U ête /ff,
O TE E
llrtt, 295-298 van het ietboek van Strafrecht
ÜOOB
B. VAN TIENHOVEN VAN DEN BOGAARD.
—
S-GRAVENHAQE, .
J. KASTEEL.
1887.
-ocr page 2-• ^ i -. ÎL\'ëù •
• : it-
is?;f
\'Jfr--
- \'ge» \' ■ rvt»;
m
OVER
Artt. 295—298 van het Wetboek van Strafrecht.
-ocr page 4-BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3148 382 3
-ocr page 5-OVER
Artt. 295-298 van het Wetboek van Strafrech
-----
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
^ütin in tle ^^\\ttl\\Hmitut\\m
AAN DE JliJKS-pNIVERSITEIT TE pTRECHT
NA BEKOMEN MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Hoogleeraar in tle Faculteit van Godgeleevdlieid
EN
MET TOESTEMMING VAN DEN AGADEMISCHEN SENAAT
TEGEN DE BEDENKINGEN DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT
TE VERDEDIGEN OP
Dinsdag\' den Desember 1887, des namiddags ten S\'/a we
DOOR
BASTIAAN VAN TIENHOVEN VAN DEN BOGAARD
geboren te WERKENDAM.
j-»
\'S-GEAVENHAGE. — J. KASTEEL.
1887.
\'/ /.-fi. fe-// ,.. A ../JU\'-m
îV-\'^.v-.
\\
t
nrrr
y\'
-
H
- % \' \'\' ■ -■ \' ^ ■ i
À\'
v/ . i"
\' r
-ocr page 7-lan mipie
-ocr page 8-WëmfM
%-i
-ocr page 9-Bij de behandeling van elk onderdeel van het Strafrecht
en dus ook bij dat gedeelte van het Strafrecht, dat ik
mij ten taak heb gesteld hier te behandelen, dient mijns
inziens in de eerste plaats te worden onderzocht,
waaraan deze strafbepaling oorspronkelijk haar aanzijn
is verschuldigd en of de gronden, die den eersten
strafwetgever en ook zijne opvolgers hebben genoopt
om strafbepalingen tegen abortus in het leven te roepen
en te bestendigen, ook thans nog hunne waarde hebben.
Ueeds in Exodus XXI vs. 22—25 wordt van procuratie
abortus gewag gemaakt, doch alleen door uiterlijk
geweld en door derden; maar deze bepaling kan in de
materie^ zooals wij die uit het gezichtspunt van ons
Strafrecht l)ehandelen, geene plaats vinden , want hierin
\'21
wordt voor het misdrijf van abortus gevorderd opzet,
d. i. de dader moet^, den zwangeren toestand der vrouw
kennende, alsmede de kracht der door hem aangewende
uitw^endige of inwendige middelen, de bedoeling hebben
gehad, om door die middelen de vrucht, die zich in
het moederlijf bevindt, af te drijven of te dooden;
alles behoudens de onstrafbaarheid der geneeskundigen,
die bewijzen kunnen, dat abortus noodzakelijk was tot
behoud van moeder of kind.
De oudste voorzieningen en opinies omtrent dit punt
zijn de navolgende:
Aristoteles Politeia boek VU cap. 16 verbiedt abortus,
maar acht haar niet strafbaar; hij zegt, dat, als de
overheid, oordeelende, dat het aantal burgers in een
staat te groot wordt en derhalve conceptie verbiedt,
de vrouw zich kan doen aborteeren, en zelfs dat zij dit
moet doen, vóórdat de vrucht animatus is.
Hippocrates belooft in zijn\' eed nooit eene zwangere
vrouw middelen te zullen geven tot afdrijving der vrucht.
De stoïcynsche philosophie leerde, dat de vrucht,
zoolang zij niet van de moeder gescheiden was, als
een deel der moeder moest woorden beschouwd.
Volgens die leer kreeg het kind dus eerst dan leven
en eene ziel, wanneer het dooi\' zijne longen de lucht
had higoademd. Derhalve was de vrouw, die zelf
abortus pleegde en hij, die dit met hare toestemming
deed, straffeloos; doch hij, die het tegen haren wil
met geweld deed, werd gestraft wegens mishandeling.
Object was dus hier de moeder.
-ocr page 12-Bij den eersten oogopslag is het te verwonderen, dat
gedurende het lange tijdsverloop tusschen het ontstaan
van den Bomeinschen staat en de lex Cornelia geene
enkele strafbepaling tegen abortus wordt gevonden.
iJe Romeinsche staat toch, die altijd door oorlog
voerde en dus verliezen in Imrgers leed, had het grootste
belang er bij, dat door abortus geene toekomstige krijgers
vernietigd werden. Voegt men daarbij, dat het individu
en zijne belangen geheel opging in den staat en diens
belangen, dan moet de oorzaak hiervan wel zijn, dat
de Romeinsche vader, die het recht van leven en dood
had over zijne kinderen, ä forliori dat recht had over de
ongeboren vrucht en het misdrijf toen zelden voorkwam.
Later evenwel schijnt het misdrijf veelvuldig te zijn
voorgekomen en dikwerf tot aanleiding te hebben gehad,
de zucht om den echtgenoot zonder kinderen te laten.
/Tot dat einde werd de vrouw omgekoctit door de
erfgenamen van den man, om zicli, zoo zij zwanger
was, te doen aijorteeren. Dit blijkt uit de oratie van
Cicero pro Cluentio, waar hij zegt: Memoria teneo,
milesiam quandam mulierem, cum essem in Asia, quod
ab heredibus secundis accepta pecunia, partum sibi
ipsa medicamentis abegisset, rei capitalis esse damnatam,
neque injuria, quae spem parentis memoriam nominis,
subsidium generis, heredem familias designatum, rei
puhlicae civem sustulisset, en uit het feit, dat aanleiding
gaf tot het rescript van Divus Severus en Antoninus.
F^ene gescheidene vrouw was zwanger, doch liet zich
uit haat tot haren man aborteeren om hem daardoor
het voordeel te doen misloopen, dat hij zoude hebben
gehad bij het leven van het kind. Die voordeelen moeten
groot geweest zijn, daar de man zich tot den Keizer
wendde om de vrouw te straffen, die, in aanmerking
nemende de omstandigheden, eene tijdelijke verbanning
als straf oplegde, hetgeen blijkt uit L. 4 D. xlvii Tit. 11
de extr. crim. Divus Severus et Antoninus rescripserunt,
eam, quae data opera abegit a Praeside in temporale
exilium dandam, indignum enim videri potest, impune
eam maritum liberis fraudasse. Verder blijkt dit ook uit
L. 31 § 5 de poenis (D. xlvii Tit. 19) Qui abortionis
poculum dant etsi dolo non faciant, tamen, quia mali
6
exempli res est, humiliores in metallum, honestioires
in insulam, amissa parte bonorom, relegantur; quodsi
eo raulier perierit, summo supplicio afficiuntur.
De oudste strafbepaling is 1. 8 ad legem Corneliam
de sicariis et veneticiis (D. xlviii Tit. 8). Si mulierem
visceribus suis vim intulisse, quo partum abigeret,
constiterit, eam in exilium Praeses provinciae exiget.
De conclusie te trekken uit het opschrift dier wet en
uit de aangehaalde woorden van Cicero en verder uit
de woorden, die hij, van zekeren Oppianicus sprekende,
die zijne zuster kort voor hare bevalling vergif ingaf,
bezigt n. 1. Oppianicus inventus est, qui uno corpore
plures necaret en verder uit de lex Julia et Pappia
Poppaea is dus deze, dat de Romeinsche wetgever na
de lex Cornelia abortus beschouwde als een misdrijf
tegen den staat en wanneer het gepleegd werd met
geweld, zonder toestemming der vrouw, bovendien als
gewelddadige mishandeling (object de vrouw^) en als
het door de vrouw werd gepleegd om haren echtgenoot
van nakomelingen te berooven, als misdrijf tegen
den man.
