-ocr page 1-

A. D. H. KOLFF.

DE JEUGDI&E LEEFTIJD

m

HET STRAFWETBOEK.

UTRECHT,

J. DE KEUYFP.
1 8 8 6.-

TJ

n

n

ir

\\

n

-ocr page 2- -ocr page 3-

• ^

. i\'* \' v*

^ " V*"

/\'.-nv;.-;

- . »

t- :

è ÏJ^Ïiî^

m

fe?;!\'

\' î ^

R

-ocr page 4-

■ " \'V ... - • > - , . - . >i

, \' . \'7 - ■ 1

r V* " s H * t ê r ^ ^ ^ " ^

s-\',- . • ...... \' - \' ,1-y -\'---A

ÄS-\'"-. / . •• „ ^..j \'i.^ . -- V\' \' ^ ..\'^-\'■\'v. .

fv;, ■■ ...

-,.,\' \'\' - \'.i >- ; - • ■

-ocr page 5-

DE JEUGDIGE LEEFTIJD

IN

HET STRAFWETBOEK,

-ocr page 6-

ï i

li

V

. /.\' r

^ A

-ocr page 7-

DE JEUGDIGE LEEFTIJD

IN

HIST STRAFWETBOEK

PROEFSCHRIFT

ter tebkruaina va.n den (ïbaad
van

ÏI«!-)

AAN DE jllJKS-jjNIVERSITEIT TE jjTF^ECHT ,
na machti&1n& van den eectob magnificus

D^ J. A. WIJNNE,

Hoogleeraar in de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DB. BEDENKINGEN VAN DE

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
op WOENSDAG den 17den FEBRUARI 1886, des namiddags te 3 nnr,

ADKIAAN DIRK HENDRIK KOLFF,

geboren te Arnhem.

TITRKfiHT

J. DE KRUYPP.
1886.

-ocr page 8-

fW^

u \'

■y\' i ♦

i/\' /

\\ m

Vi

lai^Ä

ïiïï--.

-ocr page 9-

■f

-.-tl

■ D"-"

-ocr page 10-

......\'•I

-ocr page 11-

Bij het verlaten der Academie is het mij een
aangename taak aan de Professoren der Juridische
Faculteit mijne erkentelijkheid te betuigen voor het
genoten onderwijs, en vooral mijn hooggeachten Pro-
motor
Mr. M. S. Pols dank te zeggen voor de hulp
en bereidvaardigheid, mij bij het maken van dit
Proefschrift betoond.

Aan allen, wier vriendschap en tvelwillendheid ik
in mijn Studententijd heb mogen ondervinden, roep
ik een hartelijk vaarwel toe.

K.

-ocr page 12-

il

-ocr page 13-

De zorg van den strafwetgever voor de lieden van
jonge jaren vertoont zich op twee wijzen.

Ten eerste, hoe jeugdige lieden bij wetsovertredin-
gen zullen gestraft worden; ten tweede hoe zij tegen
aanrandingen zullen beschermd worden.

Zij die niet genoeg doorzicht hebben, zijn voor
hunne handelingen niet op dezelfde wijze aansprakelijk
te stellen als lieden van rijperen leeftijd, en zij
kunnen ook niet even goed als deze voor zich
zeiven zorgen, en behoeven dus grootere bescherming.

De artikelen van het strafwetboek in welke wegens
de leeftijden bijzondere voorschriften voorkomen, zijn:

I. Ten opzichte van ongeborenen Art. 295—298
die handelen over de abortus.

II. Ten opzichte van jonggeborenen en wel art. 259
te vondeling leggen door de moeder.

Art. 290—292 over kindermoord en kinderdoodslag.

Art. 448 over niet aangifte van geboorte.

III. Ten opzichte van kinderen beneden 7 jaren

1

-ocr page 14-

handelt art. 256 over \'t te vondeling leggen of ver-
laten.

lY. Ten opzichte van kinderen beneden 10 jaren
handelt art. 38 over de ontoerekeningsvatbaarheid.

Y. Ten opzichte van kinderen beneden 12 jaren
handelen art. 244 en 245 en wel over ontucht, en
art. 253 en 279(2) over afstand tot bedelarij.

YI. Ten opzichte van kinderen beneden 14 jaren
handelt art. 12 over \'t niet toepassen der afzonderlijke
opsluiting.

YII. Ten opzichte van kinderen heneden 16 jaren
handelen de artikels 39 over \'t onderzoek naar het
oordeel des onderscheids, art. 247 en 248 over
ontucht gepleegd met die kinderen, art. 252 over
dronken maken en toedienen van sterken drank.

Ten laatste heeft men nog eenige artikels die in
\'t algemeen over minderjarigen handelen en wel:

Art. 249 over ontucht.

Art. 250 over koppelarij.

Art. 281 over schaking.

Art. 279 en 280 over ontvoering of verberging.

Art. 445 over wegblnven van familieraad.

-ocr page 15-

I.

strafbare feiten begaan door jengdige daders.

i

Om gestraft te kunnen worden moet de dader met
bewustzijn gehandeld hebben, hy moet de gevolgen
van zijn doen eenigzins kunnen beoordeelen, en ook
weten dat hij onrecht doet.

Bij een kind is aan een zoodanig bewustzijn niet
te denken. Geib, lehrbuch des deutschen strafrechts
2 bl. 68 zegt hiervan: das kind lebt ausschliesslich
in der gegenwart. Alles was der zukunft angehört,
oder mindestens wie die (bürgerliche) strafe, nicht

(1) Verg. V. Egidy über die berücksichtigung des jugendlichen
alters im strafrechte, archiv des criminalrechts 1855 bl. 63. Die
juristische zurechnungsfähigkeit kann nicht ohne eine gewisse
entwickelung der menschlichen Individualität gedacht werden. Sie
kann daher nur erst dann beginnen, wenn der mensch zu einer
solchen reife gelangt ist, dass er nach bestimmten begriffen und
grundsiilzen zu handeln vermag.

-ocr page 16-

gerade in der nächsten zukunft zur Wirksamkeit
kommt, ist für das kind nicht vorhanden und kann
daher dessen handlungen auch nicht bestimmen.

Berner, Lelirbuch des deutschen strafrechts § 77, zegt
van liet kind: In seiner ersten lebensperiode ennan-
gelt der mensch noch des selbstbewustseins , und nicht
minder des bewustseins der auszenwelt, ér sagt von
sich nicht „Ich" sondern bezeichnet sich selbst mit
seinem namen; und die auszenwelt ist für ihn eine
magische traumartige; er versteht den ursächlichen
Zusammenhang der dinge noch nicht und vermag
daher die Wirkungen seines thuns nicht vorher zu
sehen. Weit später kommt er erst zu dem erforder-
lichen Pfiichtbewustsein, zu derjenigen sittlichen reife,
welche zur zurechnungsfähigkeit gehört. — — —
Dem kinde, im juristischen sinne des worts, ist
die strafbare zurechnungsfähigkeit schlechthin abzu-
sprechen. Was kinder wissen, wissen sie meisten-
theils nur auswendig, ohne es inwendig ergriffen zu
haben. Vorzüglich gilt dies von den pflichtbegriffen
und sittlichen Wahrheiten. Rousseau sagte: das kind
beliält die worte, die begriffe prallen ab.

Doze beweering zal wel niemand betwisten. De
vraag is, kan of zal men een tijdperk bepalen, hoe
lang deze ontoerekeningsvatbaarheid duurt, gelijk het

-ocr page 17-

in onze wet art. 38 vast staat: Een kind wordt
niet strafrechtelijk vervolgd wegens een feit begaan
voordat het den leeftijd van tien jaren heeft bereikt;
en in het D. R. St. § 55: Wer bei begehung einer
handlung das zwölfte lebensjahr nicht vollendet hat,
kann wegen derselben nicht strafrechtlich verfolgt wer-
den. De commissie die voor het strafwetboek van den
Norddeutschen bund een advies over vragen van het
strafrecht op het gebied der gerechtelijke geneeskunde
(medicina forensis) heeft ingediend, zegt op de vraag
of het raadzaam is, de toerekeningsvatbaarheid eerst
met een bepaalden ouderdomstrap b. v. het 12 jaar
te laten beginnen, zoodat de vroegere vergrijpen
slechts aan de huiselijke kastijding zullen worden
overgelaten :

„In geistiger beziehung wird zuerst das Wahrneh-
mungsvermögen rege, wodurch das kind die einsieht
gewinnt, äuszere dinge zu unterscheiden.

Diese einsieht erstreckt sich aber nur auf die ge-
genstände des kleinen kreises, welcher dasselbe enge
umgrenzt. Die erste merkmale geistiger thätigkeit
sind beim kinde nur unfreie ausdrücke körperlicher
zustände und empfindungen. Bald erlangt das kind
die fertigkeit, allerlei zu fassen, an sich zu reiszen
und manches abzulernen. Bei seinen handlungen

-ocr page 18-

6

aber wird es, ohne dessen zwecke und folgen zu über-
sehen , nur durch seine auf den willen des augenblicks
(eigenwille) gerichteten begehrnisse bestimmt. In-
dem es daher kaum den physischen, viel weniger
aber den moralischen unterschied seiner handlungen
bemerkt, steht es noch nicht unter dem einflusz der
Vernunft. Abweichungen in der stärke und dem
grade der entAvickelung, wodurch diese bald am
körper, bald am geiste das alter des kindes bisweilen
überschreiten, ändern hieran nichts. Die erfahrung
lehrt, dasz solche ueberschreitungen nie gleichmäszig
vorkommen, sondern dasz hierbei immer ein fast
krankhaftes miszverhältnisz nicht allein zwischen
Seele und leib, sondern auch zwischen den einzelnen
geisteskräften in der art statt findet, das neben einer
etwas besonders frühzeitig entwickelten geistigen
eigenschaft die mehrzahl der übrigen doch dem kin-
desalter entspricht. Mit der zuhname der grösze und
formellen bildiing des körpers kündigt sich die zweite
stufe der unmündigheit, das knaben und das mäd-
chenalter an.

Die entwickelung der zähne und des knochen-
systems füllt vorzugsweise die ersten fünf jähre dieser
alterstufe aus. Der zahnwechsel ist selten vor dem
10 bis 12 lebensiahre beendet, während das alter der

-ocr page 19-

bleibenden zähne noch bis in das alter der pubertät
hineinreicht.

Die mit der befestigung und ausdehnung des
knochengerippes fortschreitende formation der weich-
theile geschieht so allmählig, dasz die äuszerlichen
eigenthümlichkeiten des kindesalters bis zum zwölften
jähre vorzuherrschen pflegen. Die entwickelung der
geisteskräfte hält in diesen fünf jähren (vom 7 bis
12 jähre) mit der fortbildung des körpers gleichen
schritt. Grundtypus bleibt das selbstige wesen der
kindheid. Das begehrungsvermögen aber wird durch
das mehr geübte
Wahrnehmungsvermögen, so wie
durch das erwachen des Verstandes und der einbil-
dungskraft gesteigert. Gröszere beweglichkeit und
gelenkigkeit des körpers gewähren die mittel zur
leichteren befriedigung des begehrten. Von einer
berücksichtigung anderer aber, von wahrer ueberlegung
und deshalb von gründen, die über persönliche emp-
findungen hinausgehen, und von einen freien willens-
bestimmung zeigen sich vor der geschlechtsentwickelung
kaum die erste spuren.

Hieraus folgt, dass auch der rechtliche Standpunkt,
auf welchem das leben der unmündigen im anfang
des knabenalters steht, ein anderer sein musz, als
der, den es gegen das ende desselben einnimmt. Von

-ocr page 20-

jeher ist deshalb im kriminalrecht zwischen den
individuen, die der kindheit, und denen, die der
pubertät am nächsten stehen , ein unterschied gemacht
worden.

