-ocr page 1-

PERSOONLIJKE DIENSTEN

TEN BEHOEVE DER GEMEENTE.

Artikel 192 eu 193 der Wet van 29 Juni 1851, Staatsblad 85.

UTRECHT ,

J. DB KKUYFF.
1887.

ja

-ocr page 2-
-ocr page 3-

•(-;■■ \'•r\'-\'V- S\'\' -I* • ..

yr.

-ocr page 4-

m^ 1 tm- \' r

-ocr page 5-

■ /f.

•-«f.-

-ocr page 6-

ir!:.:

mmmmsÊ^mmmm

■M

■ i\'

-

-ocr page 7-

PERSOONLIJKE DIENSTEN

TKN JUOllOEVE DER

gemeente.

Artikel 192 en 193 der Wet van 29 Juni 1851,

Staatsblad 85.

-ocr page 8- -ocr page 9-

PERSOOEIIKE DfflSTEI

TEN BEHOEVE DER

Artikel 192 en 193 der Wet van 29 Juni 1851, Staatsblad 85,

PROEFSCHRIFT

TER VERKEIJOING TAN DEN GRAAD

AAN DE j^IJKS-JjNIVERSITElT TE JJtRECHT,
NA BEKOMEN JIACUTIGINO VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. G. VAN OYERBEEK DE MEIJER,

lloogleeraar in de Fncultcit van Gcuccskuude,
VOLGENS HESLUIT VAN UEN SENAAT IJEU UNIVERSITEIT

TEOEN DE IIEDENKINGEN DEK FACULTEIT

TE VERDEDIGEN
op Vrijdag den 8"\'" Juli 1887 , des namiddags te U uur

PETRUS VAN DER CRAB.

geboren ie Amboina,

-P —mi\'H»qM5>t»-

utreciit,

J. DE KllUYFF.
1887.

-ocr page 10-

\'siiltil\'^^^^ \' -BI ■ ■■

•a:

lïs^^^^\' —........

1

\'it:\'-\'. . ■ .

w

-ocr page 11-

:AN MÎJNE

ERS.

-ocr page 12-

t\'.t\'-

-ocr page 13-

liet is mij een aangcnaino plicht U ^ Hooggeleerde
de Louter, bij dezen mijii\' dank te betuigen voor do
bereidvaardigheid waarmede Gij wol op U hebt willen
nemen mijn\' Promotor te zijn.

Ook de vriendelijke wclwillondlieid, waarmede Gij ,
Ilooggeaclite Promotor, mij bij liet samenstellen van dit
j)rocfsclirift terechtgewezen hebt, zal mij steeds dankbaar

iiven.

P. v. d. C. Jr.

-ocr page 14- -ocr page 15-

INHOUD.

Inleiding.............blz. 1

1. Toestand vóór de Gemeentewet . . . . „ 5
IL ])o persoonljjke diensten van de artt. 192

en 193 der Gemeentewet........„ 40

§ 1. Wat zijn persoonlijke diensten. . . „ 40
§ 2. Van wie kunnen persoonlijke diensten

gevorderd worden.........59

i? 3. Wanneer kunnen persoonljjke diensten

gevorderd worden.......„ 84

JJezoldiging van dienstplichtigen.....„ 135

Strafbedreiging togen niet-nakoming der ver-
ordening ..............„137

Besluit..............«140

-ocr page 16-

-5- -\'l-j.

■m

-ocr page 17-

INLEIDING.

„Aan den Raad (doi- goinoento) wordt do rogoling on
„hot bestuur van do huisliouding der gemeente overgela-
„ten." Art. 140 dor Grondwet stolt dit voorschrift, en in
allo Staatsregelingen en Grondwetten, die hier te lando
aciitereenvolgons gegolden hebben, vinden wjj een dergelijk
voorschrift terug, ook in het Ontwerp der Constitutie van
1798. Er moge nu al eenig verschil van meening be-
staan omtrent do juiste grenzen der bevoegdheid van
gemeentebesturen tot eigen regeling van hunne huishou-
delijke belangen; de zorg voor liet algemeen belang
en do liandhaving dor openbare orde, mogen wij voor-
zeker wel, als behoorendo tot do gemeentepolitie, tot die
Imishouding brengen, on derhalve hebben do gemeente-
besturen do bevoegdheid om verordeningen daaromtrent te
maken.

-ocr page 18-

Zoo wordt dan ook in de artt. 192 en 193 der Gem.
wet aan gemeentebesturen bevoegdheid gegeven om in het
algemeen belang en tot handhaving dor openbare orde
verordeningen te maken, waarbij de inwoners der gemeente
worden opgeroepen tot het praesteeren van persoonlijke
diensten.

Terwijl vóór 1851 , het jaar van invoering der Gemeente-
wet , gemeentebesturen reeds bevoegd waren om bij
plaatselijke verordening do inwoners tot het verrichten van
persoonljjke diensten te verplichten , bestonden toch ver-
schillende provinciale verordeningen waarbij deze verplich-
ting ten behoeve der gemeenten was vastgesteld. Deze
ongeoorloofde \') inmenging der Provinciale Staten in do
bijzondere gemeente-huishouding, moest met do invoering
onzer Gemeentewet van 29 Juni 1851 (St. 85) geheel en
al een einde nemen, dewijl bij deze wet aan gcmoonte-
besturen de bevoegdheid wordt gegeven oin, indien zij tor
handhaving dor openbare orde of in hot algemeen belang
buitengewonen bijstand noodig liebben , onder zekere voor-
waarden bjj plaatselijke verordening do inwoners tijdeljjk
tot persoonlijke dienstpraestatic op te roepen.

Voordat wij overgaan tot do bespreking van do artt.
192 cn 193 der Gom. wet, welke wij tot onderwerp van
dit ons proefschrift hebben gekozen , moeten wij nog
opmerken , dat do in die artikelen aan gemeentebesturen

j

i) Meinorio van bpanlwoording. Zift ook Gcni. St. no. 5.

-ocr page 19-

gegeven bevoegdheid slechts doelt op buitengewone geval-
len , waarin, indien niet de bijzondere ingezetenen mede-
werken , in de gemeente de rust verstoord zal worden of
haar ondergang onvermijdelijk zal zijn , maar bovendien
zullen de persoonlijke diensten eigenlijk eerst noodzakelijk
zijn, wanneer het gemeentebestuur door zijne beambten de
zaak niet redden , of voor loon do hulp van anderen niet
verkrijgen kan. De persoonlijke diensten behooren alzoo
slechts in dergelijke gevallen gevorderd to kunnen worden. \')
Of door de gemeentebesturen bij liet maken van verorde-
ningen op deze diensten wel altijd de in de wet gestelde
vereischten in het oog zijn gehouden , zullen wij in do
volgende bladzjjden- zien.

Aan do bespreking van ons onderwerp moge echter
voorafgaan een onderzoek, of in do roglomenten op hot
bestuur der gemeenten, gepubliceerd tengevolge van de
Staatsregelingen on Grondwetten, die ons achtereenvolgens
bolieorscht hebben, eene dergelijke bepaald omschreven
bevoogdlieid voorkomt, als thans in do artt. 102 en 193
der Gemoontewet aan gemeentebesturen is gegeven, dan
wel of do gemeentebesturen vóór 181-8 zulks eenvoudig
konden bepalen tengevolge van hunne wetgevende macht
in zaken betreffende do gcmecntehuishonding in hot
algemeen. Daarna zullen wij\' overgaan tot onze artikelen

i) Memorie van lorlicliting.

-ocr page 20-

zelve, om achtereenvolgens de volgende paragrafen te
behandelen:

1°. Wat zijn persoonlijke diensten ?
2°. Van wie kunnen persoonlijke diensten gevorderd
worden ?

3". AVanneer kunnen persoonlijke diensten gevorderd
worden ?

-ocr page 21-

I.

Spreekt men in den tegenwoordigen tijd nog wol van
steden cn dorpen, dit spraakgebruik betreft gewoonlijk
sleclita het uiterlijk aanzien der plaats; in onze tegen-
woordige wet toch zijn zij allen gemeenten met gelijke
rechten. Niet alzoo evenwel in vroegere tijden.

Onder do Kepubliek der Yereenigde ^^ederlandcn be-
stond er grooto verscheidenheid in do wetgeving der
steden cn dorpen, ja zelfs in die der steden onderling cn
ook der dorpen onderling. Elko stad had hare handves-
ten , elders ook wel keuren genaamd, wclko gewoonlijk
waren concessiën in vroegereii tijd verkregen van den
landsheer wegens zijne voorliefde voor deze of geno stad,
of wegens aan hem verleende of te verleenen hulp. Die-
zelfde verscheidenheid bestond ook tusschen do dorpen;
men liad gemeenten die op zich zelven stonden, cn men
had er dio onder hoeren stonden, ambachtsheerlijk-
lieden \'). In liet plaatselijk bestuur waren do steden
volkomen vnj ; toezicht van lioogcro besturen bestond bijna

\') Mr. L. Ed. Lenting, Schets v. h. Ncd. Staatsbestuur blz. 292.

-ocr page 22-

niet; zoo bezaten zij het recht om keuren te maken,
"welk recht haar reeds zeer vroeg werd gegund en in het
begin aan schout en schepenen werd gegeven en alleen
de huishoudelijke zaken en de dagelijksche politie -betrof.
Zulke keuren mochten geen inbreuk maken op het recht
van den graaf, terwijl zij ook niet met de algemeene
Avetten mochten strijdig zijn i). Het platte land verkeerde
over \'t algemeen in de grootste afhankelijkheid van de
Staten der verschillende gewesten of van de eigenaars der
heerlijkheden, ofschoon er toch verschil in hun toestand
bestond

De souvereiniteit der verschillende gewesten der Yer-
eenigde I^ederlanden werd door de omwenteling van 1795
vernietigd. liet beginsel van eenheid en ondeelbaarheid
zegevierde. De Staten-Generaal werden vervangen door
eene Nationale Vergadering en aan deze vergadering werd
opgedragen het ontworpen eener staatsregeling waarin het
beginsel van eenheid en ondcelbaarlieid zou worden ge-
huldigd.

Den 1" Maart 179G kwam deze Nationale Vergadering
te \'s Gravenhage bijeen cn benoemde een veertien dagen
later uit haar midden eene commissie van 21 leden met
den last om binnen zes maanden een ontwerp van con-

i) l\'h. W. van llcusdc , do Autonomie der gemeenten in
Nederland, acad. proofs. Ulr. 1871 , blz. 20 sq.

Van llcusdc blz. 32 sq. II. Keer, dc Rechten der gemeente
volgens de grondwet, acad. proefs. Leid. Amsterd. 1864, blz. 14 sq.

-ocr page 23-

stitutie in to dienen. Den 10° November bood deze com-
missie bet ontwerp aan de Nationale Vergadering aan.

In do derde afdeeling van dit ontwerp werd gehandeld
over de Gemeentebesturen , en werd aan hen do bevoegd-
heid gegeven om zoodanige keuren en beschikkingen te
maken op de Pohtie en Financio binnen deszelfs Juris-
dictie als zij noodig achten \').

Dit ontwerp werd evenwel geen wet; hot mocht wel
de goedkeuring der Nationale Vergadering verwerven,
maar niet die der Grondvergaderingen; den 8" Augustus
1797 bleek het te zijn afgestemd mot eeuo meerderheid
van ruim 80000 stemmen.

Den 1" September kwam eene nieuwe Nationale Ver-
gadering bijeen, en werd weder eene commissie benoemd
om een ontwerpconstitutio samen to stellen. Den 22" Ja-
nuari 1798 evenwel moest do Nationale Vergadering, —
door toedoen der Unitarisson, die hunne beginselen niet
konden doen zegevieren over do Foederalisten en dus
besloten hun\' wil met geweld door to drijven, — plaats
maken voor do Constituoorondo Vergadering represontee-
rendo het Bataafaclio Volk. Eono commissie van zeven
leden werd benoemd tot het afwerken van hot ontwerp-
constitutio , hetwelk den 23" April door het Bataafsclio
Volk in zijne Grondvergaderingen werd aangenomen met
eono meerderheid van ruim 140000 stommen.

Had vóór do omwenteling iedere stad niet alleen do

\') Art. 651 Onlw. coiislit. 179G.

-ocr page 24-

vrije beschikking over hare eigene belangen gehad, maar
ook de wetgevende macht binnen haar gebied meestal
zonder beperking uitgeoefend i), deze onze eerste Staals-
regeling verbrak de autonomie der gemeenten en verklaar-
de dat de „Gemeentebesturen zijn administratieve Licha-
„men, ondergeschikt en verantwoordelijk aan het Uitvoerend
„Bewind Ingevolge art. 191 dezer Staatsregeling
zond het Uitvoerend Bewind den 34" Januari 1799 een
Concept reglement ter vaststelling van het getal cn do
jaarwedde der leden van het gemeentebestuur, den tijd
en de wijze hunner verkiezing en den tijd hunner zitting-
neming , aan het Vertegenwoordigend Lichaam, welke
daarbij voegde eene Instructie voor de gemeentebesturen,
terwijl deze beide reglementen, tot é6n geheel voreenigd,
den 9" Juni 1800 gearresteerd en gcpromulgeerd werden
en do Instructie voor do Gemeentebesturen der Bataaf-
scho Republiek uitmaakten •">).

Art. 97 der Staatsregeling bepaalde dat hot Uitvoerend
Bewind buiten zich commissarissen zou benoemen voor do
gemeentebesturen om do spoedige cn stipte nakoming
der wetten en besluiten te verzekeren. Zij ontvingen

\') Mr. G. do Vries Azn., de ^Vctgcvciulc maclit der plaatse-
lijke besturen , Haarlem 1846 , blz. 2.

2) Art. 147 Slaatsr. 1798.

3) Jhr. Mr. W. G. van de Poll, de geiueente-besturcn onder de
staatstegelingen van 1798 , 1801, 1805 cn 1806 ; Leiden 1848,
blz. 16.

-ocr page 25-

9

hunnen last en hunne instructie van het Uitvoerend
Bewind en waren aan hetzelve alleen verantwoordelijk.
Do instructie gebood hen zich nimmer te bemoeien met
do huishoudelijke directien der gemeentebesturen —
tenzij deze in strijd waren met de algemeene wetten — en
te zorgen dat zjj alleen bleven administratiet \').

Deze instructie dus, ofschoon zij evenals do Staatsrege-
ling bepaalde dat de gemeentebesturen slechts administra-
tieve lichamen zijn paste het beginsel der Staatsrege-
ling om do autonomie der gemeenten to verbreken, niet
geheel toe. Zoo werd in art. 47 der Instructie aan ge-
meentebesturen de beschikking gegeven over het nemen
van maatregelen ter handhaving der goede orde en politic
binnen do gemeente; in art. G9 werd hun het recht
gegeven tot het herzien en vaststellen van keuren en
andere plaatselijke reglementen onder aprobatio van het
departementaal bestuur; en in art. 72 werd gezegd dat
zij bestendig zullen werkzaam zijn tegen alle pogingen
en daden, welke togen de vrjjheid en binncnlandsche
rust zouden mogen worden ondornoinon , terwijl zij volgens
art. 73 bij ontdekking van eenigen toeleg tot verstoring
der openbare rust, daarvan terstond konnis moesten
geven aan het departementaal bestuur en aan den Agent
van politie , en onderwijl maatregelen tot verijdeling daar-
van in het werk stellen.

\') Van dc Poll, 17 sq.
Art. 39 dor Instructic.

-ocr page 26-

10

Ofschoon de Staatsregeling van 1798 bepaalde ») dat
eerst in 1803 herziening zou plaats hebben, zoo kregen
wij toch reeds in 1801 eene nieuwe Staatsregeling. Deze
Staatsregeling bepaalde in art. 74 : „iedere Gemeente heeft
„do vrije beschikking over deszelfs huishoudelijke belan-
„gen en bestuur, en maakt daaromtrent alle de ver-
„eischte plaatselijke bepalingen."

De Staatsregeling van 1801 schonk dus — in tegenover-
stelling met die van 1798, welke, zooals wij gezien heb-
ben , bepaalde dat de gemeentebesturen slechts administra-
tieve lichamen zijn — aan gemeentebesturen eene onaf-
hankelijkheid van wetgeving, welke zij onder allo volgen-
de Staatsregelingen in meerdere of mindere mate bo-
liouden hebben.

Ingevolge de bepaling van art. 63 dezer Staatsregeling,
werden er in 1803 departementale reglementen uitgevaar-
digd , waarin ook eenige bepalingen omtrent gemeente-
. besturen voorkomen

Zoo vinden wij in het reglement van het departement
Utrecht het vierde hoofdstuk gewijd aan de gemeente-
besturen , en in art. 95 vinden wij terug do bepaling van
art. 7\'! Staatsr. dat do gemeentebesturen de vrije beschik-
king hebben over hunne huishoudelijke belangen, terwijl
het reglement er bijvoegt, dat het departementaal bestuur

\'5 Regiem, lilt. E. art. 1.
ï) V. d. Poll, blz. 31.

-ocr page 27-

11

geen konnis neomt van bezwaren daartegen ingebracht.
In art. 99 wordt aan gemeentebesturen de zorg opge-
dragen voor de plaatselijke rust en veiligheid.

In het reglement van liet departement Holland wordt
in art IIG de bepaling van art. 74 Staatsr. weergegeven
terwijl in de art. 118 en 120 eenigszins het woord „huis-
houdelijk" wordt bepaald.

Het reglement van het Departement Overijssel behan-
delt in het derde hoofdstuk de plaatselijke besturen en wol
eerst voor de steden Deventer, Kampen en Zwolle
(artt. 55—61), daarna do overige steden (artt. 65—66),
vervolgens het platte land (artt. 67—68) en geeft ten slotte
algemeene bepalingen opzichtclijk de plaatselijke besturen
(.artt. 69—76). In art. 56 wordt bepaald dat aan het be-
stuur dier drie steden gedemandeerd blijft het bestuur over
de politic, oeconomio en financiën dier steden, zullende
zij daaromtrent keuren mogen arresteeren, mits niet strij-
dig togen de Nationale wetten cn departementale inrich-
tingen. Art. 69 zegt dat het departementaal bestuur zich
niet met de huishoudeljjke belangen der gemeente mag
bemoeien, terwijl in art. 70 in vier punten wordt aange-
gegcven wat niet-huishoudolijk is en dus buiten do auto-
nomie dor gemeentebesturen valt.

Ilet reglement van hot departement Friesland zegt in
art. 44 hetzelfde als art. 74 Staatsr. en dat het departe-
mentaal bestuur zich niet iiccft te bemoeien met do
huishoudelijke belangen der goniconte; terwijl in art. 45,
ovenals in het reglement van Overijssel, ook in vier para-

-ocr page 28-

12

grafen wordt aangegeven wat niet als huishoudelijk zal
worden beschouwd.

In het departementaal reglement van Gelderland vinden
wij in art. 25 sq. de bepahng dat het departementaal
bestuur toezicht heeft te houden op de regeling der huis-
houdelijke belangen der gemeenten in zooverre dat zij den
veroorloofden kring niet te buiten gaan, en daardoor
andere gemeenten of ingezetenen van het departement
bezwaren (art. 44).

Wat de plaatselijke reglementen aangaat, wij gelooven
hier to kunnen volstaan met een onderzoek van het regle-
ment van Amsterdam, hetwelk volgens Jhr. Mr. van de
Poll -) het volledigste zou zijn.

In dit reglement voor Amsterdam van 21 Dec. 1802
vinden wij in art. 17 bepaald : „do raad der stad,
„als dc gemeente onmiddellijk vertegenwoordigende, heeft
„alleen en bij uitsluiting do beschikkende of wetgevende
„macht over al der stedo belangen, in zooverre dezelve
„bij de Staatsregeling en het reglement van Holland ,
„hetzij vrijelijk of onder toezicht van het departementaal
„bestuur, aan het bestuur van iedere gemeente is ovcr-
„gelaten"; terwijl in art. 19 gezegd wordt dat de raad
de vrije beschikking heeft over allo der stede huishoude-
lijke belangen, en daaromtrent de vereischte verorde-
ningen maakt.

v. d. Püll, biz. 40.
2) V d. Poll, blz. 41.
v. d. Poll, blz. 45.

-ocr page 29-

13

De Staatsregeling van 1805 bevatte omtrent de ge-
meenten bijna hetzelfde als die van 1801 ; zij bepaalde
ook: „iedere gemeente heeft de beschikking over hare
„huishoudelijke belangen." •)

Een reglement voor de gemeentebesturen verscheen den
20 December 1805. De wetgevende macht der gemeente-
besturen strekte zich uit over hunne huishoudelijke belangen.
ITet grootste gedeelte van dit reglement was gewijd aan
de financieelo belangen en het belastingstelsel der ge-
meenten.

Niet lang was do duur dezer Staatsregeling van 1805.
Heeds het daaropvolgende jaar behaagde het Napoleon,
Keizer der Franschen, Koning van Italië om het Ba-
taafsche Gemeenebest te veranderen in een Koninkrijk.

In do Constitutie voor hot . Koninkrijk Holland van
7 \'Augustus\' 180G, lezen wij in art. G3: „do gemeente-
„besturen zijn bevoegd tot het regelen van hunne huis-
„hoiidelijko belangen, op don voet cn wijzo bij do wet
„bepaald." Volgens deze wet, van 13 April 1807, wns
do gemeentehuishouding aan burgemeester cn wcthoudora
overgelaten, welko mooaton zorgen voor do plaatselijke
belangen cn daaromtrent de noodigo bepalingen makon ,
«loch onder toezicht van don drost. Do wet verstond
door regelen van huishoudolijko belangen, het maken
van keuren cn ontworpen van plaatselijke belastingen,

\') Art. G7 staatsr. 1805.
\') V. (1. Poll, I)l7.. 51.

-ocr page 30-

14

en onderscheidde de keuren in twee soorten, de eene
soort de dagelijksche politie betreffende bedreigende
tegen de overtreding een maximum straf van 3 dagen
of ƒ 50 , terwijl van do andere soort de ontwerpen aan
den landdrost moesten worden gezonden om door mid-
del van den minister aan den Koning ter bekrachtiging
te worden aangeboden, i)

De vroedschap werkte niet mede aan het daarstellen
der keuren.

Was dus onder deze constitutie aan de gemeentebe-
sturen nog eenig zelfbestuur onder liet noodige toezicht
toegekend, dit was slechts het voorspol van hetgeen vol-
gen zou.

Moest reeds bij do besluiten van 24 April on 15 Mei
1810 een gedeelte van het Koninkrijk Holland deel
uitmaken van het Fransche Keizerrjjk , bij besluit van 9
Juli *) van datzelfde jaar werd ook hot overige deel van
ons Koninkrijk met Frankrijk voreenigd , en op deze be-
sluiten tot inlijving, volgden do besluiten van 22 Juni
on 8 November 1810 on G Januari 1811 tot executoir
verklaring van de Fransche wetten hier te lande. Ondor
deze wetten bevond zich dio vaii 28 Pluviôse an Vllf

1) v. d. Poll, blz. CO.
f) de Vries, blz. 0.
3) Fortuyn ,1. 2 , 4.

.Fortuyn , I. 11 , III. 154.
j) Fortuin , I. C , 13 , 09.

-ocr page 31-

15

(17 Febr. 1800) i) concernant la division du territoire de
la Republique et Tadministration , welke aan de ge-
meenten alle autonomie ontnam.

Deze toestand duurde voort, totdat in 1813 deze go-
westen hunne onafhankelijkheid herkregen ; en met deze
herstelling onzer onafhankelijkheid werd in de Grondwet
van 1814 ook de -wetgevende macht der plaatselijke be-
sturen hersteld. Deze Grondwet namoljjk bepaalde in
art. 94 dat do plaatselijke besturen , overeenkomstig den
inhoud hunner reglementen , de vrije beschikking over
hunne huishoudelijke belangen hebben en daaromtrent
de vereischte plaatselijke bepalingen maken, welke echter
niet strjjdig mogen zijn met dc algemeene wetten of het
algemeen belang der ingezetenen.

Deze reglementen , die volgens art. 78 dor Grondwet,
behalve do samenstelling dor plaatselijke besturen , ook do
aan haar opgedragen werkzaamheden zouden bevatten,
zijn in 1815 =») tot stand gekomen. Zij hielden zich, wat
de plaatselijke wetgeving betreft, aan den algemeenen
term van „huishoudelijke belangeir\' ovenals do Grondwet.
Do raad had de wetgevende macht, on maakte omtrent

\') Fortiiyn, 11. 101.

Buil. n®. 17 noiidonnoau, II 145.

=■) K. K. 5 Nov. 1815, Bijv. St. III. 1170. Slcclils voor dc
steden Zwolle, Pcvcnter, Kampen, Groningen, Amsterdam en
Ulreclit vcrscliecn een afzonderlijk reglement; dc overige sleden
kwamen onder een reglement, dat voor allen, in dezelfde pro-
vincie gelegen, hetzelfde was. Thorbccke, Aant. II. 37.

-ocr page 32-

16

de huishoudelijke belangen de vereischte verordeningen,
waarvan afschrift aan de Staten moest gezonden worden
om te oordeelen of zij iets bevatten strijdig met de alge-
meene wetten, de Grondwet of het algemeen belang der
ingezetenen of wel de macht der plaatselijke besturen te
boven gaan.

In 1815, tengevolge van onze vereeniging met België,
was eene niéuwe Grondwet noodig. Volgens art. 155
dezer Grondwet hebben de plaatselijke besturen, overeen-
komstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschik-
king over hunne huishoudelijke belangen en maken
daaromtrent de vereischte plaatselijke verordeningen, welke
echter in geen geval met de algemeene wetten of het
algemeen belang strijdig mogen zijn en waarvan afschrift
aan de Staten der provincie moet worden gezonden , ter-
wijl aan den Koning de macht wordt toegekend om zoo-
danige bevelen te geven als hij vermeent te behooren.

Art. 132 dezer Grondwet bepaalde wel dat deze regle-
menten zouden bevatten do saniensteUing der plaatselijke
besturen, evenals in art. 78 dor Grdw. van 1814 bepaald
was, maar sprak niet van do aan hen opgedragen werk-
zaamheden.

Het reglement op het bestuur der steden , van 1824, <)
geeft in art. 70 eene bepaling die bijna gelijkluidend is
aan art. 31 van het reglement op het bestuur ten platten

*

•) K. B. 4 Jan. 1824 Bijv. St. 1. l.

-ocr page 33-

17

lande, van 1825, namelijk dat aan den raad behoort
het maken van verordeningen in overeenstemming met
art. 155 der Grondwet; terwjjl in de laatste alinea
van art. 70 van het reglement op het bestuur der
steden en ovenzoo in art. 33 van het reglement op
het bestuur ten platten lande gezegd wordt: „in zeer
„buitengewone gevallen, en wanneer alle uitstel ge-
„vaar of ongerief zoude kunnen ton gevolge hebben,
„zullen burgemeester en wethouders (assessoren) alleen
„verordeningen van politie kunnen vaststellen en doen
„afkondigen, behoudens dadelijke kennisgeving derzelven
„aan den raad en onverwijlde toezending van een afschrift
„van die verordeningen aan de Staten, met opgave der
„redenen, om welken zij tot het maken derzelven, zonder
„medewerking van den raad, vermeend hebben over te
„moeten gaan."

liij do Grondwetsherziening in 1840, werd in art. 153
dezelfde bepaling behouden van art. 155 dor Grondwet
van 1815. Daar evenwel de artt. O en 132 der Grondwet
van 1815 zoodanig gewijzigd waren, dat bij do
wet zou
worden geregeld de oefening van het stemrecht in do
steden en ten platten lande zoowel als do bevoogdlieid
om deel te nomen aan de plaatselijke besturen en bij
de
wet voor iedere stad zou worden bepaald de door de
gezeten burgers in de beschrevene middelen te betalen

\') K. B. 2;j Juli IS26 n«. 132.
Art. (5 ürdwi. 1840.

-ocr page 34-

18

som om kiezer te zijn voor de kiezercollegien \'), en deze
wijziging dus ingreep in de samenstelling der plaatselijke
besturen, Avelke aan den Koning opgedragen bleven "),
kon zij geene toepassing vinden Nieuwe reglementen
zijn dan ook nimmer gemaakt.

Eindelijk werd bij de Grondwetsherziening in 1848 in
art. 138 bepaald dat de samenstelling, inrichting en
bevoegdheid der gemeentebesturen door de wet zou wor-
den geregeld nadat provinciale staten zouden zijn gehoord;
terwijl bij art. 140 aan den raad wordt overgelaten de
regeling en het bestuur der gemeente-huishouding.

De wet, bedoeld in art. 138 der Grondwet, is in 1851
tot stand gekomen. Reeds don September 1849 was
door den minister
de Kempenaer een ontwerp ingediend,
waarop de oude provinciale staten gehoord waren, dat
evenwel door de aftreding van het ministerie buiten be-
handeling bleef. Hot opvolgend ministerie (
Tiiouijecke)
meende wel is waar het voorschrift van art. 138 te
moeten eerbiedigen, namelijk dat de provinciale staten
op het ontwerp moeten worden gehoord , maar bovendien
dat dio staten moesten zijn samengesteld overeenkomstig
do nieuwe Grondwet zelve, zoodat eerst do Provinciale
wet en de Kieswet moesten tot stand zijn gekomen en
eerst daarna aan do Gemeentewet kon worden gedacht,

<) Art. 132 Grdwt. 1840.
2) Art. 152 Grdwt. 1840.

Jhr. mr. .1. de Bosch Kcmpcr, Uandleiding lot dekennis
van liet Ncd. Staatsr. cn Staatsbest. Amslcrd. 18(J5, blz. 51)3.

