IKTS OVER DE
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID
VAN 0ÜDE41S U YOOOEN
VOOR DE STRAFJÏARK FEITEN IiOOR FIUNNE
MINDERJARIGE KINDEREN EN PUPILLEN GEPLEEGD.
-ocr page 2-■ -\'V. \' \' \'
r
y
y
i
IBBSi
■• ■VC.
i
-ocr page 3-\\
-te:
■■ .ç^i^iîpsfe\'ir-
ftï. | |
■Jjï.l\' | |
ï\' S- |
I ? c
PW
m..
/ S\'f-^U, - r
-ocr page 5-IETS OVER DE
STRAfRECHTElIJRI AANSPRAKELIJKHEID
VAN OUDERS EN VOOGDEN
VOOR DE STRAFBARE FEITEN DOOR HUNNE
MIKDEßJAßIGE KINDEREN EN PUPILLEN GEPLEEGD.
-ocr page 6-.....f
"" - ■ v\'
-3B- ~
m
«... ( ■
»5 -\'jAfi V-
Vj , \'K\'s? 3
/
H ■
. ■ ■ - ■-WV ■ • • ..... ■
-ocr page 7-IETS OVER DE
STRAFRËCHTÜLIJKE AAntSPRAOLUKIIEIU
VAN OUDERS EN ÏOOfiDE»
VOOR DE STRAFBARE FEITEN DOOR HUNNE
MINDERJARIGE KIOEREN EN PUPILLEN GEPLEEGD.
TER VERKRIJGING VAN ÜEN GRAAU
VAN
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Hoogleeraar in de T\'aculteit van Godgeleerdheid,
MET TOESTEMMING VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN DER
RECHTSGELEERDE FACULTEIT
TE VERDEDIGEN
op Woensdag, den 28steii September 1887, des namiddags te 3^2 uur,
DOOR
cfeboren te Amboina.
utrecht - kemink & zoon
-J88 7
■ ^ u
■ -
JviiÄ?:,
mmmmtmm #
\' ■mm B^SÏïte\'^;.!»
-ocr page 9-AAN MIJNE MOEDER.
-ocr page 10-\'pr-
-ocr page 11-Aan het einde van mijne academische loophaan
gekomen^ grijp ik gaarne de gelegenheid^ die zich
hier voordoet, aan, om aan allen mijn danh te
betuigen, wier onderwijs, voorlichting, hartelijkheid
of vriendschap ik mocht ondervinden.
In de eerste plaats acht ik het van mijnen plicht,
U, Hooggeleerde Heeren, professoren der Juridische
Faculteit, dank te zeggen voor datgene wat ik tot
mijn onderricht en vorming aan U allen verschuldigd
hen, en voor de blijken van welwillendheid, die ik
van onderscheidenen Uwer mocht ontvangen.
Vooral U, Hooggeleerde Pols, Hooggeachte Pro-
motor, kan ik niet genoeg erkentelijk zijn voor de
VIII
welwillende raadgevingen en huliJ, mij hij de samen-
stelling van dit proefschrift verstrekt.
Hoe zal ik U, Hooggeachte heer Stockhauseis\',
die mij in mijne academiejaren een vaderlijke vriend
waart, mijnen dank betuigen. Geloof mij, wanneer
ik U verzeker dat ik nooit Uwe tallooze blijken van
vriendschap, noch die van Mevrouw Uwe echtgenoote,
vergeten zal.
En gij, mijne academievrienden, met wie ik lief
en leed mocht deelen, vaart allen wel! steeds zal ik
mij Uwer herinneren.
Moge de vriendschap, die ons tot nu toe verbond,
ten allen tijde blijven bestaan.
Naar aanleiding van het in de maand Novem-
ber 1885 te Rome gehouden 3e Internationaal
Penitentiair Congres, is mijn aandacht gevallen
op een der vele onderwerpen, welke bij die ge-
legenheid ter sprake zijn gekomen, nl. op de
quaestie:
„Of het wenschelijk is ouders en voogden
strafrechterlijk aansprakelijk te stellen voor mis-
drijven, door hunne minderjarige kinderen en
pupillen begaan."
De groote belangstelling, waarmee deze quaes-
tie behandeld is, — blijkens de verschillende ver-
slagen van bovengenoemd congres — deed mij
besluiten haar tot het onderwerp van mijn proef-
schrift te maken.
2
De Staatscourant 80 van het jaar 1886
bevat het verslag van de vertegenwoordigers der
Nederlandsche Regeering bij dit Congres. Hierin
lezen wij:
Buitengewoon levendig was de discussie vooral
over twee vragen, die dientengevolge niet tot
een bepaalde beslissing geraakten. De eerste
betrof de strafrechterlijke verantwoordelijkheid
der ouders en voogden voor strafbare handehn-
gen, door hunne minderjarige kinderen of pupillen
gepleegd, ingeval bleek dat deze handelingen een
gevolg waren van slechte of verwaarloosde op-
voeding. Het gevoelen der meerderheid in de
sectie werd vervat in de conclusie: dat het maat-
schappelijk belang wettelijke maatregelen vordert
om te voorzien in de treurige gevolgen eener
onzedelijke opvoeding van minderjarige kinderen
door hunne ouders, en dat een dier maatregelen
zoude zijn het verleenen aan den strafrechter van
de bevoegdheid om aan de ouders voor een be-
paalden tijd geheel of ten deele de rechten uit
de vaderlijke macht voortvloeiende te ontzeggen,
wanneer de voldoend gestaafde feiten de aanspra-
kelijkheid der ouders bewijzen.
3
Met warmte was door tal van sprekers die
conclusie bestreden, zoowel op theoretische als
practische gronden. Men achtte niet alleen zoo-
danige uitbreiding van de strafrechterlijke aan-
sprakelijkheid voor de.handehngen van anderen
onaannemelijk, maar eene toepassing, die de
ouders zou noodzaken om óf ter eigen verdedi-
ging , tot bezwaar hunner kinderen, bij de straf-
vervolging van deze zich partij te stellen, óf zich
in het belang dier kinderen van eigen verdedi-
ging te onthouden, practisch onmogelijk. De
strijd, in de algemeene vergadering voortgezet,
had eerst verdaging ten gevolge en werd in eene
volgende vergadering hervat, maar verviel, toen
de rapporteur van de meerderheid door de ver-
andering van het woord STKk-Yrechter in dat van
rechter, het hoofdbezwaar der tegenstanders had
doen verdwijnen, waarna de vergadering zich
met de conclusie vereenigde. De vraag zelve,
die in discussie was gebracht en uitsluitend de
strafrechterlijke aansprakelijkheid had betroffen,
bleef daardoor echter zonder beslissing.
De vraag, of de ouders voor de vergrijpen
hunner minderjarige kinderen te straffen zijn,
1*
-ocr page 16-was ook bij de behandeling van ons wetboek van
strafrecht in overweging genomen, daar art. 514
van het Oorspronkelijk Regeerings-Ontwerp zoo-
danige bepaling bevatte, hetwelk in het gewijzigd
ontwerp niet is overgenomen.
Art. 514 O. R. O. luidt: „Hij die nalaat dat-
gene waartoe hij bij machte is, om te beletten
dat door een aan zijn wettig gezag onderworpen
of aan zijn opzicht toevertrouwd kind beneden
den leeftijd van zestien Jaren een strafbaar feit
wordt begaan, wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste eene maand of geldboete van ten
hoogste honderd vijftig gulden."
Hetgeen over deze quaestie gezegd is, zoowel
door de Regeering als in de Tweede Kamer, vindt
men aangeteekend in het werk van den oud-
Minister van Justitie, Mr. H. J. Smidt, getiteld:
„Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht,"
p. 295. De memorie van toelichting luidde:
Wordt in art. 271 (253) een misbruik maken
van de door de wet over het kind verleende macht,
ten nadeele van het kind, als misdrijf gestraft, —
het ongebruikt laten van die macht waar zij ten
behoeve van het kind werkzaam moest zijn, be-
hoort als overtreding te Moorden gekenmerkt, voor
zoover een strafbaar feit hiervan het gevolg is.
