A. qu.
192
-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-OVER DE SPOiTAWE VERZWAKOUG DER VIROLEMTIE
YAN DEN
Diphtherie-bacil, (Klebs—LoeffIer.)
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Hoogleeraar in de Faculteit der "Wis- en Natuurkunde
MET TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN
op Vrijdag 21 Maart 1390, des iiamiddac|S ten ure
DOOR
geboren te Alm en.
-o<a><>
UTRECHT - KEMINK & ZÖON — 1«9Ü.
-ocr page 6- -ocr page 7-AAN MIJNEN VADER.
-ocr page 8-irr
, ■ ■......
/ ■
Aim
-ocr page 9-Gaarne maak ik van deze gelegenlieid gebruik U, Hoog-
Geleerde Heeren, leden der medische faculteit, myn dank
te betuigen, voor alles wat Gij tot mijn vorming hebt
bijgedragen.
In de eerste plaats is het mij een behoefte U, Hoog-
Geleerde Speonck, HoogGeachte Promotor, afzonderlijk te
gedenken. De hulp en de steun van U ondervonden, bij
de samenstelling van dit proefschrift, kan ik niet genoeg
op prijs stellen. Wees er van overtuigd dat ik deze steeds
in dankbare herinnering zal houden. Ten zeerste blijf ik
mij in Uw voortdurende vriendschap aanbevelen.
Gaarne noem ik in de tweede plaats U, HoogGeleerde
Pekelharing. Voor ruim zes jaren gundet Gij mij de eer
bij U als assistent op te treden; wat ik daaraan te danken
heb gehad, zal mij in mijn verder leven steeds bijblijven.
Niet het minste ben ik U verplicht, HoogGeleerde
van Goudoever. Ruim vier en een half jaar had ik het
voorrecht Uw assistent te zijn. Wat een schat van kennis
en ondervinding mij die tijd gebaard heeft, zal een ieder
begrijpen, die het voorrecht heeft gehad Uw leerling te
zijn. Ontvang echter niet alleen daarvoor mijn dank,
maar tevens voor de zoo vriendschappelijke wijze, waarop
Gij gedurende dien tijd met mij hebt omgegaan.
ZeerGeleerde van der Meulen, Uw degelijk onderwijs
en de vele nuttige wenken van U ontvangen, zullen voor
mij, daarvan ben ik overtuigd, steeds goede vruchten
afwerpen.
Pag.
I. liileidiig....................................1
II. Historisch overzicht............................2
III. Eigen onderzoek...............21
A. Onderzoek naar de virulentie van bouillon-cultures
van verschillenden leeftijd.
Sijlage a. Beschrijving der proeven......35
Tabellarisch overzicht.
B, Onderzoek naar de virulentie van serum-cultures
van verschillenden leeftijd..........65
JBijlage h en c. Beschrijving der proeven . , , . 75
Tabellarisch overzicht,
Bijlage d.................103
V. Résumé...................106
VI. StelUngen................. . 109
-ocr page 12-•.il-
/ >
i , ■
ii. .
S
y
-f
■f V
\'■4\'-\' \' . - ^ - \' \' -r\'il \'
-ocr page 13-In aansluiting aan de onderzoekingen, verricht in
het pathologisch laboratorium alhier, betreffende de
pathogene beteekenis van den diphtherie-bacil Klebs-
Loeffler, verrichtte ik enkele reeksen van proeven,
om na te gaan of de diphtherie-bacil feitelijk zyn
virulentie gaandeweg verliest, zooals het eerst door
von Hofmann is medegedeeld. In de navolgende
bladzijden zal ik gelegenheid vinden om er op te wijzen,
hoe deze spontane verzwakking, door von Hofmann
geconstateerd, aanleiding heeft gegeven tot de ont-
wikkeling van een nieuwen strijd over de beteekenis
van den diphtherie-bacil. In de eerste plaats stelde
mijn onderzoek zich dus ten doel in dezen klaarheid
te brengen, door 1° na te gaan of de bedoelde ver-
zwakking inderdaad plaats heeft, en 2° welke be-
teekenis aan deze verzwakking moet worden toegekend.
Voor hen die met de htteratuur betrekking heb-
bende op den Klebs-Loefflersehen bacil bekend
zijn, zal ik nauwelijks behoeven te zeggen, dat aan-
gaande het onderwerp van mijn proefschrift, betrek-
kelijk weinig bekend is. In de eerste plaats moet
dan vermeld worden, dat von Hofmann het eerst
in een voorloopige mededeeling, in 1888 verschenen,
medegedeeld heeft, dat reincultures van den diphtherie-
bacil op Loeffler\'s serum gekweekt, gaandeweg haar
virulentie verliezen, zoodat zij reeds na ééne maand hare
pathogene eigenschappen ten eenenmale hadden verloren.
Het zal intusschen gewenscht zijn, wat nader bij
deze kwestie stil te staan, omdat von Hofmann\'s
waarneming tot verschillende conclusies heeft aanlei-
ding gegeven, die, te oordeelen naar de resultaten
van mijn onderzoek, volkomen onjuist moeten worden
genoemd. Vooraf zij het gezegd, dat ik het ten zeerste
betreur, dat von Hofmann zijn later onderzoek
niet uitvoerig heeft medegedeeld. Wellicht toch zouden
daarin een aantal punten opheldering gevonden heb-
ben , die thans tot dusverre geheel duister gebleven
zijn. Zooals men weet, is genoemde onderzoeker onlangs
te Berlijn het slachtoffer geworden zijner bacterio-
logische onderzoekingen, zoodat daarmede de uitkom-
sten zyner proeven, betreffende het onderwerp, dat
ons hier bezig houdt, waarschijnlijk voor de weten-
schap verloren zullen zijn. Wanneer in de volgende
bladzijden herhaaldelijk zal worden aangetoond, dat ik
zijne resultaten en conclusiën niet alle onderschrijven
kan, geschiedt zulks stellig niet om afbreuk te doen
aan den goeden naam, dien deze jeugdige onderzoeker
zich reeds in de wetenschap had verworven, maar
enkel ter wille van de waarheid in ons weten.
In de hierboven aangehaalde verhandeling deelt von
H o f m a n n ons mede , dat hij in het bezit van een
bacil, die morphologisch de grootste overeenkomst ver-
toonde met den Klebs-Loefflersehen diphtherie-
bacil , maar van dezen laatsten ten eenen male onder-
scheiden door zijn absoluut gemis aan virulentie, zich
naar Berlijn begaf, om zijn bacil met die van Loeffler
te vergelijken. En inderdaad, bij morphologische ver-
gelijking van von Hofmann\'s avirulente cultures
met de virulente van Loeffler, kon geen merkbaar
verschil worden vastgesteld. Von Hofmann en
Loeffler namen toen de volgende proef. Twee
cavias werden met von Hofmann\'s, twee andere met
Loeffler\'s bacillen geënt. Het resultaat beantwoordde
volstrekt niet aan de verwachting, want evenals de
met de avirulente cultuur van von Hofmann geënte
1*
-ocr page 16-dieren, bleven ook die, welke met de cultures van
Loef fier geinoculeerd waren, volkomen gezond, terwijl
deze laatste, zooals men waet, uiterst gevoelig zijn
voor den Klebs-Loefflerschen bacil.
Het negatieve resultaat nu, dat Loeffler bij deze
vergelijkende proef kreeg, moet volgens von Hofmann
daaraan worden toegeschreven, dat Loeffler in casu
met een niet versche cultuur experimenteerde. En
inderdaad in zijn jongste verhandeling erkent Loeff-
ler \') de juistheid van von Hofmann\'s opvatting.
Daarin zegt hy: daar ik geen versche cultuur op dat
oogenblik bezat, werd geënt met een oude cultuur die
„seit Jahr und Tag" in het instituut bewaard was ,
zoodat misschien een vermindering der virulentie be-
stond. Aan de hierboven besproken uitkomst zijner
proeven, voegt von Hofmann met betrekking tot de
spontane verzwakking der virulentie van den diphtherie-
bacil nog slechts weinig toe. Dit weinige wensch ik
hier met zyne eigene woorden aan te halen, omdat
juist deze mededeeling aanleiding gaf tot mijn on-
derzoek.
Einer mehr zufälligen Beobachtung will ich noch
erwähnen, weil sie mich schon zu den irrthümlichen
Glauben der spontanen Umzüchtung der einen „phy-
siologischen Art" in die andere gebracht hatte. Viru-
1) Der gegenwärtige Stand der Frage nach der Entstheung der
Diphtherie. Deutsche medicin. woch. sehr. 1890 n". 5 en 6. Seite 83.
lente Kulturen hatten nach vier Wochen die Virulenz
wenigstens grösstentheils eingehüsst, während die von
den alten Kulturen abgenommenen Tochterkulturen
wieder den früheren hohen Virulenz-grad zeigten i).
Zooals men ziet, schijnt von Hofmann dit onder-
zoek niet uitvoerig verricht te hebben, en met name
blijkt niet, of zijn resultaat enkel verkregen was bij
subcutane injecties van oude cultures bij cavia\'s, of
dat ook andere infectieproeven daarbij verricht werden.
Op zich zelf genomen zou deze waarneming van von
Hofmann stellig niet in staat geweest zijn, om de
pathogene beteekenis van den diphtherie-bacil in twijfel
te trekken. Het is immers voldoende bekend, dat
meerdere pathogene organismen, wanneer zij gerui-
men tijd vertoefd hebben op den voedingsbodem, waarop
zij tot ontwikkehng zijn gekomen, hunne pathogene
eigenschappen in mindere of in meerdere mate plegen
te verliezen. Meer omstandigheden kunnen daarbij
een zekere rol spelen. In de eerste plaats is het
duidelijk, dat de bacterien op deze wijze in ongun-
stige voedingsverhoudingen geraakt zijn, omdat de
voedingsbodem, zooals men het kort pleegt uit te
drukken, bedorven is. In de tweede plaats speelt
hoogst waarschijnlijk ook het contact der zuurstof in
1) G. V. Hofmann Wellen ho f. Untersuchungen über den
Klebs-Loefflerschen Bacillus der Diphtherie und seine pathogene
Bedeutung. Wiener medicinische Wochenschrift 1888 n® 3,4. S. 110.
Pl. IL
de lucht zekere rol, wanneer de hacterien althans
geen sporen geyormd hadden. Eindelijk kan hij
zekere species daardoor een verzwakking schgn-
haar tot stand komen, dat de bacillen gaandeweg
afsterven, welke verklaring onder anderen Pasteur
voor de mitigatie van de microben der hondsdolheid,
bij zijn welbekende methode van preventieve enting,
aanneemt. Ja, het is immers bekend, dat men juist
in het laten oud worden van cultures een middel
bezit, om zekere pathogene microben te verzwakken,
om ze dienstig te maken aan preventieve enting.
Maar von Hofmann\'s onderzoek bracht andere
argumenten aan, die er op schenen te wijzen, dat
de virulentie van den Klebs-Loefflerschen diph-
therie bacil zeer inconstant was. Nu eens toch vond hij
bacillen, die in alle opzichten met die van Loeffler
overeenkwamen. Dan weer werden in de Pseudo-
membranen van lijders aan echte diphtherie-bacillen
gevonden, die morphologisch geheel, of bijna geheel
met die van Loeffler overeenkwamen, maar totaal
avirulent waren, — bacillen die men tegenwoordig met
den collectief-naam van pseudo-diphtherie-bacillen be-
stempelt. Eindelijk vond hij in den pharynx-bacillen,
die ook weer morphologisch geheel overeenkwamen
met die van Loeffler, maar wier virulentie een ge-
ringere was dan die door Loeffler beschreven. In
zes gevallen van diphtherie isoleerde von Hofmann
bacillen, die nu ja, wel alle virulent waren, maar in
verschillende mate. In sommige gevallen stierven
jonge cavia\'s zeer spoedig na enting met een kleine
dosis, terwijl andere dieren slechts dan stierven, wan-
neer zeer groote doses werden geinjicieerd, en wel
eerst na vyf dagen, of na nog längeren tijd. Hij zag
dan tevens ter plaatse van de enting, karakteristieke
locaalverschijnselen optreden in den vorm van vaste
infiltratie en necrose van het geïnfiltreerde weefsel,
afstooting der eschara en eindelijk genezing onder
vorming van granulatie en lidteekenweefsel.
Juist deze inconstantie der virulentie, moest, zooals
van zelf spreekt, aanleiding geven tot bedenkingen
tegen de pathogene beteekenis van den echten diph-
therie-bacil, bedenkingen vooral door Baumgarten
in zyn Lehrbüch der Pathologischen Mycologie \') uit-
voerig besproken.
Het zou te ver voeren hier uitvoerig uit te weiden
over al de bedenkingen, die tegen de opvatting, dat
dat de Klebs-Loefflersche bacil de eenige oorzaak
van de diphtherie bij den mensch is, kunnen aangevoerd
worden; een aantal dier argumenten zijn immers door de
jongste onderzoekingen, hierop betrekking hebbende,
weerlegd geworden. Alleen zij er op gewezen, dat
allen die zich, na de publicatie van von Hof-
mann\'s onderzoek, met het onderzoek van diphtheri-
•1) P. Baumgarten. Lehrbuch der Pathologischen Mycologie
IJe Abth. Lief i, Seite 694. u. f.
sehe membranen van den mensch bezig hielden, tot
het resultaat zijn gekomen, dat de echte diphtherie-
bacil constant de pathogene eigenschappen bezit, het
eerst door Loeffler bij dezen bacil beschreven
Daaronder noem ik de uitkomsten door Roux en
Yersin^), door Zarniko^), door Escherict^)^ ver-
kregen, voorts de resultaten in het pathologisch in-
stituut alhier, bij het onderzoek der epidemie te
Horn 5). Wel bleek herhaaldelyk dat in de mond-
holte van den mensch een bacil wordt aangetroffen,
die morphologisch veel overeenkomst met den Klebs-
Loefflerschen diphtherie-bacil bezit, maar totaal
avirulent is (Loeffler ß), Zarniko\'\'\'), Escherich 8).
Het is nu de vraag of de pseudo-diphtherie-bacil
met den echten diphtherie-bacil iets te maken heeft;
1) F. Loeffler. Mittheilungeii aus dem kaiserlichen Gesund-
heits-Ambte. Bd, 11 1884.
2) Roux et Yersin. Annales de l\'lustitut Pasteur, 1888 n» 12
1889 n" 6.
3) C. Zarniko. Beitrag zur Kenntnis des Diptherie-bacillus.
Inaugural-Dissertation. Kiel 1889.
4) Escherich. Centralblat für Bacteriologie und Parasitenkunde.
1890.
5) G. H. H. S pronck, E. Wintgens en J. A. van den Brink.
De diphtherie-bacil (Klebs-Loeffter) en zijn pathogene beteekenis.
Weekblad v. h. Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde, no 22 en n® 23.
25ste jaargang. Deel II 1889.
6) F. Loeffler. Centralblat für Bacteriologie und Parasiten-
kunde. Bd. II 1887 nO 4
7) C. Zarniko. l. c. 8; Escherich, 1. c.
-ocr page 21-9
of men met twee bacterienspecies te doen heeft, of wel
dat beide tot een en dezelfde soort behooren. Neemt
men het laatste aan, dan zoude men tevens moeten
veronderstellen, dat deze bacterie tot zekere hoogte
wisselende vorm- en groei-verschillen kon aanbieden,
en dat zij daarenboven een spontane overgang tusschen
een infectieusen en een niet-infectieusen toestand zoude
kunnen aannemen, waarop Ba;umgarten de aan-
dacht vestigt 1).
Intusschen moet er op gewezen worden, dat er
toch een aantal punten van verschil tusschen beide
organismen valt aan te wijzen. De groei der beide
bacterien heeft dezelfde temperatuur-grenzen, en is
op Loeffler\'s serum dezelfde. Op Agar-Agargelei
groeit daarentegen de avirulente bacil vrij weelderig,
terwijl de virulente slechts een dun grijs-wit laagje
aan de oppervlakte vormt.
Eindelijk heeft Zar nik o er op gewezen, dat de
cultuur in bouillon punten van verschil aanwijst. Het
bezinksel dat bij de cultuur van den pseudo-dyphtherie-
bacil gevormd wordt, doet zich compacter en witter
voor, dan dat van den virulenten bacillus. Terwijl
verder, zooals bekend is, de diphtherie-bacil binnen
weinige dagen aan de voedingsbouillon een vrij inten-
sieve zure reactie geeft, behoudt de bouillon bij den
pseudo-diphtherie-bacil hare alcalische reactie. Ziedaar
1) P, Baumgarten. 1. c. Seite 701.
-ocr page 22-Pl. IL
de voornaamste differentieele kenmerken, die er vallen
aan te wijzen, want de geringe verschillen die de
kleur der serum-cultures aanbiedt, evenals het feit,
dat de cel-individuën bij den pseudo-dyphtherie-bacil-
lus een weinig korter en dikker zijn dan die van den
virulenten vorm, kunnen, zooals van zelf spreekt,
nauwelijks in aanmerking genomen worden. Zijn
pseudo-dyphtherie-bacil en diphtherie-bacil, zoo schrijft
Baumgarten, twee verschillende bacterien-species,
dan zou men eerstens moeten toegeven, dat de diph-
therie-bacil, ook zonder aanwezigheid van diphtherie,
vaker in de mondholte voorkomt, en dat zij in de
tweede plaats, wat wel het belangrijkste is, zoowel
binnen als buiten het menschelijk organisme, gedeel-
telijk spontaan, geheel of gedeeltelijk de virulentie
zoude kunnen verliezen. Baumgarten meent, dat
de identiteit van beide, hoewel niet bewezen, toch
waarschijnlijk geacht moet worden. Wanneer men
echter in de litteratuur nagaat, of er voldoende ge-
gevens bestaan om aan te nemen, dat de echte diph-
therie-bacil vaker in de mondholte van den normalen
mensch wordt aangetroffen, dan blijkt intusschen, dat
er tot dusverre slechts enkele gevallen daarvan be-
kend zijn. Het eene betrof een kind, dat volkomen
gezond was, en waarbij Loeffler i) virulente bacillen
uit het slijm van de mondholte kon isoleeren.
1) F. Loeffler. L c.
-ocr page 23-Pl. IL
Het tweede geval is beschreven door von Hof-
ma n n i) en betrof een individu, dat eveneens geen
afwijkingen in larynx of pharynx vertoonde. Eindelijk
heeft V. Hofmann^) virulente diphtherie-bacillen aan-
getroffen in een geval van morbilli, waarbij evenwel
een diepe locale affectie in pharynx en larynx aan-
wezig was. In een daaraan overeenkomstig geval,
nl. morbilli met ulcera laryngis, trof ook Bah es 3) den
Klebs-Loefflerschen bacil aan, terwyl hy tevens
by twee niet diphtherische individuen denzelfden bacil
zoude hebben gevonden. Ziedaar de zes gevallen die
in de litteratuur vermeld zijn, en onder deze gevallen
zijn er twee, ulcereuse laryngitides bij morbilli betref-
fende , die stellig nog twijfelachtig zijn te noemen,
omdat ook by morbiUi pharynx-dyphtherie kan voor-
komen, en von Hofmann en Babes daaromtrent
onvoldoende inhchtingen geven.
B au mg art en wyst er voorts op, dat volgens zijn
meening, het krachtigste argument voorde onderstel-
ling, dat pseudo-dyphtherie-bacillen en dyphtherie-ba-
cillen identisch zijn, nu juist hierin gelegen is, dat
de dyphtherie-bacil, zooals von Hofmann aangetoond
1) V. Hofmann. 1. c. Seite 110. zie onder c.
2) V. Hofmann. 1. c. Seite 110. zie onder a.
3) Victor Babes. Société anatomique 29 Janvier 1886. Progrès
médical 20 Fevrier 1886. Zeitschrift für Hygiene Bd. V 1888 Pag. 178.
4) Baumgarten. 1. c. Seite 702.
-ocr page 24-Pl. IL
heeft, zijn karakteristielce eigenschap, met name de
infectiositeit, spontaan geheel kan verhezen. Kan dit
geschieden, zegt hij voorts, dan kan men ook de
mogelijkheid niet van de hand wijzen, dat dezelfde
bacil uit den niet-virulenten toestand weder spontaan
in den virulenten toestand kan terugkeeren, zoodat
hij tot de onderstelling komt, dat men hier enkel te
doen heeft met een wisseling tusschen een virulenten
(parasitairen), en een avirulenten (saprophitischen),
levenstoestand van een en denzelfden bacil.
