-ocr page 1-

h

■\'f. t\'y

-ocr page 2-
-ocr page 3-

582

^■U-L-mf

■î \'lAi

-ocr page 4-

............

-.ti ■

..N V \'-vm-\' ^\'J:- ï

........:

x "Li"--\' ■■■■
.fff\'.-

• -V

•r : ■ -1 ■

. i r

\' \'Jt\'

-«•w- - ■ "it,\' -..V -\'T-

\' .\'V h\'.\'

\'i

"éi\';

.in«

1

-ocr page 5-

AANTEEKENING

NÏÏBNATIONIIAL PRIÏftATRECHT

BARTOLUS.

-ocr page 6-

, rijksuniversiteit

2299116 4

-ocr page 7-

^^.isrTEBKBisriisra

op

TfiEC

ET

BIJ

BARTOLUS.

PROEFSCFIRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD

AAN DE RÏJ)<SUNIV]eRSITEIT TE UTHKCHT,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. G. YAN OVERBEEK DE MEIJEB,

HOüaLKEBAAn IN DE FACDLTEIT VAN GEXEESKDKDE,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN DER FACDLTEIT

TE VERDEDIGEN

Op Donderdag den 30"\'" Juni 1887, des namiddags feS\'ji uur

ADRIAAN MAARTEN MARIE MONTIJN,

geboren to Gouda.

-^^fro-o-

UTRECHT —1887.
Stoom-, Boek- cn Steendrukkerij „de I n d u s t r i e".
J. VAN DRUTEN.

-ocr page 8-

•.r ,:

-- \'s":\'

r

■ W

.Ai-

. î

I-

i,

-ocr page 9-

jlan mi;tt$

-ocr page 10-

rZ:\'^.\'

\'fc\'

( ;

■\'tr

tv.;-

1\'

•u.

y.

-ocr page 11-

Wanneer ik meende, dat ccn afkeurend oordcel op het gebied der
waarheid te kort kon doen aan do achting, dio men den beoordeelde
toedraagt, ik zou ni\\j haasten om vcrschooning le vragen. Thans,
nu ik jnjj bewust ben, dat beiden zich uitnemend laten vorcenigen,
is dit onnoodig. Zoo eene daad vcrschooning behoeft, laat zo na;
zoo zy dio missen kan, waartoe zo te vragen? IJdele plichtplegingen
zijn der wetenschap hinderiyk

OPZOOMER. 1)

Vrij uigemeoii is l)ij de schrijvers over internalioiiiial
privaatreclit de leer, dal reeds Bartoliis de onder-
scheiding dor slatulen in stalula personalia en statula
realia zou gekend hebben, en dal hij als onderscheidend
kenmerk dc inrichling van den volzin zou hebben aan-
gegeven, waarin een slatuut is uilgedrukl. Do slrek-
king dier onderscheiding berust dan hij hen op de
overweging, dal sommige rechten uil hunnen aard uiet
lol eenig rechlsgebied zich beperken, maar den drager
daarvan vergezellen, waar deze zich ook moge bevinden.
Vergelijkt men hieronilrenl een der tegenwoordig meest

\') Dc leer des Vaders, des Zoons cn des Heiligen Geestes, eene
vcrliandcling van Dr. .1. H. Scliollcii, wijsgeerig beoordeeld door Ah-. G.
W. Opzooincr j). II.

-ocr page 12-

8

gezaghebbende schrijvers, dan vindt men daarvan de
volgende voorstelling:

„Weldra, intusschen, schijnt men te hebben ingezien",
zegt Asser
Oj »dat deze algemeene toepassing onhoud-
baar was, — dat sommige regten uit hunnen aard niet
territoriaal zijn, maar den persoon volgen, ook als hij
zich buiten zijn land begeeft: en zoo ontstond in het
laatst der Middeleeuwen de zoogenaamde theorie der
Statuten. Alle wetten (en onder deze benaming heeft
men hier alle bronnen van positief regt te verstaan,
— het in eenen staat geldende regt, in den ruimsten
zin) of
Statuten werden verdeeld in drie soorten: per-
soonlyke, zakelijke
en gemengde Statuten. De eerste soort
betreft \'den staat en de regten en bevoegheden der
personen; de tweede de regten op zaken; tot de derde
soort, eindelijk, behooren de wetten, die ten deele op
de personen, ten deele op de goederen betrekking
hebben. Langen tijd hebben de regtsgeleerden deze
drieledige onderscheiding tot grondslag genomen bij de
behandeling van internationale regtsconflicten. De poging
echter, om langs dien weg tot het stellen van vaste

\') Schets van Iietintcrnationaal Privaalrcgt, door Mr. T. M. G. Asser,
p. 4 en 5. Ik citeer de plaats in haar gclicel, ten einde liet verband
te behouden, waarop \'t hier juist aankomt.

Namelijk ,der wetten van den slaat op alle personen en zaken,
die zich binnen dc grenzen van het staatsgebicd
i)cvinden."

-ocr page 13-

O

regelen ter oplossing dier conflicten te geraken, moest
reeds daarom mislukken, dewijl de drieledige onder-
scheiding zelve in de toepassing tot veel onzekerheid
en verschil van gevoelen aanleiding gaf.

Reeds de glossatoren Bal dus, Bar tol us enz. hadden de Statuten-
theorie verkondigd. Bij het omschrijven van elke soort van statuten
en het aanwijzen der grenzen en
criteria ging men dikwijls op zonder-
linge wijze te werk. „,In iis definiendis miruni est quam sudant
Doctores,"" zegt Hert, een schijver uit de 17® eeuw, en Story, in
zijn „„Commentaries on the Conflict of Laws"" gewaagt van dc
„„metaphysical niceties"" waarin de glossatoren cn hunne eerste vol-
gelingen zich plagten te verdiepen. Onder deze „„niceties"" (ofschoon
niet van metaphysischen aard) kan men o. a. ook dc stelling van
Bar tol us rangschikken, dat de aard van een Statuut, in geval van
twijfel, uit de gebezigde
tvoorden, ja uit de inrigling van den volzin
moet worden afgeleid, zoodal b. v. eene wet omtrent het erfregt van
den eerstgeborene tot de
statuta realia (zakelijke statuten) behoort,
als zij luidt: „„dc goederen van den overledene komen aan den ccrsl-
geborcne,"" terwijl diezelfde wet tot do (persoonlijke

statuten) moet worden gerekend, als zij aldus geredigeerd is: „„de
eerstgeborene erft dc goederen.""

Aldus Asser.

Wie nu deze voorstelling in haar verhand beschouwt,
zou licht geneigd zijn te gelooven, dat Barlo lus de
inderdaad vreemde stelling zou hebben verkondigd,
dat eene wet omtrent het erfrecht van den eerstge-
borene een statutum personale is, hem derhalve volgt

\') Ofschoon ze niet mcl zoovele woorden in de aangehaalde plaats
slaat uitgedrukt, is Asser\'s bedoeling met betrekking tot dc statula
personalia ongelwijfeld, dat de recliten daarin verval „den persoon
volgen, ook als hij zich builen zijn land begeeft." Elders wordt dit
karakter helderder aangegeven. Zie l. a. p. 1). v. p. 8!). De bewering

-ocr page 14-

10

ook buiten zijn land, indien zij in deze woorden vervat
is: „de eerstgeborene erft de goederen," terwijl ze bij
de andere redactie tot de statuta realia moet worden
gerekend. En inderdaad heeft men goeden grond om
uit Asser\'s beschouwing tot dit besluit te geraken.
Voor hem, die zijne kennis omtrent Bart o lus putte
uit Asser\'s
Schets, ware deze conclusie sermonisch vol-
komen waar. Duidelijker evenwel zijn de w^oorden van
een niet minder gezaghebbenden jurist, Laurent,
wiens meening door zijne verwijzing naar den tekst op
de woorden van Bartolus zeiven schijnt te steunen:
„Ce qui a causé une surprise assez légitime", zegt
hij, „c\'est le singulier principe que Bartole étabht
pour distinguer les statuts personnels et réels. Il dis-
cute la question de savoir si un Anglais avait droit,
en vertu du statut de primogeniture, aux biens que son
père possédait en Itahe. La solution dépend de la
quahté du statut: est-il personnel, il s\'etend partout,
n\'importe dans quel lieu les biens sont situés: s\'il est

i i <

^ i

dat reeds Bartolus ook mcl de gemengde slatuteii zou bekend
geweest zijn, moet natuurlijk aan de groote beknopliieid worden
locgcschreven, waarmede Asser de geschiedenis van hel inter-
nationaal privaatrecht behandelt. Hel is toch van algemeene
bekendheid, dal deze soort eerst bij Argentraeus wordt aangetrolTen.
Zie b. v. Rodenburgii, Traclalus de jure conjugum. p. 18, 19: Verum
anlequam cxculiatur a nobis, quid juris, cujusve loci in ulroque slaluli
gencre spcclari convcniat, lerlium, quod Argenlreus, acerrimi vir
judicii, duobiis superaddil, mixtum nempe, primuin expendamiis.-

-ocr page 15-

11

réel, il ne dépasse pas les limites du territoire. Dans
la première supposition, le fils aîné recueillera les biens
italiens; dans la seconde, il n\'y aura aucun droit.
Mais comment savoir si le statut est personnel ou réel ?
Le statut, répond Bart oie, sera personnel s\'il com-
mence par parler de la personne :
Primogenitus succédai
in omnibus bonis.
Au contraire, le statut sera réel s\'il
commence par mentionner les biens :
Bona decedentium
venîant in primogeniium\'\'\\
Plij citeert voor doze para-
phrasis: Bartolus, super prima Godicis, L.
Cunctos
populos,
n®. 42, fol. 8. Tocli behelst ook deze ver-
klaring twee logische onjuistheden.

Van eene ondergcheiding in statuta personalia en
statuta realia is bij Bartolus op gcenc enkele plaats
sprake.

Hetgeen door Asser en Laurent op dc door mij
geciteerde plaatsen als liet oordeel van Bartolus wordt
voorgesteld, is eene dwaling.

Het bewdjs van dc eerste dezer beide slellingon is
uil den aard der zaak hier niet tc leveren. Zij, die
het tegendeel beweren, mogen de plaats aanwijzen, waar
zij die onderscheiding liebijen aangelrolfen ; wat mij
betreft, ik heb haar bij Bartolus niet kunnen vinden -).

\') Lc droit civil iiilcrnalional par F. Laui-cnl. t. I. p. 298, 29!).
Heeds n.-xr (Das liilernationalc Privat- und Slrafrcchl. p. 23)
merkte op :.... ,obgleich dieser Naine," (nainclijk
Slalufa mixin)

-ocr page 16-

12

! Het in de tweede plaats door mij gestelde behoeft

natuurlijk betoog. Daar ik evenwel den naam van
Laurent in deze bespreking heb aangeroerd, en mij in
zijne breede beschouwing over de glossatoren in hunne
j;; . betrekking tot het internationaa privaatrecht een paar

^ L punten van algemeenen aard hebben getroffen, Avaarom-

i ;! trent ik mij, voor zoover Bartolus betreft, met

Laurent\'s gevoelen niet kan vereenigen, acht ik het

a overeenkomstig orde en regelmaat den draad voor een

! 1 ■

;j,j oogenblik hier af te breken, ten einde het meer alge-

meene aan het bijzondere te doen voorafgaan.

„L\'histoire du droit, comme l\'histoire générale," zegt
Laurent, „doit donner la raison des choses; si elle
se borne à constater les faits, elle est sans autorité aucune.
Il nous faut donc voir encore pourquoi les glossateurs,
humbles interprètes des lois romaines, ont eu la gloire
d\'inaugurer une science dont leurs maîtres, les grands
jurisconsultes de Rome, n\'avaient point le soupçon.
Virgile, a décrit en beaux vers la mission de Rome:
le peuple-roi était appelé à vaincre et à gouverner
les nations. Les Romains considéraient le butin comme
la propriété par excellence, et ils avaient un dédain

„wie auch die technische Bezeichnung von Statutum personale und
reale erst in späterer Zeil im XVI. Jahrhundert seil Molinacus^
Argentraeus und Anderen gebräuchlich wird."

-ocr page 17-

13

superbe pour le commerce et l\'industrie. La monarchie
universelle, idéal des conquérants, fut réalisée par
les légions; les cités et les nations, successivement
vaincues, furent assimilées au vainqueur, et dans le
monde • soumis à Rome, il n\'y eut plus que des citoyens
romains. Cet état de choses exclut tout conflit de lois ;
voilà pourquoi les jurisconsultes de l\'empire n\'eurent
point la notion d\'une difiérence de statuts. Les répu-
bliques italiennes étaient dans une tout autre condition;
elles ressemblaient aux cités de la Grèce plus qu\'à Rome.
Vivant du commerce, elles ne songèrent pas à conquérir;
les besoins du trafic établissaient des liens entre elles,
et les statuts variant d\'une ville à l\'autre, les conflits
furent inévitables. De là la nécessité d\'une science
nouvelle qui établît des règles pour vider les conflits". \')
Wie liet recht beschouwt als de maatschappelijke orde,
beziet slechts zijn zintuigelijk Avaarneembaar uiterlijk,
den vorm, waarin zijn wezen zich aan ons voordoet.
Dit laatste is de complex der uitingen van den men-
schelijken wil, ten gevolge van den inwendigen drang tot

samenleving. Recht en Maatschappij verhouden zich als

h

inhoud en vorm: in de Maatschappij komt het Recht tot
werkelijkheid. Waar menschen samenleven, is recht.
Waar burgers van verschillende souvereine rechtsterri-

\') Laurent, t. a. p. p. 281, 282.

-ocr page 18-

14

toren privaatrechtelijk met elkander verkeeren, daar is
internationaal privaatrecht. Was het wonder, dat, waar
de glossatoren zoodanig verkeer in hunne omgeving leven-
dig zagen, zij daarin een prikkel vonden tot toetsing van
het bestaande aan hun rechtsgevoel?

„Les glossateurs inaugurèrent le droit civil inter-
national. Est-ce à dire qu\'ils aient eu conscience de
cette grande innovation?" Aldus vervolgt Laurent.
En zijn antwoord luidt: „J\'ai dit que les hommes
connaissent rarement la portée de ce qu\'ils font, et
que les effets de leurs actes dépassent presque toujours
leurs intentions (n». 44). On voit ici une nouvelle
preuve de cette loi qui régit toutes les manifestations
de l\'esprit humain. Les glossateurs ne se doutaient
pas de Tinnovation dont nous leur faisons un titre de
gloire. Cela est si vrai qu\'ils appuient toujours leur
doctrine sur le texte des lois romaines, et cependant
il est certain que la théorie des statuts est étrangère
aux compilations de Justinien. En ce sens, tout l\'édi-
fice repose sur une erreur. Il faut dire plus : si les glos-
sateurs avaient su qu\'ils se trompaient, ils auraient répu-
dié la doctrine à laquelle ils attachèrent leur nom, car
pour eux, le droit romain était la vérité absolue. Il est
donc bon qu\'ils se soient trompés. Pour mieux dire, c\'est
Dieu qui tire de nos erreurs le bien qu\'il veut produire." ^

\') Laurent, t. a. p. p. 281, 282.

-ocr page 19-

15

De gansche leer der Statuten eene verkeerde deductie
uit het Piomeinsche recht, eene vergissing ten goede
geleid door God, die uit onze dwalingen Zijne weldaden
te voorschijn roept! \')

Met deze zienswijze kan ik mij niet vereenigen.