De behoefte aan zoodanige bepaling is naast de
voorschriften van artt. 38 n°. 1, 57 en 58 hier,
gelijk elders, onmisbaar.
In Duitschland deed zij zich in die mate ge-
voelen, dat bij de novelle van 26 Februari 1876
te dien einde aan art. 361 van het strafwetboek
een nieuw n°. 9 is toegevoegd.
Het nu voorgedragen artikel wijkt inzonder-
heid in tweeërlei opzicht van de duitsche be-
paling af.
Deze gewaagt niet in het algemeen van het
door een kind begaan strafbaar feit, maaralleen
van „Diebstählen, strafbare Verletzungen der Zoll-
oder Steuergesetze oder der Gesetze zum Schütze
der Forsten, der Feldfrüchte, der Jagd oder der
Fischerei."
Voor deze beperking bestaat geen grond. Zoo-
dra er misdrijf of overtreding door een kind be-
gaan is, hetzij dit is diefstal, brandstichting,
smokkelarij, baldadigheid of eenig ander straf-
baar feit, behoort hij die het kind onder zijn
gezag of opzicht heeft, strafbaar te zijn, wanneer
6
hij niet deed wat in zijn macht was om het ge-
pleegde feit te beletten, i)
Daarentegen gaat het duitsche wetboek te ver
door strafbaar te stellen ieder, die kinderen of
andere onder zijne macht staande personen „ab-
zuhalten unterlässt." Niet in den aard der door
het kind gepleegde feiten maar in de verhouding
der ouders of voogden tot die feiten moet beper-
king worden in acht genomen. Waar zij geen
kennis droegen van het gepleegde feit of buiten
de mogelijkheid waren het kind terug te hou-
den, kan van strafbaarheid geen sprake zijn;
1) Desgelijks Geyer bij von Holzendorff. Handbuch IV,
103: „Um (unter Umständen allerdings eintretende) unbil-
lige Härten zu vermeiden und sich auf die zumeist vor-
kommenden Fälle zu beschränken, hat man sich leider
auch hier wieder einmal zu jener Casuistik verleiten lassen,
welche, indem sie strebt nicht ungerecht zu sein, dennoch
ungerecht wird. Die Eltern werden also bestraft, wenn
sie ihr Kind von irgend einem geringfügigen Vermogens-
delict abzuhalten unterlassen, nicht aber, wenn sie Mord,
Brandstiftung, räuberische Erpressung von selten desselben
geschehen lassen."
vandaar de uitdrukking: datgene waartoe hij bij
machte is.
Zestien jaren. In verband met de artt. 48 en
49 (38 en 39) dient hier de leeftijd der strafrech-
terlijke minderjarigheid te worden aangenomen.
De bepaling, van den Minister Smidt afkom-
stig, werd echter door zijn opvolger, den Minister
Modderman, in het gewijzigd Regeeringsontwerp
niet overgenomen. Wel had ze bij de commissie
van rapporteurs uit de Tweede Kamer geen prin-
cipieele tegenkanting ontmoet, zooals uit haar
verslag blijkt, luidende:
De redactie is, naar het oordeel der commissie,
veel te ruim. Bijna altijd wanneer een kind een
strafbaar feit pleegt, kan met grond beweerd
worden dat hij, aan wiens wettig gezag het onder-
worpen is, nagelaten heeft datgene waartoe hij
bij machte is; hij kon b. v. altijd het kind hebben
thuis gehouden. Men leze daarom liever: „Hij
die een aan zijn wettig gezag onderworpen of
aan zijn opzicht toevertrouwd kind beneden den
leeftijd van zestien jaren toelaat een strafbaar feit
te plegen, ofschoon hij het had kunnen beletten,
wordt gestraft enz."
8
Maar in het Regeeringsantwoord werd de ge-
heéle bepaling nadrukkelijk bestreden: Het arti-
kel, zegt de Minister, eerst ten vorigen jare in
het ontwerp gebracht is voor den Minister niet
aannemelijk en wordt door hem verwijderd.
Het denkbeeld om ouders of voogden ook straf-
rechterlijk voor vergrijpen van kinderen aanspra-
kelijk te stellen dateert van de oudheid. Ook in
de staatscommissie werd het, vooral naar aan-
leiding van de Zweedsche wetgeving, uitvoerig
besproken ; de slotsom was dat men eene bizon-
dere bepaling niet wenschelijk achtte.
§ 7, chapitre 3 van het Zweedsche wetboek
(1864) luidt in de officieuse Fransche vertaling
als volgt: „Les parents, les parents adoptifs ou
autres instituteurs, ou les tuteurs qui auront omis
d\'empêcher celui qui est soumis à leur autorité
et à leur direction, de perpétrer l\'infraction dont
ils ont connu le projet, quand cela pouvait se faire
sans dénonciation judiciaire, seront punis confor-
mément au § 4, (iets lager dan de auctor) mais
au plus d\'un emprisonnement de six mois, à
moins qu\'ils n\'aient eu en vue de ce procurer
ainsi des bénéfices,"
9
In het Deensche wetboek (1866), hoewel raen
daarbij de Zweedsche wetgeving zorgvuldig raad-
pleegde, werd deze bepaling niet overgenomen.
In Duitschland werd eerst in 1876 de in de
Memorie van Toelichting aangehaalde bepaling in
het wetboek gebracht, i) Die opneming was een
gevolg van adressen en dagblad-artikelen, waarin
(in denzelfden geest, waarin dit van oudsher door
sommige lieden, — onder de criminalisten vooral
1) Art. 361, n°. 9 (Novelle van 26 Februari 1876):
Mit Haft wird bestraft: Wer Kinder oder andere unter
seiner Gewalt stehende Personen, welche seiner Aufsicht
untergegeben sind und zu seiner Hausgenossenschaft ge-
hören , von der Begehung von Diebstahlen, sowie von der
Begehung strafbaren Verletzungen, der Zoll- oder Steuer-
gesetze, oder der Gesetze zum Schutze der Forsten, der
Feldfrüchte, der Jagd oder der Fischerei abzuhalten un-
terlässt.
Die Vorschriften dieser Gesetze über die Haftbarkeit für
die den Thäter treffenden Geldstrafen oder anderen Geld-
leistungen werden hierdurch nicht berührt.
In den Fällen der n°. 9 kann statt der Haft auch Geld-
strafe bis zu einhundertfünfzig Mark erkannt werden.
10
door den letterdief Jodocus Damhouder — is
geschied) betoogd werd dat de kinderen tegen-
woordig veel slechter en ondeugender zijn, dan
wij, uitstekende ouders, dit in onze jonge dagen
waren.
Intusschen is, naar het bescheiden oordeel van
den Minister, dergelijke bizondere bepaling met
beproefde beginselen van strafrecht in strijd.
Van twee dingen één. Of de ouders hebben van
het voorgenomen misdrijf van hun kind kennis
gedragen, of niet. In het laatste geval is het
tastbaar onrecht de ouders te straffen. Hunne
strafbaarheid zou — de commissie merkt het vol-
komen terecht op — in zich sluiten de verplich-
ting om de kinderen dag en nacht op te sluiten.
In het eerste geval heeft men nader te onder-
scheiden. Hebben de ouders al of niet het mis-
drijf van hun kind gewild? Zoo ja, dan kunnen
zij onder art. 58 (48), n°. 2 vallen, dan namelijk
wanneer zij, door hunne oogluiking, het kind de
gelegenheid tot het plegen van het misdrijf ver-
schaft hebben.
In alle andere gevallen passé men des noods
civiel-rechtelijke maatregelen toe — beperking.
11
ontzetting van ouderlijke macht — voor straf is
geen grond.