Juist met het oog op deze belangrijke kwestie is
het, dat een nader onderzoek van de spontane ver-
zwakking der diphtherie-cultures hoogst wenschelijk
te achten is. Yooral ook wanneer men bij Roux
en Yersini) aan het einde van hun eerste verhan-
deling leest: Peut-être ce bacille est il très répandu?
Peut-être est il l\'hôte fréquent et inoffensif de la
bouche et du pharynx? Dépourvu de virulence et
impuissant devant une muqueuse saine, il se déve-
loppera si la muqueuse s\'inflamme ou se dépouille de
son revêtement d\'epithelium. Sur ce milieiî favorable
il reprendra sa virulence et élaborera son poison,
qui va pénétrer l\'organisme : lui même sera prêt pour
de nouvelles contagions. Ce sont là des hypothèses,
mais elles ne sont pas en contradiction avec les expé-
riences faites et elles en suggèrent de nouvelles."
1) Roux et Yersin. 1. c. page 647.
-ocr page 25-Pl. IL
Zooals men ziet, kan men uit deze opvatting van
Roux en Yersin afleiden, dat ook zij, evenals v.
Baumgarten van meening zijn, dat er naast virulente
ook feitelijk avirulente diphtherie-bacillen bestaan, en
dat de eene in den anderen vorm kan overgaan.
Baumgarten, en naar het schijnt ook Roux en
Yersin, gronden hunne opvatting voornamelijk op de
mededeelingen van von Hofmann, die vs^ij hierboven
uitvoeriger hebben besproken en aangehaald. De eigen
onderzoekingen toch, door Roux en Yersin aangaande
de vindentie van oude cultures verricht, gaven geen
aanleiding om de door hen uitgesprokene hypothese
te staven. Het zijn juist deze onderzoekingen die,
evenals de mijne, naar aanleiding van de uitkomsten
van von Hofmann genomen, hier nader vermeld
moeten worden, omdat zij zich voor een deel hetzelfde
ten doel stelden als de mijne. De genoemde onder-
zoekers zeggen in hun eerste mémoire i): Wanneer
de cultures oud zijn, treedt de dood der dieren in
het algemeen niet zoo snel op, dan wanneer men
jeugdige cultures bezigt, maar wanneer men de cul-
tuur overent, krijgt zij onmiddelijk hare volledige
virulentie terug. Een serum-cultuur, die by gewone
temperatuur 5 maanden in het duister bewaard was,
doodde bij inoculatie een cavia binnen 5 dagen; een
jeugdige dochter-cultuur daarentegen, doodde een andere
1) 1. c. pag. 636.
-ocr page 26-14
cavia binnen 24 uren. Zij zeggen voorts: „II n\'y
avait donc pas à proprement parler, d\'abténuation de
la culture ancienne." En verder: „II ne parait donc
pas, que la virulence de la bacille de Klebs soit aussi
fragile que quelques auteurs l\'ont prétendu. Eindelijk
wijzen zij er op, dat de wisselingen der virulentie
zich evenwel dan openbaren, wanneer men op dieren
experimenteert die minder gevoelig zijn dan cavias.
De injecties van oudere cultures onder de huid bij
duiven, in het bloed bij konijnen, veroorzaakten niet
den dood van de dieren; zij hadden in het geheel
geen effect, of konden aanleiding geven tot tardieve
paralysen.
De uitkomsten van Roux en Yersin komen dus niet
geheel overeen met die van von Hofmann. Jammer
dat Roux en Yersin de protocollen hunner proeven
niet hebben medegedeeld ; hoeveel proeven zij hebben
genomen, wordt niet vermeld.
Uit mijne onderzoekingen, die in de volgende hoofd-
stukken zullen ter sprake komen, kan ik, wel verre
van eenig argument te putten, dat vóór de opvattingen
van Baumgarten en Roux en Yerzin spreekt, op
een aantal omstandigheden wijzen, die tegen hun
zienswijze pleit. Eindelijk moet hier nog vermeld
worden, dat zoowel von Hofmann als Loeffler,
die beide aannemen dat de pseudo-diphtherie-bacil
met den echten diphtherie-bacil niets te maken heeft,
gewezen hebben op de mogelijkheid, dat er misschien
15
nog meerdere species van bacillen zullen gevonden
worden, die zekere overeenkomst met den dipbtherie-
bacil aantoonen, wat morphologische en culturiëele
eigenschappen betreft. Neemt men in aanmerking, hoe
betrekkelijk gering onze kennis der bacterie-flora nog
is, dan zal men stellig die mogelijkheid moeten
erkennen. Het zou zeker gewenscht zijn, om nadere
onderzoekingen in te stellen aangaande het bestaan
en voorkomen van zulke vormen van bacillen, veel
overeenkomst vertoonende met den echten diphtherie-
bacil. Ook Loeffler zegt in zijne laatste, hierboven
aangehaalde verhandeling, dat een nauwkeurige ver-
gelijking van pseudo-diphtherie-bacillen met ware diph-
therie-bacillen hoogst noodzakelijk is. Hij wijst bij
die gelegenheid er op, dat behalve de zoogenaamde
pseudo-diphtherie-bacillen ook de xerose-bacillen en de
gonidiën-vormende bacillen van Neissner, waarschijn-
lijk met de door Babes bij trachoom gevondene ba-
cillen, zooals laatstgenoemde onderzoeker aanneemt,
tot één en denzelfden groep of natuurlyke familie be-
hooren, waaronder ook de echte diphterie-bacillen
moeten gerangschikt worden.
Het lag derhalve voor de hand, in de eerste plaats
den diphtherie-bacil zeiven aan een nauwkeurige studie
te onderwerpen, om na te gaan, of deze misschien
nieuwe argumenten zoü kunnen aanbrengen , die een
spontanen overgang van den virulenten in den niet-
virulenten vorm waarschijnlijk maken. Alvorens over
16
te gaan tot de behandeling mijner onderzoekingen,
wensch ik nog op enkele bizonderheden der cultures
van den echten diphtherie-bacil opmerkzaam te maken,
die in nauw verband staan met myn onderzoek. Met
name wensch ik op den voorgrond te stellen, het
verschil dat er bestaat tusschen de cultures op serum,
zooals ze bij voorkeur door Loeffler bij zijn onder-
zoek gebruikt werden, en bouillon-cultures door Roux
en Yersin bij voorkeur bij hunne onderzoekingen
gebezigd. Het is gebleken, dat beide cultures met
betrekking tot de werking, die zij bij dieren uitoefe-
nen , groote verschillen opleveren. Terwijl toch serum-
cultures voornamelijk in verschen toestand zeer werk-
zaam zijn, en, zooals hierboven besproken is, vol-
gens von Hofmann, hare virulentie gaandeweg
verliezen, hebben daarentegen Roux en Ye r s i n op
overtuigende wijze aangetoond, dat bouillon-cultures,
bij 33° C. gehouden, gaandeweg een intensievere
werking op de proefdieren gaan uitoefenen. De juist-
heid van de onderzoekingen van Roux en Yersin
bleek ook bij de onderzoekingen, die door van den
Brink in het pathologisch instituut alhier werden
verricht.
Het verschil nu, dat tusschen serum- en bouillon-
cultures bestaat, zetelt in hoofdzaak hierin, dat op
Loeffler\'s serum de cultuur weldra haar maximalen
groei bereikt, en de bacillen slechts betrekkelijk ge-
ringe kwantiteiten diphtherie-vergif aan de oppervlakte
van den vasten voedingsbodem vormen, tervs^ijl daar-
entegen in bouilloncultures de productie van diphthe-
rie-gif weken lang blijft aanbonden. Het is alsof aan
de oppervlakte van den vasten voedingsbodem de
bacillen het voedsel moeielijker tot zich kunnen trek-
ken en daardoor niet in staat zijn diphtherie-vergif
in groote hoeveelheid te produceeren. In het vloei-
bare medium daarentegen, kunnen zij in veel ruimere
mate over de in oplossing verkeerende voedingsstoffen
beschikken en produceeren nu, zooals de ervaring
leert, voortdurend diphtherie-vergif, dat zich in betrek-
kelyke groote quantiteit in de vloeistof ophoopt. Deze
ophooping van diphtherie-vergif in bouillon-cultures
uit zich door de grootere vergiftigheid van oude dan
van jeugdige cultures, wat duidelijk wordt, wanneer
men de cultures onder de huid, in de spieren, in het
bloed of in de buikholte der proefdieren injicieert.
Roux en Yersin hebben er met nadruk op gewe-
zen , dat men deze toenemende vergiftigheid der
bouillon-cultures volstrekt niet mag verwisselen met
haar virulentie. De oudere cultures dooden de proef-
dieren, zooals wij later uitvoerig zullen zien, door
vergiftiging. Roux en Yersin toonden immers,
evenals van den Brink, aan, dat bacillenvrije Altraten
van oude bouillon-cultures dezelfde werking hebben
als die, welke de bacillen bevatten. Wat evenwel
betreft de virulentie der bacillen, waaronder wij ver-
staan het vermogen der bacillen om zich aan de opper-
2
-ocr page 30-vlakte van, of in het levend organisme te vermenig-
vuldigen, daaromtrent heeft men tot dusverre houillon-
cultures niet nader onderzocht. Hieromtrent juist
hebben myne proeven nadere uitkomsten gegeven,
die in het volgende hoofdstuk behandeld worden.
Nog één punt wensch ik ter sprake te brengen,
alvorens tot eigen onderzoek over te gaan. In den
loop dezer beschouwing heb ik op den voorgrond
gesteld, dat de nieuwere onderzoekingen alle leerden,
dat de virulentie van den echten diphtherie-bacil een
constante was. Men zou mij echter kunnen tegen-
werpen, dat niet enkel de onderzoekingen van von
Hofmann argumenten daartegen hebben aangebracht,
maar dat bij een vergelyking van de resultaten van
Roux en Yersin met die van Loeffler evenzoo,
ofschoon in mindere mate, punten van verschil vallen
aan te wijzen. Terwijl von Hofmann wisselende
resultaten verkreeg bij cavia\'s, dieren die uiterst ge-
voelig zijn voor den diphtherie-bacil — de eenige proef-
dieren die hij bij zijne onderzoekingen schijnt gebezigd
te hebben — vindt men by vergelyking van de uit-
komsten van Loeffler en Roux en Yersin, wat
de proeven bij konijnen betreft, een vrij aanzienlijk
verschil in resultaat. Terwijl toch konijnen, die van
Loeffler subcutaan of intra-venens een vry groote
quantiteit bacillen ontvangen hadden, zonder uitzon-
dering in leven bleven, hebben Roux en Yersin
medegedeeld, dat konijnen op dezelfde wijze met een
19
niet te geringe dosis bacillen geïnfecteerd, in den
regel stierven. En ook in de proeven, die in het
pathologisch instituut alhier genomen werden, met de
cultures der Hornsche epidemie, werden konijnen
in de meeste gevallen gedood, wanneer ze 1 c.M.^
eener bacillenrijke vloeistof intraveneus of subcutaan
ontvangen hadden.
Heeft men misschien het recht uit deze verschillen
af te leiden, dat de cultures van Loeffler in min-
dere mate virulent waren dan die van Roux en
Y er sin en de onze? Dat, met andere woorden, even
zoo goed verschil van virulentie te bespeuren valt
tusschen onze cultures der Hornsche epidemie, als ten
andere, tusschen die van Loeffler en de bacillen, die
von Hofmann uit diphtherische membranen isoleerde?
Het antwoord op deze vraag zal hieronder nog
nader ter sprake komen. Nu reeds wensch ik echter
te zeggen, dat het mij voorkomt dat men niet het
recht heeft te concludeeren, dat de cultures van
Loeffler in mindere mate virulent zouden zijn ge-
weest dan de onze. Immers in de eerste plaats moet
er op gewezen worden, dat Roux en Yersin, en
wij evenzoo experimenteerden, of met bouillon-cul-
tures, die, zooals boven gezegd, na eenigen tijd in
giftigheid toenemen, of met jeugdige cultures op
Loeffler\'s serum, dat is met cultures, die hoogstens
vier of vijf dagen bij 33° C. hadden vertoefd. Van
den anderen kant valt er op te wijzen, dat Loefflerj
2*
-ocr page 32-20
die uitsluitend met serum-cultures experimenteerde,
den leeftyd zijner cultures niet heeft aangegeven,
zoodat het zeer wel mogelijk is, dat hij zijne proeven
nu eens met jongere, dan eens met oudere cultures
heeft verricht. En dat Loeffler feitelijk aanvankelijk
weinig aandacht geschonken heeft aan den leeftijd
zijner cultures, daarvan levert de vergelijkende proef
met von Hofmann genomen — een proef hierboven
uitvoeriger beschreven — zeker wel het afdoende be-
wijs. Mocht deze opmerking waarheid bevatten, dan
zal ons in den loop dezer verhandeling voldoende
blijken, waarom Loeffler\'s konynen gezond bleven,
terwijl de met onze cultures geinfecteerden meestal te
gronde gingen.
A. Onderzoek naar de virulentie van
bouillon-cultures van verschillenden leeftijd.
Zooals in het vorige hoofdstuk gezegd is, ziet men
bouillon-cultures van den Klebs-Loefflerschen bacil
met den leeftijd vergiftiger worden. Dat wil zeggen,
dat van deze cultures, naarmate men ze langer in de
broedstoof bij 33^ C. laat staan, kleinere quantiteiten
voldoende zijn om cavia\'s, konijnen, duiven enz. bij
subcutane, intramusculaire, intraperitoneale, respectieve
intraveneuse injecties te dooden. Daarmede is evenwel
volstrekt niet gezegd, dat een oudere cultuur een
intensiever membraneus ontstekings-proces zal ver-
wekken, wanneer men daarmede het slijmvlies van
de gelaedeerde trachea inoculeert.
Hier toch is het juist de vitaliteit van de bacillen
zelve, die in de eerste plaats het ontstekings-proces
der trachea teweegbrengt, doordien de bacillen aan
de oppervlakte daarvan gaan woekeren. Bij de bo-
vengenoemde proeven berust de werking der cultuur,
22
in hoofdzaak althans, op de aanwezigheid van een
zekere quantiteit diphtherie-vergif in de voedings-
bouillon aanwezig. Wanneer men dus wil nagaan
hoe de virulentie van diphtherie-bacillen, in bouillon
gecultiveerd, zich verhoudt in oudere cultures, dan
heeft men in de eerste plaats deze cultures te ont-
doen van het daarin aanwezige diphtherie vergif
Om de ware virulentie van diphtherie-bacillen in
bouillon gecultiveerd te onderzoeken, ben ik op de
volgende wijze te werk gegaan. Yan de op hare
virulentie te onderzoeken bouillon-cultuur, nam ik,
nadat ze flink omgeschud was, om de op den bodem
bezonkene bacillen in de vloeistof zoo veel mogelijk
te verdeden, telkens een quantiteit van 50 cM.3
Deze cultuur-massa werd vervolgens onder de noodige
voorzorgsmaatregelen in een toestel gebracht, dat ik
aldus had samengesteld. In een hoog cilinder-glas werd
een Chamberlandsche buis gebracht en het glas
door aanvulling met watten afgesloten. Tot de ruimte
tusschen cilinder en Chamberlandsche buis gaven
toegang twee gebogen glazen buizen, waarvan de eene
tot op den bodem van het vat reikte, beide buizen
op hun beurt door een watten prop afgesloten. Nadat
dit geheele toestel in toto bij löC C. gesteriliseerd
was, werden de 50 c.M.3 bouillon-cultuur langs de eene
buis in het glas gegoten. Yervolgens werd aan de
Chamberlandsche buis de luchtpomp verbonden en in
werking gebracht.
23
Tegelijker tijd liet ik langs de andere buis lang-
zamerhand gesteriliseerde physiologische-zoutsolutie
aan de cultuur toevloeien. Het was nu gemakkelijk
de afvoer door het Chamberlandsche filter naar het
daaraan bevestigde reservoir, waarin het filtraat werd
opgevangen, en tevens de toevoer van de zoutsolutie
zóó te regelen, dat het niveau in het cilinder glas
op dezelfde hoogte bleef. Deze filtratie en uitspoe-
hng der cultuur zette ik betrekkelijk geruimen tijd
voort. Bij iedere proef liet ik door de 50 c.M.3 cul-
tuur-vloeistof een hoeveelheid van 1500 cM.3 geste-
riliseerde physiologische-zoutoplossing doorvloeien, voor
welke bewerking ongeveer twee uren noodig waren.
Ten slotte werd de cultuurmassa nauwkeurig terugge-
bracht op de oorspronkelyke quantiteit (50 c.M.3). Ge-
durende de filtratie ziet men de cultuur spoedig
volkomen helder worden, doordien de bacillen tegen
de zuigende oppervlakte van het Chamberlandsche
filter worden afgezet. Van tijd tot tijd stelde ik, om
de uitspoeling des te vollediger te maken, de lucht-
pomp even buiten werking, en verdeelde, door even
het toestel voorzichtig te schudden, de bacillen opnieuw
in het vloeibare medium. Op deze wijze heb ik een
tiental proeven verricht met cultures die gedurende
3, 5, 6, 8, 9, 21, 32, 40, respectieve 102 dagen
in de broedstoof bij 33° C. hadden gestaan. Zoowel
met de cultuur vóór de uitspoeling als met de van
diphtherie-vergif ontdane bacillen, verrichtte ik een
24
aantal infectie-proeven, om in de eerste plaats na te-
gaan welk gedeelte der versckynselen door de bouillon-
cultures bij dieren verwekt, op rekening moet gesteld
worden van de bacillen zelve , en in de tweede plaats
om te vergelijken de virulentie der gereinigde bacillen
van jeugdige en die van oudere cultures.
Met de gewone bouillon-cultures, zoo pas uit de
broedstoof genomen, verrichtte ik proeven by cavia\'s,
duiven en konijnen. Daar deze dieren in de meeste
gevallen zeer spoedig aan de gevolgen der infectie
stierven, wanneer een betrekkelijk kleine quantiteit
subcutaan, intramusculair, respectieve intraveneus
werd geinjicieerd, beperkte ik mij in de meeste ge-
vallen tot een intra-musculaire injectie by een duif.
Tevens werd telkens de levensvatbaarheid der bouillon-
cultuur gecontroleerd door uitzaaiing op Loeffler\'s
serum. Het zal voldoende zijn te zeggen, dat zelfs
de cultuur, die gedurende 102 dagen bij 33° C. was
gehouden, bij uitzaaiing nog talrijke kolonies van
diphtherie-bacillen gaf. Na filtratie en uitspoeling
werden nu een aantal experimenten verricht bij de-
zelfde proefdieren. Bij cavia\'s spoot ik een halve tot
één c.M.3 onder de huid. Bij duiven werden één tot
twee c.M.3 in den musculus pectoralis gespoten. Bij
konijnen spoot ik 1, 2, 3 tot 4 c.M.3 van dezelfde
uitgewasschene bacillen in het bloed of onder de huid.
Eindelijk verrichtte ik in een aantal gevallen bij ko-
nijnen tracheotomie, laedeerde met een vooraf uitge-
25
gloeid pincet het slijmvlies van de trachea, door er
even over heen en weer te strijken, en bracht ver-
volgens enkele platina-lissen vol of enkele druppels van
de uitgewasschen bacillen bevattende vloeistof op het
slijmvlies; vervolgens werd de trachea met een catgut-
hechting gesloten, de wond flink gedesinfecteerd,
spier- en huidsuturen aangelegd en de wond ten slotte
bedekt met in Jodoform-collodion gedrenkte watten.
In „Bijlage a" vindt men de bovengenoemde proeven
uitvoerig beschreven, terwijl in „Tabel I" een over-
zicht dezer proevenreeks gegeven is. De uitkomsten
dezer proeven gaven een verrassend resultaat, dat
men in korte woorden aldus kan samen vatten, dat
de bacillen in voedings-bouillon gecultiveerd, gaande-
weg hunne virulentie verliezen. Stellig een verrassend
resultaat, wanneer men ziet dat de bouillon-cultuur
met den leeftijd giftiger wordt.
Om een en ander toe te lichten, wensch ik uit de
proevenreeks enkele gevallen van naderbij te beschou-
wen. Laat ons in de eerste plaats onderzoeken hoe
jeugdige bouillon-cultures zich verhouden. Van een
cultuur die drie dagen oud was, (Proef III), spoot
ik bij een duif, (n° 10), 1 cM.^ in den musculus pec-
toralis, bij een konijn, (n° 9), 1 cM.s in de oor-vena.
De duif vertoonde reeds den volgenden dag duide-
lyke diffuse verlammings-verschijnselen en werd twee
dagen na de injectie dood in het hok gevonden.
