
van ruim 60 millioen in \'s lands schatkist gestort,
nog ongerekend de rentelooze voorschotten, waar-

-ocr page 31-

19

voor men steeds in moeielijke tijden bij haar had
aangeklopt

Dit alles begon echter omstreeks 1780, voor-
namelijk tengevolge van den Engelschen oorlog,
te verkeeren. In vredestijd wist de Maatschappij
steeds in een tijdelijke behoefte aan kasgeld te
voorzien, door het opnemen van gelden op rece-
pissen, invorderbaar zes weken na opzegging, ge-
woonlijk anticipatie penningen genoemd,
omdat men geacht werd daarmede te anticipeeren
op de opbrengst der met de retourvloot uit Oost-
Indiün verwachte waren, evenals men thans om
geld te schaffen, cognossementen in beleening
geeft.

De stremming van de scheepvaart door de over-
macht der Engelschen ter zee teweeggebracht,
maakte de behouden aankomst van dit onderpand
zeer onzeker en oefende zulk een nadeeligen invloed
op het crediet dier papieren, dat groote sommen,
o. a. 3 ton in eens door een enkel koopman te
Amsterdam, werden opgevorderd. Ondanks een door
de i)rovincie Holland verleend voorschot van 12
ton, was de Maatschappij in 1781 door tlicn aan-
drang genoodzaakt de Staten-Generaal om „hand-
sluiting" of surseance van betaling te verzoeken,
die haar voor één jaar werd verleend, maar natuur-
lijk den koers der anticipatie papieren sterk deed

j) Zie Vervolg op Wagknaau Dl. V, bl. 347 noot.

-ocr page 32-

20

vallen. Om deze beter omhoog te houden, werden
de Staten-Generaal in 1782 aangezocht de rente
en aflossing te garandeeren, en tevens garantie te
verleenen voor een aan te gane leening van 12
millioen. Toen de Staten-Generaal, langzaam als
immer, met het overwegen van dit aanzoek langen
tijd zoek brachten, stelde zich de provincie Holland
voor de bedreigde Maatschappij in de bres en
garandeerde zoowel de uitgegeven recepissen, als
een leening van 8 millioen, echter onder het alles-
zins verstandig beding van steeds op volledige
wijze inzicht van de zaken der Maatschappij te
mogen nemen.

Den knak, die onzen handel door den Engelschen
oorlog was toegebracht, kon men niet meer te
boven komen, en van dien tijd af, biedt de Oost-
Indische maatschappij een evenbeeld van de West-
Indische in het streven om door de kunstigste
crediet-operatiün zich staande te houden Ze
allen in geregelde volgorde op te noemen, zou ons
hier te ver voeren. Toch is het van belang te

i) Vcrgcl. Vervolg op Wagenaak, Dl. VII bl. 125, IX bl. 177,
XIII bl. 76, XIX bl. 382, XXII bl. 216 cn 223. IIcl sUkcn der
uitdcclingcn verwekte o. .i. grootcn nood bij de .innen der Joodschc
gemeente te Amsterdam, die haar k-ipita-il groolcndecls in aan-
deden der Oost-Indische Compagnie belegd had. Dit noopte in
1786 nog tot ccn uitdeeling v.m die overigens niet in over-

eenstemming was met den geldnood der Compagnie, Dc stadhouder
stond bijna / 18.000, hem uit die uitdeeling toekomende, aan dc
armen dier gemeente af.

-ocr page 33-

21

wijzen op de bedrevenheid onzer voorvaderen in
de financiekunst, welke daaruit blijkt, dat de Kamer
van Zeeland reeds in 1787 een Premieleening
van 3 millioen gulden, of zooals zij het noemde,
een geldleening bij wijze van loterij uitschreef,
die door de Staten dier provincie, ondanks eenige
bedenkingen, goedgekeurd werd en groot succes
had. Dit moedigde ook de Hollandsche Kamer
tot een gelijksoortige leening van 8 millioen aan,
waarvan de voornaamste voorwaarden waren: \')

„De prijzen en premiön worden betaald in
„obligatiën ten laste der Holl. Kamer der O. I. C.,
„rentende 3 % losbaar in 44 jaren door suc-
„cessieve accresceerende aflossingen, beginnende in
„ 1792 met ƒ 112.000, welke interessen en aflossingen
„door H. Ed. Groot Mogenden yolkomenlijk worden
„gegarandeerd.

„H. Ed. Gr. Mog. geven remissie van de loo^tc
„en 200SIC Penning en zijn alle weesmeesteren,
„voogden, administrateuren en curateuren ge-
„authoriseert in deze negotiatie te mogen deel-
„nemen en ter verkrijging dezer certificaten andere
„effecten te mogen verkoopen!

Dezelfde Kamer trachtte zich ook op andere
wijze te redden door met goedkeuring der Staten
van Holland wissels op langen termijn te trekken

I) Ilct gchcclc plan is tc vinden in de N. Ncdcrl. Jaarboeken
1790, bl. 1924.

-ocr page 34-

22

Op de schatkist dier provincie, die deze met ver-
goeding van vier percent zou honoreeren. Sterk
verzette Amsterdam zich tegen dit plan, dat men
aldaar beschouwde als „een allerschadelijkste
„nieuwigheid, onbestaanbaar met de agtbaarheid
„van den Souverain, aller nadeeligst voor \'s Lands
„Finantieweezen, van een zeer onzekere, ja waar-
„schijnlijk alleronkragtdadigste uitwerking; als een
„geheel vreemd Plan, waarvan mogelijk te ver-
„geefsch, naar een voorbeeld bij eenig souverain
„zou gezogt worden, vol van onoploslijke zwarig-
„heden," Terecht werd daarbij er op gewezen,
dat de crisissen van 1763 en 1772 afdoende het
gevaar van een overspannen wisselcrediet hadden
aangetoond. Al werd het plan doorgedreven en
lieten de afgevaardigden der Amsterdamsche vroed-
schap zich zelfs verleiden goed te keuren, dat
hunne verklaring, ,,dat zij de gevolgen lieten
voor rekening van degenen, die er hunne stem
aan hadden geschonken," niet in de officieele
notulen der Staten-vergadering zoude worden ver-
meld,.,. succes had de operatie niet, waarschijnlijk
door gemis aan medewerking bij dc Amsterdam-
sche kapitalisten, en de Staten zagen zich eerlang
genoodzaakt in eigen geldbuidel te grijpen.

Hadden dc toenmalige-leden der Amsterdam-
sche vroedschai) kunnen vermoeden, hoe in hun
eigen stad bijna een eeuw later in zekere donkere
Novembermaand hun juist inzicht omtrent de

-ocr page 35-

23

slängennatuur van het wisselcrediet op treffende
wijze zou worden bewaarheid, in plaats van te
ineenen „dat hunne taal kragtig genoeg ware
„geweest om niet spoedig uit het geheugen te
geraken," zouden zij voorzeker bij hunne verkla-
rintr tot een heilzame les voor de nazaten hebben

O

volhard

In 1789 was het crediet der Maatschappij zoo-
zeer gezonken, dat de Staten van Zeeland, toen
vrijwillige leeningen niet genoeg meer inbrachten,
de ingezetenen dwongen 4 van al hunne be-
zittingen tegen een rente van 3 ^n te leenen.

Deze stand van zaken wettigde volgens het
oordeel der Staten-Generaal, een ingrijpen in de
organisatie der Maatschappij, waardoor hun grooter
invloed op het beheer zou worden geschonken.
Zij verzochten derhalve in 1790 Willem V, als
opperbewindhebber, een commissie van toezicht
aan te stellen. Hieraan werd gevolg gegeven door
de benoeming van vier Heeren, die in Januari
1791 een uitgebreid verslag uitbrachten over den
toestand der Maatschappij en de middelen aan-
gaven, waardoor zij, volgens hunne meening, uit
haren staat van verval kon worden opgeheven.
Daaronder behoorde de terugroeping ter verant-
woording van den Gouvernein\'-Generaal C. J.
van
i)K GkakI\'F en het uitzenden van een e.xtra ordi-

I) Sccrctc Resolution van Holland 25 Juli 1788.

-ocr page 36-

24

naire commissie om in Indië de noodige maat-
regelen tot regeling en bezuiniging te treffen.
Nieuwe moeielijkheden ontstonden intusschen door
een wijziging, gebracht in de wijze van veiling
der goederen door de nieuwe gecommitteerden,
die begrepen, dat de tot nn toe gevolgde manier
van veiling den makelaars gelegenheid bood, door
onderlinge samenspanning, de prijzen laag te houden
en dus een veiling bij afslag invoerden. Konden
de goederen den vooraf getaxeerden prijs niet
opbrengen, dan werden zij opgehouden en later
onder de hand verkocht, zoo het gelukte een
beteren prijs te bedingen. Dit wekte een storm
van verontwaardiging op, eensdeels onder de make-
laars, die daarmede een einde zagen maken aan
hunne vroegere coalitie, anderdeels onder de koop-
lieden, die door den onderhandschen verkoop minder
zeker den waarschijnlijken loop der prijzen konden
berekenen en den goeden uitslag hunner specula-
ties in gevaar zagen gebracht. Beide klassen,
onder aanvoering van de Heeren
Rouert Voute
en \'van Brienen, beweerden dat die wijze van
verkoop in strijd was met het octrooi der Maat-
schappij en wisten haar een reeds beloofden steun
van i6 ton der Amsterdamsche. kapitalisten te
ontnemen. Niet minder schadelijk werkte een
geschil met het machtige huis
Hope & C°., dat
een Amerikaansch schip met Indische waren, in
Texel binnengeloopen, had ontladen, cn bij de

-ocr page 37-

Staten-Generaal aanzoek had gedaan die producten
te mogen veilen, wat door de bewindhebbers strijdig
geacht werd met hun monopolie om koloniale
goederen uit de eerste hand alhier te verkoopen.

In 1795 waren de schulden der Maatschappij
tot ruim r 12 millioen \') gestegen en daar Holland
hiervan ongeveer 90 millioen had gegarandeerd,
meenden, na de omwenteling, de provisioneele
representanten van dit gewest zich de zaken der
Maatschappij te moeten aantrekken. Met ontslag
van de vier in 1790 aangestelde Heeren benoemden
zij vier anderen, die op 15 Juni 1795 verslag uit-
brachten, omtrent een door hen ingesteld onderzoek
en op 12 September voorsloegen het geheele
bestuur te ontslaim en te vervangen door een
Comité tot de zaken van .den O. I. Handel en
bezittingen. Dit zou bestaan uit 28 personen,
benoemtl door de Staten-Generaal en waarvan

i) Dit cijfer omtrent het ».iKtcrwcezen" werd .lanRcgcvcn in het
liierboven genoemdmpport 15 Juni 1795, alsmede in een contr.imcmo-
ric v.in Ijcwindhcbbers v.in isOctobcr, hoewel dit laatste bericht er
uitdrukkelijk op wees, dat dit wel den stand van dc k.is aangaf,
maar dc rijke bezittingen der Maatschappij in land, schepen, pak-
huizen enz. daarbij buiten rekening w.iren gelaten, llii dc toe-
lichting der wet van 24 April 1836 tot regeling van dc schuld
van Oost-Indifi aan het moederland, werd die som op ruim
f 82 millioen gesteld. Hoe men aan dit laatste kwam bleef,
ondanks een opmerking in dc 2de
Kamer da.iromtrcnt, onopgehelderd.

Vcrgcl. de \\Vaai.\'.S A.mtcckcningcn over Koloni.ilc Onderwerpen,
dl. II, bl. 119 v.v.

-ocr page 38-

26

Holland 20 personen, Zeeland 3 en elk der
overige gewesten i zou voordragen. Na eenige
concessiën aan Zeeland gedaan om de oppositie
van dit gewest te breken, werd biertoe besloten,
en nam op 19 Januari het nieuwe Comité zitting.
Merkwaardig is te vermelden: dat de nieuwe
bestuurders ook buiten de aandeelhouders om
konden gekozen worden. De rekening en verant-
woording zou telken jare in Januari worden af-
gelegd ten overstaan van een Commissie van
negen personen, waarvan vijf door de Staten-
Generaal en vier door de deelhebbers te benoemen.
Het in 1796 afloopende octrooi werd nog voor
twee jaren verlengd. Een poging van de deel-
hebbers om in het laatst van 1796 den ouden
toestand te herstellen, werd voornamelijk door
de krachtige houding van den afgevaardigde
Nuiiout v.vn der Vkün verijdeld.

Terwijl intusschen de meeste bezittingen ilen
Engelschen in handen waren gevallen, werd in
1798 het octrooi nog voor één jaar verlengd,
maar vóór den afloop van dien termijn werden door
de goedkeuring der nieuwe constitutie (art. 247)
alle bezittingen der O. I. C. tegen overname van
al hare schulden door de Bataafsche republiek

i) Dc stemming in dc grondvergaderingen had plaats op 23 April;
het decreet van goedkeuring door dc constitucerendc vergadering
van 2 Mei, werd bij proclamatie van 6 Mei door het Uitvoerend
Bewind bekend gemaakt.

-ocr page 39-

27

geannexeerd en alle vroegere octrooijen vernietigd.
Tot regeling der zaken liet men het bestaand Comité
voorioopig aan het bewind, tot in 1800, na vaststel-
ling der instructie voor den in art. 232 bedoelden
Raad der Aziatische bezittingen en etablissementen,
het bestuur aan dezen kon worden overgedragen
onder oppertoezicht van het uitvoerend bewind.

Hoewel art. 248 der constitutie bepaalde:

„De geïnteresseerden bij en houders van actiën
„in de gewezen O. I. C. worden door de natie
„bij wijze van afkoop schadeloos gesteld" deden
nog in de jaren 1802 en 1804 \') de oude participanten
vcrt;eefsche pogingen om hunne rechten als zoo-
danig erkend te zien en op eenige directe of
indirecte manier die schadeloosstelling te ont-
vangen. Eerst Napoleon stelde bij keizerlijk decreet
die vergoeding vast op ƒ 6,440.125, waardoor die
som, later op het Grootboek ingeschreven, kwam
ileel uit te maken van het bedrag van 140 millioen
bij de wet van 24 April 1836 bepaald als .schuld,
waarvan jaarlijks door Indiii ile rente moest ge-
dragen worden.

Wij hebben gemeend het voorgaanile eenigszins
uitvoerig te moeten behandelen, omdat die ge-
schiedenis onzer beide koloniale maatschappijen

i) VcrRcl. Vervolg op Waoknaaw, dl. XLIV bl. 188, XLV bl. 65
cn
XLVI bl. 213.

-ocr page 40-

28

overrijk is aan feiten, die ons de vroegtijdige
ontwikkeling der denkbeelden aandeel en obligatie
bij onze natie kunnen doen kennen. Zoo bleek ons,
dat men hier te lande reeds twee eeuwen vroeger
vertrouwd was met het begrip van preferent aandeel,
dat volgens de meeste schrijvers zich eerst in de
eerste helft dezer eeuw in Engeland zou hebben ver-
toond. Wij zagen daaruit, dat onze voorouderen
niet minder bedreven waren dan onze heden-
daagsche financiers, in de kunst het kapitaal te
lokken tot verwezenlijking hunner plannen en door
behendige schikking een dreigende financieele
ramp te bezweeren.

-ocr page 41-

HOOFDSTUK II.

de obligatie in de xix\'^" eeuw.

Den Napoleontisclien tijd met zijn voor handel
en verkeer doodelijke oorlogen en continentaal
stelsel, gaan wij natuurlijk met stilzwijgen voorbij.
Eerst de enorme ontwikkeling van industrie en
verkeerswezen, door het gebruik der stoomwerk-
tuigen, deed van zelfde behoefte geboren worden
aan groote associaties van kapitaal en verbetering
van het credietwezen. Het zijn dan ook de stoom-
vaart- en spoorwegmaatschappijen, die het meest
hebben bijgedragen lot de opkomst van den handel
in aandeden en obligaties, thans ter beurze van
evenveel, zoo niet grooter belang dan de oudere
handel in staatsfondsen. Merkwaardig is het ook
hier wederom bevestigd te vinden, dat woorden,
door duizenden dagelijks in den mond genomen
worden en gebezigd tot gedachtenwi.sseling over

-ocr page 42-

30

zaken van het grootste belang, zonder dat men
zich rekenschap geeft, of de denkbeelden, door
die uitdrukkingen vertegenwoordigd, aan ieder
onzer helder genoeg voor den geest staan. Geen
financier of kapitalist, die, wanneer hem acties of
obligaties worden aangeboden, zich niet een denk-
beeld zal kunnen vormen van den rechtstoestand,
waarin hij door het bezit van dat papier, tegenover
hen, die het uitgaven, zal worden geplaatst. Toch
zijn die begrippen minder juist begrensd, dan men
bij den eersten oogopslag zou vermoeden en de
verwarring, die daaromtrent geheerscht heeft
vooral in Duitschland in de jaren 1840—1870 en
de ellen-lange processen, die er het gevolg van
waren, strekken daarvoor ten bewijze.

Allereerst zij opgemerkt, dat het Latijnsche
woord Obligatie, zoowel voor het juist begrip
der zaak, als voor een aan de belioefte van bet
verkeer voldoende wettelijke regeling, veel kwaad
gesticht heeft. Het Romeinsch rechterlijke woord
obligatie, toegepast op wat aan de beurs daaronder
verstaan wordt, moest tot begripsverwarring leiden,
omdat de jurist daardoor zoo licht geneigd werd
de verschijnselen onzer samenleving tc gaan knellen
in een vorm, die ondanks alle móeite daarvoor
niet pasklaar tc maken was. Al valt het niet te
loochenen, dat dc moderne obligatiehouder crediteur
is, hij is het niet in dien zin, waarin een wisselhouder
of depositaris het is. Een nauwkeurige analyse

-ocr page 43-

31

van den gang van zaken zal zulks duidelijk maken.

Wat toch gebeurt als een naamlooze vennoot-
schap niet over de noodige fondsen beschikt,- om
het gestelde doel te bereiken ? De meest natuurlijke
weg om in die behoefte te voorzien is voorzeker,
het kapitaal te vergrooten door de uitgifte van
nieuwe aandeden. Intusschen kunnen er twee
redenen zijn en wel van geheel tegenovergestelden
aard, die daarvan terughouden.

Of de reeds gebleken of nog verwachte winsten
zijn zóó groot, dat de aandeelhouders ze liefst
niet met anderen willen deelen, óf de kans daarop is
zóó gering, dat de aandeelhouders vreezen niet met
voldoend succes bij elkaar, of bij anderen te zullen
aankloppen tot nieuwe deelneming. In het eerste
geval slaan zij den goedkóoperen weg in, om
nieuwe deelnemers te zoeken, die in tegenstelling
van de grootere, maar onzekere winst of dividend,
zich met een kleinere maar vaste winst of rente
willen vergenoegen, daarenboven buiten de ven-
noüt.schap staan en van alle deelneming aan het
beheer door het bijwonen van vergaderingen en
uitbrengen van stem verstoken zijn. De maat-
.schappij verklaart zich schuldenaar voor dat bedrag, ii

welke schuld iloor preferentie op bepaalde goederen ij

of inkomsten in den vorm van pand of hypotheek, ■

hetzij dan terecht of ten onrechte, wordt geacht 1

te kunnen worden gedekt. Dit is de geld- of ji

obligatie-leening, waarvan de stukken in Duitsch- |

-ocr page 44-

32

land veeltijds]met den naam van Prioritäts-Obliga-
tionen bestempeld worden, niet omdat de houders
voor de rente en aflossing dier stukken per se
den voorrang hebben boven andere schuldeischers,
maar boven de aandeelhouders.

Hetzelfde heeft plaats in het tweede geval boven-
genoemd, al heeft hier de vaste rente een ander
doel, namelijk het risico der deelnemers te vermin-
deren, door de beloofde winst niet afhankelijk te
maken van den onzekeren uitslag eener financieele
onderneming.

Intusschen kan hier nog\'een andere weg worden
ingeslagen en wel door de nieuwe geldschieters
wel op te nemen als aandeelhouders met de
bovengenoemde voordeden, maar hun daarnevens
toe te zeggen het genot eener zekere rente
boven en vóór de andere aandeelhouders, altijd
mits er netto winst gemaakt zij. Bij meer-
dere netto-winst dan voor de uitkeering der
preferente rente noodig is, wordt het over-
blijvende naar een in de statuten vast te
stellen maatstaf, onder alle aandeelhouders en
tantième-genietenden verdeeld. Die aandeden
nu worden ter onderscheiding van de andere,
preferente aandeden, in Engeland preference shares
of preferred stock, in Duitschland prioritUts-actiCn
of soms onjuist prioritJlts stamm-actiün genoemd.
Hoewel men in Frankrijk de actions priviligées
kent, is de vorm minder gebruikelijk en gaf men

-ocr page 45-

33

volgens getuigenis van Me Dareste, deken der
Parijsche Orde, aan de uitgifte van obligatiën de
voorkeur boven het creëeren van preferente aan-
deelen. Dat een besluit van de algemeene ver-
gadering van aandeelhouders in het Credit Mobilier
in 1875 tot verdubbeling van het kapitaal door uit-
gifte van preferente aandeelen, zoowel door de han-
delsrechtbank als door het hof van appèl op eisch
van eenige aandeelhouders nietig verklaard werd,
zal die gezindheid wel niet weinig versterkt hebben.

In Italië gaf in het jaar 1853 de Lucca-Pistoja
spoorweg preferente aandeelen uit, die tot een
beroemd proces aanleiding gaven, dat in Duitsch-
land tusschen het eniissiehuis
B. H. Goldschmidt
en de Duitsche houders gevoerd werd

Of volgens het positieve reclü in de verschillende
landen de uitgifte van zulke preferente aandeelen
tegenover de houders van andere niet-preferente
aandeelen geoorloofd is, is een vraag, die
ons thans niet kan bezighouden. In Frankrijk,
zooals wij boven zagen, en ook vroeger in Zwitser-
land vóór de nieuwe wet, werd de vraag door den
rechter ontkennend, in Duitschland daarentegen
door dc praktijk bevestigend beantwoord \'). Ook

1) Vcrgcl. Der Lucc.vPisloja-ActiCn Strcit van Dr. L. GOLD-
schmidt, Frankfurt a/M. 1859.

2) Vcrgcl. Rknaui). Oas Rccht dcrActien-Gcscllschaftcn bl. 771,
die dc loestemniing van alle aandeelhouders verlangt, roo niet uit-
drukkelijk in de statuten anders is bepaald.

3

-ocr page 46-

34

volgens onze wet is het recht daartoe wel eens
in twijfel getrokken, hoewel daarover, voor zoover
mij bekend, nog niet gerechtelijk is beslist.

Nu zal men wellicht vragen, waar schuilt de
moeielijkheid van de onderscheiding der begrippen
preferent aandeel en obligatie Deze vertoont
zich ook eerst in de praktijk, waar een slechte
terminologie verwarring sticht, vooral daardoor
veroorzaakt, dat men het kapitaal zoekt te lokken
door de eigenschappen van de een, die als bijzon-
dere voordeelen worden aangemerkt, toe te passen
op de ander, zonder te overwegen, of zij daarbij
wel thuis behooren. De verwarring in de termino-
logie heeft vooral in Duitschland in de jaren
1840—1850 plaats gehad. Zoo gaf de Spoorweg-
maatschappij Magdeburg-Leipzig in 1840 en 1842
zoogenaamde prioriteits-actien uit, die een maxinunn
van 4 7o rente zouden dragen, betaalbaar uit de
zuivere inkomsten op 2 Januari cn 1 Juli van elk
jaar, zonder aanspraak op meerdere winst als
\' superdividend. Zij zouden uit de zuivere win.st
worden geamortiseerd, gaven den bezitters wel recht
op bijwoning der vergadering, doch niet om te
stemmen en om gekozen te worden tot eenige
betrekking. In geval van niet-vervulling van een
vijftal voorwaarden, waaronder betaling der rente
binnen 3 maanden na den vervaltijd, werd het
op de stukken gestorte kapitaal opvorderbaar en
verkregen de bezitters recht op executie, waarvoor

-ocr page 47-

35

hun een pandrecht op de gezamenlijke bezittingen
der maatschappij toekwam. Ondanks den naam
prioriteits-actiön, werden zij in de beursnoteering van
dien tijd onder de rubriek prioriteits-obligatien
opgenomen, evenals de prioriteits-actiën van de
Berlin-Anhalter ende Breslau-Schweidnitz-Freibur-
ger Eisenbahn,dieonderongeveerdezelfde voorwaar-
den prioriteits-actiën uitgaven. Nog wonderlijker
waren de statuten der Ober-Schlesische Eisenbahn
ingericht, want terwijl bij de uitgifte der prioriteits-
actiën uitdrukkelijk van een leening (Darlehn)
werd gesproken, werden de inschrijvers toch als
vennooten (Mitglieder der Gesellschaft) betiteld.
De prioriteits-actiën der Rheinischen Eisenbahn
van 1844 zouden uit de netto winst eerst 4 7o
genieten, doch ook daarna, als de gewone aan-
deden 4 7o genoten, het restant gelijkelijk met deze
laatsten deelen. Toch was hun alle stemrecht in de
algemeene vergadering ontzegd. Van belang is
het hierbij te vermelden, dat volgens de meening
der Directie de beloofde 4 7o "\'et als cumula-
tief beschouwd werden, d. i. dat wanneer in eenig
jaar de netto winst niet voldoende was om 4 7o
voluit te betalen, voor het ontbrekende, bij meerdere
winst in een later jaar, zij niet preferent zouden
zijn. Mierbij sluiten zich ook aan de prioriteits-
actiën N. Schlesische Zweigbahn, die insgelijks,
behalve op de preferente «5 7o\' aanspraak gaven
op een superdividend.

3*

-ocr page 48-

36

Bij deze beiden is ook de veeltijds onjuist ge-
bruikte uitdrukking Prioritäts Stamm-Actiën juist,
omdat deze aandeelen behoorden tot het oorspron-
kelijk kapitaal, en bij de eerste maatschappij
terstond, bij de laatste later tengevolge der om-
standigheden preferent werden verklaard.

Een paar interessante gevallen van de begrips-
verwarring op dit gebied, worden ons door
Laden-
burg
in Güldschmidt\'s bekend tijdschrift, B. YI,
bl. 246 v.v. meegedeeld.

De Badensche Gesellschaft für Zuckerfabrication
kon in 1847 rente op de uitgegeven obligatien
niet betalen, waardoor er in 1848 een regeling
tot stand kwam, gevolgd door een geheele reorga-
nisatie der maatschappij in 1851. In het kapitaal
der maatschappij werd deelgenomen: idoor de
bezitters der oorspronkelijke aandeelen, 2". door
die van een aantal aandeelen, vroeger den obligatie-
houders gecedeerd tot bevrediging van een deel
hunner vorderingen, 3°. door de bezitters van
recepissen, verstrekt in plaats van de vroegere obli-
gatien. Nu zou men denken, dat die houders verder
als aandeelhouders zouden worden betiteld. Toch
handelt een tweede hoofdstuk der statuten over
de aandeelen en obligatien. De laatsten werden
voorzien van coupons h 4^ "/o» 3° J""\' ^an elk
jaar betaalbaar. § 9 vermeldt vervolgens vrij naïf,
dat de houders dier obligatien nooit tot verdere
storting kunnen worden verplicht, noch tegenover

-ocr page 49-

37

derden aansprakelijk zijn, wat zelfs voor aandeelen
vrij onnoodig zou wezen om te vermelden, maar al
heel absurd klinkt als er van obligatien sprake is.

§ 11 bepaalt, dat uit de netto-winst eerst 7o
de obligatiehouders moet betaald worden en de rest
gedeeltelijk tot vorming van een reserve-fonds,
gedeeltelijk tot aflossing van obligatien moet
worden gebruikt.

Na aflossing der obligatien blijft het vermogen
het eigendom der aandeelhouders, die te allen
tijd na behoorlijke opzegging het kapitaal der nog
uitstaande obligatien kunnen aflossen (i^ 10 en 12).
Dat dit laatste te eenenmale in\' strijd is met het
denkbeehl, dat die oijligatien een deel van het
kapitaal der maatschappij vormen, zal wel geen
nadere ui teenzetting behoeven.\'Volgen ^ 16 vv. echter
geven obligatien zoo goed als aandeelen recht tot
bijwoning van, en stemming in de gemeenschap-
pelijke algemeene vergadering, waar elk hunner
één stem geeft; voor de niet-verschenen obligatie-
houders is het bij stemmen-meerderheid genomen
besluit verbindend ; een afzonderlijke vergadering
der obligatiehouders heeft het recht één lid der
Directie tc benoemen; welke bepalingen weör
moeielijk met de idee van obligatiehouder-crediteur
zijn overeen te brengen. Volgens art. 38 kan zelfs na
verloop van den termijn, waarvoor de vennoot-
.schap werd aangegaan, iloor een meerderheid iler
afzonderlijk stemmende obligatiehouders, deze met

-ocr page 50-

38

wijziging der statuten worden hernieuwd. Daar-
tegenover staat echter weêr, dat volgens § 39,
wanneer in twee opeenvolgende jaren de % rente
der obligatien niet is uitgedeeld, de meerderheid
der houders besluiten kan het bedrag der nog niet
gedelgde obligatien op te vragen, en zoo daaraan niet
voldaan wordt binnen het jaar, de vennootschap on-
afhankelijk van de aandeelhouders sub n°, i en 2, te
liquideeren. Doch mirabile dictu dient bij die liqui-
datie het actief tot volledige afbetaling der schulden;
eerst daarna komen de obligatiehouders tot het be-
drag van hun kapitaal met verschenen rente op,
en eindelijk de aandeelhouders van n°. i en 2.

Een vreemder potpourri van de verschillende rech-
ten, gewoonlijk aan aandeel- en obligatiehouders toe-
gekend, laat zich wel moeielijk denken. Toch wordt
de weêrga daarvan gevonden in de ter zelfder plaatse
meegedeelde Statuten eener Spinnerij en Weverij
te Ettlingen na hare organisatie in 1850, nadat die
Maatschappij in 1847 in déconfiture geraakt was.
• Omgekeerd gaf de Mannheimer Darleihkasse
zoogenaamde aandeelen uit, die een vaste rente van
3^ 7o zouden dragen, onafhankelijk van eenige ge-
maakte winst, terwijl de houders naar welgevallen
deroverige aandeelhouders, drie maanden na opzeg-
ging hun geld tegen teruggave der stukken met nog
niet verschenen coupons weCir thuis moesten halen.

Gelukkig schijnt na het midden dezer eeuw
eenig licht in de benevelde geesten te zijn- door-

-ocr page 51-

39

gedrongen, en vertoonen de na dien tijd uitgegeven
prioriteits-actiën in Duitschland, Zwitserland en
Engeland althans eenige regelmatige karakter-
trekken, die hare actie-natuur beter doen uitkomen,
al blijven de daaraan verbonden rechten op andere
punten de meest mogelijke variatie bieden

i\'*. Aan allen, met uitzondering alleen der
prioriteits-actiën der Crefeld-Kreis-Kempener
Eisenbahn werd het recht op superdividend
toegekend, hoewel de wijze, waarop dit verdeeld zou
worden, zeer verschillend geregeld was.

2". Den prioriteits-actiehouders is het stemrecht
in de algemeene vergadering niet ontzegd en slechts
bij een paar maatschappijen eenigszins beperkt.
Door verschillende schrijvers is nu de vraag

1) Dc in 1872 Ic Berlijn opgerichte Diiitsch-Holl.indsche Houw-
ma.itsch.ippij, onzaliger nagedachtenis, g.if prioritcits-actiCnuit, die
zes percent vaste rente droegen cn volgens een later besluit tot
betaling v.in bouwterrein door dc Maatschappij werden .aangenomen.
Daar deze beide bepalingen anders in lijnrechten strijd waren
met dc toen vigecrendc artikelen 215 cn 217 van het Duitsche
Wetboek van Koophandel, volgens dc wet van ti Juni 1870 op dc
Naamlooze Vennootschappen, blijkt dat men deze stukkon ondanks
den naam, eenvoudig onder de obligatien rangschikte. De redacteur
van het Bijblad van het EfTectcnbl.ad maakte in zijn nommcr
van 17 Nov. 1872 reeds op die onjuistheid opmerkzaam.

2) Het (aillissement van deze Maatschappij in 1874 stelde in
het licht, hoe weinig hel fondsen hezittend publiek op dc hoogte
w.-xs, daar de houders dier Prioritcits-Actien niet alleen meenden
schuldeischcrs tc zijn, maar zelfs gepriviligccrd op grond van
dc toevoeging priorliais. Eerst een .artikel inde Deutsche Handels-
zcitung kwam die illusie verstoren.

-ocr page 52-

40

gesteld, waar het criterium te zoeken is, dat bij
die veelvuldig wisselende symptomen de grens
vormt tusschen preferente aandeelen en obligatien.
Want dat zulk een grens moest bestaan, werd
niet betwijfeld, waar de begrippen van aandeel-
houder als deelgenoot of vennoot, en van obligatie-
houder als schuldeischer, die buiten de vennoot-
schap staat, in hun zuiveren vorm ons duidelijk
gescheiden voorkwamen.

Het eerst is dit punt besproken door Besciiokner
die een zeer eenvoudige, maar weinig afdoende
oplossing geeft door te zeggen, dat een prioriteits-
actie noch een aandeel, noch een obligatie is, maar
een soort van amphibie dat den overgang tusschen
beiden vormt, en daarom de karaktertrekken van
beiden in zich vereenigen kan. Weinig kan ons
echter deze theorie baten, waar wij in een con-
creet geval bepalen moeten, tot welk der beide
soorten een bepaald stuk moet gerekend worden
te behooren, en van die beslissing ingrijpende
belangen afhankelijk zijn. De bekende professor
Bekker uit Heidelberg, toen nog in Greifswald,
leverde in
1871 in Golüschmidts\' Zeitschrifteen
artikel, waarin hij twee theoriün bespreekt, de
eene door hem obligatie-theorie genoemd, die de
prioriteits-act(:n als gcqualificeerde obligatien be-
schouwt, en de andere, de actie-theorie, die ze als

1) Das Deutsche Eiscnbahnrccht bl. 66.

2) Band XVI. (1 Neue Folge) bl. 32-85.

-ocr page 53-

41

een bijzondere soort onder de aandeelen rang-
schikt Terstond erkent hij echter zelf, dat hij
tot verklaring van het bestaande niet elk dezer
theoriën op onoplosbare moeielijkheden stuit.
Geeft de actie-theorie reeds zwarigheid bij het
stemrecht, aan prioriteits-actiën gelijkelijk met de
gewone actiën verleend, omdat door de winst-
verdeeling de belangen van beiden te zeer diver-
geeren kunnen, om ze een gemeenschappelijk votum
te doen uitbrengen; nog bezwaarlijker valt een
gelijk en gemeenschappelijk stemrecht van pr.
aandeelen en gewone aandeelen te verklaren, als
men de eerste als obligatien beschouwt. Hoe het
superdivideiul bij ile meeste te rijmen met de
obligatie-, hoe de opeischbaarheid bij het niet
nakomen der gestelde voorwaarden te passen in het
kader der actie-theorie? De schrijver eindigt
dan ook met toe te geven, dat keine Ftdle ge-
wichtiger Resultaten auf der das Auge ruht",
lie vrucht zijner verhandeling is, zoekt de ver-
klaring in tle omstandigheid dat hij een rechtstof
behandelde, die eerst in hare eerste ontwikkeling

i) Zonderling genoeg wordt door Meim in ïijn hier besproken
werk «Die Lehre drr Priorit.lts-ActiCn" bl. 56 het eerste door
liekkkr
besproken gevoelen nagenoeg woordelijk geciteerd, terwijl met
geen enkel woord gerept wordt van het andere, waarop door
Hekkek niet minder nadruk gelogd wordt, cn dat veel meer met
.Meu.i\'s rcsult.itcn overeenkomt. Tc zonderlinger, omdat na.nr
aanleiding van dit eenzijdig citaat
IJekker\'s artikel vrij
herablassend door den schrijver gccritisccrd wordt.

-ocr page 54-

42

verkeert, en eindigt naar aanleiding daarvan niet de
kwestie of in zulke gevallen de wetenschap naast
wet en gewoonte rechtscheppend mag optreden.
Straks hopen wij aan te toonen, waardoor de
schrijver in dit troosteloos dilemna gebracht werd.

Vrij uitvoerig werd de vraag behandeld door
F.
Meili, advocaat te Zürich, in zijn reeds geciteerd
werkje over „Die Lehre der Prioritats-Actiën".
Genoemd geschrift dankt zijn ontstaan aan een
bekend geworden proces in de jaren 1872 v.v. in
Zwitserland gevoerd. De „Gesellschaft der vereinig-
ten Schweizerbahnen" ontstaan, zooals de naam
aanduidt, uit een fusie van drie kleinere spoor-
wegen in de kantons St. Gallen en Appenzell,
had, om uit financieele moeielijkheden te geraken,
in 1859, 1861 en 1865 prioriteits-actien uitgegeven,
die met behulp van een Parijsch syndicaat „Reunion
financière" hoofdzakelijk bij Fransche kapitalisten
geplaatst waren, terwijl de oorspronkelijke aan-
deelen zich meest in Zwitserland, in handen fier
kantons en gemeenten of van particulieren bevon-
den. Tot 1871 werden de inkomsten geheel ver-
slonden door de uitgaven voor ver.schuldigden
interest en de noodzakelijke verbeteringen, en toen
in genoemd jaar het eerst een ultkeering mogelijk
was aan de preferente aandeelen, wilde het bestuur
deze doen plaats hebben tegen intrekking van de
coupons over hetzelfde jaar. Hiertegen kwamen
de Fransche houders der preferente aandeelen.

-ocr page 55-

43

vooral die der oudste emissie, in verzet, bewerende
dat, al hadden de netto-inkomsten in vroegere
jaren geen uitkeering veroorloofd, hunne aanspra-
ken daarop echter niet vervallen waren, maar uit
de \'winsten van latere jaren moesten worden vol-
daan, te beginnen met de oudste coupons en zoo
vervolgens, tot alle coupons van de verloopen
jaren waren aangezuiverd en eerst di\\n de gewone
aandeelen een dividend zouden ontvangen, m.a. w.
de cumulatie der rente der preferente aandeelen.
Daar noch de statuten, noch de prospectussen der
uitgifte, noch de stukken eenige stellige verklaring
omtrent dit punt inhielden, en beide uitleggingen
toelieten, weigerde het Bestuur, dat op de hand
der Zwitsersche aandeelhouders was, aan den eisch
der Franschen gehoor te geven, en zag zich in
het proces door Bezirks- en Kanton.sgericht beiden
in het gelijk gesteld. De schrijver trad voor de
klagende partij als advocaat op en trachtte in het
onderhavige ge.schrift de rechtmatigheid van haren
eisch, vooral met een beroep op een paar uitspraken
in Engeland, uiteen te zetten. Hoewel nu de al
of niet cunuilatieve aard der prioriteits-actiün niet
alleen van het onderscheid tusschen deze stukken
en de obligatien afhangt, omdat, zelfs aangenomen
dat zij allen tot de aandeelen moeten gerekend
worden, daanloor over de cumulatie nog niet zou
zijn beslist, stond deze vraag toch met de onze
in een allernauwst verband, waarom door den

\'Sj

-ocr page 56-

44

schrijver het eerste deel zijner verhandeling hoofd-
zakelijk aan het opsporen dier kenmerken gewijd
wordt. Met groote nauwkeurigheid worden door
hem tal van extracten uit statuten, voorwaarden
van uitgiften, met woordelijken inhoud van priori-
teits-actiën uit Duitschland, Zwitserland en Enge-
land medegedeeld, op grond waarvan hij tot de
volgende conclusiën komt:

dat het in hoofdzaak juridisch onverschillig is:
i". of die stukken recht hebben op superdividend
en op welke wijze zij daarin deelen,

2". of zij geamortiseerd kunnen worden of niet;
3". of zij bij eventueele liquidatie preferent zijn
boven de antlere aandeelen;

4". of de preferente dividenden cumulatief zijn
of niet;

5". of hun stemrecht in de algemeene vergade-
ring beperkter of meer uitgebreid is, dan dat der
andere aandeelen.

De alles beheerscbende kenmerken zijn volgens
Meili daarin te zoeken: of er aan de preferente
aandeelen van wege de maatschappij jaarlijks een
vast getal percenten bij wijze van rente verzekerd
is, dan of die percenten bij wijze van dividend
slechts uit de netto winst kunnen betaald worden.

In het tweede geval behooren de stukken onaf-
hankelijk van bijkomende omstandigheden bui-
ten kijf tot de aandeelen, terwijl in het eerste
geval bij een rente als fixum, hetzij winJit ge-

-ocr page 57-

45

maakt zij of niet, bijkomende omstandigheden
als: stemrecht, recht op superdividend enz. be-
palen, of men met actiën dan wel met obligatien
te doen heeft.

Ter voorloopige toelichting dezer leer, die wij
hieronder nader zullen critiseeren, diene, dat de
schrijver zich van tal van moeielijkheden ontslaat,
door als uitgangspunt zijner redeneering voorop
te stellen, dat hij zich alleen grondt op de prioriteits-
actiën in Duitschland, Zwitserland en Engeland
uitgegeven tusschen 1856 en 1876, en dus noch
de vóór dien tijd in Duitschland onder dien naam
uitgegeven stukken in aanmerking neemt, noch
waarborgt de juistheid zijner theorie bij latere
uitgiften bevestigd te zien \'). Een standpunt, dat
voorzeker van de hechtheid harer grondslagen
geen hoogen dunk geeft.

Ten slotte hebben wij nog een zeer degelijke
studie over de priorifïits-actiün te vermelden van
den bekenden schrijver over Actiün-Recht, Ober-
gerichtsrath
von Stromueck uit Gardelegen in
Pruissen Deze schrijver slaat aanstonds een weg
in, die meer kans op gunstige resultaten geeft,
dan die zijner voorgangers. Want terwijl hij aan
het nut der inductieve methode alle recht doet weder-

1) Mrm.i, bl. 55, 56 Cl. 57.

2). \'i Eerst verschenen in H.in(l XXXIII van Bi;scn\' Archiv,
daarna hij
Cakl Hey.mann in Herlijn (1876) afzonderlijk uit
RCBcvcn.

-ocr page 58-

46

varen door het bijeenbrengen van een zeer inte-
ressant materiaal in eenige tabellen, bevattende
alle bijzonderheden omtrent de prioriteits-actiën
door 79 naamlooze vennootschappen tusschen 1840
en 1875 uitgegeven, weet hij aan den anderen
kant de verwarring zijner voorgangers te vermijden,
door een onderscheid te maken tusschen den juri-
dischen aard der prioriteits-actiën, die slechts
beoordeeld mag worden naar erkende rechts-
beginselen en hare financieele eigenaardigheden,
welke naar de eischen der praktijk, met opzij-
zetting van alle theorie gevormd worden. Wen-
schelijk is het dus voor hem, die het juridisch
onderscheid tusschen prioriteits-actiën en obligatien
wil opsporen, zich te wapenen met een leidend
beginsel, dat hem een vasten leiddraad in de hand
geeft. En het is juist het gemis daarvan, wat
Bhkker verlegen doet staan, welke keus hij doen
zal, en wat
Meili grootendeels op het dwaalspoor
helpt, wanneer hij bij zijn praktisch onderzoek
bij het gevolg blijft staan in plaats van tot het
beginsel op te klimmen.

Von Stromijeck zoekt dit leidend beginsel in de
rechten en verplichtingen der aandeelhouders eener
naamlooze vennootschap, omdat als een prioriteits-
actie onder de actiën zal gerangschikt worden, deze in
hoofdzaak op haar toepasselijk moeten wezen. In
hoofdzaak slechts, omdat er bij die rechten en
verplichtingen aanstonds een .schifting moet ge-

-t-

-ocr page 59-

47

maakt worden tusschen diegene, welke van publieke
orde zijn en waarvan dus bij contract niet mag worden
afgeweken, en diegene, bij welke dit wel geoorloofd
is. En aangezien dit bij de verplichtingen meestal
niet, bij de rechten meestal wel het geval is, zal
het op de eerste meer aankomen, dan op de
tweede. Nemen wij bijv. het stemrecht in de
algemeene vergadering. Dit mag op de meest
verschillende wijze in de statuten geregeld worden,
zelfs aan een bepaald getal aandeelen in een hand
worden toegekend, zoodat zij, die dus niet dat getal
bezitten, van dat recht verstoken worden. Slechts
om redenen van zedelijken aard wordt, ten einde
de overmacht van groote aandeelhouders te ver-
hinderen, in de meeste wetten een ma.\\imum van
het getal stemmen vastgesteld. In de bepaling
van het stemrecht, voor zoover die dus niet van
publieke orde is, kan dus geen afdoend criterium
gevonden worden.

Evenmin in de wijze waarop de winst verdeeld
wordt, daar slechts ile societas leonina verboden
en overigens de verdienile winst verdeeld kan
worden op tle wijze, die de vennooten onderling
zoutlen willen bepalen.

De criteria acht tle schrijver echter gelegen in
de artt. 207 al. i, 215 al. 3,\'216, 217 en 248 van
het Duitsche Mandelswetboek \').

I) Die arit., bij du wut v.m 1884 in lioufdza.-ik niet vcrandcid,
luiden volgens die van 1870:

-ocr page 60-

48

Nu zal men terstond de opmerking maken,
dat een beschouwing, die zich zoozeer grondt op

207 al. i. Eine Gesellschaft ist eine Actiengesellschaft, wenn
sich die sämmtlichen Gesellschafter nur mit Einlagen betheiligen
ohne persönlich für die Verbindlichkeiten der Gesellschaft zu haften.

Art. 215 al. 3. Die Actiengesellschaft darf eigene Actien nicht
erwerben. Sie darf eigene Actien auch nicht amortisiren, so fern
dies nicht durch den ursprünglichen Gesellschaftsvertrag oder durch
einen den letzteren abändernden vor Ausgabe der Actien gefassten
Beschluss zugelassen ist.

Art. 215^ der wet van 1884 laat juister amortisatie der aandeelen
toe: uit de netto winst en op gezag der statuten of van een besluit
d.\'r algemeene vergadering zonder de waarborgen van art. 243 en
245; anders slechts met inachtneming van het daar bepaalde.

216. Jeder Actionair hat einen verhältnissmässigen Antheil an
dem Vermögen der Gesellschaft.

Er kann den eingezahlten Betrag nicht zurück fordern und hat
so lange die Gesellschaft besteht nur einen Anspruch auf den
reinen Gewinn, so weit dieser nach dem Gesellschaftsvertrage zur
Verlheilung unter die Actionaire bestimmt ist.

