/a
u
..............................
T7T0
N
Uil
S OVER STAAT
-ocr page 2-m
..J^mmimmm
....... ......
\'\':■ V.
Jt»"^
V
ii.jn Liiiuni»» »iiin I - \' ■ wiJULxmjjm.iiijjiiiy.iâa,ajj»iLtiiiii" jm\'ii\' ■
u
■ -v | |
\'if | |
^ s ■ \' / | |
««s
»
\'Mi.\'
y-r y ff
.=3
»
\'.f
i-Vv.-
-■émmw
■.-tiV.,
te,
..Jl
IETS OVER STAATSSCHULDEN.
-ocr page 6-j I f A ♦ j >>!,rinj k yi r^ . t^nn r. . •
-ocr page 7-im
m
m
iJj
u
na machtiging van den kectoe-magniricus
Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
tegen de bedenkingen van de
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID,
TE VERDEDIGEN
op VRIJltAG deu 27stea FEBKUAKI 1885, des uaiuiddags te 3 uren ,
UOÜE
PROEFSCHRIFT
tee vekkeijging van den &eaad
gebol-en te Utebcht.
Utrecht,
Gebr. VAN DER POSï.
1885.
-x
: \' > • ■ % *
r -Ik
f
-Vv ■ |
___ | |
vi-- ■• » |
r 1 | |
\' VI w l |
- |
* m* |
^___^
in^ïiiMüm
In iederen welgeordenden Staat behoort het
regel te zyn dat de gewone uitgaven door de
gewone inkomsten worden gedekt en dat zou
by een zuinig en verstandig beheer ook gemak-
kelijk het geval kunnen wezen. Maar bij het
beste beheer zal het toch altijd kunnen geschie-
den dat dit evenwicht verstoord wordt door
onverwacht tekort op geraamde ontvangsten of
door de noodzakelijkheid van onvoorziene uit-
gaven , voor den aanleg van kostbare wegen
of kanalen of voor andere productieve werken.
In dat geval zijn er drie middelen om het
ontstane tekort te dekken:
a. het gebruik van in vroegere jaren opgelegde
gelden.
1
-ocr page 10-2
h. het heffen van buitengewone belastingen,
c. het aangaan van schuld.
De overschotten van vorige jaren, zoo die
er zijn, zijn echter meestal te gering om er
groote tekorten mede te dekken.
Het zij mij vergund alhier de woorden aan
te halen van Mr. S. Yissering in zijn boek
over praktische staathuishoudkunde, welk werk
my bij het samenstellen van dit geschrift,
dikwijls tot leidsman en steun heeft gediend.
„Is het mogelijk een buitengewone belasting
te heffen, dan is het zeker een goed middel;
want al is de last op een oogenbhk zwaar,
men belast zich niet voor de toekomst, die
zeker zijn eigen lasten en bezwaren zal mede-
brengen. In de zeventiende en achttiende eeuw
werd dit middel veelvuldig toegepast, het eene
jaar de 200\'\'® penning, het andere de 100\'*\',
soms in een jaar tweemaal de honderdste pen-
ning. Op deze wijze werd alleen van 16.72^—
1677 in Holland de som opgebracht van 65
millioen gulden. Ook de achttiende eeuw,
Mr. S. Vissering, Handboek der Praktische Staat-
huishoudkunde, 3de deel. pag. 204.
ofschoon voor de repuHiek veel rijker aan jaren
van vrede en rust, gaf menig voorbeeld van
buitengewone Quotisatiën. Alles van dien aard
werd echter overtroffen door de rampvolle jaren
1795 tot 1805, toen in het Bataafsche ge-
meenebest jaar op jaar buitengewone heffingen
moesten worden betaald waarvan het gezamen-
lyk bedrag op byna 340 millioen gulden geschat
wordt.
Maar die buitengewone inspanning was nog
onvoldoende. Tegelijk werd de staatsschuld jaar
op jaar ontzettend vermeerderd, zoodat de
rentelast tusschen 1795 en 1804 van 24% tot
ruim 34 millioen steeg."
En zoo kom ik als van zelf tot het nood-
zakelyke van het derde middel, want het is
duidelijk dat wanneer de uitgaven moeten ge-
schieden en de twee vorige middelen niet afdoende
zyn of in \'t geheel niet toe te passen, men zal
moeten besluiten tot het aangaan van schulden,
waartegen dan ook geen redelijk bezwaar kan
bestaan, want buiten het geval van oorlog,
kunnen er toestanden ontstaan waarin spaarzaam
zijn ontydig en zeer nadeelig zou kunnen zyn.
Tot het aangaan van schulden voor productieve
-ocr page 12-werken, als droogmaken van meren, aanleg
van kanalen, spoorwegen en wat dies meer zij,
kan geen bezwaar bestaan, omdat de opbrengsten
welke uit die werken kunnen worden verwacht,
in den regel voldoende zyn zullen om tot betaling
van rente en aflossing te dienen, hetzij als
direkte opbrengsten, als verkoop van land of
kanaalgelden of winst op het vervoer, hetzij
dat de meerdere welvaart de bevolking toelaat
iets hoogere belasting te heffen.
