-ocr page 1-

/

m

n

n

fl

M. G. TIEBOEL VAN DEN HAM.

m BienlanUe Ma

D

IN HET

INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT.

UTRECHT,

J. DE KRUXFR
1890.

Q

Ü

.....^

-ocr page 2-

A. qu.

192

-ocr page 3-

•sm

U

--Si

: ■■ ■

-ocr page 4-
-ocr page 5-

DE mCEÏ ÏAN Bommsci ÏOilSSEÜ

in het

INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

De kracht van Buitenlandsche Vonnissen

IN HET

INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT.

PROEFSCHRIFT

TEE VERKEIJGIJTG TAN DEN GRAAD

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIG-ING VAN DBN BECTOR MAGNIFICUS

Dr. J. A. G. OUDEMANS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde ,
EN MET TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

TBÖEN DB BEDENKINGEN VAN

DE FAePLTlIT DEE RlCHTSeELllRDHEID

TE VERDEDIGEN
op MAANDAG 24 FEBRUARI 1890, des namiddags te nre,

MAIBITS GEHARD TIEBOEL VAN DEN HAM,

geboren te Lunteren.

UTRECHT,
J. DE KRÜYFlf. — Koi-tß Nieuwstraat.

1890.

-ocr page 8-

Ii,

e

j

... . . ... ......^i.vîi .

-ocr page 9-

AAN MIJN YADER

EN

AAN DE NAGEDACHTENIS MIJNER MOEDER

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij het scheiden van de Universiteit is het
voorzeker eene goede gewoonte een hort woord van
dank voor het genoten onderwijs uit te s])rehen. En
te meer hlijf ik hier die traditie getrouw, omdat
oprechte erkentelijkheid mij daartoe dringt.

Van ganscher harte betuig ik mijn dank aan de
Hoog leeraren, wier lessen ik mocht bijwonen.^ of
wier bereidvaardige hulp ook huiten de college-uren
ik steeds mocht ondervinden.

Een hunner, mijn te vroeg ontslapen leermeester
F R U I N, zal helaas mijn woord van dank niet meer
bereiken ; te zijnen aanzien rest mij slechts een woord
van dankbare herinnering.

Mijn dank geldt bovenal U, Hooggeleerde
HAMAKER, mor de hulp en loelwillendheid mij te
allen tijde, vooral ook als promotor hetoond.

Ten slotte een hartelijken groet aan mijne
vrienden.

-ocr page 12-

- V

i\'ï^-iv

/

1

.L

«VS- ,

i 3

é 4

ïir

^ \'i

-ocr page 13-

-r-

■ÏT

INLEIDING

Dat de stof, in de volgende bladzijden behandeld, actueel
mag genoemd worden, zal zeker niemand betwisten. En
wel actueel in tweeërlei zin,

Waar wij toch het verkeer over verschillende landen
dagelijks zien toenemen, en de scherpe grensscheidingen,
vroeger zoovele onoverkomelijke hinderpalen voor den handel
tusschen verschillende volken, in dit opzicht meer en meer
worden uitgewischt, zien wy daarentegen voor buitenlandsche
vonnissen in haast alle landen den toegang angstvallig ge-
sloten houden.

Men moge my al op een enkelen wetgever, als den
Italiaan sehen, wijzen , die schijnbaar de deuren wijd er voor
opent: ik antwoord met een beroep op de toepassing, waar-
uit ons later zal blijken , dat in werkelykheid de rechter
daar het binnentreden belet.

-ocr page 14-

Afgescheiden van alle andere overwegingen, wordt juist
door dien vooruitgang in het verkeer zelve, ook eene zekere
erkenning van buitenlandsche vonnissen dringend noodig,
en wordt reeds op utiliteitsgronden daartoe besloten.

Of strijdt het niet met alle begrip van rechtsontwikkeling
en beschaving, dat men eenvoudig zijn schuldeischers ont-
loopen kan , wanneer deze te lastig worden , en men zich
zoo aan de verplichting tot betaling zyner schulden kan
onttrekken, door zich , misschien slechts eenige uren, verder
te vestigen ?

En inderdaad is dit in onze hedendaagsche maatschappy
mogelijk.

De schuldenaar wordt hier in rechte aangesproken door
zijn schuldeischer, en wordt na een wellicht langdurig en
kostbaar proces tot betaling veroordeeld.

In plaats van zich behoorlijk aan dat vonnis te onder-
werpen , trekt hij, in het rustig bezit van zijne effecten-
trommel , waarin zijn gansche vermogen veilig geborgen is,
eenvoudig over de grenzen, waar hy voorloopig een zeker
toevluchtsoord voor zijne Vervolgers vindf. Een nieuw leven
met nieuwe schulden neemt weer zijn aanvang; en wordt
ook daar het gevaar hem te dreigend , dan biedt weer een
nieuw land hem eene welkome bescherming in zijne kwade
praktijken.

Maar er is meer.

De erkenning van buitenlandsche vonnissen is niet alleen
wenschelyk in het belang eener goede rechtspleging: zij is
tevens een eisch van het recht.

-ocr page 15-

En juist het feit, dat de noodzakelijkheid der erkenning,
gelijk wij zien zullen, op een rechtsgrond rust, brengt ,
dunkt mij , het onderwerp eigenaardig binnen den gezichts-
kring van den jurist.

Wordt daarentegen die noodzakelijkheid alleen op uti-
liteitsgrond betoogd , geldt het slechts een belang van ad-
ministratie , dan blijft het m. i. meer bijzonder beperkt tot
het gebied van den staatsman , en is een academisch proef-
schrift zeker allerminst de aangewezene plaats van be-
handeling.

Tot nog toe werd het echter , tenminste voor zoover mij
bekend is , veelal anders opgevat.

Behalve de bespreking van de quaestie door schrijvers
over internationaal recht, was zij in 1878 te Parys het
opzettelijk onderwerp der beraadslagingen in eene vergade-
ring van het
,,Institut de divit internationaV\\ en eveneens
in 1883 in de „Association for the reform and codification
ot the law of nations" te Milaan.

Men betoogde de noodzakelijkheid der erkenning op
gronden van rechtspolitiek , men wees op de ongerijmde
gevolgen, waartoe eene tegenovergestelde conclusie moest
leiden, maar niemand noemde de erkenning van buiten-
landsche vonnissen een rechtsplicht.

In 1887 kwam er licht aan den horizon , en scheen hier
de zaak te zullen veranderen.

Eene bespreking van de uitvoerbaarheid van buiten-
landsche vonnissen in Nederland werd door de Neder-
landsche Juristen-Vereeniging in uitzicht gesteld; en de

-ocr page 16-

plaats van behandeling wekte nu waarlyk het vermoeden ,
dat men zich bij zijne eischen niet langer tot utiliteits-
gronden zou beperken.

Ook dit liep grootendeels op teleurstelling uit.

Wel ging een der HH. praeadviseurs in zijne schrifte-
lijke toelichting schijnbaar in de gewenschte richting,
maar het bleef ook bij dien schijn ; en het is inderdaad
vreemd , dat hij , eene vergelijking makende tusschen buiten-
landsche vonnissen en buitenlandsche wetten, tengevolge
daarvan slechts de quaestie in beide gevallen herleidt tot
een min of meer groot vertrouwen in het vreemde Staats-
gezag , en verzuimt te wijzen op de gelijkheid van rechts-
grond voor beider erkenning.

Ook by de bespreking zelve stelde niemand overigens
zich op dit laatste standpunt; ja zelfs een der leden wenschte
onveranderd behoud van den bestaanden toestand, omdat
hij geen lust had „anderen in zijn huis den baas te
laten spelen."

Yan waar dit verschijnsel?

Het staat, meen ik , in nauw verband met den grondslag ,
waarop men zich ten aanzien van het gansche internationaal
privaatrecht plaatst.

Ook omtrent dien grondslag zeiven wijst de geschiedenis
op eene tegenstelling van
utiliteit en recht.

Mr. D. Josephus Jitta , Cf. Handelingen der Ned. Jur.-Vereeniging
1888 dl. I.

2) Cf. Handelingen 1888 dl. II p. 26 vv.

-ocr page 17-

Uitgaande van de territorialiteit des rechts achtte in
beginsel de statutentheorie de wet van den Staat toepasselyk
op allen, die zich op het grondgebied van den Staat be-
vinden.

Alleen redenen van convenientie leidden tot uitzonderingen,
en deden een onderscheid aannemen tusschen zakelyke en
persoonlijke statuten : de eersten zijn eene toepassing van
het beginsel waarvan men uitging, de laatsten, die den
persoon volgen, overal waar hy zich bevindt, zijn daarop
eene uitzondering, op grond der utiliteit toegelaten.

Het is duidelijk, dat men , zich op dit standpunt plaat-
sende ten aanzien van vreemde wetten — en velen doen
dit nog, naar ik meen, hoewel misschien onbewust —,
a fortiori vreemde vonnissen niet dan op overwegingen van
nut en algemeen belang erkennen kan.

Maar met het beter inzicht, dat het recht er is om den
mensch, en niet om het territoir , leerde men ook den aan-
gevoerden grondslag als bedriegelijk kennen.

Feitelijk bleef men wel is waar eene indeeling der wetten
behouden, naarmate zij van toepassing zijn op allen die
zich op zeker grondgebied bevinden , of den persoon volgen
waar hij ook is , maar de grond dier indeeling bleef niet
dezelfde.

De wet beoogt altijd het belang van het individu;
zij beheerscht slechts hen, voor wie zij is gemaakt, maar
dezen beheerscht zij dan ook altijd en overal: ziedaar
het beginsel waarvan eene latere leer, en naar ik meen te
recht, uitgaat.

-ocr page 18-

De redeneering wordt hierdoor juist omgekeerd : dat de
wetten den persoon volgen is regel, eene toepassing van het
beginsel; dat er wetten zijn gelijkelijk van toepassing op
allen , die zich op het grondgebied van den Staat bevinden ,
is uitzondering.

Hieruit volgt, dat de erkenning van vreemde wetten
nu van het Staatsgezag niet langer is een gunst, maar
kwyting van een plicht.

En juist van hen , die deze leer omhelzen , mag men ten
aanzien der erkenning van vreemde vonnissen ook een be-
toog- op rechtsgronden verwachten.

Hoe dit zij , de bijna door allen erkende noodzakelijk-
heid van wijziging van den bestaanden toestand eensdeels,
en de kort geledene behandeling door de Nederlandsche
Juristen-Yereeniging anderdeels, rechtvaardigen, naar ik
meen, voldoende mijne bewering van actualiteit van het
onderwerp ; en dit te constateeren was voor het oogenblik
slechts mijn doel.

Thans rest mij nog een enkel woord over de wijze van
indeeling der stof.

Naast het onderzoek naar de kracht van buitenlandsche
vonnissen in het privaatrecht van de voornaamste be-
schaafde Staten, voor zoover dit onder mijn bereik lag,
scheen mij bovenal belangrijk de beantwoording der vraag :
welke gevolgen moeten in het privaatrecht hebben de vonnissen,
buiten de grenzen van den Staat waar zij gewezen zijn ?

Overigens heb ik gemeend mij te moeten beperken tot
vonnissen die slechts eene executie op persoon of goed ten

-ocr page 19-

doel liebben, en alzoo eene bespreking van den invloed van
vonnissen , daarvoor niet vatbaar, bepaaldelyk ook van het
buitenlandsche vonnis van faillietverklaring achterwege te
moeten laten , daar het materiaal dan te omvangrijk zou
zijn , en bovendien reeds vroeger. van bevoegder hand dan
de mijne , omtrent dit laatste punt een uitvoerig onderzoek
verscheen.

Eindelijk veroorloofde het groote belang van hetgeen in
het laatste hoofdstuk is besproken , m, i. volkomen eene af-
zonderlijke behandeling.

//Het vonnis van faillietverklaring in het Internationaal Privaat-
recht," door D, Josephus Jitta. Leiden 1880.

-ocr page 20-

^V -U A

^ a

ij

. -vj m

-ocr page 21-

HOOFDSTUK 1.

THANS GELDEND RECHT.
§ 1. NEDERLAND.

De voornaamste bepaling die wij in onze wetgeving om-
trent de kracht van buitenlandsche vonnissen aantreffen , is
art. 431 wetbk. van burg. rechtsvordering.

Dit artikel luidt: „Behalve in de gevallen uitdrukkelijk by^
de wet vermeld, kunnen geene vonnissen door vreemde ■
rechters of rechtbanken gewezen binnen het koninkrijk wor-
den tenuitvoergelegd.

De gedingen kunnen op nieuw bij den Nederlandschen
rechter worden behandeld en afgedaan.

In de hierboven gemelde uitgezonderde gevallen wordt het
vonnis van vreemde rechters of rechtbanken niet in dit rijk
tenuitvoergelegd, dan na een op verzoekschrift verkregen
verlof van executie, in den vorm bij het voorgaande artikel
gemeld , van de rechtbank van het arrondissement, in het-
welk zoodanig vonnis moet worden tenuitvoergelegd.

Bij het verzoeken en het verleenen van dit verlof, wordt
de zaak zelve niet aan een nieuw onderzoek onderworpen."

De voorname vraag, naar aanleiding van dit voorschrift
opgeworpen , is : moet dit artikel in algemeenen of beperkten

-ocr page 22-

10

üpii

zin worden opgevat? M. a. w.: is liet artikel een algemeene
bron voor de oplossing van het vraagstuk der vreemde von-
nissen , of spreekt het slechts van vonnissen voor eene gerech-
telijke ten uitvoerlegging vatbaar, en van die ten uitvoerleg-
fjing zelve?

o o

De uitdrukkelijke woorden , waarin het voorschrift is ver-
vat , de plaats die het in ons wetboek inneemt, en de volg-
orde der artikelen duiden , dunkt mij, voldoende den be-
perkten omvang aan.

Behalve in de uitgezonderde gevallen wordt de tenuitvoer-
legging
van vreemde vonnissen hier te lande verboden; niet
in het algemeen — dan was dat verbod wellicht beter in het
burgerlijk wetboek,
hij het materieel privaatrecht, op zijne
plaats ; neen wij treffen het aan in het tweede boek van het
wetbk. van burgerlijke rechtsvordering, dat uitsluitend handelt
van de ten uitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten;
in den eersten titel, die bevat: algemeene regelen omtrent gerech-
telijke ten uitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten.

Art. 430, het eerste van dezen titel, bepaalt van de
grossen van Nederlandsche vonnissen hare vatbaarheid voor
gerechtelijke ten uitvoerlegging in het geheele rijk; het vol-
gende artikel begint met die vatbaarheid aan vreemde von-
nissen te ontzeggen.

Welnu het is waarlyk duidelijk dat hier van niets anders
sprake is dan van vonnissen , vatbaar voor eene executie op
persoon of goed , en slechts van die executie zelve ; want het
is inderdaad niet waarschijnlijk dat, terwijl het gansche
tweede boek , ook de geheele eerste titel, en alle overige

-ocr page 23-

11

artikelen daarin vervat , spreken van die executie , alleen
juist art. 431 met dezelfde uitdrukking
^ten uitvoer leggen\'^
iets anders zou bedoelen.

De tweede alinea: „de gedingen kunnen op nieuw bij den
Nederlandschen rechter worden behandeld en afgedaan", is een
noodzakelijk gevolg van de eerste.

Wanneer de wetgever de ten uitvoerlegging aan een vreemd
vonnis ontzegt, en zoo , langs dien weg , voor hem , die dat
vonnis verkreeg , alle uitoefening van zijn recht hier te lande
onmogelijk maakt, moet hij tevens aanwijzen, hoe deze dan
wel zijn recht hier kan vervolgen.

Maar nog op anderen grond werd dit voorschrift gevorderd.

Wanneer de ten uitvoerlegging van het vreemde vonnis
wordt geweigerd , dan eischt de billijkheid dat, wanneer de
oorspronkelijke eischer nu voor den Nederlandschen rechter
zyne vordering instelt, hij met een beroep op het in den
vreemde gevallen vonnis niet kan worden afgewezen.

„Waar de actio judicati is uitgesloten, mag men zich op
de exceptio judicati niet beroepen."

De derde alinea bevat de regeling der uitgezonderde gevallen.

„In de hierboven gemelde uitgezonderde gevallen wordt
het vonnis van vreemde rechters of rechtbanken niet in dit
rijk ten uitvoer gelegd , dan na een op verzoekschrift ver-
kregen verlof van executie , in den vorm bij het voorgaande
artikel gemeld , van de rechtbank van het arrondissement,
in hetwelk zoodanig vonnis worden ten uitvoer gelegd."

O Mr. A. de Pinto, Themis 1866, p. 165.

-ocr page 24-

12

En er wordt uitdrukkelyk by gevoegd: „Bij het verzoeken
en het verleenen van dit verlof wordt de zaak zelve niet
aan een nieuw onderzoek onderworpen."

Dat verlof van executie van onzen rechter is noodig,
opdat er voor de dienaren, hier te lande met de uitvoering
belast, een bevel zij , waaraan zij hebben te gehoorzamen ;
een voorschrift, dat hunne daden, zonder zulk voorschrift
misdrijven, ontoerekenbaar maakt, waardoor zy gedekt zyn.

Maar, zal men tegenwerpen, waarom dan niet alle
vreemde vonnissen hier uitvoerbaar verklaard , onder voor-
waarde van zulk een verlof van executie van onzen rechter ?

Ik stel my voor, dat op deze vraag, in den zin der wet,
het volgende antwoord past: het verlof van executie is voor
uitdrukkelyk uitgezonderde gevallen toegestaan omdat, op
het gebied van handel en verkeer, in enkele gevallen een
lang tijdsverloop, dat uit den aard der zaak door eene geheel
nieuwe behandeling van het geding hier te lande zou ge-
vorderd worden, zeer nadeelig kan werken, ja zelfs in
sommige gevallen de voordeelen van een nauwkeurig onder-
zoek geheel illusoir zou maken.

Daarentegen eischt de publieke orde in den Staat in ge-
wone gevallen, waar eene onmiddelijke beslissing en uitvoering
niet het eerste en voornaamste belang is , een voorschrift
hieromtrent als het onze : „De gedingen kunnen op nieuw
bij den Nederlandsehen rechter worden behandeld onafgedaan."

Het Staatsgezag mag, waar zulke groote belangen zijner
burgers en ingezetenen op het spel staan, als het behoud
van have en goed, ja zelfs hun vrijheid, niet zonder nauw-

-ocr page 25-

13

keurige kennisneming van de zaak zelve, aan een vreemden
Souverein zijn hulp verleenen, om hen in die dierbaarste
kleinooden aan te tasten, ze hun misschien geheel te ontnemen.

Maar het Staatsgezag mag dan toch, al is het na nauw-
keurige kennisneming van het geschil, aan een vreemden
Souverein zijn hulp verleenen tot executie, hoor ik opmerken;
m. a. w. het is voldoende, dat onze rechter het vreemde
vonnis, na zelfstandig onderzoek, al of niet uitvoerbaar
verklaart ?

Ook dit is niet juist.

Dat zelfstandige onderzoek van den rechter kan een resultaat
hebben, dat niet kan uitgesproken worden in eene uitvoer-
baarverklaring van het vreemde vonnis, noch in eene
ontzegging van den eisch daartoe strekkende.

Het is volstrekt noodig , dat op dat zelfstandige onderzoek
eene zelfstandige beslissing volge.

Immers een zelfstandig onderzoek van onzen rechter kan
tot drieërlei resultaat leiden: hij kan namelyk tot dezelfde be-
slissing komen als de vreemde rechter ; dan zou hij zyn oordeel
kunnen uitspreken in den vorm eener uitvoerbaarverklaring.

De rechter kan ook den eisch tot uitvoerbaarverklaring
ontzeggen, om welke reden ook, wanneer hij meent dat er
geen termen zyn om den gedaagde te executeeren.

Maar in de derde plaats kan hij na zijn onderzoek tot
eene meening komen , atwijkende van die des vreemden rech-
ters ; hij kan bv. van oordeel zijn, dat de eisch tot executie
wel op goede gronden berust, maar meenen, dat de gedaagde
tot een te hoog bedrag veroordeeld is.

-ocr page 26-

14

Nu staan de voorstanders eener T^TOerbaarverklaring ver- J"^
legen; zy weten geen weg aan te geven, langs welken de
rechter zijne heshssing kenbaar kan maken.; de eenige uitweg
natuurlyk is, dat hij den eisch ontzegt: maar dat deze
beslissing niet voldoende is behoeft geen betoog.

Neen , geheel alsof het eene nieuwe zaak gold, eene die nog
nooit het onderwerp is geweest eener rechterlijke beslissing,
moet in den regel de eischer zijn eisch bij den Nederlandschen
rechter instellen, by wien de gedingen op nieuw zullen
worden behandeld
en afgedaan, terwyl de rechter geheel
zelfstandig zal onderzoeken , en zelfstandig zal beshssen.

Maar , zal men vragen , zal dat vreemde vonnis in het
nieuwe geding geheel niet in aanmerking komen; zal het
bestaan van dat vonnis niet worden erkend ?

Zeker zal de eischer niet alleen op het dictum van dat
vonnis mogen wyzen tot steun van zijn beweren , maar
hij
zal ook tot staving daarvan zich mogen bedienen van ge-
tuigen-verhooren , in den vreemde gehouden en in dat vonnis
geconstateerd , terwyl de Nederlandsche rechter zich eveneens
zal mogen bedienen van verklaringen en erkentenissen, aldaar
in den wettigen vorm afgelegd.

Terecht zegt Mr. Viëtor : „Gold het eene zaak, waarin
nog nimmer eene rechterlyke beslissing was gevallen , dan
zou de Nederlandsche rechter door letteren requisitoriaal,
commissions rogatoires , den vreemden rechter verzoeken de
bewijzen, die hij zelf niet machtig kon worden , voor hem

1) Tliemis 1866, pag. 439.

-ocr page 27-

15

te leveren. Welnu , hier zijn reeds die bewijzen in authen-
tieken vorm voorhanden , die feiten en erken tenissen zijn
reeds behoorlijk geconstateerd."

In de uitgezonderde gevallen daarentegen wendt de eischer
zich by verzoekschrift tot den rechter, en vraagt van hem
uitvoerbaarverklaring van het vreemde vonnis.

Die rechter moet zijn die van het arrondissement, waarin
het vonnis moet worden ten uitvoer gelegd; en zonder on-
derzoek van de zaak zelve verleent hy zijn verlof van
executie , mits natuurlijk vaststa , dat het is een gewijsde ,
door geen rechtsmiddel meer te bestrijden.

Die uitgezonderde gevallen zijn intusscben uiterst schaarsch
in onze wet; officieel werd van regeeringswege art. 724
Wetb.
V. Koophandel als voorbeeld genoemd.

Echter zijn er die , niettegenstaande deze verwijzing, het
artikel niet tot eene uitzondering rekenen ; dat het niet
uitdrukkelijk is vermeld is zeker.

Tocli meen ik, dat wij de vijfde alinea van art. 724 K.
als uitzondering moeten beschouwen.

Wanneer uitdrukkelyk wordt voorgeschreven dat buiten-
slands de avarijgrosse door de aldaar daartoe bevoegde macht
wordt opgemaakt, dan wil dit natuurlijk zeggen , dat het
vreemde vonnis, waarby die opmaking is geschied, ook hier
te lande rechtskracht zal hebben.

\') V. d. Honert, Hb. § 431 p. 455.

2) Cf. Mr. Voûte. //Bijdrage tot het vraagstuk der buiteulandsche
vonnissen", \'s Gravenhage (Leiden) 1865 ,
p. 63.

-ocr page 28-

16

Slechts ter bevestiging van den regel locus regit actum
toch was dit voorschrift niet noodig.

Als tweede uitzondering wordt art. 658 wetb. v. K. genoemd.

Hier is echter geen sprake van eene ten uitvoerlegging, en
het artikel kan dus geene uitzondering zijn op art. 431 Rv.

Het vreemde vonnis wordt wel ingeroepen als bron van
recht, en daarom is het eene uitzondering op het beginsel ,
waarvan art. 431 zelve \'een uitvloeisel is.

"Wel eene uitzondering op art. 431 Rv. bevat de wet van
4 April 1869 (Stbl. n". 37), houdende goedkeuring van de
herziene acte omtrent de Rynvaart, 17 Oct. 1868 te Mannheim
gesloten.

Art. 40 van het tractaat bepaalt, dat de vonnissen der
Rijnvaartrechters in alle oeverstaten kunnen worden ten uit-
voer gelegd , met inachtneming der vormen voorgeschreven
bij de wetten van het land, waarin de uitvoering geschiedt.

Het verlof van executie van den Nederlandschen rechter,
zagen wy , is slechts noodig ter tegemoetkoming aan een
formeel bezwaar; waar dit bezwaar niet bestaat is ook het
verlof niet noodig ; in de uitgezonderde gevallen dus kan
men het vreemde vonnis zonder eenige nadere tusschenkomst
van den Nederlandschen rechter als middel van verdediging
doen gelden.

\') Opmerkelijk is, dat art. 436 van het Nederlandsch-Indisch Eeglement
op de Burg. Kechtsv, bepaalt: //Behalve ia de gevallen bij art. 734 Wet-
boek van KoopHandel en bij andere wettelijke bepalingen vermeld, kunnen
geene vonnissen, door vreemde rechters of rechtbanken gewezen , binnen
Nederlandsch\'Indië worden ten uitvoer gelegd."

-ocr page 29-

17

Art. 431 omvat dus van de gevolgen vaïi een vreemd vonnis
voor executie vatbaar, de gerechtelijke tenuitvoerlegging alleen.

Van de andere gevolgen is hier niets bepaald , en wy
zullen zeiven, in den geest der wet voortredeneerende, eene
oplossing moeten zoeken.

"Welke overweging aan den wetgever art. 481 in de pen
heeft gegeven, is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden.

Was het de overtuiging , dat de werking van een vonnis
niet verder reikt dan de grenzen van het gebied , waar het
werd gewezen , en dal; zij, wil men geen inbreuk maken
op de vryheid en onafhankelykheid der Staten onder-
ling , ook niet verder mag reiken ? Maar dan was eene
enkele uitvoerbaarverklaring van het vreemde vonnis reeds
voldoende.

Mij dunkt, uit het feit dat, behalve het verbod van ten-
uitvoerlegging , uitdrukkelyk is voorgeschreven, dat de ge-
dingen opnieuw by den Nederlandschen rechter kunnen
worden behandeld en afgedaan, spreekt een verregaand wan-
trouwen in de rechtspraak van den vreemden rechter.

En is wantrouwen in de rechtvaardigheid van vreemde
vonnissen de grond van ons voorschrift, dan is dat wan-
trouwen dus gericht tegen de gerechtelijke ten uitvoerlegging
als gevolg van het vreemde gewysde
als bron van recht.

\') De reden die de regeering gaf (v. d. Hoiiert, Handb. § 431, p. 455)
kan men moeilijk het motief van den wetgever noemen, en bovendien
heeft het beginsel zelf, waarop gene zich beriep vdat niemand van zijn
dagelijkschen rechter kan worden afgetrokken" met ons vraagstuk niets
te maken.

-ocr page 30-

iS

Maar dan is het ook duidelyk dat niet alleen die tenuit-
Yoerlegging, waaraan de wetgever zijn aandacht slechts
wijdde, is uitgesloten , maar ook alle andere gevolgen van
het vreemde vonnis als zoodanig.

Zoo is ook rechtskracht daaraan ontzegd als grond eener
exceptie , in den verschillenden zin waarin men zich daar-
van bedient.

Gedeeltelijk, zagen wy , is de exceptie van gewijsde zaak
reeds uitgesloten door de tweede alinea van art. 431 , en
daarmede is voldaan aan een eisch der billijkheid.

Maar de uitsluiting van het vreemde gewijsde als excep-
tie is ook een eisch der consequentie , want de toepassing dier
exceptie is dikwijls inderdaad eene vermomde tenuitvoerlegging.

Deze executie verbiedt de wetgever van een vreemd
vonnis, waarby bv. veroordeeld is tot de betaling eener
geldschuld • en zal hij nu wel datzelfde vonnis erkennen,
waar het als grond eener exceptie van compensatie wordt
ingeroepen, ter bestrijding eener tegenvordering voor den
inlandschen rechter?

Eene derde toepassing der exceptie is mogelijk tegen het
opnieuw aanbrengen van hetzelfde geding voor den Neder-
landschen rechter door den in het buitenland veroordeelden
en geexecuteerden gedaagde.

De vreemde rechter heeft den eisch toegewezen , en het
vonnis is geexecuteerd. Nu vordert de gedaagde hier te lande
teruggave , en stelt de condictio indebiti in ; endeze kan hem
toegewezen, wanneer men met ons een beroep op het ge-
wijsde in den vreemde uitgesloten acht.

-ocr page 31-

19

Ik erken, deze conclusie leidt tot ongerymde gevolgen ,
en bevordert zeker geenszins de rechtszekerheid; maar deze
overweging mag ons allerminst eene andere oplossing doen
geven.

Een beroep op die ongerijmdheid kunnen wy slechts be-
streden met deze opmerking , dat de voorwaarde voor eene
toewijzing der conditio indebiti is , dat de inlandsche rechter
anders oordeelt dan de buitenlandsche, en daarby voegen
de vraag: of het niet dikwijls kan gebeuren, dat die beiden
het eens zyn in hunne beslissing ?

Ook omtrent de vreemde vonnissen, die den staat en de
bevoegdheid der personen regelen, is niets bepaald ; maar
ook hier schijnt mij de oplossing niet moeilijk. ^

Naar veler meening, waarby ook ik my aansluit, is het
beginsel onzer wet, dat de staat en de bevoegdheid der
vreemdelingen worden beoordeeld naar de vreemde wet van
het land, waartoe de vreemdeling behoort.

Welnu, wanneer in deze materie het buitenlandsch recht
de maatstaf is, dan komen ook zeker de buitenlandsche
vonnissen in aanmerking ; waar eenzelfde gezag, al is het dan
door verschillende organen, omtrent hetzelfde onderwerp
beschikt, daar verdienen beide uitingen éénzelfde bejegening.

Eene geheel eigenaardige plaats neemt het vonnis van
faillietverklaring in.

Kan men het eenerzyds niet rangschikken onder die,
welke den staat en de bevoegdheid der personen raken —
want de failliet is niet persoonlijk onbevoegd —, anderzyds
blijven tal van moeilykheden onopgelost, wanneer men het

-ocr page 32-

20

enkel als een vonnis vatbaar voor gerechtelyke ten uitvoer-
legging beschouwt.

Mr. D. Josephus Jitta gelooft — en op zyn gezag
nemen wij het gaarne aan, want een zelfstandig onderzoek
ligt buiten ons bestek — „dat er in de wet genoegzame
redenen zijn , niet voor eene analogische toepassing van art,

6 A, B. maar voor eene harmonische regeling...... De

Nederlandsche wet.......aanvaardt heerschappij over alle

hier wonende kooplieden, Nederlanders of vreemdelingen;
men handelt geheel in harmonie met den geest onzer wet,
wanneer men aan den buitenlandschen rechter heerschappij
toekent over in het buitenland wonende kooplieden , zonder
aanzien der nationaliteit,"

Overigens moet men wel onderscheiden tusschen het vreemde
vonnis als bron van recht en als een feit.

Als bron van recht kan het Staatgezag natuurlijk alle
kracht er aan ontzeggen; als feit is het echter niet te ontkennen.

Zoo zal de kooper van een onroerend goed , waarvan de
uitwinning in het buitenland is uitgesproken, op grond van
dit vonnis zijn verkooper voor den inlandschen rechter ter
vrywaring kunnen oproepen.

Thans wacht ons eene korte bespreking van literatuur en
jurisprudentie.

Behalve het reeds genoemde van den Heer Jitta, bijzon-
derlijk over het vonnis van faillietverklaring, zijn reeds vroe-
ger een paar andere proefschriften verschenen omtrent ons

ï) In zijn reeds genoemd proefsolirift, p. 135.

-ocr page 33-

21

onderwerp meer in het algemeen : nl. van de HH, J. Frese-
mann Yiëtor i) en J. R. Yoüte ; de meening van den laatste
werd weer uitvoerig bestreden door den eerste in Themis ;
beider werk werd besproken door Mr. A. A. de Pinto.

Eindelyk verschenen, meer ter beantwoording van de
vraag: of en hoe de Nederlandsche regeling wijziging be-
hoefde, in 1888 als praeadviezen voor de Juristen-Yeree-
niging van dat jaar geschriften van Prof. Mr. T. M. C. Asser
en Mr. D. Josephus Jitta.

De HH : Yiëtor en Yoüte verkondigen ieder eene afzon-
derlijke meening; met beider conclusie is de meening waartoe
ik kwam in strijd.

De eerste, die een uitvoerig historisch onderzoek naar het
Fransche en Nederlandsche recht heeft ingesteld, beschouwt
art. 431 slechts als gevolg van een algemeener begrip : dat
namelyk het gezag van een vreemden souverein buiten de
grenzen van zijn territoir geen rechtsgevolg kan hebben.

Reeds door de eerste alinea van art. 431 Rv. acht hij
alle werking der vreemde vonnissen uitgesloten.

En de grond voor zijne redeneering is het motief van den
wetgever, die de rechtvaardigheid van vreemde vonnissen
wantrouwde.

//De kraclit van buiteulaudsclie vonnissen" Groningen 1865.
//Bijdrage tot het vraagstuk de buitenlandsclie vonnissen" \'s Graven-
hage (Leiden) 1885.

3) Themis 1866 p. 413 vv.

4) Themis 1866 p. 151.

5) Handelingen der Ned. Jur. Vereeniging 1888 dl. I pp. 1 en 199 vv.

-ocr page 34-

22

Wanneer men door art. 431 alleen de gereclitelyke ten
uitvoerlegging van vreemde vonnissen hier te lande uitge-
sloten acht, zoodat alle andere rechtsgevolgen van dat
vonnis ook in Nederland gelden , dan zal, meent hij , die
buitensluiting ook niet toepasselijk zijn op de exceptie van
gewijsde zaak; dan zal men het vreemde vonnis kunnen
aanwenden als middel van verdediging tegen het opnieuw
aanbrengen van hetzelfde geding voor den Nederlandschen
rechter.

„Inconsequent toch mag ik het noemen" , hooren wy hem
zeggen, „wanneer de wetgever \'t geen hij hier weigert
daar toestaat, wanneer hij toelaat dat het vreemde vonnis
het gevolg , dat hij hier daaraan ontzegt, op eene andere
wijze verkrygt.

En dat is het geval, wanneer men het vreemde vonnis
als exceptio rei judicatae doet gelden."

Mr. Yiëtor verwart ten uitvoerlegging van — en uit-
voering geven aan vonnissen. Omdat het uitvoering geven
aan vonnissen dikwijs eene vermomde ten uitvoerlegging is,
op hetzelfde neerkomt als gerechtelijke ten uitvoerlegging ;
eene exceptie van gewijsde zaak soms de eenig mogelyke
wijze van uitvoering geven aan het vonnis is, daarom is
uitvoering geven aan — nog niet hetzelfde als gerechtelijke
ten uitvoerlegging van vonnissen.

Het motief van den wetgever leidt wel tot eene analogi-
sche toepassing , niet tot uitbreiding van art, 431 Rv.

Alinea 2 van art, 431 acht Mr, Viëtor met een doel

\') Tliemis 1866 p, 446.

-ocr page 35-

23

geschreven dat in verband staat met zijne meening omtrent
art. 127 Rv.

Dit artikel geeft aan den Nederlander het recht van
0verdaging, en nu is Mr. Yiëtor van oordeel dat, wanneer
een Nederlandsche eischer zijn gedaagde reeds in het buiten-
land heeft aangesproken, hy daarmede afstand heeft gedaan
van dat recht, zoodat hy hem later niet weer met goed
gevolg voor den Nederlandschen rechter kan dagen.

Om dit te voorkomen zou dan art. 431 al. 2 slechts dienen,
en de Rechtbank te Maastricht (bij vonnis v. 10 Dec. 1863
Wkbld. ïf. 2585) en de Hooge Raad (by arrest van 3 Jan.
1866) steunen hem in deze meening.

De historie is voor ons artikel van geen waarde, want aan
het oud-vaderlandsch recht sluit zich art. 431 niet aan, en
over het Fransche recht zijn, zooals wy zien zullen, de gevoe-
lens te zeer verdeeld , dan dat daaruit licht zou zijn te putten.

Overigens is Mr. Yiëtor van onze meening bij de be-
antwoording van de vraag: op welke wijze maakt de wet
de uitoefening mogelyk van rechten , waarover een vreemde
rechter reeds heeft beslist ?

„Art, 431 zegt, dat het vreemde vonnis hier niet ten
uitvoer gelegd mag worden. Wil dus diegene , wiens goed
recht in den vreemde reeds is uitgemaakt, maar die het
vonnis daar niet kan executeeren , omdat de tegenpartij er
niets te verliezen heeft, hier te lande zijne rechten hand-
haven, dan baat dat vreemde vonnis hem geenszins.

i) Cf. Mr. .Eijssell //de rechtsmacht over vreemdelingen in Nederland"
n». 73.

-ocr page 36-

24

Hy zal hier zijne tegenparty moeten doen dagvaarden en
zijne middelen van eisch doen gelden; en het vreemde
vonnis en de buitenslands gevoerde procedure zullen alleen
in zoover voor hem waarde hebben, als daarin feiten en
erkentenissen worden geconstateerd."

Mr. Youte in zijn proefschrift is met mij van oordeel,
dat de eerste alinea van art. 431 alleen ziet op de gerech-
telijke ten uitvoerlegging , zooals die beschreven is in het
2" boek van het wetbk. v. burg. Rv.
\\ Maar de vraag of de bepaling van art. 431 al. 1 ook
soms ex analogia moet worden toegepast op andere gevol-
gen , beantwoordt hy ontkennend.

De ratio van het artikel zoekt hij in een wantrouwen in
de rechtvaardigheid der vreemde vonnissen,
met het oog op
de diep ingrijpende gevolgen der gerechtelijke executie,
en hij
zegt dan, dat die ratio zich niet voordoet bij het aannemen
der vreemde vonnissen als exceptiones rerum judicatarum.

Wij zullen niet herhalen wat wij boven opmerkten om-
trent het verband van gerechtelijke ten uitvoerlegging en
het aanwenden der exceptio rei judicat^; eene verwijzing
daarheen is voldoende tot wederlegging dezer meening.

Omtrent de nieuwe behandeling en afdoening der gedingen
\' voor den Nederlandschen rechter is, volgens Mr. Yoüte, de
groote vraag, of die moet geschieden buiten ieder verband,
dan wel in verband met de vreemde vonnissen.

De taak van den rechter zal in het laatste geval bestaan in

\') Zie boven, p. 18.

-ocr page 37-

25

een onderzoek, of het geding bij het vreemde vonnis al
dan niet juist is beslist, en of, bij gevolg, de uitspraak des
vreemden rechters al dan niet in zijn vonnis zal kunnen
worden gehandhaafd.

De bedoeling dezer woorden is eenigzins duister; Mr.
Yiëtor geeft er deze expHcatie aan: Iemand die tegen mij
in den vreemde vonnis heeft verkregen , kan volstaan met
hier, ten dage dienende, te concludeeren, dat, aangezien
de gedaagde door die of die buitenlandsche rechtbank
is veroordeeld , om aan den eischer te betalen eene som van
ƒ...., aangezien dat vonnis tot tegenbewijs moet geacht
worden juist te zijn , het der Rechtbank moge behagen den
gedaagde te veroordeelen tot voldoening van gemelde som \'
aan den eischer. Daartegen zal dan de veroordeelde party,
als gedaagde, de juistheid van het oordeel des vreemden !
rechters mogen bestrijden.

Ik geloof gaarne dat de explicatie juist is, maar betwij-
fel zeer of ze past in het systeem onzer wet.

Het uitvoerbaar verklaren van het vreemde vonnis schijnt
een geliefkoosd begrip , want nog anderen hebben in dezen
zin hunne meening verklaard.

Mr. Eyssell O ziet in art. 431 voorgeschreven , dat men
zich , na buitenslands vonnis te hebben verkregen, tot den
Nederlandschen rechter moet wenden, en met beroep op
het in den vreemde gevoerde geding , vragen , dat deze de
daar gevallen uitspraak door eene dergelijke bekrachtige.

//De rechtsmaclit over vreemdelingen in Nederland", p. 80.

-ocr page 38-

26

Ook deze wil dus bekrachtiging (uityoerbaarverklaring) yan
het vreemde vonnis.

Mr. Oudeman zegt: „De partij , die het vonnis hier
te lande wil ten uitvoer leggen, moet de wederpartij voor
den bevoegden Nederlandschen rechter dagvaarden tot het
hooren van uitvoerbaarverklaren , en de rechter , zich niet
met de beslissing des buitenlandschen rechters vereenigende,
kan de vordering afwijzen."

Ook Mr. de Pinto beweert, dat de eischer zijne tegen-
partij voor een bevoegden Nederlandschen rechter moet dag-
vaarden , om het vonnis te hooren uitvoerbaar verklaren.

Misschien zijn deze meeningen te verklaren door den
invloed van het Fransche recht, dat vroeger ook ten onzent
gold; zekerlijk zyn zij weinig logisch , en , wat ik boven
getracht heb aan te toonen , niet te rijmen met ons heden-
daagsch recht.

En nu de opvatting onzer jurisprudentie; want meerma-
len was art. 431 Rv. het onderwerp eener rechterlijke be-
slissing.

In een aantal vonnissen huldigt men de meening, dat
het aan de buitenlandsche rechtspraak ieder rechtsgevolg
hier te lande onthoudt; weinige gerechten zijn van de
tegenovergestelde meening.

Tot de eerste categorie behooren vonnissen van Amster-
dam dd. 11 Mei 1842, Rechtsgel. BijbL 111 (1842) p.

\') //Het Ned. wetboek van burg. Eechtsv." II § 45 , p. 83.
2) //Handleiding tot liet burg. wetbk." II § 379.

-ocr page 39-

27

479; — dd. 28 April 1859, Mag. v. Handelsr. I (1859)
p. 162; — dd. 3 April 1862, Magaz. v. Hand. IV
(1862) p. 98; — dd. 6 Nov. 1863, 7 Nov. 1863, 2 Dec.
1863, Magaz. v. Hand. V (1863) p. 278, p. 284,
p. 286.
Breda, zonder datum, W. n°. 598. Of. hierbij de conclusiën
van Mr. Karsseboom: Rechtsgel. bybl. XI (1849) p. 154 en
die van Mr. H. A. Hartogh bij het aangeh. vonnis Amst.
V. 6 Nov. 1863.

Tot de tweede categorie behooren: Arresten: Hooge
Raad v. 30 Mei 1839, v. d. Honert Yerz. 1 p. 4—24 en
arrest v. 7 April 1854 W. n^ 1529. Arrest hof v. Zeeland
V. 20 Dec. 1859. Rechtsgel. Bijbl. XI (1861) p. 40. Yon-
nissen v. Haarlem, zonder datum "W. n". 340; — Amsterdam
dd. 22 Mrt. 1849. Rechtsgel. Bijbl. XI (1849) p. 154, dd. 12
Dec. 1850, Amst. rechtspr. I p. 229 ; — Arnhem dd. 7
Juni 1860, Rechtsgel. Bijbl. X (1860) p. 551 W. n°. 2196.

De rechtbank te Maastricht besliste 18 Jan. 1877 dat
een vreemd vonnis, waarbij scheiding van goederen is uit-
gesproken , hier als bewijs van die scheiding kan gelden.

De curator in een buitenlandsch faiUissement werd hier
erkend door Amst. hof, 20 Juni 1879 , bevestigend een
vonnis van Haarlem v. 6 Nov. 1877.

Eindelijk besliste de Amsterdamsche Rechtbank 15 Mei
1885 dat de proceskosten van het vreemde vonnis hier kun-
nen worden verhaald , maar niet de kosten, die in den
vreemde op een vonnis bij verstek zijn gevallen.

O Cf. Voute, t. a. p. p. 3 en 4.

-ocr page 40-

28

Wat betreft de procedure verklaarde de Arrondissements
Rechtbank te Maastricht 10 Dec. 1863 (Wkbld. n°. 2585)
twee Belgische vonnissen binnen Nederland uitvoerbaar.

Het hof van Limburg bevestigde dat vonnis, en ook de
voorziening in cassatie werd 3 Jan. 1866 overeenkomstig de
concl. van den adv.-gen. Mr. Gregory, door den H. R. verworpen.

Naar de opvatting daarentegen van de Amst. rechtbank ,
3 April 1877, en van het Amst. hof, 28 Dec. 1877, is niet
het vreemde vonnis uitvoerbaar, maar geeft de rechter na
een zelfstandig onderzoek eene zelfstandige beslissing.

Hoe men ook over art. 431 denke , hierin zullen wel velen
overeenstemmen, dat herziening zeer gewenscht is.

Dat was ook de overtuiging van het Bestuur der Neder-
landsche Juristen-Yereeniging , toen het voor de vergadering
van 1888 de bespreking der zaak aanhangig maakte.

Hoe de vergadering er zelve over dacht zullen wy later
nog gelegenheid hebben nader te onderzoeken.

§ 2. FRANKRIJK.

De Code Civil bevat over de kracht van buitenlandsche
vonnissen twee bepalingen. Eene byzondere omtrent hypo-
theek, namelijk art. 2123, luidende: „L\'hypothèque ne
Uàh^f^Qy)^^/*resulter/\'^es jugements rendus en pays étrangers,
qu\'autant qu\'ils ont été déclarés exécutoires par un tribunal
français, sans préjudice des dispositions contraires qui
peuvent être dans les lois politiques et dans les traités."
Deze bijzondere bepaling wordt algemeen gemaakt door

-ocr page 41-

ERRATUM.

Blz, 28. Art, 2123 van den Code Civil van

Frankrijk

luidt :

L\' hypothèque ne peut pareillement résulter

.....etc.

-ocr page 42-

29

artikel 546 van den code de procédure civile, luidende :
„Les jugements rendus pas les tribunaux étrangers et les
actes reçus par les officiers étrangers ne seront susceptibles
d\'exécution en France, que de la manière et dans les cas
prévus par les articles 2123 et 2128 du code civil." (art.
2128 ziet op de actes reçus par les officiers étrangers.)
Over de beteekenis dezer bepalingen zijn de gevoelens der
Fransche juristen zeer verdeeld, en vele vragen zijn naar
aanleiding hiervan opgeworpen.

De eerste vraag, die hier ter sprake komt, zegt Massé,
is die, of art. 121 van de ordonnantie van 1629 nog altijd
van kracht is, en of die bepaling niet afgeschaft is door
de nieuwe voorschriften van den code civil en van den code
de procédure civile.

En deze quaestie is niet van belang ontbloot, want als
men de ordonnantie en de codes vergelijkt, zal men dadelijk
zien, dat er een groot verschil is tusschen de eerste en de
laatsten ; daar de ordonnantie aan vreemde vonnissen alle
executie ontzegt, en aan de partijen, tusschen wie ze ge-
wezen zijn, toestaat op nieuw hunne rechten te verdedigen
voor Fransche rechtbanken ; terwijl de code civil en de code
de procédure zich bepalen tot de niet erkenning van hypo-
theek krachtens een vreemd vonnis en tot de weigering
van ten uitvoerlegging daarvan , voor zoover het niet exécu-
toir verklaard is door een Franschen rechter; zoodat de
vreemde vonnissen, die volgens de ordonnantie geen enkel

Le droit commercial dans ses rapports avec le droit des gens et le
droit civil, par M. G. Massé, Tome II n°. 796.

-ocr page 43-

effect kunnen hebben, dat "wèl hebben volgens de codes,
wanneer zij executoir verklaard zijn.

Art. 121 van de ordonnantie van Lodewijk XIII van
1629 ^) luidt: „Les jugements rendus, contrats et obligations
reçus es royaumes et souverainetés étrangères, pour quelque
chose que ce soit, n\'auront aucune hypothèque, ni exécution
en notre dit royaume ; ains (mais) tiendront les contrats lieu
de simples promesses ; et non obstant les jugements, nos sujets,
contre lesquels ils ont été rendus, pourront de nouveau
débattre leur droits comme entiers par-devant nos officiers."