Wetenschap is het geheel der objectieve, voor alle
menschen gelijke waarheid. -) Zoolang het Godsbegri})
dat karakter mist, kan niets daarmede wetenschappelijk
worden verklaard. Wie, liever dan vooralsnog een
non liquet uit te spreken, en op die wijze zijn geest tot
nader onderzoek wrakker te houden, zich tevredenstelt
met, wal hem niet duidelijk is, samen te brengen in de
hand Gods, drukt eenvoudig de eene onbekende in de an-
dere uil, en brengt de welenscha]) hiermede geen slap
verder.

\') Aldus meen ik alllians Lau ren I\'s gevoelen le mogen rormulecren.
In overeenstemming hiermede luidt zijn oordeel over l\'idée de la per-
sonnalité des statuts: „Iis croyaient la trouver dans les textes romains;
c\'est nne erreur, mais qu\'importe!" l. a. p. p. 5i.

") Mr. G. W. 0|)zoomer. Wetenschaj) en Wijshegeerte. p. 14..

Vecl minder kan zoodanig begrip van eenige wetenschap den
grondslag uitmaken. Dc woorden van P. D. Ghantepie de la
Saussayo: ,al is het onlegenzeggelijk, dat het beslaan van God en
zijne betrekking tol de wereld en lol den mensch wetenschappelijk
onmogelijk is te bewijzen, zoo is loch deze ondersleiling do grond-
steen van de geheele godsdionslwetcnschap." schijnen mij dan ook
niel vrij van l)edenking (Meliiodologische bijdrage lol hel onderzoek
uaar den oorsprong van den godsdienst, p. 47).

<) Ook uil oon godsdienstig oogpunt verdient m. i. dusdanige wijze
van verklaring geene aanbevch\'ng. Of is hiermede niel hel pad aan-

-ocr page 20-

16

Na eerst zijn tw^fel aan den dag gelegd te hebben
in de woorden: „il est douteux pu\'ils eussent conscience
de la science nouvelle qu\'ils inauguraient" (p. 54), ver-
klaart Laurent thans onbewimpeld: „Les glossateurs
ne se doutaient pas de l\'innovation dont nous leur
faisons un titre de gloire". Waarop steunt deze voor
de doctores min vleiende bewering? Laurent zegt
slechts, dat zij zóó waar is „qu\'ils appuient toujours
leur doctrine sur le texte des lois romaines." Dit
laatste zal
wel niet door iemand, die met de geschriften
der glossatoren bekend is, worden tegengesproken.
Maar is hiermede de eerste stelling bewezen ? Moet het
onloochenbare feit, dat de glossatoren hunne uitspraken
omtrent quaesties van internationaal privaatrechtelijken
aard steeds doen steunen op teksten uit het Corpus
Juris, tot het besluit voeren, dat zij daarin de bron
van hun oordeel meenden te zien? Indien dit zoo ware,
zoo zou men gezegde stelling niet tot de leer der Sta-
tuten mogen beperken, maar behoorde men ze tevens
uit te \'strekken tot alle andere leeringen, die dat zelfde

geduid bewandeld door hen, die God sleeds in de duisternis zoekende
Hem maken tot „een onbekende X, die men \'daar plaatst, waar men
bet regie cijfer nog niet gevonden lieeft; even als men volgens
Schleiermachor Engelen aannam, om aan le duiden, dat er nog
meer geest is, dan zicli in liet menschelijke geslacbt openbaart"? Vergelijk
over dit punt: Mr. C. W. Opzoomer. De leer van God bij Schel-
ing, Hegel en Krause. I® stuk. Krause, p. 77 e. v.

-ocr page 21-

17

kenmerk vertoonen. Dan zou zij b. v. — om bij
Bartolus te blijven — ook moeten gelden voor de
leer der represailles, door Bartolus behandeld in zijn
TracMus de liepraesaliis) want ook deze verhandeling
wemelt van dusdanige citaten. Niettemin was het den
Pater Jtuniani juris niet onbekend, dat bij hen, wier
namen in de Digesten prijken, deze stoße niet behandeld
wordt. Uitdrukkelijk verklaart hij in den aanhef van
het tractaat: „hanc materiam legum doctores, et antiqui
juris interpretes, minime pertractaverunt."

De oorsprong der statutenleer moet, zooals Laurent

\') Gravi na zegt van Bartolus onder meer:
Eo majori apud posteros gloria, quod plurium seculorum labores
aevo tam brevi conclusit. Neque viro de jure civili optime merenti
fuit ingrata jiosteritas. Haud scio enim an plus antiquitas tribuerit
Papiniano, quam iiostrates Bartolo: cujus omnibus fero tribunalil)us
auctoritas imperat; praecipue apud Hispanos: apud quos ca sententia
vincit, a qua Bartolus stetit. Imo ubi decst lex, illius vice Bar-
tolus consulitur. Hinc crebra, et vulgata illa de Bartolo, fremcn-
tibus eruditis, nempe,
Spcculum, et Lucerna juris; virtus juris; Dux
universorum; robur veriiatis; Auriga opthmis; Apollo Pgthius; Apol-
linis oracnhim; ac modo Pater, modo Magister, modo lumen humani
juris appellaiur.
J. V i n c e n t i i G r a v i ii a e, Originum juris civilis
lib. I. c. 1G4 in fine.

=) Bart. Tractatus VII. De Repraesaliis (dl. II. p. 593). Eens
voor al zij opgemerkt, dat ik voor de werken van Bartolus de
uitgave van Jac. Concenatius. Froben. Basileae. 1502, aan mijne
onderzoekingen ten grondslag heb gelegd. Von Savigny schijnt
haar niet gekend te hebben. Giammaria Mazzuchclli Brcsciano, Gli
scrittori d\'Italia. Brescia, vol. II. p. I (1758). pag. 401 (sue opere),
maakt van haar melding: „Basileae ex reccnsione Jacobi Gonceratii
15f)2. in fogll;" Zij is voorhanden in de Librye te Gouda.

t)

-ocr page 22-

18

te recht opmerkt, gezocht worden „dans le milieu où
ils (nik. de glossatoren^ vivaient, dans les mille et une
circonstances qui à chaque époque constituent la vie
des sociétés." Dat de glossatoren haar onbewust
zouden hebben voortgebracht, wordt door Laurent
gesteld, maar niet door hem bewezen.

Maar waartoe dan die profusie van citaten ontleend
aan het Romeinsche recht ?

Men dient vooral niet te vergeten, met welk eerbiedig
oog de glossatoren het Corpus Juris beschouwden, dat het
voor hen niet een geschiedkundig te verklaren feit was,
maar „de als uit den hemel neergedaalde keizerlijke
compilatie" -),

• de Wet

Den volken tot een zuil gezet,
Een zuil van licht, die de eeuwen door zal stralen,

Als aller praalgebouwen pracht,
Waarvan Procopius den nazaat kan verhalen,
Verzonk in eeuwgen nacht.

Ook voor Bartolus droeg het \'t kenmerk der God-
delijkheid aan het voorhoofd. Vandaar dal hij zich bij
elke uitspraak, ook omtrent de eenvoudigste zaken, met
het kennelijk doel om aan zijn beloog de ontbrekende
kracht bij le zetten, met Avelgevallen op hel Romeinsche

\') Laurent, t. a. p. j). 27!).

-) Mr. J. E. Goudsmit. Pandecten-systeem. dl. I. p. G.

•\') Aya Sofia door H. .1. A. M. Schacpman. p. 30.

-ocr page 23-

19 .

recht beriep. Tot staving van dit laatste een voorbeeld
uit duizenden:

„Olinr\', zegt hij »magna discordia orta fuit inter
Romanam ecclesiam, et Federicum, qui vocatus est
Federicus Barbarossa,.... In Alemania agnatio illius
Federici cognominabatur domini de Gebello, cum tamen
dicta discordia, diu duraret, magna pars Italicorum
adhaesit illi Imperatori deposito, et illi dicti sunt Gebel-
lini, quasi adhaerentes illi domino de Gebello. Alii
vero adhaeserunt ecclesiae, et vocati sunt Guelphi,
quasi zelatores fidei." Ziehier eene der vermakelijke
etymologieën, waarop, in zijn „Histoire des Communes
Lombardes", de Haulleville zinspeelt. „Vat men
nu", vervolgt Bartolus, „Guelphus en Gebellinus in
dezen zin op, dan kan iemand niel op de eene plaats
Guelphus, en op eene andere Gebellinus zijn: dicere
quod quis uno loco esset unius affectionis, et alio loco
alterius, contineret repugnantiam." Inderdaad dit is
duidelijk. Toch meent Bartolus hiermede niel le
kunnen volstaan. Voor de meest eenvoudige waarheid,
dal men namelijk niet iemands vriend en vijand levens
zijn kan, beroept hij zich oersl op het Romeinsche recht:
„sicut quis tutor non polest esse auctor duorum pui)illoruin

\') Bart. Tractatus XXIII. Do Guclphis, et Gcbcllinis. Num. 1, 3
(dl. II
p. G71).

=) t. 2. p. 389. Zic ook Bartolus\' verdere uitweiding hierover.

-ocr page 24-

20

invicem litigantium super eodem", eene uitspraak, die
hij in L. 15. D. de auctoritate et consensu tutorumet
curatorum (26.8), meende te lezen vervolgens op
den bijbel: „Nemo potest duobus dominis servire".

Op ondubbelzinnige wijze blijkt hieruit de waarde,
die Bartolus ook in zaken van niet juridischen aard
aan het Romeinsche recht toekende. Het had voor
hem
gezag in den meest volstrekten zin des woords.
Door zich eenvoudig daarop te beroepen nog meer dan
door het gezag des bijbels meende hij elke tegenspraak
te kunnen ontzenuwen

En mag ons dit verschijnsel zoozeer verwonderen;
is het aan onzen tijd zoo vreemd?

Wat voor de glossatoren geldt, dat is helaas ook
thans nog waar. Wiens krachten niet toereikend zijn
voor zelfstandig, zuiver menschelijk onderzoek, neemt
zijne toevlucht tot het gezag. Kan men met het daaruit
voortspruitende betoog soms iemand ook al niet over-
tuigen, men kan hem althans bedwelmen: en voor
menigeen wordt hierdoor de wil voldoende bepaald.

Laurent geeft zijne bevreemding te kennen over de
plaats door Bartolus aan de Statutenleer gewijd:

\') Dc tekst luidt: ut iï. dc aut. tut. 1. accipicutis, et ibi no.
2) Mattheus. c. G: v. 2i.

Dat ook do incnschclijke ijdellieid hierin hare rol speelde, zal wel
geen betoog behoeven.

-ocr page 25-

21

„Le premier glossateiir qui ait cherché un principe
pour distinguer les deux espèces de statuts est Bart oie ;
il professa le droit au quatorzième siècle dans les plus
célèbres universités d\'Itahe. Chose étrange ! Il traita des
statuts réels et personnels dans son commentaire sur
le code de Justinien, au titre de
la Sainte Trinité et de
la Foi catholique.
Or, chacun sait qu\'il n\'est pas ques-
tion de statuts dans le corps de droit romain, et qu\'au
titre
De la Trinité, les empereurs Gratiën, Valentinien
et Théodose consacrent comme loi de l\'empire la foi
catholique, et notamment le dogme de la Trinité, que
saint Pierre, selon eux, prêcha aux Romains; ils l\'im-
posent à
tous les peuples qui sont soumis à leur domi-
nation; de là les mots de
Cunctos 2)opulos qui sa tromani
au commencement de la loi première. Quel rapport
y a-t-il entre un dogme incompréhensible et une doc-
trine juridique
\'l Et où est le lien entre les mots cunctos
iwpidos
et les statuts?"

Dezen gedachtengang volgende zou men inderdaad
geneigd zijn te vragen, of de
Luccrna juris, op het oogen-
blik dal hij die zonderlinge plaats voor zijne mede-
deelingen uitkoos, wellicht eenigermate aan verstands-
verbijslenng lijdende was. Verband tusschen Summa
Trinitas en Statutentheorie is waarlijk al even ver te

\') Laurent, t. a. p. p. 281, 282.

-ocr page 26-

22

zoeken als tusschen de woorden „eunctos populos" en
de statuten. En hoe te oordeelen over zoovelen, die
hem op dien
dAvaalweg zijn gevolgd De zaak is
niet zoo zonderling als ze Laurent toeschijnt. Wat
veeleer vreemd mag heeten: dat zulk een oordeel uit-
gaat van Laurent, die toch zijne kennis omtrent
Bartolus uit de bron zelve schijnt te putten.

Ik acht mij gelukkig Bartolus van die blaam te
kunnen zuiveren: en dat wel op grond zijner eigen
woorden.

In zijne „In duodeeim libros codicis, commenlaria"
behandelt Bartolus niet alleen den tekst van den
codex: ook de glossa trekt hij binnen zijne bespreking").
Vandaar dat een onbekend schrijver uit de 15° eeuw
van zijne tijdgenooten, die het niet beneden zich achtten
om Bartolus en hen, die deden als hij te commen-
teeren, getuigen kón: „Scribunt nostri doctores moderni
lecturas novas, in quibus non glossant glossas, sed
glossarum glossas."

Bartolus\' verhandeling over de statuien to dezer

\') „Toujour.s cst-il que tous les glossalciirs. suivirent l\'excniplc de
B a r 101 e, et traitèrent des statuts en expliquant la loi
Ciinctos po-
pulosy Laurent, t. a. p. p. 298.

Odofredus (overleden den 3"" Dcccmher I2G5) beroemt zich
de eerste geweest te zijn, die dezo methode volgde. F. C. von Savigny.
Geschichte dos Rom. Rechts im Mittelalter, b. V. p. 208.
=•) Ibidem, p. 209. noot g.

-ocr page 27-

23

plaatse is geen commentaar tot den codex. Wie het
tegendeel meent, dwaalt; wie er aan twijfelt, leze B a r-
101II s\' eigen verklaring aan het hoofd dier verhandeling,
waar hij zegt: „Nunc veniamus ad glossam quae dicit,
quod si Bononiensis etc. cujus occasione videnda sunt
duo. et primo utrum statutum porrigatur extra territo-
rium ad non subditos, secundo utrum effectus statuti
porrigatur extra territorium statuentium."

Vlocht men aannemen, dat deze woorden aan den blik
van den scherpzinnigen geleerde zijn ontgaan, Horatius
zou hem verschoonen:

Operi longo fas est obrepere sonnium. -)

Waar er is meer.

Zooals ik reeds opmerkte — en ik keer thans terug
tot het punt, waarmede ik deze aanteekening aanving —
geeft Laurent ook van de befaamde statulenonder-
scheiding eene onjuiste voorstelling. Het bewijs dezer

\') Vgl. B .1 r l. iid priinuin lil). God. til. De summa Iriiiitate.
1. I. Num. 13 (dl. V. p. 7). Dc hier bedoelde is de glossa op
het woord
qim volgende op de aanvangswoorden der L. 1. G.
Dc summa Irinilale (1. 1): „Gunctos populos." Zij luidt als volgt
(Lugduni 15()2): „quod si Bononiensis convcniat Mulinae, non
debet judicari secundum statuta Mutinae, quibus nou subesl: cum dicat,
quos nostrac clcmenliac regit imperium. Videtur hic tcxlus supponere
quod non onmcs populos regit hnperator. quod an sit verum, vide liic
pulchrc per .loan. Fabri in suo breviario, ct undc proccssil imperium,
cl an Papa jurisdictioncm temporalem habeat."