De Staat die eene schuld aangaat, sluit met
dengeen, die hem kapitaal verschaft, een over-
eenkomst , waarbij hy tegen ontvangst der gelden
zekere verplichting op zich neemt, om iets te
geven of te doen. Het schijnt dus dat de Staat
in dezen een geheel privaatrechtelijke handeling
doet en zich te onderwerpen heeft aan de
gewone regelen van het Burgerlyk Wetboek,
art. 1269 en volgende, indien men toch den
Staat in dezen niet beschouwt als staande als
Souvereine macht, tegenover den geldschieter,
maar als zedelijk hchaam. Hieruit volgt dat de
verbintenissen door den Staat aangegaan als
zedelijk hchaam niet kunnen worden aangemerkt
als te zijn een schuld van het volk en dat dus ook
in geen geval de leden van dat volk persoonlijk
kunnen worden aangesproken wegens zulke ver-
bintenissen; evenmin als b. v. wegens overeen-
komsten met aannemers of leveranciers.
Sommigen beweren dat men wel degelijk de
schuld van den staat een schuld der gezamen-
lijke leden mag noemen , en bouwen hierop de
leer dat het mogelijk en billijk is, zoowel
tegenover de sehuldeischers als tegenover de in-
gezetenen, de staatsschuld over te wijzen op de
individueele leden des volks als schuldenaren in
verhouding tot elks vermogen of elks aandeel
in de belastingen. Dit denkbeeld schijnt het
eerst opgeworpen te zyn door Arch. Hutcheson,
een lid van het Engelsche parlement onder
Georg I in het begin der achttiende eeuw. In
Noord-Amerika nog na den vrijheidsoorlog zyn
er stemmen opgegaan om de kolossale schuld
over de leden te verdeelen en zoo met één slag
af te doen, maar het schynt dat bij de practi-
sche Amerikanen zulk een voorslag allerminst
byval vond.
Indien dus de staat van zijne Souvereine
macht misbruik maakt om zijne verhouding tot
de sehuldeischers te veranderen pleegt hij on-
recht. De regeeringen hebben zich aan dat be-
ginsel niet altijd gestoord. Gredwongen conver-
siën , rente-reductiën , tierceeringen, répudiatie
zijn aan de orde van den dag geweest en
komen nog wel voor. In de zeventiende eeuw,
toen de schatkist des konings en die van den
staat één waren in vele landen, was het daar
regel dat de vorsten hunne schuldeischers niet
voldeden. Bij Macaulay, History of England
vindt men vermeld, dat "Willem III in 1688
met de omwenteling in Engeland invoerde, dat
de goede trouw van den staat tegenover de
schuldeischers, hetgeen in Holland reeds lang
regel was geweest, ook geldend werd in Groot-
Brittannie.
Het tweeledig karakter van den Staat heeft
zich reeds menigmalen vertoond bij de wyze
waarop de schuld werd aangegaan, b. v. by
gedwongen leeningen, uitgiften van papiergeld
met wettelijken koers, betahng der ambtenaren
met schatkistbiljetten.
Yan het laatste geval zegt mr. S. Yissering:
Mr. S. Vissering, Handboek der Praktisebe Staathuis-
houdkunde, deel pag. 310.
„Betaling der ambtenaren in schatkistbiljetten,
„uitgifte van papiergeld met wettelyken koers, ge-
„dvs^ongen leeningen, laten zich in zulke gevallen
„in zooverre verklaren en verdedigen dat de
„schuld door den Staat aangegaan een verplich-
„ting is, die hij als Souvereine macht zynen on-
„derdanen oplegt, gelykstaand met elk andere
„belasting."
Er bestaat echter een groot onderscheid , dunkt
mij, tusschen dergelijke geldmakerijen en belasting,
daarin dat belasting tracht allen gelijkelijk, in
evenredigheid van hun vermogen te treffen en
de bovengenoemde middelen maar een deel der
bevolking treffen. Maar eens aangegaan krygen
zulke schulden toch ook onmiddellijk een privaat-
rechtelijk karakter; ook al is het aangaan van
schulden door den Staat niet in alle opzichten
te yergelyken met het schulden maken door
particulieren. Een voornaam onderscheid is voor-
zeker dat het bestaan van den Staat als on-
eindig kan worden aangemerkt, hetgeen van
personen allerminst maar ook niet van de andere
zedelijke lichamen wordt verondersteld. Zoo-
doende kan de Staat schulden aangaan op zeer
langen termyn, b. v. honderdjarige jaarrenten.
of zelfs zonder eenigen termijn voor de aflossing
te noemen. Ook daardoor komt het dat zyn
crediet op een andere wijze wordt beoordeeld
dan dat van bizondere personen of andere zede-
lijke lichamen. De eerste grondslag echter ook
van het Staatscrediet is goede trouw, hoewel
dat uit de geschiedenis van verscheidene Staten
niet is op te maken. Zweden, Oostenrijk, Spanje,
Portugal, Griekenland, eene reeks Zuid-Ameri-
kaansche Staten hebben op vele wijzen dien
regel geschonden en getoond dat het hun alleen
te doen was geld in handen te krygen en toch
is het publiek, slecht voorgelicht waarschijnlyk,
steeds geneigd op nieuw aan die staten geld te
verschaffen hoe dikwyls het ook door nieuwe
Conversiën is bedrogen.