Voor het Canonieke recht is de voornaamste bron
de plaats van Augustinus, die door Gratianus in zijn
decreet is overgenomen; caussa 32 quaest 2. c. 8 en
welke luidt : Quod\' vero non formatum puerperium
noluit, ad homicidium pertinere, profecto nee hominem
deputavit, quod tale in utero geritur. Hic de anima
quaestio solet agitari, utrum quod formatura non est,
nee animatum quidem, possit intelligi et ideo non sit
homicidium, quia nee exanimatum dici potest, si animum
non habebat: — Si ergo illud informe puerperium jam
quidem fuerit, sed adhuc quodammodo animatum
(quoniam magna de anima quaestio non est praecipi-
tanda indiscussa temeritate sententiae) ideo noluit ad
homicidum pertinere, quia nondum dici potest anima
viva in eo corpore, quod sensu caret
Augustinus volgde bij zijne verklaring van de boeken
-ocr page 16-8
van Mozes de vertaling der 70 en nam dus het daar
gevolgde onderscheid aan tusschen embryo formatus
en informatus. Abortus van een formatus werd gelijk
gesteld met homicidium, terwijl die van een informatus
slechts geldboete medebracht. Hij zoekt dit te verklaren
daaruit, dat zooals uit de schepping van Adam bleek,
er eerst een lichaam moest gevormd zijn, vóór het
eene ziel kreeg en dus stelde hij de embryo formatus
gelijk met een\' mensch en de embryo informatus met
zulk eene, die nog geene ziel had.
Doordat Gratianus deze plaats van Augustinus in
zijn decreet heeft opgenomen, is deze meening in het
canonieke recht overgegaan; ten minste paus Innocentius
III schijnt ze te hebben gevolgd, daar hij een presbieter,
die abortus bij eene vrouw had verwekt, slechts dan
van den dienst van het altaar uitsloot, si jam vivificatus
conceptus erat.
Twijfelachtig is het, of ook paus Stephanus V dezelfde
meening heeft gehad, daar hij ieder, die abortus pleegde,
als moordenaar beschouwde.
Paus Sixtus V erkende de inconsequentie van het
onderscheid en zocht dit in 1588 door een eigen bul
uit te roeien, maar paus Gregorius XIV heeft het
onderscheid in een\' bul van 1591 weer erkend en zoo
is het gebleven.
9
Het jus canonicum beschouwt dus abortus tegeneen
foetus animatus als een misdrijf tegen het leven, omdat
het dat foetus beschouwde als een levend mensch en de
R. C. Kerk leerde, dat een mensch, die stierf, zonder ?
gedoopt te zijn, voor eeuwig verloren was en hiermede ■
staat in het nauwste verband de vraag, wanneer het
foetus moest worden beschouwd te zijn animatus of niet.
Deze vraag werd door de rechtsgeleerden (de medici
waren hier m. i. meer bevoegd) op verschillende wijzen
beantwoord, daar sommigen ze stelden op 40 dagen,
anderen op 60 dagen en weer anderen op 3 maanden na
de conceptie. Het meest werd gevolgd bet gevoelen van
Accursius in zijne glosse op 1. 4 D, xlvii Tit. 11, waar hij
bij de woorden temporale exilium zegt: Ante XL dies, quia
antea non erat homo: postea de homicidio tenetur secun-
dum legem Moysis vel legem Pompejam de parricidiis.
De termijn van 40 dagen is in het canonieke recht
algemeen gevolgd, maar het behoeft wel geen betoog,
hoe bezwaarlijk of liever in de meeste gevallen, hoe
onmogelijk het is, het juridisch bewijs van het oogen-
blik der conceptie te leveren, en dus ook de oplossing
der vraag, of het foetus al dan niet was animatus,
waarmede de strafbaarheid stond of viel.
Object in het canonieke recht is dus de levende
ongeboren vrucht, 40 dagen na de conceptie.
Het is twijfelachtig, of in de oudste Duitsche rechts-
perioden abortus een misdrijf was. Tacitus toch zwijgt
er van en ook de Sachsenspiegel en de Schwabenspiegel
spreken er niet over. Het is waarschijnlijk, dat het
misdrijf niet bestond, omdat dezelfde toestanden en
zeden, als in het begin der Romeinsche republiek,
bestonden, en dus dezelfde oorzaken voor het niet
strafbaar stellen aanwezig waren. Bovendien was het
bij de Germanen eene schande, geene, en eene eer vele
kinderen te hebben; de staat had behoefte aan toekom-
stige krijgers, er waren nog vele woeste gronden, die
ontgonnen moesten worden, dus geen gebrek of over-
bevolking ; allen oorzaken, die het ontstaan van abortus
tegenwerken. De oudste Duitsche wetten^ zooals de
leges Allemannorum, de leges Lombardorum, de lex
Ripuaria spreken wel van abortus, doch alleen van
i1
die, welke door een derde, zonder opzet met geweld
is gepleegd en dan is het doel der straf vergoeding van
schade, die beoordeeld werd, hetzij naar den stand der
vrouw, hetzij naar het geslacht van het afgedreven kind.
De oudste bepalingen zijn die, te vinden in de Con-
stitutie Criminalis Carolina, waar wij in art. 133 lezen:
Item, so jemand einem Weibsbild durch Bezwang,
Essen oder Trinken ein lebendiges Kind abtreibt, wer
auch ein Mann oder Weib unfruchtbar macht, so solches
Uebel fürsetzlich und bosshaftiger Weis beschieht,
soll der Mann mit dem Schwerd als ein Todtschläger
und die Frau, so sie es auch an ihrselbst thäte,
ertränkt oder sonst zum Tod gestraft werden. So aber
ein Kind, das noch nicht lebendig wäre, von einem
Weibsbild getrieben würde, sollen die Urtheiler der
Straf halben bei den Rechtsverstandigen, oder sontst,
wie zu End dieser Ordnung gemeldet, Raths pflegen.
Ook de Carolina neemt op den voet van het canonieke
recht dus aan, dat abortus een strafbaar feit is en
evenzoo het onderscheid tusschen foetus animatus en
inanimatus. Zij straft bij animatus foetus den man, die
door geweld of door inwendige middelen abortus ver-
oorzaakt, als moordenaar; de vrouw (en hier voor het
eerst ook de moeder), die hetzelve pleegt, wordt ver-
dronken of op eene andere wijze gedood.
12
De Carolina stelt bovendien strafbaar het bezigen
Yan uitwendige en van inwendige middelen, maar
eischt dolus, opzet, zooals wij die hier boven hebben
omschreven.
Het algemeen Pruissisch Landrecht zegt in Deel H
Tit. 20 § 985—§ 990:
§ 985. Weibspersonen, welche sich eines Mittels be-
dienen, die Leibesfrucht ab zu treiben, haben
schon dadurch Zuchthausstrafe auf sechs Monate
bis ein Jahr verwirkt.
§ 986. Ist durch solche Mittel eine Leibesfrucht inner-
halb der ersten dreiszig Wochen wirklich abge-
trieben worden, so soll die Thäterin mit Zucht-
hausstrafe auf zwei bis sechs Jahre belegt werden.
§ 987. Hat aber eine Weibsperson durch dergleichen
oder andere gewaltsamen Mittel den Tod nach
der dreiszigsten Woche ihrer Schwangerschaft
befördert, so soll dieselbe acht bis zehnjährige
Zuchthausstrafe leiden.
§ 988. Wer durch schädliche Medicin oder auf andere
Art, zur Abtreibung eines Kindes, vorsätzlich
Hülfe leistet, wird mit gleicher Strafe^ wie die
Mutter selbst bestraft.