Overigens wordt de theoretische juistheid van
het artikel het best gekend door zijne praktische
gevolgen. De Leidsche schoolmeester die, als er
sneeuw op straat ligt, nalaat de „aan zijn op-
zicht toevertrouwde kinderen" school te laten blij-
ven — waartoe hij toch stellig bij machte is —
zal, als een dier kinderen bij het naar huis gaan
de verfoeilijke misdaad begaat met een sneeuwbal
te werpen, voor een maand worden opgesloten.
Precies dezelfde straf zou den vader wachten,
onder wiens oog een kind een moord pleegt,
brand sticht, steelt.
Ook met de redactie der commissie kan de
Minister zich niet vereenigen.
Wie het met weten toelaat, moet, naar het jus
commune, soms lichter, soms zwaarder dan met
eene maand kunnen gestraft worden. Men lost
het vraagstuk der zoogenaamde passieve com-
pliciteit niet op door eene algemeene bepaling,
waarbij noodige onderscheidingen worden voor-
bijgegaan.
HOOFDSTUK I.
Reeds bij de ouden kwam de vraag nu en dan
ter sprake , hoewel in meer algemeenen zin en
uit een ander gezichtspunt. Het geldt gewoonlijk
de vraag of de straf in het algemeen of de straffen
wegens bepaalde feiten mogen worden uitgestrekt
ook tot de kinderen, ouders of andere betrek-
kingen des misdadigers, onverschillig of bij hen
eenige schuld aanwezig is, een soort van bloed-
wraak van overheidswege uitgeoefend of een vei-
ligheidsmaatregel, die de meeste analogie heeft
met de afmaking van vee, dat van besmetting
verdacht wordt.
Het ware beginsel van het strafrecht vinden
wij in 1. 22 G. de poenis (9. 47) waar Arcadius en
Honorius zeggen: „Sancimus ibi esse poenam ubi
et noxa est." Propinquos notos familiares procul
13
a calummia submovemus quos reos sceleris so-
cietas non facit; nee enim adfmitas vel amicitia
nefarium crimen admittunt. Peccata igitur suos
teneant auctores, nec ulterius progrediatur metus
quam reperietur delictum.
Hetzelfde zeide reeds Paulus 1. 20 D. de poenis
(48, 19): poena constituitur in emendationem
hominum, quae, mortuo eo, in quem constitui
videtur, desinit. Zoo ook Seneca, welke meent
dat niets onbillijker is, quam aliquem paterni
odii heredem fieri, i)
Hiermede stemt overeen het gezegde van Gal-
listratus : Crimen vel poena paterna nullam ma-
culam filio infligere potest, namque unusquisque
ex suo admisso sorti subicitur, nec alieni cri-
minis successor constituitur; idque divi fratres
Hieropolitanis rescripserunt.
In de lex quisquis^) verkondigen Arcadius en
Honorius een strengere leer; filii vero ejus (van
1) De ira II. c. 45.
2) L. 27 D. de poenis.
3) L. 5 § 1 C. ad legem Juliam majestatis 9. 8. van het
jaar 397.
14
hem die deelgenomen heeft aan een samenzwering
tegen het leven van des keizers raadslieden —
Ginq Mars is wegens de niet aangifte volgens
deze wet ter dood gebracht) quibus vitam impe-
ratoria specialiter lenitate concedimus — wij
laten hem bij genade het leven, hetwelk hij vol-
gens het recht verliezen moest — paterno enim
deberent perire supplicio, in quibus paterni, hoe
est hereditarii criminis exempla metuuntur; zij
zullen niets bij versterf of testament van wien
ook mogen verkrijgen, zoodat zij zullen zijn per-
petuo egestes et pauperes, infamia eos paterna
semper comitetur, ad nullos umquam honores,
nulla prorsus sacramenta perveniant, sint pos-
tremo tales ut bis perpetua egestate sordentibus,
sit et mors solatio et vita supplicium (corruption
of the blood).
Hoe komen de christelijke Keizers aan zulke
barbaarsche voorschriften ?
Neque virtutes, neque vitia parentum liberis
imputantur, lezen wij bij den H. Hieronymus i)
l) Ep. 3. de morte Nepotiani.
-ocr page 27-15
en bij den H. Augustinus i): Deus ipse foret
injustus si quemquam damnaret innosium.
En zoo oolc Philo s): Het is rechtvaardig dat
diegenen de straf lijden, die misdreven hebben;
en hij berispt het gebruik van sommige volkeren,
die de onschuldige kinderen der tyrannen of ver-
raders met den dood straffen. Dionysius van
Halicarnassus toont de onbillijkheid der hiervoor
aangehaalde redenen aan, dat nl. te verwachten
zou zijn dat de kinderen hunne ouders zouden
gelijk zijn; dit is immers zeer onzeker, en deze
onzekere vrees is geen toereikende grond voor
de doodstraf, s)
Het eenige argument voor deze gestrengheid
kan gevonden worden in het cynische voorschrift
eener gewetenlooze politiek: vj^ttm? , cV ^arspx ktsI-
vcxg, \'KCAla.q xarx^siTroi = hij is dwaas, die den
vader doodt en de kinderen laat leven.
Arcadius en Honorius vonden het toereikend
1) Ep. 103.
2) L. 11. de leg. spec.
3) Grotius de jure belli ac pacis. L. II c. 21 § 13.
4) Aristoteles. Rhet. II. 21,
-ocr page 28-16
ze tot armoede te doemen; dan ontbreekt hun
het middel tot conspiratie, en verder: die zijn
eigen leven en welzijn waagt, zal door de zorg
voor de kinderen er van worden afgehouden.
Als voorbeelden van de aansprakelijkheid voor
de feiten door anderen bedreven noemt Anthonius
Mattheus in Gap. 1. § 15 der prolegomena van
zijn Tract. de criminibus
I. Exodus 21 : 28 en 29. „Wanneer een os
eenen man of eene vrouw stoot, dat hij sterft,
zal de os zekerlijk gesteenigd worden, en zijn
vleesch zal niet gegeten worden, maar de heer
van den os zal onschuldig zijn. Maar indien
de os te voren stootig geweest is, en zijn heer
is daarvan overtuigd geweest, en hij hem niet
bewaard heeft, en hij doodt eenen man of eene
vrouw, zoo zal die os gesteenigd worden en zijn
heer zal ook gedood worden." Wat is dit anders,
dan dat hij zal gestraft worden, die het misdrijf
beletten kan, en niet belet.
II. Exodus 23 : 5: „Wanneer gij uws haters
ezel onder zijnen last ziet liggen, zult gij dan
nalatig zijn, om het uwe te verlaten voor hem?
Gij zult bet in alle maniere met hem verlaten."
17
Men moest dus den onder zijnen last bezwijken-
den os of ezel ter hulpe komen. Het is niet
denkbaar dat zulk voorschrift in het belang van
het dier zal gegeven zijn, maar zekerlijk in dat
van den eigenaar.
ni. Deuteronomium 13 : 5: „En die Profeet
of droomendroomer zal gedood worden: want hij
heeft tot eenen afval gesproken tegen den Heere
uwen God, die ulieden uit Egypteland heeft uit-
gevoerd, en u uit het diensthuis verlost; om u
af te drijven van den weg, dien u de Heer uw
God geboden heeft om daarin te wandelen. Zoo
zult gij het booze uit het midden van u wegdoen.
IV. L. 50 D. de R. J. (50. 17) van Paulus:
Gulpa caret, qui seit sed prohibere non potest,
dus is hij niet vrij van schuld, zoo hij wel kon
beletten. En toch zegt Paulus in 1. 109 t. a. p.:
nullum crimen patituris, qui non prohibet, cum
prohibere potest.
V. De eigenaar wordt wegens het dam mum
injuria datum door zijn slaaf, met de actio noxa-
lis aangesproken, doch wist hij het, en kon hij
het beletten, dan is hij insolidum gehouden en
kan zich dan niet door afstand van den boos-
-IS
doener bevrijden. L. 45 D. ad legem Aquiliam.