Eensdeels is het te verklaren uit het goed
vertrouwen dat men in den regel nog heeft in
de toekomst, de hoop dat de regeeringen einde-
lijk eens zullen besluiten het land zuinig en
naar gezonde regelen te besturen; want ten slotte
zal het toch blyken dat de kwade trouw der
regeeringen niet voordeeUg voor het volk kan zijn.
Wanneer de Staat geld noodig heeft en schuld
moet aangaan, dan maakt hij gebruik van het
9
middel van crediet om zich kapitaal te laten
verstrekken door degenen die er over hebben te
beschikken , onder verschillende vormen als daar
zijn:
Uitstel van betaling : wanneer de Staat zich
goederen laat leveren of diensten laat bewijzen,
die hy eerst later betalen zal. Een heilzame
maatregel van orde is daarby , dat de schuld-
eischers verplicht zijn hunne vorderingen binnen
zekeren bij de wet bepaalden termijn in te
leveren op straffe van „te zullen worden gehou-
den voor verjaard en vernietigd." Of de Staat
het recht heeft deze Clausule er bij te zetten
is een andere vraag, die hier echter niet ter
zake doet.
Ook zouden onder uitstel van betahng kunnen
gerangschikt worden de pensioenen van Staats-
en Gemeente-ambtenaren waarvoor genoemde
ambtenaren zei ven hebben bijgedragen ; immers
die pensioenen zyn dan in waarheid een schuld,
een uitgestelde betaling.
Yerdere vorm van schuld is de promesse,
wanneer de Staat rentegevende of rentelooze
betalingsbeloften afgeeft, die hetzij op vertoon
of op een bepaalden tyd , voldaan moeten wor-
10
den. Hieronder vallen schatkistbiljetten , inlos-
baar papiergeld.
Yerder kunnen voorkomen assignatiën wan-
neer de Staat op zyne toekomstige inkomsten
aanwijzingen afgeeft en door bankiers of door
de ontvangers der schatkist zelve laat discon-
teeren; anders ook wel genaamd: anticipatie-
biljetten. Yooral in Frankrijk vroeger zeer in
gebruik, wanneer de pachters der publieke
middelen verzocht of gedwongen werden voor-
schotten te verleenen aan den Staat op de belas-
tingen die nog moesten geïnd worden.
Dat dit middel dikwijls tot groote ongele-
genheden en verwarring kan leiden, is te be-
grijpen.
Yerder verbruikleen , wanneer de Staat, bij
uitdrukkelijke overeenkomst op verschillende
wyze onder verplichting van intrest betaling en
aflossing geld opneemt; hieronder behooren
onze gewone geldleeningen, waarop ik straks
terugkom.
Een laatste vorm is wel hypotheek of pand
op [goederen verbonden door den Staat of ge-
meente ter nakoming zijner verplichtingen, by
Staten die bizonder slechte financiën hebben zeer
11
in gebruik zooals Turkije , Peru en dergelyken.
In 1831 is het zelfs nog in ons land voor-
gekomen dat de opbrengst der grondbelasting
verbonden werd voor de aan te gane schuld.
Verbruikleen of de gewone by ons voorko-
mende geldleeningen zijn nog te onderscheiden
in gedwongen en vrywillige leeningen. De
gedwongen leeningen zyn in buitengewone om-
standigheden te verontschuldigen, zeker zijn
ze nooit een bewys dat het volk vertrouwen
in de regeering stelt, dat deze eene goede re-
geering is.
Vrywillige geldleeningen kunnen op de meest
verscheidene wijze worden aangegaan zoowel
wat de voorwaarden betreft als de personen met
welke de verbintenis door den Staat wordt
aangegaan. Yaste regelen zouden hier wel niet
voor te geven zyn. Takt, behendigheid, geluk
van den Minister van Financiën doen hier alles
af. Terecht zegt hieromtrent Mr. S. Yissering:
„Naarmate het sluiten eener geldleening voor
„den Minister van Financiën meer eene zaak
„van takt en behendigheid is behoort er scherper
„toegezien te worden dat niet ter wille van een
„oogenblikkelijk voordeel, de wezenlyke en
12
„duurzame belangen van den Staat worden ver-
„waarloosd."
De hoofdvragen die zich voordoen bij het
aangaan eener vrijwillige leening zijn eenigszins
deze:
Zal de Staat onmiddellijk met het publiek
handelen dan wel de tusschenkomst van bankiers
en andere personen inroepen ?
Zal de leening binnenlands en buitenlands of
alleen binnenlands worden aangegaan?
Zal de schuld worden aangegaan al pari of
beneden pari?
Zal de Staat zich verbinden tot aflossing der
schuld op bepaalde tijdstippen?
Zal de Staat voor de rentebetaling nog be-
paalde waarborgen aanbieden even als voor de
aflossing ? en zoo zyn er waarschijnlijk nog meer
vragen te doen.