217. Zinsen von bestimmter Höhe dürfen für die Actionaire
nicht bedungen, noch ausbezahlt werden; es d.arf nrr d.isjcnige
unter sie vertheilt werden, was sich nach der jährlichen Hilan;:
und wenn im Gcsellschaftsverlragc die Innchaltung eines Reserve
Kapitals bestimmt ist, nach Abzug desselben als reiner Uebcrschuss
über die volle EinLigc crgiebl. Die Actionaire können bis zur
Wiederergänzung des durch Verlust verminderten Gesammtbctragcs
der Einlagen Dividenden nicht beziehen. Jedoch können für den
im Gcsellschaftsvcrtrage angegeben Zeitraum, wclchc die Vorberei-
tung des Unternehmens bis zum Anfahgc des vollen Betriebes
erfordert, den Actionaircn Zinsen von bestimmter Höhe bedungen
werden.

248. Eine thcilweise Zurückbczahlung des Grundkapitals an
die Actionaire oder eine Herabsetzung desselben kann nur auf
Beschluss der Generalversammlung erfolgen. Die Zurückbczahlung
oder Herabsetzung kann nur unter Beobachtung derselben Bestim-

-ocr page 61-

49

de positieve wet van een volle, geen waarde kan
hebben voor een naar algemeene rechtsbeginselen
geopperde kwestie. Een aandachtige lezing der ge-
noemde artikelen, doet echter aanstonds blijken,
dat deze bepalingen niet een eigenaardigheid
der Duitsche wet, maar het directe uitvloeisel zijn
van de algemeene beginselen, waarop het instituut
der Naamlooze Vennootschap berust en welke
dan ook min of meer volledig in andere wetten
worden aangetroffen of bij gezonde interpretatie
dienen te worden aangenomen

Zonder bezwaar had de schrijver dan ook ni. i.
de algemeene rechtsbeginselen tot basis kunnen
nemen. Hij zou daardoor de waarde zijner belang-
rijke studie niet weinig verhoogd en zich-zelf tevens
gewaarborgd hebben tegen een misgreep, dien wij
straks hopen aan te toonen.

mungcn erfolgen, welche für die Verlhcilung des Gesellschaftver-
mögens im Falle der Auflösung maassgebend sind. (Art. 243 cn
24s vorderen voor dit laatste gcv.il bevrediging der crediteuren
onder bepaling van ccnigc formaliteiten tot waarborg daarvoor).

1) Verg. bijv. art. 41, 47 en 49. Dat art. 248 Duitsche Wet niet
uitdrukkelijk in ons W. v. K. voorkomt, moet worden erkend en
als een groote leemte worden beschouwd. Toch rou het m. i.
volkomen in het kader onzer wet ptisscn cn is de in dc laatste
jaren plaats gehad hebbende kapitaalsvermindering van naam-
looze vennootschappen, zonder toestemming cn bevrediging der
crediteuren, als een directe inbreuk op hunne rechten te beschouwen.
De verkregen koninklijke goedkeuring op zulk een abnormiteit
levert een vernieuwd bewijs van den geringen waarborg, dien zij
verstrekt.

-ocr page 62-

50

Genoemde bepalingen hebben namelijk allen
één doel en wel de verplichting der aandeel-
houders, om het bijeengebrachte kapitaal te doen
dienen als onderpand voor de schuldeischers. De
Naamlooze Vennootschap is de incarnatie van het
begrip der beperkte aansprakelijkheid, d. i. van
aansprakelijkheid van het bijeengebrachte kapitaal,
in plaats van die der vennooten met al hun
bezittingen.

De eerste verplichting der aandeelhouders is de
instandhouding van dit kapitaal, de eerbiediging van
het volstrekt verbod van vermindering daarvan
te hunnen voordeele, daar dit ten koste der credi-
teuren zou komen, wien op deze wijze hun onder-
pand geheel of ten deele zou worden onttrokken.

Moet dus in een concreet geval uitgemaakt
worden of een stuk tot de aandeelen of de obligatiün
behoort, dan moet in de eerste plaats onderzocht
worden, of de stortingen, die daarop zijn gedaan,
moesten dienen tot versterking van het grond-
\'kapitaal. En waar een duidelijke bepaling daar-
omtrent mocht ontbreken, geven twee kenmerken
een veilig richtsnoer.

i". Dat nooit aan aandeelen een vaste rente,
onafhankelijk van de winst mag worden toe-
gekend, omdat op die wijze de aandeelhouders
zich aan de bovengenoemde hoofdverplichting
zouden onttrekken. Het spreekt intusschen van
zelf, dat dit geen betrekking heeft 0[) een vaste

-ocr page 63-

51

rente door een derde, bijv. den Staat gegaran-
deerd.

Dat, om diezelfde reden, amortisatie van
aandeelen slechts uit de netto-winst mag ge-
schieden, en dat elke daarmede strijdige bepaling,
zooals opeischbaarheid bij vervulling van zekere
voorwaarde, onafhankelijk van de gemaakte winst,
deze stukken onverbiddelijk onder de obligation
moet doen rangschikken.

Geven ook deze vereischten geen voldoend licht,
dan eerst kunnen de gewone karaktertrekken van
aandeelen, stemrecht en recht op superdividend tot
verdere toetsing worden gebezigd.

Zoo zien wij, zooals wij reeds aanstipten, dat
MiiiLi het gevolg voor de oorzaak aanzag, waar
hij die zoogenaamde prioriteits-actiün, die slechts
op uitkeering uit de netto-winst aanspraak kunnen
maken sans phrase tot de aandeelen rekent,
terwijl hij meent, dat de stukken met vaste rente lot
de aandeelen of de obligatien kunnen behooren.

Het denkbeeld van vaste rente, onafhankelijk van
gemaakte winst is, zelfs afgezien van de wetten,
die het verbieden, onbestaanbaar met het begrip
aandeel; terwijl integendeel niets belet, al zal dit
gewoonlijk eerst later onder den drang der om-
standigheden gebeuren, dat de obligatiehouder-
schuldeischer genoegen neme met een voorwaar-
delijke d. i. van de netto-winst afhankelijke uit-
keering, om de eenvoudige reden, dat hij de kans

4*

-ocr page 64-

52

op eventueele eijeren boven het slachten van de
magere kip prefereert. De Amerikaansche income-
bonds, al zijn er, die het aan de contante betaling
ontbrekende voldoen in scrip, later weêr in ge-
consolideerde schuld om te zetten, hadden
Meili
reeds op deze dwaling opmerkzaam kunnen maken,
zoo hij niet verkozen had, zijn onderzoek juist
diir te staken, waar het voorbeelden zou hebben
opgeleverd, die met zijn betoog voor de aan-
deelen met cumulatieve rente niet stroken

Evenzeer zien wij, dat niet minder gewicht
gelegd moet worden op de amortisatie, omdat
elke amortisatie van aandeelen buiten de netto-
winst, de naamlooze vennootschap uit hare voegen
zou rukken en haar doen naderen tot de coöpera-
tieve vereeniging of société k capital variable

1) Behalve op zijn boven gecritiseerde motieven doet Meili het
betoog voor den cumulatieven aard van het dividend der prioritcits-
actiCn nog steunen op twee rechterlijke uitspraken in Engeland,
waar echter de woordelijke inhoud der Paricmcnts acte, die de
uitgifte vergunde, den doorslag gaf. Al schijnt mij zijn betoog
niet geslaagd, in het geval der Vereinigte Schwcizerbahnen, waar
niets bepaald was; onze beschouwing sluit een vooraf bedongen
cumulatie volstrekt niet uit.

2) Om die reden is het juridisch zeer juist gedacht, om voor
die vennootschappen, wier bedrijf hoofdzakelijk daarin bestaat,
de oorspronkelijk aangekochte of ingebrachte bezittingen met
winst van dc hand te zetten, zonder de daaruit voortgekomen
gelden terstond opnieuw in andere ondernemingen vast tc leggen,
zooals bijv. bouwondernemingen, begraafplaatsen, mijnen enz.,
da.-irvoor den vorm tc kiezen, dien men hij de Amstcrdamschc

-ocr page 65-

Om die reden meen ik dan ook, dat von Strom-
beck
ten onreciite de prioriteits-actiën in Duitsch-
land vóór 1856, zooals die der Berlin-Potsdammer
Bahn, onder de ware actiën rangschikt, in tegenstel-
ling met
Meili, die ze als obligatiën beschouwt en
als zoodanig bij zijne beschouwing buiten rekening
laat.
Von Stromueck voert tot motiveering zijner
beschouwing aan, dat de meesten van vóór 1843
dateeren, toen in Pruissen de naamlooze vennoot-
schap met het denkbeeld van grondkapitaal voor
de eerste maal zóó geregeld werd, als het in alle
latere wetten bijna woordelijk werd overgenomen,
en dat zij door een goedgekeurde wijziging der
statuten en niet, zooals in dien tijd voor elke

bouwonderneming Willemspark aantreft. Met kapitaal dier Maat-
schappij is groot
f 150,000, maar aan elk aandeel groot ƒ 100
is onafscheidelijk verbonden ccn rcnieloozc obligatie oorspronkelijk
«root
f 900. Worden nu bezittingen tc gelde gemaakt, waar-
door dus een gedeeltelijke afbetaling op de oorspronkelijk gestorte
gelden mogelijk is, dan wordt slechts !/♦ <ler vcrdcclbarc bate
als dividend uitgekeerd op de aandeden cn dc oveiigc 8/4 ge-
bezigd voor terugbetaling op de obligatiCn, die dus met d.at bedrag
verniinderd cn ten bewijze daarvan afgestempeld worden. Men
vermijdt daardoor dc voortdurciidc statutenwijziging, die voor
kapitaalsvcrinindcring noodzakelijk is, zooals bij dc Billiton-.Maat-
schappij, cn men komt ook niet in verzoeking om öf zijn aandeel-
houders en het publiek te dupecren, door als dividend uit tc
deden, wat eigenlijk tot het grondkapitaal behoort, öf zooals
sommige boiiwma.itschappijcn oen ovcrtolligcn kapilaal-ballast
mci; (c slopen, die vooral bij lagen rc itcitandaard voor solicdc
belegging ccn nadccUgcn invloed op het dividend uitoefent.

-ocr page 66-

54

publieke greldleening vereischt werd, door zooge-
naamde „privilegiën" een rechtsgeldig bestaan
verkregen. Verder, dat uitdrukkelijk werd uit-
gesproken, dat op die wijze een kapitaals ver meer-
dering plaats had. Zekerlijk is het laatste argument
vooral niet zonder gewicht, maar wanneer daar
tegenover staat, dat, zooals wij vroeger vermeldden,
het op de stukken gestorte kapitaal bij vervulling
van eenige voorwaarden, door de houders op eens
kon worden opgevraagd, dan kan toch, zooals wij
boven aantoonden, moeielijk meer van aandeelen
gesproken worden. De meening, dat op die
wijze het kapitaal vermeerderd zou worden, moet
veeleer aan een onjuiste wijze van uitdrukking,
aan verwarring tusschen de begrippen kapitaal en
vermogen geweten worden. Aan het feit der
o p e i s c h b a a r h e i d moet grooter gewicht worden
toegekend, dan aan de qualificatie, waar deze, zooals
in de vroeger aangehaalde voorbeelden bleek, vaak
op zoo onjuiste en niet-juridische begrippen steunde.

Een gevolg zijner redeneering is dan ook de
noodzakelijkheid, waartoe hij zich gebracht ziet,
om voor deze prioriteits-actiën een tweeslachtig
karakter aan te nemen; van actiën vóór de ver-
vulling dier voorwaarden en van obligatiën nd de
vervulling daarvan, waardoor hij in de zoozeer
door hem veroordeelde amphibiën-theorie van
Besciiorner vervalt.

Het meest komt von Stromukck dan ook metzioli

-ocr page 67-

55

■f

zelf in tegenspraak bij de prioritats-actiën der Ober-
schlesische Eisenbahn, waar het op die stukken
gestorte kapitaal uitdrukkelijk als „Darlehn" wordt
genoemd, terwijl in een andere paragraaf de hou-
ders als „Mitglieder der Gesellschaft" worden
voorgesteld. Daar genoodzaakt een dier beide
qualificatiën te verwerpen, houdt hij zich wederom
aan het gestelde beginsel en rekent ze onder de
obligatiën.

Von Strom beck\'s argument, dat deze prioriteits-
actiën zijn van vóór 1843, vervalt van zelf, daar
wij meenden, dat hij zijn geheele beschouwing
ten onrechte op het positieve Duitsche recht in
jilaats van op de algemeene rechtsbeginselen baseert.
Door den handel werden zij dan ook steeds als
obligatiën beschouwd en in de beursnoteering onder
tlie rubriek vermeld.

Een gelijk voorbeeld levert Amerika, waar obli-
gatiën ten onrechte met den naam van „preferred
stock" bestempeld worden. Zoo vinden wij daar een
wet van den staat Ohio van 29 Maart 1856, getiteld
„An act to enable railroad companies to fund
their floating debts" waarin aan spoorwegen
wordt toegestaan hun vlottende schuld te consoli-
deeren en om te zetten in wat „preferred stock"
genoemd werd, echter vüor niet grooter bedrag

I) Tc vinden in SwAN\'s Revised Statutes of Ohio. Cincinn.ati
R. Cl,ARKK & Co. 1870, Vol. I, bl. 324).

-ocr page 68-

=;6

dan het verschil bedraagt tusschen de reeds be-
staande obligatien en het grondkapitaal. Dit laatste
staat in verband met artikel XIV der spoorwegwet
van 1852, waarbij het aan de maatschappijen
verboden wordt een grooter bedrag aan obligatiën
uit te geven, dan het grondkapitaal (authorised
capital stock) bedraagt. Doet het bovenstaande
reeds vermoeden, dat de zoogenaamde preferred
stock eerder tot de obligatiën dan tot de aandeelen
moet gerekend worden, twee andere artikelen
brengen dit tot zekerheid.

Art. II: It shall be lawful for such railroad
company to guarantee to the holders of such pre-
ferred stock semi-annual dividends to an amount
not exceeding seven percentum per annum, payable
at its office or at such other place as the directors
may designate;

en art. IV: The company issuing such preferred
stock may reserve the privilege of redeeming and
canceling the same at par at any time after three
years from the date of issue. \\

Met het oog op de beteekenis van het woord
guarantee, waarmede hier de verzekering van een
vaste rente bedoeld wordt, en op art. LXXIV van
de wet op de „corporations", waahvan bovenge-
noemde spoorwegwet een onderdeel vormt en dat
geen kapitaals-vermindering toelaat, zonder een
schriftelijke goedkeuring van de meerderheid der
aandeelhouders en waarborging van de rechten der

-ocr page 69-

57

crediteuren, meen ik, dat wat hier met den naam
„preferred stock" bestempeld wordt, buiten twijfel
onder de obligatiën moet gerangschikt worden.

Al heeft nu in ons land zulk een verwarring
op dit gebied nooit, zooals in andere landen, be-
staan, en al waken sommige bepalingen onzer
wet, zooals verbod van vaste rente, (art. 49), en
benoeming van directeuren door de aandeelhouders
(art. 44) tegen een eventueel gevaar, daarom toch
is, wat hier werd uiteengezet, van meer belang, dan
uit een rechtsgeschiedkundig oogpunt alleen.

Ten eerste toch komen te Amsterdam tal van
stukken van vreemde maatschappijen aan de markt,
bij welke zich de moeielijkheid wel kan voordoen.
Ik wees te voren reeds op de hier vroeger veel
verhandelde zoogenaamde prioriteits-actiün der
Duitscb-Hollandsche Bouwmaatschappij, die in
werkelijkheid obligatiën hadden moeten heeten.
Maar ook valt op te merken, dat hier te lande
eenige maatschappijen als zedelijkti lichamen erkend
zijn, waarop dus art. 49 W. v. K. niet van
toepassing is, en die toch een in aandeelen verdeeld
kapitaal bezitten, waaroj) dividenden worden uit-
gedeeld. Juist bij deze wordt het verschil tusschen
het kapitaal, eigendom der rechtspersoon, en de
obligatie-schuld al zeer slecht in het oog ge-
houden. Als voorbeelden tot staving dier be-
wering kan ik wijzen op de Societeit te Apeldoorn,
op 25 Februari 1885 als rechtspersoon erkend,

-ocr page 70-

met statuten die o. a. de volgende artikelen be-
vatten :

„Art. 3. De societeit heeft te haren laste:
„(ï. een hypotheek groot ƒ 12.000 rentende7o>
„3. 1400 actiën ä ƒ 10 rentende 4 7o-"
Vervolgens:

„Bij de uitgifte dier actiën is bepaald: dat jaar-
„lijks
I 7o daarvan zal worden uitgeloot en dat
„de verkregen winsten zullen worden verdeeld
„als volgt:

„Vg e.\\ tra-dividend aan de actiehouders,
„^/g e.xtra-uitloting van actiën,

ten behoeve der societeit."
Nog vreemder echter maakte het de Vereeniging
„Eigenbrood bovenal" te Leeuwarden, erkend bij
Kon. Besl. van 29 Nov. 1883 n°. 35, en wier
Statuten opgenomen zijn in het Bijvoegsel der
Staatscourant van 4 Febr 1884, n®. 30.

Deze vereeniging, die zich ten doel stelt (art. i)
de minder gegoede, doch niet bedeelde Leden der
Hervormde Kerk goede en gocdkoope woningen
te verschaffen, heeft volgens art. 9 der Statuten
een kapitaal varieerende van lo tot 50 duizend
gulden, wat op zich zelf voor een niet-coOperatieve
vereeniging, dus zonder eenige waarborgen, die de
wet op de coöperatie eischt, reeds zeer zonderling
mag genoemd worden. De aandeelen elk groot
ƒ 100.— deelen volgens art. 8 tot een bedrag van
hoogstens 4 7o ^^^ eventueele winst. Maar

-ocr page 71-

59

des al niet te min worden die aandeelen, waarvan
de houders steeds als aandeelhouders betiteld
worden, die in een alg. vergadering over uitkee
ringen enz. stemmen en besluiten, ... na de in
de artikelen 13—15 beschreven stortingen, volgens
art. 16 in schuldbekentenissen in forma omgezet,
welke een op den Mei verschijnende rente
dragen, terwijl de daarover handelende artikelen
17—21 nog die rente met een beslistheid toe-
zeggen, welke in lijnrechte tegenspraak is met
art. 8, dat slechts spreekt van „indien de winst
zulks toelaat."

De houders dier schuldbekentenissen blijven
echter als aandeelhouders bij de maatschappij te
boek staan, en volgens art. 12 moet evenals bij
de bewijzen, van de -éiamleelen op naam van
sommige naamlooze vennootschappen „op de
formeele schuldbekentenis, die het aandeel ver-
tegenwoordigt" door het bestuur een verklaring
van overgang worden gesteld.

Wanneer wij zien, dat dergelijke juridische
misgeboorten op hoog gezag als levensvatbare
rechtspersonen worden erkend en ingeschreven,
schijnt eenige twijfel aan de zuiverheid der
in de residentie beleden leer niet geheel on-
gegrond !

Dat ook ter beurze soms zomlerlinge begrippen
omtrent de beteekenis van het
woord geldleening
heerschen, blijkt evenzeer uit de zoogenaamde

-ocr page 72-

6o

geldleening van den Heer Ter Meulen voor de
Wacht en Visscherij op de Liitine in den jare 1874
uitgegeven. Volgens de circulaire van 26 Maart
van dat jaar zou door hem een geldleening van
ƒ 200,000 worden uitgegeven in vier Seriën ieder
ƒ 50,000, in termijnen van 5 jaren te plaatsen.
De stukken van ƒ 100, waarin de eerste ƒ 50,000
verdeeld werden, zouden echter geen rente dragen
en geen recht op terugvordering geven, doch elke
houder zou ƒ 100 bekomen uit elk millioen, dat
uit de Lutine zou geborgen worden, door den
Heer
Ter Meulen of zijn opvolgers gedurende het
bestaan dezer geldleening. Hoe een dergelijke geld-
leening te rijmen valt met art. 1791 van het
B. W., dat de verbruikleening definieert als „een
„overeenkomst waarbij de eene partij aan de
„andere een zekere hoeveelheid van verbruikbare
„zaken afgeeft, onder voorwaarde dat de laatst-
„gemelde haar even zooveel van gelijke soort en
„hoedanigheid teruggeve" ontgaat mij. Ook voor
de. leening h fonds perdu (art. 1807—10 B. W.),
bij welke de gevestigde of altijd-durende renten
in de plaats van het kapitaal treden, ontbrak de
noodzakelijke factor, daar alleen uitzicht op een
onzekere winst geopend werd. Het woord geld-
leening was dus zeer misplaatst, en daarentegen
waren alle elementen aanwezig voor een com-
manditaire vennootschap. Door aldus het kind
bij zijn waren naam te noemen, zou de Heer

-ocr page 73-

Ói

Ter Meulen bevrijd gebleven zijn van de thans
blijkens circulaire van 6 Sept. 1886 door hem
gekoesterde vrees, dat hij bij voortgaand succes
door de houders dier stukken zal worden aan-
gesproken. Dan zou in 1879, na verlies van het
kapitaal, de vennootschap zijn ontbonden en zou
hij de zaak voor eigen rekening hebben kunnen
voortzetten, zonder dat het ooit bij een zijner
vroegere vennooten zou zijn opgekomen aan-
spraak te maken op thans geoogste vruchten.
Nu hij aan zijne operatie verkeerdelijk den naam
van geldleening gegeven heeft, moesten de
houders wel in den waan komen van het bezit
van een blijvende persoonlijke inschuld, waardoor
hij zich bij eventueel succes steeds met een proces
bedreigd ziet \').

Maar ook met betrekking tot de naamlooze
vennootschap is een uiteenzetting van deze kwestie
niet onbelangrijk, omdat zich bij ons onder den
drang der feiten het tegenovergestelde voordoet,
van wat vroeger in Duitschland plaats lu.d.
Trachtte men dddr wat werkelijk obligatiün waren
onder den naam actiün aan den man te brengen,
bij ons waar de slechte uitkomsten van vele
naamlooze vennootschappen, de kapitalisten af-

1) Op dc in October j.i. gehouden cffcctcnvciling werden die
stukken voor 15 h 25 X verkocht. Een bloot zedelijke verplichting,
w.iardoor de Heer
Ter Meulen zich slechts gebonden acht, pleegt
d.aar gewoonlijk niet zoo veel te gelden.

-ocr page 74-

62

keerig gemaakt hebben van het bezit harer aan-
deelen, tracht men in de laatste jaren het benoodigde
geld meer door uitgifte van obligatiën te vinden,
die bij het publiek zich in eenigszins gunstiger
reputatie kunnen verheugen. Daar bij het genot
van een vaste kleine rente, de kans op een veel
grooter, hoewel vrij problematieke winst op de
gemoederen sterken invloed uitoefent, wordt aan
de obligatiën ook een zeker recht op de overwinst
gegeven, waardoor deze in dit opzicht de aan-
deelen beginnen te naderen.

Zoo verbond de Nederlandsch-Indische Land-
bouw Maatschappij aan de door haar bij de
bekende geldleening van negen millioen uitgegeven
obligatiën, bewijzen van deelgerechtigheid in 20 7o
van de winst boven 5 7o hoewel met gelijk-
luidende nommers uitgegeven, toch afgescheiden
daarvan kunnen worden verhandeld en ook na amor-
tisatie der obligatiën als actions de jouissance tot
op de aflossing der geheele leening recht behouden
op superdividend. Bij de onlangs uitgegeven obli-
gatie-leening der Soerabayasche Bank en Handels-
Vereeniging nii
Rijk, Groskami\'& wordt den
obligatiehouders 15 7o overwinst toegezegd,

evenals bij de obligatiën der Koffiecultuur Maat-
schappij
Malang, waarop in Juni 1.1. de Heeren
Broekman & Honders een inschrijving openden.
Ook de zoogenaamde inkomsten-obligatiën hebben
bij ons ingang gevonden. Voor zoover mij bekend,

-ocr page 75-

63

werden door drie maatschappijen zoodanige stukken
uitgegeven, afgescheiden van de liierna te noemen
Centraai-en Boxtel-W ezel SpoorwegMaatschappijen
en de Stoomvaart-Maatschappij Java, die met hunne
crediteuren overeenkomsten hebben getroffen, waar-
bij dezen zich verbonden genoegen te nemen met
een betaling der coupons in contanten, zoover de
netto-inkomsten daartoe in staat stelden.

In Juli 1882 werd door de Nederlandsche Zuid-
Ooster Spoorweg Maatschappij een 4 7o tweede
Hypotheek Inkomsten-Obligatie-Leening uitgege-
ven groot ƒ 2.659.000 ter conversie eener 5 7o
leening van 1873, en de onbetaald gebleven coupons
dier leening ; voor zoover de netto-inkomsten niet
voldoende mochten zijn tot betaling der rente
wordt deze voldaan in bewijzen van uitgestelde
schuld (scrip), op 1 Juli 1887 te verwisselen in
een gelijkstaand bedrag aan obligatien. Dc rente
is dus cumulatief en daarmee het obligatie-karakter
geheel bewaard. Hetzelfde is het geval met de
5 7n Inkomsten-Obligatie-Leening van ƒ 147.000 der
Noord- en Zuid-Hollandsche Stoomtramweg Maat-
schappij na hare reorganisatie. Een in Maart 1882
door de vorige Maatschappij uitgegeven hypothe-
caire leening, waarvan nog ƒ 147.000 in omloop
was, werd na den aankoop tloor de Heeren
Brokk-
man
& HoNDiiKS, voor zoovcr de houders daartoe

I) Tul nu zijn d.-i.nrop in \'i geheel geen conl.inlen belaalcl.

-ocr page 76-

64

genegen waren, geconverteerd in een 5 °/o Inkom-
sten-Obligatie-Leening, waarbij voor de rente,
die niet uit de inkomsten mocht kunnen wor-
den voldaan, ook bewijzen van uitgestelde rente
zullen worden afgegeven, betaalbaar, vóór eenige
dividend-uitkeering op de aandeelen. uit de winst
van latere jaren, voor zoover die het in dat jaar
benoodigde bedrag aan rente en aflossing mocht
te boven gaan.

Deze cumulatie wordt echter niet gevonden bij
de Inkomsten-Obligatie-Leening van den Johannes
Kerkhoven Polder, voortgesproten uit de conversie
van de vroegere °/o obligatie-leening. De houders
dier geconverteerde stukken hebben thans recht
op een uitkeering van \\ uit de netto-winst
zonder cumulatie. Wat na deze uitkeering aan
netto-winst overblijft, wordt tot aflossing be-
stemd.

Hoezeer deze denkbeelden veld winnen, zien
wij het best bij het voorstel tot reorganisatie der
Dorrepaalsche Bank, waar de 6 obligation zouden
geconverteerd worden in 6 income bonds zonder
scripbetaling, doch die boven de conditioneele
rente nog 10 7o de overwinst zouden genieten,
als de aandeelhouders 5 % zouden getrokken
hebben. Ware deze regeling gelukt dan zou de
vraag obligatie of preferent aandeel allicht bij
eenige gelegenheid zijn opgedoemd. Stiefmoeder-
lijker behandeling, dan hier aan de obligatie te beurt

-ocr page 77-

65

viel, laat zich wel haast niet denken. Het begrip
vaste rente geheel vervallen, zelfs zonder gelegen-
heid om bij lateren gunstigen keer der zaken door
cumulatie op deugdelijker wijze te worden schadeloos
gesteld, dan door io7o in een zoo problematieke over-
winst. En bij eventueele liquidatie of faillissement
der nieuwe maatschappij, zouden de houders wel als
crediteuren zijn opgetreden, doch slechts om het
hun toekomende uit te keeren aan de prioriteits-
obligatiehouders, en slechts d^ln wat te ontvan-
gen als deze hunne loo 7o ten volle bekomen
hadden Geen wonder, dat het overgroote deel
der obligatiehouders voor het genot dezer parodie
bedankten, die hen al de nadeelen, anders aan
de positie van aandeelhouder verbonden, zou
hebben doen dragen zonder de eventueele voor-
deelen bij een kentering van dc ongunst der tijden
tc plukken.

Wij zien dus, dat hier te lande zich een streven
openbaart, om, gebruik makende van de meerdere
vrijheid door den wetgever bij de uitgifte van
obligatiün toegekend, tegenover de beperkende
bepalingen, waaraan die van aandeelen gebonden
is, obligatien te scheppen, met de eigenaardigheden

i) I)il toch was naar mijne opv.itting dc zin van het antwoord
aan den Heer
Wukkiiain, w.aarmede in dc vergadcrinR van l6 Aug.
dc Voorzitter liet rcgclingsplan verduidclijlttc. Op de vraag of
dusdanig plan bestaanbaar is met het thans in onze wet gehuldigde
denkbeeld der obligatie, komen wij later nog terug.

üiii

-ocr page 78-

66

van aandeelen Blijkt reeds daaruit, dat het
opsporen van vaststaande criteria ook voor ons
recht niet van belang ontbloot is, het verschijnsel
van de reeds voorgekomen en ook thans nog
mogelijke verwarring met aandeelen, door de pun-
ten van overeenkomst, aan beiden gemeen, moet
ons reeds doen twijfelen aan het standpunt van
volkomen gelijkstelling van de obligatiehouders
met andere crediteuren, door onzen wetgever
ingenomen. Een nadere beschouwing en critiek
daarvan, zal dan ook den inhoud uitmaken van
het volgende hoofdstuk.

i) Door Vavasseur wordt in zijn Projet de loi sur les sociétés
bl. 58 deze opmerking gegoten in een echt Fransch .adagium.
»L\'action réglementée a été délaissée pour l\'obligation libre."

-ocr page 79-

HOOFDSTUK III.

onze wettelijke regeling en hare bezwaren.

Alvorens wij tot de verdere behandeling van
het onderwerp overgaan, ♦ behoort de vraag ons
een oogenblik bezig te houden, bij welk deel van
ons recht het eigenlijk thuis behoort.

Zooals wij vroeger zagen, zijn er vier categorieën
van instellingen, die gewoonlijk obligatieleeningen
aangaan. Daaronder bekleeden die der naanilooze-
en commanditaire vennootschappen op aandeelen
zulk een voorname plaats, dat daardoor sommige
schrijvers en wetgevers zijn verleid, dit onder-
werp uitsluitend bij de genoemde vennootschappen
ter sprake te brengen. Naar het mij voorkomt, ver-
dient echter een behandeling bij de leer der bijzon-
dere overeenkomsten in ons burgerlijk wetboek
de voorkeur, al kunnen voor de groote handels-

-ocr page 80-

68

associatiën afwijkende bepalingen wenschelijk zijn.

Met te meer nadruk dient den lezer hierop te
worden gewezen, omdat juist door de groote rol,
die .de leeningen der laatsten spelen, zich daarbij
de meeste bezwaren hebben voorgedaan en wij dus
onze meeste voorbeelden ook däär zullen moeten
zoeken. Dit hangt nog samen met het gemis aan
scherpe afbakening der grenzen van de Naamlooze
Vennootschap, geregeld in het W. v, K. en het
Zedelijk Lichaam, geregeld in het B. W. en in
de wet van 22 April 1855. De theorie pleegt wel
is waar op vrij eenvoudige wijze onderscheid te
zoeken in het doel, dat bij het zedelijk lichaam
een ideëel karakter behoort te hebben, terwijl bij
de naamlooze vennootschap winstbejag beoogd
wordt, maar die grenslijn is in de praktijk niet
altijd zuiver te trekken. Nemen wij als voorbeeld
een maatschappij tot exploitatie van een dagblad.
Bij sommige bladen, geroepen om voor politieke
of godsdienstige denkbeelden propaganda te
.maken, staat het ideëele element meer op den
voorgrond, terwijl een advertentieblad slechts
dient, om door voldoening aan tle bestaande
behoefte aan publiciteit, een geoorloofde winst te
maken.

Een leidende gedachte, die bij het tlepartement
van justitit een vast richtsnoer aangeeft tot
beslissing dezer moeielijkheid bij de verleening van
tle koninklijke bewilliging als zedelijk licluiam of

-ocr page 81-

69

als naamlooze vennootschap, valt er.niet te vinden,
althans, zij is mij althans onbekend.

Een practisch criterium zou daarin kunnen
bestaan, dat men als naamlooze vennootschap
erkende, die maatschappijen, die de behaalde
winst in klinkende munt op hare aandeelen uit-
keeren. Maar daartegen valt aan te voeren,
dat ook winstbejag bestaat, waar men zich ten
doel stelt om aandeelhouders-leden, tegen een
geringe contributie veel te doen genieten. Terwijl
ook niet kan ontkend worden, dat men daardoor
steeds onder de naamlooze vennootschappen zou
moeten rangschikken, tal van vereenigingen als
begrafenisvereenigingen, enz. bij welke het ideüele
element een groote rol speelt, zonder dat een daar-
mede bestaanbare matige winst zal worden versmaad.

Hoe dit ook zij, thans worden maatschappijen
met volkomen identieke bepalingen dan eens als
naamlooze vennootschappen, dan eens als zedelijke
lichamen erkend, al naar de aanvragers zich wen-
schen te classificeeren. Waarom toch de IJouw-
vereeniging te Enschedé, (Bijvoegsel Staatscourant
van i8 Februari 1885 n".4i), als zedelijk lichaam
erkend, die behalve een reservefonds een kapi-
taal van ƒ 20,000, in aandeelen van ƒ 250 heeft,
waarover dividend wonlt uitgekeerd, en waarvan
alleen het bezit van een of meer stuks, door aan-
koop, erfenis, enz. het genot van het lidmaatschap
geeft. Tal van andere bouwmaatschappijen, zijn

-ocr page 82-

70

volgens het bekende werk van de heeren Baak
& v. Nierop,
als naamlooze vennootschappen op-
gericht, met geen ander doel dan om arbeiders
goede woningen te verschaffen, zoo mogelijk
tegen genot van een matige rente van het uitge-
zette kapitaal. Misschien zijn de oprichters van de
Zaandamsche Bad- en Zwem-Inrichtingf
Voigtens

O O

Kon. besluit van 13 Mei 1884 n°. 14 (Bijvoegsel
n°. 162), als zedelijk lichaam erkend, warnier
voorstanders van de hygiëne dan zij, die hun geld
staken in naamlooze vennootschappen met aan-
deelen van ƒ25 en ƒ80 om Middelburg en Leerdam
te verrijken met zulke nuttige inrichtingen. Het
feit echter, dat de voorzichtige Zaankanters zich door
de gemeente Zaandam een uitkeering van minstens
2^ 7o P^*" op elk aandeel van ƒ 40 lieten

garandeeren, en zich ook de illusie van 2^ 7o daar-
boven niet ontzegden, terwijl de laatsten eerst na
delging der obligatieleening of na uitloting van al
de rentelooze aandeelen, aanspraak op dividend
maken, zou eerder tot het tegendeel doen be-
sluiten. En hetzelfde valt te zeggen van societeiten
en volksgaarkeukens, die zonder na te speuren
redenen, dan eens als zedelijke lichamen, dan
eens als naamlooze vennootschappen in het leven
treden.

Hierbij komt nog, dat de eenmaal als naamlooze
vennootschappen erkende maat.schappijen, soms
afgezien van haar bedrijf, door onze jurisprutlen-

-ocr page 83-

7T

tie tot de handelsvennootschappen gerekend wor-
den \'). Men zal dus begrijpen, dat er zoodoende
heel wat onder het gezag van het Wetboek
van Koophandel komt, wat er eigenlijk niet
onder thuis behoort.

Een grondig onderzoek naar de oplossing dezer
moeielijkheid bijv. op de wijze van buitenlandsche
wetten, die een soort van burgerlijke naamlooze
vennootschap erkennen, zou ons hier te ver voeren.
Intusschen blijkt uit het bestaan ervan reeds, hoe
wenschelijk het is, niet op het voetspoor van som-
mige wetten de obligatieleening alleen te behan-
delen bij de naamlooze vennootschappen, maar
haar liever te rangschikken bij de leer der bij-
zondere contracten.

Onze wetgever is niet in die fout vervallen,
aangezien hij de thans bij maatschappijen ge-
bruikelijke, na bepaalden tijd opeischbare obligatie-
leening niet afzonderlijk behandelt. Slechts aan
de leening i\\ fonds perdu, „gevestigde of altijd
durende rente" is de XV<ïc
titel van het IIIf\'c Boek
van het B. W. gewijd, welks bepalingen (artt.
1807—\'o), zooals het opschrift cn art. 1807 aan-
duiden, op de eerstgenoemde niet van toepassing
kunnen zijn.

^i) VcrRclijk hierover: Mr. I.. H KuunJr. Het faillissement v.m
na.imloozc vennootschappen, bidz. 26 v.v.

Mr. F. S. van NiekOI\'. He vennootschap met beperkte aan-
sprakelijkheid bl. 82.

-ocr page 84-

72

De tijd, waarvan onze wetboeken dateeren, de
jaren 1815—1840, geeft hiervan een voldoende
verklaring, daar toen onmiddellijk vóór de groote
ontwikkeling van industrie en verkeerswezen door
stoom en electriciteit, de naamlooze vennootschap
nog weinig op den voorgrond trad.

Het gevolg is, dat wij voor het onderzoek naar
den rechtstoestand, dien het bezit dier obligatiën
voor de houders medebrengt, ons licht hebben te
zoeken bij de regelen voor de verbintenissen in
het algemeen, en voor die voor verbruikleening
(mutuum) in het bijzonder in het B.W. vastgesteld.

Hunne rechten bepalen zich tot de vordering
van de overeengekomen of wettelijke interessen
(art. 1802—1806 B. W.), van teruggave op den
overeengekomen tijd en wijze (art. 1791—1801)
en zoo de schuldenaar in gebreke mocht blijven,
tot verhaal op zijne goederen, waarvan de op-
brengst, tusschen alle crediteuren volgens de
regelen van faillissement en kennelijk onvermogen,
pondspondsgewijze en naar evenredigheid van
ieders inschuld moet worden verdeeld, ten ware
er tusschen hen wettige reden van voorrang
(privilege, pand of hypotheek) mocht bestaan \')
(art. II77 en 1178 B. W.). \'

Bij onze tegenwoordige regeling is dus den

I) Over de vraag in hoeverre de arU. 1231 cn 1235 zich ver-
zetten tegen dc thans gchruii<elijke wijze van vestiging, van pand

-ocr page 85-

73

obligatiehouder geen enkel rechtsmiddel toegekend
tot verdediging zijner tegenwoordigeof toekomstige
belangen, zoolang de bedongen interessen op tijd
betaald worden, en de schuldenaar niet in gebreke
blijft met de amortisatie der hoofdsom en de
eventueel beloofde premie.

Is dit het geval, dan kunnen de obligatiehouders
elk voor zich hunne rechten verdedigen door de
gewone rechtsmiddelen, beslaglegging en aanzoek
tot faillietverklaring. Wordt aan dit laatste gevolg
gegeven, zoo komen zij, wederom elk voor zich, zoo
de betreffende leening niet door pand of hypotheek
verzekerd is, tot het bedrag hunner vordering als
concurrente crediteuren in de massa op, en hebben
zich, behoudens de gewone aan eiken crediteur
toekomende middelen van verzet, tevreden te
stellen met de uit den boedel terechtkomende
percenten.

Dat die toestand in alle opzichten bevredigend
kan genoemd worden, wordt wel tloor niemand
beweerd en zou met het oog op de financieele
geschiedenis der laatste jaren, moeielijk kunnen
worden volgehouden.

Reeds uit ile wijze, waarop wij te voren den

c» hypotheek voor obligatie aan toonder, door middel van een
Rcinachligdc of trustee, werd o:) de vergadering der Juristen-
vcrecniging in 1885 gehandeld. (Verg. de redevoeringen van
^\'r. A. I
\'HIUI\'S, Prof. T. M. C. AssKR. enz., Handelingen der (Juristen-
vcreeniging, ,885, bl. 25, 32, 36, 54,
78 v.v.) Vergelijk pag, 3«-

-ocr page 86-

74

gang van zaken bij het tot stand komen eener
obligatie-leening schetsten, blijkt, welk een tal van
eigenaardigheden dezen vorm van inschuld aan-
kleven.

Het geldt hier toch niet zoozeer het gewone
mutuum of verbruikleen met bepaalde personen
en gewoonlijk • op vrij korten termijn gesloten,
maar veeleer een soort van verschaffing van kapi-
taal, niet opeischbaar dan na langen termijn, tot
een groot bedrag en door een groot aantal per-
sonen die, meestal niet eens den schuldenaar bij
name bekend, over de geheele wereld verspreid
wonen en elk voor zich gewoonlijk een belang
hebben, dat zeer klein is in verhouding tot het
geheel. Nu pleegt men wel in het voor de leening
uitgegeven prospectus de voorwaarden vast te
stellen, die voor schuldenaar en .schuldeischers
bindend zullen zijn, maar de lange termijn, soms
van honderd jaar, waarvoor die leeningen gesloten
worden, maakt het onmogelijk in alle complicatiën
te voorzien, die zich door den loop der omstandig-
heden kunnen voordoen. Bij latere moeielijkheden
zoekt men gewoonlijk te vergeefs daarin naar
eenig licht.

Groot zijn daardoor de gevaren, waaraan dc
houders dier stukken zijn blootgesteld. Terwijl
de gewone wisselhouder, depositaris, blanco crediet-
gever of aannemer met een vordering na korten
termijn opei.schbaar, zich naar omstandigheden

-ocr page 87-

75

gedraagt en bij naderend gevaar zich zoekt te
bergen of te dekken, is de obligatiehouder gedwon-
gen lijdelijk toe te zien en blijft hem slechts het
redmiddel, zijne stukken ter beurze te verkoo-
pen tegen een koers waarin óf hijzelf het eventueel
verlies reeds gedisconteerd ziet óf een andere
bona fide kooper zich bedrogen zal vinden. Dat
die gevaren, vooral bij de maatschappijen, bij welke
de obligatie-leeningen het meest gebruikelijk zijn,
met name bij de naamlooze vennootschappen, niet
gering zijn, heeft de geschiedenis der laatste jaren
afdoende bewezen. Geleden verliezen door plotse-
linge onvoorziene daling van producten, slecht of
onkundig beheer, roekelooze uitdeeling van divi-
denden door f 1 a 11 e e r i n g der balans, willekeurige
kapitaalsvermindering door de aandeelhouders,
besteding der gelden voor andere doeleinden dan
was aangegeven, uitgifte van latere obligatie-
leeningen, verkoop of verpanding van nog in porte-
feuille gebleven stukken tegen veel lagere koer-
sen, dan die der oorspronkelijke uitgifte en andere
machinatiün, waartoe de fictieve rechtspersoonlijk-
heid zich zoo gemakkelijk leent, — dit alles moeten
zij. zelfs bij volkomen wetenschap van de schade
aan hunne belangen toegebracht, met berusting
aanzien, zoolang slechts hunne coupons op den
vastgestclden tijd gehonoreerd worden. Dat be-
stuur un aaiuleelhouders maar al te licht geneigd
^U\'i om de zaken voort tc zetten, waar voor hen

-ocr page 88-

76

niets anders dan winst te wachten is, omdat slechts
iiet geld der obligatiehouders op het spel gezet
wordt, is te bekend, dan dat ik het met voorbeel-
den zou hebben te staven. Amerika leverde ons
reeds herhaaldelijk het voorbeeld van spoorweg-
maatschappijen met zeer verdund (watered) of
zelfs geheel fictief kapitaal, die hier al te -grif
navolging vinden Zaken, die enkele maanden
te voren bij het uitschrijven der leening nog in
bloeienden toestand heetten te verkeeren en slechts
geld behoefden tot uitbreiding der zaken, zijn
bij het uitbreken der catastrophe zoo in de war,
dat een belangrijk deficit blijkt te bestaan en
slechts een langzame afwikkeling met tal van
concessiën, den obligatiehouders hoop geeft op een
redelijke percentage. De wet geeft bun geen enkel
middel aan de hand om in te grijpen, waar het
nog tijd is, of licht te eischen waar duisternis den
bestuurders om een of andere reden meer wensche-
lijk voorkomt. En zelfs bij ontwijfelbare schennis
der voorwaarden, waaronder de leening gesloten
is, of bij controverse uitlegging daarvan, valt het
hun in de praktijk moeielijk zich recht te verschaf-
fen, hoewel de wet hun een vordering niet onthield.
Vooreerst toch doet zich de praktische moeielijk-
heid voor, dat het belang van enkelen of van
meerderen, die zich zouden willen verl)inden in
groote wanverhouding staat tot het bedrag der
geheele leening, en zijn uit den aard der zaak

Pr\' •

-ocr page 89-

77

die enkelen huiverig tegenover het geringe voor-
deel, dat hun bij goeden uitslag zal ten deel vallen,
de groote kosten voor hunne rekening te nemen,
die zij bij niet slagen alleen zullen hebben te dragen.
Samenwerkintj van een orfoot deel der oblisjatiehou-

ö o o

ders is wel mogelijk, en heeft ook wel eens plaats
gehad, maar brengt steeds, zooals de beschermings-
comités der Amerikaansche obligatiën leeren, vele
bezwaren met zich. De houder wordt daardoor
genoodzaakt zijn stukken af te geven, aangezien
dit de eenige weg is om de voortdurende vol-
macht te bewijzen. Daardoor wordt hij buiten de
mogelijkheid gesteld zijn stuk te verkoopen, als
hem zulks voordeelig voorkomt. De afgifte van
verhandelbare certificaten voorziet slechts gedeel-
telijk in die moeielijkheid\', aangezien deze slechts
gelden aan de beurs, waar het comité is gevestigd.
De internationale markt is voor die stukken ge-
sloten en arbitrage onmogelijk gemaakt, wat druk-
kend op de prijzen werkt. Soms worden twee of
meer zulke comité\'s opgericht en vindt men, daar
persoonlijke invloeden daarbij den doorslag geven,
i» plaats van samenwerking wcderzijdsche tegen-
werking, waardoor het belang der obligatlchouders
geschaad wordt. Nog niet eens gesproken van hen,
die zich niet aansluiten, of
uit louter achteloosheid
»\'»f omdat zij meer heil zien in het visschen in
troebel water.

H(!rhaaldelijk zien wij ilan ook de rechten van

-ocr page 90-

78

obligatiehouders verkort, zonder eenigen verderen
tegenstand hunnerzijds, dan een protest zonder
gevolgen.

Als een paar voorbeelden slechts uit den laatsten
tijd noem ik de aflossing ä pari der 5 °/o geld-
leening der Hollandsche IJzeren Spoorweg Maat-
schappij, uitgegeven volgens prospectus van i6Juni
1871, oorspronkelijk groot 11 millioen.