(9. 2). L. 2 D. de noxalibus act. (9. 4).
VL L. 9. § 1 D. ad legem Gorneliam de falsis
(48. 10.) Eadem poena adficitur etiam is, qui,
cum prohibere tale quid posset, non prohibuit.
Om de ouders voor de misdrijven der kindei en
te straffen ontbreken zelfs de aangehaalde zwakke
redenen, toch komt zulks voor, lezen wij : Julii
Glari Sententiarum Lib. 5. fin. quaestio 86.
§ 1. Debet etiam judex animadvertere ne ali-
quem puniat pro delicto alterius, nam regulariter,
unus pro alio puniri non debet.
§ 3. Hinc infertur, quod neque etiam pater
teneatur pro filio. Et ideo si filius fuerit con-
demnatus pro aliquo delicto, non tenebitur pater
solvere huiusmodi condemnationem neque etiam
ex légitima débita ipsi filio post mortem patris.
§ 4. Scias tamen, quod quidquld filius facit occa-
sion e patris et eo sciente, praesumitur factum de
ejus valuntate et est communis opinio, ut dicit
Gurt. Sen. in consilio 41 n. 7, ubi in facti con-
tingentia consiluit, patrem teneri poena extra-
ordinaria de homicidio commisso per fiHum eo
praesente et non prohibente.
19
Slecht te verdedigen is de bepaling van het
vroegere inheemsche recht, wat geldstraffen be-
treft, dat de ouders voor de overtredingen der
kinderen gehouden zijn. i) Mattheus zegt hiervan:
Ita valent statuta, quibus cautum est, ut pater
mulctam solvat, quam filius solvere nequit; seu,
quod cum prohibere filium posset ne delinqueret,
non prohibuerit, seu quod prava educatione ni-
miaque indulgentia mores ejus corruperit. En
dat de ouders voor feiten der kinderen gestraft
worden, kan eerder worden toegelaten dan het
tegenovergestelde, daar de ouders in hun doen
en laten niet door de kinderen kunnen belet wor-
den, voornamelijk daar de ouders toch de per-
sonen zijn die de zeden der kinderen vormen,
terwijl de kinderen daarentegen op die der ouders
geen invloed kunnen uitoefenen.
Zoo spreekt ook Simon van Leeuwen Rooms-
Hollands-Regt, IV. Bouk, II. Deel. § 8: Aan-
1) Ommel. L. R. 6 § 31 en Statuten van Vriesland 4
c. 4 § 20: Poenis enim corporalibus alium pro alio subjici
non posse oinnes fatentur. Matthaeus 1. c. de officio ju-
dicis § 2.
-ocr page 32-20
gesien niemand de straffe behouvt te lijden van
een anders misdaad, maar een yder selv moet
boeten hetgeen dat hij selvs misdoet. Sulks dat
na Regten, de ouders voor de misdaden van haar
kindren, \'t zij mondig, \'t zij onmondig, niet
gehouden zijn, gelijk ook niet de kindren voor
die van haar ouders, Ezech. cap. 18. vers 4 en
20. Welke luiden: Ziet, alle zielen zijn mijne,
gelijk de ziel des vaders, zoo ook de ziel des
zoons zijn mijne; de ziel die zondigt, die zal
sterven.
De ziel die zondigt, die zal sterven; de zoon
zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders,
en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid
des zoons. De gerechtigheid des rechtvaardigen
zal op hem zijn, en de goddeloosheid des godde-
loozen zal op hem zijn.
Verder sprekende zegt Simon van Leeuwen:
Maar de kindren komende te misdoen, en in
groote boeten veroordeelt te werden, en geen
goed hebbende om dezelve te voldoen, indiende
ouders niet vrijwillig de selve betalen, sou in sulk
geval de geldboete en lijv-straf, \'t zij geesling,
\'t zij te water en te brood te setten, of yet dier-
21
gelijks, dat door lighaams weedom, weligheid kan
intomen, verandert werden (juxta vulgare ac tri-
tum illud: qui non habet in aere luat in pelle.)
Dusdanige keuren, daarbij de ouders in de breu-
ken van hare kindren gehouden zijn, is te sien
in de Costuym. tot Antwerp. tit. 36 num. 17 en
in de Handvesten tot Amsteldam, een keur;
Dat de ouders sullen gehouden zijn te be-
talen voor haar kindren een boete van twaalf
stuyvers, wanneer deselv op de ^uyre van de
Beurs-tijd ter Beursse spelen, of andre moedwil
bedrijven.
Ordonnantie van de Beursse aldaar art. 3 en
andre diergelijke meer.
Zoo ook V. d. Keessel in zijne Theses Selectae
476: Ex delictis liberorum, etiam minorennium
parentes non tenentur. Aliud tamen in delictis
levioribus statutis quibusdam cautum est, quas
fundamentum habent in praesumpta lata culpa pa-
rentum, circa educationem liberorum commissa.
Ook de Montesquieu maakt gewag van deze
quaestie in zijn werk, getiteld: L\'esprit des loix
Art. XX: Punition des pères pour leurs enfans:
On punit à la Chine les pères pour les fautes
-ocr page 34-22
de leurs enfans. C\'etoit l\'usage de Pérou. Ceci
est encore tiré des idées despotiques. On a beau
dire qu\'on punit à la Chine le père pour n\'avoir
pas fait usage de ce pouvoir paternel, que la nature
a établi en que les loix même y ont augmenté:
cela suppose toujours, qu\'il n\'y a point d\'honneur
chez les chinois. Parmi nous les pères, dont les
enfans sont condamnés au supplice, et les enfans
dont les pères ont subi le même sort, sont aussi
punis par la honte, qu\'ils le seroient à la Chine
par la perte de la vie.
HOOFDSTUK IL
In het program van het Penitentiair Congres,
in 1885 te Rome gehouden, was de 5e vraag:
Hoever de aansprakelijkheid der ouders voor de
misdrijven hunner minderjarige kinderen — of
van voogden etc. zich zal uitstrekken.
Hare behandeling werd, even als die der andere
vragen, voorbereid door vooraf geleverde en in het
Bulletin de la Commission pénitentiaire interna-
tionale gepubliceerde praeadviesen of rapporten,
door deskundigen uit verschillende landen gele-
verd. 1) Over deze vraag werden niet minder dan
4 rapporten geleverd: door den Vicomte d\'Haus-
1) Bulletin de la commission pénitentiaire internationale.
2 deelen. Rome et Neuchatel 1880—1885.
24
sonville uit Frankrijk, (I. p. 395), J. Karnicki,
Raad aan het Ministerie van Justitie te Peters-
burg, (1. p. 485), Dr. Bernhard Getz, Hoogleeraar
in de rechten te Christi ania (1. p. 639) en P.
Armengol y Cornet, van Barcelona (H. p, 153).
Na eene levendige discussie in de eerste sectie,
waaraan tal van sprekers deelnamen, werd het
uitbrengen van het rapport namens de sectie in
den reeds vermelden zm opgedragen aan den
heer Voisin, een der Fransche delegeerden,
wiens conclusion echter ook in de Algemeene
Vergadering levendig werden bestreden, en eerst
aangenomen nadat hij er eene wijziging in had
gebracht, die er de eigenlijke beteekenis aan ont-
nam 1).
De burgerlijke aansprakelijkheid, zooals zij in
art. 1403 B. W. is geregeld, en bijna overal op
den zelfden voet is vastgesteld, was geen voor-
werp der behandeling; de strafrechtelijke verant-
woordelijkheid echter gaf tot zeer verschillende
beschouwingen aanleiding.
1) Men vindt deze discussien in het onlangs nitgekomen
eerste deel van de Verslagen van bet Congres.