■) De arte poelica. v. 3()0.

-ocr page 28-

24

stelling meen ik niet beter te kunnen leveren dan door
hier wederom Bartolus zeiven het woord te verleenen.
In de door mij gebezigde uitgave luidt de bewuste plaats
als volgt:

Sed posset dubitari de tali quaestione, consuetudo
est in Angha, quod primogenitus suceedit in omnibus
bonis. Modo quidam habens bona in Anglia, et in
Italia, decessit, quaeritur quid juris? Jacobus de
Ptavanis -) et Wilhelmus de Cuneo tenent, quod

I

de bonis existentibus in Anglia judicetur secundum con-
suetudinem illius loei, de aliis quae sunt in Italia,
stetur juri communi, ut dividantur inter fratres, per
dictam L. 27. D. de tut. et cur. dat. (26.5) et quia cerla
forma est data in bonis ibi positis, ubique non exten-
datur, ut infra L. 4. G. de jure fisci (10.1). L. 24. D.
ad municipalem, et de incolis (50.1). Idem tenet Ginus^)

\') Dezé komma, die ook in dc door von Savigny (t. a. p. }).
VI. p. 1(50) gebezigde uitgave: Basil. ap. Episcopium 15S8, op deze
plaats voorkomt, is van mij.

\') Zio V O n S a V i g n y. t. a. p. b. V. p. ()03 e. v.

Met Buli. de cu. zal wel dezelfde persoon gemeend zijn als, b. v.
in Num. 37, met Gul. de Gu. namelijk: Wilhelmus dc Guneo. In dc
uitgave: Basil. ap. Episcopium 1588 vindt men dan ook hier in plaats
van Buli. dc cu., Gul. de Gug. Zie over dezen commentator: von
Savigny. t. a. p. b. VI. p. 34 e. v.

Dat G y. een tijdgenoot van Bartolus geweest moet zijn, blijkt
O. a. uit Bart. ad lib. I. Digest. tit. I. De justitia et jurc. 1. 9. Num.
31 (dl. I. p. 20): „Sed Gy. hunc articulum disputavit in hac civitalo
me audicntc,...." Buiten twijfel is het derhalve eeno afkorting, van de

-ocr page 29-

25

hic. Alii cliciml quod debet inspici locus ubi est adita
haereditas, et sic ubi quasi contractus est celebratus,
ut L. 3 in fme. D. quibus ex causis in possessionem
eatur (42.4) sicut in contractibus inspicimus locum con-
tractus, ut L. 6. D. de evictionibus et duplae stipulatione
(21.2). L. 34. D. de R. J. (50.17) Mihi videtur quod
verba statuti, seu consuetudinis sunt diligenter intuenda.
Aut enim disponunt circa rem, ut per haec verba,
Rona decedentium veniant in primogenitum, et tunc
de omnibus bonis judicabo secundum consuetudinem
et statutum ubi res sunt situatae, quia jus afficit res
ipsas, sive possideantur a cive, sive ab advena, ut L. G
in fme. D. de muneril). (50.4) el L. 3. C. de aedific.
priv. (8.10). Aut verba statuti seu consuetudinis dis-
))onunt circa personam, ut per haec verba, Primogenitus
succédai, et tunc, aut illo talis decedens non erat de
Anglia, licet ibi haberet possessiones, el tunc tale sta-
lutum ad cum el ejus Ulios non porrigitur, quia dis-

volgens von Savigny verwerpelijke schrijfwijze : Cynus (voor Ginus),
den naam van den leermeester van Bartolus te Periigla. Zie v o n
Savigny. t. a. p. b. VI. p. 73 en H-2.

\') Ofschoon niet met ^in stipulationibus" maar met do woorden:
„scmper in
stipulati0nii)us" aanvangende schijnt mij toch dezo plaats
bedoeld, iets hooger, in Nuni. 10 is de aanhaling duidelijker. In Num.
37 luidt do verwijzing naar denzelfdon titel: IT. do re. ju. In de onder-
havige verwijzing schijnt mij de punt achter ,re\'\' eenvoudig vergeten.
De lezing in do uitgave: Basil. ap. Episcopium 1588: „do re jüd."
komt mi) onjuist voor.

-ocr page 30-

26

positio circa persoiias, non porrigitur ad forenses, ut
dictum est supra in tertia quaestione in fine. Aut talis
decedens erat Anglicus, et tune filius primogenitus succe-
deret in bonis, quae sunt in Anglia, et in aliis succe-
deret de jure communi, secundum quod dicunt dicti
doctores quia sive dicatur hoc esse statutum privativum
de filiis sequentibus quia est odiosum, non porrigitur
ad bona ahbi posita, ut supra probatum est, in sexta
quaestione. Sive dicas statutum esse permissivum tol-
lendo obstaculum ne sequentes filii impediant primoge-
nitos, et idem ut supra dictum est. Ad hoc ut inspi-
ciatur, utrum dispositio sit in rem vel personam, facit
L. 81 in fine. D. de contrah. emt. (18.1). Nec] placet
illorum opinio qui inspiciunt locum aditionis haereditatis,
quia aditio non potest se referre, nisi in quantum est
delata haereditas, ut L. 3. D. si pars hered. (5.4). L.
10.75 (?). D. de acquir. hered. (29.2). Sed non est de-
lata nisi praedicto modo, ubi nemo praecedit, etc. sed
contractus se extendunt quatenus voluntas contrahentis
fuit, qiiae fuisse praesumitur secundum consuetudinem
loci ubi res agitur, ut supra dictum est, ergo, etc.\')
Wat heeft nu blijkens deze woorden onze rechtsleeraar
aan zijn auditorium willen mededeelen?

\') Bart. ad primutn lib. God. lil. De summa trinitale. 1. 1. Num.
A% 43 (dl. V p. 10).

-ocr page 31-

27

■■ Bart olus begint met er op te wijzen, dat in Enge-
land de eerstgeboren zoon bij den dood zijns vaders
eigenaar Avordt van alle diens goederen, en stelt zich
nu de vraag: Quid juris, bij den dood van hem, wiens
goederen gedeeltelijk in Engeland gedeeltelijk in Italië
gelegen zijn ? Vóór zelf haar te beantwoorden evenAvel
meent hij het gevoelen van anderen te moeten vermelden,
en brengt hij zijn gehoor in herinnering, dat Jac obus
de Ravanis, Wilhelmus de Guneo en Ginus ge-
leerd hebben, dat in zoodanig geval de goederen in
Engeland gelegen volgens Engelsch recht, die in Italië
gelegen volgens jus commune d. i. Romeinsch recht
geërfd behooren te worden. Anderen meenen, zegt hij,
dat het recht van die plaats van toepassing is, waar de
nalatenschap is aanvaard. Noch met het gevoelen der
drie eerslgenoemden, noch met dat der anderen kan
Bartolus zich vereenigen. AVat hem in dit geval
van dezen vervreemdt, is de petitio ])rincipii, die in hun
oordeel gelegen is, daar toch van aditio eerst dan sprake
kan zijn, nadat men tot de nalatenschap is geroepen
(quia aditio non polest se referre. nisi in quanlum est
delata haereditas). Hel gevoelen der 3 doctores (dicli
doctores) voldoet hem slechts voor het geval, dat de
overledene Engelschman was.

Bartolus loch onderscheidt twee gevallen:

De erllaler was Engelschman (civis).

-ocr page 32-

28

De erflater was geen Engelschman (advena).

Ad prinmm. Was de erflater Engelschman, dan is
het onverschillig hoe de Engelsche wet zich uitdrukt:
in elk geval worden de Engelsche goederen volgens
Engelsch recht geërfd. De goederen in Italie gelegen
evenwel zullen den erfgenamen jure communi worden
toebedeeld. Dit Engelsche statuut toch is zoowel odio-
sum — vermits het is privativum de filiis sequentibus —
als permissivum tollendo obstaculum ne sequentes filii
impediant primogenitos, en derhalve permissivum, tollens
obstaculum qualitatis personae beide redenen elke
op zich zelve reeds voldoende, waarom het buiten En-
geland niet van kraclit is (non porrigitur ad bona
alibi posita).

Ad secundum. Was de erflater geen Engelschman,
dan moet men met betrekking tot de Engelsche goederen
onderscheiden, of de Engelsche wet iets omtrent per-
sonen of iets omtrent goederen vaststelt. Wat zij toch
omtrent personen statueert, kan slechts voor de Engel-
schen gelden (dispositio circa personas, non porrigitur
ad forenses En bepaalt zij derhalve: „Primogenitus
succédât", dan is daardoor de vreemdeling niet ge-

\') Vgl. Bart. ad primum lib. God. Ut. Do summa triiiitatc. 1. 1.
Num. 38, 39 (dl. V. p. 9).
2) Vgl. ibidem Num. 32, 38-42. (dl. V. p. 9, 10).
\') Vgl. ibidem Num. 21-27 (dl. V. p. 7, 8).

-ocr page 33-

29

bonden (tale statutum ad eum et ejus filios non por-
rigitur). Wat de Engelsche wet omtrent de goederen
evenwel bepaalt, geldt voor de goederen in Engeland
gelegen, en gevolgelijk voor een ieder, die eenig recht
daarop tracht te verkrijgen of te handhaven. Luidt de
wet: „Bona decedentium veniant in primogenitum", dan
zal de vreemdeling zich daaraan hebben te houden,
niet minder dan de Engelschman.

Aldus is naar mijne meening de zin der voor den
nauwlettenden lezer niet zeer duistere woorden, dit de
inhoud der zoo vaak bespotte onderscheiding. En op
dien inhoud alleen komt het hier aan. Dat de vorm
niet schoon is, kan den scholier, welke het gesproken
woord dien vorm gaf, worden toegerekend, waar \'t niet
vaststaat, dat Bartolus die woorden zóó neerschreef"),
mag hem dat verwijt niet treffen. Maar men neme

\') Het universeel karakter vau \'t Romeinsche recht in den tijd van
IJartohis moest er toe leiden om in dit geval dit recht toepasselijk
le achten, hi \'t eerste geval (ad primum) paste hij \'ttoo op do in
Italic gelegen goederen, zonder voorafgaande onderscheiding. Het verband
brengt mede om aan te nemen, dat bij deze voorstelling in \'t I® geval,
do overweging, in \'t de conclusie vergeten is.

\') Bart. Tractatus I. consiliornm lib. I. cons. 210: „Omnc illud
(juod alias consului, et quod auditores meos docui, ct quod inscriptis,
meisquc Iccturis redegi, hoe nunc consulo", schijnt mij le wijzen op:
1®. mondelinge adviezen, 2°. mondeling onderricht, 3°. door hem zelf
gesclireven boeken, 4". korte aanteekcningen voor zijne voorlezingen.
Von Savigny ziel in de laatste categorie: „als Bücher r\'cdigirle
leclurae oder Gollegienhellc". t. a. p. b. 111. p. .\'373. noolc. Daar evenwel

-ocr page 34-

30

dien inhoud dan ook in zijn geheel. Te recht is elders
opgemerkt: „Niet uit een paar woorden, maar uit het
verband, waarin
alle ^voorden voorkomen, kan men
de ware zin en strekking van een geschrift beoordeelen.
Die zijn oordeel bouwt, niet op het
verhand van alle,
maar op den Idank van enkele woorden, handelt of licht-
vaardig óf oneerlijk; beide handelwijzen den gemoede-
lijken en ernstigen criticus onwaardig" En zóó be-
schouwd schijnt mij de onderscheiding van Bartolus
inderdaad meer dan die tusschen
jus vert en vert jus,
waarmede B o u 11 e n o i s haar gelijkstelde -). In verband
met eene een weinig vroeger behandelde vraag , waar-

ontbreekt achter „scriptis" de komma, die hier \'t woordje „in" minder
tot „meisque lecturls" betrekkelijk doet schijnen.

\') Mr. .1. K n O 11 e n b e 11 \'s Pleitrede in zake 13. G. J. Mosselmans.
Haarlem. I. de Haan. 1872. p. 7.

Laurent, t. a. p. p. 290.

Zij luidt aldus (zonder de verwijzingen naar \'t U. R.) :
Tertio quaero, quid in tcstamento, pone quod statutum, vel consuetudo
est Venetiis, quod testamentum valeat coram duobus vel tribus teslibus,
(juidam advena fecit ibi testamentum, an valeat ?

Ex hoe themate, primo est videndum, an consuetudo vel statutum

valeat : secundo si valeat, an locum habeat in forcnsi..........

Girca secundam, an talis consuetudo trahatur ad forensem. Jacobus
de Arena determinavit quod non. Praeterca, licet sit concessum
rustinis ut possint testamentum facere coram quinque teslibus tamen
quibuslibet illic existentibus non conceditur hoe. I\'raeterea, si slatutum
dicitur jus proprium civitatis, ergo non trahitur ad extraneos. Mihi
autem videtur dicendum, aut statutum limitât personas civiuni, et non

l)orrigitur ad forenses----Aut statutum loquitur simpliciter et indefinite,

et habet locum in forensibus ibi lestantibus. Et circa ea ((uae sunt de
voluntaria jurisdictione, slatutum continet forenses......Praetórea ita

i:.
Il I

li

!

M\'i

If \'I

I !

-ocr page 35-

31

van het betoog hier geleverd slechts eene nadere uit-
weriving is, en Avaarheen Bartolus dan ook verwijst
(ut dictum est supra in tertia quaestione in fme), laat
zij zich tot deze vier stellingen terugbrengen:

1". De wetteji van den Staat zijn tweeërlei: Eenige
binden een ieder, die op zijn gebied eene rechtshandeling
pleegt, andere binden slechts den onderdaan.

2". De wetten houdende eenige bepaling omtrent zaken
behooren tot de eerst-, die, welke iets omtrent per-
sonen vaststellen tot de laatstgenoemde.

3". Ten einde te welen, of eene wetsbepaling hetzij
tot de eene, heizij lot de andere categorie behoort, yrage
men naar den wil van den wetgever.

esl in conlraclibus ut supra (iictuin est: ergo, etc...............Au

auteni tale testainentuni porrigatur ad bona alibi existentia, ubi non est
talis consuetudo, infra dicenius. Sed circa boe dubitatur, quid si sta-
tutum disponit circa personam, ut quod filiusfaniilias possit facere
testamentuni, forensis niiusfamilias in illa civitate testatur, an valoat ?
Dico quod non, quia statuta non possunt legitimare personam sibi non
subditam, nee circa ipsani i)ersonani aliquid disponere. Non obstat
(piod supra dictum est circa solennilatem. Nam solennitas actus pertinct
ad jurisdictionem ejus, in cujus territorio agitur, ideo variatur secundum
diversitateni locoruni.
sed vbiciiiique persona non est iniiformis, <pn.s

non potest dispoucrc »isi circa personam sibi subditam (ik cursiveer).........

Cum ergo respiciat solennitatcm, trahitur ad forenses. Et ideo dico,
si statutum disponit impediendo personam, ut ecce statutum dicit, vir
non potest institucre bacredem uxorem suam. Gerte si forensis bic
testabilur, non linpedltur Instltuere uxorem suam, per |)raedictas r.itioncs.
Hoe tenet Speculator tl. de sen. qualiter versi. item pone quidam.

Hart. ad primum lib. God. tit. De sunmia trlnitate. 1. 1. Nmn.
21—\'27 (dl. Y. p. 7, 8).

-ocr page 36-

32

4°. Dien wil make men op uit de woorden der wet
zelve.