Art. 5 van dit prospectus bepaalde: „aanvan-
„gende op den isten Januari 1873 zal van de geld-
„leening
ä pari bij loting moeten worden afgelost
„het eerste jaar ƒ 25.000 en vervolgens bij op-
„klimming ieder jaar zooveel meer dan het
„vorige als de hierdoor verkregen rente-
„b es paring zal toelaten, zoodat de geheele
„geldleening binnen 65 jaar zal moeten zijn af-
„gelost." Het recht tot vervroegde aflossing was
niet voorbehouden. Met het oog op art. 1800
B. W. dat bepaalt: „die iets ter leen ontvangt,
„is verplicht, hetzelve in gelijke hoeveelheid en
.„hoedanigheid en op den bepaa 1 den tijd
„terug te geven," ziet men dat de in art. 5 der
voorwaarde gespatieerde woorden, dien bepaalden
tijd zóó voldoende aanwees, dat hij zelfs met
mathematische zekerheid te berekenen was. Daar-
enboven leert art. 1306 dat een tijdsbepaling geacht
wordt bepaald te zijn ten voordeele van den schuld-
eischer, zoo zulks uit den aard der verbintenis of
uit de omstandigheden mocht blijkcMi. Nu

-ocr page 91-

79

deed zich in 1880 het geval voor, dat deels door
verlaging van den rente-standaard in het algemeen
deels door vermeerderde credietwaardigheid der
Maatschappij in questie, deze obligatiën eenige
percenten boven pari genoteerd werden. Hiervan
maakte zij gebruik om tot een aflossing over te
gaan door binnen korten tijd alle obligatiën uit te
loten en zich tegen 4 7« .i^eld te verschaffen.

Al hebben nu zulke vervroegde aflossingen,
waartoe het recht niet voorbehouden was, onder
de rechtsgeleerden van naam verdedigers gevon-
den, de questie is en blijft zeer disputabel en de
reden, dat de houders in hun verlies hebben berust
zonder een beslissing der rechterlijke macht in te
roepen, is grootendeels gelegen in de opgesomile
praktische bezwaren, die zich bij een door hen te
voeren proces voordoen en die den schuldenaar
in een ongelijk gunstiger positie stellen

I) Over een gelijke questie wordt th.ms nog in RelgiC gepro-
cedeerd. De Groote Maatschappij der Luxemburgschc Sporen h.id
verschillende Iceningcn uitgegeven, af tc lossen volgens een be-
paald t.ablcau met een vaste premie. Vroegere aflossing was niet
voorbehouden. In 1873 nam dc IJclgischc Staat dc lijn over cn
besloot in 1885 lot geheele aflossing dier leeningen over te gaan.
Twee houders, dc Heeren
ReissE cn CanuikkUN, kwamen in verzet.
l>c eerste won zijn proces voor do handelsicchtbank, maar verloor
het voor don burgerlijken rechter, doch alleen wegens een questie van
proccsvorm, zonder dat over ilc zaak fond uitspra.ik was gedaan.
Dit laatste gebeurde in de zaak CAMUkKUN, waarbij de questie
voornamelijk liep over de interpretatie van art. 1187 = ons art. 1306.
De substituut oflicicr z.\\g in den termijn van de aflossing een

-ocr page 92-

6o

Geheel onverdedigbaar komt mij de ten vorigen
jare doorgedreven kapitaals-vermindering der
Nederlandsch-Indische Handelsbank voor, ten op-

bilateraal karakter en zeide, dat evenals de verhuurder en huurder
van een huis belang hebben bij een vasten termijn, ook de credi-
teur even goed belang heeft zijn goed geplaatst kapitaal niet
eerder thuis te krijgen en naar nieuwe plaatsing te moeten omzien,
als de debiteur om niet te betalen voor de betalingstermijn ver-
streken is. Hij concludeerde derhalve tot toewijzing van de vor-
dering.

Anders oordeelde de rechtbank hoofdzakelijk op drie gronden:
1°. dat het hier gold een amortisatie met premie en het dus in
het belang van den schuldeischcr was die premie zoo spoedig
mogelijk machtig te worden; 2°. dat het absurd zou zijn, den termijn
ook in het voordeel van den crediteur tc achten, omdat hij kans
liep in zeer korten tijd wéér te worden afgelost; 3°, dat de latere
wijzigingen ten gunste der obligatien, dc hoogere koers ter beurze
derhalve, geen invloed kunnen uitoefenen op »den aard en om-
standigheden der verbintenis" die alleen beoordeeld moeten
worden naar het oogenblik der uitgifte.

Stuk voor stuk komen mij die argumenten onhoudbaar voor.

Ad lum. Belang is een subjectief begrip, cn het gaat den debi-
teur niet aan, w.-it de crediteur .al of niet in zijn belang .ncht. Het
feit, dat de beurs hooger noteerde dan dc amortisatie-prcinic, geeft
hier trouwens een sterk vermoeden van het tegendeel.

Ad 2"">, Gesteld, dat een dadelijke uitloting nadeelig is. een
kleine kans daarop wordt gewaagd, zooals wij dagelijks zien bijv,
bij pandbrieven, die boven pari worden uitgegeven.

Ook het derde argument houdt geen -steek. Wie zal uitmaken
welk motief den oorspronkelijkcn inschrijver tot deelneming bewogen
heeft? .Misschien was hij wel scherpzinnig genoeg, dien gunstigen
loop vooraf te voorzien en nam hij deel. omdat dc termijn van
aflossing hem in dc gelegenheid stelde rustig zijn tijd af tc w.ichtcn.

Waarom moet hij zelf of degene, aan wien hij zijn rechten over-
droeg wel dc kansen van een misrekening dragen, maar\' zullen zij

-ocr page 93-

8i

ziehte van de rechten der 4 % en 5 7o obligatie-
houders. Aan het hoofd der voor die geldleeningen
uitgegeven prospectussen staat met opzet de grootte
van het kapitaal vermeld. Dit was sints de eerste
dier leeningen wel vermeerderd, maar de tweede
leening was ook daarop gevolgd. Nu is dat
kapitaal voorzeker aan verliezen blootgesteld,
waarvan ook de obligatiehouders de kwade kan-
sen moeten dragen en waarvoor zij vergoeding
moeten vinden in de assurantie-premie, in hunne
rente begrepen. Maar, hun recht is het te eischen,
dat het kapitaal niet vermindere door eigen-
dunkelijke handeling van directie en aandeelhou-
ders. Zijn er verliezen geleden, welnu, dan moeten
zij uit de winsten der volgende jaren worden
goed gemaakt. Tal van statuten bevatten deze
bepaling, die trouwens niets anders is dan een
reproductie van art. 49 VV. v. K. Kunnen de
verliezen niet ingehaald worden, dan moeten de
obligatiehouders, zoolang art. 47 VV. v. K. niet
van toepassing wordt, die vermindering in hun
onderpand dragen. Maar is dit wel mogelijk, dan
mag hun de kans op verbetering niet benomen wor-
den door een kapitaidsvermindering, welke slechts

niet dc vruchten van zijn juist overleg mogen plukken en zal dc
debiteur hun die cigcnmachtig mogen ontnemen?

IJcidc zaken moeten nog in hooger beroep dienen cn dc uit-
spraak zal zeker met bcKingstclling tc gemoet worden gezien. Dc
»Moniteur des intérfits matcricls" deelde dc laatste vonnissen in
zijn nummer van 28 Maart 1886 mede.

6

-ocr page 94-

82

ten doel heeft om te spoediger de uitdeelingen te
kunnen hervatten of zich te onttrekken aan de
eischen, gesteld tot waarborg der crediteuren in
art. 47 W. v. K.

Daartegen wordt aangevoerd, dat een spoedige
hervatting der uitdeelingen gunstig werkt op den
koers der aandeelen en dus op het crediet der
maatschappij. Ik zal de eerste zijn te erkennen,
dat een aandeel, dat eerst over jaren dividend
belooft, geen geschikt bezit is voor de groote
massa der kleine kapitalisten, die jaarlijks hun
coupon moeten knippen. Doch dit hangt slechts
daarmêe\' zamen, dat ik met Mr.
Goud.smit\'s
opinie (Themis, Jaarg. 1878) instem, dat den-
zulken elk bezit van aandeelen moet ontraden
worden. Wie desnoods niet een paar jaar
wachten kan, moet naar veiliger geldbelegging
zoeken en zich met minder winst tevreden stellen.

1) Volgens een wijzigingswei van 1877 op de Engelsche Com-
p.inies-Act, wordt dc kapilaalsvermindering l)ij geleden verlies,
dus zonder tcrugbet.iling .aan dc aandeelhouders, geoorloofd, zonder
dat de schuldeischers zich d.iartegen verzetten kunnen, op dc wijze,
die de Act van 1867 voorschrijft. Men meende in afschrijving bij ge-
leden verlies geen schade voor de schuldeischers te zien. Dit is ook wel
w-iar voor het oogenblik en voor schulden op korten termijn, maar
gaat niet op voor obligatiehoiiders, die belang bij de toekomst
hebben en voor wie het niet onverschillig is of de latere winst
tot afschrijving van het verlies zal dienen, d.an wel door uitkeering
aan dc aandeelhouders, aan hun eventueel verhaal zal worden
onttrokken. Dit bezwaar werd met geen enkel woord wcörlegd.
Vergelijk
Goldschmidt\'s Zeitschrift H XXIII, Bcilagcheffbl. 166.

-ocr page 95-

S3

Een harde waarheid voor velen, maar die wij
dagelijks gestaafd zien. Bij behoorlijke publi-
citeit der balans zal flinke afschrijving der ver-
liezen niet minder gunstig op den koers werken,
dan hervatting der uitdeeling op de verminderde
aandeelen Wie dan niet wachten kan, zal daarin
bij verkoop, zijn gemis aan dividend vergoed
vinden. De door den Heer
Jordens in zijn protest
aangevoerde argumenten werden, wat de schennis
der rechten van obligatiehouders betreft, m. i. op
de vergadering van 4 September 1885 geenszins
weerlegd. De bewering van Mr.
Philips, dat in
elk jaar de winst- en verliesrekening een afgerond
geheel vormt, en dat het geoorloofd zou zijn uit de
winst van óén jaar uit te deelen. zonder afschrij-
ving van den verliespost van een vorig jaar, komt
mij met allen eerbied voor den scherpzinnigen deken
der Amsterdamsche orde onaannemelijk voor. In
tal van statuten (art. 32 al. 3. Nederland.sch-Indische
Landbouw Maatschappij art. 33. Dorrepaalsche
Bank, art. 17. Stoomtramweg Maatschappij Gouda,
art, 46. Java Spoorweg Maatschappij, art. 20 Ne-
dcrlandsch Handelsnuiseum, enz. enz.), wordt
die handelwijze ipsis verbis gewraakt. „Indien
„in eenig jaar de winst- en verliesrekening met

i) Een v.1I v.m den koers der .nandeden Indische Handelsbank
na de aankondiging van een niet verwacht dividend v.an ƒ ß.\'ao
van
60 op 40 X bewijst, dat deze zich niet zoozeer na.ar het .al of
niet betalen van dividend regelt.

6*

-ocr page 96-

84

„een nadeelig slot sluit, zal die rekening daarmee
„blijven belast en zal in een volgend jaar niet
„gerekend worden winst te zijn behaald, alvorens
„de verliezen van vroeger zijn gedekt." En al
mogen nu de vroegere statuten der Nederlandsch-
Indische Handelsbank zulk een clausule niet bevat
hebben, de genoemde theorie komt mij voor in
lijnrechten strijd, èn met het art. 42 der statuten:
„de winsten bestaan uit de zuivere opbrengst na
„aftrek van alle lasten", èn met de wet die in
art. 49 W v, K. bepaalt: „de uitdeelingen ge-
„schieden uit de inkomsten, na aftrek van alle
„uitgaven", èn met het gronddenkbeeld der ven-
nootschap met beperkte aansprakelijkheid, zooals
ik dit in mijn tweede hoofdstuk ontwikkelde,
waarvan de onschendbaarheid van het vermogens-
subject tegen dergelijke boekhouding de kwestie
van to be or not to be vormt.

Had de vergadering van aandeelhouders, —
gesteld, dat zij daartoe tegenover de afwezigen en
tegenstemmers het recht bezat — zonder schennis
der rechten der obligatiehouders, toch eerder een uit-
deeling willen mogelijk maken, men had zich den weg
daartoe kunnen banen door vervroegde aflossing

i) Hit wordt door den Heer jordens, alsmede door den redacteur
van het Hijblad van het Amsterdamsch Effectenblad 1885, zie
n®. 38 v.v. evenzeer ontkend, wat echter niets afdoet tot onze be-
schouwing over de rechten der obligatichouders. Vcrgcl. ookMr,
Goudsmit in Thcmis 1878 en W, 5192.

-ocr page 97-

85

der obligatiën uit de eerstkomende winsten, totdat
het restant der obligatieleening in dezelfde ver-
houding tot het verminderde kapitaal stond, als
het tegenwoordig bedrag der obligatiën tot het
oorspronkelijke kapitaal. Merkwaardig genoeg,
vind ik de wenschelijkheid van dien maatregel
uitgesproken in de Statuten van de N. I. Landbouw-
maatschappij, die onder andere straks te noemen
bepalingen tot bescherming der rechten der obli-
gatiehouders, in art.
4 deze bepaling bevat. „Bij
„besluit eener algemeene vergadering van aandeel-
„ houders, op voorstel van directie en commissarissen
„genomen, kan het kapitaal worden verminderd,
„doch alleen tot afschrijving van geleden verliezen.
„Het kapitaal zal echter niet dan met
„toestemming eener v e r g a tl e r i n g tl e r
„houders van obligatiën in na te noe-
„ m e n g e 1 d 1 e e n i n g k u n n n e n verminderd
„worden tot een lager bedrag, dan het
„alsdan nog onafgel os te bedrag der
„geldleen i ng."

Het meest frappante voorbeeld van de wijze,
waarop thans met de rechten der obligatiehouders
wordt omgesprongen, levert tle op tle vergadering
van
12 Januari 1.1. besloten kapitaals-vermindering
tier Dorrepaalsche Bank der Vorstenlanden van
ƒ8
,000.000 op ƒ5,600,000. Ware het kapitaal
terstond op laatstgenoemd bedrag gesteld, en ware
het publiek bekend geweest met de wijze waarop

-ocr page 98-

86

deze leening van / 7,000.000 geplaatst was, waar-
van, volgens latere getuigenis der directie, slechts
ƒ 2,400.000 in de icas der vennootschap gevloeid
zijn, zeer zeker zou het zich wel gewacht hebben
die obligatiën ter beurze, tegen koersen van 90
en meer percenten, van de oorspronkelijke houders
te koopen.

Al moge de overschatting van het kapitaal in
omstandigheden als zich bij de Indische crisis
voordeden, begrijpelijk zijn, nu die vergissing een-
maal begaan was, ging het voorzeker niet aan
ten bate eener spoedige uitdeeling voor de aandeel-
houders en tot schade der reeds gedupeerde
obligatiehouders, de kans op redres door kapitaalsr
vermindering af te snijden. Zelfs het verzoenende
amendement der Handelmaatschappij c.s. om vóór
eenige uitdeeling aan de aandeelhouders ƒ 144,000
\'sjaars opzij te leggen voor extra reserve, waar-
door den obligatiehouders althans eenige vergoeding
zou geboden zijn voor hun verminderde zekerheid,
werd verworpen. Behoudens de overgenomen laat-
ste alinea, behelzende: dat eerst mag uitgedeeld
worden, zoodra de verliezen van vorige jaren
geheel uit de winsten zijn afgeschreven, tenzij die
afschrijving hebbe plaats gehad uit de re.serve en
buitengewone reserve, wat — zooals ik hierboven
betoogde — reeds uit de wet volgt. Of dit bij ge-

1) Het aangenomen voorstel beheUi slechts ccn tcrzijdftlegging
dier som als buitengewone reserve vóór uitdeeling van tantièmes.

-ocr page 99-

87

zonde wetsinterpretatie vrij overtollige voorschrift,
alsmede de belofte van het bestuur, dat het met
de uitdeeling van dividenden voorzichtig zou zijn,
den obligatiehouders veel troost zou gegeven hebben,
ook al waren de zaken wat gunstiger geloopen,
meen ik te mogen betwijfelen. De kapitaalsver-
mindering was toch besloten om daarvan gebruik
te maken juist voor gemakkelijke dividend-uitdee-
ling. Op de zonderlinge houding van de N. B.
door obligatiehouders gekozen commissarissen kom
ik later terug.

Doch ook voor den schuldenaar zelf, kan het
systeem onzer\' wet bezwaren hebben. Ondanks
den grootsten ijver en bekwaamheid kan een zaak
slecht gaan, zoodat de beloofde interest niet kan
voldaan worden. Aangezien het hier meestal groote
zaken geldt, bij welke een gedwongen liquidatie
voor alle betrokken partijen evenzeer nadeelig zou
zijn, is gewoonlijk de meest wenschelijke weg, van
de obligatiehouders concessiün te verkrijgen door
middel van een minnelijke schikking. Deze kan
daarin bestaan, dat zij zich tijdelijk met minder
rente vergenoegen, uitstel verleenen, of ter verkrij-
ging van bedrijfskapitaal toestemmen tot creatie
van preferente schulden, soms daartoe van eigen
voorrang afstaml doende. De groote moeielijkheid
is nu om de noodzakelijke toestemming van alle
houders te verkrijgen, daar er altijd gevonden
worden, ilie hetzij uit dwarsdrijverij, hetzij uit

-ocr page 100-

88

achteloosheid niet opkomen. De overeenkomst
moet dus altijd slechts met een deel der houders
gesloten worden, waardoor zij, die ter wille van
het gemeenschappelijk belang offers brengen, zich
in gevaar gebracht zien, bij later faillissement te
worden achter gesteld bij de niet toegetredenen, die
altijd nog met hunne rechten kunnen opkomen

Daartegenover verkeeren de obligatiehouders
op een tot dat doel belegde vergadering in de on-
gunstige positie van een ongeorganiseerde bende,
die slag levert, aan een wel gedisciplineerde kleine
macht. Voorloopige onderhandelingen, zoo noodig
voor het tot stand brengen eener voor beide partijen
billijke overeenkomst,zijn onmogelijk, omdat het den
obligatiehouders gewoonlijk aan deskundige leiding
ontbreekt. De schuldenaar treedt op met een door
hem zelf wel overdacht plan voor een vergade-
ring, waarin slechts enkelen voldoende kennis van
zaken hebben om datgene te beoordeelen, waarover
zij" hébben te beslissen. Alle gelegenheid bestaat
dus\'voor overrompeling van de zijde van een zoo-
genaamd händigen schuldenaar, terwijl integendeel
hij, die geen stap buiten den wettigen weg wenscht
te gaan, vaak niet in staat is een tegen allerlei
chicanes beveiligde schikking tot stand te brengen.

I) Om die reden bepaalt .art. VII van het hierna behandelde
Reglement van Conversie voor de Obligatiehouders van de Centraal
Spoorweg: Ingeval van ontbinding der Maatschappij treedt de
tegenwoordige overeenkomst buiten werking cn treden al^ dc
obligatiehouders weder in het volle bezit hunner vroegere rechten.

-ocr page 101-

89

Wij zien dus, dat het door onze wet gehuldigde
stelsel een stroef en onbuigzaam recht schept,
dat volstrekt niet past voor het levendige en
wijdvertakte handelsverkeer onzer dagen, dat
zoowel voor den schuldeischer als voor den eerlijken
schuldenaar tal van bezwaren met zich brengt en
de deur wijd openzet voor allerlei minder wen-
schelijke praktijken.

De voorname reden dezer slechte gevolgen is,
dat hij, die de obligatieleening met het gewone
mutuum op één lijn stelt, daarbij hare bijzondere
eigenaardigheden geheel uit het oog verliest. De
obligatiehouder namelijk, treedt tegenover zijn
schuldenaar volstrekt niet in de verhouding van
individu tegenover individu, evenals andere cre-
diteuren, wier vordering daarom ook bij de naam-
looze vennootschappen met den afzonderlijken
naam van „vlottende schuld" wordt bestempeld.
De individualiteit van den obligatiehouder verliest
zich in het geheele bedrag der schuld, dat als het
ware verpersoonlijkt wordt. Met dat bedrag rekent
men, niet met de houders als bijzondere i)ersonen.
Vamlaar een band tusschen de enkele houders,
hoewel deze elkaar volstrekt niet kennen en over
de geheele wereld verspreid kunnen zijn; een
gemeenschappelijk belang, een „Gemeinsamkeits-
moment" zooals
WiKNKR zegt\'), vaak op destukken

1) Goldschmidt\'s Zeitschrift Hand XXlIl bl. 341.

-ocr page 102-

90

uitgedrukt door de terminologie „aandeel in een
geldleening groot zooveel." En het is juist de
miskenning van die eenheid van belang, welke aan-
leiding geeft tot het vicieuse stelsel onzer wet,
die slechts de individuen wil erkennen, die slechts
aan dezen wapenen in handen geeft, onmachtig
om het geheel te beschermen en welke in plaats
daarvan, tegen elkaar gewend worden.

Van welken aard nu dit gemeenschappelijk
belang is, op welken rechtsgrond de regeling
daarvan behoort te rusten is een kwestie, die wij
later zullen behandelen, bij de bespreking van de
buitenlandsche wetgevingen, die zich daarmee
hebben bezig gehouden. Deze i)ogingen zijn een
bewijs te meer, dat de tegenwoordige regeling niet
aan de eischen der samenleving voldoet.

Uit de cijfers, welke de verhouding aangeven tus-
schen het kapitaal, belegd in obligatien en dat der
aandeelen blijkt ons, welke groote belangen bij
een goede regeling van het door ons behandelde
vraagstuk betrokken zijn. Van loS Naamlooze
Vennootschappen, die volgens de jaargangen
1884 en \'85 van het werk van Mrs. van Nikuop
en Baak obligatieleeningen uitgaven tot een ge-
zamenlijk bedrag van ruim
200 millioen gulden

I) Ik rekende hieronder wel dc nog in porlcfeuille zich be-
vindende stultkcn, tot wier uitgifte het Bestuur elk oogenblik
bevoegd is, doch niet dc reeds gc.tinortiscerde stukken. Hypotheek-
banken en dergelijke crcdict-instellingcn zijn hierin niet begrepen.

-ocr page 103-

91

bedroeg het geplaatste kapitaal te zamen slechts
ruim 195 millioen en was dus het gezamenlijk
belang der obligatiehouders, die in den regel
niets te zeggen hebben, 5 millioen grooter, dan
het gezamenlijk belang der aandeelhouders. Dat
daaronder onze belangrijkste Maatschappijen voor-
komen leert de onderstaande tabel

i ^ 1

H

« u

3

ü

H W

N A A .M.

1

< <

t:

la

« 2
i£ g 1

i 1

0

£ i
•A U.

Stoomv-nart M.i.itschap|>ij J.nv.i. \'

1

350000

1.583.000

1

Nc<l. Aincrik. Stoomv. MÜ. . . i

2.00G.000 1

910 000

i

(ïoüischc Stoomtrani Mü.....

500.000 1

4S8.000

1

Moll. IJrcrcn Spoorweg MÜ. S)

15.000000

34.393 000

3.318 000

Ncd. Indische IInndclsl>.ink . . i

7.200.000 \'

7.661.365

i 3.492.910

Kon. Ncdcrl. Sloomboot .Mü. . ,

1.688.250 1

2 459.000

i

Mü. tot exploit, der onderneming

f

Krasnapolsky.........\'

750000

650.000

i

Amcrsfoortschc Hicrbrouwerij. .

lOO.OOO ,

150.000

My. lot Exploitatie van St.iats-

j

spoorwcgcn..........

i la.724.500

18.556.5008)\' i.5oo.t>oo

Ncd. WcslfnaU. Spoorw. MÜ. .

2.100.000 ;

3.980.000

996000

Ned. Ind. Sjworwcg .MÜ. . . .

II.450.000

10 117.0004)

ken • M aasi richl sche Spoorweg

Maatschappij . . . •.....

4.840.000

6.119.000

j S\'-ooo

Koninkl, Fabriek v.in Stoom cn

an<lcrc Werktuigen .....

667 000

1 Soo.000

\' 138.000

1) Bijgewerkt naar de nieuwste gegevens uit dc sInts dien tijd
verschenen afleveringen van den jaargang 1886.

2) In October II. is tot conversie besloten.

3) Hieronder nicl begrepen dc leening van 6 millioen waartoe
in juni 1885 besloten werd.

4) Voor atlossingop3oJuli 1886 was nog beschikbaar/421.6S0.22

-ocr page 104-

92

NAAM.

ia

^ <

0

H

55 ^

S 5

u z
V w

2 ^
0

ü

H M

ei iJ

<2 g

Z
1-1

Noord Brabandsch Duits. Spoor-

2.471.750

12.189.975!)

weg Maatschappij.......

Nederl. Tramweg Maatschappij.

1.000.000

997.000

Duinwater Maatschappij ....

3.300.000

10.085.000

Nederl. Zuid-Oostcr SpoorAveg

Maatschappij.........

2.993.040

5.613.200

iS.ooo

Ned. Centraal Spoorweg Mü .

4.813.250

5 035-2Ï3

Amst. Omnibus Maatschappij. 5)

1.000.000

2.500.000

500.000

Maxwell Landgrant Company. 2)

12.000.000

12.000.000

Ned. Rhijn Spoorweg M\'j. . . .

36.000.000

24.562.500"\')

Stoomvaart MÜ. Nederland. . .

4.483.500

4.294.000

Zuid HoHandsche Bierbrouwerij.

125.000

370.000

Baarnsche Bouwterrein Mü. . .

100.0001)

400.000

Ncd. Indische Cultuur Mü. . .

752.000

.Soo.000

248.000

Wester Suiker Raflinaderij. . . .

800.000

1.077.200

223.000

Maatschappij dc Schelde. . . .

448 589.36

6oo.(KX)

j

Koloniale Bank.........

5 000.000

5.000.000 1

Dorrepaalsche Bank.......

5.600.Ü00

7.000.000

Maatschappij dc Atlas.....

168.000

600.000

Samarangsche Handelscompagnie

617.000

1.000.000

Kon. Ncd. Locaal Spoorw.Mü. .

1.055.500

2.500.000

Ten onzent, waar men van den wetgever
geen al te hooge verwachting meer meent te
mogen koesteren, heeft\' intusschen de praktijk
getracht in de gevoelde behoefte te voorzien en

1) Behalve nog bijna 2 millioen aan uitgestelde schuld cn rente.

2) Op 22 Juni i88s in sta-it v.an failisscmcnt vcrkla.ird.

3) Op de vergadering van 23 October 1886 is tot conversie besloten.

4) Hierop 50% gestort.

5) Sints dien geconverteerd.

-ocr page 105-

93

wel vooral bij die naamlooze vennootschappen,
waar door den slechten irancr van zaken de rente

O O

der obligatieschuld onbetaald bleef, en tevens een
executie op het vermogen des schuldenaars weinig
voordeel zou hebben aangebracht. Aan een be-
handeling daarvan, zij het volgende hoofdstuk
gewijd.

-ocr page 106-

HOOFDSTUK IV.

DE REDMIDDELEN DER PRAKTIJK.

Het oudste voorbeeld vinden wij bij de bekende
regeling van de obligatieschulden der Nederland-
sche Centraal Spoorweg Maatschappij.

Genoemde Maatschappij, in 1860 met een kapitaal
van 5 millioen opgericht, kon op i Juli 1866 de
coupons van de obligatieleeningen in 1862 en 1864
gesloten tot een gezamenlijk nominaal bedrag van
1millioen,niet betalen. Op 12 Juni werd toen door
den Raad van Administratie een vergadering van
obligatiehouders bijeengeroepen, om te beraad-
slagen wat in deze omstandigheden te doen stond.
Door die vergadering werd een commissie van vijf
leden benoemd om den financieelen toestand der
Maatschappij te onderzoeken. De vrucht van dat
onderzoek was een rapport, in de vergadering van

-ocr page 107-

95

29 Juni 1866 uitgebracht, bij monde van den
rapporteur Prof
Asser. Daarin werd geconstateerd,
dat door toevallige ongunstige omstandigheden de
Maatschappij niet in staat was de eerst vervallende
rente op de obligatiën te voldoen, en ook op den
duur de netto-opbrengst daarvoor niet voldoende
geacht werd. Terecht meende de Commissie, dat
een discussie over de contracten van de Maat-
schappij met de aannemers, alsmede over de
gronden, waarop tot de uitgifte van obligatiën
was overgegaan en de wijze waarop die gelden
besteed waren, nu geen praktisch nut meer kon
opleveren, hoewel zij niet kon nalaten op te mer-
ken, dat voor zooveel die beide laatste punten
betreft, de regelen van voorzichtige huishouding
tot schade der obligatiehoudèrs, niet voldoende in
het oog gehouden waren.

Een vraag deed zich voor tot welk beilrag de
obligatiehouders bij een eventueel faillissement
der Maatschappij als crediteuren zouden moeten
worden toegelaten; tot het bedrag der oorspron-
kelijke uitgifte ( ƒ 113 en ƒ 115), tot dat, waartegen
de aflossing zou moeten ge.schiedcn, die tot het jaar
1949, .succe.ssievclijk bij loting zou plaat.s hebben
if 235) of wel tot de geta.xeerde waanle met het
oog op den rentestandaard en de reeds vol-
brachte aflossingen. Prof
Asser meende zich
op gronil van art. 780 W. v. K. bij het laatste
gevoelen te moeten aansluiten, welk artikel het

-ocr page 108-

96

belang- des schuldeischers regelt bij voorwaardelijke
verbintenissen ^

i) Dat de artt. 779 en 780 W. v. K. hier van toepassing moeten
zijn, komt mij voor aan geen redehjken twijfel onderhevig te wezen.
De premie, bij uitloting uit te keeren, wordt door de maatschappij
gevonden uit, wat jaarlijks aan rente minder wordt uitbetaald dan
wanneer zij op de gewone wijze, tegen den gebruikelijken rentevoet
leende. Dit geld wordt dus jaarlijks den houder eener niet uit-
gelote obligatie onthouden, om hem vroeger of later, al naar het
geluk hem dient, bij wijze van premie te worden gerestitueerd. Bij
behoorlijke administratie pleegt men dan ook daarvoor een amor-
tisatiefonds te vormen en het is zijn rechtmatig aandeel in dat
fonds, wat den obligatiehouder onthouden zou worden, indien hij
slechts voor het bedrag der uitgifte werd geverifieerd. Omgekeerd
kan bij faillissement tusschentijds het geheele bedrag der amorti-
satie niet in aanmerking komen, omdat de voorwaarde, een zeker
tijdsverloop, door uitloting te bepalen, niet vervuld is. Het moet
dus een som zijn tusschen die beiden gelegen. Doch hoe die te
bepalen?

Dit is reeds op de meest verschillende wijzen beproefd. Een
arrest van het Hof van Parijs van 1863, bevestigd door het Hof
van Cassatie, nam aan: den prijs der uitgifte verhoogd met zoo-
danig bedrag als noodig was om dc jaarlijks genoten rente tol
6% te doen klimmen. Dit mag iets voor zich hebben m Frank-
rijk, waar de woekerwet van 3 September 1807 een hoogcrcn
interest dan 6 % in handelszaken verbiedt, bij ons, w.iar dit een
overwonnen standpunt cn slechts sprake is van wettelijken interest,
waar geen andere was bepaald, zou zulk een berekening allen rede-
lijken grondslag missen, Daarenboven wordt daarbij geen rekening
gehouden met de werking van den samengestelden interest, waar-
door de uitlotingcn allengs talrijker worden. Dit laatste bezwaar
geldt ook van een arrest van het Hof van Douai 24 j.muari 1873,
dat aldus berekende: de gemiddelde tijd van uitloting staat tot
den lijd, verloopen van de uitgifte lot aan het faillisïcment, gelijk
de geheele premie staat tol x. Het bedrag dier x dan op-te tellen

-ocr page 109-

97

Voorts werd op den voorgrond gesteld, dat
den obligatiehouders niet, zooals de vaak ge-

bij den prijs der uitgifte. Om dezelfde redenen is ook af tc keuren
art. 69 van het Belgische Wetboek van Koophandel, dat aldus
luidt: «En cas de liquidation ces obligations ne seront admises au
»passif, que pour une somme totale égale au capital qu\'on obtien-
rdra en ramenant à leur valeur actuelle au taux de 5 X les
»annuités d\'intérêts et d\'amortissement qui restent à échoir. Chaque
»obligation sera admise pour une somme égale au quotient dc ce
»capital divisé par le nombre des obligations non encore éteintes."

Prof Asser wcnschtc die rente niet op 5 % te bepalen, maar
een door deskundigen of door de rechtbank aangenomen standaard
tc volgen. Dit laatste schijnt mij juist, voor zooverre daarmede
geen begrootmg bedoeld wordt, maar ccn mathematische bereke-
ning, die slechts één bepaa\'.dc uitkomst kan geven Dit wordt ook
aangenomen in art. 76 van het nieuwe Fransche ontwerp »Sur les
Sociétés," waarover hierna uitvoerig gehandeld wordt (vergelijk
bijlage D),
wcIk artikel ongeveer gelijkluidend met het Belgische
is, maar in plaats van 5 X »Ie taux réel de l\'intérét dc l\'emprunt"
bevat, waarmede dus bedoeld wordt de jaarlijks uitbetaalde rente
plus de j.aarlijks ingehouden rente, die het amortis.atiefonds vormt,
cn wat dus tc zamen de werkelijke rente uitmaakt, die de gestorte
som oplevert.

Alleen wordi in een tweede .alinea ccn uitzondering gemaakt
voor het geval, dat dc obligatien niet volgens dezelfde voorwaarden
zijn uitgegeven. Voornamelijk zal men d.aarmedc op het oog heb-
ben het geval, dat later oblig.itien voor lagertn of hoogcren prijs
zijn uitgegeven, waardoor dus dc rentevoet (taux réel) voor de
verschillende obligatien verschillend wordt. Dan neemt het Fran-
sche artikel ccn gemiddeld van 5 % annuitcitsrcntc aan. Dit laatste
nu is noodig, als men oj) genoemde wijze dc waarde der geheele
Iccning berekent op het oogenblik van het faillissement, en vervol-
gens dc waarde van clkc obligatie vindt, door dc verkregen som
tc deelen <loor het aantal niet uitgelote obligatien.

Juister is daarom m. i. ccn in ccn vonnis van dc Handelsrecht-

-ocr page 110-

98

bruikelijke naam prioriteits-obligatie zou doen
denken, eenig voorreciit boven de andere schuld-

bank te Parijs van lo April 1878 gevolgde berekening, waarbij
men direct de waarde van elke obligatie afzonderlijk zoekt, en dus
bij verschillende uitgifte, niet met een gemiddelden rentestandaard
te maken heeft.

Het geval betrof een maatschappij tot aanleg van spoorwegen
in de Vendée, die in
1869 een obligatie-leening uitgaf, in stukken
van frs.
300, rentende 5 % en in 99 jaren aflosbaar à frs. 500 dus
frs.
200 premie. In 1877 ging de maatschappij failliet en nu
wenschte een zekere
Delamotte, houder van 84 obligatien, geve-
rifieerd te worden voor
84 x frs. 500 = frs. 42.000. De curators wei-
gerden en sloegen hem de volgende regeling voor, die ook in het
vonnis werd bekrachtigd: »Pour apprécier la somme, qui doit,
ïce titre, être attribuée aux divers obligataires, dont
»les obligations ne sont pas sorties aux tira-
ïges, il y a lieu d\'une part de rechercher le moment, où d\'après
île tableau d\'amortissement, il y aurait autant d\'obligations rcm-
»boursées que d\'obligations à rembourser, de manière à établir
»entre le dernier tirage réellement effectué
jet le tirage extrême prévu au contrat, le temps
»moyen où tous les porteurs actuels se trouveraient .avoir au jour
»de la faillite des chances ég-iles de remboursement et d\'autre part, de
»déterminer la somme, qui sur une capitalisation annuelle d\'intcrCt
»eonduite jusqu\'au temps moyen produirait une somme égale au
»montant de la prime."

Heeft men dus dien gemiddelden tijd van aflossing gevonden,
wat uit het gewoonlijk op dc stukken afgedrukte tableau gemak-
kelijk is na te gaan, dan berekent men door middel van logarilh-
men, tegen welke rente het bedrag der \'uitgifte in dien tijd aan
samengestelde interest het bedrag der premie zal opbrengen. Wat
op deze wijze ten tijde van het faillissement reeds aan samengcstclden
interest kon voortgebracht zijn, wordt dan bij den prijs der uit-
gifte opgeteld, welke som het bedrag vormt, waarvoor elke obli-
gatie geverifieerd moet worden.

-ocr page 111-

99

eischers kon worden toegekend. Slechts hunne priori-
teit boven de aandeelhouders stond vast, doch even-

Vandaar in het vonnis:

»Attendu que pour les obligations de la première série ce temps
«moyen a dû ôtre fixé à l\'année 1947 et que la somme nécessaire
ppour procurer l\'amortissement de la prime à cette époque est de
»frs. 6.26."

Het geheele bedrag der verificatie bedroeg dus frs. 306.26.

Ik spatieerde een paar tusschenzinnen in het bovenstaande, om
cr vooral de aandacht op te vestigen, d.at niet dc gemiddelde tijd,
waarop alle obligation van den aanvang af op amortisatie konden
rekenen, maar de tijd. waarop de helft der bij het faillissement
nog niet uitgelote obligatien zal zijn afgelost moet worden geno-
men. Anders zou men niet in rekening brengen de kans, die deze
obligatien genoten hebben om vroeger reeds te zijn uitgeloot, al
heeft de kans thans voor hen ook niets opgeleverd.

Zonderling genoeg wordt dit niet begrepen, noch door rodol-
phe
Rousseau in zijn »Questions nouvelles sur les sociétés com-
mcrcia\'.cb," die wel het vonnis citeert, maar de gespatieerde woorden,
m. i. tot rccht verstand van de zaak onmisbaar, weglaat, noch
door
Ch Levillaire. die in een beschouwing der questie (bij
Dalloz 1880, 2. 25) een paar bczw.aren tegen dit vonnis oppert,
welke alleen gelden als men, gelijk hij, dien gemiddelden tijd op 78
jaren (1869—1947) stelt, terwijl het vonnis zelf (ter .aangehtialdc
pl.a.atsc in extenso .afgedrukt) geen a.anleiding geeft om .a.an een
anderen termijn dan 70 jaren (1877—1947) te denken. Hij zou
anders
ook niet aan de mogelijkheid gedacht hebben, door hem
verondersteld, dat bij een faillissement na z ij n temps moyen alle
obligatien met volle premie zouden worden geverifieerd, omd.it
onze temps moyen voortdurend verschoven wordt, naarmate dc
aflossingen geregeld phiats vinden, het faillissement altijd daar-
binnen njoet vallen en het verkregen bedrag wd dc volle premie
nadert, maar eerst op den dag der laatste aflossing daaraan gelijk
zou zijn.

Het blijkt dus. dat men zich bij dc bcoordeeling der vraag,

1*

-ocr page 112-

lOO

min behoefden zij bij andere concurreerende credi-
teuren achter te staan. Daaruit volgde tevens, dat
de beide leeningen in rang geheel gelijk stonden.

Eindelijk behandelt het rapport het gewichtigste
punt, namelijk wat den obligatiehouders in het
gegeven geval te doen stond. Terstond werd
vooropgesteld, dat een gedwongen liquidatie voor
de obligatiehouders niet veel vruchten zou af-
werpen, nog daargelaten, dat de Staat ook toe-
stemming zou moeten geven, tot het overdragen
der concessie. Er bleef dus niets over, dan met
de Maatschappij in een schikking te treden, die
den obligatiehouders in elk geval de opbrengst
der zuivere winst van de eerstvolgende jaren zou
waarborgen, met bepaling dat hun eventueel ver-
lies door het verschil tusschen die opbrengst en

van alle bcgrooling cn willekeurige rentcbepaling kan onthouden.
Slechts wanneer dc uitgifte niet in eens of bij scrieCn plaats heeft
gehad, doch tegen steeds wisselende prijzen (vente au guichet)
dient een gemiddelde prijs van uitgifte tc worden .aangenomen.

Wel hiervan te onderscheiden is dc vraag, of aan de obligatie-
houders niet een bijzondere vergoeding kan worden toegekend, dat
zij hun geld, hetwelk zij voor een bepaald aantal jaren tegen een
flinke rente onder dak gebracht meenden tc hebben, zoo veel
vroeger thuis krijgen, cn niet in sta.at zijn da.arvoor een evenredige
geldbelegging tc zoeken. Daarbij kan wél een gemiddelde of
wettelijke rentestandaard tc pas komen. In jurc constituto wordt
echter, m. i. dc mogelijkheid daarvan ontkend door art, 778
W.
V, K. dat alle intcrcstdr-agende schulden op cdn lijn stelt en
slechts een uitzondeling maakt voor niet-rentc-dragende schulden,
die eerst na drie jaren opvoiderbaar zijn.

-ocr page 113-

lOI

de bedongen rente zou vergoed worden door een
aandeel in de winst van latere jaren, zoo die
meer dan de vaste rente zou bedragen. Met verwer-
ping van een plan tot vaststelling eener minimum-
rente, stelde de Commissie voor, de obligatiën te
con verteeren in priori teits-aandeelen van ƒ 250 bij
jaarlijksche loting uit de netto-winst successievelijk
te amortiseeren, elk met ƒ 235. De alsdan nog
overblijvende winst zou worden besteed tot be-
taling eener maximum rente van ƒ 7,05 ; het over-
schot daarna zou gelijkelijk tusschen alle aandee-
len worden verdeeld. De houders der prioriteits-
aandeelen zouden een gelijk stemrecht uitoefenen
als de houders der gewone, maar zouden speciaal
bevoegd zijn een raad van commissarissen te
kiezen, om op het beheer toe te zien.

Dit voorstel kon slechts gedeeltelijk de goed-
keuring van een groot getal Belgische houders
verwerven, die niet gaarne hunne positie als
obligatiehouders wilden prijsgeven, om in de plaats
ilaarvan aandeelhouders te worden, met rechten,
welker uitoefening voor buitenlanders bezwaarlijk
is. De vrucht der onderhandelingen was, dat de
gronddenkbeelden van het rapport, uitsluitend
recht 0[> de netto-winst tot zeker nuiximum en
contrôle op de handelingen van het Bestuur werden
aangenomen, met bijbehoud van de positie van
obligatiehouder, welke bepalingen werden neer-
gelegd in het volgende Reglement van Conversie.

-ocr page 114-

02

REGLEMENT VAN CONVERSIE

ontworpen door de

commissie uit de obligatiehouders der nederlandsche
centraal spoorweg maatschappij,

benoemd in de Vergadering van 12 Juli en 18 December 1866.

Art. L De Houders der Obligatiën, door de Neder-
landsche Centraal-Spoorweg Maatschappij uitge-
geven, verbinden zich om in plaats van de rechten,
thans uit hunne schuldbrieven voortvloeijende,
genoegen te nemen met de voorwaarden in de
volgende artikelen vervat.

Art IL Ieder jaar na de goedkeuring der balans zal
het zuivere bedrag der winsten worden aangewend:
tot aflossing van het overeenkomstig de op
de stukken gedrukte tabellen, uitgeloot getal
obligatiën. De uitloting zal plaats hebben op den
dag der Algemeene Vergadering van Aandeel-
houders in de maand Mei en de aflossing in de
mäand Juni daaraanvolgende;

2° tot betaling der twee laatst verschenen half-
jarige coupons, welke betaling evenzeer zal ge-
schieden in de maand Juni.

Art. III. Ingeval het zuiver bedrag der winsten
niet toereikende mocht zijn tot volledige betaling
volgens het voorgaand artikel, zal het worden aan-
gewend tot betaling van een gedeelte daarvan op
rekening, en het verschil worden bijgepast \'door

-ocr page 115-

03

een voorioopig bewijs van uitgestelde rente. Deze
voorloopige bewijzen zullen worden ingewisseld
tegen uitgestelde schuldbewijzen, ten bedrage van
ƒ loo ieder. Zoodanige inwisseling zal geen plaats
kunnen hebben van den isten April van ieder jaar
af tot op den dag der Algemeene Vergadering
van Deelhebbers der Maatschappij.

De voorloopige bewijzen zullen evenmin als de
uitgestelde schuldbewijzen rente dragen.

Art. IV. De helft van de winsten boven de
volledige betaling van de rente en de aflossing der
obligation zal worden aangewend tot delgingvan
de in het vorige artikel genoemde uitgestelde schuld-
bewijzen, waarvan de aflossing door uitloting zal
worden geregeld. De andere helft zal onder de
aandeelhouders worden verdeeld.

Art. V. De obligatiehouders zullen worden ver-
tegenwoordigd door een Commissie van vijf leden,
gekozen uit de houders van ten minste vijf en
twintig obligatiün.

De wijze van benoeming, de tijd van aftreding
en het depót der obligatiün van tie leden dezer
Commissie worden bepaald bij het Reglement van
Orde, waarvan in de Overgangsbepalingen ge-
sproken wordt.

De Commissie uit de obligatiehouders onder-
zoekt de door den Raad van Administratie op-
gemaakte balans, welke met de daartoe betrekkelijke
justificatoire stukken drie weken vóór de Algemeene

-ocr page 116-

04

Vergadering van Aandeelhouders ter beschikking
van de Commissie gesteld wordt. Zij brengt een
verslag uit, hetwelk tegelijk met dat van den
Raad van Administratie over het afgeloopen dienst-
jaar wordt openbaar gemaakt.

Art. VI. De Maatschappij vermag geen nieuwe
leeningen te sluiten, noch hare activiteiten te ver-
binden zonder de goedkeuring der Commissie uit de
obliofatiehouders. De leden dezer Commissie zullen
het recht hebben de Algemeene Vergadering
van Aandeelhouders bij te wonen, waarin zij een
raadgevende stem uitbrengen en kunnen tegen-
woordig zijn bij de uitlotingen van de obligation
en der in art. 3 genoemde uitgestelde schuld-
bewijzen.

Art. VII. Ingeval van ontbinding der Maat-
schappij treedt de tegenwoordige overeenkomst bui-
ten werking en keeren al de obligatiehouders weder
in het volle bezit hunner vroegere rechten terug.

OVERGANGSBEPALINGEN.