25
Wij spreken hier niet van het geval dat de
deelneming der ouders etc. bewezen is (hetzij als
daders art. 47, hetzij als medeplichtigen art. 48
N, Strafwb.), maar van den zoo beklagenswaar-
digen toestand in welke de bepalingen over deel-
neming niet toereikende zijn om de ellende der
demoralisatie tegen te gaan, welke demoralisatie
voornamelijk te wijten is aan die plichtvergetene
ouders, die door voorbeeld en slechte lessen of
door laakbaar gedragen hunne kinderen op de
baan van het verderf brengen.
Sommigen meenden dat de privaatrechtelijke
aansprakelijkheid der ouders voldoende was en
dus verdere bepalingen daaromtrent onnoodig
waren, anderen verlangden strafrechtelijke be-
palingen en weer anderen, dat aan de ouders,
die de opvoeding hunner kinderen verwaarloos-
den of zich schuldig maakten aan een slechte
opvoeding, de kinderen zouden ontnomen wor-
den. De vaderlijke macht is den vader gegeven
ten voordeele van het kind, om het op te voeden,
zij is hem verleend om dezen plicht der opvoeding
te kunnen uitvoeren, maar geenzins als een egois-
tisch recht van den meester over den slaaf.
26
Wij zien dagelijks, zegt de heer Felix Voisin,
dat zeer jeugdige lieden zware misdrijven uit-
voeren, „quelle en est la cause? La depravation
de la jeunesse, et pourquoi cette dépravation de
la jeunesse? Parce que nombre des parents vi-
vent eux-mêmes dans l\'inconduite et et l\'immo-
ralité, ayant perdu tout sens moral, incitant
ainsi leurs enfants au mal!"
Tegen de toevoeging van straffen verklaart zich
de Vicomte d\'Haussonville en wel als volgt:
„Het eenvoudig negatieve feit (n.1. dat de ouders
zorgeloos en nalatig zijn) tot een misdrijf te ver-
klaren, onachtzaamheid en gebrek aan toezicht-
houden te straffen, zoude een nieuwigheid zijn
welke gevaarlijk kon worden door de misbruiken,
waartoe zij aanleiding zouden kunnen geven.
Men vreest dat in landen, welke in beroering
verkeeren of vooral in die, welke op godsdienstig
gebied verdeeld zijn, het scheppen van een mis-
drijf, genaamd: „slechte opvoeding" aanleiding
zou geven tot daden van tyrannie en van ver-
volgingen , en dat bepalingen van dien aard al
heel spoedig een partijwapen zou worden en
tevens een middel tot plagerij en vreesaanjaging,
27
waaraan ook de meest achtbare huisvaders zich
zouden kunnen zien blootgesteld."
Tegen dit gevoelen, dat, waar geloofsstrijd
heerscht, iemand allicht beschuldigd zou kun-
nen worden zijne kinderen slecht op te voeden,
zoo hij ze niet in een bepaalde en gewenschte
richting grootbrengt, zou ik willen herinneren
dat ditzelfde bezwaar ook voorkomt bij de ont-
zetting van de voogdij „wegens bekend slecht
levensgedrag" art. 437 n°. 2 B. W.
Voor zoover mij bekend is heeft onze bepaling
nimmer aanleiding gegeven tot het misbruik,
waarvan de Vicomte d\'Haussonville spreekt.
Verder sprekende zegt dezelfde rapporteur:
„Naar het schijnt zijn het wel argumenten
van dezen aard geweest, die uit het ontwerp van
Strafwb. der Nederlanden, de bepaling, die op
deze quaestie betrekking heeft, hebben doen
schrappen i), en men kan niet ontkennen dat
deze tegenwerping een belangrijke waarde heeft".
1) Dat deze overweging niet in aanmerking kwam,
zien wij uit het vermelde bij Smidt.
28
De vicomte d\'Haussonville wil een middenweg
volgen, door aan de rechtbanken het recht toe
te kennen die ouders van hunne rechten van
vaderlijk gezag te berooven, welke zich mochten
hebben doen kennen als onwaardig die uit te
oefenen; en mocht dit te ver gaan, dan moest
men zich er toe bepalen hun het recht van toe-
zicht en opvoeding te ontnemen.
Ook de heer Karnicki (lid van den raad van
het ministerie van justitie te St. Petersburg)
keurt eene strafbepaling, die de ouders, buiten
het geval van medeplichtigheid zal treffen, ten
strengste af.
Zijn hoofdargument is, dat zulke straf een in-
breuk zou maken op het beginsel: non bis in idem.
Genoemde heer laat zich daarover uit als volgt:
„Als eenmaal de strafrechtelijke procedure
tegen het kind afgeloopen was, zou men zich
tegen de ouders moeten wenden en tegen hen
de toepassing van deze of gene straf eischen
overeenkomstig met of in verhouding staande tot
die welke het schuldige kind getroffen had of
zou hebben moeten treffen, indien het met oor-
deel des onderscheids gehandeld heeft. Springt
29
het in \'t eerste geval, n.1. zoo het kind voor \'t
begane misdrijf is veroordeeld geworden, niet
in het oog, dat de straf die het kind overkomt,
terzelfder tijd de ouders treft en zeker veel smarte-
lijker dan den dader van het misdrijf zeiven?
Deze laatste, zoo hij nog min of meer van de
meerderjarigheid verwijderd is, zal ternauwer-
nood de schande van de bestraffing gevoelen.
Daar de indrukken van den jeugdigen leeftijd
van nature vluchtig zijn, is het zeker dat het
schuldige kind met veel meer gemak de gevan-
genisstraf zal dragen dan een volwassen man,
dien men van zijne vrijheid beroofde.
Maar de veroordeeling van het kind zal bovenal
pijnlijk zijn voor zijne ouders, dat zijn zij, die
door deze veroordeeiing onmiddelijk worden ge-
troffen.
Ie door hun hun kind te ontnemen en verder
door het gevoel van schande, door hetgeen het
kind zal moeten missen, door zijn gecompromi-
teerde toekomst, alles uitwerkingen van de straf,
welke de ouders zonder eenigen twijfel leven-
diger zullen gevoelen dan de jonge dader van
het misdrijf zelf.
30
Zoo treft dus, wegens den aard der verhou-
ding tusschen ouders en kinderen de straf, die
het kind overkomt, ook de ouders onmiddelijk
in hunne eer en ouderHjk gevoel.
Een afzonderlijke strafrechtelijke procedure te
eischen tegen de ouders, hen persoonlijk met
een nieuwe straf te treffen, dat zou zijn een geen
rekening houden met die natuurlijke gevoelens,
dat zou zijn een schending van het grondbeginsel:
non bis in idem, een verstoren van het evenwicht
van poenaliteit, dewijl een misdrijf door een meer-
derjarige begaan, slechts met een bepaalde straf
gestraft wordt, die hem persoonlijk treft, terwijl
ditzelfde misdrijf, door een kind begaan, gestraft
zou worden eerst aan diens persoon en dan nog
eens aan den persoon zijner ouders".
Dit beroep op het beginsel: non bis in idem,
heeft m. i. een te sentimenteele kleur. Het
moreele verdriet en de straf, die volgens het stel-
lige recht wordt opgelegd, zijn heterogene zaken.
Dezelfde persoon zal voor hetzelfde feit, van het-
welk hij is vrijgesproken niet weer in rechten
worden betrokken — maar hier zijn twee ver-
schillende personen, de vader en de zoon, en
31
twee misdrijven, een stellige van den zoon en
een veronderstelde van den vader.
Prof. Pols (bl. 170 V. h. verslag van dit Con-
gres), brengt hulde aan de „Sentiments chalereux
exprimés avec tant d\'éloquence par Mr Voisin,"
en is ook van meening dat de strafwet moet
tusschen beiden komen „pour établir une respon-
sabilité pénale sévère, maar vindt dat ons Wet-
boek de Juiste maat ten dezen heeft gehouden,
en bestrijdt het voorstel, „d\'établir une respon-
sabilité pénale où elle n\'existe pas, une respon-
sabilité fictice, de créer un déht et appliquer
une peine là où il n\'y a ni intention criminelle
ni negligence coupable, dans le sens du droit
criminel."