Het konijn vertoonde den vierden dag na de injectie
26
verlammingsverschijiiselen der beide achterpooten, die
het dier, by het voortkruipen, nasleepten. In den
ochtend van den volgenden dag waren de verlammings-
verschijnselen toegenomen en spoedig daarop overleed
het dier. Van de uitgewasschene bacillen van dezelfde
cultuur, die volkomen levensvatbaar bij uitzaaiing op
serum bleken, spoot ik 2 cM.3 in de musculi pecto-
rales van een duif, (n° 12), 4 cM.3 in de oorvena van
een konijn, (n° 11). Tevens verrichtte ik tracheotomie
bij een konijn, (n° 13), en bracht van de uitgewasschene
bacillen bevattende vloeistof, een paar platina-hssen
vol op het vooraf gelaedeerde slijmvlies van de trachea
De duif werd na tweemaal vierentwintig uur dood
in het hok gevonden, zonder van te voren verlammings-
verschijnselen vertoond te hebben.
Het konijn werd na vier dagen dood in het hok
gevonden, zonder dat ik vooraf verlammingsverschijn-
selen bij dit dier bespeurde.
Ook de inoculatie op het slijmvhes der trachea
viel positief uit. Tweemaal vierentwintig uur na de
enting werd het dier dood in het hok gevonden, ter-
wijl daags te voren geen merkbare ziekelijke ver-
schijnselen bij het dier waren waargenomen. Bij de
obductie bleek het slijmvlies der trachea met een
dunne pseudo-membraan bedekt, terwijl voorts een
uitgebreide diphtherische ontsteking van de wond en
in de omgeving daarvan werd aangetroffen.
Zooals men ziet bleek derhalve, dat by deze jeugdige
-ocr page 39-27
bouillon-cultuur geen merkbaar verschil bestond tus-
schen de cultuur qua talis, en de uitgewasschene bacillen
die ze bevatte, en dat de laatste by enting op het
slijmvlies der trachea een membraneuse ontsteking
verwekten.
Deze uitkomst stemt volledig overeen met de resul-
taten van Roux en Yersin, dat gedurende de eerste
dagen bouillon-cultures slechts weinig diphtherievergif
bevatten. Yoorts wensch ik er met een enkel woord
op te wijzen, dat de diphtherie-bacil zelve, zonder
eenig aanklevend ferment, in staat is membraneuse
ontsteking van een gelaedeerd slijmvlies op te wekken.
Yergelyken wij daarmede het resultaat dat ver-
kregen werd met een bouillon-cultuur die 9 dagen
oud was. (Proef II). Yan deze cultuur werd 1 cM.^
in den musculus pectoralis van een duif, (n° 6), ge-
spoten, die het dier in 24 uur doodde. Bij de na
de uitwassching verrichte infectie-proeven bij duiven,
zagen wij de eene duif, (n° 8), bij welke 2 cM.3 in
den musculus pectoralis was gespoten, na twee dagen
sterven, terwijl de andere duif, (n\'\' 7), die 3 cM.^ in
den musculus pectoralis ontvangen had, reeds den
volgenden dag dood in het hok gevonden werd.
In een tweede geval, (Proef Y), waarin eveneens
een bouillon-cultuur, die 9 dagen oud was, werd ge-
bruikt, werd met de cultuur qua talis een infectie-
proef verricht by een duif, (n° 20). Deze ontving
1 cM.3 in den musculus-pectoralis en werd den vol-
28
genden dag dood in het hok gevonden. Met de uitge-
wasschene bacillen werden drie infectie-proeven verricht
bij konijnen; en wel ontving eeii konijn, (n° 23), wiens
hchaamsgewicht het kleinste was, 1 cM.3 intraveneus,
een tweede, (n\'^ 22), dat wat zwaarder was, 2 cM.3
een derde, (n° 21), het zwaarste van de drie, 3 cM.^
in de oor-vena. Van deze drie konynen bleven het
eerste en het derde gezond; het tweede werd den
vijfden dag na de injectie dood in het hok gevonden.
Gelijk men ziet, bleven twee konijnen, die één, res-
pectieve 3 cM.8 der uitgewasschene cultuur in het
bloed ontvingen, in leven. Uit dit resultaat wensch
ik echter niet onmiddelijk de gevolgtrekking te maken,
dat de bacillen reeds den Qden dag eenige verzwakking
hunner virulentie zouden vertoonen. Het is immers
voldoende bekend, dat konijnen in veel mindere mate
gevoelig zijn voor den diphtherie-bacil dan cavias en
duiven. Men weet dat Loeffler\'s konijnen steeds
in leven bleven na de infectie; dat Roux en Yersin
evenwel, evenals v. d. Brink, „in den-regel"
konijnen na de infectie zagen sterven. Voorts moet
ik er op wijzen dat, (Proef VI), drie konijnen die
één, twee, respectieve drie cM.-^ eener uitgewasschene
5 dagen oude bouillon-cultuur in het bloed ontvingen,
allen gestorven zijn. Het is dus mogelijk, dat bij de
boven beschrevene proef reeds eenige verzwakking in
het spel was; zekerheid zoude evenwel alleen door
herhaling der proef verkregen kunnen worden.
29
Bescliouwen wij thans de uitkomst verkregen met
een cultuur, die 21 dagen oud was, (Proef VIII), zoo
zien wij, dat twee duiven, die ieder 2 cM.^ van het
uitgespoelde virus in den musculus pectorahs ont-
vingen , volkomen gezond bleven i). Uit deze proef
blijkt met afdoende zekerheid, dat de bacillen reeds
na 21 dagen, eene evidente vermindering hunner
virulentie hadden ondergaan. Duiven toch stierven,
wanneer haar 1 cM.^ eener troebele bacillen-suspensie
in de borstspier werd geinjicieerd, — vele myner
proeven bewijzen dit op afdoende wijze — reeds na
enkele dagen. De proefdieren n° 33 en 34, die ieder
2 cM.3 in de borstspier ontvingen, bleven daarentegen
volkomen gezond, en zijn zulks nog op het oogenblik
dat ik dit neerschrijf (23 Febr.). Bij een andere proef,
(n° IX), verrichtte ik overeenkomstige experimenten
met een 40 dagen oude bouillon-cultuur. Een duif
(n° 36), die 1 cM.3 in den musculus pectoralis ontving,
stierf reeds binnen 2maal vierentwintig uur. Van de
1) Van dezelfde uitgewasschene cultuur werden, met behulp van
een Pravaz-spuitje, enkele druppels in de vooraf blootgelegde
trachea van een konijn gespoten. Dit konijn werd na vijf dagen
gedood, doch bij de obductie bleek de trachea geheel onveranderd.
Ik moet evenwel opmerken, dat dit negatieve resultaat weinig be-
teekenis heeft, omdat in casu het slijmvlies niet, of slechts onbe-
duidend gelaedeerd werd. Omtrent de mogelijkheid diphtherische
tracheïtis door eenvoudige intratracheale injectie teweeg te brengen,
vergelijk pagina 100 van dit proefschrift.
30
gereinigde bacillen derzelfde cultuur, werden bij twee
duiven, (n° 38 en 39), elk 2 cM.3 in de borstspier ge-
injicieerd. Een der beide duiven bleef volkomen gezond,
(n° 38), en is zulks heden, 23 Febr. nog. De andere
daarentegen stierf ongeveer een maand na de injectie,
zonder in de eerste dagen na de injectie ziekte-verschyn-
selen vertoond te hebben, (n° 39). Ook uit deze proef
blijkt, dat na 40 dagen de virulentie der diphtherie-
bacillen duidelijk verzwakt was. Doch een ander,
niet minder merkwaardig verschijnsel ontmoetten wy
in deze proef. De verzwakte bacillen bleken namelijk
bij de duif n\'\' 39 tardieve verschynselen te weeg te
brengen, — een feit waarvan hieronder nog nadere
bizonderheden zullen blyken.
Eindelijk wensch ik nog te wijzen op de proef die
ik verricht heb met een bouillon-cultuur die 102 dagen
in de broedstoof bij 33° C. had vertoefd. (Proef I.)
Deze cultuur bevatte zeer toxische eigenschappen.
Een konijn, (n° 1) n. 1., dat 1 cM.8 in het bloed
ontving, stierf reeds den volgenden dag. Een ander,
(n° 2), dat 1 cM.3 subcutaan werd ingespoten, werd
den derden dag na de injectie dood in het hok ge-
vonden. Daarentegen bleken de in de bouillon-cultuur
aanwezige bacillen, na gereinigd te zijn, hunne viru-
lentie ten eenenmale te hebben verloren. Een konijn,
(n° 5), dat 3 cM.\'^ van een troebele suspensie onder
de huid, even als een ander, (n^ 4), dat 3\' /a cM.3 in
het bloed ontving, zijn volkomen gezond gebleven.
Bl
Ja, wat nog sterker spreekt, een cavia, (n° 3), een
zoo by uitstek gevoelig dier, bij welke een 1 cM.^
onder de huid werd geinjicieerd, is eveneens volkomen
gezond gebleven.
Uit de hier boven kortelings beschrevene proeven,
blijkt met zekerheid, dat de diphtherie-bacil, in voe-
dings-bouillon gekweekt, gaandeweg zijn virulentie
verliest. Deze verminderde virulentie uit zich in de
eerste plaats daardoor, dat de geïnfecteerde dieren
niet meer de acute ziekteverschijnselen vertoonen, die
na de infectie met virulente bacillen regelmatig binnen
korten tijd verschijnen. In de tweede plaats door het
absoluut uitblijven van elk spoor van ziekelijke ver-
schijnselen. Het is evenwel moeielijk met zekerheid
aan te geven op welk tijdstip de cultuur haar viru-
lentie verloren heeft, te meer daar een enkele maal
nog betrekkelijk geruimen tijd na de infectie, tardieve
verschijnselen het leven van het proefdier in gevaar
kunnen brengen.
Met alleen blijkt er verzwakking op te treden,
wanneer de cultuur bij 33"^ C. vertoeft; hetzelfde is
ook het geval wanneer men de bouillon-cultuur bij
kamertemperatuur bewaart. Proef n° X levert daarvan
een duidelijk bewijs. De cultuur, die in deze proef
gebruikt werd, had acht dagen bij 33"" C. vertoefd.
In deze cultuur hadden de diphtherie-bacillen dus nog
geen noemenswaardige hoeveelheid diphtherie-vergif
geproduceerd. Op dit tijdstip werd de cultuur uit de
32
broedstoof genomen, en bij betrekkelijk lage kamer-
temperatuur, (winter), bewaard, zoodat ook in de nu
volgende periode van 24 dagen, geen dipbtberie-
ferment kon geproduceerd worden. Men mag dit
tenminste onderstellen uit bet gegeven, dat de groei
van den dipbtherie-bacil bij 22° C. geheel ophoudt.
Met deze tweeendertig dagen oude cultuur nu, ver-
richtte ik de volgende infectie-proeven. Bij een
konijn, (n° 41), spoot ik 1 cM.3 in het bloed; bij
een ander, (n° 42), spoot ik 2 cM.% onder de huid.
Beide dieren zijn volkomen gezond gebleven en zijn
dit op dit oogenblik nog. (23 Febr.). Bij een duif,
(n° 40), werd 1 cM.3 in den musculus pectoralis ge-
injicieerd. Deze infectie veroorzaakte een aantal ziekte-
verschijnselen, (verlammings-verschijnselen), die spoedig
na de infectie optraden, en waaraan ik het dier aan-
vankelijk meende te verliezen. Gaandeweg evenwel
namen de verschijnselen af, verdwenen ten slotte ge-
heel, en eindelijk was het dier volkomen hersteld. Het
is op dit oogenblik volkomen gezond. (23 Febr.) De
cultuur (vrij of zoo goed als vrij van diphtherie vergif)
bleek derhalve duidelijk verzwakt. Na de reiniging
der bacillen van het weinige den bacillen aanklevende
ferment, bleek bij een aantal infectie-proeven hetzelfde.
Twee duiven, (n\'\' 44 en 45), die ieder 1 cM.3 in den
musculus pectoralis ontvingen, bleven geheel gezond,
zoodat ik geneigd ben, de ziekte verschijnselen van
de hierboven beschrevene duif, (n\' 40), aan het hoewel
33
in geringe quantiteit aanwezige diphtherie-ferment toe
te schrijven.
Een konijn, 47), dat 2 cM.3 der gereinigde
bacillen onder de huid ontving, bleef volkomen gezond.
Daarentegen werd een zwak konyntje, (N*^. 46), door
de intra-veneuse injectie van 1 c,M.3 binnen zes dagen
gedood.
Merkwaardig is het feit, dat een konijn, (N^ 48.),
waarbij ik enkele droppels der uitgewasschene cultuur
op het vooraf gelaedeerde slymvlies der trachea bracht,
binnen weinige dagen aan uitgebreide membraneuse
ontsteking der trachea succombeerde.
Dit laatste feit, n. 1. dat ook een verzwakte cultuur
in staat is bij inoculatie op het slymvlies der trachea
een heftig ontstekings-proccs te weeg te brengen, is
stellig zeer verrassend. Ik zal niet op deze plaats
nader ingaan op de beteekenis van het feit, daar ik
bij de beschouwing van de volgende proeven-reeks
gelegenheid zal vinden dit resultaat wat nader te be-
spreken en tevens zijn beteekenis toe te lichten. Aan
het slot van het résumé der verkregene uitkomsten
met bouilloncultures, moet ik er op wijzen, dat mijne
resultaten niet overeenstemmen met een experiment
door Roux en Yersin in hun eerste mémoire i) ver-
meld. Zij zeggen daar in een korte noot, dat zij het
bacillen-bezinksel van een twee en veertig dagen oude
-1) 1. c. pag. 658.
-ocr page 46-34
bouillon-cultuur, nadat de bacillen met water uitge-
wasschen waren, bij een konijn in het bloed en by
een cavia onder de huid spoten, en dat beide dieren
onder karakteristieke verschynselen, binnen twee, res-
pectieve vier dagen stierven. Men zou hier uit moeten
afleiden, dat de tweeenveertig dagen oude bacillen
geen merkbare verzwakking hunner virulentie vertoon-
den. Daar Roux en Yersin deze uitkomsten slechts
in een korten noot mededeelden, en noch aangegeven
hebben hoe groot de quantiteit der bacillen was, die
zij injicieerden, noch medegedeeld hebben of een vol-
doende uitwassching der bacillen had plaats gehad,
kon ik deze proeven in het geheel niet beoordeelen,
en meen ik ook geen nadere beteekenis daaraan te
moeten hechten.
Bijlage a.
Proeven der eerste reeks.
N° I.
17 Oct. Bij deze proef wordt gebruik gemaakt van
een bouilloncultuur van dipbtheriebacillenderHornsche
epidemie, geval lY, die sinds 4 Juli op een constante
temperatuur van 33° C. gehouden is. Een drietal
serumbuisjes, waarop de cultuur werd uitgezaaid, ver-
toonden reeds 24 uren later zeer talrijke kolonies van
diphtheriebacillen.
Met de niet uitgewasschen cultuur worden de vol-
gende infectieproeven verricht:
17 Oct. Bij een wit konijn, dat 1455 gram weegt,
wordt 1 cM.3 der cultuur in de rand-vena van het
rechter oor gespoten.
18 Oct. Des namiddags ten twee ure is het konijn
zwaar ziek en ligt op de eene zijde; wordt het dier
overeind getild, dan valt het onmiddellijk weer omver.
Er bestaan diffuse verlammingsverschynselen. Yan
3*
-ocr page 48-36
tijd tot tyd ziet men lichte clonische krampen aan
de extremiteiten.
Ten vier ure wordt het dier dood in het hok ge-
vonden.
Bij de obductie vindt men het volgende: in de
buikholte is eenig helder vocht aanwezig. Het omentum
vertoont talrijke kleine bloeduitstortingen. De oksel
en mesenteriaalklieren zijn gezwollen; in de laatste
zijn kleine bloeduitstortingen aanwezig. In de pleura-
pulmonalis zijn hier en daar kleinere stipvormige
bloeduitstortingen aanwezig. De lever vertoont geen
afwykingen; ook de milt vertoont de normale grootte
en kleur. De nieren zijn hyperaemisch.
17 Oct. Bij een zwart konijn, dat 2055 gram
weegt, wordt 1 cM.3 van de cultuur onder de huid
van den rug gespoten.
18 Oct. Het konijn vertoont geen ziekteverschijn-
selen.
19 Oct. Het konijn eet niet meer en zit ineen
gedoken in een hoek van het hok.
20 Oct. Des morgens ten 9 ure ligt bet dier dood
in het hok.
Bij de obductie vindt men het volgende. De oksel-
klieren zijn een weinig gezwollen. In de buikholte is
geen vrij vocht aanwezig. Het mesenterium vertoont
geen bloedingen. De milt is bloedrijk, niet gezwollen.
37
De lever is geelachtig van tint en hroos. De nieren
zijn hyperaemisch.
De bouillon-cultuur wordt op de in den text be-
schreven wijze uitgewasschen met gesteriliseerde phy-
siologische zoutsolutie. 50 cM.s van de cultuur worden
met 1250 gram zoutsolutie uitgespoeld. Met deze
troebele vloeistof, op haar oorspronkelijk volumen
teruggebracht, worden, nadat de levensvatbaarheid der
bacillen door uitzaaiing op serum nogmaals was vast-
gesteld, de volgende proeven verricht.
3.
17 Oct. Bij een witte cavia, die 485 gram weegt,
wordt 1 cKß der suspensie onder de huid van den
rug gespoten.
19 Oct. De cavia is volkomen gezond. Het dier
wordt weken lang in observatie gehouden, doch heeft
volstrekt geen ziekteverschijnselen vertoond.
4.
17 Oct. Een wit konijn, dat 1900 gram weegt,
ontvangt in de oor-vena 31/3 cM.3 der troebele suspensie.
19 Oct. Het konijn is gezond. Weken lang werd
het dier verder in observatie gehouden, doch ver-
toonde geenerlei ziekte verschijnselen.
5.
17 Oct. Bij een zwart konijn, dat 1700 gram weegt,
-ocr page 50-38
worden 3 cM.^ der uitgespoelde cultuur onder de huid
van den rug gespoten.
19 Oct. Het dier is volkomen gezond. Nog na
meerdere weken viel aan het dier niets abnormaals te
bespeuren.
30 Oct. Bij deze proef wordt gebruik gemaakt van
een bouilloncultuur van diphtheriebacillen, die van
21 October tot heden bij 33° C. vertoefde.
Met de troebele cultuur worden de volgende infectie-
proeven verricht.
N° 6.
30 Oct. Bij een blauwe duif, die 390 gram weegt,
wordt 1 cMS. in den musculus pectoralis sinister in-
gespoten.
31 Oct, De duif ligt dood in het hok. Bij de
obductie vindt men de linker borstspier, ter plaatse
van de injectie geelachtig verkleurd. De mesenteriale
vaten zijn sterk gevuld; tevens zijn er eenige kleinere
bloeduitstortingen in het omentum aanwezig. De lever
vertoont geen veranderingen.
Vijftig cM.3 der bouilloncultuur worden in het
toestel gebracht ter uitspoeling. Gedurende deze be-
werking breekt een buis van het apparaat, zoodat de
cultuur-vloeistof slechts met 220 cM.^ gesteriliseerde
physiologische vloeistof kan worden uitgewasschen.
39
Met de aldus verkregen bacillensuspensie (50 cM.^),
waarvan door uitzaaiing de levensvatbaarheid gecon-
stateerd wordt, worden de volgende proeven genomen.
7.
30 Oct. By een blauwe duif, die 370 gram weegt,
worden 3 cM.^ van het virus intrapectoraal geinjicieerd.
31 Oct. De duif wordt dood in het hok gevonden.
Bij de obductie zijn de beide musculi pectorales, waarin
het virus werd ingespoten, oedemateus en geelachtig
van tint. De mesenteriale vaten zijn sterk gevuld:
nergens worden bloedingen gevonden.
30 Oct. Een blauwe duif, die 280 gram weegt,
ontvangt 2 cM.^ van het virus in de musculi pectorales.
31 Oct. De duif ziet er ziek uit, eet niet meer
en zit ineengedoken in het hok.
1 Nov. De duif ligt dood in het hok. Bij de ob-
ductie vindt men in de spieren, ter plaatse van de
injectie, geelachtige haarden. De mesenteriale vaten
zijn zeer sterk gevuld. De lever is bleek van tint.
III.
1 Nov. De bouillon-cultuur, die by deze proef
gebruikt w^ordt, is 3 dagen oud. (29 Oct. tot 1 Nov.).
De cultuur heeft een licht zure reactie: de vol-
gende infectieproeven worden verricht vóór de uit-
wassching.