-ocr page 35-

19

waardoor het onmogelijk Averd te voldoen aan het voor-
schrift van art. 5 n". 2 van de additioneele artikelen der
Grondwet. Zoodoende werd eerst den 3®" Maart 1851
een ontwerp aan de Staten-Generaal aangeboden, welk
ontwerp geworden is de wet van 29 Juni 1851 (Stbl. 85)
regelende de samenstelling, inrichting en bevoegdheid
der gemeentebesturen.

Uit deze wet nu wenschen wij te behandelen de artt.
192 en 193. Voordat wij evenwel daartoe overgaan,
willen wij nog even teruggaan tot de verschillende vóór
1851 uitgevaardigde reglementen op het bestuur der ge-
meenten , en trachten te beantwoorden de vraag of ge-
meentebesturen toenmaals reeds de bevoegdheid hadden
om bij plaatselijke verordening de inwoners der ge-
meente op to roepen tot het praesteoren van persoonlijke
diensten.

In do voorgaande bladzijden hebben wij gezien de be-
voegdheid van gemeentebesturen in de verschillende regle-
menten , om verordeningen te maken betreffende do
gemeentehuishouding. In geen enkel reglement evenwel
hebben wij eene bepaling gevonden, waarin, gelijk thans
in de artt. 192 en 193 der Gem.-wet, aan gemeente-
hesturen bovoegdheid wordt gegeven om bjj plaatselijke
verordening do inwoners der gemeente op to roepen tot
praestatio van persoonlijken dienst. Do vraag bestaat dus:
haddon do gemeentebesturen vóór do Gemeentewet van 1851
tlie bovoegdheid , of gingen zij hunne macht te buiten,
indien zij de inwoners tot persoonlijke diensten opriepen ?

-ocr page 36-

20

De gemeentebesturen hadden de vrije beschikking over
hunne huishoudehjke belangen en konden daaromtrent
de vereischte verordeningen maken. Eene verordening
dus, waarbij de inwoners tot het verrichten van persoon-
lijke dienst worden opgeroepen, kan die diensten slechts
vorderen in het belang der gemeente, en in dit geval
kunnen gemeentebesturen hunne bevoegdheid tot het
maken eener dergelijke verordening , afleiden uit de
Grondwet en uit de reglementen op het bestuur der
gemeenten. Zij zouden dus persoonlijke diensten kunnen
vorderen , zonder aan eenige andere voorwaarde verbonden
te zijn, dan dat die diensten zullen strekken in het
belang der gemeente, dat het doel dier diensten behoort
tot de gemeentehuishouding.

Maar zou het vorderen van zoodanige diensten niet in
strijd zijn met de Grondwet of conigo andere wet?

Deze vraag deed zich hooren , toen, tengevolge van
een den 19 October 1830 door het gemeentebestuur
van Wassenaar gemaakte verordening, waarbij bepaald
werd, dat allo mannelijke inwoners der gemeente tusschen
den ouderdom van 18 en GO jaren konden worden op-
geroepen om do dienst van nojchtwacht waar te nemen ,
in 1841 een geding ontstond wogena hot niet behoorlijk
waarnemen dier dienst. Kan een gemeentebestuur aan
do ingezetenen persoonlijke diensten opleggen ? — vroeg
men. „Aan velen scheen het gevaarlijk^ dat dezo
„bevoegdheid aan plaatselijke besturen werd toegekend.
„Men vreesde voor de gevolgen. Niot alleen de ge-

-ocr page 37-

21

^dachte van met klepper en ratel te moeten wandelen
„op een\' tijd dat anderen in do voeren gedoken liggen ,
„boezemde schrik in, maar met hetzelfde recht, be-
„greep men, zouden die besturen de burgers kunnen
„gelasten in persoon de straten to wiedon, riolen
„te reinigen, slooten te baggeren, enz. Sommigen ver-
„l)eeldden zich reeds, zich gedwongen te zullen zien,
„om eerowachten voor den burgemeester to betrekken ,
„of op diens verjaardag parade te maken. De gemelde
„bevoegdheid werd dus aan plaatselijke besturen be-
„twist" \'). Maar mot het betwisten van die bevoegdheid
moest natuurlijk samengaan het aangeven van gronden
waarop die betwisting berustte, of het aanwijzen van
eene wet, waarbij aan ■geineentebesturen verboden werd
van do ingezetenen persoonlijke diensten te vorderen.
Dit verbod nu meende men , behalve in do Grondwet,
ook in het Burgerlijk Wetboek 2) to vinden.

Het beroep op het B. W., dat in artikel 2 al. 2
zegt dat slavernij en alle andere porsoonlijko dienstbaar-
lieden , van welken aard of onder welko benaming ook,
in het rijk niet worden geduld, kunnen wij gerust van
geene waarde noemen. Art. 2 B. W. toch, heeft op
\'t oog zoodanige porsoonlijko dienstbaarheid, „waardoor
nde nicnsch een voorwerp wordt van rechten van een
«ander, waardoor een andor reciit heeft op hem, gelijk

\') Mr. dc Vries, blz. 108.
") Zie Weekblad 300.

-ocr page 38-

22

„men een recht heeft op eene zaak, die, zij het dan
„meer of minder volkomen, rechtstreeks aan onze macht
„onderworpen is"\'). Het tweede lid van art. 2 B. \\V.
„heeft geene andere strekking, dan om allen afstand ,
„ten behoeve van particulieren , van de rechten, die aan
„iemand als
persoon in de maatschappij toekomen , hetzij
„dio afstand onder den naam van slavernij, hetzij onder
„dien van aanhoorigheid, of welke andere benaming ook
„mochten bekend zijn, en welks duur of wijziging van
„den wil des meesters afhangt, af te schaffen; welke
„strekking ook blijkt uit do in do Tweede Kamer der
„Staten-Generaal gehoudcne beraadslagingen" -), Maar
bovendien, „het burgerlijk wetboek regelt alleen do
„rechten en verplichtingen der burgers onderling, en
„heeft zich niet kunnen inlaten met de betrekkingen
„tusschen do burgers en do regeering. Het burgerlijk
„wetboek handelt over privaatrecht, niet over staatsrecht.
„De kracht van art. 2 is dus geeno andere, dan dat do
„ingezetenen jegens elkander vrij zijn, en tot geeno andoro
„persoonlijke dienstbaarheid jegens elkander verplicht,
„dan die zij vrijwillig , en dan nog slechts voor een be-
„paalden tijd, op zich genomefi hebben" =■).

Welke waarde evenwel hebben wij to hechten aan de

\') Mr. Q. Dicphuis, N. Burg.-rccht, I. 183.
♦ 2) Kcchtsgcl. Adv., I. 8.
=>) De Vries, blz. 109.

-ocr page 39-

23\'

bewering dat de Grondwet andere persoonbjke diensten
dan die zij zelve opnoemt, verbiedt ?

Tengevolge van het boven reeds vermelde geval, dat
oen ingezeten der gemeente "Wassenaar in den nacht van
22 op 23 Februari 1841 , na bij tijds volgens het nacht-
Avachtreglement van 19 October 1830 te zijn opgeroepen
tot het dienst doen als nachtwacht, niet behoorlijk dio
dienst had waargenomen, werd dio ingezeten voor don
kantonrechter te \'s-Gravenhago gedaagd om zich to hooren
veroordeelen. De kantonrechter evenwel, mecnende dat
dergelijke persoonlijke diensten strijdig zijn met do Grond-
wet , ontsloeg den gedaagde van allo rechtsvervolging en
gaf in zijn vonnis van 25 Mrt. 1841 \') o. m. de over-
woging : „dat, daar do Grondwet bepaaldelijk aanwijst,
„welke lasten door do ingezetenen behooren to worden
„gedragen, daardoor van zelve do grens is aangewezen ,
„hoeverre de persoon en do bezittingen der burgers, ten
«behoeve van den staat aansprakelijk zijn, cn daarmede
„in het algemeen do bovoogdheid wordt uitgesloten om
„lasten of diensten van oenen bij de Grondwet onboken-
«dcn aard aan do ingezetenen op te leggen."

Van dit vonnis echter , kwam het O. M. in appel, cn
dit had tengevolge dat do arr. rechtbank to \'s-Gravenhngo,
in hare zitting van 13 Mei 1841 , het vonnis van
don kantonrechter vernietigde als hebbende hij vcrkocr-

\') Wcckbkl. 180.
Wcckbld. 206.

-ocr page 40-

24

delijk geoordeeld dat de Wassenaarsclie nachtwachtkeur
geene verbindende kracht zou bezitten, terwijl zij integen-
deel alleszins voor den rechter en de ingezetenen verbin-
dende moet geacht worden. De rechtbank gaf bij haar
vonnis o. m. de volgende overwegingen: „dat de Grond-
„wet in art. 153 aan de plaatselijke besturen, overeenkomstig
„den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking
„geeft over hunne huishoudelijke belangen en de bevoegd-
„heid daaromtrent de vereischte plaatselijke verordeningen
„to makon, die echter in geen geval met de algemeene
„wetten of hot algemeen belang strijdig mogen zijn j dat
„de onderhavige keure bepalingen inhoudt omtrent nacht-
„wachten, en zoodanige bepalingen geacht moeten worden
„daargesteld te zijn tot bevordering der goede politic, ter
„bewaring der openbare orde in do gemeente; dat politic
„en orde onderworpen zijn van huishoudelijk belang, om-
„trcnt welke do plaatselijke besturen de bevoegdheid hob-
„ben do noodigo verordeningen to maken ; dat do Grond-
„wct is eene lex iuris publici, die, wanneer zij aan do
„burgers verplichtingen oplegt, zulks doet mot betrekking
„tot hot algemeen belang van den Staat; terwijl het in
^casu geldt niet dat algemeen belang, maar het bijzonder
„belang eener plaatselijke gemeente; dat alzoo uit do bc-
„paaldelijko aanwijzing in dc Grondwet, van do lasten
„die do ingezetenen ten behoeve van den Staat behooren
„te dragen , niet kan worden afgeleid ccnig- besluit om-
<„trcnt do onbevoegdheid der plaatselijke besturen om aan
„hunne onderhoorigcn , ten behoeve der gemeente, zekere

-ocr page 41-

25

„diensten op te leggen, die, hoezeer bij de Grondwet
„niet bekend of bepaaldelijk voorgeschreven, evenwel,
„overeenkomstig art. 153 der Grondwet, do huislioude-
„lijke belangen der gemeente betreffen kunnen; dat daar
„do onderhavige keur niet strijdig is met de Grondwet
„of de algemeene wetten, het plaatselijk bestuur van
„W. de bevoegdheid had om die keur vast te stellen."

"Wij gelooven dat de rechtbank aldus juist oordeelde.
AVil men beweren dat de Grondwet andere persoonlijke
diensten dan die zij zelve opnoemt, verbiedt, dan moet
men ook aanwijzen in welk artikel zulks geschiedt. Die
aanwijzing hoeft evenwel niet plaats gehad, en het eenige
artikel dat zou kunnen worden aangevoerd, is art. 205,
waar wij in het slot het woord „dienst" vermeld vinden;
maar reeds dadelijk valt ons dan op dat dit artikel
voorkomt in het achtste hoofdstuk ouder den titel
„van do defensie," en dat dus in dit hoofdstuk sprake
is van de plicht dor ingezetenen tot handhaving der
onafhankohjklieid van den Staat en de beveiliging van
doszelfs grondgebied. Hebben wij dus aan dit woordje
eenige bcteekenis to lieclitcn ? — wij meenen van niet. Ook
Mii. DK ViiiES zegt dat art. 205 niets afdoet. „Wan-
„neor wij daar toch lezen , dat zij, dio hun ontslag uit
„do militie bekomen hebben, onder geen voorwendsel
„tot eenige andere dienst, dan do
schutterijen, kunnen
„worden opgeroepen, dan is het
duidelijk, dat dnnr alleen
„om gewapende dienst is gedacht, en dat daarbij alzoo
„geenszins allo persoonlijke diensten zijn verboden , welko

-ocr page 42-

26

„de Staat zou meenen van zijne burgers te moeten ver-
„gen" \'). Ook in een Arrest van den H. R. van 10 Oc-
tober 1843 lezen wij „dat het oprichten van een nacht-
„wacht voor de publieke veiligheid, waarin ieder huis-
„gezin binnen de stad (Eindhoven) zal deelnemen hetzij
„door porsoonlijko dienst, hetzij door betaling van con-
„tributio, is eene verordening van huishoudelijk belang
„en geenszins eene persoonlijke dienstbaarheid, bedoeld
„bij art. 2 B, W., en dat die verplichting ook niet valt
„in do beteekenis van het woord „dienst" voorkomende
„in het slot van art. 205 der Grondwet, terwijl bij dat
„artikel kennelijk de rede is van de dienst bij de zee-
„of landmacht, of bij do schutterijen."

Evenwel, tegen het vonnis van do llaagsche rechtbank
van 13 Mei 1841 , werd door den veroordeelde cassatie
aangetcekend, bij do behandeling waarvan voor hem
optrad Mr. A.
de Pinto , dio do vraag of plaatselijke
besturen rechtens de bevoegdheid hebben om deszelfs
ingezetenen persoonlijke diensten op te leggen ontken-
nend beantwoordt, en dit wel op de volgende gronden.
Erkennende dat do W.-scho nachtwachtverordcning een
politiereglement is, omdat haar doel is handhaving der
openbare orde, bewaring der \'rust, bescherming der
plaatselijke veiligheid, voert Mr.
de Pinto daartegen aan

\') Dc Vries, blz. 110.
ï) AVeckbld. 564.
Wcekbld. 208.

-ocr page 43-

27

dat zulks niet deugt, omdat de Grondwet aan een ander
gezag in den Staat het maken van politiereglementen
opdraagt, en daarom is de W.-sche keur onwettig, uit-
gegaan van een onbevoegd gezag; de plaatselijke be-
sturen mogen geene politiereglementen maken; want uit
de artt. 144 en 153 der Grondwet blijkt dat èn pro-
vinciale staten èn plaatselijke besturen reglementen mogen
maken over
huishoudelijke hclangcn, maar dat alken de
provinciale staten recht hebben 2w/«7/ereglemcnten uit to
vaardigen. Mr.
de Pinto betoogt verder dat politic en
huishoudelijk belang twee geheel verschillende zaken zijn,
welke niets met elkander gemeen hebben. En nu wordt
in art. 144 der Grondwet aan do provinciale staten ge-
geven de beschikking èn over do oeconomio èn over do
politie; dus volgens de Ilaagsche rechtbank (die beweert
dat do politie uitmaakt een onderwerp van
huishoudelijk
belang)
spreekt art. 144 twee keeren over dezelfde zaak.\'
En indien onder do
oeconomie ook politie begrepen is,
zou art. 144 immers onzin en wartaal spreken! Over-
gaande tot het bespreken van do keur zelvo, tot een
onderzoek of het onderwerp, daarbij geregeld , een onder-
werp van
huishoudelijk belang is, geeft Mr. de Pinto
toe dat do uitdrukking huishoudelijk belang niet zeer
duidelijk is en dat daarover verschillend kan worden
gedacht; zijns inziens kan onder die woorden niets
anders verstaan worden dan b. v. bepalingen over hot
inwendig
huishoudelijk bestuur, beheer der geldmiddelen,
aanstelling van ambtenaren, liunno Instruction, do rege-

-ocr page 44-

28

ling hunner rechten en plichten, en dergelijken. Hij
geeft desnoods toe dat het huishoudelijk belang der ge-
meente vordert, dat er eene nachtwacht zij en betwist
aan het bestuur ook niet de bevoegdheid , om eene nacht-
wacht aan te stellen, mits het daarmede belaste personen,
die dezen last
vrijwillig^ hetzij om niet, hetzij om geld op
zicb nemen ; maar betwist wel aan het plaatselijk bestuur
het recht om elk ingezeten nolens volens te noodzaken
dien post waar to nemen, en dat ook kan het huishou-
delijk belang niot vorderen. Het huishoudelijk belang
kan vorderen, en het is het recht, de plicht van hot
bestuur om te zorgen, dat b.v. de straten gewied, do
riolen gereinigd worden, enz.; maar daaruit volgt nog
niet dat het bestuur kan willekeuron , dat dit alles zullen
zijn gedwongen lastposten; en daartoe leidt toch de leer
der rechtbank; mag het eeno, dan mag het andere
evenzeer, or is geeno reden van onderscheiding, hoo
nietig, hoe ellendig ook denkbaar, zegt
3Ir. de Pinto,
terwijl hij vervolgens beweert dat het nachtwachtreglement
strijdig is met de algemeene wet, met de Grondwet;
het geldt hier eeno
pcrsonecle dienst, die men aan do
ingezetenen oplegt, die men van hen vordert op stralfo
van boete; de Grondwet evenwol heeft zeer nauwkeurig
aangewezen, welke lasten door het gezag kunnen cn
mogen gevorderd worden van de personen en de bezit-
tingen dor ingezetenen; en daaruit zal toch wel volgen
dat alle andere verboden zijn ; want staat hct-<len platte-
landsburgemecster cn zijnen bocrcu-scnaat vrij, den in-

J

-ocr page 45-

29

■woners alle mogelijke lasten op te leggen , dan had de
Grondwet er niet slechts
eenigen behoeven op te noemen;
en mag men daar eenmaal buiten gaan, dan zou er geen
grens zijn tusschen het geoorloofde en het verbodene!
dus één van beiden: of wij moeten ons onderwerpen aan
alle lasten , die het plaatselijk bestuur ons geheft op te
leggen; of wij zijn niet verplicht diensten waar te nemen,
die de Grondwet niet kent. De Grondwet nu legt ons
op: belastingen, onteigening ten algemeenen nutte,
militie, schutterij , landstorm en inkwartiering, en anders
niets; het gevolg is, dat wij niet kunnen worden ge-
noodzaakt ons voor nachtwacht te laten gebruiken.

Do Grondwet moge een lex iuris publici zijn, maar
iiet plaatselijk regeoringsreclit maakt ook een onderdeel
uit van het ius publicum. Het gaat dus niet aan to
zeggen; daarmodo bemoeit zich do Grondwet niet; in
hot vierde hoofdstuk dor Grondwet wordt omschreven
al wat plaatselijke besturen doen mogen, en bijgevolg
al wat zij nalaten moeten ^ daar zien wij welko lasten
5\'\'ij van hunne ingezetenen mogen vorderen en op welke
wijzo; maar dat bepaalt zich tot geldelijke
belastingen;
persoonlijke diensten strekken alleen ten behoeve van
den Staat, tenzij men de schutterij wil houden voor eenon
last ten behoeve dor gemeonto; maar daartoe bepaalt zich
alles.
NarMwacht behoeft men niet te zjjn als men niet
wil; do Grondwet gebiedt hot niet; en als het niet in
do Grondwet staat, waar zal het dan staanwant
ieder
recht van ieder gezag moet voortvloeien vit de Grondicet,

-ocr page 46-

30

Gelijke bewering als deze van Mr. de pinto , lezen wij
ook in de Regtsgeleerde Adviezen \'), voor zooveel be-
treft het opleggen aan de ingezetenen van andere lasten
dan de in de Grondwet opgenoemde.

Wat aangaat de meening van Mr. de pinto , alsof ge-
meentebesturen geene bevoegdheid hebben politieregle-
menten te maken, wij gelooven niet dat zij juist is.
Onder art. 153 der Grondwet toch, moet zoodzakelijk
ook begrepen zijn do bevoegdheid tot het maken van
politiereglementen , en dit blijkt èn uit de uitdrukking
Jndshoudelijke belangen, dewijl zoowel verordeningen van
politie als van anderen aard het bijzonder huishoudelijk
belang eener gemeente kunn^en betreffen, én uit de ver-
wijziging der Grondwet, met betrekking tot de wijze,
waarop de vrije beschikking over de huishoudelijke belan-
gen zal geschieden naar do reglementen , welke volgens
art 152 der Grondwet, op last der Staten gemaakt en
door den Koning bekrachtigd zouden worden ; bij welke
reglementen gesproken wordt over do bevoegdheid der
plaatselijke besturen tot het maken van politieverordenin-
gen , zoodat hierdoor de natuurlijke uitlegging van art.
153 nader wordt bevestigd; en deze uitlejgging is geens-
zins strijdig met art. 144 , daar de werkkring van do
provinciale Staten zich uitstrekt over al do gemeenten in
de provincie gezamenlijk , cn niet over ieder hunner in
het bijzonder

\') llcchtsgcl. Adv. 1. 8 sq.
2) Rechtsgcl. Adv. 1. 7.

-ocr page 47-

31

„De vrije hescliïklcing, die art. 153 der Grondwet aan
„de plaatselijke besturen toekentzegt
ïiiorbecke ,
„omvat inzonderheid de politie der gemeentelijke maat-
„schappjj, zooverre zij niet door algemeenere, rijks of
„provinciale verordeningen wordt geregeld. En die alge-
„nieenere verordeningen komen te pas, waar het een
„recht of belang geldt, dat tevens het rijk , de provincie
„of andere gemeenten raakt. En
huishoudelijk belang is
„hetgeen alleen de gemeente , hetzij in haar geheel, het-
„zij hare leden , als leden dier gemeente , betreft."

Ter bestrijding der meening alsof in art. 144 der Grond-
wet
oeconomie en politie niets met elkander gemeen hebben,
zegt Mr.
de viuks dat men zoodoende bijkans zou
gelooven dat onze Grondwet is een meesterstuk van juist-
heid en nauwkeurigheid van uitdrukking, wat zij toch
evenmin als onze overige wetten door iemand zal genoemd
worden ; terwijl men, bij vergelijking van arf. 14G van
den Ilollandschon toxt met den doorgaans nauwkeuriger
Franschon toxt dor Grondwet van 1815, do woorden
gewone inwendige politie en oeconomie vertaald vindt in
Vadminislration et Véconomie intérieure, welko woorden
gelijkluidend zijn met de woorden
huishoudelijke belangen
in art. 153, en althans in den geest der Grondwet het-
zolfdo uitdrukken

\') Thorbccke, Annt. II. 122.
\') De Vries , blz. 9ö sq.

Art. MG der Grondwet van 1816 is bij dc herziening in
181-0 ongewijzigd overgenomen ala art. 14 t.

Zie ook Thorbccke, Aant. II. Ül. llechtsgcl. Adv. 1.7.

-ocr page 48-

\'32

Maar welke waarde heeft men te hechten aan de
bewering dat aan de ingezetenen geene andere lasten
mogen worden opgelegd dan de in de Grondwet opge-
noemde ?

Zooals wij reeds opmerkten, doet art. 205 der Grond-
wet niets daartoe af, daar in dit artikel kennelijk
sprake is van de dienst bij de land- of zeemacht, of bij
de schutterijen. Indien de Grondwet inderdaad bedoeld
had het opleggen van alle andere persoonlijke diensten
te verbieden , had zij daarvan ongetwijfeld eene stellige
verklaring gegeven. \')

Zoo ook betoogde de Advocaat Generaal (van Maanen)
bij den Iloogen llaad , in bovengemeld cassatieproces con-
clusie •) nemende, dat, wat aangaat do bewering alsof
een gemeentebestuur niet bevoegd zou zijn een reglement
van plaatselijke politie to maken en uit to vaardigen, daar
alleen provincialo staten hiertoe bevoegd zouden zijn, daar
aan de woorden
huishoudelijke helangcn (in art. 153 der
Grondwet^ een zeer beperkte beteekenis moet worden
gehecht en daartoe dus niet zou behooren do
gewone in-
wendige i)ólitie
(genoemd in art. 144 der Grondwet), —
dat men met deze bewering aan art. 153 der Grondwet
eene uitlegging geeft, strijdig met die welko sedert do

\') Dc Vries, bl. 110.

s) Van den Ilonert, Gemengde Zaken, H. 219; Weekbld.
217; Nedcrl. llochlsp., VlII, 354; Keclitsgcl.- IJijblad, UI.
389 ; llcclit in N. III. 137.

-ocr page 49-

33

invoering der Grondwet altijd en alom daaraan gegeven
is; want alle plaatselijke besturen hebben politieregle-
menten voor Imnne gemeenten gemaakt; alom zijn dezelve
ten uitvoer gelegd en door den rechter toegepast. De
voorgedragen interpretatie van art. 153 is dan ook onjuist
en de uitdrukking
imcenóige occonomie en politie heeft
ongeveer dezelfde beteekenis als
huishoudelijke belangen ,
terwijl art. 144 ten doel heeft die bevoegdheid der provin-
ciale staten te bepalen tot de belangen der
provincie en
art. 153 die der gemeentebesturen te bepalen tot de be-
langen der gemeente; \') en neemt men van do
hmshou-
delijke belangen
do inwendige poUlie af, dan zou er
bijna niets overblijven, en dit vooral als men bedenkt
dat
politic in zijne algemeene beteekenis, alles omvat wat
tot grondslag en regeling der maatschappij strekt, en dat
deze beteekenis van dat woord bedoeld is, schijnt to blijken
nit den Franschen text der Grondwet; on wanneer men
inziet do reglementen voor het bestuur dor steden (art.
70 al. uit.) en van het platte land (art. 33), waarin wordt
gesproken van
keuren en verordeningen van politic, blijkt
dat
politie behoort tot do huishoudelijke belangen en zoo
zal \'t ook wel in do Grondwet bedoeld zijn. Zoo geeft

\') Vim Ilogendorp, Bijdragen V. SIJ, zegt: //de (Jroiidwet
wlieeft dc provinciën willen lalen zorgen voor dc zuiver provin-
r/viiiciale zaken , en dc steden en dorpen voor zuiver pliiatselijkc
//belangen."

-) Ook Van Ilogendorp, Bijdragen, VJII. 322, brengt de
niualregilen van poliiie lot liet werk der plaatselijke besturen.

3

-ocr page 50-

34

art. 63 der Constitutie van 1806 aan gemeentebesturen de
regeling hunner
huishoudelijke belangen op den voet bij de
net bepaald^
terwijl art. 41 der wet van 13 April 1807
zegt: „zij kunnen keuren maken betreffende de dagelijk-
„sche pohtie." De wettigheid van de W.sehe nachtwacht-
keur , als plaatselijk politiereglement, kan dus niet met
grond bestreden worden ; zij betreft alleen het plaatselijk
belang van W. En wat aangaat de bewering alsof het
reglement strijdig zou zijn met de Grondwet, daar de
ingezetenen geene andere persoonlijke diensten behoeven
te praesteeren dan de in do Grondwet vermelde; do zwak-
heid dezer bewering valt dadelijk in \'t oog, doordat geen
enkel artikel der Grondwet, waarop hot reglement inbreuk
zoude maken is opgenoemd. Nergens in do Grondwet is
bepaald, dat alleen door haar aan dc ingezetenen pcrso-
neele lasten en diensten kunnen worden opgelegd ; en het
ligt ook niet in den aard der Grondwet om alle diensten,
waartoe do ingezetenen in \'t belang der provinciën of
gemeenten kunnen worden opgeroepen, vast te stellen of
te omschrijven; do Grondwet geeft slechts algemceno
voorschriften ten aanzien van het inwendig bestuur van do
bijzondere doelen van het rijk, terwijl bij deafzonderlijko
verordeningen der daartoe bevoegde machten moet worden
geregeld wat noodig is om de rust, veiligheid en ordo
van do afzonderlijke doelen to bevorderen; de provinci-
ale cn plaatselijke autoriteiten maken zoodanige beschik-
kingen, als zij ter bereiking van dat doel noodig achten;
Qji zijn daartoe noodig persoonlijke diensten der ingezetenen ,

-ocr page 51-

35

dan moeten die autoriteiten zullcs regelen met inachtne-
ming der algemeene landswetten; de Grondwet treedt niet
iü die details van het bestuur der gemeenten en provin-
ciën ; zij spreekt alleen van die personeele diensten,
waartoe de ingezetenen tot handhaving van de onafhanke-
lijkheid van den Staat verplicht zijn. De Grondwet geeft
in art. 153 in de meest algemeene bewoordingen aan
plaatselijke besturen do bevoegdheid om bij plaatselijk
reglement vast te stellen al wat het bijzonder belang
hunner gemeenten mocht voreischen; het is dus geheel
aan hen overgelaten om to beoordeelen niet alleen wat
ten algemeenen nutte dient te worden nagelaten en dus
verboden, maar ook wat ten algemeenen nutte van do
ingezetenen moet worden gevorderd, on zoo kunnen zij ,
wanneer do rust cn veiligheid der gemeente een nacht-
wacht vordert, aan de ingezetenen do verplichting
opleggen om dio to houden. \')

De Advocaat Generaal deelde dus ook do mccning dat
persoonlijke diensten niet bepaald door do Grondwet be-
hoeven to zijn vermeld om gevorderd to kunnen worden,
en beriep zich tot staving van dezo mccning op artt. 471
n»\'. 3, 5 cn 8 cn 475 n". 12 C. T., waarbij stralfen wor-
den bedreigd tegen licn, die sommige hun opgelegde
verplichtingen, waarvan noch do tegenwoordige noch
vroegere Grondwetten of Constitutien gewag maken,

\') Conclusic van den Adv.-Gen. van iMiiancn ; van den IIo-
»m, G. Z. II. 219.

-ocr page 52-

36

verzuimen of nalaten; hij beriep zich verder op de in
bijna alle gemeenten bestaande verplichting der ingezetenen
om de dienst bij de brandspuit waar te nemen, van
welko verplichting dc wettigheid schijnt erkend te zijn bij
art. 3 htt. l. der wet van 11 April 1837 (St. 17) op de
schutterijen ; hij wijst verder op de praestatiën , opgelegd
bij reglementen van plaatselijke, provinciale en polderbe-
sturen , welker grondwettigheid , zonder dat de Grondwet
er van spreekt, nimmer is bestreden.