Om nu de meening van hen, die art. 121 van de or-
donnantie niet door de bovengenoemde bepalingen der codes
afgeschaft achten, juist weer te geven, moeten we eerst
nagaan, wat de verklaring is van art. 121.

Deze verdeelt de geleerden in twee hoofdgroepen, waar-
van de eene aldus redeneert: Art. 121 zegt: les juge-
ments n\'auront aucune exécution en notre royaume .... et
non obstant les jugements, nos sujets pourront de nouveau
débattre leur droits comme entiers par-devant nos officiers.

Het eerste lid ontzegt uitvoering aan vreemde vonnissen,
dus veronderstelt het, dat ze dat gevolg slechts door een
bevel van den Franschen rechter kunnen verkrygen.

Het artikel moet zoo opgevat worden, alsof er stond :
n\'auront aucune exécution par eux-mêmes; de wetgever

1) Code Micliaud.

2) Hiertoe behooren: Poelix, traité de droit internat, privé p. 71 ;
Pavard de Langlade , repertoire voce exécut. des jugem. § 1 IV" terne II
p. 473 ; Delvincourt, cours de code civil. I notes pag. i 6, Dalloz, Troplong e. a.

-ocr page 44-

31

bedoelt dat vreemde vonnissen, om in Frankrijk te kunnen
worden geëxecuteerd, een paréatis noodig hebben.

Om nu de eigen onderdanen bijzonder te beschermen be-
paalde hij, dat de Franschman, niettegenstaande het vreemde
vonnis, toch op nieuw zy ne rechten kan bepleiten voorden
Franschen rechter.

Yolgens hen is dus uitvoering van het vreemde vonnis,
na een paréatis van den Franschen rechter, regel voor
vreemdelingen; terw^ijl Franschen hun geschil op nieuw by
den Franschen rechter kunnen ter sprake brengen.

Naar het gevoelen der tweede groep onthoudt art. 121
uitvoering aan vreemde vonnissen, zonder onderscheid of
daarby een vreemdeling of een Franschman is veroordeeld,
en laat het artikel ook niet uitvoerbaarheid na paréatis toe.

Alleen aan Franschen staat het toe „de nouveau débattre
leur droits comme entiers par-devant nos officiers."

Ik geloof, dat de duidelyke woorden der wet „les juge-
ments étrangers n\'auront aucune exécution en notre royaume"
geen twijfel overlaten; had de auteur der ordonnantie exe-
cutie na paréatis gewild, dan had hij er dat uitdrukkelyk
moeten by voegen, vooral nadat hy in het voorgaande artikel
120 van „paréatis" gesproken had; nu geeft hij een verbod
van uitvoering, zonder meer.

Het tweede lid van art. 121 geeft zeker meer aanleiding
tot verschil van meening; deze stryd baseert zich op de

1) Tot deze groep behooren : Chauveau, Toullier, Massé en Pothier,
(traité de la procédure civile IV" Chap. 24.)

-ocr page 45-

32

uitdrukking „nos sujets;" deze geeft aanleiding om onder-
scheid te maken tusschen Franschen en vreemdelingen.

Chauveau merkt hieromtrent aan : dat de wetgever spreekt
van „nos sujets" komt daaruit voort, dat hij niet dacht aan
\'t geval, dat in Frankrijk executie gevraagd kon worden
tegen een vreemdeling; de wet was voor Franschen ge-
maakt, „une tournure de phrase un peu equivoque ne détruit
pas des vérités aussi manifestes."

Wat hiervan zij , de woorden staan er nu eenmaal en
my dunkt, men kan met „nos sujets" moeilyk vreemdelin-
gen bedoelen. Wy vinden vermeld dat in 1667 de juris-
prudentie aan alle vreemde vonnissen executie wilde onthou-
den , in een advies door Fransche rechtsgeleerden in 1667
gegeven en door van Alphen (Papegaey ofte Formulierboek
\' Gravenhage A° 1682) meegedeeld.

Later is de jurisprudentie veranderd en vindt men arres-
ten , waarin de onderscheiding tusschen vonnissen tegen
Franschen en die tegen vreemdelingen is aangenomen.

De meening van de mannen der eerstgenoemde groep
(Foelix c. s.) is : dat art. 121 al. 1 dient om de uit-
voerbaarverklaring na pareatis van vreemde vonnissen
te bestendigen, welke uitvoerbaarverklaring bij de invoe-

1) Chauveau bij Carré; lois de procédure civile art. 546. Quest.
1899 III p. 583.

Dit, advies is ook te vinden in het proefschrift van Mr. Presemann
Yiëtor /,De Kracht van Buitenlandsche vonnissen", Groningen 1865, p. 34,
waarin men overigens eene uitvoerige geschiedkundige behandeling van
deze artikelen aantreft.

-ocr page 46-

33

ring der ordonnantie algemeen in zwang was; terwijl al. 2
aan Franschen een by zond er recht verleent.

Voor vreemdelingen is dus het oude] gebruik door de wet
bekrachtigd.

Hunne bestrijders daarentegen (Massé c. s.) meenen dat
art. 121 een einde maakt aan het oude gebruik , en in de
plaats van uitvoerbaarverklaring na pareatis stelt: volkomen
uitsluiting van buitenlandsche vonnissen.

Wij behoeven verder niet bij de verklaring van art. 121
der ordonnantie stil te staan, daar wij, met Massé, deze
bepalingen afgeschaft achten door de artikelen der Codes.

Dit wezenlijk verschil (tusschen art. 121 en artt. 2123
C. C. j®. 546 C. d. pr. c.) eenmaal geconstateerd zijnde,
zegt Massé ,is het duidelyk, dat de nieuwe wetten , die
het hebben ingevoerd, noodzakelijk de oude wet hebben
opgeheven; want het is niet te begrijpen hoe art. 121 der
ordonnantie, dat berust op het beginsel, dat vreemde von-
nissen in \'t geheel geene kracht in Frankrijk hebben en
de partijen op nieuw hunne rechten voor Fransche recht-
banken kunnen verdedigen, nog eenige kracht en autoriteit
zou behouden hebben onder eene wetgeving, die toestaat
vreemde vonnissen te executeeren, wanneer ze executoir
verklaard zijn door een Franschen rechter.

Ik kan mij dus niet verklaren, zegt hij, hoe schrijvers
van gezag deze ordonnantie als nog altijd van kracht zijnde
kunnen beschouwen; en na aangemerkt te hebben, dat art.

1) t. a. p. pag. 65.

-ocr page 47-

34

121 en de nieuwe bepalingen wel van hetzelfde principe
uitgaan (namelijk dat de onafhankelijkheid der Staten ver-
biedt aan vreemde vonnissen executoriale kracht toe te kennen),
maar dat principe op elkander uitsluitende wijzen toepassen,
eindigt hij de behandeling van deze vraag met te verklaren,
dat de moeilijkheid bestaat, niet in het vinden van argu-
menten om de afschaffing te bewijzen, maar in het bestre-
den van deze ; in het vinden van tegengestelde redenen,
die het mij niet gegeven is, zegt hy, te ontdekken, en die
de schrijvers niet aantoonen.

Dit laatste is niet geheel juist; zien wij welke gronden
de tegenpartij aanvoert.

Yooreerst beroept men zich op de onwaarschynlijkheid
der afschaffing, daar de beginselen van den Code Michaud
het gezag van eeuwen voor zich hadden , eene afschaffing
„à une époque de renovation, lorsqu\'on remettait en honneur
tous les principes anciens , qui n\'étaient pas incompatibles
avec le nouveau régime."

Merlin®) zegt dat de Code civil de bedoeling niet gehad
kan hebben, om art. 121 af te schaffen, omdat het is eene
loi politique, en dus door de nieuwe wetten niet afgeschaft.

Met Mr, Yiëtor vragen wij eenigszins ongeloovig : gaat
die redeneering op ? Terecht merkt hij aan dat eene loi
politique toch wel afgeschaft kan worden , al is het niet door
eene gewone w^et dan wel door eene politieke wet ; en wat

1) Yalette, Eecueil de questions de droit, voce jugement § 14 p. 604,

2) Merlin , Eepertoire , voce jugement § 8 , VI p. 621,

3) Proefschrift p. 38.

-ocr page 48-

35

verhindert ons dien naam aan art. 2123 C.C. art. 546 C.
de proc. civ. te geven ? Hierin wordt hetzelfde onderwerp
geregeld als in art. 121 ordonnantie.

Is het dus onjuist dat de tegenpartij geene gronden voor
hare meening aanvoert : dat ze groot gewicht in de schaal
leggen zal ik niet beweren.

Mij dunkt, de omstandigheid dat de nieuwe wetten ons
onderwerp geheel hebben geregeld , zonder eenige verwijzing
naar vroegere bepalingen, vooral in verband beschouwd
met art. 1041 Code de pr. civ., luidende: „Toutes lois,
coutumes , usages et règlements relatifs a la procédure civile ,
seront abrogés" ; en art. 7 der wet van 30 Yentose an XII
(Loi sur la réunion des lois civiles) luidende : „A compter
du jour, oîi les lois (qui forment le code Napoléon) sont
exécutoires, les lois romaines, les ordonnances etc. cessent
d\'avoir force de loi générale ou particulière dans les matières,
qui sont l\'objet desdites lois composant le présent code" is
het krachtigste bewijs vóór de afschaffing.

Terecht voert Mr. Yiëtor als eene bevestiging dezer
meening nog aan , dat onder de tallooze verordeningen, die
met de Codes hier te lande executoir zijn verklaard,
art. 121 der ordonnantie niet voorkomt, wat zeker wel zou
zijn geschied , zoo het nog nevens de Codes van kracht was.

Laat ons nu , alvorens over te gaan tot eene bespreking

1) Cli. Daguin «De 1\'autorité et de l\'exécution des jugements étrangers en
matière civile et commerciale en France et dans les divers pays". Parijs
1887 p. 71 is op dezelfde gronden ook van deze meening.
O t. a. p. pag. 41.

-ocr page 49-

36

van de wijze , waarop vreemde vonnissen vatbaar worden
voor executie , op het voetspoor van Massé , onderzoeken,
van welken omvang in Frankryk het verbod is om vreemde
vonnissen uit te voeren; of deze artikelen eene gelijke ver-
klaring eischen, als wy moesten geven aan art. 431 van
het Nederlandsch wetb. v. burg. rechtsv.; of zij ook alleen
de gerechtelijke ten uitvoerlegging op het oog hebben, dan
wel of zy in het algemeen alle kracht aan vreemde vonnis-
sen ontzeggen.

Massé zegt, na vermeld te hebben dat de Codes exe-
cutoriale kracht toestaan aan vreemde vonnissen, wanneer zij
door een Franschen rechter executoir verklaard zijn, dat
hieruit eene belangrijke gevolgtrekking te maken is, namelijk
deze: dat het vreemde vonnis, voordat het executoir ver-
klaard is, niet noodzakelyk beschouwd behoeft te worden
als „non avenu": „il constitue cependant un acte qui a par
lui-même une espèce d\'autorité."

In n\'\'. 798 vervolgt hij , dat het nagenoeg algemeen er-
kend is, dat vreemde vonnissen, al zijn ze niet executoir
verklaard, ten minste van de feiten , die ze constateeren,
bewijs opleveren, behoudens tegenbewijs. Tot staving
worden hier aangehaald: Merlin, Quest voce suppléant
§ 1; Toullier t. X n". 86; Pardessus n^ 1488, cassation
11 Jan. 1843, Sirey 43. 1. 671.

Dan volgen eenige voorbeelden van vreemde vonnissen,
die, ofschoon niet voorzien van een paréatis der Fransche

O t. a. p. n". 797 , 798.

-ocr page 50-

37

recliters, toch in Frankrijk zijn ingeroepen: bv. als bewys
eener afwezigheidsverklaring en van de inbezitstelling in
de goederen van den afwezige, zoodat de vermoedelijke erf-
genamen in Frankrijk de schuldenaren van den afwezige
konden vervolgen, zonder dat het noodig was het vonnis
executoir te doen verklaren.

Eveneens heeft een Fransche rechter een verkooper ver-
oordeeld om den kooper te waarborgen wegens eene uit-
winning, in den vreemde uitgesproken, zonder dat vreemde
vonnis vooraf executoir te verklaren.

In n°. 800 zegt hij, dat niet zoo algemeen aan vreemde
vonnissen in Frankrijk de kracht van gewijsde zaak wordt
toegekend.

Hij is van oordeel, — en bij zijne explicatie der artikelen
terecht — dat de kracht van gewijsde zaak valt buiten de
artikelen der Codes , dat een vreemd vonnis dus niet execu-
toir verklaard behoeft te zyn, om als grond eener exceptio
rei judicatae te worden aangewend.

Door hen, die het revisiestelsel huldigen kan echter
moeilyk de juistheid van ons argument, dat het aan-
wenden der exceptio rei judicatae soms eene vermomde ten
uitvoerlegging is, worden ontkend.

Meent men, met de Fransche jurisprudentie , dat ten uit-
voerlegging slechts
na revisie geoorloofd is, dan kan men

Hier wordt echter het vreemde vonnis niet ingeroepen als bron van
recht (Of. p. 20).

Merlin, Répertoire v. jugement § 14, Toullier t. X no. 76; hof
v. cassatie 18 pluv. an. XII S. 1. 1. 299.

-ocr page 51-

38

niet het beroep op een vreemd gewysde onvoorwaardelyk
geoorloofd achten.

Wat hiervan zij, wij hebben slechts te constateeren :

1°. dat algemeen, ook door de jurisprudentie, alleen voor ge-
rechtelijke ten uitvoerlegging in Frankrijk een pareatis van
den Franschen rechter wordt noodig geacht, en dat in vele
andere opzichten aan vreemde vonnissen kracht in Frankrijk
toegekend wordt, ook z;onder pareatis.

2". dat vele schrijvers aan vreemde vonnissen ook kracht
van gewysde zaak toekennen in Frankrijk, zonder pareatis.

Zien we nu de meeningen, die in Frankrijk heerschen,
omtrent de wijze, waarop vreemde vonnissen vatbaar worden
voor executie.

We kunnen hen , die deze stof behandelen, in 3 groepen
verdeelen, of beter: in 2 hoofdgroepen, terwijl wij ééne van
dezen weer splitsen moeten, naar aanleiding van eenige
geschillen, die de aanhangers verdeelen.

1°. Zy , die meenen, dat de Fransche rechters, aan wie
men vraagt een vreemd vonnis executoir te verklaren, vooraf
dat vonnis moeten herzien, de geheele zaak weer op nieuw
onderzoekende; zij, die pareatis willen doen verleenen na
voorafgaande revisie.

2". Zij , die meenen dat de Fransche rechters zich een-
voudig moeten bepalen tot het verleenen van pareatis aan een
vreemd vonnis,
zonder voorafgaand grondig onderzoek.

ï) De hedendaagsche Fransche jurisprudentie weigert weer meer in
\'t algemeen de kracht van gewijsde aan vreemde vonnissen , niet alleen de
executoire kracht. Cf. eene uitvoerige opgave bij Daguin, t. a. p. p. 75.

-ocr page 52-

39

De schrij vers der eerste groep zijn natuurlijk zij, die art.
121 der ordonnantie niet afgeschaft achten door de bepa-
lingen der Codes, en hierop steunende vormt zich onder
dezen nu weer eene afzonderlijke groep van hen , die be-
weren , dat vreemde vonnissen tegen vreemdelingen een-
voudig executoir verklaard kunnen worden ; die tegen Fran-
schen niet dan na een onderzoek van de zaak zelve.

Massé voegt zich bij hen, die meenen dat de arti-
kelen der Codes aan vreemde vonnissen executie toestaan
in Frankrijk na eenvoudig pareatis, zonder voorafgaande
revisie ; want, zegt hij : „discuter et reviser , ce n\'est pas
rendre exécutoire un jugement préexistant, c\'est lui en
substituer un nouveau , qui est exécuté à la place du premier,
lequel se trouve annulé de fait, puisque la revision lui enlève
r autorité à laquelle il pouvait prétendre , soit relativement
à la chose jugée , soit relativement aux faits qu\'il constate".

1) Tot de eerste groep behooren: Merlin, quest v\'\'. jugement § 14
no. 2; Toullier t. X no. 85; Duranton t. I no. 155; Troplong, des
hypoth. no. 451; Boncenne , Proc. civ. T. III p. 222; Chauveau , sur
Carré no. 1899 ; Demolombe t. I no. 263 ; Cassat. , 19 April 1819 S.
6.1.63; Douai, 2 Jan. 1845 S. 45.2.511; Bordeaux, 6 Aug. 1847
S. 48. 2.153; Parijs, 23 Nov. 1851 S. 51.2.783 ; Colmar , 10 Febr.
1864 S. 64,2, 123 ; Cassat, 20 Aug. 1872 D. 72.1.342.

Tot de tweede groep behooren ; E\'oelix T. II no. 318 vv. ; Soloman ,
condit. des étrangers p. 408 vv. ; Deraangeat, cond. civ. des étrangers p.
405 vv. ; Noguier Trib. de com. t. II p. 444 ; Mareadé sur l\'art. 15
cod. civ.; Valette, sur Froudhon T. I p. 159; Pont, Priv. et hyp. no.
586; Ch, Vergé, sur Martens no. 95, Parijs, 33 Febr. 1866 eu Angers
4 Juli 1866 S. 66. 1. 300,

Van hen , die tot de derde groep behooren vind ik slechts vermeld :
Angers, 23 April 1869 D. 69. 2.218.

-ocr page 53-

40

De jurisprudentie in Frankrijk is intusschen van eene
andere meening, blijkens een arrest van 19 April 1819
van het hof van cassatie, op de volgende overweging : Art.
2123 C. c. j\'\' art. 546 C. d. pr. c. schrijft aan de Fransche
rechtbanken voor de vreemde vonnissen executoir te ver-
klaren , maar niet zonder nieuW\' onderzoek der zaak. Het
voorschrift van eenvoudig pareatis , zonder revisie , zou ge-
heel in strijd zijn met de instelling van rechtbanken ; zulk
voorschrift, dat overigens de souvereiniteitsrechten van het
Fransche gouvernement zou raken, strookte zoo weinig met
de bedoeling van den wetgever, dat, toen hij de eenvoudige
executoirverklaring zonder revisie moest toestaan van de
uitspraken van scheidsmannen, hij er zorg voor droeg, dat
de bevoegdheid om pareatis te verleenen, slechts werd op-
gedragen aan den president der rechtbank, en niet aan de
geheele rechtbank, omdat een rechtbank geen uitspraak kan
doen dan na beraad, en een eisch tot haar gericht, niet
mag toestaan dan nadat die juist en goed overdacht bevon-
den wordt te zijn.

Massé teekent hierby aan: dit argument zou eenige kracht
hebben, zoo in het systeem van hen, die pareatis willen
zonder revisie, de handeling van de rechtbank zich moest
bepalen tot eene eenvoudige formaliteit. Maar zoo is het niet.

Zonder bepaald te herzien (reviser), is de rechtbank toch
geroepen om te oordeelen; en alvorens het vonnis executoir
te verklaren, heeft
zij een onderzoek in te stellen, dat,

\') Sirey 19.1.388.

-ocr page 54-

41

hoewel het niet den grond der zaak raakt, desniettemin den
bystand der rechterlijke macht vereischt.

De macht der rechtbanken, om vreemde vonnisssen exe-
cutoir te verklaren, sluit ook in de bevoegdheid, om het
exequatur, dat van hen gevraagd wordt, te weigeren. De
Fransche rechtbanken zijn geroepen om executoir te ver-
klaren: vreemde vonnissen, d. w. z, gerechtelijke akten,
die het karakter en den vorm hebben van een vonnis.
Zij
moeten dus vooraf onderzoeken, of de acte, die hun wordt
voorgelegd, een vonnis is, m. a. w. of het vonnis voldoet
aan alle voorwaarden , die het geldig maken in het land,
waar het uitgesproken is, want men kan moeilyk in Frankryk
aan eene beslissing kracht toekennen, die het mist op de
plaats, waar zy genomen is.

Zoo dus aan het vonnis wezenlyk vereischte vormen ont-
breken , of zoo het door een onbevoegden rechter gewezen is,
kunnen de Fransche rechtbanken het niet executoir verklaren.

Er is meer; een vreemd vonnis dat overeenstemt met de wet-
ten van het land, waar het gewezen is, kan in strijd zijn met
de Fransche wetten betrekkelyk openbare orde en goede
zeden; en ook in dit geval is het de plicht der rechtbanken
de executie te weigeren, omdat men aan eene vreemde autori-
teit niet kan toestaan storing te brengen in den Staat, of
iets te doen, wat niet geoorloofd zou zijn aan eene Fran-
sche autoriteit.

Men ziet dus, zegt Massé, dat aan de Fransche recht-
banken , zich onthoudende van een nieuw grondig onderzoek
der zaak, toch nog eene taak is opgelegd, die geene eenvou-

-ocr page 55-

42

dige formaliteit genoemd kan worden, daar zij, al zijn ze
niet geroepen om het proces op nieuw te beoordeelen, toch
eenigermate geroepen zijn om het Yonnis te beoordeelen.

Heeft men eens aangetoond dat art. 121 der ordonnantie
door de artikelen der Codes is afgeschaft, dan is het, dunkt
my, niet moeilijk te bewijzen, dat de meening van Massé
de eenige juiste is hieromtrent; zijne tegenstanders moeten
zich er op beroepen dat de artikelen 2123 C. c. en 546 C.
d. pr. c. verklaard worden door de ordonnantie, want deze
artikelen, op zich zelve beschouwd, zullen wel geene aan-
leiding geven tot eene voorafgaande revisie.

Ook A. Weiss acht revisie uitgesloten.

Eischt men die, dan substitueert men volgens hem een
Fransch vonnis in de plaats van het vreemde.

Maar art. 2123 verbindt hypotheek aan het vreemde von-
nis zelfj voor hen die rivisie willen zou die bepaling
overbodig zijn, omdat Fransche vonnissen reeds van zelf
hypotheek meebrengen.

En het argument der jurisprudentie , dat het geheele
„tribunal" oordeelt over de uitvoerbaarverklaring, terwijl
voor het verleenen van een enkel „exequatur" de tusschen-
komst van den president voldoende zou zijn , tracht hij te
weerleggen, met de opmerking dat toch ook de tractaten, die
de revisie uitsluiten, het verleenen van „exequatur" opdragen
aan het
geheele tribunaal, niet enkel aan den president.

Dit acht ik echter een gevaarlijk argument, want hier

//Traité élémentaire de droit international privé" 1886 p. 967 vv.

-ocr page 56-

43

ligt de vraag voor de hand waarom, wanneer reeds de wet
revisie uitsluit, een tractaat daartoe nog wordt vereischt.

En wijst men dan op de praktijk, dan past het antwoord,
dat een algemeen interpretatief gebod van den wetgever meer
afdoende zou zijn dan zyne sanctie van een enkel tractaat.

Ik geloof dat wij de tractaten hier geheel ter zijde moeten
laten, want ze bewyzen zoowel vóór als tegen onze meening.

Yan meer belang schijnt mij zijne vergelijking van de artt.
546 en 547 van den Code de proc. civ. Het eerste spreekt
van ten uitvoerlegging van vreemde vonnissen in Frankryk,
„c\'est-à-dire en dehors de la compétence
nationale des tri-
bunaux qui les ont rendus, et les soumet à l\'exequatur
art. 547 spreekt van ten uitvoerlegging van Fransche von-
nissen, buiten het ressort waar ze gewezen zijn, „ c\'est-à-dire
en dehors de la compétence
régionale des juridictions dont
ils émanent," en bepaalt dat deze uitvoerbaar zullen zyn
zonder visa of pareatis. „N\'est-ce pas dire que lexequatur
exigé par le texte précédent pour les jugements étrangers, et
dont l\'article 547 a pour objet de prévenir l\'extension aux
actes de la justice française , se réduit à une simple formalité
de
visa ou pareatis ?"

Behandelen wij nu de vraag: hoe geschiedt de executoir-
verklaring ?

Hieromtrent valt op te merken, dat het verzoek tot exe-
cutoirverklaring van het vreemde vonnis voor den rechter
gebracht moet worden in den gewonen vorm van dagvaar-
ding , omdat, al is er geen sprake van revisie van de zaak
zelve, de Fransche rechter toch gehouden is te onderzoeken

-ocr page 57-

44

of de voorschriften van het Fransche pubhekrecht in acht
genomen zyn, en dit onderzoek kan aanleiding geven tot
debat van partyen.

Het verzoek zou dus niet gedaan kunnen worden bij
eenvoudig request; maar het is anders, waar het eene zaak
geldt, die altijd op request behandeld wordt, b. v. eene
faillietverklaring; hef vonnis, dat het faillissement in het
vreemde land heeft daargesteld , zou in Frankryk executoir
verklaard kunnen worden in denzelfden vorm, en op de
wyze waarop het faillissement zelf daar zou worden gecon-
stateerd.

Eveneens moet de uitspraak van het vonnis van executoir-
verklaring , als van een vonnis op tegenspraak gewezen,
in het openbaar geschieden.

De vraag welige rechtbanken vreemde vonnissen in han-
delszaken executoir moeten verklaren, de burgerlyke recht-
banken of die van koophandel, kunnen wy onbesproken laten.

Vatten wij nu in korte woorden samen , wat een onder-
zoek naar het Fransche recht ons geleerd heeft.

Yooreerst zagen wij dat de Fransche voorschriften hierom-
trent vervat zyn in art 2123 C.C. , over hypotheken, welke
bepaling algemeen is gemaakt door art. 546 Code de pr. civ.

Er heerscht groot verschil van meening over de vraag of eene
vroegere bepaling over vonnissen , namelijk art, 121 der
ordonnantie van 1629 (Code Michaud), door deze artikelen
is afgeschaft, dan wel of de latere bepaling verklaard

1) Colmar 10 Febr. 1864 S 64—3 -137.

-ocr page 58-

45

moet worden uit de vroegere, of art. 121 der ordonnantie
naast de Codes nog is blijven bestaan,

Yan hen , die art. 121 nog steeds van kracht achten ,
zijn er sommigen, die, evenals onder de ordonnantie, on-
derscheid maken of het vreemde vonnis gewezen is tegen
een vreemdeling of tegen een Franschman.

Is het tegen een vreemdeling gewezen, dan is het in
Frankrijk uitvoerbaar na eenvoudig pareatis van den Franschen
rechter; is het tegen een Franschman gewezen , dan is het
in Frankrijk uitvoerbaar, na pareatis van den Franschen
rechter, maar met voorafgaand grondig onderzoek der zaak
zelve.

Anderen maken deze onderscheiding niet, en oordeelen alle
vreemde vonnissen in Frankrijk uitvoerbaar na pareatis van
den Franschen rechter , maar steeds met voorafgaande revisie.

Dit laatste gevoelen omhelst de jurisprudentie.

1) Cf. hieromtrent nog: Nancy 6 Juli 1877 . S. 78.2. 129; Nancy
3 Aug. 1877 S. 72. 2. 17 (Journal de droit internat, privé (Glunet) 1878 p. 42);
Trib. Seine 15 Jan. 1878 (Journal 1878 p. 376); Bordeaux 20 Aug. 1879
(Journal 1880 p. 585); Trib. Seine 7 Febr. 1880 (Journal 1880 p. 589);
Parijs 19 Febr. 1881, Journal 1881 p. 155 ; Toulouse 4 Febr. 1886, Journal
1886 p. 332. Daarentegen lezen wij bij Daguin t. a. p. pag. 94 : //La jurispru-
//dence de la cour de cassation \'^est restée , il est vrai, fidèlement
//attachée a la théorie de la revision au fond. Mais nous avons pu
«constater, depuis quelques années. une tendance assez marquée
//des tribunaux de première instance et même de plusieurs cours
//d\'appel à se rapprocher de la doctrine, que nous venons de dé-
//fendre" (pareatis zonder revisie). Als voorbeelden worden aangehaald:
Versailles 8 Mei 1879 Journal 1877 p. 424 ; Trib. Seine 1 April 1879.
Journal 1881 p. 156; Versailles 17 Aug. 1888 , Journal 1S85 p. 87 ;
Trib. Seine 16 Nov. \'83. Journal 1883 p. 621; Parijs 19 Aug. 1884.
Journal 1885 p. 87. Jammer maar dat hij twee jaren later eene uitvoe-

-ocr page 59-

46

Zy , die art. 121 der ordonnantie afgeschaft achten, oor-
deelen alle vreemde vonnissen in Frankrijk uitvoerbaar na
eenvoudig pareatis van den Franschen rechter, zonder revisie
van de zaak zelve , terv^ijl de rechter wel zal moeten on-
derzoeken of het vonnis , welks uit voer baarverklaring van
hem gevraagd wordt, werkelijk een vonnis is , en of het
niet strijdt met Fransche wetten van openbare orde,

Ook merkten wij op dat de eisch tot uitvoerbaarverklaring

rige bewerking van die jurisprudentie (Lachau et Daguin //De l\'exécution
des jugements étrangers d\'après la jurisprudence française, Paris 1889)
moet aanvangen met de mededeeling : //La plupart des tribunaux français
appliquent en cette madère la jupisprudence adoptée par la cour de cassa-
tion et révisent les sentences étrangères avant de leur accorder force exe-
cutoire sur notre territoire." Daar dit werk zicli overigens uitsluitend ten
doel stelt de bespreking van de Fransche jurisprudentie en zelfs den tekst
van de meeste beslissingen woordelijk weergeeft, zou eene nadere behande-
ling er van ons te ver voeren,

1) Daguin is ook van deze meening en zegt o. a. t. a. p. p, 86: //H y a
dans l\'article 3123 un mot qui doit, à notre avis, mettre fin à toutes les
discussions, et qui condamne radicalement le systeme de la revision. C\'est
le mot
,/pareillement" qui reunit le dernier paragraphe de l\'article au para-
graphe précédent et qui rapproche les jugements étrangers des sentences
arbitrales". Ter bevestiging van deze meening citeert hij de woorden van
Vareilles-Sommières. //L\'hypothèque judiciaire" p. 135. //Ce mot
pareil-
lement
est un non-sens dans le système de la revision ; car ou serait
l\'analogie entre les sentences arbitrales , qu\'un simple exequatur rend exécu-
toires et qui ont une autorité de chose jugée devant laquelle le tribunal
doit s\'incliner, et les jugements étrangers sans autorité de chose jugée, et
tenus pour nul par le tribunal français, qui rejuge l\'affaire ? Ce seul mot
suffit, à mon avis , pour démontrer que le système de la révision est faux,
que le jugement étranger a en France l\'autorité de chose jugée, que l\'oeuvre
du tribunal français se réduit à une formalité analogue à l\'ordonnance
d\'exécution qui émane du president pour les sentences arbitrales.

Ditzelfde argument vindt men terug bij Weiss, t. a. p. p. 967.

-ocr page 60-

47

van een vreemd vonnis voor den Franschen rechter gebracht
moet worden op de gewone wijze , in den vorm van dag-
vaarding der tegenparty.

Eindelijk zagen wy , dat bijna algemeen in Frankrijk
aangenomen is, dat vreemde vonnissen alleen dan eene execu-
toirverklaring behoeven , om in Frankrijk te gelden, wanneer
hunne gerechtelyke executie gevraagd wordt, terwyl in andere
opzichten een vreemd vonnis , ook zonder paréatis van den
Franschen rechter, aldaar van kracht is.

§ 3, BELGIË.

In België bleven, na de afscheiding van Frankryk, de
Fransche bepalingen gelden.

Na de vereeniging van België met Noord-Nederland,
vaardigde de souvereine vorst Willem I 9 Sept: 1814 een
besluit uit, aldus luidende:

Art. 1. „Les arrêts et jugements rendus en France et
les contrats, qui y auront été passés, n\'auront aucune exé-
cution dans la Belgique.

Art. 2. Les contrats y tiendront lieu de simples promesses.

Art. 3. Nonobstant ces jugements, les habitants de la
Belgique pourront de nouveau débattre leur droits devant
les tribunaux, qui y sont établis, soit en demandant, soit
en défendant."

Naast art. 2123 C. c. art. 546 C. d. pr. civ. gold dus
dit besluit.

Wij zagen dat, naar de Fransche jurisprudentie, alle

-ocr page 61-

48

vreemde vonnissen in Frankryk uitvoerbaar zijn, na pareatis
van den inlandschen rechter, verleend na voorafgaande revisie
van de zaak zelve.

In België gelden dus twee verschillende stelsels ten op-
zichte van vreemde vonnissen: voor vonnissen van vreemde
(geen Fransche) rechters geldt eene uitvoerbaarverklaring na
voorafgaande revisie; ten opzichte van vonnissen van Fransche
rechters geldt de bepaling, dat deze volstrekt geene executoire
kracht zullen hebben, en dat de gedingen voor de Belgische
rechters opnieuw zullen kunnen worden behandeld en
afgedaan.

Deze laatste bepaling herinnert ons aan het Nederlandsche
voorschrift hieromtrent; ofschoon niet geheel, want ten on-
rechte beweerde ik : de gedingen kunnen opnieuw voor den
Belgischen rechter worden behandeld en afgedaan. De
woorden van het besluit luiden: „les habitants de la Belgique
pourront de nouveau débattre" ; we hebben hier dezelfde
moeielijkheid, die zich in Frankrijk by art. 121 van de
ordonnantie van 1629 voordeed, naar aanleiding van de
woorden: „nos sujets."

Alleen wil ik opmerken dat, wanneer het voorrecht van
art, 3 van het besluit alleen voor Belgen geschreven is,
voor vreemdelingen de uitoefening hunner rechten in België
dikwyls geheel onmogelijk zal zyn.

De jurisprudentie in België neemt ook het bestaan van 2
stelsels ten opzichte van vreemde vonnissen aan: het stelsel
van algeheele zelfstandige beoordeeling en beslissing door
Belgische rechters van geschillen, waarover een Fransche

-ocr page 62-

49

rechter reeds heeft beslist; en het stelsel van pareatis na revisie
voor andere vreemde vonnissen dan Fransche,

Wat betreft de vraag, of er onderscheid moet gemaakt
worden of het Fransche vonnis is gewezen tegen een Belg
dan wel tegen een niet-Belg, hierover zijn schryvers en
jurisprudentie het niet eens.

Het hof te Brussel 20 Juli 1835 en 27 April 1836
maakt geen onderscheid.

14 Mei 1836 werd een ontwerp van wet voorgesteld,
waarbij het besluit van 1814 afgeschaft werd, en de Fran-
sche vonnissen weer onder den algemeenen regel zouden
komen, maar het ontwerp werd niet tot wet verheven.

De Belgische hypothecaire wet van 16 Dec. 1851 schafte
de artt. 2123 en 2128 van den Code civil af, en nu doet
zich de vraag voor: wat blijft er van de verwijzing van
art. 546 C. d. pr. civ. naar die artikelen? Kan art. 546
C. d. proc. civ. nu nog toegepast worden?

De jurisprudentie acht over het algemeen deze arti-
kelen niet afgeschaft, wat betreft de verwijzing van art.
546 C. d. pr. civ.; deze verwijzing geldt dan ook meer de
woorden, dan het artikel zelf.

Belangrijk zijn de bepalingen der wet v, 25 Maart 1876\\
den nieuwen Code de procédure civile, waarvan art. 10

1) Cf. arrest v. h. Lof te Brussel v, 18 Nov, 1835 in Kecueil des arrêts
1836. 3. 183 en arrest v. 16 Jan. 1839.

") Jurisprudence du XIX siècle , ou recueil des arrêts des cours de
Belgique 1836, 3« partie p. 373 en 377.
3) Foelix n». 379 II p. 124.

Recueil des lois et arrêtés royaux de la Belgique, dl. 47 (1876) n». 91.

4

-ocr page 63-

50

aldus luidt: ,,Ils (les tribunaux de première instance) con-
naissent enfin des décisions rendues par les juges étrangers
en matière civile et en matière commerciale.

S\'il existe, entre k Belgique et le pays où la decision
a été rendue un traité conclu sur la base de réciprocité, leur
examen ne portera que sur les 5 points suivants :

1°. Si la décision ne contient rien de contraire à l\'ordre
public ou au principes du droit public belge ;

2". Si d\'après la loi du pays ou la décision a été rendue,
elle est passée en force de chose jugée;

3°. Si d\'après la même loi, l\'expédition qui en est ^produite,
reunit les conditions nécessaires à son authenticité.

4\'\'. Si les droits de la défense ont été respectés.

5°. Si le tribunal étranger n\'est pas uniquement compé-
tent à raison de la nationalité du demandeur.

Bij het lezen dezer bepalingen voelen wij ons te leur ge-
steld, daar wij immers na den strijd, die zich in België
naar aanleiding der bestaande bepahngen geopenbaard heeft,
terecht hier het einde daarvan hadden mogen verwachten.

Vooral met het oog op de verschillende behandehng van
Fransche en andere vreemde vonnissen had de Belgische
wetgever eene eenvormige regeling moeten geven, want wat
ook in 1814 de reden moge geweest zijn om op Fransche
vonnissen niet den algemeenen regel toe te passen, deze
weegt nu niet zoo zwaar meer als het nadeel dat aan eene
verschillende behandeling verbonden is.

Of moet art. 10 dezer wet niet in verband met vroegere
bepalingen beschouwd worden? Dit is niet wel mogelijk,

-ocr page 64-

51

want het artikel voorziet alleen in het geval, dat een trac-
taat gesloten is.

Wy lezen alleen dat de rechtbanken van eersten aanleg
kennis nemen van beslissingen, door vreemde rechters in
burgerlijke en handelszaken gegeven; wy worden in \'t
onzekere gelaten omtrent de wyze, waarop zij kennis moeten
nemen. Moeten zij het gansche vonnis herzien, en zelf-
standig beslissen, zooals tot nog toe Fransche vonnissen be-
handeld werden, of moeten zij de vreemde vonnissen uitvoer-
baar verklaren na revisie?

Yelen zien in het tweede gedeelte van dit art. 10 een
voorschrift, dat door hen, die tractaten zullen sluiten, moet
worden nageleefd. Daguin zegt: „Est ce que les états
qui essaieront de conclure des conventions avec la Belgique
pour -l\'exécution réciproque des jugements , se préoccuperont
des dispositions qu\'il aura plu aux législateurs de ce pays
d\'insérer dans leurs codes sur cette matière? Evidemment non.
Le traité négocié, signé et dûment ratifié, entrera en
vigueur, encore qu\'il ne soit pas absolument conforme à l\'art.
10 de la loi du 25 Mars \'76. Comme l\'a fort bien dit M.
Splingard, la dernière partie de cet article est du domaine
de l\'utopie pure, il est regrettable que la loi, qui doit tou-
jours conserver un caractère sérieux, ait cru devoir enregis-
trer un
desideratum mal conçu et mal exprimé."

Yolgens sommigen is naast art. 10 niet de bestaande toe-
stand gehandhaafd, maar moet de Belgische rechter, wan-
neer er geen tractaat gesloten is (en tot nog toe schijnt

f) t. a. p. pag. 269.

-ocr page 65-

52

dit met géén land te zyn geschied), de zaak geheel op nieuw
onderzoeken, alvorens het vreemde vonnis uitvoerbaar te
verklaren. Deze meening is ook in rechterlyke beslissingen
gehuldigd.

Elders heerscht weer verschil van meening omtrent de

vraag of dit artikel het Koninkl. besluit v. 9 Sept. 1814
heeft afgeschaft.

Yóór de afschaffing zyn: vonnissen v. Brussel 23 Maart
1878, Belg. jud. 1878 p. 876; Biussel 22 Jan. 1887, B.
j. 1887 p. 530. Daartégen Brussel 20 Dec. 1876, Pas.

1877, 3.252; Brussel 10 Febr. 1877 Pas. 1878, 3.86; Brussel
21 April 1877 Pas. 1878 3.88; Brussel 8 Nov. 1877 Pas.

1878, 2.90.

De tegenwoordige toestand is dus nog verre van
duidelijk, en de oude strijd heeft plaats gemaakt voor
nieuw verschil van meening.

§ 4. ITALIË.

1 Mei 1860 werd in Sardinië een nieuw wetboek van
burgerlijke rechtsvordering ingevoerd, dat de uitvoerbaar-
verklaring van vreemde vonnissen toeliet, na het verleenen
van pareatis, zonder voorafgaande revisie, mits die vonnissen
waren gewezen door den competenten rechter, dat de hoofd-
formaliteiten van het proces waren in acht genomen, en dat
het vonnis geene met het publiekrecht van Sardinië strij-
dige bepahngen inhield.

1) Cf. Courtray 21 Juni 1879, Pas. 1879. 3. 341 en Jourmil 1881
p. 83; Brussel 8 Jan. 1880 , Pas, 1880. 2. 138.

-ocr page 66-

53

25 Juni 1865 werd deze Code ver vangen, door de „Codice
di procedura civile del Regno d\'Italia, welke code heden
ten dage nog geldt in Italië, en die in de artikelen 559 en
941 vv. omtrent ons onderwerp dezelfde bepalingen bevat
als het Sardijnsche wetboek van 1860.

Art. 941 luidt: „La forza executiva alle sentenze delle
autorita giudiziarie_ straniere e data dalla corte d\'appello ,
nella cui giurisdizione debbono essere eseguite, premesso
un giudizio di delibazione in cui la corte esamina: 1°. Se
la sentenze sia stata pronunziata da un\' autorita giudiziaria
competente ;

2°. Se sia stata pronunziata, citate regolarmente Ie parti ;

3°. Se Ie parti siano state legalmente rappresentate o
legalmente contumaci;

4°. Se la sentenze contenga disposizioni contrarie all\' or-
dine pubblico
0 al diritto inferno del regno."

Deze bepalingen worden aangevuld door de voorschrilten
van art. 10 en 12 der „Algemeene Bepalingen" van het
Italiaansche burgerlyk wetboek.

Art. 10 zegt dat de competentie en de vormen van pro-
cédure beheerscht worden door de wet van de plaats, waar

0 De Pransolie vertaling laidt : //La force exécutoire est donnée aux
sentences des autorités judiciaires étrangères par la cour d\'appel, dans le ressort
de laquelle elles doivent être exécutées, â la suite d\'une instance en délibation
dans laquelle la cour examine: 1". si la sentence a été prononcée par l\'au-
torité judiciaire compétente ; si elle a été rendue, les parties régulière-
ment citées ; 3°. si les parties ont été légalement représentées ou léga-
lement défaillantes ; 4°. si le jugement étranger ne contient aucune dispo-
sition contraire à l\'ordre public ou au droit public interne du Eoyaume".

-ocr page 67-

54

het vonnis gewezen is ; en art. 12 schrijft voor, dat, niet-
tegenstaande deze hepahngen , de vonnissen van een vreemd
land in géén geval kunnen derogeeren aan de verbodsbepa-
lingen van het koninkrijk, of aan die voorschriften, welke
de openbare orde en goede zeden betreffen.

Eindelijk zegt art. 950 dat deze bepalingen ondergeschikt
zijn aan bijzondere bepalingen van tractaten.

Deze voorschriften hebben slechts betrekking op de ge-
rechtelyke ten uitvoerlegging. Zoo oordeelden het hof van
appél te Turijn 27 April 1880 en het hof v. cassatie
aldaar 22 Dec. 1884 dat vreemde vonnissen van de feiten,
die
zij constateeren, bewijs opleveren; en het hof v. Messina
20 Aug. 1884 en het hof van appél v. Lucques 2 Aug.
1885 beslisten, dat de exceptio rei judicatae op grond van
het vreemde vonnis geoorloofd is.

Yolgens den heer Norsa maken deze bepalingen, wat
betreft vreemde vonnissen, een rationeel onderscheid tusschen
twee zaken : het privaat belang van partijen, en het publiek
belang, dat eerbied eischt voor de wetten en staatsinstellin-
gen. Men heeft zich niet willen bemoeien met het eerste,
en slechts willen voorzien in het laatste. Het geding om
pareatis te verkrijgen heeft niet ten doel eene nieuwe gele-
genheid aan te bieden tot debat over den grond van het

1) Journal de droit internat, privé 1883 p. 87.

Rassegna di diritto commerciale 188 5 ; Giurisprud. 284.
César JSTorsa //Revue de la jurisprudence italienne en matière de droit
internat, privé," in de Revue de droit internat, p. et de législ. comp., tome
IX 1877 p. 207.

-ocr page 68-

55

geschil, want de vreemde rechter wordt geacht beslist te
hebben overeenkomstig de eischen eener goede justitie.

De instantie van paréatis heeft slechts ten doel om de nationale
souvereiniteit te handhaven, en om te verhinderen, dat de
toegekende rechten niet in tegenspraak zijn met het publiek-
recht van het Koninkryk.

Deze bepalingen klinken zeer vrijgevig; ik zou zelfs be-
weren, dat de Italiaansche wetgever de grenzen te eng
getrokken heeft, binnen welke de rechter zich bij zijn onder-
zoek van vreemde vonnissen mag bewegen. En inderdaad
zien wy dat de Italiaansche jurisprudentie voor de consequente
toepassing van deze beginselen is teruggeschrikt. Zij heeft
zich uit de enge banden
losgewrongen, want het zyn niet
dan uitvluchten, waarop hare beslissingen in deze steunen.

Het is namelijk art. 14 van den Code civil in Frankryk,
dat den Italiaanschen rechters aanleiding gaf tot geheel ver-
keerde wetsinterpretatie: de bepaling, die aan Franschen de
bevoegheid geeft, om den vreemdeling voor de Fransche
rechtbank te dagen, zelfs wegens verbintenissen in den vreernde
aangegaan; welke bevoegdheid ook wy kennen onder den naam
van recht van overdaging. (Art. 127 wetb. v. burg. rechtsv.).

Volgens de Itahaansche wetsvoorschriften zou een vonnis,
waarbij de Fransche rechter aldus een Italiaan tegenover een
Franschman had veroordeeld, wanneer het aan alle vereischten
voldeed, in Italië uitvoerbaar moeten worden verklaard,
wanneer dit gevraagd, werd; maar deze eisch tot uitvoerbaar-
verklaring werd ontzegd door de volgende gerechten: Florence
7 April 1869 ; Turijn 19 Juni 1869 ; cassatie te Turijn 25

-ocr page 69-

56

Juni 1870 , en 22 Aug. 1873 ; Lucques 26 April 1876 ;
Turijn 1 Aug. en 30 Oct. 1874 ; Brescia 14 Sept. 1875;
cass. Turijn 7 Maart 1874.

En waarop steunen al deze beslissingen ? Op de volgende
overweging: Wanneer liet Fransche vonnissen geldt, moet
de competentie des rechters beoordeeld worden naar de al-
gemeene regelen, d. w. z. naar algemeene rechtsbeginselen.

Wanneer de competentie steunt op art. 14 C. c. moet de
Italiaansche rechter twee vragen onderscheiden, namelijk deze:
"of de Fransche rechter in \'t algemeen jurisdictie heeft, en
of hij competent is volgens de Fransche wet. De eerste
vraag alleen moet nu, bij het geding over pareatis, beant-
woord worden, en dat antwoord luidt ontkennend.

Wat betreft de tweede vraag: hier geldt het beginsel, dat
elke rechter oordeelt over zijne eigene competentie, behoudens
hooger beroep; wanneer nu erkend is, dat de jurisdictie
toekomt aan den Franschen rechter, dan moet de competentie
zooals zij door de Fransche wet geregeld wordt, overal er-
kend worden, al was deze regeling ook in strijd met de
Italiaansche wet.

De Italiaansche rechter onderscheidt dus tusschen jurisdictie
en competentie, terwyl hij zich achter gene verschuilt, om
deze te weigeren.

1) Annali A IV, II, 98; Giurisprud. A VI p. 805 An VII p. 506 ,
Annall V, VII, II, 433 ; Giurisprud. A XII, 37, Annali V, I, II, 387,
Giurisprud. 1875 , 37; Monitore 1875 p. 1109. Giurisprud, 1874 p. 341;
Norsa t. a. p. p. 313.

Norsa t. a. p. p. 313.

-ocr page 70-

57

Dit begrip van jurisdictie, naar algemeene rechtsbeginselen
te beoordeelen, dient eenvoudig om de uitvoering van der-
gelijke Fransche vonnissen in Italië te kunnen weigeren;
dat dit begrip aldus naar willekeur kan worden aangewend,
behoeft geen betoog.