Verder voortgaande, zegt Prof. Pols:
Si j\'ai pris la parole, c\'est que j\'ai encore une
objection très sérieuse et toute pratique à men-
tionner, que je n\'ai pas encore entendu toucher.
Pense-t-on bien à la terrible position, que l\'on
fera aux parents? au conflit d\'intérêts qu\'on fera
naître? Quand un enfant aura commis un fait,
qualifié crime ou délit, les parents et tuteurs
32
auront un intérêt diamétralement opposé à l\'in-
térêt de l\'enfant. Pour invoquer la clémence
du juge à l\'égard de l\'enfant, on fera peut être
appel à sa mauvaise éducation, à la négligence
de ses gardiens naturels.
L\'avocat s\'efforcera de convaincre le juge que
c\'est un enfant d\'un naturel bon, et pas du tout
pervers de sa nature. Ce serait un charmant
garçon s\'il avait reçu plus de soins, si on l\'avait
mieux gardé et surveillé. Pour écarter la peine
dans le cas où le juge admettra cette excuse, le
père ou la mère devra intervenir et tâcher de
convaincre le juge, que c\'est un enfant d\'une
nature perverse, parfaitement incorrigible, une
nature inclinée au mal et au crime, qu\'on a fait
tout pour le mener au bien, sans y réussir.
Cette conséquence naturelle du système qu\'on
nous recommande est inévitable.
Eh bien ! Je vous demande : si vous étiez juge
et si vous n\'aviez qu\'à suivre les inspirations du
coeur, à consulter que votre sentiment humain,
qui désireriez-vous flétrir par une peine?
Le père ou la mère, qui se tait et se laisse
condamner pour son enfant?
33
SB
Ou le père ou la mère, qui parle et aggrave
la position de son enfant, pour se sauver soi-
même? Quant à moi, Je préférerais frapper le
dernier, mais le juge sera forcé de faire le con-
traire.
De heer François AgugUa meende zich niet met
het gezegde van prof. Pols te kunnen vereenigen.
Integendeel, hij zegt: on peut facilement éviter
cet inconvénient (n. 1. de pijnlijke conditie, waarin
de ouders verkeeren van zich te moeten laten
veroordeelen om de reputatie van hun kind te
redden) par des enquêtes judiciaires, qui démon-
treraient la bonne volonté et les efforts honnêtes,
faits par les parents.
Bij deze enquête zal dan de vader gehoord
moeten worden. Het moet hem vrijstaan daarbij
den tegen hem pleitenden schijn weg te nemen,
als zou hij door slechte opvoeding de oorzaak zijn
van het bederf van zijn kind, b. v. door aan te
toonen dat onverwachte omstandigheden hem ge-
dwongen hebben plotseling zijn woonplaats te
verlaten en dat zijne vrouw in dien tusschentijd
ziek is geworden, zoodat hij niet in de mogelijk-
heid is geweest buitengewone maatregelen van
34
toezicht voor zijn kind te nemen, dat anders
misschien een toonbeeld van deugd was.
Het zij mij vergund hier het volgende op te
merken:
Men kan zich voorstellen dat de zaak tegen
het kind wordt behandeld, buiten ouders en
voogden om. In dit geval zijn zij toch niet in
de noodzakelijkheid gebracht iets tegen het kind
in te brengen om zelf te worden vrijgesproken,
of te moeten zwijgen om aan de reputatie van
hun kind te kort te doen.
Is het kind veroordeeld, dan zou het geding
tegen den vader of voogd kunnen aanvangen.
Indien de slechte opvoeding bij de bepaling
van de straf was in acht genomen, zal het kind
achteraf toch niet zwaarder worden gestraft,
wanneer dan uitkomt dat deze opvoeding goed
is geweest.
De bezwaren door prof. Pols geopperd blijven
echter toch bestaan. Het is en blijft voor den
vader een verschrikkelijke zaak, te moeten aan-
toonen dat het kind schuldiger is, dan bij de
uitspraak des rechters is aangenomen.
35
De beeren Jagemann, Getz en Armengol y
Gornet verklaarden zich op verschillende gronden
voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid der
ouders.
De heer Jagemann maakt eene splitsing in:
a) de verantwoordelijkheid der ouders voor
zekere misdrijven der kinderen,
b) de verantwoordelijkheid der ouders wegens
het niet verhinderen van het bederf hunner kin-
deren, waardoor deze laatste misdadigers zijn
geworden.
Zal de vader strafbaar zijn voor den door het
kind bedreven diefstal, dan moet men een insti-
gatie of heling aannemen, dus een praesumptio
doli, of een quasi-compliciteit, bestaande in een
Culpa in patiendo of in non faciendo.
Met recht herinnert hij dat een algemeene
praesumptio doli niet kan worden aangenomen :
Une présomption générale de dol ne peut être
admise; on ne supprimera jamais un principe
fondamental in usum Delphine. Quant à la négli-
gence, on peut l\'ériger en question juridique en
établissant que, par le défaut de surveillance et
de soins moraux, l\'on a facilité la dépravation
36
flu mineur, qui a eu pour effet la perpétration
d\'un délit. Toutefois, dans certains cas cet ar-
gument peut paraître factice et artificiel. Nous
voyons, par exemple, des jeunes gens, dont on a
soigné l\'éducation, commettre en secret des actes
répréhensibles, que l\'on ne croirait pas. Dans ces
cas les parents ne sauraient être taxés de négli-
gence.
Il arrive encore que les délits sont la con-
séquence de vivacités ou d\'extravagances de
jeunesse; comment pourrait-on équitablement
rendre un pére résponsable de ces écarts se-
crets ?
La corrélation entre les actes délictueux du
mineur et l\'éducation, qu\'il a reçu ou la surveil-
lance exercée par ses parents est bien souvent
illusoire; lorsqu\'elle existe, elle est faible et in-
déterminée. La résponsabilité doit être recherchée
dans chaque cas particulier, sans quoi l\'accusa-
teur public aurait une tâche impossible à remplir,
le juge serait injuste s\'il devait punir partout,
où l\'intérêt social le réclame.
Si la présomption générale de négligence était
admise et si l\'on changeait Vonus probandi on
37
obtiendrait une procédure arbitraire que rien ne
justifierait.
On pourrait alors punir le grand pére pour
avoir négligé de faire de son fils un père sévère
à l\'égard du mineur dont il s\'agit.
Bij de vraag over de strafrechterlijke aanspra-
kelijkheid der ouders, zegt hij, moeten v^^ij het
begrip van deelneming laten varen:
II est difficile, quelquefois même impossible
au père ou au tuteur d\'empêcher la consomma-
tion d\'un délit; mais par contre il leur est facile
d\'empêcher la dépravation en appliquant au besoin
le système de corrections naturelles.
De opvoeding der kinderen is een door wet
opgelegde plicht i), en er bestaat dus geen reden
om hen niet te straffen, die dezen plicht ver-
waarloozen
1) Art. 159 B. W. Art. 203 C. C.
2) La vie de Spinoza par Colerus p, 14.
La loi et les anciens docteurs juifs marquent expressé-
ment qu\' il ne suffit pas d\'être savant, mais qu\'on doit
en outre exercer dans quelque art mécanique ou profes-
sion, pour s\'en pouvoir aider à tout événement et y
La cause juridique (voor het stratfen der
ouders) me semble donc exister dans la dépra-
vation du mineur causée par la néghgence des
parents.