De II. R. heeft zich met deze gronden grootendeels
vereenigd in zijn arrest van 1 September 1841 \') en gaf o.a.do
overwegingen : „dat de bepaling van het reglement, waar-
„bij aan de ingezetenen der gemeente de last wordt op-
„gelegd, om
in persoon de nachtwacht te betrekken, niet
„kan geacht worden in strijd te zijn met de Grondwet,
„noch met do algemeene wetten ; dat toch hot opleggen
„van zoodanige personoele dienst, in geen artikel der
„Grondwet, noch dor algemeene wetten, wordt verboden;
„dat het vervullen derzelve door de ingezetenen in per-
„soon veelal in onderscheidene gemeenten, en wellicht
„ook in de gemeente W. noodzakelijk en nuttig kan zijn;
„dat mitsdien niet kan worden verondersteld, dat do
„Grondwet in dit opzicht do pltiatsehjko besturen in het
„regelen hunner plaatselijke aangelegenheden heeft willen
„belemmeren; dat eindelijk, indien do Grondwet al, in
„sommige aangelegenheden van meer algemeen belang,

V. d. Honert, G. Z. II. 231; Wcekbid. 217.

-ocr page 53-

37

„uitdrukkelijk heeft bepaald, welke lasten en verplichtin-
„gen zij aan de ingezetenen des rijks, voor dio bijzondere
„gevallen , wil hebben opgelegd, hieruit echter niet kan
„worden besloten tot dc volstrekte onbevoegdheid der
„plaatselijke besturen, om hunne onderhoorigen, in het
„bijzonder belang hunner gemeente , zekere diensten op
„to leggen, waarvan de Grondwet wel is waar zwijgt,
„maar welke nochtans niet kunnen geacht worden met
■„derzelvor geest te strijden ; te minder, dewijl zoodanige
„diensten, in den zin van art. 153 der Grondwet, do
„huishoudelijke belangen der gemeente kunnen betreffen \')."

Wij gelooven, dat de Ilooge llaad aldus juist besliste ;
de gemeentebesturen hadden inderdaad, naar onze meening,
reeds vóór de Gemeentewet van 1851 bevoegdheid, om —
zonder strijdig te handelen met de Grondwet of do alge-
meene wetten — verordeningen to maken, waarbij dc in-
gezetenen verplicht worden tot pracstatio van persoonlijke
diensten. Evenwel, do voorwaarden die thans do Gc-
nieentewet aan den cisch van persoonlijke diensten
verbindt, waren toen niet bekend ; de gonieentcbesturen
hadden zich toenmaals slechts to houden aan do
voorwaarden, dio do Grondwet (van IB-IO in art. 153)
stelde : dat namelijk do plaatselijke verordeningen moe-
ten betrclfen huishoudelijko belangen dor gemeonto,
dat zij niet strijdig mogen zijn met do algemeene wetten

\') Zie ook: vonnis kaulonr. Tilburg 27 Jan. 1842; Wcekbld.
259 ; kanlonr. Zjiandam 11 Juni 1842, Wcekbld. 298.

-ocr page 54-

38

of het algemeen belang, en dat afschrift aan provinciale
staten moet worden gezonden, terwijl voorts aan den Koning
do macht werd gelaten om ton allen tijde inzage to vor-
deren cn zoodanige bevelen te geven als hij vermeent to
behooren. En hierop had voorzeker dc Advocaat Generaal
(van Maanen) het oog, als hij in zijne conclusie zegt \'):
wat aangaat het gevaar dat hoofden van gemeente-
besturen misbruik zouden maken van deze macht, moet
opgemerkt worden dat dergelijke reglementen, krachtens
de Grondwet niet door den burgemeester alleen, maar
door de
plaatselijke besturen, d. i. door den raad kunnen
worden daargesteld; hierdoor verdwijnt reeds het gevaar
van misbruik van macht door den burgemeester. En wat
aangaat de mogelijkheid dat gemeentebesturen misbruik
van hunne macht maken; indien do mogelijkheid daartoe
een bewijsgrond is om to botoogen dat zoodanige macht
grondwcttiglijk niet bestaat, dan kan men allo autoritei-
ten , de wetgevende , do administratieve, ook de rechter-
lijke, wegredeneeren ; en gebeurde het al dat eenig plaat-
selijk bestuur bij reglementaire verordeningen werkelijk
drukkende en onbillijke lasten aan deszelfs ingezetenen
mocht opleggen, dan hoeft do Grondwet den weg tot be-
klag over , en het middel tot \'herstel van die verkeerd-
heden aangewezen. Veeleer bestaat cr vrees, dat door zoo-
danige beperkende interpretatien der Grondwet velo hoogst-
helangrijko , nuttige cn noodzakelijke plaatselijke instellin-

\') V. d. lloiicrt, G. Z. II. 229.

-ocr page 55-

39

gen zouden vervallen , en dat daardoor onrust en wanorde
zouden worden geboren, welko zich vooral in tijden van
nood en gevaar , als bij brand, watersnood en dergelijke
rampen, op eene treurige wijze zouden openbaren.

-ocr page 56-

II.

»t\'

t;:
fi

i

r:

De itcrsooiilijke (liensten van de artt. 1D3 en 193
der Ueiiieeiitewet.

Terecht onzes inziens, zegt van Meüks \'): „dat men in
„het algemeen voorop kan stellen , dat dat art. 102 een
„exceptie is : dat namelijk in beginsel is aangenomen ,
„dat do inNvonors niet kunnen opgeroepen worden tot vcr-
„vulling van do publieke taak, en dat daarom hier de
„uitzondering uitdrukkelijk is omschreven. Nemen wij
„dit niet aan, dan verliest art. 102 eigonhjk allo belang,
„want ook zonder dat artikel, zou men dan, krachtens
„art. 135 dor Gemeentewet bij eenvoudige politieverorde-
„ning allerlei persoonljjke werkzaamheden van do inge-
„zetenon kunnen vorderen evenals zulks reeds het ge-
val was vóór het bestaan der Gemeentewet, zooals wij
in ons eerste lioofdstuk meenen to hebben aangetoond.

\') .1. II. van Mcurs, rcrsoonlijkc dienst cn belasting in na-
tura, Acad. procfsclirift Leid. 1881, blz. 12.

-ocr page 57-

41

Volgens de artt. 192 en 193 der Gemeentewet dus,
kunnen aan de inwoners der gemeente diensten
Avorden
opgelegd , die zij in persoon hebben te vervullen of door
oen plaatsvervanger kunnen doen waarnemen of voor geld
kunnen afkoopen. Evenwel moet bij plaatselijke veror-
dening geregeld worden de aard en duur dezer diensten,
alsmede de gevallen, waarin zij kunnen
Avorden gevor-
derd. Bovendien zullen deze diensten slechts gevorderd
kunnen worden onder de voorwaarde, niet alleen dat zij
moeten strekken „ter handhaving der openbare orde, of
„in het algemeen belang" en dat zij slechts „tijdelijk"
moeten zijn, maar daarenboven nog, slechts „wanneer
»de bijstand der plaatselijke beambten of vrijwillige hulp
«ongenoegzaam is en do plaatselijke middelen liet betalen
«van hulp niet gedoogen". Uit deze voorwaarden, die
liierbij dan ook gevoegd zijn „opdat deze aan ge-
«nicentebesturen gegeven bevoegdheid, niet in dwinge-
»landij kunne ontaarden" , \') blijkt dat do inwoners slechts
"1 buitengewone gevallen tijdelijk tot praestatio van per-
soonlijke diensten zullen kunnen worden opgeroepen , in
gevallen, welke over \'t algemeen slechts zelden zullen
voorkomen ; en dit blijkt nog duidelijker uit hetgeen wij
de Memorie van toelichting lezen: „het kan gebeuren
»dat de pogingen van rustverstoorders in eene gemeonto
»\'Het anders dan door medóworking der bijzondere inge-
«zetenen zijn to verijdelen; dat bij brand of watersnood,

\') Memorie van toelichting.

-ocr page 58-

42

„de ondergang der gemeente, zoo niet elk inwoner hulp
„aanbrengt, onvermijdelijk is. Het gemeentebestuur moet
„bevoegd zijn, ter handhaving der openbare orde of in
„het algemeen belang, van de inwoners persoonlijke dien-
„sten te vorderen. De persoonlijke diensten zijn eigenlijk
„eerst noodzakelijk , wanneer het bestuur door zijne be-
„ambten de zaak niet redden , of voor loon de hulp van
„anderen niet verkrijgen kan. Zij behooren alzoo slechts
„in dat geval gevorderd te kunnen worden" i) In het
oorspronkelijk ontwerp dor Gemeentewet werd in art.
192 aan gemeentebesturen bevoegdheid gegeven tot het
vorderen van persoonlijke diensten van de inwoners slechts
„wanneer de bijstand dor plaatselijke beambten of eeno
„tegen betaling te verkrijgen hulp ongenoegzaam is"

In het verslag der Commissie van rapporteurs werden
tegen het aldus geredigeerde art. 193 de volgende be-
denkingen ingebracht: „vrij algemeen vreesde men dat
„aan het artikel , zoo gesteld , eeno verkeerde uitlegging
„zou worden gegeven. Deze diensten zullen alleen go-
„vorderd kunnen worden, wanneer do bijstand der plaat-
„solijko beambten of eeno tegen betaling to verkrijgen

\') Memorie van toelichting.

Art. 193 van het oorspronkelijk ontwerp van 1851 luidde:
//ter handhaving der openbare ordo of in liet algemeen belang,
kunnen, wanneer dc bijstand der plaatselijke beambten of eeno
tegen betaling tc verkrijgen hulp ongenoegzaam is, de inwoners
der gemeente tijdelijk tot het doen van persoonlijkc\'dienstcn worden
^ opgeroepen." Art. 193 van het ontwerp is ongewijzigd aangenomen.

-ocr page 59-

43

„hulp ongenoegzaam is. Hot kenmerk van verplichting
„tot persoonlijke dienst, dat namelijk de tegen betaling
„te verkrijgen hulp ongenoegzaam is, zal
aycI in de meeste
„gevallen waarvoor de verordeningen zijn gemaakt, ont-
„broken. Bovendien worden in verschillende gemeenten
„door personen diensten bewezen zonder genot van loon ,
„die , bleef dit artikel bestaan, deze wellicht weigeren
„zouden, opdat do gemeente verplicht zjj hen tegen bc-
„taling te gebruiken. Om deze bezwaren to voorkomen,
„kwam het aan enkele leden doelmatig voor dit artikel
„te wijzigen, door b. v. achter
ongenoegzaam te voegen
r,en bezwarend; of de gevallen, waarin persoonlijke dicn-
„sten door inwoners moeten verleend worden, nauwkcu-
„riger aan te geven." \')

Hierop werd hot artikel door dc regeering gewijzigd
zoodanig als het thans in de Gemeentewet voorkomt, cn
werden daardoor do geopperde bezwaren weggenomen.

Do bepaling omtrent het vorderen van persoonlijke
diensten dus , oorspronkelijk gegeven met het oog op brand,
watersnood ol andere dergelijke buitengewone gevallen,
waardoor, zonder haar, do ondergang dor gemeente
waarschijnlijk onverinijdohjk zou zijn, kreeg door do aan-
gebrachte wijziging ccnige uitbreiding; cn zien wij dat
luiar doel „dorhalvo niet is het vorderen van persoonlijke
^diensten te verbieden zoolang er
mogelijkheid bestaat
»tegen betaling hulp te erlangen , maar integendeel om

O Verslag der Commissie van rapporteurs.

-ocr page 60-

44

„dit te veroorlooven reeds dan, als betaling van hulp
„bezwarend voor do- gemeentekas zijn zou."

Doch ofschoon door de aangebrachte wijziging de ge-
meentebesturen reeds eerder persoonlijke diensten van de
inwoners kunnen vorderen, zoo zullen zij toch , bij het
maken van verordeningen daaromtrent, altijd moeten in
acht nemen de in de wet gestelde voorwaarden niet alleen,
maar ook dat deze diensten slechts in buitengewone ge-
vallen gevorderd kunnen worden.

„Do persoonlijke diensten hebben nimmer gedeeld in
„dc sympathie der ingezetenen. Trouwens, hoe kan dit
„anders? Zij noodzaken hen hun\' gewonen werkkring
„te verlaten, kosten hun grooto opoffering van tijd en
„krachten , storen hun huishouden, beschikken over hunne
„dienstboden, schenden hunne rust en bemoeilijken lien
„op eono wijze, die.alleen in het buitengowono der om-
„standighedon en in do noodzakelijkheid hare wettiging
„vinden kan ; zij drukken , omdat zij de ingezetenen nood-
„zaken, hun tijd en arbeid met volkomen onzeker en
„zeer verschillend geldverlies en winstderving, ten oiïer
„to brengen aan het algemeen belang, of andoren to
„huren voor een\' tijd en tot een werk, op eene wijze ,
„die hen geheel van de eischen 911 vorderingen dier per-
„sonen afiiankehjk stelt.

„Het is daarom do taak der gemeentebesturen hoogst

>) ifr. .1. II, G. Boissevaiii, Aautcckcning op dc (rcmcciilcwct,
aangevuld door Mr. G. van Oostcrwijk , Arnhem 18G4, blz. 1002.

I

-ocr page 61-

45

„voorzichtig te zijn bij het maken en vaststellen van
„verordeningen houdende verplichting tot persoonlijke
„diensten." \')

Zooals ons artikel thans gesteld is, kan men het zeer
ruim opvatten, en wjj zullen straks dan ook zien dat
gemeentebesturen er ook dikwjjls aldus over gedacht
hebben. Het ware onzes inziens dan ook beter geweest,
indien naast do in het oorspronkelijk ontwerp aangebrachte
wijziging gehoor ware gegeven aan de in het slot van
het verslag der Commissie van rapporteurs geuite wenscli
om do gevallen, waarin persoonlijke diensten moeten
worden verleend, nauwkeuriger aan to geven.

Ook had do wet zelve regelen moeten geven omtrent
de vrijstellingen , waardoor de vele mocilijklieden , die zich
in do toepassing hebben voorgedaan , waarschjjnlijk waren
voorkomen. Want „bij de toepassing van art. 192 en
ndo daaruit voortvloeiende verordeningen, bedoeld in
»i^i\'t. 193^ hebben zich zeer vele vragen van allerlei aard
»voorgedaan , waarop dikwijls zeer togenstrijdigo antwoor-
n^len zijn gegeven , zoodat nog in \'t geheel niet kan ge-
»^ligd worden dat do grenzen roods juist zijn afge-
nbakeiid." ■\'\'J

De regoering zoido in do Meinorio van toelichting dat

\') Oeniccnlcstcni n". 1419.

Zie ook : Bijdragen lot de kennis van Iiol staats- , prov.-
\'■» gom.besliiur in Nederl. II. 147.
V. Mnirs, 11

-ocr page 62-

46

de persoonlijke diensten slechts in buitengewone gevallen
zullen kunnen gevorderd worden, en noemde als voor-
beelden van dergelijke gevallen, brand en watersnood.
In de art. 192 en 193 wordt niet gesproken van buiten-
gewone gevallen , maar wel wordt gezegd dat do diensten
slechts
tijdelijk zullen zijn , zoodat wij onder de tijdelijk-
heid dor diensten ook zullen moeten verstaan de tijdelijk-
heid van het geval, dat aanleiding geeft om deze dien-
sten te vorderen.

Ook in de Gids >) vinden wij betoogd, dat uit de woor-
den en geschiedenis van art. 192 en uit den vorm voor
de verordeningen bedoeld in art. 193 blijkt, dat de wet-
gever daarbij geene andere bedoeling heeft gehad dan om
slechts voor geheel buitengewone gevallen cn van tijde-
lijken aard , wanneer de dringende nood het vordert cn
de gemeentebeambten te kort schieten, persoonlijke dien-
sten van de inwoners to vorderen , en dat men daarbij
niet heeft gedacht aan de gewone vooraf te berekenen
belioeftcn der gemeente.

§ 1

Wilt zijn per.soonlijkc diensten ï

Wij mccnen, reeds te hebben opgemerkt dat do be-
voegdheid dio art. 192 aan gemeentebesturen geeft, hierin

1) Gids voor provinciale cn plaatselijke besturen, van Mr.
13oisscvain, 1853, blz. IG3sq. Zoo ook: Mr. li. C. A. Thieinc
* A
.Czn. in Bijdragen VII. 151.

-j

i

-ocr page 63-

47

bestaat, dat do inwoners kunnen Avorden verplicht om in
imsoon
diensten te vervullen. Iets anders dan persoonlijke
dienst vordert art. 192 niet, en dus kan in eene veror-
dening krachtens art. 193 , van de inwoners niets anders
worden gevorderd dan
persoonlijk dienst doen.

Zelfs deze allereerste eisch van art. 192, dat namelijk
alleen persoonlijk dienst doen kan worden gevorderd , is
niet altijd door gemeentebesturen in \'t oog gehouden ; nu
eens werd de persoonlijke dienst door eene andere verplich-
ting vervangen, dan weer werd naast de persoonlijke
dienst eene andere verplichting gevoegd.

Zoo vinden wij in eene plaatselijke verordening tot re-
geling van de nachtwacht bepaald: „elk huisgezin is vor-
nplicht tot het doen van nachtwachtdicnst
een man te
„lei-.eren\'\\
en vervolgens: „do huisgezinnen in welke geene
jjniansporsonen aanwezig zijn cn daartoe genoogzaain ver-
»niogen hebben, kunnen do dienst door een\' plaatsver-
jjvangcr laten vervullen."

Zoodanige bepaling is onzes inziens volkomen strjjdig
met art. 192. Terecht werd dan ook daarop bij min. miss.
van 5 Dcc. 1852 n" 7 \') aangemerkt: „dat deze bcpalin-
ngon niet mot do wet ovoreenstommon. Art. 192 dor Gom.
„wet geeft aan do plaatselijke besturen bevoegdheid do
nhigozotciion tot hot doen van
persoonlijke diensten op to
»roepen, waaronder alleen do zoodanige to verstaan zijn

\'i 1"\\ (1. 1\'. Sehrcuder, l\'laalstlijkc sirafwclgoviiig cii
politic, Ulrtcht 1S75, Aaiil. 314.

-ocr page 64-

48

„die zij zeiven kunnen verrichten. En in deze verorde-
„ning worden geene
persoonlijke diensten, maar wordt
„eene verphchting opgelegd, die voor huisgezinnen, waar-
„in zich geene manspersonen bevinden, zich in de be-
„taling van een som gelds oplost." Deze meening vinden
wij ook reeds vermeld in het K. B, van 2G Juli 1852
(St. 134): „slechts hij die de dienst
persoonlijk kan ver-
„richten, is gehouden aan het betreickehjk voorschrift te
„voldoen. De oproeping kan dus niet geschieden om een
„persoon te stellen, die de dienst zal doen, maar wel
„om de dienst
persoonlijk te verrichten." Wij zien hier-
uit dat ook de regeering de meening is toegedaan dat
alleen persoonlijk dienen kan worden gevorderd , en dit
blijkt ook nog uit meerdere koninklijke besluiten en
niinisterieele missives. \')

En zeer juist ook , onzes inziens , wordt in het hier-
boven aangehaald besluit en ook in de missive gezegd
dat slechts hij die de dienst persoonlijk
Imu verrichten,

\') Zoo dc: K. B. van 15 .luli 1858 (St. 58); K. B. van
18 Aug. I8G9 (St. 140); K. B. van 23 Oöloh. 1809 (St. 105);
K. B. 28 Februari 1883 (St. 27); K. B. 20 Oclobcr 1883
(St. 145); K. B. 12 Maart 1870 (St. 52); missives van: 24
April 1854 n". 244 (Schrcuder, aant. 328); 28 Mrt. 1855
n". 141 (v. Oosterwijk, blz. 1347); 14 Juli 1850 n". 213
(Schreuder, aant. 327); 2W Aug. 1850 n". 125 (Selircuder, aanf.
315); 20 Aug. 1850 n". 111 (Schreuder, nanl. 317); 3 Mei
1801 11«. 191 (Schrcuder, aant. 334), 2 Octob. 1801 n". 157
(Schrcuder, aant. 333); 3 Jan. 1803 n". 235 (Schrcuder, aant.
335); 10 Maart 1804 n». 184 (Schreuder, aant. 310).

-ocr page 65-

49

gehouden is aan de oproeping daartoe te voldoen, en dit
wel met \'t oog op de gevallen dat er altjjd wel in elke
gemeente inwoners zijn, die buiten staat zijn persoonlijk
te dienen, en derhalve daarvan behooren te worden vrij-
gesteld. Wij zullen straks , bij do bespreking der vraag
van Avie de persoonlijke diensten gevorderd kunnen wor-
den , hierop terugkomen.

Dat ook de regoering meent dat art. 192 slechts be-
voegdheid geeft tot het vorderen van persoonlijke dienst,
en dat naast deze verplicliting geene andere kan worden
gevoegd, dat er geene verstrekkingen of leveringen nog
bovendien gevorderd mogen worden, blijkt ook uit do
missive van 12 Januari 1854 n". 141 \'), waarin do minis-
ter zich vereenigde met deze aanmerkingen van Gedep.
Staten (op eono plaatselijke verordening, waarbij bepaald
word dat do wachtplichtigon zouden samenkomen, ten
huizo van do inwoners , die beurtelings voipliclit zijn het
noodigo lokaal met vuur en licht ten behoeve van do
nachtwacht to vorscliaffen) „dat het beter waro dat van
„wege hot gemeentebestuur voor een wachtlokaal word
«gezorgd en dat dc kosten van vuur en licht voor reke-
«ning van do gemeente werden genomen. Het geldt hier
»toch de uitvoering van art. 192 der Gemeentewet, vol-
ngons hetwelk do inwoners alleen tot hot verrichten van
npcvaoonlijh diensten kunnen worden verplicht." Zoo

\') Schrcuder, Aanl. 31\'.>.

-ocr page 66-

50

ook in de missive van 17 Februari 1855 n°. 139 :
„alleen persoonlijke diensten kunnen van de inwoners
„gevorderd worden: er bestaat geeno wetsbepaling op
„grond waarvan het gebruik van het huis van een inge-
„zeten tot wachthuis voor de nachtwacht gevorderd zou
„kunnen worden." Zoo werd in eene plaatselijke ver-
ordening op de dienst der nachtwacht, te verrichten door
de inwoners, bepaald, dat het wachtlokaal zou worden
gehouden
ten huize van den veldwachter; Gedep. Staten
merkten hierop aan dat, om geen strijd daar te stellen
met do artt. 192 en 193 der Gemeentewet, volgens welko
alleen
persoonlijke diensten van de inwoners kunnen wor-
den gevorderd, bij dc bepaling omtrent het huis van den
veldwachter diende gevoegd te worden dc woorden
met
diens toestemming.
Ook do minister, in zijne missive van
31 Juli 185G n". 155^), meende dat zoodanige verplich-
ting aan den veldwachter, als ingezeten , krachtons do
artt. 192 cn 193 der Gemeentewet, niet kan worden
opgelegd.

Dat krachtens de artt. 192 cn 193 der Gemeentewet
alleen persoonlijke diensten kunnen worden gevorderd,
en dat dus al wat bovendien nog gevorderd wordt strijdig
is met deze artikelen , is ovenwol toch niot altijd door do
regccring en Gcdep. Staten in acht genomen. Zoo werd
in eeno plaatselijke verordening bepaald , dat het lokaal,

\') Schrcuder, Annt. 321.
\') Schreuder, Aaiit. 322.

-ocr page 67-

51

waarin de tot naclitwachtdienst opgeroepen inwoners zich
vergaderen, bij toerbeurt ten huize van de inwoners zal zijn;
deze bepaling werd door Gedep. Staten bestreden, maar
niet op grond dat de artt. 192 en 193 der Gemeentewet
slechts bevoegdheid geven tot het vorderen van persoon-
lijke diensten van de inwoners en dus niet bovendien
het verstrekken van een wachtlokaal kan worden gevor-
derd, doch omdat zij in deze bepaling strijd meenden to
zien met art. 153 der Grondwet; en met deze bedenking
van Gedep. Staten vcroenigde zich de minister, in zijne
missive van 27 November 1852 n". 201 \'), tevens opmer-
kende , dat, wanneer bij do verordening do
toestemming
des bewoners gevorderd wordt om zijne woning tot wacht-
huis te doen strekken , men niet kan beweren , dat do
hepaling, in strijd mot art. 153 der Grondwet, het bin-
nentreden der woningen ondanks de bewoners gelast.

Zeer juist, meenen wij, merkt Sciiueudkr hierop
aan: „hot spreekt van zelf, dat er geen strijd met de
flWet, geen schending van woning bestaat, indien toe-
nStemming of vergunning door den inwoner\', hetzij ambto-
«naar of bijzonder persoon , is verleend , om oen gedcelto
?)\'\'|jnor woning tot vergaderplaats van do waclitplichtigon
»to gebruiken. Maar cono verplichting daartoe kan op
»geen inwoner, wie hij ook zjj , worden o))gelegd, on
«waar het opleggen van oeno verplichting ongeoorloofd

\') Schroudcr, Annt. 323.

■•\') Schroudcr. blz. 189, Aant. 323.

-ocr page 68-

52

„is, kan evenmin sprake zijn van straf in geval van
„weigeringterwijl hij verder zegt „zich niet wel te
„kunnen verklaren , dat, bij de afkeuring van zoodanige
„bepaling, de grond van bezwaar ontleend werd aan art.
„153 der Grondwet. Al liet dat wetsartikel de bepahng
„toe, zij zou desniettemin in strijd zijn met de artt. 192
„en 193 der Gemeentewet, omdat alleen dien-

„sten door den raad gevorderd kunnen worden." Evenzoo
zien wij dat de minister, in zijne missive van 5 December
1852 n®. 7 \'), meent, — in eene verordening , waarbij
bepaald werd dat de tot naclitwaclitdienst geroepen in-
woners van wapenen moesten voorzien zijn en dat zij bij
hunne komst ter wacht elk een bepaald aantal turven
moesten medebrengen en gezamenlijk voor bet benoodigdo
licht moesten zorgen, — dat het liem beter toeschijnt
het gemeentebestuur in bedenking te geven, de kosten
voor vuur en licht voor rekening der gemeente te nomen.
En toch was immers ook deze bepaling in strijd met art.
192 der Gemeentewet. Nog verder ging do ministcrieelo
missive van 7 Januari 1853 n°.
212\'), waarbij werd
aangenomen dat aan dc ingezetenen bij verordening do
verplichting kan worden opgelegd om bij toerbeurt het
wachtlokaal te verwarmen en te verlichten ; do minister
achtte zulks niet met eenige wetsbepaling in strijd , en
zeide liieromtrent: „is liet do bedoeling van art. 5 (der

J

\') Sclircudcr, Aant. 321.
\') Schreuder, .\\ant. 325.

-ocr page 69-

53

„verordeuing) de ingezetenen te verplichten, hunne
„woningen tot wachthuizen af to staan, dan is dit voor-
„schrift, in verband met art. 14 (der verordening, waarbij
„bepaald Werd dat elkeen vrijen toegang tot het wacht-
„huis zal hebben om de hulp der wacht in te roepen, en
„dat daartoe dc buitendeur of een venster van het wacht-
„huis moet openblijven) niet overeen te brengen met art.
„153 der Grondwet. Moeten echter do wachthuizen elders
„in de gemeente worden verstrekt, gelijk men uit art.
«1- (der verordening) zou opmaken, dan kan de verplich-
„ting, bij art. 5 opgelegd, om die te verwarmen en to
»verlichten, niet geacht worden met eenigo wetsbepaling
«in strijd to zijn."

In eono andoro plaatselijko verordening op het ver-
vullen van nachtwachtdienston door do inwoners, werd
bepaald dat do wachtplichtigon gewapend zullen moeten
^Ün met pieken, geweren of gaffels. Terecht betwijfelden
Qcdcp. Staten of deze verplichting wel, onder bedreiging
van straf, kon worden opgelegd. Bij missivo van 15
Januari 18G3 n®. 151 J) gaf do minister oeno zonderlinge
i\'cdencering, namelijk door als hoofdpunt van do kwcstio
niet to beschouwen den strijd dio hier met do artt. 192
cn 193 dor Gemeentewet bestaat, maar door aan to
nemen do mogelijkheid dat een dergelijk werktuig ten-
niinsto wel in ieders bezit zal zijn; wij lozen namelijk

\') Schrcudcr, Aant. 325.

Schrcudcr, Aant. 326. Gcinccntcslcin u®. 1176.

-ocr page 70-

54

in gemelde missive: „het artikel (der verordening) zegt
„niet uitdrukkelijk, dat de dienstplichtigen zich zeiven
„van pieken, geweren of gaffels moeten voorzien; maar
„bovendien zal ieder allicht ten minste een gaffel bezitten,
„en schijnt het artikel alzoo, al ware ook de bedoeling
„zooals door U verondersteld wordt, geen bezwaar te
„kunnen opleveren."

Schreuder i) teekent hierop aan, en wij kunnen ons
geheel met hem vereenigen : „de kwestie van al of niet
„bezwaar voor de inwoners had niet op den voorgrond
„mogen treden; het was alleen de vraag of de wet,
„welke slechts van
imsoonlijke diensten cn niet van ver-
„strokkingen van wat ook , al is het tot eigen gebruik,
„bij en wegens dc dienstvervulling sprookt, het opleggen
„der bedoelde verplichting toelaat. Do vraag had, zoowel
„in dit laatste besproken geval van wapening als in do
„vorige gevallen van verwarming cn verlichting , op wct-
„tclijk gebied ontkennend moeten worden beantwoord:
„het vele of weinige der vordering doet niets af, daar,
„als men het laatste kan eischen , hot eerste niet uit to
„sluiten is. Worden de inwoners tot het doen van nacht-
„wachtdionst opgeroepen , dan moeten niet zij , maar het
agcinccntebestuur voorzien ili eeno geschikte plaats tot
„bijeenkomst cn in do verwarming cn verlichting van dio
„plaats; cn wil do raad , dat dc wachtplichtigen bij het
„doen van do hun opgedragen dienst op dc cenc of andere

j

^ \') Schreuder, blz. l\'JO.