Ook komt er nog de vraag bij te pas, en
dat wel voor het geldbeleggend publiek de voor-
naamste, zal het geschieden met eenvoudigheid,
klaarheid en goede trouw , want het blijkt wel
dat de meest kundige en ingewikkelde operatiën
niet altijd de voordeeligste zyn geweest voor het
publiek.
13
Yoor een solieden , solventen Staat als de onze
zal zeker een openbare uitschryving al pari bin-
nenlands de beste en meest eenvoudige zijn, maar
dan moet ook het beleggend publiek niet bedreigd
worden met conversie en dergelijke kunstmiddelen
van met schulden overladen Staten ; by ons kan
men eerlijk te werk gaan. Tot staving dat een
openbare inschrijving de voorkeur verdient boven
eene overeenkomst met bankiers, zij het mij
vergund wederom de woorden aan te halen van
mr. S. Yissering, waarmede hy zegt van de
overeenkomsten met bankiers: „Zij (de bankiers)
„verleenen die tusschenkomst niet om met,het-
„geen trouwens billijk is, want zij hebben recht
„op belooning voor hunne moeite. Zy zullen
„ook niet verzuimen vergoeding te vragen voor
„de risico, die zy op zich nemen en die zy
„voorzeker breed zullen uitmeten. En welke
„kunstige middelen er ook uitgevonden worden
„om èn de procenten voor de provisie èn die
„voor het delcredere schijnbaar ten laste te bren-
„gen van het publiek dat eindelijk de wezenlijke
„geldschieter wordt, inderdaad zal het toch in
„de meeste gevallen ten slotte de staat zijn, op
„wien de schade nederkomt. Daarbij vergete
14
„men niet, dat de staat bij eene openbare uit-
„schrijving zijn voordeel doen kan met de con-
„currentie, die van zelf uitgesloten is, wanneer
„hij met eenen of weinigen — in \'t geheim,
„gelyk de aard der zaak meestal vordert —
„onderhandelt."
Een binnenlandsche leening is voor Nederland
beter dan eene buitenlandsche; vooreerst om
kosten van plaatsing te sparen, als ook om by
mogelijken tegenspoed der rentebetaling en aflos-
sing niet in moeielijkheden te komen. In landen
waar de kapitaalvorming niet zoo spoedig en
snel voortgang heeft gehad dat er een aanzienlijk
deel van den bespaarden opleg voor den publieken
dienst aanwezig is, moet natuurlyk het buitenland
helpen.
Yerder zal een leening al pari verre de voor-
keur verdienen boven eene beneden of boven
pari, welk laatste geval zeker niet veel zal
voorkomen en alleen daardoor wordt verklaard
dat het goed crediet van den debiteur, het
vooruitzicht op daling van den rentevoet of
overvloed van beschikbaar kapitaal zulk een
leening bizonder begeerlijk maken. Dan zullen
er welHcht kapitalisten zijn die zich ^ om hoogste
15
bieders te worden en voor vele jaren een zekere
en goede geldbelegging te verwerven, voor
\'t oogenblik een dergelijke opoffering getroosten
zullen. Maar de meest zuivere leening zal wel
zijn al pari als de schuldeischer evenveel betaalt,
als de schuldenaar erkent schuldig te zijn.
De leeningen beneden pari aangegaan kunnen
voor den geldschieter voordeelig zyn, voor den
schuldenaar zeker niet op den duur. Aanvan-
kelijk mag het schynen dat het voor den schul-
denaar voordeelig is wanneer by de uitgifte eener
2% percentsleening ad öO"!^ boven 50, b.v. tot
55 wordt ingeschreven; op den duur zal het
blijken nadeehg geweest te zyn, wanneer hij
in plaats van f 500, het dubbele moet aflossen.
Het is iets als de handeling van eenen verkwister,
die van den woekeraar 1000 gulden wenschende
te ontvangen, eenen wissel teekent voor een
bedrag 50 en meer percenten hooger.
De geschiedenis van vele staten bewijst dit,
niet het minst onze eigene geschiedenis van 1814
tot 1825, toen al de schulden van den staat
1) Mr. S. Vissering, Handboek der Praktische Staat-
huishoudkunde, deel, pag. 247.
16
werden geconverteerd in eene 2^)2 percents schuld
berekend tegen 50. Yan 1850 tot 1865 is van
deze schuld onder andere afgelost tot een bedrag
van 165 millioen gulden nominaal, maar in
deze jaren heeft de Minister van Financiën zelden
onder 60 percent kunnen inkoopen, meestal 2
tot 4 percent hooger, zoodat hieruit te berekenen
is, dat de staat daarop alleen een som van
ongeveer 18 millioen gulden verloren heeft. Gre-
vestigde schuld, in tegenstelhng van vlottende
schuld, kan aangegeven worden hetzy met be-
paalde personen, lietzy door de uitgifte van
schuldbrieven aan toonder. In het belang van
orde en regel en ook ter verzekering der rechten
van de schuldeischers is de overeenkomst met
bepaalde personen aan te bevelen om verschillende
redenen : als daar zyn, het juiste bedrag der
schuld is bekend; slordigheid en moedwilhge
knoeierij zijn buitengesloten en geheime ver-
meerdering \'der schuld wordt bijna onmogelijk
gemaakt aan de Regeering.