Overigens vinden we, wat competentie betreft, beshst, dat
de gedaagde, al is zijne exceptie van incompetentie door
den vreemden rechter verworpen, hij deze op nieuw voor
den Italiaanschen rechter, in het geding over pareatis, kan
te berde brengen. (Brescia 14 Sept. 1875, Monitore Trib.
1875 p. 1109) Er moet immers nagegaan worden of de
vreemde rechter wel competent was, en dus zal de Itali-
aansche rechter ook, onafhankelijk van den vreemden rechter,
te oordeelen hebben over feiten en documenten, die de com-
petentie bepalen ! (Lucques 26 April 1867).

Wanneer een Italiaansch burger, met domicilie in Italië,
resideerende in den vreemde, zich aan den vreemden rechter
vrijwillig heeft onderworpen, dan kan het vreemde vonnis
in Italië uitvoerbaar worden verklaard. (Brescia 1 Aug 1871,
Turijn 4 Oct. 1869). In\'t algemeen : „la comparition devant
le tribunal étranger .ou l\'on a été attrait, la détermination
de la forme de procédure, la fixation d\'un délai pour répon-
dre , ou la demande de remise, emportent acceptation tacite
du forum étranger (Milaan 16 Aug. 1867 , Monit. 1868
p. 446.)

2 van art. 941 der Ital. wet, waarbij den rechter
een onderzoek wordt opgelegd „se sia stata pronunziata,

\') Norsa t. a. p. p. 210.

-ocr page 71-

58

citate regolarmente le parti" wordt evenmin door de Itali-
aansche rechters nageleefd; of liever, zij stellen in dit op-
zicht meer eischen, want de rechtbank te Milaan oordeelde
4 Dec. 1874, dat het niet voldoende is , dat de dagvaarding
overeenkomstig de vreemde wet en in de vormen, door haar
voorgeschreven, den Italiaanschen gedaagde bereikt, maar dat
zij ook moet voldoen aan den eisch van art. 947 der Itali-
aansche bnrgerl. rechtsvordering: dat namelijk de dagvaar-
ding geschiedt met toestemming van het Openbaar Ministerie
bij het hof of de Rechtbank, in welker ressort zij plaats
heeft. Ook de Rechtbank te Florence oordeelde zoo 7 April 1869.

Alleen het hof te Brescia oordeelde 1 Aug. 1871 over-
eenkomstig de wet, dat de Italiaan, voor den Franschen
rechter gedagvaard overeenkomstig de Fransche wet, waarby
de dagvaarding gedeponeerd wordt op het parket van het
Openbaar Ministerie by de rechtbank van de plaats, waar
de eischer woont, en op het parket van den procureur-gene-
raal van het hof van appél, zich niet kan beroepen op het
ontbreken der dagvaarding, op den enkelen grond dat die
acte hem in Italie te laat, en na verloop van den termyn
van verschijning beteekend is.

Zeer juist teekent Norsa hierby aan: „elle (cette décision)
est en effet contraire à la vérité, à la réalité des choses, et
blesse le droit de défense. La raison et la logique de la
procédure exigent non seulement que la citation soit faite
par le demandeur, mais qu\'elle parvienne réellement à la
connaissance du défendeur. Tant que la personne que l\'on
Norsa t. a. p. p. 214.

-ocr page 72-

59

veut appeler devant le magistrat, n\'a pas reçu l\'acte qui
l\'y invite, on ne peut dire que la citation soit véritablement
accomplie: ne connaissant pas l\'action intentée contre elle
la personne ajournée ne peut se défendre."

Maar deze overwegingen moeten gericht zijn tot den wet-
gever , en niet, zooals Norsa doet, tot den rechter ; zij
mogen niet strekken tot zijne conclusie: „une telle décision
ne peut donc être considérée ni comme reguliere, ni comme
efficace, le droit de défense ayant été lésé , et l\'exequatur
doit être refusé au jugement par défaut, qui en est la suite."
De wet moge zeer verkeerd zijn, dit geef ik gaarne toe,
maar dat mag ons niet tot verkeerde toepassing leiden ;
integendeel, eene consequente toepassing van zijne voor-
schriften zal den wetgever misschien tot de overtuiging
brengen, dat ze verkeerd zijn , en hem doen besluiten ze
te wijzigen, maar dit is ook de eenige wijze om tot eene
betere regeling te geraken.

De buitenlandsche wetten zijn ook van toepassing op den
termijn, binnen welken de Italiaan voor den vreemden rech-
ter moet verschonen. De dagvaarding is dus nietig, wan-
neer deze termijn niet in acht genomen is. (Genua 30 Aug.
1870. O

Eindelijk vinden we in het voorschrift, dat de Italiaan-
sche rechter, alvorens een vreemd vonnis uitvoerbaar te
verklaren, onderzoeken moet, of het ook in strijd is met
de pubHeke orde, en het Italiaansche publiekrecht, eene

•2) Monitore 1870. p. 1116.

-ocr page 73-

60

voorwaarde, die de gelieele liberaliteit, die wij in deze be-
palingen meenden te vinden, omverwerpt.

Met een beroep op de publieke orde kan men de uitvoe-
ring van elk vreemd vonnis tegenhouden, en waar eene der
andere voorwaarden falen, daar vindt men in deze rubriek
eene zekere toevlucht.

Een enkele bhk op de Itahaansche jurisprudentie is vol-
doende om te doen zien, dat men van het begrip „pu«
blieke orde" een gretig gebruik heeft gemaakt, om er over-
wegingen van allerlei aard onder te rangschikken.

Een vreemd voiinis, waarby echtscheiding is uitgesproken
om eene reden, die in Italië geen grond tot echtscheiding is,
kan in Italië niet uitvoerbaar worden verklaard, omdat met
alles, wat betrekking heeft op huwelyk en echtscheiding
de publieke orde gemoeid is. Bologna 23 Dec. 1873.

Het hof v, cassatie te Florence oordeelde 15 Juni 1875
dat een vreemd vonnis , waarby een lichaam, onbekwaam
volgens de Italiaansche wet om te erven, b. v. een gods-
dienstig gesticht of eene armeninrichting, als erfgenaam is
ingesteld, door de Italiaansche hoven niet uitvoerbaar ver-
klaard kan worden. Aldus weigerde het arrest uitvoering
van een testame;at, door een Oostenryker in Itahë , waar
hij gedomicilieerd was, gemaakt, beschikkende door een
tusschenbeide komenden persoon ten gunste van eene
doode hand in den vreemde.

Onder het begrip „publieke orde" valt ook het voorschrift,
dat de rechterlijke autoriteit zijne beslissingen moet moti-

1) Annali XI, I, 373.

-ocr page 74-

ei

veeren, en dat bij gebreke daarvan het vonnis van nul en
geener waarde is. Men kan dus geen vonnis uitvoerbaar
verklaren, dat niet gemotiveerd is, en alleen eene veroordee-
ling uitspreekt als straf voor het niet verschijnen van den
gedaagde. Aldus voortredeneerende besliste het hof van
cassatie te Turijn 25 Aug. 1874, dat de rechter zelfs ge-
houden is de gegrondheid van den eisch zoowel wat het
recht als wat de feiten betreft te onderzoeken.

Ziedaar nu een resultaat, waartoe de rechter onder de
liberale Italiaansche wetgeving is gekomen : dat hij meent,
alvorens een vreemd vonnis uitvoerbaar te verklaren, de
geheele zaak van \'tbegin af aan te moeten onderzoeken!^)
Wat blijft er aldus van het liberale voorschrilt over? ®)
Juister zijn, m. i. de beslissingen dat de lijfsdwang, of-
schoon door het vreemde vonnis toegestaan, in Italië niet
uitgevoerd kan worden, zoolang er nog een middel tegen
dit vonnis bestaat voor het competente hof van cassatie;
daar, volgens art. 750 van het Italiaansche wetbk. v. burg,
rechtsv., de voorziening in cassatie de executie bij lijfsdwang
opschort. Cassat. Napels 6 Dec. 1867.

«) Monitore 1874 p. 919; Giurisprud. A XI 658, Annali V, VIII, I, 478.

Norsa verdedigt dit arrest. De advocaat de Rossi //La excuzione delle
sentenze e degli atti delle autorita straniere secondo il cod® di Proced" ital®",
Livorno 1876 beweert dat het hof v. Turijn, door deze beslissing, het
onderzoek over vreemde vonnissen te wijd uitstrekt , en aldus den Ital,
rechter de geheele zaak weer opnieuw laat behandelen.

3) En dan moet Daguin t. a. p. 334 nog zeggen : Hâtons nous de
dire que fort heureusement dans la pratique , les juges italiens n\'abusent
pas de la latitude qui leur est laissée par le § 4 de l\'art 941." ! !

-ocr page 75-

62

Zoo verklaarde ook de rechtbank te Turijn 6 Juli 1867
een vreemd vonnis, waarbij lyfsdwang was toegestaan voor
onbepaalden tijd, uitvoerbaar, maar terecht met toepassing
van art. 2102 v. h. Itahaansche burgerlijk wetboek, dat
lijfsdwang niet korter dan 3 maanden en niet langer dan
2 jaar mag duren.

Norsa behandelt eindelyk eene voorwaarde, die hy aan de
bestaande wil toevoegen, voor \'t geval van eenen rechtstoestand,
dien hij blijkbaar in de toekomst bestaanbaar acht. Als
curiosum deel ik zyne regelen daaromtrent mede:

„On pourrait encore ajouter, suivant un principe de droit
transmis par lessages juris consultes romains, que de même quele
jugement prononcé contrairement aux lois n\'a pas de valeur juri-
dique , de même on ne saurait reconnaître d\'effet extraterritorial
à un jugement prononcé contrairement au droit international.
Il est vrai que cette règle ne serait pas dès aujourd\'hui suscep-
tible d\'une application positive, parcequ\'il n\'existe point
encore un système de principes généraux de droit internatio-
nal privé, déclarés obligatoires entre nations : mais s\'il
existait des règles fixes, établies dans une forme obhgatoire
pour résoudre uniformément les conflits entre législations
différentes, on devrait considérer comme dépourvue d\'effet une
sentence rendue contrairement aux régies acceptées de
commun accord par les nations."

De eisch tot uitvoerbaarverklaring moet ingesteld worden,
voor den rechter, dien de wet van de plaats , waar men

■) Norsa t. a. p. p. 234.

-ocr page 76-

63

executeeren wil , aanwijst, (art. 941, 944 Ital. wetb.
v. burg. rechtsv.)

Aldus moet in Italië die eisch gebracht worden voor het
hof van appél , binnen welks ressort men het vonnis wil
executeeren; de geschillen evenwel, die zich naar aanlei-
ding der uitvoering voordoen, zijn onderworpen aan de
gewone regelen van competentie. (Turijn 15 Mei \'65).

Om de competentie des rechters te rechtvaardigen, is het
voldoende , dat degene , tegen wien het vonnis gewezen is,
binnen het ressort van dien rechter, roerende of onroerende
goederen hebbe, of dat er zijn domicilie of werkelijk
verblijf
zij.

Alleen vreemde eind-vonnissen kunnen het onderwerp
uitmaken van een eisch tot uitvoerbaarverklaring voor den
Italiaanschen rechter ; aldus weigerde het hof van appél van
Macerata 31 Dec. 1866 uitvoering van een incidenteel vonnis,
waarbij een vreemde rechter zich competent had verklaard ,
om van eene zaak tegen een vreemdeling kennis te nemen.

Een vreemd vonnis , waarvan de voorloopige tenuitvoer-
legging , niettegenstaande hooger beroep , is bevolen, kan in
Italië uitvoerbaar worden verklaard.

Men mag evenwel aan een eisch tot uitvoerbaarverklaring
van een vreemd vonnis niet een anderen verbinden, die den
rechter zou brengen op een terrein, vreemd aan het onder-
zoek over de uitvoerbaarheid ; men kan bv. niet de door-
haling eener hypotheek verzoeken krachtens een vreemd

1) Annali V, I, II, 156.

-ocr page 77-

64

vonnis , dat nog niet executoir verklaard is in Italië. Flo-
rence 20 Juni 1870; Florence 30 Juni 1875 en Milaan
4 Dec. 1874.^)

Het vonnis v^elks uitvoerbaarverklaring gevraagd wordt moet
den Italiaanschen rechter worden overgelegd in authen-
tieken vorm , d. w. z. gelegaliseerd langs diplom atieken
weg. (Art. 942 Ital. burg. wetb.).

De eisch wordt gedaan door den belanghebbende of door
den vreemden rechter , die het vonnis heeft gewezen, bij
rogatoire commissie.

In het laatste geval wijst het Italiaansche hof van appél
den oorspronkelyken eischer een procureur aan, wanneer
hy er zelf nog geen heeft aangesteld , om namens hem den
eisch in te stellen.

Ook dienen met het authentieke afschrift van het vreemde
vonnis overgelegd te worden de overige processtukken, welke
de Italiaansche rechter immers noodig heeft om te kunnen
beoordeelen of de dagvaarding en de vertegenwoordiging
van partyen wettig hebben plaats gehad, of de afwezigheid
van den gedaagde wettig is geconstateerd. (Zie n°. 2 en
3 van art. 941 Ital. wetb. v. burg. Rechtsv.)

Het vonnis waarvan de beteekening noodig is om te
kunnen executeeren , is het vreemde vonnis zelf, in execu-
torialen vorm , en niet het vonnis van uitvoerbaarverklaring.
(Milaan 12 Nov. 1866.

De eenige weg van herziening , die openstaat voor von-

1 Annali Giurisprud. ital. V, IV, II 180 en V, IX , II 409.
2) Monitore 1 866 , p. 1146.

-ocr page 78-

65

nissen van uitvoerbaar verklaring, is de voorziening in cas-
satie. Aldus oordeelden liet hof van cassatie te Napels 6
Dec. 1866, dat v. Florence 20 Juni 1870, en het hof van
Lucques 12 Jan. 1871 , niettegenstaande art. 557 Ital.
wetb. van burg. rechtsv. slechts de voorziening in cassatie
openstelt voor vonnissen in appél gewezen ; het hof te Florence
oordeelde tevens , dat de cassatieaanvrage van de beslissing
over de al- of niet-uitvoerbaarbeid geschiedt onder over-
legging van het vreemde vonnis.

De Italiaansche wetgever heeft ook voorzien in het geval
dat in Italië de executie gevraagd wordt van vonnissen van
vreemde rechters, waarbij bevolen is een onderzoek, eene
opneming door deskundigen, eene eedsaflegging, een verhoor, of
eenige andere voorbereidende maatregel, en heeft voor de
executoirverklaring daarvan bijzondere voorschriften gegeven.

Artt. 948—945 Ital. wetbk. v. burg. rechtsv. bepalen,
dat deze vonnissen uitvoerbaar worden door een eenvoudig
bevelschrift van het Ital. hof van appél van de plaats, waar
de executie moet plaats hebben. Er heeft dus geen bepaald
geding plaats, zooals bij de behandeling van eindvonnissen.
Het hof oordeelt en besluit in raadkamer, zonder debat van
partijen, na het hooren van het Openbaar Ministerie.

Wat betreft het verlof tot beslag van een vreemden
rechter, schrijft de Ital. wet in \'t algemeen voor, dat de be-
palingen aangaande de uitvoering van vreemde vonnissen
moeten worden in acht genomen. Naar aanleiding dezer
bepalingen was er tot 1877 nog geene beslissing der Ital.
rechterlijke macht bekend.

4

-ocr page 79-

66

Norsa onderscheidt of het beslag\' toegestaan is als on-
middellijke en voorloopige maatregel vóór alle geding, en
onder voorbehoud van alle rechten, dan wel het verlof ver-
kregen is in den loop van het rechtsgeding, na debat van
partijen.

In het eerste geval schijnt het hem toe, dat het vreemde
bevelschrift, gegeven op eenvoudig request, ook door een-
voudig bevelschrift van het Italiaansche hof executoir ver-
klaard kan worden, zonder voorafgaande procedure, evenals
de uitvoerbaarverklaring van vonnissen betrekkelyk voorbe-
reidende maatregelen. De overeenkomst dezer twee zaken
brengt hem tot gelyke behandeling.

In het andere geval daarentegen, als het beslag bevolen
is na debat van belanghebbende partijen, schijnt hem eene
oproeping van dezelfde partijen ook voor het Ital. hof
noodzakelyk, wanneer het verlof tot dat beslag op goederen,
in Italië gelegen, gevraagd wordt.

Plieromtrent moet ik opmerken, dat een rechterlijk bevel,
na het hooren van beide partijen, meer waarborgen oplevert
voor juistheid en rechtvaardigheid, dan een, dat gegeven
is zonder het aanhooren der lijdende partij; in beide gevallen
is dus een nauwkeurig onderzoek van den Italiaanschen
rechter, omtrent de naleving in den vreemde van de ver-
eischten en voorwaarden van zulk een bevelschrift, gelijkelijk
gerechtvaardigd.

Bovendien komen de bevelschriften tot beslag overeen met

\') Norsa t. a. p. p. 234.

-ocr page 80-

67

vonnissen, voorschrijvende een onderzoek, eene opneming
door deskundigen, eene eedsaflegging, of een verhoor, in
zoover beide zaken voorbereidende maatregelen zyn; maar
zy verschillen grootelyks in zoover een verlof tot beslag voor
de lydende partij eene belemmering in de uitoefening zyner
rechten met zich brengt, het bedoelde vonnis daarentegen
deze uitoefening geheel onaangeroerd laat.

In art. 948 bepaalt de Italiaansche wet nog, dat de ver-
vulling der voorschriften omtrent de uitvoerbaarheid van
vreemde voorbereidende maatregelen , geenszins het verleenen
van pareatis overbodig maakt voor de uitvoerbaarheid van
het vreemde eindvonnis.

Yolgens art. 10 der „Algemeene Bepalingen" van het
Italiaansch burgerlijk wetbk. en art. 19 wetbk, v. burg.
rechtsv. zijn de voorschriften van de Italiaansche wet over
de executie van vreemde vonnissen ondergeschikt aan de
bepahngen van internationale overeenkomsten.

De jurisprudentie past dit voorschrift toe voor zoover de
internationale overeenkomsten mildere bepalingen inhouden
dan de wet zelf; zie daaromtrent arrest van het hof v,
cassatie Florence 20 Juni 1870 en Brescia 1 Aug. 1871,

Evenwel heeft het hof van Florence 7 April 1869 geoor-
deeld , dat ten opzichte van Fransche vonnissen nog de be-
palingen gelden van het tractaat van 24 Mrt, 1760, welke
bepalingen strenger luiden, meer eischen stellen voor de
uitvoerbaarheid dan de Italiaansche wet.

1) Annali Giurisprud, IV, 11 180, V, II 753. Monitore ïrib. 1871
p. 817.

-ocr page 81-

68

In \'t algemeen blijkt dat de Italiaansche bepalingen om-
trent onze materie van later dagteekening zijn dan vele
andere wetgevingen; men vindt in deze voorschriften een
stelsel, dat voor de toekomst eenige aanbeveling schynt te
verdienen. Maar tevens zien wij dat de practische toe-
passing op vele moeilijkheden stuit, zoodat, al heeft het
stelsel in abstracto waarde, onder de tegenwoordige omstan-
digheden , waar wij in de verschillende wetgevingen nog eene
te zeer uiteenloopende regeling aantreffen, eene oplossing
als van de Italiaansche wet geene aanbeveling verdient.

De Italiaansche rechters hebben die moeilykheden verme-
den , ten koste eener goede wetsinterpretatie; tegenover eene
ongemotiveerde bevoorrechting van Franschen door de Fran-
sche wet (art. 14 Code civil), stelden zij, in strijd met de
wet, eene ongemotiveerde onderscheiding tusschen jurisdictie
en competentie, om aldus de kracht van art. 14 te breken.

Het begrip „publieke orde" exploiteerden zy, om eene
algeheele herziening van het vreemde vonnis te rechtvaardigen.

Moeten wy dus eensdeels den Italiaanschen wetgever loven
om zyn blykbaar streven naar toepassing der wetenschap-
pelyke resultaten, anderdeels moeten wij zyne voorbarigheid
misprijzen, die hem de toestanden deed voorbijzien, waarin
zyn stelsel moest passen.

Door eene minder vrijzinnige regehng zou hij de Italiaan-
sche magistratuur zeker voor onjuiste wetsinterpretatie
bewaard, en misschien den eerbied voor de wet gebaat
hebben.

■ J>

1!: V

-ocr page 82-

69

§ 5. DUITSCHLAND.

Yoor het Duitsche recht vinden wy de bepalingen hier-
omtrent in de „Civilprozessordnung für das Deutsche Reich"
§ 660 en § 661.

§ 660 luidt: „Aus dem Urtheile eines ausländischen
Gerichts findet die Zwangsvollstreckung nur statt wenn ihre
Zulässigkeit durch ein Vollstreckungsurtheil ausgesprochen ist.

Pür die Klage auf Erlassung desselben ist das Amtsge-
richt oder Landgericht, bei welchem der Schuldner seinen
allgemeinen Gerichtsstand hat, und in Ermangelung eines
solchen das Amtsgericht oder Landgericht zuständig, bei
welchem in Gemäszheit des § 24 gegen den Schuldner Klage
erhoben werden kann.

§ 661. Das Vollstreckungsurtheil ist ohne Prüfung der
Gesetzmäszigkeit der Entscheidung zu erlassen.

Dasselbe ist nicht zu erlassen:

1, Wenn das ürtheil des ausländischen Gerichts nach
dem für dieses gericht geltenden Rechte die Rechtskraft noch
nicht erlangt hat;

2, Wenn durch die Vollstreckung eine Handlung er-
zwungen werden würde, welche nach dem Rechte des über
die Zulässigkeit der Zwangsvollstreckung urtheilenden deut-
schen Richters nicht erzwungen werden darf.

3, Wenn nach dem Rechte des über die Zulässigkeit der
Zwangsvollstreckung urtheilenden deutschen Richters die

Deze wet werd 30 Jan. 1877 in het Duitsche rijk ingevoerd,

-ocr page 83-

70

Gerichte desjenigen Staates nicht zuständig waren, welchem
das ausländische Gericht angehört;

4. Wenn der verurtheilte Schuldner ein Deutscher ist,
und sich aul den Prozesz nicht eingelassen hat, sofern die
den Prozesz einleitende Ladung oder Yerfügung ihm weder
in dem Staate des Prozeszgerichts in Person, noch durch
Gewährung der Rechtshülfe im Deutschen Reiche zugestellt ist;

5. Wenn die Gegenseitigkeit nicht verbürgt ist.

Hier vinden wij vooropgesteld de uitvoerbaarheid van
vreemde vonnissen na pareatis van den Duitschen rechter,
maar tevens een voorschrift aan dezen, om dat pareatis niet
te verleenen, dan na een onderzoek of er voldaan is aan
bepaalde voorwaarden.

Onder die voorwaarden is niet de rechtmatigheid van het
vreemde vonnis opgenomen , de Duitsche rechter heeft zich
er dus niet mee in te laten of de wetten van den vreemden
Staat al of niet zijn in acht genomen. Ook moet dat onder-
zoek naar het bestaan der voorwaarden ambtshalve plaats
hebben , en niet alleen op voordracht van partyen.

In geen geval mag de voorloopige ten uitvoerlegging van
een vreemd vonnis plaats hebben, ook niet wanneer de ver-
oordeelde een buitenlander is.

In plaats van de woorden „nicht erzwungen werden darf"
in n°. 2 van § 661 stond in het ontwerp „verboten ist ,"
maar deze redactieverandering is van weinig of geene be-
teekenis.

") Cf. //Die Gesetzgebung des Deutschen Eeiches mit Erlauterungen von
Dr. Er. Hellmann Erlangen 1879 Band II Abt. III heft I.

-ocr page 84-

71

Als voorbeeld eener handeling , die niet verboden is,
maar waartoe men niet gedwongen kan worden , vinden wij
vermeld het sluiten van een huwelijk , waartoe het vreemde
vonnis iemand zou veroordeelen.

By de behandeling dezer artikelen merkte een lid der
commissie op dat de gedachte van den wetgever in n". 3
van § 661 niet juist werd weergegeven. Hij stelde voor
om aldus te lezen : „wenn die thatsächlichen oder rechtli-
chen Yoraussetzungen der Zuständigkeit, die letzteren nach
den Grundsätzen des deutschen Rechtes bemessen , nicht
vorhanden waren." Maar de commissie van redactie be-
sloot de woorden van het ontwerp te behouden, en de
volgende verklaring er in het protokol bij te voegen: „Dat
de Duitsche rechter de competentie van den buitenlandschen
rechter niet alleen beoordeelen moet uit een oogpunt, of
deze de volgens het
Duitsche recht juiste grondbeginselen
over competentie heeft toegepast, maar ook of de feiten,
in verband waarmede deze grondbeginselen toegepast zyn ,
aanleiding gaven om de competentie van den vreemden rech-
ter aan te nemen."

Met deze verklaring stelde men zich tevreden.

De Duitsche rechter heeft dus te onderzoeken 1° of de
competentie van den buitenlandschen rechter naar de regelen
van het Duitsche recht volgt uit de in het vreemde vonnis
vooropgestelde feiten; 2° of die feiten werkelyk bestaan.

Wat men in n°. 4 moet verstaan onder „ zich inlaten met

1) Komm, protoc. p. 344.
Komm, protoc. p. 469.

-ocr page 85-

72

het proces", dit moet beoordeeld worden naar de wetten van
den Staat, waarin het proces gevoerd is.

Wanneer de Duitsche schuldenaar zich daar bevindt moet
de dagvaarding hem persoonlek ter hand gesteld worden;
dit neemt natuurlijk niet weg, dat eene dagvaarding te zijnen
huize, waar de deurwaarder met de meid spreekt, even gel-
dig is ; het voorschrift wil slechts de buitensluiting van eenige
andere kennisgeving, die in plaats van de dagvaarding mocht
geschieden.

Het verleenen van rechtshulp aan buitenlandsche rechters
is niet bij eene rijkswet geregeld. In de commissie werd van
wege de regeering tot voorziening in deze leemte op toekom-
stige staatsverdragen gewezen. Zoolang deze nog niet be-
staan blyven de verdragen, die tusschen enkele bondstaten
en het buitenland bestaan, van kracht.

Ofschoon in n*". 5 de uitdrukking „waarborgen" er geene
aanleiding toe geeft, werd by de beraadslagingen door den
voorzitter der commissie, in overeenstemming met den voor-
zitter en de vertegenwoordigers der regeering, zonder tegen-
spraak geconstateerd, dat er aan deze voorwaarde ook is
voldaan, wanneer het vreemde land werkelijk Duitsche von-
nissen ten uitvoer legt, dus niet alleen wanneer wetten of
verdragen deze ten uitvoerlegging verzekeren.

1) Dr. Hellmann t. a. p. p. 37 en ook Milwowsky—Levy ... § 661
n". 7 p. 496 meenen dat deze tractaten niet meer gelden , voornamelijk
argumento a contrario op grond van het ontw. 73 in § 14 der invoerings-
wet , dat de uitdrukkelijke bepaUng inhield, dat de tractaten v. bijzondere
staten onaangetast bleven.

2) Komm. protoc. p. 447—449. Cf. Seuffert op § 660, 661 n». 7, tegen
Puchelt p. 498 . Struckmann—Koch op § 661 n". 10.

-ocr page 86-

73

Het begrip „reciprociteit" is hier niet gedefinieerd. De
Beijersche bondsraadgemachtigde (Appellationsgerichtsrath
Dr. Hauser) beweerde in de commissie : eensdeels dat tot het
begrip „reciprociteit" hier behoorde de mogelijkheid van uit-
voering van Duitsche vonnissen in het buitenland, zonder
nieuwen eisch wat de zaak zelf betreft en zonder nieuwe
verwering van den veroordeelde, anderdeels dat de reciprociteit
niet uitgesloten is, wanneer de uitvoering van Duitsche von-
nissen in het buitenland aan strengere eischen onderworpen
is dan die van vreemde vonnissen in Duitschland.

Yolgens de meeste Duitsche rechtsgeleerden geldt het hier
geene diplomatieke reciprociteit, noch wettelijke reciprociteit,
maar eenvoudig feitelijke reciprociteit. Yan deze meening
zijn
o. a. :

Keyssner „De l\'exécution des jugements étrangers dans
l\'empire d\'Allemagne", fransche vertaling in het Journal
de droit internat, privé 1882 p. 30. Puchelt „Die Civil-
prozeszordnung für das Deutsche Reich" H. p. 498,
Remelé „Handbuch des deutschen Civilprozeszrechts" p. 372,
Struckmann—Koch „Die civilprozeszordnung für das deut-
sche Reich" p, 548.

Evenzoo oordeelde de rechtbank te Glessen en die van
Berlijn 1883. Cf. Journal. 1883 p. 245.

Het hof te Leipzig weigerde bij arrest van 29 Jan. 1883^)

\') Komm, protoc. p. 447.

Entscheidungen des Eeichsgericht in Civilsachen A. VIII p. 385 v.v.

-ocr page 87-

74

op grond van artt, 660 en 661 n", 5 de toelating van een
Zweedsch vonnis als grond voor eene exceptie van gewijsde zaak.

Wanneer de eisch tot uitvoerbaarverklaring nu wordt ont-
zegd op grond van § 661, dan staat het den eischer vrij,
zijnen eisch bij een Duitschen competenten rechter in te
stellen. De exceptio rei judicatae wordt dan ontzenuwd
door de replica tio doli.

Dr. Hellmann acht ten slotte § 660 en 661 alleen toe-
passelyk op buitenlandsche
vonnissen, argum. a, contr.
§ 702, waar wij eene opsomming vinden van stukken , op
grond waarvan eene gerechtelijke ten uitvoerlegging plaats
heeft. Kleiner daarentegen is van een ander gevoelen.

6.

OOSTENRIJK-HONGARIJE,
A, O
ostenrijk.

In Oostenrijk bestaat geen speciale wet betrekkelijk de
tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen. Deze materie is
geregeld door de „Hofdecreten" van 18 Mei 1792 en van
18 Januari 1799, en ten opzichte van de Fransche vonnis-
sen bij decreet van 1 Maart 1809,

Kommentar zur Civilprozeszorcbiung II p. 30.

Cf. Vesque von Püttlingen //Handbuch des in Oesterreich—Ungarn
geltenden internat, privatrechtes" p. 473 en Starr //die Rechtshülfe in
Oesterreich gegenüber dem Auslande" p. 41.

Deze regeling en de volgende wetgevingen ontleenen wij hoofdzakelijk
aan Daguin , t. a. p. en aan het Journal de droit international privé
van Clunet,

-ocr page 88-

75

Het decreet van 18 Mei 1792 houdt in: a. Het exequa-
tur zal door de nationale gerechten, op verzoek van de
vreemde rechtbank of van de belanghebbende party tegen de
veroordeelde partij gelijkelijk voorden toegestaan aan beslis-
singen van vreemde rechters, tegen een Oostenrijker gewe-
zen 1° wanneer de vreemde rechter competent was om een
vonnis tegen een Oostenrijker uittespreken ; 2° wanneer de
vreemde Staat, waartoe de rechter, die beslist heeft, behoort,
eveneens aan vonnissen van Oostenrijksche rechters exequa-
tur verleent, (reciprociteit).

h. Men zal ook rekening moeten houden met die recipro-
citeit , wanneer men zal moeten beslissen over het toekennen
van rechten verschuldigd aan vreemde rechtbanken.

c. De rechter kan zyn oordeel niet gronden op andere
wetten dan op die van het land waar hij zijne function uit-
oefent , tenzij er sprake is van reciprociteit.

Het decreet van 18 Jan. 1799 houdt in: Hoewel naar de
bestaande bepalingen van het decreet van 18 Mei 1792 de
vreemde vonnissen door de nationale rechtbanken executoir
moeten worden verklaard, wanneer zy aan de gestelde voor-
waarden voldoen, kunnen toch de vreemde rechtbanken en
evenzoo partyen de tusschenkomst der nationale gerechten
niet anders inroepen, dan in de gevallen waarin, volgens de
bepalingen van het Wetbk. v. burg. rechtsv. , de rechter be-
voegd is op te treden, wanneer het eigen onderdanen geldt.

De rechtbanken kunnen dus ex officio niet optreden, maar
de party, die in den vreemde vonnis heeft verkregen moet
öf zelf, of door tusschenkomst van een gemachtigde de exe-

-ocr page 89-

76

cutie vragen overeenkomstig het "Wetbk. v. burg, rechtsv.

Wanneer het geldt de erkenning van vreemde vonnissen en
hunne uitvoerbaarverklaring, moet men te werk gaan over-
eenkomstig de bepalingen van het Wetbk. v. burg, rechtsv,.

De uitvoering moet dus gevraagd worden of bij rogatoire
commissie van den vreemden rechter , die het vonnis heeft
gewezen, of op verzoek van de meest gereede party, direct
tot den Oostenrijkschen rechter gericht.

Het vreemde vonnis zal slechts uitvoerbaar verklaard wor-
den , wanneer de competentie van den rechter, die het vonnis
gewezen heeft, vaststaat, wanneer het geene met de Oos-
tenryksche wetten tegenstrijdige bepaling inhoudt, en wan-
neer het niet wederrechtelyk (onbillijk) is.

Blykbaar hecht de Oostenryksche regeering geenerlei waarde
aan deze regeling, maar laat zij alles afhangen van trac-
taten.

Zoo heeft zij met Servië 5 Juni 1882 een tractaat ge-
sloten.

De vroegere tractaten met Duitsche Staten zijn na de tot
standkoming van het Duitsche keizerrijk in 1870 niet meer
van waarde, en nu hebben er reeds besprekingen plaats ge-
had tusschen Duitschland en Oostenryk over een nieuw
tractaat.

Ten opzichte van Frankrijk zagen wy dat er een „hof-

\') Aldus besliste het hof van Weenen 17 Jnli 1875 Journal 1883
p. 70, en arrest van 30 Juli 1878 Journal \'83 p. 71.
=) Hof
V. Weenen 4 Oct. 1877.
V Hof
V. Weenen 6 Nov. 1878 Journal 1883 p, 71.
Zie echter p. 73 aanteekening 1.

-ocr page 90-

77

decret" van 1809 bestaat, v^aarin bepaald wordt, dat Fran-
sche vonnissen dezelfde kracht in Oostenrijk zullen hebben,
als Oostenrijksche vonnissen in Frankrijk.

B. Hongarije.

Tot 1881 had men hier dezelfde regeling als in Oosten-
rijk. Toen werden er wetten ingevoerd betreffende eene
hervorming van burg. rechtsv.

De tweede (wet LX) bevat nauwkeurige bepalingen om-
trent ons onderwerp. Yooreerst vinden wij de inachtneming
van tractaten voorgeschreven.

Wanneer er geentractaat bestaat tusschen Hongarije en den
Staat, waar het vonnis gewezen is, zal de executie niet
plaats kunnen hebben dan in geval van reciprociteit, en
onder de volgende voorwaarden :

De executie moet gevraagd worden op grond eener rech-
terlijke beslissing, in kracht van gewijsde gegaan.

Zoo een Hongaar bij verstek veroordeeld is, zal de op-
roeping , wanneer hij zich bevond in het land waar het von-
nis gewezen is, hem in persoon moeten ter hand gesteld zijn,
of, in geval hij afwezig was, door tusschenkomst van eene
Hongaarsche rechtbank.

De vreemde rechter moet competent geweest zijn volgens
de bepalingen der Hongaarsche wet.

Eindelijk mag de uitvoering niet in strijd zijn met eenige
Hongaarsche wet (art. 3).

Yreemde vonnissen, regelende den staat van Hongaren
kunnen niet worden uitvoerbaar verklaard (art. 5),

-ocr page 91-

78

De executie van Oostenryksclie vonnissen zal op eenvoudig
verzoekschrift van den Oostenrijkschen rechter worden be-
volen , onder voorwaarde van reciprociteit, behoudens het
geval, waarin de uitvoering valt onder het verbod van eenige
Hongaarsche wet.

Ook hier is dus weer reciprociteit vooropgesteld.

§ 7. RUSLAND.

Yóór 1864 behandelde men de vreemde vonnissen in Rus-
land zeer willekeurig. Zoo het Russische gouvernement in
vriendschappelijke betrekking stond met den Staat, waar het
vonnis gewezen was, werd de executie in Rusland toegestaan,
in het tegenovergestelde geval werd
zij geweigerd.

In het Wetbk. v. burg. rechtsv., ingevoerd 20 Nov. 1864,
werd deze materie geregeld in art. 1273 vv., maar ongeluk-
kigerwyze zeer onduidelyk.

Yolgens den heer de Martens, professor te St. Petersburg,
luidt art. 1273 : „Les jugements rendus par les tribunaux
étrangers sont susceptibles d\'exécution, conformément aux
règles établies, à ce sujet par les traités et conventions. Dans
les cas ou ces traités et conventions n\'ont pas défini les
règles d\'après lesquelles Texécution aura lieu, on doit observer
l\'ordre étabH dans les articles suivants."

F. de Martens //Traité de droit internat." (traduct. Alfred Léo) t. II.
p. 498.

-ocr page 92-

79

Volgens de vertaling die de heer Engelmann, professor te
Dorpat, gegeven heeft luidt art. 1273 : „TJrtheile von Gerichten
auswärtiger Staaten werden auf Grund der Regeln der hier-
über vereinbarten Traktate und Yerträge vollstreckt. In den
Fällen wo in diesen die Regeln selbst für die Ausführung
nicht festgestellt sind, wird das in den folgenden Artikeln
(1274—1281) festgestellte Yerfahren beobachtet."

De artikelen waarop hier gedoeld wordt zijn van den
volgenden inhoud: Geene beslissing van een vreemden rechter
kan in Rusland uitvoering erlangen, zonder autorisatie van
Russische rechtbanken (1278). De rechtbank, bevoegd om
de executie te bevelen, is die van het arrondissement, waar
de uitvoering moet plaats hebben (1275), De Russische com-
petente rechter verleent, na onderzocht te hebben of de zaak
werkelijk in den vreemde beoordeeld is door een competen-
ten rechter, het exequatur, zonder voorafgaande herziening
van de zaak zelve (1276—1279). De Russische rechter moet
onderzoeken of de beslissing ook strijdt met de publieke orde
en de wetten van Rusland. Eene beslissing die strydt met
de publieke orde of die bepalingen inhoudt omtrent den
eigendom van onroerende goederen in Rusland gelegen, kan
niet ten uitvoer worden gelegd (1281),

De uitvoering van vreemde vonnissen kan niet anders
plaats hebben, dan overeenkomstig de Russische wetten.
(1250),

\') M. Engelmann. //Die Zwangsvollstreckung auswärtiger richterliclier
Urtheile in Russland" Leipzig 1884.

ä) Cf. de Martens in het Journal de droit internat, privé 1878 p. 140.

-ocr page 93-

80

Ik heb bovengenoemde vertalingen van het Russische
artikel beide medegedeeld, omdat deze twee Russische
hoogleeraren eene verschillende verklaring van het artikel
geven.

Prof. de Martens meent dat vreemde vonnissen in Rus-
land in hoofdzaak geexecuteerd moeten worden volgens de
bepalingen der tractaten.

Zoo er geen tractaat bestaat, worden de vreemde von-
nissen ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van
art. 1274—1281.

Yolgens prof. Engelmann daarentegen hebben in Rusland
vreemde vonnissen geenerlei waarde, tenzij er een tractaat
besta tusschen Rusland en het vreemde land.

Het tweede gedeelte van art. 1273 beteekent dan een-
voudig dat, in geval het tractaat zwijgt omtrent de regelen
van executie, men zich moet houden aan de bepalingen
1274—1281.

De meening van Martens steunde op een besluit van den
Senaat in Rusland van 7 Oct. 1873; maar dit college is
bij besluit van 1882 van zijne meening teruggekomen, en
heeft toen van art. 1273 een verklaring gegeven overeen-
komende met de meening van Engelmann.

Deze omkeering is evenwel niet van invloed geweest op
prof. de Martens.

In Polen heeft het Russische wetbk. v. burg. rechtsv. in

i) De Martens //Trailé de droit internat." T. 11 p. 500 not. ] ; Cf.
Daguin t. a. p. p. 359

-ocr page 94-

81

1876 den Franschen code vervangen, en het hof te Warschau
oordeelde 11 Juni 1884 overeenkomstig het besluit van den
Senaat van Rusland van 1882.

§ 8. ZWITSERLAND.

Yoor de vijf en twintig kantons en halve kantons bestaan
ook vyf en twintig verschillende wetgevingen, en deze zyn
natuurlijk ondergeschikt aan de Zwitsersche constitutie.

Hoewel de regelen betreffende de procedure in \'t algemeen
behooren tot de kantonnale wetgeving, vinden we in de
Zwitsersche constitutie van 29 Mei 1874 eene bepaling om-
trent de ten uitvoerlegging van vonnissen. Art. 61 luidt:
„Les jugements civils définitifs rendus dans un canton sont
exécutoires dans toute la Suisse."

Deze bepaling geldt alleen Zwitsersche vonnissen en laat
de kantonnale machten vry in het geven van voorschriften
omtrent vonnissen van vreemde landen ; alleen art. 59 van
de constitutie zegt nog, dat de bepalingen van bestaande
internationale tractaten blyven gelden.

Overeenkomstig het tractaat van 15 Juni 1869 moeten
dus Fransche vonnissen in geheel Zwitserland uitvoerbaar
verklaard worden.

Overigens bestaat er voor vonnissen van andere landen
in de verschillende kantons eene afzonderlijke regeling.

1) Cf. Journal de dr. intern, pr. 1884 p. 494.

-ocr page 95-

82

Men kan de kantons in 3 groepen verdeelen, naar gelang
dat de uitvoerbaar verklaring van vreemde vonnissen valt
onder de competentie der gewone rechtbanken, of dat zij
behoort aan de administratie, of dat
zij geschiedt deels door
de administratieve, deels door de rechterlijke macht.

Tot de eerste groep kantons, waarin door den rechter
het vreemde vonnis wordt uitvoerbaar verklaard, wanneer
het voldoet aan eenige voorwaarden, behooren: Basel (stad)
(art. 258 der wet op de procéd. civ. van 8 Febr. 1875);
Basel (land) ; Freiburg; Genève (art. 376 der wet van 9
Sept. 1819); Luzern (art. 315 der wet v. 1850); Neufchatel
(art. 864-872 der wet van 1882); St. Gallen, Schaffhausen,
Solothurn, Tessino, Thurgau (art. 292 eener wet v. 1 Mei
1869) en Zürich. Over \'t geheel zijn deze wetgevingen van
later dagteekening , en tamelijk vrijzinnig.

In de volgende kantons moet men zich tot de admini-
stratieve macht wenden om uitvoerbaarverklaring van een
vreemd vonnis te erlangen: Appenzell, Glaris, Schwyz,
Unterwaiden, Uri, Walhserland, Zug.

In de meeste gevallen is aan de administratieve autoriteit
(Staatsraad of eenige Staatscommissie) vrijheid van handelen
gelaten; op enkele punten vinden wij soms een onderzoek
voorgeschreven, zooals naar reciprociteit, competentie des
rechters enz. ; slechts in enkele kantons (Glaris bv.) ver-
schijnen partijen en heeft mondeling debat plaats.

1) Ernest Roguiii //De l\'exécution des jugements étrangers en Suisse"in
het Journal de droit internat, privé 1883 p. 113 vv. Cf. Daguin t. a. p.
p. 3 61 vv.

-ocr page 96-

83

Eindelijk behoort in drie kantons de uitvoerbaarverklaring
tot de kennisneming of der administratieve of der rechter-
lijke macht.

Volgens artt. 421 en 422 der wet v. burg. rechtsv. in
Aargau van 19 Dec. 1851 moet men onderscheiden tusschen
contradictoire vonnissen en vonnissen bij verstek. Een con-
tradictoir vonnis moet de prefect van het district uitvoer-
baar verklaren, wanneer er reciprociteit bestaat.

Van een vonnis bij verstek wordt de uitvoerbaarverklaring
van den rechter gevraagd, die uitspraak doet na het hooren
der veroordeelde partij.

Eene dergelyke regeling vinden we ook in Grauwbunder-
land (art. 307) en in Waadland (art. 519 wetbk. van burg.
rechtsv. v. 25 Nov. 1869).

§ 9. ENGELAND.

In Engeland vindt men geene wettelijke bepaling be-
trekkelyk ons onderwerp. De regeling, die aldaar door de
rechterlijke macht wordt in acht genomen, vinden we eenigs-
zins weergegeven in eene rede van den heer Westlake. Deze
sprak op het congres „pour le progrès des sciences sociales"
te Brussel in 1862 het volgende : „Nous n\'avons pas ce
procédé si connu sur le Continent européen, qui consiste à
déclarer exécutoires les jugements rendus en pays étranger.
Ainsi je suppose que vous obteniez en Belgique un juge-
ment contre un Anglais et que celui-ci se réfugie en Ang-
leterre. Il ne vous sera pas possible d\'obtenir, dans ce pays

-ocr page 97-

84

l\'exécution de votre jugement. Il faudra recommencer le
procès de nouveau , et ici nous voyons apparâitre un procédé
des plus étranges ; dans sa défense , l\'intimé peut soutenir
que le tribunal belge n\'était pas légalement saisi de la
cause selon les règles qui régissent la compétence des tribu-
naux ; et s\'il perd sur ce premier point, l\'intimé ne pourra
point se soustraire à l\'exécution du jugement rendu contre
lui en Belgique. En d\'autres termes , on ne peut discuter
que la compétence ; mais la décision sur le fond reste
acquise si la question de compétence est jugée contre le
condamné en pays étranger. Néanmoins, celui-ci peut faire
subir à celui qui le poursuit tous les délais d\'une nouvelle
action , et c\'est encore un des côtés fâcheux de cet état
de choses."

Opdat het vreemde vonnis eenige kracht hebbe, moet het
bovenal door een competenten rechter gewezen zyn. De
competentie op grond van de nationaliteit van den eischer
wordt niet erkend, ofschoon een arrest van de Court of King\'s
Bench van 10 Dec. 1870 de verschijning van den gedaagde
als eene vrijwillige onderwerping aan dien rechter beschouwt
en het vreemde vonnis op die overweging geldig verklaart,^)

Het forum rei sitae wordt altijd competent geacht. Eveneens
wordt de competentie des rechters erkend, die bij het sluiten
eener overeenkomst aangewezen is , om kennis te nemen van

Revue de droit internat, t, I. p. 93
2) Revue de droit internat, t. VI p. 613.

-ocr page 98-

85

alle gescliillen , uit die overeenkomst voortspruitende, (arrest
v. 15 Nov. 1875, Revue de droit internat, t. YIIIp. 480).

Yreemde vonnissen bij verstek zijn in \'t algemeen in En-
geland van geenerlei waarde, en de Engelsche rechter moet
de zaak geheel opnieuw onderzoeken.

Eindelijk mag ook het vreemde vonnis niet strijden met
de publieke orde in Engeland.

Yerder neemt de Engelsche jurisprudentie aan , dat de
buitenlandsche faillietverklaring, door den domiciliairen
rechter uitgesproken, het roerend vermogen van den failliet
onder het gezag van dien rechter brengt, zoodat de buiten-
landsche curator de in Engeland gelegene roerende goederen
kan opeischen, zelfs wanneer een Engelsche schuldeischer
daarop beslag heeft gelegd. Zij grondt deze beslissing op den
eigendomsovergang , op het beginsel „personal property has
no locahty" en op de eischen van het handelsverkeer ende
rechtvaardigheid.

De lersche en Schotsche vonnissen waren vroeger niet
uitvoerbaar in Engeland, en werden er als vreemde von-
nissen beschouwd.

Een „act" van 1868 bepaalde dat de vonnissen van de
opperste gerechtshoven van kracht zouden zijn in het gansche
vereenigde koninkrijk; later bepaalde eene wet van 24 JuH
1882 hetzelfde omtrent vonnissen van lagere gerechten.

1) Cf. Mr. D. Josephus Jitia , t. a. p. p 237.

-ocr page 99-

86

§ 10. YEREENiaDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.

Dezelfde regeling van Engeland vinden we ongeveer hier.