De betaling der op 1" Juli 1866 en 1° Januari
1867 verschenen coupons, zal na de goedkeuring
der balans over het dienstjaar 1866 geschieden
door inwisseling der coupons tegen voorloopige
bewijzen van uitgestelde rente. De uitloting van
obligatien, die in de maand December 1866 had
moeten geschieden, zal plaats hebben op den dag
der gewone Algemeene Vergadering van Aandeel-

-ocr page 117-

105

houders in de maand Mei 1867, en de aflossing
zoowel als de betaling der bovengemelde coupons
in de maand Juli daaraanvolgende.

De commissie uit de obligatiehouders, benoemd
in de vergadering van obligatiehouders van den
iSfien December 1866, zal de obligatiehouders, die
tot de tegenwoordige overeenkomst zijn toege-
treden, oproepen tot een algemeene vergadering,
te houden vóór uit. 1867.

De oproeping zal geschieden door middel van
in Nederland, Belgie en Frankrijk verschijnende
dagbladen, ter keuze van de leden van de ge-
melde commissie. In de vergadering te Amsterdam
te houden, zal worden beraadslaagd over een
Reglement van Orde, door de commissie voor te
stellen, en de commissie van obligatiehouders, be-
doeld in bovenstaand artikel 5, benoemd worden.

Iedere te dien einde gedeponeerde obligatie
geeft recht op eénestem. De besluiten worden ge-
nomen bij betrekkelijke meerderheid van stemmen.

De Obligation, waarvan de houders tot dit
Reglement zijn toegetreden, zullen door of van
wege den Raad van Administratie worden ge-
stempeld.

Zoodanige stempeling zal strekken als bewijs
van toetreding.

geregeld

pelde Obligation

Met is van dien tijil af, ilat wij de gestem-

in de beursnotitie

-ocr page 118-

io6

vermeld zien. LanjTzamerhand sloot het »rfootste

O O

getal houders der uitstaande obligatiën zich aan,
zoodat er thans nog slechts enkele ongestempelde
obligatiën in omloop zijn. Hoewel de gewone
uitdeelingen in contanten in de jaren tusschen
1870—1880 gewoonlijk niet veel meer dan ƒ i.—
bedroegen, werd daarmede door de obligatiehouders
genoegen genomen. Eerst in 1877 werd door de
Heeren Mr.
Eijsselladvokaat, en Huijgens bankier,
beiden te \'s Hage, opgekomen tegen de wijze, waarop
het Bestuur de woorden „zuiver bedrag der
winst" opvatte, die volgens hen, ten gevolge had,
dat tegenover een verdubbeling der bruto-ontvangst,
.slechts een geringe vermeerdering der uitkeeringen
in contanten stond. Door den treurigen finan-
cieelen toestand der Maatschappij was natuurlijk
geen fonds voorhanden voor onderhoud en ver-
betering van weg en materiaal. Daarom werden
de daarvoor noodzakelijke gelden gebracht op
e.xploitatie-rekening en verkleinden dus de netto-
winst ten nadeele van de obligatiehouders, terwijl
de kosten, voor zoover deze de verbeteringen be-
troffen, het eigendom der aandeelhouders ten goede
kwamen. Te meer bezwaar had dit volgens ge-
noemde heeren, omdat in de eerste plaats van
de netto-winst reeds de voor de amortisatie be-
noodigde gelden werden afgetrokken. Zoodoende
werd dus de rentedragende schuld verminderd,
terwijl wat te kort kwam aan de betaling\' in

-ocr page 119-

07

contanten in scrip, later verwisselbaar in niet-
rentedragencle schuld, werd bijgepast, hetgeen dus
reeds ten voordeele der in gebreke zijnde Maat-
schappij en hare aandeelhouders strekte. Toen de
Permanente Commissie uit de obligatiehouders
deze inzichten niet deelde, wisten genoemde heeren
met nog drie anderen zich tot leden dier Com-
missie te doen verkiezen.

Daarop weigerde de Raad van Administratie, na
zeer langdurige onderhandelingen, in de gevolgde
wijze van boekhouding de verandering te brengen
die de Permanente Commissie wen.schte, en daar
het Reglement van Conversie deze laatste geen
voldoende macht in handen gaf, wendde zij zich
na een goedkeurende motie op de vergadering, tot
de obligatiehouders, om na depAt der stukken,
voor hen op te treden als gewone mandatarissen
en bij voortdurende weigering der Maatschappij
een faillissement of reorganisatie uit te lokken.
Zij noodigden bij circulaire van 4 Maart 1879, de
obligatiehouders uit, hunne stukken bij hen te ile-
poneeren tegen afgifte van certificaten, en onder
een i i-tal voorwaarden, bij authentieke acte vast-
gesteld. Daarin was bovenal op den voorgrond
gesteld werd, dat het comité onafhankelijk zou
zijn van de vergadering van obligatiehouders,
ingesteld bij het Reglement van Conversie cn
dus zijn mandaat met het lidmaatschap der Per-
manente Commissie in hoegenaamd geen verband

-ocr page 120-

ro8

stond. Daar er echter geen voldoend aantal stukken
werd ingeleverd, kon de Commissie ook langs
dezen weg haar doel niet bereiken, en trad in het
laatst van 1879 af.

De sints dien tijd zeer verbeterde toestand der
Maatschappij, die eerst den aanleg van een reserve-
fonds voor vernieuwingen uitbreiding, en eindelijk
integrale betaling der coupons en zelfs eenige
uitloting van uitgestelde schuld volgens art. IV
van het Reglement van Conversie veroorloofde,
deed van zelf het belang dezer questie verminderen.

Afgezien van de juistheid der geopperde klach-
ten doet het gebeurde toch de onvoldoendheid
van het Reglement van Conversie in het oog
springen. Dat de macht der Perm. Commissie,
tot vertegenwoordiging der obligatiehouders niet
verder gaat dan de in dat Reglement aangegeven
punten, maakt hunne positie bij de uitvoering van
de op de vergadering van obligatiehouders geval-
len besluiten zeer zwak. Al de omslag van depót
dér obligation en vernieuwde afstempeling bij
eenige wijziging van het Reglement, wordt hierdoor
volstrekt niet vermeden. Wat kan een onderzoek
der balans en een verslag daarover uitwerken,
als bij verschil van mcening de Perm. Commissie
«rcsteund door een meerderheid der verschenen
obligatiehouders toch buiten staat is, zonder de
genoemde maatregelen, hare meening in rechten
te handhaven ? Ware aan de door de Permanente

-ocr page 121-

09

Commissie verworpen overeenlcomst met de Rijn-
Spoorweg Maatschappij niet ook de ministerieele
goedkeuring onthouden, dan valt het zeer te be-
twijfelen of art. YI. dat slechts verbiedt nieuwe
leeningen te sluiten en de activiteiten te verbinden,
genoegzaam geweest ware, die verwerping in rech-
ten vol te houden. In elk geval, waarin de
Commissie zich niet op den letterlijken inhoud van
het Reglement kan beroepen, is zij machteloos.
Zonder een bepaling, dat de meerderheid der
wettig belegde vergadering de minderheid en de
afwezigen bindt, is geen behoorlijk mandaat voor
de gekozen vertegenwoordigers denkbaar. Uitdien
hoofde kan dit Reglement m. i. moeielijk dienen
als bewijs, dat de obligatiehouders volgens onze
tegenwoordige wet op behoorlijke wijze hunne
rechten kunnen doen gelden, al was daarmede
de eerste stap in de goede richting gezet.

Dat te allen tijde de niet-toegetredenen hunne
o()rs[)ronkelijke rechten kunnen doen gelden,geeft
evenzeer tot groote bedenking aanleiiling. De
rechtmatigheid toch der vordering van een niet-
toegetreden obligatiehouder werd bij vonnis van
de kechtbank tc Utrecht van 2oJuni 1883 beslist,
(Ml de Maatschappij tot schailevergoeding wegens
niet-nakoming van het contract veroordeeld \').

I) Dc wijic v.in bcp.iling der schadcvergocdint; iti liet vonnis
gevolgd (Weekblad 4917) komt mij geheel onjuist voor. Dccischer
vor<lcrdc dc betaling van den uitlotingsprijs / 235 plus de ver-

m

-ocr page 122-

iio

Een uiterst interessante bijdrage op het gebied
van naamlooze vennootschappen en obligatieleenin-
gen levert de lijdensgeschiedenis van de Noord-
Brabantsch-Duitsche Spoorweg Maatschappij, Ge-
noemde Maatschappij werd in Mei 1869 met een
nominaal kapitaal van ƒ
6.000,000 opgericht, met
de bevoegdheid aan de Directie verleend, om tot
een bedrag gelijk aan f van het kapitaal aan
obligatiën uit te geven. Van dit kapitaal werd

vallen interessen. De Rechtbank wees hem zijn vordering toe, doch
nam slechts de waarde aan tegen den koers op den tijd der dag-
vaarding met bijberekening van de vervallen, doch nog niet ver-
jaarde rente, te zamen
f 220.90. Dat de Directie na de ingewis-
selde obligatie te hebben doen stempelen, haar nog met een winst
van
f 16.25 verkocht, zooals zij in haar verslag over 1883 mede-
deelt, werpt reeds op deze berekening een zonderling licht. Dat
ooit een prijscourant, zelfs die der officieele Staatscourant tot grond-
slag kan strekken voor de rechterlijke beslissing in zake de obli-
gatie van een nalatigen debiteur, meen ik te moeten betwijfelen.
Wat de beurs er voor geeft moet den rechter onverschillig zijn,
omdat in dien beursprijs dc kans op een ongunstige beslissing,
alsmede de mindere soliditeit van den debiteur gedisconteerd is.
Maar daarenboven wordt eerst de waarde der obligatie gesteld
op 94 % van
f 235 = /220.90, »waarin begrepen is zoowel dc kans
»op uitloting, als blijkens de noot aan den voet van die prijs-
»courant gesteld, dc waarde van 31 vervallen en nog onbetaalde cou-
»pons," m.iar in dien zelfden considerans dc vordering op dc reeds
verja.arde coupons ontzegd. Ik vraag, waarom dan den prijs, waarin
alle coupons begrepen zijn, tot grondslag der berekening genomen ?
Ook hier ware de juiste berekening geweest om op de vroeger
aangegeven wijze, evenals bij faillissement de waarde vast tc stellen
en die som te vermeerderen met de onbetaald gebleven en niet
verjaarde coupons.

-ocr page 123-

iii

bij den aanvang zoo \'t beet 3 millioen geplaatst,
waarvan echter ƒ 2.400.000 door de Engelsche aan-
nemers in betaling zou worden genomen voor gele-
verd werk. Toen dezen in gebreke bleven, nam de
Maatschappij in September 1871 zelve het werk over,
en zocht in de behoefte aan geldmiddelen te voor-
zien door de uitgifte van een 4^ % geldleening
groot ƒ 4.500.000, wat nu niet precies in over-
eenstemming was met de bovengenoemde bepaling
in de statuten

In 1874, toen de weg nog slechts tot Goch
voltooid was, kon de rente op deze leening niet
meer betaald worden. In een vergadering van
aandeelhouders op 24 October 1874 gehouden,
werd besloten tot de volgende regeling over te
gaan. Er zouden twee hypothecaire leeningen
gecreëerd worden, üe eerste groot 4.5oo/.m. zou
dienen tot verdere voltooiing van den weg en tot
voldoening van eenige crediteuren, die preferentie
konden doen gelden, alsmede tot het verkrijgen

I) Ken ander curiosum van deze geldleening is een bij het pros-
pectus gevoegde kaart, aangevende dc verschillende lijnen, die het
verkeer van den voltooiden spoorweg zouden kunnen voeden. Nog
d.-iargelalcn, dat ccn vergelijking met ccn gewone kaart, v.an dc
verhouding der .afstanden ccn geheel ander denkbeeld geeft, sta.an
.alle naburige lijnen nauwkeurig vermeld, behalve juist dc toen
reeds sedert lang in exploitatie zijnde lijn IJoxtcl-VcnIo-Kcmpcn,
w.iarmede dc Exploitatie .Maatschappij van Staatsspoorwegen dc
Boxtcl-VVcscl steeds voor ccn groot deel v.in het internationaal
verkeer heeft afgesneden.

-ocr page 124-

t 12

van kasgeld voor betaling der rente, zoolang deze
uit de inkomsten niet geschieden kon. Tot de
tweede hypothecaire leening, groot 6.500/.m.,
zouden bij vrijwillige conversie worden toegelaten,
de houders der °/o leening, die zich ter af-
stempeling zouden aanmelden. Voor beide hypo-
theeken werden trustees benoemd, op wier naam
zij zouden worden ingeschreven. De hypotheeken
zouden rusten op al de onroerende goederen der\'
Maatschappij, met uitzondering van eenige voor
den dienst niet noodige overboeken, die later
afzonderlijk bezwaard zijn. De trustees zouden
certificaten aan toonder uitgeven, met toekenning
van de in het volgende Reglement van Conversie
omschreven rechten aan de houders daarvan.

REGLEMENT

VOOR UE HOUDERS VAN CERTIFICATEN VAN UEEU\'.ERECUTIGHKII)
IN DE EERSTE EN TWEEDE HYPOTHEEK, TEN I.ASTE DER
NOORD-liRAIlANTSCH DUITSCHE SPOORWEG MAATSCHAPPIJ,
(IN DE STATUTEN GENOEMD OHLIGATIEHOUDERS).

i". Jaarlijks in de maand Mei te beginnen met
1876, heeft te Rotterdam eene gewone Algemeene
Vergadering plaats van houders van Certificaten
in de eerste en tweede Hypotheek.

2®. Buitengewone Vergaderingen hebben plaats,
wanneer Commissarissen der Noord-Brabantsche-
Duitsche Spoorweg Maatschappij aan houders van
certificaten te kiezen zulks noodig oordeelen.

-ocr page 125-

113

Zoowel de gewone als buitengewone Vergade-
ringen worden minstens 14 dagen te voren aan-
gekondigd.

3°. In de gewone Vergaderingen wordt:
I verslag uitgebracht.
2°. het Collegie van Commissarissen "der
Noord-Brabantsch-Duitsche Spoorweg Maat-
schappij gekozen of aangevuld, voor zoover dit
bij de Statuten der Maatschappij aan de
houders van Certificaten is opgedragen.

4". Tot Commissarissen worden benoemd de
beheerders der eerste Hypotheek en de beheer-
ders der tweede Hypotheek, ten behoeve van
Houders van Certificaten gevestigd.

Deze treden niet af; bij overlijden of bedanken
worden in hunne plaats anderen door de betrok-
ken houders van certificaten eerste en tweede
hypotheek benoemd, wanneer zij zeiven hunne op-
volgers niet hebben aangewezen.

5". De vijfde Commissaris wordt gekozen bij
meerderheid van stemmen, voor den tijd van zes
jaren, door de gezamenlijke Houders van Certi-
ficaten eerste en tweetle Hypotheek.

De eerste aftreding zal plaats hebben in de
gewone vergadering van Mei 1882. De aftredende
Commissaris is herkiesbaar.

6°. Commissarissen moeten eigenaar zijn:

die door de houders van Cert. i*-\'Hyp, te kiezen,
van 2 Gert. Hyp.

8

-ocr page 126-

114

die door de houders van Cert. Hyp te kiezen,
van 4 Cert. 2^ Hyp.

die door de gezamenlijke houders van Cert.
le en 2e Hyp. te kiezen van i Cert. Hyp en
2 Cert. 2^ Hyp.

7®. Stemgerechtigd zijn Houders van Certificaten,
welke drie dagen te voren op de, bij de oproeping
aan te kondigen plaats en wijze zijn gedeponeerd.

In de eerste Hypotheek geven van r—4 Cert.
recht op één stem, 5 Cert. tot 2 stemmen enz.

In de tweede Hypotheek geven 1—9 Certificaten
recht tot ééne stem en vervolgens 10 Certificaten
tot 2 stemmen enz.

8°. Ieder houder van Certificaten kan zich door
een ander houder, schriftelijk daartoe gemachtigd,
doen vertegenwoordigen.

9°. Veranderingen in dit Reglement kunnen
worden gemaakt door de Algemeene Vergadering,
hetzij op voorstel van Commissarissen, of op dat
van .minstens 50 stemmen, mits in dit laatste geval
de voorgestelde wijziging één maand te voren
aan de Commissarissen zij meegedeeld. Deze
wijzigingen zullen echter geen inbreuk kunnen
maken op de Statuten der Noord-Brabantsch-
Duitsche Spoorweg Maatschappij of op de over-
eenkomsten namens de Houders van Certificaten
met haar gesloten.

10°. De vijf Commissarissen worden onherroe-
pelijk gemachtigd om de belangen der Houders

-ocr page 127-

115

van Certificaten waar te nemen en deswege alle
contracten of overeenkomsten met de Noord-Bra-
bantsch-Duitsche Spoorweg Maatschappij aan te
gaan, die alsdan voor de Houders van Certificaten
verbindend zijn, alles behoudens de rechten bij
de acte van hypotheek in het bijzonder toegekend
aan hem, te wiens name de Hypotheek is inge-
schreven.

Vooraf waren de Statuten met dit Reglement
in overeenstemming gebracht door opneming der
volgende bepalingen:

EXTRACT-STATUTEN.

Art. i. Het kapitaal der Vennootschap wordt
bepaald op zes millioen gulden, verdeeld in aan-
deelen, elk groot twee honderd en vijftig Gulden.

Aan de Directie is de bevoegdheid toegekend
om voor hoogstens vijf achtste van het kapitaal
in Obligatiün uit te geven, waarvan de uitkeering
vijf ten honderd niet te boven zal gaan.

Art. 17. Het Collegie van Commis.sarissen
bestaat uit negen leden; minstens V3 Col-

legie moeten zijn Nederlanders, tot welken de
President moet behooren, die door hen uit hun
midden bij meerderheid van stemmen wordt ge-
kozen.

Art. 18 al. i. Vier der Commissarissen worden
benoemd door de Algemeene Vergadering van

8*

-ocr page 128-

ti6

Aandeelhouders, vijf door de houders van Obliga-
tiën. De Commissarissen worden benoemd bij meer-
derheid van stemmen voor den tijd van zes jaren.

al. 4. Commissarissen voor Obligatiehouders
worden door de Obligatiehouders benoemd. De
wijze van benoeming en periodieke aftreding der
Commissarissen voor Obligatiehouders geschiedt
overeenkomstig een Reglement, door hen ten kan-
tore van een notaris te Amsterdam te deponeeren.
Alle Commissarissen zijn herkiesbaar.
Commissarissen van de Obligatiehouders moe-
ten eigenaar zijn van een zeker getal Obligatiën,
waarvan het bedrag in het hiervoren bedoelde
reglement wordt bepaald.

De Aandeelen en Obligatiën worden gedepo-
neerd in de kas der Vennootschap, op de wijze
bij het huishoudelijk Reglement vast te stellen.

Art. 21 al. 4 v. v De Directeur behoeft echter
de goedkeuring van het Collegie van Commi.ssa-
rissen voor:

i°\'alle reglementen behalve voor die, de Exploi-
tatie betreffende;

2° de aanstelling en het ontslag van Hoofd-
ambtenaren ;

3" de beslissing over de onderwerpen in art. 2
al. 3 en art. 8 en 11 omschreven (bevordering
van middelen van vervoer, die op den weg uit-
monden, stortingen en verhaal op nalatige aan-
deelhouders) ;

-ocr page 129-

117

4° tractemcnten boven duizend gulden;
5° aanbestedingen boven tien duizend gulden;
6" overeenkomsten boven tien duizend irnlden,

O \'

behalve die het vervoer betreffende.

Art, 23, Commissarissen vergaderen, volgens
een door hen vast te stellen huishoudelijk regle-
ment, zoo dikwijls als zij dit noodig oordeelen of
door de Directie wordt verlangd, doch minstens
eenmaal in de drie maanden.

Tot het nemen van een besluit moet minstens
de helft der leden tegenwoordig zijn. Bij staking
der stemmen heeft de President een beslissende stem.

De Secretaris der Maatschappij is gehouden op
verlangen van Commissarissen bij hunne verga-
deringen als Secretaris te fungeeren.

Art. 24, Commissarissen kunnen de Directie
uitnoodigen hunne vergaderingen bij te wonen,
tot het geven van inlichtingen. De President
van het Collegie van Commissarissen bekleedt
alstlan en in alle gecombineerde vergaderingen
het Voorzitterschap,

Art, 25, Het Collegie van Commissarissen
oefent toezicht uit op de handelingen der Directie
en staat haar steeds met zijne voorlichting bij in
ieder onderwerp, waarvoor overleg bij de Statuten
voorgeschreven wordt.

Art, 26, Commissarissen hebben te allen tijde
toe.;ang tot de kantoren, boeken, bescheiden, wer-
ken en eigendommen der Maat.schappij,

-ocr page 130-

ii8

Art. 27. De Directie, zoowel als het Collegie
van Commissarissen, is bevoegd een Algemeene
Vergadering van Deelhebbers bijeen te roepen.
Goedgekeurd 9 Maart 1875.

Tengevolge dezer regeling konden dus de Cer-
tificaathouders, door middel der door hen gekozen
Commissarissen, een vrij groote macht uitoefenen
op den gang der zaken.

De Coupons van de eerste hypotheekleening
werden van 1875—78 geregeld betaald, toen men
wederom moest stagneeren, aangezien \' de netto
inkomsten niet voldoende waren, om in de verdere
betaling te voorzien. Na lange onderhandelingen
kwam men tot het besluit, eerst in eene vergadering
voor Certificaathouders isie hypotheek, en daarna
in eene voor beide hypotheeken goedgekeurd, om
de eerste hypotheek met 1.500 ni, te verhoo-
gen en dus te brengen op 6,000 m,, tot afbetaling
der intusschen ontstane vlottende schuld en tot
verkrijging van het noodige kasgeld. Tevens werd
omtrent de rentebetaling op de eerste hypotheek
een soortgelijke regeling getroffen, als bij de Cen-
traal Maatschappij. Onder contrôle eener commissie
uit de Certificaathouders pic hypotheek zou name-
lijk zooveel aan contanten uitgekeerd worden,
als de netto inkomsten toelieten en de rest
zou voldaan worden in scrip, later converteerbaar
in certificaten tweede hypotheek. Wie zich bij

C

IHiVIJ..!-., I J- - l ,.i«.n

Kj\'.

-ocr page 131-

lU)

die regeling aansloot, kon zich laten afstempelen,
en het gevolg is dus, dat wij thans op de prijscou-
rant der effecten vier soorten genoteerd zien:

i". de oude nog niet in hypotheek gecon-
verteerde 7ü obligatiën,

2°. de niet afgestempelde certificaten i^te hypo-
theek.

Hoewel de rechten dezer beiden onaangetast
zijn, missen zij de feitelijke macht om die te doen
gelden; de eerste soort, omdat zij bij provocatie van
een faillissement tegenover de ingeschreven hypo-
theken toch niets zouden bekomen, de tweede,
omdat de beheerders der hypotheek, steunende op
de wettig genomen besluiten, hunne medewerking,
zonder welke de niet-toegetredenen niets vermo-
gen, zouden ontzeggen.

3". de certificaten Hypotheek.
4". de gestempelde certificaten i^tü Hypotheek,
die jaarlijks een bedrag in contanten (dit jaar/i6)
en het overige in scrip ontvangen.

Men ziet dus, dat ook hier de drang der om-
standigheden geleid heeft tot een regeling, die
den obligatiehouders een groote macht in handen
gegeven heeft, omdat hunne belangen het meest
bij een goede of slechte exploitatie betrokken zijn.

Art. 10 van het Conversie-Reglement, dat den
commissarissen het recht geeft, doch niet den
plicht oplegt, de door de meerderheid gedeelde

-ocr page 132-

I20

interpretatie van het Reglement in rechten te
verdedigen, benevens hun betrekking als Commis-
sarissen der Maatschappij zelf met de in art. 21
der Statuten verleende macht, geven hun een veel
krachtiger positie dan de Permanente Commissie
der Centraal Spoorweg Maatschappij inneemt.

Of niet een tijdig en beter toezicht van de zijde
der meest benadeelde 7o obligatiehouders vele
van de tusschen de jaren 1870—1875 voorgekomen
onregelmatigheden had kunnen verhoeden, valt
moeielijk te betwijfelen.

Een derde voorbeeld van een dergelijke overeen-
komst vinden wij bij de Stoomvaart Maatschappij
Java. Deze Maatschappij, opgericht in 1873 \'"ct
een kapitaal van ƒ i.000.000, later vergroot tot
ƒ 2.000.000, ging in 1875 een 5 7o geldleening van
ƒ2.000.000 en in 1878 een annuiteiten-schuld aan,
waarop zij in 1884 de rente niet kon betalen. Reeds
vroeger genoodzaakt van eigen exploitatie af te zien
en die over te dragen aan de Maatschappij Ne-
derland, moest zij ter gedeeltelijke voldoening van
de vorderingen harer crediteuren met hen de vol-
gende overeenkomst aangaan, mede door Prof.
Asser ontworpen. Den obligatiehouders wordt
een voldoend ingrijpend toezicht op "haar beheer
gewaarborgd door de volgende bepalingen.

De Stoomvaart Maatschappij „Java" gaat met
hare schuldeischcrs de volgende overeenkomst aan :

i®. De nog niet afgeloste obligatien der 5 7o\'

-ocr page 133-

12 1

geldleening van 1875, voorzien van de daarbij
uitgegeven coupons, beginnende met dien van
1° Juli 18S4, en de in het jaar 1878 gevestigde
Annuïteitenschuld ten bedrage van / 12.732,70
\'sjaars, nog te betalen tot en met het jaar 1892,
worden geconverteerd in 5 7o hypotheek-obligaticin,
te vestigen op de stoomschepen Soenda, Madura.
en Koningin Emma, behoudens de crediet-hypo-
theek ten behoeve der Stoomvaart Maatschappij
„Nederland".

2°. Te dien einde wordt op voornoemde stoom-
schepen bij pand- en verpandbrief, krachtens art.
315 \\V.
v. K., gevestigd eene hypothecaire schuld
tot een bedrag van hoogstens ƒ 1.700.000, ten name
van de Heeren
C. E. dk Bokdks, H. L. Calkoen
en H. G. Strumpiilhr, als bewindvoerders, met
bevoegdheid om alle de aan de houders der bedoelde
5 7o hypotheek-obligatiün toekomende rechten in
naam en ten bate dier houders uit tc oefenen.

3 \'. Vacaturen in de commissie van bewind-
voerders iloor overlijilen, bedanken of op andere
wijze ontstaan, worden aangevuld door de alge-
meene vergadering van houders van hypotheek-
obligatiün uit dubbeltallen, voor elke vacature door
de overgebleven bewinilvoerders aan te bieden.

4". Jaarlijks in de maand Mei (te beginnen in
1885) wordt eene gewone algemeene vergadering
van houtiers van hypotheek-obligatiün gehouden.

Buitengewone vergaderingen hebben plaats zoo

-ocr page 134-

iii

dikwijls de commissie van bewindvoerders, de
Directie der Stoomvaart Maatschappij „Java" of
houders van hypotheek-obligatiën tot een gezamen-
lijk bedrag van ƒ 200.000 het verlangen.

De oproeping tot de algemeene vergadering
geschiedt door de commissie van bewindvoerders,
bij eene in ten minste twee te Amsterdam ver-
schijnende nieuwsbladen te plaatsen advertentie.

In de aleemeene vergaderinof wordt voor elk
bedrag van ƒ5.000 aan. hypotheek-obligatiën één
stem uitgebracht. Niemand kan voor zich zei ven
meer dan tien stemmen uitbrengen. Afwezige
houders van hypotheek-obligatiën, die hunne stuk-
ken vooraf hebben gedeponeerd ter plaatse en ten
tijde door de commissie van bewindvoerders bij de
oproeping aan te wijzen, kunnen zich bij schriftelijke
volmacht ter vergadering doen vertegenwoordigen.

Alle besluiten worden in de algemeene verga-
dering genomen bij volstrekte meerderheid van
stemmen.

• 5°. .De jaarlijksche balans der Stoomvaart Maat-
schappij „Java" wordt aan de goedkeuring der
commissie van bewindvoerders onderworpen. In
geval van verschil tusschen haar en de Stoomvaart
Maatschappij „Java" wordt de beslissing daarover
en de definitieve vaststelling der balans opgedra-
gen aan drie scheidslieden, van welke één door
de commissarissen en den directeur der Stoomvaart
Maatschappij „Java", één door de commissie van

-ocr page 135-

123

bewindvoerders en de derde door beide aldus
benoemden te zamen wordt benoemd. Blijft een
der partijen, na daartoe gesommeerd te zijn, in
gebreke eenen scheidsman te benoemen, of kunnen
de twee benoemden niet tot eenstemmigheid ge-
raken omtrent de keuze van een derden, dan
worden, ten verzoeke der meest gereede partij,
de drie scheidslieden door de Arrondissements-
Rechtbank te Amsterdam benoemd.

6°. Goedkeuring der commissie van bewind-
voerders wordt vereischt tot de volgende hande-
lingen der Stoomvaart Maatschappij „Java":
a. wijziging van de Statuten der Maatschappij ;
(5. ontbinding der Maatschappij krachtens een

besluit der algemeene vergadering;
0. voortzetting der Maatschappij na den bepaal-
den tijd;

d. het aanbouwen, koopen, huren, verhuren of
vervreemden van schepen;
het sluiten van pand- of verbandbrieven op
schepen, en van bodemarij, behalve die door
den schipper uit nood gesloten;
/. het aangaan van andere geldlceningen;
g. het brengen van wijziging in, of het opzeg-
gen van de oveenkomst met de Stoomvaart
Maatschappij „Nederland", en het sluiten
van soortgelijke overeenkomsten met andere
Maatschappijen.
7". De leden der commissie van bewindvoerders

-ocr page 136-

124

hebben toegang tot de algemeene vergaderingen
der Stoomvaart Maatschappij „Java", en brengen
daarin een adviseerende stem uit. Zij hebben ten
allen tijde toegang tot de kantoren en boeken der
Stoomvaart Maatschappij „Java". In alle aangele-
genheden van irewicht treedt de directie der Stoom-

O O

vaart Maatschappij ^Java" met hen in overleg.

8". De statuten der Stoomvaart Maatschappij
„Java" worden met het bepaalde sub 5°, 6° en 7°
in overeenstemming gebragt.

9°. De hypotheek-obligatiën dragen eene rente
van vijf ten honderd \'sjaars, betaalbaar in geld,
voor zoo verre daartoe voldoende is het jaarlijks
beschikbare overschot (te beginnen met dat over
het boekjaar 1884), na aftrek van alles wat tot
betaling van rente en aflossing aan de Stoomvaart
Maatschappij „Nederland" (zullende die aflossing
als afschrijving op de stoomschepen worden aan-
gemerkt), onkosten, onderhoud, vernieuwing en
andere tot voortzetting der e.vploitatie noodzake-
lijke of\'wenschelijke uitgaven wordt vereiscbt, en
het saldo in Bewijzen van Uitgestelde schuld.

10°. Wanneer in eenig jaar het sub 9" be-
doelde overschot meer dan 5 "/o "^^er het geza-
menlijk bedrag der uitgegeven hypothcek-obliga-
tiiin bedraagt, wordt van dat meerdere de helft
aangewend tot inkoop van hypotheek-obligatiün
bij openbare inschrijving onder pari, of, voorzoo
ver dit niet te verkrijgen is, door aflossing h pari

-ocr page 137-

125

der daartoe bij het lot aantewijzen obligatiën;
één vierde tot inlossing van, of afbetaling op de
Bewijzen van Uitgestelde schuld (te beginnen met
de oudste in dagteekening en zoo vervolgens), en
één vierde tot betaling van dividend op de aan-
deelen der Stoomvaart Maatschappij „Java", zul-
lende echter, zoodra het hiervoor beschikbaar
bedrag de som van ƒ 17,500.— overtreft, het
meerdere boven deze som mede tot aflossing van
Uitgestelde schuld op voormelde wijze worden
aangewend. Wanneer het geheele bedrag der
Uitgestelde schuld zal zijn afbetaald, wordt het
daarvoor bestemde bedrag mede tot inkoop of
aflossing van hypotheek-obligatiën op voren om-
schreven wijze aangewend.

11". Bij verkoop, totaal vergaan of wettelijke
afkeuring van stoomschepen, zal de verkoopprijs,
of het bedrag der ontvangen assurantiepenningen,
worden aangewend tot geheele of gedeeltelijke
aflossing (voor zoo ver het bedrag daartoe vol-
doende is) van het onder hypothecair verband
ontvangen voorschot van de Stoomvaart Maat-
schappij „Nederland", en het overige tot inkoop
van hypotheek-obligatiën (of wel van Uitgestelde
schuld, voor zoo ver er alsdan geene hypotheek-
obligatiën, of niet meer tot het volle beschikbare
bedrag mochten aanwezig zijn), bij openbare in-
schrijving onder pari, of voor zoo verre dit niet
te verkrijgen is, door aflossing i\\ pari van de

-ocr page 138-

126

daartoe bij het lot aan te wijzen obligatiën. Een
en ander voor zoo ver niet door de Stoomvaart
Maatschappij, onder goedkeuring der voormelde
Commissie van bewindvoerders, besloten wordt
den verkoopprijs of het bedrag der assurantie-
penningen tot aankoop of aanbouw van een ander
stoomschip aan te wenden.

12°. Bij elke openbare inschrijving tot inkoop
van hypotheek-obligatiën hebben de inschrijvers
het recht de op 31 Maart 1884 uitgelote nummers,
met prijs verhooging boven den inschrijvingsprijs
ten bedrage van 10 7o van de nominale waarde
der obligatiën, te leveren, mits het aantal en de
nummers der te leveren uitgelote obligatiën bij
de inschrijving zijn opgegeven en mits de aldus
verhoogde inkoopprijs de nominale waarde der
obligatiën niet te boven ga.

13°. Als maatstaf der sub i\'\'bedoelde conversie
zal worden aangenomen, dat voor elke obligatie
van ƒ 1000 der 5 7o geldleening van 1875, wordt
erlangd\' eene hypotheek-obligatie van hetzelfde
bedrag, en dat de in 1878 gevestigde annuïteiten-
schuld op dit oogenblik vertegenwoordigt ƒ 100.000
in hypotheek-obligatiën.

De toetreding der obligatiën van de 5 7o .t^tild-
leening van 1875 tot de conversie geschiedt
door afstempeling, terwijl den eigenaar der
annuïteitenschuld nieuwe obligatiën worden uit-
gereikt.

-ocr page 139-

127

14". De kosten der conversie zijn ten laste der
Stoomvaat Maatschappij „Java".

15°. Deze overeenkomst wordt gedeponeerd bij
den Notaris Mr. A.
J. C. Jonüejan te Amsterdam.

Alleen de desolate toestand der Maatschappij
wettigde de zoo ver reikende macht der obligatie-
houders, die noodzakelijk de vrijheid van hande-
len der directie op weinig wenschelijke wijze aan
banden legt. De laatste alinea van art 4 laat
m. i. wat aan duidelijkheid te wenschen over, daar
niet genoeg op den voorgrond wordt gesteld, of
commissarissen zich te voegen hebben naar de
ter wettige vergadering genomen besluiten en
dat deze tevens verbindend zijn voor de minder-
heid en de afwezigen. Een zeker rccht tot verzet,
hetzij bij de Rechtbank, hetzij bij door haar be-
noemde scheidslieden, kan aan deze laatsten wor-
den toegekend ten einde onbillijke besluiten van
een toevallige meerderheid te kunnen aantasten.

Deze regelingen werden allen getrofTen, nadat
de respectieve zaken zoozeer in déconfiture waren
geraakt, dat zelfs met opoffering van een deel
hunner rechten de obligatiehouders het overige
trachtten te redden. Geen wonder dan ook, dat
de financiers middelen zochten te bedenken om
door meerderen waarborg vóór het aangaan der
leening, voornamelijk door de benoeming van

-ocr page 140-

128

Commissarissen tot vertegenwoordiging- der obli-
gatiehouders, het geldgevend publiek gerust te
stellen. Toch verdient het opmerking, hoe weinig
de besturen van Naamlooze Vennootschappen
genegen zijn daartoe over te gaan en dat dit
slechts plaats vond, waar het voor het welslagen
der leening een • conditio sine qua non vormde.
De Indische crisis geeft ons daarom een paar
saillante voorbeelden. Zoo bepaalt art. 2 r der
Statuten der Dorrepaalsche bank, dat voor de
eerste maal de Commissarissen zullen gekozen
worden door de houders der obligatien, tot een
bedrag van 7.000 m. uitgegeven, tot consolidatie
der opeischbare schulden door de firma
Dorre-
paal &
C". gecontracteerd.

Dat echter een eenvoudige benoeming van Com-
missarissen door de obligatiehouders, zonder ver-
dere regeling hunner verplichtingen en zonder
contrôle hunner handelingen door de belangheb-
benden, niets uitwerkt, is bij de op bladz. 85 be-
sproken kapitaals-vermindering dezer Maatschappij
gebleken. Van eenige opmerkzaamheid door hen
geschonken aan het belang der obligatiehouders,
levert het verslag der vergadering, waarin hiertoe
besloten werd, geen spoor op. Integendeel werd
het protest van den Heer
Mirandolle, die een
deel der aandeelhouders vertegenwoordigde, door
niemand met meer kracht bestreden, dan door
den President-Commissaris, gekozen door de obfi-

-ocr page 141-

129

gatiehouders en dus in de eerste plaats geroepen
tot behartiging der belangen dezer laatsten, die,
zoo als ik vroeger aantoonde, door de aanneming
van het voorstel niet anders dan schromelijk kon-
den benadeeld worden.

Intusschen toonde het bekende reorganisatieplan
dezer Maatschappij een duidelijk streven naar de
nieuwe theorie, daar het met de oude m. i. slecht
vereenigbaar was. De bestaande obligatien toch
zouden in income-bonds geconverteerd worden,
met een recht op overwinst. Nu zou het veel
eenvoudiger geweest zijn ze in preferente aan-
deelen om te zetten, doch er waren vermoede-
lijk redenen, waarom dit niet voorgesteld werd.
Hen daarvan was, dat men de houders bij even-
tueel faillissement als crediteuren wilde beschouwd
zien en wel van een bijzondere soort, afgeschei-
den van de overigen; als crediteuren, die één
massa zouden uitmaken, terwijl wat aan die ma.s.sa
zou toekomen, zou uitgekeerd worden aan de
gezamenlijke nieuwe prioriteits-obligatiehouders,
tot dat deze hunne
loo "/o hadden gekregen.
Het restant zou dan verdeeld worden onder de
houders der income-bonds. Dit was, wat de Voor-
zitter, de Heer
A. C. Wertiikim, definieerde
als prioriteit onderling, doch niet naar buiten.
Dit plan nu draagt duidelijk de sporen van de
nieuwe theorie, die dc obligatieleening als een een-
heid beschouwt, maar is weinig in overeenstem-

8

-ocr page 142-

30

ming met het door onze wet gehuldigde systeem,
dat eiken obligatiehouder afzonderlijk erkent, op-
komende in het faillissement met zijne vordering.
De wet erkent wel preferentie van den eenen
crediteur boven den ander, dat is: dat den een
iets wordt uitgekeerd en den ander minder of niets,
maar niet, dat den een iets competeert, wat hij aan
den ander heeft uit te keeren. De curatoren in
een faillissement der nieuwe maatschappij zouden
zich derhalve met die afspraken tusschen de beide
soorten van obligatiehouders niet hebben mogen

o o

inlaten. En zonder hunne medewerking zou die
prioriteit weinig praktisch gevolg gehad hebben,
tenzij door tijdige beslaglegging, welke zonder be-
hoorlijke organisatie der prioriteits-obligatiehouders
wederom moeielijk zou geweest zijn.

Een meer volledige regeling wordt gevonden
bij de Nederlandsch Indische Landbouw Maat-
schappij. De oprichting van genoemde Vennoot-
schap, was een financieel kunststuk, dat, gewettigd
door de benarde omstandigheden der Ned. Indische
Handelsbank, tevens van de buitengewone vinding-
rijkheid der ontwerpers getuigt. Zij geschiedde om
de laatstgenoemde Maatschappij te bevrijden van
te spoedig opeischbare wisselschuld, door deze om te
zetten in een voor den geldbelegger bruikbaren
vorm van obligatieschuld en ter vergemakke-
lijking dier operatie, voor de laatste een preferentie
te scheppen op een deel der roerende en onroe-

-ocr page 143-

131

rende goederen der Handelsbank, waartoe de wet
op regelmatige wijze geen gelegenheid bood. In
die nieuwe naamlooze vennootschap, met een
kapitaal van negen millioen gulden, verdeeld in
36.000 aandeelen van ƒ 250.—, werden door de
Ned. Indische Handelsbank die goederen inge-
bracht tegen 35,960 aandeelen. De overige 40 aan-
deelen werden genomen door zes personen, tevens
de hierna te vermelden Commissarissen der geld-
leening, die, daar elke vier aandeelen recht op
één stem geven, te zamen 10 stemmen uitbrengen
tegenover het maximum van zes, ingevolge art.
29 der Statuten en art. 54 W. v. K., door de
Ned. Indische Handelsbank uitgebracht.

Tevens werd een leening aangegaan van negen
millioen gulden, waarvoor bij de storting de op
de Ned. Indische Handelsbank loopende wissels
in betaling werden genomen. Zoo verkregen dus de
houders dier
Obligation als onderpand de op deze
wijze ingebrachte bezittingen der Ned. Indische
Handelsbank, waarvan deze toch als nagenoeg
eenige bezitster van de aandeelen der Landbouw
Maatschappij de voordeelen blijft genieten \'). In

I) Door ecnigcn is beweerd, d.it door deic regeling de belangen
der houders der oude
4 cn 5 X obligatien zijn benadeeld, omdat da<ar-
door een goed doel der bezittingen van de N. 1. Handelsbank a.m hen
zijn onttrokken. .Mijns inziens ten onrechte. Dc regeling geschiedde
om een alle betrokkenen bedreigende catastrophc tc vermij-
den. D.at ook de obligatiehouders tot gemeen behoud iets van
hunne zekerheid opoiïerden, door dat zij, die daarvoor hun geld

-ocr page 144-

132

de statuten der nieuwe opgerichte Landbouw
Maatschappij werden de rechten der houders dier
genoemde obligatieschuld van negen millioen op
vrij voldoende wijze gewaarborgd tegen inbreu-
ken, als die ik te voren schetste, door de volgende
artikelen.

Art. 19, De Raad van Commissarissen bestaat
uit ten minste vijf en ten hoogste zeven leden, in
Nederland gevestigd.

Ieder Commissaris moet eigenaar zijn van ten
minste vier aandeelen en vijf obligatiën der in
art. 8 genoemde geldleening. Deze aandeelen en
obligatiën blijven gedurende den tijd zijner functie
ten kantore der vennootschap gedeponeerd; bij
uitloting worden zij door andere vervangen.

Art, 20. Commissarissen worden gekozen door

\'liiMMjtfl^ii^^ \'\'^äiiätk

schoten, in rang boven de vroegere schuldeischers gesteld werden,
steunt op ccn rechtsregel, die in .ait, 1185 n°, 4. H, W, cn 313
W,
v, K. uitdrukkelijk gehuldigd wordt. Hadden, volgens de wet
dc obligatiehouders in een wettig besluitende vergadering hunne
stem kunnen uitbrengen, hun eigen belang zou hen gedreven
hebben da.araan hunne goedkeuring niet tc onthouden. Nu hiertoe
geen mogelijkheid bestond, deed het Bestuur wat mogelijk was,
n.amelijk in ccn bijeenkomst, waar vele belanghebbenden vci-
tcgenwoordigd waren zich vergewissen, dat »de linancieclc coup
d\'etat\'" zooals Prof. AsSER dezen maatregel juist definieerde,
door de publieke opinie gesteund werd. Wel hebben, zooals ik
te voren opmerkte, dc genoemde obligatiehouders zich tc beklagen
over de later gevolgde k.apit.aalsvcrmindcring der Indische Han-
delsbank, waarbij hunne belangen roodclnos zijn opgeofferd nan
de begeerte der aandeelhouders om spoediger dividenden tc kun-
nen genieten.

-ocr page 145-

133

een vergadering van de liouders van obligatiën
der in art. 8 genoemde geldleening (in deze acte
verder aangeduid als obligatiehouders).

De vergadering van obligatiehouders wordt
bijeengeroepen door den Raad van Commissaris-
sen. De oproeping geschiedt bij aankondiging ten
minste acht dagen vóór het houden der vergade-
ring, te plaatsen in de bij art. 26 bedoelde dag-
bladen.

Zoowel bij de benoeming van Commissarissen
als in ieder ander geval, waarin eene toestem-
ming of handeling van obligatiehouders volgens
deze acte vereischt wordt, beslist de vergadering
van obligatiehouders bij meerderheid der o]) die
vergadering uitgebrachte stemmen. ^

Ieder houder van één obligatie heeft het recht
de vergadering bij te wonen en ééne stem uitte
brengen.

Door den houder van i tot 5 obligatiën wordt
uitgebracht ééne stem, door den houder van 6 tot
10 obligatiën worden uitgebracht twee stemmen
en zoo vervolgens voor ieder vijftal obligatiën
boven dc 10 ééne stem meer, zonder eenige be-
perking wat het aantal der uit te brengen stemmen
betreft

Jaarlijks wordt, ten langste acht dagen vóór de

I) In tcgonstcliing met een verRadcring van aandeelhouders,
waar ingevolge art. 54 W. v. K. het maximum stemmen, dat elk
voor zich zelf mag uitbrengen op 3, resp. 6 bepaald is.

-ocr page 146-

134

gewone algemeene vergadering van aandeelhouders
bijeenkomt, een vergadering van obligatiehouders
gehouden.

Commissarissen zijn verplicht tot het bijeen-
roepen eener buitengewone vergadering van obli-
gatiehouders op schriftelijke aanvraag met opgaaf
der te behandelen onderwerpen, gedaan door de
houders van ten minste een tiende der onafge-
loste obligatiën.

Al wat verder de vergadering van obligatie-
houders betreft, wordt geregeld bij een Reglement
van orde door die vergadering vast te stellen \').

Art. 21. De Leden van den Raad van Commissa-
rissen worden gekozen voor den tijd van vijfjaren.
Jaarlijks treedt één hunner af volgens een rooster,
de eerste maal door het lot te regelen. De aftre-
dende is terstond herkiesbaar. Bij het ontstaan
eener vacature tusschentijds, wordt deze binnen
drie maanden daarna aangevuld. Inmiddels zijn
de overblijvende leden bevoegd te handelen als
ware de Raad voltallig.

Art. 22. De Raad van Commissarissen is behalve
met de uitoefening der bevoegdheden, bij deze
acte toegekend, belast met het toezicht op de
handelingen der Directie. Hij is bevoegd tot
kennisneming van alle boeken en bescheiden der

I i

•1 I

i i

I) Dit Reglement van 9 artikelen is in een op 25 Mei 1886

gehouden vergadering van obligatiehouders vastgesteld, en bevat

«

geene bepalingen afwijkend van de gewone.