-ocr page 71-

55

„wijze gewapend zijn, het is niet aan de wachtphchtigen,
„maar aan het gemeentebestuur om het noodige voor de
„wapening beschikbaar te stellen. Verstrekken van wacht-
„ lokaal, brandstoffen, licht en wapens
is geen persoonlijke
„dienst, welke laatste alleen van de inwoners kan worden
„gevorderd. Het meerdere of mindere moet, bij de beoordee-
„ling der wettigheid, buiten aanmerking blijven: het beginsel
„blijft hetzelfde, hetzij veel of weinig gevorderd wordt."

Zeer juist, meenen wij dan ook , en geheel in den geest
van art. 192, is het K. B. van 20 October 1883 (St. 145)
ter vernietiging van een paar artikelen der verordening op
het brandwezen der gemeente Locnon van O April 1882.
ßit besluit gaf do overwoging „dat in art. 31 (der vcrordo-
»ning) den ingezetenen do verplichting wordt opgelegd om
»op do eerste vordering van den burgemeester, bij gcle-
»gcnhoid van brand , paarden , wagens , vaartuigen , em-
»mcrs, ladders, hooivorken, enz. te verstrekken; dat art.
»192 dor Gemeentewet wol toelaat do ingezetenen in
»bepaalde gevallen tot het verrichten van
persoonlijke
«diensten op to roepen , maar niet tot het verstrekken
»van hun toobohoorondo zaken ; dat voorts art. 205u dier
»wet voorschrijft do kosten van do brandweer te brengen
»op do begroeting der uitgaven van do gemeente, zoodat
»het verstrekken van voorwerpen als do genoonulo, niet
»kan gebracht worden ten laste dor ingezetenen." \')

\') -Md verwijzing naar dit K. B. van 1883 (St. 145) werd
Joor Gcd. Stalen iu Maart 1887 aanmerking gemaakt op eene

-ocr page 72-

56

Art. 192 der Gemeentewet spreekt slechts van per-
soonlijk dienen der inwoners, en van meer dan persoon-
lijke dienst wordt niet gesproken ; en Avanneer wij in \'t
oog houden dat art. 192 eene uitzondering is, en derhalve
beperkt moet worden uitgelegd , dan zullen wij ook moeten
volhouden dat
alleen persoonlijk dienen kan worden
gevorderd. \')

Een plicht, dien de wet in sommige gevallen aan do
inwoners oplegt, mag niet willekeurig uitgebreid worden,
Avant al is de in de plaats gestelde of de bijgevoegde ver-
plichting ook gemakkelijk na te komen , er is volstrekt
geen
Avaarborg dat dergelijke eischen niet allengs Avordcn
uitgebreid, en zoodoende zou men langzamerhand bij de
persoonlijke diensten nog bovendien allerlei leveringen
kunnen gaan vorderen , b. v. het leveren van een brand-
spuit met toebehooren. *)

Tot persoonlijke diensten, bedoeld in art. 192 der

verordening der gemeente Utrecht, waarin aan dc inwoners, behalve
persoonlijke diensten, nog de verplichtingen werden opgelegd om
tobben of emmers, gevuld met water gedurende den brand naast
den ingang van het huis op de sloep tc plaatsen en zorg te dragen
dat die gestadig worden aangevuld, cn om bij vriezend weder,
tot na het inrukken van het personeel, met dc blusschiiig belast,
voortdurend kokend water voor dat personeel beschikbaar tc
stellen, tengevolge waarvan dc raad dier gemeente, in zijne
vergadering van 31 Maart j. 1. dc verordening wijzigde, door er
enkele artikelen uit tc lichten.

i) Zie ook van iMeurs, 13.

-) Van Meurs, 13.

-ocr page 73-

57

Gemeentewet, kan niet gerekend worden de verplichting
tot het reinigen van gooten langs de huizen cn het
schrobben der straat. Zoo besliste ook de Iloogo Raad in
zijn arrest van 28 September 1869 \') dat bij de bepaling
eener plaatselijke verordening, waarbij aan de inwoners
alleen wordt opgelegd de verplichting om te zorgen voor
het schoonhouden der straat, welk schoonhouden niet door
hen persoonlijk behoeft tc geschieden maar ook door ando-
ren kan worden verricht, geen sprake is van persoonlijke
diensten , als bedoeld zijn bij art. 192 der Gemeentewet. 2)

Zoo ook zijn hand- cn spandiensten geene persoonlijke
diensten waartoe do ingezetenen ingevolge art. 192 kun-
nen worden opgeroepen, maar behooren zij tot do belas-
tingen in natura.

Tot de gevallen , waarin do inwoners, volgens bepaling

\') Weekblad 3100; van den Hoiicrl, G. Z. XXV. 30; van
Kmdcn, in. IGl; Gemeentestem n®. 91\'J; zie ook arr. 11. 11.
van 7 Dcc. 1809; Weekblad 3174, Gemeentestem n». 901.

Zie ook arr. 11. R. van 21 Juni 1875, Wtrkblad 3881 ;
Gemcentesiem n". 1219; mr. B. I. L. de Geer, Bijdragen XI;
Gemeentestem 11"" 748, 749; van Emden, I. 432; V. 83.

K. B. 2C Juli 1852 (St. 131); K. B. 17 Ang. 1852
(St. 140J; Min. miss. van 28 iMrt. 1855 n". 141; van üostor-
blz. 1347; Provinciaal verslag van Zeeland over 1S54,
ni; Gids pl. best. 1853, 163. Mr. Tliiemo, Bijdragen
147; Jhr. Mr. J. dc Bosch Kemper, Handleiding lot dc
kennis van het Ncd. staatsr. cn staatsbestuur, 1865 , blz. 622;
"T- H. R. van 23 Mei 1871, van den Ilonert, G. Z. XXV.
Belast. X. 94; Ncd. Rechtspr. dl. 98 blz. 36.

-ocr page 74-

58

der verordening op persoonlijke diensten ten behoeve der
brandweer, kunnen worden opgeroepen tot persoonlijke
dienstpraestatie, moet wel gebracht worden de oefeningen
in het hanteeren der brandbluschmiddelen, bij welke gele-
genheid dan tevens kan worden onderzocht of die middelen
zich nog in voldoenden staat bevinden. Het personeel der
brandweer immers zal zich toch wel dienen te oefenen in
het omgaan of hanteeren der brandbluschmiddelen wil
het in geval van brand terstond nuttig kunnen werken.

Ook de regeering is deze meening toegedaan, zooals
blijkt uit de min. miss. van 3 April 1868 n°. 356 \'),
waarin wordt gezegd dat het niet genoeg is dat do ver-
eischte brandbluschmiddelen voorhanden zjjn cn behoorlijk
worden onderhouden , maar dat het ook noodig is „dat
„het personeel, mot de bediening der brandspuiten bo-
niast, hetzij dit uit oen vast corps bestaat, hetzij dat
„daartoe dc ingezetenen met inachtneming van do artt.
„192 en 193 der Gemeontowot geroepen worden, her-
„haaldelijk worde geoefend , opdat in dc ure des gevaars
„ieder weto waar hij zich bevinden moet en wat hij te
„verrichten heeft.""

i

J

i) Sclircudcr, Aant. 393. Zie\' ook de missives van 22 Nov.
185f. n®. 137; Sclircuder, Aant, 41.»; 10 Mrt. 1804 n". 184;
Schrcudcr, Aant, 438; arr. 11. 11. van 18Febr. 1808, üemccntc-
stem n", 807; cn arr, II, 11. van 13 Oet. 1879, Weekblad
4434; Gcmeentesfem n». 1472.

-ocr page 75-

§ 2.

59

Van wie kunnen persoonlijke (liensten gevorderd
worden ?

Dc wet zegt in art. 192 van de inwoners der gemeente.
Wie zijn daaronder to verstaan? Als wij in acht houden
dat do persoonlijke diensten gevorderd kunnen worden „ter
„handhaving der openbare orde of in het algemeen bc-
„lang", en dat deze diensten slechts kunnen worden op-
gelegd aan hem, die zo persoonlijk kan verrichten, dan
meenen wij onder
inwoner te moeten verstaan, ieder die
in do gemeente woont, hetzij hij er gedomicilieerd is,
hetzjj hij er tijdelijk verblijf houdt, >) want ook deze
heeft belang bij do handhaving der openbare orde; dus,
ieder dio in do gemeente woont cn dio in staat is om
gedurende den tijd dat hij tot persoonhjko dienstpraestatio
geroepen is, die dienst in persoon to verrichten. Aldus
meendo ook do minister in zijno missivo van 29 Septem-
ber 1853 n". 110, waarin wij lozen: „do Oemcentcwet
ngobruikt in do artt. 192 cn 193 de algemeene benaming
»van
inwoners, waaronder niet alleen zij , dio liunno
»wettige woonplaats in do gemeente hebben, maar ook
»do
tijdelijk verblijf houdenden to verstaan zijn. Ton bc-
»wijzo kan strekkon art 245 derzelfdo wet, in welks

\') Zie ook Gcmccnlcstcm 1615; van Emden IX. 73.
\') Van Ooslcrwijk, blz. 710; Schrcudcr, Aant. 313.

-ocr page 76-

60

„eerste lid alleen van inwoners der gemeente gesproken
„wordt, terwijl uit de volgende zinsneden duidelijk blijkt,
„dat de wet daaronder ook de tijdelijk verbljjfhoudenden
„begrepen heeft. Op de vraag, door de commissie van
„rapporteurs in haar verslag op laatstgenoemd artikel ge-
„daan, wie onder
inwoners te verstaan zijn, gafderegee-
„ring dan ook ten antwoord: „onder inwoners zijn ook
„zij begrepen, die slechts in de gemeente verblijven."
„Er bestaat ook geene reden, waarom de tijdelijk ver-
„blijvenden , die evenals de gevestigde ingezetenen, in
„do bescherming deelen , die door het gemeentebestuur
„wordt verstrekt, niet voor den tjjd , dien zij in de ge-
„meente doorbrengen , in dc lasten zouden deelen \')."

„Al zijn dus ook, wat het wonen betreft, dezelfde per-
„sonen verplicht tot het praesteercn van persoonlijke dienst
„en het betalen van belasting , toch zal er bij het werke-
„lijk oproepen groot verscliil tusschen beiden bestaan ,
„want al is iemand belastbaar, daarom is hij nog niet
„geschikt tot het verleenen van persoonlijke dienst\')."

Onder inwoners moeten wij verstaan (tïlc inwoners in do
werkelijke beteekenis van het woord, zonder onderscheid

1) Ofschoon bij de wet van 7 .luli 18(55 (Si. 79) arl. 2-1.5
der Gemecniewet gewijzigd is, en het woord //inwoners" daaruit
is verdwenen, meenen wij toch dat deze missive van 29 Sept.
1853, nog wmirdc heeft bij dc verklaring van het woord //in-
woners", in art. 192 der Cicmeentewet voorkomende. Zie ook
van ^leurs, 37.

2) Van Meurs, 38.

-ocr page 77-

G1

van rang of stand. Zoo lezen wij ook in het K. B. van
20 Juli 1852 (St. 134): „dat de Gemeentewet in de artt.
„192 en 193 aan de plaatselijke besturen de bevoegdheid
„toekennende, de inwoners der gemeente tot het doen
„van persoonlijke diensten op te roepen, blijkbaar de bo-
„doeling heeft, dat
alle ingezetenen zonder onderscheid
„van rang of stand daartoe worden verplicht; dat liet dus
„den gemeenteraad van Soest niet vrijstond deze ver-
„plichting alleen aan de landbouwende ingezetenen op to
«leggen , en do overige klassen van ingezetenen daarvan
„vrij to stellen." Evenzoo do ministerieelo missives van
20 en 20 Augustus 1850 n"\' 125 en 111 \'): „dat art. 192
»do persoonlijke diensten in het algemeen van de inge-
»zetonen gevorderd wil hebben", en de missive van 27
November 1802 n» 131 , -) waarin gezegd wordt dat eeno
verordening, waarin o. a. eene classificatie der wacht-
plichtigen wordt voorgeschreven, in strijd is met do Go-
meentowet. Zoo ook lezen wij in hot provinciaal verslag
van Noord-Holland »), dat do regoering to kennen gaf
dat haar juist voorkwam do bedenking van God. Staten,
waarbij bezwaar word gemaakt tegen do bepaling eener
verordening dor gemeente Zaandijk, waarby o. a. aan do
l>nren do verplichting werd opgelegd om persoonlijk dienst
to doen tot het. hegraven van lijken , dio op kosten van

\') Sclircmlcr, Aanl. 315, 317.
Schrcuder, Aiuit. 371.

l\'rüvincianl verslag van N.-liollaiul over 1870, blz. .XA\'II.

-ocr page 78-

62

de gemeente moeten worden begraven , zoodat die last ,
zoo niet uitsluitend, dan tocli zeker in den regel zou
neerkomen op de bewoners der minst welvarende buurten,
welke bepaling tevens aan Z. M den Koning ter ver-
nietiging werd voorgedragen.

Ofschoon wij onder inwoner moeten verstaan ieder die
in de gemeente woont, hetzij hij er zijn wettig domicilie
heeft, hetzij hij er tijdelijk verblijf houdt, is, zooals wij
reeds opmerkten, toch slechts hij , die de dienst persoon-
lijk
kan verrichten , gehouden aan do oproeping daartoe
te voldoen,\') en dit wel met \'t oog op het geval dat er
altijd wol in elke gemeente inwoners zijn, die geacht
kunnen worden niet in staat to zjjn die diensten in per-
soon to verrichten cn derhalve daarvan hetz[j voortdurend
of onvoorwaardelijk hetzij tijdelijk of voorwaardelijk be-
hooren to worden vrijgesteld.
Sciiiieuder •) rangschikt
onder dezen: do vrouwelijke inwoners; zij, die door zieke-
lijke gesteldheid, gebreken of zielstoestand buiten staat zijn
de dienst in persoon to verrichten; zjj, wien liet doen van
persoonlijke dienst onmogelijk is of geacht kan worden on-
mogelijk te zijn wegens te jeugdigen leeftijd of te hoogc
jaren ; zij die in het doen van porsoonlijko dienst verhin-
derd worden door eene vorplrchting tot andere openbare
dienst gedurende den tijd , dat zij de door (Jen gemeenteraad
gevorderde persoonlijke dienst zouden moeten vorrichten.

\') Zie voor deze ineening ook dc missive van 10 Maart 1804
n°. 184 (Schrcudcr, Aant.
\'.ilG).
^ ï) Schrcudcr, blz 191.

-ocr page 79-

Ö3

Wij willen hier nog ter loops bijvoegen, om straks bij de
bespreking van de plaatsvervanging en afkoop, daarop
terug te komen, dat aan hem, wien de persoonlijIce dienst
om de een of andere reden niet kan worden opgelegd ,
ook niet kan worden voorgeschreven de afkoopsom te
betalen of een\' plaatsvervanger te stollen.

Dat wij vrouwen van deze diensten meenen te moeten
vrijstellen, zal wel niet behoeven te worden verklaard.
Evenwel zijn er toch door gemeentebesturen wel eens
verordeningen gemaakt, waarbij ook aan vrouwen per-
soonlijke diensten werden opgelegd; doch hiertegenover
stond telkens de meening der regeering dat deze verplich-
ting niet aan vrouwen kan worden opgelegd. Zoo werd
in eene plaatselijko verordening bepaald dat bij brand
ook van vrouwen persoonlijke diensten zouden kunnen
worden gevorderd; in zijne missive van 14 Juli 185G
213 \') gaf do minister to kennen dat onder de per-
soonlijke diensten van art. 102 do zoodanige to verstaan
\'-Ün die ^>crsoon kunnen worden waargenomen, en
<lat daartoe geene vrouwen kunnen worden opgeroepen.
Uit cono andere plaatselijko verordening op liet brandwozen
Was het gevolg to trekken dat, waar cono vrouw als
hoofd van het gezin is to beschouwen, do verplichting tot
\'>et doen van dienst op
haar zou rusten; hiertegen werd bij
missive van 20 Aug. 1830 n». 125 a) opgemerkt,dat

\') Vuil Ooslirwijk, blz. 003. Sclirciidrr, Annt. 327.
\') Schrciukr, Aant, 316,

-ocr page 80-

64

onder de persoonlijke diensten van art. 192 de zoodanige
te verstaan zijn, die
in persoon kunnen worden verricht,
en dat alzoo die verplichting niet aan vrouwen kan worden
opgelegd. \')

De vrouwen behooren dus buiten dienstverplichting te
worden gehouden en — evenals de vrouwen — ook zij,
die door hoogen leeftijd tot de dienst moeten worden
geacht niet in staat te zijn, want die hooge leeftijd zal
meestentijds hen wel ongeschikt doen zijn om de opgelegde
diensten in persoon te verrichten. -) En zoo kunnen wij
dus als onvoorwaardelijk of voortdurend van persoonlijke
dienstpraestatie vrijgesteld aanmerken de vrouwen en do
mannelijke inwoners van hoogen leeftijd.

Wat hen aangaat, die tot het praesteeren van persoon-
lijke diensten geacht kunnen worden nog ongeschikt te
zijn wegens te jeugdigen leeftijd, zij zullen tot dienst-
praestatie geroepen worden wanneer zij den leeftijd bereikt
hebben, waarop zij geacht kunnen worden voldoondo
lichamelijk ontwikkeld to zijn om do gevorderde diensten
to verrichten. Voor dezen bestaat dus slechts eeno voor-
waardelijko of tijdelijke vrijstelling.

Met het oog nu zoowel op do inwoners van hoogen ala
dio van jeugdigen leeftijd, Ware het wel wenschelijk, dat

>) Zie ook dc missives vuii 20 Aug. 1850 n". 111 (Schrcuder,
Aant. .317); van 10 Mrt. 1804 n». 184 (Schreuder, Aant. 310);
en het Provinciaal verslag van Groningen over 187Ö (Qcmceulc-
stem n". 1525).

Zie het K. 13. van 18 Aug. 1809 (St. 146).

-ocr page 81-

65

in elke pLaatselijlcc verordening op liet vorderen van per-
soonlijke diensten van de inwoners, worde opgenomen
eene bepaling, tusschen welke levensjaren do inwoners tot
deze diensten kunnen worden opgeroepen.

l)at zjj, die door ziekelijke gesteldheid, gebreken of
zielstoestand buiten staat zijn de diensten in persoon te
vervullen, behooren te worden vrijgesteld, vinden wij ook
aangenomen in het K. 13. van 18 Aug. 18G9 (St. MG).
Deze personen zullen evenwel sloclits behooren tot de
voorwaardelijk vrjjgestolden, want wanneer de toestand,
dio hen in dc physieke onmogelijkheid stelt tot persoonljjke
dieiistpraestatie, mocht veranderen on zij daardoor geschikt
zijn geworden om in persoon dienst to doen, dan zullen
\'■f\'W ovenals do overige inwoners op do lijst dor dienst-
plichtigen moeten worden gebracht. Voor deze personen
bestaat gedurende den tijd dat zij niet in staat zijn de
gevorderde diensten to verrichten, geeno verplichting; en
zoo ook kunnen dienstplichtigen, die tijdelijk wegens ziekte
buiten staat zijn om persoonlijko diensten to praeateereii,
niet tot nadieiiöt worden verplicht, want gedurende liuiino
ziokto rustte goeno verplichting op hen.

Ook do vrijstelling van dezu personen, die physiek buiten
staat zijn tot persoonlijko dienstverrichting, zal in do
verordening moeten worden opgenomen. \') Dut do veror-
<le»ing do redenen van vrijatolling van do dienst moet

\') Zie üuk (IcmeeiiIcsUm n". l l-SI.

-ocr page 82-

66

opgeven, was ook de meening der regeering in het K. B,
van 11 Mei 1862 (St. 47).

Wij hebben thans nog te bespreken de dienstphcht van
die inwoners, welke in het doen van persoonlijke dienst
verhinderd worden door eene verplichting tot andere open-
bare dienst gedurende den tijd, dat zij de gevorderde
persoonlijke dienst moeten verrichten; en hierbij hebben
wij op \'toog niet alleen de gemeente-, maar ook cn vooral
de rijksambtenaren, die, hetzij tot handhaving der open-
bare orde, hetzij tot beveiliging van goederen on waarden,
hun ambtshalve toevertrouwd, in de onmogelijkheid zijn
of kunnen geacht worden to zijn gestold, om, zullen zij,
gedurende den tijd dat zij ten behoeve der gemeente
persoonlijke diensten moeten praesteeren , hunne uit hunno
ambtsbetrekking voortvloeiende verplichtingen kunnen vol-
brengen, de diensten, waartoe het gomcentcbestuur hen
roept, in persoon to vervullen \').

De juiste grens tusschen do vrijstelling of dienstplich-
tigheid van deze personen is moeilijk to trekkenWij
meenen dan ook mot
Sciireudkii to moeten zeggen:
„cischt het algemeen belang vrjjstclling van hen, op wio
„reeds verplichtingen in dat belang rusten, do billijkheid
„tegenover do andere inwonjcrs vordert, dat dio vrijstel-
„ling alleen di\\n gelde, wanneer cn voor zoolang do
„vrijgestelden ambtshalve verhinderd worden do van licn

J

\') Sclircuder, blz. 195.

=) Zie ook: Gemcenfcstem n"«. 127n, 1277.

-ocr page 83-

67

„door de plaatselijke verordening gevorderde diensten in
»persoon te verrichten." \') Deze meening werd ook ge-
deeld in do min. missive van 3 Januari 1863 n". 235-),
waarin wij lezen : „er is geen bezwaar dat de raad hen
»vrijstelle, die door eene openbare betrokking verhinderd
„worden de dienst
zeiven waar te nemen , maar op welken
»grond worden daaronder do raadsleden, de secretaris,
„de koster, do onderwijzer der jeugd , de apothekers cn
„de wijkmeesters gerangschikt?" In eene plaatselijke
verordening op do persoonlijke diensten bij de brandweer
worden onder meer vrijgesteld dc gemeenteraadsleden cn
do hoofd- cn hulponderwijzers; Gcdep. Staten merkten
bierop aan, on do minister vercenigdo zich hiermede:
Mt ia juist dat zjj worden vrijgesteld dio door eene
„oponbare betrekking verhinderd worden do dienst
zclren
„waar to nomen, maar op wolken grond worden dnar-
»onder ook do leden van den gemeenteraad cn dc hoofd-
nOn hulponderwijzers gerangschikt?"

Hieruit blijkt dus dat do rogccring do mccning is too-
godaan, dat hij , dio door ccno openbare betrekking ver-
hinderd wordt do dienst in persoon waar to nemen,
hohoorl to worden vrijgesteld, cn dit wordt duidelijk
bevestigd in het K. D. van 20 October 1883 (St. 14.5)
ter vornictiging van ccn pnar bepalingen dor verordening

\') Schrcuder, blz. 197.
•) Schrcuder, nnnf. 835.

■"\') Missive van 8 .Fuli 1872 (Schrruder, annt. .135).

-ocr page 84-

ÓS

op het hrandwezen m de gemeente Loenen van 6 April
1882; in wellt besluit wij lezen de overwegingen: „dat
„in art. 2 (der verordening) van de dienst bij het brand-
„wezen worden vrijgesteld de leden van den raad , de ge-
„meente-secretaris en ontvanger, de rijks- en gemeente-
nambtenaren , de notaris, de leeraren van godsdienstige
„gezindheden , de onderwijzers der openbare en bijzondere
„scholen , de geneeskundigen en apothekers , do spoorwog-
„beambten aan do stations werkzaam , de baan- en brug-
„wacliters bij den spoorweg, de personen belast met het
„ophalen der bruggen over publieke vaarten en de sluis-
„wachters; dat art. 192 der Gemeentewet, aan den raad
„de bevoegdheid gevende om van de ingezetenen in het
„openbaar belang persoonlijke diensten to vorderen , be-
„doelt dat
alleen zij van de verplichting zullen worden
„ontheven, die in de onmogelijkheid zijn de door den
„raad gevorderde dienst
in persoon to verrichten; dat
„de wet deriialvc wel aanleiding geeft om van do dienst
„op het brandwezen die ingezetenen vrij te stellen , die
„andere plichten in het openbaar to vervullen hebben,
„doch daarentegen do vrijstelling, in art. 2 dor vororde-
„ning vermeld , verder gaat dan de wet toelaat." i)

\') Zoo ook het K. 15. van 10 Januari 1885 (St, 4), Ier vcniie-
tiging der verordening der gemeente Stad Dolden van O Nov. 1881.

Advies Gedep. Staten van Zeeland, 1884, waarmede de minister
zich vereenigde, Gemeentestem n", 1793.

Mr. E. van Einden , vervolg op Mr. 1). Lcon ,*de rechtspraak
en de administratieve beslissingen op de Nederl. Slaatswettcn, X, 81.

-ocr page 85-

69

Zoo lezen wij ook reeds in K. B. van 15 Juli 1858
(St. 58): „dat art. 192 dor Gemeentewet, aan den raad
„de bevoegdheid gevende, om van do ingezetenen in
„het oponbanr belang
persoonlijke diensten te vorderen ,
„niet kan bedoeld hebben, dat zoodanige diensten ook
„gecischt kunnen worden van hen, die
wegens eene op
Jien rustende verplichting tot andere openbare dienst,
in
„do onmogelijkheid zouden zijn de door den raad gevor-
„dorde dienst
in persoon to verrichten.\'"

Oogenschijnlijk zou men zoggen dat hierin hetzelfde to
kennen wordt gegeven, als in de ministericelo missive
van 3 Januari ] 863 ; dit is evenwel niet \'t geval, want
terwijl in deze missive gezegd wordt, dat vrijgesteld
moet worden als do betrekking verhindert om in persoon
de dienst waar te nemen , wordt in het K. B. van 1858
(St. 58) voor eenige rijksambtenaren absolute vrijstelling
van het praesteeren van persoonlijke diensten ten behoeve
der gemeente gecischt. Dit K. B. namelijk strekte lot
vernietiging van bepalingen oencr verordening op het
brandwezen der gemeente Stad Almelo, volgens wclko
allo mannen tusschen 23- cn 50jarigcn leeftijd , verplicht
zouden zijn tot persoonlijke dienstpraestatic, terwijl hiervan
worden vrijgesteld zij, die door lichamelijke gcsteklhcid
of om andere redenen, ter beoordcoling van burgemeester
en wethouders,, tot hot verstrekken van diensten onge-
schikt zijn; en dezo vernietiging had plaats op grond:
„dat dezo bepalingen door burgemeester cn wethouders
„van Stad Amelo in dien zin worden uitgelegd, dat tot

-ocr page 86-

70

„het verrichten van dienst bij de brandweer ook verplicht
„zijn zoodanige rijksambtenaren, die door hunne betrek-
„king, juist bij het ontstaan van brand, andere plichten
„in het openbaar belang te vervullen hebben, hetzij ter
„handhaving der openbare orde, hetzij ter beveiliging van
„goederen en waarden, die hun van \'s rijkswege zijn toe-
„vertrouwd; dat dan ook dit collegie zich onbevoegd heeft
„verklaard het verzoek van den officier enden substituut-
„officier van justitie bij de rechtbank, den betaalmeester,
„den bewaarder van de hypotheken en van het kadaster,
„den cipier van het huis van arrest, den rijksveldwachter
„en den concierge van de rechtbank te Almelo, om
„vrijstelling van de dienst bij de brandweer in to wil-
„ligen, en hen naar de, in do verordening krachtens
„art. 193 der Gemeentewet opgenomen, bepalingen omtrent
„plaatsvervanging en afkoop heeft verAvezen; dat de ge-
„meenteraad van Stad Almelo aan deze uitlegging der
„verordening zijne goedkeuring heeft gehecht, en verklaard
„heeft dat de genoemde rijksambtenaren niet van do
„dienst der brandweer konden worden vrijgesteld; dat
„intusschen art. 192 der Gemeentewet aan den raad
„de bevoegdheid gevende, om van de ingezetenen in
„het openbaar belang persoonlijke diensten te vorderen,
„niet kan bedoeld hebben, dat zoodanige diensten ook
„geeischt kunnen worden van hen, die wegens eene
„reeds op hen rustende verplichting tot andere openbare
„dienst, in do onmogelijkheid zouden zijn de door den
„raad gevorderde dienst in persoon te verrichten; dat

-ocr page 87-

71

„derhalve de bovenvermelde bepalhigen strijdig zijn met
„de wet."

De bedoeling van do genoemde rijksambtenaren was
blijkbaar, meenen wij, om eene voortdurende vrijstelHng
te verkrijgen; terecht, onzes inziens, werd dit verzoek
niet door den raad ingewilligd, en werden requestanten ,
wilden zij voortdurend van het persoonlijk dienen bevrijd
zijn, verwezen naar de in do verordening, overeenkomstig
art. 193 der Gemeentewet, opgenomen bepalingen omtrent
plaatsvervanging en afkoop; bij deze verwijzing had kunnen
worden gevoegd — het was evenwel niet noodzakehjk —
do opmerking dat indien requestanten, in een voorkomend
geval van brand in hunne ambtsbetrekking moeten werk-
zaam zijn, zij geacht kunnen worden buiten staat te zijn
tot persoonlijke dienstpraestatio ten behoeve der gemeente
en derhalve gegronde reden hebben om, volgens do be-
paling der verordening, van burgemeester en wethouders
vrijstelling te verkrijgen.