Volgens het Duitsche strafwetboek, zegt de
heer Jagemann, wordt de vader niet gestraft
voor den diefstal van zijn kind, neen, la negli-
gence dans l\'éducation, défaut de surveillance
efficace, sont considérés comme des délits suffi-
gagner de quoi subsister. C\'est ce qui dit positivement
Raban Gamaliel dans le traité du Talmud Pirke Aboth
Ch. 2. Ou il enseigne que l\'étude de la loi est quelque
chose bien désirable, lorsqu\'on y joint une profession ou
quelque art mecanique-, car, dit il, l\'application contin-
velle à ce deux excercises fait qu\'on n\'en a point pour
faire le mal et qu\'on l\'oublie; et tout savant qui ne s\'est
pas sancié d\'apprendre quelque profession devient à la
fin un homme dissipé et déréglé en ses moeurs. Et le
rabbin Jéhuda ajoute que toute homme que ne fait pas
apprendre un métier à les enfants fait la même chose
que sHl les instruisait à devenir voleurs de grand chemin.
Verg. Deuteronoraium 5. v. 7.
39
sants pour entraîner une pénalité sévère lorsque
la dépravation a causé l\'un des effets énumérés
ci-dessus, b. v.: dat het kind een dief werd.
Tegen het strafbaar stellen op zich zelf der
anders voor de misdrijven der kinderen, verzet
zich het algemeen aangenomen beginsel, dat
men slechts voor zijne eigene daad, \'t zij opzet-
telijke, \'t zij onvoorzichtige, aansprakelijk is; de
praesumptio doli et culpae mag niet toegelaten
worden.
De heer Jagemann wil de ouders dus voor
hun eigen handeling, n, 1. de depravatie der
kinderen, strafbaar stellen. Dit idee kan op zich
zelf misschien juist zijn, maar is volstrekt niet
te vinden in de bepaling van het Duitsche straf-
wetboek art. 361 n°. 9, zooals genoemde heer
beweert.
Deze bepaling toch luidt als volgt:
Wer Kinder oder andre unter seiner Gewalt
stehende Personen, welche seiner aufsieht unter-
geben sind und zu seiner Hausgenossenschaft
gehören, von der Begehung von Diebstählen, so
wie von der Begehung strafbarer Verletzungen
der Zoll- oder Steuergesetze oder der Gesetze zum
40
Schutze der Forsten, der Feldfrüchte, der Jagd
oder der Fischerei abzuhalten unterlässt ....
Men ziet dus dat in dit artikel van geen de-
pravatie sprake is, zooals de heer Jagernann be-
weert.
Maar hier is op te merken, dat het misdrijf,
door het kind gepleegd, wel een aanwijzing kan
zijn van de depravatie, maar nooit kan het,
dunkt mij, grond voor straf opleveren.
Berner schrijft hiervan:
„Die Grundlage der Strafbestimmung der n°. 9
ist: die Versäumwng der Aufsichtspflicht; dit ver-
zuim is echter iets anders dan depravatie door
de ouders. Aan dit verzuim kan ook de vader,
die een bonus paterfamilias is en de kinderen
in eer en deugd tracht op te voeden, zich schul-
dig maken.
Verder zegt genoemde schrijver:
„dit verzuim doet den vader durch praesump-
tives Einverständnisz, durch schuldhaftes Gesche-
hen lassen, wenn auch nicht durch Anstiftung,
an der Handlung betheiligt erscheinen, en deze
deelneming zal niet zelden, echter onbewijsbaar,
op den achtergrond staan."
41
Hier is weer een praesumptio doli binnenge-
smokkeld.
Het O. R. O. art. 514 ging verder, en dreigde
straf voor elk door het kind begaan misdrijf,
tegen hen die het kind onder zijn opzicht heeft,
„wanneer hij niet deed wat in zijne macht was
om het gepleegde feit te beletten."
In het O. R. O. is dus het aantal misdrijven,
waarvoor de ouders strafbaar kunnen zijn, veel
grooter dan in het Duitsche Strafwetb. Immers
dit laatste spreekt slechts van een bepaald aantal
misdrijven, het eerste spreekt van alle.
Aan den anderen kant is er in het O. R. O.
weer grooter beperking van de strafbaarheid dan
in het Duitsche Recht.
Het laatste toch stelt onvoorwaardelijk straf-
baar hem die abzuhalten unterlässt, altijd met be-
trekking tot de daargenoemde feiten, het eerste
straft slechts hem, die niet doet wat hij bij machte
is om „abzuhaltend
In het verslag van de Tweede Kamer vinden
wij deze redactie afgekeurd, omdat de vader
altijd bij machte is, hij kon b. v. het kind altijd
hebben te huis gehouden.
42
Minister Modderman heeft het artikel niet over-
genomen, omdat naar zijn oordeel „dergelijke
bizondere bepaling met beproefde beginselen van
strafrecht in strijd is. Hebben de ouders van
het voorgenomen misdrijf geen kennis gedragen,
dan is het tastbaar onrecht de ouders te straften.
Hunne strafbaarheid zou — de Commissie merkt
het terecht op — in zich sluiten de verplichting
om de kinderen dag en nacht op te sluiten.
In het geval dat de ouders van het voorgeno-
men misdrijf hebben kennis gedragen, wil de
Minister onderscheiden het geval dat de ouders
het misdrijf van hun kind gewild hebben, dan
komen zij onder art. 48 n°. 2 Strafwetb., wanneer
zij door hunne oogluiking het kind de gelegen-
heid tot het plegen van het misdrijf verschaft
hebben, in alle andere gevallen is voor straf
geen grond."
Dat daartoe wél grond zou bestaan is juist
wat de heer Jagemann aanneemt: een misdrijf
van depravatie door verwaarloozing, verzuim van
afhouding etc. Maar juist deze is zóó moeilijk te
constateeren, dat de vervolging ervan ondoenlijk
zal zijn.
43
Zelfs als het kind de sterkste neiging verraad
tot het plegen van misdrijf, hoe zal de vader
het dan beletten? Het kind laten opsluiten vol-
gens het B. W.? De meesten zullen zooveel geld
niet hebben om van deze soort van kostschool
gebruik te maken, zelfs het middel niet bezitten
hen op andere wijze onder toezicht te houden.
En gesteld zelfs dat eenig bepaald misdrijf wordt
aangekondigd, zullen ze dit lichtelijk voor eene
loszinnige bedreiging houden.
Doch ook, indien wij aannamen, hetgeen wij
niet doen, dat het wenschelijk was een artikel
in de wet op te nemen met betrekking tot de
strafbaarheid der ouders in bovengenoemde ge-
vallen, zoo geloof ik dat het op practische be-
zwaren zou afstuiten. Was het in eenigszins korte
bewoordingen geformuleerd, die alle gevallen om-
vatten, het zou tot schromelijke onrechtvaardig-
heden aanleiding geven en met de praktijk des
levens zou de rechter in onophoudelijke botsing
komen.
Denken wij ons b. v.: een zeeman, die op
moeilijke en lange tochten zijn leven waagt om
voor vrouw en kind een schamel stuk brood te
44
verdienen. Wat zal in diens afwezigheid de huis-
vrouw behooren te doen. Natuurlijk, zal men
antwoorden, behoort zij door eigen werkzaam-
heid te trachten, zooveel te verdienen, dat het
huishouden staande blijft. Doch hierdoor verkeert
zij tevens in de onmogelijkheid om een voldoend
opzicht over de kinderen te houden.
Voor zoolang deze dus niet op scholen zijn of
kunnen zijn, zal het toezicht van buren of der-
gelijken de ouderlijke bewaking moeten ver-
vangen.
Een van beiden dus: De vrouw zal óf tehuis
moeten blijven en de haren gebrek laten lijden,
wat door iedereen eerder aan luiheid dan aan
iets anders zal worden toegeschreven en wat toch
bovendien ongeoorloofd zou zijn, óf zij zal met
betrekking tot opvoeding en toezicht geenszins de
noodige zorg kunnen dragen.
Zij kiest het laatste. Zal nu, zoo de kinderen
iets misdoen, de vader, die op zee zwalkt, of de
moeder, die voor haar kroost werkt, hiervoor
strafrechtelijk moeten boeten ? Een ieders rechts-
gevoel komt hiertegen op. Een opeen hooping van
ontevredenheid onder de lagere standen zou de
45
eenige winst zijn, met dergelijke rechtspleging
behaald, en geen enkel delict zou er door worden
voorkomen.