Yoor den effectenhandel zijn zeker schuld-
vorderingen aan toonder geriefelijker, want de
overdracht van schuldvorderingen op naam eischt
altyd tyd en onkosten, zoodat de handel daarin
17
vrij wel onmogelijk zou worden gemaakt; de
staten die de tusschenkomst der bankiers noodig
hebben, zullen dus wel genoodzaakt zijn obli-
gatiën aan toonder uit te geven. Bovendien is er
voor den staat een voordeel gelegen in schuld-
vorderingen aan toonder uitgegeven wanneer deze
verloren gaan; want hier ligt dan de verbintenis
in het schrift zelf, gaat dat verloren dan houdt
ook de verplichting tot betalen op, evengoed als
bij een muntbiljet. Het is echter een onbillijk
voordeel, dat door sommige regeeringen dan ook
zooveel mogelijk beperkt wordt door de bepaling
dat hij, die bewijzen kan dat een schuldbrief
aan toonder in- zijn bezit is verloren gegaan,
onder de noodige waarborgen de uitreiking van
eenen nieuwen titel kan vragen.
Hier te lande is het onderwerp geregeld bij
de wetten van 30 Mei 1847 (Staatsblad n®. 26)
en van 2 Mei 1851 (Staatsblad n\'\'. 26).
De meest geschikte vorm om met de schuld-
eischers bij het aangaan eener leening overeen
te komen, is wel het aanleggen van een Groot-
boek , hetgeen voor den schuldeischer wel veel
formaliteiten medebrengt maar toch ook groote
securiteit.
2
-ocr page 26-18
De nationale schuld dagteekent bij ons van
de Staatsregeling van 1798 af. Art.-201 zegt
het volgende:
„De schulden en verbintenissen vóór de invoe-
„ring der Staatsregeling gemaakt en aangegaan
„niet alleen door of van wege der Greneraliteit,
„maar ook van wege de onderscheidene provin-
„cien, de drie kwartieren van Grelderland, het
„Landschap Drenthe en Bataafsch Braband,
„werden verklaard en gehouden voor nationale
„schulden en verbintenissen van het geheele
„Bataafsche Yolk." Die schulden, zegt mr. J.
G. Kist in zijn werk „Het Grootboek van Open-
bare Schuld uit een Burgerlek oogpunt be-
schouwd", waren dus van den meest verschil-
„lenden aard zoowel wat de oorspronkelyke
„debiteuren aangaat als ten aanzien van den vorm,
„want er waren schuldbrieven aan toonder en op
„naam, losbare en onlosbare schuld, lijfrenten enz.
„Die schulden nu zouden vg. art. 202 der
„Staatsregeling van 1798 moeten verwisseld wor-
„den op eenparigen voet. De conversie werd
„onder Koning Lodewijk begonnen en nooit vol-
„tooid. De verwarde toestand bleef bestaan ; 17
„kantoren waren met de uitbetaling belast.
19
Aan dien toestand kwam een einde door het
aanleggen volgens de wet van 27 Januari 1809
van het Grootboek. Zooals blijkt uit de woorden
van den heer C. C. Six, was het doel dier wet
„behalve de langzame vermindering der schuld,
„ook den waren aard der schuld stellig te con-
„stateeren, derzelver administratie en comptabiliteit
„op goede en eenvoudige principes te baseeren en
„in zulk een aangelegen tak eens paal en perk
„te stellen aan alle twyfelachtigheden en ver-
„scheidenheden die het natuurlijk gevolg zyn der
„verschillende oorsprongen van de oude schulden,
„der gedeeltelijke onvoltooid gebleven conversie
„derzelve en vooral der rentebetaling op zooveel
„verschillende kantoren."
BF
Dergelijk Grootboek was reeds in Frankryk
ingevoerd bij de wet van 24 Augustus 1793.
Ook in Engeland was het bekend, gelijk dan
sommige bepalingen uit de Engelsche wetten op
het Bataafsch Grootboek werden toegepast. Onder
het Fransche bewind is de wet van 1809 uit-
1) Deze wet is te vinden in de verzameling van Besluiten
enz. van Koning Lodewijk van 1809, gedrukt ter Konink-
lijke Staatsdrukkerij en ook als Bijlage in gemeld werk van
mr. J. G. Kist.
20
dmkkelyk in stand gehouden en ook naderhand
na het herstel onzer onafhankelykheid is zij niet
afgeschaft, zoodat zij behoudens enkele veran-
deringen nog van kracht is, in zooverre zij niet
door latere wetten stilzwijgend is afgeschaft en
voor zooverre die latere wetten geene bepalingen
bevatten, strijdende met de bepahngen der vroe-
gere wet; want een groot gedeelte is in stryd
met de bepalingen der wet van 14 Mei 1814
Sb. 58 en de besluiten van 8 en 22 Dec. 1814
(Staatsblad 111 en 113.) Dat gedeelte is dus
voor afgeschaft te houden, in zooverre de be-
sluiten geldig zijn, hetgeen door den Hoogen
raad niet wordt erkend.
De geldigheid dier besluiten is wel eens be-
twyfeld op grond dat zy niet inhouden de ver-
melding dat de raad van State daarop is gehoord,
hetwelk bij art. 32 der Grondwet van 1814
reeds was voorgeschreven.