Die aus der natürhchen bedürftigkeit des kindes
entspringende abliängigkeit desselben von seinen eitern
und erziehern bedingt, unter dem einfluse von furcht
und liebe, den gehorsam, welcher das ausschlieszlich
leitende motiv für die sittlichen handlungen des kindes
— ebenso aber auch noch des knaben bleibt. Die
Unterscheidung des rechts und Unrechts beruht bei
ihm nicht auf moralischem bewusztsein, sondern auf
erinnerung an das für den einzelfall erlaubte und
verbotene.

Die strafe für die Verletzung des gehorsams kann
daher nur die bedeutung eines erziehungsmittels haben.

Während die Wiederholung desselben den rechts-
begriff des knaben zwar zu erweitern vermag, erstreckt
sich dieser doch auch bei ihm noch nicht auf die
verantworthchkeit für entferntere folgen unerlaubter
handlungen.

Die vornehmste quelle strafbarer Unternehmungen
entspringt im knabenaltcr -aus der mit dem gefühl
vermehrter körperkraft erwachenden neigung, diese
kraft an anderen zu prüfen, andere zu necken und

-ocr page 21-

9

jedermann einen possen zu spielen, aus dem mutli-
willen der rücksichtslos auf die folgen seiner bethä-
tigung nur als lust am unfug hervortritt, leicht aber
in gefahr kommt als bosheit ausgelegt zu werden, und
dann als der überlegte böse willen, eigenthums oder
personen-beschädigung herbei su führen, interpretirt
wird. Unter dieser auffassung ist der satz : „Bosheit
f erfüllt das alter" im römischen recht und in der
Carolina maszgebend gewesen. Es bedarf jedoch nur
des hinweises darauf, dasz man hierbei von der
annahme einer ungleichmäszigen geistigen entwicke-
lung bei verschiedenen knaben und mädchen gleichen
alters bis zu dem grade ausgegangen war um bei den
scheinbar mehr vorgeschrittenen auf eine von dem
bewuszten willen abhängige , mithin die zurechnungs-
fähigkeit bedingende bosheit schlieszen zu dürfen.
Da jedoch , wie bereits oben erörtert worden, durch
ungleichmäszigkeit in der entwickelung einzelner
körperlichen und geistigen eigenschaften die wesent-
liche eigenthümlichkeit der altersstufe bis zum 12.
y jähre nicht verändert wird, so ist der hieraus auf
die unter diesen abnormen umständen anzunehmende
zurechnungsfahigkeit gefolgerte schlusz als gerecht-
fertigt nicht anzusehen.

Tegen de strafFeloosheid, die geliik wii gezien

-ocr page 22-

10

hebben art. 38 en § 55 aan de kinderen onder 10
en 12 jaren toekent, is in \'tmidden gebracht, dat
deze in Duitschland buitengewoon heeft bijgedragen
tot toeneming van overtredingen door kinderen van
genoemde leeftijd , die het noodzakelijk maakt deze
algemeene straffeloosheid niet meer toe te laten , en
een onderzoek naar de toerekeningsvatbaarheid voor
te schrijven. Lezen wij in Gericlitssaal (XXYI deel
1874 bl.
404), waar Prof. F. van Hgltzendorff
de vraag behandelt, of het toenemen van het getal
der jeugdigen overtreders (beneden de 12 jaren) te
wijten is aan de straffeloosheid die § 55 R. St. G
B. hun verleent. Wat Pruissen betreft was dit zeker
te ontkennen , want ook onder de heerschappij van
het Pruissische strafwetboek van 1851 , volgens het-
welk die overtreders van deze jaren konden gestraft
worden , zoo het blijkt dat zij met oordeel des on-
derscheids hebben gehandeld , bestond zulk eene zachte
praktijk en zoowel bij het openbaar ministerie als
bij de rechtbanken bestond een tegenzin tegen het
straffen der jeugdigen, zoodat er , wat de statistiek
betreft, geen verschil is. Die thans de zekerheid
hebben , volgens de wet vrij van straf te blijven
konden voor 1871 met waarschijnlijkheid er op
rekenen, dat zij van de gerechtelijke vervolging

-ocr page 23-

11

zouden verschoond bly ven. In allen gevalle bewyzen
de cijfers dat kinderen beneden de 12 of 10 jaren
zelden gestraft werden , en onder deze zeldzame ge-
vallen zal zeker niet, by benadering het getal der
hen tot last gelegden eigendomsbeleedigingen begre-
pen zijn. Het Rijkswetboek heeft slechts by de wet
gesanctioneerd, wat vroeger de praktijk ook in de
overige landen had vastgesteld.

De toeneming der jeugdige wetsovertreders kan
dus niet aan art. 55 ten laste gelegd worden, alleen
in die deelen van het Duitsche rijk, waar ze vroe-
ger gestraft werden, zou dit het geval kunnen zijn.
Veeleer zal dit bevorderd zijn door het vooral in
Noord-Duitschland verminderd gezag van de groote
grondbezitters. Verder en verder zijn industrieele
ondernemingen uit de centraalpunten, de groote
steden, voorgedrongen. De aanleg van spoorwegen
brengt verhuizende arbeidersploegen in vroeger zuiver
landbouwdrijvende strecken en onttrekt den dagwerker
aan zijn landelijk beroep. De overal om zich grij-
pende duurte der levensbehoeften dwingt eene me-
nigte vrouwen , die vroeger in huis werkzaam waren,
de openlijke arbeidsmarkt te betreden. Hierdoor
verwildei-t de jeugd. De school alleen kan voor de
opvoeding der kinderen niet genoeg bijdragen, vooral

-ocr page 24-

12

niet daar het schoolverzuim in eenige strecken van
Duitschland zeer in zwang is. Er is dus geen reden
ai\'t. 55 te veranderen. Wanneer de huiselijke opvoe-
ding en. het schoolonderwijs thans tot de karakter-,
vorming der jeugd minder praesteeren dan vroeger ,
kan men immers niet zeggen dat hare rechtelijke
vei\'antwoordelijkheid hooger dan vroeger moet gesteld
worden.

liet is stellig niet aan te nemen dat de bekwaam-
heid van lezen en schrijven te Icunnen op zich zelve
r(^eds eene inzicht in het w^ezen der rechtsorde moet
meebrengen. De morcele en geestelijke kracht van
twaalfjarige kinderen heeft in zeer weinige gevallen
dien graad van zelfstandigheid verkregen met welken
wettelijke verantwoordelijkheid naar onze begrippen
kan verbonden zijn. Noch ist die geistige nabel-
schnur nicht durchschnitten, welche das Seelenleben
des kindes gleichsam embryonisch an die schlechten
oder guten sitten der umgebenden familienverhältnisse
Icnüpft. En zijn er bij uitzondering vroegrijpe
kinderen, die op de baan van zedelijke verworpen-
heid reeds een bepaald gerijpte wil bezitten en zich
van hunne ouders volledig geëmancipeerd hebben,
kan dan de wetgever naar deze uitzonderingen zijne
voorschriften vaststellen ? Is liij in staat, de ken-

-ocr page 25-

13

teekenen der vroegrijpte met zekerheid aan te
wijzen ?
Schwaktze , die revision des Reiehsstraf-
gesetzhuchs, Gerichtssaal 26 , komt ook tegen het
beweren op , dat § 55 van gemeld wetboek de schuld
draagt van de verwildering der jeugd. In Saksen
was vroeger het veertiende levensjaar als de grens-
linie der ontoerekenbaarheid vastgesteld, dus een jaar
meer voor straffeloosheid en toch waren er niet zulke
klachten bekend geworden. De jeugd is in Saksen niet
van betere of slechtere zeden, dan in andere Duitsche
landen. Dus moeten er andere redenen voor bestaan.
Yerder wijst hij er op, dat men in Pruissen,
onder het wetboek van 1851, herhaaldelijk er op
aangedrongen had eene zoodanige bepaling, als nu
§ 55 bevat, vast te stellen, daar men de vervolging
van jonge kinderen te erg vond (het was voorge-
komen, dat een knaap van zes jaren wegens brand-
stichting moest terecht staan). De grenslijn is eene
noodzakelijkheid, want niets geschiedt lichter dan
durch eine derartige prozedür den rest sittlicher
schäm in dem kinde und hiermit die möglichkeit
sittlicher einwirkung auf dasselbe zu vernichten.

Buitendien wordt dikwijls in de moreele verwil-
dering der kinderen met onrecht een bewijs van de
in het wetboek gevorderde „einsieht" gevonden, en

-ocr page 26-

14

daarom straf noodig geacht. Jene sittliche Verwil-
derung ist wohl mit dem mangel an erkenntnis der
strafbarkeit zur vereinigen. De plaatsing in een
opvoedingsgesticht kent het R. Str. G. niet bij kin-
deren onder de 12 jaren, en hierin lag een grond
van verbastering wanneer het kind in eene slechte
omgeving te huis behoorde.

Mende, ausführliches handbuch der gerichtlichen
medicin 4 deel (1826) is tegen de regel ,,Malitia
supplet aetatem".

Want boosheid veronderstelt de kennis van goed
en kwaad, niet slechts (in betrekking op zich zei-
ven) , en naar kinderlijke begrippen, maar naar de
maatstaf der zedelijkheid, ook in betrekking tot zijn
werkelijk eigen belang en in betrekking tot anderen,
alsook het vrije besluit het laatste te kiezen, hetgeen
bij kinderen juist ondenkbaar is.

Man kann es nicht liiugnen, vervolgt Mende ge-
richtliche medicin 4 bl. 154, dass junge leute
bisweilen handlungen unternehmen, die nicht allein
die, gegen welche sie gerichtet waren, oder die sonst
zufällig trafen, in den grössten nachtheil bringen,
sondern es scheint auch grade in den handlungen
selbst die absieht zu liegen, eben ein solchen nach-
theil liervorzubrin gen.

-ocr page 27-

15

Handlungen der art sind meistens muthwillige
beschädigung fremden eigenthums und selbst der
personen, mit denen sie entweder in gar keinem oder
in einem abhängigkeit, oder liebesverhältnisse sel-
tener in einem gehäszigen stehen. Hierher gehören
besonders entwendung, diebstahl und gewaltsame
äusserungen von zorn und rachzucht.

Unbekannt mit dem wahren werthe der dinge um
sie her, neugierig alles in der nähe zu betrachten
und von allen selten genau zu sehen, ohne rück-
sicht ob dabei etwas verdorben werden könnte oder
nicht, sind durch die geringste kleinigheit aufgeregt,
jedermann einen possen zu spielen, kann es beson-
ders bei nicht gut erzogenen jungen leuten, nicht
fehlen, dasz sie an allem , was ihnen eben verkommt
ihren muthwillen auslassen möchten, ja es selbst
zerstören um nur ihre kräfte daran zu üben.

Was nun inmerhin von dieser jugendlichen ver-
störungssucht auch getroffen werden mag, der trieb
aus dem es geschah bleibt immer derselbe, und es
wäre irrig, ihn für bosheit auszugeben, da diese
immer eine Vorliebe ist; nach vernünftigen gründen
aus eigner wähl das erkannte böse zu thun, dürfte
keinem einfallen.

De neiging om te steelen is bii ionge lieden niets

-ocr page 28-

16

anders dan die uit de kindheid voortgeplante be-
geertezucht (trieb), bij de voldoening van deze wordt
het eigendom van andere niét in aanmerking genomen,
wat zij -weggenomen hebben zullen zij, zoo het niet
dadelijk kan verbruikt worden of bij meisjes tot op-
schik dient, na eenigen tijd wegwerpen.