Met betrekking tot de specifieke sfeer van het inter-
nationaal privaatrecht is de laatste dezer vier stellingen
de minst belangrijke; als behoorende t^t het gebied der
juridische hermeneutiek houdt zij daarmede slechts een
meer verwijderd verband. Vermits Bartolus in hare
toepassing eveiwel dwaalde, acht ik het noodig, daarop
nader in te gaan, te meer omdat het daaruit zal blijken,
dat zijne dwaling, van zuiver exegetischen aard, niet in
die beteekenis moet worden opgevat, niet in die breedte
behoort te worden uitgemeten, in elk geval niet met die
minachting mag w\'orden bejegend, als dit tot dusver
geschied is.

Het voorschrift van Avetsuitlegging, dat gezegde stelling
aan de hand geeft, vestigt de aandacht op twee zaken.
Eensdeels verbiedt het ons, onze gedachten tot iets anders
te bepalen dan tot de woorden der wet alleen. Als
zoodanig w^ordt het noch door Bartolus overtreden,
noch door den hermeneuticus gewraakt \'), en laat ik

>) Als voorbeeld wijs ik op Mr, A. E. J. Modderman, wanneer
hij verklaart (Ontwerp van een wetboek van strafrecht met toelichting
en bijlagen, vierde gedeelte. \'s-Gravenhagc, gebr. Bclinfantc. 1881. p.
55G): „Aan uitleggingen van den vertegenwoordiger der Kroon is de
rechter evenmin
gehouden als aan dio der Kamers. Want noch de eerste
op zich zelf, noch de tweede op zich zelf zijn
dc wetgever. De wet-
gever spreekt alleen door de wet zelve."

-ocr page 37-

33

het derhalve buiten verdere bespreking. Anderdeels
gebiedt het den zin dier woorden te verstaan in den
geest des wetgevers.

Die w^oorden toch waren slechts het gebrekkige middel
tot uiting van den wil, die één was en die, w^elken zin
die woorden bovendien ook nog hebben kunnen, één
behoort te blijven. Men vrage niet, welke beteekenis
eene wetsbepaling thans en voor den uitlegger hebben
kan, doch welke hare beteekenis voor den wetgever
eenmaal was, en derhalve voor een ieder zijn moet.
A posse ad esse non valet consequentia.

Bartolus zocht in de woorden des Engelschen statuuts
èn bij de eene, èn bij de andere redactie meer dan
\'s wetgevers bedoeling had kunnen zijn. Hij veronder-
stelde bij dien wetgever bekendheid met een beginsel,
dal hem vreemd was, en eene wijze van uiling daarvan -),

\') Op beide zijden van hel voorschrift wijsl O p z o o ni e r als hij
zegl (Aanleekening op de wel, houdende A. B. ide druk. p. 2üS
nool 2: ,ik ben er slechls op uil, \'s
wetgevers wil, en niets anders
dan dezen, te leeren kennen. Maar ik zoek die kennis in de
klare
woorden der wel, en waar die ondubbelzinnig zijn, niet in woorden
des wetgevers builen de wel." Zie ook aldaar p. 210—218 en de
noot op p. 221.

■) Wal deze veronderstelde wijze van uiting zelve betreft, schijnt
het niet overbodig er uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen, dal
deze hoogstens eenigszins subtiel, doch in geen geval ongerijmd mag
licelen. Wel ware zij dil, indien B a r l o 1 u s mei zijne onderscheiding

-ocr page 38-

34

die hij, bij het niet aanwezig zijn van het beginsel, a
fortiori niet veronderstellen mocht.

Het beginsel van Bartolus toch was nieuw. Wel
geraakt men omtrent de nieuwheid zijner leer een oogen-
blik in twijfel ten gevolge van zijne eigen woorden aan
het slot der quaestio waarin hij daarvan blijken doet,
maar die twijfel verdwijnt, wanneer men de aanwijzing
van Bartolus volgend de woorden des Speculators
zeiven naleest. In de uitgave, 1543, 1544. Lugd. per
Dominicum Verardum 4-to-), van Wilhelmus Du-
r an lis\' Speculum judiciale luiden zij aldus:

Debet etiam ferri (sententia namelijk) secundum con-
suetudinem loei in quo contractus est ubi litigatores
sunt diversorum locorum... ;. (volgt een voorbeeld).
Item pone quidam flandrensis obiit janue et ibi in
lestamento uxorem suam lieredem instituit sed ecce

tier statuien in disposities ,circa rem" en disposities ,circa personam"
bedoeld had, wat Asser, Laurent e. a. met de onderscheiding
der statuten in statuta realia en statuta personalia beoogen.

O Zie boven p. 30, noot 3.

=) Aanwezig in de biblotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht.

■■\') Zie von Savigny. t. a. p. b, V. p. 571 e. v.

Genua. Philippus Ferrarius. Novum. Lexicon geographicum.
Emendavit M. A. Baudrand. Iü77. t. I. p. 317. Over den oorsprong
dier benaming zegt H o n d i u s (Nova et accurata Italiae hodiernae
descriptio a Judoco Hondio. Amstelod. 1G2G. p. 75): ,Posterioris atque
barbari jam seculi homines, quos fabularum studium inebriavit, iTrtHfmm
maluerunt dicere, quasi a Jano deo conditam denominatamque, ....
Sunt argutuli qui .Tanuam vorant, quasi januam ot portam Ilftliae."

-ocr page 39-

35

secundum consuetudinem janue non potest uxor succedere
viri ex quo possessor bonorum se tuetur. In flandria
vero est contraria consuetudo ex quo mulier replicat.
die quod mulier secundum consuetudinem flandrie ubi
litigatur potior est in adeunda hereditate

Van liet bewuste beginsel scbijn noch schaduw. Voor
Du rant is strekt de casus als voorbeeld tot de leer van
den locus contractus, Bartolus past
zijn beginsel
daarop toe, en — beiden komen tot hetzelfde besluit;
verschillende praemissen derhalve leidende tot dezelfde
conclusie, overeenstemming tusschen Bartolus en den
Speculator niet in hunne beginselen, maar slechts iu
hunne uitspraken omtrent een bepaald geval.

De wetten van den Staat zijn lAveeërlei: Eenige binden
een ieder, die op zijji gebied eene rechtshandeling pleegt,
andere binden slechts don onderdaan. De ^vetten hou-
dende eenige bepaling omtrent zaken behooren tol de
eerst-, die, welke iels omtrenl personen vaststellen lol
de laatstgenoemde. Dit was de nieuwe leer.

Vijf eeuwen zouden noodig zijn om hel zaad, door
Bartolus der menschheid loeverlrouwd, le doen ontkiemen.
Het vond geen bodem. Men verlustigde zich in den
grilligen vorm der korrel, en vergal om de schil hel

\') Speculum. L. 2. lit. Do scntentia. g. A, Num. 2. Ik cilecr op do
wijze van von Savigny (t. a. p. b. V. p. 502. noot c).

-ocr page 40-

36

vruchtbeginsel, dat zij inhield. Daarna wierp men haar
verachtelijk van zich. Het zaad viel in den akker, waar
het oorspronkelijk geteeld w^as, vond daar de aarde
vruchtbaar, gedrenkt met bloed, afkomstig van landge-
noot en vreemdehng; diep sloeg het zijne wortels in
den naar vrijheid zuchtenden bodem, en schoot welig
op tot een krachtigen boom. Men heeft hem „Italiaansche
School" geheeten. Thans staat hij daar, der wereld ten voor-
beeld, Italië ter eere. Zijne bladeren ruischen den Volken
verdraagzaamheid tegen. Italië schonk hij reeds vrucht.

AVie denkt, wanneer de plant volwassen is, aan het
zaad, waaruit zij ontkiemde?

Het valt den waarheidlievenden beschouwer niet
moeilijk, in de leer der Italiaanscbe School het beginsel
van Bartolus terug te vinden. Ik heb hier \'t oog
op twee harer grondbeginselen, die Pas qua Ie Fiore
in deze woorden ons blootlegt:

1\'^\'. „In ogni legislazione noi possiamo distinguere
due parti. L\'una che pone le basi fondamentali dell\'
orgjinismo politico, provvede alla sua conservazione
e stabilisce i rapporti fra gl\'individui e lo Stato; Taltra
che delermina i diritti e doveri delle persone nei loro
mutui rapporti. La prima forma il diritto pubblico dello
Stato, la seconda il diritto privato. Queste due parti sono
intimamente connesse ed inseparabili, ma ben distinte.
La i)rima comprende quella parte preliminare dl legis-

I
1

, i
H i

-ocr page 41-

37

lazioiic che clicesi legge foiidaineiilale o costituzioiie,
e tutte quelle disposizioiii ordinate a tiüelare la perso-
nalitä morale dello Stato
uü universitas: la seconda
(utela i diritti degl\'individui
nfi shujuli nei loro reci-
proci rapporti.

La conservazione del diritto pnbblico è del massimo
interesse. Esso è il deposito degli atti piü solenni dell\'
esistenza politica di ciascnn popoio, e rivela i suoi cos-
tuini, Ie sne tradizioni, 1\'impronta della sua vita politica e
sociale. Nessun sovrano straniero puo attentare meno-
niamente ai principii di diritto pnbblico di un allro
Slato, perchè l\'esercizio dei diritti di sovranita in questo
caso divenlerebbe veramente nocivo agl\'interessi generali
di esso Stato. Perció tutte le persone, sieno esse sud-
diti O naturalizzati o stranieri, tutte le cose csistenti
nel territorio, cliiunque sia il proprietario cui esse ap-
jKuiengono, e tutte le azioni di qualunque natura, e
in virtü di (lualunque diritto si lacciano, sono soggelte
ai principii ordinati a conservare l\'ordine pubblico e
rinteresse economico, politico, morale, religioso, stabililo
a base di (luella parlicolare associazioiie." \')

\') Dirillo iiilcrnazionalc privalo. Socoiida odiziono, p. il, iL\'. Iii
clkc wetgeving kunnen wij twee doelen ondersclielden. Het eene dat
do grondslagen legt van het politiek organisme, In zijne Instandhouding
voorziet, en dc verhoudingen vaststelt tusschen dc individuen cn don
Slaat; hot andere dut do rochten cn verpliclillngon der personen In

-ocr page 42-

38

Zijn bij Fiore deze laatste „principii" ook voor
den vreemdeling verbindend, bij Bartolus dragen de
disposities „circa rem" dit karakter. AVat nu de betee-
kenis betreft, die men aan deze categorie van wetten
„circa rem" behoort te hechten, dient men vooral hierop
te letten, dat tpens Bartolus staatsrecht en privaat-
recht nog ongescheiden waren. Het staatsrecht was nog
geheel op privaatrechtelijke leest geschoeid. „Der mittel-
alterliche Staat", merkt Bluntschli -) te recht op,
„war so sehr mit
privatrechtlichen Elementen versetzt

hunne wederkeerige betrekkingen regell. Het eerste vormt hel publiek
recht van den Slaat, het tweede het privaat recht. Deze beide deelen
hangen nauw en onafscheidelijk samen, maar zijn toch verschillend.
Het eerste omvat dat inleidende deel van wetgeving dal men grondwet
of constitutie noemt, en al die beschikkingen verordend om de zedelijke
persoonlijkheid van den Staal
uti imiversitas te beschermen : het tweede
beschermt de rechten der individuen
uti singuU in hunne wederkeerige
betrekkingen.

De instandhouding van het publiek recht is van het grootste belang.
Het is de bewaarplaats der plechtigste oorkonden van het politiek beslaan
van elk volk, en ontsluiert zijne gewoonten, zijne tradities, het kenteeken
van zijn politiek en maatschappelijk leven. Geen vreemde souverein
mag dft minste inbreuk maken op de beginselen van publiek recht van
een anderen Staat, omdat de uitoefening der souverciniteitsrcchten in
dit geval waarlijk schadelijk zou worden voor cle algemeene belangen
van dezen Staat. Daarom zijn alle personen, zij mogen onderdanen
of genaturaliseerden of vreemdelingen zijn, alle op het grondgebied
aanwezige zaken, wie ook de eigenaar zij wien zij toebehoorcn, en alle
handelingen van welke natuur ook, en krachtens welk recht zij ook
worden gepleegd, onderworpen aan dc beginselen verordend tot de
instandhouding van de publieke orde cn het economisch, politiek, zedelijk,
godsdienstig belang, den grondslag dier bijzondere maatschappij.

\') beginselen.

-) Algemeines Staatsrecht, p. 31.

-ocr page 43-

39

und gemischt, dasz die reine öffenthclie Natur desselijen
nicht zu vollem Bewusztsein noch zur Geltung gelangen
konnte. Es gilt das nicht blosz von dem eigentlichen
Lehensstaat, in welchem allerdings öffentliches und Pri-
vatreclit aufs engste und unauflöslichste verljunden war.
Auch wo das Lehenssystem w\'eniger ausgebildet oder
soweit es nicht anerkannt war, hatten doch alle staal-
lichen Rechte diesen gemischten Charakter angenommen,
üer Staat selbst wurde einer Grundlierrschaft ähnlich. Es
war wie das — Avenn auch vielfältig durch anderer
Rechte beschränkte —
Erhvermmjen (Patrimonium) der
Fürsten
{Patrhnonialstaat). Die staatlichen Verhältnisse»
wurden in den Formen des privatrechtlichen Verkehrs
und der Privatrechtspflege festgesetzt."\') Bartolus

\') Ook lli.ins is licl Staatsrecht nog niet geheel aan zijne vreeiude
kluislers ontworsteld. Nog slechts wcinigc jaren gelcden, iu 1874,
klaagdc 0. Gierke: „Gerade das Staatsrecht entbehrt aln meisten
einer anerkannten Methode juristischer Behandlung. Bis vor Kurzem
überwog hier eine lediglich pragmalische Behandhmgsweise. DieStaals-
rcchlswissenschaft halte sich von der Staalsphilosophie einerseits und
von der Staalsgeschichte andrerseits innerlich kaum emancipirt; sie
machte kaum den Versuch, ein in sich einheitliches System selbstän-
diger /^ecÄ<sbcgri(Te aus dem überreichen SloiT herauszuschälen. Man
philosophirle über Grund, Wesen und Zweck des Staates, versäumte
aber die feste juristische Formulirung seines Begriffes. Man stellte
eingehend die ölTentlichen Rechtsverhältnisse dar, vernachlässigte aber
ihre juristische Analyse. Man verwandte im reichlichsten Maasse die
Analogie mit andern Rechtsgebieten, unterliess aber die formale Präci-
sirung der gemeinsamen und der unterscheidenden Merkmale. Man
deducirte aus dem Wesen des Staats und inducirte aus den gescliichl-
liciicn Vorgängen alle möglichen Eigetilhiimlichkeilen des olTenllichen

-ocr page 44-

40

schroomt dan ook niet om de macht door den drager
van het gezag in den staat of in de stad uitgeoefend,
door hem jurisdictio genoemd, eenvoudig gelijk te stellen
met eigendom. Ik laat hier zijne redeneering zonder
de verwijzigingen volgen:

Gelijk de eigendom verbonden is aan den persoon
van den eigenaar, doch niettemin is in re, zoo ook
knoopt zich de jurisdictio aan het ambt en den persoon
van hem, die het bekleedt, doch is in territorio : zij
is eene eigenschap niet van het territoor, maar veeleer
van den persoon. Deze gelijkstelling nu van jurisdictio
en eigendom wordt aldus bewezen: De Keizer (princeps)
heeft alle jurisdictio, weshalve liij eigenaar heet der
gansche wereld. Daar nu elke . judex, princeps heet van
de stad of landstreek, aan wier hoofd hij staat, zoo kan
men hem te recht eigenaar noemen van haar gansche
gebied, wanneer men dit als algemeenheid beschouwt,
gelijk ik zulks ten aanzien van den Keizer meermaals
gezegd heb \'). En hieruit volgt deze schoone en ware

Rechts : in Bezug auf seine juristisclie Konstruktion und Systematik aber
begnügte man sich mit einer mageren Anleihe beim Privatrecht."