40
N° 9.
1 Nov. Bij een grijs konijn, dat 1582 gram weegt,
wordt in de rand-vena van het Hnker oor 1 cM.^ van
de cultuur ingespoten.
4 Nov. Het konijn vertoont geen ziekte-verschijn-
selen.
5 Nov. De eetlust van het proefdier is verdwenen.
Het dier zit ineengedoken in een hoek van het hok.
Jaagt men het dier op, dan blijkt, dat de achterpoo-
ten min of meer sleepend worden voortbewogen.
6 Nov. Des ochtends ten 9 ure ligt het dier met
frequente ademhaling in het hok. Het laat zich niet
meer opjagen, en schijnt diffuse verlammingsverschijn-
selen van het grootste gedeelte van het lichaam te
vertoonen.
Ten elf ure ligt het konijn dood in het hok. Bij
de obductie vindt nien in buik- en borstholte geen vrij
vocht. De okselklieren zyn gezwollen. In de pleurae
pulmonales vindt men eenige ecchymosen. De mesen-
teriale vaten zijn sterk gevuld. De lever vertoont
geen verandering. De nieren zijn niet hyperaemisch.
De blaas blijkt sterk gevuld met heldere, eiwithou-
dende urine.
N° 10.
1 Nov. Bij een blauwe duif, die 370 gram weegt,
wordt 1 cM.3 van de bouilloncultuur in den musculus
pectoralis sinister geinjicieerd.
41
2 Nov. Des ochtends ten 9 ure vind ik de duif
ziek, in elkaar gedoken in een hoek van het hok.
Ten een ure blijkt, dat de duif verlammingsver-
schijnselen vertoont. Jaagt men het dier op, dan
blijkt, dat het in het geheel niet meer vliegen kan,
en gebruikt het de uitgespreide vleugels om het even-
wicht te houden. De pooten worden bewogen, doch
op onregelmatige wijze. Na een paar schreden ge-
daan te hebben, slaat het dier met uitgeslagen vleu-
gels voorover.
3 Nov. Des morgens ten 9 uur wordt de duif
dood in het hok gevonden.
Bij de obductie vindt men ter plaatse van de in-
jectie en in de onmiddellijke omgeving daarvan, een
geelachtig verkleurden haard. De mesenteriale vaten
zijn sterk gevuld. Voorts bestaan geen macroscopisch
zichtbare afwijkingen.
Van de bouilloncultuur, waarmede de proeven n° 9
en n° 10 verricht werden, worden 50 cM.3 in het
speeltoestel gebracht en met 1500 cM-^ gesteriliseerde
physiologische keukenzoutoplossing uitgewasschen, en
wel zóó, dat het eindvolumen weder 50 cM.^ bedraagt.
Met deze troebele bacillensuspensie worden nu,
nadat vooraf door uitzaaiing op serum de levensvat-
baarheid der bacillen geconstateerd is, de volgende
twee infectie-proeven verricht.
42
IL
1 Nov. Bij een grys konijn, dat 2145 gram weegt,
worden 4 cM.3 in het bloed gespoten.
5 Nov. Des ochtends ten 9 ure vind ik het dier,
dat sinds de infectie geen ziekteverschijnselen ver-
toonde, dood in het hok. Bij de obductie vind ik in
de buikholte geen vrij vocht. Het omentum vertoont
geen haemorrhagieën. De lever is bleek en broos. De
borstholte is geheel ledig. In de pleurae pulmonales
zijn enkele kleine ecchymosen aanwezig. De nieren
zijn hyperaemisch. De milt vertoont geene afwijkin-
gen. De blaas is ledig. Oksel- en liesklieren zijn
niet merkbaar opgezet.
N° 12.
1 Nov. Een witte duif, die 360 gram weegt,
ontvangt in de musculi pectorales 2 cM.^ van het virus.
2 Nov. Des namiddags begint de duif er ziek uit
te zien. Zij zit ineengedoken op haar stok.
3 Nov. Des morgens ten 9 ure sterft de duif.
Bij de obductie vindt men geelachtig verkleurde
haarden in de musculi pectorales op de plaatsen van
injectie. Voorts constateert men sterke vulhng der
mesenteriale vaten. Overigens bestaan geen merk-
bare afwijkingen.
N° 13.
1 Nov. Bij een grys konijn, dat 2035 gram weegt,
-ocr page 55-43
wordt tracheotomie verricht. Na opening der trachea
wordt het slijmvlies gelaedeerd door er even over
heen te strijken met een branche van een gesteriliseerd
pincet. Yervolgens worden op de gelaedeerde plaats
een paar lissen vol van het virus geinoculeerd. Bij
het wegnemen van de platina-lis raakt deze de wond-
rand bij ongeluk even aan. De trachea wordt zorg-
vuldig met catgut gehecht. Vervolgens wordt de
wond met sublimaat 1/1500 afgesponsd en worden
spier- en huidsutures aangelegd. Eindelijk wordt de
wond bedekt met in Jodoform-collodion gedrenkte
watten.
2 Nov. Het konijn vertoont geen ziekteverschijn-
selen: met name neemt men niets abnormaals aan de
ademhaling waar.
3 Nov. Des ochtends ten 9 ure vind ik het dier
dood en verstijfd in het hok.
Bij de obductie vind ik het volgende:
Bij het insnijden van de huid vind ik het subcutane
celweefsel in de omgeving van de wond aan den hals
oedemateus gezwollen. De wondranden doen zich
grijswit geïnfiltreerd voor. By het openen van de
trachea vind ik deze laatste voor een deel met een
schuimend vocht gevuld. Nadat dit afgespoeld is, vindt
men ter hoogte van de gelaedeorde plek een dunne
grijswitte pseudo-membraan gelegen. Het shjmvhes
der bronchi, evenals dat van den larynx is geinji-
cieerd, doch vertoont geen membranen. De longen
44
bieden geen afwijkingen aan. Evenmin de overige
organen van bet dier.
14.
1 Nov. Bij een zwartbont konijn, dat 2400 gram
weegt, worden onder inachtneming van de noodige
voorzorgsmaatregelen, met behulp van het spuitje van
Pravaz, een paar druppels in de voorste kamer van
het rechter oog gebracht.
19 Nov. De injectie in de voorste oogkamer heeft
volstrekt geen nadeehge gevolgen gehad i).
N° IV.
4 Nov. Bij deze proef maakten wij gebruik van
een bouilloncultuur van diphtherie-bacillen, die zes
dagen oud was en een duidelijk zure reactie vertoonde
(29 October—4 Nov.). Met dezfe cultuur wordt de
volgende infectieproef verricht.
15.
4 Nov. Bij een witte duif, die 305 gram weegt,
wordt in den musculus pectoralis sinister 1 cM.\'^ der
cultuur ingespoten.
5 Nov. De duif is ziek, zit ineengedoken te rillen
in een hoek van het hok en beweegt zich zeer
moeielijk. Dwingt men het dief zich van zyn plaats
1) Deze infectieproef heb ik, daar zij geen resultaat scheen op te
leveren, later niet herhaald.
45
te bewegen, dan blijkt duidelijk, dat er aanzienlijke
motorische stoornissen bestaan. Het dier duikelt
telkens weer over den kop, evenals dat met de duif,
in proef n*^ 10 vermeld, het geval was.
6 Nov. Des ochtends ligt de duif dood in het hok.
Bij de obductie vindt men den reeds meerdere male i
beschrevenen geel-getinten haard in den musculus
pectoralis. Voorts constateert men weder een aanzien-
lijke vulling der mesenteriale vaten.
Nadat 50 cM.3 van de bovengenoemde cultuur in
ons toestel gebracht waren, en de bacillen met eene
hoeveelheid van 1500 cM.3 gesteriliseerde physiologische
keukenzoutoplossing gereinigd waren, werden met de
bacillen-suspensie, die weder op een quantiteit van
50 cM.3 was teruggebracht, de volgende infectie-
proeven verricht, nadat vooraf de levensvatbaarheid
der bacillen door uitzaaiing op Loeffler\'s serum was
gecontroleerd.
4 Nov. Bij een zwarte duif, die 375 gram weegt,
wordt 1 cM.3 van het virus in den musculus pecto-
ralis sinister geinjicieerd.
6 Nov. De duif zit lusteloos in het hok; dwingt
men ze te loopen, dan valt het dier telkens omver
en tracht zich met de uitgespreide vleugels op den
bodem te steunen. Deze verlammingsverschynselen
46
komen wederom geheel overeen met die vermeld in
de proeven n° 10 en n° 15.
7 Nov. De duif ligt dood in het hok. Bij de ob-
ductie vindt men weer den karakteristieken gelen
ha,ard ter plaatse van de injectie, evenals de al meer-
malen genoemde aanzienlijke vulling der mesenteriaal-
vaten. Voorts is de lever bleek van kleur.
4 Nov. Bij een cavia, die 335 gram weegt, wordt
van hetzelfde virus, als in proef n° 16 1 cM.3 onder
de huid van den rug gespoten.
6 Nov. De cavia wordt dood in het hok gevonden.
Bij de obductie vindt men ter plaatse der injectie
een geleiachtig haemorrhagisch oedeem. Voorts vindt
men eenige hyperaemie van nieren en milt. In de
borstholte is geen vocht aanwezig.
4 Nov. By een grijs konijn, dat 2655 gram weegt,
wordt in de lumbaal-streek ^/^o hetzelfde
virus onder de huid gespoten, nadat vooraf op die
plaats met een gesteriliseerden tenotoom onder de
noodige voorzorgsmaatregelen (scheeren en desinfectie
der huid) een vrij aanzienlyke subcutane verwonding
van het bindweefsel en van de daaronder liggende
spier was teweeg gebracht. Het huidwondje, door
den ingevoerden tenotoom veroorzaakt, wordt met
jodoform-collodion afgesloten.
47
8 Nov. Het konijn is volkomen gezond gebleven
en vertoont ter plaatse van de subcutane laesie en in-
fectie geen opvallende zwelling.
29 Januari 90. Het dier is nog volkomen gezond.
Tardieve verschijnselen zijn geheel uitgebleven. Ter
plaatse van de infectie is het haar nog weinig aan-
gegroeid en constateert men geen merkbare infiltratie.
19.
4 Nov. Bij een grijs konijn, dat 2095 gram weegt,
worden 4 cM.^ van hetzelfde virus op vier verschil-
lende plaatsen onder de huid gespoten.
12 Nov. Het konyn is nog volkomen gezond: ziekte-
verschynselen hebben zich in het geheel niet voorge-
daan. In den aanvang van December kon ik het dier
nog observeeren. Het was toen niet vermagerd. Tegen
het einde van December werd mij dit proefdier ont-
stolen.
4 Nov. Om na te gaan of een langer verblijf van
de diphtheriebacillen in physiologische keukenzout-op-
lossing voor de vitahteit dezer bacteriën schadelijk is,
bracht ik een zekere quantiteit van het virus, waar-
mede hierboven de drie laatste infectieproeven ver-
richt werden, en onder noodige voorzorgsmaatregelen in
gesteriliseerde reageerbuisjes, die ik met een watten-
prop behoorlijk afsloot. Op den 7deii November werd
een der genoemde buisjes geopend, en een paar lussen
48
vol op Loeffler\'s serum gebracht. Bij 33° C. gehouden,
vertoonde dit buisje reeds na 24 uur een volumineuse
cultuur.
Op den 12\'^ieii en op den IS^en November vt^erd
eveneens telkens een ander buisje geopend en bleken
bij uitzaaiing de bacillen nog zeer goed levensvatbaar.
Op den 25®^®" November, werd nogmaals een nieuw
buisje op zijn vitaliteit onderzocht. Thans bleken de
bacillen afgestorven; de geënte serumbuisjes bleven
steriel. Zooals men ziet, waren de bacillen nagenoeg
14 dagen in leven gebleven.
Voorts injicieerde ik ter controle bij een duif in de
beide musculi pectorales een cM.3 gesteriliseerde bouil-
lon. Het dier bleef volkomen gezond en vertoonde
volstrekt geen motorische stoornissen,
N° V.
1 Nov. Bij deze proef gebruikte ik een bouilloncul-
tuur van diphtheriebacillen, die 9 dagen oud was. Met
deze cultuur wordt de volgende infectieproef verricht.
N° 20.
7 Nov. Bij een blauwe duif, die 435 gram weegt,
wordt 1 cM.^ van de cultuur in den musculus pecto-
ralis sinister geinjicieerd.
8 Nov. Des ochtends ligt de duif dood in het hok.
Bij de obductie vindt men dezelfde verschijnselen als
in de vorige proeven bij duiven vermeld: den geel-
49
witten haard in den musculus pectoralis; de opvallend
sterke vulling der mesenteriaalvaten.
50 cM.3 der negen dagen oude cultuur worden in
het filtreertoestel gebracht, en met 1500 cM.^ geste-
riliseerde physiologische keukenzout oplossing uitge-
wasschen. Nadat de vloeistof weer tot 50 cM.^ is terug-
gebracht, worden enkele lissen daarvan op Loeffler\'s
serum uitgestreken. Reeds den volgenden dag ver-
toonden de geënte buisjes volumineuse culturen van
den Klebs-Loefflerschen bacil.
Met de uitgewasschen bacillensuspensie verrichtte
ik de volgende drie infectieproeven.
7 Nov. Bij een grgs konijn, dat 2390 gram
woog, werden 3 cM.3 van het virus in het bloed
gespoten.
19 Nov. Het konijn is tot dusverre volkomen
gezond gebleven.
5 Dec. Het dier is nog volkomen gezond.
N° 22.
7 Nov. Bij een wit konijn, dat 2210 gram weegt,
worden 2 cM.^ van hetzelfde virus in het bloed gespoten.
13 Nov. Het konijn, dat gisteren nog geheel gezond
scheen, ligt heden ochtend dood in het hok. In de
buikholte en in de pleuraholten vindt men bij de ,
50
obductie geen vrij vocht. De mesenteriale Mieren zyn
wat gezwollen. De lever en evenzoo de nieren zijn
opvallend bleek van kleur. De blaas is ledig.
23.
7 Nov. Bij een zwart konijn, dat 2100 gram
weegt, wordt 1 cM.3 van hetzelfde virus in de hnker
oor-vena gespoten.
16 Nov. Het konijn is tot dusverre geheel gezond
gebleven. De urine werd niet onderzocht.
5 Dec. Tot dusverre heeft het konijn nog geen
ziekteverschijnselen vertoond.
14 Nov. Bij de navolgende proeven werd gebruik
gemaakt van een bouilloncultuur van diphtherie-bacillen,
die gedurende 5 dagen bij een temperatuur van 33° C.
had vertoefd.
24.
14 Nov. Een witte duif, die 337 gram weegt,
ontvangt 1 cM.^ van deze cultuur in den musculus
pectoralis sinister.
15 Nov. De duif ziet er ziek uit; zit ineengedoken
in het hok.
16 Nov. Des ochtends ten 9 ure vertoont de duif,
die er erg ziek uitziet, duidelijke verlammingsver-
schijnselen, overeenkomstig, aan die welke in de proe-
51
ven n° 2, 10, 15 en 16 beschreven zijn. Ten elf ure
sterft het dier.
Bij de obductie vindt men afwijkingen zooals die
reeds meermalen zijn beschreven bij overeenkomstige
infectieproeven bij duiven.
50 cM.3 van de cultuur, waarmede de infectieproef
n° 24 verricht werd, worden op de meermalen be-
schrevene wijze, met 1500 cM.^ gestérilisee,rde physiolo-
gische keukenzoutsolutie uitgewasschen en ten slotte
op hun oorspronkelijk volumen teruggebracht. Mét
de aldus verkregen bacillen-suspensie, verrichtte ik
de volgende experimenten.
N° 25.
14 Nov. Bij een bont konijn, dat 1535 gram weegt,
worden 3 cM.^ van het virus in de oor-venagespoten.
15 Nov. Het konijn vertoont geen verschijnselen.
18 Nov. Ten 9 ure des morgens vind ik het ko-
nijn op de zijde liggend. Tilt mén het dier overeind,
dan valt het weer onmiddellijk op dezelfde zijde terug.
Het dier beweegt zich kruipend voort; de achterste
lichaamshelft schijnt geheel verlamd. Ten elf ure
sterft het dier.
Bij de obductie vindt men de liesklieren gezwollen.
In de buik- en borstholten bevindt zich geen vrij
vocht. Het Omentum bevat geen bloeduitstortingen.
De lever is bleek en broos. De nieren zijn niet
52
hyperaemisch. De blaas bevat eene groote quantiteit
heldere urine.
14 Nov. Bij een zwartbont konyn, dat 1355 gram
weegt, injicieer ik in de linker oor-vena 2 cM.3 van
hetzelfde virus, als in proef n° 25.
16 Nov. Het konijn schijnt nog volkomen gezond.
18 Nov. Ten 9 ure vind ik het dier dood in het
hok. By de obductie vindt men de okselklieren ge-
zwollen; het omentum vertoont geen bloeduitstortin-
gen, de lever is bleek en broos. De nieren zijn niet
hyperaemisch. De blaas is ledig.
W 27.
14 ÏTov. Bij een zwartbont konijn, dat 1315 gram
weegt, spuit men 1 cM.3 in de oor-vena.
18 Nov. Heden ochtend ten 9 ure ligt het dier
dood in het hok. De vorige dagen heeft het geen
ziekteverschijnselen vertoond. Bij de obductie vind
ik duidelyk bloeduitstortingen in het omentum. De
lever is broos en vertoont dezelfde geelachtig bleeke
tint als die der beide voorafgaande proefdieren. De
nieren zijn daarentegen zeer hyperaemisch, de blaas
is matig gevuld..
14 Növ. By een cavia, die 495 gram weegt, spuit
-ocr page 65-53
ik een half cKß van hetzelfde virus onder de huid
van den rug.
26 Nov. Heden ochtend vind ik de cavia dood in
het hok liggen. Hoevsrel ik het dier dagelijks zag,
kon ik absoluut geen ziekteverschijnselen bij het dier
waarnemen. By de obductie worden dezelfde ver-
schijnselen gevonden, die bij de cavia van proef
n° 17 vermeld zijn.
21 Nov. Bij dit experiment maakte ik gebruik
van een bouilloncultuur van diphtheriebacillen, die
gedurende 8 dagen in de broedstoof by een tempera-
tuur van 33° C. gehouden was.
N° 29.
21 Nov. Van deze troebele cultuur spoot ik bij een
duif, die 340 gram woog, een cM.^ in den musculus
pectoralis sinister.
22 Nov. De duif ligt dood in het hok. By de
obductie vindt men weder de afwijkingen, die reeds
herhaaldelyk bij duiven werden aangetroffen, wanneer
ik ze het diphtherisch virus in den musculus pectoraUs
had gespoten.
50 cM.^ van de bouillon-cultuur worden vervolgens
in ons toestel gebracht en uitgewasschen met 1500
cM.3 van een gesteriliseerde physiologische keukea-
zoutoplossing.
54
Aan het einde der uitspoehng wordt de cultuur
niet op haar oorspronkelijk volumen (50 cM.^), maar
op 150 cM.3 gebracht. Het virus werd dus drie
malen verdund. Hiermede nu verrichtte ik de volgende
infectieproeven.
30.
21 Nov. Bij een donkergrijs konijn, dat 2150 gram
woog, wordt 1 cM.3 van het virus in de rechter
oor-vena geinjicieerd.
25 Nov. Bij het konijn, dat tot dusverre gezond
is gebleven, wordt heden nogmaals van hetzelfde virus
een cM.^ in de oorvena geinjicieerd.
3 Januari 90. Het konijn heeft geen ziektever-
schijnselen vertoond. Het dier, dat voorts nog in
observatie zou blijven, werd gestolen.
31.
21 Not. Bij een leikleurig konijn, dat 2100 gram
weegt, wordt 1 cM.^ van het zelfde virus in de
linker oor-vena gespoten.
25 Nov. Het konijn is gezond gebleven. Heden
wordt opnieuw 1 cM.3 van het virus in de oorvena
gespoten. Bij uitzaaiing van het virus op serum, dat
gisteren heeft plaats gehad, zijn heden talrijke kolonies
van diphtherie-bacillen op Loeffler\'s serum uitgegroeid.
3 Dec. Het konijn ligt dood in het hok. Bij de
obductie vindt men de buikholte en de pleuraholte
ledig. Bloedingen in het omentum ontbreken. De
55
lever is bleek en broos. De nieren vertoonen geen
afwijkingen.
32.
21 Nov. Bij een witte duif, die 360 gram weegt,
worden 2 cM.^ van het virus in den musculus pecto-
rahs sinister geinjicieerd.