In donzolfdon geest als het K. 13. van 1858 (St. 58),
is het K. B. van 18 Augustus 1869 (St. 146), ter ver-
nietiging wegens strijd met do wet van do bepaling eener
verordening der gemeente Stad Almelo, waarbij tot do
dienst bij do brandweer werden verplicht do 23- tot
57jarigo ingezetenen. Dit K. B. gaf do overweging: „dat
„die verplichting (in do verordening) algemeen is en niet
„vrijgesteld worden zoodanige rijksambtenaren, die door
„hunne betrekking juist bij het ontstaan van brand andere
„plichten" in het algemeen belang to vervullen hebben,

-ocr page 88-

72

„hetzij tot handhaving der openbare orde, hetzij tot be-
„veiliging van goederen on waarden, hun van rijkswege
„toevertrouwd."

Zoo ook vernietigden om dezelfde reden het K. B. van
23 October 1869 (St. 165), eene verordening der gemeente
Purmerend, \') en het K. B. van 12 Maart 1870 (St. 52),
eene verordening der gemeente Zevenbergen. -)

In de Bijdragen ••\') Avordt het K. B. van 1858 (St. 58),
besproken, en hetgeen daar gezegd Avordt, meenen
Avij
ook op do Koninklijlce besluiten A\'an 1869 (Stn. 146 en
165) en 1876 (St. 52) toepasselijk te mogen vinden: „het
„schijnt niet boven alle bedenking tc zijn uitgemaakt^ dat
„de bij het besluit genoemde ambtenaren als dc officier
„en dc substituut-officior van justitie, de betaalmeester,
„enz.
per se en steeds als rt/foamb ten aren dienst moeten
„verrichten als zoodanig, in geval
A\'an brand. Dit meenen
„wij zou het geval moeten zijn, vooral in het tc dezen
„aanzien door de regoering gehuldigd stelsel." 1)

liet is voorzeker zeer avcI mogelijk dat er rijksambte-
naren zijn, die tengevolge van hunne betrekking, juist
bij het ontstaan van brand plichten in het algemeen be-
lang te vervullen hebben, Avaardoor zij buiten staat

1 

-ocr page 89-

73

worden gesteld om ten behoeve der gemeente persoon-
lijke diensten to praesteeren; die ambtenaren zullen,
in geval\'van brand, hebben to zorgen dat hot hun
toevertrouwde buiten gevaar blijve, maar met dezo
zorg zijn zij
steeds. belast en zij behooren niet eerst
daartoe over te gaan in geval van brand in hunno
gemeente; en dewijl dio ambtenaren toch ook niet voort-
durend in dc hun door het rijk opgedragen functien
werkzaam zijn , maar dagelijks wel meerdere uren zich
niet met hun ambtsbezigheden onledig houden, zoo zullen
zij , meenen wij , wel degelijk op do lijst der ten behoeve
der gemeente tot dienstpraestatic verplichte ingezetenen
kunnen worden gebracht, mits in do verordening op dezo
diensten dc bepaling worde opgenomen dat bij gegronde
reden van verhindering, vrijstelling kan worden verkregen
en dit wel mot \'toog op \'tgeval dat de ambtenaar gedu-
rende den tijd dat hij moest dienst doen ten behoeve der
goinecnto, werkelijk in functie is als ambtenaar , of voor
\'t geval dat dc ambtenaar meer dan gewone zorg voor
het hem ambtshalve toevertrouwde zal hebben uit to
oefenen , indien cr brand is in do nabijheid van het per-
ceel of do plaats, waar zich dc hem toevertrouwde
goederen cn waarden bevinden , zoodat dio goederen en
waarden inderdaad min of meer in gevaar verkcercn ; en
wij zullen toch waarlijk wel mogen aannemen dat in
zoodanig geval vrijstelling nimmer zal worden geweigerd.

Aldus meende ook, in afwijking mot do boven vermelde
koninklijke besluiten, dc rcgecring in 1874. Op een

-ocr page 90-

74

adres namelijk van den griffier bij het kantongerecht te
Wageningen, zich beklagende over de hem opgelegde
persoonlijke dienst bij do brandweer ofschoon hij bij brand
verplicht is te zorgen voor het behoud van de ter griffie
aanwezige bescheiden, werd door den minister, namens
Z. M., bij beschikking van 18 December 1874 te kennen
gegeven „dat, blijkens het op zijn adres ingewonnen
„bericht van Gedep. Staten , do verordening bepaalt, dat
„bij wettige verhindering, door burgemeester en wethouders
„vrijstelling van de dienst verleend kan worden, cn alzoo
„de noodigo voorziening bestaat, dat bij brand in de
„nabijheid van de griffie van het kantongerecht, zijne
„tegenwoordigheid op die griffie vereischt wordt." \')

„Wat nu de vraag betreft, of rijksambtenaren moeten
„worden vrijgesteld bij plaatselijke verordening, van
„persoonlijke diensten door deze gevorderd, zoo moeten
„wij voorzeker dc moeilijkheid erkennen , waarin die amb-
„tenaren, welke als zoodanig dienstplichten moeten
„vervullen op hetzelfde oogenblik, waarop zij totpersoon-
„lijko diensten worden opgeroepen , zich zullen bevinden.
„Doch moet dezo mooieljjkheid door don plaatsolijken
„wetgever worden opgelost ? Wij geloovon het niet, alle
„inwoners der gemeente kunnen -tot persoonlijke diensten
„worden opgeroepen. Do wet onderscheidt niet. liet is
„bovendien den plaatschjken wetgever niet gegeven, allo
„dc functiën cn vcrplichtingen van allo mogelijke rijks-

\') Gemeentestem n". 1220; Schrcuder, aant, 1438,

-ocr page 91-

75

„ambtenaren te kennen , zoodat hij telkens bij het opleggen
„van persoonlijke diensten zoude kunnen onderscheiden ,
„wie daarmede mogen worden belast, wie niet. Ook do
„regoering heeft in het bovenaangehaalde besluit (van 15
„Juli 1858, St. 58) volstrekt niet aangenomen, dat
alle
„rijksambtenaren moeten worden vrijgesteld. \') Indien
„hierdoor moeilijkheid in de toepassing zak ontstaan , dan
„is die naar onzo meening gelegen in de wet zelve, die,
„wilde men do rijksambtenaren, of een deel van hen, vrijgo-
„steld zien, die uitzonderingen had behooren op to noemen." ")

Zoo wordt ook in do Gemeentestem betoogd „dat het
„niet do zaak is van de gemeente om hiervoor vrijstelling
„te geven. Het geldt hier eene verphchting die men als
„inwoner tegenover de gemeente te vervullen heeft en
„nu gaat het de gemeente niet aan of men wegens andere
„verplichtingen, al zijn dat ook publiekrechtelijke, de
„bedoelde dienst niet in persoon kan vervullen."

Zooals wij reeds opmerkten, meenen wij, dat wat
aangaat do vrijstelling der rijksambtenaren , do juiste
zienswijze is die, welko do regoering huldigde in do
beschikking van den minister van binncnlandsche zaken
van 18 December 1874. Do koninklijke besluiten van 15

-ocr page 92-

7G

Juli 1858, 18 Augustus en 23 October 1869, spreken
van ry/t-sambtenaren , en noemen er ook enkele op ; docli
behalve de in die besluiten genoemde, zijn er nog meer-
dere rijksambtenaren , die , in gevallen van brand, oproer,
plundering, enz., ambtsplichten hebben te vervullen. Een
zekere deurwaarder nu , meende dat ook hij kon worden
gerekend zoodanig ambt to bekleeden, en vroeg daarom
met het oog op het K. B. van 15 Juli 1858 (St. 58)
vernietiging aan eener verordening op de nachtwachtdienst
waarbij hij op dc lijst der waclitplichtigen was gebracht.
Bij ministericelo beschikking van 3 Mei 1801 n". 191 •)
evenwel, werd dit verzoek afgewezen mot do overweging
„dat wel, gelijk ook vroeger door dc regeering is aange-
„nomen , eene dienst als dc bedoelde in den zin der wet
„niet to vorderen is van die rijksambtenaren, welke juist bij
„het ontstaan van brand in het belang der algemeene
„veiligheid en der openbare orde in hunne rijksbetrekking
„werkzaam moeten zijn , of die bij zoodanige gelegenheid
„juist moeten waken voor do beveiliging van hetgeen van
„rijkswege aan hunne zorg is toevertrouwd, maar dat
„onder die rijksambtenaren evenwel dc deurwaarder bij
„een kantongerecht niet te rangschikken is." üc regccring
wilde dus voor do deurwaarders\'geene vrjjstelling voor-
geschreven hebben, „al zijn zij openbare bewaarders van
„authentieke akten, zooals wisselprotesten enz\')." ]\\[aar

\') Schrcudcr, aanl. 334.
p Schrcudcr, blz. 195.

-ocr page 93-

?7

wel wilde de minister, blijkens eene missive van 2 Octo-
ber 1861 n° 157 \') onder verwijzing naar het K. B. van
15 Juh 1858 (St. 58), vrijstelling voor de ambtenaren van
postkantoren; „maar bestaat niet gelijke reden voor do
„ambtenaren bij de telegraafkantoren , bij de spoorweg-
„diensten ? En zouden dan althans notarissen, iu wier
„bewaring stukken zijn , dio voor velen soms onbereken-
„baro waarde hebben en voor welker bewaring hij ver-
„antwoordehjk is, zoo men voor openbare ambtonaroii
„het recht van uitzondering erkent, niet evenzeer roclit-
„matig in die uitzondering moeten deelen ? En toch
wonschte do regeering , onder verwijzing naar het K. B.
van 15 Juli 1858 (St. 58) wel wijziging der verordening
op do persoonlijke diensten bij do brandweer der gemeente
neinkenszand , opdat do rijksontvanger van dio diensten
zou worden vrijgesteld ; do gemeenteraad van 11. evenwel,
meende de verordening niet te moeten wijzigen, op
grond dat het genoemde koninklijk besluit niet van al-
gemeene toepassing zou zjjn, maar slechts do gemeente
Stad Almelo zou gelden , terwijl\', indien men wilde han-
deion naar dos ministers gevoelen , het ten platten lande
veelal moeilijk zal zijn een voldoende brandweer te for-
nieoreii; deze bezwaren kwamen aan Oedep. Staten niet
ongegrond voor , en de zaak had geen verder gevolg

") Scliieudcr, aant
=) Schrcuder, hh. 195.

3) Provinciaal Verslag van Zreland over 1807, f)lz. i!)7.

-ocr page 94-

78

Zoo blijkt dus, dat de regeering niet verlangt, dat
de rijksambtenaren
per se en steeds zullen worden vrij-
gesteld. Dit wordt bevestigd door het K. B. van
28 Februari 1883 (St. 27) tot vernietiging der ver-
ordening op de persoonlijke diensten der gemeente Ilaar-
zuilens van 31 Juli 1882 In dit besluit namelijk
lezen wij de overwoging: „dat in de verordening van
„de vervulling dier diensten worden vrijgesteld ambto-
„naren in \'srijks dienst; dat art. 192 der Gemeentewet
„aan den raad de bevoegdheid gevende om van de inge-
„zetenen in het openbaar belang persoonlijke diensten to
„vorderen , bedoelt dat
alleen zij van de verplichting zullen
„worden onthoven, die in de onmogelijkheid zijn de door
„den raad gevorderde dienst
in persoon to verrichten ;
„dat do wet derhalve wel aanleiding geeft om dio rijks-
„ambtenaren vrij te stellen , die bjj verstoring der openbare
„ordo of bij brand andere phchten in het openbaar belang
„to vervullen hebben, doch daarentegen vrijstelling van
y,aUe rijksambtenaren met voornoemd artikel niet over-
„eenstemt; dat toch de betrekking van rijksambtenaar
„op zich zelve niet de onmogelijkheid schept om do
„gevorderde diensten in persoon to vervullen ; dat der-
„halve do vrijstelling van genoemde ambtenaren van
„de persoonlijke diensten in do gemeente II. strijdt met
„de wet\')."

\') Zie ook: Gemeentestem n". IfilS,

-ocr page 95-

79

Zoo ook zullen geestelijken en bedienaren der godsdienst
niet
per se en steeds mogen Avorden vrijgesteld \')• Deze
vraag kwam voor, toen in eene verordening der gemeente
Doesburg bepaald werd, dat ook de geestelijken tot persoon-
lijke dienstpraestatio in geval van brand zouden worden
opgeroepen; „de predikant vond bet toon noodig o. a. te
„verklaren, dat zool.ang de commune van Parijs hier nog
„niet was ingevoerd, hij geen dienst zou doen bij de
„brandspuit; to zamen met den pastoor on den kape-
„laan betoogde hij dat dezo dienst met hun ambt streed
„en dat zij dus behoorden to worden vrijgesteld". -) Hier-
op wijzigde de raad zijno verordening en stelde de geeste-
lijken en bedienaren der godsdienst vrij. Gedep. Staten
kwamen evenwel tegen dezo vrijstelling op, waarvan het
gevolg was dat de minister in zijne missive van 5 Mei
187G •"\'j te kennen gaf: „de vrjjsteUing zal in de eono
„gemeente volstrekt niet vereischt worden cn in eono an-
„dere gemeente zal zij in het publiek belang noodig to
„achten zijn on do beoordeoling hiervan zal voor elke ge-
„mecnto zeker het best aan den raad, als met do plaat-
„selijke omstandigheden meest bekend , over te laten zijn ;
„op dien grond, waarmede Z. j\\[. zich heeft vereenigd,
„mocht in do vrijstelling worden berust".

\') Zie: Gemeentestem n®». 1270, 1277 , 1 1.87. Gemeenteblad,
Weekblad voor burgerl. administr., n". 13G9.
") Van Menrs, blz. 43.
Gemeentestem n®. 13G7.

-ocr page 96-

80

Wij gelooven niet, dat er gegronde reden kan bestaan
om geestelijken en bedienaren der godsdienst vrij te stel-
len ; en mochten er in eene gemeente zoodanige redenen
bestaan, dan zullen zij ook wel gelden voor personen die
andere kerkeljjke ambten bekleeden, en ook voor genees-
heeren en onderwijzers en apothekers, enz.

Wat aangaat de (jemeente-VimhtQnavm , met dezen is het
anders gesteld. „Algemeen is men liet eens , dat zjj die
„ten behoeve der gemeente juist op het oogenblik van
„brand b. v. een\' anderen plicht te vervullen hebben,
„niet kunnen worden opgeroepen , daar bij hen geen sprake
„kan zijn van verplichting daartoe". \') De gemeenteraad
of tenminste burgemeester en wethouders weten toch wel
altijd welke verplichtingen do gemeente-ambtenaren heb-
ben , en kunnen zij dus bij het maken der verordening
daarop acht geven. Eu indien dus bij plaatselijke ver-
ordeningen de gemeente-ambtenaren worden verplicht tot
persoonlijke dienstpraestatic zonder dat zij wegens ge-
gronde reden van verhindering vrijstelling kunnen vor-
krijgen , dan zullen zij , wanneer zij worden opgeroepen
gedurende den tijd dat zij ambtsplichten te vervullen heb-
ben , gehouden zijn om do verplichting, dio hun ambt
hen oplegt tijdelijk te laten \\\\T,ren om ten bohoevo der
gemeente persoonlijk to kunnen dienst doen. 2) Maar is
in (ie verordening dc bepaling opgenomen dat wegens

\') Van Menrs, hl/,. 40.
^ ■) Zip ook: van Emden III, 102.

-ocr page 97-

81

gegronde reden vrijstelling kan worden verleend , dan zal
ook bij gemeenteambtenaren, — evenals bij de ryksambte-
naren,— de al of niet vrijstelling moeten plaats hebben
naar de, onzes inziens, juiste zienswijze der regeering
uitgedrukt in do ministerieelo beschikking van 18 Decem-
ber 1874.

Wat eindelijk aangaat de provinciale ambtenaren , zij
moeten volkomen gelijk gesteld worden met de rijksamb-
tenaren.

Wij moeten altijd in het oog houden dat zoo min moge-
lijk mag worden vrijgesteld , want dat eigenlijk elke vrij-
stelling het werk der dienstplichtigen verzwaart. „Eischt
„het algemeen belang vrijstelling van hen , op wie reeds
„verplichtingen in dat belang rusten, de billijkheid tegenover
„de andore inwoners vordert, niet slechts dat die vrijstelling
„alleen dan gelde, wanneer en voor zoolang de vrijgestelden
„ambtshalve verhinderd worden , de van hen door do
„plaatselijke verordening gevorderde diensten iii persoon
„lo verrichten , maar ook dat overigens geene vrijstellin-
„gen worden Torleond dan wanneer ziekte, lichaamsge-
„brek of zielstoestand het doen van persoonlijke dienst
„onmogelijk maakt \'}".

Wij hebben thans alle redenen van vrijstelling behan-
deld , en toch vinden wij in eene plaatselijke verordening
eene vrijstelling vermeld om geheel andere reden dan

\') SßlimKlcr, l)lz. 1SI7. Gcineonlostem n". 1481.

-ocr page 98-

[\' 82

f-.

I eene der door ons besprokene en welke ons — ofschoon er

t geen wettige grond voor bestaat — niet onbillijk kan voor-

I komen , namelijk de vrijstelling van bewoners van huizen,

» op eenigen afstand verwijderd van de kom der gemeente.

I Gedep. Staten meenden dat voor deze vrijstelling van een

> gedeelte der bevolking, geen afdoende grond schijnt aan-

I aanwezig te zijn; bij min. miss. van 18 October 1866

I n". 172 \') werd hierop geantwoord: „het schijnt de bedoeling,

I „dat in die meer afgelegen plaatsen geene wacht zal

„worden gehouden en het is dan billijk, dat de daar
„wonenden , het voordeel der nachtwacht missende, ook
„van de lasten bevrijd blijven. Maar bovendien schijnt er
„een voldoende grond om niet op te roepen te bestaan ,
„waar, gelijk op die afgelegen plaatsen bij minder be-
„volking hot geval zal zijn , hot te huis blijven ter eigen
„beveiliging noodig is." In tegenovergestelden zin even-
wel was do miss. van 25 Februari 1864 n" 242"), waar-
bij de regeeriiig zich voroenigde mot dc bedenking van
Gedep. Staten dat het twijfelachtig schijnt of door den
raad aan den burgemeester de bevoegdheid kan worden
toegekend om een gedeelte van de bevolking der gemeente
van nachtwachtdienst te vorschoonen, terwijl de inwoners
uit de andere gedeelten der gemöento deze dienst moeten
verrichten. En zoo ook lezen wij in ccn provinciaal ver-
slag ■\'), dat vrijstelling van inwoners buiten do kom der

\') Schreuder, aant. 312.
2) Schrcuder, aant, 372.

Trovinciaal Verslag van Z.-Holland over I87G,

-ocr page 99-

83

gemeente niet is toegelaten, volgens mededeeling van den
minister aan Gedep. Staten \').

Met het oog nu op de vele moeilijkheden, die zooals
wjj gezien hebben, zich kunnen voordoen , is het ge-
meentebesturen wel geraden in de verordening, bedoeld
in art. 193 der Gemeentewet, de vrijstellingen nauw-
keurig te vermelden ; en zullen zij daarbij tevens moeten
indachtig zijn , — willen zij geen gevaar loopen dat dc
verordening vernietigd wordt — aan den wil der regoe-
ring om die rijksambtenaren , welke juist in geval van
brand b. v. andore plichten in het openbaar belang to
vervullen hebben , vrij to laten. Dat do voortdurende vrij-
stellingen in de verordening moeten worden vermeld ,

en het niet aan het dagehjksch bestuur mag worden over-

t

gelaten om deze te verleenen, meende ook de regeering
in het K. B. van 11 Mei 1862 (St. 47), waarin wij deze
overweging vinden : „dat toch ingevolge de wetsbepalin-
„gen do verordening do inwoners tot het doen van per-
„soonlijko diensten oproept, cn dus ook do verordening
„de redenen van vrijstelling van do dienst moet op-
geven \')."

De persoonlijke diensten zullen niet gevorderd mogen
worden , dan wanneer zij noodzakehjk zijn ter handhaving
dor openbare orde of in het algemeen belang , maar dan

<) Gemeentestem n". 1380.

ï) Zie zoo ook dc missive van 3 Mei 18G1 n°. 191 (Schrcudcr,
aant. 330).

-ocr page 100-

84

j „moet ieder inwoner der gemeente daartoe medewerlcen

i
i

„en het zijne bijdragen , want ieder heeft er belang bij

{ ,,dat de openbare orde bewaard , het algemeen belang,

I „waaronder het zijne is begrepen , bevorderd wordt\')

I en daarom zal bij het verleenen van vrijstelling ook nood-
!

> zakelijkheid daartoe moeten bestaan ; want elke vrijstel-

! ling verzwaart den last der dienstdoenden , en wanneer

I

dus de vrijstelling niet noodzakelijk is, behoort ze ook
niet te worden verleend ; want al beschouwt de wet
de persoonlijke diensten niet als eene belasting, in de
Averkehjkheid hebben zij er toch veel van: het beginsel
van art. 172 der Grondwet behoort dus ook hierbij
zooveel mogelijk te worden in acht genomen. -)

§ 3.

Wanneer kunnen persoonlijke dionsien gevorderd
worden

Hierop een antwoord to geven met bepaalde aanwij-
zing van de gevallen , waarin deze diensten van de in-
woners kunnen gevorderd worden, zal steeds moeilijk
zijn. Uit de memorie van toelichting merkten wij reeds
op, dat het do bedoeling was, geineentebesturen slechts

*

1) Schreuder, blz. 198.

■) Sclireuder, blz. 198. Zie ook Gcmeenlealein n". MSI.

-ocr page 101-

85

voor buitengewone gevallen de bevoegdheid tot het vor-
dorCn van deze diensen to geven, terwijl, om to voor-
komen d^at deze bevoegdheid in dwingelandij ontaarde , zij
aan voorwaarden gebonden Averd.

De wet nu noemt geene gevallen op , doch zegt wel
duidelijk en stellig , dat deze diensten slechts
iijdelijk kun-
nen worden gevorderd
ter handhaving der openbare orde,
of in hel algemeen belang, wanneer de bijstand der plaat-
selijke beambten of vrijwillige hulp ongenoegzaam is, cn
de plaatselijke middelen het betalen van hulp niet gedoo-
(jen , in gevallen , aan te geven in eene plaatselijke veror-
dening , waarin ook de aard en duur dezer diensten moe-
ten zijn geregeld, en, zooveel mogelijk, elk inwoner moet
worden vrijgelaten de hem opgelegde diensten door een\'\'
plaatsvervanger te doen waarnemen of voor geld af te
koopen.

Eerst wanneer alle dezo voorwaarden vervuld zijn, allo
deze omstandigheden aanwezig zijn , kunnen dc inwoners
tot pcraoonlijko dienst])rae8tatio worden opgeroepen. „Do
„porsoonlijko diensten, zeidc do regccring in hare memorio
„van toelichting, zijn eigenlijk eerst dan noodzakelijk, wan-
„ncer liot bestuur door zijne eigene beambten de zaak niet
„kan redden , of voor loon do hulp van anderen niet kan
„verkrijgen. Het blijkt wel uit dc geschiedenis der wet,
„dat hier bedoeld worden dio diensten in wier vervulling
„in den regel de gemeente zelve moet voorzien , — do be-
„docldo artikelen worden dan ook gevonden in den titel, die
„tot opschrift heeft: van de regeling cn het bestuur van

-ocr page 102-

86

„de huishouding der gemeente , — maar tevens dat niet
„dan buitengewone en onvoorziene omstandigheden, die
„slechts van tijd tot tijd terugkeeren, waarbij men op
„eens, hoewel geheel tijdelijk, do hulp van velen behoeft,
„tot het vorderen dezer diensten aanleiding kunnen geven,
„en geenszins de vooraf te berekenen behoeften van de
„gemeentehuishouding. De woorden van art. 192; „wan-
„neer de bijstand der plaatselijke beambten enz.", staan
„niet op zich zelf, maar zijn te beschouwen in verband
„met de woorden dio voorafgaan : „ter handhaving der
„openbare orde of in hot algemeen belang". Indien eigen
„hulp nog zoo bezwarend is, en de plaatselijke middelen
„nog zoo gering zijnwanneer de gevorderde diensten
„niet strekken óf ter handhaving der openbare ordo óf in
„hot algemeen belang, zij mogen niot op grond van art.
„192 aan de ingezetenen opgelegd worden; zoowol do
„woorden als de geschiedenis van genoemd artikel toonen
„dit nauwe verband ton duidelijkste aan ; juist omdat allo
„deze omstandigheden te zamen moeten gaan, kan hier
„niot aan voorziening in eeno
geregelde, gewone, vooridu-
^^rende dienst gedacht worden; do omstandigheid dat
„persoonlijke diensten slechts
tijdelijk kunnen worden
„opgelegd , toont dit nader aan ; terwijl do conditio
„sine qua non van do heffing, dc ongonoegzaam-
„heid van dc plaatselijke middelen en van dc hulp van
„eigen beambten om in dc dienst te voorzien, het eeno
„jaar aanmerkelijk kan verschillen van het andere, zoodat
♦ „ook hot algemeen belang niet kan meebrengen, dat bij

-ocr page 103-

87

„voortduring op do bij art. 192 bedoelde wijze in de
„dienst worde voorzien."

Wat hebben wij onder tijdelijk to verstaan ? Word^
hiermede bedoeld dat elk inwoner op zich zelf kan worden
opgeroepen, om slechts tijdelijk dienst te doen , om als de
tijd voor bom verstreken is door een ander te worden
afgelost of opgevolgd, zoodat er op deze wijze eene gere-
gelde dienst wordt geformeerd en dus door de inwoners
to zamen in eene voortdurende dienst wordt voorzien ; of
wordt er mede bedoeld, dat do inwoners zullen kunnen
worden opgeroepen tot persoonlijko dienst in gevallen die
slechts tijdelijk zijn, slechts zelden voorkomen, niet
voortdurend zijn ?

Als wij in \'t oog houden dat persoonlijko diensten kun-
nen worden gevorderd in buitengewone gevallen, als brand
en watersnood, gevallen dus die slechts zelden voorko-
men , maar waarbij dan veler hulp noodig is ter voorko-
ming van den onvermijdolijkon ondergang der gemeonte,
dan gelooven wij dat de inwoners slechts kunnen worden
opgeroepen om te voorzien in een tijdelijk geval, en
doordat hot geval tijdelijk is, zal ook do bijstand dor
inwoners slechts tijdelijk behoeven to zijn.

Do meeste verordeningen op de persoonlijke diensten
strekken ter voorziening in do behoefte aan oen brand-
weer of aan een naclitwachtdienst.

\') Mr. II. C. A. Tliicmc ACzu., Bijdragen tot dc kennis van
het stauts-, prov. en gein. best. in Nederl., VII. lG-1.

-ocr page 104-

88

AVat aangaat de dienst bij de brandweer, „hierbij
„zullen al zeer spoedig alle eischen van art. 192 vervuld
„worden; daar voor liet meester worden van een\' brand
„een groot, en derhalve, als het bekostigd wordt,
„kostbaar personeel noodig is , zal eene gemeente
„spoedig kunnen volhouden dat de bijstand der plaatselijke
„beambten of vrijwillige hulp ongenoegzaam is en dat de
„toestand der financiën het betalen van hulp niet gedoogt;
„evenzeer kan men hier zeggen dat het ter hand-
„having der openbare orde en ook in het algemeen belang
„geschiedt, en daar het uit don aard der zaak slechts
„zelden voorkomt, kan men ook aan den eisch voldoen
„om de inwoners slechts tijdelijk op te roepen." \')

Bij de naclitwachtdienst heeft do tijdelijkheid een geheel
ander karakter; het is volkomen waar dat hierbij elk
inwoner op zich zelf slechts eenige koeren per jaar ge-
durende weinige uren dienst zal moeten doen, om daarna
door een\' zijner mcdcinwoncrs te worden afgelost of op-
gevolgd , maar „op deze wijze wordt eene geregelde dienst
„georganiseerd cn door de gemeente van de gozainontlijko
„ingezetenen eene voortdurende persoonlijke dienst gc-
„vorderd, waarbij dan het tijdelijke alleen daarin moet
„gezocht worden dat het alleen diensten voor don nacht
„zijn." •) Indien do nachtwachtdienst dagelijks door do
inwoners moet worden waargenomen , dan, meenen wij,

I) Vau Meurs, blz. 15.
?) Vau Meurs, blz. IG.

-ocr page 105-

89

kan cr volstrekt geen sprake zijn van tijdelijkheid in
den zin van art, 192 der Gemeentewet, want deze dienst
is gewoonte , is geregeld, komt voor elk dienstplichtige
op geregelden, reeds lang vooraf bekenden tijd of uur
terug; deze dienst is voortdurend, wel niet voor elk
inwoner in \'t bijzonder , maar voor allo inwoners te zamen.