Eerst von Gerber bracht redding door der wetenschap van het
staatsrecht in dc juridische methode den weg tc wijzen tot haar eigen
terrein (18G9). Zie Mr. .1. A. L e v y. Een keerpunt in de beoefening
van het Staatsrecht. N. Bijdragen voor R. en W. Nieuwe reeks. dl. 0.
(1880). p. 49 e. v.

\') Ik kan niet nalaten eene dier merkwaardige plaatsen hier in te
lasschen; te meer, nu daaruit zal bliiken, welke algemeenheid Ijier be-

-ocr page 45-

41

gevolgtrekking, dat wanneer de Keizer of een ander een
territoor in het algemeen (universaliter) afstaat, hij de
jurisdiciio in het algemeen schijnt te bewilligen, daar
toch, evenals degene, die eene bijzondere zaak afstaat,
gezegd wordt den eigendom daarvan over te geven, zoo
ook hij, die afstand doet van een algemeen territoor,
de jurisdictio schijnt te veroorloven, die gelijkstaat met
den eigendom eener bijzondere zaak O-

Voor Bartolus is de Staat eenvoudig eene univer-
sitas rerum. Volgens deze zienswijze evenw^el moesten
de
res den grondslag van den Staat uitmaken, en behoort
men onder disposities „circa rem" de wetten te verslaan,
welke dien grondslag betreffen. Hecht men daaraan
deze beteekenis, zoo luidt het onderhavige l)eginsel van
Bartolus aldus: Aan de wetten, die den grondslag

dockt wordt. (Bartolus vcrwijst slcchls naar dc prima conslitulio hujus
libri (dl. I. p. 3)): ... hoc modum pronunciandi et cxcqucndi,
quando pctitur univcrsitas rerum, quod licet judex prommciet gregem
esse meum, tamen restitutio fiel mihi detractis cai)itibus alienis. Pro
hoc ego sum consuctus dicere, in I. constitutione hujus libri, quod Im-
l)erator sit dominus totius mundi. El glossae dicunt eum dominum
quo ad proleclionem, quia cum alii sinl domini singulariler, plures non
polerunt esse insolidum. Ergo dico quod huperalor est dominus lotius
mundi vcre. Ncc obstat quod alii sunt domini particulariter, quia
nunulus est univcrsitas (luaedam, unde jiolest quis habere diclam uni-

versitatem, licet singulae res non sinl suae.....Bart. ad. lib. VI.

Digest, lit. 1. Do rei vendicalionc. 1. 1. g. per hanc aulem. Num. 1, 2
(dl. I. p. /i l!)).

\') Ad lib. II. Digest, til. 1. De juris, om. jud. 1. 1. Num. IG, 17
(dl. 1. p. lüD).

-ocr page 46-

42

van den Staat betreffen, is ook de vreemdeling onder-
worpen. En dit leerstuk vinden wij bij Fiore in de
aangehaalde plaats volkomen terug. Volgens hem is de
Staat iets anders, zijn grondslag breeder. De Staat is
bij Fiore „un organismo indipendente, una persona
vivente" zijne basis, naar wij zagen, „l\'ordine pub-
bheo e l\'interesse economico, politico, morale, reli-
gioso" -). Maar ook hij leert, dat ook de vreem-
dehngen onderworpen zijn „ai principii ordinati"
om dien grondslag te beschermen. Het is het beginsel
van Bartolus beschouwd in het licht van onzen tijd.
Het is dezelfde beek, die slechts de kleur heeft aange-
nomen van den bodem, waarover zij zich een weg heeft
gebaand.

2°. „Le le(j(ji di luio Statu non si possono applicare chc
ai sudditi pei quali pn)icipalmentc sono pdte.
— La
legislazione di ogni Stato è infatti il complesso delle
massime formulate e prouuilgate dalla sovranita per
conservare e custodire Torganismo politico, e per servire
di norma costante all\' esercizio dei poteri sociali e
delle liberta individuali. La sorgente vera ed essenziale

\') Prefazionc, p. Vill. ccn onalhankclijk organisme, een levende
persoon.

=) de publieke orde en liet economisch, |)olitiek, -/edelijk, godsdien-
stig belang.

aan dc beginselen verordend.

-ocr page 47-

43

di qualunque legislazione è nella giustizia immutabile
e nei rapporti necessarii delle cose, perö considerandola
nella sua origine apparente e sensibile dagli organi
rappresentativi della sovranità, essa varia secondo i
tempi e secondo i luoghi. La nazione è per noi un
aggregato di genti che parlano la stessa lingua, che
abitano la stessa contrada, clie anno le stesse inclina-
zioni e le stesse tendenze di affinità. Le stesse condi-
zioni di razza, di clima, di posizione geografica ed
etnografica, di attitudini fisiclie e morali, e di tutti gli
elementi che costituiscono storicamente la vita di un
popoio, non solo iniluiscono nella formazione di quell\'
organismo, ma esercitano altrcsi grandissima inlluenza
nello svolgimento della vita intima di ciascuna nazione.
È perció che ciascuna legislazione positiva porta Timpronta
degli usi, delle tradizioni, della civiltà del popoio, c
poichè essa è basata sui rapporti naturali dolle persone
e delle cose, non si puo giuslamente applicaro che a
quelli che appartengono allo stesso corpo politico." -)

i) Schoon zijn ileze „elenienli" ontwikkeld door M a n c i n i in zijne
l^ede: „Over do nationaliteit als grondslag van hot volkenrecht", bij
don aanvang van don cursus in \'t Internationaal en Zce-recht uitgespro-
ken in do Koninklijke universiteit to Turijn, den 22sten Januari 1851.

Mot nog 5 andere vorhandolingon van den beroemden Italiaan, vormt
zij, dank zij don Hooglooraar Augusto Piorantoni, sedert 1873 hel
lide dool der Biblioleca delle Scienze giuridicho o sociali.

Fiore. t. a. p. p. 38, 39. Dc wcltcn van ccn Slaat mogen slechls
worden toegepast, op dc onderdanen voor wie zij hoofdzakelijk gcmaakl

-ocr page 48-

44

Ook in dit grondbeginseJ is de leer van Bartolus
gemakkelijk te herkennen. Ofschoon in meer beknopten
vorm komt ook bij hem dit leerstuk voor. Ook hij
wijst er op, dat de wetten slechts op den onderdaan
toepasselijk kunnen zijn: Quis non potest disponere
nisi circa personam sibi subditam En evenmin als
Fiore drukt hy zich categorisch uit, maar voegt evenals
hij den beweeggrond zijner bewering er aan toe, en
wel principieel denzelfden: Ubicunque persona non est

zijn. — De wetgeving van eiken Staat is inderdaad de complex van do
door de sonvereiniteit geformuleerde en gepromulgeerde regelen om hel
politiek organisme le bewaren en le behoeden, en om tot vast richt-
snoer te strekken bij de uitoefening der maatschappelijke machten en
der individueele vrijlieden. De ware en wezenlijke bron van welke
wetgeving ook is gelegen in de onveranderlijke rechtvaardigheid en in
de noodwendige verhoudingen der dingen, beschouwt men haar even-
wel in haren zichtbaren en waarneembaren oorsprong uit de vertegen-
woordigende organen der souvereiniteit, zoo verandert zij volgens de
tijden en volgens de plaatsen. De natie is voor ons eene vereeniging
van personen die dezelfde taal spreken, die dezelfde landstreek bewo-
nen, die dezelfde voorliefden en dezelfde aantrekkingsneigingen hebben.
Dezelfde \' voorwaarden van ras, van klimaat, van geographische cn
ethnographische gesteldheid, van natuurlijken en zedelijkcn aanleg, en
van al de elementen die liet leven van een volk historisch samenstellen,
zijn niet slechts van invloed op de vorming van dat organisme, maar
oefenen tevens zeer grooten invloed uit op dp ontwikkeling van het
inwendige leven van elke natie. Vandaar dal elke positieve wetgeving
den stempel draagt van do gebruiken, van de tradities, van de bescha-
ving des volks, cn omdat zij gegrondvest is op de natuurlijke verhou-
dingen van de personen en de zaken, mag zij billijkerwijze slechts
worden toegepast op hen die tot hetzelfde politiek lichaam behooren.

") Zie boven p. 30, noot 3.

-ocr page 49-

45

uniform is Hoe algemeen iiu evenwel èii Barlo lus
èn Fi ore dit zelfde beginsel opstellen, gaan zij toch
niet zoover om daardoor den grondslag van den Staat
in gevaar te brengen, en achten zij hierom, naar wij
zagen, de wetten, welke dien grondslag betreffen ook
voor den vreemdeling bindend. En zóó komen beiden
tot dezelfde tweeledige verdeeling: de wetten, die lot
den grondslag van den Staat betrekkelijk zijn, en die,
welke dit karakter niet bezitten. Fiore noemt deze
laatste catogorie: „il diritto privato" -"), en wijst er op
dat liet „deterniina i diritti e doveri delle persona nei
loro inutui rapporti" B art o lus noemt de tol
haar behoorende wetten: disposities „circa personam".
Beiden leeren, dal zij slechls op den onderdaan toe-
passelijk zijn.

En dit beginsel, volgens hetwelk de wellen van den
Slaat, die zijnen grondslag bcsclierinen voor een ieder,
dc andere slechls op den onderdaan van toepassing
zijn, is levens het merg van de leer dor llaliaansclie
School. Wat iu een bepaalden lijd hieruit voortspruil,
kan iiiot een zelfstandig grondboginsel heeten. Dat
„ciascuna sovranila puo esercilare i suoi diritli ollre
i limiti del iiroprio lorritorio |)urcliè non ofienda i dirilli

\') Ibidem.

*) Fiorc. t. a. j). p. A\\. a. het privaat recht. b. de rcchleii cn ver-
plinlitingen der per.soncii iii lumne woderkeerige helrekkingen regelt.

-ocr page 50-

li

46

degli altri sovrani" O, d. w. z.: „che non dev\' essere
impedita Tapplicazione delle leggi anche oltre i Hmiti
del territorio di ciascuno Stato, quando non segua al-
cuna offesa dei diritti e degli interessi del sovrano terri-
toriale"-), door Fiore tot de gronheginselen van zijn
stelsel gerekend, verdient m. e. dien naam dan ook
niet. Verklaart men toch een belangrijk deel van \'t
inheemsche recht niet op den vreemdehng toepasselijk,
dan
moet in onzen tijd, tenzij men de maatschappelijke
daden des vreemdelings voor een groot gedeelte onge-
regeld wil laten, — een casus non dabilis — de vraag
rijzen, welk recht in de plaats van dat deel dan wèl
op hem aanwendbaar is. Wat natuurlijker dan daarvoor
dat recht in de plaats te stellen, hetwelk zijn maat-
schappelijk leven tot dusverre regelde, d. i. het rechl
van den Staat, waartoe hij behoort?

Aan Bartolus drong zich die vraag niet op. Bij
gedeeltelijke uitsluiting toch van den vreemdeling buiten
het territoriale recht was in zijn stelsel deze in die
m.\'ite niet rechteloos, maar stond hij, naar wij in de

i) Fiore. l. a. p. p. 4-0. elke souvereiniteil hare rechten l)uiten
(le grenzen van hel eigen grondgebied mag uiloefenen mils zij de rechlen
der andere souvereinen niet beleedigt.

-) Fiore. t. a. p. p. 4-1. dal de toepassing der wellen ook buiten de
grenzen van het grondgebied van eiken Staat niet moet worden belet,
tenzij hieruit eenige beleediging volge van de rechten cn de belangen
van den territori.nlen souverein.

-ocr page 51-

47

bekende quaestie reeds gelegenheid hadden op te mer-
ken onder de universeele hoede des Romeinschen
rechts. De gewone beschouwing der laatste Middel-
eeuwen was ook de zijne -): „Rome is het gemeen-
schappelijk vaderland en het hoofd der Wereld, dien-
volgens (sic) moeten de andere steden (civitates) haar
recht volgen, niet omgekeerd vanwaar dat alom be-
kende,

Roma caput Mundi,
tenet orbis frena rotundi".
Van vervanging der rechten, van wier genot de
vreemdeling wordt verstoken, door de overeenkomstige
bepalingen van zijn vaderlandscli recht, van extraterri-
lorialiteit van een bepaald deel van dit recht derhalve, —
in de taal en \'t systeem van Bartolus — van een
„porrigi extra territorium statuentium" der disposities
„circa personam", is bij den
rohur verifafis dan ook
geen sprake. Wel wordt de vraag: „an statuta, vel con-
suetudines porrigant effectum suum extra territorium",
in twee gevallen bevestigend beantwoord:

1". „Statutum esl prohibilivum in rem, et respeclu

\') Zie boven p. 20, noot 1.

") Zie: ad octavuni lib. God. lit. Quae sil ionga consuetudo. 1. 2.
Num. 2. (dl. V. p. 807).

Hiervoor verwijst Iiij\' naar: L. 33. D. ad municipalem (50. 1).
Hiervoor naar: §. 7. I. de satisdat. (4.11), L. 1. 2, 10. G. de
votore jurp enuclpando (1.17).

-ocr page 52-

48

rei, ut quia protiibet dominium rei alienari extra con-
sortes, tune ubicunque fiat dispositio de tali re, non
valet, quia talis dispositio afficit rem, et impedit do-
rn. in ium transferri\'\'.

T. „Statutum est prohibitivum in personam, et tune
aut continet prohibitionem favorabilem, ut puta, ne
minores decipiantur in confectione testamentorum, sta-
tuitur quod minor XXV. annis non possit facere testa-
mentum: vel pone, statutum est, cpod vir non possit
legare uxori, vel econtra, et hoe est factum ne mutuo
amore se adinvicem spoHent, vel decipiant, tune talis
prohibitio comprehendit etiam civem illius civitatis, ubi-
cunque existentem, in simili, et in eo, cui in suo judicio
bonis interdicitur, intelligitur generahter: nam illa in-
terdictio quae est favorabilis ne sua bona pereant, ex-
lendit effeclum suum ubicunque sint bona"

De niet toepasselijke disposities „circa personam"
worden hierdoor evenwel niet gedekt.

Dat Bartolus eene wetsbepaling hetzij tol de eene,
hetzij tot de andere der heide besproken categorieën
bracht, naar gelang hij meende, dat de weigever liel
een of \'lander gewild had, is openbaar. Fiore is van
een ander gevoelen. Hij leert, dal: „La sola magislra-

\') Bart. ad primum lib. Cod. tit. De summa trinitate. 1. I. Num.
32 (dl. V. p. 8, 9). De punt achter existentem ontbreekt in de door
mij gebezigde uitgave; niet in de uitgave: Basil. aj). Episoopiuni 1.58S.