Der begriff, sich einen bleibenden besitz vom
fremden gute zu verschaffen, und dadurch ihr fort-
kommen , oder wenigstens eine ^behaglichere existenz
und die erfüllung ihrer wünsche auch für die
Zu-
kunft zu sichern, fällt ihnen nicht ein.

Bjj kinderen beneden de 10 jaren is dus aange-
nomen , dat zij ontoerekeningsvatbaar zijn. Schwarze,
über der satz „Malitia supplet (superat) aetatem"
(Gerichtssahl XX) vindt het niet nauwkeurig, wan-
neer men van eene praesumtie van ontoerekenings-
vatbaarheid der kinderen spreekt, da ein gegenbeweis
im einzelnen falle unzulässig ist.

Met andere woorden: het is eene zoogenaamde
praesumtio iuris et de iure, er is eene ouderdoms-
grens aangenomen, onder welke van geene strafbare
handeUng kan sprake zijn, men wil geen onderzoek
in ieder by zonder geval, dat geen zeker resultaat kan
opleveren, daar men steeds aan dwaling is blootgesteld.

Zoo bij OTIS in art. .38, het kan en mag niet

-ocr page 29-

17

bewezen worden dat het kind beneden den leeftijd
van tien jaren, al heeft \'t nog zooveel blijken gegeven
van verstandelijke . ontwikkeling, met oordeel des
onderscheids heeft gehandeld.

Er zijn ook vele voorstanders van het stelsel, dat
ook bij zeer jonge kinderen zal onderzocht worden
of zij met strafbaar bewustzijn handelen. Zoo zegt
Marezoll, das gemeine deutsche criminalrecht: „die
erfahrung lehrt, dasz kinder sich nicht gleichmäszig
rasch entwickelen sondern nach ihrer Individualität
und als folge ihrer erziehung bald früher bald später
zur reife kommen und erkenntnissre langen. Daher ist
die theorie unseres gemeinen deutschen criminalrechtes,
wonach das ende der kindheit nicht nach einem
allgemeinen einfürallemal feststehenden zeittermine
bestimmt wird, sondern die beantwortung der frage,
ob und wie. weit eine person noch unzurechnungs-
fähiges kind gewesen mit rücksicht auf die indivi-
duele geistige ausbildung der richterlichen beurtheilung
im concreten falle überlassen bleiben soll, an und
für sich und dem principe nach gewisz die einzig
richtige."

Egidy t. a. p. hecht aan dit gezegde zijne vol-
ledige toestemming.

Freudentheil, archiv des criminalrechts (1839 bl.

2

/

T

-ocr page 30-

18

110),: Seit der zeit, als man anfing, den s. g. unfug
der praxis durch bestimmte normen abzustellen,
alles zurück zu führen auf allgemeine pricipien, und
aus diesen herausschachtelte gewisse untrügliche
Sätze, seit der zeit wie man vermeinte , den richter
durch bestimmte normen binden, und man das s. g.
richterliche ermessen in einen eng eingeschlossenen
kreis , dessen oberste spitze man das minimum, dessen
unterste ende man das maximum nannte, bannen zu
müssen, ist man auch auf die idee verfallen, von
legislatorischer macht wegen, stunde, tag und jähre
zu bestimmen, wenn der mensch herangereift ist,
um trug und
Wahrheit um schuld und unschuld zu
unterscheiden."

May, die strafrechtliche Zurechnung (Zürich 1861)
herinnert, dat de wetgever by het burgerlijk recht,
in hetwelk meer op formeele dan materieele waarheid
acht wordt geslagen, meer vrijheid heeft willekeurige
bepalingen te maken, dan bij het strafrecht bij
hetwelk de rechter de materieele waarheid weten
moet. Ist diese aber die aufgabe des strafrichters,
so kann ihm unmöglich damit gedient sein, dass die
gesetsgebung ihm einen tarif in die hand drücke,
in welchem alles was ihm in seinen rechtlichen
praxis, mit mercantilischen genauigkeit eingetragen

-ocr page 31-

19

steht. Der oriminalrichter ist in weit höherem grade,
als diess von dem civilrichter gesagt werden kann,
vor allem keine suhsumtionsmachine; er soll urthei-
len, d. h. dem eigenen erkennen neben dem gesetze
gleichmäszig rechnung tragen. In den wesentlichen
grundsätzen der verbrechensausmittelung und des
strafsvollzuges schreibt das gesetz vor, und wo das
gesetz selbst das wort ergreift da hat der zweifelende
verstand des richters zu schweigen. Aber eben dess-
wegen soll auch das gesetz, wenn es sich nicht
lächerlich machen wiU, nicht überall reden wollen,
am unpassenden wie am passenden orte.

Wozu nun dem richter die hände binden bei fragen,
die recht eigentlich dazu geschaffen sind, dem freien
ermessen anheimgestellt zu werden ? Trauen wir dem
manne, welchem wir das schwere richteramt in die
hände legen, doch vor allem menschenverstand zu ;
der menschenverstand läszt sich aber nicht zu der
Unbesonnenheit hinreiszen, von dem blos äusserlichem
factum
gewisser lebensjahre den strafrechtlichen werth
eines individuums
abhängig zu machen.

Friedrich, system der gerichtlichen Psychologie
für gerichtsärzte, richter und vertheidiger (1852)
vindt een hijzonder bezwaar, in de moeielykheid den
dag en het iaar der geboorte in rechten vast te

-ocr page 32-

20

stellen. Dikwijls wordt in den doopceel de dag der
geboorte niet vermeld; hoe te handelen bij vagebon-
den die hunne geboorteplaats niet noemen of niet
weten ?

Bij het aannemen van eene vaste ouderdomsgrens
voor de strafbaarheid vallen wij licht in een absurdum.
B.
V. het Beijersche strafwetboek bepaalt, dat na het
geëindigde 16 jaar de jeugdige leeftijd op zich zelve
geen grond voor strafvermindering zal opleveren.
Wanneer nu iemand, die slechts nog drie dagen
noodig heeft om zestien jaar oud te zijn, een misdryf
begaat, zoo verschaft hem zijne jeugd een mindere
straf, begaat hij echter dit misdryf drie dagen nadat
hij 16 is geworden, dan is hij aan het strenge recht
onderworpen, hy krijgt dus eene veel zwaardere
straf, als hij gekregen had, wanneer hy drie dagen
vroeger had misdreven, en zijne geestvermogens, zyn
psychische toestand is voorzeker in die p&ar dagen
niet veranderd.

Deze schrijver zegt bl. 190: Dieser lebensperiode
fehlt überhaupt jede
Selbständigkeit, die zur annehme
eines zurechnungsfähigen
Verbrechens erforderlich ist,
waar hij van kinderen beneden 10 jaar spreekt, die
in Engeland met den dood gestraft zyn.

Professor John is er eveneens tegen in zijn Entwurf

-ocr page 33-

21

mit motiven zu einem Strafgesetzbuch für der nord-
deutschen bund. Hij zegt, dat voor de ontoerekenings-
vatbaarheid wegens jeugd, keine bestimmte alters-
grenze, sei es nun das alter von 10 oder 12 jähren
aufgestellt werden müsse. Die kinder entwickelen
sich so verschieden , dass sich eine für alle geltende
altersgrenze nicht feststellen lässt.

Wegens de bovengenoemde redenen nam de kö-
nigliche wissenschaftliche Deputation für das Medici-
nal wesen aan, dat beneden de 12 jaren van geene
toerekeningsvatbaarheid sprake kan zijn.

In de memorie van toelichting op art. 38 (art. 48
van het ontwerp) wordt aan dit advies volledige by val
geschonken en gezegd : Wat de physiologische weten-
schap leert, is ook bij ons gebleken in overeenstem-
ming te zijn met de lessen der ervaring en de be-
hoeften der praktyk. Het waren namelijk herhaalde-
lijk door het departement van justitie voorschriften
gegeven " aan het openbaar ministerie, om van de
bevoegdheid (om jongere kinderen te vervolgen) zoo
min mogelijk gebruik te maken.

Dit had echter niet belet, dat meermalen terecht-
stellingen en veroordeelingen van jonge kinderen
plaats hadden, die in strijd bleken te zyn met de
algemeene rechtsovertuiging, en welke schadelijke

-ocr page 34-

22

gevolgen voor de jeugdige veroordeelden zelve alleen
door het recht vau gratie konden worden gekeerd.

Opmerkelijk is het, dat de Raad v. State tegen
deze bepaling was, want het was niet te ontkennen,
dat volslagen straffeloosheid en onstrafbaarheid van
kinderen het plegen van misdrijven en overtredingen
in de hand werken.

Vooral was de raad v. State tegen de grens van
12 jaren (die door de minister voorgesteld was in
plaats van tien, die de Staatscommissie stelde) en
herrinnert er aan , dat deze van alle strafrechtelijke
verantwoordelijk vrijgestelde kinderen de willige en
sluwe instrumenten zijn tot het plegen van allerlei
misdrijf, met name van dieverijen, smokkelarij en
bedelarij, in de hand hunner ouders en verdere
betrekkingen. Dat de plaatsing in het rijksopvoedings-
gesticht , waar de kinderen eene goede opvoeding
krygen, voor zekere klasse van ouders een aanloksel
te meer oplevert om hunne kinderen tot winstgevende
misdrijven te bezigen.

De minister komt in het rapport aan den koning
tegen het bedenken van de raad v. state op, daar zij
die de kinderen de misdrijven laten begaan , zullen
gestraft worden als de daders die zich van eene manus
ministra bedienen (art. 47).

-ocr page 35-

23

Alleen kon hij er toe overgaan , die grens der
ontoerekeningsvatbaarheid op tien jaren te stellen. Hy
zou het onverantwoordelijk achten om de mogelijkheid
te laten bestaan, dat jonge kinderen kunnen worden
vervolgd en voor hun geheele leven dan reeds als
misdadigers kunnen worden gebrandmerkt.

„Ook is te behartigen, dat de jeugdige overtreder,
die aan de oogen van het publiek prijsgegeven is, wordt
al licht schaamloozer, en wanneer hij vrijgesproken
is , wordt hij daardoor dat hij zag, dat hij er zoo
goed is van afgekomen , geprikkeld tot het begaan
van nieuwe overtredingen." Verslag van eene Engel-
sche commissie in 1847 bij Mittermaier Archiv. 1847.

Dat bij zeer jeugdige overtreders, geene straf zal
toegepast worden, is geen uitvloeisel van hedendaag-
sche opvatting. Reeds in \'t Romeinsche recht is
bepaald , dat de infantes, dit zyn kinderen die nog
geen zeven jaar oud zijn , niet zullen gestraft worden.

Modestinus in 1. 12. D. ad L. Corneliam de
sicariis (48. 8): Infans et furiosus, si hominem occi-
derint, lege Cornelia non tenentur, cum alterum
innocentia consilii tenetur alterum pati infelicituss
"excusat. Gaius in 1. 111 D. de regulis juris (50. 17)
zegt: Pupillum qui proximus pubertati sit, capacem
esse et furandi et iniuriae faciendae , zoodat zij die

-ocr page 36-

24

nog niet pubertati proximus zijn als infantes aan-
gemerkt, niet gestraft worden. L. 14 D. do Seto
Silaniano (29. 5) is hier bijzonder leerzaam zegt
Savigny; System 3 bl. 44.

Wanneer de meester door den slaaf gedood was,
konden alle slaven die onder hetzelfde dak waren ,
en den meester ter hulp konden komen, met de dood
gestraft worden , wanneer zij dat niet gedaan hadden,
de impuberes waren uitgezonderd.