-ocr page 147-

35

Vennootschap. De Directie verstrekt hem alle
verlangde inlichtingen en woont, daartoe uitge-
noodigd, de vergaderingen van den Raad bij.

De Raad doet zich in Indie vertegenwoordigen
door een gedelegeerde, voor wien hij tevens een
plaatsvervanger benoemt. De werkkring en de
bevoegdheid van den credele^eerde en diens

O O O

plaatsvervanger, wordt, binnen de grenzen der
bevoegdheid van den Raad zelf, bepaald bij eene
door den Raad vast te stellen Instructie.

Art. 23. De Raad benoemt uit zijn midden
een Voorzitter en Onder-Voorzitter. Hij is be-
voegd een Secretaris te benoemen, uit of buiten
zijn leden, cn bepaalt, zoo noodig, diens bezoldi-
ging. Hij besluit bij meerderheid van stemmen;
van zijne vergaderingen worden notulen gehouden.
Tot het nemen van een besluit wordt de tegenwoor-
digheid van de meerderheid der leden vereischt.

Art. 24. De Raad regelt bij Reglement van
Orde de wijze waarop toezicht zal worden uitge-
oefend en al wat verder zijne werkzaamheid en
het houden zijner vergaderingen betreft. Coni-
missaris.sen genieten een presentiegeld door de
algen\\ecne vergadering van aandeelhouders te
bepalen.

Waarbij dan nog opmerking verdient de gewich-
tige reeds vroeger gemelde laatste al. van art 4.

„Bij besluit eener algemeene vergadering van

-ocr page 148-

36

„aandeelhouders, op voorstel van Directie en
„Commissarissen genomen, en behoudens de Ko-
!\' I „ninklijke bewilliging, zoo die alsdan nog ver-

ij „eischt wordt, kan het kapitaal worden verminderd,

j „doch alleen tot afschrijving van geleden verliezen,

j; jjHet kapitaal zal echter niet dan met toestem-

„ming eener vergadering der houders van obli-
„gatien in na te noemen geldleening kunnen
:: j „verminderd worden tot een lager bedrag, dan

I I „het alsdan nog onafgeloste bedrag dier leening."
\' i Bij sommige leeningen die in den laatsten tijd

i voorkwamen, worden in het prospectus personen

;, j aangewezen om de belangen der houders te behar-

;; I tigen: onder vaststelling van bepalingen die het

H 1 mandaat en de vervanging dier gedelegeerden

i| j regelen. Zoo in het prospectus van uitgifte van

Pandbrieven door de Nederl. Amerikaansche Land-

II

maatschappij, gevestigd te Amsterdam, waarbij de
aanstelling van drie Commissarissen werd voor-
geschreven, om toe te zien op de vervulling der
voorwaarden van uitgifte, waartoe hun ten allen
tijde de toegang tot de boeken en bescheiden der
maatschappij openstaat. Voorziening in één of
meer vacatures geschiedt door den Raad zelf, in
overleg met de Directie der Necl. Amerikaansche
Landmaatschappij. In overleg met deze Com-
missarissen worden de beginselen vastgesteld,
waaraan de Directie bij het sluiten van hypothe-
caire geldleeningen zal gehouden zijn.

r

!

! I ^

I ^ \'

i i
1 I

; !
i i

I !
i 1

i i
f

( ,

i t

-ocr page 149-

• 137

De Directie der Soerabayasche Baiilc- en Han-
deisvereeniging
de Ryk & Groskamp deed in
eene vergadering van houders der obligatiën, in
het begin dezes jaars uitgegeven, tot regeling
harer relatiën met de in stagnatie verkeerende
Commanditaire
Vennootschap Lens & Bergsma, het
voorstel een drietal Commissarissen te benoemen,
om den obligatiehouders hier te lande gelegen-
heid te geven van den stand van zaken kennis
te nemen en daarop eene zekere contrôle uit te
oefenen. Een nadere regeling van de grenzen
dier contrôle zou plaats hebben na overleg der
benoemde Heeren
J. Boissevain, J. G. Bunge en
J. \\V. Wilson met de Directie.

Een obligatieleening 4 "/o groot ƒ 150.000 in
Mei 1885 door de naamlooze vennootschap De
Amsterdammer aangegaan, grondde zich op een
overeenkomst tusschen die maatschappij en een
drietal Commissarissen, vertegenwoordigende de
obligatichouders, waarbij aan deze Commissarissen
eenige macht wertl toegekend onder bepaalde
voorwaarden dc tweede storting niet op te eischen,
cn voorts toe te zien op dc wijze, waarop de
gelden uit dc obligatieleening voortspruitende, zou-
den besteed worden. Hun mandaat steunde echter
geheel op die overeenkomst, cn daarin kon door
ccn meerderheidsbesluit van de vergadering der
obligatiehouders geen verandering gebracht worden.

Een dergelijke regeling, waarbij alleen com-

-ocr page 150-

\'ilf
i-iï\'

« \'

inissarissen benoemd werden met een absoluut

mandaat, niet door een meerderheidsbesluit der

vergadering van belanghebbenden te veranderen,

gaf echter reeds aanleiding tot bezwaren bij de

Bad- en Zwem-Inrichting aan de De Ruyterkade

ij. Men wenschte over te gaan tot uitbreiding der

i * •
ïl bestaande hypotheek, of tot creatie eener meer

i \' preferente obligatieschuld, maar kon in de vergä-

ll dering tot dat doel opgeroepen, niet daartoe be-

I sluiten, aangezien zulk een besluit de niet-aanwe-

i| zigen en de minderheid niet zou kunnen binden,

j Bij die geldleeningen, waarbij tot zekerheid hypo-

1 i thecair verband verleend wordt op de bezittingen der

i j geldleenende maatschappij, moet die hypotheek in-

geschreven worden ten name van een of meer perso-
i nen, trustees, waardoor men van zelf er toe kwam

i\' dezen met de behartiging der belangen van de obli-

«ratiehouders te belasten, met of zonder contrôle

O \'

van een jaarlijks bijeenkomende vergadering van
houders. Hierdoor komt het zoogenoemde repre-
sentatiestelsel allengs meer in zwang. Dergelijke
regelingen treffen wij dan ook aan bij de leeningen
van den Parkschouwburg; der Koninklijke Neder-
landsche fabriek van Stoom en andere werktuigen,
waarbij de directie der Kasvereeniging met die taak
belast is; der maatschappij de Adas, allen te Am-
sterdam; der Amersfoortsche Bciersclibierbrouwerij,
waar de tegenwoordige en toekomstige leden der
firma
L.mjouchi\'^ire Oijkns & C. zijn benoemd

i

-ocr page 151-

139

tot vertegenwoordigers met bevoegdheid der obli-
gatiehouders, om een vergadering te beleggen bij
gemis aan behoorlijke vertegenwoording door
gemelde firma of zoo het Bestuur in gebreke mocht
blijven met rentebetaling en aflossing.

Art. 2. van de voorwaarden van een geldleening
der sedert in staat van faillissement verkeerende
Amsterdamsche Briquettenfabriek bepaalt: „op de
„vaste eigendommen en machineriün der vennoot-
„schap wordt een hypothecaire inschrijving ge-
„nomen ten name van Mr. A.
P. Visser, die het
„hypothecaire recht van obligatiehouders vertegen-
„woordigt.

„De obligatiehouders hebben het recht op een
„daartoe door hen bijeen te roepen vergadering
„dien vertegenwoordiger te ontslaan, en benoemen
„bij overlijden, bedanken of ontstentenis een nieuwen
„vertegenwoordiger. Alle besluiten van obligatie-
„houders moeten schriftelijk worden goedgekeurtl
„door de meerderheid van dc houders der dan
„nog in omloop zijnde obligatien \')".

Bij de leening van ƒ 77,000, in Juni 1885 door
de Noordwijk.sche Stoomtram-Maatschappij uit-
gegeven, zijn geen commissarissen aangesteld, en
is ook geen hypotheek verleend, maar zijn de
volgende waarborgen gesteld in art. 5.

i) Dc uitgifte v.an oblig.itiCn, wier wettigheid door dc oudere
houders betwist wordt, heeft .i.inlciding gegeven lot een proces.

-ocr page 152-

40

„Ten laste der maatschappij zal een kapitaal
„van ƒ 77.000 worden geleend. Zoolang deze
„leening niet geheel is afgelost, zullen geene
„andere leeningen worden gesloten en evenmin
„hypothecair of ander verband op de goederen
„der maatschappij worden verleend, tenzij daartoe
„machtiging wordt gegeven, door eene vergade-
„ring van obligatiehouders in voorschreven lee-
„ning. Voor zulk een vergadering gelden ten
„aanzien van oproeping, leiding, stemrecht en
„beslissing de bepalingen voor de algemeene ver-
„gadering van aandeelhouders vastgesteld."

De Stoomtramweg Maatschappij \'s Bosch—Hel-
mond gaf in 1882 een 7o hypothecaire geld-
leening uit van ƒ 550.000, in de acte waarvan
bepaald was, dat in de vergadering van obliga-
tiehouders alle onderwerpen bij meerderheid van
stemmen, elke obligatie voor één stem gerekend,
zouden worden beslist, en de genomen besluiten
verbindend zouden zijn voor de minderheid, even-
als\' voor de afwezige obligatiehouders.

Op I October 1885 bleef de maatschappij in
gebreke met de betaling der coupons en werd
van de bovenstaande bepalingen gebruik gemaakt,
om bij besluit van de vergadering van obligatie-
houders een schikking tot stand te brengen,
waarbij de obligatiehouders zich een reductie van
^ 7o rente en 50 7o hunner hoofdsoiii lieten wel-
gevallen, tegen een kans op latere vergoeding bij

-ocr page 153-

141

meerdere ontwikkeling van het verkeer, door
middel van conversie der genoemde 50 7o hunner
hoofdsom en de niet betaalde coupon van i Oc-
tober 1885, in aandeelen, voor 3 7o preferent. Hier-
door werd dus een gelijksoortige regeling tot
stand gebracht als bij de Centraal Spoorweg
Maatschappij en de Boxtel—Wesel, doch met dit
onderscheid, dat door het votum van een wettig
besluitende vergadering een spoediger beslissing
verkregen werd, waaraan ook alle houders ge-
dwongen zijn zich te onderwerpen. Hierdoor werd
de positie der toegetredenen veel krachtiger,
omdat zij niet behoeven te vreezen, door een
gedeeltelijke opoffering hunner rechten, bij faillis-
sement te worden achtergesteld. •

Ook voor obligatieleeningen door zedelijke licha-
men gesloten, werden gelijksoortige bepalingen,
ten doel hebbende, het scheppen van een orgaan
voor de obligatiehouders, in de voorwaarden op-
genomen,
o. a. bij de leening van de Amsterdam-
.sche Studenten Socictcit „Nos jungit Amicitia"
in 1881, waar 7 bepaalt:

„De Heeren Sciilknckkr & van dku Mandkkk,
„con\\missionnairs in effecten tc Amsterdam, treden
„op als administrateurs der geldleening. Zij ver-
„tegenwoordigen\' als zoodanig de deelnemers,

en § 9. „Wanneer de vereeniging teeenigertijd
„in de onmogelijkheid mocht komen om de aan-
„genomene verplichtingen na tc komen, zullen de

-ocr page 154-

142

„administrateurs ten koste van de societeit eene
„algemeene vergadering van obligatiehouders be-
„leggen en zal het besluit daar door meerderheid
„van stemmen te nemen, bindend zijn voor alle
„obligatiehouders.

Wij zien dus, dat de praktijk in enkele gevallen
reeds van de groote ruimte, die onze wet in art. 1374
B. W. aan contracteerende partijen gelaten heeft,
gebruik maakt, om de vroeger beschreven nadeelen,
door het gemis eener organisatie der bezitters van
obligatiën veroorzaakt te ontgaan. Ook over de ge-
houdenheid van alle latere bezitters aan de door
hunne voorgangers bedongen en toegestane voor-
waarden, ontstond, bij de groote ontwikkeling van de
rechtsbeginselen van het papier aan toonder, geen
twijfel, die naar een ingrijpen van den wetgever
verlangend deed uitzien. Slechts rees een vraag,
maar eene, die belangrijk genoeg bleek, om op
voorstel van Prof
Drucker aan de zes, op de
juristen-vergadering te Rotterdam ten vorige jare
aan de orde gestelde vraagpunten, een zevende
te doen toevoegen, namelijk: ofdewet subsidiaire
regelen behoort te geven, om dddr, waar oor-
spronkelijk bij de uitgifte der leening verzuimd
werd, bepalingen omtrent het zoogenoemde repre-
sentatierecht der houders in de voorwaarden op
te nemen, in het gemis daarvan te voorzien. Al-
vgrens wij overgaan tot een behandeling dezer
vraag en der discussie, waartoe zij in de genoemde

-ocr page 155-

143

vergadering- aanleiding gaf, zullen wij achtereen-
volgens een blik werpen op de verschillende wijzen,
waarop men in andere landen naar een oplossing
dezer kwestie langs wettelijken weg gestreefd
heeft. Gewoonlijk worden deze regelingen aan-
getroffen bij de behandeling der naamlooze ven-
nootschappen, waardoor dus slechts de door deze
uitgeschreven leeningen- daaronder vallen; een
standpunt, door ons te voren reeds als te een-
zijdig gekenschetst. Slechts de Oostenrijksche
wet maakt daarop een uitzondering, daar zij alle
obligatieleeningen aan toonder omvat, terwijl het
voorstel
Vavasseuk de voorschriften bij de naam-
looze vennootschap gegeven, ook door een bij-
zondere clausule wil toepassen op de andere obli-
gatieleeningen, voor zoover deze bepalingen" niet
on middel ijk door den aard der naamlooze ven-
nootschap beheer.scht worden.

-ocr page 156-

4V.

HOOFDSTUK V.

vrkkmde wetten en ontwerpen.

Een der eerste middelen, die den wetgevers
dienstig schijnt, om de belangen der obligatichou-
ders tc waarborgen, is een in art. 19 van het inge-
trokken ontwerp
Jolles voorkomende bepaling, dat
obligation aan toonder niet mogen worden uitge-
geven tot een grooter bedrag dan het gestorte
kapitaal. Deze bepaling wordt o. a. ook gevonden in
art. 68 der Belgi.sche wet „Des Sociétés," in art. 171
van het Italiaansche W. v. K., dat evenwel een uit-
zondering toelaat, als het exccdent gewaarborgd
is door schuldbrieven op naam, fen laste van den
staat, de provincie of de gemeente, welke behoorlijk
gedeponeerd zijn cn in Sec. XIV van de wet van
I Mei 1852 van Ohio, ,.To create and regulate
railroad Companies". Ook in een thans afgeschafte
Engelsche wet op de Spoorweg-Maatschappijen.

m

im

j

-ocr page 157-

145

Terecht werd deze bepaling in Prof. Asser\'s
beschouwing over het genoemde onderwerp af-
gekeurd.

Vooreerst zal men hierdoor het beoogde doel
— evenwicht tusschen activa en passiva, —hoe-
genaamd niet bereiken; omdat eensdeels de activa
niet afhangen van het gestorte kapitaal op de
creditzijde der balans, maar van de obligo\'s voor
het niet gestorte en andere posten der debetzijde,
en andersdeels de zoogenaamde vlottende, d. i. met
de obligatiën volkomen gelijk staande schuld, vol-
strekt niet door deze bepaling getroffen wordt, en
bij niet publieke balans een prachtige gelegenheid
biedt om haar naar hartelust te ontduiken. Hier-
bij komt nog, dat zij doodend- zou werken
op zeker soort van naamlooze vennootschappen,
die juist in den laatsten tijd hier te lande
zulk een groote vlucht genomen hebben, waarbij
zelfs het kapitaal slechts voor een klein ge-
deelte gestort wordt, omdat het, even als bij de
assurantie, niet dient om als bedrijfskapitaal tc
worden omgezet, maar als waarborg te fun-
geeren bij eventueele verliezen. Ik bedoel de
hypotheek-banken en maatschappijen voor go
meente-crediet \'). De soliditeit harer obligatiën
hangt slechts zeer betrekkelijk af van de verhou-

I) Het is dan ook vermoedelijk met het oog op de gewenschte hulp
voor de bcdreig<lc financiën der It.iUa.inschc steden als Florence enz.,
dat dc genoemde uitzondering in dc Itali.aanschc wet is opgenomen.

lO

-ocr page 158-

146

ding- tot liet kapitaal (in de meeste statuten on-
geveer van 10 : i, waarvan dan nog slechts 7io
gestort is) maar veel meer van de waarde der
hypothecaire en gemeente-leeningen, waarop de
uitgifte van pandbrieven of obligatiën steunde.

Maar ook het lijstje op bl. 91 bewijst voldoende,
dat bij andere vennootschappen, zooals spoorweg-
maatschappijen, wier activa uit niet licht vervreemd-
bare „vastigheden" bestaan, het obligatie-kapitaal
het bedrag der aandeelen vrij belangrijk kan over-
treffen, zonder dat de gevoelige financieele ther-
mometer op den Dam een eenigszins merkbare
afkoeling der gunstige stemming aanwijst.

Al kan een groote wanverhouding, als in Ame-
rika niet zelden vertoond is, het fictief of sterk
verwaterd kapitaal tot een vaardig wapen maken
in de hand van al te gauwe Directeuren, om de
schaapjes van hun wollige vacht te ontdoen, een
bepaling, als de bovenbedoelde, zal wel nutteloos
blijken om zulke gevallen te verhoeden.

Niet ongeschikt, hoewel niet geheel afdoende,
.schijnen mij andere bepalingen der Italiaansche
wet vervat in de artt. 172—175.

Art. 172. Een uitgifte van obligatiën, hoewel
toegestaan in de acte van oprichting of in de
statuten, kan niet geschieden zonder een meerder-
heidsbesluit van de algemeene vergadering, waarin
van het kapitaal vertegenwoordigd is.
Indien de uitgifte bij publieke inschrijving plaats

-ocr page 159-

7

heeft, moet dit besluit, evenals het prospectus van
het volgende artikel, gedeponeerd worden bij de
rechtbank, die na voorioopig onderzoek in raad-
kamer, of de vormen zijn inachtgenomen, voor de
bij de statuten voorgeschreven publiciteit zorgt.

In het geval van de bovengemelde uitzondering
van art. 171 moet de acte, het depót der schuld-
titels bewijzende, eveneens bij de rechtbank gede-
poneerd worden.

Het besluit der vergadering kan geen gevolg
teweeg brengen, als het niet in het register der
vennootschappen is ingeschreven.

Art. 173. De bestuurders moeten, om over te
gaan tot de uitgifte van obligation bij publieke
inschrijving, een prospectus uitgeven, aanwij-
zende :

i". den naam, het doel en den zetel der ven-
nootschap ;

2^. het maatschappelijk kapitaal ;

3°. den datum der acte van oprichting of van
de wijziging der statuten en de data harer af-
kondiging ;

4". den toestand der maatschappij naar de laat-
ste goedgekeurde balans;

5®. het geheele bedrag der uit te geven en reeds
uitgegeven obligïitiün, de wijze van betaling en
aflossing, de nominale waarde en de rente, en öf
de stukken op naam öf aan toonder zijn;

6°. den datum, wiuirop het besluit der algemeene

10*

-ocr page 160-

148

vergadering, houdende goedkeuring der uitgifte,
werd bekend gemaakt.

In het geval der uitzondering van art. 171, moe-
ten er bijgevoegd worden de aanwijzigingen, die in
staat stellen de aangeboden garantie te waardeeren.

Art. 174. De. inschrijvingen op de obligatiën
moeten verzameld worden op een of meer exem-
plaren van het prospectus van uitgifte.

Art 175. De titels der obligatiën moeten bevat-
ten alles wat in het prospectus staat, benevens de
wijze van rentebetaling en een tabel van de aflossing.
Tegen deze bepalingen, die trouwens met
uitzondering van de inschrijving in een handels-
register, waarvan onze inschrijving ter griffie
slechts een gebrekkig surrogaat biedt, grooten-
deels in de praktijk worden gevolgd, bestaan
m, i. geen bezwaren, al zouden zij bij eene ge-
zonde opvatting van het doel en het wezen der
naamlooze vennootschap en de daarvoor noodza-
kelijke openbaarheid haast als axioniata kunnen
gelden. Zoolang deze echter nog vaak miskend
worden en het unusquisque non debet esse ignarus
conditionis ejus quocum contrahit nog niet schijnt
te gelden voor de mystieke • personen, voor
wie het meer dan ooit van kracht moest zijn,
zou een impératief voorschrift daaromtrent niet
ongewenscht zijn

i) Als voorbeeld noem ik dc Amstcrdamschc Omnibus*Maat-
schappij, wier bestuur schijnt tc oordeelen, dat publiciteit der balans,

-ocr page 161-

149

Een voortreffelijke aanvulling dezer bepalingen
zou zijn, dat bij alle maatschappijen met niet vol-

ook bij herhaald beroep op het publiek crediet, minder noodig is.
De groote toeloop tot hare leeningen getuigt dan ook, naar mijn
bescheiden meering, meer van een wel wat al te blind vertrouwen
van het publiek in hare wakkere directie, dan van zijn goed in-
zicht in deze materie. Het reeds zoo vaak geuite bezwaar, dat pu-
bliciteit in dezen tijd van concurrentie doodend is voor elke bloeiende
zaak, laat mij vrij koel, omd-it geheimzinnigheid daarentegen den
ondergang beteekent van menigen argeloozen k.ipitalist en ten
slotte (denn jede Sünde nicht sich auf Erden) schade toebrengt
aan het instituut der naamlooze vennootschap zelf. En dan, men
onderscheide publiciteit en publiciteit. De publicatie van een
balans met de noodige bescheiden, die een man van zaken
in st.aat stellen tot gewichtige gevolgtrekkingen omtrent de
wijze van beheer, de vooruitzichten enz. sluit nog niet in zich,
publiciteit van die kleine kunstgrepen van het vak, die vooral in

industrieele zaken, zoo vaak over het wel en wee eener onder-

«

neming beslissen. Zou publiciteit in den eersten zin reeds
schadelijk werken, het zou slechts bewijzen, dat een zoodanige
zaak niet geschikt w.as om onder den vorm eener naamlooze ven-
nootschap gedreven te worden.

Do naamlooze vennootschap is d;i:lr op hare plaats, waar groote
kapit.a.als-.associatie liefst met concessie of monopolie vereischt
wordt, (M waar het bcloopen risico slechts door velen kan
worden gedragen (bijv. .assurantie maatschappijen). Groote con-
currentie is da.ar van zelf minder tc vtcezen, dan bij de kleinere
zaken, waarheen dc naamlooze vennootschap allengs, om eens een
echt Hollandschcn zeemansterm tc gebruiken, »verzeild" is. Ge-
dwongen publiciteit zou ons reeds verlossen van tal van naamlooze
vennootschappen met klein kapitaal (er zijn cr zelfs met ƒ 1500),
dio even goed, zoo niet veel beter als particuliere zaak konden ge-
dreven worden en die het meest er toe bijdragen om het geheele
instituut in discrediet te brengen. Zou bij eventueele afsch.iffing
van de onzinnige betiteling »naamlooze vennootschap" de benaming
«openbare vennootschap" geen ernstige overweging verdienen?

-ocr page 162-

50

gestorte aandeelen, zoo men niet verkoos, het
boek met de namen der aandeelhouders te allen
tijde ter inzage te doen liggen, dit althans te doen
ter gelegenheid van de inschrijving eener leening.

De artt. 140 en 142 der Italiaansche wet ver-
oorloven slechts den aandeelhouders dit boek in te
zien en op eigen kosten afschrift te doen nemen.

De bepaling, waarbij verboden wordt, obligatiën
uit te geven, voordat het geheele kapitaal is volge-
stort, die om nagenoeg dezelfde redenen als de
bovengenoemde beperking tot het bedrag van het
kapitaal, is af te keuren, zou door deze aanvulling
overbodig worden, daar elkeen de credietwaardig-
heid der obligo\'s zou kunnen beoordeelen.

De Belgische wet geeft den obligatiehouders,
behalve het recht tot inzage der balans, der winst-
en verliesrekening en van de lijst der aandeel-
houders, in art. 70 het recht de algemeene ver-
gadering bij te wonen en een raadgevende stem te
doen hooren.

"Met Mr. Jgan Boiil, al acht ik zijne qualificatie
„idéé malencontreuse" wat sterk, kan ik dezen
stap in de richting om den obligatiehouders meer-
deren waarborg voor hunne belaqgen te schenken,
niet zeer gelukkig noemen. In de eerste plaats
verwacht ik er weinig practisch nut van. Wanneer
men in aanmerking neemt, hoe slecht vergaderingen

1) Anders Mr. J. A. Levij. ActiCnrccht, bl, 68.

2) Code de Commcrce du Roijaume d\'Italic, bl, 157,

-ocr page 163-

bezocht worden door hen, die een beslissende
stem kunnen uitbrengen, zal men geen illusiën
koesteren omtrent de opkomst van die adviseurs.

Daarenboven bieden adres en dagblad den
obligatiehouder even goede gelegenheid om zijn
stem te verheffen, tegen maatregelen, die hij met
zijn belang in strijd acht, en welke toch gewoon-
lijk vooraf onder de punten van behandeling ge-
publiceerd worden. Ook kan zulk een gemengde
vergadering van personen met uiteenloopende be-
langen licht tot een zeer verwarde discussie met
weinig resultaat aanleiding geven. Wenschelijker
komt het mij derhalve voor, dit recht slechts toe
te kennen aan de commissarissen der geldleening,
die daar in hunne bekende (pialiteit verschijnen,
en voor wien de opgesomde bezwaren niet
gelden.

Een in 1884, op verzoek der Lu.xeniburgsche
regeering door den Leuvenschen Professor
Alhert
Nij.sskns
vervaardigd ontwerp, sluit zich deels bij
de behandelde bepalingen der Belgische wet, deels
bij de hierna te bespreken bepalingen van het
Fransche ontwerp aan.

De nieuwe Duitsche wet op de naamlooze ven-
nootschappen van 1884 spreekt nog met geen
woord van de obligatiün, in onderscheiding van
andere vlottende schuld. Slechts lezen wij in de
artt. 243, 245, 247 en 24S eenige bepalingen ten
doel hebbende de rechten te handhaven van alle

-ocr page 164-

152

schuldeischers, bij ontbinding der vennootschap,
samensmelting met een andere of bij verminde-
ring van het kapitaal. Met name kan tot het
laatste slechts met een meerderheid van | besloten
worden; verder moeten de schuldeischers één jaar
vóór de uitvoering van dit besluit door een driema-
lige oproeping in de dagbladen daarmede in ken-
nis gesteld worden, en kunnen zij óf voldoening
óf zekerheidstelling eischen, voordat tot de kapi-
taalsvermindering wordt overgegaan.

Ook worden de obligatiehouders, door de ver-
plichte publicatie der balans, voorgeschreven in
de artt. 239 b juncto 185 c, in de gelegenheid
gesteld een waakzaam oog te houden op den
vermogenstoestand der maatschappij.

^Een in 1880 ingediend ontwerp van wet, „be-
treffend das Faustpfandrecht für Pfandbriefe und
ahnliche Schuldverschreibungen", zullen wij later
bespreken.

Het land, waar men het eerst op ingrijpende
wijze een afdoende regeling, die alle obliga-
tieleeningen omvat, zocht tot stand te bren-
gen, was Oostenrijk. De voornaamste oorzaak,
die hier vroeger dan elders behoefte daaraan
deed ontstaan, was de zware crisis, die in den
zomer van 1873 in de stad aan de schoone

blauwe Donau een einde maakte aan de over-

«

dreven Gründerei der vorige jaren. Toen tal van

-ocr page 165-

153

ondernemingen, wier aandeelen en obligatiën bun
weg gevonden hadden naar de brandkasten van
de kleine kapitalisten, eensklaps als zeepbellen
uit elkaar barstten, begon men in te zien, hoe
weinig gewaarborgd in de praktijk de rechten
bleken ook van hen, die verlokt door den solieden
klank van het woord obligatie, zich met een
kleinere, doch vaste rente hadden willen tevreden
stellen. Tevens bad zich de moeielijkheid voor-
gedaan, dat de wet geen vertrouwbare regeling
aanbood voor de inschrijving van hypotheken ten
voordeele van houders van obligatiën aan toonder,
en men tot de ook bij ons gebruikelijke wijze
van inschrijving op naam van een of meer trus-
tees zijn toevlucht nemen moest. Ook werd drin-
gende behoefte gevoeld aan een meer direct
recht van de houders van pandbrieven op de
hypothecaire vorderingen, die daarvoor tot onder-
pand moesten dienen. Deze drie punten werden
nu geregeld in twee wetten van denzelfden datum
24 April 1874. De eerste helft der eene wet
getiteld: „Gesetz betrelTend die gemeinsame
„Vertretung der Rechte der Besitzer von auf
„Inhaber lautenden oder durch Indossament nber-
„tragbaren Theilschuldvcrschreil)ungcn und die
„bücherlicheBehandlung der für solche Theilschuld-
„verschreibungen eingeräumten Hypothekarrechte"»
regelde speciaal dc wijze waarop dc houders van
obligaticn of pandbrieven aan toonder ten behoeve

-ocr page 166-

154

der verdediging hunner belangen zouden verte-
genwoordigd worden

Deze wet, hierachter als bijlage A in extenso
afgedrukt, wordt kortheidshalve gewoonlijk de
Curatoren-wet genoemd, omdat den obligatiehou-
ders zeiven de
handhaving hunner rechten eroo-

o o

tendeels wordt onttrokken, om deze even als zulks
bij onmondigen, krankzinnigen en afwezigen het
geval is, toe te vertrouwen aan een door de recht-
bank benoemden curator.

Het eerste hoofdstuk dezer wet uit lo §§ be-
staande, is geheel gewijd aan de wijze van benoe-
ming van dezen curator en de regeling van zijn
macht tegenover de obligatiehouders en tegenover
derden.

Het tweede, (§ § ii—16), regelt de wijze van
inschrijving van hypotheken ten behoeve van
obligatiehouders, waarbij de curator den rol van
trustee vervult. Als zoodanig heeft hij voor de
inschrijving zorg te dragen cn beslist over de
geheele of gedeeltelijke doorhaling der hypotheek.
In de slotbepalingen (4 wordt o. a. bepaald,
dat bij een onttrekking aan liet handelsverkeer,
ten gevolge van protest bij diefstal -enz. de vorige
bepalingen evenzeer van toepassing blijven, als-
mede dat voor obligation door binnenlandsche

i) De weUen met de noodige toelichting zijn te vinden in de
verzameling van Dr. Jos.
Kaserkk, Heft XVII, XVIII en .\\.\\U\\
bij
Alfred HöI-DER in Weenen uitgegeven.

-ocr page 167-

155

publiekrechtelijke lichamen uitgegeven, slechts,
ais deze door hypotheek gedekt zijn, een curator
wordt benoemd.

In § 3 der andere wet van denzelfden datum
„betreffend die Wahrung der Rechte der Besitzer
„von Pfandbriefen", wordt de Curatorenwet ook op
de uitgifte van pandbrieven van toepassing ver-
klaard.

Al vonden het oorspronkelijk ontwerp der Cura-
torenwet en de tlaarin nedergelegde denkbeelden
in het Heerenhuis en in dat der Afgevaardigden
ruime instemming, niet gering was ook de oppo-
sitie. Met name kantte men zich-tegen het grond-
denkbeeld om een instituut, als de curatcele, die-
nende ter verdediging der belangen van hen, die
door afwezigheid of physieke onge.schiktheid niet
in staat zijn ze zelf waar te nemen, te gaan toe-
passen op personen, die zoo zij slechts ernstig
wilden, zeer goed in staat zouden zijn voor hun
eigen rechten op te komen.

De regeering beweerde, dat geen andere wijze
zou gevonden worden, om aan de bezwaren te
gemoet komen. De benoeming van een curator
door de belanghebbende houders zelf, meende
zij, zou tot groote moeielijkheden aanleiding
geven, omdat de vaak zoo verre verwijderd wo-
nende houders, moeielijk tot een vergadering zijn

-ocr page 168-

156

bijeen te roepen, die zou Icunnen geacht worden
eenigszins zuiver de gezamenlijke houders te ver-
tegenwoordigen. Daarbij zouden allicht door de
benoeming van eenige gemachtigden, handelende
zonder samenwerking, de belangen der houders
meer geschaad dan gebaat worden.

Eindelijk oordeelde men geen voldoenden rechts-
grond aanwezig, om tusschen de verschillende
houders een soort vennootschap aan te nemen,
die de onderwerping der minderheid aan de meer-
derheid zou wettigen, te minder, omdat de meer-
derheid der vergadering meestal niet de meerder-
heid der houders zou uitmaken \').

Nu langs dezen weg niet een voldoende grond
kon gevonden worden voor de aanstelling van
gemachtigden, belast met de taak om voor allen
te handelen, schoot er niets over, meende de re-
geering, dan dien te zoeken in art, 276 van het Alge-
meen Burgerlijk Wetboek, dat de benoeming van
een curator voorschrijft, voor afwezigen of voorde
deelhebbers aan een zaak, die bij de recht-
bank niet bekend z ij n, wanneer z ij geen

i) De Minister voegde hieraan nog een argument toe, dat weinig
steek houdt. Hij meende, dat de aard v.in de obligatie als p.ipicr
.aan toonder, het aanstellen van gemachtigden, door de opheffing
van het mandaat bij overgang en de onzekerheid daarover bij
gebrek .aan contrôle onmogelijk maakte. Ging zulks op, ook dc
aanstelling van bestuurders door houders van .itindcclcn aan
toonder, waartegen nog niemand ooit bezwaar koesterde, zou ge-
wraakt moeten worden, K
aserer, bl, 18,

-ocr page 169-

157

gesc hikten waarnemer hunner zaken
hebben aangesteld en hunne rechten, bij
gebreke van dien, gevaar zouden loo-
pen, of een ander daardoor zijne rechten
niet behoorlijk zou kunnen uitoefenen.

Het hierbeschreven geval achtte men ten volle
op de onbekende houders van obligatiën toepas-
selijk, ten minste zoolang het gold de hun ge-
meenschappelijk toekomende rechten te handhaven.
Een geschil slechts den houders van enkele be-
paalde stukken betreffende, bijv. de echtheid van
eenige nommers, het eigendomsrecht van gestolen
of verbrande stukken enz., meende men gerustelijk
aan de gewone wijze van berechting te kunnen
overlaten, omdat zich daarbij dezelfde bezwaren,
als bij de gemeenschappelijke rechten, niet plegen
voor te doen.

Tevens werd in het aangehaalde artikel de
benoeming van den curator slechts d;\\n voorge-
.schreven, als er werkelijk voor de rechten der
belanghebbenden gevaar bestond. Aan de vrees,
dat in dit geval een benoeming veel kostbaren tijd
zou tloen verloren gaan, werd niet veel gehecht.
Men had slechts zorg tc dragen, zooals in § 2 ge-
.schiedde: dat dc rechtbank, bij welke een aanzoek
tot benoeming van een curator moest worden in-
gediend, met de noodige duidelijkheid als de be-
voegde werd aangewezen. Daarentegen zou dc
benoeming van een curator voor elke uitgegeven

-ocr page 170-

158

obligatieleening, bij welke mogelijk nooit behoefte
daaraan zou ontstaan, vele noodelooze kosten ver-
oorzaken en allicht tot machtsoverschrijding van
zulk een tot werkeloosheid veroordeelden curator
leiden. Het werd daarom het wenschelijkst ge-
acht den curator slechts aan te stellen, zoodra en
voor zoolang zijne tusschenkomst dringend ver-
eischt werd. Aanzoek daartoe bij de rechtbank
kan nu gedaan worden door elkeen, die zijn be-
lang kan aantoonen, hetzij een direct door de hou-
ders van een of meer obligation, hetzij een indirect
door derden, die bij gebreke van een macht, de
obligatiehouders vertegenwoordigende, hunne rech-
ten tegenover dezen niet zouden kunnen doen
gelden. Dit laatste komt vooral voor bij hypo-
thecair verband ten behoeve der obligatiehouders,
zoo de wettigheid hiervan betwist of doorhaling
gevorderd wordt, of indien anderen een hypo-
thecair verband willen vestigen, den voorrang
hebbende boven dat der obligatiehouders.

Is de instelling, die de obligation uitgaf, onder
toezicht der regeering of van een door haar aan-
gestelden commissaris, zooals dit iji Oostenrijk,
bijv. bij de hypotheekbanken het geval is, dan is
natuurlijk de vertegenwoordiger der staatsmacht
mede, als zijnde het best op de hoogte der zaken,
de aangewezen persoon om tot benoeming van
een curator aanzoek te doen.

De §§ en 4 hebben ten doel de rechtbanken

-ocr page 171-

159

aan te wijzen, bevoegd tot benoeming van den
curator. Voorop stond natuurlijk die bevoegdheid
zóó te regelen, dat bij groote verscheidenheid van
woonplaats der aanvragers geen verwarring kon
ontstaan door het gelijktijdig benoemen van meer-
dere curators. Al kon verondersteld worden, dat
de stukken zich dikwijls in het buitenland zouden
bevinden, zoo meende men dit buiten rekening te
kunnen laten, daar de curateele slechts ten doel
moest hebben de binnenlandsche houders te be-
schermen. Wilden buitenlandsche houders zich van
de voordeelen dezer bescherming bedienen, dan
konden zij zich tot den binnenlandschen rechter
wenden.

Ofschoon in \'t algemeen het forum contractus
de plaats is, waar de benoeming zou moeten
geschieden, men achtte het wenschelijk alle on-
zekerheid bij de toepassing uit den weg te
ruimen, door met name bevoegd te verklaren de
rechtbank der plaats, waar de schuldenaar in het
handelsregister is ingeschreven, of, zoo dit niet het
geval is, de rechtbank onder welke de plaats
ressorteert, waar de inschrijving geschiedde, cn
wanneer deze niet bekend of in het buitenland
gelegen was, de rechtbank onder welks ressort de
plaats van betaling ligt. Zoo meerdere plaatsen
daarvoor aangegeven zijn, komt slechts de het
eerst genoemde in aanmerking.

De bepaling in § 4 heeft slechts ten doel de

-ocr page 172-

i6o

in § 2 aangegeven competentie te handhaven, ook
diAr, waar de benoeming van een curator het
gevolg mocht zijn van een reeds voor een andere
rechtbank aanhangig gemaakt proces, en de midde-
len aan te geven om de aanstelling zonder verzuim
te kunnen doen plaats vinden.

In § 3 wordt nog nader bepaald, op welke
gronden dit verzoek moet steunen. Hierover ont-
stond groote moeielijkheid, vooral in verband met
§ 9 eerste alinea, dat, zooals het in de wet werd
opgenomen, elk zelfstandig klaagrecht van de
[i f houders in zake gemeenschappelijke belangen af-

snijdt, met uitzondering alleen van het hun toe-
gekende recht, om in een door den curator gevoerd
proces, op eigen kosten en risico te intervenieeren.
Het oorspronkelijk regeeringsontwerp luidde, dat
een zelfstandig klaagrecht den houders niet zou
toekomen „in zaken waarvoor een gemeenschap-
„pelijke curator benoemd was of nog zou kun-
„neii benoemd worden." Waardoor dus iemand,
na afwijzing zijner vordering, zelfstandig zou heb-
ben kunnen ageeren, op grond, dat hij te vergeefs
om een curator gevraagd had. De meerderheiu
van de commissie . uit het Heerenhuis, die over
de wet rapport had uit te brengen, stelde de
tegenwoordige lezing voor, omdat zij vreesde, dat
op die wijze de schuldenaar aan een dubbelen
aanval zou zijn blootgesteld, eerst door middel
van deze wet en vervolgens door een zelfstandige

-ocr page 173-

i6i

actie. Waar men een grondig onderzoek door de
rechtbank kon veronderstellen, zou bij afwijzing
de andere actie slechts tot noodelooze vexatie
leiden. Aan den anderen kant zou juist de over-
weging, dat een afwijzing geen anderen uitweg
meer open liet, den rechter tot dubbele voorzichtig-
heid aanmanen

Voor een geheel tegenovergesteld gevoelen
pleitte de minderheid dier genoemde commissie,
en later ook in het Huis der Afgeviiardigden de
Heeren
Lienbaciier en Dr. Prazak, door het
voorstellen van een amendement, dat „als de
„rechtbank de aanstelling van een curator wei-
„gerde of dezen uit zijne betrekking ontsloeg,
„dan elke houder met zijn eigen stukken zou
„kunnen optreden om zijn eigen recht te zoeken".
Met groote meerderheid werd echter dit amende-
ment in beide Huizen verworpen en de lezing
der commissie uit het Heerenhuis, ook door de
Regeering ondersteund, aangenomen.

Volgens de uitlegging door de Regeering aan
S 3 J^egeven, had hij, die het aanstellen van een
curator verzocht, behalve zijn belang bij de zaak,
slechts den zakelijken toestand (Sachverhalt) en

I) Met dit l.i.iistc arKumcnt l.-iat lich vcci verdedigen, wal toch
geen steek houdt. .Men schijnt le vreezen, dat dc rechterer anders
wat losjes zou overheen loopen. Maar ook bij heel wat meer
eerbied voor zijne uitspraken, komt het mij toch wenschelijk voor,
dat cr voor ccn. bij fcilb.irc mcnschcn altijd mogclijkcn, misslag
nog ccn redmiddel tot herstel overblijft.

11

-ocr page 174-

iii

het doel der curateele aan te geven. Bleek den
rechter daaruit, dat hier werkelijk kwestie was
van een gemeenschappelijk belang van alle houders
zonder meer, dan had hij in elk geval een curator
te benoemen. Slechts van een obligatiehouder had
hij het recht, behalve een eigendomsbewijs, een
cautie te eischen voor de kosten der curateele,
voor het geval, dat deze niet op den schuldenaar
konden verhaald worden. Bewijs van de noodzake-
I lykheid der curateele werd dus niet geëischt, om,

\\ vooral met het oog op het hun ontnomen zelfstandig

j klaagrecht, de inwilliging van een verzoek zoo ge-

I makkelijk mogelijk te maken. Hierdoor ontstond,

: zooals de Heer Lienbaciier reeds bij de behandeling

opmerkte, een tegenstrijdigheid met§ i, die eischte,
dat de belangen der obligatiehouders bij gebreke
van een gemeenschappelijke vertegenwoordiging
gevaar zouden loopen. Later in de praktijk bracht
het de rechters niet weinig in verlegenheid, of zij
zich te houden hadden aan § i of aan de uitleg-
ging door de Regeering aan § 3 gegeven.
■ De vrees, door sommige afgevaardigden in het

Heerenhuis gekoesterd, dat zulk een gemakkelijk
^ verkregen curateele, lichtaanleidingzou geven om

^ door beursmanoeuvres het crediet eener instelling

te benadeelen, noopte hen nog tot het voorstellen
van een amendement. Dit zou de aanstelling van
een voorloopigen curator mogelijk maken, zonder
de voor de definitieve curateele noodige publiciteit.

-ocr page 175-

163

Eerst bij gebleken noodzakelijkheid zou de cura-
teele bestendigd worden. Ook dit werd verworpen.

§ 5 bevat de wijze van publicatie: aanplakking
aan het rechtsgebouw, op de verschillende beur-
zen en aankondiging in de courant. Tevens wordt
door de laatste alinea in sommige gevallen onnoo-
dige omslag vermeden.

§ 6. De rechten en verplichtingen van den
curator worden geregeld naar de bepalingen voor
andere curatoren ad hoe vastgesteld, voor zoover
niet in deze wet uitdrukkelijk daarop uitzondering
gemaakt wordt. Met de kosten voor de curateele
wordt de schuldenaar, die de obligatiün uitgaf, belast,
doch met het recht die terug te vorderen van hem,
die een geheele onnoodige curateele provoceerde,
en zich schadeloos te stellen uit de tot cautie
gestorte gelden.

Hoewel deze bepaling alleen op de kosten voor
de curateele sloeg en niet op de kosten van een
door den curator gevoerd proces, werd toch bij
de behandeling opmerkzaam gemaakt op het eenigs-
zins zonderlinge feit, dat de schuldenaar belast
zou worden met de kosten der curateele over zijne
schuldeischers. Geantwoord werd, dat de schulde-
naar, door op deze wijze geld te leenen, zich aan deze
bepaling had onderworpen cn dat op andere wijze,
behalve wanneer de curator geld in handen kreeg
van zijne onbekende committenten, bijv. bij fail-
lissement of liquidatie, de kosten op deze onbe-

11»

-ocr page 176-

104

kenden niet konden verhaald worden. Nog: daar-
gelaten, dat dit door inhouding van een deel der
betaling op de coupons wel degelijk mogelijk zou
zijn, moest echter dezelfde moeielijkheid ontstaan
bij een niet geslaagd proces, waarvan de kosten
wel door de vertegenwoordigde obligatiehouders
moesten gedragen worden, aangezien de curator
die toch wel niet uit eigen kas zou voldoen.

De § § 7 en 8 stellen den curator tot plicht
de belanghebbenden op de hoogte te houden van
den loop van zaken, en omgekeerd dengene, die
van staatswege met het toezicht op een instelling
belast is, den curator met zijne inlichtingen van
dienst te zijn.

De § § 9 en lo behandelen de vroeger ver-
melde gevallen, waarin een obligatiehouder al of
niet tot handhaving zijner rechten zelfstandig kan
optreden, benevens een middel dezen aan de
hand gedaan, om bij een verkeerde gestie van
zaken door den curator, de rechtbank op zijne
ongeschiktheid te wijzen cn zijne afzetting tc
provoceeren. Zelfs is elk, die van staatswege
met het toezicht vertrouwd werd, daartoe in het
gegeven geval verplicht.