-ocr page 53-

49

tiira nei casi controversi è competente a giudicare se
mia legge straniera debba reputarsi contraria ai principii
di ordine pubblico del proprio Stato." ^ En dit beginsel
licht hij 0. m. aldus toe: „È indubitato che non si puo
ammettere Tapplicazione di una legge straniera che
deroga il diritto pubblico dello Stato, od offende mia
legge di ordine pubblico, ma non si possono stabilire
criterii per determinare in modo certo quali sono le
leggi di ordine pubblico. Questo è il campo piü vasto
in cui si rivela l\'ingegno indagatore del giuroconsnlto,
e spetta alla magistratnra, che devo meglio conoscere
lo spirito della propria legislazione, il decidere se l\'ap-
plicaziono di una legge sti-aniera offenda una delle leggi
di ordine pubblico." ")

Het komt mij voor, dal dil grondbeginsel lijnrecht in
strijd is met de alleszins gegronde, en ook door Fiore

\') t. a. p. p. 42. Alleen de recliterlijkc niaclit is in de betwiste ge-
vallen bevoegd om te oordeelen of eene vreemde wel in strijd moet
worden geacht met do beginselen van publieke orde van den eigen Staat.

t. a. p. p. 43, M. Het is builen twijfel dat de toepassing niet
mag worden toegelaten van eene vreemde wet die het publiek reclit
van den Staal verkort, of eone wet van publieke orde beleedigt, maar
men kan geene criteria aangeven om op zekere wijze le boiialen welke?
de wellen van publieke orde zijn. Deze beslissing, of de toepassing
van eene vreemde wel eene der wellen van publieke orde beleedigl,
is hel uitgebreidste veld waarop het opsporingsvernufl van den rechts-
geleerde zich openbaart, cn behoort der rcchlerlijkó macht, die beier
den geest van de eigen wetgeving moet kennen.
\') Zie boven j). 37.

4-

-ocr page 54-

50

Ka

verkondigde leer, dat in den Staat „la conservazione
del diritto pubblico è del massimo interesse" Onder
vooropstelling hiervan komt Fiore, naar wij reeds
zagen lot de juiste stelling, dat geen vreemde souverein
op de publiekrechtelijke beginselen van een anderen
Staat de minste inbreuk mag maken. De Staat, die in
deze materie zich door den vreemden souverein de wet
het stellen, zou hiermede inderdaad zijne eigen souve-
i\'einiteit prijsgeven. Maar doet hij iets minder, wanneer
hy lijdelijk toeziet, dat de rechter bepaalt, of eene
vreemde wet strijdig moet woorden geacht met de be-
ginselen van publieke orde; wanneer hij de grenzen dier
laatste laat vaststellen door de rechterlijke macht, en
haar derhalve wetgeefster laat zijn nopens den grondslag
van den Staat zeiven? Maar ook indien de Staat aan
den rechter die taak uitdrukkelijk opdroeg, zou hij onrecht
plegen aan zich zeil. Zonder zelfverzaking kan hij zich
in deze de handen niet binden. Is in den Staat de
bescherming van zijn publiek recht van \'t hoogste belang,
dan mag hij daarmede slechts zich zei ven belasten, en
moet hij dienvolgens zelf de grenzen daarvan aangeven.
In zijn beginsel volgens hetwelk de wetten van den
Slaat, die zijn grondslag betreffen, ook voor den vreem-

\') de instandhouding van het publiek rechl van hel grootste belang is.
2) Zie boven p. .37.

-ocr page 55-

51

deling verbindend zijn, gaf F i o r e den Staat een wapen
in de hand tot zelfverdediging; in \'t onderhavige ontneemt
hij \'t hem weder, en geeft hij het ter hanteering aan
den rechter, die daartoe niet geroepen, en dus ook
niet bevoegd moet worden geacht. ,Het staat den
rechter alleen vrij, de wet toe te passen, de bijzondere
gevallen, die aan zijn beslissing worden onderworpen,
onder den algemeenen regel te brengen, die door de
wetgevende macht gegeven is. Dien regel zelf aan eigen
inzichten van recht en staatsbelang te toetsen, en het
daarvan te laten afhangen, of hij de wet aan zijne
uitspraak ten gronde zal leggen," O ligt buiten zijne
bevoegdheid. -)

Dit over de overeenstemming in hoofdzaak tusschen
een deel der leer van Bartolus en hel stelsel der
Italiaansche School. Dat ik niel beweer hiermede de
wording van dit laatste d. w. z. het ontstaan van de
idee in hel brein van hem, dien men den stichter
dier school pleegt le noemen, ook maar eenigszins le
hebben blootgelegd, zal ik wel niet breedvoerig behoeven

\') Mr. G. W. Opzoomer. Aanteekening op de wel, lioudcmle A. U.
■ide druk. p. lüO. Zic ook aldaar p. 134, 15ü cii 1(10.

\') André Weiss (Traité élément, de droit intern, privé, p. 520) heeft
deze bedenking voorzien.

Namelijk: Pascjuale Stanislao Mancini. Van hem zegt b.v.Fiore
(t. a. p. prefazione Xllt): ,egli che si puo a ragione dire il fondatore
della scuola italiana moderna" (hij" dien men met recht den stichter der
nieuwe italiaansche school kan noemen).

-ocr page 56-

te verklaren. De genesis van een denkbeeld is eene wer-
king van den geest, en, te recht is \'t door O p z o o m e r\'s
wysgeerigen leerling opmerkt, „ons verstand is slechts
bij machte feiten te ontdekken en ze met elkander in
verband te brengen; waar werking plaats grijpt, stuit
het allerwege ten laatste op het onbegrijpelijke."

In mijne bovengemelde beschouwing, waarin ik het
gevoelen schijn te omhelzen, dat aan het beginsel van
Bartolus het systeem der Italianen inderdaad zou
zijn ontkiemd, zie men dan ook niets meer dan eene
hypothese, welke evenwel op beider overeenstemming
gegrond, door de mogelijkheid van het onderstelde aan
de conditio sine qua non der wetenschappelijkheid vol-
doet. Maar ook voor hare waarschijnlijkheid kan ik
een tweetal gronden bijbrengen. Vooreerst mag ik
wijzen op de meerdere duidelijkheid, die het Italiaansche
stelsel erlangt, wanneer men het met de leer van Bar-
tolus in verband brengt. Blijkt toch deze hi staat om
ons^ in dat stelsel een beter inzicht te verschaffen, dan
wettigt dit eenigermate het vermoeden, dat zulk
een verhand ook werkelijk bestaat. De leer der Itali-
anen nu lijdt inderdaad aan onduidelijkheid. Deze was
het, die den Hoogleeraar Hamaker deed opmerken: „Mij
komt de leer der Italiaansche school niet zeer aanne-

•) Mr. .lohannes Kink er, als wijsgeer, door .Ihr. B. H.C.K. Van
der Wijck. |). 253.

-ocr page 57-

53

melijk voor. Zij schijnt mij volkomen willekeurig in
haar uitgangspunt en onbruikbaar in de resultaten, die
er bij consequente toepassing uit zouden voortvloeijen.
De grond waarop zij steunt is, wij zagen het reeds,
deze redeneering: het recht van een volk is een pro-
duet van zijn geest en karakter, van zijne geschiedenis
en uiterlijke levensomstandigheden. Het recht van elk
volk heeft daardoor iets eigenaardigs, dat uit het innigste
wezen van die natie voortkomt, en \'twelk ten gevolge
heeft, dat het alleen voor dat volk deugt.
Dus nioel
dat recht elk lid van het volk naar het buitenland ver-
gezellen: ook vreemde staten moeten het eerbiedigen
en op zijne rechtsbetrekkingen toepassen. Dc sprong
in de redeneering, die met dat
dus gemaakt wordl, is
enorm." Hoe dien sprong te vermijden? Eenvoudig
door dc exlralerrilorialileil des rechts niel tol een zelf-
slandig beginsel tc verheffen, maar haar le hiten voor-
vloeien uil hel beginsel van Barlolus, dal hetinheem-
sche recht niet op den vreemdeling toepasselijk is: ubi-
cunque persona non est uniformis, quis nou potesl
disponere nisi circa personam sibi subditani.

\') Dc grondslag van helinlcrnalionaal privaatrechl. door Mr. IIaui akcr.
N. Bijdragen voor H. cn W. Nieuwe reeks. dl. O (I8SÜ). p. nO!). Zoo
goed als ik mij mei de opmerking over dien „sprong" vereenigen kan,
zoo weinig mei wat op dc aangehaalde plaats onmiddellijk volgl: ,IIcl
I^rausche rechl deugt niet voor de Nedcrlandschc nalie:
derhalve kan
van den Nederlander, die zich voor korter of langer tijd binnen Frankrijk
ophoudt, niel geëischl worden, dal hij tijdens zijn verblijf aldaar zijn

-ocr page 58-

54

Ten andere wensch ik de aandacht er op te vestigen,
dat M an ci ni op het verband van zijne leer met de
Statuten-theorie zelf heeft gewezen. In het uittreksel
van de hand van den verdienstelijken Rolin-Jaeque-
myns uit Mancini\'s rapport aan het „Institut de
droit international" van den S^en September 1874
(Genève), lees ik het volgende: „A nos yeux le droit
civil privé est personnel et national et, comme tel, doit
accompagner la personne même en dehors de sa patrie;
le
droit public, au contraire, est territorial : il plane sur
le territoire ët sur tous ceux qui l\'habitent, indigènes
ou étrangers sans distinction.

sa

Tr-----

Il est impossible de ne pas voir en quel sens et de
quelle manière ces nouvelles formules répondent aux
anciennes. On s\'aperçoit que l\'école italienne, et à son
exemple l\'école statutaire de toute l\'Europe, employèrent
les formules de statut réel et personnel par une espèce
d\'instinct qui leur fit découvrir la vérité, sans qu\'elles
aient su remonter aux raisons juridiques de la diffé-
rence existant entre les lois de l\'une et de l\'autre caté-
gorie, et de la diversité de leurs effets. Nous avons
substitué à ces formules traditionnelles et vides deux
autres formules aisément intehigibles, c\'est-à-dire :
Droit
privé et domestique : Droit public et poliiicjue.
Si l\'on fait

doen cn laten inrichte naar de Fransche wet. Wie voelt ,nict dat de
logica hier ver tc zoeken is?"

-ocr page 59-

00

ces changements, on comprend facilement pourquoi les
lois de la première catégorie peuvent et doivent con-
server toute leur force et régler les conditions de la
personne et de la famille, même en dehors du territoire.
On comprend pourquoi le pouvoir souverain d\'un État
a le devoir d\'en laisser la jouissance aux étrangers de
toutes les nations qui se trouvent sur son territoire,
pourquoi au contraire les lois de la seconde catégorie
exercent rigoureusement leur action dans les limites de
chaque État respectif, et, au lieu de rester inertes en
presence de la personnalité étrangère, régnent sur elle,
et l\'obligent à ne pas troubler l\'ordre et le droit pu-
blics du pays."

Maar was van deze onderscheiding der statuten in
statuta realia en personalia, ofschoon, naar ik reeds
opmerkte, deze termen bij hem nog niet voorkomen,
niet Bartolus de vader?

Ten slotte rijst de vraag, waaraan dc door mij aan-
gewezen feil van Laurent moet worden toegeschreven.
Slechls twee verklaringen acht ik mogelijk. Of hij heelt
den tekst verkeerd gelezen, of hij heelt de studie der
bronnen, het eenige ware, wetcnscluippelijke pad, vooral
voor den historicus, to kwader ure verlaten, cn zich in

\') Revue dc Droit International et dc Législation comparée. VII. p.
354- en 355.

-ocr page 60-

56

de armen geworpen van een anderen schrijver over
dezelfde materie. Tertium non datur.

Het laatste deel dezer disjmictieve propositie aarzel
ik geen oogenblik te verwerpen, daar Laurent naar
den tekst zeiven verwijst, en het verre van mij is, hem
van wetenschappelijke valschheid te betichten, te beschul-
digen van overtreding van de eerste wet der liisto-
riographie. Er blijft mij dus niet anders over dan aan
te nemen, dat de hoogleeraar bij het onderzoeken der
plaats te werk is gegaan met eene oppervlakkige vluch-
tigheid, waaraan wij, Nederlanders den naam van den
Fransclien slag plegen te geven. Dat ook hiermede de
waarheid meestal niet gebaat Avordt, zal ik wel niet be-
hoeven te betoogen. Voor rechtvaardiging is Laurent\'s
mistasten dan ook niet vatbaar. Alleen meen ik eene ver-
klaring van het verschijnsel te mogen vinden in de omstan-
digheid, waarop ik in den aanvang dezer aanteekening
reeds wees, dat hij op den dwaalweg lang niet alleen staat.

Vgoreerst wensch ik er op te wijzen, dat in de door
mij gebezigde uitgave van de werken van Bartolus
de inhoudsopgave (dl. v. p. 5) boven den commentaar,
waarin meergemelde quaestie voprkomt tot vergissen
gereedelijk aanleiding geeft. Ofschoon toch de hierin
geleeraarde onderscheiding de hoofdzaak is, en de vraag.

\') Nam quis nescit, primam esse hisloriao legem, nc quid falsi dicere
audeal? Cic. De Oral. lib. 11. cap. XV, 62.

-ocr page 61-

57

of, ingeval de overledene Engelschman was, ook de
goederen in Italie gelegen volgens het recht van eerst-
geboorte behooren te Avorden geërfd, van die distinctie
geheel onafhankelijk Avordt behandeld, is niettemin de
inhoud sub n°. 42 aldus geformuleerd: „Gonsuetudo
Angliae, quod primogenitus succédât in omnibus bonis,
quando trahatur ad bona ahbi sita." ^

AVelke beteekenis A r g e n t r a e u s aan de statuta per-
sonalia hecht, moge blijken uit het volgende: „Sed quae
statuta in personam concipiuntur, alio jure habentnr.
Nam cum personae nulHs agrorum flnibus, aut urbium
moenibus sie claudantur, ut excedere non liceat, indita
libertate inlinita sedium mutandarum, in supplicio est
aliter elTici, aut situm habere, nisi quandiu lubet domi-
cilio locum capere; quod cum quis facit excessu loci,
legibus non liiieratur, nisi domicilium mutet: unde
evenit, ut affecta quocumque modo persona domicilii lege,
aut jure, ea perpetuo sie Leneatur, ne ulla mutatione
loci sese possit exuere. Quare legibus domicilii inla-
matum, quocunuiue locorum infamia sequitur, et inler-

(lictum, inlerdiclio,".......-)

„El haec plane discrinien oslendunl, (juod personalia

0 in dc uitgave - Basil. ap. Episcopium 1588 is dil nummer geheel
gelijkluidend.

-) D\'Argenlré, Commenlarii in patrias Drilonum Leges, sou Gonsuelu-
dines generales anliquiss. Ducalus ürilanniae. Parisiis, IGIO. p. (iil).

-ocr page 62-

58

nullo territorio finiantur, realia territoriis omnibus."

„Itaque cum sic statuitur; Non potest maritus quicl-
quam donare vel legare lestamento uxori, aut donare
conquaestus constante matrimonio; inepte Bartolus
putat hoe statutum esse personale, ita ut inde concludat
tale statutum valiturum extra territorium, quae est con-
ditio personalium statutorum;"

Dat ook Argentraeus de beslissing van Bartolus
verkeerd weergeeft, is nu door hem wederom het woord
te verleenen gemakkelijk te bewijzen: „Vulgo putanl,
cum statuti dispositio incipit a persona, personale esse;
cum a re, reale: quo nihil potest dici futilius. Nam
quid interest, an statutum dicat. Primogenitus capiat
duas partes hereditatis; aut, Partes hereditatis veniant
ad primogenitum\'? nee quidquam infantius dici potuit
a. viris prudentibus, nec proinde omnium est ista sen-
tentia. Nam quis hie non videt de rebus agi, de familia
herciscunda, et dividenda liereditate, cum de jure personae
saepe.nulla sit quaestio?" "\')

„Explodenda Bartoli sententia, quam tamen
M a r t i n u s L a u d e n s i s sequitur, (jui conversione
orationis aliud atque aliud do statuti conditione judi-
candum putant, et personale de reali liiciunt, et c contra

\') Ibid. p. 650.
») Ibid. p. 651.
Ibid. p. 650.