De eerste bemoeiing van het bestuur met het
Grootboek was het besluit van den Souvereinen
Yorst van 23 Februari 1814, welk besluit niet
1) Arr. H. R. 15 Mei 1849. Van den Honert. Ge-
mengde zaken deel IX.
-ocr page 29-21
in zijn geheel is gepubliceerd , maar aangehaald
wordt in eene publicatie van den Directeur-
der centrale kas van de nationale schuld te
vinden in de Nederlandsche Staatscourant van
3 Maart 1814 n". 52. Hierbij werd eene com-
missie benoemd van zeven leden welke onder
superintendentie van den Directeur-Generaal der
centrale kas van de nationale schuld belast zal
zyn met de zorg voor de conservatie van het
Grootboek en voor de zekerheid van inschrijvin-
gen in hetzelve. Bij de wet van 14 Mei 1814
Sb. 58, werd bepaald dat de toen bestaande
schuld zou worden geconverteerd en vervangen
door een nieuwe schuld terwijl tevens de op-
richting van een nieuw Grootboek werd bevolen.
De tweede bemoeiing der wetgeving met het
Grootboek vond plaats bij Art. 38 der wet van
den December 1822 Sb. 59 tot instelling
van een amortisatie syndicaat.
Een tweede Grootboek van Nationale Werke-
lijke Schuld, waarin een inschrijving ä 5 per-
cent zoude plaats hebben, werd opgericht na den
Belgischen opstand bij de wet van 6 Januari
1832. Dit Grootboek kwam onder hetzelfde be-
heer als het vorige. Bij de wet van 27 Sept.
22
1841 werd de vernietiging bepaald der uitge-
stelde Schuld welke moest worden overgeschre-
ven op de rekening van den Agent van Financiën
te Amsterdam, terwijl ter vervanging daarvan
een nieuwe Schuld groot f 71.396.000 in het
oude Grootboek der 2% percents Werkelijke
Schuld moest worden ingeschreven.
Een derde Grootboek werd opgericht in 1844
bij de wet van 6 Maart Sb. 14, houdende de
bepaling dat het zal worden aangelegd voor
3 percents Nationale Schuld waarin de vrijwil-
lige leening ad 127 millioen zoude worden in-
geschreven , en waarop wederom dezelfde bepa-
lingen zouden van toepassing zyn als bij de
vorigen.
Het vierde Grootboek werd aangelegd volgens
art. 6 , wet 25 Juni 1844, Sb. 28 , tot aflossing
en verwisseling van Nationale Schuld en wel
van de 5 percents leening, ingeschreven in het
tweede Grootboek. Die verwisseling geschiedde
in 4 percents inschry vingen en waarop al de
bepalingen weder toepasselyk zijn der vorige
Grootboeken.
Het Koninklijk besluit van 20 Februari 1850,
Sb. 8 bevat eene . verandering van het besluit
23
van den Souvereinen vorst van 22 Dec. 1814,
Sb. 43 , houdende reglement op de overschrijving.
Bij gemeld besluit wordt een invoeging in het
besluit van den Souvereinen vorst vastgesteld,
waarby ook aan hen die buitenlands wonen de
bevoegdheid gegeven wordt om hunne handtee-
kening ten overstaan van een notaris te stellen
op een door dien beambte af te geven declaratoir
en dit declaratoir behoorlyk gelegaliseerd by het
Grootboek in te leveren.
Welke is nu het burgerlyk rechtelijk karakter
van inschryving op het Grootboek? Hierby zijn
twee gevallen op te merken: of de schuld die in
het Grootboek wordt ingeschreven bestond reeds
vóór de inschrijving, of zij was nieuw.
Yooreerst dus welke is het burgerlyk rechtelijk
karakter van de inschrijving van vóór de in-
schrijving bestaande Schuld?
Toen het Grootboek werd ingevoerd, beston-
den hier, gelijk boven is aangegeven, de
meest verschillende soorten van schulden, met
zeer verschillende rente en zeer verschillende
bewijsstukken. De wet van 1809 art. 1 bevat,
dat alle die rentebrieven, obligatiën of andere
afgegeven bewijzen zouden worden ingetrokken
24
en de Schuld zoude worden ingeschreven in een
Grootboek , hetwelk daartoe zal worden aangelegd.
De oude verbintenissen werden dus allen ver-
nietigd en een nieuwe verbintenis in de plaats
gesteld ; gelijk de fransche wet het uitdrukte :
„Le grand livre de la dette publique sera le titre
„unique et fondamental de tous les créanciers de
„la république"
Het doel van onze wet was den waren stand
der publieke schuld te constateeren en de admi-
nistratie op goede en eenvoudige principes in
te richten; het eenige middel daartoe was dan
ook al de oude stukken op te ruimen en daarvoor
nieuwe in de plaats te stellen, die éénen oorsprong
hadden, namelijk inschrijving op het Grootboek.