23 Nov. De duif heeft tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen vertoond en is ook heden heel wel.
15 Jan. 90. De duif is nog steeds gezond.
N° VIII.
4 Dec. Bij dit experiment wordt een bouilloncul-
tuur van diphtherie-bacillen gebezigd, die van 1 Novem-
ber tot 4 December, derhalve gedurende 21 dagen bij
33° C. in de broedstoof had gestaan. Nadat de levens-
vatbaarheid van deze cultuur door uitzaaiing was vast-
gesteld, worden 50 cM.^ in ons toestel gebracht en
met 1500 cM.^ gesteriliseerde physiologische keukenzout-
oplossing uitgewasschen. Nadat de quantiteit van het
virus weder op 50 cM.3 was teruggebracht, worden
daarmede de volgende infectieproeven verricht.
N° 33.
4 Dec Bij een zwarte duif, die 330 gram weegt,
worden 2 cM.^ in de musculi pectorales geinjicieerd.
7 Dec. De duif, voortdurend in observatie gehou-
den , heeft tot dusverre nog geen ziekteverschijnselen
vertoond.
56
30 Jan. 90. De duif is nog steeds gezond.
N° 34.
4 Dec. Bij een roode duif, die 200 gram weegt,
worden, evenals in proef n° 33, 2 cM.^ van het virus
in de musculi pectorales geinjicieerd.
7 Dec. De duif is nog volkomen gezond.
30 Jan. 90. De duif, sinds 4 December in obser-
vatie gehouden, is tot dusverre volkomen gezond
gebleven.
N° 35.
4 Dec, Bij een zwart konyn, dat 2250 gram weegt,
wordt de trachea blootgelegd, en worden met een fijne
canule een paar droppels van het virus in de trachea
gespoten. Vervolgens wordt de wond onder strenge
antiseptische cauteelen gehecht en met in jodoform-
collodion gedrenkte watten voorzien,
9 Dec. Het konijn, dat tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen h^eft aangeboden, wordt gedood. In
de trachea wordt geen afwijking gevonden. Ook de
wond vertoont niets bizonders i).
i) Wellicht zal het deii lezer bevreemden, dat ik bij deze proef
van de gewone wijze van intratracheale infectie met de diphtherie-
bacillen afweek. Dez& afwijking geschiedde om na te gaan of
werkelijk een uitgebreidere laesie van het slijmvlies noodig is, om
een croupeuse ontsteking teweeg te brengen. Op deze kwestie kom
ik later terug. Ik verrichtte namelijk opzettelijk een viertal infectie-
proeven, om hier omtrent iets naders te weten te komen. Men
vergelijke de proeven n° 83, 84, 85 en 86 en den tekst pag. 100.
57
IX.
23 Dec. Bij de hier volgende proeven maakte ik
gebruik van een bouilloncultuur van diphtheriebacillen,
die van 13 November tot heden in de broedstoof
bij 33° C. had vertoefd. Een aantal buisjes met
Loeffler\'s serum werden met deze zeven en dertig
dagen oude cultuur geënt, en leverden volumineuse
rein-cultures van den Klebs-Loefflerschen bacil. Na
aldus de levensvatbaarheid der bacillen gecontroleerd
te hebben, verrichtte ik met de cultuur de volgende
infectieproef.
N° 36.
23 Dec. Bij een witte duif met bruine vleugels
wordt 1 cM.3 van de bouilloncultuur in den musculus
pectoralis sinister ingespoten.
25 Dec. De duif wordt dood in het hok gevonden :
bij de obductie van het dier vindt men weder den
geelachtig gekleurden circumscripten haard ter plaatse
van de injectie en voorts de opvallend sterke vulling
van de venae mesenteriales.
23 Dec. 50 cM.^ van de zeven en dertig dagen
oude cultuur worden in ons toestel gebracht, met
1500 cM.3 van een gesteriliseerde physiologische keu-
kenzoutoplossing uitgewasschen en de bacillen-suspensie
wederom teruggebracht op haar oorspronkelijk volumen
van 50 cM.^. Met dit virus verrichtte ik de volgende
drie infectie-proeven.
98
23 Dec. Bij een zwartbont konijn, dat 2075 gram
weegt, wordt tracheotomie verricht. De achterwand
van de trachea wordt even gelaedeerd door er over
heen te strijken met de branche van een gesteriliseerd
pincet. Vervolgens werden een paar platina-lissen
vol van het virus op dezelfde plaats uitgestreken.
De wond der trachea wordt met catgut gehecht. Men
legt spier- en huidhechtingen, na behoorlijke reiniging
van de wond, aan, en appliceert een watten-verband
met Jodoform-collodion gedrenkt.
24 Dec. Het konijn vertoont geen ziekteverschyn-
selen.
26 Dec, Het dier, dat gisteren nog geheel ge-
zond was, is heden verdwenen. Er was diefstal
gepleegd.
N° 38.
23 Dec. Bij een blauwe duif met gespikkelden
kop, die 362 gram weegt, worden 2 cM.3 in de
musculi pectorales geinjicieerd.
26 Dec. De duif vertoont geen ziekteverschijnselen.
30 Januari 90. De duif is voortdurend gezond ge-
bleven en heeft met name geen tardieve verlammings-
verschijnselen vertoond.
39.
23 Dec. Bij een blauwe duif, die 305 gram weegt,
-ocr page 71-59
worden eveneens 2 cM.^ van hetzelfde virus in de
musculi pectorales geinjicieerd.
27 Dec. De duif heeft geen ziekteverschijnselen
vertoond en ziet er gezond uit.
15 Januari 90. De duif, die naar ik verneem, in
de laatste dagen er ziekelijk uitzag, maar niet bepaald
verlammingsverschijnselen vertoonde, werd heden ge-
durende mijn afwezigheid (influenza), dood in het hok
gevonden. De obductie werd niet verricht.
W X.
25 Januari 90. Bij de volgende reeks van infectie-
proeven maakte ik gebruik van een cultuur van diphthe-
rie-bacillen in bouillon, die heden 32 dagen oud is.
Er moet evenwel gezegd worden, dat deze cultuur in
tegenstelling tot al de andere bouillon-cultures bij de
voorafgaande proeven gebruikt, niet voortdurend bij
33° C. gehouden werd. De cultuur vertoefde van den
23ste» December tot den SP^e^ December bij 33° C. Yer-
volgens werd zij by kamertemperatuur tot op heden
bewaard. Heden werden acht serumbuisjes met deze
cultuur geënt; zij vertoonden alle reeds twee dagen
later fraaie cultures van den Klebs-Loelflerschen bacil
40.
25 Januari. Bij een bronskleurige duif, die 290
gram weegt, wordt 1 cM.^ der 32 dagen oude cultuur
in den musculus pectoralis dexter gespoten.
60
26 Januari, De duif ziet er ziek uit. Zij zit in
elkaar gedoken in een hoek van het hok.
27 Januari. De duif vertoont diffuse verlammings-
verschijnselen. Zij laat de vleugels hangen en loopt
moeielijk.
29 Januari. De duif is nog steeds ziek; zij laat de
vleugels nog hangen, doch loopt beter.
1 Febr. De ziekteverschijnselen zyn verminderd
6 Febr. De duif loopt weer goed: alleen laat zij
de vleugels nog wat hangen.
41.
25 Jan. By een grys konijn, dat 1890 gram weegt,
wordt 1 cM.3 der cultuur in de oor-vena gespoten.
6 Febr. Het dier is gezond gebleven. Ook heden
is nog geen enkel ziekelijk verschynsel waar te nemen.
42.
25 Januari. Bij een grijs konijn met witten bles,
dat 2040 gram weegt, worden 2 cM.3 van dezelfde
bouillon-cultuur in de huid van den rug gespoten.
6 Febr. Het konijn heeft tot dusverre geen enkel
ziekelijk verschynsel vertoond.
Na 50 cM.3 in ons waschtoesfcel gebracht te hebben,
worden deze met 1500 cM.-^ van een gesteriliseerde
physiologische zoutoplossing uitgespoeld, en vervolgens
de troebele bacillen-suspensie weer op een volumen
61
van 50 eM.3 teruggebracht. Met deze suspensie ver-
richtte ik de volgende zes infectieproeven.
43.
25 Januari. Bij een cavia, die 540 gram woog,
wordt 1 cM.^ van de genoemde bacillen-suspensie
onder de huid van den buik gespoten.
30 Januari. Het dier is volkomen gezond gebleven,
het loopt zeer snel door het hok.
31 Jan. Het dier, dat ten 9 ure des ochtends stil
in een hoek van het hok zat, sterft in den namiddag.
Bij de obductie blijkt het volgende. De cavia weegt
450 gram. Op de plaats der inoculatie wordt in het
subcutane bindweefsel een haemorrhagisch oedeem ge-
vonden. Bij het openen van de buikholte blijkt nader,
dat de genoemde oedemateuse infiltratie zich door den
buikwand voortzet, terwijl daar ter plaatse de serosa
der buikholte met een fibrineus exsudaat bedekt is.
Terzelfder plaatse vindt men een darmlis met den buik-
wand verkleefd. Overigens is het peritoneum onver-
anderd en bevat de buikholte geen vrij vocht. De
linker hoorn van den uterus is zeer volumineus: hij
bevat een bijna voldragen embryo. Bij onderzoek blijkt
de placenta materna met fibrineuse pseudomembranen
bedekt, terwijl ook uitwendig ter plaatse van de in-,
sertie der placenta aan den uteruswand, plaatselijk
hetzelfde exsudaat wordt aangetroffen. Uit een en
p,nder blijkt, dat de naald der Pravaz-sche spuit in de
62
buikholte is gedrongen en de placenta heeft getroffen.
Overigens worden bij het dier geene afwijkingen ge-
vonden,
44.
25 Jan. Bij een bronskleurige duif, die 290 gram
weegt, wordt 1 cM.^ van dezelfde uitgewasschen bacillen-
cultuur in den musculus pectoralis geinjicieerd.
6 Febr. De duif heeft tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen vertoond.
45.
25 Jan. Bij een lichtbruine duif, die 360 gram
weegt, wordt, evenals bij de vorige proef, 1 cM.s van
hetzelfde virus, in den musculus pectoralis geinjicieerd.
6 Febr. De duif is volkomen gezond gebleven.
46.
25 Jan. Bg een leikleurig konijn, dat 1620 gram
weegt en er zwak en wat vermagerd uitziet, wordt
1 cM.^ van hetzelfde virus in de oor-vena gespoten.
31 Jan. Het dier ligt dood in het hok. Bij de
obductie vindt men bij het dier, dat 1500 gram weegt,
de buikholte ledig, in het mesenterium geen bloed-
uitstortingen. De lever is bruinrood van kleur. De milt
is hyperaemisch. De blaas is matig uitgezet en bevat
heldere, gele, eiwithoudende urine. De nieren zijn
bleek van kleur; de schors is troebel, bloedingen zijn
63
afwezig. In het pericardium vindt men een weinig
vocht. De pleura-holten zyn ledig; de longen ver-
toonen geen veranderingen. Het pancreas-aselli, de
lies- en okselklieren zijn niet gezwollen.
N° 47.
25 Jan, Bij een grijs konijn met witten hals, dat
2540 gram weegt, worden 2 cM.^ van hetzelfde virus
onder de huid van den rug gespoten,
6 Febr. Het dier is tot dusverre volkomen gezond
gebleven.
N^ 48.
25 Jan. Bij een wit konyn, zwart gevlekt, dat
2640 gram woog, wordt tracheotomie verricht. Na
het slijmvlies der trachea ter plaatse van de gemaakte
opening een weinig gelaedeerd te hebben, door er
even over heen te strijken met de branche van een
vooraf uitgegloeid pincet, worden enkele druppels van
dezelfde bacillen-suspensie in de trachea gedruppeld.
Vervolgens werd de trachea met catgut gehecht,
de wond met sublimaat gedesinfecteerd en werden
spier- en huidhechtingen aangelegd. Ten slotte werd
de wond met een jodoform-collodion wattenverband
bedekt.
1 Febr. Het dier ziet er izlek uit en heeft dys-
pnoe. Bij de ademhaling hoort men een piepend ge-
luid. Bij onderzoek van de urine blykt deze eiwit
te bevatten.
64
4 Febr. Het dier is heden ochtend gestorven.
Het v^eegt 2000 gram. Bij de obductie vindt men
het celweefsel in de buurt van de wond oedemateus-
haemorrhagisch. In de trachea vindt men het slym-
vlies met een duidelijke fibrineuse membraam bedekt.
Deze membraam strekt zich niet gelijkmatig over de
geheele trachea uit, maar is vleksgewijze op het slijm-
vlies gelegen. In de bronchi vindt men geen exsu-
daat. De boven- en middenkwab der rechterlong zy n
bruinrood gehepatiseerd. Ook een deel van de hoven-
kwab der linkerlong verkeert in denzelfden toestand.
De lever is bleekgeel van kleur. De milt is hyperae-
misch. De nieren zijn bleek. In het omentum vindt
men langs de vaten kleine bloeduitstortingen. Het
slijmvlies van den pharynx is nergens met Pseudo-
membranen bedekt.
OVERZICHT VAN DE PROEVEN DER EERSTE REEKS.
INFECTIE-PROEVEN MET GEREINIGDE BACILLEN.
INFECTIE-PROEVEN MET BOUILLON-CULTURES.
Nummer |
Ouderdom der |
Pr oefdier. |
Resultaat. |
Aanmerkingen. |
Proefdier. |
Resultaat. |
Aanmeekingen. |
Proef 1. |
102 dagen. |
Konijn n° 1. |
18 Oct. gestorven. |
Cavia 3. |
gezond gebleven. | ||
Konijn n° 2. |
20 Oct. gestorven. |
Konijn u° 4. |
gezond gebleven. | ||||
Konijn ri° 5. |
"gezond gebleven. | ||||||
Pi-oef II. |
9 dagen. |
Duif n° 6. |
31 Oct. gestorven. |
30 Oct. 3 cM.3 intramusc. |
"glIOet. gestorven. | ||
Duif n° 8. |
1 Nov. gestorven. | ||||||
Proef III. |
3 dagen. |
Konijn n" 9. |
6 Nov. gestorven. |
Konijn n° ii. |
5 Nov. gestorven. | ||
Duif n° 10. |
3 Nov. gestorven. |
n° 12. 1 Nov. 2 cM.® intramusc. |
3 Nov. gestorven. | ||||
Konijn n° 13. |
"3 Nov. gestorven. | ||||||
Proef IV. |
6 dagen. |
Duif n° 15. |
6 Nov. gestorven. |
Duif n° 16. ~ |
7 Nov. gestorven. | ||
Cavia 11° 17. |
6 Nov. gestorven. | ||||||
Konijn 11° 18. |
gezond gebleven. | ||||||
Konijn u° 19. |
Aanvang December |
Einde December | |||||
Proef V. |
9 dagen. |
Duif n° 20. |
8 Nov. gestorven. |
\' Konijn n° 21. |
gezond gebleven. | ||
Konijn n° 22. |
13 Nov. gestorven. | ||||||
Konijn n° 2.3. |
gezond gebleven. | ||||||
Proef VI. |
5 dagen: |
Duif n° 24. |
16 Nov. gestorven. |
Konijn 11° 25. |
18 Nov. gestorven. | ||
Konijn n° 26. |
19 Nov. gestorven. | ||||||
Konijn 27. |
18 Nov. gestorven. | ||||||
Cavia n° 28. |
26 Nov. gestorven. | ||||||
Proef VIL |
8 dagen. |
Duif n° 29. |
22 Nov. gestorven. |
Konijn n° 30. |
gezond gebleven. | ||
Konijn 11° 31. |
3 Dec. gestorven. | ||||||
Duif n° 32. |
gezond gebleven. | ||||||
Proef VIII. |
21 dagen. |
Duif n° 33. |
gezond gebleven. | ||||
Duif n° 34. |
gezond gebleven. | ||||||
Konijn n° 35. |
9 December | ||||||
Proef IX. |
40 dagen. |
Duif n° 36. |
25 Dec. gestorven. |
Konijn n° 37. |
25 December |
Het dier werd | |
Duif n° 38. |
gezond gebleven. | ||||||
Duif n° 39. |
15 Jan. gestorven. | ||||||
Proef X. |
32 dagen. |
Duif n° 40. |
Na ziek geweest |
Cavia n° 43. |
31 Jan. gestorven. |
Dier aan compli- | |
Konijn n° 41. |
gezond gebleven. |
Duif n° 44. |
gezond gebleven. | ||||
Konijn n° 42. |
gezond gebleven. |
Duif n° 45. |
gezond gebleven. | ||||
Konijn n° 46. |
31 Jan. overleden. | ||||||
Konijn n° 47. |
gezond gebleven. | ||||||
Konijn n° 48. |
4 Febr. gestorven. |
B. Onderzoek naar de virulentie van serum-
cultures van verschillenden leeftijd.
Ik wend mij thans tot het onderzoek van de viru-
lentie van rein-cultures van diphtherie-bacillen, die
gedurende meerdere weken bij SS\'\' C. in de broed-
stoof stonden, of na enkele dagen bij die temperatuur
vertoefd te hebben, voorts by kamertemperatuur waren
bewaard geworden.
Alvorens over te gaan tot het verrichten van infectie-
proeven, werd enkele dagen te voren de oude cul-
tuur , door uitzaaiing op Loeffler\'s serum, op hare
vitahteit onderzocht. Alleen dan, wanneer de uit-
zaaiing onmiddelijk een cultuur leverde, werd de oude
cultuur voor een experiment gebezigd. Bleek daar-
entegen bij de uitzaaiing dat de levensvatbaarheid
der bacillen zeer aanzienlijk verminderd was, wat
inderdaad niet zeldzaam kon worden geconstateerd,
dan werd de oude cultuur ongeschikt geacht voor de
proef en daarmede niet geëxperimenteerd.
Wat de vitaliteit van serum-cultures betreft, zoo
Yalt in het algemeen op te merken, dat de cultures
66
ongeveer 3 maanden lang levensvatbaar blijven, met
met dien verstande evenwel, dat enkele cultures hunne
levensvatbaarheid langer behouden, andere daaren-
tegen reeds spoediger afsterven. Terwijl Loeffler
reeds bij zijn eerste onderzoek constateerde, dat de
serum-cultures ruim drie maanden levensvatbaar blij-
ven, heeft hij er in zijne laatste verhandeling op ge-
wezen, dat de cultures in enkele gevallen reeds bin-
nen enkele weken bijna geheel afgestorven waren,
zoodat bij uitzaaiing van grootere quantiteiten der
cultuur, slechts weinige kolonies van diphtherie-ba-
cillen werden verkregen; van den anderen kant zagen
wij in het historisch overzicht. Roux en Yersin ex-
perimenteeren met een 5 maanden oude cultuur, in
het duister bewaard, wier bacillen stellig grootendeels
nog levensvatbaar waren. Het was derhalve zeer
zeker noodzakelijk, telkens, zooals hierboven vermeld
is, voordat wij tot het verrichten van infectie-proeven
overgingen, de levensvatbaarheid voor ieder geval
nauwkeurig na te gaan.
De jeugdige cultures, die bij de genoemde controle
verkregen werden, gebruikte ik nu verder om daar-
mede ook infectie-proeven te verrichten en op deze
wijze de oude moedercultuur, met de twee tot vier
dagen oude dochtercultuur, rechtstreeks te vergelijken.
Ik heb met dit doel 2 seriën proeven genomen. In
de eerste serie, (Bijlage b. Proeven der tweede reeks),
heb ik acht proeven verricht bij duiven, waarbij het
67
diphtherie-virus in den musculus pectoralis werd ge-
spoten. In de tweede serie (Bylage c. Proeven d.er
derde reeks), verrichtte ik proeven hy konynen, om
na te gaan, welken invloed de intratracheale inocu-
latie van oude cultures had. Terwijl ik hij de laatste
proeven een platina-lis bacillen over het vooraf ge-
laedeerde slijmvlies uitstreek, werd bij de intra-mus-
culaire injecties bij duiven de oude cultuur telkens
met 1 cM.^ gesteriliseerd water aangemengd en van
deze troebele emulsie een gedeelte geinjicieerd.
Wat betreft de uitkomsten by de intramusculaire
injecties bij duiven verkregen, deze waren zeer spre-.
kend. De oudste cultures, die bij overenting uit
een zeer groot aantal cultures, die voor dit doel her
waard waren geworden, voor onze proeven geschikt
bleken te zijn, waren hoogstens twee maanden oud.
Oudere cultures gaven slechts enkele kolonies, of
bleken geheel afgestorven.