Do persoonlijke diensten kunnen slechts tijdelijk worden
gevorderd in buitengewone gevallen tor handhaving dor
openbare orde; dc openbare orde moet voortdurend ge-
handhaafd blijven , en kan niet zijn een zorg van tijdelijken
aard; de gewone dagelijkscho zorg voor de handhaving
der openbare orde kan dus niet aan de inwoners als
persoonlijke dienstplicht worden opgedragen omdat do
inwoners slechts tijdelijk tot persoonlijke dienstpraestatie
kunnen worden opgeroepen. \') „Om het geheel tijdelijk
„karakter, dat onze wet aan de persoonlijke diensten
„geeft, gelooven wij, dat menige verordening op do
„nachtwacht, waarbij deze als ceno gewone en voortdu-
„rende dienst wordt geregeld, en waarin jaar in jaar
■„uit, — zonder ook te lotton op ceno verandering die
„in den toestand der plaatselijke middelen kan hebben
„plaats gevonden — op dezelfde wijze voorzien wordt,
„bestaat in strijd met dc letter en de bedoeling van art. 193
„onzer Gemeentewet, als voorziende slechts in gevallen
„van uitzondering." \')

\') Van Mcurs, blz, 1,

2) Mr. Thiemc, Bijdragen, VII, 166,

-ocr page 106-

90

Anders wordt het, wanneer de nachtwachtdienst niet
dagelijks j maar slechts gedurende een bepaalden tijd van
het jaar, b. v. gedurende de wintermaanden, plaatsheeft;
hierbij zou het bezwaar van voortdurendheid eenigszins
vervallen, maar wij kunnen dit toch moeilijk noemen
tijdelijk in den zin van art. 192 der Gemeentewet, want
toch ook op dezo wijze wordt eene geregelde dienst ge-
organiseerd.

üe regoering evon\\yel meende in do min. missive van
3 ]\\Ici 1861 n°. 191 i): „dat do uitlegging, gegeven aan
„het woord
tijdelijke, in art. 192 der Gemeentewet voor-
„komende, niet juist is. Volgens die uitlegging zouden
„onder
tijdelijke diensten moeten verstaan worden diensten
„in geval van buitengewone omstandigheden vereischt,
„hetgeen ik niet wel met het gewone taalgebruik overeen
„kan brengen. Het is, dunkt mij , niet to ontkennen ,
„dat diensten, die alleen gedurende den winter voor
„eenige uren van don nacht en bij toerbeurt gevorderd
„worden, inderdaad als
tijdelijk te beschouwen zijn."

Onder de tijdelijkheid der persoonlijke diensten hebben
Wij te verstaan dc tjjdelijkheid, die samengaat met, of
liever dio afhankelijk is van do tijdelijkheid dor bui-
tengewone omstandigheid , welke aanleiding geeft tot hot
vorderen dier diensten; want slechts in buitengewone
gevallen immers kunnen de inwoners tot persoonlijke
dienstpraestatie worden opgeroepen ; eischt nu de veilig-

l) Schrcuder, aantt. 303, 33G.

•i

-ocr page 107-

91

heid ia eene gemeente, dat er voortdurend, ellcen nacht,
moet worden wachtgehouden , dan mag in deze behoefte
niet worden voorzien door persoonhjlco diensten der in-
Avoners kraclitens artt. 192 en 193 der Gemeentewet,
maar dan zullen daartoe moeten worden aangesteld vrij-
willigers , om niet of tegen bezoldiging.

In de plaatselijke verordening op do persoonlijke dien-
sten moet, volgens voorschrift van art. 193 , worden ge-
regeld dc
aard cn duur dier diensten en do gevallen
waarin zij kunnen worden gevorderd.

Do verordening zal dus moeten vermelden den aard
der dienst, dus do soort van dienst, van arbeid, bezig-
heid , die door de inwoners in persoon zal moeten worden
verricht, en dit zal natuurlijk altijd afhangen van het
geval, dat aanleiding geeft om do inwoners tot persoonlijke
dienstpraestatio op to roepen , zoo zullen b.v. bij brand do
inwoners dienst moeten doen als pompcrs, waterhalcrs ,
brandwachten om het terrein af te zetten , enz. \')

Wat de duur der diensten aangaat, dezo zal nooit
langer mogen zijn dan totdat het (tijdelijke) gevaar,
waarmede de gemeente bedreigd wordt, heeft opgehouden
te bestaan. In buitengewone gevallen zal do
duur {\\cr
diensten, evenals hun aard, afhangen van het geval
waarin zij gevorderd worden.

Wij moeten aard en duur in verband mot elkander

\') Zie ook Gcmccntcslcm n". \'J4.

-ocr page 108-

92

beschouwen en aannemen, dat zij te zamen moeten
strekken om in het algemeen de grenzen der gevorderde
diensten te bepalen; \') en verwerpen dus de mcening als
zou
duur betrekking hebben op den leeftijd der inwoners. 2)

Volgens art. 193 moeten dus de aard en duur door
den gemeenteraad worden geregeld en in de verordening
vernield. Maar wat, indien do raad deze zijne bevoegd-
heid aan burgemeester cn wethouders opdraagt, en wel
zoodanig, dat in elk voorkomend geval waarin persoon-
lijke diensten worden gevorderd , do duur dier diensten
door burgemeester en wethouders zal worden bepaald ?
Mag een voorschrift van
regelenden aard , dat dus aan do
wetgevende macht behoort, door deze macht opgedragen
worden aan het
uitvoerend gezag ?

In art. 110 der Grondwet wordt aan den raad overge-
laten de regeling cn het bestuur van dc huishouding der
gemeente; deze bevoegdheid nu mag niet worden overge-
dragen op het uitvoerend gezag ; want „indien men het
„beginsel aanneemt , dat de regeling aan het uitvoerend
„bewind kan worden overgolatcn , dan worden , bij con-
„scquente doorvoering van dit beginsel, eigenlijk allo
„verordeningen van den raad, waarin a priori, opdat elk
„cn een iegelijk het weto, nauwkeurig is bepaald wat in
„de gemeente geoorloofd en verboden zal zijn , overbodig,
„üc raad zou dan eenvoudig kunnen volstaan met eene

\') Van Mcurs, blz. 35.

Gcmccnlestem n®. 94.

-ocr page 109-

93

„verordening te maken, waarin aan liet uitvoerend be-
„wind de bevoegdheid werd opgedragen , om to verklaren
„wat met het openbaar belang der gemeente strijdig was
„of daardoor werd gevorderd , en voorts aan de ingeze-
„tenen do verphchting werd opgelegd , om aan den last
„en do voorschriften, die het uitvoerend bewind dien-
„overeenkonistig zou meenen te moeten geven , onverwijld
„te voldoen, op boete of gevangenisstraf, \') zooals bij
„art. IGl bepaald is. Op die wijze echter zou de wet-
„goving zelve aan het uitvoerend bewind worden opge-
„dragen." -)

Meermalen heeft ook do lloogo Eaad beslist, dat bij do
Grondwet aan den raad is overgelaten de regeling en het
bestuur van de huishouding dor gemeente en dat alleen
de
uitvoering der dienaangaande door don raad gemaakte
verordeningen ,
niet de regeling zelve, kan worden overge-
dragen , en dat eene tegenovergestelde opvatting zoude
ontnemen den bij do Grondwet voorgeschreven waarborg,
dat do regeling uitga van den met do gemeentelijke wet-
geving belasten raad.

>) Ilocliicnis; volgens art. 24 der wet van 15 April 1880
{st. 04).

\') Van Oosterwijk, blz. 043. Zie ook blz. 1003,
\') Arrest van 4 Sept. 1855 , Weckldad 1788; van den llonert;
(i. Z. Xll. 288; Gmeenleblad, AV. B. A. 383 ; Gein. st. 204.
van Oosterwijk, blz. 042. Arrest van 17 .luli 1855, Wcekbld,
178 ).. Arrest van 27 Nov. 1800, van den llonert, G. Z. XYll.
204. Zie ojk brief van den min. v. binn. zaken nan Gedep. St.
(ld. 17 April 1871 n». 388, Schreuder. blz. 719 noot c.

-ocr page 110-

Ö4

Gemeenteraden „kunnen niet aan het uitvoerend gezag
„opdragen of overlaten het stellen van regelen en het
„geven van voorschriften, wanneer die regelen en voor-
„schriften niet gezegd kunnen worden te zijn maatregelen
„van
uitvoering en toepassing van eene door bevoegd
„gezag uitgevaardigde regeling, doch in werkelijkheid
„de
regeling zelve zijn, welke niet kan uitgaan van
„het gezag, volgens de Avet slechts tot uitvoering ge-
„roepen en bevoegd, maar uitsluitend behoort tot de
„attributen van het gezag , dat met wetgevende macht
„bekleed is.

„De taak van burgemeester en wethouders kan bij ge-
„meentelijke verordening niet worden uitgebreid, daar zij
J)ij de wet beperkt is tot uitvoering. Terecht zegt dan
„ook de Ilooge Raad dat er dan in werkelijkheid eeno
„verbodene overdracht van wettelijke bevoegdheid plaats
„heeft, daar eeno opdracht aan burgemeester en wethou-
„ders , om zonder eeno daardoor door den raad bij voror-
„\'dening gemaakte regeling, voor ieder voorkomend geval
„bijzondere voorschriften te geven , gelijk staat mot eeno
„opdracht tot regeling van het onderwerp, zoodat bur
„gemeester en wethouders dan, .ofschoon in anderen
„vorm, zouden hebben to verrichten wat art. 135 der
„Gemeentewet aan den raad heeft opgedragen, terwijl
„burgemeester en wethouders wel, volgens art. 179a
„dier wet, geroepen zijn om bij wijze van uitvoering
„in elk bijzonder geval betreffende de
toepassing dier
„regeling te beslissen, maar niet om zonder zoodanige

-ocr page 111-

95

„regeling zelfstandig te beoordeelen , wat daartoe noo-
„dig zou zijn."

Zoo oordeelde ook de Ilooge Raad in zijn arrest van 3
December 1883 ") , tot welk arrest aanleiding gaf het
geval dat de kantonrechter te Assen een\' ingezeten der
gemeente Borger, dio voor hem terecht stond ter zake
dat hij in gebreke was gebleven om bij gelegenheid van
een\' brand, na aanzegging, persoonlijke dienst te ver-
richten , ontsloeg van allo rechtsvervolging op grond dat
do verordening der gemeente B. van 28 Dec, 1880, in
strijd met art. 193 der Gemeentewet, de
duur van do
persoonlijke dienst niet had geregeld maar aan den bur-
gemeester had overgelaten. Het O.
M. voorzag zich
tegen dit vonnis in cassatie , en in strijd met het requisi-
toir van den Advocaat Generaal (
van Maanen), verwierj)
de H. R, bij zijn arrest van 3 Dec. 1883, deze voor-
ziening met do overwogingen: dat het uitgesproken ont-
slag van rechtsvervolging is gegrond op do stolling dat do
verordening der gemeente B. is in strijd met do wet
omdat art. 3 dier verordening, inhoudende „do duur der
„diensten, die van den nachtwachtdienst uitgezonderd,
„wordt, voor zooveel die bij dezo verordening niet reeds
„is vastgesteld , telkens bepaald door den burgemeester",
de regeling van don duur der diensten, welko volgens
art. 193 der Gemeentewet door den raad moet geschieden.

\') Ocin(>cii(<sl<i)i, r.». lOtt.

2) Weekblad HtSl ; (ieinecnlcsleni ii". 17üO.

-ocr page 112-

96

en alzoo eene publiekrechtelijke bevoegdheid van den raad,
wederrechtelijk aan den burgemeester heeft overgedragen ,
dat liet den gemeentelijken wetgever niet vrijstaat de
bezwaren, verbonden aan de uitvoering van art. 193 der
Gemeentewet te ondervangen , door het gebiedend voor-
schrift der wet terzijde te stellen; dat alzoo terecht bij
het bestreden vonnis is aangenomen, dat de raad
der gemeente B. was onbevoegd om de hem in art. 193
der Gemeentewet opgedragen regeling over te dragen op
den burgemeester; dat mede terecht door den kanton-
rechter is beslist dat de oproeping van een\' ingezeten tot
dienstpraestatie, waar de duur van den dienst niet, al-
thans niet door het daartoe eenig bevoegd gezag, was
geregeld, een\' wettigen grondslag miste, en dat alzoo
het niet voldoen aan de oproeping ook geene strafbare
overtreding der verordening opleverde.

Wij gelooven, dat de kantonrechter en de Ilooge llaad
aldus juist oordeelden. De bevoegdheid van gemeente-
besturen om persoonlijke diensten van de inwoners te
vorderen, is niet alleen gebonden aan de in art. 192 op-
genoemde . voorwaarden, maar bovendien ook aan den
eisch van art. 193, dat in eene plaatselijke verordening
moeten worden geregeld de aard en duur dezer diensten
en de gevallen waarin
zij kunnen worden gevorderd; en
ook deze bepaling, meenen wij , is hier bijgevoegd , om
te zorgen dat deze aan gemeentebesturen gegeven be-
voegdheid niet in dwingelandij ontaarde; eerst wanneer
aan alle in do artt. 192 en 193 gestelde voorwaarden en

-ocr page 113-

97

eischen voldaan is, kunnen de inwoners tot persoonlijke
dienstpraestatie worden opgeroepen.

ïsu is het volkomen waar, dat liet onmogelijk is om
in eene verordening op de brandweer vooraf juist te
bepalen hoelang een brand duren zal, en dus de diensten
der inwoners vereischt zullen zijn ; maar toch kan wel in
de verordening een maximum van tijd worden aangenomen
voor den duur dezer diensten
5 „en is dit hij do voror-
„dening* geschied, dan kunnen ook tijdig maatregelen
„worden genomen ter verzekering dat zij, die gedurende
„dat maximum van tijd werkzaam zijn geweest, met
„inachtneming der rol van dienstplichtigen, door anderen
„worden vervangen, indien do hulp der inwoners langer
„wordt vereischt. Alleen in het geval dat do ramp of
„het gevaar zoo groot ware, dat do dienst van
alle
„dienstplichtigen gelijktijdig noodig was, zou er een prac-
„tisch bezwaar bestaan, doch in zulk oxceptioiioel geval
„zal vrijwillige hulp ook van do zijde der dionstpliclitigen
„die den maximum-tijd reeds ten algemeenen welzijn me-,
„degeworkt hebben, wel niet ontbreken " >)

In de verordening moeten ook worden vermeld de gevallen,
waarin persoonlijke diensten zullen gevorderd worden, zegt
art. 193. liet gemeentebestuur zal dus bij het maken
der verordening dit voorschrift moeten in acht nemen ,
evenals het voorschrift omtrent den aard en duur der
diensten.

i) ficmccntcslcm n". 1700,

-ocr page 114-

98

Zooals wi]\' reeds opmerkten, was het de bedoeling der
regeering, dat de inwoners slechits in buitengewone gevallen
tot persoonlijke dienstpraestatie kunnen worden opgeroepen;
en dit zal het gemeentebestuur bij het vermelden der
gevallen in de verordening, moeten in \'t oog houden,
maar bovendien ook de eischen van art. 192.

In de eerste plaats toch zullen de diensten moeten
strekken
ter handhavinfj der openbare orde of in het alge-
meen belang,
maar dan ook slechts wanneer de g\'emeoute
verkeert in den toestand dat
de bijstand der plaatselijke
beambten of vrijtoillige hidp ongenoegzaam is en de plaat-
selijke middelen het betalen mn hidp niet gedoogen.
Deze
eischen van art. 192 moeten
alle aanwezig zijn, voordat
kan worden overgegaan tot het maken der verordening be-
doeld in art. 193. Door deze eischen te scheiden, zou
men de bevoegdheid der gemeentebesturen zeer belangrijk
uitbreiden, want voor zeer vele zaken schieten natuurlijk
de plaatselijke middelen te kort, en hield men dus
niet in \'t oog dat de persoonlijke diensten gevorderd
kunnen worden ter handhaving der openbare ordo, of in
het algemeen belang doch slechts in buitengewone geval-
len , dan zou het recht bestaan om\' voor al die behoeften
dezo diensten to vorderen \').

Art. 192 zegt: „ter handhaving der openbare orde, of
in het algemeen belang." Handhaving der openbare ordo

Van Meurs, blz. 19. Mr. ïhieme, Bijdragen, VII. 1C4.
Mr. B. I. L. de Geer, Bijdragen, XI. 1.

-ocr page 115-

99

is evenwel steeds in het algemeen belang; de woorden
„ter handhaving der openbare orde" hadden dus vermeden
kunnen worden; maar zij zijn hier vooropgesteld omdat
in deze § der Gemeentewet gesproken wordt over de
„handhaving der openbare orde in hot bijzonder." Per-
soonlijke diensten kunnen van do inwoners - gevorderd
worden ter handhaving der openbare orde niet alleen,
maar ook in het algemeen belang , doch altijd slechts in
buitengewone gevallen.

Do persoonlijke diensten moeten steeds strekken in het
algemeen belang, d. i. in het belang, ten behoeve der
gemeente.

Om dezo reden mogen do inwoners niet krachtens do
art. 192 en 193 der Gemeentewet worden verplicht tot
zoogenaamde burendiensten , diensten dio buren niet ten
bate van het algemeen, maar ten bate van elkander bij
sterfgevallen of ziekten bewijzen. Zoo word dan ook bij
K. B. van 25 Januari 1854 (St. 7) eono verordening der
gemeente het Bildt, en bij K. B. van 28 November 1870
(St. 180) eono verordening der gemeente Middelharnis,
beiden omtrent burendiensten, vernietigd, met do over-
wegingen : „dat de Gemoentowet in art. 192 aan den
„gemeenteraad wol do bovoegdheid geeft do inwoners der
„gemeente tot het doen van persoonlijke diensten op to
„roepen , doch uitsluitend ter handhaving der openbare
„orde , of in het algemeen belang ; dat derhalvo van deze
„bevoegdheid geen gebruik kan worden gemaakt om do
„inwoners tot het verrichten van diensten to verplichten

-ocr page 116-

100

„welke niet in het belang der gemeente , maar alleen in
„het bijzonder belang dergenen , op wie de last van het
„begraven rust, moeten strekken i)\'\'

Evenwel vinden wij in het Tijdschrift voor Staathuishoud-
kunde en Statistiek van Mr. baron
Sloet tot Oldiiuis
melding gemaakt van eene verordening der gemeente
Bierum van 13 October 18G2 op de burendiensten,
gegrond op do artt. 192 en 193 der Gemeentewet, op
welke verordening door Gedep. Staten van Groningen
geen aanmerking word gemaakt en welke derhalve werd
afgekondigd en in werking kwam.

Dc persoonlijke diensten moeten strekken in het alge-
meen belang, in het belang dor gemeente. liet geval kan
zich nu voordoen dat in hot belang der gemeente, buiten
hare grenzen, buitengewone bjjstand noodig is ; dewijl
echter de wetgevende macht der gemeentebesturen, beperkt
is tot het grondgebied dor gemeente, en de werking eener
gemeente-verordening zich niet buiten dat gebied kan
uitstrekken , kunnen de inwoners niet verplicht worden
om buiten de gemeente persoonlijke diensten te praesteeren.
Zoo vernietigde het K.Ji. van 11 Mei 1862 (St. 47) de
bepaling eener verordening op do brandweer in de gemeen-
te Nieuw- en St. .Toosland , waarbij aan do ingezetenen
de verplichting werd opgelegd om aangiften te doen bij

i) Zie ook Provinciaal Verslag van N.-IIolland over 1870 ,

blz, xxn.

•) Dl. XXV St. 2. hlz. 93. Zie ook Gemccntcslcm, n". G92.

-ocr page 117-

101

ontdekking van brand buiten de gemeente, en dat zij, des-
gevorderd oolc dienst zullen moeten doen bij zoodauigen brand.
Dit K. B. gaf de overweging: „dat boe lofielijk hulp , in zoo-
„danig geval, uit eene gemeente aan eene andere geboden,
„ook zij , do werking eener gemeente-verordening zich niet
„buiten het grondgebied der gemeonto kan uitstrekken ,
„en daardoor alzoo geene diensten buiten de gemeente aan
„de ingezetenen kunnen worden opgelegd."\')

Persoonlijke diensten kunnen gevorderd worden ter
handhaving der openbare orde of in het algemeen belang,
slechts
wanneet\' dc hijstand der plaatselijke beambten of
vrijwillüje hulp ongenoegzaam is cn de plaatselijke middelen
het betalen van hulp niet gedoogen.

Zooals wij reeds opmerkten, luidde iu het oorspronkelijk
ontwerp der Gemeentewet deze zinsnede:
wanneer de
bijstand der plaatselijke beambten , of cenc tegen betaling
tc verkrijgen hulp ongenoegzaam is,
zoodat dus geene per-
soonlijke diensten zouden kunnen worden gevorderd zoo-
lang er nog tegen betaling, onverschillig of do toestand
der gemeentekas zulks toeliet, hulp to verkrijgen was.
Wij merkten ook reeds op, dat door do aangobraehto
wijziging persoonljjke diensten reeds kunnen gevorderd
worden, indien het betalen van hulp bezwarend is voor do
gemeente , maar dat desniettegenstaande is blijven bestaan

") Zie ook het K. 15. van 11 Mrt. 1857 (St. 11). Vonnis
kantonr.
rurmercnd van 31 Mrt. 18G1. Wcekbld. 2583. Ge-
meentestem n°. G60.

-ocr page 118-

102

de voorwaarde dat deze diensten slechts kunnen gevor-
derd worden in buitengewone gevallen wanneer de in
art. 192 gestelde omstandigheden aanwezig zijn.

Zal er nu in de verordening , bedoeld in art. 193,
melding moeten worden gemaakt, dat de financieelo toe-
stand der gemeente zoodanig is , dat de vereischte hulp
niet kan worden betaald? ■— Wij geloovon niet dat zulks
noodig is. Art 103 schrijft het ook niet voor. Ook do
regoering meende niet, „dat uit do verordening zelve bo-
„hoeft te blijken dat de voorwaarden, dio art. 192 der
„Gemeentewet voor de vordering van persoonlijke diensten
„eischt, inderdaad bestaan; de wet vordert zulks niet ;
„naar het mij voorkomt, moet men van do veronderstel-
„hng uitgaan, dat do raad terecht heeft geoordeeld dat
„de vereischte voorwaarden aanwezig zijn, daar de raad
„hiertoe het best in staat is, en kan alleen dïin, wan-
„neor bepaaldelijk kan worden aangetoond, dat do door
. „de wet gewilde voorwaarden niot bestaan, do vororde-
„ning als in strijd met do wet worden beschouwd." \')

Zoo ook oordeelde de lloogo Raad in zijn arrest van
19 April 18G5,") tot vernietiging van een vonnis der
rechtbank tc Iloerenvocn, waarbij gecischt werd dat uit
de verordening, gemaakt krachtens art. 193, moet blij-
ken dat de in art. 192 gestelde voorwaarden aanwezig

\') Min. miss. van 3 Mei 1861 n". 191 (Schreuder, aant. 336).
Weekbld. 2706; van den Ilonert, G, Z. XXI. 421; Gemeente-
stem 11°. 722; Ned. Rechtspr. dl. 79 blz. 529.

-ocr page 119-

103

zijn. De H. R. namelijk overwoog : „dat nergens in de
„wet zou zijn voorgeschreven, dat eene verordening zou
„moeten inhouden de redenen van hare daarstelling; dat
„alzoo ten onrechte (bij het beklaagde vonnis) gevorderd
„wordt, dat in do verordening gewag wordt gemaakt,
„dat do gemeente Haskerlaud onvermogend zoude zijn
„om de kosten der brandweer te betalen, dat voorts art.
„192 der Qoineentewot van geeno verordening melding
„maakt, maar wel art. 193, hetwelk den aard en duur
„der diensten en de gevallen waarin zij gevorderd kun-
„non worden , regelt; dat ook de gemelde verordening naar
„aanleiding van dit artikel in het leven geroepen was." \')
Do verordening behoeft niet to vermelden dat de voor-
waarden van art. 192 aanwezig zijn; do gomoontoraad
heeft, wil hij persoonhjko diensten van do inwoners vor-
deren , slechts to beoordeelen of de gemeento verkeert
in den in art. 192 bedoelden toestand, on bestaat, naar
zijn oordeel, die toestand, dan kan hij do in art. 193
bedoelde verordening maken en haar aan Gedep. Staten
mcdcdeelen, die dan hebben to besHssen of de raad juist
geoordeeld heeft dat do in art. 192 bedoelde toestand in
do gemeento bestaat. Het onderzoek, of do in art. 192
vermelde toestand aanwezig is, komt dus in do eerste
plaats too aan den raad en daarna aan Gedep. Staten
on vervolgons aan don Koning. Do raad is zeker wel

\') Zie ook Arr. 11.11. van 13 October 1870, Weekbld. 4-13t;
Gemeentestem n". M72.

-ocr page 120-

104

het beste in staat te oordeelen over den financieelen
toestand der gemeente. Indien dus de raad oordeelt dat
de gemeente verkeert in den in art. 192 vermelden toe-
stand, kan hij de in art. 193 bedoelde verordening maken
en haar aan Gedep. Staten mededeelen, welke dan
hebben te beslissen.

Gedep. Staten hebben dus het toezicht, en kunnen,
wanneer zij meenen dat de raad zijne bevoegdheid is to
buiten gegaan , vernietiging aanvragen.

Evenwel meende do regeering met Gedep. Staten van
Noord-IIolland iu 1864, dat do beslissing over het al of
niet aanwezig zijn van de vereischten van art. 192, geheel
alleen aan den raad behoort. Wij lezen \') toch dat „een
„ingezetene der gemeente Alkmaar zich tot den Koning
„wendde met het verzoek om vernietiging der verordc-
„ning op do persoonlijke diensten ten behoeve der
„brandweer, op grond dat zij in strijd zou zijn met art.
„192 der Gomccntewct, waarbij bepaald is dat de inwoners
„tijdeljjk tot het doen van persoonljjke diensten kunnen
„worden opgeroepen wanneer de bijstand der plaatselijke
„beambten of vrijwillige hulp ongenoegzaam is, cn do
„plaatselijke middelen het betalen\'van hulp niet gcdoogen.
„De adressant betoogde namelijk dat dit laatste vereischto
„to A. niet aanwezig was, maar dat do financiën der
„gemeente zich in zoo gunstigen toestand bevonden, dat

1) Provinciaal Verslag van N.-ITolland over 18G4, blz. XXV.
Bijdragen XI. 141. Schrcudcr, aant. 399.

-ocr page 121-

105

„zij geacht moesten worden het betalen van hulp in deze wel
„te gedoogen. Wij hebben tot eene afwijzende beschikking
„op dit adres geadviseerd. Naar onze meening toch is de be-
„oordeeling der vraag, of do omstandigheden, waaronder
„persoonlijke diensten kunnen gevorderd worden, al dan
„niet aanwezig zijn, eene zaak van gemeentehuishouding,
„Avier regeling cn bestuur bij art. 140 dor Grondwet aan
„den raad zijn overgelaten. Juist door het vaststellen
„der verordening nu had do raad beslist , dat die omstan-
„digheden aanwezig waren, dat de toestand der gemeente
„A. de oproeping der inwoners tot persoonlijke diensten
„bij de brandweer toeliet on noodzakelijk maakte. Daar
„dus in dezen door do bevoegde macht uitspraak was ge-
„daan en dc verordening overigens naar ons oordeel in
„den wettehjkcn vorm was vastgesteld en niets behelsde
„wat met do wet of het algemeen belang in strijd was ,
„bestonden cr, zoo Avij meenden, geene termen tot vernie-
„tiging. Door don minister van binnenl. zaken is , namens
„den Koning, in dien zin op het adres beschikt."

Van Mkurs \') merkt hierbij aan, dat het onmogelijk
do bedoeling der Grondwet geweest kan zijn, dat door een
hooger bestuur geen onderzoek zou mogen worden inge-
steld omtrent dc wettigheid van verordeningen die op do
gemeentehuisliouding betrekking hebben, want in datzelfde
art. 140 der Grondwet toch staat, dat op do verordenin-
gen betrclFende dc huishouding der gemeente, welko aan

") Vuu Meurs, blz. 25.

-ocr page 122-

106

Provinciale Staten moeten worden medegedeeld, art. 133
van toepassing is ; terwijl in dit artikel aan den Koning
de bevoegdheid wordt gegeven om verordeningen dio met
de wetten of het algemeen belang in strijd zijn , te schor-
sen of te vernietigen. „De regehng van de gemeente-
nhuishouding is dus slechts in zooverre aan den raad
„overgelaten als ze niet met de wet of hot algemeen
„belang strijdt, en nu is het hier juist de vraag : wan-
„neer strijdt de verordening, krachtens art. 193 door den
„raad te makon, met de wet ? Aangezien do wet in art.
„193 als eisch stolt, vóórdat de raad aan do verordening
„van art. 193 mag denken, dat de plaatselijke middelen
„het betalen van hulp niet gedoogen, zal ook van wego
„de gemeente desnoods het bewijs moeten kunnen geleverd
„worden, dat die toestand werkelijk bestaat en als hem
„dat niet mogelijk is, zal van zelf blijken, dat hij do
„verordening niet had mogen uitvaardigen en dus door
„dat te doen , in strijd met het wettelijk voorschrift van
„art. 192 heeft gehandeld , welke handoHng dan volgens
„art. 153 der Gemeentewet, kan vernietigd worden." \') Het
geldt hier eono financieole zaak, en volgens onze wet
toch is juist do controle, door hooger bestuur over do
geldmiddelen der gemeente uitgeoefend, strenger dan op
andere punten. In art. 193 wordt uitdrukkelijk gezegd,
dat dc verordening aan Gedeputeerde Staten moet mede-
gedeeld worden , cenc bepaling , welko slechts tc verklaren

\' Van Meurs, blz, 26.