§ 989. Personen, welche sich schon mehrerer solcher
Verbrechen schuldig gemacht haben, sollen auch,
13
wenn sie dafür noch nicht bestraft werden zur
Staupe geschlagen und lebenslang auf die Festung
gebracht werden.
§ 990. Ist die Abtreibung ohne wissen und willen der
Mutter veranstaltet worden, so hat der Thäter
zehnjährige bis lebenswierige Festungstrafe
verwirkt.
Men schijnt hier in die tijdsbepaling van 30 weken
voor de mindere of meerdere strafbaarheid nog een
spoor te vinden van het onderscheid in het canonieke
recht, of het foetus animatus of wel inanimatus was.
Bovendien vindt men hier strafbaar gesteld poging,
recidive en medeplichtigheid, maar de ratio legis, die
den wetgever heeft bewogen abortus strafbaar te
stellen, is niet te vinden. Het canonieke recht en de
overlevering schijnen de rechtsovertuiging te hebben
gevestigd, dat abortus was eene strafbare daad en
dat object was de foetus animatus.
Het nieuwe Duitsche strafwetboek zegt in:
§ 218. Eine Schwangere welche ihre Frucht vorsätzlich
abtreibt oder im Mutterleibe tödted, wird mit
Zuchthausstrafe bis zu fünf Jahre bestraft; Sind
mildernde Umstände vorhanden, so tritt Gefäng-
niss nicht unter sechs Monaten ein. Dieselben
u
Strafvorschriften tin den auf denjenigen Anwen-
dung, welcher mit Einwilligung der Schwangeren
die Mittel zu der Abtreibung oder Tödtung bei
ihr angewendet oder ihr beigebracht hat.
§ 219. Mit Zuchthausstrafe bis zehn Jahren wird bestraft,
wer, einer Schwangeren, welche ihre Frucht
abgetrieben oder getödtet hat, gegen Entgelt,
die Mittel hier zu verschafft, bei ihr angewendet
oder ihr beigebracht hat.
§ 220. Wer die Leibesfrucht einer Schwangeren ohne
ihr wissen und willen vorsätzlich abtreibt oder
tödtet, wird mit Zuchthausstrafe nicht unter
zwei Jahren bestraft. Ist durch die Handlung
der Tod der Schwangeren verursacht, so tritt
Zuchthausstrafe nicht unter zehn Jahren oder
lebenslängliche Zuchthausstrafe ein.
De misdaad van abortus wordt hier beschouwd als
doodslag. Dit blijkt daaruit, dat de bepaling voorkomt
onder de rubriek: «misdrijven tegen het leven.»
De meeste Duitsche schrijvers over strafrecht zijn
het met die qualificatie eens. Schwartze in zijn Gommentar
zegt op pag. 206: De vrucht wordt met een levende
gelijk gesteld. Casper Liman in zijn handboek I, pag. 260,
zegt: De vrucht is een levend kind. Holzendorff III,
pag. 455 zegt: Het object van het misdrijf van abortus
45
is eene, in het moederlijf nog niet gestorvene, mensche-
lijke vracht. i)e tijd , gedurende welken zulk een object
voorhanden is, begint met den dag der conceptie en
eindigt met het begin van zelfstandig leven buiten het
moederlijf.
Het nieuwe Duitsche strafwetboek vordert dus voor
het volbrachte misdrijf van abortus: als object eene
levende vrucht in het moederlijf, dolus om die vrucht
te dooden, en als handeling de dooding of afdrijving
der vrucht; het stelt poging niet uitdrukkelijk strafbaar;
wel medeplichtigheid^ niet recidive, maar neemt aan,
dat de ongeboren levende vrucht als levend mensch
moet Wörden beschouwd.
Van een ander gevoelen is Wächter (Gerichtsaal 1877,
pag. 2), die meent, dat bij alle Duitsche strafwet-
gevingen voor het voltooide misdrijf van abortus niet
wordt gevorderd de dood der vrucht en dat ook volgens
die bepalingen het bewerken van eene ontijdige geboorte
van een levend geboren en in het leven gebleven kind
als abortus moet worden beschouwd en als zoodanig
strafbaar is. Deze meening verdient echter afkeuring,
daar alleen het strafwetboek van Hannover in art. 236
het beginsel huldigt, dat er bij straftoemeting op zal
worden gelet of het ontijdig geboren kind al dan niet
in het leven gebleven is.
1()
Meijer zegt in zijn Leerboek § 8 !, dat abortus geen
geval van doodslag is, maar een delictum sui generis
en dat het genoeg is, als de vrucht uit het moederlijf
gestooten is, onverschillig of het kind al dan niet blijft
voortleven. Het misdrijf zou dus ook gepleegd kunnen
worden tegen een reeds overleden embryo. Dit laatste
zoude echter zeer zeker eene poging met ondeugdelijk
object zijn.
Maar bovendien moet rn. i., uit de plaatsing der artt.
onder misdrijven tegen het leven, worden opgemaakt,
dat de dood der vrucht voor het voltooide misdrijf
noodig is.
Het oude Fransche recht aangaande abortus was
gebaseerd op het Canonieke en Romeinsche recht. Het
veroordeelde de vrouw, die het misdrijf van abortus
beging, ter dood; beschouwde het als homicide en het
foetus animatus als object.
De Code Pénal van 1791 had in pars H, tit. II,
sect. I, Art. 17. Quiconque sera convaincu d\'avoir
par breuvage, par violence, ou par tout autre moyen,
procuré l\'avortement d\'une femme enceinte, sera puni
de vingt années de fer.
De moeder, hetzij zij zelve daderes was, dan wel
medeplichtige, werd niet gestraft; de jurisprudentie
nam aan, dat onder het woord «quiconque» de moeder
zelve niet begrepen was, wel in het projet du Code
Criminel van 1804, waar de moeder met gevangenisstraf
bedreigd werd.
18
De wetgever bepaalt hier alleen straf voor het
bloote afdrijven, en houdt het misdrijf voor volbracht,
onverschillig of het kind dood of levend ter wereld is
gekomen.
De verbetering van het projet du Code Criminel is
in den Code Pénal van 1810 overgenomen en daar
luidt art. 317:
Art. 317. Quiconque par aliments, breuvages, medi-
caments, violences ou par tout autre moyen,
aura procuré l\'a vertement d\'une femme enceinte,
soit qù\'elle y ait consenti ou non, sera puni
de la réclusion.
La même peine sera prononcée contre la
femme, qui se sera procuré l\'avortement à
elle même ou qui aura consenti à faire usage
des moyens à elle indiqués ou administrés à
cet effet, si l\'avortement s\'en est ensuivi.
Les médecins, chirurgiens et autres officiers
de santé, ainsi que les pharmaciens, qui
auront indiqué ou administré ces moyens,
seront condamnés à la peine des travaux forcés
à temps, dans le cas ou l\'avortement aurait
eu lieu.
De Code Pénal behandelt het misdrijf van abortus
in den tweeden titel van het derde boek, tot opschrift
19
hebbende: ((Grimes et délits contre les personnes» en
aldaar in de tweede afdeeling, tot opschrift hebbende:
blessures et coups volontaires, non qualifiés meurtre,
et autres crimes et délits volontaires. Abortus wordt
dus beschouwd als crime volontaire contre une personne.
De vraag is: wie is hier de personne, tegen welke de
crime gepleegd wordt ? En het antwoord is : het foetus.
Immers de vrouw, die zich zelve aborteert, wordt
gestraft. Dat de bepaling voorkomt onder de afdeeling,
handelende over blessures et coups non qualifiés meurtre,
bewijst hier niets, omdat de Gode Pénal niet eischt,
dat het foetus gedood worde, maar alleen dat abortus
geschied zij.
De bepaling behoefde dus niet in de afdeeling,
homicide voor te komen; het was een crimen sui generis
en object was het foetus.