Want als de vader nu eenmaal op zee vaart
en de moeder uit werken gaat, kunnen zij geen
toezicht houden, dus ook niet met zorg opvoeden,
dus ook niet van misdrijven afhouden.
De bestaande wetgeving is derhalve èn billijk
èn voldoende. Blijkt een kind te zeer tot het
kwade geneigd te zijn, zoo neemt de staat de
opvoeding over. Is het kind nog geen 10 jaren
oud, zoo zendt de burgerlijke rechter het naar
een opvoedingsgesticht. Heeft het den leeftijd van
10 wel, doch dien van 16 jaren nog niet bereikt,
zoo beslist de strafrechter of het al dan niet met
oordeel des onderscheids heeft gehandeld. In het
laatste geval wordt het eveneens naar een op-
voedingsgesticht gezonden — wat echter niet als
een straf moet worden beschouwd ■—, in het eerste
behoort het kind zelf de straf te dragen — en
draagt het volgens de bestaande wetten dan ook —
voor het met bewustheid bedrevene kwaad.
Dan moet men hierbij aanmerken dat de vader
bij zoodanig strafartikel altijd de zondenbok moet
46
zijn, als is het wangedrag der kinderen aan de
moeder te wijten. ^
Men ziet, dunkt mij, dadelijk in, dat zooda-
nige strafbepaling, wanneer zij was blijven be-
staan, een slechte ja verderfelijke uitwerking
zou hebben gehad op het huwelijksleven van
den minderen stand. Want b. v.: de vader is
naar zijn werk en de moeder blijft te huis; nu
begaat het kind \'t een of ander feit, waarvoor
de ouders aansprakelijk zijn. De vader is natuur-
lijk dan de persoon die aangesproken wordt,
maar zal zooveel mogelijk trachten de schuld
van zich af te schuiven door er op te wijzen dat
hij den ganschen dag uithuizig is, waardoor zij
van zelf op zijne vrouw moet neerkomen.
Het is bovendien bij den minvermogenden
stand, die veroordeeld is tot kazernenwoningen,
voor de ouders ondoenlijk, al meenen zij het
nog zoo goed, de kinderen voor kwaden invloed
te bewaren.
En ook op school. Daar verspreiden zich niet
alleen de mazelen maar ook slechte beginselen,
die geen onderwijzer kan tegen gaan.
Maar wat nu te doen, waar het niet mogelijk
-ocr page 59-47
is wegens een slechte opvoeding straffen toe te
passen? Maar vooral, hoe zal men den braven
werkman, dien de zorg voor het dagelijksch brood
den geheelen dag bezighoudt, te gemoet komen,
dat zijn kroost geen geesel der maatschappij
worde?
Wij moeten hier ook opmerken dat het juist
de vrije schooluren der kinderen zijn, die den
meest geschikten tijd opleveren om zich aan
allerlei baldadigheden over te geven, die dikwijls
de voorloopers zijn van ernstige feiten. Daar-
tegen kan geen strafwet waken, daartegen zijn
middelen van anderen aard aan te wenden, en
worden elders dan ook reeds aangewend, zooals
men lezen kan in de Kölnische Zeitung van 26
Aug. \'81 n° 236.
Hierin toch deelde men uit Stuttgart het vol-
gende mede:
Nach dem Vorgang mehrerer preuszischer Städte,
beabsichtet man hier sogenannte Knabenhorte zu
errichten, in welchen die Knaben solcher Eltern,
die während des Tages in geschäften, Fabriken
u. s. w. von Hause abwesend sind, während der
schulfreien Stunden unter Aufsicht von Lehrern
48
gelegenheit zur Anfertigung der Hausaufgaben,
zu anregenden Spielen und zu gemeinsamen
Spazirgängen erhalten. Seit geraumer Zeit sind
in dieser Hinsicht bereits an zwei hiesigen Volks-
schulen Versuche gemacht worden, welche zu
einer planmäszigen Verfolgung dieses Gedankens
geführt haben.
Een begin hiervan vindt men m. i. ook bij
ons, in de speeltuinen, en al is het misschien
onmogelijk een onderwijzer tot leiding der spelen
te benoemen, dan zal toch deze of gene inrich-
ting nog wel geschikte krachten daarvoor kunnen
leveren. Eene proeve althans bier te lande ver-
dient m. i. aanbeveling.
STELLINGEN.
-ocr page 62-I-\' - .....
y
-ocr page 63-Terecht is art. 514 O. R. O. niet in ons Wet-
boek van Strafrecht opgenomen.
Nederlanderschap verkregen na het plegen van
eene strafbare handeling, behoorde geen aan-
leiding te ge\\en tot strafvervolging, in de ge-
vallen van art. 5 al. 1.
Hij, die door bedreiging met smaad etc. den
eigenaar dwingt, hem in het feitelijk bezit van
52
onroerend goed te stellen, is strafbaar volgens
art. 318 (en niet vlg. 284 n° 2).
IV.
Hij, die in de instructie een valsche verklaring
aflegt, is strafbaar, zoo niet volgens art. 188,
dan volgens art. 192.
Woning in art. 311 n° 3 beteekent ook een
bewoond schip, al is geen der bewoners er in.
De eerste cessionaris, die na den tweeden de
cessie aan den schuldenaar heeft beteekend, kan
de betaling van den schuldenaar eischen, zoo
deze nog niet aan den tweeden cessionaris had
voldaan.
Het verbod van art. 89 B. W. betreft ook liem,
wiens overspel uit een burgerlijk vonnis blijkt.
53
De vrouw die afstand heeft gedaan van de
gemeenschap, heeft het recht op de verzekerde
som, uit de door haren man ten haren behoeve
gesloten verzekering.
De bepaling van art. 2030 B. W. betreft niet
alleen de termijnen, maar ook de vraag zelve,
of verjaring is toegelaten.
Stelselloos is het, dat bodemerij op een Neder-
landsch schip moet worden ingeschreven ter
griffie van de rechtbank van de uitrusting van
het schip.
Volgens ons W. v. K. zijn visscherspinken als
zeeschepen te beschouwen.
54
Overgifte van het cognoseement staat niet gelijk
met de levering der daarin vermelde goederen.
Executoriaal beslag op roerende goederen, waar-
van de schuldenaar medeëigenaar is, is toegelaten.
Terecht is in art. 85 al. 2 G.W. aan de leden
van. de Tweede Kamer een schadeloosstelling toe-
gekend.
De Koning heeft het recht gratie te verleenen,
zelfs tegen den wil van den veroordeelde.
De minderjarige moet in de directe gemeente-
belasting worden aangeslagen in de gemeente
waar zijn vader of voogd woont.
XVII.
55
De bewering dat invoerrechten door den buiten-
landschen producent worden betaald en niet op
de verbruikers drukken, is onaanneemlijk.
XVIII.
L. 50 en L. 109 D. de R. J. (50.17) strijden
niet.
XIX.
De lezing der Florentina in 1. 109: Nullum
crimen patitur is, qui non prohibet, cum prohi-
bere potest, verdient de voorkeur boven die der
Vulgata door Cujacius verdedigd: cum prohibere
non potest.
■Ié\'
M
i
I 4 ( ^ t-\'T.\'-» \'
5< |
V " |
\' V | |
I-A.S\' M\' | |
" r n \'. | ||
{ ^ | ||
- I, \'- \' \' | ||
« | ||
- | ||
• • ■ J\' |
4 | |
\' , V- |
■ \' » | |
^ 3 |
^ «
*
j «
r
te\'
... r •
■ Ktà;-
-ocr page 71-...... . C^■ ■ nrn^M
çr.-i^V..-^...
-fel;.
"" .......\'
•iasii
1 \'».vin
ui