De experimenten met deze cultures verricht bij
zeven duiven, leerden het volgende. Terwijl al de
duiven dezelfde quantiteit, 1 cM.3,^van de bacillen-
suspensie in den musculus pectoralis ontvingen, zijn
er van mijn proefdieren vijf volkomen gezond gebleven,
(n° 51, 52, 55, 57, 58); daarentegen hebben twee,
duiven, die even als de andere in de eerste dagen na
de injectie geen ziekte-iverschijnselen vertoond had-
den, geruimen tijd later duidelijke tardieve verlam-
mingsverschijnselen aangeboden. Bij de eene duif.
68
(n° 49), bij welke op den 21sten j^ovember de injectie
plaats had, verschenen tegen den 5deu Januari daar-
aanvolgende verlammingsverschijnselen, die in de
daarop volgende dagen meer en meer toenamen, zoo-
dat het dier ten slotte noch vliegen, noch loopen kon.
Op 11 Januari doodde ik het dier, om na te gaan,
voornamelijk, of misschien ziekteprocessen der ge-
wrichten (arthritis urica^)), de oorzaak der waargenomen
verschijnselen kon zijn. Daarbij bleek even wel, dat
de gewrichten van het dier volkomenn ormaal waren,
(vergelijk het obductie-verslag pag. 76). Bij een andere
duif, (n° 54), bij welke op 17 December het virus in den
musculus pectoralis geinjicieerd was, traden op 1 Febr.
90, verlammingsverschijnselen op , terwijl het dier een
opvallende vermagering vertoonde. Tijdens het bestaan
der verlammingen overleed het dier, zonder dat bij
de obductie de naaste oorzaak van den dood nauw-
keurig kon worden vastgesteld. De dochter-cultures
van de oude serum-cultures, waarvan hierboven mel-
ding werd gemaakt, gaven daarentegen geheel andere
uitkomsten. De vier proefdieren, n° 50, 53, 56 en
59, die elk 1 cM.3 van de twee tot drie dagen oude
cultuur in den musculus pectoralis ontvingen, stierven
alle binnen één- tot tweemaal vierentwintig uur.
Na deze uitkomst, die met zekerheid scheen aan
\'1) Zie de iloot pag. 76 v. d. proefschrift,
-ocr page 82-te wijzen, dat zekere verzwakking der oude cultures
aanwezig was, ging ik over tot het nemen van proeven
met jeugdiger cultures. Ik nam daartoe in de eerste
plaats twee proeven met cultures, die een maand oud
waren, en gedurende dien tijd bij 33° C. hadden
vertoefd, (Exp. Y en YI), en spoot van deze cultures
bij vier duiven telkens 1 cM.^ in den musculus pec-
toralis. Deze dieren, 60, 61, 63 en 64, bleven
zonder uitzondering gezond, en vertoonden ook later
geen tardieve verschijnselen. De vier dagen oude
dochter-cultures evenwel, bleken de volle virulentie
te vertoonen; twee duiven, (n" 62 en 65), die elk
1 cM.3 in den musculus pectoralis ontvingen, stierven
binnen tweemaal vierentwintig uur.
Ten slotte ben ik in twee volgende experimenten,
n° YII en n° YIII, nog wat verder gegaan, en heb
geexperimenteerd met cultures die slechts 24 dagen
oud waren. (33° C.). Ik verrichtte met deze cultures
weder vier infectie-proeven bij duiven, n° 66, 67, 69
en 70. Al deze dieren zijn volkomen gezond geble-
ven. Daarentegen bleken ook deze cultures bij over-
enting onmiddelijk weer de volle virulentie te bezitten,
zooals de proeven n° 68 en 71 leeren. De eene duif
vertoonde reeds daags na de injectie duidelijke ver-
lammingsverschijnselen en stierf nog denzelfden dag,
terwijl de tweede, dezelfde verschijnselen vertoonende,
hetzelfde lot onderging.
Ik heb deze proeven niet voortgezet door nog
-ocr page 83-70
jongere cultures op hare virulentie te onderzoeken,
daar het voor de hand lag, dat nu w^eldra wisselende
uitkomsten zouden worden verkregen, al naar mate
de cultuur, min of meer verzwakt, bij jongere of
oudere duiven ingespoten werd, wat de beoordeeling
der uitkomsten van mijne proeven nu verder zeer
zoude gaan bemoeielijken.
Grebjk men ziet komen de resultaten mijner proeven
geheel over een met die van von Hofmann, en kan
ik zijn uitkomst, dat serum-cultures reeds na een maand
bare virulentie voor een groot deel of byna geheel
verloren hebben, onderschrijven. Met even veel
zekerheid kan gezegd worden, dat de cultures even-
wel binnen dien tijd niet regelmatig hare virulentie
verliezen, en dat met name zulks daardoor tot uiting
kan komen, dat de dieren zelfs weken later nog aan
tardieve verschijnselen kunnen te gronde gaan, zooals
ook door Roux en Yersin is aangegeven.
Ook het feit door von Hofmann eenerzijds, door
Roux en Yersin anderzijds geconstateerd, dat jeug-
dige dochter-cultures van de oude verzwakte cultures,
onmiddelijk weder de volle virulentie vertoonen, werd
door mijne proeven bevestigd, en op afdoende wijze
nader bewezen.
Na deze beschouwing, betreffende de intramuscu-
laire injectie bij duiven, wendde ik mij tot een anderen
infectie-modus, de intra-tracheale inoculatie. Tot dus-
71
verre had men deze wijze van infectie, ofschoon de
meest voor de hand hggende, met verzwakte cultures
nog niet verricht. Na tracheotomie verricht te heb-
ben , werd onder de noodige voorzorgsmaatregelen om
wond-infeetie te voorkomen , het slijmvlies der trachea
gelaedeerd, en op deze plaats een geringe hoeveelheid
bacillen van oude cultures uitgestreken. In experi-
ment I, Bijlage c, entte ik met een cultuur die van
27 Nov. tot 23 Dec. bij 33° C. had gestaan. Die
enting mislukte, het dier bleef volkomen gezond. In
de experimenten II en III, gebruikte ik serum-cultures
die 48, respectieve 37 dagen oud waren. In beide
gevallen bleef de enting in de trachea, (n° 73 en 75),
zonder eenig resultaat. Het proefdier n° 73, dat ge-
ruimen tijd na de inoculatie dyspnoe vertoonde, en
daarom gedood werd, bleek aan secundaire infectie
met tuberkel-bacillen te lijden. Ook de gelijktijdig
met deze cultures verrichte intra-musculaire injecties
bij duiven, (n° 74 en 76), bleven zonder eenig nadeelig
gevolg. Eindelijk verrichtte ik inoculatie in de trachea
bij een konijn, (n° 77), met een serum-cultuur, die
35 dagen oud was, en entte met een dochter-cultuur
daarvan, die 5 dagen oud was, de trachea bij een
tweede konijn, (n° 79). Beide konynen zijn aan de-
zelfde afwijking te gronde gegaan. In beide gevallen
werd bij de obductie een uitgebreide ontsteking van
de trachea gevonden, wier slijmvlies met dikke pseudo-
membranen bedekt was, ja, by het dier dat met de
12
oude cultuur geinoculeerd was, had het proces zelfs
een buitengewoon hoogen graad bereikt, en vond men
ook in de groote bronchi fibrineuse afgietsels. Dat
de cultuur evenwel feitelijk, althans tot zekere hoogte,
verzwakt was, leerde een intra-musculaire injectie bij
een duif, (n° 78), welk dier, althans voor zoover na-
gegaan kon worden, gezond bleef. Een experiment,
geheel overeenkomstig aan het laatst beschrevene,
Exp. V, gaf volkomen denzelfden uitkomst. Zoowel
het konijn, (n° 80), dat met de oude cultuur, als dat,
(n° 82), hetwelk met de jeugdige dochter-cultuur in
de trachea geënt was, stierven beide aan uitgebreide
membraneuse ontsteking der trachea, terwijl een duif,
(n° 81), ter controle ingeënt in den musculus pecto-
rales, volkomen gezond gebleven is.
Wanneer men derhalve de uitkomsten van de proe-
ven der laatste serie samenvat, dan blijkt, dat ook bij
de enting op het gelaedeerde slijmvlies der trachea,
de verzwakking van oude cultures merkbaar is. Merk-
waardiger wijze vindt deze verzwakking evenwel niet
haar uitdrukking in de intensiteit van het proces, dat
door de bacillen wordt opgewekt, maar verkrijgt men
een geheel ander resultaat. Bij sommige proefdieren
volgt in het geheel geen bacillaire ontsteking; bij
anderen daarentegen wekt zij een membraneuse tra-
cheïtes op, die in intensiteit volkomen overeenstemt
met die, welke men na enting met niet verzwakte cul-
tures pleegt waar te nemen. Voorts ziet men, dat tot
73
deze uitslag van de proef, de leeftijd van de cultuur
betrekkelijk weinig afdoet.
Wanneer men deze feiten beschouwt in verband
met de in den loop der vorige proeven waargenomene
daadzaak, dat de dochter-cultures van oude, zonder
twijfel verzwakte cultures, wederom de oorspronke-
lijke virulentie terugkrijgen, dan is het, alsof bij de
enting op het slijmvlies der gelaedeerde trachea, de
uitkomst afhankelijk is van de levensvatbaarheid der
bacterien en van de condities die zy daar ontmoeten.
Naar mate deze laatste gunstiger zijn voor de verme-
nigvuldiging der bacillen en de vitaliteit der bacterien
grooter is, des te meer kans zal er bestaan, dat de
bacterien in woekering geraken, en dat hun kroost,
in het bezit der volle virulentie, aanleiding zal geven
tot een heftige ontsteking.
Uit de laatste proeven, met serum-cultures geno-
men , blykt derhalve, dat met den leeftijd de viru-
lentie van den diphtherie-bacil afneemt, zonder evenwel
geheel verloren te gaan. Na te gaan of cultures,
ouder dan die ik bij mijne proeven gebruikte, hare
virulentie misschien ten eenenmale hadden verloren,
was \'mij daarom niet mogelijk, omdat, zooals boven
uitvoerig vermeld is, de bacillen met den leeftijd
gaandeweg aanzienlijk in aantal verminderen. Zelfs
bij de proeven, waarbij de bacillen op het slijmvlies
der trachea geënt werden, en waarbij stellig wel dit
moment van minder beteekenis zal wezen, dan bij
74
andere wijze van infectie, konden tock deze omstan-
digheden niet geheel uit het oog verloren worden,
omdat het immers denkbaar is, dat de platina-lis
toevallig geen levensvatbare bacillen op het slijmvlies
bracht.
Bijla&e h.
21 Nov. Een reincultuur van diphtheriebacillen, die
sinds 21 Sept. 89 bij 33° C. stond, werd heden op
hare vitaliteit en virulentie onderzocht. Na overen-
ting op Loeffler\'s serum wordt de twee maanden oude
cultuur met 2 cM.3 gesteriliseerde physiologische zout-
oplossing aangemengd.
N° 49.
21 Nov. Yan de genoemde troebele bacillen-sus-
pensie injicieer ik 1 cM.3 in den musculus pectoralis
van een blauwzwarte duif.
22 Nov. De duif is volkomen gezond.
29 Nov. De duif is nog steeds gezond gebleven.
5 Jan. 90. Heden worden bij de duif voor het
eerst verlammingsverschynselen waargenomen.
10 Jan. De duif vertoont op dit oogenblik zeer
uitgebreide verlammingsverschijnselen, zoowel aan de
76
pooten als aan de vleugels. Het dier, dat goed ge-
voed is, en wiens eetlust niets te wenschen overlaat,
ligt met uitgespreide beenen, met de horst op den
bodem en steunt met de vleugels op den grond. Van
op den stok vliegen is geen sprake meer.
11 Jan. Het dier wordt gedood. Bij de obductie
vindt men in de musculi pectorales geen afwijking.
Ook aan de spieren van vleugels en pooten vallen
macroscopisch geen afwijkingen in het oog. De spie-
ren vertoonen overal de gewone kleur en zyn, even-
als het vetweefsel, fliak ontwikkeld. Het inwendig
onderzoek van het dier leert nergens eenige afwyking
kennen. Het blootgelegde ruggemerg ziet er macros-
copisch normaal uit. De zenuwen van vleugels en
pooten vertoonen evenmin eenige, met het bloote
oog, zichtbare afwyking. De gewrichten van bovenste
en onderste extremiteiten worden nauwkeurig onder-
zocht. Nergens worden aan die gewrichten ontstekings-
processen gevonden, en met name valt van arthritis
urica niets te ontdekken i).
1) Ik doodde deze duif in het stadium der tardieve paralyse,
vooral met het oog op het onderzoek der gewrichten. Zooals men
weet heeft Loeffler bij een zijner proefdieren overeenkomstige para-
lyscn waargenomen, die, zooals de obductie leerde, aan arthritis urica
moesten worden toegeschreven. Ook Klebs wees in zijn algemeene
pathologie. Bd. 11. op de wenschelijkheid om de gewrichten nauw-
keurig te onderzoeken, daar toch de arthritis urica een gevolg zoude
kunnen wezen van eventueele nephritis der proefdieren
11
W 50.
23 Nov. Met de dochtercultuur, genomen van de
twee maanden oude cultuur, waarmede de vooraf-
gaande proef genomen werd, wordt door aanmenging
met gesteriliseerde physiologische zoutoplossing een
troebele suspensie bereid. Hiervan injicieer ik een
cM.^ in den musculus pectoralis van een bruine duif.
25 Nov. Heden ochtend vindt men de bruine duif
dood in het hok. Bij de obductie vindt men in den
musculus pectoralis sinister, waarin de injectie ge-
schiedde een geelachtigen haard, gepaard met enkele
haemorrhagiëen. Het inwendig onderzoek van het lijk
leert enkel het bestaan van een sterke vulling der
mesenteriale vaten.
II.
17 Dec. Bij dit experiment wordt gebruik gemaakt
van een serum-cultuur, die van 17 October 1.1. tot 14
December by 33° C. gehouden was. Op 14 December
werden met deze cultuur serumbuisjes geënt. Reeds
den volgenden dag zijn op deze laatste volumineuse
cultures opgekomen. Nadat aldus de levensvatbaarheid
van de bijna twee maanden oude cultuur was vastge-
steld , verrichtte ik daarmede de volgende proeven.
N° 51. \'
17 Dec. De cultuur wordt met twee cM.^ gesteri-
-ocr page 91-78
liseerd water aangemengd. Van deze troebele vloeistof
injicieer ik bij een volwassene blauwe duif 1 cM.^ in
den musculus pectoralis dexter.
19 Dec. De duif is volkomen gezond gebleven.
30 Dec. De duif heeft nog geen ziekteverschijnselen
vertoond.
1 Febr. 90. De duif is nog steeds gezond en
weegt 320 gram.
52.
17 Dec. Bij een zwarte volwassene duif wordt van
hetzelfde virus, dat in de vorige proef werd gebezigd,
1 cM.3 intrapectoraal geinjicieerd.
20 Dec. De duif is volkomen gezond gebleven.
1 Febr. 90. De duif heeft tot dusverre nog geen
ziekteverschijnselen vertoond en weegt 330 gram.
53.
17 Dec. Een van de buisjes, die zooals boven
gezegd op 14 December geënt werden met de twee
maanden oude cultuur der beide voorafgaande proeven,
en die nu volumineuse reincultures van diphtherie-
bacillen vertoonen, wordt met 1 cM.3 gesteriliseerd
water aangemengd. Een cM.^ van deze troebele bacillen-
suspensie wordt in den musculus pectoralis dexter
van een witte duif geinjicieerd.
18 Dec. De duif ligt dood in het hok. Bij de
-ocr page 92-79
obductie vindt men de afwykingen, zooals die na
intrapectorale injectie plegen waargenomen te worden.
III.
17 Dec. Voor deze proef wordt gebruik gemaakt
van een cultuur, die, evenals bij de vorige proef,
II), van 17 October tot 14 December bij 33° C.
gebonden was. Den 14\'ien Dec. werd door uitzaaiing
op Loeffler\'s serum de levensvatbaarheid der cultuur
geconstateerd.
54.
17 Dec. De twee maanden oude cultuur wordt
heden met 2 cM.^ gesteriliseerd water aangemengd,
en van deze suspensie wordt een cM.^ in den musculus
pectoralis sinister van een volwassene blauwe duif ge.
injicieerd.
19 Dec. De duif vertoont geen ziekteverschijnselen.
30 Dec. De duif is geheel gezond gebleven.
1 Febr. 90. Terwijl de duif in de laatste weken vol-
komen gezond was, vertoont zy sinds gisteren diffuse
verlammingsverschijnselen De laatste zijn weder vol-
komen overeenkomstig aan die, welke men bij duiven
pleegt waartenemen, na vergiftiging met diphtheriefir-.
ment of na de bacillaire infectie.
2 Febr. De duif hgt dood in het hok. Bij de
obductie wordt een aanzienlijke algemeene vermage-
ring der duif gevonden. Het dier weegt slechts 250
80
gram. Het onderzoek der inwendige organen leert bij
macroscopisch onderzoek niets abnormaals. Bij nauw-
keurig onderzoek der gewrichten blijken deze geheel
normaal. Met name valt van arthritis urica niets te
ontdekken.
N° 55.
17 Dec Bij een blauwe volwassene duif wordt
1 cM.s van dezelfde bacillen-suspensie ingespoten, die
bij het vorige proefdier gebruikt werd.
30 Dec. De duif is nog volkomen gezond.
3 Febr. 90. De duif weegt 410 gram, heeft goede
eetlust en biedt geen ziekteverschijnselen aan.
56.
. 17 Dec. Een dochter-cultuur van de oude cultuur,
die bij de twee voorafgaande proefdieren gebruikt
werd, en heden drie dagen oud is, (33° C.), wordt
aangemengd met 1 cM.^ gesteriliseerd water en van
deze bacillen-suspensie spuit ik 1 cM.^ in den mus-
culus pectoralis dexter van een witte duif.
18 Dec. Heden ochtend hgt de duif reeds dood
in het hok. Bij de obductie worden de gewone af-
wijkingen gevonden.
IV,
17 Dec. Een serumcultuur, die van 17 Oct. hl.
tot 14 December bij 33° C. gehouden was , werd op
81
14 Dec. op haar levensvatbaarheid onderzocht. De
serumbuisjes, waarop een kleine quantiteit der oude
cultuur was uitgezaaid, vertoonden reeds 15 December
duidelijke cultures van den Klebs-Loefïlerschen bacil.
Ter vergelyking van de virulentie van de oude cultuur
met hare jeugdige dochter-cultures verrichtte ik de
volgende drie experimenten.
57.
17 Dec. Bij een blauwe duif met witten kop (fraai
volwassen dier) wordt 1 cM.3 van de bacillen-suspensie,
verkregen door de oude cultuur met 2 cM.^ gesteri-
liseerd water aan te mengen, in den musculus pec-
toralis dexter geinjicieerd.
20 Dec. De duif is gezond gebleven: zij vertoont
hoegenaamd geen ziekteverschijnselen.
30 Dec. De duif is volkomen gezond.
2 Jan. \'90. De toestand der duif laat niets te
wenschen over.
6 Febr. Tardieve verschijnselen hebben zich nog
niet voorgedaan. De duif weegt 340 gram.
58.
17 Dec. Bi] eèn blauWê Volwassene duif met ge-
spikkelden kop, wordt 1 cM.3 van dezelfde bacillens-
suspensie, waarmede het vorige proefdier werd geïn-
fecteerd, in den musculus pectoralis dexter gespoten,
20 Dec. De duif is volkomen gezond.
6
-ocr page 95-82
6 Febr. \'90. De duif heeft tot dusverre, evenmin
als het vorige proefdier, ziekteverschijnselen vertoond.
Het dier weegt 335 gram.
59.
17 Dec. Bij een witte duif, (linker vleugel en staart
afgeknipt), wordt 1 cM.3 van een met 1 cM.\'^ gesteri-
liseerd water aangemengde dochter-cultuur, die heden
3 dagen oud is, in den musculus pectoralis sinister
geinjicieerd.
18 Dec. De duif wordt reeds heden dood in het
hok gevonden. Bij de obductie vindt men dezelfde
afwijkingen, die men pleegt waar te nemen bij duiven
met virulente diphtherie-bacillen geïnfecteerd.