Die inschryving was de eenige titel, de eenige
grond der Schuld; daarom werd dan ook by de
invoering van het Grootboek na verloop van den
termyn voor de inschryving gesteld, geene rente
meer uitbetaald van de oude Schuld. Art. 3,
wet van 1809 bepaalt: „De renten en inte-
„ressen zullen voor dat de inschrijving plaats heeft,
1) Loi qui ordonne la formation d\'un Grand-Livre de la
dette publique du 34 Avril 1793. Art. 7.
25
„worden aanbetaald tot zoodanigen tyd als bij de
„oproeping zal worden kenbaar gemaakt, na welk
„tijdstip de renten der ingeschreven kapitalen op
„het Grootboek zullen aanvangen te loopen." Na
dat tijdstip dus hield de oude Schuld op te bestaan,
geen renten werden meer betaald; zij heeft dus
geen uitwerking meer; alleen geeft zij recht op
inschrijving in het Grootboek. Aan die latere
inschrijving waren de volgende nadeelen of straffen
verbonden volgens art. 5:
„In het eerste jaar verbeurt degene die na den
„vastgestelden termyn doet inschrijven V12 van
„de jaarlijksche rente per maand; in het tweede
„en volgende jaren V24 der jaarlijksche rente voor
„iedere verzuimde maand, die op de eerste twaalf
maanden volgt.
Hetzelfde beginsel ligt ook ten grondslag aan
de wet van 14 Mei 1814 Staatsblad 58, waarbij
het nieuwe twee en een half percents Grootboek
werd aangelegd; met dit onderscheid echter dat
hier eene conversie tot stand kwam en alle
inschrijvingen \'t zij met één percent \'t zij zes
ten honderd intrest werden geconverteerd in een
inschrijving van 2V2 percent. Daarenboven
werd een grootboek van uitgestelde schuld inge-
26
voerd voor dat gedeelte der openbare schuld dat
sinds de tiercering geen rente droeg. Tot
het bekomen der inschryving in het nieuwe
Grootboek werd daarenboven behalve het bewijs
van inschryving in het oude Grootboek eene
evenmatige by storting van geld geëischt. Hier
verandert dus, behalve de verbintenis zelve, ook
het voorwerp der verbintenis. De Staat verbindt
zich niet alleen op andere wijze maar ook tot
andere praestatie. De oude schuld hield echter
met het loopende jaar 1814 op, na welk jaar
geen intresten meer betaald zouden worden op
de oude schuld; volgens art. 3 der wet van
1814, waarby bepaald werd: „De tegenwoordig
„ingeschrevene schuld, zal moeten geconverteerd
„zijn gedurende dit jaar en daarop zal geen
„verdere intrest dan over het loopend jaar 1814
„betaald worden." De Staat beschouwde zich hier
dus geheel als souvereine macht, maar handelde
hierin niet tegen art. 1134 van den code, tegen-
woordig artikel 1374 Burgerlijk Wetboek, waarby
werd bepaald dat wettelyk gemaakte overeen-
komsten niet kunnen herroepen worden dan met
wederzydsche toestemming of uit hoofde der rede-
nen welke de wet daartoe voldoende verklaart.
27
Die redenen nu geeft de wet van 1814 in
zynen aanhef op als noodzakelijk ter goedmaking
der onvermijdelijke kosten , welke de oprichting
van het leger, de aanbetaling der verwachtende
rente van de nationale schuld en de nieuwe
regeling van verschillende andere takken van
het algemeen bestuur eischten.
Inschrijving op een Grootboek van Schuld
die vroeger reeds op andere wijze bestond is te
houden voor schuldvernieuwing. Er wordt eene
nieuwe schuldverbintenis gesteld in de plaats
van de oude welke daardoor vernietigd wordt:
art. 1449 1° B. W.
De oude verbintenis steunde op overeenkomst,
op verbruikleen of dergelyke. De nieuwe ver-
bintenis is van anderen aard; zij hangt af van
de uiterlijke daad van inschryving in een boek.
Wanneer de schuldeischer tot zeker bedrag
in dat Grootboek is gecrediteerd, dan is de
Staat voor dit bedrag zyn schuldenaar, onver-
schillig hoe en waarom die naam op dat boek
is gekomen, zoo zelfs dat wanneer eenig bedrag
op dat boek bij vergissing is geschreven, die
vergissing niet kan worden hersteld zonder toe-
stemming van hem, op wiens rekening dusda-
28
nige post is overgebracht. Art. 18 van het
besluit van den souvereinen vorst van 1 December
1813, Stbl. 113. Evenzoo wanneer de inschrij-
ving van rentebrieven of obligatiën door den
houder is verzuimd bestaat er geene schuld. De
Staat erkent dan dien schuldeischer niet en
betaalt geen rente. Is de termijn voor inschry-
ving verloopen dan verliest de schuldeischer zyn
recht en is het verzuim, onherstelbaar. De ver-
bintenis , die uit eene inschrijving in het grootboek
resulteert, zou men een formeele kunnen noemen
afhankelijk van een uiterlijke daad, van een
formaliteit. „Het is onverschillig of er geld ge-
„leend of waarde genoten is of niet", zegt mr.