Niettemin zegt Maecianus, die impuberes zijn
uitgezonderd, die
slechts onder hetzelfde dak waren,
maar qui vero ministri vel participes caedis fuissent
et eius aetatis (de jurist sprak in het voorafgaande
van een puer die non multum a puberi aetate aberat)
quamquam nondum puberis , ut rei intellectum capere
possent, his non magis in caede domini quam in ulla
alia causa parci oportere.

Volgens de XII tafelen werd bij die graanvruchten
\'s nachts op een diefsche wijze heeft laten afweiden
opgehangen; impuberes praetoris arbitratu verberari
noxiamqe dupUone decerni.

Plinius Hist, natur (12. 13.) Zoo ook bij het furtum
manifestum werden de pueri impuberes praetoris
arbitratu gegeeseld.

Savigny zegt t. a. p. Dieses ermessen betraf wohl

-ocr page 37-

25

weniger das maasz der Züchtigung als die Zurechnung
überhaupt.
Er werd echter niet slechts op de ontwik-
keling van hen die proximi pubertati gelet, maar
ook op den aard des misdrijfs, zoo zal het falsum
niet
licht bij een onmondige toegepast zijn

Bij de valsche munt werd ook hij , die er van
wist gestraft, niet de impubes

In het jus canonicum zijn even als in het romein-
sche recht de infantes niet toerekeningsvatbaar

ï) Impuberem in hoe edictum incidere dicendum non est,
quoniam falsi crimine vix possit teneri, cum dolus malus in cam
aetatem non cadit.

Met deze woorden wil Paulus zeker te kennen geven, den voor
het falsum noodigen dolus malus kan men bij den onmondigen
niet verwachten; geenzins dat zij voor geen ééne misdaad zullen
gehouden zijn, L 32 in D. ad. 1. Cornel de falsis (48. 10.)

L 1 § 6 Cod. de falsa moneta (9. 24). Impubères vero, etiamsi
conscii fueiint, nullum sustinent detrimentum quia aetas eorum,
quid videat ignorât.

Clement, de homic, (5. 4). Si furiosus aut infans sive
dormiens hominem mutilet vel occidat, mullam ex hor icregula-
ritatem incurrit.

Decreti secunda pars causa XV quiiestio (10. 2). Sunt quidam
qui facere iniuriam non possunt, utputa furiosus et impubes qui
doli capax non est. Greg, de delictis puerorum (5. 23). Pueris
grandiusculis peccalum nolunt attribuere, nisi ab annis 14, quod
merite crederemus, si nulla essent peccata, nisi quae mcmbris
genitalibus admittuntur. Quis vero audeat affirmare furta, mendacia
et periuria non esse peccata! At his plena est puerilis aetas,
quamvis in eis non ita ut in maioribus puuienda videantur.

-ocr page 38-

26

Bij de oudere impuberes zal met het oog op de
bepaalde misdaad onderzocht worden , of zy als doli
of culpae capaces aan te merken zijn, en is dit \'t
geval, wordt eene mindere straf toegepast.

In het oudere fransche recht waren deze beginselen
van het romeinsche en canonieke recht gevolgd , en
ook in Engeland was aangenomen, dat het kind
onder de 7 jaren niet kon vervolgd worden, die van
7 tot 14 worden beschouwd als prima facie doli
incapax , en het moest aangetoond worden, dat by
hem malitia supplet aetatem, (Blackstone commen-
taries I bl. 29).

Hugo de Groot. Inleiding tot de Holl, rechtsge-
leerdheid 3 boek 32 deel § 17 :

Alle die haar reden kennen gebruiken, en de over
sulks ook minderjarigen, zynde gekomen buiten hare
kiudsche jaren , werden door misdaad verbonden tot
wederevening.
Simon v. Leeuwen. Roomsch Hol-
landsch recht 4 31 § 1 zegt: Jonge kinderen, die
nog geen kennis van goed oï kAvaad hebben, misdoen
niet, en blijven om hunne onkunde onstrafbaar.

De code pénal van 1810 heeft geen tijdvak bepaald,
in hetwelk kinderen niet vervolgd zullen worden.
Chauvean en llélie theorie de code pénal ch. 12
zeggen hiervan: II est une distinction sur laquelle

-ocr page 39-

27

notre code est muet, et que reclament cependant à
• la fois la justice et l\'immanité. Il est un âge où
l\'innocence de l\'agent est une certitude ; cet âge est la
première enfance. La loi ne doit pas livrer à la justice
des enfants dans lesquels il est impossible de supposer un
discernement quelconque de l\'action qu\'ils ont commise.

De code pénal bepaalt in art. 66. Lorsque l\'accusé
aura moins de seize ans, s\'il est décidé qu\'il a agi
sans discerment, il sera acquitté.

Iloe moeielijk het is, om na te gaan of een kind
met bewustzijn heeft gehandeld, toont ons Rossi
traité de droit pénal 2 c. 15: Aussi l\'emploi ration-
nel du seul moyen que nous ayons de juger de
l\'imputabilité d\'un enfant, est un procédé qui n\'est
pas sans danger.

On présente, par exemple, à un enfant prévenu
de vol, une pomme et une prèce de monnaie; il
choisit la pièce de monnaie, et on conclut de là
qu\'il connâit la valeur des choses, que son intelli-
gence est développée , qu\'il a par consequent agi avec
mahce en prenant le bien d\'autrui. L\'induction est
hasardée II a peut-être choisi la pièce de monnaie
comme une chose moins commune pour lui que la
pomme, plus luisante , plus propre aux jeux qu\'il
désirait entreprendre.

-ocr page 40-

28

In Engeland vertelt Blackstone werden twee kin-
deren van 9 en 10 jaren , wegens doodslag veroor-
deeld , en de oudste ten doode gebracht omdat hij
getracht had het lijk te verbergen in plaats van zich
zelve ; men zag hierin een bewys dat hij met vol
bewustzijn had gehandeld. Hiervan zegt Rossi : Preuve
bien incertaine cependant! surtout s\'il n\'était pas
prouvé qu\'il eût songé d\'avance aux moyens de cacher
le corps du délit. Car il ne faut pas confondre
l\'horreur et la peur qu\'un fait criminel inspire à un
enfant après qu\'il l\'a commis, lorsqu\'il voit devant
SCS yeux le résultat de son action , avec la connais-
sance préalable et distincte de la nature et des con-
séquences du fait qu\'il va commettre.

0ns wetboek is tot de humanere beginselen terug-
gekeerd in art. 38. 1 lezen wij : Een kind wordt niet
strafrechtelijk vervolgd wegens een feit, begaan voor-
dat het den leeftijd van tien jaren heeft bereikt, en
heeft dus 10 jaren als het einde der innocentia con-
silii aangenomen.

Deze leeftijd is ook aangenomen in het Wormser
Stadtrecht VI, I. 22: Dessgleichen junge personnen,
die noch under zehn jähren alt sijnd, mögen auch
nicht beclagt, noch peijnhch gestrafft werden, dann
sye entschuldigt ir jugent und gebrechliche rate.

-ocr page 41-

29

In het ontwerp van eene inleiding van recht in
het algemeen van 1804 I Hoofdstuk luidt art. 43:
Daar niemand als vrije oorzaak eener daad kan be-
schouwd worden , tenzij zijne wil wordt voorgelicht
door zijne verstandelijke vermogens zoo volgt deze
algemeene regel: Gemis of gebrek aan verstandelijke
vermogens beneemt of vemindert de toerekening.

Art. 45. Ten opzichte van kinderen nog geen
veertien jaren oud zijnde heeft geene toerekening
plaats. Het crimineel wetboek voor het koninkryk
Holland van 1809 art. 21 bepaalt: Kinderen beneden
een ouderdom van twaalf jaren, misdoende, mogen
deswege door de rechters niet gestraft worden etc.

Hiermede stemt overeen het Strafgesetzbuch für das
deutsche reich § 55 : Wer bei begehung einer hand-
lung das zwölfte lebensjahr nicht vollendet hat, kann
wegen derselben nicht strafrechtlich verfolgt werden.

Dat het kind wegens het feit, hetwelk het vóór
zijn elfde jaar heeft bedreven, niet strafrechtelyk
vervolgd wordt, eischt niet dat de staat het kind ge-
heel aan zich zelf zal overlaten; er kunnen omstan-
digheden zijn, die het noodig maken het verwaar-
loosde kind in een rijks-opvoedingsgesticht te plasitsen,
vooral wanneer zijne ouders of voogden van zoodanige
levenswijze zijn, dat men verwachten kan dat het

-ocr page 42-

30

kind den slechten weg zal opgeleid worden. Dit kan
alleen plaats hebben bij misdrijven op welke gevange-
nisstraf is gesteld of bij bedelarij, voorzien in art.
432. De burgerlijke rechter en niet de strafrechter
is geroepen deze plaatsing in het rijks-opvoedingsge-
sticht te gelasten, op vordering van het openbaar
ministerie. De reden ligt voor de hand, daar nu
alle schijn van strafrechtelijke vervolging zal ver-
meden worden.

Valt echter het feit onder de klachtdelicten, dan
is deze plaatsing in het rijksopvoedingsgesticht niet
toegelaten, daar deze feiten niet licht door een kind ,
dat jonger is dan 10 jaren zullen worden bedreven ,
en het aan den wil van byzondere personen niet
mag overgelaten zijn , of deze maatregel zal toege-
past worden.

De familie-diefstal kan door zeer jeugdige kinderen
begaan worden. De wetgever vond hier in art. 357
en 443 B. W. genoeg voorziening. De plaatsing kan
tot den leeftijd van 18 jaren plaats vinden; het mi-
nimum dier tijd is niet bepaald; des rechters beoor-
deeling is het overgelaten. Dezelfde rechter kan altijd
het ontslag gelasten. Der familie kunnen door zulken
maatregel de oogen geopend zyn, zoo dat zij genoeg-
zame Avaarborg voor eene betere leiding aanbiedt, b. v.

-ocr page 43-

31

door liet kind uit te besteden of door het onderwijs
te doen genieten. Is het kind boven de tien jaren en
nog geen zestien jaren oud, dan zegt art. 39 is de
strafrechtelijke vervolging niet uitgesloten; de waar-
schijnlijkheid is er voor dat het kind nog niet begreep,
dat het onrecht deed, daarom onderzoekt de rechter
of het met oordeel des onderscheids gehandeld heeft.
Dit laatste wordt dus bij personen boven de 16 jaren
verwacht.

Dat bij 16-jarigen leeftijd volledige toerekenbaar-
heid is, werd ook bij ons niet betwist; toch vinden
wij ook hier afwijkende bepalingen.

Volgens Geyer, in Holtzendorffs Encyclopediê: Ist
es sachgemäsz erst nach erreichung jenes lebensalters
mit welchem das civilrecht die.volle handlungsfähigkeit
eintreten läszt, also nach eintritt der groszjährigkeit,
volle strafrechtliche
Zurechnung anzunehmen.

Het duitsche R. Str. G. gelijk in het wetboek
van Brunswik stelt van 12—18 jaren het tijdperk,
in hetwelk moet worden nagegaan, of de dader die zur
erkenntnisz ihrer straf barkeid erforderliche einsieht
besasz , zoodat daar ook zes jaren als bij ons zyn
aangenomen, in welke dit oordeel des onderscheids
twijfelachtig is.

Ook in het Romeinache recht werden de minores

-ocr page 44-

32

minder gestraft, voor liet minst volgens Tryphoninns
in 1. 37 § 1 D. de minor. (4.4): In delictis autem
minor viginti quinque annis non meretur in integrum
restitutionem, utique atrocioribus, nisi quatenus in-
terdum misoratio aetatis ad medio crem poenam pro-
du xe rit ; uitgezonderd bij liet overspel, nulla depre-
catio poenae adulterii est.

Waarom zal de pubes jonger dan 25 jaar een
mindere straf krijgen ?