-ocr page 63-

59

eodem in subjecto, usque adeo facile fuit hominibus
jurisperitis et legum columinibus fucum facere, simplici
conversione verborum, veluti Pausonis equo, ut est in
proverbio. Ridere vulgo soient cum dicitur jus atrum,
aut atrum jus, diversa dicere volenti. Nec aliter
Bartolo impositum, cum interesse putat, an statutum
dicat, Primogenitus capiat bessem, aut cum sic, Bes ca-
piatur a primogenito. Nec enim a verborum structura
talia metienda sunt, sed a subjecto et materia, quae in
propositione est. Invertas, subvertas, evertas orationem,
facere non possis quin de dividenda liereditate agatur,
subjecto haud dubie reali et soli, de statu personarum
non quaeritur;"

Rodenburgius stelt de zaak aldus voor: „Bar-
tholus ad l. L Cunctos populos. C. de Sacros. Trinif.
penes quem fere superiori aevo fori regnum fuisse vi-
detur, in ea opinione est, ut existimet interesse qua
orationis structura statuta concinnentui-, ex verborum
inversione aliud atque aliud de eorundem conditione
judicans; ut si sic habeat statutum: Primogenitus ca-
piat bessem, stalutum tanquam a persona orationem
incipiens personale sit: Ita autem conceptum: Bes ca-
piatur a primogenito, a rebus sumpto orationis initio
statui um reale évadai, haud aliter;" -)

\') Ibid. |). ü.52.

■) Ghrislianl Hoden burgii, Traclatus de jure conjuguni, cum

-ocr page 64-

60

Bedenkt men nu, dat hij van oordeel is, dat: „Sta-
tuta reaha inter et personaUa hoe interest, quod illa
in res scripta territorii sui concludantur metis, haec
extra eas vim et effectum protendant" O? dan is het
duidelijk, dat ook Rodenburgius in meergemeld opzicht
tot de dwalenden behoort.

In zijne „Memoires concernans la nature et la qualité des
statuts ; diverses questions mixtes de droit et de coutume ;
et la pluspart des arrests qui les ont décidées" "), wijdt
Louis Froland, „Ancien Avocat au Parlement de

tractatione praelim. de jure, quod oritur ex statut., vel consuet discrep.
conflictu. Traj. ad Rhen. 1653. p. 15.
\') Ibid. p. 21.

j Le Mercier Pore,
=) a Paris. 1729. ( Paulus du Me su il,

Chez ( Pierre-Michel Brunei,
I .lean de Nu 11 y.
De beteekenis van de uitdrukking: „questions mixtes", blijkt uil de
Epislre: Au Parlement, waar hij zegt: „Les matières qu\'il" (namelijk:
„mon Traitó General des Statuts") „renferme sonl loul-à-fail dignes de
vos attentions, cl j\'ose dire qu\'on ne sçauroit assez priser les Questions
fameuses de Réalité et de Personnalité qui en dépendenl; qui naissent
de la diversité des Loix observées dans nos Provinces, cl du conuner-
ce dc la Ville Gapitale du Royaume, avec la plilparl des autres Seigneu-
ries et Dominations de l\'Europe; et qui pour cet eiïel sonl communément
appellécs Questions Mixtes, c\'est-à-dire, pour la décision desquelles il
se forme un combat entre diiTcrcntcs Goûlumes."

Dil zeldzame werk is voorhanden in de Univ. bibliotheek le Leuven.
Hem, die \'t wellicht elders mocht willen zoeken meen ik geen ondiensl
tc doen door dc mededeeling, dal ik hel o. a. in de volgende boekerijen
niet heb kunnen vinden: de Univ. bibliotheken te Leiden, Utrecht»
Groningen, Amsterdam, Geul, Freiburg i. B., Berljjn, Straatsburg cn
Leipzig. Ook in de Kon. bibliotheken te Berlijn cn \'s-Gravenhagc,
alsmede in dc Bibliothcquc-Nationalc tc Parijs is \'t niel aanwezig.

-ocr page 65-

61

Paris," aan Bartolus\' statutenonclerscheicling eene
breedvoerige beschouwing (t. L p. 28—49). Hij hecht
aan de zakelijke en de persoonlijke statuten de gewone
beteekenis :... „le Statut
Eéel ne sort point de son terri-
toire. Et de là vient que dans le cas où il s\'agit de
successions; de la maniéré de les partager; de la quotité
de biens dont on peut disposer entre-vifs ou par testa-
ment; d\'aliénation d\'immeubles; de douaire de femme
ou d\'enfans; de legitime; de retrait lignager, féodal, ou
conventionnel ; de droit de puissance paternelle ; de droit
de viduite; et autres choses semblables, il faut s\'attacher
aux Coùtumes des lieux où les fonds sont situez.

... le Statut Personnel n\'exerce pas seulement
son autorité dans le lieu du domicile de la
Personne; . .
sa disposition la suit et l\'accompagne en quelque lieu
(lu\'elle aille contracter; et . . elle influe sur tous ses
biens sous quelques Coùtumes qu\'ils soient assis."

Over de bekende distinctie laat hij zich o. a. aldus
uit: „S\'il m\'éloit permis de dire mon sentiment sur la
rogle (jue Bariole i)rescrit ad 1. 1. fl. de Sum. Trin. C.
pour Juger sainement de la ([ualité dos Statuts, je di-
rois ([u\'ello no me paroil pas bien solide, ni facile à

faire valoir.....Quoi([u\'il en soit, voici do quelle

•manioro il dit ((u\'il faut s\'y prendre pour distinguer les

\') t. I. p. Zie ook altl.iar p. 3!):, la maxime élanl conslante" elc.

-ocr page 66-

62

Statuts. Il veut qu\'en pareil cas on examine dans quels
\' termes ils sont conçûs ; que le Statut soit
Personnel
quand sa disposition commence par envisager la per-
sonne;
et qu\'au contraire il soit Béel quand d\'abord il
enveloppe dans sa disposition
la chose même. Si par
exemple il ordonne que le frere aîné ait les deux parts
dans le partage qu\'il fait de la succession paternelle
ou maternelle avec ses puisnez,
primogenitus auferat
dnas partes haereditatis,
en ce il sera réputé Personnel;
Et e contra s\'il porte que les deux parts de l\'hérédité
appartiendront à celui qui sera le premier né,
duae
partes haereditatis auferantnr a jyt\'iwogenito,
alors il sera
mis au nombre des Statuts Réels.

Mais j\'aurois bien de la peine à m\'imaginer que ces
défniitions d\'un Jurisconsulte étranger par rapport à nous,
puiscfu\'il avoit pris naissance à
Saxo Ferrato Bourg de
laMarche d\'Ancone, eussent été reçues dans nos Tri-
bunaux; et si par hazard elles se trouvoient avoir été
de soil tems adoptées par quelques-uns de nos Docteurs
François, je me déterminerois facilement à dire, ((ue
cela seroit arrivé de la sorte, par la veneration aveugle
qu\'il imprimolt à ceux ((ni se glorilloient d\'être ses Sec-
tateurs, et parce ({ue ces nuilieres n\'avoient pas encon?
été bien discutées, le Parlement de Paris et les autres
n\'étant pas alors tout-à-fait établis dans la forme où
nous les voyons aujourd\'hui, non plus que les Eclii-

-ocr page 67-

63

quiers de quelques Provinces, et Bartole qui n\'étoit âgé
que de 40. ans, selon quelques-uns, et de 46. ou 50.
selon plusieurs autres, étant mort en 1355.

IV. Aussi peut-on dire que cette opinion n\'a pas
eu grand succès ; qu\'elle n\'a été embrassée que par un
très-petit nombre de Docteurs; qu\'elle a été rejettée par
les plus célébrés; enfin qu\'elle n\'a jamais été parfaitement
goûtée soit en France, ou ailleurs." ^ Volgen de cita-
ten, waarheen Laurent -) verwijst. Op pag. 38 gaat
F roi and aldus voort: „Après toutes ces autoritez et
tous ces raisonnemens, pourroit-on s\'imaginer que la
distinction dont nous parlons, pût jamais se (later
de la moindre protection,, et d\'avoir seulement un
partisan pour elle?

Cependant combien de fois ai-je entendu faire son éloge,
et vû lui rendre des honneurs incroyables, tant au
Parlement de Rouen où j\'ai fait la profession d\'Avocat
pendant dix ans, qu\'au Parlement de Paris oii je l\'exerce
depuis trente-cinq années entieres? C\'est ce que j\'ai vû
cent et cent lois, et ce (pii souvent m\'a fait penser à
ce facetieiix qui disoit qu\'il en étoit des opinions du
Barreau comme des femmes, dont la moins aimable ne
laissoit pas de trouver des adorateurs dans les |)rossans
besoins que l\'honnne en avoil.

\') t. a. |). p. 28, 20 cn .m
-) t. a. p. p. :}00.

-ocr page 68-

64

Je dirai plus, j\'ai vû des Orateurs faire valoir l\'opinion
de Bartole avec tant d\'art, et lui donner tant de lustre
par l\'autorité qu\'il meritoit par lui-même, et par celle
de ses Sectateurs, que l\'esprit des Juges en étoit quel-
quefois touché, ne pouvant qu\' avec peine en distinguer
le défaut, semblable à celui qui voit au doigt d\'un
homme de distinction, un diamant dont il ne sçauroit
que très-difficilement discerner la fausse qualité, par
rapport au beau feu qu\'il jette, et par rapport à la
condition de celui qui le porte. Si pareille chose arrive
dans nos Cours, à bien plus forte raison arrivera-t-elle
dans les Jurisdictions subalternes, où les Juges et les
autres Ministres de la Justice, ont ordinairement des
connoissances d\'une bien moindre étendue." \')

Aldus Froland, van wien ik wel niet zal behoeven
te betoogen, dat hij op het dwaalspoor is.

Met deze voorbeelden meen ik te kunnen vol-
staan.

Het komt mij niet twijfelachtig voor, dal het oordeel
van Laurent over de bekende onderscheiding reeds
gevestigd was, voor dat hij Bartolus zeiven raad-
pleegde, en dat hierin de oorsprong zijner dwaling moet
worden gezocht. Dat vooral Froland, dien hij bij

\') t. a. p. p. 38 en 39.

-ocr page 69-

G5

zijne bespreking ijverig raadpleegde, hem \'t spoor deed
bijster worden, acht ik niet onwaarschijnlijk

Hoe dit zij, „op \'t veld der wetenschap groeijen geene
nnttelooze planten." -) Zelfs deze feil kan der weten-
schap tot nut strekken, waar zij prikkelt tot het raad-
plegen der bronnen, tot het zien uil eigen oogen, tol
het niet zich verlaten op getuigenissen van wien ook.

\') Vgl. Laurent, t. a. p. p. 299 en 300. Wat Asser (zie boven
p. 8, 9) betreft, wijs ik in dit opziclit op Story: „Personal statutes are
held bij them to be of general obligation and force everywhere;" (p. 12).
Bartolus has furnished a memorable example" etc. (p. U). Met
betrekking tot Story zelven eindelijk op „The opinion of the court
by Mr. Justice Porter" (Story, p. 15; noot 3): ,, According to the
jurists,"" ,says he", „„of those countries, a personal statute is that
which follows and governs the parly subject to il wherever he goes.
The real statute controls things, and does not extend beyond the limits
of the country from which il derives its authority. The personal sta-
tute of one country controls the personal statute of another country,
into which a party once governed by the former, or who may contract
under it, should remove. But il is subject to a real statute of the
place where the person subject to the i)ersonal should fix himself, or
where the properly on which tho contest arises may be situated. So
far the rules arc plain and intelligible. But tho moment we attempt
to discover froni these writers what statutes are real, and what are
personal, the most extraordinary confusion is presented. Their defini-
tions often differ, and when they agree on their dofinilions, they dispute
as to their application. Bartolus, who was one of the first by whom
this subject was examined, and tho most distinguished jurist of his day,
established as a rule that, whenever the statute commenced by treating
of persons il was a personal one; but if it began by disposing of things
it was real. So that if a law, as tho counsel for the appellants has
stated, was written thus: ,Tho estate of the deceased shall bo hihoritod by
tho oldest son\', the statute was real; but if il said, ,The eldest son
shall inherit the estate\', it was personal."" etc.

s) Dr. J. A. Wijnne. Dc Tijdspiegel. 1870. dl. 1. p. 143.

-ocr page 70-

G6

Ik kan niet nalaten hier de schoone woorden in her-
innering te brengen van den Utrechtschen wysgeer,
waarmede hij in 1855 zijne lessen in de oude geschie-
denis opende: „Zou ik nog vele woorden noodig hebben,
om u tot de beoefening der geschiedenis op te wekken ?
Ik reken het overtollig, en meen dat het genoeg is,
Avanneer ik u aanwijs, hoe gij het op de regte, voor
u zeiven kortste en vruchtbaarste wijze kunt doen.
En dat kan ik u in drie woorden zeggen, die alles
omvatten wat mij op het hart ligt. Zij luiden: raad-
pleegt de bronnen. Meer en meer wint de heillooze
gewoonte veld, om geen enkelen schrijver te leeren kennen
door eigen lezing, maar allen alleen door handboeken
van lateren tijd, waarin meer of min breedvoerig over
hen gesproken wordt. Die weg schijnt buitengewoon
kort; ééne geschiedenis der letterkunde maakt u mei
dnizende schijvers en tienduizende schriften bekend.
En toch is die weg inderdaad lang, langer dan
gij \'er ooit een kunt bewandelen, want het meeste
wat gij er opdoet vergeet gij weder, en wat gij
behoudt, daarvoor durft gij niet eens instaan; de
minste tegenspraak brengt u tot zwijgen. Gij hebt
een voorwerp niet met eigen oogen aanschouwd,
maar van anderen gehoord, welke kleur het heeft;
wat zult gij zeggen, wanneer iemand tot u komt
en u in vertrouwen mededeelt, dat uwe zegslieden on-

-ocr page 71-

07

regt hadden en de kleur van het voorwerp een geheel
andere is? Lees een aantal boeken over Aristophanes,
en nog blijft hij voor u staan als het gesluijerde beeld
van Saïs; gij hebt er veel over hooren spreken, maar
nog altijd is de sluijer daar; gij hebt het beeld niet
aanschouwd. Maar lees één blijspel van Aristophanes
zelf, en in den tijd dien gij nu verdaan hebt hadt gij
ze misschien allen kunnen lezen, en gij kent den man,
zijn geest, zijn manier, zijn karakter; gij hebt met hem
omgegaan, en weet uit eigen ervaring, wie hij is. Lees
over Plato verhandeling op verhandeling, en gij zijt
misschien wijs genoeg geworden om de schouders over
hem OJ) le halen; hem kennen zult gij niel. Maar lees
één enkel zijner gesprekken, en Plato zelf staal voor
u. Dagelijks word ik een grooter vijand van die hand-
boeken, die al de bijzonderheden, al het belangrijke,
wat kleur en leven geeft, wegbiten, om, zooals zij zich
beroemen, u alles in groote trekken te doen zien. Zij
laten u slechls hel geraamte der waarheid, en het is
niel alleen hel vleesch, dal hun ontleedmes er aan
unlnam, ook hel leven is er uit weggesneden; hel is
hel zielloos gebeente. — U vooral, jongelingen, die
frischheid en leven, oor.spronkelijkheid en kracht lief-
hebt, u vooral past het lol de bronnen le gaan, want
daar alleen is al de gloed en al hel licht van den lijd,
waarin zij ontstaan zijn. CJij weel hel inniiers, het

-ocr page 72-

68

schoonste hchtbeeld kan u den levenden vriend niet
vergoeden, en daar is ten minste nog een treffende ge-
lijkenis, terwijl, waar gij de bronnen verlaat, in de his-
torie misschien geen zweem van gelijkheid te vinden
is. Ik weet het, niemand is tot het onmogelijke ge-
houden; en wie zou zich niet zwak gevoelen, waar
zelfs een Johannes von Müller moet erkennen:
„Wie kan alles beoefenen? Op geen enkel gebied heeft
men de bronnen uitgeput; geen enkele wetenschap is
wat zij kon zijn. Nooit zal zij het worden. De waar-
heid is in God; ons blijft het zoeken.\'\' Maar ik wil
u toch opAvekken, om zoo veel in uw vermogen is tot
de bronnen zelf te gaan, en het vooral te doen ieder
in uw eigen vak. Wat zoudt gij oordeelen van den
geneesheer, die de ontleedkunde had willen leeren niel
op het ligchaam, maar uit boeken? Gij zoudt hem voor-
zeker uw ligchaam niet toevertrouwen. En toch, gij
slaat volkomen met hem gelijk, zoo gij over den Pelo-
ponnesischen oorlog durft spreken zonder dal gij Thu-
cydides gelezen hebt.""