"Wij lezen bij Condert : II ne faut pas croire que nos
tribunaux ordonnent l\'éxecution des jugements étrangers comme
ils le feraient pour un jugement de ce pays. Aucun juge-
ment ne peut être exécuté dans cet état s\'il n\'a été rendu
par l\'un de ses tribunaux. En conséquence, l\'usage est
d\'intenter une action , non sur l\'objet de la réclamation,
mais sur le jugement lui-même , d\'en demander le recouvre-
ment, d\'assurer qu\'il a été rendu par un tribunal compétent,
que le défendeur a été personnellement cité, que le jugement
a été régulièrement rendu et qu\'il est en pleine force."

Een vonnis in den eenen Staat van Noord-Amerika ge-
wezen is uitvoerbaar in een anderen Staat na een exequatur,
zonder eenig voorafgaand onderzoek ; maar wij zien toch dat
dat exequatur geweigerd kan worden ; het hof van appèl te
New-York oordeelde , dat een vonnis van echtscheiding, in
den eenen Staat uitgesproken, tegen een burger van dien
Staat, die zijn domicilie had in den Staat New-York, daar
gebleven was gedurende het proces, en geene oproeping tot
het proces had ontvangen , in den Staat New-York geenerlei
gevolg kan hebben, en het weigerde dus het exequatur.

Maar niet elk vonnis behoeft een exequatur, om van
eenige kracht te zijn.

1) Coudert ^De l\'exécution des jugements étrangers aux Etats-Unis" in
het Journal ds droit intern, privé 1879 p. 31 v.v. Cf. Daguin p. 350.
Hof
V. appél te New-York 21 Jan.*\'l878 , Journal 1880 p. 313.

-ocr page 100-

87

Ook hier kan de buitenlandsche curator in een faillisse-
ment wel de goederen, die zich in Amerika bevinden,
opeischen, maar daarentegen wordt het beslag, door een
burger der Yereenigde Staten gelegd, tegen den curator
gehandhaafd.

De Amerikaansche rechters , praktisch als alle hunne land-
genooten, geven als reden hiervan op, dat het voor Ameri-
kaansche burgers een te groote last zou zyn hunne dividenden
in het buitenland te moeten zoeken, wanneer
zij, rechters,
de middelen in handen hebben hen onder eigen toezicht be-
taling te bezorgen.

Eene andere vraag is evenwel ol deze praktyk strookt met
hun rechtsbegrip !

§ 11. DENEMARKEN.

In de wetgeving van Denemarken treft men geene afzon-
derlyke bepaling omtrent de ten uitvoerlegging van vreemde
vonnissen aan.

Het schynt dat hij, die in den vreemde reeds vonnis
verkregen heeft, ab ovo de zaak voor den Deenschen rechter
aanhangig moet maken.

Niettemin wordt beweerd dat het vreemde vonnis kracht
van gewijsde zaak heeft in Denemarken.

\') Mr. D. Josephus Jitta t. a. p. p. 237.

2) Goos : «De Fexécution des jugements étrangers en Danemark" dans
le J. J. J. P. 1880 p. 368, Cf, Daguin t. a. p. p. 284.

-ocr page 101-

!i

88

Ook zou onder bepaalde voorwaarden de Deensche rechter
het vreemde vonnis uitvoerbaar kunnen verklaren.

Ik vind echter geene gevallen van dien aard vermeld, en
betwi|fel ook, of, bg volkomen onstentenis van eenige
wettelijke bepaling, vele uit voerbaar-verklaringen zullen
voorkomen.

Met Zweden sloot Denemarken in 1861 een tractaat over
de wederkeerige uitvoering van elkanders vonnissen.

§ 12. ZWEDEN m NOORWEGEN.

Ook in Zweden en Noorwegen vindt men geene wettelyke
regeling van ons onderwerp. Het tractaat van 1861 met
Denemarken is in Zweden de bron geweest eener wet v.
15 Juni 1861.

Deensche vonnissen zijn onmiddelijk in Zweden uitvoer-
baar , wanneer zij gewezen zijn door het opperste gerechtshof
of door den gouverneur van de provincie, of door den
gouverneur van de stad Kopenhagen.

Zoo zy door andere rechterlyke autoriteiten gewezen zijn,
kunnen zij worden ten uitvoer gelegd drie maanden na de
beteekening aan de veroordeelde party,

In 1851 heeft het Zweedsche gouvernement getracht een
tractaat hieromtrent met Noorwegen te sluiten, maar deze
poging stuitte af op den onwil van de Noorweegsche ver-
tegenwoordiging , zoodat in weerwil van de politieke eenheid,
de ryken iti dit opzicht als vreemden tegenover elkander staan.

% "iï

-ocr page 102-

89

§ 13. SPANJE.

Vóór 1855 hadden vreemde vonnissen geenerlei waarde
in Spanje, en zij, die aldaar hunne rechten wilden doen
gelden , moesten een Spaansch vonnis uitlokken.

In de wet van 5 Oct. 1855 was de tweede afdeeling van
den XVIIP" titel (art. 922—929) aan de ten uitvoerlegging
van vreemde vonnissen gewyd. O In de eerste plaats wordt
de inachtneming van tractaten voorgeschreven. Bestaan er
geene tractaten, dan zullen de vonnissen van een land de
zelfde kracht in Spanje hebben, als aan Spaansche vonnissen
in dat land wordt toegekend.

Indien aldaar het Spaansche vonnis geenerlei waarde heeft,
dan hebben de vonnissen van dat land ook in Spanje geen
gevolg.

Het exequatur moet gevraagd worden aan het hoogste
rechtscollege, onder overlegging van een authentiek afschrift
van het vreemde vonnis; en de uitvoering wordt opgedragen
aan den rechter van de woonplaats des gedaagden.

20 Februari 1878 bood een afgevaardigde in de Cortes
een ontwerp van wet aan, ten doel hebbende sommige
punten in het w^etb. v. burg, rechtsv. overeenkomstig de
Italiaansche wetgeving te wyzigen , maar dit ontwerp is van

1) Deze wet is herzien in 1881, maar de regelen betrekkelijk de ten
uitvoerlegging zijn ongewijzigd overgenomen in afd. II van titel VIII van
bk. II (art. 951—958).

Cf. Francisco SU vela //De l\'exécution des jugements étrangers en Espagne"
in het Journal 1881 p. 30; Daguin p, 317.

-ocr page 103-

90

geen invloed geweest op de artikelen, die ons onderwerp
betreffen.

30 Juni 1851 heeft Spanje met Italië een tractaat gesloten,
en in 1870
zijn er, tot hetzelfde doel, pogingen aangewend
met Frankryk, maar deze hebben tot geen resultaat geleid.

§ 14. PORTUGAL.

In Portugal is deze materie geregeld in het wetb. v. burg.
rechtsv. van 8 Nov. 1876 (artt. 1087—1091).

De vreemde vonnissen zijn niet uitvoerbaar, dan na her-
zien te zijn en bevestigd door een der hoven van 2® in-
stantie , na het hooren van partijen en Openbaar Ministerie,
alles behoudens de bepalingen van tractaten.

Het verzoek van uitvoerbaarverklaring kan op bepaalde
gronden bestreden worden. Hierbij vinden wij in hoofdzaak
de gewone voorwaarden terug. Alleen de 6®. grond verdient
opmerking: „wanneer het vonnis gewezen is tegen een Por-
tugees, in strijd met het Portugeesche recht, volgens hetwelk
de zaak moest beoordeeld worden."

Hierop volgt, vreemd genoeg , het voorschrift van art. 1090 :
dat de regelen betreifende de tenuitvoerlegging van vreemde
vonnissen moeten toegepast worden , zonder dat er een onder-
zoek mag plaats hebben naar de nationaliteit van partyen.

Cf. üfiguin t. a, p. p. 337 vv.

-ocr page 104-

91

§ 15. GRIEKENLAND.

In de Grieksche wetgeving vinden we eindelijk nog onder-
scheid gemaakt, of een eigen onderdaan al of niet partij in
het geding geweest is.

Artt. 858^—861 van het Grieksche Wetbk, v. burg, Rechtsv.
toonen veel overeenkomst met de Fransche ordonnantie
van 1629.

Een vreemd vonnis kan aldaar ten uitvoer worden gelegd
na executoir verklaring door een Griekschen rechter, altijd
behoudens bepalingen van tractaten.

Zoo het vreemde vonnis is gewezen tusschen twee vreem-
delingen , wordt het exequatur zonder onderzoek verleend
door den president van de Rechtbank van eerste instantie
van de plaats, waar de uitvoering moet geschieden.

Is daarentegen een Griek partij in het proces geweest, dan
moet het verzoek tot uitvoerbaarverklaring gericht zijn tot
de rechtbank in haar geheel, die de zaak opnieuw moet
onderzoeken , en daarna het exequatur al of niet kan ver-
leenen , hetzij aan het vonnis in zijn geheel, hetzij aan een
bepaald gedeelte daarvan.

Saripolos meent dat, ook waar het geldt een vonnis tus-
schen twee vreemdelingen, de president het exequatur moet
weigeren, wanneer het vonnis strijdt met de publieke orde.
Zeker moet de rechtbank het exequatur op dezen grond wei-

Sàripolos //Del\'eifet, et cle rexécutioii des actes et jugements étrangers
en Grèce" Journal de droit intern, privé 1880, p, 173 ; Daguin p. 343.

-ocr page 105-

92

geren, wanneer een Griek een der partijen is ; overigens
zijn voor dit laatste geval nog enkele voorwaarden meer
voorgeschreven.

§ 16. KORT OYERZICHT DER WETTEN
EN TRACTATEN.

Zonder eenige classificatie heb ik de voorafgaande wet-
gevingen weergegeven, daar ik geen kans zag eene behoor-
lijke indeeling te maken.

Ontegenzeggelijk hebben zij punten met elkander gemeen:
zoo vindt men den eisch van reciprociteit in Duitschland,
Oostenrijk, Hongarije en Spanje; hierbij behooren nog:
Brazilië, Egypte, Mexico en Rumenië.

Opmerkelijk is dat in Brazilië, waar deze materie bij een
reglement van 1878 is geregeld , bij een decreet van 1880
is bepaald, dat vonnissen van Staten, die geene reciprociteit
toelaten, ook in Brazilië uitvoering kunnen erlangen, door
middel van een „placet" van het gouvernement. Feitelijk
dus werd de gansche reciprociteit ter zijde gesteld.

Daarentegen is weer Griekenland uniek in zijne onderschei-
ding van nationaliteit ten aanzien van partyen.

Maar die enkele gemeenschappelijke kenmerken recht-
vaardigen, dunkt mij, nog geene groepeering; bepaaldelijk
acht ik een rubriek bv. van Staten waar vreemde von-
nissen geenerlei kracht hebben, of waar algeheele revisie
wordt geeischt, ongemotiveerd.

O Cf. Daguin t. a. p. p. 261 vv.

-ocr page 106-

93

Moet men Frankrijk hieronder rangschikken? Naar de
verklaring der artikelen door de jurisprudentie: ja; naar
mijne meening: neen.

Wil men niettemin zoo\'n verdeeling, dan moet men, naar
ik meen, de grenzen ruimer stellen, en zou men aldus
kunnen onderscheiden: I Staten, die nog de oude en ver-
ouderde wetgeving hebben, hoofdzakelijk berustende op
uitsluiting ; II Staten, die een meer modern stelsel huldigen;
III Staten wier wetgevingen geenerlei bepahngen hierom-
trent inhouden.

Tot de eerste rubriek zou ik dan willen brengen: Neder-
land, Frankrijk, België, Spanje en Griekenland, en hierby
nog voegen: Luxemburg, waar de Fransche bepalingen
gelden, en Haïti, waar men de Fransche bepalingen tot
voorbeeld heeft genomen.

In de tweede rubriek komen dan: Duitschland, Italië ,
Portugal, Zwitserland , Rusland (?), gedeeltelik België , en
eveneens: Brazihë, Argentinië, Egypte, Bulgarije en San Marino.

Tot de derde rubriek kan men rekenen : Denemarken,
Zweden, Noorwegen, Oostenrijk-Hongarije, Engeland, Ame-
rika, Chili en Servië.

Maar ook deze verdeeling is geheel willekeurig, en niet
altijd streng door te voeren.

Toch hebben deze pogingen hare goede zijden: de wetge-
vingen blijken zoo verschillend , dat het zelfs onmogelijk is
ze tot bepaalde rubrieken terug te brengen ; wat moet men
dan verwachten van eene poging tot gemeenschappelyke
wettelijke regehng?

-ocr page 107-

94

Eene regeling bij tractaat heeft tusschen enkele Staten
plaats gegrepen.

In de eerste plaats noem ik het
1868 , voor Nederland bekrachtigd by de wet van 4 April
\'69 (Stbl. n". 37)^) en waarbij in art. 40 bepaald is dat de
vonnissen der Rynvaartrechters in alle oeverstaten kunnen
worden ten uitvoer gelegd , met inachtneming der vor-
men voorgeschreven in de wetten van het land, waarin
de uitvoering geschiedt.

Vervolgens heeft Frankrijk eenige tractaten gesloten met
Baden in 1846 , by overeenkomst van 11 December 1871
tot Elzas-Lotharingen uitgebreid; met Sardinië 24 Maart
1760, waarbij eene interpretatieve verklaring behoort van
11 Sept. 1860 ; met Zwitserland 18 Juli 1828 , herzien op
15 Juni 1869; en met Rusland in 1874.

Italië heeft tractaten met Servië en met Staten van Zuid-
en Midden-Amerika, Zweden met Denemarken, en Oostenrijk
met Servië.

\') Cf Mr. T. M. O. Asser //Haiidelsreclitelijke aanteekeningen over de
nieuwe Rijnvaartconventie."

Ook in de Bernsche conventie omtrent een internationaal Spoorweg-
vervoerrecht vindt men eene bepaling omtrent de kracht van vreemde
vonnissen. Art. 56 bepaalt dat de krachtens het ontwerp door een be-
voegden rechter uitgesproken vonnissen, zoodra zij uitvoerbaar zijn volgens
de door dien rechter toegepaste wet, in alle tot de conventie toegetreden
Staten uitvoerbaar zullen zijn , onder de voorwaarden en met inachtneming
der vormen , voorgeschreven door de wetten van het land, waar men het
vonnis wil executeeren , zonder dat de inhoud van het vonnis aan een
nieuw onderzoek zal worden onderworpen. Cf. Mr. C. D. Asser Jr. //Inter-
nationaal Goederenvervoer langs spoorwegen" (De Bernsche conventie v. 1886).

-ocr page 108-

95

Het voorname onderwerp dezer tractaten is de regeling-
van de competentie des recliters , en opmerkelijk is de prak-
tyk , die het Fransch-Zwitsersche tractaat van 1828 ten
gevolge had , en die mede aanleiding gaf tot de herziening
in 1869; waaruit ten duidelijkste blijkt de verwarring, waar-
toe de regeling van dit onderwerp bij tractaat moet leiden.

Ook in dit tractaat waren voor Fransche en Zwitsersche
rechters uniforme regelen van competentie vastgesteld , en
nu beklaagde het Zwitsersche gouvernement zich herhaalde-
lijk by het Fransche gouvernement, dat de Fransche recht-
banken niet altyd de regelen van het tractaat in acht
namen, en riep het de tusschenkomst der regeering in, om
de uitvoering van het tractaat te verzekeren.

De Fransche regeering antwoordde natuurlijk, dat zy
aan dit verlangen niet kon voldoen, zonder inbreuk te maken
op de onafhankelykheid der rechterlijke macht.

De Zwitsersche Bondsraad daarentegen constateerde
in zijn „Message a la haute Assemblee fédérale" van
den 20. Juni 1869 dat, ingeval de Zwitsersche rechter
zich ten onrechte bevoegd had verklaard in een burgerlijk
proces tegen een\' Franschman, deze in eiken staat van het
geding schriftelijk bij den Bondsraad kon reclameeren, en
zich aldus recht verschaffen krachtens het tractaat.

Het Fransche gouvernement bepaalde zich tot het van tijd
tot tijd geven van toelichting op de artikelen van het trac-

De Zwitsersche constitutie verleende inderdaad aan den Bondsraad
deze macht, die evenwel volgens de constit. van 1874 opgedragen werd
aiin het «tribunal federal".

-ocr page 109-

96

taat aan de rechtbanken, maar dit was niet voldoende in de
oogen van het Zwitsersche gouvernement.

Ziehier de voorname grief. "Wanneer een Zwitser voor
eene Fransche rechtbank gedagvaard was en hij verscheen
niet, dan gaf de rechter een vonnis bij verstek, en verklaarde
zich niet incompetent ex officio, als hij soms volgens het
tractaat werkelijk incompetent was.

Bij de herziening van het tractaat in 1869 drongen de
Zwitsersche afgevaardigden nu zeer aan op het voorkomen
van deze ongeoorloofde praktijk, en zij verkregen aldus de
uitdrukkelijke bepaling van art. 11, dat aan de Fransche en
Zwitsersche rechters voorschrijft, zich ook ex officio onbevoegd
te verklaren ; zij moeten zelfs, by afwezigheid van den ge-
daagde, partijen verwijzen naar den rechter, die van het
geding kennis moet nemen.

Overigens zou eene afzonderlijke behandeling dezer tracta-
ten ons te ver voeren, en zij is voor ons doel ook minder
noodig.

Intusscben is het feit — en dit verdient aandacht — dat
ze worden gesloten wel het beste bewijs voor het onvoldoende
der wettelijke regeling.

I) Uitvoerig vindt men die , waarin Frankrijk partij is , besproken bij
Daguin (t. a. p. p. 209 vv.) en het Pransch-Zwitsersclie tractaat bij Broclier
//Commentaire du traité Franco-Suisse de 15 Juin 1869".

-ocr page 110-

HOOFDSTUK IL

HET RECHT DER TOEKOMST.

Het was zeker geene ongegronde bewering, die ik in
den aanvang uitsprak, dat haast alle landen voor vonnissen
van buitenlandsche rechters gesloten blyven.

Wel is waar schenen sommige wetsbepalingen met die op-
merking in strijd, maar een enkele bhk op de praktijk
was voldoende tot hare bevestiging.

Wanneer men nu bedenkt, dat dagelyks inwoners van
verschillende landen met elkaar in aanraking komen, en wel
veelal op het gevoelige terrein van den handel, waar zoo
ruimschoots aanleiding bestaat tot geschillen, terwijl inder-
daad de rechter ontbreekt tot beslechting daarvan, dan is
het waarlyk geen wonder, dat weinigen vrede hebben met
zulk een toestand, en vele pogingen worden aangewend tot
verbetering.

Of zal men deze overweging wraken, en opmerken dat
steeds een rechter, hetzij in het land van eene der partijen,
hetzy ergens elders de aangewezene zal zijn, tot kennis-
neming van het geschil?

Maar men vraagt immers niet enkel een uitspraak des
rechters? Die uitspraak ontleent hare waarde juist aan de
mogelijkheid om haar, desnoods met behulp van den sterken
arm, te doen eerbiedigen; en wat blyft nu van die waarde

7

-ocr page 111-

98

over, waar de eerbiediging afhangt van den wil van hem,
die eerbiedigen zal?

Dat dit het geval. is, zagen wy reeds vroeger, en zal men
ook nu wel niet tegenspreken.

Die pogingen tot hervorming zijn velerlei, van theoreti-
schen en van practischen aard.

Yele schry vers trachtten eene oplossing van het vraagstuk
te geven, en, door de wetenschap voorgelicht, togen ook
staatslieden aan het werk, tot verwezenlijking hunner plannen.

Myn doel is nu enkele der voornaamste oplossingen te
bespreken en daaraan toe te voegen de richting, die naar
mijne bescheiden meening moet worden ingeslagen, ter be-
reiking van het juiste resultaat.

Een kort overzicht der pogingen op wetenschappelijk en
practisch gebied zal dan ons hoofdstuk besluiten.

Byna allen, die zich met het onderwerp bezig hielden ,
achten eene erkenning van het buitenlandsche vonnis in meer-
dere of mindere mate noodzakelyk.

By het onderzoek naar die noodzakelijkheid ligt eene spht-
sing der stof in vier deelen voor de hand.

Allereerst dient de vraag beantAvoord: moeten in een Staat
ook vonnissen van vreemde rechters als rechtsgeldig worden
erkend; zoo ja, op welken grond?

In eene tweede afdeeling bespreken wij de vraag of de erken-
ning moet geschieden onder zekere voorwaarden; en past
ook hierop een bevestigend antwoord, welke zyn dan die voor-
waarden ?

In eene derde afdeeling behandelen wy, in welken vorm

-ocr page 112-

99

door het Staatsgezag die erkenning moet geschieden; terwyl
eindelijk eene vierde afdeeling de pogingen zal bevatten, die
tot hervorming zyn aangewend.

§ 1-

rechtskracht yaïl een" vreemd vonnis.

Met het oog op de gronden , waarop velen de noodzakelijk-
heid der erkenning van vreemde vonnissen betoogen, kan
men de schrijvers in twee hoofdgroepen splitsen.

Onder de eerste groep breng ik hen te zamen , die op
gronden van utiliteit hunne meening doen steunen; en daar-
toe behooren verreweg de meesten.

Zij wijzen op den grooten omvang, dien het wereldver-
keer heeft aangenomen, op de vermenigvuldiging der inter-
nationale handels- en rechtsbetrekkingen; en bepleiten op dien
grond die noodzakelijkheid.

Tot dezen reken ik insgelijks hen , die dat pleit voeren
op grond der comitas nationum ; zy stellen de noodzakelijk-
heid der erkenning voorop , en meenen nu in de wederkee-
rige beleefdheid der Staten een grond voor de praktische
erkenning van die noodzakelijkheid te zien.

De waarde van den grond zelf buiten beschouwing latende,
zou men deze theorie kunnen tegenvoeren , dat het juist de
vraag is, of de Staten die beleefdheid tegenover elkander
behooren te hebben.

Maar de grond zelve is bovendien onjuist; is het slechts

1) Of. Foelix, Traité du di-oit interuaiional privé, Tome II n®, 319.

-ocr page 113-

100

eene beleefdheid, wat is dan de waarborg-, dat zij steeds in
acht zal worden genomen; en, mag men vooral vra-
gen , vormen de rechtsverhoudingen der individuen wel het
aangewezen terrein , waarop men beleefdheden wisselt ?

Een vonnis regelt den rechtstoestand van partijen; waar het
nu geldt de erkenning van vreemde vonnissen, hebben wij met
eene ernstige rechtsvraag te doen, die dunkt my, geenszins
mag afhangen van meerdere of mindere beleefdheid der Staten;
welker aard wel degelijk aanspraak maakt op hechter steun,
dan het wisselend inzicht der staatslieden daaromtrent biedt; en
welker beantwoording dus op vasten grondslag dient te rusten.

Meent men de geldigheid van vreemde vonnissen te moeten
betoogen , men beantwoorde de rechtsvraag op rechtsgronden,
en late het aan utiliteitsvragen over om door beleefdheden
te vi^orden geregeld.

Hiermede kom ik tot de tweedp groep, die van hen,
welke rechtsgronden aanvoeren.

Enkelen zijn dien weg ingeslagen , maar onderling zijn
dezen weer verre van eenstemmig.

Sommigen beschouwen het vonnis als het uitvloeisel van
een soort quasi-contract tusschen partijen,

De eischer door het aanhangig maken van het geding ,
de gedaagde door er zich mede in te laten, komen stilzwij-
gend overeen , zoo redeneert men, om hun geschil uit den
weg te doen ruimen door den rechter.

Cf. Massé «Le droit commercial dans ses rapporis avec le droit des
gens et le droit civil", T II § 800 p. 70 en 71.

-ocr page 114-

101

■f..

De overeenkomst strekt den partijen tot vsret, en de rechts-
kraclrt van \' het vonnis als gewijsde , dat nu het gevolg is
van- en steunt op de overeenkomst, rust dus op de toe-
stemming der partij, die het zal hebben te eerbiedigen; om
het even waar de overeenkomst is gesloten, onverschillig ook
de rechter, hij zij een inlandsche of een buitenlandsche,
die besliste.

Ja, wanneer deze overweging juist ware, dan rustte
het vonnis inderdaad op vasten grond ; maar die vrije wil,
zy moge \'s eischers drijfveer zyn geweest, kan immers ge-
geheel bij den gedaagde ontbreken? Deze laatste treedt slechts
op om een verstek vonnis te zynen nadeele te voorkomen,
geenszins om met den eischer eene overeenkomst te sluiten.

Het eerste en voornaamste vereischte — de vrije toe-
stemming van partyen — ontbreekt hier , en daarmede is
ook de gansche theorie veroordeeld.

Dit bezwaar geldt niet tegen eene andere meening, volgens
welke alle toepassing door den Nederlandschen rechter van
vreemde wetten , en derhalve ook van vreemde vonnissen
moet berusten op de vrijwillige toestemming van de per-
sonen , die de vreemde wet of de vreemde rechtspraak hebben
ingeroepen, al beschouwt men daarbij ook de overeenkomst
als bron van het vonnis.

Immers Mr. Hingst, van deze stelling de verkondiger in
het mondehng debat op de vergadering der Juristen-Ver-

>) Cf. Handelingen der Nederlandsche Juristen-Vereeuigiug 1888 dl. II
p. 46 vv.

-ocr page 115-

102

eeniging, licht zijne bedoeling nader toe , waar hij vraagt:
„Wanneer moet dus de Nederlandsche rechter die vreemde
vormen, die vreemde wet onderzoeken ? Wanneer de
partijen zich hebben willen onderwerpen aan die vormen ,
aan die wet.

Wanneer dit als beginsel voorop staat, dan zal dus de
Nederlandsche rechter de partij, welke zelf
vrijivillig
heeft medegewerkt, om het oordeel in te roepen van een
vreemden rechter of arbiter , veroordeelen tot datgene , wat
die vreemde rechter of arbiter heeft gezegd."

Maar hier is een bezwaar van minstens evenveel gewicht,
dat ons belet dien grond te aanvaarden.

Mr. Hingst spreekt van vrijwillige medewerking van par-
tijen , en blykens de voorbeelden die hy er byvoegt, denkt
hij slechts aan arbitrale zaken.

Ui

lililï

i •»,11 ■
M

lli::

Deze uitspraken steunen voorzeker op overeenkomst; en
nu moge het waar zyn, dat zy in het internationaal verkeer
veel voorkomen , er zijn toch ook gewone vonnissen , die
geenszins op overeenkomst steunen ; en terecht hooren wij
Mr. de Pinto terzelfder plaatse zeggen: „Die stelling is mij
niet helder. Ik kan my begrijpen dat, wanneer men de
beslissing van een geschil opdraagt aan scheidslieden, aan
rechters, die men kiest , men zich by contract verbindt om
zich aan het vonnis te zullen onderwerpen ; maar om eene
overeenkomst aan te nemen om zich te laten executeeren ,

Jiii

\') Ik carsiveer.
t. a. p. p. 101.

-ocr page 116-

103

na zich maanden en maanden lang te hebben uitgeput in
allerlei geoorloofde, misschien wel ongeoorloofde verde-
digingsmiddelen bij den rechter, voor wien men gedwongen
is te verschijnen — dat is eene opvatting van het wezen
van een contract, die mij ontgaat."

Wel tracht Mr. Hingst zijne bewering nu nog te recht-
vaardigen , waar hij o. a. zegt: „Nu meen ik, dat de rechter
in civiele gedingen in zeker opzicht geen ander karakter
heeft dan dat van scheidsman; en zoodra twee personen
zich
volkomen vrijwillig onderwerpen aan het oordeel van
een derde, dan beoordeel ik niet meer van welke nationa-
liteit de rechter is , en hoe slecht de rechtspraak in zijn
land is ... . enz."; maar het behoeft geen verder betoog
dat hem dit weinig gelukt.

Steeds baseert hij zich op de onderstelling dat partijen
„zich volkomen vrijwillig onderwerpen", en in dat geval zal
hij misschien weinig tegenspraak vinden; maar reeds merk-
ten wy op, dat de gedaagde dikwijls zeer
onvrijwillig in
het geding wordt betrokken, en dan lydt zyne stelling
schipbreuk.

Ook deze theorie laat ons dus in den steek.

Eene andere meening staat von Bar voor :

Ik cursiveer.

//Das Internationale Privat und Strafrecht, Hannover 1 862 p. 465.
Zijne meening wordt gehandhaafd in de tweede uitgave van zijn werk,
onlangs verschenen : //Theorie und Praxis des Internationalen Privatrechts,"
1889 , ßnd II p. 413 vv. Waar in het vervolg het werk van v. Bar
wordt aangehaald, zonder eenige bijvoeging , is deze tweede uitgave bedoeld,

-ocr page 117-

104

„Nach den oben (§ 116) entwickelten Grundsätzen über
die Natur des richterHchen Urtheils, als einer lex specialis
über das concrete Rechtsverhältnisz, muss ich die Anerken-
nung der im Auslande erfolgten rechtskräftigen Entscheidung
auf dieselben Grundsätze zurückführen , welche in Betreff der
Anwendung fremder Gesetze angenommen werden müssen."

Deze zelfde redenering vinden wij terug bij Daguin.

„Si l\'on reconnaît qu\'un état n\'a pas le droit d\'exclure de
son territoire les lois d\'un état voisin, si l\'on admet que le
juge doit respecter la loi étrangère toutes les fois qu\'elle
régit les parties , pour quel motif refuserait-on l\'autorité de
la chose jugée aux décisions rendues en pays étranger, con-
formément à la loi de ce pays, par les tribunaux que cette
loi a régulièrement constitués ?

Qu\'est-ce , en effet, qu\'un jugement, sinon une lex specialis
réglant les rapports de droit entre plaideurs ? Il n\'y a
pas , ce nous semble, de raison sérieuse pour refuser à la
lex specialis l\'effet qu\'on n\'hésiterait pas à accorder à la
lex generalis qu\'elle ne fait qu\'appliquer."

Hier is men m. i. op den goeden weg ; al stem ik niet
in met de oplossing zelve , de richting waarin men redeneert
acht ik de eenige juiste.

Eer wij tot hare nadere uiteenzetting overgaan , wensch
ik nog eene meening te bespreken , die mij voorkomt alles-
zins eene afzonderlijke behandeling te verdienen.

\') //De l\'autorité et de l\'exécution des jugements étrangers. Parijs 1887,
p. 44.

-ocr page 118-

105

By eene eerste kennismaking scheen zij mij zeer aanlok-
kelijk , maar een nauwkeuriger onderzoek overtuigde my
van dwaling, eene dwaling, die ik nu wijt aan de verleide-
lijke wijze, waarop de theorie w^erd voorgedragen.

Mr. D. Josephus Jitta noemt de vraag, welk rechts-
gevolg — in den ruimsten zin van het woord — in een be-
paalden Staat aan vreemde vonnissen dient te worden ge-
geven, ongetwyfeld eene vraag van internationaal recht.

Na de opmerking, dat de meeste schrijvers dit vraagstuk
tot het internationaal privaatrecht brengen , waartoe hij zich
vroeger ook liet verleiden, acht hij bij nader inzien die
opvatting bedenkelijk , en wil hy het veeleer tot het open-
bare recht brengen.

Tusschen dat vraagstuk en het internationaal privaatrecht
bestaat er wel een zeker verband , maar het is niet grooter
dan het verband dat, ook in het nationale procesrecht, het
privaatrecht aan het openbare recht vastknoopt.

Het procesrecht heeft een privaatrechtelijken kant, in zoover
de mensch , rechtssubject van privaatrecht, in het proces zijn
recht in actie brengt; een publiekrechtelyken, in zoover
hij de erkenning van zijn recht eischt van een ambtenaar ,
aan wien de Staat een deel van zyne taak heeft opgedragen.

Hierop volgt de uitspraak: „Het is duidelijk dat ons
vraagstuk zich bij de publiekrechtelyke zijde van het proces-
recht aansluit. Bij dat vraagstuk geldt het niet eene ver-
houding tusschen menschen als particuliere personen, maar

1) Handelingen der Ned. Jur. Vereen. 1888 dl. I. p. 9 vv.

-ocr page 119-

106

tusschen het openbaar gezag in een bepaalden Staat en de
rechterlyke macht in andere Staten; niet de menschen, maar
de openbare machten zijn hier rechtssubjecten.

Ik meen daarom de kern van ons vraagstuk tot het
internationaal publieke recht of volkenrecht te moeten
brengen, al ontken ik volstrekt niet het groote gewicht van
dat vraagstuk voor de bevestiging en de handhaving van
het internationaal privaatrecht."

Moeielijk kan ik mij met deze conclusie vereenigen.

Het gewichtigste gedeelte van ons onderwerp — de vraag
of in een bepaalden Staat aan vreemde vonnissen rechts-
gevolg\' moet worden gegeven — behoort m. i. wel degelyk
tot het gebied van het internationaal privaatrecht.

Dit omvat de rechtsbetrekkingen der menschen onder-
ling , het regelt de verhouding der individuen ; en wanneer
wij ons nu op dit terrein bevinden , zoo dikwijls er sprake
is van den staat der personen , of van verbintenissen, of
van zakelyke rechten , is het om het even of het geldt de
toepasselijkheid van eene vreemde wet, of de erkenning van
een vreemd vonnis.

En zal men nu de eerste vraag omtrent de vreemde wet
tot het internationaal privaatrecht rekenen, daarentegen de
tweede vraag omtrent het vreemde vonnis op volkenrechtelijk
gebied beslissen ?

Het maakt, dunkt mij, geen verschil of het Staatsgezag
zegt: de vreemde wet worde omtrent den staat der vreem-
delingen erkend, of wel: het vreemde vonnis worde omtrent
den staat der vreemdelingen erkend ; in beide gevallen zijn

Hl;;::

.ï\'LiVfT

Iii!

-ocr page 120-

107

het voorschriften van éénzelfden privaatrechtelijken aard.

. De vraag hangt samen met de onderscheiding van het
vonnis als gewijsde en als executorialen titel.

De bespreking van dit laatste — de uitvoerbaarverklaring —
moge tot het publiekrecht behooren; die van het eerste
daarentegen — de kracht en invloed zelve —- en dus het
voornaamste punt, is eene eigenaardige quaestie van inter-
nationaal privaatrecht.

De erkenning van het vreemde vonnis als gewysde is van
invloed op de privaatrechten van partijen, en daarom breng
ik het tot het materieel privaatrecht; wil men nu de ten-
uitvoerlegging der beslissing, de wyze waarop zij wordt
uitgeoefend , en de voorwaarden waaronder
zij wordt toege-
staan, onder het publiekrecht rangschikken, ik heb er vrede
mee — immers het procesrecht heeft ook een publiekrechte-
lijken kant ? — mits men niet het geheele onderwerp er toe
brenge ; voor mij is de invloed op het privaatrecht overwe-
gend , en tevens beslissend om het gansche vraagstuk van
dit standpunt te bezien.

Men achte dit verschil van meening als geene geringe zaak;
het hangt nauw samen met de oplossing zelve van het
gansche vraagstuk.

Mr. Jitta beschouwt den mensch , en de op de natuur

Maar daarom nog niet onder het volkenrecht.

-) Het feit dat in de meeste — misschien wel in alle — handboeken
van //internationaal privaatrecht" ons onderwerp wordt behandeld , is ook
een steun voor onze meening. A. Weiss (t. a. p. p. XXXIV) verklaart
zich in zijne inleiding zelfs uitdrukkelijk in dezen zin.

-ocr page 121-

108

van den mensch gegronde universeele samenleving als de
band, die de verschillende Staten, als personificatie van
groepen in die samenleving, tot eene eveneens op de natuur
gegronde rechtsgemeenschap vereenigt.

Op die Statengemeenschap is dan toepasselyk het begin-
sel van elke gemeenschap, dat namelyk de rechten der leden
beperkt zijn door de rechten van de andere leden, en door
de rechten der gemeenschap zelf,

Daardoor vervalt in het internationaal recht de absolute
willekeurige souverein iteit van den Staat, op grond waar-
van vroeger de absolute ongeldigheid van vreemde vonnissen
werd betoogd.

Die souvereiniteit is hier beperkt door plichten tegenover
de andere leden der gemeenschap, en tegenover de gemeen-
schap zelf. De afhankelijkheid der Staten uit zich dus in
twee richtingen: tegenover de andere Staten, leden der ge-
meenschap, en tegenover de geheele gemeenschap.

Het gezag dier Statengemeenschap wordt uitgeoefend door
de gezamenlijke Staten , maar tevens rust op eiken Staat,
als deelhebber in het gezag, de publiekrechtelijke verplich-
ting, het algemeen belang der gemeenschap naar vermogen
te behartigen.

Een dergelijk algemeen belang bij uitnemendheid is het
wereldverkeer , de instandhouding- van de universeele samen-
leving : en als onderwerpen, waarbij het betrokken algemeen
verkeersbelang bijzonder in het oog springt, noemt de schrij-
ver : posterijen, telegraphie, fabrieksmerken, maatregelen
ter voorkoming van aanvaringen op zee, het internationaal

-ocr page 122-

109

vervoer langs spoorwegen, de maten en gewichten en het
muntstelsel.

In denzelfden adem wordt nu ook ons vraagstuk genoemd ,
en onder die onderwerpen gerangschikt, die niet het bijzonder
belang van twee of meer bepaalde Staten, maar het algemeen
belang der gemeenschap betreffen, en waarvan de regeling
door de gezamenlyke Staten dient te geschieden.

En die rangschikking wordt verdedigd door de opmerking,
dat het hier toch geldt de verzekering van de heerschappy
des rechts in het wereldverkeer, hetgeen eene der eerste
voorwaarden van zijne ontwikkeling is.

De erkenning van vreemde vonnissen wordt voorgesteld als
een plicht der afzonderlijke Staten tegenover de Statenge-

1) Dezelfde bonte mengeling van onderwerpen vindt men terug bij
Giuseppe Carle (trad. p. E. Dubois) «La Faillite dans le droit internatio-
nal privé; Paris 1875 , p. 19: //Tels (des besoins universels, communs à
tous les peuples) sont, par exemples, le besoin de l\'administration de la
justice, celui de la punition des criminels, celui de la liberté de la
navigation et du commerce."

Alsof de vraag omtrent vrijheid van handel en scheepvaart, of omtrent
munteenheid op eene lijn gesteld kon worden met die andere , of welver-
kregen rechten, waarover de rechter reeds heeft beslist, ook in den vreemde
moeten geëerbiedigd worden!

Minder juist — ten minste wat ons onderwerp betreft — noemt men
dan ook die internationale regelingen «algemeene maatregelen van inwendig
bestuur der Statengemeenschap."

Men //ontkent immers zelf ook volstrekt niet het groote gewicht van hetvraag-
stuk voor de bevestiging en de handhaving van het internationaal privaatrecht"?

\'t Is waar, de woorden van de Grondwet van \'48 zijn hier nog ge-
bezigd , en toen was misschien verschil van meening mogelijk ; nu echter
is m. i. de zinspeling op ons staatsrecht niet meer geoorloofd. Cf. § 3
beneden.

-ocr page 123-

110

meenschap, omdat van die gemeenschap een voornaam
belang is het wereldverkeer, en het wereldverkeer tot zyne
ontwikkeling de bescherming van het recht behoeft.

Maar dan rust de noodzakelykheid dier erkenning ook
weer op overwegingen van nut en algemeen belang, en
geldt tegen deze theorie hetzelfde bezwaar, dat ons ook
ginds naar eene betere oplossing deed zoeken.^)

Die overwegingen zyn geene gronden, waarop men de
erkenning kan betoogen ; het zijn slechts motieven , die onze
gedachten op het middel richten, dat middel wenschelijk
doen achten, geenszins eene verplichting tot het bezigen van
dat middel scheppen en dat middel zelf geoorloofd maken.

Ook wy erkennen volkomen het wenschelyke van den
maatregel, maar vragen tevens : wordt hy door het recht
geeischt ? En hierop verzuimt men veelal te antwoorden.

De meesten, zagen wij, blijven het antwoord geheel schuldig;
sommigen zoeken naar een grond waarop zij zich baseeren
kunnen en nemen hunne toevlucht tot de comitas nationum;
maar dezen leerden wy als volkomen verwerpelijk kennen.

Anderen, meenende dat een vonnis steunt op overeen-
komst , verdedigen op dien grond de noodzakelykheid,
maar ook deze bleek onwaar en onvoldoende.

Mr. Jitta nu onderzoekt of de erkenning is een eisch des

\') Het bestaande recbt dient ook tot bescherming van het verkeer;
in zoover rust het ook op utiliteitsgrond. Maar daarom is de inhoud der
wet nog niet altijd rechtvaardig.

-ocr page 124-

III

rechts , dan wel een gunst in stryd met het recht verleend,
en komt tot de conclusie, dat het is eene publiekrechte-
lijke verplichting, die op eiken Staat rust.

Ja , eene verplichting van eiken Staat, en in zoover zou
men het eene verplichting van publiekrechtelijken aard kun-
nen noemen; maar daarmede is nog niet aangetoond, dat
met de vervulling van dien plicht wordt voldaan aan een
eisch des rechts , ten minste zooals ik dien opvat.

Dien naam geef ik aan een eisch der rechtvaardigheid, en het
voldoen daaraan noem ik een „suum cuique tribuere."

Het eigenlijk karakter van dien plicht wordt bepaald door
het rechtssubject, tegenover wien de Staat verplicht is tot
die erkenning; als dat rechtssubject noemt Mr. Jitta
den
vreemden Staat
, noem ik den mensch.

De Staat is hier geen subject van rechten; bij dit
vraagstuk treedt hij op als overheid, handhavende de nood-
zakelijke voorwaarden eener ordelijke samenleving; en als
zoodanig is ook handhaving van het recht zijn plicht.

Tot die handhaving behoort zeker in de allereerste plaats
de eerbiediging van verkregen rechten, en als middel van
handhaving bestaat de rechtspraak.

Het individu acht zich gekrenkt in zijn recht, en vraagt aan
den Staat bescherming en herstel. Deze doet de rechtmatig-
heid van die klacht constateeren, en verleent zijne mede-

1) Is in een rechtswetenschappelijk betoog deze tegenstelling eigenlijk wel
geoorloofd? Moet integendeel de rechtswetenschap de invoering van wat
strijdt met bet leclit niet tegengaan? Cf. Mr. H. J, Hamaker, //Het recht
en de maai schappij", p. 36.

-ocr page 125-

112

werking, om de stoornis te doen ophouden en de eerbie-
diging van het recht te verzekeren.

De geheele instelling der rechtspraak berust op dien eisch
van eerbiediging van verkregen rechten; het vonnis, dat nu
voor goed die rechten constateert, heeft dus zelve , als die
rechten bevattende, wel in de eerste plaats aanspraak op
eerbiediging; en zal nu de naburige Staat, voor wien toch
ook die eisch des rechts geldt, de erkenning van het vreemde
vonnis weigeren?

Een te waardeeren steun by deze opvatting biedt mij prof.
Asser, waar hy zegt: „Die taak (van den rechter in een
burgerlyk geding) is (behalve in enkele gevallen, waar het
vonnis zelf een bestaanden rechtstoestand wijzigt, zooals b. v.
het vonnis van echtscheiding)
erkenning van een bestaand
recht, waaromtrent tusschen partijen geschil bestond, of dat
althans door eene der partijen niet werd geëerbiedigd.

Deze erkenning heeft dan ten gevolge, dat het middel
verschaft wordt, om het recht te handhaven.

Slechts die rechter is tot zoodanige erkenning bevoegd,
die daartoe op grond van de woonplaats van partyen of
andere omstandigheden door de wet is aangewezen. Blijft
de kracht dier aanwijzing of bevoegdverklaring van den
rechter beperkt binnen de grenzen van den Staat, waar
het vonnis gewezen isj dan wordt de handhaving van het
recht slechts ten deele verzekerd. De beteekenis eener be-
slissing van den bevoegden rechter is niet: erkenning van

i) Handelingen der Ned. Jur.-Vereen, dl. I. p. 201.

-ocr page 126-

113

zeker recht in een bepaald land, — maar: erkenning van
dat recht
in geheel algemeenen zin, — waar ook.

Dus ook daar, waar andere wetten gelden , en waar de
rechterlyke macht anders is ingericht."

Ik weet het, niemand minder dan v. Savigny \') heeft aan
onzen rechtsgrond, waar zij werd aangewend om de toe-
passelijkheid van vreemde wetten te betoogen, verweten ,
dat zy zou berusten op eene petitio principii; de gansche
redeneering zou zijn een circulus in demonstrando, want de
vraag of een recht als verkregen kan worden beschouwd,
neemt als reeds vaststaande aan , naar welke wet dat ver-
krijgen moet worden beoordeeld.

Maar dat verwijt is niet verdiend. Het beginsel der ver-
kregen rechten dient niet om de toepasselijke wet aan te
wijzen, maar om de toepasselykheid van de buitenlandsche
wet te betoogen.

In ieder geval treft ons dat verwijt allerminst, en dat een
vonnis wèlverkregen rechten bevat, zal toch niemand be-
twijfelen.

Tegenover het individu is dus de Staat tot erkenning ver-
plicht , onverschillig tot welke nationaliteit dat individu
behoort.

1) System des heutigen Eömischen Rechts, dl. VIII p. 1.33.

2) Cf. Mr. H. J. Hamaker. //De grondslag van het internationaal pri-
vaatrecht," N. Bijdragen voor rechtsgeleerdh. en wetg. nieuwe reeks dl. VI,
1880 p. 653.

Daarom kan men ook niet vragen: is erkenning van het vreemde
vonnis misschien een gunst, in strijd met het recht verleend door den eenen

-ocr page 127-

114

En juist omdat de Staat daartoe verplicht is tegenover den
mensch , is hij het geheel op zichzelf, buiten alle verband
met andere Staten,

Niet in eene mogelyke rechtsverhouding der Staten moet
de rechtvaardiging van het middel gezocht, maar in den waren
aard van het middel zelf.

Juist het rechtskarakter van een vonnis maakt aanspraak
op eerbiediging, ook buiten de grenzen van den Staat waar
het is gewezen 5 de vreemde Staat is verplicht tot erkenning,
niet omdat zij noodig is tot instandhouding der universeele
samenleving, maar omdat het een
vonnis is,

Mr. Jitta meent wel, dat hij de noodzakelijkheid betoogt
op een rechtsgrond, feitelgk steunt zij bij hem echter op
overwegingen van utiliteit.

En hoe kan het ook anders , waar de rechtvaardiging van
een middel buiten dat middel zelve wordt gezocht ? Men wil
het doel, en acht nu ook het middel geoorloofd, dat daartoe
leidt.

Onderzoekt men daarentegen met ons den aard van het
middel, dan komt men tot het besluit, dat het middel ge-
rechtvaardigd is omdat het noodzakelyk is, omdat het, afge-

Staat aan den anderen? Want spreekt men van eene gunst, dan bedoelt
men daarmede voordeel voor den Staat aan wien zij wordt bewezen , voordeel
dus voor de onderdanen van dien Staat. Maar het is immers mogelijk dat
de Nederlander in Frankrijk een vonnis heeft verkregen, en nu in Nederland
erkenning vraagt? In dat geval zou het een voordeel voor den Nederlander
zeiven zijn.

-ocr page 128-

115

scheiden van elk doel of eenig resultaat, dat er mede wordt
bereikt, wordt geeischt door het recht, en dat is wel de beste
rechtvaardiging.

Onwillekeurig\' stelden wij reeds bij en door de bestrijding
van Mr. Jitta\'s theorie eene meening op, die m. i. de eenige
juiste oplossing van het vraagstuk bevat.

Wij zoeken de oplossing niet op het gebied van het publiek-
recht, maar op dat van het privaatrecht.

Het vonnis, dat de erkenning van een bestaand recht
bevat heeft zelve ook aanspraak op eerbiediging, niet alleen
door den eigen Staat, maar ook in den vreemde, want het
te eerbiedigen is het recht te handhaven , en daarbij kent
men geene grenzen.

Iedere Staat beantwoordend aan zijn doel is tot die hand-
having verplicht.

Ieder individu, wiens goed recht door den rechter is er-
kend, heeft dus aanspraak op erkenning van zijn vonnis
door iederen Staat.