Al spoedig na de invoering dezer wet ontstond
er bij velen groote ontevredenheid over hare wer-
king, met name over de ruime opvatting harCr
bepalingen, die door de aangestelde curatoren in

-ocr page 177-

165

de praktijk gehuldigd werd. Dezen toch bepaalden
zich niet alleen, zooals de letter der wet luidde,
tot bescherming der rechten der obligatiehouders,
maar achtten zich volkomen bevoegd transactiën
aan te gaan en offers te brengen, die zij in het
belang der gezamenlijke houders oordeelden, maar
waaromtrent velen dezer laatsten geheel andere
inzichten deelden. Vooral de buitenlandsche hou-
ders kwamen tegen deze sine nobis de nobis ge-
troffen schikkingen in oppositie en verlangden,
dat aan deze eigenmachtige handelingen der
curatoren een einde zou worden gemaakt
Een geval met de Dux-Bodenbacher Spoorweg

O Mr. K. .S. VAN NlEkOl\' beweerde in dc Juristcnvcrceniging,d.it
de Cur.iiorcn-wct opzettelijk uiiKcdacht w.is tnet het dncl. om dc
buitcniandschc houders van Oostenrijkschc Spoorweg Obligatien
in de bekende couponkwcstic in hunne rechten tc verkorten.
(Handelingen 1885 II bldz. 37). Ik meen echter zonder grond.
Dc wet werd 21 Januari 1874 ingediend cn z.al wel reeds ccnigc
maandci\' te voren in behandeling geweest zijn. Dc couponproccssen
nu danken hun ontstaan a.an twee oorzaken: dc invoering v.-\\n den
gouden standaard in Duitschland cn het dalen van de zilvcrprij-
zen in \'t algemeen. Daar dc Duitschc muntwet, hoewel datccrcndc
van ij Juli 1873, eerst in J.anuari 1876 algemeen in Duitschland
werd ingevoerd en ook dc groote daling der zilvcrprijzcn eerst
van dien tijd d.agicekcnt, blijkt het duidelijk, dat dc Oostcnrijksche
wolgever ccn profetischcn bhk zou moeten bezeten hebben, om
in November—Dcccmbcr 1873, daarop berekende wetten te be*
denken. Noch Graaf
Tiiun in zijne heftige aanvallen op dc wet
in het Hccrenhuis, noch l\'rof. H
ekker in zijne brochure over de
couponproccssen, maken mcl ccn enkel woord van die bedoeling
melding.

-ocr page 178-

66

Maatschappij, waar de curator om de exploitatie
aan den gang te houden, aan den leverancier van
het materiaal een belangrijken voorrang had af-
gestaan en andere schikkingen met in stagnatie
verkeerende hypotheekbanken, gaven aanleiding
tot luide klachten van de houders, die echter al
te geneigd waren te vergeten, dat het hier
gewoonlijk gold van twee kwaden het minste
te kiezen, en dat een faillissement van een
spoorwegmaatschappij of dergelijke groote onder-
neming al heel weinig kans op een gunstige rea-
lisatie der bezittingen geeft. Daartegenover stond,
dat door de curatoren zelf erkend\' werd, dat voor
ingrijpende reorganisatie de belanghebbende hou-
ders dienden gehoord te worden, en dat zij tot
vermindering hunner zware verantwoordelijkheid,
vaak hun toevlucht namen tot het bijeenroepen
van een vergadering der obligatiehouders. De
advocaten-vereeniging bracht in hare vergadering
te Praag in 1876 de zaak ter tafel en sprak na
lange discussie als hare meening uit: dat eerst een
voorloopige curator moest worden benoemd, maar
tevens een vergadering van obligatiehouders zou
bijeengeroepen worden, welke een definitieven
gemachtigde met eenige bijzitters zou benoemen,
Alle gewichtige besluiten zouden eerst door die

vergadering moeten worden goedgekeurd Ook

«

i) Vergelijk Dr. J. Ofner, in zijne brochure »Zur inductiven
Methode im <Rechl", bldz. 32!

-ocr page 179-

167

de Weener jiiristen-vereeniging sloot zich in het
begin van het jaar 1877 daarbij aan.

Hierdoor zag de regeering ongeveer ter zelfder
tijd zich genoopt een wijziging der wet voor te
slaan, die echter veel minder ver ging dan de
boven aangenomen motie der advocaten-vereeni-
ging. Aan de zelfstandigheid van den curator
mocht, wilde men den geheelen grondslag der
wet, de analogie met de curateele over afwezigen,
niet omkeeren, niet gederogeerd worden. Hij
moest, altijd onder contrôle der rechtbank, een
beslissende stem hebben en niet de uitvoerder
worden van de besluiten eener vergadering. Slechts
de wet moest .sanctioneeren, wat .praktisch reeds
geschiedde: dat de belangliebbenden in de gele-
genheid zouden zijn, hunne meening aan den
curator over de door hem te nemen maatregelen
in een vergadering, door de rechtbank bijeen ge-
roepen, kenbaar te maken. Daar zou de curator
den toestand iler zaken uiteen zetten en te kennen
geven, wat hem in het gegeven geval het best
voorkwam. Verschilden eenige houders met hem
belangrijk van meening, dan zou de vergadering
door lie beantwoording van vragen, door den van
wege de rechtbank gedelegeerden v«)orzitter ge-
formuleerd, van hare stemming doen blijken. Dit
zou voor de rechtbank een richtsnoer zijn bij hare
contrôle over de gestie van den curator. Eindelijk
zouden zij, die op deze wijze hunne mecning hadden

-ocr page 180-

i68

kenbaar gemaakt, in de gelegenheid zijn tegen
de maatregelen, door den curator te nemen, zich
op eigen kosten in twee instantiën te verzetten.
In het Heerenhuis vond dit voorstel geen gunstig
onthaal, omdat men zich van den invloed van een
der zake weinig kundige vergadering niet veel
voorstelde. Men sloeg derhalve voor, op die ver-
gadering ook een drietal gemachtigden onder den
naam „Vertrauensmänner" met de noodige plaats-
vervangers te doen benoemen, die evenals de
curator inzage zouden nemen van alle schrifturen,
en die bij alle gewichtige beslissingen eerst moesten
worden gehoord. Zij zouden dan speciaal aange-
wezen zijn om de rechtbank in te lichten bij hare
goedkeuring der handelingen van den curator, tc
meer, omdat de curator bij elke ter goedkeuring
voorgedragen handeling de in schrift gebrachte
meeningen der Vertrauensmänner zou moeten over-
leggen, en wel die van elk hunner afzonderlijk,
zoo zij\' onderling mochten venschillen 14).

Bij rechtshandelingen van ingrijpenden aard,
waarover in de vergadering van obligatiehouders
nog niet gehandeld was, moest dezen op nieuw
gehoord worden (§ 15),

Tegen een rechterlijke goedkeuring der hande-
lingen van den curator konden alle houders van
obligatiën door alle wettelijke middelen van

«

hooger <beroep, verzet enz. in rechten opkomen
(§ 16). .

-ocr page 181-

tóo

Ondanks de heftige oppositie, vooral in het
Heerenhuis door Graaf
Leo Thun en Baron v.
Hein,
werd het aldus verbeterd ontwerp, door
beide huizen aangenomen.

Het schijnt, dat na deze wijziging de praktijk
zich veel meer dan vroeger met de Curatoren-wet
verzoend heeft. Van zeer veel belang was hare
toepassing bij de boven reeds vermelde coupon-
processen. Een beslissing van het Duitsche Reichs-
oberhandelsgericht van 28 Juni 1878, verklaarde
haar bindend voor de bezitters van de Oosten-
rijksche Spoorweg-Obligatiün, die verlangden, dat
hunne coupons in het wettig betaalmiddel: goud,
zouden worden voldaan, in plaats van het zilver, dat
de betrokken maatschappijen hun aanboden, omdat
het ten tijde van het aangaan der leening alleen
als betaalmiddel gold.

Wel is waar is van Duitsche zijde geklaagd,
dat zij door de wet genoodzaakt waren hunne
belangen in handen te stellen van een curator,
wiens nationaliteit alleen hun reeds voldoende
was, om geen onbepaald vertrouwen te koesteren
op zijnen ijver in de waarneming hunner belan-
gen, maar men vergete daarbij niet, dat evenals
ook in andere punten, het chauvinisme van beide
kanten niet weinig er toe bijbracht het zuiver
juridische element te doen mi.skennen. Het oor-
deel van Professor
Bekker, die hierin een gema-

-ocr page 182-

70

tigder houding aanbeval luidt geenszins afkeu-
rend. Hij qualificeert de wet als „ein beachtens-
„werthen Versuch, der eingehende Besprechung
„verdient". Hij maant slechts met het oog op
de weinig gunstige beoordeeling van Duitsche
zijde in deze kwestie tot „massvolle Anwendung",
waarvan hij zich „einen guten Erfolg" voorstelt.

Inderdaad moet men bij de beoordeeling in
de eerste plaats rekenschap houden met bet
standpunt van den Oostenrijkschen wetgever, die,
(terecht of ten onrechte, zullen wij later nagaan)
een organisatie der obligatiehouders, als die der
aandeelhouders, met een vergadering, waarin
de meerderheid der aanwezigen de minderheid
bindt, te eenenmale afkeurt. Eens daarvan uitge-
gaan, wordt ook een permanente machtiging van
eigen gekozen bestuurders, tot rechtshandelingen
bevoegd, onmogelijk, omdat zij op geen andere
wijze dan bij meerderheid van stemmen kunnen
benoemd worden. Keurt men ook den ouden toe-
stand af, waarin elk op zijn eigen hand zijn rech-
ten verdedigt of verwaarloost, dan schiet tlus
niets anders over dan een op rechterlijk gezag
aangestelde gemachtigde. Met de waarborgen,
die de wijziging geeft, om hem bij dc uitvoering
zijner plichten een richtsnoer tc geven, dat de

i) Ueber die Couponproccssen dor Ocstcrrcichischcn Kisen^
b.ihn-Gcscllsch.iltcn und «ber die intcrn.ition.ilcn Schuldverschrei-
bungen. Wéimar 1881,

-ocr page 183-

171

meerderheid der belanghebbenden wenscht gevolgd
te zien, wordt zoover gegaan, als zonder loslating
van het oorspronkelijk principe kan geschieden.

De vrees, dat een groote macht in handen
van één persoon tot misbruik aanleiding moet
geven, die thans vooral op politiek gebied als
vogelverschrikker dienst doet om tot volslagen
wantrouwen in persoonlijke eigenschappen en als
gevolg daarvan tot parlementaire bureaucratie en
commissoriaal afwachtend nietsdoen te leiden, die
vrees, behoeft bij een zorgvuldige keuze door een
onafhankelijke rechterlijke macht, niet te zwaar ge-
teld te worden. Gevaar daarvoor zou in ile ge-
noemde waarborgen een voldoende correctief vinden.

Toch meenen ook wij, dat het hoofdprinci|)e,
het ontnemen van de persona stamli in judicio,
aan hem, die wellicht volkomen bevoegd, in staat
en bereid is, om zijne rechten te verdedigen, een
te gevaarlijke uitzondering op onze gewone
rechtsbegrippen uitmaakt, om niet met ijver
naar een andere oplossing der moeielijkheden te
zoeken.

Ook in Frankrijk hebben treurige ervaringen
op financieel gebied genoopt tot voorslagen cn
pogingen om door wetswijzigingen een einde te
maken aan de schadelijke gevolgen die „la fai-

-ocr page 184-

172

blesse ou l\'incapacité de l\'individu isolé" voor
de gemeenschappelijke belangen der obligatiehou-
ders na zich sleepten. Het is vooral de bekende
schrijver op het gebied der naamlooze vennoot-
schappen, de Parijsche advocaat
Vavasseur, die
in zijn hieronder genoemd werk, door belangrijke
voorstellen naar een oplossing der gemelde be-
zwaren streefde. Hoewel hij, daar de leeningen
in de meeste gevallen door naamlooze vennoot-
schappen worden uitgegeven, aan zijne voorslagen
een bijzonder hoofdstuk in zijn Projet de loi sur
les sociétés, onder den titel „De l\'émission des
obligations" wijdde, wenschte hij die regelen even-
eens toe te passen op obligatieleeningen, door
levende personen of zedelijke lichamen aange-
gaan, alsook op die, welke door vreemde mogend-
heden of binnenlandsche publiekrechtelijke licha-
men zouden uitgegeven worden (art. 30). Bijlage C,
Bij deze leeningen zullen enkele bepalingen, die
speciaal op de inrichting der naamlooze vennoot-
schap betrekking hebben, geen toepassing kunnen
vinden en zijn dan ook door de clausule „en ce
„qu\'elles n\'ont rien de spécial aux sociétés" uit-
gesloten, Meer bepaaldelijk komen dus hier de
na te noemen beperkende bepalingen omtrent de
gehoudenheid der inschrijvers te pas. Een moge-
lijke tegenwerping, dat deze bepalingen velc^

i) A, Va valeur, Un projet de loi sur les soci<Slés. Paris 1876.

-ocr page 185-

173

vreemde leeningen van de Parijsche beurs zouden
weeren, wordt door den schrijver beantwoord met
de wel wat chauvinistische opmerking „Et dût-il
„arrêter infailliblement tous les emprunts exoti-
„ques, on aurait bien tort de s\'en affliger outre
„mesure, les placements nationaux excellents et
„fructueux ne faisant pas défaut à l\'épargne
„française". Al zou ik de eerste zijn, om een
grooter verantwoordelijkheid der emissiehuizen en
een scherper toezicht van wege het beurscomité vóór
de toelating tot de noteering, zooals te Londen
plaats heeft, wenschelijk te achten \'), van
strenge wettelijke bepalingen op de emissie
bij publieke inschrijving, valt geen afdoende ver-
betering te wachten, daar men dan eenvoudig
zijn toevlucht zal nemen tot het ter markt bren-

I) In art. 335 van het nieuwe Strafwetboek wordt: »Hij, die
zich belastende met of zijn medewerking verleende tot het p!.iatsen
van schuldbrieven v.an eenigen staat, eenige provincie, gemeente
of openb.are instelling, of v.an .landeclen in, of schuldbrieven van
eenige vereeniging, stichting of vennootschap, hel publiek tol
inschrijving of deelneming tracht tc bewegen door het opzettelijk
verzwijgen of verminken van ware, of voorspiegelen van valsche
leiten of omstandigheden, wordt gestraft met gevangenis van ten
hoogste drie jaren.

Ook door I\'rof. AbSiCK werd in een opstel in dc eerste atlcve*
ring van het nieuwe Tijdschrift voor Strafrecht opgemerkt, dal
door het woord plaatsen de syndicaten, die dc leening aan dc
markt brengen, nadat zij bij hen geplaatst is, niet onder
dit artikel vallen. Evenzeer wenscht hij naar analogie van art.
271 ibelcedigcndc gcschrilten) dc vcrsprcidmg van bovenbedoelde
prospectussen afzonderlijk strafbaar te stellen.

-ocr page 186-

174

g-en van stukken, door eenvoudigen verkoop door
handlangers, nadat de geheele leening vooraf door
een bankier of een syndicaat genomen is. De
schrijver zoekt die moeielijkheid te ontgaan
door zijne bepalingen ook toepasselijk te verklaren
op „détenteurs des titres," waarmede hij een zoo-
danig syndicaat bedoelt. Op welke wijze hij zulk
een „détenteur" wil onderscheiden van een gewo-
nen verkooper, die daaronder toch wel niet zou
moeten vallen, verzuimt hij te vermelden.

Intusschen verdient de toepassing van een be-
perking der verbintenis door eenvoudige hand-
teekening bij niet vervulling van eenige uitge-
drukte of veronderstelde voorwaarde, bijv. vol-
teekening der leening, wel nadere overweging \'),

Het eerste artikel van des schrijvers ontwerp
(art. 2i) bevat de bepaling, dat geen leening mag
uitgegeven worden, vóór de volstorting der aan-
deelen. Al getuigt voorzeker de uitgifte van een
leening vóór die volstorting bij sommige maat-
schappijen van een eenigszins zonderlinge admi-
nistratie; reeds boven, bl. 145 vv., toonden wij aan,
dat bij andere maatschappijen die wijze van han-
delen zeer gemotiveerd kan zijn, evenzeer als een
excedent van het bedrag der obligatiën boven het

i) In Duitschland hebben vóór korten tijd eenige inschrijvers
op de leening der Zweedsch-Noorweegsche Spoorweg MO. op grond\'
van niet-volteekening de storting geweigerd, doch zijn in rechten
in \'t ongelijk gesteld.

-ocr page 187-

175

aandeelenkapitaal, geen bewijs van insoliditeit be-
hoeft te zijn. Zonderling genoeg wordt alleen dit
laatste door den schrijver ingezien (verg. zijn
toelichting op bl. 65). Tegen dit artikel vooral
in den algemeenen zin, dien de schrijver bedoelt,
hebben wij de vroeger reeds vermelde bezwaren.

Voorts (art. 22) wenscht hij, dat een notarieele
verklaring worde afgegeven over het gezamenlijk
bedrag der inschrijvingen, het gestorte bedrag,
benevens een lijst der inschrijvers en het bedrag
van elk hunner inschrijvingen en stortingen. Valsch-
heden daarin, te straffen volgens art. 150 C. F.

De inschrijvers (art 23) zullen door hunne
handteekening nog slechts voorwaardelijk verbon-
den zijn. Het tot stand komen der verbintenis
zal afhankelijk gesteld worden van de goedkeuring
van een vergadering der inschrijvers, die gezamen-
lijk ten minste \'/,„ van de leening moeten ver-
tegenwoordigen, en bij meerderheid van stemmen
besluiten.

Ook dan nog kan op voorstel van c6n inschrijver,
tot een vergadering, veertien dagen later te hou-
den, besloten worden, die dan eindelijk definitief
beslist.

In een dier vergaderingen (art. 24) worden uit
de inschrijvers of daarbuiten een of meer commis-
.sarissen benoemd, die een onderzoek hebben in te
stellen naar de wijze, waarop de gelden besteed
zijn. In een vergadering, hoogstens een jaar later

-ocr page 188-

176

te houden, wordt daarover door hen rapport uit-
gebracht.

Heeft die benoeming om een of andere reden
niet plaats gehad, dan kan de president der recht-
bank van koophandel, op verzoek van één der
belanghebbenden, daartoe overgaan.

Na kennisneming van dit rapport (art. 25) kan
de vergadering beslissen, of de taak der Commis-
sarissen afgeloopen is, en zoo neen, den duur
en den aard hunner verdere werkzaam-
heden bepalen.

De commissarissen iiebben gedurende den tijd
hunner aanstelling toegang tot de vergaderingen
der aandeelhouders, en een raadgevende stem
(art. 26). Zij hebben daarenboven recht om inzage
te nemen van dezelfde stukken als de aandeel-
houders.

De artt. 29 en 31 laten aan de inschrijvers de
vrijheid vóór de goedkeuring der inschrijving,
andere voorwaarden of garantiün te bedingen, en
bij niet-nakoming van een der voorschriften, of
weigering om zich te verantwoorden over de wijze,
waarop de gestorte gelden besteed zijn, de overige
termijnen in te houden.

Een tweetal artt. 27 en 28 staan niet in verband
met de bescherming der rechten der obligatie-
houders, maar bepalen 3 als minimum rente
voor elke premieleening, ten einde het houden van
loterijen \'onder dien naam te beletten, alsmede dat

r

r !

-ocr page 189-

177

den houders van obligatiën een preferentie gere-
serveerd blijft op de volgende leeningen, tenzij
zulks mocht zijn voorbehouden door den geld-
nemer.

Men ziet dus, dat Vavasseur het meeste gewicht
wenscht gelegd te zien op de inschrijvingenden
inschrijvers een groote vrijheid wenscht te laten
in de ratificade hunner oorspronkelijke verbintenis,
die eerst zal plaats hebben, als over de wijze,
waarop de leening geplaatst werd, het volle
licht is opgegaan, en er ruimere gelegenheid is
geboden eventueele onjuistheden en minder wen-
schelijke praktijken te ontdekken. In wat hij dien-
aangaande voorstelt is veel goeds, al is dit groote
aantal vergaderingen \') en de vertraging, die daar-
van het gevolg is, niet zonder bedenking. Echter
zou met een zoodanige regeling een einde gemaakt
kunnen worden aan de aanneming van inschrijvin-
gen bij niet-volteekening, die zoo licht leidt tot
latere uitgifte tegen lageren prijs, waardoor de oor-
spronkelijke inschrijvers schromelijk benadeeld
kunnen worden. Ook een commissie van contrôle
over de wijze waarop de gelden besteed worden,
kan nuttig werken, om in tijds het noodige licht
te doen opgaan, wat in dergelijke gevallen bij
directeuren en commissarissen gewoonlijk te ver-
geefs gezocht wordt.

i) Alleen de eerste vergadering wil hij echter verplicht stellen.

12

-ocr page 190-

78

Het artikel 25 echter, volgens hetwelk die com-
missie geprolongeerd en ook met andere werk-
zaamheden kan belast worden, geeft door zijne
onbepaaldheid óf niets, óf veel te veel.

Volstrekt niet vermeld staat, over welke macht
die commissarissen tegenover de naamlooze ven-
nootschap en haar bestuur zullen kunnen beschik-
ken. Een inzage van de balans en andere in art. 26
bedoelde stukken zal in den regel verre van
voldoende zijn voor een onderzoek, en meer
zal, alleen op gezag der vergadering van obli-
gatiehouders, door het bestuur der maatschappij
wel niet worden toegestaan. Wat zal die verga-
dering mogen bepalen omtrent de grenzen der
macht van commissarissen ? Over sommige rech-
ten, niet den gezamenlijken houders, doch elk indi-
vidu afzonderlijk toekomende, welke de Duitschers
bij actien met den naam van „Sonderrechte"
plegen te bestempelen, zal toch wel niet door deze
commissarissen beschikt mogen worden, zelfs niet
na machtiging door de vergadering. Zal ook bij
latere vergaderingen een meerderheidsbesluit voor
de minderheid en de afwezigen • bindend zijn?
Deze vragen, zeker nog met tal van anderen te
vermeerderen, bewijzen reeds voldoende, dat met
zulk een onbepaalde regeling weinig gewonnen zou
zijn, indien bij de uitgifte daaromtrent niets nader
ware bepaald. Dat de vrijheid bestaat om vooraf
de voorwaarden te regelen, mits deze niet strijdig

-ocr page 191-

179

zijn met de publieke orde en de goede zeden,
wordt door niemand betwijfeld. Haar dus nog-
maals toe te kennen zonder nadere omschrijving
kan overbodig geacht worden.

Te dien opzichte valt derhalve in des schrijvers
voorslag een groote lacune te constateeren.

Ook bij de thans aanhangige wijziging der wet
van 1867, tot nu toe slechts door den \'Senaat in
het jaar 1884 aangenomen, heeft ons onderwerp
de aandacht getrokken en vinden wij een bijzon-
der hoofdstuk (de artt. 75—87) aan de obligatiën
gewijd. (Bijlage D). Duidelijk blijkt daaruit,
dat de denkbeelden van
Vavasskur bij de
samenstelling ten grondslag hebben gestrekt,
al zijn zeer belangrijke afwijkingen te consta-
teeren.

Vooraf gaat een artikel (75) dat de rente van
premieleeningen op een minimum van 3 % vast-
stelt, terwijl een volgend artikel, reeds vroeger in
de noot op bl. 96 geciteerd, de waarde bepaalt
van aandeelen in premieleeningen, in geval van
faillissement of liquidatie van den debiteur.

Art. 77 bevat ongeveer dezelfde voorschriften
als de vroeger behandelde artikelen 173—175 van
het Italiaansche Wetboek van Koophandel omtrent
de verschillende inlichtingen, die in het pros-
pectus, de inschrijvingsbiljetten en de stukken zelf
omtrent doel, zetel en toestand der maatschappij,
moeten verstrekt worden.

12*

-ocr page 192-

i8o

De volgende artikelen behandelen drie onder-
scheidene gevallen,

I. In de voorwaarden der leening is niets be-
paald, en de leening is niet door hypotheek gedekt,
artt, 78, 79 en 81. In dit geval kunnen de hou-
ders van obligatiën, die lust hebben, een vergade-
ring beleggen, en een gemachtigde benoemen,
die hen vertegenwoordigt. Vormen zij te zamen
het twintigste deel van het bedrag der geheele
leening, dan kunnen zij ten hoogste drie gemach-
tigden (mandataires) benoemen, om tot gemeen-
.schappelijk belang hen in rechten te vertegen-
woordigen, en zoowel eischende als verweerende
voor hen op te treden. De kosten daarvan komen
voor rekening der lastgevers.

II, artt. 80—82. In de voorwaarden der leening
is bepaald, dat een algemeene vergadering van
houders zal ingesteld worden. Dan zijn de be-
stuurders der geldleenende maatschappij verplicht,
hoogstens één maand na de inschrijving, de in-
schrijvers te zamen te roepen. Daar zal overge-
gaan worden tot de benoeming van één tot drie
Commissarissen uit de obligatiehouders \').

I) In het ontwerp wilde de Minister ook niet-obligatiehouders
verkiesbaar stellen voor commissaris. Door een amendement van
den Heer
Brunet bij de tweede lering in den Sen.aat, werden dc
woorden »ou non" tusschen pris en parmi geschrapt. Men meende
daardoor te verhoeden, dat praktizijns van kwade zaken (maîtres
chanteurs) zfch tot commissaris zouden doen benoemen. Hoe men

-ocr page 193-

i8i

Heeft die benoeming om een of andere reden niet
plaats, of wordt zij door den aangewezen persoon
niet aangenomen, dan gaat de President van de
Rechtbank van. Koophandel, op verzoek van ieder
belanghebbende daartoe over.

De commissarissen mogen zich echter niet men-
gen in het bestuur der Maatschappij. Zij hebben
de rechten van aandeelhouders, met uitzondering
der stem in de vergadering. Die rechten hebben
ook alle op wettige wijze, volgens art. 78 en 79,
aangestelde gemachtigden.

De commissarissen kunnen het bestuur der
Maatschappij noodzaken op hare kosten, een ver-
gadering van obligatiehouders te beleggen, zoo
dikwijls er een vergadering van aandeelhouders
plaats heeft. Ook kunnen zij nog meer vergade-
ringen bijeenroepen, waarvan echter de kosten
voor rekening der aanwezige houders komen.

III, artt. 83—86. De leening wordt onder
hypothecair verband aangegaan. Dan is het be-
stuur der Maatschappij tot het bijeenroepen van
een vergadering van obligatiehouders verplicht,
waarin allereerst commissarissen van cén tot

dit d.n.nrdoor meende te kunnen voorkomen bij stukken aan toon-
der, is mij vrij raadselachtig. D.aarcnbovcn geldt nu deze restrictie
wel ten opzichte der commissarissen van art. 80, maar niet ten
opzichte van de mand.itarissen van art. 79, die volgens art. 81
laatste alinea nagenoeg dezelfde rechten hcbbén. Uil dc debat-
ten blijkt trouwens, dat hier een vergissing heeft pla.ils gehad.

-ocr page 194-

82

drie in getal, moeten benoemd worden ; op hun
naam wordt dan de hypotheek ingeschreven.
Nauwkeurige bepalingen zijn voorgeschreven om
de wettigheid van het besluit der algemeene ver-
gadering van aandeelhouders, die tot het verleenen
der hypotheek machtigde, buiten eenigen twijfel
te doen vaststaan (art. 85).

In art. 87 eindelijk, wordt het tegenovergestelde
beginsel gehuldigd van dat, hetwelk wij in de cura-
torenwet aantreffen, door de verklaring, dat aan
de persoonlijke rechten van eiken houder, door de
voorafgaande bepalingen in \'t minst niet gedero-
geerd wordt.

De memorie van toelichting van den Minister
Martin Feuillée vermeldt, dat na rijpe overwe-
ging besloten werd, geen restrictieve bepalingen
voor de uitgifte van obligation op te nemen,
behalve het art. 75, dat, om premieleeningen niet
in vermomde loterijen te doen ontaarden, een
minimum van 3% rente en aflossing tot gelijken
prijs voorschrijft. Zeer terecht werd geen vaste
verhouding tusschen het aandeelenkapitaal en de
obligation aangenomen, om de ook door ons aan-
gevoerde redenen (bl. 145); evenmin een verbod
van het aangaan van geldleeningen vóór de vol-
storting van de aandeelen. Het moge voor sommige
maatschappijen een gepast voorschrift in de statuten
zijn, als algemeene imperatieve wetsbepaling zou
het aan een bloeiende maatschappij als het Credit

-ocr page 195-

I S3

Foncier nadeel toebrengen. Door de meerderheid
van de commissie uit den Senaat, bij monde van
den rapporteur
Bozérian, werd de juistheid dezer
beginselen erkend, en een amendement van den
heer
Tolain, dat het tegendeel beoogde, verworpen.

Met de schrapping van twee bepalingen uit het
Projet
Vava.sseur, handelende over de verklarin-
gen omtrent de inschrijvingen en de namen der
deelnemers, benevens over de vergadering ter
ratificatie der inschrijvingen, na gegeven of ge-
vraagde inlichtingen, kan ik mij minder vereeni-
gen. De redenen, die daarvoor in de memorie van
toelichting worden aangevoerd, komen mij vrij
onvoldoende voor. De minister heeft er geen be-
zwaar tegen, dat een maatschappij de inschrijving
opent op 10,000 obligatien en er slechts 1000
plaatst, of wel van de geplaatsten slechts een deel
tot storting oproept „ce sont 1;\\ des mesures d\'ad-
ministration" verklaart hij kort en bondig (bl. 57
der memorie). M. i. toch is juist dat „écouler
sa convenance" waarin de minister geen gevaar
ziet, vaak een probate gelegenheid om de eerste
bona fide inschrijvers er in te laten loopen, die
hunne met 90 100 "/o betaalde obligation spoedig
op 50 60 7o zien dalen om dan eerst (als het te
laat is) te begrijpen, uit welken hoek de wind waait.
Wie leent, heeft geld noodig; niemand betaalt
graag interest van geld, dat hij niet noodig heeft.
Niet licht zal daarom iemand meer vragen, dan

-ocr page 196-

84

hij behoeft. Krijgt hij dus slechts een klein deel
van het gevraagde bedrag, dan zal hij waarschijn-
lijk slechts voor korten tijd geholpen zijn, en
weldra op meer bezwarende voorwaarden zijn
geluk moeten beproeven. Wie zoo handelt, voldoet
niet strikt aan de voorwaarden van zijn prospec-
tus, en dient dus eerst aan de inschrijvers te
vragen, of zij onder die gewijzigde voorwaarden
hunne inschrijving gestand willen doen. En welk
rationeeler middel is daarvoor te vinden, dan dat
hij hen, die hunnen steun beloofden, te zamen
roept en hun de redenen ontvouwt, waarom hij
meent de zaak niet te moeten opgeven.^ Door zelfs
na een goedkeurend besluit aan de onwilligen een
zekeren tijd toe te staan, binnen welken zij zich nog
uitdrukkelijk terug kunnen trekken, zou men ook
hunne belangen niet behoeven op te offeren, zonder
den toekomstigen schuldenaar te noodzaken weer
van voren af te beginnen.

Maar ook bij volteekening kan er aanleiding
zijn, om de gehoudenheid der inschrijvers te doen
afhangen van een goedkeurend votum van een
vergadering.

En nu verwondert het mij, dat, waar er met
nadruk tot tweemaal gewezen wordt op de een-
zijdige wijze, waarop het contract eener obligatie-
leening tot stand komt om het toezicht van

I) Bl 55, der memorie: Chaque souscripteur d\'obhgations ne
discute pas avec l\'emprunteur comme un créancier ordinaire." ")

-ocr page 197-

18=;

cominissarissen bij storting en gebruik te rechtvaar-
gen, dat argument eensklaps alle kracht schijnt ver-
loren te hebben, waar het er op aankomt de gulden
spreuk „bezint eer gij begint" meer tot haar recht
te doen komen. De tegenwerping ligt voor de
hand, dat het bij alle contracten, die bij uitloving
of aanbesteding tot stand komen, met die eenzij-
digheid niet beter gesteld is. Toch zijn er redenen,
waarom bij die andere contracten zich niet die-
zelfde bezwaren voordoen als bij de obligatie-
leening. Eerstens toch zijn daar de gegadigden
meestal deskundigen, tot eigen oordeel in staat.
Maar zij gaan daarenboven een contract aan,
waarvan zij vooruit weten, dat alle slechte gevol-
gen op hun hoofd zullen neerkomen. De gemak-
kelijke wijze van overdracht ter beurze van stuk-
ken aan toonder is het echter, die den oorspron-
kelijken houder nalatig maakt in het waken voor
rechten, die een hem nog onbekende opvolger
wellicht eerst zal hebben te handhaven. Een
nalatigheid, die bij de agiotage in sommige aan-
deelen van de minste soort zóó groot is, dat de
geheele sj)eculatie bijna ontaardt in een kinder-
spelletje, waarmee wij ons in onze jeugd dikwijls
vermaakten, en waarbij het er op aankwam, om op

") BI. 62, «Celui qui prête une somme d\'.irßcnt directement et iso-
lément une société, fait ses conditions, il est le m.attrc du contrat,
il n\'en est pas ainsi du souscripteur isolé d\'une ou plusieursobli-
g.itions."

-ocr page 198-

86

verbeurte van een pand aan zijn buurman een ge-
vonkten zwavelstok in handen te spelen, vóór dat
hij geheel uitgedoofd was. Nu zal ik de laatste
zijn, om wettelijke bepalingen te eischen, tot be-
scherming van dit minder onschuldige beursspel,
maar iets anders is het, of de wetgever geen reke-
ning moet houden met de al te gunstige positie,
waarin de schuldenaar door die algemeene nalatig-
heid geplaatst is tegenover de goede huisvaders,
en waarvan hij, blijkens de ervaring, niet schroomt
een al te ruim gebruik te maken. Dit middel nu
acht ik daarin gelegen, dat door de inschrijving
op een leening door eenvoudige handteekening (wij
weten hoe die soms verkregen wordt) een minder
absolute verbintenis tot stand kome, afhankelijk
van een latere goedkeuring der vergadering van
inschrijvers. Onderhandsche uitgifte door middel
van handlangers, zou hier niet onder vallen, doch
het -verlaten van den koninklijken weg op zich
zelf reeds den argwaan gaande maken.

Wenden wij ons thans tot hetgeen wel werd
opgenomen.

Het art. 77, — met een kleine wijziging in de
laatste woorden van de Commissie, die geen
„exposé de la situation" verlangt, zoo er nog geen
balans is opgemaakt, — is nagenoeg eensluidend
met art. 173 van het Italiaansche wetboek.

Bij art. 78 begint de representatie der obliga-
tiehouders, gesplitst naar de drie genoemde geval-

-ocr page 199-

187

len. Dit artikel zal ons bij den eersten oogopslag vrij
overbodig schijnen. Het werd er echter door den
Minister ingevoegd, omdat artt. 291 en 292 C P.,
bij ons door de wet van 22 April 1855 afgeschaft,
in de Fransche Republiek, het recht tot vereeni-
ging nog van de administratieve macht afhankelijk
maakt, voor zoo verre het in bepaalde gevallen
niet uitdrukkelijk bij de wet is toegestaan Het
scheen derhalve wenschelijk, ook de kapitalisten,
bij de vreedzame beraadslaging over hunne be-
langen, tegen wat al te arbitraire opvattingen der
politie afzonderlijk te beschermen.

Art. 79 heeft ten doel een uitzondering te ves-
tigen op den regel, „nul, excepté le roi, ne plaide
par procureur," door namelijk aan de obligatie-
houders, die te zamen een twintigste deel van het
geheele bedrag der leening vertegenwoordigen,
recht te geven op het lienoemen van mandata-
rissen. Men meende hun dit rccht niette moeten ont-
houden, waardit ook aan de aandeelhouders (reeds
in artt. 17 en 39 der wet van 1867) was toegekend.
Intusschen kan ik in het minst niet begrijpen, wat
deze bepaling hetzij bij aandeelen, hetzij bij obli-
gatien zal moeten uitwerken, zoo de stukken aan
toonder luiden. Dat de houders het recht hebben de
stukken in depAt te geven bij een gemachtigde,
behoeft als de natuurlijkste zaak ter wereld, hun

i) Dc Wel v.m 3 Juli 1881 regelt alleen hel rccht van vergadering.

-ocr page 200-

88

niet met zooveel ophef te worden verzekerd.
Daarenboven wordt door zijn optreden ook geen
inbreuk gemaakt op den bovengenoemden rechts-
regel, daar de gemachtigde zich gedraagt, alsof de
stukken zijn eigendom waren. Vroeger wezen wij
echter er op, dat juist dat in depót geven den
houders in den regel weinig toelacht, omdat het hun
belet de stukken op den hun passenden tijd te
verkoopen. Een mandaat zonder depót, schijnt mij
daarentegen een onmogelijkheid. Ten eerste, omdat
het ontwerp dit recht aan een klein deel der hou-
ders wil toekennen, maar vooral, omdat volgens
art. 87 aan de persoonlijke rechten van eiken
houder in het minst niet wordt gederogeerd. Hoe
zal zulk een gemachtigde zijn volmacht bewijzen,
daar misschien de stukken sints de verleening
van deze reeds lang van eigenaar verwisselden?
Wie waarborgt hem, dat de nieuwe eigenaar van een
obligatie, voor welke hij meende op te treden, niet
morgen een rechtsvordering zal instellen, die juist
het tegenovergestelde beoogt ? Van deze subsidi-
aire regeling nieenen wij dus niet veel heil te
kunnen verwachten.

Niet veel beter zijn de bepalingen der Ilde
rubriek, art. 80—82, regelende het geval, waarin
uitdrukkelijk in de voorwaarden der leening,
het recht tot vereeniging en tot benoeming van
commissarissen werd bedongen. Zooals wij zagen,
geschiedt dit laatste ten onzent reeds, op grond

-ocr page 201-

isg

alleen van de vrijheid van contract. Ons hoofd-
bezwaar was slechts, dat er te zelden gebruik van
gemaakt wordt en daarom meenen wij op een
voldoende subsidiaire regeling te moeten aandrin-
gen. Een bijzondere reden, om dit recht nog
eens uitdrukkelijk toe te staan, wat reeds uit art.
1134 van den Code (= 1374 B.W.) volgt, is mij
niet bekend. Dit superfluum zou echter kunnen ge-
rechtvaardigd worden door een betere omschrijving,
of wel door een uitbreiding van de den obligatiehou-
ders voor dit speciale geval toekomende rechten.
Daarentegen kan ik in de vastgestelde bepalingen
niets anders dan een weinig wenschelijke verkor-
ting daarvan ontdekken. Dat, waar in de voor-
waarden der leening wordt vastgesteld, dat de
obligatiehouders kunnen vergaderen en gemach-
tigden kunnen benoemen, tevens wel zal worden
geregeld, waar, op wiens kosten en op wiens
initiatief die vergaderingen zullen gehouden wor-
den, spreekt, dunkt mij, zonder eenige wettelijke
bepaling, vrij wel van zelf, (art. 80 en 81).
Het recht aan de commissarissen toegekend tot
bijwoning der algemeene vergadering, doch ge-
heel als figuranten, (art. 81) en tot inzage van

i) De senator Brunet deed nog bij de tweede lezing een poging
om hun ten minste een adviseerende stem toe te kennen en vroeg
terecht spottend, of het hun ook verboden zou zijn te glimlachen
of teekenen van goed- en afkeuring te geven. Zijn amendement
vond echter geen voldoende ondersteuning.

-ocr page 202-

îgô

sommige stukken, die gewoonlijk publiek zijn, of
die zij zich anders door het bezit van één aandeel
toch kunnen verschaffen, zal niet veel baten.
Maar ook buiten die vergadering zullen zij,
met zoo weinig macht bekleed, als het ontwerp
hun toezegt, in plaats van hun mandaat te
vervullen als „bons pères de familie" (memorie
van toelichting bl. 6i) een figuur maken, dat
veeleer zal doen denken aan „ces bonnes gens de
province", ons uit sommige Fransche illustratiën
niet onbekend.

Want art. 8i verklaart ,,ils ne peuvent s\'im-
miscer dans les affaires sociales", een phrase,
die door hare algemeenheid uitstekend geschikt
is, om voor de commissarissen bij elk krachtdadig
optreden hunnerzijds de deur te sluiten. Of die
inmenging in de zaken der maatschappij al of niet
wenschelijk zal zijn, hangt geheel af van de om-
standigheden. Bij een bloeiende maatschappij,
die alle waarborgen van soliditeit biedt, kan zulk
een inmenging zeer verlammend op den gang van
zaken werken. Bij een maatschappij echter, waar-
van de obligatiehouders alléén nog wat te verliezen
hebben, zooals ik er vroeger een paar als voor-
beelden aanhaalde, kan het wenschelijk zijn, tal van
handelingen aan de contrôle van deze commissa-
rissen te onderwerpen, die zeker tot de door het
Fransche ontwerp gewraakte inmenging moeten
gerekend worden.

-ocr page 203-

191

Doch ook door het reeds geciteerde art. 87, dat
den afzonderlijken houders alle rechten reserveert,
wordt de macht der commissarissen geheel op
losse schroeven gezet. Zal de maatschappij het
wagen een vergelijk met hen af te sluiten, op
gevaar af, dit later door een van wege de obli-
gatiehouders zelf ingestelde vordering te niet ge-
daan te zien? Is zulk een schikking thans reeds
moeielijk tot stand te brengen, de onzekere toe-
stand, die van deze regeling het gevolg zal zijn,
is nog minder verkieslijk.

Ook de opmerking des Ministers, dat door deze
regeling een toestand zal ontstaan, analoog met
de verhouding van den curator tot de schuld-
eischers, laat aan juistheid te wenschen over. Nog
daargelaten, dat de curator eigenlijk den boedel
in rechten vertegenwoordigt, en niet de schuldei-
schers, die ter verificatievergadering voor hunne
eigene rechten optreden, verliest Zijne Excellentie
daarbij uit het oog, dat de geverifieerde schuldvor-
deringen in een faillissement op naam gesteld zijn,
en dus slechts door een acte van cessie kunnen
worden overgedragen. Hier daarentegen heeft men
met stukken aan toonder te doen, die op gemak-
kelijke wijze verhandelbaar moeten blijven. Dat
de obligatiën door de verificatie haar toonder-
karakter verliezen, en daardoor voor den handel
ter beurze ongeschikt worden, vormt juist ten
onzent een der grootste bezwaren bij het faillisse-

-ocr page 204-

192

ment van maatschappijen, met obligatieschulden

Bespreken wij ten slotte het derde geval in
dit hoofdstuk geregeld, waarbij den houders, tot
waarborg voor de aangegane verplichtingen, een
hypotheek of andere zekerheid is toegekend.
Dan legt het ontwerp den bestuurders der leenende
Maatschappij den plicht op, een vergadering van
houders bijeen te roepen, ter verkiezing van
commissarissen (art. 83).

Het hoofddoel dezer bepalingen was te voorzien
in de bestaande moeielijkheid, dat de wet niet
uitdrukkelijk het verleenen van hypotheek ten
gunste van houders van toonderpapier toelaat.
Men wenschte de mogelijkheid daarvan expressis
verbis te constateeren, terwijl aan commissarissen,
in een vergadering van houders te benoemen, de
contrôle over de inschrijving en roieering der
hypotheek, en over het in de voorwaarden der
leening vastgestelde gebruik der gelden (art. 84)
zou worden opgedragen.

Bijzondere zorg wordt in art. 85 gewijd aan
de. inschrijving, die in twee handelingen gesplitst
wordt, de voorloopige inschrijving of prénotation

1) Vergelijk hierover Mr. J. H. van Goor, De verificatie van
schuldvorderingen bl. 83 en 84. De aanteekening op de geverifi-
eerde stukken in de Fransche en Belgische Codes geëischt, komt
eenigszins aan dit bezwaar tegemoet.

2) Daarmede bedoelde men speciaal de privilegiën van §§ 2 en 5
art. 2103 van den Code, die in ons B. W. niet overgenomen zijn.

-ocr page 205-

93

door de bestuurders der Maatschappij, en de
definitieve door de commissarissen. Reden van
die splitsing was de vrees, dat door de Maat-
schappij wel de hypotheek zou beloofd worden,
maar dat zij, eens in het bezit der gestorte gelden,
vergeten zou hare belofte gestand te doen en
anderen een voorrang zou inruimen. Bij een hypo-
thecaire geldleening tusschen particulieren gesloten,
zoo redeneerde men, pleegt de geldschieter zijn
geld eerst te storten, als de inschrijving heeft plaats
gehad, of gelast den notaris het tot dien tijd
onder zijne berusting te houden. Daar nu de com-
missarissen gewoonlijk eerst benoemd worden,
nadat de storting heeft plaats gehad, kunnen zij
vóór dien tijd niet toezien op de behoorlijke
inschrijving. Vandaar de gemelde prénotatie, die
rechtsgeldig zou worden door een kantteekening
der commissarissen, nadat de leening tot stand
gekomen en de hypotheekacte opgemaakt was,
met terugwerkende kracht van den dag der voor-
loopige inschrijving af. Die definitieve inschrijving
moet echter binnen zes maanden de voorloopige
bevestigen.

Al bestaat nu in het Fransche recht, vooral
door de judicieele hypotheeken grooter gevaar, dat
een bij een geldleening beloofde hypothecaire
zekerheid door een vroegere inschrijving illusoir
gemaakt worde, zoo komt mij toch deze bepa-
ling overbodig voor, indien de geldgevers slechts

-ocr page 206-

194

storten bij of ten name van de door hen benoemde
commissarissen, die op hunne beurt de gelden
niet uitkeeren aan de maatschappij, vóór zij zich
overtuigd hebben, dat overeenkomstig de belofte
de inschrijving heeft plaats gehad.

Art. 86 reofelt wederom zeer uitvoerig- allerlei

O O

détails, betreffende de oproeping ter vergadering,
het getal der opgekomen obligatiën, noodzakelijk
voor hare wettigheid, de stemming enz., maar is
daarentegen bedenkelijk kort, omtrent de hoofd-
zaak: de macht, die door de aldaar vereenigde
houders zal kunnen worden uitgeoefend.

Het artikel zegt „pour délibérer valablement"
moet het vierde deel der obligatiën vertegenwoor-
digd zijn, of anders moet een tweede vergadering
bijeengeroepen worden, die onafhankelijk van het
opgekomen aantal houders daartoe in staat is. Wat
men daaronder, behalve het benoemen van com-
missarissen, begrijpt, is mij niet helder. Zoo zegt
de toelichting (bl. 63), dat de commissarissen slechts
in de geheele of gedeeltelijke doorhaling der hypo-
theek zullen kunnen toestemmen, wanneer de obli-
gatieschuld geheel of gedeeltelijk zal zijn afgelost.
In dit geval zou de schuldenaar ook gerechtelijke
doorhaling kunnen provoceeren. Maar daarmede
ziet men juist het grootste bezwaar in deze materie
over het hoofd, namelijk het geval, dat om een
half voltooid werk te voleindigen of om de exploi-
tatie aan den gang te houden, er geld noodig is,

-ocr page 207-

195

en dit geld niet te verkrijgen is, als door vergrooting
of vermindering in rang der bestaande hypotheek,
zonder dat er een enkele gulden wordt afgelost.
De commissarissen zijn niet bevoegd daartoe
hunne toestemming te geven, maar behoort dit
tot de competentie der vergadering, délibérante
valablement? Zoo ja, dan ware m. i. een uit-
drukkelijke toekenning van dit recht meer nood-
zakelijk geweest, dan de genoemde opsomming
van bijzonderheden. Te meer, omdat art. 87 weer
als een dreigend spook verrijst, en het besluit door
de meerderheid van een kwart der obligatiën ge-
nomen, bloot stelt aan de aanvallen van drie kwart,
plus de minderheid, die de getroffen schikking te
allen tijde door een verkregen vonnis ongedaan
kunnen maken. Zoo neen, dan zal juist het aller-
grootste bezwaar, dat zich in de praktijk pleegt
voor te doen, door deze regeling in het minst niet
worden voorkomen.