Over dit artikel spreken de Fransche schrijvers
unaniem een afkeurend oordeel uit. Immers, het straft
hem, die bij eene vrouw abortus bewerkt tegen haar zin
even zwaar, als hem die zulks met hare toestemming doet.
Destriveaux: Essais sur Ie Code Pénal, zegt op pag. 128:
On prétend, que le premier alinéa de l\'art. 317 est
trop complexe, en ce qu\'il statue la même peine, contre
celui, qui aura procuré l\'avortement d\'une femme
enceinte, soit qu\'elle y ait consenti ou non. Sans doute,
20
celui, qui procui^e l\'avortement d\'une femme de son
propre consentement, blesse les lois naturelles et civiles
sous le rapport de l\'enfant; tandis qu\'un individu, qui
fait avorter une femme à son insu ou contre son gré
viole ces mêmes lois sous le rapport de l\'enfant et de
la mère. La loi ne peut donc mettre sur la même ligne,
celui qui fait avorter de son gré une femme clandestine-
ment enceinte et le scélérat, qui fait avorter, à son
insu, l\'epouse légitimé, portant dans son sein l\'espoir
d\'une famille entière.
Chauveau en Hélie zeggen in aant. 2599 : dat dit eene
lacune in de wet is, want dat hij, die abortus bewerkt
met toestemming der moeder, «commet un attentat sur
la personne de l\'enfant », maar dat hij die dit doet
zonder toestemming der vrouw, bovendien «fi-appe la
mère elle même, dans sa personne et dans ses espé-
rances les plus chères. »
De groote vraag, welke zich bij dit artikel heeft voor-
gedaan, is deze, of poging tot het misdrijf strafbaar is?
Het hof van cassatie heeft bij arresten van 16 Oct.
1817 en 15 April 1830 deze vraag bevestigend beant-
woord en volgens die arresten zou dan poging gelijk
gestraft worden als het volbrachte misdrijf.
Met deze arresten zijn het echter de schrijvers over
den Code Pénal niet eens. Bij de tweede en derde
2J
alinea kan van strafbaarheid van poging geen sprake
zijn, daar beiden straf eischen, «si l\'avorternent s\'en
est ensuivi ou aura eu lieu. En ook de eerste alinea
bedreigt alleen straf tegen hem, «qui aura procuré»
en het woord procurer eischt noodwendig, dat het
misdrijf voltooid zij. Bovendien heeft de rapporteur
dezer wet, toen zij aan het wetgevend lichaam werd
voorgesteld, duidelijk gezegd, dat de enkele poging
tot dit misdrijf niet strafbaar zoude zijn. Wij mogen
dan ook gerust aannemen dat poging in den Code
Pénal niet strafbaar was.
De Code Pénal eischt geen opzet. Bij arresten van
het Hof van cassatie van 8 Oct. 1812 en 14 Febr 1812
toch is uitgemaakt, dat abortus veroorzaakt door geweld,
waarvan het niet het gewilde gevolg was, toch moet
gestraft worden volgens art. 317. » Iemand kreeg twdst
met eene vrouw, die twee maanden zwanger was en
gaf haar slagen en schoppen tegen den buik, tenge-
volge waarvan zij aborteerde. Door de hoven werd de
dader, als hebbende abortus verwekt, gestraft volgens
art. 317, en in hoogste ressort werd dit vonnis beves-
tigd, op grond, dat degene, die opzettelijk geweld
pleegt, verantwoordelijk is voor de gevolgen, die het
kan hebben, al zijn die ook niet gewild.
22
De derde alinea van art. 317 straft met eene zwaar-
dere straf*de geneeskundigen, die aan dit misdrijf
schuldig zijn, omdat, zooals de verdediger van dit
artikel in de Kamer zeide, zij hunne kunst gebruiken
om te verwoesten, juist waar zij die moesten aanwenden
om te behouden.
Betwist was de vraag of men onder «officiers de
santé» ook de vroedvrouwen moest verstaan. Chauveau
en Hélie ontkennen het, op grond, dat in art. 378
behalve de officiers de santé, er nog uitdrukkelijk van
vroedvrouwen gesproken wordt; zij zeggen, dat de
vroedvrouw veel minder gevaarlijk is dan de genees-
kundige. Carnot echter meent, dat men hen er wel
degelijk onder moet rekenen.
Mijns inziens echter is deze meening onjuist en mag
men op hen de zwaardere straf niet toepassen.
De Code Pénal Belge behandelt abortus in den zevenden
titel van het tweede boek en aldaar in het eerste hoofd-
stuk, tot opschrift hebbende: Des crimes et des délits
contre l\'ordre des familles et contre la moralité publique.
De artikelen luiden:
Art. 348. Celui qui, par aliments, breuvages, médica-
ments, violences ou par tout autre moyen,
aura à dessein fait avorter une femme, qui n\'y a
pomt consenti, sera puni de la réclusion.
Si les moyens employés ont manqué leur
effet, l\'article 52 sera appliqué.
Art. 349. Lorsque l\'avortement a été causé par des
violences, exercées volontairement, mais sans
intention de le produire, le coupable sera puni
d\'un emprisonnement de trois mois à deux
24
ans et d\'une amende de vingt six francs à
trois cents francs.
Si les violences ont été commises avec
préméditation ou avec connaissance de l\'état
de la femme, l\'emprisonnement sera de six
mois à trois ans et l\'amende de cinquante
francs à cinq cents francs.
Art. 350. Celui qui, par aliments, breuvages, médica-
ments ou par tout autre moyen, aura fait
avorter une femme, qui y a consenti, sera con-
damné à un emprisonnement de deux ans à
cinq ans et à une amende de cent francs à
cinq cents francs.
Art. 351. La femme qui, volontairement se sera fait
avorter, sera punie d\'un emprisonnement de
deux ans à cinq ans et d\'une amende de cent
frans à cinq cents francs.
Art. 352. Lorsque les moyens, employés dans le but de
faire avorter îa femme, auront causé la mort,
celui qui les aura administrés ou indiqués
dans ce but sera condamné à la réclusion,
si la femme a consenti à l\'avortement et aux
travaux forcés de dix ans à quinze ans, si
elle n\'y a point consenti.
25
Art. 853. Dans les cas prévus par les articles 348—350
et 352, si le coupable est médécin, chirurgien,
accoucheur, sage femme, officier de santé ou
pharmacien, les peines respectivement portées
par ces articles seront remplacées par la
réclusion, les travaux forcés de dix ans à
quinze ans, ou de quinze ans à vingt ans,
selon qu\'il s\'agit de l\'emprisonnement, de la
réclusion ou des travaux forcés de dix ans à
quinze ans.
De Code Pénal Belge behandelt in dezen titel een
achttal misdrijven, welke in den Code Pénal van 1810
worden behandelt als crimes et délits contre les personnes.
In het algemeen zijn deze misdrijven gericht tegen
personen, maar tevens grijpen ze zeer diep in in de
rechten en heiligste belangen van het familieleven. Om
deze reden dragen deze misdrijven een dubbel karakter
en daarom heeft de Belgische wetgever besloten voor
deze misdrijven eene afzonderlijke rubriek te maken,
onder den titel van Crimes et délits contre l\'ordre des
familles et contre la moralité publique.
Mij komt deze indeeling niet juist voor.
Abortus toch behoort te worden beschouwd als een
misdrijf tegen het leven, zooals de Duitsche en Neder-
26
landsche strafwetgevingen dit terecht hebben aangenomen.
Het berooft een menschelijk wezen van het leven. Het
object van het misdrijf behoort dus te zijn het foetus;
het misdrijf wordt begaan tegen het leven van het foetus,
maar niet, zooals de Belgische wetgever blijkens het
opschrift van zijnen titel aanneemt, contre la familie.
De Code Pénal Beige is ten opzichte van dit mis-
drijf overigens den Code Pénal van 1810 op den voet
gevolgd, behoudens de volgende afwijkingen.