Er zijn er wellicht, en ik geloof werkelijk dat dergelijk
gevoelen wel is verkondigd , die dat begrip van verkre-
gen rechten te vaag vinden, en zoo\'n beginsel van hoogeren
aard, aan eene hoogere orde der dingen ontleend te onbestemd
achten , om er op voort te bouwen.

1) Dat dë aard van het vonnis geheel wordt voorbijgezien , blijkt reeds
hieruit, dat dit vraagstuk op eene lijn wordt gesteld met het muntstelsel,
maten en gewichten , maatregelen ter voorkoming van aanvaringen op zee,
en andere kwestiën van administratie.

-ocr page 129-

116

Maar die bedenking komt dan toch zeker van personen,
die, al is het op anderen grond, de toepassing van vreemde
wetten gerechtvaardigd achten?

Welnu, dan is ook hun verzet gebroken, want wie vreemde
wetten erkent, kan vreemde vonnissen niet buitensluiten, daar
beide rechtsuitingen zijn van éénzelfde gezag.

De wet bepaald wat recht is in abstracto, de rechter be-
paalt wat recht is in concreto: dezelfde macht, het één en
ondeelbare Staatsgezag stelt in beide gevallen den gedrags-
regel.

Men zal mij misschien de leer der trias politica voorhou-
den, en, op grond daarvan, dit betoog wraken.

De leer van een één en ondeelbaar Staatsgezag is zeker in
flagranten strijd met de leer der trias politica, die in de
wetenschap wel vry algemeen veroordeeld is, maar waarvan
wy in verschillende staatsregelingen nog overblijfselen aan-
treffen,

In de leer der trias politica berust het Staatsgezag by
verschillende zelfstandige , onderling onafhankelijke, machten.

Er is dan niet één Staatsgezag, maar de staatsmacht heet
daar verdeeld, en voor elk van die deelen is eene afzonder-
lyke macht ter uitoefening aangewezen.

Maar de Staat is eene eenheid; de macht aan den Staat
toekomende is dus ook één en ondeelbaar.

Bovendien is de Staat geen mechanisme, samengesteld uit
verschillende machten: hij is veeleer een organisme, en

Cf.. Bluntschli //Lelire vom modernen Staat". T p. 573. en Stein ,
»Verwaltungslehre" I p. 9,

-ocr page 130-

117

dat hij dit is maakt juist, dat wij in de werkelykheid de
wetgevende-, uitvoerende- en rechterlijke macht als zoo-
vele
organen van het één en ondeelbare Staatsgezag waar-
nemen.

Evenals het menschelijk organisme, om zijne functiën te
vervullen, zijne organen behoeft, maar dezen weer het
verband met de centrale werkplaats, de hersenen, niet
kunnen ontberen, van waar uit zij alleen kracht en leven
ontvangen, evenzoo behoeft het Staatsgezag zijne organen
om zich te uiten, maar is dan ook een samenstel van
werkende staatsorganen zonder het centrale Staatsgezag on-
denkbaar.

De wetgevende macht geeft geene wetten, maar, om bij
het Nederlandsche staatsrecht te blijven: Wij, Koning der
Nederlanden, vinden goed en verstaan ; de rechter wijst
het vonnis , maar er wordt recht gesproken „in naam des
Konings."

Wil dit nu zeggen, dat het Staatsgezag belichaamd is in
den vorst ? Geenszins; het Staatsgezag is een begrip, en
waar het, om aan menschen zijn wil kenbaar te maken ,
een menschelyk wezen noodig heeft, daar is zeker de vorst
in alle gevallen de aangewezen persoon.

Dat by een vonnis zoowel als by eene wet de Koning
is aangewezen als dat menschelyk wezen, vindt eenvoudig
zijn grond in de wenschelijkheid om, waar het begrip eene
eenheid is, ook het beeld van dat begrip dat karakter van
eenheid te doen behouden. Maar de vorst spreekt slechts den
wil van het Staatsgezag uit, niet zyn eigen wil.

-ocr page 131-

118

De leer der trias politica kwam voort uit reactie tegen
de absolute monarchie.

Bij hare voorstelling schijnt het inderdaad of men
slechts te kiezen heeft tusschen deze twee: of het Staats-
gezag is opgedragen aan één persoon , of het is verdeeld
over meerdere personen of machten.

Uit het boven aangevoerde blykt evenwel, dat er eene derde
verklaring mogelijk niet alleen, maar ook noodzakelijk is.

De Staat is een organisme, het Staatsgezag behoeft
tot uitoefening van zijne macht organen : uit deze beschou-
wing volgt geenszins, dat die macht nu overgaat op die
organen ; integendeel, de organen werken op grond van de
aanwezigheid van het Staatsgezag; verdwijnt het Staatsgezag,
dan houdt ook hunne werking op.

Welke opvatting de juiste is, behoeft, naar ik meen,
geen betoog meer.

Maar wij hebben nog niet geheel afgerekend met de leer
der trias politica.

Bij Mr. Eeuijl lozen wy : „De leer der trias politica
heeft (dus) volstrekt niet hare waarde verloren, slechts heeft
zy eenen anderen inhoud verkregen. Het is niet meer de
vraag, in welke deelen de staatsmacht moet gesplitst wor-

ï) De leer der trias politica is, meen ik, voor goed geoordeeld, vooral
door de Duitsche rechtsphilosophen. Cf. Laband, //Das Staatsrecht des
Deutschen Beiches" I p, 7.

H. Eeuijl J. Jzn. //De leer der trias politica sinds Locke en Mon-
tesquieu." Groningen 1886 p. 83.

-ocr page 132-

119

den, maar deze, welke organen namens den Staat het bestuur
van dien Staat moeten uitoefenen."

Deze beide meeningen zijn met elkaar in strijd. Is het
slechts de vraag: welke organen
namens den Staat het be-
stuur van den Staat moeten uitoefenendan kan men tevens
niet zeggen dat de leer der trias politica hare waarde niet
heeft verloren.

Immers het groote beginsel van deze leer was : verdeeling
der staatsmacht over meerdere , geheel zelfstandige, onafhan-
kelijke machten; en niet: uitoefening der staatsmacht door
organen
namens den Staat.

Met de laatste uitspraak vereenig ik mij volkomen; geens-
zins met de eerste : dat de leer der trias politica volstrekt
niet hare waarde verloren heeft.

Maar de stryd is slechts schijnbaar, en de heer Eeuijl
blijkt onze bondgenoot, want hij bedoelt, zooals ons nader
blijkt, met dit laatste: de leer van Montesquieu heeft dus
volstrekt niet hare waarde verloren.

Op pag. 52 van zijn werk lezen wij : „Kennelijk heeft
Montesquieu het oog op eene verdeeling der taak, die in- en
namens den Staat door zijne organen verricht moet worden."

Gaarne neem ik op gezag van Mr. Reuijl deze uitspraak
aan, maar men zal ons toch moeten toegeven, dat de Fran-
sche geleerde zich dan zeer duister en verward hieromtrent
heeft uitgedrukt.

Ik cursiveer.

1) t.. a. p. lezen wij ook //Wat Montesquieu eigenlijk wil verdeelen is
minder duidelijk."

-ocr page 133-

120

In ieder geval erkent schrijver: „Maar al moet men
Montesquieu ook al vrijspreken van de beschuldiging — deze
uitdrukking is zeker niet te sterk, als men het oordeel in
aanmerking neemt, dat de grootste schry vers van den tegen-
woordigen tijd over het beginsel der machtsverdeeling uit-
spreken — dat hy uitging van eene verdeeling der staats-
macht in objectieven zin, zeker is het, dat dergelijke ver-
deeling wel aangenomen wordt door tal van zyne volgelingen.

Mr. Reuijl blijkt ook een vyand van de leer der trias
politica, want wij lezen op p. 56: „Maar de vraag naar
het al of niet nevelachtige van deze begrippen ter zijde
stellende, moeten wij dit toch wel aannemen, dat de Staat
eene eenheid vormt. De macht aan die eenheid toekomende,
is dus ook één en ondeelbaar, en het gaat dus niet aan,
om met zoovele aanhangers der trias politica haar te willen
verdeelen."

Wel zegt schrijver nu op p. 57: „Is nu echter hiermede
de geheele leer der trias politica veroordeeld ? M. i. volstrekt
niet. Al moge men de staatsmacht in objectieven zin niet
kunnen verdeelen, toch blijft nog de vraag te beantwoorden
over of er niet verschillende staatsmachten in subjectieven
zin kunnen bestaan, die elk een deel der staatstaak vervullen."
De verklaring echter dezer uitspraak volgt terstond, waar
gezegd wordt: „En dat is eigenlyk het essentieele beginsel
van Montesquieu en zijne volgelingen.\'\'

Ja, wel het essentieele beginsel van Montesquieu, riiet dat

\') p. 53.

-ocr page 134-

121

van zijne volgelingen ; het zijn immers juist die volgelingen,
die de leer van Montesquieu tot de leer der trias politica
volledig hebben uitgewerkt ?

Verder trekt de heer Reuyl te velde tegen hen, die,
meenende dat het Staatsgezag door één orgaan moet uitge-
oefend, het belichamen in den persoon van den vorst.

Daar ik mijzei ven evenwel niet tot die laatsten reken, en
de gansche bespreking van de quaestie bovendien buiten ons
bestek valt, geloof ik dat wij het verdere van zijn belang-
rijk betoog moeten laten rusten. Het is voldoende te con-
stateeren , dat onze stelling geenszins strydt met de conclusie,
waartoe de heer Reuijl komt in zijn bekroond werk, dat hem
ook tot academisch proefschrift strekte, welke conclusie over-
eenstemt met de meening van ook buitenlandsche schryvers,
en tevens strookt met den feitelijken toestand in alle Staten,
die een constitutioneelen regeeringsvorm bezitten.

Ik voorzie nog eene bedenking van anderen aard.

Uwe redeneering, zoo zal men zeggen, is slechts ten deele
juist. Wetgeven is niet slechts het stellen van een gedrags-
regel , en rechtspreken is niet slechts het vaststellen van wat
recht is.

Het begrip „wet" bestaat uit twee elementen: het omvat
niet alleen den gedragsregel, die daarin wordt vastgesteld,
het omvat ook het bevel tot naleving van dien regel; het
is dikwijls niet eens noodig, dat de wetgever den gedrags-

\') Cf. t. a. p. p. 53 eii 54 , waar vooral de Duitsche philosophen, met
name Fichte, als die volgelingen worden aangewezen.

-ocr page 135-

122

regel vaststelt; het gebeurt, dat hij eenvoudig den bestaan-
den regel sanctionneert; in die sanctie, in dat bevel hgt dus
alleen het karakter der wetgeving.

Evenzoo is het vonnis niet alleen het vaststellen van het
concrete recht, maar het bevat tevens het bevel aan de ver-
oordeelde partij, tot naleving van het vonnis. Dit laatste
bestanddeel, dat bevel, nu is het overwegende, in die uitvoer-
baarverklaring der beslissing ligt juist de eigenaardige han-
deling van het staatsorgaan.

En de conclusie uit deze beide praemissen is: dat in het
eerste geval het stellen van den gedragsregel, in het andere
de rechterlijke beslissing slechts voorbereidende werkzaam-
heden zijn, in beide gevallen vreemd aan de werking van
het Staatsgezag, die zich alleen openbaart, ginds in het
verleenen van verbindende kracht aan de wet, hier in de
uitvoerbaarverklaring der rechterlijke beslissing.

//Das Hoheitsrecht des Staates oder die Staatsgewalt kömmt nicht in
der Hersteilung des Gesetzes-Inhaltes, sondern nur in der Sanction des
Gesetzes zur Geltung; die Sanction allein ist Gesetzgebung im staatsrecht-
lichen Sinne des Wortes" Laband //das Staatsrecht des Deutschen Reiches."
Freiburg i. B. u. Tübingen 1878 bnd. II p. 6.

//Dadurch dasz der Staat durch das Gericht als sein Organ in der formellen
Weise des Urtheils den im Tenor bezeichneten Rechtsanspruch anerkennt,
wird von ihm ein Recht
in concreto sanctionirt, wie im Gesetz ein Rechtsatz
in abstracto ; und ebenso wie das Gesetz nicht blos die Peststellung und
Formulirung eines Rechtssatzes, sondern die Ausstattung desselben mit ver-
bindlicher Kraft ist d. h. den Befehl enthält ihn zu befolgen, so ist auch
das Urtheil nich blos Feststellung des concreten Rechts, sondern zugleich
Befehl an den Verklagten, den Rechtsanspruch zu erfüllen , unter der
Drohung , dasz im Falle des Zuwiderhandelns auf Verlangen des Klägers

-ocr page 136-

123

Gaarne erken ik, dat deze voorstelling van zaken weinig
strookt met mijne stelling, dat het Staatsgezag zoowel in de
wet als in het vonnis den gedragsregel vaststelt; toch acht
ik het hier niet de aangewezene plaats tot hare bestrijding.

Wij moesten een uitstap maken op een aan ons eigenlijk
onderwerp vreemd terrein, en juist die afwijking noopt ons
tot kortheid , waar die aan ons betoog niet schaadt.

De bestrijding nu is overtollig, daar de bewering geenszins
aan het doel, dat ik met mijne stelling beoog, in den weg staat.

Immers het doel is aan te toonen, dat zoowel wet als
vonnis rechtsuitingen zijn van éénzelfde macht, van éénzelfde
Staatsgezag, en als zoodanig, als uitingen van éénzelfde
karakter, ook gelijke bejegening verdienen. Sluit een
vreemde Staat zijne grenzen voor buitenlandsche wetten, dan
moet die maatregel ook toepasselijk zijn op buitenlandsche
vonnissen; laat hij daarentegen de werking van vreemde
wetten op eigen gebied toe, dan is het onredelijk, de kracht
van buitenlandsche vonnissen uit te sluiten.

die Befolgung dieses Befehls durch die Staatsgewalt und durch die phy-
sischen Machtmittel des Staates erzwungen werden würde. Nur in dem
letzteren Bestandtheil des Urtheils , in der Vollstreckbarkeitserklärung
des Anspruchs , liegt die spezifisch staatsrechtliche Function." Idem
ibidem Bnd. III Abth. II p. 24. Cf. Mr. J. T. Buijs , //de Grondwet"
dl. II p. 323.

\') Deze bewering schijnt mij toe in nauw verband te staan met- eigen-
lijk een uitvloeisel te zijn van de stelling, dat in een constitutioneelen
Staat bij het hoofd der regeering alle staatsmacht berust.

Is deze laatste meening onaannemelijk — en ik meen dat het bewijs
wel is te leveren —, dan valt daarmede ook de gevolgtrekking.

-ocr page 137-

124

Welnu, prof. Laband c. s. erkent dat wet en vonnis wel
niet
rechtsui tingen , maar toch uitingen, met name bevelen
zijn van eenzelfde Staatsgezag, Die uitingen, die bevelen
gronden zich op- zijn uitvloeisels van voorbereidende werk-
zaamheden ; het komt er nu maar op aan te betoogen, dat de
voorbereidende werkzaamheden, door verschillende instellingen
verricht, van eenzelfden aard zijn. En dat betoog is zeker
niet moeielijk te leveren.

Er was een tyd, dat er geene wetten bestonden, en des-
ondanks , misschien juist daarom te meer, was er behoefte
aan rechtspraak, en werd zij bevredigd.

De rechter, die eene beslissing moest geven had het recht
te zoeken, waar hij het kon vinden; in ieder geval was
voor hem eigen rechtsbewustzijn de voorname bron; hier-
door alleen gebonden waren recht en billijkheid voor hem
gelijkluidende begrippen.

Hij had niet alleen recht toe te passen , hij had het ook
vooraf te vormen. Zijn toepassen was tevens vaststellen
van den gedragsregel. Beide waren in ééne daad vereenigd.

En is nu sedert de aard van \'s rechters werkzaamheid
zoozeer veranderd ? Het is waar, in verloop van tijd is zyne
vrijheid van rechtsvinding beperkt; het vaststellen van wet-
ten was het begrenzen van het gebied , waar hij het recht
moest zoeken; is hij daarom binnen die perken minder vrij ?
Al zijn de grenzen dikwijls eng getrokken, kan het nog
niet gebeuren, dat van hem eene beslissing gevraagd wordt,
waar de bepaalde gedragsregel ontbreekt, en waar hij , al-
vorens recht te kunnen toepassen , dit eerst moet vaststel-

-ocr page 138-

125

len ? De rechter is daar tevens wetgever ; en , waar hij
den gedragsregel reeds gesteld vindt, moge dit karakter
zijner taak minder uitkomen, het ligt desniettemin in zyn
oordeel, of de voor de toepassing van den regel vereischte
feitelijke toestand aanwezig is , en in die toepassing zelve.

De beslissing van den rechter in het privaatrecht is tevens
eene handeling van wetgevenden aard, vroeger onbeperkt,
thans door het geschreven recht beperkt.

1) //De rechter , die weigert recht te spreken , onder voorwendsel van het
stilzwijgen, de duisterheid , of de onvolledigheid der wet, kan , uithoofde
van rechtsweigering , vervolgd worden." Art. 13 wet houdende A.B.

Wij lezen bij prof, Dr. K. Binding van Leipzig, //Strafgesetzgebung ,
Strafjustiz und Strafrechtswissneschaft in normalem Verhältnis zu einander"
in het: Zeitschrift für die gesamte Strafrechtswissenschaft van Dr. Dochow
und Dr. v. Liszt, Wien 1881 : pag. 14; //Zwischen dem Rechte, was
besteht, und der Wissenschaft, welche dieses Recht lehrt, zwischen der
allgemeinen Regel und ihrer allgemeinen Auslegung ist das
RicMerthum,
dazu bestelltt, der konkreten Lebenserscheinung ihr Recht angedeihen
zu lassen.

Was der Gesetzgeber nicht will , der Theoretiker nicht darf , das grade
ist sein Ambt.
Sein Urteil aber ist zugleich ein Akt wissenschaftlicher und
ein Akt geselzgeherischer Thäligkeit."
(Ik cursiveer) . .......

//Es ist neuerdings die Frage nach dem Wesen des Urteils wieder in
Flusz gekommen : die Entscheidung schwankt , ob es lediglich sog. Rechts-
Anwendung , d. h. lediglich Urteil im logischen Sinne, das ist schlieszlich
nichts anderes als eine rein wissenschaftliche Thätigkeit, oder Rechts-
setzung im Sinne einer
lex specialis sei ?

Bedenkt man, dasz jedes Straf-Urteil authentische Gesetzes-Auslegung
— wenn auch nur für den einzelnen Fall — ist, dasz der Richter durch
sein Urteil früher nicht vorhandene pflichten erzeugt , dasz er berufen
erscheint, die Unbestimmtheiten, die der Gesetzgeber absichtlich oder
unabsichtlich im Gesetze belassen hat, in bestimmten Rechlswillen um

-ocr page 139-

126

Maar en hiermede kom ik tot het laatste bezwaar,
dat ik kan voorzien — ligt het niet in het begrip wetge-
ving , dat de wet een algemeenen regel vaststelt, terwijl het
vonnis een regel stelt voor één bepaald geval ? Dat eene wet
algemeen werkt is wel het meest voorkomende, maar het
behoort geenszins tot haar wezen. „Mit dem BegrilF des
Gesetzes ist es völlig" vereinbar , dasz dasselbe einen Rechts-
satz aufstellt, der nur auf einen einzigen Thatbestand an-
wendbar ist, oder nur ein einzelnes concretes Rechtsver-
hältnisz regelt" zegt Laband, en hij is in onze zaak
zeker een onverdachte getuige.

Het vaststellen van den gedragsregel in abstracto\' en het

zusetzen , so kann kaum noch ein Zweifel bleiben , dasz das Urteil sich
als
lex specialis darstellt.

Somit ist die richterliche Gewalt von der gesetzgebenden nicht funda-
mental verschieden: der Richter ist die lebendige Vertreter des Gesetzgebers,
nicht wie Montesquieu will, ein
êlre inanime\\ er ist sein Bevollmächtigter,
nicht lediglich »das Mundstück des Gesetzes" ; allerdings wird er an die
Grenzen dieser Vollmacht streng gebunden, aber vom Vollmachtgeber durch
das Vertrauen geehrt, dasz seinem Ermessen ein weiter Spielraum absicht-
lich gelassen ist,"

En eenige bladzijden verder (p, 39) zegt prof. Binding nog.- //Die
Praxis (aber) darf über dem einzelnen Paragraphen das Gesetz als ganzes ,

und über dem Gesetze das Recht nicht übersehen.........

In freier wissenschaftlicher That hat sie im einzelnen Falle das Leben
dem Rechte zu unterwerfen und den Gesetzgeber an der Stelle zu ver-
treten , wohin sein Arm nie zu langen vermag."

Deze meening, uitgesproken op strafrechtelijk gebied, waar het eerste
en hoogste gebod luidt: nulla poena sine lege, geldt a fortiori op een
terrein als het onze, waar zelfs het //non liquet" van den rechter is
uitgesloten.

i) t, a p. p. 3. Bnd, 11.

-ocr page 140-

127

vaststellen van dien in concreto zijn dus voorbereidende werk-
zaamheden van éénzellden, wetgevenden aard; en is dit
zoo , dan hebben ook de eindwerkzaamheden, die slechts
uitvloeisels hiervan zijn , de uitingen van het Staatsgezag,
dat zich dan tot het sanctionneeren van den regel bepaalt,
hetzelfde karakter, namelijk dat van
rechtsuitingen.

Ten opzichte van een vreemden Staat verdienen dus ook
die uitingen van het Staatsgezag in beide gevallen eenzelfde
bejegening.

Hiermede schynt mij de stelling voldoende toegeHcht, en
tegen mogelijke bezwaren verdedigd; het wordt tijd tot ons
oude terrein terug t^ keeren.

Staat het dus vast, dat erkenning van vreemde vonnissen
der Staten plicht is tegenover het individu, dan zyn zij daartoe
nog niet onvoorwaardelyk gehouden.

In beginsel ja, heeft het vonnis, zooals het daar ligt, aan-
spraak op eerbiediging, maar de omstandigheden zijn er niet
naar om dat beginsel streng door te voeren.

Hieruit volgt echter, dat het vonnis de meest mogelijke
erkenning vereischt; men moet vragen : niet hoever kan men
gaan ; maar: welke omstandigheden eischen beperking ?

Het is niet te ontkennen, dat de Staten min of meer wan-
trouwend tegenover elkander staan; van dat wantrouwen geven
hunne wetgevingen voldoende blyk, en het recht van overda-
ging in Frankrijk (art. 14 C. c.), ten onzent (art. 127 Rv.)
en in andere landen, onze artikelen 992 en 138 van het bur-
gerlyk wetboek als afwijkingen van den regel:
locus regit
actum
zyn reeds zoovele onwraakbare getuigen, dat men van

-ocr page 141-

128

onafhankelijkheid en macht heeft misbruik gemaakt, ten koste
van het recht,

By dezen misstand zou strenge handhaving van het recht
ten aanzien van ons vraagstuk inderdaad onrecht zijn, en
is dus , tot herstel van evenwicht , beperkte erkenning plicht.

Welke nu die grenzen, die voorwaarden zijn, waaronder
vreemde vonnissen moeten worden erkend, zal het onderwerp
eener volgende afdeeling uitmaken.

2,

voorwaarden waaronder de erkenning moet aeschieden.

De wet, haar inhoud moge recht of onrecht zijn, verdient
als hoogste uiting van het Staatsgezag eerbiediging, niet alleen
van den kant van het individu, maar ook van dien van den
wetgever zei ven.

Het staat den laatste zeker vrij den bestaanden regel op
te heffen, en die opheffing mag men zelfs verwachten, waar
de regel onrecht bevat; maar houdt hij hem in stand, dan
is het zijn plicht de latere voorschriften in overeenstemming
er mede te geven, want de heerschappij der eenmaal uitge-
vaardigde wet dient onverkort te worden gehandhaafd.

Het is duidelijk dat met en door de erkenning van vreemde
vonnissen ook voor vreemde wetten de deur wordt openge-
zet ; bv. men erkent al dadelijk daarmede de geldigheid
der wet omtrent de bevoegdheid des vreemden rechters.

Die vreemde wet nu zal, voor zoover zij eenzelfde onder-
werp regelt als de eigene wet, daarmede overeenstemmen of

-ocr page 142-

129

in strijd zijn, en ter voorkoming van dien strijd is gewezen
op de wenschelijkheid van een uniform wereldrecht.

Het zon voorwaar een afdoend middel zijn, maar met
grond mag men betwijfelen of, zoo al ooit de verwezenlij-
king van dat ideaal waarschijnlijk is, zij wel in de eerste
jaren kan worden verwacht.

Reeds met eenheid van regelen voor de oplossing van inter-
nationale wetsconflicten zou reeds veel gewonnen zijn, be-
weert men, en ik zal het waarlijk niet tegenspreken,

In ieder geval wordt bepaaldelijk eene eenvormige regeling
der rechterlijke competentie als grondslag der erkenning
geëischt.

Maar nog eene andere wijze van oplossing is mogelijk, en
ik geloof dat wy hiertoe onze toevlucht moeten nemen, want,
die laatste eisch moge gering schijnen, het zal nog wel eenige
tijd duren eer daaraan voldaan is.

Hetzelfde resultaat — verzekering yan de heerschappij van
eigen wetten — wordt ook bereikt., wanneer wij aannemen:
erhenning van vreemde vonnissen., mits geen inbreuk makende
op eigen wetten.

Hier is natuurlyk alleen sprake van dwingend of absoluut
recht, van wetten, die een gebod of verbod bevatten; maar
ook strijd met deze behoeft niet altijd eene reden van uitslui-
ting van vreemde vonnissen te zijn, en daarom sprak ik
juist van inbreuk maken.

1) Cf. Mr. D, Josephus Jitta , t. a. p. p. 17 en Mr.\' T. M. C. Asser,
t. a. p. p. 319 i. f, \'

9

-ocr page 143-

130

Slechts wanneer de buitenlandsche wet in conflict komt
met de inlandsche, wanneer de heerschappy van deze laatste
wordt bedreigd, is niet-erkenning plicht.

Dit beginsel lost, dunkt my , het best den strijd op, die
niet uitblijft, waar deze twee eischen: heerschappij der
eigen wet en erkenning van het vreemde vonnis tegenover
elkander staan; het zal ons tot een juist resultaat leiden bij
de behandeling der verschillende vragen, die ons nu wachten.

Ook de wetgevers van den nieuweren tyd gaan, zooals
wy in ons eerste hoofdstuk zagen, in beginsel uit van de
overtuiging, dat eene erkenning van het buitenlandsche vonnis
in meerdere of mindere mate noodzakelyk is; maar wij merk-
ten tevens op, dat de voorwaarden, waaronder zij tot
die erkenning besluiten, zoo talrijk en zoo ruim zijn, dat
de feitelijke toestand op niet-erkenning neer komt.

Desniettegenstaande kan eene korte bespreking van die voor-
waarden haar nut hebben, en ik acht het niet onmogelijk
door vergelijking en schifting een goed resultaat te verkrygen.

Hiertoe neem ik de wetgevingen van België, Italië en
Duitschland.

I. Zooals wij opmerkten schrijft de Belgische Avet van
1876 voor, dat de rechtbanken van eersten aanleg kennis
nemen van de vonnissen van vreemde rechters in burgerlyke
en handelszaken.

Zoo er tusschen België en het land, waar het vonnis is
gewezen een tractaat bestaat, gesloten op den grondslag

-ocr page 144-

131

van reciprociteit, dan zal het onderzoek zich slechts over
de volgende vijf punten uitstrekken :

1. Of de beslissing geene bepalingen inhoudt strijdende
met de publieke orde of met de beginselen van het Belgische
publiekrecht;

2. Of volgens de wet van het land waar de besHssing geval-
len is , deze beslissing kracht van gewijsde heeft verkregen ;

3. Of volgens dezelfde wet de expeditie van het vonnis
alle voorwaarden , vereischt voor de authenticiteit, in zich
vereenigt;

4. Of de rechten der verdediging zijn geëerbiedigd ;

5. Of de vreemde rechter niet uitsluitend bevoegd is op
grond van de nationaliteit van den eischer.

Deze laatste voorwaarde is aangenomen naar aanleiding
van het recht van o verdaging ; men wilde bv. geene von-
nissen tegen Belgen in Frankrijk gewezen , in België uit-
voerbaar verklaard zien , wanneer de competentie des rechters
uitsluitend berust op art. 14 C. c.

II. De Italiaansche wet van 1865 bepaalt vóór alles de
inachtneming van de internationale overeenkomsten , die op
dit punt bestaan.

Dan volgt dat de executoriale kracht door de Italiaansche
hoven van appèl aan vreemde vonnissen gegeven wordt,
na een onderzoek over de vier volgende punten:

1. Of het vonnis door een competenten rechter gewezen is;

2. Of de dagvaarding regelmatig heeft plaats gehad 5

3. Of partijen wettiglijk vertegenwoordigd waren, of wel
wettiglyk verstek is verleend;

-ocr page 145-

132

4. Of de beslissing niet strijdt met de openbare orde, of
met het interne publiekrecht van het Koninkrijk.

Wanneer wij nu deze twee wetgevingen met elkander
vergelijken, dan treft het ons, dat de Italiaansche wet,
niettegenstaande zij van vroeger dagteekening is, veel vrij-
zinniger bepalingen bevat dan de Belgische; terwijl de eerste
in het algemeen aan alle vreemde vonnissen onder enkele
voorwaarden de tenuitvoerlegging in Italië verzekert, laat
de laatste de bestaande verouderde toestand voortduren;
alleen vonnissen van landen, waar de Belgische vonnissen
uitvoering erlangen, doet zij onder voorwaarden uitvoerbaar
verklaren.

De Belgische wet laat de regeering tractaten sluiten, op
den grondslag van reciprociteit; in de Italiaansche wet is
terecht noch van tractaten, noch van reciprociteit sprake.

Behoudens hetgeen ik omtrent het karakter van wet en
tractaat in eene afzonderlyke afdeeling wensch te bespreken,
moet ik hier reeds opmerken, dat erkenning van vreemde
vonnissen plicht , is, ónafhankelijk van het feit, dat de
Staten daaromtrent met elkander tractaten sluiten.

Een tractaat knoopt een zekeren band tusschen twee of
meer Staten, waarbij zij tegenover elkander verplichtingen
op zich nemen; maar waar nu de verplichting reeds bestaat,
is immers ook die band niet meer noodig?

Evenmin is hier plaats voor reciprociteit, want ook van
een beding hieromtrent is de verplichting onafhankelijk.

Met tweeërlei doel stelt men den eisch van reciprociteit.
Eensdeels ligt daaraan de gedachte ten grondslag, dat de

-ocr page 146-

133

erkenning van eigen vonnissen in een vreemd land een voor-
recht is, wenschelijk voor eigen onderdanen. Wy merkten
echter op, dat hier geen plaats is voor onderscheid tusschen
nationaliteiten, en dat erkenning integendeel ten nadeele van
den eigen onderdaan kan zijn.

De erkenning is een algemeen belang, een belang van het
recht, dat elke Staat voor zich zelf heeft te behartigen ; wèl
moet zij plaats hebben onder waarborgen, ter voorkoming
van botsing met andere belangen, maar waar van geene
botsing sprake is, is elke voorwaarde eene belemmering.
Men erkent ook die belemmering en hoe kan men dan
anderdeels den eisch van reciprociteit aanprijzen, als uit-
muntend middel om het nieuwe beginsel meer algemeen
verspreid, en door de Staten aangenomen te zien ?

Mij dunkt, deze twee meeningen sluiten elkander uit.
Terecht zegt de heer Durier : „Chacune des nations euro-
péennes a été saisie de la crainte d\'être prise pour dupe;
elle a pensé qu\'en entrant dans la voie de la vérité, large-
ment et sans restriction, elle serait victime de sa générosité.
C\'a été, je pense, une erreur: un peuple gagne toujours à
proclamer chez lui, sans restriction et sans condition, le
principe de la vérité."

De overige voorwaarden, die beide wetten stellen, hebben
veel overeenkomst.

In beide vindt men bepaald , dat het vreemde vonnis geene

Prof. Asser, Revue de droit international t. I. 1869 , p. 411 vv.
2) Op het Congres van sociale wetenschappen te Brussel 1863. Cf.
Revue, ibidem.

-ocr page 147-

134

bepalingen mag inhouden strijdende met de publieke orde of
het publiekrecht van den eigen Staat.

Reeds bij het onderzoek naar de Italiaansche jurisprudentie
zagen wij , wat al niet tot dat begrip „pubheke orde" wordt
gebracht, en dat deze. voorwaarde haast alle andere waar-
borgen overbodig maakt.

Op dien grond kan men alle erkenning van vreemde von-
nissen tegenhouden, want aldus is het aan de willekeur van
den rechter, en aan zijne waardeering van het begrip overge-
laten , om een vonnis al of niet uitvoerbaar te verklaren.

De verdedigers van dit beding ontkennen niet, dat de
gereede en krachtdadige uitvoering van vreemde vonnissen
onder een dergelijke voorwaarde zal lijden, maar de grond-
beginselen van de maatschappelijke orde zullen onaangetast
blijven. Salus publica suprema lex !

Ongetwyfeld moet die maatschappelijke orde te allen tijde
gehandhaafd worden , maar waar is de grens van dit begrip ?
Neemt men het in den ruimsten omvang , dan wordt het
gansche voorschrift van erkenning illusoir , en feitelijk aan
den rechter daaromtrent het oordeel gelaten.

Voor Daguin is het geen bezwaar, dat de toepassing van het begrip
//pubheke orde" aan \'s rechters willekeur is overgelaten. Wij lezen van
hem, t. a. p. p. 116: //En resumé, nous croyons que, toutes les fois qu\'il
n\'existera pas de textes formels, il faudra laisser une certaine latitude aux
magistrats , qui apprécieront, si la décision étrangère est ou non conforme
aux principes de l\'ordre public français."

Zie over de //Proteus-natuur" van het begrip //publieke orde" v. Bar.
t, a. p. Bnd. I. p. 97 en 98.

-ocr page 148-

135

Allereerst moet men xich , naar ik meen , beperken tot
die grondbeginselen , die in de wet zijn gesanctionneerd, want
het beginsel, dat wij boven ontwikkelden — erkenning van
vreemde vonnissen , mits geen inbreuk makende op eigen
wetten — leidt daartoe.

De wetgever heeft eenmaal zyn voorschrift gegeven, en
inconsequent zou het zijn hier toe te staan wat hy ginds verbood.

Hier is geen sprake van een nevelachtig en rekbaar begrip
„publieke orde", en er is dus minder plaats voor subjectieve
interpretatie; de Staat heeft een beginsel — naar zijne
meening een grondslag der maatschappij — in de wet ge-
sanctionneerd en met dat voorschrift heeft men slechts te maken.

Maar hiermede is de moeilijkheid nog verre van opge-
lost , want hoe moeten die wetten nader aangeduid ? Zal
men het criterium zoeken in het doel, en met von Savigny
twee soorten van wetten aannemen , de eersten ter wille van
het individu daargesteld , de zuivere „rechtswetten," de
laatsten ter wille der „publica utilitas" bestaande ?

Deze onderscheiding gaat echter te ver , want v. Savigny
rekent tot deze laatste categorie ook de wetten, waarby een
nationaal oeconomisch doel zich denken laat, en eveneens
het geval dat de nationale wetten een rechtsinstituut van
een vreemden Staat niet kennen.

Een nationaal oeconomisch doel hebben nu ongeveer alle
wetten en met die opmerking vervalt de gansche onder-
scheiding.

i) System des heutigen Eömischen Eechts. End. 8, p. 35, 36,
O Cf,
V. Bar, t. a. p. Bnd. 1. p. 91.

-ocr page 149-

136

Moet men ze dan noemen : wetten betreffende publieke
orde en goede zeden, en het pubhekrecht ?

Daartoe behooren ook de W3!;ten betreifende den staat der
personen , de bepalingen omtrent de verhouding van ouders
en kinderen, omtrent huwelijksbeletselen, kortom het gansche
familierecht valt er onder, en zoo zou men een einde maken
aan de algemeen erkende heerschappij der nationale wet of
van die der woonplaats.

Of is de tegenstelling van sociaalrecht en \'privaatrecht,
door Laurent gegeven , juist ?

Maar reeds bij hem zeiven blijkt zij geen vasten maatstaf.

Weinig beslissend voor het oogenblik is ook Brocher\'s
meening, die onderscheidt tusschen wetten betreffende de
interne publieke orde , en betreffende internationale publieke
orde : de laatsten moeten dan het uitsluitend karakter hebben.

Hij zelf echter verzuimt het nadere onderscheidingsteeken
te stellen , en daarom is het ons juist te doen.

Eindelijk sluit zich bij deze laatste meening ook aan
A. Weiss , terwijl deze eene nadere aanduiding van die
internationale publieke orde niet wenschelijk acht, maar
haar veeleer aan het oordeel van den rechter wil laten.

Bij voorkeur zou ik hier willen beshssen in den geest van
V. Bar, waar hy zegf).- „Die Anwendung auswärtiger

\') //Le droit civil international," tome S.

") //Nouveau traité de droit international privé," 1876 n". 141 vv.
//Traité élémentaire de droit international privé," 1885, p. 516 vv.
t. a, p. Bnd. L p. 132.

-ocr page 150-

137

üeclitsnormen ist in soweit ausgeschlossen, als sie dazu
dienen würde, im Gebiete des Staates Rechtsverhältnisse zu
verwirklichen oder Handlungen und Leistungen zu erzwingen,
welche nach der Gesetgebung des Staates daselbst nicht ge-
duldet, beziehungsweise daselbst nicht erzwungen werden
sollen."

Door erkenning van het vreemde vonnis erkent men een
bepaalden rechtstoestand, eene rechtsverhouding van partijen.

Het komt er op aan of die rechtstoestand zelve strydt met
de grondbeginselen van maatschappelijke orde, in de wet
van den Staat, waar de erkenning zal plaats hebben, neer-
gelegd ; is die strijd aanwezig, dan dient de erkenning on-
voorwaardelyk geweigerd.

Wanneer het Staatsgezag eene bepaalde rechtsverhouding ,
op welken grond ook, verbiedt, dan kan het niet een
vreemd vonnis erkennen, dat die rechtsverhouding verwezenly kt.

Hiermede is niet gezegd, dat die erkenning ook moet
geweigerd , wanneer in het vreemde vonnis de gewraakte
rechtsverhouding slechts wordt gehuldigd, wanneer het
vonnis daarop rust.

Die eisch zou inderdaad te ver gaan, want hij zou hiertoe
leiden dat men het nationale verbod ook in den vreemde
toepasselijk achtte, en zoo daaraan eene heerschappij toekende,
die men juist voor de vreemde wet bestrijdt.

De werking eener rechtsverhouding is geenszins binnen
territoriale grenzen beperkt, maar kan integendeel op ver-
schillend rechtsgebied „zich vertakken."

Iedere nationale wetgever heeft zeker het recht, en het

-ocr page 151-

138

is zijn plicht, die takken, die op zijn gebied ongeoorloofd
zijn, af te houwen; maar de stam op vreemd rechtsgebied
staande, is voor hem onbereikbaar ; en juist naar dien stam
richt hij zijn bijl, wanneer hij aan een vreemd vonnis dat op
de verbodene rechtsverhouding rust, alle rechtsgevolg ontzegt.

Een voorbeeld zal dit duidelijk maken. De zoon van
een in polygamie levenden Mohamedaan vraagt erkenning
van een vreemd vonnis tegenover zijn broeder, tot afgifte
van een deel der vaderlijke nalatenschap. Zal men nu die
erkenning weigeren, omdat men zelf de polygamie verbiedt?

Dat vreemde vonnis , dat enkel afgifte van een deel der
nalatenschap vraagt, maakt hoegenaamd geen inbreuk op
nationale wetten van maatschappelijke orde.

In Nederland is het onderzoek naar het vaderschap ver-
boden zal nu de Nederlandsche wetgever , de erkenning
weigeren , wanneer het vonnis rust op dat onderzoek, zoo het
is gewezen in een Staat, waar dat onderzoek geoorloofd was ?

De executie van dergelijk vonnis, dat bv. enkel een
plicht tot onderhoud oplegt, heeft niets met maatschappelijke
orde te maken.

1) V. Bar, t. a. p. p. 129.

2) Meent men dat hiermede feitelijk dat verbod wordt ontdoken , dan
antwoord ik dat deze opmerking hier volstrekt niet opgaat. Voorop wordt
gesteld, dat het onderzoek in den vreemde is geoorloofd, en daarbij komt
m. i. ook de persoon , tegenover wien het wordt ingesteld, in aanmerking.
Verbiedt diens nationale wet, maatstaf van zijn staat, rechten en bevoegd-
heid , dat onderzoek, dan is dit, als van invloed op het familierecht,
tegenover hem ook niet geoorloofd. Cf. Weiss , t. a. p. p. 729 en v. Bar,
Bnd. I. p. 561; n°. 206.

-ocr page 152-

139

Dat verbod vs^erd gegeven ter voorkoming van zedenkwet-
sende processen, die bovendien licht tot chicanes konden
worden misbruikt; maar hier, waar in den vreemde dat
proces reeds is gevoerd, wordt de eigen maatschappelyke orde
hoegenaamd niet verstoord.

Geldt het vonnis daarentegen de verwezenlijking eener
rechtsverhouding, die zelve door de nationale wet is verbo-
den, of betreft het eene handeling, waartoe naar de nationale
wet niet gedwongen mag worden, dan dient de erkenning
geweigerd.

Was iemand bij vonnis veroordeeld om een ander te huwen
dan zou ten onzent dat vonnis geenszins, desnoods met den
sterken arm, kunnen worden tenuitvoergelegd.

Ik kom dus tot deze conclusie: de erkenning van vreemde
vonnissen moet geweigerd, wanneer zij zou leiden tot de
onmiddellyke verwezenlijking van rechtstoestanden, door de
nationale wet verboden, of tot het afdwingen van hande-
lingen waartoe, naar haar, niet mag worden gedwongen.

De tweede voorwaarde der Belgische wet, dat het vreemde
vonnis kracht van gewijsde moet hebben verkregen, komt
niet voor in de Itahaansche , en zy schijnt my ook minder
gewenscht; want zoodra een vonnis vatbaar is voor tenuit-
voerlegging moet het ook in den vreemde als zoodanig wor-
den erkend.

Het moet overal dezelfde kracht hebben, in zoover dit
zonder nadeel kan geschieden.

Dit geldt zoowel van de voorloopige tenuitvoerlegging, als
van vonnissen by verstek.

-ocr page 153-

140

Voor de uitsluiting van deze laatsten is geen reden.

Wanneer den gedaagde op w^ettige wijze kennis is gegeven van
den eisch, die tegen hem is ingesteld, en de gelegenheid voor
hem heeft opengestaan, om zijne bezwaren tegen de toewyzing
van dien eisch te berde te ,brengen, dan heeft hg het
aan zich zelf te wyten, wanneer hij bij verstek veroordeeld
Avordt.

Wanneer hy nu den tyd. dat hij zich tegen dat vonnis
kon verzetten, ongebruikt heeft laten voorbygaan, moet men
aannemen, dat hij de rechtmatigheid der genomen beslissing
erkent.

De derde voorwaarde der Belgische wet, die men in de
Italiaansche mist, is geheel overbodig, daar eene expeditie,
die niet aan de vereischten voldoet, geene expeditie is.

In de vierde. voorwaarde der Belgische wet zijn blykbaar
de tweede en derde der Italiaansche saamgevat, terwyl de
voorwaarde der Italiaansche wet, of het vonnis door
een competenten rechter gewezen is, in de Belgische ont-
breekt.

Waar nu aan den eenen kant de Belgische wet te con-
servatief is , zich nog te veel vastklemmende aan het ver-
ouderde beginsel van uitsluiting, daar is aan den anderen
kant de Italiaansche regehng weer te liberaal; deze houdt
geene rekening met de bestaande toestanden , en hier zou
zich het geval kunnen voordoen, dat de Italiaansche rechter
het paréatis moest verleenen aan eene buitenlandsche beslissing
over een geschil, waarover naar de Italiaansche wet hij
zelf had moeten oordeelen.

-ocr page 154-

141

SB9

Ja, ■wanneer de Italiaansclie rechters in het begrip
„publieke orde" niet een voorwendsel hadden, zooals wij
zagen , om het geheele stelsel ter zyde te zetten, dan zouden
zi] zelfs de uitvoering eener Turksche beslissing naar den
Koran niet kunnen tegenhouden !

III. Yolgens de Duitsche wet van 1877 is een vreemd
vonnis in Duitschland niet uitvoerbaar, dan na een verlof
van executie , verkregen van den Duitschen rechter.

Dat verlof wordt gegeven zonder onderzoek naar de wet-
tigheid der beslissing, maar het moet geweigerd worden :

1. "Wanneer het vreemde vonnis nog geen rechtskracht
heeft verkregen ;

2. "Wanneer door de uitvoering tot eene handeling zou ge-
dwongen worden, waartoe men naar het Duitsche recht
niet gedwongen mag worden ;

2. Wanneer naar het Duitsche recht de rechtbanken van
het land, waartoe de buitenlandsche rechter behoort, niet
competent waren;

4. Wanneer de veroordeelde schuldenaar Duitscher is, en zich
niet met het proces heeft ingelaten, omdat de dagvaarding
hem niet heeft bereikt;

5. Wanneer de reciprociteit niet gewaarborgd is.

Deze Duitsche wet toont weer veel overeenkomst met de
Belgische ; in een opmerkelyken negatieven vorm stelt zy
ook slechts de uitvoering mogelyk van vonnissen gewezen
in landen , waar ook Duitsche vonnissen uitvoering erlangen.-

Ten opzichte van andere vreemde vonnissen vinden wij
niets bepaald , en daar wij in dit bijzonder geval moeilijk

-ocr page 155-

142

eene bestendiging yan den bestaanden toestand kunnen zien,
moeten we aannemen dat het vonnis, dat een eischer in
zulk een land tegen zijn schuldenaar heeft verkregen , hem
in Duitschland niet zal baten , maar dat hy , zoo hij een
executie in Duitschland wil bewerken, hij deze , zoo
mogelijk , van een Duitschen rechter moet vragen.

Hier wordt evenwel niet gesproken van tractaten en, naar
wij zagen, werd ook bij de beraadslagingen over de wet
geconstateerd, dat aan den eisch van reciprociteit is voldaan,
wanneer Duitsche vonnissen feitelyk worden erkend in zeker
land, waarmede geen tractaat gesloten is, al zijn de wijze
en voorwaarden dier uitvoering geenzins bepaald.

In voorwaarde 1 vinden wij overeenkomst met de tweede
voorwaarde der Belgische wet, dat het vonnis, dat uitvoer-
baar verklaard zal worden, rechtskracht moet hebben ver-
kregen ; beter is , zagen wy , de voorwaarde, dat het vonnis
in het land waar het gewezen werd vatbaar moet zyn voor
tenuitvoerlegging.

De ongelukkige voorwaarde der twee andere wetgevingen,
dat het vonnis niet mag strijden met de publieke orde en
het publiekrecht missen wij hier; alleen het verbod van uit-
voering , wanneer deze zou leiden tot eene handeling, waartoe
men naar het Duitsche recht niet gedwongen raag worden,
kan eenigzins tot deze rubriek worden gebracht, maar wij
zagen reeds dat dit beding niet voldoende is en te weinig uitsluit.

Geheel verschillend zijn de bepalingen dezer wet van die der
Italiaansche, wat betreft den maatstaf, waarnaar de compe-
tentie des buitenlandschen rechters moet worden beoordeeld.

-ocr page 156-

143

Terwyl deze wetgever het goede begmsel heeft aangeno-
men, dat de rechter zijne competentie moet toetsen aan de
wet van zyn eigen land, doet gene haar beoordeelen naar de
Duitsche wet.

Hier zal zich zeker het geval niet voordoen dat een Duit-
sche rechter een vonnis uitvoerbaar moet verklaren over eene
zaak, waarin hy zelf had moeten oordeelen, maar daar staat
tegenover, dat deze voorwaarde in zeer vele gevallen een
beletsel voor de erkenning zal zijn.