-ocr page 123-

107

is als men aanneemt, dat de wetgever hier een strenger
toezicht op de gemeenteraden wil uitgeoefend hebben,
dan het geval is bij gewone verordeningen, die alleen
opgezonden worden wanneer Gedep. Staten daartoe aan-
vraag doen. \')

Zoo ook lezen wij in de Gemeentestom:") „dc beoor-
„dceling of de bijstand der plaatselijke beambten, of
„vrijwillige hulp ongenoegzaam is en de plaatselijke mid-
„delen het betalen van hulp niet gedoogen, tor handhaving
„der openbare orde of in het algemeen belang, dio bc-
„oordeeling kan niet aan don rechter worden opgedragen,
„maar hgt uitsluitend in den kring der bemoeiingen van
„het administratief bestuur. De mededeeling der plaatse-
„lijko verordening aan God. Staten, voorgeschreven aan
„hot begin van art. 193 der Gemeentewet, stelt hen in
„staat om in dat onderzoek te treden, ten einde daarop
„art. 153 toe to passen." „De mededeeling der plaatse-
„hjko verordening aan Gedep. Staten, bij art. 193 voor-
„geschroven, stelt dit gezag bevoegd en verplicht, om
„te beoordeelen, of dio voorwaarden bestaan ; \') dezo
„mededeeling heeft kennelijk ton doel om te zorgen , dat
„de verordening geeno bepalingen bevat, die in strijd
„zijn mot do wet." 1)

-ocr page 124-

108

„En dc Grondwet, die in artt. 142 en 143 afzonderlijk
„over de geraeentefinancion spreekt, cn de Gemeentewet
„eischen duidelijk dat op dit gebied door het hooger be-
„stuur een streng toezicht uitgeoefend wordt." \')

Zooals wij reeds opmerkten , schrijft art. 193 niet voor,
dat in do verordening melding moet worden gemaakt van
de ontoereikendheid der gemeentefinancien ; en dit kan
ook niet geeischt worden. „Trouwens, al vermeldde men
„ook dat dc financien der gemeente niet toereikend waren,
„dan zou dit nog geen groot bewijs zijn dat het oordeel
„juist was en volstrekt geen tegenspraak uitsluiten. De
„gemeenteraad moet echter, vóór hij overgaat tot \'t uit-
„vaardigen dier verordening, overtuigd zijn dat aan den
„eisch van art. 192 voldaan is , daar anders \'t uitvaardigen
„dier verordening op zich zelf eene handeling is, in strijd
„met de wet, die dan kan vernietigd worden krachtens art.
„133 icto 140 der grondwet en art. 153 der Gemeentewet.
„Wanneer dus een inwoner der gemeente klachten in-
„dient tegen eene verordening, bedoeld in art. 193, is
„het hooger bestuur wel degelijk bevoegd, om, wanneer
„het bij onderzoek" goede gronden voor do klachten vindt,
„tot vernietiging van zulk eene verordening over to gaau." 3)
En juist om to voorkomen dat het \'zooverre komt dat dc
inwoners gaan klagen, om te zorgen dat deze aan ge-
meentebesturen gegeven bevoegdheid niet in dwingelandij

-ocr page 125-

109

ontaarde\'), is in art. 193 voorgeschreven dat dc verorde-
ning aan Gedep. Staten moet worden medegedeeld , opdat
zij terstond oordeelen kunnen of het gemeentebestuur
buiten zijne bevoegdheid is gegaan of niet. En dit toe-
zicht van Gedep. Staten op het gemeentebestuur brengt
mede het recht om in geval van twijfel , van den raad
het bewijs te vorderen dat de gemeentekas ontoereikend
is , en zoo dit bewijs niet kan geleverd worden , vernie-
tiging van de verordening aan te vragen.

Is de rechter bevoegd om iu een voorkomend geval,
waarin van hem Avordt gevraagd toepassing van bepalingen
van eene plaatseljjke verordening, gemaakt krachtens art.
193 dor Gemeentewet, — is de rechter bevoegd om te
bcoordcelen of do in art. 192 gestelde eischen aanwezig
zijn ?

Zoonis wij reeds opmerkten, kan do beoordeeling hier-
van niet aan den rechter worden opgedragen, maar ligt
zo uitsluitend in den kring der bemoeiingen van het
administratief bestuur.\'\') Do rechter heeft slechts te onder-
zoeken of de verordening voldoet aan art. 193, dus of in
do verordening zijn opgenomen do regeling van den aard
on duur der persoonlijke diensten en de gevallen waarin
zjj gevorderd kunnen wordon cn of er vrijheid is gelaten
tot plaatsvervanging cn afkoop. En indien de verordening

-ocr page 126-

B\'N-

110

voldoet aan deze eisclien van art. 193, moet de rechter
haar toepassen , zonder dat hij behoeft te treden in een
onderzoek omtrent den financieelen toestand der gemeente.
Het zou trouwens voor den rechter moeielijk zijn om
zulks te onderzoeken ; en wilde men den rechter al hier-
omtrent laten beslissen, dan moest hij zijn oordeel gron-
den op hetgeen de gemeente aanvoert ter verdediging van
haar bevoegdheid om de verordening te maken en op
hetgeen do gedaagde aanvoert ter bestrijding van dio
bevoegdheid der gemeente, op hetgeen hij aanvoert tot
staving van zijne bewering dat de verordening strijdt met
de wet; en hierbij zal het voor de gemeente natuurlijk
gemakkelijker zijn haar standpunt vol te houden, daar
zij het best in staat is over den toestand der gemeente-
financien te oordeelen , dan het voor den gedaagde moge-
lijk zal zijn zich de noodigo kennis omtrent de gemeente-
middelen te verschaffen ter staving zijner bewering dat
do gemeentekas zich niet bevindt in den in art. 192 be-
doelden toestand \').

Doch dc rechter heeft zich met dergelijke betoogen
niet in to laten ; hij heeft slechts na tc gaan of do ver-
ordening overeenstemt met het voorschrift van art. 193
der Gemeentewet. Alleen art. 193 spreekt van cenc ver-
ordening , en schrijft tevens voor wat zij moet inhouden.
In art. 192 wordt van geeno verordening gesproken.

m

Art. 192 komt voor in het hoofdstuk „van het dagchjksch

-ocr page 127-

III

bestuur in bet algemeen" en wel in § 2, waarin „van
de handhaving der openbare orde in het bijzonder" wordt
gesproken ; en alle bepalingen van deze §, met uitzonde-
ring van art. 193 , betreffen maatregelen van uitvoering,
die niet tot de bemoeiingen van den raad behooren, en
de voorschriften , in die § begrepen, zijn niet aan den
raad , maar aan het dagehjksch bestuur of het hoofd van
dat bestuur gegeven; art. 192 heeft dan ook geene andere
strekking dan om aan do uitoefening der bevoegdheid
van het dagelijksch bestuur om do inwoners tot het doen
van persoonhjko diensten op to roepen, voorwaarden to
verbinden; terwijl in art. 193 wordt geregeld do wijze,
waarop aan het dagehjksch bestuur do bevoegdheid moet
worden toegekend om dezo diensten van do inwoners dor
gemeento to vorderen. \')

En bij dezo kwestie is eerst toepasselijk hetgeen wij
daareven uit do min. miss, van 3 Mei 1861 n° 191 en
het Prov. Verslag van N.-IIolland over 1864 aanhaalden:
do
rechter moot van do veronderstelling uitgaan, dat
juist het bestaan der verordening hot bewijs is dat door
het administratief bestuur beslist is, dat do omstandighe-
den , vermeld in art. 192 der Qcmeentewet, aanwezig
zijn.

Do rechter kan wel in zjjno beslissing melding maken ,
dat uit het verband van enkele artikelen der verordening

-ocr page 128-

112

kan worden afgeleid, dat het gemeentebestuur bij het
maken der verordening indachtig is geweest aan art. 192
der Gemeentewet; dit is geen onderzoek of de gemeen-
te werkelijk in den in dat artikel bedoelden toestand
verkeert; trouwens, al werd ook in de verordening met
zoovele woorden vermeld, dat de omstandigheden van
art. 192 in de gemeente aanwezig zijn , zulks zou , zoo-
als wij reeds opmerkten nog geen bewijs van de waar-
heid daarvan zijn ; de rechter kan ook dit in zijne beslis-
sing vermelden , maar hij is onbevoegd om te onder-
zoeken hoe het met de financien der gemeente in
werkelijkheid gesteld is; dit is niet des rechters taak,
maar die van het administratief bestuur.

Zoo gaf dan ook, onzes inziens zeer juist, de kanton-
rechter to Amsterdam n". 1 , in zijn vonnis van 1 Februari
1858 -) de overweging : „dat voor do geldigheid der ver-
„ordening, slechts behoeft onderzocht te worden, of zij
„aan de vereischten van art. 193 der Gemeentewet vol-
„doctterwijl de Iloogo Raad besliste dat do rechter
onbevoegd is onderzoek to doen of do omstandigheden
van art. 192 aanwezig zijn of niet. In zijn arrest van
4 Juni 1858toch vinden wij do „O. dat die verordc-
,^ning is een onmiddohjk uitvloeisel van, cn mitsdien be-

-ocr page 129-

113

„rust op do bepalingen van de artt. 192 en 193 der
„Gemeentewet, en dat het naar eerstgenoemd artikel,
„aan den plaatsehjken wetgever heeft vrijgestaan te be-
„slissen , dat noch de bijstand der plaatselijke beambten
„of vrijwillige hulp , noch do plaatselijke middelen ge-
„doogden eene andere inrichting der brandweer binnen
„de gemeente, dan bij de toegepaste verordening heeft
„plaats gehad ; dat het aan do rechterlijke macht dus
„niet is toegekend, daaromtrent in een nieuw onderzoek
„te treden"\') Evenzoo het arrest van 9 October 18G7:
„dat de vraag, of, bij het vaststellen der verordening,
„het voorschrift der artt. 192 en 193 der Gemeentewet is
„uit het oog verloren, betreft eene aangelegenheid van
„zuiver administratioven aard , waaromtrent de beslissing
„aan de administratieve autoriteit is opgedragen, terwijl
„nergens is voorgeschreven , dat, tot wettiging eener inge-
„atelde strafvervolging, van zoodanige beslissing aan don
„rechter zou moeten blijken".

Dc verordening, bedoeld in art. 193 dor Gemeentewet,
moot,
zooveel mogelijk , elk inuomr vrijhiten , de dienden,
waartoe hij wordt opgeroepen, door een\'\' plaatsvervanger te
doen waarnemen, of voor geld , in de gemeentekas te stor-
ten, af ie koopen.

8

-ocr page 130-

lU

In de memorie van toelichting werd hieromtrent ge-
zegd : „dat een dienstplichtige zijne dienst, waar dio niet
„oogenhlikkelijk wordt vereischt, afkoopen, of een\'
„plaatsvervanger stellen mag, strookt volkomen met het
„door den wetgever , omtrent de verplichting tot den
„krijgsdienst , aangenomen beginsel. De last kan daar-
„door voor velen min drukkend, voor sommigen een voor-
„deel worden."

Hieruit blijkt , dat in dc verordening zooveel mogelijk
aan elk dienstplichtige vrijheid moet worden gegeven voor
plaatsvervanging zoowel als voor afkoop ; zoodat het dus
in strijd met art. 193 zou zijn, indien in de verordening
slechts één van beiden, of beiden slechts aan enkelen
wordt toegestaan. „De bedoeling van art. 193 is niet
„om aan den gemeenteraad de keuzo Ie geven of hij
„afkoop dan wel plaatsvervanging wil vrijlaten, maar om
„den opgeroepene, zoo deze vrijlating wil, te doen kiezen
„tusschen do beide middelen." \')

Dat dit de bedoeling is van art. 193 is ook sleeds door
de regeering aangenomen. Het K. 15. van 13 Januari
1853 (St. G), tor vernietiging van enkele bepalingen eener
verordening der gemeento Alkemade, gaf de overweging:
„dat do Qemeentowet in art. 193 vordert, dat de veror-
„dening, welko de diensten regelt, waartoe de ingezelonen
„in het algemeen belang worden opgeroepen , het aan elk

-ocr page 131-

115

„inwoner zooveel mogelijk vrijlate die diensten door een\'
„plaatsvervanger te doen waarnemen, of voor geld, in
„de gemeentekas to storten , af te koopon ; dat art. 34
„der verordening van A. slechts het stellen van plaats-
„vervangers ter waarneming van do dienst bij do brand-
„spuit, maar niet het afkoopen dier dienst toelaat; dat
„derhalve art. 34 der verordening mot de wet in strijd
„is." Zoo ook wordt in de min. missive van 2 October
1852, n®. 178\') gezegd, dat er „niet is gelet op art. 193
„der Oemeentewet, hetwelk zooveel mogelijk eiken in-
„woner vrijgelaten wil hebben , de diensten , waartoe hij
,wordt opgeroepen, door oen\' plaatsvervanger te doen
„waarnemen of voor geld af to koopon."

Elk dienstplichtige moet zooveel mogelijk vrijgelaten
worden een\' plaatsvervanger te stellen of voor geld do
dienst af te koopen , „en terecht, want er kunnen om-
„staudigheden zich voordoen , dat schier een ieder liever
„de dienst zou afkoopen dan haar in persoon tc verricli-

-ocr page 132-

116

„ten. liet gevolg hiervan zou wezen, dat het gemeente-
„bestuur, moest het zich met den afkoop vergenoegen ,
„door gemis van het vereischte personeel in de onmoge-
„hjkheid zou worden gesteld , voor handhaving of herstel
„van de openbare orde te zorgen. Het algemeen belang
„zou daardoor bedenkelijk in de waagschaal worden ge-
„stold. Voor zulke gevallen kan buiten twijfel de bevoegd-
„heid tot afkoop van de dienst worden uitgesloten. Ook
„plaatsvervanging kan in zoodanige gevallen van dringenden
„aard worden uitgesloten , want de tijd laat dan niet toe,
„om
O. a. de al of niet geschiktheid der plaatsvervangers
„te onderzoeken : het algemeen belang verbiedt elk opont-
„houd of uitstel; het vordert
dadelijke voorziening, en
„deze kan niet plaats hebben wanneer bevoegdheid wierd
„gelaten tot afkoop on plaatsvervanging, wclko alleen en
„als regel schijnen te moeten worden vrijgelaten zoo de
„aard van de diensten cn den tijd waarop deze moeten
„worden vervuld, zulks toelaten."

AVat SoiiREUDEU zegt is volkomen waar, indien in do
verordening slechts vrijheid gelaten wordt tot plaatsver-
vanging en afkoop telkens wanneer mon wordt opgeroepen
tot dienstpraestatie, want in buitengewone gevallen, zooals
brand en watersnood, zal de toepassing van dergelijke
bepaling werkelijk moeilijkheid opleveren; ter voorkoming
van deze moeilijkheid zou het daarom wel wenschohjk
zijn , dat in do verordening bepaald werd, dat men vrijheid

-ocr page 133-

117

heeft tot plaatsvervanging cn afkoop voor den duur van
een zekeren tijd , b. v. een jaar, zoodat men dan, door
zich af te koopen , bevrijd zal zijn van do diensten , die
gedurende den loop van dien tijd in voorkomende gevallen
zouden kunnen gevorderd worden ; en dit zou ook in hot
belang van do brandweer zijn , want men zou zich wel
eens kunnen afkoopen of een\' plaatsvervanger stellen bij
gelegenheid van cenc oefening met de spuit, om dan ,
bij gelegenheid van brand zolf dienst doende, golieel cn
al onkundig tc zijn in het hantecren der brandbhisch-
middelen. Ook de regoering meende „dat het wenscheiyk
„ware, dat do verordening bepaalde, dat jaarlijks ceno
„lijst dor dienstplichtigen door burgemeester en wethouders
„werd opgemaakt, en dat aan elk hunner een zeker ge-
„dcclte van hot jaar werd aangewezen om bij gelegenheid
„van brand dienst te doen, met vrijlating verder, om
„een plaatsvervanger tc stellen, of de dienst af te koopen,
„waaromtrent men zich binnen zekeren na het opmaken
„der lijst to stollen termijn zou dienen to verklaren." \')

Maar locale cn socialc toestanden kunnen aanleiding
zijn , om geen plaatsvervanging of afkoop toe te laten ;
dit meende ook de regeering: in het boven vermelde K.
15. van 13 Januari 1853 (St. 0) toch lezen wij „dat intus-
„sclien bij onderzoek is gebleken , dat het afkoopbaar
„stellen dezer diensten in dio gemeente (Alkcmade) niet

-ocr page 134-

118

„alleen mogelijk , maar in het belang der ingezeten wen-
„schehjk is en zoo ook zegt de min. miss, van 24 April
1854 n°. 244 \' ) : „bestaan er dus geene redenen , die
„plaatsvervanging verhinderen, dan zal de verordening
„ook daartoe bevoegdheid moeten geven\'\'; en evenzoo de
missive van 17 Februari 1855 n°. 139: „niet alleen
„plaatsvervanging , maar ook , waar dit mogelijk is , moet
„afkoop van de dienst vrijgelaten worden."

Ook de regoering meent dus dat niet alleen afkoop,
maar ook plaatsvervanging kan worden uitgesloten. Wij
gelooven niet, dat plaatsvervanging behoeft te worden
uitgesloten, want niet de gemeente heeft voor do plaats-
vervangers te zorgen , maar de dienstplichtige zelf, en ziet
deze kans om een geschikt plaatsvervanger te verkrijgen,
dan moet die persoon, indien liij werkelijk geschikt bevon-
den wordt, als plaatsvervanger van den dienstplichtigen
inwoner toegelaten worden. En onzes inziens mag in do
verordening ook niet bepaald worden, dat de plaatsvervanger
moet zijn een inwoner dor gemeente, want dit zou oeno
beperking zijn van do vrijheid tot plaatsvervanging, en

-ocr page 135-

119

zelfs de minste beperking of belemmering hierin is als
ongeoorloofd te beschouwen. \'}

Met afkoop is het anders ; dan moot er van gemeente-
wege gezorgd worden dat er in de plaats van hen,
die zich hebben afgekocht, andere personen worden aan-
genomen ; en indien aan den raad, bij het maken dor
verordening na onderzoek gebleken is, dat hot niet moge-
lijk zal zijn daartoe geschikte personen in voldoenden
aantal to vinden, kan dc afkoop worden uitgesloten.

Dc regccring heeft in inecrdero missives to kennen
gegeven , dat , in geval van uitsluiting van plaatsvervan-
ging of afkoop, do redenen , dio daartoe geleid hebben,
moeten worden vermeld , of zulks evenwel in do ver-
ordening zelve of op andere wijze moot goschiedcn , werd
door haar niet gezegd. Art. 193 schrijft slechts voor, dat
do verordening zooveel mogelijk elk inwoner vrijlalo do
diensten waartoe liij wordt opgeroepen , door oen plaats-
vervanger to doen waai-nomon of af to koopen; do
vermelding van plaatsvervanging of afkoop behoeft dus
slechts dan in do vorordoning plaats tc hebben , wanneer
daartoo vrijheid wordt gegeven, en worden die bcido

-ocr page 136-

120

middelen van bevrijding uitgesloten, dan is het niet
noodzakelijk volgens art. 193 dat daarvan in de verorde-
ning melding wordt gemaakt en derhalve ook niet van
de redenen die daartoe geleid hebben. Maar aan Gedep.
Staten zullen die redenen wel moeten worden medegedeeld
opdat zij kunnen onderzoeken of die redenen van uitslui-
ting gegrond zijn.

Men heeft evenwel beweerd \'), dat in elke verordening
moet worden vrijheid gegeven tot plaatsvervanging en
afkoop, want dat „de woorden
zooveel moyelijk mat haiac-
konen dat de verordening alleen daar waar de raad het
mogelijk acht, plaatsvervanging en afkoop moet toelaten,
maar wèl, dat zij iedereen moet vrijlaten om
zooveel
mogelijk
zich te doen vervangen of dc dienst af tc koopen;
het beginsel moet dus in elke verordening worden gehul-
digd." Dat dit do bedoeling zou zijn van art. 193 , moet
volgen uit de memorie van toelichting, waar men leest:
„dat een dienstplichtige zijne dienst, waar die niet oogon-
„blikkelijk wordt vereischt\'\' — hierop doelen do woorden
zooveel mogelijk — „afkoopen , of een plaatsvervanger
„stollen mag , enz."

De redactie, d. w. z. do volgorde der woorden van art.
193 zelf, meenen wij , spreekt duidelijk eene andere
bedoeling uit. liet artikel toch zegt niet, dat de veror-
dening elk inwoner moet vrijlaten om zich zooveel moge-
Ijjk van dc dienst te bevrijden , maar wèl dat do veror-

-ocr page 137-

121

dening, zooveel mogelijk, elk inwoner moet vrijlaten zich
te doen vervangen of af te koopen. Maar bovendien,
indien het waar is dat volgens do bedoeling van art. 193
iedereen moet worden vrijgelaten om zooveel mogelijk zich
te doen vervangen of do dienst af to koopen, en het
beginsel dus in elke verordening moet worden gehuldigd,
dan zouden plaatsvervanging en afkoop slechts kunnen
worden toegelaten
op H oogenblik dat de inwoners tot
dienstpraestatie worden opgeroepen
5 dus op \'t oogenblik dat
dc diensten der inwoners
noodzakelijk zijn ter voorkoming
van den onvermijdelijken ondergang der gemeente.
\') Het is
duidelijk dat \'tgevolg hiervan ook altijd zal zijn, dat cr
geen plaatsvervanging of afkoop zal worden toegestaan ,
want do tijd zal ontbreken om in do door afkoop open-
gevallen plaatsen to voorzien en om do geschiktheid der
plaatsvervangers to onderzoeken ; door dit oponthoud toch
„zou het algemeen belang bedenkelijk in do waagschaal
„worden gesteld ; dat algemeen belang verbiedt dus elk
„oponthoud of uitstel; het vordert
dadelijke voorziening ,
„on dezo kan niet plaats hebben , wanneer bevoegdheid,
„wierd gelaten tot afkoop en plaatsvervanging." ■«)

Afkoop en plaatsvervanging moot voor elk dienstplichtigo
gelijk zijn on aan elk dienstplichtige gelijkelijk worden vrij-
gelaten. Zoo ook zegt do min. miss. van 27 Nov. 1802 \')

-ocr page 138-

122

n®. 131 : „de verordening is in strijd met art. 193 der
„Gemeentewet, omdat eene classificatie der wachtplichti-
„gen voorgeschreven wordt en , tengevolge daarvan , de
„afkoopsom voor allen niet gelijk schijnt te zullen zijn."

Voor allen moet dus de som, waarvoor men zich kan
afkoopen, gelijk zijn; do verordening zal een bepaalde
som, het juiste bedrag der afkoopsom voor elk dienst-
plichtige , en niet een maximum en een minimum, moeten
vermelden ; \') en dan kan elk dienstplichtige door die som
in de gemeentekas te storten zich van de persoonlijke dienst-
plicht bevrijden.

Wij willen hier ook nog opmerken , dat do wet, spre-
kende van „storten in de gemeentekas," hiermede niet
anders kan bedoeld hebben dan dat die gelden niet
als een afzonderlijk fonds mogen worden beheerd,
maar bij do overige gemeentegelden moeten worden
gevoegd. Zoo vinden wij ook in het K. B. van 25
Januari 1854 (St. 7) de overweging: „dat do afkoopa-
„gelden , volgens de verordeiiiiig te betalen, niet ten
„voordeelo dor gemeentekas worden gebracht, gelijk art.
„193 der Gemeentewet beveelt, maar als een afzonder-
„lijk fonds bewaard, om daaruit aan de dienstplichtigen
„uitkeeringen te doen."

„De afkoopgelden moeten strekken om van gemeentc-
„wegc te voorzien in de afgekochte plaatsen ; anders toch

-ocr page 139-

123

„zou afkoop van dienst medebrengen, dat de afgekochte
„dienst gratis moest worden verricht door die wachtplich-
„tigen , welke geen gebruik\' maken van do bevoegdheid
„tot afkoop." \') Zoo ook zegt de miss. van 27 Nov. 18G2
u" 131\'): „dezo bepaling is in strijd mot do wet, omdat
„de golden, afkomstig van den afkoop der nachtwacht-
„dienst, niet in hun geheel in de gemeentekas zullen
„vloeien, maar, na aftrek van het loon der beide vaste
„nachtwakers kommandanten , worden verdeeld onder de
„inwoners, dio do dienst dor nachtwacht verricht hebben."

Ook uit de memorie van toelichting blijkt, dat de door
afkoop opengekomen plaatsen moeten worden aangevuld
met vrijwilligers; voor wien do afkoop dus „con voor-
„decl wordt."

Ook ScHiiEUDEii zegt dat in dc diensten van hen , dio
zich hebben afgekocht, van gemeentewege behoort to
worden voorzien , cn dat daartoe do afkoopgelden strek-
ken , welke niet mogen worden gebezigd tot stijving van
dc gemeentekas; cn werd er van gemeentewego niot
voorzien in do door afkoop opengevallen plaatsen , dan
zou dit „leiden tot verzwaring van den last van hen ,
„dio van do bevoegdheid tot afkoop geen gebruik hebben
„gemaakt, iets, dat niet slechts zeer onbillijk , maar
„tevens in strijd mot do bedoeling der wet zou zjjn." •■•)

-ocr page 140-

124

Daar de afkoopgelden moeten dienen om de afgekochte
plaatsen door vrijwilligers aan te zullen, zal de raad, bij
het maken der verordening er op bedacht moeten zijn ,
dat hij de afkoopsom niet te laag stelle, opdat uit de
afkoopsgelden een gelijk aantal personen kan worden aan-
genomen als cr afgekochte plaatsen zijn.

Zooals wij reeds opmerkten, heeft, in geval van
plaatsvervanging, niet de gemeente, maar de dienst-
plichtige zelf voor den plaatsvervanger to zorgen, en
daarom gelooven wij niet, dat in eene verordening op de
persoonlijke diensten der inwoners, het vrijlaten tot
plaatvervanging behoeft te worden uitgesloten. Ook do
regeering meent dat niet de gemeente, maar de dienst-
plichtige zelf voor den plaatsvervanger heeft te zorgen ;
zoo werd toch bij min. miss. van 31 Juli 185G n" 155
hot volgende op eene plaatselijke verordening aange-
merkt : „deze plaatsvervanging is inderdaad niet anders
„dan afkoop. Immers hij, die geen dienst wenscht to
„doen , zal eene zekere som betalen, waarvoor de gemcen-
„te dan een plaatsvervanger geeft. Dit is niet hetgeen
„de wet met plaatsvervanging\'bedoelt, die daar tegen-
„over het storten van geld in de gemeentekas wordt
„gesteld. Het zal niet enkel den vader moeten worden
„vrijgelaten zijn\' zoon zonder betaling tot plaatsvervanger
„te stellen, maar aan ccn ieder die de dienst kosteloos
„door oen ander kan laten verrichten ; en do betaling is

-ocr page 141-

125

„eene zaak die buiten de bemoeiing van het gemeente-
„bestuur hgt."

Zoo werd ook tereclit aanmerking gemaakt op de
bepahng eener verordening, dat bij , die verlangt zich te
doen vervangen , zidks aan den burgemeester kan aan-
vragen , die hem eene lijst van geschikte personen zal
voorleggen , waaruit bij een plaatsvervanger kan kiezen,
welken hij zal moeten betalen don prijs, door den gemeen-
teraad jaarlijks vast te stellen. Bij miss. van 9 Febr.
1855 n°. 104 •) werd hierop aangemerkt, dat zulks niet
overeenstemt met art. 193 der Gemeentewet; „do plaats-
„vervanging die volgens dit wetsartikel moet worden
„vrijgelaten, wordt hier wel toegestaan, maar toch belem-
„merd. De keuzo van den plaatsvervanger moet, behoudens
„do goedkeuring van het genioentebestuur, aan den
„dienstplichtige worden overgelaten, dio soms zonder
„eenige kosten een\' plaatsvervanger zal kunnen erlangen.
„Do voorwaarde, waarop do dienstplichtige zijne dienst
„door een onder doet vervullen , is eene zaak, die alleen
„bun beiden , niet de gemeente kan aangaan." Evenzoo
lezen wij in do miss. van 17 Febr. 1855 n". 139=): „do
„belooning van den plaatsvervanger is eene zaak, die
„buiten do bemoeiing van den gemcentewotgever ligt";
en in de miss. van 25 Augustus 185G n". 20G : „plaats-

-ocr page 142-

126

„vervanging zal op zoodanige Avijze moeten worden toege-
„staan, dat de dienstpliclitige zelf een ander geschikt
„persoon stelle op zoodanige voorwaarden als hij met
„dezen mocht kunnen treffen".

De plaatsvervanger moet als zoodanig worden goedge-
keurd , moet iemand zijn die in staat is persoonlijke
diensten te praesteeren. En wie heeft nu hierover to
oordeelen en te beslissen ? Kan dit aan den burgemeester
alleen worden opgedragen , of moet het worden beschouwd
als uitvoering der verordening , waarmede de wet burge-
meester en wethouders belast ? De regeering is hierom-
trent niet altijd consequent geweest. Zoo werd b. v. in
eene plaatselijke verordening de goedkeuring der plaats-
vervangers opgedragen aan den burgemeester; Gedep.
Staten meenden dat zulks tot do bevoegdheid van bur-
gemeester en wethouders behoorde; de minister evenwel
gaf in zijne missive van 27 Nov. 1852 n". 202 \') te ken-
nen : „dat hem geeno reden bekend is , waarom de bedoelde
„werkzaamheden eigenaardiger aan burgemeester en wet-
„houdors, dan aan don burgemeester zouden worden op-
„gedragen ; die werkzaamheden toch hebben betrekking op
„do politie en het toezicht over dc nachtwacht, en het
„schijnt dus beter, dat daarmede do ambtenaar worde
„belast, die aan het hoofd der politie staat".")