De hartstochten overheerschen nog to zeer het ver-
standige overleg, vooral bij hen die nog geen zestien
zijn.

Ten opzichte van de afzonderlijke opsluiting be-
paalt art. 12. 1 het volgende: dat die niet wordt
toege})ast op hen, die tijdens hunne veroordeeling den
leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt.
Dus de tienjarige die veroordeeld wordt toen hij zijn
vijftiende jaar is ingetreden, is aan de afzonderlijke
opsluiting onderworpen. De reden dezer bepaling is,
al brengt de celstraf geene absolute eenzaamheid met
zich, is de regelmatige aanspraak zes keer daags
voor iemand die nog geen veertien is , toch niet ge-
schikt om het jeudig gemoed in een goeden staat
te liouden.

ilet O. R. O. wilde de afzonderlijke opsluiting niet

-ocr page 45-

33

op hen toepassen, die tijdens hunne veroordeeling
een leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt,
dit was reeds aangenomen bij het onderzoek van het
outwerp van 1874. De memorie van toelichting geeft
als reden: „Op kinderen kan voortdurende afzonder-
lijke opsluiting geen heilzame invloed uitoefenen.
Angst en vrees voor de eenzaamheid der cel veryde-
len bij hen de gunstige indrukken, die de afzondering
in het gemoed van volwassenen achterlaat."

In de commissie werd bedenking gemaakt tegen het
stelsel der regeering; het zou zeer wenschelijk kunnen
zijn een jeugdigen boosdoener buiten aanraking met
anderen te houden. Dit vond echter tegenspraak.
De reeds vermelde angst die kinderen in de een-
zaamheid ondervinden, maar vooral de moeielykheid
van toezicht en opvoeding aan de cel verbonden,
maakten het wenschelyk deze straf niet toe te passen.
Als transactie werd voorgesteld den leeftijd van 16
jaar met een of twee te verminderen. Hetgeen
geschiedt is, misschien omdat bij den 14-jarigen
gevangene doorgaans de opvoeding al geeindigd is.

-ocr page 46-

II.

strafbare feiten begaan tegen personen van
iengdigen leeftijd.

De wetgever beschermt reeds het ongeboren kind.
De homunculus is het wel waard , en het was noodig
dat de wetgever zich zijner aanneemt, want het
kind, dat dood ter wereld komt wordt geacht nooit
bestaan te hebben , men zou dus wegens art. 3 B. W.
kunnen meenen, dat de moeder of die met hare toe-
stemming den dood of de afdrijving bew^erkt, niet
gestraft kan worden.

Dat de vrouw zwanger was, toen die handelingen
gebeurden , die de afdrijving of den dood der vrucht
bewerkten of moeten bewerken , is het eerste ver-
eischte, want anders ontbreekt het object van het
misdrijf Dat de wetgever eene zwaardere straf dreigt,

-ocr page 47-

35

wanneer buiten toestemming der vrouw is gehandeld,
heeft zijn grond in de tweevoudige aanranding. De
regelen van den concursus idealis zijn hier niet
van toepassing, de aanslag tegen het kind, brengt
tevens de moeder in gevaar. Die bescherming wordt
niet minder, zoodra het kind geboren wordt of
geboren is.

Art. 209 en 291 maken onderscheid tusschen kin-
derdoodslag , die in drift, wel opzettelijk zonder
voorbedachten rade en kindermoord , die met voor-
bedachten rade door de moeder is geschied. Opmer-
kelijk is , dat hier van de kinderdoodslag nadat de
bevalhng ontdekt is, geene bijzondere bepaling is
gemaakt, zoodat de moeder die na de bevalling haar
kind opzettelijk doodt volgens art. 287 met gevan-
genisstraf van ten hoogste 15 , en deed zij het opzet-
telijk met voorbedachten rade, dan levenslange gevan-
genisstraf of ten hoogste twintig jaren krijgt. Door
de ontdekking der geboorte is het kind in zoover in
zekerheid gebracht, dat de moeder er niet op kan
rekenen, dat de doodslag niet zal ontdekt worden.
Men heeft in art. 290 en 291
hei \\!ooxdi pasgeboren,
nouveau né 300 C. P., niet gebruikt, omdat men het
misdrijf gedurende de bevalling mede wilde opnemen
en men vond het niet raadzaam een termijn vast te

-ocr page 48-

36

stellen , hoelang het kind na de geboorte zal gerekend
worden pasgeboren te zijn, in Saksen waren het 24
uren , in de Italiaansche ontwerpen 5 dagen.

Chauveau en Hélie zeggen van art. 300 C. P. :
„est qualifié infanticide le meurtre d\'un enfant nouveau
né" on doit vivement regretter que le Code Pénal
n\'ait pas recueilli la distinction que la jurisprudence
a consacrée. Ce n\'est point aux juges qu\'il appar-
tient d\'apprécier en définitive si un enfant est nouveau
né, mais aux jurés; de sorte que l\'essence du crime
est abandonnée à des capricieuces interpretations ; l\'in-
fanticide, après les trois jours de la naissance sera
puni comme l\'assassinat, ici comme le meurtre. Le loi
eût évité ces déplorables contradictions, si elle eût, en
complétant sa définition, fixé cet élement du crime.

Bij ons is het anders gesteld , de bepaling in art.
290 en 291 strekt niet tot strafverzwaring, maar
tot strafvermindering , de rechter zal dus zoolang het
mogelijk is het feit als kort na de geboorte geschied
aan te nemen, niet boven de zes en negen jaren
straffen.

Het Duitsche R. Str. G. art 217 zegt: Eine
mutter, welche ihr uneheliches kind in oder gleich
nach der gehurt vorsetslich tödtet, wird mit Zuchthaus
nicht unter drei jähren hestrafft, sind milderende

-ocr page 49-

37

umstände vorhanden, so tritt gefängnisstrafe nicht
unter zwei Jahren ein.

Berner zegt: „Bald nach der gehurt".

Is dit misschien hetzelfde als „gleich nach der
gehurt"? m. i. is spoedig na, niet hetzelfde als
dadelijk na , ons kort staat meer met bald gelyk:
„darunter ist derjenige zeitraum zu verstehen, in
welchem der zustand der erregtheit und der eigen-
thümlichen motive der kindertödtung noch fortdauert.

Das richterliche gutdunken hat zu ermessen ob der
Zeitpunkt, wo das verbrechen den charakter der
kindertödtung abstreift bei der begehung der that
schon erreicht war oder nicht. Mit unrecht haben
manche gezetzgebungen hier an die stelle eines freien
verständigen ermessens mechanische Zahlbestimmung
gesetzt."

Onze wetgever heeft alleen het motief van de
zurettende geschlechtsehre in het oog, die reeds by
Leyser Med. ad Pandect. in aanmerking komt, hij
wil, wanneer het kind door den vader of de moeder
gedood is wegens de conservatie honoiis et existima-
tionis in plaats van de poena culei (in een zak ver-
drinken) het zwaard.

Zoolang dus de bevalling nog niet ontdekt is,
zoude mindere straf moeten worden toegepast, toch

-ocr page 50-

38

verzet hiertegen het woord „kort na de geboorte" ,
de opgewondenheid , de zenuwtoestand als gevolg der
bevalling moet tevens nog van invloed kunnen zijn.

Tot in zekerheidstelling van het kind behoort
vooral de aangifte van de geboorte; hierdoor is het
bestaan van hetzelve bekend gemaakt en de ver-
duistering van het kind niet meer zoo ligt mogelyk.

Voor de betrekking tot de familie is deze inschrij-
ving ook van groot gewicht, art. 316 B. W. Daarom
dreigt art. 448 eene boete van ten hoogste honderd
gulden, hem, die niet voldoet aan de wettelijke
verplichting tot aangifte aan de ambtenaar van den
burgerlijken stand voor de registers van geboorte.

In nauw verband hiermede staat art. 151, waar eene
straf op het wegmaken van een lijk, om de geboorte te
verhelen gesteld is.

Tegen de onzekermaking der afstamming waakt
art. 236: deze verduistering van staat is niet te be-
perken op de gevallen in art. 345 C. P.: les cou-
pables d\'enlévement de récélé ou de suppression d\'un
enfant a une femme qui ne sera pas accouchée seront
punis de la réclusion, alhoewel deze de meest voor-
komende gevallen zijn , en met een kind in zijn prille
jeugd gebeuren. Dit staat ook in art. 169 R. Str.
G. op den voorgrond: Wer ein kind unterschiebt

-ocr page 51-

39

oder vorsätzlich verwechselt, oder wer auf andere
weise den
Personenstand eines andern vorsätzlich
verändert oder unterdrückt, wird mit gefängnisz bis
zu drei jähren und wenn die handlung in gewinn-
süchtiger absieht begangen wurde, mit Zuchthaus bis
zu zehn jähre bestraft.

Het te vondeling leggen of verlaten met het oog-
merk om er zich van te ontdoen van een kind
beneden de zeven jaren, is voorzien in art. 256.

De memorie van toelichting geeft als rede voor
„beneden den leeftijd van zeven jaren volkomen
afhankelijkheid der jeugdige kinderen, bij den leef-
tijd van zeven jaren, als beeindigd kan worden aan-
genomen," zoodat deze te vondeling legging of ver-
lating bij een kind dat den leeftijd van zeven jaren
bereikt heeft, onder artikel 255 valt.

Art. 349 C. O. handelt over hen, qui auront
exposé et délaissé en un lieu solitaire un enfant au
dessous de l\'âge de sept ans accomplis; art. 352 van
hen die zoodanig kind in een lieu non solitaire te
vondeling gelegd of verlaten hebben, en art. 343
die zulk een kind in een hospice hebben gebracht.

De zeven jaren herinneren aan den infans qui fari
nequit et rem non intelligit.

De wetgever heeft verder in zijne bijzondere be-

-ocr page 52-

40

scherming genomen kinderen beneden 12 jaren, door
strafbaar te stellen de met hen begane ontucht en
den afstand tot bedelarij; en beneden de 16 jaren,
door de straffen tegen de met hen bedreven ontucht,
en het dronken maken en toedienen van sterken drank.

Art. 244 zegt: Hij die vleeschelijke gemeenschap
heeft met een meisje beneden de leeftijd van twaalf
jaren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twaalf jaren, en art. 245: Hy die buiten
echt vleeschelijke gemeenschap leeft met eene vrouw
die den leeftijd van twaalf, maar nog niet dien van
zestien jaren heeft bereikt, wordt gestraft met ge-
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren.

Art. 263 van het regeeringsontwerp stelde op hen,
die buiten echt vleeschelijke gemeenschap uitoefent
met een vrouw beneden de 14 jaren gevangenisstraf
van ten hoogste zeven jaren en zes maanden.

De commissie wenschte den leeftijd te brengen op
16 jaren. Kinderen van veertien en vyftien jaren
verkeeren juist in de ontwikkelings-periode en hebben
nog niet zooveel doorzicht en zelfstandigheid, dat zy
de bescherming der strafwet kunnen missen.

Wij zien dat in art. 244 en 245 aan dit bedenken
is te gemoet gekomen, door op de vleeschelijke ge-
meenschap met kinderen beneden de 12 jaren, 12

-ocr page 53-

41

jaren gevangenisstraf te stellen, daar liet hier be-
doeld feit met verkrachting op een lijn moet worden
gesteld. Niet alleen doet de toestemming van zulk
een kind niets af, maar ook in de gevolgen, kan
het feit de toekomst van het kind geheel bederven.

Ten aanzien van kinderen van 12—16 jaren is
de straf acht jaar (dus voor die van 12—14 met
een half jaar verhoogt, en die voor 14—16 op ge-
lijken voet gestelt).