Het hangt hier immers geheel van het toeval af, of de
competentie des vreemden rechters beantwoordt aan de Duit-
sche regeling, daar wij van dezen toch waarlijk niet kunnen
verwachten , dat hij haar opzettelijk in acht zal nemen.

De regeling der competentie is ontegenzeggelijk een maat-
regel van inwendige orde in het land waar zij plaats heeft,
om bepaaldelijk den rechter aan te wijzen, die van eene zaak
kennis moet nemen.

Waarom zou men dan eischen , dat de competentie des
vreemden rechters ook moet beantwoorden aan de inlandsche
wet ? Die inwendige orde wordt door de erkenning van
een in den vreemde gewezen vonnis hoegenaamd niet

1) Dit is tenminste de zin die, naar wij zagen , wordt gegeven aan
de Duitsche voorwaarde, dat de tenuitvoerlegging moet geweigerd wan-
neer naar het Duitsche recht de rechtbanken van het land, waartoe de
buitenlandsche rechter behoort, niet competent waren.

Eeitelijk doelen de woorden op het geval dat de internationale compe-
tentie des rechters in Duitschland geregeld is , maar daar mij eene derge-
lijke regeUng niet bekend is , zal men de verklaring van de commissie van
redactie moeten aanvaarden.
Cf. p. 71.

-ocr page 157-

144

gestoord. De vreemde wet betreffende de competentie des
vreemden rechters heeft in den vreemde hare werking gehad ;
het resultaat is het vonnis , en met dat. vonnis heeft men
slechts te maken.

Ook prof. Asser meent, dat de vreem.de rechter niet
alleen competent moet zyn naar de wetten van het land ,
waartoe hij zelf behoort . (omdat de wetten betreffende de
competentie territoriaal zyn), maar ook naar de wet van
het land, waar de executie moet plaats hebben, omdat de
wetgever van dit land die executoriale kracht slechts kan ver-
leenen aan vonnissen van rechters, die hy zelf als competent
erkent.

Maar zelve voert hij reeds daartegen aan : Si l\'on
exige que le tribunal étranger soit compétent d\'après les
règles en vigueur dans l\'état où l\'exécution du jugement
doit avoir Heu, il est clair que l\'application du principe sera,
dans beaucoup de cas, tout à fait impossible. Le tribunal

Cf. Mr. T. M. C. Asser, Revue de droit internat. 1.1. 1869, p. 408 vv.
en Handel, der Ned. .lur. Vereen, dl. I. p. 219.

Van deze meening zijn ook Feuerbach en v. Waechter in Archiv f. d.
civ. prax. Bnd. 25, p. 418. Bij deze uitspraak sluit zich eveneens aan
Daguin , t. a. p. p. 104 en dat nog wel voor het jus constitutum in
Frankrijk ! Deze uitspraak stemt zeer weinig overeen met wat wij elders
van denzelfden Schrijver lezen (t. a. p. p. 240): «dans les cas ou Ie traité
(Franco-Suisse de 15 Juin 1869) aura lui-même fixé les règles de la com-
pétence, il est bien évident qu\'il suffira de s\'y référer. Quant aux hypo-
thèses qni n\'auraient pas été prévues par la convention diplomatique de
1869, nous pensons qu\'il faudra les résoudre en déterminant la compé-
tence d\'après la loi du pays, où le jugement aura été rendu."

-ocr page 158-

145

étranger se conformera toujours aux lois de son pays, il
ne pourra pas s\'en écarter dans le but de rendre sa sentence
exécutoire à l\'étranger."

Men erkent de bezwaren en wil die uit den weg ruimen
door het met elkander in overeenstemming brengen van de
in elk der landen, die onderlinge uitvoerbaarheid hunner
vonnissen wenschen in te voeren, geldende regelen voor de
rechterlyke competentie, althans met betrekking tot de zoo-
genaamde competentie ratione territorii.

Anderen weer achten eene zelfstandige regeling der in-
ternationale bevoegdheid door de nationale wet het eenige
juiste stelsel.

Maar met deze laatste regeling is alle stryd nog geenszins
opgelost, want die regeling kan weer in verschillende landen
verschillend zijn, en dan gelden weer dezelfde vragen van
straks : is het voldoende dat de rechter naar zyne eigene wet
bevoegd is , of moet hy tevens bevoegd zijn naar de wet
van het land waar de ten uitvoerlegging moet geschieden?

Moet ook hier de buitenlandsche rechter bevoegd zyn
naar de wet van het land waar de ten uitvoerlegging moet
geschieden, dan geeft deze nieuwe regehng zelve weer aan-
leiding tot nieuwe moeilijkheden.

>) V. Bar gaat zelfs nog verder, en wil slechts als competent erkennen
den rechter van dien Staat //dessen Gesetze dem in den Streit gebrachten
Anspruch die letzte massgebende Gestalt gegeben haben." t. a. p. Bnd.
II. p. 427.

n Mr. Jitta, t. a. p. p. 58,

10

-ocr page 159-

146

Nemen wij eens aan dat een Argentiniër in Oostenryk
woont, en dat deze, terwijl de wetgevingen van deze beide
landen den rechter van de woonplaats als bevoegd erkennen
in zaken betreffende den staat der personen, in Nederland
erkenning vraagt van een Oostenrijksch vonnis dienaan-
gaande ; zou nu Nederland die erkenning weigeren, wanneer
men daar, den staat der personen beoordeelende naar de na-
tionale wet, ook den nationalen rechter alleen bevoegd achtte ?

Het was voorwaar voor onzen Argentiniër niet te hopen!

Ik zal geenszins de groote waarde van eene afzonderlijke
regeling der internationale competentie des rechters ontken-
nen , \'t zij zij geschiede met overleg , \'t zij zonder overleg
met andere Staten; maar ons onderwerp mag allerminst van
zoo\'n regeling afhangen.

Ik geloof gaarne dat dergelijke regehng spoedig mogelyk is,
maar wil men die regeling afwachten, dan heeft het er veel
van of wij ons met eene zaak van administratie bezig houden.

Dan wordt liet eigenlijk slechts de vraag of de personen,
die de vreemde Staat als rechters aanstelde, vertrouwen
verdienen, en dan is de erkenning van het vreemde vonnis
ook geen rechtsplicht, slechts een maatregel van rechtspolitiek.

Meent men niet tot erkenning van vreemde vonnissen te
mogen besluiten dan onder voorwaarde, dat de vreemde
rechter ook naar de eigen wet bevoegd zij, dan acht men
die erkenning noodzakelijk: niet
omdat het een vreemd vonnis
is
, maar omdat de vreemde rechter in het bepaalde geval
de bevoegde is.

Betoogt men daarentegen met ons de erkenning op een rechts-

-ocr page 160-

147

BB

grond, zooals wij dien verstaan, dan erkent men het vonnis ^oo-
als het daar ligt, en daarin is ook begrepen , de erkenning der
vreemde wet betreffende de competentie des vreemden
rechters.

Eveneens zegt Dr. Edwin Katz , Referendar te Berlijn, omtrent § 661
n". 8 der Duitsche wet, waar bepaald is dat de competentie van den bui-
tenlandschen rechter moet beoordeeld worden naar de Duitsche wetten :
//Die deutsche Gesetzgebung hat hiermit einen Grundsatz angenommen, der
seit Beuerbach von der überwiegenden Mehrheit der Schriftsteller und von
den vorhergehenden Gesetzgebungen vertreten worden ist; meines Erachtens
mit Unrecht. Es wird in dieser Regelung der Zuständigkeit ein Schutz des
Inländers gefunden, der ohne dieselbe ganz der ausländischen Gerichtsbar-
keit überliefert werden würde , ja der unter Umständen im Nachtheil gegen
den in Deutschland Recht suchenden Auslander sein könnte, wenn die be-
züglichen Gompetenzgesetze des Ausländers ungünstiger sind als die ent-
sprechenden deutschen.

Alle diese Anführungen sind richtig, rechtfertigen aber das Gesetz nicht
ausreichend. Wenn der deutsche Gesetzgeber das ausländische Urtheil für
zu recht bestehend anerkennt, so erkennt er damit für dieses Urtheil und
die aus demselben von ihm anzuordnende Zwangsvollstreckung die bezüg-
lichen Gesetze des Auslandes an. Ganz inkonsequent ist es demnach, wenn
er den ausländischen Gesetzen, soweit sie die Zuständigkeit regeln, die
Geltung versagen muss, während ihnen , soweit sie den Anspruch selbst
betreffen, also materiell viel wichtigere Rechte berühren , der breiteste
Raum der Anerkennung gewährt wird.

Nun lag aber auch für den Gesetzgeber durchaus kein Grund vor, sich
dieser auf der Hand liegenden Inconsequenz schuldig zu machen ; wenig-
stens ist der damit beabsichtigte Schutz der eigenen Rechtsunterthanen sicher
nicht als genügender Grund anzuerkennen. Der Deutsche, welcher mit dem
Ausländer im Auslande rechtliche Beziehungen anknüpft, muss gleich
bei beginn derselben gewärtigen, dasz dieselben einer Beurtheilung des aus-
ländischen Richters in Gemässheit der ausländischen Gesetze unterworfen
werden können; bei dieser Erwägung aber wird ihm das Bewusstsein, dass
dieselben nur von einem nach deutschen Gesetzen zuständigen Richter wirk-
sam entschieden werden können, kaum jemals in der Begründung seiner

-ocr page 161-

148

Het is duideiyk, dat elke rechter, wanneer hy over zijne
eigene bevoegdheid moet oordeelen , de wet van zyn eigen
land toepast, en zich geenzins op grond van vreemde wet-
ten onbevoegd zal verklaren.

Passen wij nu nog ons boven ontwikkeld beginsel —
erkenning van vreemde vonnissen, mits geen inbreuk ma-
kende op eigen wetten — toe, dan verkrijgen we het
resultaat, dat men bij erkenning van het vreemde vonnis
de competentie des vreemden rechters moet beoordeelen
naar de wet van zyn eigen land; alleen wanneer het eene
zaak geldt, waarover de eigen rechter had moeten beslissen
mag de erkenning niet plaats hebben.

Ook eene voorwaarde als die der Belgische wet, dat het
vreemde vonnis niet vatbaar is voor erkenning, als de
vreemde rechter uitsluitend bevoegd was op grond van de
nationaliteit van den eischer, acht ik bepaald noodzakelyk.

Het recht van overdaging is zeker eene instelling, die alle
hervorming op internationaal privaatrechtelijk gebied in den

Eechtsverhältnisse in Auslande sicherer machen. Der deutscbrechtliche
Pundamentalsatz : //Niemand darf seinem ordentlichen Eichter entzogen wer-
den" welcher wohl für die Bestimmung den leitenden Gedanken abgegeben
haben mag, verliert seine Bedeutung ganz für ein Urtheil, das eben auf
anderen als deutschen Eechtsprincipien aufgebaut ist, und erkennt man
dieses Urtheil an , weil man annimmt dass es wahr sei, so ist es inconse-
quent und in vielen Fällen auch ungerecht, das Urtheil in einer rein will-
kürlichen Beziehung für nicht wahr zu erachten."

Dr. E. Katz //Vollstreckbarkeit ausländischer Urtheile in Deutschland ,"
i/h. Eechtsgeleerd Magazijn van Mrs. Drucker, Katz en Molengraalf, Haarlem
1882 , blz. 495.

-ocr page 162-

149

weg staat, en sterke af keuring verdient; zoolang de afschaf-
fing van dit recht niet heeft plaats gehad , is het stellen dezer
voorwaarde noodig, want erkenning van een dergelijk von-
nis zou zijn een bevorderen van onrecht.

En is nu ten slotte, buiten het recht van overdaging,
het gevaar van stryd, bij de tegenwoordige regeling der
competentie in verschillende landen, wel zoo dreigend ?

Iedere wetgeving zal zeker het beginsel huldigen, dat de
beslissing van ieder geschil aan dien rechter moet worden
opgedragen, die er het best over kan oordeelen; by de
toepassing van dat beginsel zal men zooveel niet verschillen.

Zoo zien wij den Nederlandschen wetgever voor zuiver
persoonlijke zaken of in die welke roerend goed betreffen
het forum domicilii als bevoegd aanwijzen, en in zake van
aanspraak op een onroerend goed zelf, het forum rei sitae;
ook het forum contractus wordt erkend. In overeenstemming
daarmede bepaalt de Fransche Code de proc. civ.: „En
matière personnelle, Ie défendeur sera assigné devant Ie
tribunal de son domicile; .... en matière réele, devant Ie
tribunal de la situation de l\'objet litigieux" (a. 59).

Bovendien zien wij reeds op internationaal gebied vrij al-
gemeen als toepasselyk erkend : de nationale wet ten aanzien
van den persoonlijken staat, de lex rei sitae voor onroerend
goed, en de lex loci contractus bij overeenkomsten; ook
omtrent den bevoegden rechter, wanneer men diens inter-
nationale competentie eenmaal ter hand neemt, zal er dus niet
zooveel verschil zijn ; en, hoe meer eenvormig in verschil-
lende landen de voorschriften betreffende de oplossing van

-ocr page 163-

150

wetsconflicten worden (en dit is immers de richting, waarin
de ontwikkeling van het internationaal privaatrecht voort-
gaat?), hoe meer ook conflicten van competentie des rechters
zullen verdwenen; want immers de competentie des rechters
moet afhangen van de wet, die de rechtsbetrekking beheerscht,
waarover het geding wordt gevoerd ?

Met ieder zal mij dit echter toestemmen. Er zijn er
integendeel, die juist van meening zijn, dat de vraag,
welke wet de toepasselyke is , beantwoord moet worden uit
de wet van den Staat, waartoe de rechter behoort.

1) Charles Brocher, professor en president van het hof van cassatie te
Geneve vraagt in zijn werk //Nouveau traité de droit international privé
(au double point de vue de la théorie et de la pratique)" Genève 1876
n", 164 p. 403 : //Cette compétence legislative (de l\'état) ne devrait elle
pas emporter attribution de la compétence judiciaire ?"

L\'état qui a fait la loi n\'est-il pas mieux qualifié qu\'un autre pour en
connaître et en manifester le sens ?
L\'unité d\'interprétation ne doit-elle pas
être recherchée aussi bien que celle de législation ? Le bénéfice qu\'on at-
tend de la seconde n\'est-il pas compromis, s\'il ne s\'appuie pas sur la

premiere

Hierop antwoordt hij : //Tout cela semble vrai dans le monde des ab-
stractions"; nu volgt eene opsomming van bezwaren, die in de praktijk
zich zouden verzetten tegen dit stelsel ; evenwel eindigt de heer Brocher
met in hoofdzaak dat stelsel aan te nemen. Cf. p. 403 vv.

Ook volgens v. Bar (das Internationale Privat und Strafrecht 1® uitgave
§ 119, p. 431) is, daar het doel van de werkzaamheid des rechters bestaat
in het wijzen van een vonnis, het karakter van het vonnis ook beslissend
voor de grenzen van \'s rechters werkkring, voor zijne competentie.

Het vonnis nu is eene lex specialis voor het bepaalde geval, waarop het
betrekking heeft. Of nu op eene bepaalde zaak de lex specialis van het
eene of andere land van toepassing is, moet daarvan afhangen, welke lex
generalis , welke wet die bepaalde zaak beheerscht. De rechter van dien
Staat heeft dus te beslissen, welks wet op die zaak van toepassing is. (Cf.
de tweede uitgave Bnd. II. p, 438).

-ocr page 164-

151

Bij lien staat dus eerst vast, welke rechter zal beslissen,
dan wordt gevraagd welke wet toegepast moet worden.

Het zou ons te ver voeren , wanneer wy in deze quaestie
dieper doordrongen; welke van deze meeningen ook de
juiste zy, het is hier voldoende te constateeren, dat veelal
de regehng van de rechterlijke competentie in overeen-
stemming zal zyn met de bepalingen betreffende de oplossing
van wetscontlicten, en hierin komen allen overeen, dat eene
dusdanige regeling de meest gewenschte is.

Niet alleen met het oog op de wetten betreffende de com-
petentie des rechters, maar geheel in \'t algemeen stelt men
veelal den eisch, dat een vreemd vonnis niet moet worden
erkend , wanneer de vreemde rechter daarby eene wet heeft
toegepast, die niet toegepast had moeten worden volgens de
wet van het land , waar de erkenning w^ordt gevraagd.

Deze eisch wordt nader aangedrongen door het aanvoeren

i) Tot hen behooren o. a. v. Pütter en Pfeiffer, maar vooral v. Wächter.
(Cf. omtrent diens theorie Mr. Hamaker, N. Bijdr. 1880 p. 673).

Het Institut de droit international kwam in zijne zitting in den
Haag 1 Aug, 1875 ook tot de conclusie, dat de uniforme regelen betref-
fende de competentie des rechters tot basis moeten hebben de beginselen
omtrent de oplossing van wetsconflicten. Cf. Revue de dr. internat, t. "VII,
1875 p. 376.

Eveneens zegt prof. Asser (//Schets van het Internationaal privaatrecht",
1880, p. 105): //Over het algemeen verdient, bij het vaststellen van inter-
nationale regelen van bevoegdheid, het stelsel aanbeveling, om zooveel mo-
gelijk den rechter van dat land bevoegd te verklaren, welks wetten de
rechtsbetrekking beheerschen, waarover het geding gevoerd wordt."

Cf. Mr. Asser, Revue de dr. intern, t. I. 1869, p. 473 vv.

-ocr page 165-

152

van moeilykheden , waartoe eene tegenovergestelde meening
moet leiden. Wanneer de rechter zyne competentie slechts
moet beoordeelen naar de wetten van zijn eigen land, dan
zou het kunnen gebeuren dat, wanneer het een onroerend
goed geldt, ten aanzien waarvan de rechter van de plaats
waar het gelegen is competent is verklaard door de wet van
zijn land, deze een vreemd vonnis betreffende dit goed
moest uitvoerbaar verklaren, wanneer die vreemde wet juist
den rechter van de woonplaats van eene der partijen com-
petent verklaarde om geschillen naar aanleiding van dit goed
te beslissen. Hij zou dan, zelf competent zynde, tevens de
competentie eens buitenlandschen rechters moeten erkennen.

Ander voorbeeld: De Nederlandsche wet schrijft voor
dat de Nederlander , die zich in een vreemd land bevindt,
geen anderen uitersten wil zal kunnen maken, dan bij
authentieke akte , en met inachtneming van de formaliteiten,
welke in het land , alwaar de akte verleden wordt, gebrui-
kelijk zijn. Nu maakt de Nederlander in een land , welks
wetgever in \'t algemeen het beginsel „locus regit actum"
in zijne voorschriften heeft bekrachtigd, een olographisch
testament. De rechter van dat land zal dat testament van
waarde verklaren , wat betreft den vorm. Zal dit vonnis
nu uitvoerbaar verklaard kunnen worden in Nederland ?

Eindelijk : een vreemdeling , minderjarig naar de wet van
zyn eigen land , heeft gecontracteerd in een land , dat het
statutum personale van een vreemdeling niet erkent.

De rechter van dit land heeft nu de exceptie van onbe-
voegdheid afgewezen, en heeft den vreemdeling veroordeeld.

-ocr page 166-

153

Hoe zal nu de rechter van het land, waar de veroor-
deelde minderjarig is, een vonnis, waarin hy als meerder-
jarig beschouwd wordt, aldaar uitvoerbaar kunnen verklaren ?

Maar deze gevallen zyn ook bij onze meening niet moge-
lyk ; ze hebben alle betrekking op het feit, dat het vreemde
vonnis in conflict komt met de nationale wet, en juist op
het voorkomen van deze mogelykheid is onze oplossing
gebaseerd.

Bepalingen als van art. 992 en 138 van ons Burg. Wetbk.
behooren zeker vóór alles afgeschaft, doch zoolang moeten
ze geëerbiedigd. Eene voorwaarde is dus noodzakelijk: dat de
erkenning geweigerd wordt, wanneer het vonnis is gewezen
in strijd met het recht van het land, waar de erkenning
gevraagd wordt, wanneer die wet op de zaak van toepas-
sing was.

Het is bovendien niet de vraag naar eene oplossing, waar-
aan geene bezwaren verbonden zullen zijn, deze eisch zou te
ver gaan ; het is hier slechts de vraag naar een stelsel, zoo-
als het wordt geëischt door het recht, waaraan de minste
bezwaren verbonden zijn, en dat tevens vatbaarheid heeft
voor dadelyke toepassing.

Thans komen we aan de wetten betreffende de procedure.

De Belgische voorwaarde zegt in \'t algemeen, dat de rech-
ten der verdediging moeten zyn geëerbiedigd; maar zoo vaag
eene voorwaarde acht ik ongeoorloofd, w^ant waar is de grens,
en een langdurig debat wat rechten der verdediging zijn en

\') Cf. Fortugeesche wet op p. 90.

-ocr page 167-

154

wat eerbiedigen is aan de erkenning voorafgaande, zou
zeker de voordeelen dier erkenning weer doen verloren gaan.

M. i. moet men zich beperken tot de dagvaarding, tot de
vraag of de gedaagde werkelijk kennis heeft gekregen van
den eisch tegen hem ingesteld , of hy werkelijk in de gele-
genheid is geweest de toewijzing van dien eisch te beletten;
voor de rechtmatigheid van een vonnis is dit zeker een eerste
vereischte.

Deze aangelegenheid is in de meeste landen nu wel vol-
doende geregeld voor het geval, dat de gedaagde in het land
zelf zyne woonplaats of zijn verblijf heeft, maar ten aanzien
van wie buitenslands wonen, laat de regeling te wen-
schen over.

De Nederlandsche regeling is, dat de dagvaarding geschiedt
aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het col-
lege , voor hetwelk de vordering moet gebracht worden, die
het oorspronkelyke met „gezien" zal teekenen, en het afschrift
van het exploit aan het departement van buitenlandsche
zaken zal toezenden. Nu gaat het verder langs diplomatieken
weg, en er bestaat geene wettelijke zekerheid, dat de dag-
vaarding ter kennisse van den gedaagde komt.

Dit punt dient dus nader door de verschillende Staten
geregeld; vooralsnog is het stellen eener voorwaarde niet
overbodig.

Een voorbeeld zien wij in de Italiaansche wet, dat de dag-
vaarding regelmatig moet hebben plaats gehad, maar ook dit
is nog te onbestemd.

De Duitsche wet brengt ons. echter op den goeden weg :

■i

-ocr page 168-

155

De erkenning moet geweigerd worden, als de veroordeelde
schuldenaar een Duitscher is , en hg zich niet met het proces
heeft ingelaten, doordat de dagvaarding hem niet op wettige
wijze heeft bereikt.

Dit is eene billijke voorwaarde, maar de wijze van toepas-,
sing is onbillijk, daar een ongemotiveerd onderscheid wordt
gemaakt tusschen Duitschers en vreemdelingen.

De bepaling is noodig of onnoodig ; is ze noodig dan is
het eene rechtsbescherming van het individu , onverschillig of
dat is een inlander of een vreemdeling.

Geschiedt erkenning van vreemde vonnissen onder zekere
voorwaarden, dan kan een onderzoek , of die voorwaarden
vervuld zijn , niet uitblijven.

Over de vraag , wie het onderzoek zal hebben in te stellen
is men het vrg wel eens; steeds zullen zich rechtsquaesties
voordoen en de rechter is dus de aangewezen autoriteit om,
na constateering dat aan de voorwaarde is voldaan, zijn
merkteeken als verlof van erkenning op het vonnis te plaatsen.
Maar dat teeken — paréatis of exequatur , zooals men het
noemt — is nog op anderen grond noodig.

Het vonnis ontleent zijne executoriale kracht aan de souve-
reiniteit van den Staat, en daarvoor is dus medewerking
van het Staatsgezag noodig.

In de meeste Staten geschiedt die medewerking onmerk-
baar , daar de rechter zelf aan zijne uitspraak namens den
Staat de belofte verbindt van hulp van den sterken arm ,

-ocr page 169-

156

wanneer die mocht noodig zijn : hy voorziet zelf zijn (^^ci^wm
van de executoriale formule.

Er zijn evenwel Staten waar men onderscheidt tusschen
dictum en imperium ; heeft men eens het dictum verkregen,
dan moet men zich wederom wenden tot eene rechterlijke
autoriteit ter verkrijging eener executoriale formule.

En dit onderscheid tusschen dictum en imperium moeten
ook wij maken.

Bij erkenning van vreemde vonnissen erkent men niet het
imperium, want dat imperium reikt niet huiten de grenzen
van den Staat waar het vonnis gewezen is. "Wel erkent
men het dictum; de rechter heeft eens uitgemaakt wat recht
is tusschen partijen, en die beslissing moet overal haar
uitwerking hebben.

Ter verkrijging van het imperium wendt men zich tot het
Staatsgezag binnen welks gebied men de erkenning wenscht,
en dat gezag geeft zijne bekrachtiging in den vorm eener
executoriale formule.

Dit is de hoofdbeteekenis van het pareatis dat de rechter
verleent.

Van meer belang is echter \'s rechters werkzaamheid , die
aan dat verleenen van pareatis voorafgaat; en omtrent de
inrichting daarvan bestaat meer verschil van gevoelen.

Geschiedt dat onderzoek der voorwaarden op een verzoek-
schrift of bij wijze eener procedure?

Wanneer het eene procedure is — en ik meen, dat wij

1) Cf. Foelix, Traité de droit internat, privé, t. II. § 324, p. 46.

-ocr page 170-

157

het in zekeren zin als zoodanig moeten beschouwen , want
er moet gelegenheid zijn tot verzet tegen de erkenning —,
rust dan op den eischer het bewys, dat het vonnis aan de
voorwaarden voldoet, of op den gedaagde het bewys van
het tegendeel ?

De eischer zal in ieder geval moeten aantoonen dat het
overgelegde stuk een vonnis is , vatbaar voor ten uitvoer-
legging , gewezen in een Staat, welks vonnissen in \'t
algemeen erkend worden; de gedaagde zal dit natuurlyk
kunnen betwisten.

Yerder zal deze moeten kunnen aantoonen, \'dat er door
de erkenning inbreuk wordt gemaakt op de wetten van den
Staat waar de erkenning gevraagd w^ordt, en in zoover zyn
verzet ook doen steunen op de bewering, dat de rechter van
dien Staat tot kennisneming van het geding uitsluitend
bevoegd was geweest. Ook zal hij de erkenning kunnen
afweren op grond dat de bevoegdheid des rechters uitsluitend
steunt op het recht van overdaging.

Overigens moet hij de bevoegdheid van den rechter die
het vonnis wees niet kunnen betwisten.

Men neemt aan dat deze zelf over zijne bevoegdheid juist
geoordeeld heeft, want daarop is de gansche erkenning van
het vonnis gebaseerd,

„Hoe dikwijls toch geeft een onderzoek naar de be-
voegdheid des rechters aanleiding tot lang gerekte debatten
over het fond der zaak ?"

\') Handel, der jSTed. Jur. Vereen, dl. I. p. 339, waar dit betoogd

-ocr page 171-

158

Tevens dient opgemerkt dat de rechter zich dan ook
amhtshake onbevoegd moet verklaren.

Maar elk onderzoek zal natuurlijk eenigen tyd vorderen;
elk oponthoud werkt schadelijk, en zal dikwijls het doel,
dat men beoogt illussoir maken.

Yooralsnog kunnen wij evenwel dat onderzoek niet mis-
sen , maar voor het nadeel, dat het met zich brengt, ligt
m. i. meer dan één correctief voor de hand.

Ik denk hier namelijk aan de gerechtelyke hypotheek in
Frankryk, en aan het conservatoir beslag ten onzent,

Terwyl -dit laatste nu dient om de onttrekking van het
wettelyk onderpand der schuldvordering te voorkomen,
vóórdat of terwijl over deze laatste wordt gehtigeerd, zou
het eveneens hier kunnen worden aangewend, terwijl de
schuldeischer reeds een vonnis heeft verkregen, welks uit-
voering nog opgeschort wordt, hangende het onderzoek van
den rechter, die pareatis zal verleenen. Deze zou dan,
op een eisch daartoe, verlof tot dat beslag kunnen geven ,
hetzij onder gelijke beperkende voorwaarden, als waaronder
wij het in ons recht aantreffen, hetzij binnen ruimer gren-
zen; wenschelyk schynt het mij intusschen dien maatregel
ook tot onroerende goederen uit te strekken; terwyl de
meerdere waarborg, die een reeds gewezen vonnis biedt

wordt voor \'t geval van uniformiteit van recht ten aanzien der territoriale
bevoegdheid.

Ik zie echter geen reden om die woorden niet evenzeer op onze meening
toepasselijk te achten.

-ocr page 172-

159

boven een summierlijk aantoonen door den schuldeischer
van de deugdelykheid eener schuldvordering, de voorwaarde
dat de schuldenaar moet hebben aangevangen met het ver-
duisteren zijner goederen , zoo niet overbodig maakt, althans
eene wijziging er van in den zin als wij bij ons voor
handelszaken aantreffen, rechtvaardigt.

Bovendien zou de schuldenaar ook door het stellen van
zekerheid, de opheffing van het beslag kunnen bewerken.

Wij hebben evenwel deze regeling hier niet verder in
bijzonderheden uit te werken; het was slechts ons doel in
grove trekken eene oplossing voor de moeilijkheid , waarop
wij stuitten, aan te geven.

Hooger beroep van het vonnis , waarbij de inlandsche
rechter pareatis heeft toegestaan , zou eveneens tijd vorderen ,
en het schijnt mij niet wenschelijk de mogelijkheid hiertoe
open te stellen; eene beslissing van dezen in eersten aanleg
en tevens in hoogste ressort is voldoende.

Er is hier minder plaats voor persoonlijke waardeering des
rechters, zooals dit bij uitleg van wetten plaats vindt; hij
heeft eenvoudig te onderzoeken, of het vonnis voldoet aan
de voorwaarden, en zoo ja, dan moet hij het uitvoerbaar
verklaren.

i) Art, 305 Wetbk. v. burg. rv. bepaalt, dat het verlof tot conservatoir
beslag verleend kan worden wegens schuldvorderingen, uit daden van koop-
handel voortspruitende, indien van de deugdelijkheid der schuldvordering
summierlijk blijkt, en
tx gegronde vrees bestaat wegens verduistering van.
des schuldenaars roerende goederen.

-ocr page 173-

160

Eene verdere bespreking van het „ delibatie-proees" zal ik
achterwege laten , daar men zich daarbij meer eigenaardig
op het gebied der techniek van het onderwerp bevindt.

Welke rechter met het verleenen van paréatis belast
moet worden, hoe de legalisatie van het vreemde vonnis
zal geschieden , wat omtrent de kosten moet bepaald , de
regeling van het verzet tegen de executie , kortom de gan-
sche inrichting van dit proces, zyn , dunkt mg , alle punten,
welker behandeling op praktische ervaring moet steunen,
en daarom is het voor ons verboden terrein; maar het zijn
ook geene hoofdzaken.

Een enkele vraag wil ik echter nog aanroeren: Welke
mT\'\' \'^en van executie moeten gebezigd? M. i. die van het
- . : lr de ten uitvoerlegging plaats heeft.

Tan een vreemd vonnis, dat rechtskracht zou hebben kan
men eigenlgk niet spreken.

Het Staatsgezag erkent slechts de vreemde rechterlijke
beshssing, maakt die door die erkenning als het ware tot
de zgne , en verleent er rechtskracht aan.

Ten uitvoerlegging van een erkend vreemd vonnis is de
ten uitvoerlegging van het vonnis, waarbij het paréatis is
verleend.

Neemt men aan dat middelen van executie volgens de
lex fori moeten gebezigd, dan zou een Staatsgezag soms mid-
delen moeten bezigen , die het zelf niet kent.

tJ Zie over dit proces v. Bar, Bnd. II. p. 519 vv.

//In executivis attenditur jus loei, ubi petitur executio" (Decis. Fris.
Lib. L tit. 12, def. 5).

-ocr page 174-

161

Men^) bestrydt onze bewering door de opmerking , dat
degene, die zicb op het vonnis beroept door het exequatur
niet meer rechten kan verkrijgen , dan die uit het vonnis
zelf voortvloeien.

Wie het exequatur vraagt en verkrijgt heeft in\'t algemeen
het recht tot de nakoming van het vonnis te dwingen , en
daartoe moeten hem alle in het land geoorloofde middelen
ten dienste staan.

Recht op die middelen geeft hem niet het vreemde vonnis,
maar het inlandsche , waarbij de erkenning geschiedt.

Het is , naar ik meen , onwillekeurig meer eene afkeer
van den lyfsdwang , die tot die meening leidt, dan w^el
overwegingen van recht.

Wij worden tenminste terstond naar het Nede.
middel van gyzeling verwezen , terwijl men het, ..óch - oor
de executie van een vreemd vonnis in Nederland, nóch
voor die van een Nederlandsch vonnis in den vreemde ge-
oorloofd acht.

Maar het middel moge nu op zich zelf afkeurenswaard
wezen , het is duidelijk dat dit van geen invloed mag zijn
op de beantwoording onzer vraag.

Reeds boven sprak ik van een onderscheid tusschen de
erkenning van een vreemd vonnis als res judicata, en zyne
gerechtelyke ten uitvoerlegging , en wij zagen dat eene prin-
cipieele scheiding daartusschen voor ons onderwerp onge-
oorloofd is.

1) Handel, der Ned. Jur. Vereen, dl. I. p. 242.

10

-ocr page 175-

162

Immers het aanwenden van de exceptio rei judicatae is
dikwijls eene vermomde ten uitvoerlegging; waar nu deze
afhankelijk is van bepaalde voorwaarden, daar m^ag men
zich van gene niet onvoorwaardelijk bedienen.

Tegen deze gelijkstelling verzet zich ten sterkste v. Bar.

Hy stelt voorop dat eene principieele niet-erkenning van
het vreemde vonnis inderdaad alle toepassing der gewysde
zaak belet, zoowel de gerechtelijke ten uitvoerlegging, als
hare aanwending bij wijze van exceptie; maar hij wijst
tevens op de lastige consequentie, die wij boven ook aan-
roerden, dat, wanneer dan in het buitenland op grond van
dat buitenlandsche vonnis eene tenuitvoerlegging heeft plaats
gehad, de oorspronkelyke gedaagde nu voor zijn nationalen
rechter de condictio indebiti kan instellen, en, mits die inland-
sche rechter van een ander gevoelen is dan de buitenlandsche,
zich op die wijze schadeloos stellen op binnen zyn bereik
liggende goederen van den oorspronkelijken eischer. Zoo
zou over en weer die rechtsvordering tot teruggave in \'t
oneindige kunnen ingesteld, en ten nadeele van de zekerheid
des verkeers een eeuwige „Justizkrieg" ontbranden.

Zulk een Justizkrieg nu, meent hij, wordt vermeden,
wanneer men, de tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen
principieel uitsluit, of slechts in uitgezonderde gevallen toe-
laat , maar daarentegen de
res judicata van den competen-
ten buitenlandschen rechter erkent.

Ook het Deutsche Eeichsgericht is van die meening (Bntscheidungen
des Eeichsgerichts in civilsachen, End. VIII. 1883 , s. 385).
=) t. a. p. Bnd. II. n". 413,
p. 417 vv.

-ocr page 176-

163

Iets anders is positieve hulp te weigeren, iets anders een
op grond van het vreemde vonnis feitelijk ingetreden rechts-
toestand niet erkennen; en het ook door ons gebruikte
argument, dat de exceptie van gewijsde zaak dikwijls eene
vermomde tenuitvoerlegging is, wordt een schijnargument
genoemd, want „men vergeet daarbij , dat het toch niet
het Staatsgezag geweest is , dat de gedaagde in het tweede
proces in dien gunstigen toestand heeft gebracht."

Maar prof. v. Bar vergeet dat voor tenuitvoerlegging van
een vreemd vonnis , ook naar zijne meening, niet alleen een
fiat van het Staatsgezag wordt vereischt, maar ook voor-
waarden daaraan worden gesteld.

Hij zelf betoogt in n°. 445 dat de gerechtelijke tenuitvoer-
legging moet geweigerd, wanneer reeds vroeger een inlandsch
vonnis in dezelfde zaak , tusschen dezelfde partijen is gewe-
zen , mits naar de inlandsche wet aan het laatst gewezen
vonnis rechtskracht wordt ontzegd. In n°. 446 zegt hij
dat de tenuitvoerlegging moet geweigerd als zij te beschou-
wen is als de onmiddellijke verwezenlijking eener rechtsver-
houding , die, naar de in den Staat waar de uitvoering
gevraagd wordt heerschende begrippen , ontwijfelbaar strijdt
met de goede zeden. In n". 447 erkent hij zelf de nood-
zakelijkheid van een onderzoek of het vreemde vonnis niet
grovelijk onrechtvaardig is. In n". 448 beschouwt hij
het ontbreken van beslissingsgronden, zelfs de omstan-
digheid dat die gronden in te ruime termen zijn vervat,
als redenen van weigering eener tenuitvoerlegging. In
449 acht hij ook een waarborg noodig, dat de

-ocr page 177-

164

^vaarding in het oorspronkelijk proces geen fictieve ge-
weest zij, maar op regelmatige wgze ter kennisse des ge-
daagden is gekomen , terwyl hy dien waarborg reeds
aanwezig acht in de voorwaarde , dat het vreemde vonnis
niet grovelijk onrechtvaardig mag zijn.

En zal hij nu wel de exceptie van gewysde zaak geoor-
loofd achten, zoo reeds vroeger een ander inlandsch vonnis
werd gewezen , of zoo het gewijsde strijdt met de goede zeden,
of grovelijk onrechtvaardig is , of indien beslissingsgronden
ontbreken , of indien de dagvaarding eene fictieve was ?

Zijne uitspraak: „Hiernach hat es insbesonders auch keinen
Sinn, die Anerkennung der
Bes judicata —mit Ausschluss
der wirklichen Zwangsvollstreckung an irgend andere
Yoraussetzungen zu knüpfen als an die einzige, dass das
Gericht, von welchem das Urtheil ausgieng, competent war"
doet een een ontkennend antwoord niet vermoeden.

Maar waarom wel een onderzoek naar de competentie des
rechters, niet naar die andere voorwaarden ?

En zal dan dat onderzoek dier competentie reeds niet even-
zeer den toegang openen voor een Justizkrieg, uit vrees
waarvoor v. Bar\'s gansche redenering voortvloeit ?

Bovendien mag onder die vrees de consequentie toch niet
lyden, en dat is, dunkt mij, het geval, waar men de toe-
passing van een gewijsde ginds aan voorwaarden bindt, hier
onvoorwaardelyk toelaat.

1

t. a. p. p. 421.

-ocr page 178-

165

Maar de vrees zelve acht ik ongemotiveerd. Wat ver-
hindert bij het instellen der condictio indebiti voor den in-
landschen rechter, ter bestrijding, een beroep op het gewijsde
in den vreemde ?

Die inlandsche rechter zal onderzoeken of dat beroep op-
gaat , en daarbij het vonnis ook toetsen aan de voorwaar-
den ; is dit eenmaal geschied , dan geef ik overigens v. Bar
gaarne toe, dat een formeel „exequatur" achterwege kan
blyven.

§ 3.

IN -WELKEN VORM MOET DE ERKENI^ING PLAATS HEBBEN?

Het standpunt waarop wy ons plaatsten bij het onderzoek
of en waarom een Staatsgezag aan vreemde vonnissen rechts-
kracht moet verleenen, bepaalt tevens ons antwoord op de
vraag, in welken vorm, in Nederland althans, dat verleenen
moet geschieden.

Erkenning van vreemde vonnissen is erkenning van be-
paalde rechtsverhoudingen der individuën ; men sanctionneert
daarmede den in het buitenland vastgestelden rechtstoestand
van partijen; van de eene partij erkent het Staatsgezag een
recht, aan de andere legt het eene verplichting op, die
zonder dat gebod niet zou gelden, en welker nakoming
desnoods met dwang wordt gehandhaafd.

Die erkenning wijzigt en beperkt de door datzelfde Staats-
gezag gewaarborgde vrije beschikking over persoon en goed,

-ocr page 179-

166

en het is duidelijk, dat, waar het Staatsgezag ginds die
bescherming verleent door de wet, hier eene opheffing dier be-
scherming ook niet anders dan krachtens de wet kan geschieden.

Maar evenzeer als men bij de behandeling van ons on-
derwerp in het algemeen ons standpunt miskent, miskent
men ook de waarheid dezer eenvoudige opmerking.

Getrouw aan hunne opvatting, dat erkenning van vreemde
vonnissen is een quaestie van administratie tusschen de
Staten onderling, achten de meesten, ik meen haast te
kunnen zeggen allen, die zich met deze vraag bezighiel-
den , het tractaat het juiste middel van regeling.

Het rechtskarakter van het tractaat is echter met deze
beschouwing ten eenenmale in strijd.

Hoe men ook de erkenning van vreemde vonnissen op-
vatte , zy bestaat toch zeker in een bevel van het Staats-
gezag aan eigen onderdanen en autoriteiten, om het vreemde
vonnis als rechtsgeldig te erkennen.

Het tractaat nu is eene overeenkomst tusschen twee of
meer Staten onderling, het heeft een contractueel karakter,
en is geenszins bestemd te regelen, in den zin van bevelen,
voorschriften geven.

„Von einem Gesetz unterscheidet sich ein Staats vertrag

\') Geteel onverwacht, en daarom des te meer door mij gewaardeerd,
daagde, na het schrijven dezer regelen, voor mij een bondgenoot op in
deze meening.

v. Bar betoogt (t, a. p. Bnd. II. p, 513) ook, al is het dan slechts op
ntiliteilsgronden , de noodzakelijkheid eener regeling door middel van de
wei, niet door middel van een tractaat.

-ocr page 180-

167

auf den ersten Blick dadurch , dass das Gesetz ein Befehl
ist, den die Staatsgewalt an ihre Unterthanen erlässt, dass
der Staats vertrag dagegen ein Yer sprechen ist, welches
einem gleichberechtigten Contrahenten ertheilt wird. In dem
Staats ver trage verpflichtet sich der Staat — oder der Ge-
schäftsführer des Staates namens desselben — etwas zu
geben, zu thun, zu unterlassen. Während nun der Staat
die Befolgung seiner Befehle von seinen Unterthanen durch
die staatlichen Machtmittel erzwingt, kann es keinen staat-
lichen Zwang zur Erfüllung von Staatsverträgen geben, da
der Staat nicht gegen sich selbst Zwang zu üben vermag;
sondern es giebt lediglich einen völkerrechtlichen Zwang ,
welchen der eine Contrahent gegen den andern zur Anwen-
dung bringt, wenn er es für erforderlich oder nützlich hält."

Bovendien zagen wij reeds dat de erkenning geen quaestie
is der Staten tegenover elkandar, maar een plicht van het
Staatsgezag tegenover het individu; geheel onafhankelijk
van wat een andere Staat denkt of doet, is elk Staatsgezag
daartoe verplicht.

Een volkenrechtelijk hulpmiddel, als het tractaat is,
kan dus niet baten.

Maar al zoekt men de rechtvaardiging dier erkenning in
eene rechtsverhouding der Staten en al meent men , dat het
tractaat het juiste middel is, om zich met elkander in ver-
binding te stellen, dan nog is dit onvoldoende ter regeling,
want: „Ein Staats vertrag hat an und für sich gar keine Eechts-

1) Laband , t. a. p. dl. II. p. 153.

-ocr page 181-

168

Wirkungen nach Innen (gegen Behörden und Unterthanen),
sondern einzig und allein nach Aussen. Staatsverträge sind
Rechtsgeschäfte, durch welche nur die Gontrahenten gegen
einander Ansprüche und Yerpflichtungen begründen. Durch
den Abschlusz des Yertrages ist in keiner Weise eine recht-
liche oder thatsächliche Gewissheit geboten, dass der Yertrag
auch wirklich erfüllt wird; manche Staatsverträge bleiben
unausgeführt, bisweilen unter stillschweigender Zustimmung
beider Gontrahenten, bisweilen auch weil ein Gontrahent auf die
Ausführung nicht dringen kann oder will. Die Entscheidung
ob ein Staatsvertrag erfüllt, oder ob die völkerrechtlichen
Folgen der Nichterfüllung getragen werden sollen , steht in
jedem Falle nur dem Staate als solchem, der Regierung ,
nicht den einzelnen Unterthanen oder Behörden zu.

Der völkerrechtliche Yertrag als solcher verpflichtet die
letzteren niemals und unter keinen Umständen und die
einzelnen Behörden und Unterthanen sind in keinem Falle
weder befügt noch im Stande den Yertrag zu erfüllen. Nur
der Staat als socher, der das alleinige Subject der aus dem
Staats vertrage hervorgehenden Pflichten ist, vermag dieselben
zu erfüllen.

Diese Erfüllung aber geschieht in der Mehrzahl der Fälle
durch einen Befehl an die Unterthanen resp. Behörden."

Door het sluiten van het tractaat ontstaat slechts een
rechts verband tusschen de Staten ; de onderdanen zijn hier-
door nog geenszins verbonden.

\') Laband , t. a. p. p. 153.

-ocr page 182-

169

Op de rechtsbevoegdheid der onderdanen heeft het yerdrag
niet den minsten invloed. Staat de inhoud van een tractaat
in verband met rechten en rechtsbetrekkingen der burgers ,
dan is nog het uitvaardigen van eene wet vereischt.

Men erkent het gewicht dezer bedenking, maar meent
tevens haar te kunnen bestrijden , door de opmerking, dat,
wanneer bij het sluiten der tractaten wettelijke rechten ge-
moeid zijn , de macht van het uitvoerend gezag beperkt is,
en de medewerking des wetgevers vereischt.

In onze Grondwet is dit bepaald in de 2" alinea van
art. 59 : „Yerdragen, die wijziging van het grondgebied
van den Staat inhouden , die aan het Bijk geldelijke ver-
plichtingen opleggen, of die eenige andere bepaling,
wettelijke rechten betreffende , inhouden , worden door den
koning niet bekrachtigd , dan na door de Staten-Generaal
te zijn goedgekeurd."

Die eisch nu van uitvaardiging van eene wet nog na het
tot stand komen van een tractaat, heet „al te formalistisch,
want ze leidt enkel hiertoe, dat dezelfde wetgever tweemaal
hetzelfde moet beslissen, eerst om tot de ratificatie (van
het tractaat) te kunnen komen , en dan om aan de onder-
danen het wettelijk gebod te kunnen opleggen.

„Staat het vast — en hieraan twijfelt niemand — dat
de goedkeuring van den wetgever juist daarom noodig is ,
omdat uit het tractaat nieuwe wettelijke plichten moeten
voortvloeien, dan zie ik niet in , waarom men aan zijne
sanctie , eenmaal verleend , niet tegelijk het dubbele karakter
zou mogen toekennen én van eene machtiging om te rati-

-ocr page 183-

170

ficeeren, én van een gebod aan de onderdanen om na de
ratificatie de goedgekeurde bepalingen na te leven."

Maar het is niet de wetgever , die het verdragsontwerp
moet goedkeuren; het zyn de
Staten-Generaal, aan wie
deze taak is opgedragen.

Ja, zegt prof. Buys, letterlyk staat er Staten-Generaal, maar
de Grondwetgever bedoelde eigenlijk daarmede den wetgever.

En deze meening wordt aldus toegelicht: Het motief dat
in 1848 de redactie van art. 57 al. 3 gewijzigd werd, was:
dat men een einde wilde maken aan de anomalie, tot nog
toe bestaande, welke medebracht, dat de koning eenzijdig
kon vernietigen, wat de wetgever geschapen had. Is het nu
alleen de Staten-Generaal, die het verdrags-ontwerp moeten
goedkeuren, dan zou voor de eene anomalie eene andere in
de plaats zijn gekomen. Verbrak vroeger de koning een-
li zijdig de wet, nu zouden de Staten-Generaal het doen, maar

altijd even eenzydig; de onschendbare wet werd dan door
een niet onschendbaar besluit opgeheven, en het groote doel,
dat men wilde bereiken, namelijk de toepassing van het
eenvoudige beginsel, de wet kan alleen door een andere
wet worden opgeheven, werd volkomen gemist."

li?