21 Dec. Bij deze proef wordt de virulentie onder-
zocht van een cultuur op Loeffler\'s serum, die van af
17 Nov. tot 17 Dec. op 33° C. gehouden werd. Op
17 December werd deze cultuur uit de broedstoof ge-
nomen, en een geringe quantiteit daarvan op Loeffler\'s
serum uitgezaaid. Deze cultuur bleek nog volkomen
levensvatbaar, want reeds den 18den December ver-
toonden de geënte buisjes fraaie cultures van den
Klebs-Loefflerschen bacil. Om de virulentie der dochter-
cultures, die heden 4 dagen oud zijn, te vergelyken
met die der oude moeder-cultuur, verrichtte ik de
yolgende drie infectieproeven.
60.
83
21 Dec. Yan de met 2 cM.^ gesteriliseerd water
aangemengde vier en dertig dagen oude cultuur, wordt
1 cM.2 ingespoten in den musculus pectoralis dexter
van een witte duif, (staart afgeknipt).
23 Dec. De duif is volkomen gezond.
2 Jan. 90. De duif heeft tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen vertoond.
6 Febr. De duif is nog steeds gezond gebleven.
Het dier weegt 340 gram.
21 Dec. Bij een witte duif wordt 1 cM.^ van dezelfde
bacillen-suspensie, waarmede het voorafgaande proef-
dier werd geinoculeerd, in den niusculus pectorahs
dexter geinjicieerd.
24 Dec. Het dier is gezond.
31 Dec. De duif heeft tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen vertoond.
6 Febr. 90. De duif is nog steeds gezond en weegt
370 gram.
N° 62.
21 Dec. By een zwarte duif met witte vleugels
wordt 1 cM.s van een bacillen-suspensie, verkregen
door een der dochtercultures met 1 cM.3 gesteriUseerd
water aan te mengen, in den musculus pectoralis
ingespoten.
s; 6»
-ocr page 97-84
22 Dec. De duif ziet er ziek uit en zit ineen-
gedoken in een hoek van het hok.
23 Dec. De duif is gestorven. Hare obductie leert,
dat de afwijkingen geheel overeenkomen, met die,
welke men pleegt waar te nemen, na inoculatie met
virulente diphtherie-bacillen.
N° VI.
21 Dec. By deze proef wordt vergeleken de viru-
lentie van een cultuur van diphtherie-bacillen op Loeff-
ler\'s serum gekweekt, en van af 17 November tot 17
December bij 33° C. gehouden, met die harer dochter-
cultures, op 17 December door de oude cultuur op
Loeffler\'s serum geleverd. Ik verrichtte daartoe de
drie volgende infectie-proeven.
N° 63.
21 Dec. - Na de oude cultuur (34 dagen) met 2 cM.\'^
gesterihseerd water aangemengd te hebben, wordt
van deze troebele vloeistof 1 cM.^ in den musculus
pectoralis sinister van een witte duif ingespoten. De
rechter vleugel wordt afgeknipt.
" 24 Dec. De duif is volkomen gezond.
2 Jan. 90. De duif is steeds gezond gebleven.
6 Febr. De duif heeft tot dusverre geen afwijking
yertoond en weegt 315 gram.
85
W 64.
21 Dec. Bij een witte duif, wier linker vleugel
afgeknipt wordt, spuit ik in den musculus pectoralis
sinister 1 cM.® van dezelfde bacillen-suspensie, waar-
mede het vorige proefdier werd geinoculeerd.
24 Dec. De duif vertoont geen ziekteverschijnselen.
2 Jan. 90. De duif is steeds gezond gebleven.
6 Febr. De toestand is onveranderd. De duif
weegt 320 gram.
N° 65.
21 Dec. Bij een blauwe duif, (meeuwtje), spuit ik
in den musculus pectoralis sinister 1 cM.3 eener
troebele suspensie van diphtherie-bacillen, verkregen
door een der dochter-cultures, die heden drie dagen
oud is, met 1 cM.3 gesteriliseerd water aantemengen.
22 Dec. De duif ziet er ziek uit. Ze eet niet meer.
23 Dec. Des ochtends vind ik het dier dood in
het hok. Bij de obductie worden de veranderingen
gevonden, die bij duiven na infectie met virulente
diphtherie-bacillen plegen aangetroffen te worden.
N\' VII.
24 Dec. Bij deze proef wensch ik na te gaan de
virulentie eener 27 dagen oude cultuur. De cultuur
stond van 27 November tot 21 December in de broed-
stoof by een temperatuur van 33° C, Tevens wenschte
86
ik weder de werking dier cultuur te vergelijken met
die harer dochter-cultures en heb daartoe op 21
December een geringe quantiteit der oude cultuur op
twee buisjes met Loeffler\'s serum uitgezaaid, welke
beide buisjes heden volumineuse cultures van den
Klebs-Loefflerschen bacil vertoonen. Met genoemd
doel verrichtte ik de drie volgende infectie-proeven.
24 Dec. Na de 27 dagen oude cultuur aangemengd
te hebben met 2 cM.\'^ gesteriliseerd water, spuit ik
van deze troebele bacillen-suspensie 1 cM.^ in den
musculus pectoralis sinister van een blauwe duif
(meeuwtje, staart afgeknipt).
30 Dec. De duif is volkomen gezond gebleven.
2 Jan. 90. Het dier is nog steeds gezond.
6 Febr. Tardieve verschijnselen hebben zich tot
dusverre niet voorgedaan. Het dier weegt 300 gram.
N° 67.
24 Dec. Bij een blauwe duif, (staart geknipt), wordt
1 cM 3 van dezelfde suspensie der oude cultuur, waar-
mede de vorige infectieproef verricht werd, in den
musculus pectoralis sinister gespoten.
30 Dec. De duif heeft geen ziekteverschijnselen
vertoond.
6 Febr. 90. Tot dusverre zyn nog geen tardieve
verschijnselen waartenemen. Het dier weegt 240 gram.
85.
87
24 Dec. Bij een witte duif, (staart en rechter
vleugel afgeknipt), wordt intrapectoraal geinjicieerd
1 cM.3 eener suspensie van een dochter-cultuur
verkregen, door de drie dagen oude cultuur met
1 cM.3 gesteriliseerd water aantemengen.
25 Dec. De duif vertoont duidelijke verlammings-
verschijnselen. Zij kan niet meer op den stok vliegen,
en valt hij het loopen telkens omver.
Des namiddags vind ik het dier dood in het hok
liggen. De obductie leert de meermalen beschrevene
afwijkingen.
VIII.
24 Dec. Bij deze proef wordt nogmaals de viru-
lentie van een 27 dagen oude serumcultuur van diph-
therie-bacillen vergeleken met die barer drie dagen
oude dochter-cultures. De moeder-cultuur op Loeffler\'s
serum stond van 27 November tot 21 December in de
broedstoof bij 33° C. Op den 21sten December werd een
kleine quantiteit der cultuur op Loeffler\'s serum uit-
gestreken. Deze uitzaaiing leverde fraaie dochter-cul-
tures. De volgende infectie-proeven worden verricht.
69.
24 Dec. De oude cultuur wordt met 2 cM.^ geste-
riliseerd water aangemengd en hiervan 1 cM.^ inge-
spoten in den musculus pectoralis dexter van een
blauwe duif (meeuwtje, beide vleugels afgeknipt).
88
30 Dec. De duif is volkomen gezond.
4 Febr. 90. De duif heeft tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen vertoond. Het dier weegt 270 gram,
70.
24 Dec. Bij een witte duif, (beide vleugels afge-
knipt), wordt 1 cM.3 van hetzelfde virus, dat bij de
laatst beschrevene proef gebruikt werd, in den mus-
culus pectoralis dexter geinjicieerd.
2 Januari 90. De duif heeft nog geen ziektever-
schijnselen vertoond.
6 Febr. De duif is steeds gezond gebleven. Het
dier weegt 305 gram.
71.
24 Dec. Nu wordt een drie dagen oude dochter-
cultuur eveneens met 2 cM.^ gesteriliseerd water aan-
gemengd en van dit mengsel spuit ik 1 cM.3 in den
musculus pectoralis dexter van een witte volwassene
duif, (staart en hnker vleugel afgeknipt).
25 Dec. Heden ochtend vind ik de duif gedeelte-
lijk verlamd in het hok liggen. Zij kon noch vliegen,
noch loopen.
In den namiddag wordt de duif dood in het hok
gevonden. Bij de obductie vindt men weder in den
musculus pectoralis dexter een geel witten haard; de
venae van het mesenterium zijn sterk gevuld: overigens
vindt men macroscopisch geen afwijkingen.
OVERZICHT VAN DE PROEVEN DER TWEEDE REEKS.
CULTURES OP LOEFFLER\'S SERüM.
INFECTIE-PROEVEN MET OUDE MOEDER-CULTURES.
infectie-PROEVEN MET jeuGDIGE DOCHTER-CULTURES.
Nummer |
Ouderdom der |
Proefdier. |
Resultaat. |
AANMEEKINGEN. |
Ouderdom der |
Proefdier. |
Resultaat. |
AANMEEKINGBN, |
I. ( |
2 maanden (33° C.1 |
1 Duif n° 49. |
5 Jan. 90, Verlam- |
11 Jan. wordt het |
2 dagen (33° C.). |
Duif n° 50. 2 |
5 Nov. gestorven. | |
II. |
17 Oct.—14 Dec. |
Duif n° 51. |
gezond gebleven. |
3 dagen (33° C.). |
Duif u° 53. |
18 Dec. gestorven. | ||
Duif n° 52. |
gezond gebleven. | |||||||
III. |
17 Oct.—14 Dec. |
Duif n° 54. |
1 Febr. 90. Tar- 2 Febr. gestorven. |
3 dagen (33° C.). |
Duif n° 56. |
18 Dec. gestorven. | ||
Duif n° 55. |
gezond gebleven. | |||||||
IV. |
17 Oct.—14 Dec. |
Duif n° 57. |
gezond gebleven. |
3 dagen (33° C.). |
Duif n° 59. |
18 Dec. gestorven. | ||
Duif n° 58. |
gezond gebleven. | |||||||
V. |
17 Nov.—17 Dec. |
Duif n" 60. |
gezond gebleven. |
4 dagen (33° C.) |
Duif n° 62. |
23 Dec. gestorven. | ||
Duif n° 61. |
gezond gebleven. | |||||||
VI. |
17 Nov.—17 Dec. |
Duif n° 63. |
gezond gebleven. |
4 dagen (33° C.) |
Duif n° 65. |
23 Dec. gestorven. | ||
Duif n° 64. |
gezond gebleven. | |||||||
VII. |
27 Nov.—21 Dec. |
Duif n° 66. |
gezond gebleven. |
3 dagen (33° C.) |
Duif n° 68. |
25 Dec. gestorven. | ||
Duif n° 67. |
gezond gebleven. | |||||||
VIII. |
27 Nov.—21 Dec. |
Duif n° 69. |
gezond gebleven. |
3 dagen (33° C.) |
Duif n° 71. |
25 Dec. gestorven | ||
Duif n° 70. |
gezond gebleven. |
Bijlage c.
23 Dec. Bij deze proef wordt gebruik gemaakt van
een serum-c altuur van virulente diphtherie-bacillen
gemerkt B, gekweekt uit de pseudo-membranen van
een geval van angina diphtherina n\' 2, op 12 November
1889 door dr. v. d. Weijden te Utrecht uit den pharynx
verwyderd. Deze\' serum-cultuur stond sinds 27 Novem-
ber in de broedstoof bij 33° O.
N° 72.
23 Dec. Bij een grys konijn, dat 2170 gram weegt,
wordt tracheotomie verricht. Aan den achterwand van
de trachea, tegenover de daarin gemaakte incisie, wordt
het slijmvlies even gelaedeerd door er met de branche
van een gesteriliseerd pincet heen en weer over te
wrijven. Vervolgens wordt een weinig van de cultuur,
waarvan door uitzaaiing op serum de levensvatbaarheid
gebleken was, door middel van de platinalis op de
gelaedeerde plek geinoculeerd. De wond der trachea
wordt vervolgens met catgut gehecht. Vervolgens
820
worden, na disinfectie, spier- en huidhechtingen aan-
gelegd en de wond met in Jodoform-Collodion ge-
drenkte watten bedekt.
25 Dec. Het dier vertoont geen ziekteverschijnselen.
30 Dec. Tot dusverre is het dier gezond gebleven.
2 Jan. 90. Het dier is nog steeds volkomen gezond.
N° II.
10 Jan. \'90. Een serum-cultuur van diphtherieba-
cillen der Hornsche epidemie, geval 4, stond van
24 November tot 29 November bij 33° C en vervol-
gens by gewone kamertemperatuur tot 10 Januari 1890,
Heden wordt een weinig van deze cultuur op
Loeffler\'s serum uitgezaaid. 2 dagen later waren fraaie
dochter-cultures opgekomen.
N° 73.
11 Jan. Bij een grijs-bruin konijn, dat 1900 gram
weegt, wordt tracheotomie verricht. Op het gelae-
deerde slijmvlies der trachea wordt een platina-lis der
genoemde cultuur uitgestreken. Vervolgens wordt de
wond gedesinfecteerd en door spier- en huidhechtingen
gesloten. Eindelijk wordt een Jodoform-Collodion
wattenverband aangelegd.
13 Jan. De urine bevat geen albumen. Het dier
ziet er gezond uit.
20 Jan. Het dier is steeds volkomen gezond gebleven.
-ocr page 105-821
3 Febr. Het dier ziet er ziek uit en heeft dispnoe.
5 Febr. Het konijn, dat 1560 gram weegt, wordt
gedood. Bij de obductie blijkt, dat de wond geheel
gesloten is, en dat er in haar omgeving geen merk-
bare infiltratie bestaat. Bij het verdere onderzoek
blykt, dat ter plaatse van de in de trachea gemaakte
incisie, een tuberculeuse haard ter lengte van een
centimeter tot ontwikkeling gekomen is. Deze haard,
die blijkbaar de dispnoe voor een deel veroorzaakte,
is in de trachea geperforeerd, wat aanleiding gegeven
heeft tot de ontwikkeling van uitgebreide aspiratie-
tuberculose van den linker boven en van den rechter
boven- en midden-kwab der longen. (Broncho-pneu-
monia caseosa). Overigens wordt in het lijk niets
bizonders gevonden. Het dier leed blijkbaar aan een
secundaire infectie met tuberkelbacillen.
N° 74.
11 Jan. De bij de voorafgaande proef gebezigde
oude cultuur wordt met 1 cM.^ gesteriliseerd water
aangemengd en deze suspensie in toto in den mus-
culus pectoralis van een zwart-bonte duif gespoten
(lichaamsgewicht 400 gram).
6 Febr. De duif is nog steeds volkomen gezond.
10 Jan. 90. Bij deze proef wordt gebruik gemaakt
-ocr page 106-93
van een serumcultuur van diphtherie-bacillen der
Hornsche epidemie (geval n° 4), die van af 5 December
1889 tot 8 December hij 33° C. vertoefde en ver-
volgens bij kamertemperatuur bewaard was.
Heden wordt een weinig dezer oude cultuur op
Loeffler\'s serum uitgezaaid.
11 Jan. Talryke kolonies van diphtherie-bacillen
zijn op de geënte serumbuisjes verschenen.
N° 75.
11 Jan. By een grijs konijn, dat 2050 gram weegt,
wordt tracheotomie verricht en een platina-lis bacillen
der oude cultuur op het ietwat beleedigde slymvlies
der trachea geënt.
Na desinfectie der wond worden spier- en huid-
hechtingen aangelegd en de wond met een watten-
verbandje (jodoform-collodion) bedekt.
14 Jan. Het konijn, dat tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen vertoonde, wordt heden gedood. De
wond is reeds gesloten. In het onderhuidsch celweef-
sel aan den hals bestaat zeer weinig infiltratie. De
in de trachea gemaakte incisie is gesloten en nauwe-
lijks meer te herkennen. Het slijmvhes der trachea
is een weinig geinjicieerd, doch is nergens met fibri-
neuse membranen bedekt. Overigens vindt men bij
het dier geen veranderingen.
76.
11 Jan. De oude cultuur, by proef n" 75 gebruikt,
-ocr page 107-93
wordt met 1 cM.^ gesteriliseerd water aangemengd
en in toto in den musculus pectoralis van een blauwe
duif, die 350 gram weegt, ingespoten.
6 Febr. De duif is nog steeds volkomen gezond.
IV.
28 Jan. 90. Bij deze proef wordt gebruik gemaakt
van een reincultuur van diphtherie-bacillen op Loeffler\'s
serum, die van af 24 December 1889 tot 1 Januari
1890 by 33° C. gehouden was, en vervolgens by ge-
wone kamertemperatuur was bewaard. Op 23 Januari
was deze cultuur uitgezaaid op Loeffler\'s serum,
waarbij onmiddellyk dochter-cultures verkregen werden.
Bij de volgende infectieproeven wenscbte ik de viru-
lentie dezer laatste met die der oude cultuur te ver-
gelijken.
N° 77.
28 Jan. Bij een grijs konijn met witte borst en
voorpooten, dat 2640 gram weegt, wordt tracheotomie
verricht, het slijmvlies der trachea aan de tegenover-
liggende zyde een weinig gelaedeerd en vervolgens op
deze plaats geënt met bacillen der 34 dagen oude cultuur.
1 Febr. Het dier is ziek, heeft dyspnoe en maakt
een eigenaardig snorrend geluid bij de ademhaling.
2 Febr. Heden ochtend ligt het dier dood in het
hok. Het lichaamsgewicht bedraagt 2100 gram. In
de h^d^n nacht geloosde urine vindt men een groote
94
quantiteit eiwit. De wond is met een grijs-wit beslag
bedekt.
In haar omtrek zijn het onderhuidsche celweefsel
en de spieren oedemateus haemorrhagisch geïnfiltreerd.
Het slijmvlies der trachea is overal ontstoken en be-
dekt met een uitgebreide, dikke, fibrineuse mem-
braan, die zich duidelijk in de groote hronchi voortzet.
De pharynx en de oesophagus zijn normaal. In de
bovenkwabben van beide longen vindt men multiple
lobulaire pneumonische haarden. De lever vertoont
een hoogen graad van vettige degeneratie. De milt is
niet hyperaemisch, in het omentum treft men geen
bloedingen aan. De nieren zijn bleek, haar schors is
troebeh
78.
28 Jan. De oude cultuur, waarmede in proef 77
werd geëxperimenteerd, wordt aangemengd met 2 cM.^
gesteriliseerd water. Yan deze bacillen-suspensie wordt
1 cM.^ bij een zwarte volwassene duif in den musculus
pectoralis gespoten.
30 Jan. De duif is volkomen gezond.
3 Febr. De duif wordt dood in het hok gevonden
en is blykbaar door een roofdier gedood en ten deele
opgegeten.
79.
28 Jan. Yan een der dochter-cultures op 23 Jan.
door uitzaaiing van bacillen der oude cultuur, waar-
95
mede de proeven n° 77 en n° 78 verricht werden, ver-
kregen, en heden 5 dagen oud, wordt een platina-
hs op het vooraf gelaedeerde slijmvlies der trachea
van een wit konijn, (lichaamsgewicht 2130 gram), ge-
bracht. De tracheotomie-wond wordt gedesinfecteerd
en door hechtingen gesloten, en met een watten-ver-
bandje (Jodoform-collodion) bedekt.
30 Jan. Het konijn is ziek. De ademhaling is
duidelijk bemoeielykt. In de urine bevindt zich een
kleine quantiteit eiwit.
31 Jan. Het dier is stervende. In de urine vindt
men veel eiwit. In den namiddag sterft het dier. Het
konijn weegt 1800 gram. Bij de obductie vindt men
in den omtrek van de wond aan den hals het onder-
huidsche celweefsel en de spieren oedemateus haemor-
rhagisch geïnfiltreerd. De lymphklieren aan den hals
zijn sterk gezwollen. Het slymvlies van geheel de
trachea is bedekt met een grijs-witte fibrineuse mem-
braan, die zich naar boven tot in den larynx, naar
beneden tot op een afstand van anderhalve centimeter
boven de bifurcatie der trachea uitstrekt. De pharynx
vertoont geen afwijkingen. De milt is wat gezwollen,
de lever is geel-bruin van kleur. De nieren zijn bleek.
Het omentum vertoont geen bloedingen. De blaas ia
vry sterk gevuld.
V.
4 Febr. Voor deze proef werd gebruik gemaakt vaü
-ocr page 110-96
een cultuur van diphtherie-bacillen op Loeffler\'s serum,
die van 24 December 1889 tot 1 Januari 1890 bij
33° C. was gehouden en vervolgens bij kamertem-
peratuur bewaard was. Op den 31sten Januari werd
een weinig van deze cultuur geënt op Loeffler\'s serum.
Reeds 24 uren later waren talrijke colonies van diph-
therie-bacillen opgekomen.