In de eerste plaats zien wij al dadelijk, dat de Bel-
gische wetgever de gebreken, die volgens de Fransche
criminalisten den Code Pénal aankleefden, heeft ver-
beterd. Vooreerst heeft hij een zeer groot verschil van
straf aangenomen voor de gevallen, dat de vrouw zelve
al dan niet hare toestemming had gegeven; volgens
art. 350 C. B. toch, wordt hij, die eene vrouw met
hare toestemming aborteert, gestraft met gevangenis-
straf van 2—5 jaar, terwijl hij, die zulks zonder hare
toestemming doet, met het tuchthuis wordt gestraft;
In den Code Pénal werd steeds tuchthuis opgelegd.
In de tweede plaats is de groote strijdvraag, die
onder den Code Pénal bestond, of n.1. poging al dan
niet strafbaar was, opgelost, daar in art, 348 lid b,
poging uitdrukkelijk strafbaar is gesteld.
In de derde plaats wordt als eerste vereischte gesteld
-ocr page 35-\'21
opzet, en wordt hij, die abortus teweegbrengt door
uiterlijk geweld, doch niet met het doel om dien te
weeg te brengen, niet gestraft wegens abortus, maar
liem wordt als straf opgelegd eene gevangenisstraf van
3 maanden tot 2 jaren of van 6 maanden tot 3 jaren,
al naar mate hij van den zwangeren toestand der vrouw
kennis droeg of niet,
In de vierde plaats wordt in den Code Beige de straf
zeer verzwaard, indien de gebruikte uit- of inwendige
middelen den dood der vrouw ten gevolge hebben ;
terwijl de Code Pénal dat onderscheid niet kent.
En in de vijfde plaats is ook opgelost de strijdvraag
die onder den Code Pénal heerschte, of onder «officiers
de santé » begrepen waren, de «vroedvrouwen)), daar
deze in den Code Beige in art. 353 uitdrukkelijk
genoemd worden.
Uit de woorden der wet in art. 351 zouden we kunnen
opmaken, dat de vrouw, die zelve abortus bewerkte,
niet strafbaar was. De Code Pénal toch strafte la
femme qui se sera procuré à elle même ou qui aura
consenti à faire usage des moyens etc., en had dus te
gelijk onderscheid gemaakt tusschen het geval, dat de
vrouw de abortus zelf bewerkte of w^el liet bewerken.
Men moet eehter uit de redactie in den Code Beige,
28
volgens de woorden van den rapporteur verstaan,
zoowel het geval, dat de vrouw zelve abortus bewerkte,
als het geval, dat zij die door anderen liet bewerken.
Het blijkt dus dat het Belgische recht, abortus door
een\' derde gepleegd, buiten toestemming der vrouw,
beschouwt als crime; terwijl, die welke gepleegd is door
de moeder zelve of door een derde met toestemming der
vrouw, een délit is en met dezelfde straf bedreigd wordt.
i
-ocr page 37-Kort overzicht van de historie van
het onderwerp
Wij hebben gezien, dat in de Mozaische wetgeving
en bij de Grieken, abortus niet als misdrijf werd
gestraft; dat zelfs Aristoteles aanraadde abortus te
bewerken, als de overheid de conceptie verboden had,
omdat de staat burgers genoeg had.
Ook in het begin der Romeinsche republiek was het
geen misdrijf. De lex Cornelia is de eerste wetsbepaling,
die dat misdrijf straft, en later, wanneer het begaan
werd met het doel om den man van toekomstige erf-
genamen te berooven, met de poena extraordinaria van
Divus Severus et Antoninus.
In het canonieke recht zien wij abortus het eerst
als misdrijf tegen het leven gestraft; werd als object
aangenomen het foetus animatus, terwijl abortus bij
foetus inanimatus slechts geldboete medebracht. Als
30
tijdstip, waarop het foetus als animatus werd aangemerkt,
was aangenomen de 40ste dag na de conceptie.
Op den voet van het canonieke recht werd in het
Duitsche recht abortus gestraft als misdrijf tegen het
leven en wel het eerst in de Carolina, in welke ook
nog is aangenomen het verschil tusschen foetus animatus
en inanimatus.
Een spoor van die verdeeling schijnt men mede nog
te vinden in het Pruissische Landrecht, hetwelk het
verder ook geheel als misdrijf tegen het leven behandelt.
Het nieuwe Duitsche Strafwetboek volgt het Pruissische
Landrecht en neemt ook als object aan de ongeboren
levende vrucht.
De Code Pénal behandelt abortus onder moedwillige
slagen en kwetsuren, welke niet onder doodslag vallen.
Wij zagen, dat de Fransche juristen eenparig dit
artikel afkeuren.
Het Belgische recht eindelijk behandelt abortus onder
den eigenaardigen titel van «crimes et délits contre
l\'ordre des families et contre la moralité publique. »
Behalve eenige afwijkingen volgt het den Code Pénal op
den voet.
Het Wetboek van Strafrecht van 3 Maart 1881
behandelt het misdrijf van abortus in art. 295—299,
waar wij lezen:
Art. 295. De vrouw, die opzettelijk de afdrijving of den
dood van hare vrucht veroorzaakt, of door
een ander laat veroorzaken, w^ordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.
Art. 296. Hij, die opzettelijk de afdrijving of den dood
der vrucht van eene vrouw zonder hare toe-
stemming veroorzaakt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.
Indien het feit den dood van de vrouw
tengevolge heeft, wordt hij gestraft met gevan-
genisstraf van ten hoogste vijftien jaren.
Art. 297. Hij, die opzettelijk de afdrijving of den dood
-ocr page 40-32
der vrucht van eene vrouw met hare toe-
stemming veroorzaakt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en
zes maanden.
Indien het feit den dood der vrouw ten
gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevan-
genisstraf van ten hoogste zes jaren.
Art. 298. Indien een geneeskundige, vroedvrouw of
artsenijbereider medeplichtig is aan het mis-
drijf in art. 295, of schuldig of medeplichtig
aan een der misdrijven, in de artt. 296 en 297
omschreven, kunnen de in die artt. bepaalde
stralïen met een derde worden verhoogd en
kan hij van de uitoefening van het beroep,
waarin hij het misdrijf begaat, worden ontzet.
Art. 299. Bij veroordeeling wegens een der in de artt.
296 en 297 omschreven misdrijven, kan ont-
zetting van de in art. 28 n" 1—5 vermelde
rechten worden uitgesproken.
Door de plaatsing dezer artikelen in titel XIX, tot
opschrift hebbende, «over misdrijven tegen het leven
gericht» neemt de wetgever als beginsel aan: 1° dat
het object van het misdrijf is de ongeboren levende
33
vi\'iicht, en 2", zooals blijkt uit de memorie van toelichting
op deze artikelen, dat de vrucht eene eigene ontwikkeling
heeft, als levend mensch wordt aangemerkt en daarom
het afdrijven een misdrijf is tegen het leven, nl. der vrucht.
Zeer terecht wordt daarom ook de moeder, die zelve
het misdrijf pleegt, gestraft, omdat het haar evenmin
als ieder ander vrijstaat de vrucht, die in haar leeft,
te dooden. En eveneens is zeer terecht onderscheid
gemaakt in de mate van straf, tusschen het geval, dat
een derde hel misdrijf pleegt met dan wel zonder toe-
stemming der vrouw. In het eerste geval wordt hem
opgelegd eene gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar
en zes maanden, terwijl die in het tweede geval hoogstens
12 jaren bedraagt.