-ocr page 143-

127

In 1862 en volgende jaren was de regeering de andere
nieening toegedaan. Zoo was b. v. in eeno plaatselijke
verordening bepaald ; dat de burgemeester do inwoners
zou oproepen, het aantal dienstplichtigen zou bepalen ,
de rooster voor de toerbeurt zou vaststellen , zou oordoelen
en beslissen over de geschiktheid van den plaatsvervanger ;
hiertegen werd bjj missive van 27 Oct. 1862 n", 272\')
opgemerkt: „do oproeping der dienstplichtigen cn hetgeen
„verder aan don burgemeester wordt opgedragen, behoort
„ingevolge de wet tot do taak van burgemeester en wet-
„houders ; het geldt hier uitvoering der verordening cn
„daarmede zijn volgens art. 179« der Gemeentewet bur-
„gemeester cn wethouders belast". Daar do gemeenteraad
van Heerlen de verordening niet overeenkomstig deze
aanmerkingen wilde wijzigen , werden deze bepalingen der
verordening, wegens strijd met dc wet, vernietigd bij K.
IJ. van 15 Maart 18(53 (St. 17) met de overweging: „dat
„in hoofdstuk VI der verordening, handelendo over het
„verrichten van pcrsoonlijko diensten , de oproeping voor
„de diensten en do goedkeuring van don plaatsvervanger
„aan den burgomoester alleen worden opgedragen ; dat
„het hier geldt uitvoering dor verordening, welko ingo-

-ocr page 144-

m

„volge art 179 litt.a der Gemeentewet aan burgemeester
„en wethouders behoort."\').

Omtrent deze kwestie merkt Schreuder op, dat buiten
twijfel het opmaken van den rooster van wachtplichtigen
en de beoordeeling der redenen waarom vrijstelling van
de dienst Avordt gevraagd , uitvoering in den zin van art.
179a der Gemeentewet zijn, en alzoo behooren tot de
taak van burgemeester en wethouders; maar dat het te
ver gaat, en in de praktijk niet Avel uitvoerbaar en tevens
minder doelmatig zou zijn, wanneer van burgemeester en
wethouders ook zouden moeten uitgaan de oproeping der
wachtplichtigen , namelijk het doen bezorgen der oproe-
pingen ; de bepaling van het getal personen, die ter wacht
moeten opkomen; de regeling van de dienst; het geven
van bevelen aan do wachtplichtigen; de beoordeeling van
de geschiktheid der plaatsvervangers; de oproeping van
personen in do plaats van hen die de dienst afkochten ,
enz. Alle deze bemoeiingen „zijn geene uitvoering der
„verordening in den zin der wet, al zijn zij gegrond op
„de verordening en op de door burgemeester en wethou-
„ders vastgestelde rol van dienstplichtigen ; — zij hebben
„betrekking op de pohtie (het doel van de dienst), en op
„het toezicht over de vervuUing van dc dienst. Do bur-

-ocr page 145-

217

„gemeester staat aan het hoofd van de plaatselijke politie,
„en niets schijnt rationeeler dan dat hij de dienst regele
„van hen, die onder zijne leiding de pohtie in zijne ge-
„meente moeten uitoefenen. Aan hem zijn hij art. 101
„der Gemeentewet de benoeming en net ontslag der plaat-
„sehjko dienaren van politie opgedragen ; van hem gaat
„hunne ambtsinstructie uit. TTij regelt dus de dienst dier
y^vaste beambten , bjj beoordeelt hunne geschiktheid. Die
„bevoegdheid zou bjj echter missen waar het geldt de
„regeling van politiedienst, door inwoners kosteloos in
„het algemeen belang te verrichten".\')

Wij gelooven niet dat do bewering kan opgaan, dat
juist omdat aan den burgemeester alleen is opgedragen
do benoeming en het ontslag der plaatselijke dienaren
van politie en dat van hem hunne ambtsinstructie uitgaat
volgens art. 101 der .Gemeentewet, en hij dus de dienst
dier faste beambten regelt en hunne geschiktheid beoor-
deelt, dat hem alleen daarom ook juist zou moeten zijn
opgedragen de bemoeiingen welke voorkomen bij hot
vorderen van persoonlijke diensten van do inwoners.
Onder „dienaren van politie" toch in do artt 100
en 101 der Gemeentewet, „moeten worden verstaan
„alle ambtenaren, welke met de handhaving van orde
„en veiligheid van wege de gemeente zijn belast",
ü)

-ocr page 146-

130

De in art. 191 bedoelde dienaren van politie zijn zulks
van beroep, zijn ambtenaren, hebben zich met eigen
verkiezing onder de bevelen van den burgemeester gesteld,
en weten uit hunne aanstelling en instructie waaraan zij
zich hebben te houden, wat zij hebben te doen en te
laten ; de tot persoonlijko dienst geroepen inwoners evenwel
zullen de van hen gevorderde diensten meestentijds wel
met tegenzin verrichten; daarenboven zijn zij volstrekt
geen ambtenaren , en kunnen zelfs niet
tijdelijke beambten
genoemd worden, in tegenstelling van de in art. 191
genoemde
vaste dienaren van politie; om ambtenaar to
zijn zal ten minste toch wel altijd eene benoeming cn
aanstelling moeten voorafgaan; of zou het eenvoudig
geplaatst worden op de lijst der persoonlijk dienstplichtigen
iemand reeds ambtenaar doen zijn ? Op deze wijzo zou
men gedwongen kunnen wórden om gemeenteambtenaar
te zijn; iets wat wij niet kunnen aannemen.

Bovendien, aan de aan gemoentobosturon gegeven
bevoegdheid om de inwoners tot persoonlijke dienstprae-
statio op to -roepen, zijn vele voorwaarden verbonden ter
voorkoming dat zij in dwingelandij ontaarde; en daarom
gelooven wij dat aan den burgemeester alleen niet mag
worden opgedragen do beoordeoling en beslissing omtrent
de al of niet geschiktheid der dienstplichtige inwoners en

-ocr page 147-

131

der gestelde plaatsvervangers ; de inwoners mogen hierin
niet aan de willekeur van één persoon worden overgelaten,
maar hiermede zullen burgemeester en wethouders belast
zijn. En wat aangaat de moeilijkheid die zich bij do
toepassing der verordening zou voordoen, wij merkten
reeds op, dat ook de regeering meende dat het wensche-
lijk ware dat plaatsvervanging en afkoop werden vrijge-
laten voor den loop van zekeren in de verordening to
vermelden tijd, en niet voor eiken keer dat dc diensten
gevorderd worden ; en wat aangaat de zorg, dat in de
plaats van hen die zich van de dienst hebben afgekocht,
van gemeentewege andere personen optreden, bezoldigd
of om niet,
deze personen kunnen tijdelijke beambten
genoemd worden, zij toch moeten worden aangesteld,
hetgeen natuurlijk slechts met hunne toestemming kan
geschieden, zij zullen zich in alles hebben te onderwerpen
aan de beslissing van den burgemeester, als hoofd der
politie in do gemeente.

Wat betreft de overige punten van uitvoering, zooals
het oproepen of doen oproepen der dienstplichtigen, do
bepaling van het aantal op to roepenen; dezo bomooi-
nissen kunnen moeilijk aan burgemeester en wethouders
worden opgedragen, want dezo zouden dan in elk voor-
komend geval dat de inwoners moeten opgeroepen worden
eerst moeten vergaderen om daaromtrent te beslissen,
waardoor weder oponthoud zou ontstaan ; met de meening
dat ook dozo punten van uitvoering der verordening inge-
volge art. 179 tot dc taak van hot dagelijksch bestuur

-ocr page 148-

132

behooren, kunnen wij ons niet vereenigen. Het woord
„uitvoering" moet niet zoo ruim worden verklaard. „Uit-
„voering toch omvat tweeërleij hoofdverricbting: het
„beramen van maatregelen en het nemen van besluiten
„ter uitvoering — en dit deel is aan het college van
„burgemeester en wethouders opgedragen; — en ten
„andere het onmiddelijk ten uitvoer leggen der beraamde
„maatregelen en genomen besluiten. Dit laatste is de
„taak van den burgmeester"

Wij hebben nog op to merken , dat voor hem , Avien
de persoonlijke dienst om de een of andore reden niet
kan worden opgelegd, ook geene verplichting tot afkoop
of plaatsvervanging bestaat. Dit is zoo duidelijk, dat
het eigenlijk geene bespreking behoeft. Persoonlijke
diensten immers kunnen slechts gevorderd worden van
hem, die in staat is die diensten zelf tc verrichten ; voor
hem , die buiten staat is persoonlijke diensten te praestee-
rcn , bestaat dus ook gecno verplichting daartoe; en
waar geeno verplichting tot persoonlijke dienst bestaat ,
kan immers ook niet worden voorgeschreven om zich van
die niet bestaande plicht te bevrjjdcn , kan noch het
stellen van een\' plaatsvervanger, noch het afkoopen van
do dienst worden voorgeschreven. Ofschoon dit zoo
volkomen klaar en duidelijk is, hebben toch gemeente-
besturen zulks meermalen uit het oog verloren. Zoo werd
in eene plaatselijke verordening bepaald, dat huisgezinnen,

\'YYan Oosterwijk , hlz. 880.

-ocr page 149-

133

in welke geene manspersonen aanwezig zijn en daartoe
genoegzaam vermogend zijn, de dienst door een plaats-
vervanger kunnen doen vervullen. Ilier wordt dus do
persoonlijke dienst niet beschouwd als eene op do^jcrso»*?»,
maar als eene op de
huisgezinnen rustende verplichting.
Indien iemand wegens ongeschiktheid recbt op vrijstelling
heeft, zal hij dit recht behouden zoolang zijne ongeschikt-
heid duurt, ook al bevinden zich in zijn gezin geschikte
mannen. In het beginsel der persoonlijke diensten zijn
de tot die diensten geschikte personen , uit eigen hoofde
tot de dienst verplicht, terwijl de ongeschikten hun recht
van vrijstelling dat zij uit persoonlijke ongeschiktheid
ontleenen , behouden.

Do regeering heeft zicii altijd uitdrukkelijk tegen der-
gelijke bepalingen verklaard ; zoo lozen wij o. a. in do
min. missive van 10 Maart 18G4, n". 184\'\') „persoonlijke
„diensten mogen niet gevorderd worden alleen van do
„hoofdbewoners van huizen, maar moeten, zoo zij noodig
„zijn, daartoe verplicht worden allo inwoners zonder
„onderscheid , voor zoover zij in staat zijn do dienst in
„persoon to verrichten. Slechts hij, die do dienst per-
„soonlijk kan verrichten , is gehouden aan het betrekkelijk
„voorschrift te voldoen. Do oproeping kan dus niet ge-
„schicden om een persoon te stellen, die de dienst zal
„doon, maar wel om dc dienst persoonlijk te verrichten.

\') Schrcudcr, Aaiit. 314; Zie ook Anntt. 315 cn 317.
=) Van Ooslerwijk, blz. 1341.
\') Schreuder, Aant. 31G.

-ocr page 150-

134

„Wil men dit laatste niet, en valt men niet in de termen
„van uitzondering, dan kan men de dienst door een plaats-
„vervanger doen vervullen of dezelve afkoopen. Iemand,
„die boven den dienstplichtigen ouderdom en daarom
„persoonlijk van de dienst vrijgesteld is, kan niet verplicht
„worden, een\' plaatsvervanger te stellen of de dienst af
„te koopen, evenmin als die verplichting opgelegd kan
„worden aan weduwen of ongehuwde vrouwen, indien
„deze de hoofdbewoners van huizen zijn." \')

Zoo zegt ook het K. B. van 15 Juli 1858 (St. 58):
„dat art. 193 der Gemeentewet wel spreekt van afkoop
„van de dienst of van het stellen van een plaatsvervanger
„doch dat afkoop on plaatsverv.anging uit den aard der
„zaak niet te pas kunnen komen, dan waar werkelijk
„verplichting bestaat; dat toch van afkoop cn plaatsver-
„vanging in do wet melding is gemaakt, alleen om den
„dienstplichtigen het vervullen hunner verplichting ge-
„raakkehjker te maken, doch niet om aan hen , die de
„dienst niet zclven kunnen waarnemen, eene andere
„verplichting op te leggen." 2)

\') Zie ook de missives van 5 Dec. 1852 n°. 7 , Schreuder,
Aant, 314; 24 April 1854 n". 244, Schreuder, Aant. 328 ;
20 Aug. 1856 n». 125, Schreuder, Aantt. 314, 315; 26 Aug.
1856 nn. 111, Schrcudcr, Aantt. 314, 317; 6 April 1863 n». 5,
Schreuder, Aant. 314.

\') Zoo ook dc Koninklijke besluiten van 18 Aug. 1869
(St. 1^6); 23 Oct. 1869 (St. 165); 12 Maart 1876 (St. 52).

-ocr page 151-

135

Mag het gemeentebestuur, wanneer de gemeente ver-
keert in den toestand bedoeld in art. 192 der Gemeente-
wet, wanneer dus de plaatselijke middelen het betalen
van hulp niet gedoogen, in de verordening op de pcrsoonlijko
diensten der inwoners, de bepaling opnemen dat de in-
woners 5 dio diensten gopraesteord hebben bezoldigd zullen
worden ? Juist omdat de persoonlijke diensten slechts ge-
vorderd kunnen
Avorden indien o. a. dc gemeentekas het
betalen van hulp niet gedoogt, mccnen Avij dat zoodanige
bepaling niet mag worden gemaakt.

Zoo Averd toch in cenc plaatselijke verordening bepaald,
dat aan do dienstplichtigen een zekere som, verschillende
naar hunne onderscheidene rangen , als schadeloosstelling,
naar gelang van den tijd , gedurende welken zij bezig zijn
geweest, zou worden toegelegd. Gedep. Staten merkten
liierop aan, dat dit in strijd scheen met art. 192 dor
Gemco!iicwet, dewijl, volgons dat artikel, de ingezetenen
juist opgeroepen
Avordon , wanneer cn omdat dc plaatselijke
middelen het betalen van hulp niot gedoogen. \') Do
minister ovenwol zeido in zijne missive van 22 Nov. 1850
n". 137 2): „dat het verleenen van schadeloosstelling aan
„do tot persoonlijke diensten opgeroepen ingezetenon strjjdig
„zou zijn met art. 192 der Gemeentewet, kan niet worden
„toegegeven. Zoo do gemeentekas do hulp niet kan
„betalen, d. i. ccnc voldoende belooning geven kan, dan

\') Van Oostcrwijk, blz. 598; Schrcuder, Aant. MO.
Van Oostcrwijk, blz. GOO ; Schrcuder, Aant. \'149.

-ocr page 152-

224

„kan zij tocli in staat zijn eenige scliadeloosstelling aan
„de dienstdoenden te verstrekken wegens tijdverlies. Uit
„het toekennen eener bloote schadeloosstelling, gehjk
„hier, volgt dus geenszins, dat er geene termen voor do
„de toepassing van art. 192 zouden bestaan."

Het gevoelen van Gedep. Staten komt ons juister
voor. \') Het doel van art. 192 is, dat de persoonlijke
diensten om niet worden gevorderd en om niet worden
verleend. „Indien men aan de letter van art. 192
„wilde blijven hangen, zou men kunnen zeggen: er
„staat in dat artikel te lezen: „zoo do plaatselijke
„middelen het
betalen van hulp niet gedoogen" en het
„geven b. v. van eene kleine som als schadeloosstelling
„is geene eigenlijke betaling; maar dan komt men in
„de a priori bij algemeene verordening niet wel op to
„lossen vraag, hoe groot de som moet zijn, die alleen
„als schadeloosstelling voor tijdverlies . en niet als eene
„eigenlijke betaling kan worden aangemerkt; eene vraag,
„die in zulk eeno mate van tijden, plaatsen en bijzondere
„toestanden van personen afhangt, dat zij a priori bijna
„niet door den plaatselijken wetgever in zijne algemeene
„verordening, veelmin door do hoogere autoriteiten, dio
„van de verordening moeten kennis nemen , kan worden
„beantwoord." 2)

1) Zie ook; van Meurs, blz 13.
-) Viin Oosterwijk, blz. 603.

-ocr page 153-

137

Kan het gemeentebestunr de overtreding der verorde-
ning op de persoonlijke diensten met straf bedreigen , of
is hierin reeds voorzien bij de algemeene wet ?

Wij moeten voorop stellen dat, indien geene straf tegen
de niet-nakoming dor verordening Avordt of is bedreigd ,
de dienstplichtigo inwoners zich al liclit niet het minste
zouden laten gelegen liggen aan de oproeping tot dienst-
verrichting.

In de artt. 192 en 193 der GemcentoAvet wordt avoI is
Avaar niet gesproken van bevoegdheid van gemeente-
besturen tot strafbedreiging tegen niet nakoming dor
verordening, on Avordt ook niet verwezen naar art. 101
der Gemeentewet,
Avaarbij aan den raad bevoegdheid
wordt gegeven op overtreding zijner verordeningen ,
voor zooveel daartegen niet bij eene Avet, cencn alge-
meenen maatregel van inwendig bestuur of eene provin-
ciale verordening is voorzien, hechtenis van ten hoogste
zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en tAvintig
gulden te stellen \'), doch onzes inziens kan zulks geen
grond opleveren om te beweren dat do raad zoodanige
bevoegdheid niet heeft.

Het vorderen van persoonlijke diensten is slechts ge-
oorloofd tor handhaving der openbare ordo, of in het
algemeen belang. Nu is, zooals
Avij reeds opmerkten,
art. 192 opgenomen, niet alleen om den twijfel
Aveg te
nomen
Avelko omtrent dezo bevoegdheid van gemeentebe-

«) Ari. 24 Wet vftii 15 April 188G (St. G4).

-ocr page 154-

138

sturen bestond, maar ook om, door voorwaarden aan
deze bevoegdheid te verbinden , te voorkomen dat zij in
dwingelandij ontaarde. Behalve de eischen, by de artt.
192 en 193 gesteld, staat de verordening, bedoeld in
art. 193, gelijk met de verordeningen die do raad krach-
tens de hem in art. 135 der Gemeentewet gegeven be-
voegdheid kan maken in het belang der openbare orde
en betreffende de huishouding der gemeente.

De verordening, bedoeld in art. 193, kan dus gebracht
worden tot de pohtieverordeningen \'), op welker overtre-
ding, volgens art. 161 der Gemeentewet,^) de raad straf
kan stellen, voor zooveel niet bij eene wet, eeuen alge-
meenen maatregel van inwendig bestuur of eene provincialo
verordening daarin is voorzien.

Is hierin nu voorzien bij art. 446 S. R., dat straf-
baar stelt hem, „die bij het bestaan van gevaar voor do
„algemeene veiligheid van personen of goederen of bij
„ontdekking van een misdrijf op heeterdaad, het hulpbe-
„toon weigert dat de openbare macht van hem vordert,
„en waartoe bjj, zonder zich aan dadelijk gevaar bloot
„te stellen , in staat is" ?

In dit art. 446 S. 11. „is de algemeene uitdrukking
„gevaar voor de algemeene veiligheid van personen of

\') Zie ook Arr. II. R. van 23 Mei 1871 ; van den Ilonert
0. Z., XXV. 452; Ned. Rechlspr., dl. Ü8 blz. 30. "Zie ook
Schreuder, blz. 170 en 211.

=) Art. 24 der Wet vun 15 April 188C (St. 64).

-ocr page 155-

139

„goederen" in de plaats gesteld voor do reeks van bij-
„zondere gevallen, genoemd in art, 475 n°. 12 C. P. Zij
„omvat alle gevallen, waarin hetzij door menschen, hetzij
„door natuurkrachten, do algemeene veiligheid van per-
„soneu of goederen bedreigd en de hulp der burgers
„ingeroepen wordt om dat gevaar af te wenden. Van
„rampen of onheilen behoeft dus niet afzonderlijk gewaagd
„te worden. Hulpbetoon bij volksoploopen is opzettelijk
„niet afzonderlijk vermeld ; voor zoover in dit geval de
„algemeene veiligheid niet bedreigd wordt, is er geen
„reden om te straffen". \')

Art. 44G S. R. voorziet dus in hetzelfde geval, waarin
art. 475 n". 12 C. P. voorzag. Dit artikel nu, stolde
strafbaar hen, die toevallig tegenwoordig zijn cn, door
de bevoogde autoriteit gesommeerd om hulp to bieden ,
hieraan niet voldoen. Do plaatselijke verordening daaren-
tegen , zou moeten strafbaar stellen hen, die na oproeping
tot dienstverrichting, niet opkomen.

Ook do Ilooge Raad besliste bij zijn arrest van 11 Mei
1858 ») dat dein art. 475 n®. 12 C. P. bedoelde diensten
moeten zijn gevorderd bij zoodanige onvoorziene en ge-
wichtige omstandigheden, die eono spoedige en onverwijlde
voorziening dringend noodzakeljjk maken cn eene uitbrei-
ding der gewone verplichting volkomen kunnen wettigen.;

\') Memorie van toelichting.

3) Weekblad 2099 ; van den Iloncrt, Strafr. 1858 , 1. 28C ;
Ned. Reehtspr. dl. 59, blz. 124.

-ocr page 156-

140

terwijl in het arrest van 19 Januari 1869 \') voorkomt de over-
woging : „dat het toegepaste artikel van het wetboek
„van strafrecht niet voorziet in volstrekt hetzelfde , als
„waartegen is voorzien bij de plaatselijke verordening,
Ij „vermits het bedoeld artikel van den code pénal alleen

„raakt dadelijke en onmiddohjke voorziening tegen eiken
„brand, ontstaan op het oogenblik der inroeping van
„hulp ; terwijl de plaatselijke verordening voorziet in hot
„algemeen in voorkoming van toekomstige oventueelo
„ongelukken en schaden , door aangeduide branden van
„zekeren bepaalden aard , en door regelmatigen en gere-
„gelden bijstand to bedwingen."

Gemeentebesturen zijn dus bevoegd , meenen wjj, straf
te bedreigen tegen overtreding der verordening bedoeld
in art. 193 der Gemeentewet.

Vele moeilijkheden kunnen zich, zooals wij gezien
hebben, bij de toepassing van de artt. 192 en 193 der
Gomocntowet voordoen ; hiertoe dragen ook zeer veel bij
do meermalen door dc regeering gegeven tegenstrijdige
beslissingen.

Veel kan er gedaan worden om do persoonlijke diensten
van art. 192 tot eene zeldzaamheid to maken, cn hiertoe
kunnen ook dc inwoners zelve medewerken ; in de meeste
gemeenten evenwel zullen zij toch nooit geheel kunnen

\') Schreuder, Aant. 440; van den llonert, G. Z. XXIV. 1259.

-ocr page 157-

141

worden gemist \') tenzij met groote geldelijke opofferingen.

Het geval kan zich ook voordoen dat de gemeentekas
zich in zoodanigen toestand bevindt, dat zeer wel, tegen
dc gewone tor plaatse geldende dagloonen , personen kun-
nen worden aangenomen om in geval van nood dc plaat-
selijke beambten bjj to staan, maar dat dan de inwoners
zulke hoogo eischen stellen voor de eventueel te verleenen
hulp, dat de gemeentemiddelen het betalen daarvan niet
gcdoogen, en dus do toestand , bedoeld in art. 192 der
Gemeentewet, door de inwoners zelve in het leven geroe-
pen wordt. Aan het gemccntobostuur blijft dan niets
anders te doen over dan om do inwoners bij verordening,
bedoeld in art. 193, te verphchten tot persoonlijke
diensten.

Wat aangaat het onderzoek door hooger bestuur of het
oordeel van het gemeentebestuur dat de toestand van
art. 192 in de gemeente aanwezig zou zijn , juist is — dit
punt vooral behoort boter to worden geregeld ; thans wordt
door Gedep. Staten zoowel als door do rcgecring aange-
nomen dat do gemeenteraad alleen bevoogd is daaromtrent
to oordooien, cn dat — indien dc raad eene verordening
maakt op het vorderen van persoonlijke diensten van do
inwoners, men moet uitgaan van dc veronderstelling dat
juist door het vaststellen dier verordening do raad beslist
heeft dat dc omstandigheden , bedoeld in art. 192 , in dc
gemeente aanwezig zijn.

\') Zie ook vnii Meurs, blz. 7.

-ocr page 158-

230

r

K

Onzes inziens moeten hierbij meerdere waarborgen
gesteld worden ter voorkoming dat de raad niet verkeerd
oordeelo; \') de mededeeling toch aan Gedep. Staten,
gevorderd in art. 193, is onvoldoende zoolang door de
regeering en Gedep. Staten zelve , daaronder niet tevens

fi begrepen Avordo de hun opgelegde verplichting om te

u

onderzoeken of de raad juist geoordeeld heeft.

J

\') Zie ook Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, Handl. tot de
kennis van het Ned. Staatsr. en Staatsbest., 1865 , blz. 622.

-ocr page 159-

NGKN

SI

-ocr page 160-

il

: V

-ocr page 161-

STELLINGEN.

I.

Alhoewel naar Romeinsch recht de verpaclitcr geen
stilzwijgend pandrecht op de invecta et illata heeft, kan
hem toch zonder uitdrukkelijk beding een pandrecht op
dezo toekomen.

IL

Art. 3 al. 1 der Grondwet behoorde to luiden : allen
dio zich op het grondgebied van het Rjjk bevinden of
daar goederen bezitten, hebben gehjko aanspraak op be-
scherming van persoon cn goederen.

III.

Ilet lidmaatscliap van ccne der Kamers van do Staten-
Gcneraal, voor do ter dier Kamers afgevaardigden, vangt
aan van af het aannemen der benoeming.

-ocr page 162-

146

\\r
■ t

IV.

Art. 138 der Grondwet moet in dien zin worden opge-
vat, dat telkens bij het brengen van wijzigingen in de
Gemeentewet, de Provinciale Staten moeten worden
gehoord.

V.

Blijkt uit eene volkstelling dat het getal raadsleden
eener gemeente dient te worden vermeerderd, dan moet
dio aanvulling geschieden volgens art. 8 der Gemeentewet.

VI.

Hand- en spandiensten behooren niet tot do persoon-
lijke diensten waartoe dc ingezetenen, ingevolge ait. 192
der Gomoentewet kunnen worden opgeroepen, maar moeten
gerangschikt worden onder de in art. 239 dier wet be-
doelde verplichting tot arbeid ten behoeve van gemeente-
werken.

VIL

Ten onrechte beweert Mr. C. .1. 11. Nieuwenhuis

I (N. Bijdr., 1880 blz. 32) dat artt. 15 en 16 Strafwetboek

H i

inbreuk maken op het koninklijk recht van gratie.

VIII.

De voorwaardelijke invrijheidstelling verliest door do
!|{l • wijze van rogoHng haar doel.

•\'i ■

-ocr page 163-

147

IX.

Het door den vader verlaten kind kan niet wegens
landlooporij gestraft worden.

X.

De verjaring der bigamie begint op den dag na dien
der voltrekking van het dubbel huwelijk.

XL

De rechter mag den advocaat, die door het O. M. als
getuige is gedagvaard, niet weigeren als verdediger toe
te laten.

XII.

Hot wettelijk vruchtgenot mag met hypotheek be-
zwaard worden.

XIII.

Do verpanding der vordering bevat eeno beperkte
voorwaardelijko cessie.

XIV.

Do erfgenaam is gehouden do vreemde zaak, dio zich
in do erfenis bevindt, aan hem aan wien zij gelegateerd
werd uit to koeren.

-ocr page 164-

148

XV.

De schuldeischer uit eene hoofdelijke verbintenis, die
tegen den eenen schuldenaar in het ongelijk is gesteld
(of gewonnen heeft) kan den anderen nog aanspreken
(maar niet de actio indicati gebruiken.)

XVI.

"Wanneer lijfrente bij vooruitbetaling is bedongen, en
hij, op wiens lijf de rente was gevestigd , op den vervaldag
van den vooruit te betalen termijn is overleden, heeft de
rentheffer recht op den verschenen termjjn.

XVII.

De verweerder, wien de suppletoire eed is opgelegd,
wordt, bij weigering om dezen af to leggen, in het
ongelijk gestold, tenzij hij den eischer den dccisoiren eed
aanbiede.

XVIII.

Nieuwe couponbladcn moeten uitgekeerd worden aan
den iioudor van het cfFcct cn niet aan dien van den
talon, als beiden zich tegelijk aanmelden,

XIX.

Verzet tegen de toelating van oen schuldeischer is ge-
oorloofd, zoolang de vcriticatie-vcrgadcring niet gesloten is.

-ocr page 165-

149

IX.

De betrokkene, dio, nadat hij den wiaselbrief betaald
heeft, ontdekt dat zijne acceptatie valach is, kan het
betaalde terugvorderen.

xxr.

Eene verklaring door een boekverkooper afgelegd, dat
hij accepteert „voor rekening" een zeker aantal exem-
plaren van een aangeduid werk, hem door een colporteur
dos uitgevers opgegeven ala door een particulier genomen,
stelt daiU\' eene onvoorwaardelijke bestelling van den
boekverkooper aan den uitgever.

XXII.

Het verbod van art. 525 I" lid li. V. betreft niet den
derden bezitter onder wien het beslag gedaan is.

XXIII.

Ilij, die zich in het geval, bedoeld in art. 590 li. V.,
hooft laten gijzelen zonder het stellen der zekerheid te
vorderen, kan do wettigheid dezer gijzeling niet moer
betwisten.

-ocr page 166-

150

XXIV.

Het stelsel van reciprociteit in de handelspolitiek is
af te keuren.

XXV.

Het is ondoenlijk om den arbeider, vooral bij de grooto
industrie , een gedeelte van de winst des ondernemers
toe te kennen.

-ocr page 167-

wâStM

^ -

M:\'\'

œ

-ocr page 168-

-

■-r ..■■\'•\'■■\'.,.>

..\'iV

i
iv.

■r..\' " ■ " ■

Vi

■<

^^ A

-ocr page 169-

-uw

-ocr page 170-

A\'.ï\'

■ /

m\'

f4

\'-\'-\'■Mm...

•v

- ^r. \'
. /é-

-ocr page 171-

m

-ocr page 172-

î;
I

m

f.\'

M

5

V

ïïây:-\'\'-?.\'

s

ftf