4 Febr. Bij een grijs konijn, dat 2840 gram weegt,
wordt tracheotomie verricht, en een platinalis bacillen
der 41 dagen oude cultuur uitgestreken op het slijm-
vlies der trachea, nadat dit laatste vooraf een weinig
gelaedeerd was geworden, door er met de gesteriliseerde
branche van een pincet even over heen te strijken.
Vervolgens worden hechtingen aangelegd, de wond
gedesinfecteerd en gesloten en deze met een watten
verbandje (Jodoform-collodion) bedekt.
10 Febr. Het konijn, dat tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen aanbood, vertoont heden voor het eerst
geringe dyspnoe. Bij de ademhaling verneemt men
een licht snorrend geluid.
14 Febr. De stenose vêrschijnselen zijn niet toe-
genomen , eer verminderd. De urine bevat geen al-
bumen. Het dier ziet er gezond uit en eet goed.
20 Febr. Het dier schijnt weer geheel hersteld.
25 Febr. Het dier ligt dood in het hok. Bij de
obductie vindt men de trachea voor een groot gedeelte
97
met pseudo-membranen opgevuld. Het proces heeft
niet de bronchi bereikt, doch strekt zich naar boven
tot in den larijnx uit. De lever is bleek en verkeert
blijkbaar in vettige degeneratie. In de blaas zijn
eenige c.M.^ urine aanwezig, die veel eiwit bevattèn.
In het omentum trof men geen bloedingen aan. Het
celweefsel in de omgeving der wond aan den hals was
oedemateus geïnfiltreerd. Een platina-lis van dit vocht
op Loeffler\'s serum gebracht, doet hierop, na 24 uur
rein-cultures van den Klebs-Loefflerschen bacil ont-
staan.
4 Pebr. Bij een blauwe duif, (staart afgeknipt), die
370 gram weegt, wordt de oude cultuur, aangemengd
met 1 cM.3 gesteriliseerd water, in den musculus
pectoralis geinjicieerd.
10 Febr. De duif heeft tot dusverre geen ziekte-
verschijnselen vertoond.
20 Febr. De duif bleef tot dusverre gezond.
4 Febr. Bij een grijs konijn (lichaamsgewicht 2520
gram), wordt de trachea blootgelegd en geincideerd,
het slijmvlies aan den achterwand even gelaedeerd
door er over te strijken met een gesteriliseerd pincet
en op deze plaats wordt geinoculeerd met bacillen
van een heden 4 dagen oude dochter-cultuur (serum),
7
-ocr page 112-9Ö
van de bij de infectieproeven n° 80 en n° 81 ge-
bezigde moedercultuur.
6 Febr. Het konijn vertoont dyspnoe; zit ineen-
gedoken in een hoek van het hok.
7 Febr. Het konijn is zwaar ziek. Het vertoont
sterke dyspnoe: bij de ademhaling verneemt men een
piepend geluid. In de urine is nog geen eiwit aanwezig.
8 Febr. Het dier is nog in leven, doch eet niet
meer; in de urine is duidelyk eenig eiwit aanwezig.
9 Febr. Het dier wordt heden ochtend dood in
het hok gevonden. In de sinds gisteren avond ge-
loosde urine is eene zeer groote hoeveelheid eiwit
aanwezig.
10 Febr. By de obductie van het konijn, dat
2280 gram weegt, blijkt de omtrek van de wond
aan den hals oedemateus geïnfiltreerd. Het slijmvlies
der trachea is met een dikke fibrineuse pseudo-mem-
braan bedekt, die zich voortzet naar boven tot in den
larynx, naar beneden tot op een afstand van anderhalve
centimeter boven de bifurcatie der trachea. De pharynx
en de oesophagus vertoonen geen afwijkingen. In de
pleuraholten is geen vrij vocht. De longen zijn nor-
maal. De lever is duidelijk vettig gedegenereerd.
De milt is hyperaemisch. De nieren zijn licht
blauw-rood van kleur, doch vertoonen geen haemor-
rhagiëen. De blaas is ledig. Lies- en okselklieren
zijn niet gezwollen.
OVERZICHT VAN DE PROEVEN DER DERDE REEKS.
INFECTIE-PROEVEN MET JEUGDIGE DOCHTER-CULTURES.
INFECTIE-PROEVEN MET OUDE MOEDER-CULTURES.
Nummer |
Ouderdom der |
Proefdier. |
Resultaat. |
AANMEEKINGEN. |
Ouderdom der |
Proefdier. |
Resultaat. |
AANMERKINGEN. |
I. |
27 Nov.—23 Dec. |
Konijn n° 72. |
Gezond gebleven. | |||||
n. |
24Nov.—llJan.\'90 |
Konijn n° 73. |
5 Febr. gedood. |
Tuberculosis tracheae | ||||
Duif n° 74. |
gezond gebleven. | |||||||
IH. |
5 Dec.—11 Jan.\'90. |
Konijn n° 75. |
14 Jan. \'90 gedood. |
trachea normaal. | ||||
Duif n° 76. |
gezond gebleven. |
i | ||||||
IV. |
24Dec.—28 Jan.\'90 j |
Konijn n° 77. |
2 Febr. gestorven. |
5 dagen (33° C.). |
Konijn n° 79. |
31 Jan. gestorven. | ||
Duif n° 78. |
30 Jan. gezond. |
31 Jan. dood ge- | ||||||
V. |
24Dec.—4Febr.\'90 |
Konijn n° 80. |
25 Febr. gestorven. |
4 dagen (33° C.). |
Konijn n° 82. |
9 Febr. gestorven. | ||
Duif n° 81. |
gezond gebleven. |
Ofschoon niet direct betrekking hebbende op de
studie van de verzwakking der virulentie van den
diphtherie-bacil, zij het mij veroorloofd hier nog een
belangrijk feit medetedeelen, dat ik, terwijl ik my
bezighield met het bestudeeren der diphtherie, toe-
vallig heb waargenomen..
Zooals bekend is, en meerdere onderzoekers, o. a.
Loeffler, Roux en Yersin, hebben dit voldoende
geconstateerd, mislukt de inoculatie van den diphtherie-
bacil regelmatig, wanneer men niet te voren het slijm-
vlies laedeert. Dit geldt niet alleen voor de trachea
van het konijn, maar ook voor de trachea en den
pharynx van vogels, voor de conjunctiva van het
konijn en voor de vagina van de cavia. Deze uit-
komst stemt overeen met de waarneming, dat de diph-
therie bacil, hoewel zeldzaam, toch enkele malen in
de mondholte van normale individuën wordt aange-
troffen en leidt tot de conclusie, dat ook bij den
mensch de bacil zich alleen dan aan de oppervlakte van
de slijmvliezen kan nestelen en woekeren, wanneer
dat slymvlies de een of andere laesie heeft ondergaan.
831
Om na te gaan, hoe groot deze laesie van het slijm-
vlies dan eigenlijk wel moet zijn, of, met andere woor-
den , of reeds een klein locaal trauma voldoende is
om de woekering van den diphtherie-bacil mogelijk te
maken, dan of de laesie zich over een grootere zone
behoort uit te strekken, legde ik by een konijn de
trachea bloot en injicieerde, met behulp van een
Pravaz\'spuitje, enkele droppels van een suspensie van
diphtherie-bacillen in de trachea. Ik was niet weinig
bevreemd het proefdier aan uitgebreide membraneuse
ontsteking van de geheele trachea te zien succombeeren
en meende aanvankelijk, dat inderdaad een laesie van
het slijmvlies derhalve niet noodig was, om dit bacil-
laife-proces in de trachea van een konijn op te wek-
ken. Ik heb toen, om dit nader na te gaan enkele
proeven verricht, in Bylage d nader vermeld, die
mij evenwel tot een andere opvatting hebben geleid.
In de eerste proef aldaar beschreven, (n° 83), bleek,
dat de ontsteking haar uitgang nam van de steek-
opening door de canule der Pravaz\'sche spuit in
het slijmvlies der trachea, teweeggebracht. Het konijn,
dat twee dagen na de injectie in de trachea, stierf,
en wel hoofdzakelijk, zooals ik meende te mogen aan-
nemen , door een bacillaire invasie van de wond en
het losse celweefsel van den hals , vertoonde aan de
voorzijde der trachea, en wel juist waar de canule
haren wand had doorboord, een fibrineuse pseudo-mem-
braauj die zich wel is waar, een eindwegs in de
101
trachea uitstrekte, maar daarbij gaandeweg dunner en
dunner werd, terwijl zij op de plaats der steekopening
een vrij belangrijke dikte bezat. Bij een tweede proef-
dier, (n° 84)^ veroorzaakte dezelfde injectie een uit-
gebreide fibrineuse membraneuse tracheïtis, waaraan
het dier succombeerde.
Ik moet evenwel opmerken, dat dit resultaat niet
constant verkregen werd. Bij twee konijnen, (n° 85
en 86), werd op volkomen dezelfde wijze tewerkgegaan.
Het ééne konijn is volkomen gezond gebleven, het
andere doodde ik twee dagen na de injectie, doch
vond hoegenaamd geen afwijking.
Het resultaat bij deze weinige proeven verkregen,
scheen my belangrijk genoeg toe, om het hier mede
te deelen In de eerste plaats toch blijkt, dat reeds
een zoo geringe laesie als de steekopening door een
fijne canule der Pravaz\'sche spuit, in staat is de
woekering van den diphtherie-bacil mogelijk te maken.
Ook scheen my de uitkoirist daarom de vermelding
waardig, omdat hier wel geen twijfel kan bestaan,
waar een positief resultaat verkregen werd, dat fei-
telijk een belangrijke woekering van bacillen in het
spel moet zijn. Met betrekking tot dit laatste punt,
waarover op dit oogenblik de meeningen nog min of
meer verdeeld zijn, en waarover thans in het Patho-
logisch-instituut alhier nadere onderzoekingen worden
ingesteld, wensch ik intusschen hier niet nader iii
te gaan,
Bijlage d.
83.
9 Dec. Bij deze proef wordt gebruik gemaakt van
een 5 dagen oude cultuur van diphtherie-bacillen op
Loeffler\'s serum (Hornsche epidemie geval 4.)
De cultuur wordt aangemengd met het op den
bodem van het buisje verzamelde condensatie-water,
en van deze troebele suspensie worden een paar drup-
pels met behulp van een Pravaz injectie-spuitje ge-
injicieerd in de voorafblootgelegde trachea van een
licht-grijs konijn, dat 1800 gram weegt. Vervolgens
wordt de wond onder strenge antisepsis gehecht, ge-
sloten en met een jodoform-collodion watten verbandje
bedekt.
11 Dec. Het konijn, dat volkomen gezond schynt,
wordt gedood. Bij het wegnemen van de huid aan
den hals, blijkt in den omtrek der wond het subcu-
tane celweefsel oedemateus geïnfiltreerd. Het slijmvlies
der trachea is duidelijk ontstoken en plaatselijk met
een fibrineuse pseudo-membraan bedekt. Deze pseudo-
membraan zetelt aan de voorzijde der trachea, en wel
103
op de plaats, waar de canule door haar wand werd
gestoken. Blijkbaar heeft zich de membraan van uit
de steekopening ontwikkeld Alleen naar boven zet
zij zich een eindweegs voort tot in den larijnx, waarbij
zy gaandeweg dunner en dunner wordt. Overigens
worden bij de obductie geene afwijkingen gevonden.
N° 84. .
14 Dec. Bij deze proef wordt gebruik gemaakt van
een serumcultuur van diphtherie-bacillen, die 24 uren
oud is. De cultuur wordt met het in het buisje staande
condensatie-water aangemengd, en van deze bacillen-
suspensie, worden by een zwart-bont konijn, dat 2735
gram weegt, een paar droppels in de voorafblootge-
legde trachea geinjicieerd , door middel van een Pravaz\'
spuitje.
Yervolgens wordt de wond flink gedesinfecteerd,
met hechtingen gesloten en met een Jodoform-Col-
lodion wattenverband bedekt.
23 Dec. Het konijn wordt dood in het hok ge-
vonden. Bij de obductie vindt men in den omtrek
der wond oedemateuse infiltratie van het subcutane
weefsel en van de spieren. Het geheele slijmvlies
der trachea is overal met dikke fibrineuse membranen
bedekt, welke ook in den larynx, doch niet in de
bronchi worden gevonden. Even beneden den larynx
is de trachea bijna geheel met pseudo-membranen
opgevuld.
85.
104
14 Dec. Bij een haaskleurig konyn, dat 2065 gram
weegt, wordt de trachea blootgelegd en worden met
een Pravaz\'spuitje een paar droppels van dezelfde
cultuur, die in proef n° 84 gebruikt werd, in de trachea
gespoten. De wond wordt streng gedesinfecteerd en
evenals bij de voorgaande proef gehecht en verbonden.
2 Jan \'90. Het konijn is volkomen gezond ge-
bleven.
14 Dec. Bij een zwart konijn, dat 1985 gram
weegt, wordt de trachea blootgelegd en spuit men
met een Pravaz\'spuitje, dat met een fijne canule
gewapend is, een paar druppels van dezelfde cultuur,
die in proef h" 84 en n^ 85 gebruikt werd, in de
trachea. De wond wordt gesloten en verbonden op
gelijksoortige wijze als by de voorafgaande proeven.
16 Dec. Het konijn wordt gedood. In de trachea
wordt hoegenaamd geen afwijking gevonden.
Résumé.
Het zal den lezer waarsehijnliik aangenaam zijn in
weinig woorden te vernemen, welke uitkomsten mijne
proeven geleverd hebben. Ik zal ze daarom kortelings
aanstippen.
I. De diphtherie-bacil, zoowel in bouillon als op
Loeffler\'s serum gekweekt, verliest met den tijd
gaandeweg, tot op zekere hoogte, zijne virulentie.
II. Deze verzwakking van de virulentie van den
diphtherie-bacil, treedt bij de verschillende wijzen van
infectie, die wij kennen, duidelijk voor den dag; het
duidelijkst evenwel bij duiven en konijnen, — dieren
in het algemeen, minder gevoelig voor den diphtherie-
bacil. Zij openbaart zich intusscben, wanneer de
verzwakking ver genoeg is voortgeschreden, ook
zelfs bij een zoo gevoelig dier als de cavia.
III. De verzwakking is in de eerste plaats, en
voornamelijk daardoor te constateeren, dat de bacil
by intra-veneuse, subcutane en intramusculaire injectie,
bij de proefdieren geen acute ziekte-verschijnselen
106
teweegbrengt. Bij inoculatie in de trachea van een
konijn, uit zij zich enkel daardoor, dat een aantal
der proefdieren volkomen gezond blijven.
IV. Cultures, waarvan het experiment leert, dat
zij een vrij aanzienlijke mitigatie ondergaan hebben,
kunnen:
A. na iatra-musculaire injectie tardieve verschyn-
selen en zelfs den dood teweeg brengen.
B. bij enting op het gelaedeerde slijmvlies der
trachea een membraneus ontstekings-proces opwekken ,
waarvan de intensiteit niet het minst ten achter staat
bij die, door de meest virulente jeugdige bacillen
opgewekt.
Y. Dochter-cultures van oude verzwakte cultures
bezitten weer de volle virulentie, die de bacil oor-
spronkelijk en onmiddellijk na isolatie uit de mem-
branen van den diphtherie-lijder bezat.
YI. Door de cultures oud te laten worden, gelukt
het niet een absolute mitigatie van den diphtherie-
bacil teweeg te brengen, zooals af te leiden valt, ten
eene uit het feit, dat met den leeftijd een aantal
bacillen afsterven, zoodat men het niet in zijn macht
heeft, de cultures een willekeurigen leeftijd te laten
bereiken, en ten andere uit de waarneming, dat by
de proliferatie op de mucosa, even als by de uit-
zaaiing op serum, onmiddellijk bacillen geproduceerd
worden, die de volle capaciteit van het infectie-ver-
mogen bezitten.
107
VII. De diphtherie-bacil, zonder eenig aanklevend
vergif, is op zichzelf in staat, op al de ons bekende
v^rijzen, proefdieren te infecteeren.
VUL De meerdere werkzaamheid, die oudere
bouillon-cultures van den diphtherie-bacil vertoonen,
zyn enkel toe te schrijven aan de ophooping van
diphtheriegif in de vloeistof, welk laatste ook dan nog
voortdurend door den bacil wordt geproduceerd, wan-
neer de virulentie van dezen reeds merkbaar is
verzwakt.
IX. Onthoudt men den diphtherie-bacil alle voed-
sel, door plaatsing in gesteriliseerde physiologische
zoutoplossing, dan gaat hij binnen ongeveer 14 dagen
te gronde.
X. De steekopening, door de fijne canule eener
Pravaz\'sche spuit in het slijmvlies der trachea teweeg
gebracht, is reeds voldoende om het punctum minoris
resistentiae te vormen, waar de diphtherie-bacil zich
kan nestelen van en waaruit hij zich over geheel de
trachea kan uitbreiden.
Wanneer ik ten slotte terugkeer tot het punt, dat
tot myn onderzoekingen Over de verzwakking der
virulentie van den diphtherie-bacil aanleiding gaf, in
de inleiding vermeld, dan blijkt dat de verkregene
uitkomsten, wel verre van te spreken vóór de moge-
lijkheid, dat de diphtherie-bacil gemakkelijk van den
virulenten in den avirulenten toestand zoude kunnen
198
overgaan, veeleer er op wijzen, dat, wanneer zulks al
mogelijk is, dit dan toch stellig zeer moeielijk zal plaats
hebben. De invloeden althans, waaraan tot dusverre
de diphtherie-bacil onderworpen werd, bleken niet bij
machte om den bacil zulk een verzwakking te doen
ondergaan, dat men hem op eene hjn zou mogen
stellen met den pseudo-diphtherie-bacil, door von
Hofmann en anderen in de mondholte van den mensch
aangetroffen. Een en ander maakt het daarom des
te waarschynlijker, dat men hier inderdaad te doen
heeft met verschillende species, die, al behooren zij
misschien tot één en dezelfde familie of groep der
bacterie-flora, toch ten eenenmale van elkander onder-
scheiden zijn door hare physiologische eigenschappen.
I.
De rhachitische beenverandering berust op eene trau-
matische ostitis.
II.
Het succes van de sUnger-methode van Schultze by
asphyctisch geboren kinderen, berust voor een deel
op de door deze methode teweeggebrachte sluiting
van den ductus BotalH.
III.
De snelle en onregelmatige pols bij pasgeboren
kinderen berust niet op de ontbrekende tonus van
den nervus vagus.
IIÖ
IV.
Bij empyema is, behoudens enkele gevallen, een-
voudige rib-resectie niefc aan te bevelen.
V.
Excisie van de primaire sclerose kan de secundaire
syphilitische verschijnselen niet voorkomen, en mag
daarom niet aanbevolen worden.
YI.
Bij resecties ia het talo cruraal-gewricht, is de
methode van Kocher in de meeste gevallen boven
alle andere te verkiezen.
YII.
Wordt bij dyphtheria pharyngie et laryngis tot
tracheotomie overgegaan, dan verrichte men tracheo-
tomia inferior, en opereere in chloroform-narcose.
VIII.
Het voorschrijven van aconitine blijft, ook na de
zeer vruchtbare onderzoekingen van Prof. Plügge,
gevaarlijk.
lil
IX.
Digitalis schrijve men voor in den vorm van infusio
foliorum digitalis.
X.
Influenza berust niet op een contagiura, maar is
een miasmatische infectie-ziekte.
XI.
Herpes zoster is een infectie-ziekte. De eruptie
der blaasjes volgt bepaalde vaatgebieden.
XII.
De beste behandelingswijze van placenta praevia bij
gedeeltelijke ontsluiting, is gecombineerde keering en
afhalen van een voet.
XIII.
Navelstreng-repositoria plaatse men voortaan in het
historisch kabinet.
112
XIV.
De aanwezigheid van een ovariaal-tumor levert als
zoodanig indicatie op voor de operatieve verwijde-
ring.
XV.
Het uitspoelen van de voorste oogkamer na extractio
lentis, is ten zeerste af te keuren.
XVI.
Bij glaucoma doe men steeds eerst sclerotomie, ge-
volgd door indroppeling van pilocarpine; heeft dit
geen succes, dan eerst ga men over tot iridectomie.
De Invloed, dien de dahng van het grondwater hij
cholera-epidemiën uitoefent (v. Pettenkofer), berust op
de toenemende tenaciteit van den Komma-bacil by
aërobiose.
XVIII.
De cholera-bacil verlaat het zieke organisme in een
toestand van verzwakking (v. Pettenkofer).
rr\'V " • rr^ r, ^
r l\'y ^ y yyyy y y ^ y ^