Het komt ons trouwens voor, dat al de hier be-
sproken bepalingen de handhaving van de rechten
der obligatiehouders weinig zullen bevorderen.
Zooals wij reeds zeiden, berust het Fransche
wetsontwerp op grondbeginselen, juist tegenover-
gesteld aan die, waarop de Oostenrijksche wet
gebaseerd is. Ontnam de Curatorenwet van 1874
den obligatiehouders geheel hunne individueele
rechten, en wekte zij daardoor in de praktijk
niet geringe klachten, het Fransche ontwerp wil

13*

-ocr page 208-

196

in geen enkel opzicht van eenige beperking dier
rechten iets weten. Een .systeem, dat naar mijne
meening onbestaanbaar is met de gemeenschap-
pelijke samenwerking, die men tevens beoogt,
omdat in de praktijk blijkt, dat op dit gebied
in isolement geen kracht kan gevonden worden.
Al toont de geschiedenis der Curatorenwet aan,
dat de besnoeiing van het individueele recht met
groote behoedzaamheid moet geschieden, in elke
gemeenschap, moet het individu zich min of meer
schikken naar de eischen van het gemeenschappelijk
belang. Wie dit niet toegeeft, doet beter bij het
oude te blijven. Het Fransche Ontwerp getuigt in
deze van een hinken op twee gedachten, dat door-
gaans niets dan teleurstelling baart.

Ook in Zwitserland en Duitschland heeft men
naar een buigzamer recht gestreefd, dan bet oude
begrip van gelijkstelling van den obligatiehouder
met den gewonen crediteur toeliet. Hoewel het
niet kwam tot speciaal daaraan gewijde wetten
en ontwerpen, zon men toch op een regeling,
die in de meest voorkomende gevallen van faillisse-
ment van spoorweg-maatschappijen, die hunne
eigendommen ten behoeve der obligatiehouders ge-
hypothekeerd hadden alsook van hypotheekban-

i) Bij zulk een verpanding wordt de spoorweg zelf, met alle
daartoe behoorende stations, loodsen enz., benevens het voor de

i i

-ocr page 209-

197

ken, tot een gemakkelijker afwikkeling kon leiden.
De daarover handelende Zwitsersche wet „Gesetz
„über die Verpfändung und Zwangsliquidation
„der Eisenbahnen auf dem Gebiete der Schwei-
„zerischen Eidgenossenschaft", dateert van 24 Juni
1874 Zij regelt o. a. twee gevallen, die zich
bij spoorweg-maatschappijen kunnen voordoen en
wel, dat de obligatiehouders van hun privilegie
afstand moeten doen, gewoonlijk om door het
verkrijgen van bedrijfskapitaal de zaak aan den
gang te houden, of, dat tot een verkoop van het
onderpand moet worden besloten.

In het eerste geval gaat men naar art. 8 vol-
genderwijze te werk. Er wordt een vergadering
der houders te zamengeroepen, waarin de toestand
uit elkaär gezet wordt, en het bestuur der maat-
schappij het verzoek doet om concessiën. Worden
die door de meerderheid der vergadering toege-
staan, dan wordt dit besluit door den Bondsraad
officieel bekend gemaakt, en kan ieder houder,
binnen 30 dagen daartegen in verzet komen. Wie
dit niet doet, wordt geacht zich bij het besluit
der meerderheid neer te leggen; wie protesteert,
behoudt voor zijn deel zijne rechten

exploitatie dienende materiaal, als één voor hypotheek vatbaar
geheel beschouwd.

1) Vergelijk hiervoor een geschrift van den reeds vroeger ge-
citeerden Züricher advocaat F.
MeilI: »Das Pfand und Concurs-
recht der Eisenbahnen. Leipzig 1879.

2) Vergelijk Meili, bl. 75.

-ocr page 210-

198

Door Meili wordt beweerd, dat de Zwitsersche
wetgever met deze regeling een zeer rationeelen
weg insloeg. Mij komt het echter voor, dat dit
strenge vasthouden aan de rechten van elk indi-
vidu, maar al te zeer aanleiding zal geven, om
op elkanders offervaardigheid te speculeeren. Men
zal trachten om zonder eigen schade, de instand-
houding der zaak verzekerd te zien, waardoor
al zeer ten onrechte een premie op dwarsdrijverij
gesteld wordt.

Het andere geval wordt behandeld in de artt.
14 vv. Art. 15 geeft het hoofdbeginsel in de vol-
gende woorden: „Jedes Anleihen, auch wenn es
„in Partial-Obligationen zerfällt, bleibt eine einheit-
„liche Forderung." Door een bijzondere bepaling-
wordt een onderscheid gemaakt tusschen de obliga-
tiehouders elk voor zich en de gewone crediteuren.
De eersten kunnen eerst de liquidatie of het
faillissement van een spoorweg-maatschappij en
de realisatie van het onderpand verlangen, als de
renten gedurende minstens één jaar niet betaald
zijn.\' Vóór dien tijd kan alleen op verlangen van
één of meer houders een vergadering bijeengeroe-
pen worden, die bij meerderheid van stemmen
tot vordering der liquidatie kan besluiten. Buiten-
dien kan, ondanks het na één jaar, door één
houder of door de meerderheid gedaan verzoek, de
liquidatie nog gedurende tweemaal zes maanden
door het bondsgerechtshof worden uitgesteld.

-ocr page 211-

199

mits het daarvoor voldoende gronden vindt. Wordt
het verzoek toegestaan, dan heeft de gerechtelijke
verkoop plaats.

Hierin dus wordt een onderworpenheid der
minderheid aan de meerderheid eener wettig
belegde vergadering, onomwonden uitgesproken en
toegepast. Zonderling is het intusschen, dat het
zoo algemeen gestelde beginsel van art. 15 slechts
in dit eene geval consequente toepassing vindt,
terwijl reeds in het andere geval van art. 8 eerder
het tegenovergestelde geldt. Of men had zich tot
een minder algemeene uitspraak moeten bepalen,
öf deze uitspraak consequenter moeten toepassen.

Door Meili wordt het in art. 15 neergelegde
principe warm verdedigd (bl. 85) en slechts van
een wat al te groote beperking der individueele
rechten gewaagd, waarin volgens hem door een
behoorlijke contrôle van wege den bondsraad kon
worden voorzien.

Op dien grond vereenigt hij zich dan ook met
een reeds in 1875 voorgeslagen wijziging der wet,
die ten doel had de beslissing bij meerderheids-
besluit ook geldig te verklaren bij schikkingen
met de obligatiehouders, getroffen ter voorkoming
der executie (Zwangsnachlassvertrag). Dit ont-
werp uit 14 artt. bestaande, droeg in art. 6 aan
het Bondsgerechtshof de beslissing op over de

i) Vergelijk Meili, bl. 115.

-ocr page 212-

200

geldigheid van zulk een schikking, als houders,
die niet ten volle betaald konden worden, daarmee
niet wilden meegaan. In elk geval werd het vol-
gende in art. 9 vereischt:

i". dat de meerderheid der schuldeischcrs, die
tevens de meerderheid van het bedrag vertegen-
woordigen, in de schikking toestemme;

2 dat voor de beloofde praestatiën, alsmede voor
de betaling der gemaakte kosten voldoende zeker-
heid worde gesteld;

3". dat het bondsgerechtshof de schikking over-
eenkomstig het belang van de schuldeischcrs
achte;

4°. dat er niet blijke van onrechtvaardige of
lichtzinniire handelinofen ten nadeele der schuld-

O O

eischers.

Volgens art. 8 moet het bondsgerechtshof, alvorens
een beslissing te nemen, den curator hooren, terwijl
ook den niet-toegetredenen gelegenheid moet gege-
ven worden om hunne bezwaren kenbaar te maken.
Bijzondere beloften aan enkele schuldeischcrs zijn
nief geldig. Bij gebleken kwade praktijken kan
de reeds goedgekeurde schikking op verzoek der
benadeelden nog vernietigd worden (art. 13).

Evenzeer verliest de schikking hare verdere
werking, als de voorwaarden, waaronder zij werd
aangegaan, door den schuldenaar niet getrouwelijk
worden nagekomen (art. 14).

Dat het aangaan van zulk een schikking ter

-ocr page 213-

20I

voorkoming van gedwongen verkoop van sentimen-
taliteit zou getuigen, zooals
Meili den tegenstanders
toegeeft, geloof ik niet. Ik ben eerder van meening,
dat het een der weinige voordeden is van den
obligatiehouder boven den gewonen schuldeischer,
dat hij, zoolang er niet gelegenheid bestaat om
op zijn nationaliteitsgevoel te speculeeren, geen
kans loopt in de strikken der sentimentaliteit ge-
vangen te worden. Dat desalniettemin ook bij een
hypothecaire obligatieleening eerder tot een schik-
king dan tot verkoop wordt overgegaan, berust
integendeel op overwegingen van geheel practischen
aard. In den regel heeft het verhypothekeerde
object geen courante marktwaarde en daarom zou
een veiling waarschijnlijk tot geen ander resultaat
leiden, als wat bij den gewonen hypothecairen
verkoop slechts pis-aller is: namelijk het inkoopen
van het goed door de schuldeischers zeiven. Het
gevolg daarvan is echter, dat zij van obligatie-
houders aandeelhouders zouden moeten worden,
wat hun, om straks nader te ontwikkelen motleven,
gewoonlijk niet aanstaat, en weshalve zij de
voorkeur sreven aan het doen van concessiën.

Het ontwerp, dat m. i. veel goeds bezit, werd
intusschen in 1877, wegens redenen van opportu-
niteit ingetrokken.

In Duitschland is de oplossing van ons vraag-
stuk nog beproefd in twee wetsontwerpen, die
reeds van yrij ouden datum zijn.

-ocr page 214-

202

Het eerste ontwerp behandelt eveneens de wijze
van hypothekeering van spoorwegen, ingediend
in de zitting van den Rijksdag van het jaar 1879,
doch niet in behandeling gekomen. De spoedig
daarop gevolgde „Verstaatlichung" der belangrijk-
ste spoorwegen in Pruissen, maakte een regeling
veel minder noodzakelijk, zoodat het sinds dien
tijd bleef rusten.

In tegenstelling met de Zwitsersche wet, wordt
bier het principe uitgesproken, dat de meerderheid
niet over de rechten der overigen beslissen kan,
behalve in twee uitdrukkelijk genoemde gevallen.
In geval een concessie met betrekking tot het
hypotheekrecht ook voor de obligatiehouders wen-
schelijk wordt geacht, kunnen zij door de recht-
bank bij elkaar geroepen worden op initiatief van:
a. crediteuren, die te zamen het vijftigste deel
der obligatieschuld vertegenwoordigen;
l. de spoorweg-maatschappij;
ö. de overheid, met het toezicht op de spoor-
wegen belast (§ 32 en 33).

Eén besluit, genomen door de meerderheid van
de aanwezigen, indien deze 74 der schuld vertegen-
woordigen, zou ook voor de overigen verbindend
zijn, als het door de rechtbank wordt goedgekeurd.

Daarenboven zijn de obligatichouders onderwor-
pen aan de gewone regelen der Concurs-Ordnung
bij het tot stand brengen van een accoord (Zwangs-
vergleich).

-ocr page 215-

203

Het andere wetsontwerp, dat evenmin tot uit-
voering kwam, is dat, betreffende het pandrecht
voor pandbrieven en soortgelijke schuldbekente-
nissen. Een paniek, die zich in 1876 van de
bezitters van pandbrieven meester maakte en
tot groote daling in de koersen dier papieren
aanleiding gaf, deed de regeering het oog richten
op de regeling der hypotheekbanken, en het hier
genoemde ontwerp, door Dr.
Julian Goldscmmidt
in een brochure behandeld, was daarvan het ge-
volg. Nadat de vrees gebleken was, grootendeels
overdreven te zijn, verstomde allengs het geroep
om wetswijziging. Het ontwerp geraakte in ver-
getelheid en heeft dus, evenals het vorige, alleen
uit rechts-historisch oogpunt belang.

Het bestaat uit zeven hoofdstukken, waarvan het
tweede en derde, de vertegenwoordiging der pand-
brieven en de gedwongen liquidatie behandelen.

In de eerste plaats wordt terstond een pand-
houder aangesteld, gewoonlijk een notaris of an-
ders een procureur, speciaal belast met het toezicht
op een behoorlijken waarborg voor de rechten der
houders. Hij wordt door dezen in een vergade-
ring, benoemd en kan evenzoo worden afgezet.
Hij heeft toe te zien, dat de hypothecaire dekking
van de pandbrieven aanwezig is, bewilligt in
ontslag van goederen, mits die door anderen van
dezelfde waarde vervangen worden, en roept de
pandbriefhouders te zamen, als er voor hunne

-ocr page 216-

204

belangen gevaar bestaat. In sommige gevallen
is hij daartoe verplicht, bijv. op verlangen van
pandbriefhouders, die te zamen V^^ van het ge-
zamenlijk bedrag vertegenwoordigen, en welke
tevens de kosten voor hun rekening moeten
nemen, of van twee leden van een uit de pand-
briefhouders gekozen bestuur, dat hem terzijde
staat en dat hij in alle gevallen van eenig gewicht
moet raadplegen.

De vergadering van pandbriefhouders beslist
in geval van faillissement der hypotheekbanken,
of tot gedwongen liquidatie zal worden overgegaan.
Ook kan zulk een vergadering beslissen, dat het
afzonderlijk verband te hunnen behoeve op be-
paalde hypothecaire vorderingen rustende, geheel
of ten deele zal worden opgeheven. In het laatste
geval wordt die vergadering, met het oog op de
belangen der minderjarigen, wier vermogen in
pandbrieven mag worden belegd, door den kanton-
rechter bijeengeroepen en geleid.

Voor een wet van het hertogdom Coburg Gotha
van 4 April 1885, betreffende de rechten der
houders van pandbrieven werden de bepalingen
grootendeels aan het genoemde Duitsche ontwerp
ontleend

Het tweede hoofdstuk

§ § 10—38 handelt over
de vertegenwoordiging van de gemeenschap der

1} Goldschmidt\'S Zeitschrift Bnd. XXXI, bl. 264.

-ocr page 217-

205

pandbrief houders. De § § 12, 18, 21 en 27 vv. bepa-
len, dat de vergadering het recht heeft pandhouder
en commissarissen te benoemen en af te zetten,
en zelfs bij meerderheidsbesluit over den afstand
van rechten te beslissen. Een aldaar wettiglijk ge-
nomen besluit bindt alle houders, zelfs van losse
coupons (§ 13). De stemmenmeerderheid wordt
gerekend naar het bedrag, dat elk vertegenwoordigt.
(§ 17.) Aan alle stukken van dezelfde serie van
pandbrieven moeten echter steeds dezelfde rechten
toegekend blijven. Houders van stukken eener
serie, die geen of minder rechten behoeven op te
offeren, stemmen niet mede over de vraag, of
anderen dit wel moeten doen. Bij een eerste op-
roeping kan een besluit tot afstand van rechten
genomen worden met een meerderheid van Yg der
stemmen uitgebracht in een vergadering, waar
minstens de helft vertegenwoordigd is. Bij een
tweede oproeping vervalt dit laatste vereischte.
(§§ 19 en 20.)

De afzonderlijke houders hebben dus niet het
recht zelf op te treden, dan alleen als interveniënten
bij gemeenschappelijk belangen en ter verdediging
van afzonderlijke aanspraken. (§42.) Ook kunnen
zij de besluiten der vergadering, alsmede de han-
delingen van het bestuur op grond van onwettig-
heid aantasten. (§ 63.)

Het omkoopen van stemmen en het gebruik
maken van pandbrieven, die een ander toebe-

-ocr page 218-

2O6

hooren, tot uitoefening van het stemrecht, wordt met
geldboete of gevangenis gestraft. (§ § 69 en 70).

Een wet van het hertogdom Bruns wijk van
30 Maart 1881, regelt de wijze van vestiging der
hypotheek aan toonder De verbintenis komt tot
stand door overeenkomst (General Obligation) (§ 3),
terwijl de belangen dier gemeenschap door de
commissarissen worden bestuurd, die aan een, naar
het aantal stukken per majora besluitende, verga-
dering van houders verantwoordelijk zijn. De be-
sluiten dier vergadering zijn zonder eenig middel
van verzet voor alle houders verbindend, zoo niet
in de overeenkomst anders bepaald is (§ 15).
Commissarissen hebben de bevoegdheid enkele
handelingen te verrichten, zoo zij eenstemmig zijn,
doch behoeven, zoo zij dit niet zijn, de machti-
ging der vergadering (§§ 9, 10 en 12).

Een wet van Ohio van vrij ouden datum, 9 April
1853 stond mij in originali niet ten dienste. Een
daarin voorkomende bepaling geeft den obligatie-
houders recht op bijwoning der vergadering van
aandeelhouders, zelfs met concludeerende stem,
behalve in die zaken, waarin zij tegenstrijdige
belangen hebben. Reeds bij de behandeling van
art. 70 der Belgische wet, ontwikkelden wij tegen
een gemengde vergadering eenige bezwaren, die
te meer gelden, als men hen ook door elkander

I) GoLDSCHMiDT\'b Zeitschrift. Bnd. XXVII, bl. 484.

-ocr page 219-

207

laat stemmen. Onzuivere stemmingen en geschillen
daarover kunnen dan niet uitblijven. Hoewel
vroeger, toen het door ons behandelde vraagstuk
het eerst aan de orde kwam, als unicum voorzeker
merkwaardig, schijnt de wet mij, in de phase
van ontwikkeling, waarin wij nu reeds verkeeren,
minder van belang, In
Swan\'s vrij officieele uit-
gave der statuten van Ohio (1870) wordt zij niet
meer vermeld.

-ocr page 220-

BESLUIT.

In de in 1885 te Rotterdam gehouden ver-
gadering der Nederlandsche Juristenvereeniging
was, naar aanleiding van een opmerking van Prof.
Asser op een vroegere bijeenkomst gemaakt, de
vraag aan de orde gesteld, in hoeverre onze wet-
geving aanvulling vereischt, om een deugdelijk
zakelijk verband te kunnen vestigen ten behoeve
van houders van papier aan order en aan toonder.
Daarbij kwam van zelf ter sprake het toekennen
van voorrang aan bepaalde schuldeischers op andere
wijze dan door pand en hypotheek, de wettigheid
der crediet-hypotheek, de voorrang van pandbrief-
houders op de hypothecaire vorderijiigen der hypo-
theekbank, enz.

Staande de vergadering werd, naar aanleiding
van een verhandeling van Prof.
Drucker in het
Rechtsgeleerd Magazijn, een nieuw vraagpunt

-ocr page 221-

209

gesteld, luidende: „Behoort de wet subsidiair
„regelen te geven, volgens welke houders van
„obligatiën, waarin een leening is gesplitst, met
„betrekking tot hunne gemeenschappelijke belan-
„gen, als zoodanig kunnen worden vertegenwoor-
„digd?"

Breedvoerig werd over dit zoogenaamde repre-
sentatierecht gedebatteerd. Aan de eene zijde
stonden de Heeren Mrs.
Philips en van Nierop
die oordeelden, dat het tegenwoordige stelsel der
wet, autonomie der obligatiehouders, niet zoo slecht
werkt, als werd beweerd. Waar een organisatie
en vertegenwoordiging dier houders noodig wordt
geacht, zooals bij sommige hypothecaire leeningen,
geeft volgens hen de bestaande contractvrijheid
alleszins voldoende gelegenheid, om door vooraf
gestelde voorwaarden in die behoefte te voorzien.
Ook meende de Heer
van Nierop dat, waar zulks
niet had plaats gehad, een voldoende vertegen-
woordiging mogelijk was, wat hij met een beroep
op de Amerikaansche Comités en het Reglement
van Conversie van de Centraal Spoorweg-Maat-
schappij trachtte te staven.

Op een eenigszins afwijkend standpunt plaatste
zich Mr.
Levy die, hoewel minder ingenomen
met het bestaande, toch ernstige bezwaren koes-
terde tegen een de minderheid bindend meerder-

1) Bldz. 27 vv. en 37 en 38 der Handelingen.

2) Bldz. 18 en 63 vv. eodem,

H

-ocr page 222-

210

heidsvotum, dat hij iiiet door een voldoenden
rechtsgrond gerechtvaardigd vond.

Door den Praeadviseur Prof. Asser en door
Prof.
Drucker werden de gebreken onzer tegen-
woordige regeling op den voorgrond gesteld, en
daarom de bevestigende beantwoording der boven-
eenoemde
vraag- aanbevolen, al was het ook niet

O O \'

mogelijk terstond aan te geven, in welken bepaal-
den vorm een nieuwe regeling zou moeten worden
gegoten. Van 49 tegenwoordige leden, verklaar-
pen 37 met de laatste meening overeenkomstig het
praeadvies in te stemmen, terwijl 3, waaronder de
Heer
Levy, zich buiten stemming hielden.

Dat naar mijn bescheiden meening de tegen-
woordige regeling niet voldoet aan de behoefte
van het verkeer, werd in de vorige bladzijden,
zoo veel mogelijk met beroep op feiten, uitvoerig
uiteengezet. Eenige éclatante gebeurtenissen van
de laatste maanden, die met de eigenaardige
welsprekendheid der feiten, het een en ander
kwamen staven, van wat ik reeds vóór dien tijd
neêrschreef, wijzen er op, dat er ook in dit Serail
een zieke man is, die den medicijnmeester van
het Binnenhof dringend van noode heeft.

Dat de contractvrijheid gedeeltelijk in de ge-
voelde behoefte voorzien kan, vonden wij in Hoofd-

1) Bldz. II en 73 vv. eodem.

2) » 65 vv. »

3) » .

-ocr page 223-

211

Stuk IV bevestigd, maar niet minder waar is het,
dat die vrijheid niet veel baat, omdat meestal de
eene partij in de onmogelijkheid is, zich van die
bevoegdheid te bedienen. Merkwaardig genoeg,
verkeeren de kapitalisten hier in bijna hetzelfde
geval, als de arbeiders, in hunne verhouding tegen-
over het kapitaal. Ook hier vrijheid in theorie,
maar waarvan door den strijd om het bestaan, de
eene partij nagenoeg immer verhinderd is ge-
bruik te maken. Het gevolg is, dat de andere
partij, in casu de schuldenaar, de wet dicteert
en zich weinig bekreunt om de belangen harer
mede-contractanten. Een nauwkeurige studie van
de in de laatste 20 jaren aan de Amsterdamsche
beurs geopende publieke inschrijvingen op geld-
leeningen, bij welke toch wel de grootste belangen
zullen betrokken zijn, overtuigde ons, dat de de-
biteuren slechts bij uitzondering, en dan slechts
gedwongen, overgaan tot het treffen van regelingen,
die in later ontstaande moeielijkheden voldoende
voorzien. De jongste conversiën toonen veeleer aan,
hoe geneigd zij zijn zich van de aangegane verplich-
tingen, op de voor hen voordeeligste wijze te
ontslaan. Bij sommige leeningen deed zelfs dit
gemis aan contrôle en aan organisatie der obliga-
tiehouders zich reeds korten tijd na de uitgifte
crevoelen. Dezen zouden zich anders veel krachtirer

O O

hebben kunnen doen gelden. Kostbare tijd ware
allicht daarmede gewonnen geweest.

14-

-ocr page 224-

212

Het is niet alleen de vraag, of er beletselen in
de wet zijn, om de voorwaarden vooraf te regelen,
maar ook, of er beletselen in de praktijk zijn, om
van die vrijheid gebruik te maken. Deze worden
in de eerste plaats gevonden in de publieke in-
schrijving, die de contracteerende partijen in een
ongelijke positie brengt, en niet minder in de
wijze van overdracht der papieren aan toonder,
die den voorganger nalatig maken in de bepaling
zijner rechten, welke een opvolger zal hebben te
handhaven. Het „jura vigilantibus scripta sunt"
moge een goede rechtsregel zijn, daartegenover
staat „nemo debet locupletior fieri alterius damno".
Waar de eigenaardigheden van het verkeer een
behoorlijke vigilantia in den weg staan, is m. i. een
optreden van den wetgever voldoende gerecht-
vaardigd. De practische Romein placht bij zulke
gelegenheden zijn troost bij den praetor te zoeken.

Het komt mij voor, dat het bezwaar van den
Heer
Levy en anderen, die te vergeefs naar een
rechtsgrond zochten, waarom de meerderheid de
minderheid zou mogen binden, evenzeer slechts
berust op miskenning van de eigenaardige vor-
men der obligatieleening, die haar van het ge-
wone mutuum onderscheiden en\'tot een bijzon-
der contract stempelen. Reeds de wijze, waarop
de geachte spreker ter Juristenvergadering zijn
bezwaar formuleerde: „dat hij geen rechtsregel
„kende, waarom de minderheid voor de meerder-

-ocr page 225-

2t3

„heid zou moeten wijken, en dat hij zich tegen
„het representatierecht als algemeen civiel-rech-
„terlijk beginsel moest verklaren" levert daarvan
het bewijs.

Dat iemand een erkenning van dit beginsel in
zoo algemeenen zin, dus bij alle schuldvorderingen
zou wenschen, is, naar mij voorkomt, nergens
gebleken, al geef ik ook toe, dat de vooraf ge-
stelde vraagpunten op dit punt aan duidelijkheid
te wenschen overlieten.

De door den Heer Levy gewenschte speciale
redenen daarvoor, zijn bij de moderne obligatie-
leening m. i. wel degelijk aanwezig. De obligatiën
toch zijn geen zelfstandige stukken, maar (ik wees
te voren reeds op de uitdrukking ,,aandeel in een
leening"), deelen van een groot geheel. De in-
schrijvers en latere houders hebben volstrekt niet
de bedoeling tot den schuldenaar in dezelfde ver-
houding te komen, als een gewone crediteur tot
zijn debiteur. De individualiteit van den credi-
teur treedt geheel op den achtergrond; het is
slechts de collectieve eenheid, waarmede de debi-
teur te rekenen heeft, niet met de personen qua
singuli. Daarin ligt juist het verschil tusschen
hen, die bij een financieele instelling tegen rente-
vergoeding geld in deposito geven, en de houders
van obligatiën. De eersten geven hun geld, zonder
er zich om te bekreunen of anderen en hoeveel

I) Handelingen II, bldz. 64.

-ocr page 226-

214

anderen dit ook doen, de laatsten allen met de
gedachte, dat zij slechts een deel van een groot
geheel vertegenwoordigen. Dat is de oorzaak,
waarom in de meeste gevallen de afzonderlijke hou-
der zich zelfs bij inbreuk op zijn rechten met weinig
wenschelijke zachtzinnigheid nederlegt, en waarom,
waar een enkele er soms toe komt zijne eischen
naar streng recht te handhaven, zijn succes tegen-
over de anderen tot resultaten leidt, die met ons
gevoel van billijkheid in conflict komen. Onjuist
schijnt mij daarom de meening van Prof.
Georg
Cohn, die in zijne studie over „Die öffentliche
Anleihe", de obligatiehouders, omdat zij geen con-
tractueele „Genossen" zijn, als „selbstständige Be-
rechtigte" beschouwt en hen op één lijn stelt met
de koopers van afzonderlijke perceelen van één
grondstuk, die gezamenlijk door hunnen verkooper
verlangen te worden gevrijwaard Deze laatsten
hebben alleen den oorsprong van hun recht ge-
meen, niet de uitoefening van dat recht van den
aanvang af tot den ondergang toe, zooals de obli-
gatiehouders, die voortdurend door hetzelfde belang
verbonden zijn en blijven.

Bijzonder sterk springt dit in het oog bij de
obligatieleeningen der naamlooze vennootschappen,
omdat ook thans wederom het handelsverkeer het
meest behoefte toont te gevoelen aan smijdige

i) In Endemann\'s Handbuch des Deutschen Handels-, See-
und Wechselrechts. Band III, bldz. 875.

-ocr page 227-

2t5

rechtsvormen. In ons tweede hoofdstuk maakten
wij reeds de opmerking, dat ten onzent in de laat-
ste jaren de obligatieleening van maatschappijen
van aard veranderd is. Van een zuivere rente-
dragende schuld is zij langzamerhand een inte-
greerend deel van het werkkapitaal der onderne-
ming geworden. Terwijl vroeger de uitgifte van
een obligatieleening als een bezwarende verbintenis
beschouwd werd, waartoe men eerst in laatste
instantie overging, met de hoop zich daarvan zoo
spoedig mogelijk te bevrijden, zien wij thans maat-
schappijen oprichten, in welker statuten eenige
artikelen gewijd zijn aan de obligatieleening, die
terstond zal worden geplaatst. Langzaam maar
zeker drijven wij af naar de maatschappij met
klein aandeelen- en groot obligatiekapitaal. Reeds
nu geeft de beursnoteering ons voorbeelden van
ondernemingen, waarvan de obligatiën dagelijks
verhandeld worden, doch van welker aandeelen
zelden of nooit iets wordt vernomen. Van de goede
zaken niet, omdat de aandeelen zich in een klein
getal vaste handen bevinden, van de minder
bloeiende niet, omdat de houders zelf wel weten,
dat er geen redelijke prijs voor te bedingen valt.

Bij het streven van hen, die den wassenden
stroom zouden willen keeren, door de bepaling
van een vaste verhouding tusschen kapitaal en
obligatieschuld, verklaarden wij vroeger reeds ons
niet te kunnen aansluiten. Zulk een imperatieve

-ocr page 228-

2i6

bepaling zou uiterst belemmerend werken, omdat
een passende norma voor de een, waarschijnlijk
allerongeschikst voor de ander zou wezen.

Voor hen, die loopende credieten geven, welke
zij bij naderend gevaar kunnen opzeggen, achten
wij ook het genoemde verschijnsel minder ver-
ontrustend, Slechts is noodzakelijk, dat het juri-
disch onderscheid tusschen aandeel en obligatie
stipt in het oog worde gehouden, opdat zij zeker
weten, van welke stukken zij de houders bij een
eventueel faillissement als met hen concurreerende
crediteuren ter verificatie-vergaderintr zullen ont-

O O

moeten. Dan kunnen zij nagaan, of een maat-
schappij crediet verdient of niet. Het spreekt
intusschen van zelf, dat deze beschouwing zich
slechts vereenigt met de door ons bepleitte pu-
bliciteit, die ook eerst tot haar recht kan komen,
sints door den nuttigen jaarlijkschen arbeid van
Mrs.
van Nierop en Baak ieder zich van tal van
die wetenswaardigheden op gemakkelijke wijze
op de hoogte kan stellen. Al vereischt zulk een
toestand evenals elk crediet-systeem groote waak-
zaamheid ; aan de houders van vlottende schuld,
in den regel mannen van zaken, is onder die
voorwaarden de verdediging hunner eigen belangen
best toevertrouwd. Dat het creëeren van vlottende
schuld der maatschappijen wat minder gemakkelijk
zou gemaakt worden, zou ik, na de ervaringen der
Indische crisis, niet bijzonder te betreuren achtén.

-ocr page 229-

217

Iets anders geldt echter ten opzichte der obli-
gatiehouders. Hen met een „que diable allaient-
„ils faire dans cette galère" ?, aan hun lot
over te laten, schijnt mij de huldiging van een
zeer bedenkelijk radicalisme. Dit gevoelen werd
indertijd onomwonden uitgesproken door den
Heer
Newmarch bij de Engelsche enquête van
1867 in zijne bekend geworden woorden: „If
„people like to lend their money to a rotten
„company, let them lend it and let them lose
„their money and they will not do it any more".
Die echter thans zoo sprak, zou toonen niet in te
zien, dat het verschijnsel der steeds wassende
obligatieschuld der maatschappijen, dat zich in
andere landen evenzeer voordoet als bij ons, geen
bloote gril van het toeval kan* wezen, maar het
gevolg moet zijn van dieper liggende economi-
sche oorzaken.

Bij onze beschouwingen in het tweede hoofdstuk,
hebben wij reeds uiteengezet, dat, met name in
de Duitsche wetgeving, eerst langzamerhand scherpe
criteria op den voorgrond traden, ter vaststelling
van het juridische begrip: aandeel. Wij zagen, hoe
de praktijk moeite had zich daarbij neêr te leggen.
, De algemeene uitdrukkelijke erkenning dier criteria
was een triomf voor het juridische beginsel, op
welks juistheid wij ook thans niets zouden weten
af te dingen. Zou aansprakelijkheid van het bij-
eengebrachte kapitaal ooit kunnen treden in plaats

-ocr page 230-

2i8

van de onbeperkte gebondenheid van de personen,
dan eischten de belangen van derden onverbid-
delijk, dat dit kapitaal een vooraf bepaalde, zoo-
veel mogelijk constante grootheid zij. Slechts de
aanwas van dit kapitaal mag in de zakken der
deelhebbers vloeien. Het recht tot toekenninof
van zoogenaamde „Bauzinsen" was de eenige
concessie aan de praktijk, waartoe de wetenschap
zich bij wijze van uitzondering liet verleiden. Doch
hoe juist ook uit een juridisch oogpunt, het ge-
noemde beginsel blijkt niet te voldoen aan de
economische behoefte der samenleving.
Von
Strombeck kon daarom ook voor zijn juridisch
gevoel alleen bevrediging vinden door alle finan-
cieele kenmerken op zijde te zetten \').

Dat ook thans de moeielijkheden nog niet
overwonnen zijn, doch zich in een nieuwen vorm
voordoen, bewijst wederom, dat het leven machtiger
is dan de juridische begrippen. De wet, die,
hoewel uit een rechtskundig oogpunt terecht, ver-
bood\' vaste rente aan aandeelen uit te loven,
hield geen rekening met het feit, dat slechts een
klein getal bevoorrechten, een deel van hun ver-
mogen, in de hoop van latere groote winsten
eenige jaren kan laten braak liggen, en dat ver-,
reweg de meesten jaarlijks, liefst op twee vast-
gestelde termijnen, daarvan de vruchten wenschen

I) Vergelijk bldz. 46.

-ocr page 231-

219

te plukken "*). In het minder kapitaalkrachtige
Duitschland trachtte men reeds vroe":er door uit-
gifte van prioriteits-actiën met vaste rente in die
behoefte te voorzien. Men eindigde met de juri-
dische onjuistheid daarvan in te zien en zich
aan den wil van den wetgever te onderwerpen.

Bij ons gevoelde men tot vóór eenigen tijd
minder die behoefte, omdat het noodige kapitaal
gemakkelijk onder den vorm van aandeelen te
plaatsen was. Thans is daarin echter verandering
merkbaar. Vele kapitalisten, door bittere ervaring
geleerd, zien in, dat in aandeelen van handels-
ondernemingen met wisselvallige uitkomsten, voor
hen geen veilige geldbelegging te vinden is.
Daartegenover hebben vele maatschappijen in tijd
van voorspoed opgericht of te veel uitgebreid,
in deze dagen van Job, dringend den steun ook
van den kleinen kapitalist noodig bij haar streven
om de door gemis aan vertrouwen opgeeischte vlot-
tende schuld in geconsolideerde kapitaalschuld
om te zetten. Sommige bloeiende ondernemingen
eindelijk maken van den heerschenden overvloed
van belegging zoekend geld gebruik, om in haar

1) Het is om rekening te houden met die behoefte, dat ook
ten onzent sommige maatschappijen vóór het einde van het boek-
jaar zoogen, »afslags-dividend" uitdeden.

De Fransche rente wordt zelfs ten genoege van den kleinen
rentenier per drie maanden betaald, terwijl bijv. de Duitsche
Rijksbank op i Januari en i Juli R.M. 67.50 en in April een
Restzahlung uitdeelt.

-ocr page 232-

220

gebrek aan werkkapitaal liever te voorzien door de
uitgifte van obligatiën, welker rente zich eventueel
nog door een conversie laat reduceeren, dan door
de creatie van nieuwe aandeelen, met wier houders
zij de vette dividenden zouden moeten deelen.

De resultante dier economische krachten uit zich
in de opgemerkte gewijzigde verhouding tusschen
aandeelen-kapitaal en obligatie-schuld. Men tracht
bedrijfskapitaal te verkrijgen, door de uitgifte van
stukken, die den juridischen naam van obligatiën
dragen, maar die, ondanks art. 49 W. v. K., in
economischen zin niet anders zijn als aandeelen
met vaste rente. In het recht op superdividend, aan
sommige dier stukken toegekend, komt die ware
natuur reeds eenigszins boven Nog meer is dit het
geval, als de vaste rente niet kan opgebracht worden,
en conversie in income-bonds noodzakelijk wordt,
vroeger met, thans reeds zonder cumulatie. Zelfs
zagen wij, in een reeds genoemd financieel drama
hoewel zonder succes, het preferente aandeel,
met zijn drie gewone attributen: van de winst
afhankelijke rente, recht op superdividend en
rang achter de concurrente crediteuren, in de rol
der obligatie debuteeren.

i) De Stoomvaart Maatschappij »Nederland" trachtte in der
tijd een middenweg in te slaan, door de uitgifte harer 5 % obli-
gatiën, converteerbaar in aandeelen. De Koloniale Bank gaf aan
eiken aandeelhouder, die een obligatie nam, recht zijn aandeel
preferent te doen verklaren.

-ocr page 233-

221

Zoo voortgaande dreigt men intusschen op een
andere klip te gaan stranden, die door Mr.
de
Braüw, den raadsman der Exploitatie Maatschappij
van Staatsspoorwegen werd gepeild, toen hij in
een proces met de Centraal Spoorweg-Maat-
schappij haar bij exceptie verweet, dat de op-
eenstapeling van al die obligatie- en uitgestelde
schuld op de balans moeielijk overeen te brengen
is met art. 47 W, v. K. Waaruit m. i. de vrij
koddige leering valt te putten, dat voor een Maat-
schappij thans mogelijkheid schijnt te bestaan, om
zich economisch op den weg van beterschap te
bevinden, na juridisch reeds sints geruimen tijd
overleden te zijn

Al laat zich nu wel aannemen, dat die verschijn-
selen voor een deel op rekening van ongezonde finan-
cieele toestanden mogen gezet worden, zoo komt het
mij nochtans voor, dat zij voor een ander deel de
uiting zijn van een economische behoefte, die zich
ook in meer normale tijden zal doen gevoelen. Dat
wil zeggen, dat elke kapitalist aan de voortbren-
ging tracht deel te nemen, overeenkomstig zijne
bijzondere krachten en zijne bijzondere eischen.

i) Verg. P.1I. v. Just. 1886 n°. 46* en 47*. De afwijzing der
exceptie doet hier niels af. Primo, omdat op de juistheid der-
niotiveering van het Utrechtsche vonnis nog wel het een en ander
valt af te dingen, maar vooral, omdat zelfs in het stelsel dier
rechtbank het toevallige feit, dat de uitgestelde schuld 3 millioen
in plaats van 3.775.000 bedroeg, den doorslag gaf. Het Hof besliste
evenzeer afwijzend, doch op gronden die onze questie niet raken.

-ocr page 234-

222

De groote kapitalist, die wat wagen kan. in de
hoop op groote \'winst door middel van aandee-
len, de eerzame rentenier, met bescheiden winst,
maar met de grootst mogelijke zekerheid door
belegging in obligatiën Dat het systeem niet zonder
gevaar is, heeft de financieele geschiedenis der
jongste dagen getoond. Dat het niet goed zou
kunnen werken, mits men zich wete te schikken
naar de gewijzigde omstandigheden, is echter nog
nergens gebleken. De scherpste werktuigen zijn
gewoonlijk de beste, al vereischen zij een voor-
zichtige hand bij het gebruik. Maar daarvoor acht
ik in de eerste plaats noodig, dat de obligatie-
houder, die afstand deed van het duchtigste
wapen van den gewonen crediteur, de opeischbaar-
heid zijner vordering op korten termijn, in staat
gesteld worde zijne belangen op betere wijze te
verdedigen, dan hem thans mogelijk is. Mochten
de ondervonden teleurstellingen van den laatsten
tijd zich herhalen, dan zal het ideaal van den Heer
Newmarcii spoedig bereikt zijn, en het Hollandsche
kapitaal, dat voor Hollandsche ondernemingen zulke
uitstekende diensten zou kunnen bewijzen, nog meer
naar buitenlandsche leeningen gedreven worden.
Iis n\'entreront plus dans cette galère! They will
not do it any more! Of onze bedreigde, maar
toch nog wel levensvatbare cultures daarmede
bijzonder gebaat zouden zijn, meen ik, meteenig
recht, te mogen betwijfelen. Zulke radicale kuren

-ocr page 235-

223

plegen zich gewoonlijk door meer heftige dan wel
juiste werking te onderscheiden.

Dat maatschappijen, wier aandeelen nog een be-
geerlijk bezit zijn, ook voor de solide geldbeleggers,
uit vrees voor contrôle wat minder kwistig zullen wor-
den in de uitgifte van obligatiën, en liever door kapi-
taalsvergrooting de noodige fondsen voor uitbrei-
ding zullen trachten te verkrijgen, acht ik geen
bezwaar. Door de gebruikelijke preferentie zullen
de oude aandeelhouders in het behaalde agio een
loon voor hun ondernemingsgeest vinden, dat hun
van rechtswege toekomt.

Op deze gronden meen ik, vooral ten opzichte
van de obligatiën van naamlooze vennootschap-
pen, op een betere handhaving van de rechten
der houders te mogen aandringen.

Doch ook voor de obligaticleeningen van zede-
lijke lichamen, coöperatieve vereenigingen en
publiekrechtelijke instellingen acht ik op de
vroeger reeds aangevoerde gronden, een betere
regeling dezer materie van belang, al deed zich
door bijzondere omstandigheden daarbij die be-
hoefte zich niet zoo sterk gevoelen. Men vergete
niet, dat bij vele zedelijke lichamen, na aftrek
van het passief der obligatieleening, slechts een
zeer gering actief overblijft.

Van de in het buitenland beproefde of tot stand
gebrachte regelingen, komt mij een organisatie
der houders, met een toezicht door aan hen ver-

-ocr page 236-

224

antwoordelijke commissarissen en een over ge-
meenschappelijke belangen wettig beslissende ver-
gadering, de meest gewenschte voor, omdat zij
samenwerking mogelijk maakt, zonder al te groote
beperking der handelingsbevoegdheid van de indi-
viduen. Dat men in de praktijk er reeds toe over-
gaat de geheele verbintenis in een contractueele
om te zetten, wijst op de gevoelde behoefte aan
nauwere aaneensluiting der houders. Waar de wet
bij faillissement de aanneming van het accoord
met gewone schuldeischers van een meerderheids-
votum afhankelijk maakt, kan men moeielijk bewe-
ren, dat bij den zooveel engeren band, die tusschen
de houders van aandeelen in een geldleening be-
staat, ons rechtsbeginsel, dat elk zijn eigen recht
verdedigt, voor zoodanige regeling een onover-
komelijken hinderpaal zou opleveren

Voor wie streng wil vasthouden, aan den eisch,
dat een juridische gemeenschapsband tusschen de
houders slechts uit consensueel contract zou kun-
nen ontstaan, kan de door
Vavasseur voorgesla-
gen vergadering, in navolging der constitueerende
vergadering der aandeelhouders, goede diensten be-
wijzen. Voorzeker mag ook hier het,bezwaar, dat de
debiteuren, tengevolge der gebruikelijke plaatsing

I) De bepaling, dat de homologatie der rechtbank het accoord
eerst verbindend maakt, berust, naar ik ineen, hoofdzakelijk op
de noodzakelijkheid om de minderheid eventueel tegen de m^eer-
derheid te kunnen beschermen.

-ocr page 237-

225

door syndicaten, in die vergadering kort na de uit-
giftegehouden, een al te overwegenden invloed zullen
kunnen uitoefenen, niet te licht geacht worden.

Intusschen zal de overtuiging bij de benoemde
commissarissen, dat zij voor de vervulling van
hun mandaat ook dan verantwoordelijk blijven,
als de stukken later in minder bevriende handen
zullen zijn gekomen, hun een heilzame prikkel zijn
tot behoorlijke plichtsvervulling.

Twee punten verdienen bij een regeling hoofd-
zakelijk de aandacht. Welke macht zullen de ver-
«aderde obligatiehouders en hunne commissarissen

O O

mogen uitoefenen tegenover den debiteur ? En ten
tweede, welke maatregelen kunnen genomen wor-
den om de afzonderlijke houders te waarborgen,
tegen inbreuk op hunne rechten door onbillijke
meerderheidsbesluiten ?

Wat het eerste punt betreft, dient bij het vast-
stellen van imperatieve bepalingen daaromtrent
met groote behoedzaamheid te worden te werk
gegaan, omdat, zooals wij reeds vroeger zeiden,
bijzondere omstandigheden geheel beslissen over
de wenschelijkheid van een meer of min ingrijpend
toezicht. Toch zijn er reeds eenige handelingen
van den debiteur aan te geven, waarvoor de toe-
stemming der obligatiehouders zou kunnen geëischt
worden, zooals die wijzigingen der statuten, waarbij
de gestelde zekerheid verminderd wordt: kapi-
i) Men vergelijke art. 1307 B. W.