En bjj dat onderzoeken der bronnen schijne niels
voor onze belangstelling le gering: slechts door aan
alles onze aandacht te schenken kan hel ons blijken,
wal haar in mindere ol" meerdere male vei\'dienl.

\') Mr. G. W. üpzoonier. Wetenschap en Wijsbegeerte, p.\'193 cn 19i-.

-ocr page 73-

STELLINGEN.

-ocr page 74-

iSää

^ \\

ms

■■■■rt

\'A

./>>Iii; .•\'i-

-ocr page 75-

STELLINGEN.

I.

De delinitie vaii Goudsmit (Paiidecieii-syslccin. dl. 1.
]). 29): „Recht is de gemeenschappelijke overtuiging, door
welke geleid, zij, die tol dezelfde vereeniging behooren,
als richtsnoer hunner handelingen, eenen regel erkennen
cn openbaren", verdient als houdende geene rekening
met het Internationaal Recht afkeuring.

II.

Ten einde hel positieve Recht meer eene gestadige
afsi)iegeling te doen zijn van de sleeds zich ontwikke-
lende rechtsbegrippen is het wenschelijk eene afdeeling
van het hoogste rechtscollege in den Staat als perma-
nente commissie le doen fungeeren, belast met hel ont-
werpen van wollen. Hol rochl van inilialiof mooi aan
haar worden loogokond, aan oon haror leden hot vermo-
gen worden geschonken om hot ontwerp in do wolgovondo
vergadering toe te lichlon on te verdedigen.

-ocr page 76-

72

m.

Ten onrechte is het bij de uitleggers van wetten niet
de gewoonte om aan hunne verklaring zelve eene stelsel-
matige uiteenzetting van de beginselen te doen voorafgaan,
volgens welke zij meenen het werk te moeten verrichten.

IV.

Wanneer het vaststaat, dat men bij het uitleggen eener
wet met Modestinus zeggen kan : „Sed etsi maxime verba
legis hunc habeant intellectum, tamen mens legislatoris
aliud vult" (L. 13. §. 2. D. de excusat. (27.1)), dan
eischt eene goede uitlegging, dat die
mens worde aan het
licht gebracht. Want niet het doode woord behoort den
menschen tot richtsnoer te strekken, doch de wil van den
wetgever. Dien wil tot klaarheid te brengen, gelijk
Dr. Betz (Beginselen of Woorden? pag. 143) te recht
opmerkt, ,,vaststelling van de bedoeling des wetgevers
door herbouw van zijn gedachtengaiig" is des wetsuit-
leggers vaak zeer moeilijke taak.

V.

Ten onrechte zegt J. D. Meyer (Essai sur la question:

L\'appréciation morale d\'une action peut-elle entrer en

considération, quand il s\'agit d\'établir et d\'appliquer une

loi pénale? etc. p. 115. n. (2).): -Une autre raison de

suivre l\'esprit de la loi, se trouve élégamment expliquée

par Giceron or. pro Gaecina cap. 18. en ces termes:

Quid? verbis satis hoc cautum erat? minime. Quae res

igitur valuit? voluntas. Quae si tacitis nobis inlelligi

0

posset, verbis omnino non uteremur: quia non potesi.

-ocr page 77-

73

verba suot reperta, non quae impedirent, sed quae indi-
carent voluntatem.

Niettemin is het waar, dat, waanneer men deze uitspraak
van Cicero stempelt tot een voorschrift van wetsinter-
pretatie, zij eene nuttige les behelst zoowel voor den uit-
legger als voor den wetgever.

VI.

L. 12. D. de pignor. (20. 1) is in strijd met L. 44. D.
locati (19. 2).

Vil.

Het karakter van Lotharius — „nach Odolred\'s Zeugnisz
(war er) besonderer Freund und Günstling der Frauen"
(von Sav. Gesch. d. R. R. i. M. b. IV. p. 388) — blijkt
ook uit zijne opvatting in eene zaak, die Barlolus ons
mededeelt: Dicunl (piidani ([uod delegali non possunt
cilare per edicla, neque per nuncium, sed per seipsos . . .
Et referunl doctores quod isla fuit opinio Lotharii cum
esset commissa quaedam quaestio sibi et Azoni et una
partium erat pulchra domina, unde Lotharius dicebat
quod non poteral cilare per nuncium, sed per se, ut
irent ad videndum illam pulchram dominain (ad tertium
lib. Cod. til. de judiciis. 1. Xlil).

vm.

De huwelijksvoltrekking krachtens art. 132 B. W. is
niet openbaar.

-ocr page 78-

74

IX.

In art. 188 B. AV. leze men in plaats van „ter laatste
gemeene woonplaats",
„der laatste gemeene woonplaats".

X.

In art. 1377 B. W. mag tot cle „handelingen" niet ge-
rekend worden het nalaten om zijn vermogen te ver-
meerderen.

XI.

Giften van certilicalen der nationale werkelijke schuld
behoeven geene notarieele akte, en zijn van kracht door
de enkele overlevering aan den begiftigde, of aan eenen
derde, die het gegevene voor lieni aanneemt.

XII.

Het is wenschelijk in de wet te bepalen,, dal de ver-
zekerde tegen gevaren van brand gehouden is den ver-
zekeraar de verandering le melden in den aard en het
gebruik der belendende gebouwen, wanneer dc zaak daar-
door aan meerder brandgevaar wordt blootgesteld.

XIII.

Dat hel Wetboek van Koophandel niet voorschrijfl, dal
dc schipper aan boord van het schip voorzien moet zijn
van hel Burgerlijk Wetboek is eene lecmle.

-ocr page 79-

XXVIII.

658

De polis is eeu geschrift probationis causa.

XV.

Ten onrechte brengt Asser (Schets van het Ned.
Handelsr. druk. p. i220) het volgende geval in verband
met art. 284 W. v. K.: „Waar (b. v.) de verzekering
ten behoeve van een schuldeischer gesloten is op eene
zaak die hem tot onderpand voor zijne vordering strekt
(b.
V. op een huis dat hypothecair verbonden is, of op
een schip, toebehoorende aan den schuldenaar enz.), daar
zal, in geval die zaak vergaat, de assuradeur de volle
verzekerde som aan den schuldeischer uitbetalen; — maar
daarentegen kan nu ook de assuradeur,
als (jetredcn in
de plaats van den vorujen schuldeischer,
diens regten legen
den schuldenaar uitoefenen."

XVI.

Het ware wenschelijk art. 524 al. l W. v. K. uit le
breiden met: indien de schipper daardoor schade lijdt.

XVII.

Ook wanneer daartoe niet door de partijen is gecon-
cludeerd, doet de rechter uitspraak over de kosten.

XVIII.

Ten om-echte schijnt Opzoomer (liet B. W. verklaard,
dl. 1. p. 173) le meenen, dat stuiting des buwelijks een
geding is.

-ocr page 80-

XXVIII.

76

Het plegen van ontucht door den mede-voogd met de
minderjarigen boven den leeftijd van zestien jaren is in
Nederland niet strafbaar.

XX.

Art. 263. 2°. Strafr. verdient afkeuring.

XXL

Ten onrechte huldigde het gerechtshof te \'s-Hertogen-
bosch in zijne zitting van 13 Juni 1884 (Weekbl. n°. 5106)
het beginsel, dat een door een onbezoldigden rijksveld-
wachter overgelegd proces-verbaal onderteekend en opge-
maakt op den eed bij den aanvang zijner bediening
afgelegd, ofschoon door hem zeiven niet geschreven en
door hem niet kunnende gelezen worden, het wettig be-
wijsmiddel van arl. 437 (oud) Strafvord. oi)levert.

XXII.

Ten • onrechte kent j\\l i 11 e r m a i e r den gerechlelijken
geneeskundigen het recht toe, de sectie van reeds in rotting
overgegane lijken te weigeren (Koster. Ger. Geneesk. p. 42).

XXIII.

Des rechters clementie in Le roepen is hem verzoeken
zijnen plicht te verzaken, en als zoodanig onzedelijk. Nog
steeds verdienen beliarliging de woorden door >Socrates
tot zijne rechters gesproken: . . . , het schijnl mij niet

-ocr page 81-

//

rechtmatig te zijn, dat men den rechter smeekt, noch
dat de smeekeling wordt vrijgesproken, doch dat men de
zaak uiteenzet en den rechter overtuigt. Want niet hier-
voor zit de rechter om naar gunst recht te spreken, doch
om naar rechtvaardigheid te oordeelen; ook heeft hij
gezworen niemand te zullen begunstigen naar eigen goed-
dunken, doch recht te zullen spreken volgens de wetten

( . . . . ouSk dtxawv êoxst stvai /lo: dsiaOat zou dtxaaToü, ouds dsó/isvo-j
rizoipsóystv, u)la dcduffxscv xac izsiOscv. ou yap ê~c
toütw xüdrjzai ó dtxaa77j(;,
i-t
Tip xatayapClzaOat ra dïxata, uX^ iizt tw xpivecv raurw xac o;ubpox£v ou
yoptsiaOai oTs; uv doxrj aurui, dXka üixüaztv xazd rour vópuu^.
Plat. Apol.

Socr. XXIV).

XXIV.

Ten onrechte spreekt art. 48 G. van „wet".

XXV.

Vcrweri)elijk is de gebruikelijke onderscheiding der mi-
nisterieele verantwoordelijkheid in staatkundige, stnif-
rechlelijke, geldelijke en burgerrechtelijke. Zij is steeds
staatkundig.

XXVI.

Dal hel ,,in hel belang der gemeente noodig" kan zijn,
dal de burgemeester zijne vaste woonplaats niet heelt
binnen de gemeente (art. 74 Gem.-wet) is onverklaarbaar.

XX Vil.

De geln-uikelijke inrichting van het titelblad der proef-
schriften is in strijd met den algemeenen maatregel van in-
wendig bestuur (Kon. Besl. van 27 April 1877. Stbl. N». 87).

-ocr page 82-

XXVIII.

78

Art. 14 al. 2,a der Onteigeningswet: „Wanneer Ons
besluit niet binnen dien tijd genomen is, vervalt de wet,
w^aarbij het algemeen nut verklaard is", is eene uitzon-
dering op art, 5 A. B.

XXIX.

De artikelen 5G al, 8, 57 al. 3, 115 al 3 en 125 al.
3 van de Wet houdende vaststelling van het Reglement
op het beleid der Reg. van N. I. behooren veeleer in de
Grondwet t\'huis.

Ten onrechte beweert West lake (A Treatise on Pri-
vate Intern. Law. p. 7G): By the law of 23rd March,
1855, immovable property in France is transferred
inter
vivos
bij a transcription in the hnrenu des /n/pothèques.

XXXI.

Te redit gispt Mr. Eyssell (De regtsmagt over vreem-
delingen in Nederland. p. 15. nool 2) De Vattel,waar
deze zegt (Le droit des gens, liv. II. chap. Vlil): ,,les
différens ((ni peuvent s\'élever entre les étrangers, ou entre
un étranger et un citoyen, doiveni -èti-e termines par le
juge du lieu, et suivant les loix du lieu. Et comme le
différent naît propremeni par le refus du défendeur, {|ui
prétend ne point devoir ce (ju\'on lui demande, il snit du
même principe, que loul défendeur doil être poursuivi
par devant son juge, (jui seul a le droit de le condamner

-ocr page 83-

79

et de le contraindre..... Le juge du défendeur est le

juge du lieu oi^i ce défendeur a son domicile, ou celui du
lieu où le défendeur se trouve à la naissance d\'une dif-
ficulté soudaine,"----(§ 103).

„L\'état, qui doit respecter les droits des autres nations,
et généralement ceux de lout lionime, quel qu\'il soit, ne
peut donc s\'arroger aucun droit sur la personne d\'un
étranger, qui. pour être entré dans son territoire, ne s\'est
point rendu son sujet. L\'étranger ne peut prétendre la
liberté de vivre dans le pays sans en respecter les loix ;. . .
mais il n\'est point soumis comme les sujets, à tous les
commandemens du souverain;" (§ 108).

Dat hier groote verwarring van denkbeelden heerscht,
vall moeilijk le ontkennen.

XXXll.

Van vee en vleesch, onderworpen aan accijns, belioorl
uilvoerrecht geheven le worden.

XXXIIL

Van overheidswege ingestelde en gereglementeerde ar-
beidsraden, saniengesleld uil i)alroons en ariieiders en
werkzaam als perinanenle connnissiën van eiupiêle, zijn
een dringende eisch van onzen lijd.

XXXIV.

Hel denkbeeld eener „algemeene overproduclie" is
ongerijmd.

-ocr page 84-

80
XXXY.

Ten onrechte meent Cos te de woorden van Mon-
taigne: „Je ne dis les autres, sinon pour d\'autant plus
me dire" (Essais de Montaigne, avec les Notes de M. Costa,
à Londres, 1754. t. 2. p. 43), te mogen vervangen door:
„Je ne parle des autres que pour pouvoir plus expressé-
ment parler de moi-même, et m\'avertir de ce que je dois
faire ou éviter en ce point." Montaigne zegt hetzelfde
omtrent anderen als wat Prof. ]\\L De Vries ten aanzien
van zich zelven bij eene vroegere gelegenheid getuigt:
„Waar ik hetzelfde te zeggen heb als bij eene vroegere
gelegenheid, acht ik het nutteloos hoofdbreken, het eenmaal
goed gezegde in andere bewoordingen te verwringen"
(Woordenboek der Ned. taal. Inleiding, p. XIL noot 2).

-ocr page 85-

-w\'

-ocr page 86-

■v

-ocr page 87- -ocr page 88-