§ 176. D. R. Str. G. zegt: Mit Zuchthaus bis
zu zehn jaren wird bestraft:

3. "Wer mit personen unter vierzehn jähren un-
züchtige handlungen vornimmt oder dieselben zur
verÜbung oder duldung unzüchtiger handlungen ver-
leitet. § 182. Wer ein unbescholtenes mädchen welche
das sechszehnte lebensjahr nicht vollendet hat, zum
beischlafe verführt, wird mit gefängnisz bis zu einem
jähr bestraft.

De omgang met meisjes van 14—16 jaar is in
dit wetboek niet zoo streng gestraft als in het onze,
daar by ons niet verlangd wordt diit het „ein unbe-
scholtenes mädchen" ist (die ter goeder naam en faam
bekend staat) en dat zy verleid moet zijn. Onze
wetgever schijnt de exceptio impudicitiae te onzeker
te achten, en het verleiden voor onbewijsbaar te

-ocr page 54-

42

iieliteii. lu het romeiusche recht valt het stuprum,
de bijslaap met eene ongehuwde vrouw, onder de
lex Julia de adulteriis; verder werd hij die eene
praetextatus of praetextata (een jongen beneden 14,
een meisje beneden 12 jaren) assectatus fuerit, die
dat verricht heeft dat uit een pudicus een inpudicus
werd, met de actio iniuriarium aangesproken, ook
hij die zulke heden op een onfatsoenlyke wijze naliep,
(1. 15 § 10 D. de iniuriis 47.10 appellare est blanda
oratione alterius pudicitiam adtemtare ; adsectatur,
qui tacitus frequenter sequitur, daar dit in verden-
king brengt).

L. 38 § 3 D. de poenis (43.19) lezen wij : qui
nondum viripotentes virgines corrumpunt, humihores
in metallum damnantur, honestiores in insulam rele-
gantur aut in exilium mittuntur.

De C. 1\'. heeft hierin niet genoeg voorzien, daar
men in art. 381 : quiconque aura commis le crime
de viol, ou sera coupable de tout autre attentat à
la pudeur, consommé on tenté avec violence contre
les individus de l\'un ou l\'autre sexe sera puni de la
réclusion ; en art. 332 : Si le crime a été commis sur
la personne d\'un enfant au-dessous de l\'âge de quinze
ans accomplis, le coupable subira la peine des travaux
forcés à temps ; het woord viol alleen van het stuprum

-ocr page 55-

43

violentum , en niet van het stuprum nee voluntarium
nee violentum verstond of verstaan moest. Het eerste
is de door onrechtmatig geweld verkregen bijslaap,
het tweede bijslaap met een persoon zonder hare
vrije toestemming doch zonder geweldpleging.

In de loi modificative van 1832 is dit artikel ver-
anderd in : tout attentat à la pudeur, consommé ou
tenté sans violence sur la personne d\'un enfant de
l\'un ou l\'autre sexe âgé de moins de onze ans, sera
puni de l\'inclusion. Zoodat het misbruiken van kin-
deren onder de elf jaren , al hebben die hunne toe-
stemming er toe gegeven, gestraft wordt ; men kan
namelijk deze toestemming niet in aanmerking nemen ;
zooals
Chauveau en IIélie zeggen.

Ook art. 253 handelt ten opzichte van kinderen
van twaalf jaren en zegt : Hij die een onder zijn
wettig gezag staand kind beneden den leeftijd van
twaalf jaren aan een ander afstaat of overlaat, we-
tende dat het tot of bij het uitoefenen van bedelarij,
van gevaarlijke kunstverrichtingen of van gevaarlijke
of de gezondheid ondermijnenden arbeid zal worden
gebruikt, wordt gestraft met gevangenisstrat van ten
hoogste drie jaren. Onder „zijn wettig gezag staand
kind" zal volgens de memorie van toelichting omvatten
elk door de wet
rechtstreeks of door den rechter

-ocr page 56-

44

ki\'aohteiis de wet toegekend gezag, dus de vader
staande huwelijk , dus de ouders of derden aan wien
het kind hy echtscheiding is toegewezen (284, 301
B. W.) en den voogd.

13ij zeer jonge kinderen is bij het overlaten om te
bedelen en er mee te bedelen, de reden voor de
strafbepaling, het afstaan aan anderen, waardoor
men het kind uit winstbejag in een schadelijke om-
geving brengt, \'t Is bovendien niet zelden een gede-
guiseerde verkoop van kinderen. Al is het winstbejag
niet uitgedrukt, zoodat het geen punt van onderzoek
of bewijs behoeft uit te maken , is dit toch nagenoeg
altyd het motief.

„Aan een ander afstaat of overlaat," deze woorden
zullen wel niet te kennen geven dat juist een langere
tijd met of door het kind moet gebedeld zijn ; al is
het voor een oogenblik. Ook is er geen vereischte
dat het bedelen reeds plaats gehad heeft, het is
genoeg, dat de wetenschap er is, dat het kind
hiertoe zal gebruikt worden.

"Waarom kunstverrichtingen vart gevaarlyken arbeid
wordt onderscheiden ?

Om de vraag uit te sluiten, of het springen en
dansen onder het woord arbeid is begrepen.

„Tot of bij gevaarlijke kunstverrichting" tot zal

-ocr page 57-

45

beteekenen dat het kind zelf die gevaarlyke kunst-
verrichting zal uitvoeren; bij, wanneer dit met het
kind door een ander geschiedt.

De regeering zegt in het verslag aan de 2\'\'° Kamer,
de woorden gevaarlijke of de gezondheid ondermijnende
arbeid, die in het O. R. O. ontbraken, waren er
bij gevoegt, daar de ratio dezelfde is. „Het kind
behoort noch aan de ouders, noch aan den staat,
het behoort aan zich zeiven en de staat heeft te
waken, dat de ouders hunne macht niet misbruiken."
Waarom is dan hier niet ook dadelijk voor de ouders
eene straf gedreigd, die de kinderen bij of tot zulke
gevaarlijke kunstverrichtingen of gevaarlijke arbeid
gebruiken? „In eene speciale wet, waarvan de minis-
ter vertrouwt, dat spoedig het ontwerp zal worden
ingediend, behoort men in de beperking van den
arbeid der kinderen verder te gaan. Wat thans in
art. 271 (253) met straf bedreigd wordt, is een
rechtsdelict, dat in het strafwetboek tehuis behoort."

Waarom deze feiten niet ook zoo deze door de ouders
bedreven worden, zal dan het algemeen rechtsge-
voelen , het volksbewustzyn, er geen onrecht in zien ?
De ouders e. z. v. zullen meer zorg besteden om
het gevaar te voorkomen.

De wetgever maakt geen verschil of dat overlaten

-ocr page 58-

46

oni niet of voor belooniiig is gescliied; men kan niet
in het algemeen zeggen, dat het laatste erger is;
de nijpende armoede kan tot znlken handel nopen ,
die zonder winst het kind aan gevaar prijs geeft,
toont eene grootere liefdeloosheid.

Het Strafgesetzbuch für das deutsche Reich 361 ,
4 zegt: mit haft (1 dag tot zes weken) wird ge-
straft ..... wer bettelt oder kinder zum betteln

anleitet oder auferzieht oder personen, welche seiner
gewalt und aufsieht untergeben sind und zu seiner
hausgenossenschaft gehören , von betteln abzuhalten
unterläszt, is ruimer en beperkter dan onze bepaling
over het bedelen; ons art. spreekt niet van hem, die
de kinderen die tot zijne huishouding behooren, niet
van het bedelen afhoiidt; zoo zal de vader die
gedoogt, dat zijn kind met een bedelaar méégaat
om voor dezen te bedelen , in welk geval van afstaan
en overlaten geen sprake is, niet gestraft worden;
die het kind tot dien einde afstaat, kan gezegd
worden, dat hij het kind tot bedelen verleidt, maar
niet hij die het kind uitleent, om voor den bedelaar
medelijden op te wekken.

Ten slotte kan men hier nog bijvoegen, dat de
wetgever gemeend heeft, dat bij kinderen boven de
12 jaren het wederstandsvermogen al sterk genoeg

-ocr page 59-

47

is, om zich te verzetten , en zij genoegzame kunde
hebben, dat die arbeid de gezondheid ondermynt.

Vervolgens krygen wij de ontucht gepleegd met
kinderen beneden de 16 jaren en wel in art. 247
en 248.

De woorden in art. 247: „die iemand onder de
zestien jaren tot het plegen of dulden van zoodanige
handelingen verleidt" etc., omvatten ook de bij
Feuerbach § 483 n°. 3 genoemde sodomia impropria;
befriedigung der geslechtslust, ohne dass ein lebendiges
wesen gegenständ derselben ist, Coitus mit einem
leichname.

Is met de nog niet 16jarige gehuwde overspel be-
gaan, dan zal de man niet met de onbeduidende
straf van zes maanden volgens art. 241 loskomen,
maar volgens art. 245 acht jaren kunnen krijgen;
dat zij meerderjarig is brengt hierin geene verandering.

Op te merken is, dat in art. 244 de vervolging
ex officio plaats heeft. In art. 245 , waar het een
meisje van twaalf tot zestien jaren geldt, als ook in
art. 246 en 247 geschiedt vervolging alleen op klachte,
tenzij genoemde misdrijven zwaar lichamelijk beletsel
ten gevolge heeft.

Wat hieronder te verstaan is, weten wij uit art.
82 , waar staat:

-ocr page 60-

48

Onder zwaar liehanielijk letsel worden begrepen:
ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing over-
laat , voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening
zijner amhts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of
dood van de vrucht eener vrouw.

Onder zwaar Hchamelijk letsel wordt mede begre-
pen storing der verstandelijke vermogens die langer
dan vier weken geduurd heeft.

De Raad van State meende dat in art. 248 ook
zwangerschap als verzwarende omstandigheid in het
eerste lid moest opgenomen worden.

In het rap})ort aan den Koning lezen wij: Indien
het te bewijzen ware, dat zwangerschap het gevolg
is geweest der in de. vorige artikelen opgenoemde
handehngen, zou het voorstel om ook zwangerschap
als verzwarende omstandigheid op te nemen, in aan-
merking komen. Maar dit bezwaar ter zijde gesteld,
zou men in ernst kuimen verlangen om met de ver-
volging der misdrijven van art. (263—265) 243—247
te wachten tot het blijkt, of zwangerschap daarvan
een gevolg zal zijn.

De uitsluiting der vervolging van ambtswege ver-
dient daarom de voorkeur, dewijl de daad niet erger
was, omdat de zwangerschap er op volgde; omdat
het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan den

-ocr page 61-

49

ziekelijken staat des uitvoerders te danken is. En
ook omdat door zoodanige vervolging het aanvragen
van dispensatie tot het huwelijk beneden de 16jaar,
tegengewerkt wordt.

Van hem, die een kind heneden den leeftijd van
zestien jaren opzettelijk dronken maakt handelt
art. 252.

Het O. R. O. art. 270 luidt: „Hij die een kind
beneden den leeftijd van zestien jaren opwekt of
verleidt tot het gebruik van sterken drank, enz.

De memorie van toelichting zegt: „De omschrijving
van dit tegen een kind gepleegd feit is genoeg om
het strafbaar te achten. Het behoort niet onder de
overtredingen te worden gerangschikt, maar onder
misdrijven. Immers de bevordering van drankgebruik
door kinderen is op zich zelf een onrecht, gelijk-
soortig als de bevordering van débauches in engeren
zin van het woord, en niet gelyk de dronkenschap
in de artt. 480 (426) en 509 (453) alleen strafbaar
te stellen ter voorkoming van het kwaad, dat in
dronkenschap gepleegd wordt.