Behoudens de vereischten der strafbaarheid wegens
poging tot abortus, zijn voor de strafbaarheid van het
volbrachte misdrijf noodigr a. dolus. b. eene levende
vrucht in het moederlijf, c. de dooding van die vrucht.
a. dat dolus vereischt wordt, blijkt uit het woord
opzettelijk, dat in alle artt. voorkomt;
b. zoo de vrucht in het moederlijf niet leefde, zoude
het zijn eene poging met ondeugdelijk object en
dus niet strafbaar, maar men heeft het woord
((levende» voor vrucht weggelaten, omdat dit
gevaar- kon opleveren.
34
Eene voJksmeening toch bestaat nog altijd, dat
de vrucht eerst begint te leven omtrent het midden
dei\' zwangerschap en meent daarom, dat men in
de eerste maanden na de conceptie die straffeloos
mag afdrijven.
c. dat het voor de strafbaarheid noodig is, dat het
kind moet gedood zijn, blijkt m. i. duidelijk uit
de plaatsing der artt. onder «misdrijven tegen
het leven ». Daaruit volgt dan ook, dat, indien het
kind in leven blijft, er geen misdrijf is gepleegd.
Art. 298 straft zwaaixler de geneeskundigen, vroed-
vrouwen of artsenijbereiders die medeplichtig zijn aan
het misdrijf van art. 295 of schuldig of medeplichtig aan
een der misdrijven, omschreven in de artt. 296 en 297.
Onnoodig is het te zeggen, dat een geneeskundigeniet
strafbaar is, wanneer hij abortus te weeg brengt, om
het kind of de moeder te redden, of wel, wanneer
hij, om de moeder te redden, het kind opoffert. Het
belang der bestaanden gaat natuurlijk boven het belang
van hen, wier bestaan nog onzeker is.
De commissie van rapporteurs uit de Tweede Kamer
der Staten-Generaal had aan het ontwerp willen toe-
voegen de woorden: « behalve in geval van levensgevaar
voor de vrouw of voor de vrucht;» maar de regeering
vond die bijvoeging overbodig en rekende er vast en
35
stellig op, dat de vvetsinterpretatoren steeds het begiusel
zouden huldigen dat de geneeskundige, die handelt naar
de erkende regelen zijner kunst ^ niet strafbaar is.
Voor de strafbaarheid van het voltooide misdrijf
noemde ik in de eerste plaats als vereischte dolus,
d. i. de dader moet gehandeld hebben met het oogmerk
om den dood of de afdrijving der vrucht te veroorzaken,
dus ook den zvvangeren toestand der vrouw gekend of
ten minste vermoed hebben, en tevens ook de kracht
der uitwendige of inwendige middelen, die door hem
gebezigd zijn. Desniettegenstaande blijft de vraag te
beantwoorden of abortus veroorzaakt door culpa, ook
strafbaar is, en zoo ja, met welke straf dit gestraft wordt ?
De artt. 295—298 gebruiken allen het woord opzettelijk,
eischen dus opzet en zijn dus op hem, die door culpa
abortus te weeg brengt, natuurlijk niet toepasselijk.
Maar is op hem niet toepasselijk art. 308? Voorzeker!
Onder abortus door culpa hebben wdj te verstaan het
veroorzaken van den dood of de afdrijving der vrucht,
zonder dat men dit beeft gewild, maar door eene
handeling waarvan men bij meerder nadenken het
schadelijke gevolg had kunnen voorzien. Daar nu art. 82
den dood of afdrijving der vrucht onder zwaar lichame-
lijk letsel begrijpt, en art. 308 het veroorzaken van
zwaar lichamelijk letsel dooj\' schuld strafbaar stelt.
86
valt de culpose abortus onder de strafbepaling van dit
artikel.
Aangezien in ons wetboek de verzachtende omstandig-
heden zijn afgeschaft, doch ook het minimum der
straffen en het den rechter vrijstaat gevangenisstraf op
te leggen van één dag tot het maximum, zoo zal hij hier
streng te letten hebben of de culpa is lata dan wel levis.
Wij moeten thans nog het onderscheid aantoonen
tusschen art. 296 aan den eenen kant en artt. 302 en
303 in verband met art. 82 aan de andere zijde.
Artt. 302 en 303 zeggen: Hij, die aan een andei"
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengt, wordt,
als schuldig aan zw^are mishandeling, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaar.
Ai\'t. 303. Zware mishandeling, gepleegd met voorbe-
dachten rade, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste twaalf jaren;
en in art. 82 lezen wij: dat onder zwaar lichamelijk
letsel o. a. wordt verstaan: de dood of afdrijving van
de vrucht eener vrouw.
Oppervlakkig beschouwd zoude men zeggen, dat art.
296 en art. 302, in verband met art. 82, hetzelfde
bedoelen, want als wij in art. 302 in de plaats van zwaar
lichamelijk letsel een der beteekenissen plaatsen van
37
art. 82, nl. de afdrijving of dood van de vrucht eener
vrouw, dan zoude dit artikel juist hetzelfde bepalen,
wat art. 296 bepaalt. Dit is evenwel niet het geval.
Om goed het onderscheid uit te drukken, moeten wij
letten op het object der strafbare handeling.
In art. 296 is de vrucht het object der strafbare hande-
ling, en de vrouw blijft buiten beschouwing. Anders is
dit in art. 302. Hier is de vrouw het object der strafbare
handeling, en jjlijft de vrucht buiten beschouwing.
In art. 296 is de daad « het aanwenden van inwendige
of uitwendige middelen». Daar art. 302 geplaatst is
onder den titel «mishandeling,» mogen wij bij de daad
dit begrip van mishandeling niet loslaten en onder
mishandeling moet men verstaan: toebrengen van
lichamelijk leed door uiterlijk geweld. De daad is dus
hier uiterlijk geweld en het gevolg van die daad is het
zwaar lichamelijk letsel.
Het gevolg is bij beide artikelen hetzelfde, maar bij
artt. 302 en 303 moet noodzakelijk mishandeling vooraf-
gaan en de wil des daders daarop gericht zijn geweest
en niet op den dood of de afdrijving der vrucht.
Aangezien het nu echter vooral bij het aanwenden
van uitwendige middelen, dikwijls moeielijk zal zijn
uit te maken, of de daad onder art. 296 of onder art.
302 valt, zoo zal de vraag, volgens welk artikel hij
38
zal moeten gestraft worden, meestal afhangen van zijn
wil, zijne bedoeling.
Bij uitwendige handelingen zal dit bijna nooit uit
te maken zijn, zoodat het moeielijk zal zijn te beslissen,
of het misdrijf valt onder art. 296 of onder art. 302.
Met inwendige middelen zal het minder bezwaarlijk
zijn. Deze toch moet de dader zich verschaffen, voor-
dat hij het misdrijf wil plegen, en dit zich te
voren aanschaffen levert reeds het bewijs van opzet tot
abortus.
Nog een enkel woord vinde hier plaats over de
leerstukken van poging en medeplichtigheid, toegepast
op abortus.
In het systeem van ons Strafwetboek wordt de poging
volgens art, 45 gestraft. De Raad van State had de
poging stralfeloos willen stellen bij art. 295, doch dit
is in het Wetboek niet opgenomen.
Poging is dus strafbaar. Art. 45 W. v. S. zegt:
Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voor-
nemen des daders zich door een begin van uitvoering
heeft geopenbaard, en de uitvoering alleen tengevolge
van omstandigheden, van zijnen wil onafhankelijk,
niet is voltooid.
Dit art. is bijna woordelijk gelijkluidend met art. 2
-ocr page 47-39
C. P. en derhalve mogen wij de leer der Fransche
criminalisten ook ten onzent toepassen.
De Fransche juristen maken verschil tusschen tentative
en délit manqué. Poging is aanwezig, wanneer de
uitvoeringshandelingen nog niet geheel zijn verricht,
als men daarin wordt gestoord.
Délit manqué, als de uitvoeringshandelingen geheel
zijn verricht, maar het beoogde gevolg niet hebben
voortgebracht. ■
Zij maken verder onderscheid tusschen actes internes,
actes purement préparatoires en actes d\'éxecution.