II

Dan wordt het verder aan de slordigheid geweten, waarmede
onze hoogste Staatswet is geredigeerd, dat, in plaats van
wetgever, Staten-Generaal geschreven werd, terwijl art. 20
en art. 12 aangehaald worden als voorbeelden, dat er meer

Mr. J. T. Buijs, ,/De Grondwet". Arnhem 1883, dl. I. p. 215.
Dit betoog werd geschreven onder de Grondwet van \'48.
3) Eveneens der Grondwet van \'48.

-ocr page 184-

171

Staten-G ener aal geschreven werd, waar men wetgever
bedoelde.

Hiertegen moet ik opmerken, dat in art, 18 der tegen-
woordige Grondwet, art. 20 der vroegere vervangende, de
uitdrukking : toestemming
lij de wet die van toestemming
der Staten-Generaal heeft vervangen; hier is de fout die
prof. Buijs aanwijst, verbeterd.

In ari 59 der tegenwoordige Grondwet is daarentegen:
goedheuriiig der Staten-Generaal van art. 57 al. 3 der vorige
Grondwet behouden.

Alhoewel overigens weinig waarde is te hechten aan een beroep
op het argumentum a contrario, schijnt het mij toch hier
voldoende, om het beroep van prof. Buijs op de vooronder-
stelde bedoeling van den Grondwetgever, in verband met
de slordigheid van redactie, te ontzenuwen.

De praktijk is misschien in strijd met het voorschrift der
Grondwet; overeenkomstig met de meening van prof. Buijs
wordt de goedkeuring van tractaten niet van de Staten-Ge-
neraal gevraagd, maar van den wetgever.

Wij hebben intusscben niet naar de praktijk te vragen,
maar te oordeelen naar de bestaande wetsvoorschriften , en
waar zij met dezen strijdt, die praktijk te veroordeelen.

Bovendien, al werkt de wetgever mede tot het tot stand
komen van het tractaat, dan volgt daaruit nog geenszins ,
dat nu ook de burgers door dat tractaat zyn gebonden. Het
komt niet aan op het orgaan dat regelt; de vraag is maar,
in welken vorm de regeling plaats heeft.

Het is zeer mogelijk dat de wetgever medewerkt tot een

-ocr page 185-

172

tractaat, het resultaat blijft niettemin een tractaat, en wordt
door die medewerking geene wet.

Het gezag voor mgne meening ontleen ik aan Mr. J. A.
Levy, die van art. 57 Grw. (oud) de volgende verklaring
geeft: „Tot juist verstand van art. 57 Grw. dienen twee
rechtsbegrippen scherp uiteen te worden gehouden.

Yooreerst: vorm en inhoud van het representatierecht.
Ten andere : zgne verhouding tot het staatsrechtelyk leer-
stuk der wetgeving.

Naar den vonn vangt het representatierecht aan met de
onderhandehngen, die aan het sluiten van een verdrag vooraf
plegen te gaan. Het eindigt met de bekrachtiging van het
verdrag, eene daad, waardoor dit laatste in het leven treedt.

Zoolang de ratificatie niet plaats gegrepen heeft, is er
nog geen verdrag , maar een verdragsontwerp.
Een rechts-
plicht om te bekrachtigen bestaat niet. De Staatsmacht,
die het representatierecht heeft, in ons geval de kroon ,
blijft vrij tot op het oogenblik toe , dat zij den Staat be-
slist verbindt..........
Naar den inhoud is het represen-
tatierecht niet onbeperkt. Dat wil zeggen de kroon is niet
vrij om naar believen en met onverschillig welk rechtsgevolg,
den Staat volkenrechtelgk te verbinden. Het privaatrech-
telijk gebied mag de kroon , verdragen sluitende, in het
geheel niet betreden. Anders stond het in hare macht geheel
de ruimte van het privaatrecht in te nemen , door middel

1) of Tractaat? \'s Gravenhage 1880, p. 113 en vv.

-ocr page 186-

173

eener publiekrechtelyke handeling......... Doch ook

publiekrechtelyk is de kroon niet ten eenenmale vrij.

Zij behoeft alvorens den Staat te verbinden het fiat eener
andere Staatsmacht: de vertegenwoordiging.
Het verdrags-
ontwerp moet door de Staten-Generaal worden goedgekeurd.

Ik herhaal: het verdragsontwerp. Immers wij weten ^ dat

er vóór de ratificatie geen verdrag bestaat......... De

slotsom dezer overweging ligt voor de hand. Geheel het
voorschrift van art. 57 der Grondwet heeft betrekking tot
het volkenrechtelijk stadium van het verdrag.\'\'\'\'

Er zijn er ook, die, deze meening deelende , eerst het
Staatsgezag zich by tractaat tot de erkenning van buitenlandsche
vonnissen willen doen verplichten en daarna die verplichting
ook aan de individuen in eene wet willen doen opleggen.

Hun mag men vragen, waartoe zy dat voorafgaande
tractaat noodig achten ; het antwoord kan niet anders zyn,
dan dat zy behoefte gevoelen aan een rechtsgrond voor de
erkenning, en dien rechtsgrond schept men dan zich zeiven
in het tractaat; maar het is duidelijk, dat, waar die rechts-
grond reeds bestaat, het tractaat niet meer noodig is.

Eindelijk staat men nog eene andere wyze van regeling
voor, naar analogie van het Nederlandsche stelsel omtrent
uitlevering.

Men wil in de wet de voorwaarden doen vaststellen waar-
onder de regeering omtrent de erkenning van vreemde
vonnissen tractaten kan sluiten.

3) Cf. art. 4 Grwt.

-ocr page 187-

174

Hier is , wel is waar , het bezwaar vermeden, dat een
tractaat als bron van verplichtingen der individuen
Avordt beschouwd, maar nu moet ik opmerken, dat dik-
wyls het sluiten van tractaten niet plaats zal kunnen hebben,
omdat de wettelijke voorwaarden in alle landen niet een-
stemmig zullen zijn. En waartoe, mag men vragen, dient
dan nog het tractaat?

Maar wat is er toch tegen een enkele regeling bij de wet?

Een ernstig argument daartegen zie ik niet; wel meen
ik een paar bezwaren te hebben ontdekt, die , hoewel ik
ze ingebeeld acht, niettemin tot eene regeling door middel
van tractaat doen besluiten.

In de eerste plaats is het, geloof ik , de reeds boven be-
sproken vrees, dat een Staatsgezag, door eenvoudig de deur
te openen voor vreemde vonnissen, zonder tevens den toe-
gang voor vonnissen van eigen rechters te bedingen, zelve
slachtoffer van zijne edelmoedigheid zou zijn; in het tractaat
ziet men dan den weg ter verkrijging dier reciprociteit.

Maar wy zagen ook, dat de erkenning van vreemde von-
nissen niet mag afhangen van dat beding, en dat bovendien
die erkenning niet ten voor- of ten nadeele is van den
vreemden Staat, wiens vonnissen worden erkend, maar dat
het is ten voordeele van het recht, en dan baat men ook
zich zelf.

Een tweede bezwaar tegen eene regeling door de wet is
wellicht, dat men dan van
alle vreemde vonnissen de rechts-
kracht zou moeten erkennen , ook van die van de meest
onbeschaafde volken ; want het gaat toch niet aan nomina-

-ocr page 188-

175

tim in de wet de landen te noemen , welker vonnissen wél
en niét aanspraak op erkenning zullen hebben.

De waarde dezer laatste opmerking erken ik gaarne en
tevens acht ook ik natuurlyk niet ieder vreemd vonnis vat-
baar voor erkenning ; maar het komt mij voor dat Mr. Jitta
eene goede oplossing dezer moeilijkheid voorstaat. Hij
splitst de volkerengemeenschap in mondige en onmondige
leden , en als criterium dier onmondigheid neemt hij aan
de consulaire rechtsmacht.

„Daar waar de Staat een dergelyke macht vestigt, be-
hoort hij de bevoegdheid der inlandsche rechters niet te
erkennen , wanneer de gedaagde zijn onderdaan is, of zelfs
in \'t algemeen , wanneer de gedaagde geen onderdaan is van
den inlandschen staat."

1) Cf. Handelingen der Ned. Jur. Vereen, dl. I. p. 60.

Terwijl Mj vroeger (p. 17) nog aarzelt tusschen eene regeling bij tractaat
of bij de wet, schijnt hij hier reeds over te hellen tot de wet, en bij het
later mondeling debat blijkt hij geheel bekeerd , waar hij tegen de regeling
bij tractaat verschillende bezwaren aanvoert en eindelijk zegt (dl. II. p. 69):

//Nog zou ik tegen tractaten het bezwaar willen aanvoeren , dal; voort-
vloeit uit den aard van de rechtsbetrekkingen , die daarbij moeten geregeld
worden. Die rechtsbetrekkingen vallen wel onder het openbaar recht, maar
de tenuitvoerlegging van vonnissen, de competentie van den rechter staan in
zeer nauw verband met het privaatrecht. En nu acht ik het een groot
bezwaar, dat men in tractaten onderdeelen zou moeten regelen van het in
Nederland geldende privaat-recht. Dit is zulk een groote moeielijkheid,
dat men niet licht tot het sluiten van een tractaat zal overgaan."

Wordt hier ook niet zijne vooropgestelde theorie zelve reeds geheel ter
zijde gesteld ?

Waar het onderwerp zelf een quaestie van volkenrecht werd genoemd,
mocht men ter regeling van dat onderwerp waarlijk ook een volkenrechte-
lijk hulpmiddel verwachten !

-ocr page 189-

176

Voor beleediging door klaarblijkelijk wantrouwen is bier
geene plaats , want de geheele instelling der consulaire rechts-
macht zelve rust op wantrouwen.

Vertrouwen daarentegen zij het beginsel tegenover de
mondige leden der volkerengemeenschap : dan zal ook iedere
Staat, die zijne roeping begrijpt en vervult, de kracht van
vreemde vonnissen erkennen van die landen , die zich als
zoodanig in die gemeenschap eene plaats hebben verworven.

Wanneer ik voor ons onderwerp zelfstandige, onafhankelijke
regeling door iedere nationale wet betoog , ontken ik volstrekt
niet de groote waarde van wilsovereenstemming der Staten.

Die wilsovereenstemming , is zij te verkregen, is natuur-
lijk zeer bevorderlijk aan de zaak; al is het ook niet
omtrent de erkenning zelve , maar slechts ten aanzien van
verwante onderwerpen.

Wenschelyk is zeker eene gemeenschappelijke eenvormige
regeling van de competentie des rechters , van de oplossing
van wetsconflicten, en bovenal eene juiste regeling der
dagvaardingen; heeft zij eens plaats , dan zal ons beginsel
des te zuiverder toepassing vinden; alleen meen ik te
mogen beweren , en ik hoop het bewezen te hebben, dat
de regeling van ons onderwerp niet van die wilsovereen-
stemming mag afhangen.

-ocr page 190-

177

4.

POGINGEN TOT HERYORMING.

De pogingen tot hervorming van den bestaanden toe-
stand laten zich gereedelyk in twee deelen splitsen : in
wetenschappelijke en praktische pogingen.

In de eerste rubriek komen voornamelgk in aanmerking
de conclusiën, aangaande ons vraagstuk genomen door het
„Institut de droit international" in zijne vergadering te
Parijs 1878, en door de „Association for the reform and
codification of the Law of nations", in hare vergadering te
Milaan 1883.

Het Instituut besprak deze vraag grondig gedurende drie
zittingen, aan welke bespreking de heeren : Asser, Demangeat,
Clunet, Renault, Rolin, Norsa en Westlake voornamelgk
deelnamen.

Op een rapport van prof. Asser nam de vergadering van
eene commissie, samengesteld uit de heeren : Demangeat,
Clunet, Renault, "Westlake en den rapporteur, de volgende
conclusie over :

1. Une réforme complète à l\'égard de l\'exécution des
jugements étrangers ne saurait être réalisée par le seul moyen
de lois générales, uniformément applicables à tous les juge-
ments étrangers. Il faut en attendre le complément d\'un

1) Zie het Verslag dezer zitting in de //Revue de droit international et
de législation comparée, tome X. 1878.

10

-ocr page 191-

178

système de conventions diplomatiques à conclure avec les états
dont les tribunaux et l\'organisation judiciaire paraîtront pré-
senter des garanties suffisantes.

2. Ces lois et conventions doivent poser des règles uni-
formes sur la compétence relative des tribunaux (compétence
ratione personae ou territorii, par opposition à la compétence
ratione materii, qui resuite de l\'organisation judiciaire de
chaque pays) et stipuler un minimum de garanties quant
aux formalités de procédure (spécialement en ce qui concerne
les formes de l\'assignation et les délais de comparution).

3-. Parmi les conditions sous lesquelles l\'exéquatur sera
accordé aux jugements étrangers par les tribunaux du pays
ou l\'exécution doit avoir lieu , sans révision du fond, — on
doit stipuler que le demandeur aura à prouver que le juge-
ment étranger est exécutoire dans l\'état oii il a été rendu ,
cequi implique le preuve qu\'il est passé en force de chose
jugée , dan tous les cas où la législation du pays dans lequel
le jugement a été rendu , ne considère comme exécutoires
que les jugement contre lesquels il n\'y a plus de recours.

Si le jugement a été rendu par le tribunal d\'un état dont
la loi nationale n\'a pas adopté les règles de compétence
mentionnées sub 2, d\'une manière générale et applicable à
tous les procès , le demandeur aura toujours à prouver que
le jugement étranger a été rendu par un juge compétent
d\'après la convention entre les deux états.

4. Même quand les preuves , mentionnées sub 3 ont été
fournies, l\'exéquatur ne serait pas accordé , si l\'exécution
des jugements impliquait l\'accomplissement d\'un acte contraire

-ocr page 192-

179

à l\'ordre public ou défendu par une loi quelconque de l\'état
ou l\'exéquatur est requis.

5. Les Yoies ou modes d\'exécution doivent être déter-
minés par la loi du pays où l\'exécution a lieu. Toutefois
la contrainte par corps ne doit être applicable nulle part,
si elle n\'a pas été prononcée par le tribunal qui a rendu le
jugement étranger. L\'hypothèque judiciaire n\'aura lieu que
quand elle est accordée par les lois des deux pays.

6. L\'adoption des règles uniformes , pour servir de base
à la solution des conflits de législation civile et commerciale,
désirable sous plusieurs rapports , servirait aussi à faciliter
l\'introduction du système de l\'exécution internationale des
jugements."

Op voorstel van den heer Moynier werden deze resoluties
aangevuld door het volgende artikel :

7. Les conflits auxquelles pourrait donner lieu l\'applica-
tion des règles de procédure , déterminées par des traités
internationaux , doivent être soumis à la décision sans appél
d\'un tribunal arbitral, dont ces traités ont a indiquer le
mode de formation et de fonctionnement."

Op eene aanmerking van den heer Field , werd er nog
uitdrukkelijk bijgevoegd dat de woorden „ordre public" in
artikel 4 beteekenen : l\'ordre public de l\'état où l\'exéquatur
est requis.

Het Instituut wil dus , dit is onze eerste opmerking, geene
oplossing der quaestie, voor dadelijke verwezenlijking vatbaar ;
ook hier is het gansche vraagstuk als eene zaak van admi-
nistratie beschouwd.

-ocr page 193-

180

Eerst moet de competentie ratione territorii des rechters
eenvormig tusschen de Staten geregeld 5 eerst een minimum
van waarborgen bedongen wat betreft de vormen van pro-
cedure ; zelfs een hof moet eerst opgericht ter kennisneming
van geschillen, die zullen oprijzen uit de toepassing der nieuwe
regelen !

Men wil wederkeerige uitvoerbaarheid van elkanders von-
nissen tusschen twee of meer Staten , die daarover tractaten
hebben gesloten , onder verschillende voorwaarden, ea zegt
uitdrukkelijk : eene algemeene wet is niet voldoende, een trac-
taat moet de uniforme regelen van competentie en proce-
dure bevatten ; die regeling zelve is eene voorwaarde der
erkenning.

In 3 wordt bepaald , dat de eischer zal moeten bewij-
zen , dat het vonnis in den Staat waar het gewezen werd ,
voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

De daarop volgende bepaling onderstelt de mogelykheid
dat de uniformiteit der regelen omtrent de rechterlijke com-
petentie alleen betreft de processen tusschen de burgers der
Staten, die tractaten hebben gesloten.

Er zou dan zijn eene dubbele regeling van de competentie
des rechters in één land, onderscheiden naar de nationaliteit
der personen. Maar zulk eene onderscheiding schijnt mg niet
wenschelgk.

Ook in het Fransch-Zwitsersche tractaat van 1869 betreffen
de bepalingen omtrent de competentie alleen de processen
tusschen de burgers der beide landen. De uitvoerbaarheid
wordt echter verleend aan alle vonnissen zonder onder-

-ocr page 194-

181

scheid , en het verband tusschen beide onderdeelen der rege-
ling ontbreekt dus.

Hier vindt men ook het verbod van erkenning , wanneer
de tenuitvoerlegging eene handeling betreft in strijd met de
publieke orde , of verboden door eene wet van den Staat,
waar het exequatur wordt gevraagd.

Men heeft zich niet geheel van het ruime begrip „pu-
blieke orde" kunnen of willen ontdoen , al heeft men het
ook beperkt; beter schijnt my dan nog het verbod van erken-
ning , zooals de Duitsche wet dat bepaalt: wanneer daardoor
eene handeling zou worden afgedwongen, die volgens de
nationale wet niet afgedwongen mag worden.

In n". 5 vinden wij de juiste bepaling, dat de middelen
van executie moeten gebezigd van het land waar de executie
plaats heeft. Alleen afkeer van den lijfsdwang heeft weer
voor dit middel eene uitzondering doen aannemen.

Dat eindelijk de aanneming van uniforme regelen omtrent
de oplossing van conflicten van wetgeving zeer bevorderlijk
zou zijn aan ons onderwerp, behoeft waarlijk geen afzon-
derlyke vermelding.

Zien wij nu in hoeverre het Instituut in het nemen zijner
conclusies zich gehouden heeft aan de meening van den rap-
porteur, Mr. Asser.

Het rapport vindt men in de Revue de droit international
et de legislation comparée , tome YII. 1875,
p. 385, terwijl
de rapporteur reeds vroeger over dit onderwerp eene ver-

1) Mr. Asser, Praeadvies , t. a. p. p. 231.
O Eevue de droit internat. T. I. 1869 , p.p. 82, 408, 473.

-ocr page 195-

182

handeling schreef, waarin hy zijne meening samenvatte in
de volgende stellingen :

1. „L\'exécution sans révision ne peut pas être accordée
par la loi d\'une manière également applicable aux jugements
de tous les pays, mais doit être stipulée par des traités in-
ternationaux ;

2. La conclusion de ces traités doit être accompagnée
d\'une entente internationale , concernant plusieurs points de
législation , savoir :

a. la compétence des tribunaux ;

h. les principales formalités de la procédure ;

c. les dispositions de la loi qui ont rapport au droit inter-
national privé ;

3. Les règles concernant la compétence des tribunaux
(a) peuvent être ou substituées d\'une manière générale et obli-
gatoire à la loi nationale, antérieurement en vigueur, ou bien
n\'avoir qu\'un caractère facultatif, comme condition de l\'exé-
cution des jugements , sans révision ; .

4. Les règles concernant la procédure (è) doivent être
limitées aux garanties les plus essentielles dans l\'intérêt des
plaideurs, comme la forme de la citation, les délais de com-
parution , le système de jugements par défaut, etc. ;

5. L\'entente au sujet des dispositions mentionées sub c
pourra se borner à faire disparaître les antinomies que pré-
sentent à cet égard les législations des différents états. Si
l\'on ne se contente pas de ce travail d\'un caractère négatif,
et qu\'on veuille l\'étendre à la codification complète et inter-
nationale de cette partie du droit, qui consiste à déterminer

-ocr page 196-

183

la loi applicable en cas de conflit, on pourra faire cesser
beaucoup d\'incertitudes , ou mettre fin à un grand nombre
de controverses, devenues illustres , on contribuera énormé-
ment à réaliser sur le terrain du droit international, le pré-
cepte que Bacon à donné aux législateurs: optima lex, quae
minimum judici relinquit.

Cependant une oeuvre de cette nature ne pourrait être
achevée en quelques années , et l\'introduction du système de
l\'exécution internationale des jugements serait trop longtemps
retardée , si on voulait la faire précéder d\'une codification
complète du droit international privé : on devra donc se con-
tenter provisoirement d\'obtenir le résultat négatif, indiqué
sub
c ;

6. Le jugement étranger ne jouira de l\'exécution parée,
qu\'après être muni du paréatis, accordé par le tribunal du
lieu de l\'exécution ;

7. Ce paréatis sera accordé , quand il sera prouvé , par
la production des documents requis à cet effet, que le juge-
ment , qu\'on veut exécuter , a acquis force de chose jugée ;

8. Le tribunal saisi de la demande d\'exécution , n\'exa-
minera pas si le jugement a été rendu par un juge compé-
tent , si les formalités prescrites ont été observées et si le
juge a bien apphqué les règles concernant le conflit des lois ;

9. Il n\'examinera pas non plus si le jugement renferme
quelque disposition contraire à l\'ordre public, ou à la

i) A moins qu\'on ne reconnaisse aussi l\'exécution provisoire, prononcée
par le juge étranger.

-ocr page 197-

184

moralité publique, au droit public etc , de l\'état où l\'exécu-
tion est demandée ;

10. L\'autorité de la chose jugée, à l\'égard des jugements
rendus dans un des deux pays, pourra être invoqué dans
l\'autre , sans que le jugement ait été muni du paréatis, qui
le rend exécutoire sur les biens ou la personne de la partie
succombante ;

11. Les règles, énoncées sub 2—10, ne s\'appHquant
qu\'au système à adopter dans les conventions internationa-
les , ne seront pas suivies à l\'égard des jugements d\'un pays,
avec lequel il n\'existe pas de traité. Ces jugements pour-
ront être munis du paréatis, mais seulement après la révi-
sion complète du procès, sous tous les rapports ;

12. Les actes de juridiction volontaire (quoiqu\'ayant la
forme de jugements) seront respectés à l\'étranger, sans que
des conventions internationales soient nécessaires à cet égard."

Het blykt dat op vele punten het Instituut de meening
van Mr. Asser als de juiste heeft erkend ; maar in enkele
opzichten wijken de conclusies belangrijk van elkander af.
Bovenal munten de stellingen van Mr. Asser uit in volle-
digheid boven die van het Instituut.

Ten opzichte van de wyze van regeling dezer materie
verschillen de conclusies. Het Instituut wil door middel
van tractaten over die regeling doen onderhandelen, en haar
in tractaten doen vaststellen , terwyl dan naar die tractaten
de verschillende nationale wetten moeten worden veranderd.

Prof. Asser daarentegen wil deze regeling slechts in
tractaten doen plaats hebben, terwyl dan de onderdanen

-ocr page 198-

185

en antoriteiten die tractaten in acht zullen moeten nemen.

Maar dan zouden wy immers eene afschaffing der wet
hebben door tractaat ? Bovendien zagen wy reeds, dat
het op den weg van den wetgever ligt, te bepalen of vreemde
vonnissen executoriale kracht zullen hebben, terwyl, al ge-
schiedt deze regeling alleen door eene wet, deze wy ze nog niet
de erkenning van alle vreemde vonnissen noodzakelyk maakt.

Ook kiest de hoogleeraar dèn vorm van tractaat, omdat
hij blijkbaar het beding van reciprociteit een vereischte
vindt, ofschoon wij elders van hem lezen : „La forme de
loi n\'exclut point la condition de reciprocité : la forme de
traité ne la rend pas absolument indispensable."

De uniforme regeling van competentie des rechters en de
waarborgen wat betreft de vormen van procedure vinden
wij ook hier terug.

In n". 2c nader verklaard door n". 5 bespreekt Mr. Asser
de noodzakelykheid om
vooraf de tegenstrijdige bepalingen,
die men in de verschillende wetgevingen aantreft, te doen
verdwynen.

Het Instituut heeft zich bij zijne conclusies echter niet
gehouden aan de meening van den rapporteur, in zoover
deze de voorwaarde, dat het vreemde vonnis geene bepa-
ling , strijdende met de publieke orde, mag bevatten, afkeurt.

Zelfs de beperkte Duitsche voorwaarde vinden wij bij
Mr. Asser niet terug.

Prof. Asser beantwoordt de vraag : is er werkelyk sprake

>) Revue de dr, intern, t. I. 1869, p, 83.

-ocr page 199-

186

van gevaar voor schending dezer grondbeginselen? ont-
kennend.

Zij , die het pareatis van het vreemde vonnis willen ge-
weigerd zien, wanneer dit bepalingen inhoudt strijdende
met publieke orde, publieke zedelijkheid of het publiekrecht
van den Staat, waar de uitvoering gevraagd wordt, nemen,
zegt hij, deze begrippen in den meest uitgebreiden zin van
het woord, zonder eenigszins te letten op den omvang,
waarin zij in positieve wetsbepalingen voorkomen.

Het is dan geheel aan de individueele opvatting van den
rechter overgelaten , wat men onder deze begrippen verstaan
moet; en moge nu al de wet van een land de toepassing
er van , bij het vormen van het oordeel over een geschil,
aan \'s rechters willekeur overlaten, dit mag geen reden zijn
om een reeds gewezen vonnis op dergelijke onbestemde mo-
tieven te bestrijden.

Maar welke waarde hebben nu deze begrippen , waar zij
door positieve wetsbepalingen bekrachtigd zijn?

Een vreemd vonnis houdt bepalingen in , strijdende met
wetten van publieke orde en publiekrecht van het land,
waar de executie gevraagd wordt: is dit nu een reden om
het pareatis te weigeren ?

Men moet onderscheiden, zegt prof. Asser, maar de on-
derscheiding die hij maakt is niet van invloed op zijn ant-
woord , dat algemeen luidt: het is geen reden om pareatis
te weigeren.

1) t. a. p. p. 482.

-ocr page 200-

187

De hoogleeraar onderscheidt of op het geschil, dat het
onderwerp yan het vreemde vonnis was , de wet van het
land , waar de uitvoering van het vonnis gevraagd wordt,
van toepassing was of niet.

In het eerste geval moeten natuurlek ook de wetten be-
treffende de publieke orde en het publiekrecht in acht genomen
worden , en is dit niet geschied , dan zal dat een reden zijn
om het vonnis voor een hoogeren rechter te bestreden , zoo
er tenminste nog een beroep mogelyk is. Zoo niet, dan
moet het vonnis , dat kracht van gewijsde heeft verkregen,
worden geeerbiedigd.

Was de wet van het land , waar de uitvoering gevraagd
wordt, niet van toepassing op het geschil, dan behoort de
rechter die ook niet in acht te nemen, ook niet die , be-
treffende publieke orde en publiekrecht.

Maar dit is eigenlijk de vraag niet: in beide gevallen zal
het vonnis, dat kracht van gewijsde heeft verkregen, ook
in het buitenland geeerbiedigd moeten woorden, aldaar dus
paréatis kunnen erlangen.

Het voldoen aan de wetten van publieke orde en publiek
recht van het eigen land mag dus niet als voorwaarde voor
de uitvoerbaarheid worden gesteld, ofschoon het weigeren
van paréatis, wanneer de executie van het vonnis betrekking
heeft op de vervulling eener handeling, die verboden is door
de wetten van het land, waar • de executie moet plaats

t. a. p. p. 483.

-ocr page 201-

188

hebben, op initiatief van den rapporteur, door het Instituut
aangenomen werd.

Evenzeer heeft het Instituut in zijne conclusiën Mr. Asser
niet gevolgd, waar deze zegt, dat het pareatis van vreemde
vonnissen slechts vereischt is voor eene executie in
persoon of goed van den veroordeelde , bepaaldelijk niet,
wanneer slechts de kracht van gewijsde zaak wordt inge-
roepen.

Maar deze onderscheiding is ook niet juist; zoolang de
erkenning afhangt van voorwaarden, moet het onderzoek
of aan die voorwaarden is voldaan plaats hebben, en dan
ook het exequatar worden verleend, zoowel ten aanzien der
gerechtelijke ten uitvoerlegging, als omtrent de exceptie van
gewijsde zaak. Geschiedt echter die erkenning onvoorwaardelijk,
dan is het verleenen van pareatis eene formahteit, alleen bij
gerechtelyke ten uitvoerlegging vereischt, om aan een for-
meel bezwaar te gemoet te komen; waar het dus niet noodig
is, is het slechts een tijdroovende belemmering , die ter
wille van het verkeer dient vermeden.

Ten opzichte van vonnissen van landen, die zich niet bij
tractaat zullen hebben verbonden, geeft de rapporteur even-
eens eene regeling aan; prof. Asser meent, dat die vonnissen
pareatis moeten erlangen, maar slechts na algeheele herzie-
ning van het proces, in zijn vollen omvang.

Het Instituut daarentegen zwygt over deze vonnissen en
dan is voor dengene, die in den vreemde een vonnis verkreeg
de uitoefening zyner rechten dikwijls onmogelijk ; immers in
vele g-evallen zal de bepahng ontbreken , op grond waarvan

-ocr page 202-

189

hij zijn schuldenaar voor den rechter van bedoeld land kan
dagen ?

Omtrent n°. 7 der conclusies van Mr. Asser moeten wy
nog eene rectificatie overnemen uit zijn praeadvies voor de
Juristen-Yereeniging, van welke conclusie hy uitdrukkelyk
zegt dat de inhoud hem bij herlezing niet geheel voldoet.

Beter vindt hy het in het algemeen als voorwaarde te
stellen : de uitvoerbaarheid in het laud, waar het vonnis
gewezen werd ; zooals dit bv. is geschied in de resolutie
4a van het Institut de droit international.

De resolution van de „Association for the reform and
Codification of the Law of nations" te Milaan 1883 luiden
aldus :

Il importe qu\'un accord international s\'établisse pour l\'exé-
cution des jugements étrangers en matière civile et commer-
ciale. Il est donc à désirer qu\'une conférence officielle
internationale se réunisse à cet effet, comme cela a été
proposé par le gouvernement Neerlandais en 1874.

La conférence propose les bases suivantes :

1. Le jugement doit être rendu par un juge compétent.

Les règles de compétence uniformes doivent être déter-
minées par la convention qui établira l\'accord international
ci-dessus mentionné.

2. Les parties doivent avoir été dûment assignées.

3. S\'il s\'agit d\'un jugement par défaut, la partie contre

\') Handelingen der Ned. Jur. Vereen. 1888 , dl. I. p. 339.
\') Cf. Eeport of the Eleventh Annual Conference, p. 180—131.

-ocr page 203-

190

laquelle il a été rendu, doit avoir eu connaissance du litige
et la possibilité de s\'y défendre,

4. Le jugement ne doit rien contenir qui soit contraire
ni à la moralité, ni à l\'ordre, ni au droit public de l\'état
oil il doit être exécuté.

5. Le jugement doit être exécutoire dans le pays où il
a été rendu.

6. Le juge requis pour l\'exécution ne doit pas examiner
au fond le débat, mais seulement s\'enquerir de l\'existence
des conditions légales sus-mentionnées.

7. Un jugement étranger qui remplit ces conditions doit
produire les mêmes effets qu\'un jugement national, soit qu\'on
en requière l\'exécution, soit qu\'on s\'en serve comme chose jugée.

8. Les formes et les moyens de l\'exécution doivent être
réglés par la loi du pays, où l\'exécution est demandée.
Pour les états qui n\'entreront pas dans cet accord, la con-
férence exprime le voeu que l\'application de ces bases s\'ob-
tienne de fait, par voie d\'uniformité dans leurs législations
respectives.

Deze conclusion laten de wijze van regeling in het midden ;
in \'t algemeen bepalen zij zich tot wenschen ; byzonderlijk
wordt een internationaal overleg verlangd.

Overigens vindt men ook hier den eisch van voorafgaande
regehng der rechterlijke competentie, en, wat vooral afkeuring
verdient, de ruime bepaling, dat het vonnis niets strijdigs
mag inhouden met de publieke orde en het publiekrecht
van den Staat, waar de executie moet plaats hebben.

De verdere bepalingen zijn vrij wel dezelfde als in de andere

-ocr page 204-

191

resoluties, maar zg zgn, dunkt mg, hier duidelijker gesteld
dan ginds.

Mgn hoofdbedenking evenwel tegen de door den heer Asser
en de wetenschappelijke kringen voorgestelde oplossing van
het vraagstuk blijft deze : dat zij eerst op een te ver verwijderd
tijdstip hare verwezenlijking zal kunnen vinden; en daarom
kwam het ons voor, het zij met allen eerbied voor de uit-
spraken dier kringen en van hunne leden gezegd, dat er
nog wel wat te zeggen viel ten gunste eener andere oplos-
sing, voor dadelgke toepassing vatbaar.

Het geheele stelsel berust hoofdzakelgk op eene uniforme
regeling van de competentie des rechters ; en, afgescheiden
nu van de vraag of de tot standkoming eener uniforme
wetgeving voor sommige of voor alle landen der wereld
wensehelijk en mogelijk is , eene vraag, die ik in een afzon-
derlijk hoofdstuk hoop te bespreken, moet ik hier reeds de
opmerking maken, die allen, ook zij , die een dergelgken
toestand als de verwezenlgking van hun ideaal zouden
beschouwen, mij wel zullen toegeven , dat wg in de eerste
tijden de intrede dier uniforme regeling niet hebben te
verwachten.

Laten wij trouwens het oordeel van prof. Asser hierom-
trent zelf hooren : „Même dans les limites que je viens de
tracer (hierin zijn ook de wetten betrekkelijk de rechtsvordering
begrepen), l\'introduction de lois uniformes soulèvera de
vives objections et rencontrera des difficultés énormes. Les
partisans de ce système se verront encore bien longtemps
traités d\'utopistes. Qu\'ils ne se découragent pas, qu\'ils con-

-ocr page 205-

192

tinuent de plaider leur cause avec calme et persévérance —.
et qu\'ils laissent au temps Ie soin de détruire les préjugés."

Maar het aannemen dier andere oplossing ware niet alleen
wenschelijk, zy is voor ons, daar wij op den grondslag
van het recht ons plaatsten, plicht.

De verplichting tot erkenning van vreemde vonnissen
bestaat niet slechts voor de toekomst, maar rust reeds nu
op eiken Staat; het vonnis als zoodanig heeft aanspraak op
eerbiediging, ook in den vreemde , niet slechts zoodra over-
eenkomsten zyn getroffen omtrent de competentie des rechters
en andere punten, maar ook nu , terstond.

Dit was ook de opvatting van het Bestuur der Ned.-
Juristen-Vereeniging , toen het voor de beraadslagingen aan
de orde stelde de vraag : Onder welke voorwaarden moet
de Kederlandsche wetgever uitvoerbaarheid verleenen aan de
vonnissen van den buitenlandschen burgerlyken rechter ?

Dat het vreemde vonnis in Nederland uitvoerbaarheid
moet hebben staat vast; het geldt slechts de vraag, w^elke
voorwaarden moeten gesteld?

Hiermede was de vergadering zelve het alles behalve eens;
ik spreek nu niet van de eindstemming over de verschillende
vraagpunten, maar van den algemeenen indruk , dien het
gesprokene maakt.

In plaats van de vraag te behandelen , zooals zij was
gesteld, liep het debat hoofdzakelijk over de preliminaire
vraag , of vreemde vonnissen moeten worden erkend.

1) Eevue de dr. intern, t. I. 1869, p. 84.

-ocr page 206-

193

De meeste der sprekers waren yoor eene afwachtende
houding , en het is wel opmerkelijk dat zy , allen mannen
yan de praktijk, niet slechts zich met uitwendige waar-
borgen tevreden stellen, maar vooral ook een onderzoek
naar het materieele recht eischen; en terwyl men zóó sterk
overhelt naar het vroegere beginsel van uitsluiting, is het
eenige waartoe men hunne toestemming zou kunnen krijgen:
altijd revisie.

Eene behandeling van iederen spreker afzonderlyk zou my
te ver voeren; bij een enkelen wil ik een oogenblik stilstaan,
daar deze een geheel eigenaardige oplossing voorstaat.

Mr. Tripels beantwoordt de vraag of vreemde vonnissen
in Nederland moeten erkend, met eene verwijzing naar het
vreemde strafvonnis.

Wordt de uitspraak des vreemden rechters in foro poenali
erkend , dan mag dit op civielrechtelijk gebied niet anders zyn.

En op de vraag onder welke voorwaarden de Nederland-
sche wetgever uitvoerbaarheid moet verleenen aan de von-
nissen van den buitenlandschen burgerlyken rechter,
antwoordt hy:

„A-ltijd, wanneer de Nederlander dergelijk vreemd vonnis
heeft verkregen; van vreemdelingen tegen vreemdelingen,
wanneer het reciprociteitsstelsel is aangenomen; en in de
derde plaats, wanneer een Nederlander ten bate van een
vreemdeling veroordeeld is, kan men het vonnis beschouwen
als eene overeenkomst."

1) Cf. Handelingen der Ned. Jur. Vereen. 1888, dl, 11. p. 54 vv.

13

-ocr page 207-

194

Aan zijn eerste rubriek ligt de overweging ten grond-
slag, dat de Nederlandsche schuldeischer in de eerste plaats
door den Nederlandschen rechter behoort beschermd te
worden.

Hiertegen moet ik opmerken, eene opmerking trouwens ,
die tegen de geheele oplossing geldt, dat men ten aanzien
van ons vraagstuk geen onderscheid van nationaliteit mag
maken.

Meent het Staatsgezag vreemde vonnissen te moeten erken-
nen , als gevolg van zijn plicht van bescherming van het
recht, dan geldt dit voor alle individuen gelijkelijk.

Iedere rechtmatige schuldeischer moet in zijn recht door
den Nederlandschen Staat beschermd, hij zij Nederlander of
vreemdeling ; werpt hij zich echter ten onrechte als zoodanig
op, dan moet hem die bescherming geweigerd, ook al is hij
Nederlander ; beschermer van onrecht kan de Staat nooit zijn.

Bij de tweede rubriek wordt de reciprociteit voorgesteld als
correctie! tegen het wantrouwen jegens den vreemden rechter.

„Dat wantrouwen kan zoo groot niet zijn, wanneer de
reciprociteit door tractaat wordt gehandhaafd , wanneer het
onderscheid goed gemaakt wordt tusschen Nederlanders, die
vreemde vonnissen gekregen hebben.\'\'

Deze zin is mij duister; ik begrijp slechts , dat men het
wantrouwen wil wegnemen door het beding van reciprociteit,
maar het verband tusschen die twee zaken weet ik niet te
vatten,

I) t. n. p. p. 57.

-ocr page 208-

195

Wanneer men de Turksclie rechtspraak wantrouwt, dan
neemt het feit, dat Nederlandsche vonnissen in Turkije wor-
den erkend , dat wantrouwen toch niet weg ? !

In de derde rubriek w^ordt het vonnis beschouwd als
gevolg eener overeenkomst; maar dit, zagen wij , is geheel
onjuist.

Het is waar, Mr. Tripels onderscheidt tusschen een vonnis
bij
Verstek en een op tegenspraak, maar men kan voor een
vonnis toch waarlijk niet nu eens dezen , dan weer genen
rechtsgrond aanvoeren ?

Dit over de bewering van dezen spreker ; nu de meening
der vergadering zelve.

Het eindoordeel der meerderheid volgt uit haar bevesti-
gend antwoord op de vraag: is het wenschelyk als stelsel
aan te nemen, dat op een verlof van executie , zonder nieuw
onderzoek van de zaak zelve, uitvoerbaarheid verleend wordt
aan het vreemde vonnis , als aan den Staat, welks rechter
het vonnis gewezen heeft, de uitvoering daarvan door trac-
taat is verzekerd ?

Dat aan wy zen van een tractaat als wijze van regeling
komt mij eigenlyk voor een gevolg te zijn van de moeilijk-
heid der beslissing.

Men erkent aan den eenen kant het nut en de nood-
zakelijkheid eener erkenning van het vreemde vonnis; aan
den anderen kant is men huiverig (s. v. v.) de deur te wijd
voor vreemden invloed te openen, en ten slotte laat men
gaarne de beslissing aan de regeering.

Deze geeft men wel eene vingerwijzing ten aanzien

-ocr page 209-

196

der voorwaarden waarop die tractaten moeten gesloten en
drukt haar, blgkens den vorm van tractaat, toch vooral
op het hart niet dan onder beding van reciprociteit erken-
ning toe te staan, maar de groote vraag , of vreemde von-
nissen moeten erkend , laat men feitelijk liever onbeantwoord.

En toch past op die vraag, gelijk wij zagen, een vol-
mondig:
ja ^ dat allerminst mag afhangen van het feit, of
de vreemde Staat geneigd is een tractaat te sluiten.

De praktische pogingen niettemin, die aangewend zijn ,
en hiermede kom ik aan ons tweede gedeelte, hebben
meerendeels in deze richting plaats gegrepen.

Zij bestonden hoofdzakelijk in bgeenroeping van interna-
tionale conferenties ter bespreking en gemeenschappelijke
regeling van de quaestie , met het doel dan later daaromtrent
tractaten te sluiten.

Onder hen, die tot die pogingen het initiatief namen, neemt
de Nederlandsche regeering eene eerste plaats in.

In 1874, terwijl Baron Glericke van Herwgnen minister
van Buitenlandsche Zaken was en Mr. G. de Yries minister
van Justitie, deed zij het voorstel aan de andere mogend-
heden , tot het vaststellen van eenvormige regelen voor de
rechterlijke competentie, om zoo tot de internationale uit-
voerbaarheid van vonnissen te komen , maar de zaak stuitte

1) Zoo tenminste vat ik het bevestigend antwoord op, dat enkele leden
gaven omtrent vraagpunt .3 , luidende : //Moet voor het bekomen van zoo-
flanig verlof (behalve helioorlijke oproeping van partij en andere voorschrif-
ten van procesorde) geëischt worden ; . . . ." volgen eenige voorwaarden.

-ocr page 210-

197

af op den onwil van Dnitscliland , dat eerst te zijnent de
nieuw ontworpen Justizgesetze wilde vaststellen.

Ook Italië poogde herhaalde malen, o. a. in 1881 en 1884
de zaak weer op te vatten, maar telkens was het de Duit-
sche regeering die bezwaren opperde , en eindelijk werd in
December 1884 aan den Itahaanschen gezant te Berlijn offi-
cieel verklaard , dat, indien de conferentie zonder Duitschland
gehouden werd , dit geen invloed zou uitoefenen op de goede
verstandhouding tusschen dit land en Italië.

In 1885 bestond ook werkelyk het plan tot een samen-
komst, maar ook hiervan kwam niet door het heerschen
der cholera in Italië en later door het aftreden van minister
Mancini.

Yerdere pogingen in deze richting zijn mij niet bekend.

Den m. i. beteren weg sloeg men in Nederland in , in
het ontwerp van een wetboek van burgerlyke Rechtsvor-
dering van 1865.

Boek Y , titel II, art. 1 bevat het beginsel, dat vonnissen
in een vreemd land gewezen in het ryk niet ten uitvoer
kunnen worden gelegd zonder een nieuw onderzoek der zaak,
volgens het Nederlandsche recht, tenzij bij wet of tractaat
anders is bepaald.

Art. 5 bepaalt, dat vreemde vonnissen, die betrekking

Zie bijzonderheden omtrent deze regelingen in het Praeadvies van
Prof, Asser, Handelingen der Ned. Jur. "Vereen. \'88 dl. I, p. 311 vv.

Cf. de uitgave onder toezicht, van Mr. A, A. de Piiito, \'s Graven-
hage 1867. \'

-ocr page 211-

198

hebben tot den staat der personen, waarbij eene hoedanig-
heid is opgedragen, of waarby , buiten rechtsgeding, eene
rechterlijke machtiging is verleend , ook hier te lande gelden
tot bewijs van dien staat, die hoedanigheid of machtiging,
wanneer zij door den bevoegden rechter zijn gewezen en in
kracht van gewijsde zijn gegaan.

Deze regeling zelve acht ik echter minder juist. Men
wilde voor ten uitvoerlegging blijkbaar het Fransche revisie-
stelsel — algeheele herziening — en in zoover behield men
den ouden af keurenswaardigen toestand.

Waar het die executie niet gold, was men daarentegen weer te
ruim in de erkenning; ook het vreemde vonnis betreffende
den staat der personen kan inbreuk maken op de nationale
wet, en hare heerschappij belemmeren; ook daarvoor is dus
wel degelijk een onderzoek vereischt.

Dit ontwerp intusscben had geen resultaten, en tot nu
toe behield men de oude regeling.

De behandehng van het onderwerp door de Juristen-ver-
eeniging is misschien een spoorslag om het herzieningswerk
weer op te vatten, maar dan , naar wij hopen, niet in den
zin dier Yereeniging , maar in de richting en op de wijze,
die ook wij hier voorstonden.

Thans aan het einde van dit onderwerp genaderd , wil
ik mij zeiven nog deze vraag stellen: zijt gij overtuigd dat

-ocr page 212-

199

()ene regeling, zooals gij die verdedigde!, werkelyk voor
dadelyke verwezenlijking vatbaar is ?

Mijn antwoord hierop luidt onvoorwaardelijk: ja.

Maar is toch niet het aanbrengen van „veiligheidskleppen
en achterdeuren\'\' gerechtvaardigd ?

Ik zou het niet willen beweren.

Het hanteeren van zoo\'n veiligheidsklep zou z;ijn over-
gelaten aan den rechter , en daarmede wordt feitelijk , wij
zagen het by den Italiaanschen, de gansche regeling in
zijne handen gesteld.

Ik heb eene oplossing getracht te geven, zooals ik meen,
dat zij wordt geeischt door het recht, en door bevordering
van het recht kan een Staat niet anders dan zich zelf
baten; wat meer zegt: rechtsverzekering is een zijner
levensvoorwaarden.

I Cf. Handelingen der Ned. Jur. Vereen. \'88, dl. I. p. 73. Wil men
zoo\'n //Sicherlieitsventil"
[v. 13ar), dan is zeker aanbevelenswaard een voor-
waarde als men in de Engelscli-Amerikaansclie Jurisprudentie aantreft dat
de erkenning moet geweigerd wanneer het vonnis grovelijk onrechtvaardig
(grossly injust) is, of strijdt met de natuurlijke rechtvaardigheid (contrary
to the principles of natural justice) ! !

Maar de bedreiging met een //Succunibenzstrafe" als v. Bar wil (t. a. p.
p. 489), (zeker de oude poena temere litigantium), als correctief tegen een
mogelijk misbruik dat de veroordeelde zou kunnen maken van die voor-
waarden , om het onderzoek te rekken , lijkt mij wat al te hard, en weinig
overeenkomstig eene goede rechtspleging.

-ocr page 213-

HOOFDSTUK III.

EEN WERELDRECHT.

//Aussi dans tout Ie droit international, la
//raison et l\'histoire se prêtent-elles une aide
«réciproque ; seule, la raison conduirait sou-
//vent à des combinaisons idéales, qui ne répon-
(/draient pas à la réalité des faits; d\'un autre
//coté, l\'histoire seule serait impuissante à fournir
//les règles scientifiques."

Giuseppe Carle (trad. p. Dubois) //La Faillite
dans le droit international privé" p. 3.

//......l\'exagération de la solidarité des

//peuples a fait monter l\'ambition des puissants
«et ia pensée des philosophes jusqu\'à la concep-
//tion de la monarchie universelle, conception
«fausse , parcequ\'elle détruirait la vie indivi-
//duelle des nations." Idem ibidem p. 14.

Wanneer men van een internationaal privaatrecht hoort
spreken, en kennis neemt van het groot aantal wetenschap-
pelgke mannen, die in woord en geschrift dit gebied als
een afzonderlijken tak van rechtswetenschap behandelen,
het internationaal privaatrecht zelfs door onzen wetgever
als een afzonderlek leervak ziet aanwgzen, zou men meenen
met een algemeen erkend, vaststaand begrip te doen
te hebben, over welks aard en wezen allen het eens zgn.

-ocr page 214-

201

Niets is evenwel onjuister dan dit; reeds eene eerste inzage
van de bestaande literatuur leert ons , dat er alles behalve
eenstemmigheid bestaat omtrent de vraag, wat het inter-
nationaal privaatrecht is of behoort te zijn.