Het ontwerp van 1847 bevat dan ook reeds eene
soortgelijke bepaling (art. 14, tit. XVI boek II),
waarvan de thans voorgedragene vooral in drieërlei
opzicht afwijkt: door 1® in plaats van 14 jaren te

-ocr page 62-

50

kiezen de tijd der strafrechterlijke meerderjarigheid
(16 jaren); het opwekken of verleiden op zich
zelf te straffen, terwijl het werk maken tot opwekken
of verleiden en het behulpzaam of bevorderlijk zijn
worden beheerscht door de gewone regelen van mede-
plichtigheid het
gebruik van sterken drank te
vermelden, niet het kwalijk te begrenzen
misbruik^\\

Tegen de verlenging van 14 tot 16 jaren is
niemand opgekomen.

Vreemd is stellig in de memorie van toelichting ,
dat zij van de strafrechtelijke meerderjarigheid spreekt,
die betreft immers alleen het subject der strafbare
daad, en niet het object.

Verder is op te merken, dat zelfs hij, die bij een
kind dat een weinig heeft gedronken tracht de werking
van het genotene sterker te maken , zal gestraft worden ,
wanneer hij wist dat hij hierdoor het kind dronken
maakte. Eenigzins was hierin reeds voorzien in 1.
26 D. de iniuriis (17.10) si quis servum meum vel
filium ludibrio habeat licet consentientem, tamen ego
_ iniuriam videor accipere, veluti si in popinam duxe-
rit illum, si aleam luserit, was er geene bedoeling
van beleediging dan kon de actio servi corrupti, of
bij het kind de utilis actio servi corrupti plaats
hebben; 1. 14 pr. D. de servo corrupto (11.3) quo-

-ocr page 63-

51

niam interest nostra, animum nostrorum liberorum
non corrumpi, en in 1. 15 pr. D., t. a. p. waar
tegen hem die mente malicuius medicamento ahove
quo aUenaverit de actio iniuriarum gegeven wordt.

Art. 454 bevat een wetsdehct, het toedienen van
sterken drank wordt gestraft.

Dit feit tast de gezondheid niet dadelijk aan gelijk
het dronken maken, maar wordt gekeerd, omdat
hierdoor de lust tot sterken drank kan ingeënt worden
en de kleinste hoeveelheid er van schadelijk zyn kan.

In art. 454 is nu weggelaten de beperking, dat
het kind niet vergezeld was van hem onder wiens
macht het staat.

„Het gezelschap toch, zegt de memorie van toe-
lichting en zelf de goedkeuring van dengene onder"
wiens macht het kind staat, mag geen reden zijn
om het feit straffeloos te verklaren. De strafbepa-.
ling strekt om het kind te beschermen, en deze
bescherming moet, zoo noodig, zelfs de misbruiken
van ouderlijke macht of voogdy kunnen beteugelen.

Voor de minderjarigen al zijn zy boven den leef-
tijd van 16 jaren zijn bijzondere voorschriften ge-
geven in de art. 249, 250, 279 en 280, 281 en 4-5.

Art. 249 hetgeen zegt: Met gevangenisstraf van
ten hoogste zes jaren wordt gestraft ontucht gepleegd :

-ocr page 64-

52

I. door ouders, voogden , toeziende voogden, gods-
dienstleeraars of onderwijzers met aan hunne zorg of
opleiding toevertrouwde minderjarigen.

II. door bestuurders of opzichters in werkinrich-
tingen, werkplaatsen of fabrieken met hunne min-
derjarigen bedienden of ondergeschikten.

Dit artikel beveiligt de minderjarigen boven de 16
jaren, wier standvastigheid ondermijnd wordt door
het gezag hetwelk die in dit artikel opgestelde personen
op hen uitoefenen. Daar het strafrecht strictae inter-
pretationis is, mag men deze bepaling niet uitbreiden
tot de dienstboden. Deze schijnen ook niet zoo
onderworpen te zijn als de fabriekswerksters, en
hebben meer keuze om een andere dienst te verkrijgen.
Overigens komt het er niet op aan of de opgenoemde
lieden in art. 249 hen met wie zij ontucht pleegden
verleid hebben.

Art. 259. luidt: Als schuldig aan koppelarij wordt
gestraft:

I. De vader of voogd die opzettelijk het plegen van
ontucht door zijn minderjarig kind teweegbrengt of be-
vordert , wordt met vier jaren gevangenisstraf gestraft.

In het O. R. O. art. 267. 2 werd met gevange-
nisstraf van ten hoogste twee jaren , ieder ander die
uit winstbejag het plegen van ontucht door een per-

-ocr page 65-

53

soon beneden den leeftyd van een en twintig jaren
bevordert, uit art. 334 C. P. is hier het au-dessous
de l\'âge de vingt-un ans overgenomen. In het ontwerp
van 1847 was hiervoor de leeftijd van 18 jaren
gesteld , door dit aan te nemen zou de prostitutie zeer
worden bevorderd en nog jonge meisjes gevaar loopen
te bezwijken voor de verleiding van de door winst-
zucht gedrevene houders van publieke huizen. Dat
de bestaande bepaling de geheime prostitutie byzonder
bevordert, is ook niet gebleken. De exceptie ignorantiae
kan hier evenmin als in andere bepalingen van dezen
titel worden aangenomen.

Het ontwerp der staatscommissie, en eene min-
derheid der commissie wenschten den leeftijd terug te
brengen op achttien jaren.

Door den leeftyd te stellen op 21 jaren, wordt
de geheime prostitutie, de ondervinding heeft het
geleerd, op schromelijke wijze bevorderd. De straf-
bedreiging werkt alleen preventief tegen de openbare
bordeelen, maar ten koste van de bevordering van
de zooveel gevaarlijker clandestine prostitutie.

Een lid der commissie wenscht den leeftijd op
drie en twintig jaren te zien bepaald, het tijdstip
der meerderjarigheid.

De heer Modderman , minister van justitie,

-ocr page 66-

54

zegt: „.....en dan wil ik wel zeggen, dat ik

zelden een zoo aangenaam oogenblik gehad heb, als
toen ik art. 250, in de derde alinea, de grens
gesteld heb, op het tijdstip der meerderjarigheid.

Wat is het gevolg wanneer men de grens stelt
ergens beneden het tijdstip der meerderjarigheid?
Dat wanneer een meisja zoogenaamd vrijwillig als
pensionnaire wil plaats nemen, vader of voogd dit
wel kunnen beletten maar toch ongemoeid bly ven als
zij het toelaten en niet gestraft kunnen worden,
tenzij men bewees dat zij dwang of verleiding
hadden uitgeoefend. Betaamt het nu den staat,
gelijktijdig, en den onzedelijken wil van een min-
derjarige èn het grofst plichtverzuim van ouders of
voogden te eerbiedigen? . . . „Als vader en moe-
der zeggen , wij dwingen ze niet, maar vinden het
goed, dan meen ik dat de staat krachtens hetzelfde
beginsel dat hem ook tot beperking van den kinder-
arbeid geleid heeft, geroepen is tusschenbeide te
komen."

De heer v. der Werk, stelde een amendement voor,
om 18 jaren, de heer Patijn, om 21 jaren te hand-
haven , daar het weren van meisjes boven de 18 of
21 jaren te zeer de clandestine prostitutie bevorderd.
Te weten de rendez-vous-huishoudsters zullen over-

-ocr page 67-

55

matig toenemen , tot nu toe zullen deze geene meisjes
onder de 21 jaren opnemen om met de politie op
goeden voet te blijven, maar wordt hun bestaan
onmogelijk gemaakt, dan zullen ze de zeer jonge
kinderen laten halen.

Minister Modderman schijnt te meenen, daar de
rendez-vous-huizen even zeer door art. 250—2 ge-
troffen worden als de bordeelen, het toenemen der
geheime prostitutie buiten deze om, niet zoo scha-
delijk is, als die in bordeelen, daar „een meisje
opgenomen in een publiek huis , voor goed is gede-
moraliseerd , het is voor haar bijna onmogelyk op
den goeden weg terug te keeren. Daarentegen eene
clandestine prostitutie heeft daartoe altijd nog eenige
kans, daar zij niet onderworpen is geweest aan
die degradatie die eigenlyk gelijkstaat met slavernij.

Want de toestand van eene pensionaire in een
publiek huis en die van eene slavin verschilt in der
daad niet veel.

§ 180 Str. Gresetsbuch für das deutsche reich straft
de koppelarij zonder beperking wat de jaren betreft:
Wer gewohnheitsmäszig oder aus eigennutz durch
seine vermittelung oder durch gewährung oder ver-
Schaffung von gelegenheit der unzucht Vorschub leistet
wird wegen kuppelei mit gefängnisz bestraft.

-ocr page 68-

56

Art. 334 C. P. liet aan de vraag ruimte of de
seductie tot eigen genot, ook strafbaar was. O. a.
Chauveau en Hélie, théorie du Code pénal ch. 49 zijn
er tegen, met beroep op de geschiedenis en het ge-
zegde van Monseignat in zijn rapport aan het corps
législatif: „En nous occupant des attentats aux
moeurs, comment ne pas signaler ces êtres qui ne
vivent que pour et par la débauche, qui rebut des
deux sexes, se font un état de leur rapprochement
mercenaire, et spéculent sur l\'âge, l\'inexpérience et
la misère pour colporter le vice et alimenter la cor-

rumption?.....C\'est par des châtiments, c\'est

par un emprissonnement et une amende que le projet
de loi a cherché à atteindre ces artisans habituels de
prostitution."

Zij zeggen , la vie privée serait livrée à une into-
lerable inquisition; le simple désordre deviendrait un
délit, l\'abandon volontaire une séduction et le scandale
dos poursuites bouleverserait les familles sans guérir
les moeurs.

0ns art. 250 geeft door het woord koppelary reeds
genoeg te kennen, dat hier geen sprake is van het
werken tot bevrediging van eigen lusten, en zegt
uitdrukkelijk in beide leden van het teweegbrengen
of
bevorderen van ontlicht met een derde.

-ocr page 69-

57

Op „teweegbrengt of bevordert" zegt de memorie
van toelichting: Hij die teweeg brengt is de causa
movens, hy die bevordert, is behulpzaam in hetgeen
reeds door een ander besloten werd.

Dat het opzettelijk zijn moet, schijnt dus van het
bevorderen gezegd, dit kan namelijk door onvoor-
zichtigheid geschieden.

Hij, „die van het opzettelijk teweegbrengen of
bevorderen eene gewoonte maakt," en wel zonder
winstbejag, is voorzeker een zeer zeldzaam voorbeeld.

Art. 281 handelt over schaking en is geplaatst in
de 18\'\'\'\' titel, misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid.

Misdrijven, die volgens de memorie van toelichting
den persoon belemmeren in zijne vrijheid van be-
weging , van doen en laten. Het eerste lid van
genoemd artikel handelt van hen die een minderjarige
vrouw wegvoert met hare toestemming, zonder den
wil van hare ouders of voogden, dus zonder aan-
randing van eenige vrijheid, met het oogmerk om
zich haar bezit in of buiten echt te verzekeren. Dit,
„zich haar bezit buiten echt te verzekeren," brengt
het feit het naast tot de misdrijven tegen de zeden.

Het duitsche Strafgesetzbuch art. 237 luidt: Wer
eine
minderjährige, unverehlichte frauenperson mit
ihrem willen, jedoch ohne einwilligung ihrer eitern

-ocr page 70-

58

oder ihres Vormundes entführt, um sie zur unzucht
oder zur ehe zu bringen, wird mit gefängniss
bestraft.

De vervolging heeft alleen op Machte plaats , tenzij
de vrouw nog geen zestien jaren oud is volgens art. 64.