Actes internes zijn de gedachte, het plan om het
misdrijf te begaan en die zijn natuurlijk niet strafbaar.
De actes purement préparatoires dienen om het vol-
brengen van den misdadigen wil te vergemakkelijken; zij
gaan de uitvoering zelve vooraf, maar beginnen die niet.
De actes d\'éxécution eindelijk bewijzen duidelijk de
bedoeling om het misdrijf te plegen en zulk eene is
noodig om eene strafbare poging daar te stellen.
De vraag moet dus hier worden beantwoord, wat in
het geval van abortus onder eene uitvoerings-handeling
moet worden verstaan. Om die vraag goed te beant-
woorden, moeten wij opmerken, dat abortus veroorzaakt
kan woorden zoowel door inwendige als door uitwendige
middelen.
40
Ten eerste dan, welke is nii de uitvoerings-handeling
met inwendige middelen? Bijv.: De dader gaat naar
eene apotheek en koopt zich de middelen, en met die
middelen gaat hij naar de vrouw, met het doel haar
die met of tegen haren wil te doen innemen. Dit zijn
nog slechts actes préparatoires.
Wanneer hij nu die middelen in een beker doet en
hij tracht die de vrouw met of tegen haar wil te doen
innemen, dan is er acte d\'éxécution. Slaat nu de vrouw
hem den beker uit de handen, zoodat het misdrijf niet
wordt voltooid door omstandigheden van zijnen wil
onafhankelijk, dan bestaat er strafbare poging, tentative.
Hetzelfde doet zich voor wanneer de vrouw zelve de
middelen wil innemen of toestemt om ze in te nemen
en dan op het oogenblik, dat zij dit wil doen, een derde
haar den beker afneemt; dan bestaat er ook degelijk
strafbare poging.
Wanneer echter de dader werkelijk de middelen heeft
ingegeven of de vrouw zelve ze werkelijk heeft ingenomen^
maar door tegengif of iets anders de abortus niet wordt
teweeg gebracht, dan is alles gedaan, wat tot het
voltooide misdrijf noodig was, maar het resultaat blijft
achterwege. Dit stelt in casu daar: délit manqué. Het
Wetboek van Strafrecht maakt echter tusschen deze
beide geen onderscheid.
41
En ten tweede, welke is de uitvoerings-handeling
bij uitwendige middelen ? Poging zal hier dan bestaan,
wanneer iemand door uitwendig geweld de vrouw met
of zonder hare toestemming wil doen aborteeren, doch
zijn misdadig doel niet bereikt door welke oorzaak,
dan ook.
Er blijft nu nog over om met enkele woorden te
behandelen het leerstuk over medeplichtigheid, in ver-
band met de artt. 295—298.
De Code Pénal noemt medeplichtigen hen:
1° die, door gaven, beloften, bedreigingen, misbruik
van gezag of van macht, of ook door listige
kunstenarijen, iemand tot een feit, strafbaar als
misdaad of wanbedrijf, uitgelokt of opgeruid, of
tot het plegen daarvan onderricht zullen gegeven
hebben;
2" die wapenen, werktuigen of welk ander middel
ook, dat tot het feit gediend heeft, verschaft zullen
hebben met voorweten, dat zij daartoe zouden
dienen;
3° die, desbewust, den dader of de daders van het
feit in de bedrijven, die dienden om het voor te
bereiden of te doen gelukken of in de bedrijven,
42
die het voltooiden, bijgestaan of geholpen zullen
hebben;
4° die, kennis dragende van het misdadig gedrag
dergenen die rooverijen of gewelddadigheden tegen
de veiligheid van den Staat, de openbare rust en
vrede, aan personen of eigendommen plegen , hun
bij voortduring huisverblijf, scliuilplaats of vergader-
plaats verschaffen;
5° die, met weten gestolen goederen, of welke bij wege
van misdaad of wanbedrijf onderschept of verkregen
zouden mogen zijn, in het geheel of ten deele
geheeld of verborgen zullen hebben;
en straft die met gelijke straf als de daders.
Strikt genomen was het dus onder vigeur van den
Code Pénal onverschillig te onderzoeken, of de beklaagde
dader, mededader, dan wel medeplichtige was, hij
kreeg toch dezelfde straf en als de dader persoonlijke
verontschuldigingen had, zelfs zwaardere straf. In ons
wetboek is dit anders.
Art. 49 al. 1 zegt dat het maximum der hoofdstraffen
op het misdrijf gesteld, bij medeplichtigheid met een
derde wordt verminderd, en het is dus voor den beklaagde
van groot belang of bij beschouwd wordt als dader of
als medeplichtige.
43
Art. 48 van ons Strafwetboek definieert de mede-
plichtigen en die definitie is in vele opzichten veri\'e te
verkiezen boven die van den Code Pénal. Laatstgenoemde
definitie toch is enumeratief en volgens den rechtsregel
in strafzaken, dat het strafrecht is strictissimae inter-
pretationis, is hij, die niet valt onder de opgenoemde
gevallen, straffeloos. Ons wetboek is nagenoeg terug-
gekeerd tot de definitie van het Fiomeinsche recht, dat
medeplichtigen zijn, die den dader behulpzaam gew^eest
zijn «ope et consilio». Deze definitie is algemeener,
omvat meer en laat in elk geval aan den rechter de
appreciatie der feiten over.
Als dader moet men volgens Piauter beschouwen hem,
die zelf het misdrijf begaat, zooals dit de w^et omschrijft.
Als complice moet men beschouwen, hem, die het
misdrijf heeft uitgelokt, of die, op een der wijzen in art. 60
Code Pénal bepaald, heeft geholpen, en verder de verber-
gers der misdadigers en de helers der gestolen goederen.
Ons Wetboek van Strafrecht straft als daders van
een strafbaar feit:
1° Zii, die het feit plegen doen plegen of medeplegen;
2° Zij, die door giften, beloften, misbruik van gezag,
geweld, bedreiging of misleiding, het feit opzette-
lijk uitlokken;
44
en als medeplichtigen:
1° Zij, die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen
van het misdrijf;
2" zij, die opzettelijk gelegenheid, inlichtingen of
middelen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.
Het verschil tusschen den Code Pénal en ons Wetboek
van Strafrecht is nog al belangrijk, daar:
ons Wetboek als daders straft degenen, die volgens
art. 60, al. 1 Code Pénal als medeplichtigen werden
beschouwd; zij zijn echter in ons Wetboek alleen
aansprakelijk voor die feiten, die zij hebben uitge-
lokt en de gevolgen daarvan;
2° het helen van art. 62 Code Pénal in ons Wetboek
als delictum sui generis wordt gestraft, en wel in
art. 416 onder begunstiging;
3° de Code Pénal geene definitie geeft van wie als
daders te beschouwen zijn; bij ons wel in art. 47;
4" in ons Wetboek tegen de medeplichtigen eene
lichtere straf bedreigd wordt de Code Pénal hen
even zwaar straft en soms zwaarder dan de daders.
Wie zijn nu volgens de artt. 47 en 48 bij het misdrijf
van artt. 295—298 daders en wie medeplichtigen?
45
Zoo de vrouw zelve abortus bewerkt is zij daderes
en zoo \'/ij hel door een ander laat veroorzaken, dan
is die ander de dader en zij zelve mededaderes. Zij
toch doet dan het feit plegen. Wanneer zij van een\'
geneeskundige de middelen of inlichtingen daartoe heeft
ontvangen, wordt deze medeplichtige. Wanneer het
misdrijf geschiedt zonder toestemming der vrouw, is
dader hij, die de abortus veroorzaakt; hij bijv.: die
haar de middelen ingeeft. Doet dit de geneeskundige
zelf, dan is hij dader; geeft hij slechts een recept of
alleen maar inlichtingen, dan is hij medeplichtige.