I 15

-ocr page 238-

552

taaisvermindering, fusie met een andere maat-
schappij of overdracht van alle activiteiten of van
een zoodanig deel, dat dit niet gerekend kan worden
tot het gewone bedrijf te behooren. Daartegenover
staan weêr andere gevallen, waarbij den obligatie-
houders het recht kan toegekend worden, om een
handeling, na bewijs der schade aan hunne belan-
gen toegebracht, door de rechtbank te doen ver-
nietigen. Daardoor zouden dan het uitkeeren van
dividend op grond van een geflatteerde balans,
onbillijke conversiën, overdracht der exploitatie aan
anderen enz , kunnen verhinderd worden. Dat voor
beursmanoeuvres van deze bepalingen misbruik
zou gemaakt worden, acht ik, als slechts door een
behoorlijke meerderheid tot die stappen kan be-
sloten worden, minder te vreezen. Van een eroot
aantal houders kan toch moeielijk verondersteld
worden, dat zij er heil in zouden zien, hun eigen
bezit op die wijze te depreciëeren. De moeielijkste
vraag zou voorzeker zijn, een gepaste afbakening
van de macht der door de obligatiehouders be-
noemde commissarissen. Toch zouden er wel mid-
delen te vinden zijn om een eenigszins voldoende
contrôle met de eischen van een zelfstandig beheer
te verzoenen, al zal ook hier wederom veel van
het speciale geval afhangen. Dat er bij het ontstaan
van moeielijkheden in het nakomen der gestelde
voorwaarden, terstond personen zouden zijn, aan
wie de obligatiehouders de behartiging hunner

-ocr page 239-

227

belangen, d. w. z. het onderzoek naar de juist-
heid der voorstelling van zaken, door de directie
gegeven, en het voeren der voorloopige onder-
handelingen, zouden kunnen toevertrouwen, zou
ik reeds eene belangrijke verbetering achten.
Vergaderingen van obligatiehouders, zonder be-
hoorlijke voorbereiding en leiding, zijn alleen
geschikt om der directie welgevallige besluiten
door te drijven, maar allerminst om een alle partijen
bevredigende schikking tot stand te brengen.

Niet minder van belang zijn de waarborgen,
aan de minderheid toe te kennen tegen benadee-
ling door onbillijke besluiten. Bij die leeningen,
waar een representatie-recht in de voorwaarden is
opgenomen, wordt dit punt gewoonlijk geheel
voorbijgezien. Reeds wordt in Duitschland en
Engeland aangedrongen op een betere waardeering
der individueele rechten der aandeelhouders van
de naamlooze vennootschap Bij een minder
innige gemeenschap verdienen deze des te meer
behartiging. Van zelf spreekt, dat alleen de gemeen-
schappelijke belangen gemeenschappelijk verde-
digd behoeven te worden. Geschillen, zooals die
over de echtheid van enkele bepaalde stukken,

I) De Duitschers onderscheiden die rechten in twee soorten, de
Sonderrechte d. z. vermogensrechten, die den aandeelhouder le
eigen bate gegeven zijn en de Individualrechte, d. z. aanspraken,
waardoor hij als individu het gemeenschappelijk belang beoogt.
Vergelijk hierover: Het Ontwerp der Duitsche wet van 1884, 233 vv.
en Mr.
J. A. Levy. Actiënrecht, bl. 79 vv.

-ocr page 240-

228

kunnen zeer gevoegelijk aan de tot nu toe ge-
volgde wijze van berechting worden overgelaten.

Maar aan de bijzondere houders moet het recht
worden toegekend tegen de ter vergadering geno-
men besluiten bij de rechtbank in verzet te komen,
ten einde deze door bewijs, dat zij op onwettige
wijze verkregen, of met de belangen der geza-
menlijke houders in strijd zijn, desnoods te kunnen
doen vernietigen. Ook zou voor den afstand van
rechten een votum, met meer dan volstrekte
meerderheid van stemmen genomen, wenschelijk
zijn. In de medegedeelde Duitsche en Zwitsersche
wetten en ontwerpen zijn daaromtrent reeds bepa-
lingen opgenomen, die aan het bovengenoemde be-
zwaar voldoende zouden kunnen te gemoet komen.

De verwachting, dat door een dergelijke of eenige
andere wettelijke regeling alle ongerechtigheden
op het gebied van obligatieleeningen zouden kun-
nen verhoed worden, koester ik natuurlijk niet.
In het gezegde van den Franschen jurist: „Ce
„qu\'il faut réformer, ce n\'est pas la loi, c\'est Ie
„public" ligt nog altijd een kern van waarheid.
Voor den wetgever kan dit echter nimmer een
reden zijn, om door het vasthouden aan vormen,
waaraan het maatschappelijk verkeer blijkt ont-
wassen te zijn, ook de waakzamen niet in de
gelegenheid te stellen tot krachtige verdediging
hunner rechtmatige belangen.

-ocr page 241-

Bijlage A.

REICHSGESETZBLATT

für die

im Reichsratiie vertretenen Königreiche und LäNDER.

XV. Stück. — Ausgegeben und versendet 8. Mai 1874.

Gesetz vom. 24. April 1874,

BETREFFEND DIE GEMEINSAME VERTRETUNG DER RECHTE DER BE-
SITZER VON AUF INHABER LAUTENDEN ODER DURCH INDOSSA-
MENT ÜBERTRAGBAREN THEILSCHULDVERSCHREIBUNGEN
UND DIE BÜCHERLICHE BEHANDLUNG DER FÜR SOLCHE •
THEILSCHULDVERSCHREIBUNGEN EINGERäUMTEN
HYPOTHEKARRECHTE.

Mit Zustimmung der beiden Häuser des Reichsrathes finde Ich
anzuordnen, wie folgt:

I. Von der gemeinsamen Vertretung der rechte der

üesitzer von auf inhaber lautenden oder durch
indossament übertragbaren theilschuldverschrei-
bungen.

§ I. Werden über eine Darlehensforderung auf Inhaber lautende
oder dincb Indossament übertragbare Theilschuldverschreibungen
(Partialobligationen, Prioritätsobligationen, Lose u. dgl.) ausgege-
ben, so ist für die jeweiligen Besitzer dieser Theilschuldverschrei-
bungen vom Gerichte ein gemeinsamer Curator in allen Fällen zu
bestellen, in welchen es sich ergibt, dass die Rechte dieser Besitzer
wegen des Mangels einer gemeinsamen Vertretung gefährdet oder
die Rechte eines Anderen in ihrem Gange gehemmt würden. Ins-
besondere ist auch im Falle eines über das Vermögen des aus

-ocr page 242-

2^0

den Theilschuldverschreibungen Verpflichteten ausgebrochenen
Concurses zur Vertretung der Rechte der Besitzer dieser Theil-
schuldverschreibungen ein Curator zu bestellen.

§ 2. Zur Bestellung des gemeinsamen Curators ist, wenn die
Firma des Schuldners in dem Register eines Handelsgerichtes ein-
getragen ist, dieser Gerichtshof, auszerdem aber derjenige Gerichts-
hof erster Instanz zuständig, in dessen Sprengel die Theilschuld-
verschreibungen ausgestellt wurden, oder, wenn der Ort der Aus-
stellung in den Theilschuldverschreibungen nicht benannt oder
nicht im Geltungsgebiete dieses Gesetzes gelegen ist, der Gerichtshof,
in dessen Sprengel sich der im Geltungsgebiete dieses Gesetzes
gelegene Zahlungsort befindet.

Sind mehrere im Geltungsgebiete dieses Gesetzes gelegene Orte
der Ausstellung oder der Zahlung angegeben, so ist der zuerst
genannte Ort als maszgebend anzusehen.

Der Gerichtshof, welcher einen gemeinsamen Curator bestellt
hat, ist auch berufen, in Ansehung desselben die Aufgaben einer
Curatelsbehörde zu erfüllen.

Wurden die Theilschuldverschreibungen von einer Unternehmung
ausgegeben, welche unter besonderer staatlicher Aufsicht steht, so
ist es der Curatelsbehörde anheimgegeben, sich in allen vorkom-
menden Angelegenheiten mit dem diese Aufsicht ausübenden
öffentlichen Organe (Aufsichtsbehörde oder deren abgeordneter
Commissär) in das Einvernehmen zu setzen.

§ 3. Die Bestellung eines gemeinsamen Curators zur Sicherung
der gefährdeten Rechte der Besitzer von Theilschuldverschreibungen
kann jeder Betheiligte, und wenn die Theilschuldverschreibungen
von einer unter besonderer staatlicher Aufsicht stehenden Unter-
nehmung ausgegeben wurden, auch das diese Aufsicht ausübende
öffentliche Organ begehren.

In dem Ansuchen ist der Sachverhalt, welcher das Begehren
veranlaszt, und der ZwecK der Curatelbestellung anzugeben.

Wird das Begehren von einem Besitzer von Theilschiildverschi ei-
bungen gestellt, so hat dieser seine Berechtigung zum Einschreiten
durch Vorweisung der Theilschuldverschreibungen oder des Origi-
nales einer Urkunde über die Verwahrung der itim gehörigen
Theilschuldverschreibungen bei einer öffentlichen Behörde oder

-ocr page 243-

231

bei einer unter staatlicher Aufsicht stehenden Anstalt darzuthun.

Findet das Gericht das Begehren begründet, so hat es die Be-
stellung des Curators unter Angabe des Anlasses und Zweckes der
Bestellung zu verfügen.

Wenn das Begehren von einem Besitzer von Theilschuldver-
scheibungen ausgeht, so kann die Bestellung des Curators von der
Leistung einer angemessenen Sicherheit für die daraus entstehen-
den Kosten abhängig gemacht werden.

§ 4. Soll die Bestellung eines gemeinsamen Curators zu dem
Zwecke erfolgen, damit ein Anderer in dem Gange seiner Rechte
nicht gehemmt werde, so hat dieser, wenn er nicht vorher die
Bestellung des Curators bei dem nach § 2 hiezu berufenen Ge-
richtshofe erwirken will, in dem Einschreiten, durch welches seine
Angelegenheit bei einem Gerichte anhängig wird, den zur Bestel-
lung des gemeinsamen Curators berufenen Gerichtshof namhaft
zu machen und anzusuchen, dasz die Bestellung des Curators durch
diesen Gerichtshof bewirkt werde. Gleichzeitig mit der Erledigung
des Einschreitens ist dieser Gerichtshof um die Bestellung des
Curators, unter Mittheilung des Anlasses und Zweckes der Bestel-
lung, sowie um die Verständigung desselben von der ergangenen
Erledigung von Amtswegen zu ersuchen.

Diesz gilt insbesondere auch in dem Falle, wenn der Schuldner
die Vornahme einer bücherlichen Eintragung erwirken will, von
welcher die Besitzer der Theilschuldverschreibungen zu verstän-
digen wären.

In dem gerichtlichen Beschlüsse, welcher die Bestellung des
Curators verfügt, ist der Anlasz oder Zweck der Bestellung anzu-
geben.

§ 5. Der Name des gemeinsamen Curators, sowie der Anlasz
und Zweck seiner Bestellung ist von dem Gerichte, welches diese
vorgenommen hat, durch ein Edict kundzumachen.

Dieses Edict ist bei dem Gerichte, welches den Curator bestellt
hat, sowie bei dem Gerichte, bei welchem die, die Curatelbestel-
lung veranlassende Angelegenheit anhängig wird, anzuschlagen
und einmal durch die für amtliche Kundmachungen bestimmte
Landeszeitung zu veröffentlichen.

Werden die Theilschuldverschreibungeri in einem ambtlichen

-ocr page 244-

232

Coursblatte notirt, so ist das Edict auch durch die Wiener Zei-
tung" zu veröffentlichen und an allen im Geltungsgebiete dieses
Gesetzes befindlichen Börsen anzuschlagen.

Die Ausfertigung des Edictes hat jedoch in denjenigen Fällen
zu unterbleiben, in welchen die Bestellung des Curators nur zu
dem Zwecke erfolgt, um die Verständigung von der bücherlichen
Eintragung des Pfandrechtes für die Besitzer der Theilschuldver-
schreibungen oder von der in Folge der Einlösung der Theil-
schuldverschreibungen vorgenommenen Löschung dieses Pfand-
rechtes vollziehen zu können.

§ 6. Die durch die Aufgabe, für welche der gemeinsame Cura-
or bestellt wurde, begränzten Rechten und Pflichten desselben
sind nach den allgemeinen Vorschriften, welche sich auf Curatoren
beziehen, denen die Wahrung der Rechte von Curanden für ein-
zelne Geschäfte obliegt, zu beurtheilen, sofern nicht in diesem
Gesetze besondere Bestimmungen hierüber enthalten sind.

Die Kosten der Curatel sind von dem aus den Theilschuldver-
schreibungen Verpflichteten zu bestreiten, und auf Ansuchen des-
selben oder des Curators von dem Gerichte, welches den Curator
bestellt hat, zu bestimmen.

Hiedurch werden jedoch die Bestimmungen, welche sich auf die
Entscheidung über die Gerichtskosten im streitigen Verfahren
beziehen, nicht berührt.

Auszerdem bleibt dem Verpflichteten vorbehalten, den Ersatz
der. durch ihn bestrittenen Kosten der Curatel von denjenigen
Besitzern von Theilschuldverschreibungen zu begehren, welche die
Bestellung des Curators in grundloser Weise veranlaszten.

§ 7. Steht eine Unternehmung, welche Theilschuldverschrei-
bungen ausgegeben hat, unter besonderer staatlicher Aussicht,
so hat das diese Aussicht ausübende öffentliche Organ den be-
stellten Curator durch Ertheilung der für die Erfüllung seiner
Aufgabe nöthigen Auskünfte zu unterstützen.

§ 8. Der Curator ist verpflichtet, den von ihm vertretenen
Besitzern von Theilschuldverschreibungen über die wesentlichen,
ihre Rechte berührenden Thatsachen auf kurzem Wege Auskunft
zu ertheilen.

§ 9. Jn Angelegenheiten, welche gemeinsame Rechte der Be-

-ocr page 245-

233

sitzer von Theilschuldverschreibungen betreffen, können die ein-
zelnen Besitzer ihre Rechte selbständig nicht geltend machen.

Es bleibt ihnen jedoch unbenommen, in den vom gemeinsamen
Curator geführten Procesz als Intervenienten auf ihre Kosten ein-
zutreten.

Handelt es sich um eine Angelegenheit, welche aus einem be-
sonderen, zwischen einem einzelnen Besitzer von Theilschuldver-
schreibungen und dem Verpflichteten entstandenen Verhältnisse
entspringt, so steht diesem Besitzer die selbständige Geltend-
machung seiner Rechte zu.

§ lo. Den durch einen gemeinsamen Curator vertretenen Be-
sitzern von Theilschuldverschreibungen bleibt unbenommen, Wahr-
nemungen, welche die Eignung oder Vertrauenswürdigkeit des
gemeinsamen Curators bezweifeln lassen, dem Gerichte, welches
denselben bestellt hat, mitzutheilen.

Zu dergleichen Mittheilung ist das die Aussicht über eine Unter-
nehmung, welche Theilschuldverschreibungen ausgegeben hat,
führende öffentliche Organ berufen.

Das Gericht hat erforderlichen Falles »Erhebungen einzuleiten
und über die Enthebung oder Belassung des gemeinsamen Cura-
tors zu entscheiden.

u. s. w.

-ocr page 246-

Bijlage B.

XXXIX. Stück. — Ausgegeben und versendet am 22 December 1877.

Gesetz von 5. Deeember 1877,

WOMIT ERGäNZENDE BESTIMMUNGEN ZU DEN GESETZEN VOM 24

APRIL 1874, (R. G. BL NR. 48 UND 49}, BETREFFEND DIE VER-
TRETUNG DER BESITZER VON PFANDBRIEFEN ODER VON
AUF INHABER LAUTENDEN ODER DURCH INDOSSAMENT
ÜBERTRAGBAREN THEILSCHULDVERSCHREIBUNGEN
ERLASSEN WERDEN.

Mit Zustimmung der beiden Häuser des Reichsrathes finde Ich
anzuordnen, wie folgt:

§ I. Wenn zur Vertretung der Besitzer von Pfandbriefen oder
von auf Inhaber lautenden oder durch Indossament übertragbaren
Theilschuldverschreibungen ein gemeinsamer Curator aus einem
Anlasse bestellt wird, welcher erkennen läszt, dasz der Curator
eine solche Rechtshandlung werde vornehmen müssen, die wegen
ihrer Wichtigkeit einer curatelgerichtlichen Genehmigung bedarf,
so hat das Cunatelgericht dafür zu sorgen, dasz eine Versammlung
der von gemeinsamen Curator vertretener Besitzer zum Zwecke
ihrer Einvernehmung und zur Wahl von drei Vertrauensmännern
und von drei Ersatzmännern erfolge, welche berufen sind, die
ihnen durch dieses Gesetz zugewiesene Aufgabe noch vor Erthei-
lung der curatelgerichtlichen Genehmigung zu. erfüllen.

§ 2. Die im § i bezeichnete Versammlung wird vom Curatel-
gerichte mittelst eines Edictés einberufen.

Die Einberufung erfolgt, sofern sie nicht vom gemeinsamen
Curator angesucht wurde, von Ambtswegen und kann in Falle
groszer Dringlichkeit gleichzeitig mit der Bestellung des gemeinsa-
men Curators verfügt werden.

Im letzteren Falle kann die Einberufung durch dasselbe Edict

-ocr page 247-

235

vorgenommen werden, welches die Bekanntmachung der Bestel-
lung des gemeinsamen Curators enthält,

§ 3. Durch das Edict sind die von dem gemeinsamen Curator
vertretenen Besitzer aufzufordern, bei einer Tagfahrt zu ihrer Er-
vernehmung und zur Wahl der Vertrauensmänner und der Er
satzmänner zu erscheinen.

In dieser Aufforderung ist auch zu bestimmen, welche Art von
Bescheinigung tiber den Besitz an den in Frage kommenden
Werthpapieren bei der Tagfahrt zu liefern sei.

Liegen dem Curatelgerichte \' .\'Anträge des Curators über eine
der curatelgerichtlichen Genehmigung bedürfende Rechtshandlung
vor, so sind diese Anträge gleichfalls in dem Edicté anzugeben!
auf Ansuchen des Curators kann auch eine kurze Begründung
derselben aufgenommen werden.

Das Curatelgericht kan den gemeinsamen Curator aufifordern,
in Betreff des vorbezeichneten und des sonstigen Inhaltes des
Edictés Vorschläge zu machen, beziehungsweise die in einem
Ansuchen des Curators enthaltenen Vorschläge zu ergänzen.

§ 4. Das Edict ist an der Gerichtstafel des Curatelgerichtes
anzuschlagen und durch einmalige Einschaltung in der für ambt-
liche Kundmachungen bestimmten Landeszeitung zu veröffentlichen.

Wenn es sich um Werthpapiere handelt, welche in einem öf-
fentlichen Coursblatte notirt sind, so ist das Edict auch an allen
im Geltungsgebiete dieses Gesetzes befindlichen Börsen anzuschla-
gen und durch die »Wiener Zeitung" zu veröffentlichen.

Das Gericht kann anordnen, dasz die Veröffentlichung des
Edictés auch durch andere als die im vorstehenden Absätze be-
zeichneten Zeitungen erfolge, sowie dasz die Veröffentlichung
wiederholt werde.

Die Tagfahrt für die Versammlung der einberufenen Besitzer
ist so zu bestimmen, dasz zwischen der Veröffentlichung des
Edictés durch die Landeszeitung und dem für die Versammlung
bestimmten Tage ein Zeitraum von mindestens vierzehn Tagen
und höchstens sechs Wochen liege.

§ 5. Der Curator hat auszerdem den von ihm vertretenen Be-
sitzern, soweit sie ihm bekannt sind. Ausfertigungen des Edictés
mittelst recommandirter Postsendungen zuzuschicken.

-ocr page 248-

236

Wenn es sich um Werthpapiere handelt, die von einer Unter-
nehmung ausgegeben wurden, welche unter besonderer staatlicher
Aufsicht steht, so hat das Curatelgericht eine Ausfertigung des
Edictés dem diese Aussicht ausübenden öffentlichen Organe mit-
zutheilen.

6. Die Tagfahrt mit den einberufenen Besitzern findet unter
der Leitung eines vom Gerichtsvorsteher bestimmten Mitgliedes
des Curatelgerichtes statt.

Die einberufenen Besitzer können sich durch Bevollmächtigte
vertreten lassen.

§ 7. Nach dem Beginne der Tagfahrt sind die Namen der
erschienenen Besitzer, beziehungsweise ihrer Bevollmächtigten, der
Nominalbetrag der jedem Einzelnen gehörigen Werthpapiere und
die Art zu Protokoll festzustellen, in welcher die Bescheinigung
des Besitzes, sowie der Nachweis der Bevollmächtigung erfolgt.

§ 8. Das zur Leitung der Tngfahrt berufene Mitglied des Gc-
richtc^ bat zunächst den Curator zu einer Darstelhmg der Sach-
lage aufzufordern.

Ist ein mit der Ausübung der staatlichen Aufsicht betrautes
Organ erschienen, so ist demselben Gelegenheit zum Vorbringen
allfalliger Aufklärungen zu geben.

g. Die bei der Tagfahrt erschienenen Besitzer sind berechtigt,
ihre Ansichten über die vom gemeinsamen Curator gegebene
Darstellung der Sachlage und, wenn derselbe Anträge daran reiht
oder -solche von erschienenen Besitzern gestellt werden, auch über
diese zu äuszern.

Ergeben sich aus Aeuszerungen der Betheiligten Meinungsver-
schiedenheiten, so hat der Leiter der Verhandlung die Fragen zu
forniuliren, deren Bejahung oder Verneinung geeignet ist, die
Ansichten der Versammelten über die gestellten Anträge zum
Ausdrucke zu bringen.

Ueber diese Fragen haben die erschienenen Besitzer namentlich
abzustimmen.

Der wesentliche Inhalt der abgegebenen Aeuszerungen, sowie
die Abstimmung sind zu Protokoll zn bringen und vom Gerichte
bei allen dieselbe Curatelsache betreffenden Entscheidungen von
Amtswegen zu berücksichtigen.

-ocr page 249-

237

§ lo. Hierauf ist zur Wahl der Vertrauensmänner und nach dieser
zur Wahl der Ersatzmänner zu schreiten. Als Vertrauensmann,
sowie als Ersatzmann kann nur ein unbescholtener, in seiner
Handlungsfähigkeit nicht beschränkter Mann, welcher am Orte
des Curatelgerichtes oder in dessen Nähe wohnt, gewählt wer-
den. Die Wählbarkeit ist nicht auf den Kreis der vom gemein-
samen Curator vertretenen Besitzer beschränkt. Als gewählt ist
Derjenige anzusehen, welcher die absolute Mehrheit der Stimmen
in sich vereinigt.

Wird die absolute Mehrheit bei einem wiederholten Wahlgange
nicht erzielt, so ist eine engere Wahl vorzunehmen.

Die Mehrheit der Stimmen wird nach dem Nominalbetrage der
den Abstimmenden gehörigen Werthpapiere berechnet.

Der Gewählte hat noch vor Schlusz der Tagfahrt zu erklären,
dasz er die Wahl für die Dauer der Curatel annehme, widrigens
zu einer neuen Wahl geschritten wird.

§ II. Wird unmittelbar nach der Verkündigung des Ergebnisses
einer Wahl gegen die Giltigkeit der Wahl aus dem Kreise der
Abstimmenden Einsprache erhoben, oder hegt das zur Leitung der
Versammlung berufene Mitglied des Gerichtes Bedenken gegen
die Giltigkeit der Wahl, so ist noch vor Schlusz der Tagfahrt der
Beschliisz des Curatelgerichtes einzuholen.

Findet das Curatelgericht eine Wahl aufzuheben, so ist sofort
eine neue Wahl vorzunehmen,

Hiebei ist ein vom Gerichte über die Berechtigung zur Abstim-
mung oder über die Wählbarkeit gefällter Ausspruch als masz-
gebend anzusehen.

Die Entscheidung des Curatelgerichtes, durch welche eine Wahl
als giltig anerkannt oder aufgehoben wird, sowie der Erfolg einer
bei der Tagfahrt nicht beanständeten Wahl kann durch ein Rechts-
mittel nicht angefochten werden.

Den Gewählten ist von dem mit der Leitung der Tagfahrt be-
trauten Mitgliede des Gerichtes eine Bestätigung über die erfolgte
Wahl zu ertheilen.

In dieser Bestätigung ist ersichtlich zu machen, in welcher Reihen-
folge die Ersatzmänner zur Vertretung der Vertrauensmänner zu
berufen sind. Diese Reihenfolge richtet sich nach der Grösze der

-ocr page 250-

2 38

Stimmenzahl, welche die Ersatzmänner bei der Wahl erhielten.
Im Falle einer gleichen Stimmenzahl wird die Reihenfolge durch
das Los bestimmt.

§ 12. Den Vertrauensmännern liegt ob, sich durch mündlichen
Verkehr mi| dem gemeinsamen Curator und nöthigenfalis durch
Einsicht der Acten in fortlaufender Kenntnisz der von dem gemein-
samen Curator zu besorgenden Geschäfte zu erhalten und den-
selben mit ihrem Rathe zu unterstützen.

Denselben liegt ob, auch wenn sie nicht zu den vom Curator
vertretenen Besitzern gehören, dem Curatelgerichte solche Wahr-
nehmungen. welche die Eignung oder Vertrauenswürdigkeit des
gemeinsamen Curators bezweifeln lassen, mitzutheilen.

§ 13. Der gemeinsame Curator hat bei allen wichtigen Geschäf-
ten die Ansicht der Vertrauensmänner zu hören. Wenn der Curator
bei dem Curatelgerichte um die Ertheilung einer Genehmigung
einschreitet, so hat er die Aeuszerung der Vertrauensmänner vor-
zulegen, sofern diese nicht durch Mitfertigung der Eingabe des
Curators ihre Uebereinstimmung mit den Ansichten desselben zu
erkennen geben.

Die über ein solches Einschreiten erfolgte Entscheidung des
Curatelgerichtes ist auch den Vertrauensmännern zuzustellen, welche
dieselbe durch die gesetzlich zulässigen Rechtsmittel anfechten
können.

§ 14. Die den Vertrauensmännern eingeräumten Befugnisse und
Pflichten sind im Falle einer unter ihnen bestehenden Meinungs-
verschiedenheit von jedem derselben selbständig auszuüben.

Die Functionsdauer der Vertrauensmänner und der Ersatzmänner
erlischt mit der Beendigung der Curatel.

Beim Wegfall oder bei der Verhinderung eines Vertrauensmannes
tritt an dessen Stelle für die Dauer des Bedarfes derjenige Ersatz-
mann, welcher in der nach § 11 bestimmten Reihenfolge der
nächste ist. Den Grund des Eintrittes von Ersatzmännern hat der
gemeinsame Curator dem Gerichte von Fall zu Fall anzuzeigen.

Wird vom Curator dargethan, dasz es unmöglich geworden sei,
die erforderliche Anzahl von Vertrauensmännern, beziehungsweise
Ersatzmännern zuzuziehen, so kann das Curatelgericht über das
Ansuchen,;.um Ertheilung der Genehmigung einer Rechtshandlung

-ocr page 251-

239

entscheiden, wenn wenigstens zwei Vertrauensmänner, bez\'ehungs-
weise Ersatzmänner bei dem Einschreiten des Curators mitgewirkt
haben.

Die durch die Wahl und Thätigkeit der Vertrauensmänner und
der Ersatzmänner verursachten nothwendigen Kosten sind als
Curatelkosten anzusehen.

§ 15. Wenn der Curator Rechtshandlungen, die der curatel-
gerichtlichen Genehmigung bedürfen, vorzunehmen beabsichtigt,
rücksichtlich welcher ein Antrag der Versammlung der Besitzer
zur Aeuszerung nicht vorgelegen war, so ist er berechtigt, die Ein-
berufung einer neuerlichen Versammlung zu verlangen. Es kann
auch das Curatelgericht über das Einschreiten des Curators um
Genehmigung solcher Rechtshandlungen von Amtswegen die Ein-
berufung einer neuerlichen Versammlung verfügen.

Ueber die Art der Einberufung und das Verfahren bei der
Tagfahrt selbst finden die Bestimmungen für die erste Versamm-
lung Anwendung.

§ 16. Die in erster oder in zweiter Instanz gefällten Entschei-

«

düngen, welche dem in § 13 bezeichneten Einschreiten um Erthei-
lung einer Genehmigung ganz oder theilweise stattgeben, hat das
Curatelgericht durch Edicté, die mit Beobachtung der Vorschriften
des § 4 zu veröffentlichen sind, kundzumachen.

Diese Entscheidungen können von jedem der durch den ge-
meinsamen Curator vertretenen Besitzer mittelst der gesetzlich
zulässigen Rechtsmittel angefochten werden. Mehrere Besitzer
können ein Rechtsmittel in einer gemeinschaftlichen Eingabe
ergreifen.

Die Rechtsmittelfrist beginnt für die einzelnen Besitzer mit dem
Tage nach der gemäsz der Vorschrift des § 4, Absatz i erfolgten
Veröffentlichung des Edictés in der Landeszeitung.

Der ein Rechtsmittel ergreifende Besitzer hat seine Berechtigung
zum Einschreiten durch die Vorlage der in seinem Besitze befind-
lichen Werthpapiere oder des Originales einer Urkunde über die
Verwahrung der ihm gehörenden Werthpapiere bei einer öffent-
lichen Behörde oder bei einer unter staatlicher Aufsicht stehenden
Anstalt nachzuweisen. Auf Begehren der Besitzer hat das Curatel-
gericht die vorgelegten Werthpapiere beziehungsweise Verwahrungs-

-ocr page 252-

240

urkunden nach genommener Einsicht zurückzustellen und bei der
Vorlage der Acten an die höhere Instanz zu bestätigen, welche
Besitzer ihre Berechtigung zum Einschreiten nachgewiesen haben.

§ 17. Mit dem Vollzuge dieses Gesetzes sind die Minister der
Justiz, des Innern und des Handels beauftragt.

Wien, am 5 December 1877.

Frans Jozeph m. p.
Auersperg m. p. Lasser m. p. Glaser m. p. Chlumecky m. p.

-ocr page 253-

Bijlage C.

PROJET VAVASSEUR.

CHAPITRE III.

DE L\'ÉMISSION DES OBLIGATIONS.

Art. 21. Aucune émission de titres de ci\'éances sous le nom
d\'obligations ou tout autre par une société ne doit avoir lieu
avant libération complète des actions.

Art. 22. Le chiffre des sousscriptions obtenues et celui des
versements effectués sont constatés par une déclaration passée
devant notaire, à laquelle sont annexés la liste nominative des
souscripteurs et l\'état des sommes versées.

Cette déclaration est certifiée véritable par l\'emprunteur ou.
s\'il est étranger, par son représentant français, lesquels sont punis,
si la déclaration est fausse, des peines portées par l\'art. 150
du C. P.

Art. 23. Toute émission est subordonnée à la ratification des
souscripteurs, consentie dans une assemblée générale, représentant
au moins le i/io du capital émis, et votant à la majorité des
membres présents.

Tout souscripteur peut demander, môme après le vote, que
l\'assemblée soit prorogée à quinzaine, pour statuer définitivement
dans une séconde réunion.

Art. 24. Dans la première ou la deuxième assemblée, il est
nommé un ou plusieurs commissaires souscripteurs ou non chargés
de faire un rapport, sur l\'emploi des fonds prêtés, à une autre
assemblée réunie au plus tard dans le cours de l\'année qui suit
l\'emprunt.

A défaut de commissaires nommés par l\'assemblée, ou en cas
d\'empêchement quelconque, la nomination a lieu, à la requête de
tout intéressé, par le président du tribunal de commerce.

16

-ocr page 254-

242

Art. 25. Dans l\'assemblée réunie pour entendre le rapport des
commissaires, il est décidé si leur mandat doit, on non, ôtie con-
tinué et en cas d\'affirmative, l\'assemblée détermine la durée et
l\'exercice de leurs fonctions.

Art. 26. Les commissaires en exercice assistent avec voix consul-
tative à toutes les assemblées générales des actionnaires.

Quinze jours avant la réunion, ils ont le droit, comme chacun
des obligataires, de prendre communication au siège social des
pièces mentionnées en l\'art. 35 de la loi du 24 Juillet 1867.

Art. 27. Les obligations doivent être remboursables par annuités
égales et si une prime de remboursement est stipulée, porter un
intérêt minimum de 3 % par an.

Art. 28. En cas d\'émissions successives d\'obligations, un droit
de préférence appartient aux premières émissions, par ordre de
date, tant pour les intérêts que pour le capital, à moins de réserve
contraire par l\'emprunteur.

Art. 29. Indépendamment des dispositions ci-dessus, il peut être
stipulé toutes autres conditions ou garanties, soit par les obliga-
taires eux-mêmes avant de ratifier l\'émission, soit par l\'Etat, les
départements et les communes dans les actes de concession de
travaux publics.

Art. 30. Les dispositions du présent chapitre sont obligatoires,
soit que l\'émission émane de l\'emprunteur, ou du créancier, ou des
détenteurs des titres.

Elles sont applicables en ce qu\'elles n\'ont rien de spécial aux
sociétés, aux émissions faites par les individus.

Elles le sont aussi à l\'émission des titres étrangers, même à
ceux émis par des villes ou des Etats.

Art. 31. En cas d\'infraction à l\'une ou,à l\'autre des prescrip-
tions ci-dessus, de même qu\'à défaut de justification d\'un emploi
de fonds conforme à la destination annoncée, l\'emprunteur est
déchu du bénéfice du terme, sans préjudice des peines portées par
la loi, s\'il y a lieu.

-ocr page 255-

Bijlage D.

PROJET VOTÉ PAR LE SÉNAT.

TITRE V.

dispositions relatives aux obligations.

Art. 75, Les Sociétés ne peuvent émettre d\'obligations rem-
boursables par voie de tirage au sort à un taux supérieur au prix
d\'émission qu\'à la condition que les obligations rapportent 3 %
d\'intérêt au moins et que toutes soient remboursables par la même
somme, à peine de nullité.

Art. 76. En cas de liquidation ou de faillite, ces obligations
seront admises au passif pour une somme totale égale au capital
qu\'on obtiendra en ramenant à leur valeur actuelle, au taux réel
de l\'intérêt ^de l\'emprunt, les annuités d\'intérêt et d\'amortissement
qui restent à échoir. Chaque obligation sera admise pour une somme
égale au quotient obtenu en divisant ce capital par le nombre
d\'obligations non encore éteintes.

Toutefois dans le cas où les obligations comprises dans une
môme série, ne sont pas émises à des conditions identique?, le
taux de l\'escompte des annuités à échoir est fixé à 5 %.

Art. 77. Avant toute émission d\'obligations les administrateurs
ou les gérants doivent publier dans le Bulletin Officiel, un avis
énonçant:

1°. L\'objet de la Société.

2°. La date de l\'acte de Société et celle de la publication
au Bulletin Officiel, soit de l\'extrait de cet acte, soit des modi-
fications apportées aux statuts.

3°. Le montant des obligations déjà émises par la Société.

-ocr page 256-

244

4°. Le nombre et la valeur nominale des obligations à émettre,
l\'intérêt à payer pour chacune d\'elles, l\'époque et les conditions
du remboursement.

5°. Le dernier bilan ou la mention qu\'il n\'en a pas été dressé
encore.

Dans le cas, soit d\'émission, soit de mise en vente publique
d\'obligations, non ordonnée par justice, les affiches, prospectus,
insertions dans les journaux, circulaires, ainsi que les bulletins
de souscriptions ou d\'achats, les titres des obligations provisoires
ou définitifs doivent contenir les mêmes énonciations, à l\'exception
de celle mentionnée sous le numéro 5.

Art. 78. Les porteurs d\'obligations ont la faculté de se réunir
en quelque nombre que ce soit et de nommer des mandataires
chargés de représenter ceux qui se sont ainsi réunis ou quelques-
uns d\'entre eux.

Art. 79. Les porteurs d\'obligations, formant le vingtième au
moins du capital représenté par chaque série d\'obligations peuvent
aussi, dans un intérêt commun charger à leurs frais des manda-
taires au nombre de trois au plus, de les représenter en justice
et de soutenir collectivement, tant en demandant qu\'en défendant
toutes les actions qui peuvent les concerner comme créanciers.

Art. 80. Lorsque la convocation d\'une assemblée générale des
porteurs d\'obligations a été une des conditions de l\'emprunt, cette
assemblée est convoquée à la diligence des administrateurs ou
gérants de la société dans le mois qui suit, soit
le commence-
ment de l
\'emissioE, soit la clôture de la souscription.

Elle désigne un on trois commissaires au plus, pris parmi les
porteurs d\'obligations. A défaut de nomination de commissaires
par l\'assemblée ou en cas de refus d\'un ou de plusieurs des com-
missaires nommés, il est procédé à leur nomination ou à leur
remplacement par ordonnance du Président du tribunal de com-
merce du siège de la société à la requête de tout intéressé. Les
pouvoirs des commissaires durent jusqu\'à ce qu\'ils aient été rem-
placés ou réélus dans une assemblée ultérieure.

Art. 81. Les commissaires ne peuvent\'s immiscer dans la ges-
tion des affaires sociales; ils ont droit aux mêmes communications,
délivran(?e de pièces ou de copies, que les actionnaires et aux

-ocr page 257-

245

mêmes époques; ils peuvent assister à toutes les assemblées
générales quelconques des actionnaires, sans participer ni aux
discussions ni aux votes.

Les mandataires nommés conformément à l\'article 79 auront
les mêmes droits.

Art. 82. Les commissaires peuvent demander aux administra-
teurs ou gérants de la société de convoquer l\'assemblée des por-
teurs d\'obligations autant de fois qu\'il y aura des assemblées
générales d\'actionnaires et aux frais de la société. Ils peuvent
aussi convoquer eux mêmes les porteurs d\'obligations hors des
cas ci-dessus prévus, mais aux frais de ceux d\'entre-eux qui
composent cette assemblée spéciale.

Art, 83. Au cas spécial oii des sûretés particulières comme des
privilèges ou hypothèques ou d\'autres causes légitimes de préfé-
rence, doivent appartenir aux porteurs d\'obligations, les commis-
saires ont qualité pour provoquer et consentir au nom de l\'assemblée
des dits porteurs tous les actes relatifs à ces sûretés. Dans ce cas,
la convocation de l\'assemblée des porteurs d\'obligations par les
administrateurs ou gérants est obligatoire, quand bien même il
n\'en serait pas fait mention dans les conditions de l\'emprunt.

Art. 84. Les commissaires doivent s\'assurer que les fonds
empruntés reçoivent la destination indiquée lors de l\'émission des
obligations.

Art. 85. Lorsqu\'un emprunt à réaliser sous forme d\'obligations
devra avoir pour sûreté la concession d\'une hypothèque la déli-
bération ou l\'acte autorisant cette hypothèque sera constaté en
la forme notariée.

L\'acte notarié, s\'il s\'agit d\'une délibération du conseil d\'admi-
nistration, sera signé par les administrateurs présents, et s\'il s\'agit
d\'assemblées générales, par le Président du bureaux et deux
scrutateurs; toutes les pièces relatives à la convocation et à la
constitution de l\'assemblée, telle que journaux, lettres d\'avis, feuilles
de présence, pouvoirs sous seing privé ou notariés, des action-
naires qui se font représenter, restent déposés au siège social
pour être communiqués à tout requérant, comme le prescrit
l\'article 19.

Les administrateurs ou gérants devront requérir dans les formes

-ocr page 258-

246

ordinaires une inscription éventuelle au profit de la masse des
futurs porteurs d\'obligations.

L\'hypothèque ultérieurement constituée prendra rang du jour
de cette inscription.

L\'inscription devra être rendue définitive, à peine de péremption
dans le délai de six mois, par la mention en marge des noms
des commissaires nommés conformément à l\'article 80 et de la
date de l\'acte constitutif d\'hypothèque.

Art. 86. L\'assemblée des porteurs d\'obligations, quand elle est
obligatoire, est précédée de deux avis, publiés à huit jours d\'inter-
valle dans le Bulletin Officiel.l Ces avis indiquent le lieu, la date
le but de la séance et le dernier délai pour le dépôt des titres
avant l\'assemblée. Cette assemblée pour délibérer valablement,
doit réunir un nombre de porteurs d\'obligations réprésentant le
quart du montant nominal de l\'emprunt. Tout porteur d\'obligations
peut y prendre part avec un nombre de voix égales à celui des
obligations dont il est porteur, comme propriétaire ou mandataire,
sans que ce nombre de voix puisse être supérieur à vingt. Si une
première assemblée ne réunit pas un nombre suffisant de porteurs
d\'obligations, une seconde assemblée sera convoquée dans la
forme prévue au paragraphe Cette seconde assemblée pourra
délibérer valablement, quelle que soit la portion du capital de
l\'emprunt représentée par les obligataires présents.

Art. 87. Les dispositions du présent titre ne font pas obstacle
à l\'ejiercice des actions individuelles appartenant à chaque porteur.

-ocr page 259-

ST ELLIN GEK

I.

Een verbod aan Naamlooze Vennootschappen
om obligatieleeningen uit te geven, vóór dat de
aandeelen geheel volgestort zijn, is af te keuren.

II.

Het is wenschelijk, dat de houders van de
deelen, waarin een obligatieleening gesplitst is,
beschouwd worden onderling door een rechtsband
te zijn verbonden en door gemeenschappelijke
vertegenwoordiging hunne gemeenschappelijke
rechten kunnen handhaven, ook waar de vooraf
gestelde voorwaarden dit niet voorschrijven.

III.

In zoodanige regeling behoort het prmcipe te
worden gehuldigd, dat een meerderheidsbesluit

-ocr page 260-

248

ter wettige vergadering genomen, alle houders
bindt, doch onder gepaste waarborgen voor de
belangen der minderheid en der afwezigen.

IV.

Het is wenschelijk, dat door de inschrijving op
een obligatieleening slechts een voorwaarlijke ver-
bintenis tot stand kome, afhankelijk van de vol-
teekening en van de definitieve goedkeuring der
vergadering van inschrijvers.

V.

De retourhelft van een spoorweg-retourbiljet dat
niet op naam is gesteld, is vervreemdbaar. Beding
van het tegendeel is nietig en behoort ook de
jure constituendo niet te worden beschermd.

VI. •

UpiANUS ontkent in lex i8 Dig. de reb. cred
(XII. i), dat hij, die geld als geleend aanneemt,
dat hem is geschonken, eigendom der geldstukken
verkrijgt.

VII.

Ter conciliatie van lex 14 D. de reb. cred
(XII. i) met lex 9 § i. de Scto. Mac. (XIV. 6)
is het niet noodig met Puchta (Vorlesungen § 306)
in laatstgenoemde lex „vindicationem" in plaats
van „condictionem" te lezen.

-ocr page 261-

249

VIII.

Het recht van hypotheek gaat boven het pri-
vilegie der polderlasten.

IX.

De bepaling van art. 1345 B. W. is af te keuren.

X.

Eene overeenkomst is tusschen afwezigen eerst
tot stand gekomen, als de aanbiedende partij van
de toestemming harer wederpartij heeft kennis
gekregen.

XI.

De intervenieerende partij is ontvankelijk in
haar appèl, ook al wordt door den oorspronke-
lijken gedaagde in het in eersten aanleg gewezen
vonnis berust.

XII.

Ten onrechte wordt in art. 152 2°. van het
W.
V. S. het opzettelijk overbrengen van een
uitdaging, indien daarop een tweegevecht volgt,
strafbaar gesteld.

XIII.

Redacteurs van een periodiek geschrift zijn
strafbaar voor het misdrijf, gepleegd in een met
hunne vergunning geplaatst artikel, waarvan de
strafbare inhoud hun bekend was, hetzij als

-ocr page 262-

250

mededaders, hetzij als medeplichtigen. Medeplich-
tig aan het misdrijf zijn zij, zoo het stuk dui-
delijke aanwijzingen bevat, dat het van een derde
afkomstig is en door den redacteur geen wijzi-
gingen zijn aangebracht, die tot den strafbaren
inhoud iets afdoen.

XIV.

Ontslag onder borgtocht uit de preventieve
hechtenis verdient aanbeveling.

XV.

Ten onrechte beweert dé schrijver van „Nabe-
trachting" in het Weekblad „de Amsterdammer"
n®. 482, dat al. 3 van art. 187 der Gemeentewet
vordert, dat de Gemeenteraad in elk geval zijn
oordeel uitspreke over de in al. i bedoelde voor-
schriften van den Burgemeester.

XVI.

Het financieel belang van groote gemeenten
vordert, dat art. 245 der Gemeentewet worde
gewijzigd, zoodat ook zij, die elders hun hoofd-
verblijf houden, in de gemeente, waar de door
hen gedreven zaak gevestigd is of waar zij hun
dagelij ksch beroep uitoefenen, naar gelang van
de daaruit door hen genoten inkomsten, in de
plaatselijke directe belasting kunnen worden aan-
geslagen.

-ocr page 263-

251

XVIL

Voor juiste toepassing der beginselen der Con-
stitioneele Monarchie in ons land is ééne Kamer
der Staten-Generaal voldoende te achten.

XVIII.

De dwalingen der socialisten berusten voor een
deel op miskenning der waarde van den intel-
lectueelen arbeid.

XIX.

Een goed \'ingericht octrooistelsel kan den bloei
der vaderlandsche industrie bevorderen.

XX.

Ten onrechte wordt aan hem, die den graad
van doctor in de rechts- of staatswetenschap
wenscht te verkrijgen, de verplichting opgelegd
tot het schrijven van een proefschrift.

XXI.

Vermindering van het aantal leervakken op
Gymnasia en Hoogere Burgerscholen is dringend
noodzakelijk.

-ocr page 264-

ERRATA.

Blz. I regel 3 van boven staat »omtrent" lees »van"
» 3 » 10 )j » » zou » zouden.

» 4 » 3 » f D publiekrechterlijk «publiekrechtelijk.
»18 )W5 I) V » aannamen » aannam.

» 41 » 4 » » » theoriën » theorieën.

» 54 » 3 » onder » amphibiën » amphibieën.

» 69 » 2 9 boven d mij althans » mij
» 69
I 1) onder » geeft. « geeft?

» 142 >) 8 » » « subsidiaire >> subsidiair.

» 165 noot regel 12 van onder staat behandeling 0 voorbereiding.
» 173
» » I » boven » wordt » wordt bepaald.

» 177 regel 5 van boven staat gelegd te zien » te leggen.

^f/

-ocr page 265-

« .

i.\'

t ,

<

s- •

IV -VS-

t

^ s

•J

) ■

>

v- .

-ocr page 266-

im

m

f tA

m:-

lu--

/

• i.

s-

V

i

^.mi-^- l.\'ti

m

v \'

-ocr page 267-

■ !• • V. ■ / . >" - . .

-ocr page 268-

p pf ^

-j

Ci. >

4 » f

Î . s

■ ■ Vï"" J. ■

T- \' .\'>\'"H\'^\'f-

fy

Ib ■ n

I . • 1

r--. ■ A \'

• • \' r ^ -
• / \'
i

-*\' - m

■ ■■ it

» V ■ • . f-r?} y- ^

■ ■ ^ ■ ^ • . - ■ - ■ V > - \' ■ \' ^ m

%t. ■ ■ I \\ ^ V\' ^^ ■ N ■ jT W-f

\', j . Ä : -.t- ... - ■ j "" -iJ

\'S „ V : ■ ■

V ■ . \' ■ yJ. \' ■ > \\ .