Art. 238 pr. str. gesetzbuch zegt: Hat der entführer
die entführte geheirathet so findet die Verfolgung nur
statt, nachdem die ehe für ungultig erklärt worden
ist. Zoo ook Züricher Strafgesetzbuch § 146: Ist
zwischen dem entführer und der entführten eine ehe
abgeschlossen worden , so darf ein Strafverfahren nur
dann statt finden, wenn die ehe als nichtig erklärt
worden ist.

Onze wetgever laat de vervolging voor de nietig-
verklaring toe. Indien de schaker met de weggevoerde
een huwelijk heeft gesloten , heeft geené veroordeeling
plaats , dan nadat de nietigheid van het huwelijk is
uitgesproken. Het o. m. zal waarschijnlijk niet ver-
volgen , zoodra hij weet dat een huwelijk is gesloten.
Zal dit eerst na de veroordeeling blijken, dan zal
alleen gratie kunnen helpen; van cassatie kan geen
sprake zijn , daar de wet niet verkeerd is toegepast,
wat de bewezene feiten betreft.

Is het huwelijk met toestemming der vrouw ge-
sloten , en de vader of voogd heeft het goedgekeurd ,

-ocr page 71-

59

dan kan zij nooit do klachte aanbrengen tot straf-
vervolging.

De schaking werd in het romeinsche recht onder
de lex Julia de vi 1. 5 § 2 D ad leg, Jul. de vi
(48 ..) gebracht; misschien was in eene constitutio
de schaking als een crimen extraordinarium en wel
met den dood gestraft.

Constantinus 1. 1 God. Theod de raptu virgin.
(9. 24) wil dat de min, die het meisje aangemoedigd
heeft, gesmolten lood in de keel zal gegoten worden,
de slaven die behulpzaam waren zullen verbrand
worden , aan den schaker en de met hare toestem-
ming geschaakte was wreede doodstraf gedreigd.

Justinianus stelt de met haren wil geschaakte vrij
van straf, voor den schaker en de medeplichtigen ,
qui raptores comitati in ipsa rapina et invasione
fuerint blijft de doodstraf bestaan L un. § 1 God. de
raptu virgin, vel viduarum (9. 13).

Het jus canonicum strafte de schaking niet, wan-
neer trouwbeloften waren vooraf gegaan.

Na blyft mij nog over te bespreken de artikels
279 en 280 die over ontvoering of verberging en
art. 445 over wegblijven van familieraad handelen.

De bepaling van het tweede lid van art. 279, dat
wanneer de aan het wettig gezag onttrokkene bene-

-ocr page 72-

60

d(!n don leeftijd van 12 jaren is, de straf van negen
jaren gevangenis kan Avorden opgelegd, werd betwist
in liet verslag van de 2\'\'" Kamer. ^Er is naar het
oordeel der commissie, geen voldoende grond , voor
het onderscheid dat hier gemaakt wordt tusschen den
leeftijd beneden en boven de 12 jaren. De grens is
geheel willekeurig. Niet alleen is het moeielijk om
naar het uiterlijk van een kind te heslissen of het al
dan niet ouder dan 12 jaren is, maar kinderen boven
de twaalf jaren hebben soms meer bescherming noodig,
dan jongens die physiek en intellectueel gunstig ont-
wikkeld zijn. — Het wezen van het misdrijf bestaat
hier in de onttrekking aan het bevoegd toezicht.

De minister kan niet toegeven dat de grens zoo
„geheel willekeurig" zou zijn , in art. 244 brengt ook
het jonger dan 12 jaren zijn , eene zwaardere straf
mede , en wordt in art. 253, afstand tot bedelarij in
aanmerking genomen. Neemt men deze grens niet
aan , dan zou het kind beneden de 12 jaren minder
beschermt zijn, waar de onttrekker geene list of
geweld gebruikte, de wetgever kan gerust aannemen
dat het medenemen van zulk een kind, dat nog
geen betrouwbaren wil heeft, gelijk staat met list of
geweld wanneer het oudere geldt. Dezelfde ouder-
domsgrens is in art. 280 in aanmerking genomen.

-ocr page 73-

61

Ten slotte art. 445 dat dreigt hen , die in zaken
van minderjarigen voor den rechter geroepen zijn om
te worden gehoord, niet verschijnen zonder geldige
reden van verschooning, eene straf van ten hoogste
zestig gulden.

Het geldt hier gewichtige belangen van personae
miserabiles , die door nalatigheid in de vervulling van
de familieplicht, groot nadeel kunnen lijden. Er is
geen grond voor de lage straf van 25 gulden in
art. 389 B. "W. bedreigd. De in het ontwerp voor-
gestelde straf van 75 gulden werd voor te hoog ge-
houden , en is op zestig gulden verlaagd, overeen-
komstig met het oordeel der commissie.

In het romeinsche recht werd de bloedverwant,
die verzuimde voor de voogdbenoeming zorg te dra-
gen , met verlies van zijn erfrecht bedreigd. Onze
wetgever acht de bepaling van art. 411 B. W.
voldoende, en vond daarom geene noodzakelijkheid
ten deze eene straf te bepalen.

Deze is de laatste bepaling, waarin de zorg van
den wetgever voor personen van jeugdigen leeftijd
zich openbaart. Neemt men ten slotte een overzicht
van het geheel, dan valt niet te ontkennen, dat die
zorg niet door hem is verwaarloosd, en dat hij daarbij
ook getracht heeft de noodige onderscheidingen in

-ocr page 74-

62

dien leeftijd in acht te nemen. Strekt die zorg zieh
niet altijd eA^en ver uit, de natuur zelve die het
onderscheidingsvermogen en het weerstandsvermogen
gradueel laat stijgen, geeft daartoe aanleiding, en
ontheft in gelijke mate den Staat van eene zorg, die
op rijperen leeftijd de mensch voor zich zeiven kan
en moet dragen.

-ocr page 75-

STELLINGEN

-ocr page 76-

c ~ «, . -lis

J

t s\'

Éfâiis

-ocr page 77-

STELLINGEN.

Art. 448 strafwetboek verdient de voorkeur boven
art. 346 C. P. (hetwelk niet door de invoering van
het B. W. vervallen was, zooals de Rechtbank te
Zwolle 3 Februari 1880 heeft aangenomen).

XL

Eene niet opzettelijke in brandsteking van eens
anders heide , door op deze een vuur aan te maken,
is strafbaar volgens art. 458 C. P.

5

-ocr page 78-

66

III.

Do voorraad briefkaarten, postzegels enz. , zich
bevindende in de op de postkantoren aanwezige
kassen, kan niet worden gerekend onder art. 254
C. P. „de goederen , in eene openbare bewaarplaats
gelegd".

IV.

Gratie kan tegen den wil van den veroordeelde
verleend worden.

V.

Een proces-verbaal, op den ambtseed opgemaakt
door een gevangenbewaarder , is een wettig bewijs-
middel.

VI.

De vereischten van het lidmaatschap van den
gemeenteraad moeten aanwezig zijn op het tijdstip
der verkiezing.

-ocr page 79-

67

VII.

De strafverordeningen eener gemeente zijn verbin-
dend voor elk later daaraan toegevoegd gedeelte, zonder
dat zij op nieuw voor dit gedeelte zijn afgekondigd.

VIII.

Art. 91 alinea 4 Grondwet verstaat onder „leden
der Staten-Generaal", hen die verkozen zijn; en
onder „bezoldigd staatsambt" ook dat ambt, het-
welk niet uit \'s rijks kas betaald wordt, mits de
benoeming door den koning geschiedt.

IX.

Wanneer van twee broeders, die tegelijk in de
loting vallen, hij die het lagere nummer trekt en
dus dienstplichtig is, wegens lichaamsgebreken vrij-
gesteld wordt, blijft toch hij, die het hoogste nummer
trekt, van den dienst bevrijd.

X.

De proceskosten bij oppositie tegen de homologatie
van het accoord , komen by toewy zing ten laste van
den boedel.

-ocr page 80-

68
XL

Voor de insolventverklaring kan de gefailleerde
geen verzoek om ontslag uit de gijzeling doen.

XII.

De deurwaarder, die door het overtreden der
wettelijke voorschriften, den geëxecuteerde schade
berokkent, is daarvoor persoonlijk aansprakelijk.

XIII.

Een meerderjarig persoon, die den leeftijd van 30
jaren nog niet heeft bereikt, kan een huwelijk
aangaan, indien zijn vader toestemming geeft, en
die der moeder blijkt te zijn gevraagd.

XIV.

De moeder tot curatrice over haar kind benoemd,
is niet verplicht de curatele aantenemen.

XV.

Een nog niet geboren kind kan erkend worden.

-ocr page 81-

XVI.

69

De voogdij van kinderen uit hetzelfde huwelijk
gesproten is ééne voogdij.

XVII.

Voor de verantwoordelykheid der herbergiers vol-
gens art. 1746 is niet vereischt, dat de goederen
het eigendom zijn van de reizigers.

XVIII.

De waarnemer van eens anders zaken zonder last,
heeft geen recht op interest van de door hem voor
de zaakwaarneming uitgeschoten gelden.

XIX .

Het Registratierecht geheven van de overdracht
van onroerend goed, behoort vervangen te worden
door eene verhoogde grondbelasting.

-ocr page 82-

J.\'L\'étr

-ocr page 83-

ERRATA.

lees : Pruisen

» »

n » erkenntniss erlangen

» principien

» tuetur

» fati

» infelicitas

» de Scto

» nullam ex hoe

» Tryphoninns. —

» Art. 290

» suppression.......

» Art. 349 C. P.

» (47.10)

» mentem alieuius

» Art. 250

» (48.G)

» jongeren

» bij afstand

» laage

23. pati

23. inf\'elicituss

24. do Seto

25. mullam ex hor
82. Tryphoninns
35. Art 209

38. suppression

30. Art 349 C. C.

50. (17.10)

51. mente malicuius

52. Art. 259
59. (48. .)
()0. jongens
(50. afstand
61. lage

bladz.

10.

Pruissen

lees

: Pruisen

13.

»

»

»

17.

erkenntnissre langen

»

erkenntniss erlange

18.

pricipien

»

principien

23.

tenetur

tuetur

23.

pati

»

fati

23.

infelicituss

»

infelicitas

24.

do Seto

»

de Scto

25.

mullam ex hor

»

nullam ex hoe

32.

Tryphoninns

»

Tryphoninns. —

35.

Art 209

»

Art. 290

38.

suppression

»

suppression......

39.

Art 349 C. C.

»

Art. 349 C. P.

50.

(17.10)

»

(47.10)

51.

mente malicuius

»

mentem alieuius

52.

Art. 259

»

Art. 250

59.

(48. .)

»

(48.G)

(iO.

jongens

»

jongeren

(50.

afstand

»

bij afstand

61.

lage

»

laage

-ocr page 84-

\\ ? ,\'V/v\'- ■ v:-: \\\' ; - : 7 V; V

\' \'^^ry \' V. ■ \' • "a , - ■ -- \' u

■ -ï\'P\'T C \'•> •• , , ■ . .f , ^ \'

i ■■ \\~ - r-\' \'"^v--, - - . \'•vil

3 c.\' ■ -- \'\' * -i , 1 - .\'r^V.- \' ■ . . ••

s

-ocr page 85-

■M

\' r

V

-f-van--:-; :>

te r^

:> \'l-f 1

t- -y?

.•. ï -. t 4

\'î t, ■»r

\' f?\'■ : k\'i.■// rî -v \' ; •i\'-.fh. ..!

\'V

■»»i « < » r • , h

î^m

« > .

J hrtv ^ > n .u » r

«

j

Y;.: -- \'

V "■v ""\'t\' \' \'«•«■l\'-K, î.^\'» > .\'y\' r 5 ■ -x -

-ocr page 86-
-ocr page 87-