Geschiedt het eindelijk met toestemming der vrouw,
dan is dader hij, die de abortus teweegbrengt en de
vrouw, die het feit doet plegen is mededaderes, doch
wordt gestraft naar art. 295. De geneeskundige, die zelf
de middelen ingeeft is dader en zoo hij slechts de
middelen verstrekt of wel inlichtingen geeft, is hij mede-
plichtige.
Bij de behandeling van het onderwerp heb ik steeds
vermeden mij op het terrein der geneeskunde te begeven.
Een enkel punt evenwel, dat zoowel de medische als
de juridische wetenschap raakt, mag ik niet onvermeld
laten, n. 1. de vraag, of het toedienen en innemen van
afdrijvende middelen binnen de ■14 dagen na de concepte,
volgens onze Strafwet, strafbaar is. Deze vraag moet
mijns inziens ontkennend wwden beantwoord. Geen
misdrijf tocb, noch poging tot misdrijf is aanwezig
zonder het bestaan van een deugdelijk object, in casu
een levend foetus. Het bestaan van een levend foetus
is volgens Sänger, Handboek der Verloskunde, niet
bewijsbaar binnen de 14 dagen na de conceptie, het
bestaan dus van een deugdelijk object ontbreekt, wanneer
binnen de 44 dagen na de conceptie een afdrijvend
middel wordt ingenomen of toegediend; die daad levert
dus nooit misdrijf op, noch poging tot misdrijf.
Reeds boven betoogde ik, dat een der requisiten voor
het misdrijf van abortus is het bestaan eener levende
vrucht en dus het afdrijven van eene doode vrucht
zoude zijn, eene poging met ondeugdelijk object en
derhalve niet strafbaar. Het Openbaar Ministerie zal
dus moeten bewijzen, dat het afgedreven foetus leefde,
toen de middelen, die het hebben afgedreven, werden
ingenomen of toegediend. Kundige en geachte medici
deelen mij mede, dat de medische wetenschap zich
onmachtig erkent, dat bewijs te leveren door het visum
repertum op het afgedreven foetus.
Is dat zoo, dan zal in zeer vele gevallen het bewijs
onmogelijk, en in de meeste gevallen zeer moeielijk te
leveren zijn.
47
Ten slotte nog een enkel woord de jure constituendo
omtrent dit onderwerp.
Salvo meliore verneem ik, dat de maxima der straffen
in de artt. 295, 297 en 298 te zwaar, te hoog zijn, een
gebrek, dat vele artikelen van ons Wetboek aankleeft
Het hangt geheel af van het milde of wel crimineele
karakter van den rechter of op een misdrijf het maximum
of wel het minimum wordt toegepast. Vandaar mogelijk-
heid van ongelijke rechtsbedeeling. Het is bv. mogelijk ,
dat iemand, die een hond doodslaat, volgens art. 350
gestraft wordt met 2 jaren gevangenis en iemand,
die bv. een Japaneeschen gezant doodschiet, met 3 jaren
gevangenis.
Wanneer men bedenkt, dat volgens ons Wetboek,
de gehuwde vrouw, moeder reeds van een groot gezin,
tot welks voeding en opvoeding de middelen te kort
schieten, met medeweten en toestemming van haren
echtgenoot, kort na de eerste maand der conceptie, die
ongewenschte vrucht afdrijvende, door den rechter, nog
bezield met het denkbeeld van het canonische recht,
dat daardoor eene ongedoopte ziel verloren gaat, tot
drie jaren gevangenisstraf kan worden veroordeeld;
dat de straffen van 4 jaren en 5 jaren en 6 maanden
volgens art. 298 bedreigd, de oorzaken zijn van de
meeste kindermoorden door ongehuwde moeders be-
48
dreven; een veel grootere en meer demoraliseerende
misdaad toch dan het afdrijven van een foetus:
dat hij kindermoord de ongehuwde moeder moreel
verloren is, ook voor de maatschappij;
dat de Staat en de maatschappij al zeer weinig belang
hebben bij het bestaan dier bastaarden, meestal prole-
tariërs en dat die bastaarden zelve met een bezoedelden
naam zich door het leven slepen;
dat, zonder zoover te gaan als de Grieksche overheden,
die bij overbevolking abortus voorschreven, het toch
waarschijnlijk zoude zijn, dat als abortus minder zwaar
gestraft werd, er minder optochten van werkeloozen
zouden zijn;
dat, uit een moreel oogpunt, de vele voorbehoed-
middelen tegen zwangerschap, gelijk staan met het
misdrijf van abortus;
dat in onze maatschappij het huwelijk eene onmogelijk-
heid is voor de meesten op een leeftijd, dat de hartstochten
hunne geweldigste kracht hebben en dat het oude
«natura si furca expellas» spot met alle wetten en
straffen;
dat de volksovertuiging in abortus vóór de 5 maanden
geen misdrijf ziet;
49
wanneer men dit alles J)edenkt, dan voorwaar meen
ik geene al te gewaagde stelling te verkondigen, wanneer
ik zeg, dat de straf op abortus gesteld veel te zwaar is
en hoe afkeuringswaardig de daad uit een zedelijk
oogpunt moge zijn, een maximum van eene maand
voldoende zoude zijn, voor het bijna onmogelijke geval
dai het beMdjs geleverd zoude kunnen worden dat het
foetus door de toegediende middelen is afgedreven en
gedood.
ERRATUM.
Stelling II wordt gelezen:
Res nee mancipi zijn onvatbaar voor mancipatio.
——
De bewering, dat de ilomeinen oorspronkelijk een
stelsel van communaal grondbezit gehuldigd hebben,
is juist.
n.
Res nee mancipi zijn ^vatbaar voor mancipatio.
III.
Het ontbindingsrecht van art. 73 Grondwet moet
worden uitgebreid tot de Provinciale Staten.
IV.
Inkomsten uit gemeentelijke gasfabrieken en der-
gelijke instellingen vallen niet onder de bepaling van
art. 238 der Gemeentewet en moeten niet met plaat-
selijke belastingen worden gelijk gesteld.
V.
Indien de Gemeenteraad voor het plegen van som-
mige handelingen, voorafgaande vergunning van 11
en W. vordert, heeft geene onwettige delegatie plaats.
Het huwelijk volgens art. 132 B. W. in een
privaat huis voltrokken wordende, is dit voor het
publiek toegankelijk.
Zij, die bij de voltrekking van een huwelijk hunne
toestemming moeten geven, mogen bij dat huwelijk
niet als getuigen fungeeren.
Het beding bij den verkoop eener onroerende zaak,
ten aanzien van die zaak, door den verkooper ge-
maakt , geldt ook tegen opvolgers in den eigendom.
IX.
»
De actie bedoeld in art. 619 B. W. is geene
bezitsactie.
X
De toestemming van art. 733- W. v. K. moet
schriftelijk zijn.
Wenschelijk ware het, bij de oprichting van naam-
-ocr page 61-III
looze vennootschappen de Koninklijke goedkeuring af
te sctiaffen
XII.
Conservatoir en executoir beslag onder derden op
schuldvorderingen en op goederen kan gelegd worden
onder den beslaglegger.
Van den gedaagden vreemdeling, die een eisch in
reconventie doet, mag zekerheidsstelling worden
gevraagd.
XIV.
De bevoegdheid van art. 416 Strafvordering behoort
ook te worden toegekend aan de Hoven en den
Hoogen Raad.
Ook voor levenslang veroordeelden behoorde de
voorwaardelijke invrijheidstelling te worden ingevoerd.
De jachtwet behoorde te worden afgeschaft en ver-
vangen door eene strafbepaling tegen het betreden
van eens anders grond en door het bemachtigen van
wild op eens anders grond gelijk te stellen met
diefstal.
tf:
-Ki-:.-\':
, v- ,
M.:
i
âSi