Om slechts by onze Nederlandsche geleerden te blijven ,
vinden wij naast de meening van prof. Hamaker, dat het
internationaal privaatrecht is: „een stel regelen, naast de
veelheid van wetgevingen , dat ze verbindt tot één harmo-
nisch geheel", de definitie van prof. Asser die aldus luidt:
„Het internationaal privaatrecht omvat de regelen en begin-
selen , volgens welke, bij het verkeer tusschen de burgers
van verschillende landen, bij het verrichten van rechtshan-
delingen in een vreemd land, en voorts in alle andere ge-
vallen waar twijfel bestaat omtrent de vraag, welke wet
toepasselijk is, — de aanwijzing der toepasselijke wet behoort
te geschieden."

Tegenover deze beide uitspraken lezen wij bij Mr. Levy:
„Taak en doel van het internationale privaatrecht is —
het internationale privaatrecht waar doenlijk op te heffen."

Yanwaar deze verwarring ? Zy vindt, meen ik, haar grond
in het feit, dat genoemde heeren niet over dezelfde zaak

//Aard en doel van het internationaal privaatrecht," Redevoering bij
de aanvaarding van het hoogleeraarschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht,
12 Dec. 1877, uitgesproken door Mr. H. J. Hamaker, Leiden 1878, pag. 28.

//Schets van het internationaal privaatrecht" door Mr. T. M. C. Asser,
Haarlem 1880 , p. 1.

3) //Wet of Tractaat?", Bijdrage tot de leer der internationale rechts-
eenheid, door Mr. J. A. Levy, \'s.Gravenhage 1880, p. 12.

-ocr page 215-

202

spreken; hunne woorden dus niet kunnen beschouwd worden
als een antwoord op dezelfde vraag ; terwijl de mogelykheid
der verwarring schuilt in het onjuiste van de uitdrukking
„Internationaal Privaatrecht."

Wij lezen bij prof. Asser : l) „De uitdrukking Interna-
tionaal recht
schijnt het eerst door Engelsche en Ameri-
kaansche auteuren gebezigd te zijn, en wel ter aanduiding
van het
jus inter gentes, het volkenrecht. Later is bij die
auteuren in zwang gekomen de onderscheiding tusschen
Public en Private international Law ; de eerste benaming
voor het
volkenrecht., het recht dat de verhouding tusschen
de verschillende Staten regelt, de tweede ter aanwijzing van
het recht, dat de verhouding tusschen de burgers dier staten,
in het privaat verkeer, beheerscht."

Wanneer men nu over een internationaal privaatrecht
handelt, bedoelt men een afzonderlijk recht, een afzonderlijk
stel regelen, als waarvan prof. Hamaker spreekt, regelen,
„die het den privaat persoon mogelijk maken voor iedere
rechtshandeling ééne bepaalde wetgeving als de toepasselijke
uit te vinden."

Dit recht wordt dau voorgesteld als een middel tot oplos-
sing van het vraagstuk, waartoe het bestaan van verschillende
wetgevingen aanleiding is.

„Waar burgers van hetzelfde land, in dat land eene rechts-
handeling verrichten met betrekking tot goederen, die zich

t. a p. p 2,

Mr, Hamaker, t. a. p. p. 17.

-ocr page 216-

203

reeds aldaar bevinden , daar zijn zij in alle opzichten aan
de wetten van dat land onderworpen.

Behooren echter de handelende personen niet tot dezelfde
nationaliteit, of bevinden zij zich bij het verrichten der
handeling in een vreemd land, of betreft de handeling goe-
deren in een vreemd land gelegen, dan kan, bij verschil van
wetgeving tusschen de verschillende landen tw^ijfel ontstaan,
welke wet op die handehng toepasselijk is. Er bestaat dan
wat men noemt een rechtsconflict, conflit de lois , conflict
of laws."

Dat deze toestand vele bezwaren en moeilykheden op-
levert wordt door niemand ontkend; wij vinden in alle lan-
den , reeds in de vroegste tijden, pogingen, om deze bezwaren
op te lossen en de moeilijkheden te voorkomen.

Behalve de boven vermelde poging, waarby men zich ten
doel stelt een stel regelen te vinden, die voor ieder geval
de toepasselijke wet zullen aanwijzen, eene oplossing dus,
die het voortbestaan der verschillende wetgevingen onderstelt,
vinden wij in wetenschap en praktijk eene richting, volgens
welke de moeilijkheden moeten opgelost worden, door het
verschil tusschen de wetgevingen weg te nemen, en aan alle
volkomen denzelfden inhoud te geven : ééne wet geldig voor
de geheele wereld !

Wanneer wy nu van de wetenschap spreken, die zich ten
doel stelt een einde te maken aan de conflicten van wet-
geving , kunnen wij haar niet noemen de wetenschap van het

Mr. Asser, t. a. p. p. 1.

-ocr page 217-

204

internationaal privaatrecht, want deze uitdrukking omvat
slechts het streven in éêne bepaalde richting; wil men de
gansche beweging, die zich op dit deel van het rechtsgebied
openbaart, aanduiden , dan verdient de benaming: Conflict
of Laws, die de Engelsche en Amerikaansche juristen bezi-
gen, eenige overweging, daar
zij ten minste niets prejudi-
cieert omtrent de
wijze van oplossing van het vraagstuk.
Wij moeten niet vragen: wat is het internationaal privaat-
recht , of wat behoort het te zijn; op deze vraag antwoordt
de eene\' richting : er behoort geen -internationaal privaatrecht
te zyn ; wy moeten haar aldus stellen: welke is het best
uitvoerbare middel om een einde te maken aan de conflicten
van wetgeving ?

Hierop antwoorden nu proff. Hamaker en Asser aan
den eenen kant: tracht harmonie te brengen tusschen
de verschillende wetgevingen; Mr. Levy aan den anderen
kant: neem het verschil tusschen de wetgevingen weg , en
voer een zooveel mogelijk uniform wereldrecht in.

\') Waar alleen sprake is van materieel privaatrecht, zou misschien de
beste uitdrukking zijn die van sommige Duitsche juristen (Thöl, Eichhorn)
//Verhältniss der Rechtsquellen." Cf. v. Bar, t. a. p. ed. \'89, p. 12.

Dr. L. V. Bar zegt in zijn voorrede Bnd. I. p. XI : //(Ebensowenig)
aber glaube ich, dass die sg. internationale Einheitlichkeit der Gesetz-
gebung das internationale Privatrecht als bald in der Hauptsache
überflüssig machen werde.

Es giebt allerdings gewisse Gebiete, in denen jene einheitliche Gesetz-
gebung zur Zeit mit Nutzen — indess vielleicht nur in der Beschränkung
auf einzelne Sätze — eintreten könnte.

Aber ihre Ausdehnung ist noch gering. Andererseits würde eine zu um-

-ocr page 218-

205

Het behoeft geen betoog, dat deze laatste oplossing voor
goed alle moeilijkheden uit den weg zou ruimen, en uit
dien hoofde de meeste aanbeveling verdient; een andere vraag
is het evenwel, is
zij voor uitvoering vatbaar? Is een
uniform wereldrecht wenschelijk en mogelijk?

Reeds v. Savigny leert, en zeker niemand zal het hem
tegenspreken, dat het recht, de uiting van het volksrechts-
bewustzijn, nauw samenhangt met den aard van het volk,
met zijn godsdienst, en vooral met zijn geschiedenis ; zoolang
deze factoren verschillen , zoolang de aarde bewoond zal
zijn door verschillende volken , zoolang zal er ook ver-
scheidenheid zijn van recht.

Nu doet zich de vraag voor, is het waarschijnlyk dat
deze verscheidenheid van recht, die haar grond vindt in
het verschil van maatschappelijken toestand, plaats zal maken
voor een uniform wereldrecht; dat ieder volk, ten behoeve
van dat wereldrecht, dat hem misschien geheel vreemd is,
vrijwillig afstand zal doen van eigen wetten en instellingen
waaronder het is opgegroeid, en die met zijn aard en wezen
één zijn? De geschiedenis geeft ons op deze vraag het ont-
kennend antwoordt.

Schijnbaar bewyst de receptie van het Romeinsche recht

fangrelclie Einheitlichkeit der Gesetzgebung der Kulturstaaten in hohem
Grade den Portschritt hemmen , der am meisten durch die Freiheit der Be-
wegung der einzelnen Staaten bedingt ist. Die Aufgabe des internationalen
Privatrechts ist es, in dieser Freiheit der einzelnen Gesetzgebungen, welche
nicht gehindert sein sollen die Kullurfragen in verschiedener Weise zu
lösen , die Harmonie aufrecht zu erhalten."

-ocr page 219-

206

door Germaansche volken, dat een volk voor eigen recht
vrijwillig. een vreemd recht in de plaats stelt; evenwel een
nadere beschouwing leert ons het tegendeel.

Wanneer eigen recht door vreemd recht zal worden
vervangen is een eerste vereischte, dat er eigen recht besta;
dit eigen recht nu ontbrak bij die volken , die het Romein-
sche recht recipieerden.

Dit wil geenszins zeggen dat zij recht, in den zin van
rechtsovertuiging , rechtsbewustzijn, misten, maar dat recht,
die rechtsovertuiging had zich niet volledig geopenbaard in
bepaalde voorschriften, geschrevene wetten; terwijl toch
dagelijks de rechtspraak de behoefte aan geschreven recht
deed gevoelen.

De geschiedenis der laatste jaren ten onzent nu heeft
voldoende geleerd , hoevele bezwaren verbonden zijn aan het
in wetten samenvatten van eigen rechtsovertuiging, welk
een tijdsverloop daartoe vereischt is; zoodat het ons niet
kan bevreemden dat een dergelijke poging, in vroeger eeu-
wen, bij minder beschaving en geringere wetenschappelijke
ontwikkehng, ten eenen male achterwege moest blijven.
Wat was dus natuurlijker dan dat men, bij gemis aan eigen
geschreven recht, het Romeinsche recht, dat uitmuntte door

\') //Deze (volksgeest) bleek te zwak om uit eigen boezem een recbtsge-
//heel voorttebrengen. Te zwak om de overneming eener vreemde rechts-
//leer te verhoeden. Sterk genoeg was hij echter tot eene daad van verzet,
//eene nationale machts- en rechtsuitoefening in negatieven vorm."

Mr. J. A, Levy, //Het Ideëele in Recht en Staat," p. 3.

-ocr page 220-

207

Yolledigheid , gretig aangreep , en dat men die voorschriften by
zyne handelingen tot richtsnoer nam ?

Hiermede in verband diene de opmerking, dat de gerechten
meer en meer bezet werden door mannen , die in de glos-
satorenschool, en later in eigen rechtsscholen , de voortref-
felykheid van het Romeinsche recht hadden leeren inzien ;
waar zij nu naar geschreven regelen zochten , om hunne
uitspraken op te doen steunen, vonden zij die in het
Romeinsche recht, en dit pasten zij toe; en het is tevens
begrypelijk, dat de individuën, die wisten, dat hunne han-
delingen zouden beoordeeld woorden naar een bepaalden
maatstaf, ook dien maatstaf bij hunne handelingen in acht
namen.

Het was dus niet dan de drang der omstandigheden, die de
volken het vreemde Romeinsche recht deed aannemen, en
wij zien dan ook dat dit weer verdrongen werd door eigen
rechtsbegrippen, zoodra deze laatsten vaster vorm aannamen.

Op sommige punten was zelfs die rechtsovertuiging zoo
sterk , dat zy zich door het vreemde recht niet liet ver-
dringen , maar daaraan weerstand bood: men denke slechts
aan het familierecht en aan de saisine.

iSTog duidelyker toont in ons eigen land de tijd der Fransche
overheersching, dat aan een volk slechts
met geweld een
vreemd recht kan worden
opgedrongen.

Nauwelijks is het Fransche juk afgeschud , of de Souvereine

i) Cf. hieromtrent »De receptie van het Romeinsche Recht," door Mr.
W. Modderman, Groningen 1874, vooral pp. 41, 53 vv. 77 vv.

-ocr page 221-

208

Yorst benoemt in 1814 eene commissie tot bet samenstellen van
nationale wetboeken ; en het ligt zeker niet aan den wensch
van vorst en volk om het Fransche recht te handhaven, dat
deze maatregel pas in 1838 resultaten oplevert.

Wanneer wij nu bovendien zien op welk een tegenstand
eene poging tot uniforme regeling van slechts een enkele
rechtsinstelKng reeds stuit, behoeven we niet verder de
onwaarschijnlijkheid van een w^ereldrecht te betoogen.

Mr. D. Josephus Jitta verhaalt aldus: „Op dezelfde
by eenkomst (van het Institut de droit international te Oxford
1880) had een gebeurtenis plaats, die stof tot nadenken
geeft. Toen het beginsel der nationaliteit gesteld was (als
algemeen beginsel voor het personenrecht) wilde men het
ook toepassen op het internationale erfrecht, zonder aanzien
van \'den aard of de plaats der goederen. Tegen die oplos-
sing kwamen de meeste der Engelsche leden : Sir Travers
Twiss, Hall, de proff. Holland en Lorimer, met alle kracht
op , niet omdat zy in strijd was met het internationale be-
lang , maar.....omdat zy indruischte tegen de wetten van

Engeland.

„J\'estime", zeide sir Travers Twiss , „que cette conclu-
sion , quant à la détermination des personnes successibles,
déroge à la souveraineté territoriale, et est contraire au
principe partout reconnu que la lex loci rei sitae règle
la succession des immeubles."

Zeer zeker, de in schitterenden middeneeuwschen styl ge-

\') Mr. D. Josephus Jitta , «Op den bouwgrond van het wereldrecht
Themis 1882, dl. 13, p. 7 5.

-ocr page 222-

209

beeldhouwde gewelven der Divinityschool, waar het Instituut
vergaderde, zullen gejuicht hebben over dat grondbeginsel
der lex loci rei sitae, maar voor mij was het voor een
oogenblik een ontmoedigend verschijnsel, aldus een oud ver-
steend beginsel te zien zegevieren over de levende weten-
schap , en mannen, die gezegd kunnen worden in Engeland
aan het hoofd der internationale beweging te staan, de meest
liberale geleerden , in het op het gebied der
Avetgeving zoo
conservatieve Engeland , zich tegen eene internationale her-
vorming te zien kanten , omdat zij in strijd was met de
wetten van Engeland. "Wat zou de oppositie niet geweest
zijn , indien eens voorgesteld was een uniform erfrecht in
te voeren ?

Als de zoo min mogelijk ingrijpende harmonie niet slagen
kan, dan is de stryd om eenheid wanhopig."

Die nationaliteit des rechts, die een beletsel is voor eene
uniforme regeling, treedt evenwel hier meer, daar minder
op den voorgrond.

De invloed van den volksaard zal zich b. v. in het bur-
gerlek recht, en wel bepaaldelyk in het famiherecht meer
openbaren dan in het handelsrecht, terwijl bij het eerste de
bezwaren, voortspruitende uit het verschil van wetgeving in
verschillende landen, zich minder zullen doen gevoelen, dan
bij het laatste. De vraag hgt dus voor de hand: recht-
vaardigt in het handelsrecht, ten minste bij sommige onder-
werpen hiervan, het belang van eene uniforme regeling niet
de opoffering van eigen rechtsovertuiging ? Is deze opoffering
mogelijk en waarschijnlijk? En op deze vragen vinden wy

14

-ocr page 223-

210

wederom het antwoord in de geschiedenis van het interna-
tionaal privaatrecht.

Er heeft zich in de laatste jaren een streven geopenbaard
om voor verschillende onderwerpen van handelsrecht een
uniform recht tot stand te brengen. Zoo vinden we voor
het wisselrecht eene internationale regeling in de 27 Bremer
artikelen, tot welker tot standkoming onze landgenoot Mr.
J. A. Hovy veel heeft bijgedragen.

Hier gold het voornamelijk de vraag: Zal de wissel vast-
geknoopt blijven aan zijn causa (Fransch stelsel), of wel
daarvan losgemaakt en als formeel contract opgevat worden
(Duitsch stelsel) ?\')

In de zitting van 8 Sept. 1885 te Brussel werd ook door
het Institut de droit international dit onderwerp behandeld.

De heer Norsa van Milaan had een wisselwet ontworpen,
slechts toepasselijk op den internationalen wissel. Op voor-
stel van prof. Asser werd
zij als uniforme wet voor alle
wissels aangenomen. \'\')

Verder hebben we voor het avarijgrosserecht eene inter-
nationale regeling in de York and Antwerp Bules.

J

\') Cf. als historische verhandeling over de beweging ten behoeve van
de uniformiteit des rechts: //Ueber international gleiches Recht", voordracht
gehouden te Weenen 18 Mrt: 1879, door prof. Georges Cohn van Heidelberg.

") Zie Revue de droit internat, tome VIII 1876, p. 683 , tome IX
1877, p. 409 , en Dr. G. Cohn , //Beiträge zur Lehre von einheitlichen
Wechselrecht," Heidelberg 1880.
\') Mr Levy, t. a. p. p. 32.

Annuaire de l\'Institut 1885—1886 (p. 80—83)
5) Cf. Mr. W. L. P. A. Molengraaff, //Internationale avarijgrosse-
regeling", Leiden 1880.

-ocr page 224-

211

De internationale avarij-grossebeweging\' heeft hoofdzakelyk
haar aanzijn te danken aan het bestaan van twee verschil-
lende stelsels omtrent de berekening der noodhavenkosten:
de „physical safety" theorie (Engelsch stelsel), en de
„common benefit" theorie (continentaal stelsel).

Naar de eerste vallen alleen de kosten van het inloopen
der noodhaven en van de lossing onder de avary-grosse,
naar de laatste theorie vallen alle noodhavenkosten er onder.

Op het vasteland, zelfs daar waar de wet de common-
benefit theorie niet huldigt (Frankrijk en Spanje) , wordt
zy toch door praktyk en jurisprudentie toegepast.

De York and Antwerp Rules kunnen een vergelijk
tusschen beide stelsels genoemd worden.

Vervolgens heeft in Bern van 13 Mei tot 4 Juni 1878
eene conferentie van regeeringsgedelegeerden , waarby Neder-
land door Mr. J. Pynappel vertegenwoordigd werd, plaats
gehad, om een internationaal spoorwegvervoerrecht voor te
bereiden.^) In deze materie geldt het de vraag of het contract
van bevrachting als huur van werk , dan wel als huur van
diensten moet worden opgevat. Deze conferentie had
echter voor de eenheidsbeweging geen gunstig resultaat;
het ontwerp stelt namelyk slechts voor het externe
verkeer eene uniforme regeling voor, terwyl het voor het

Cf. Protocolle über die Verhandlungen des vom 13 Mai bis 4 Juni
1878 in Bern stattgefundenen internationalen Conferenzen betreffend die
Vereinbarung eines internationalen Eisenbahntransportrechtes. (Bern 1878),
2) Mr. Levy, t a, p. p. 33.

-ocr page 225-

212

interne verkeer de bestaande verschillende regelingen laat
voortduren.

De rechtstoestand wordt dus daardoor nog meer gecom-
pliceerd dan hij reeds was , daar in de verschillende Staten
niet alleen de verschillende wetgevingen bly ven bestaan,
maar daarbij nog een extern vrachtrecht komt, zoodat
het getal der bestaande vrachtrechten nog met een wordt
vermeerderd.

Het ontwerp werd door Zwitserland aan de andere mogend-
heden medegedeeld, die er hunne bedenkingen tegen maakten.

De Zwitsersche regeering resumeerde alle bedenkingen en
noodigde uit tot een nieuwe conferentie in Sept. 1881
te Bern.

Deze conferentie stelde een nieuw ontw^erp-tractaat vast.

Na rondzending ook van dit ontwerp, en nieuwe aan-
merkingen van sommige Staten kwam 5 Juli 1886 een derde
conferentie byeen, waar een definitief ontwerp van 60 ar-
tikelen is vastgesteld, dat thans door alle ter conferentie ver-
tegenwoordigde regeeringen is goedgekeurd. De onderscheiding
van extern en intern verkeer bleef echter behouden.

Eindelyk vindt men pogingen om tot een uniform zee-
vrachtrecht te komen.

In nauw verband met dit onderwerp staat de strijd over

i) Op deze en de volgende conferentie was Nederland vertegenwoordigd
door de HH. Mr. T. M. C. Asser en Jhr. Mr. J. C. M. v. Eiemsdijk.

Cf. Mr. C. D. Asser Jr. //Internationaal Goederenvervoer langs spoor-
wegen", 18 S7.

-ocr page 226-

213

de cognoscementsclausules; een stryd tusschen koop-
Heden-bevrachters, vereenigd met assuradeuren , eenerzyds,
en de reederyen anderzyds. Bij dezen bestaat een streven
om door clausules in de cognoscementen hunne aansprakelijk-
heid naar de wet zooveel mogelyk te beperken: een streven
waartegen natuurlijk genen zich verzetten.

In 1882 te Liverpool, op de jaarlyksche bijeenkomst van
de „ Association for the Reform and Codification of the Law
of nations" meende men een vergelijk te zullen treffen.

Men stelde op het formulier van een model-cognoscement
(de „Conference Form"); maar tot stand gekomen onder
den invloed der reederyen, die te Liverpool het sterkst ver-
tegenwoordigd waren, was het allerminst geschikt om den
stryd by te leggen. -)

Engelsche vereenigingen van assuradeuren zoowel als
Duitsche geleerden trokken om stryd te velde tegen dit
resultaat, en op de twaalfde bijeenkomst der „Association"
te Hamburg in 1885 werd het denkbeeld van een model-cog-
noscement vaarwel gezegd en nam men een afzonderlijk
stel van 19 regelen aan voor een uniform bevrachtingscon-
tract , waaraan bij elk cognoscement kon worden gerefereerd.

De inhoud van deze 19 regelen verschilde ook van de „Con-
ference Form", daar hun kenmerk was een
toegeven aan de
eischen der bevrachters , en een inkrimpen der bevrijdende
clausules.

Zie hieromtrent de praeadviezen van Mrs, E. N". Rahusen en E. E,
van Eaalte , Handelingen der Ned. Jur. Vereen. 1886. dl. 1.
2) Eeport of the 12th annual conference der //Association".

-ocr page 227-

sa

214

Tegen dit resultaat verzetten zich nu weer de reederyen,
en zelfs de tegenparty erkende , dat naar die regelen een te
groote aansprakelijkheid op de schouders der reederijen werd
gelegd.

Eindelijk kwam van 27 Sept,—3 Oct. 1885 te Antwer-
pen, bij gelegenheid der internationale tentoonstelling bijeen
een „Congres International de Droit Commercial", waar de
eenvormigheid van het vrachtrecht en in het bijzonder de
regehng der aansprakelijkheid van de reederij een voornaam
punt der beraadslagingen uitmaakte.

Het Congres kwam tot een besluit, dat een middenweg
kan genoemd worden tusschen het Liverpoolsche formulier
en de te strenge Hamburgsche regelen.

Ook op het gebied der burgerlijke rechtsvordering zagen
wij, dat omtrent vele onderwerpen in de wetenschap reeds
eenstemmigheid is verkregen aangaande eene internationale
regeling.

Bij deze onderwerpen van handelsrecht evenwel, en voor-
namelijk bij de internationale regeling van het avarijgros-
serecht doet zich nog een verschynsel voor , dat vooral op
den voorgrond dient te worden gesteld.

Het is namelyk niet alleen in de wetenschap, dat de
behoefte aan eenvormige regeling erkend wordt, ook de prak-

Ons land werd er vertegenwoordigd door de hoogleerarea T. M. C.
Asser en W. L. P. A. MolengraaiFen door Mrs. J. A. Levy en D. Josephus Jitta.
") Cf. Actes du congres international de droit comm. d\'Anvers p. 15 2-204.

-ocr page 228-

215

tyk toont hare ingenomenheid met de voorgestelde regelen
en bewijst daardoor de juistheid der York and Antwerp Rules.

Lewis deelt in het „Zeitschrift f. das ges. Hand. R. XXIV
p. 493 noot 1 mede: „Nach Zeitungsberichten haben sich
in Grossbritannien 783 Rhedereien (welche 2 , 286, 448
Register Tons d. h. 43 "/o des gesammten Tonnengehalts der
britischen Handelsmarine repräsentiren) verpflichtet, von
dem angegebenen Tage ab (1 Jan. 1879) die gedachte
Klausel (namelijk: General average payable as per foreign
adjustment (or custom) or York and Antwerp Rules, if so
made up) in die Konnossemente und Chartepartien ^— ab-
gesehen von ganz ausserordentlichen Verhältnissen — auf zu
nehmen. In gleicher Weise haben die Versicherer von
Liverpool, wie auch die van New York, Boston, Philadel-
phia , San Francisko die Verbindlichkeit übernommen, in der
der Zweiten Klausel entsprechenden Weise die Havarie-
grosse zu reguliren."

Hier vinden wij juist de richting, waarin de beweging
voor internationale rechtseenheid zich voort moet bewegen:
in wetenschappelijke kringen wordt over het al of niet wen-
sch elyke en noodzakelijke van uniforme regeling voor bepaalde
onderwerpen gehandeld; wordt die noodzakelijkheid erkend,

i) Cf. Mr. Molengraaff t. a. p. p. 208 vv. , waar wordt medegedeeld dat
in de praktijk de regels hunne toepassing vinden in Engeland, Nederland,
Duitschland, Zweden , Noorwegen, de Vereenigde Staten en de Britsche
koloniën in Noord-Amerika. Voor eene wettelijke regeling acht prof.
Molengraaff
ze echter geheel ongeschikt (p. 239).
Mr. Levy t. a. p. p. 24 noot 2.

-ocr page 229-

216

dan stelt men daar ontwerpen van internationale regeling
vast; nu heeft de praktijk te beslissen, of zij ook de een-
vormigheid verkiest boven harmonische verscheidenheid , en
zoo ja, of zij in het vastgestelde ontwerp de juiste regeling
vindt.

Heeft nu ook zij zich hieromtrent uitgesproken , dan is
het oogenblik voor de wetgevers aangebroken , om aan het
bestaande ontwerp hunne sanctie te verleenen.

Het is duidelijk , dat deze richting niet gevolgd kan wor-
den voor eene uniforme regeling van burgerlijke rechtsvor-
dering, bepaaldelijk niet voor eene uniforme regeling van
de competentie des rechters.

Hieromtrent heeft slechts de wetenschap hare meening te
openbaren , zooals zij dan ook reeds heeft gedaan, en blijft
het overigens aan de waardeering des wetgevers overgelaten,
wat hy in deze het meest wenschelyke acht: vervanging van
eigen voorschriften door de internationale regelen, of behoud
van gene , met erkenning van vreemde wetten.

Het is nu juist de omstandigheid dat een Staat niet dan noode
vreemde wetten in de plaats van eigene stelt, in verband
met het ontbreken van aandrang van den kant der praktijk,
die my tot de meening brengt, dat wij nog geruimen tijd
zullen hebben te wachten, alvorens wij de competentie des
rechters geheel internationaal eenvormig geregeld zien.

Dit is eenigzins het stelsel van Lewis . t. a. p. p. 499 , dat ook
door prof. Molengraaif aanbevelenswaardig wordt geacht (p. 260 vv.)
Daartegen Mr. Levy t. a. p, p. 37 vv.

-ocr page 230-

217

Ook prof. Asser is van meening, dat men niet tot een-
vormige regeling mag overgaan, dan nadat de behoefte er
aan zich nadrukkelijk heeft doen gevoelen. Wg lezen van
hem : „II est évident que l\'uniformité désirée ne peut être
obtenue que par le sacrifice entier ou partiel de l\'autonomie
nationale. Un sacrifice de cette nature ne semble justifié
qu\'à l\'égard d\'une partie du droit, qui ne peut être réglée
d\'une manière efficace par la loi nationale d\'un seul pays ;
dans tous les autres cas, il vaut mieux s\'entendre au sujet
des principes propres à résoudre les conflits entre les diffé-
rents lois que de supprimer les conflits mêmes par l\'intro-
duction d\'une loi uniforme. Même pour le droit commercial,
on ne saurait méconnaître l\'influence qui doit être exercée
sur les lois de chaque nation par son histoire, ses traditions,
ses moeurs, etc. Qu\'on se garde donc de proclamer le prin-
cipe de l\'uniformité des lois
là bu le besoin ne s^en est pas
fait sentir d\'une manière incontestable.\'\'\'\'

En verder lezen wij : Il parait fort diflicile de réaliser
dans la pratique ce voeu d\'une législation uniforme même
pour quelque partie spéciale du droit commercial. La loi
allemande sur la lettre de change et le code de commerce
allemand ont, il est vrai, été introduite avec une rapidité
étonnante dans un grand nombre d\'états. Mais, n\'oublions

\') //A propos de la conférence de Berne" par T. M. C. Asser, Eevue
de droit intern, tome x 1878 p. 101.

") //Droit international et droit uniforme" par T. M. C. Asser, Eevue
de droit intern, tome XII 1880, p. 12.

-ocr page 231-

218

pas que ces faits se sont produits sous l\'influence des aspi-
rations à l\'unité politique d\'Allemagne."

Hierop volgt later; „Pour aboutir à l\'uniformité, il est
nécessaire que les législateurs se fassent des concessions
réciproques. A l\'égard de plusieurs parties du droit, des
concessions de cette nature ne pourraient être faites sans
blesser le sentiment national et sans porter préjudice aux
intérêts vitaux des citoyens.

Une grande partie du droit civil, — et notamment le
droit de famille — s\'est formé sous l\'influence directe des
coutumes locales, des originalités de la race, des moeurs,
du climat etc.

D\'autres parties du droit sont en rapport avec les insti-
tutions politiques ; d\'autres portent tellement l\'empreinte de
la conviction juridique, propre aux jurisconsultes du pays,
qu\'on ne se résoudrait pas facilement à les modifier dans
l\'intérêt de l\'uniformité. Ces considérations , il est vrai, ne
s\'appliquent pas au droit commercial proprement dit. Ce
droit, en grande partie du moins, est le produit des
coutumes, que les négociants ont, d\'un commun accord,
substitué à la loi civile. La situation locale, comme je l\'ai
fait observer ailleurs, peut exercer de l\'influence sur ces
coutumes, mais elle n\'en change pas le caractère.

Au contraire, les coutumes du commerce ont fait nâitre
entre les négociants des divers pays un lien qui, bien qu\'il
ne repose pas sur une base légale, peut être considéré comme
le point de départ d\'une législation uniforme.

Il est donc tout naturel que l\'on songe à unifier les lois

M

-ocr page 232-

219

commerciales , à l\'égard desquelles le besoin de l\'uniformité
se fait le plus sentir, et qui en même temps ont moins que
les autres lois un caractère exclusivement national."

Mr. Levy daarentegen toont zich in het meergenoemde
geschrift een hartstochtelijk voorstander der internationale
rechtseenheid, en prgst deze met klem van redenen aan ,
terwyl de bezwaren voor hem van weinig of geen gewicht
schijnen ; zelfs het beroep op de nationaliteit des rechts vindt
bij hem geen ingang. Hooren wij wat hij hierop antwoordt :

„Het nationale recht, zegt men, is een kostbare bezitting.
Voorzeker is zij het. Recht is één der zyden van den volks-
geest , onafscheidelijk daarmede saamgeweven. "Wilt ge weten
of eene natie iets meer is dan eene samenhooping van indi-
viduën , onderzoek of zij by machte is , aan een eigen recht
het aanzijn te schenken. Zoolang die toets gebezigd worden
kan, heeft zelfs tijdelijke verdrukking, opneming in een
vreemd staatsverband niets verontrustends. Faalt zy daar-
entegen , het schijnbaar zelfstandige volksbestaan is voos,
gereed om voor den eersten schok te bezwijken. Met het
oog op de lessen der geschiedenis, schynt dit alles onloochen-
baar. Juist daarom echter hoede men zich de ware gedaante
in zoodanig licht te plaatsen, dat zij valsch wordt. Men
wachte zich voor o verdry ving, dat gereede hulpmiddel van
hen, die bij het minste geritsel alarm slaan. Er schuilt een
niet geringe mate van verwarring in de zoo even gemelde
leuze , en daardoor wordt voor haar eigenlyken zin de blik

>) //Wet of Tractaat?" p, 19.

-ocr page 233-

220

beneveld. Onwaardeerbaar als blijk van een gezond volks-
leven is de vatbaarheid voor rechtsvorming. Deze echter
beoogt noch vereischt de halstarrige handhaving van den
eigen rechtsregel, ook waar hooger belang gebiedt hem te
laten varen. Met het feitelyk bezit van een recht, dat
allerwege den stempel des volks draagt is begeerlijk. Wel
daarentegen stelle men den hoogsten prijs op de onafgebro-
ken mogelijkheid om ieder oogenblik in bedoeld bezit zich
te kunnen stellen. Indien een volk zegt: ziehier
mijn recht,
ik deel het met niemand, is het besef zijner roeping en het
begrip van zijn plicht in de groote maatschappij der mensch-
heid gering. Eerst dan begrgpt eene natie hare taak, wan-
neer zij aan gemeenschappelijke rechtsschepping bereidwilhg
medewerkt, overtuigd daardoor aan haar volkskarakter geen
afbreuk te doen."

Ik begrijp inderdaad niet hoe Mr. Levy zoo kan schrijven. Elders
(Het ideeële in Recht en Staat p. 113) lees ik van hem:

//Om te weten, wat overal voor recht geldt is het te doen (bij Jhering),
Welnu laat ons vergelijken. Allicht zal, in menigvuldige gevallen, natio-
naal recht van een universeelen stempel voorzien kunnen worden. Zonder
die massa af, en de weg tot eenvormigheid is gebaand. Voorzeker is hij
dat, maar de eenvormigheid van een doodenakker zal verkregen zijn."

En in //De herziening onzer handelswet" (voorrede tot het A. D.
H. wetbk. vergeleken met het Ned. Wetb. van Kooph.) p. 50 lees ik: //In
dien zin schijnt eene internationale rechtsregeling, tenzij deze enkele be-
paalde onderwerpen betreffe, eene illusie."

2) Tot staving van zijn betoog dat een volk vrijwillig vreemd recht in
de plaats van eigen recht stelt, beroept Mr. Levy zich, mirabile dictu, op
de receptie v/h Romeinsche recht en op het gelden van het Fransche
recht hier te lande.

Geen wonder dat een verkeerde conclusie op dat betoog volgt!

-ocr page 234-

221

En de conclusie van deze uitspraak luidt: „. . . . dat men een
volk wel een recht maar niet een rechtsbewustzijn opdrin-
gen kan" !

Opdringen , ja, maar dat moest niet betoogd worden;
weinigen zullen dit den heer Levy tegenspreken.

Het gezegde moet dienen om te betoogen , dat de nationa-
liteit des rechts geen bezwaar is voor internationale rechts-
eenheid , om aan te toonen dat een volk
vrijwillig vreemd

recht voor eigen recht in de plaats stelt......en wy hooren

slechts , dat men een volk wel een recht kan opdringen!

Mr. Levy geeft toe, dat het rechtsheioustzijn van een
volk niet verdrongen kan worden: welnu dat rechtsbewust-
zyn zal zich ook
uiten , waar de omstandigheden dit toe-
laten ; zoodra het geweld, dat vreemd recht invoerde, heeft
opgehouden, nemen eigen rechtsbegrippen hunne plaats weer
in ; zoodra er mannen opstaan , die uiting geven aan het
rechtsbewustzijn , moet vreemd recht wijken.

Bovendien zegt de heer Levy : „Wel daarentegen stelle
men den hoogsten prys op de onafgebroken mogelijkheid om
ieder oogenblik in bedoeld bezit zich te kunnen stellen."

Hiermede stemt weinig overeen, w^at wij eenige bladzyden
verder in hetzelfde geschrift van hem lezen. Hier bespreekt
schry ver de vraag of de internationale uniforme regeling van
privaatrecht by tractaat of bij wet moet geschieden , en zegt
hy : „Myn antwoord (derhalve) op de vraag van Albrecht

\') t. a. p. p. 31.
t. a. p. p. 62.

-ocr page 235-

222

door Cohn vermeld: „ob falls ein solches Gesetz erlassen,
dasselbe ewig und unabänderHch feststehen solle, bis alle
Nationen sich über Aenderungen geeinigt haben, oder ob jede
Nation Aenderungen zustehen solle" zou, leerstellig en in
thesi, beslist bevestigend luiden voor het eerste deel van
dit dilemma."

Mij dunkt: dat men den hoogsten pry s stelt op de onafge-
broken mogelijkheid om ieder oogenblik af te zien van de
eenvormige regeling , strookt weinig met den eisch, dat die
eenvormige regeling eeuwig en onveranderlijk vast moet staan !

Als ik mij niet bedrieg ligt de oorzaak dezer tegenspraak
elders.

Immers op de vermelding , dat zijn antwoord op de vraag
van Albrecht bevestigend luidt, laat de heer Levy de op
zich zelf zeer juiste uitspraak volgen: „wat krachtens ge-
meenschappelijk rechtsbewustzijn tot stand is gekomen, kan
alleen door gemeenschappelijk rechtsbewustzijn worden opge-
heven , veranderd, gewijzigd.." Hiermede staat in verband
wat de schrijver eenige bladzijden vroeger zegt. Daar vinden wij
weer hetzelfde betoog, dat een tractaat, volkenrechtelijk hulpmid-
del, niet kan baten, waar rechtsassimilatie, eenzelvigheid van
recht het einddoel is, en zegt hij o. a.: „het steunpunt der
rechtsgemeenschap ligt hier (op privaatrechtelijk gebied)
niet, gelijk op volkenrechtelijk gebied, in gelijkheid van
belangen, maar in gelijkheid van rechtsbewustzijn."

Deze laatste uitspraak nu, in samenhang met het gansche

2) t. a. p. p, 50.

-ocr page 236-

223

betoog, is, naar mijn bescheiden meening, onjnist, en hier
schuilt de grond der verwarring.

Dat de verschillende volken naar een gemeenschappelijk
eenvormig recht zoeken, heeft zijn grond niet in gelijkheid
van rechtsbewustzyn (dit toch zou het zoeken overbodig
maken, want rechtsbewustzijn uit zich in het recht: gelijk-
heid van het eerste veroorzaakt dus gelykheid ook van het
laatste), maar heeft zijn grond in
gelijke erkenning van de
behoefte aan eenheid.

Wij hebben ons intusschen niet verder in \'s heeren
Levy\'s gedachtengang te verdiepen, evenmin ons in
\'t algemeen tegen zyn betoog te verdedigen, want, al
heeft het beroep op de nationaliteit des rechts in dit rede-
beleid voor hem geen of weinig waarde, de eisch van een
gansch uniform recht blijkt voor hem ook te veel, althans
wij lezen p. 22 der verhandeling:

„Indien er één gebied is, waarop de verwijzing naar de
nationaliteit des rechts geen dienst kan doen, is het dat van het
verkeersrecht — het woord in den ruimsten zin genomen . . .."

Dit is reeds veel gewonnen; het beroep op de nationaliteit
des rechts is dus niet ydel geweest, ja zelfs Mr. Levy
blykt later er ook eenigszins door bekeerd , want op
p. 70
vraagt hij ongelqovig: „of heeft iemand op een der con-
gressen het familierecht willen uniformeeren?"

Maar het was immers juist om het burgerlijk recht, en
zoo ook het familierecht, voor uniforme regeling te bewaren,
dat het beroep op de nationaliteit des rechts dienst
moest doen ?

-ocr page 237-

224

Omnium consensu is nu het gebied van het handelsrecht
aangewezen voor uniforme regeling; maar, zal die regeling
dat gansche gebied moeten omvatten, dan staan wij weer
voor de moeilyke vraag: waar liggen de grenzen tusschen
handelsrecht en burgerlek recht?

Men kan hier m. i. niet positief te werk gaan, en zeg-
gen: dit of dat gebied is vatbaar voor uniforme regeling;
de methode zy negatief: men beperke zich tot het aanwij-
zen der onderwerpen, waaromtrent het eigen rechtsbe-
Avustzyn niet mag opgeofferd worden, en late het bovenal
aan de praktyk over, den omvang der uniforme regeling
te bepalen.

Wanneer de behoefte aan eenvormig recht zich steeds
kon uiten in de praktijk, is het duidelijk dat, zoo lang
dit niet geschied was, de wetgever zich van alle inmenging
had te onthouden; maar terecht zegt Mr. Levy:^) „De
koopman, die van internationale gezindheid blijk zou wil-
len geven, door b. v. (by het wisselcontract) op eigen
gelegenheid naar de Bremer regelen zich te gedragen, zou
aan zeer ernstig geldelyk nadeel zich kunnen blootstellen.
Des vereischt, zou de rechtsgeldigheid zijner of anderer
verplichtingen beoordeeld moeten worden, niet naar moge-
lijke bedoelingen, maar naar de beginselen der wet, onder
vigueur waarvan zij ter sprake komen. Hoe levendig by
den handelsstand ook het bewustzijn der aaneensluiting en
de overtuiging harer nuttigheid zy, men zal toegeven , dat

U i

1) t. a. p. p. 40.

-ocr page 238-

225

hare openbaring tot dien prgs tamelgk duur gekocht ware.
Niets is dus natuurlijker dan dat ieder handelaar voortga
op wisselrechtelgk gebied naar de voorschriften zgner eigen
wet zich te gedragen. Doch tevens behoeft het geen betoog,
dat uit deze gedwongen onthouding allerminst afkeer van
de eenheidsbeweging kan worden afgeleid."

Omtrent vele punten dus zal er om deze reden voor de
wetgevers geen aandrang van den kant der praktijk zyn
om het werk der hervorming ter hand te vatten ; het is
dan hoofdzakelyk aan hen overgelaten, om, voorgelicht
door de wetenschap, te beslissen , of de behoefte aan een-
heid de opoffering van verscheidenheid rechtvaardigt; en
waar deze opoffering ongeoorloofd blykt is integendeel het
verleenen van sanctie aan de voorschriften , die harmonie
brengen in de verscheidenheid hun plicht.

De leus zij, naar myn bescheiden meening, zooveel moge-
lijk eenvormig recht: maar beter
verscheidenheid dan te
duur gekochte eenheid.

15

-ocr page 239-

- \'

r r"- \' -

. nf ^•■ï\'^.- v\'":, :

1

C)iï -îoo/. .
- ^v\' rlfft^unq
" : i\'yîîjivr

JU\'.; - " ■ .1 ^

;

■"ilu :

m.

-ocr page 240-

■■s ■

STELLINGEN.

-ocr page 241-

V

Vf »

ff\' - , «i

7

/ ƒ

Bi.-

J-. . rijf"\'

^ ; i

r- 3.VV

■ ■•- ■vi^-.c \' \'TT .....- -

■ \'"■\'s.

V

J f s

.X

J

-ocr page 242-

STELLINGEN.

I.

De Duitsclie leer omtrent den grondslag van het interna-
tionaal privaatrecht, zooals
zij verkondigd wordt door
v. Savigny en v. Bar, heide uitgaande van eene rechts-
gemeenschap der Staten , heet ten onrechte te steunen op
een rechtsgrond, en is mitsdien verwerpelijk.

II.

De vreemde wetten hetretfende de rechten, den staat,
en de bevoegdheid der personen verbinden de vreemde-
lingen , wanneer
zij zich in Nederland bevinden.

III.

Om onroerende goederen van den buitenlandschen min-
derjarige , hier te lande gelegen, te kunnen vervreemden
behoeft de voogd geen machtiging van den Nederlandschen
rechter.

-ocr page 243-

230

IV.

De strafwet is in beginsel territoriaal, in dien zin, dat
alleen delicten op het grondgebied van den Staat gepleegd,
onder de toepassing van de strafwet van dien Staat vallen.

V.

Uitlevering is een rechtsplicht.

VI.

In beginsel moet uitlevering van eigen onderdanen worden
toegestaan,

VIL

De grondwet verzet zich niet tegen uitlevering van eigen
onderdanen,

VUL

Het strafwetboek behoort toepassing van het personaliteits-
beginsel zooveel mogelijk te beperken.

IX,

Poging tot misdrijf is niet strafbaar, wanneer de politie,
buiten weten van den dader, tot de uitvoering medewerkt.

-ocr page 244-

231

X.

Wenschelyk ware eene verplichting voor den Staat, om
aan hen , van wie niet blijkt, dat zij terecht tot straf zgn
vervolgd, schadevergoeding te verleenen.

XI.

Na rechtsingang is aan den rechter-commissaris , met speciale
machtiging van de rechtbank, het onderzoek
van papieren
bg derden geoorloofd.

XII.

Onderzoek naar papieren is altgd en overal geoorloofd,
wanneer en waar huiszoeking mag plaats hebben.

XIII.

Eene onderscheiding tusschen zoeken naar papieren, en
onderzoeken
van papieren levert ook voor eene wenschelgke
nieuwe regehng van het papieronderzoek den juisten grondslag.

XIV.

Behoudens de wettelijke uitzonderingen behoort de rechts-
vordering tot ontbinding eener overeenkomst niet tot de
bevoegdheid van den kantonrechter, al bedraagt ook de
gevraagde schadevergoeding minder dan
f 200.

-ocr page 245-

232

XV.

Wanneer eene overeenkomst slechts aan ééne zyde een
daad van koophandel is, dan is het daaruit voortspruitende

geschil geen handelszaak.

XVI.

In geval eener aanzeiling draagt de verzekeraar slechts
die schade, die het verzekerde schip daardoor ondergaat;
niet die v^relke het andere schip heeft geleden, wanneer deze
ook al door den eigenaar van het eerstgenoemde moet worden
vergoed.

XVII.

Uit een oogpunt van recht is de gerechtelijke bekrachti-
ging van een accoord buiten faillissement niet wenschelijk.

XVIII.

Hypotheek gevestigd op een zakelijk recht blyft na de
vermenging van dit recht met den eigendom bestaan.

XIX.

Eene fideicommissaire making bevat geen stilzwygende
vulgaire substitutie van den verwachter.

-ocr page 246-

233

XX.

Ten onrechte wordt beweerd , dat in den constitutioneelen
Staat bg het hoofd der regeering alle staatsmacht berust, en
hij slechts in de uitoefening van zijne macht in sommige
opzichten wordt beperkt.

XXI.

Onze parlementaire praktgk, om begrootingen te verwer-
pen wegens redenen daarbuiten gelegen, is volkomen met
de beginselen van ons constitutioneel staatsrecht in overeen-
stemming.

XXII.

Octrooien van uitvinding zgn wensehelijk, mits zij slechts
voor korten tijd worden verleend.

XXIII.

Een bijzonder boerenerfrecht, in den zin van het Duitsche
„Anerberecht", kan niet bevorderlijk zijn aan de maatschap-
pelijke welvaart, maar zou integendeel medewerken tot ver-
spreiding van het sociaHsme ten platten lande.

-ocr page 247-

il-.V/ ■ V ■■ . \'1 " -T . ■ . ,y ■ . ■

.t

fx- \' .

V 1 . - ■

i \\ - \'

^^-■iîfe\'v

••W

»gt\'fiirigîaïai

-ocr page 248-

INHOUD.

INLEIDING.

HOOFDSTUK I

THANS GELDEND RECHT.

Blz,

§ 1. Nederland...............9

§ 2. Frankrijk................28

§ 3. België.................47

§ 4. Italië.................52

§ 5. Duitschland...............69

§ 6. Oostenry k-Honganje........... . 74

§ 7. Rusland................78

§ 8. Zwitserland................81

§ 9. Engeland....................83

§ 10. Amerika................86

§ 11. Denemarken...................87

§ 13. Zweden en Noorwegen...........88

§ 13. Spanje..................89

§ 14. Portugal................90

§ 15. Griekenland ....................91

§ 16. Kort overzicht der wetten en tractaten......92

r .

-ocr page 249-

HOOFDSTUK II.

HET RECHT DER TOEKOMST.

Blz.

§ 1. Eechtskraeht van een vreemd vonnis ...... 99

§ 2. Voorwaarden waaronder de erkenning moet gescliieden. 128
§ 3. In welken vorm moet de erkenning plaats hebben? 165
§ 4. Pogingen tot hervorming ..........177

HOOFDSTUK III.
Een Wereldrecht ................200

Stellingen. ..................229

-ocr page 250-
-ocr page 251-
-ocr page 252-

• •• --r

\'Ù ^

-ocr page 253-