J. Gr. Kist ter aangeh. plaatse. De vraag is
alleen of hy die beweert schuldeischer te zijn
op de boeken gecrediteerd is of hij op het
Grootboek als schuldeischer voorkomt? Is dit
zoo, dan is hij ook schuldeischer en de Staat
aan hem verbonden; alzoo onafhankelyk van
materieele oorzaak.
De verbintenis uit het Grootboek ontstaande,
is dus niet te brengen onder de soorten in het
Burgerlijk Wetboek genoemd. Zij ontstaat, niet
uit overeenkomst. „Zy behoort," zegt mr. J. G.
29
Kist, pag. 18 „tot dezelfde hoofdsoort van
„verbintenissen als die welke uit handelspapier
„ontstaan. Zy ontstaat uit . schrift , uit eene
„betalingsbelofte. Die belofte wordt niet op dezelfde
„wijze gegeven, als die van den wisselschuldenaar
„of van den schuldenaar uit papier aan toonder,
„die beide eene door hen onderteekende belofte
„van betaling in handen des sehuldeischers geven,
„terwyl de schuldeischer hier door zijn schulde-
„naar voor zeker bedrag in diens boeken wordt
„gecrediteerd. De betalingsbelofte bestaat hier
„dus alleen in een schriftelyke erkenning van
„den schuldeischer in de eigen boeken des schul-
„ denaars. Die boeken ontleenen hunnen waar-
„borg en hunne zekerheid aan de bizondere hoe-
„ danigheid des schuldenaars; de schuldenaar toch
„is de Staat.
Het karakter van inschryving van nieuwe
schuld is eveneens tweeërlei. Plet kan geschieden
in een bestaand Grootboek of in een nieuw
opgericht. Een eerste voorbeeld van nieuwe
inschry ving in een bestaand Grootboek, levert
de wet van 31 Dec. 1819, Stbl. 62, houdende
vaststelling van middelen tot stijving van \'s Rijks
schatkist.
30
Art. 1 der wet bepaalt:
„Hetgeen de inkomsten aangewezen ter be-
„strijding der Staatsuitgaven, behoorende tot
„de dienst van 1819 en vroeger in de werkelijke
„opbrengst mogten komen te blijven onder
„het benoodigde ter geheel kwijting dier uitgaven
„zal successievelijk worden aangevuld door de
„daarstelling van een genoegzame hoeveelheid
„Werkelijke Schuld.
Art. 2. „De diensvolgens in het Glrootboek der
„Werkelijke Schuld in te schrijven kapitalen,
„zullen in allen opzichte een gewoon gedeelte der-
„ zelve schuld uitmaken en rente dragen van den
„dag af van het half jaar, waarin de inschrijving
„plaats heeft.
Art. 3. „De aldus daar te stellen Werkelijke
„Schuld, welke de som van vier en twintig mil-
„lioenen nominaal kapitaal niet zal mogen te boven
„gaan, zal door tusschenkomst van het Amortisatie
„Syndicaat worde te gelde gemaakt," enz.
De nieuwe inschrijving stelde dus de schuld
daar, door de inschrijving alleen ontstond de
verbintenis, die vatbaar is om te worden te
gelde gemaakt. Geen terleengeving, geen mutuum
is de bron der verbintenis, maar de inschrijving
31
zelve. De opemng in het Grootboek van eene
rekening doet de verbintenis ontstaan tot het
in die rekening vermeld, bedrag. De eerste op-
richting van QQn nietiw Grootboek had plaatsin
1832, naar aanleiding der wet van 6 Januari
1832 , Stbl. 9 , tot dekking der kosten veroorzaakt
door den Belgischen opstand. Yooreerst werd
bepaald dat in dit Grootboek niet meer zoude
worden ingeschreven dan 28 millioen gulden,
later is dit bedrag aanmerkelyk uitgebreid totdat
het Grootboek tengevolge der wet van 25 Juni
1844, Stbl. 28, definitivelijk is gesloten.
„Aldus," zegt Mr. J. G. Kist, „wordt op het
„Grootboek een rekening geopend, eene inschry-
„ving gedaan; die inschrijving wordt uitgegeven,
„te gelde gemaakt, verwisseld, in ruiling gegeven,
„in een woord, die inschrijving is het voorwerp
„van overeenkomsten. Zij is een voorwerp van
„waarde, eene onlichamelijke zaak , eene inschuld.
„ Die hoedanigheid ontleent zij aan de verbintenis
„van den Staat, welke daardoor geboren wordt.
„Die inschrijving zelve is dus een bron van ver-
„bintenis. Een inschryving op het Grootboek
„van een zeker bedrag is een schuldbekentenis
„van den Staat voor dat bedrag. Zoodanige in-
32
„schryving kon dus dat bedrag even goed ver-
„tegenwoordigen als een papier aan toonder, eene
„obligatie of certificaat. Even als het stuk papier,
„de roerende zaak die van hand tot hand gaat
„by papier aan toonder de verbintenis vertegen-
„woordigt of als het v^are verlichamelykt, zoo
„vertegenwoordigt de inschrijving in het Groot-
„boek de daardoor gegronde verbintenis. Dit
„boek echter is uit zijnen aard aan een bepaalde
„plaats gehouden, het blijft in het bezit en onder
„de hoede des schuldenaars. De verbintenis zelve
„wordt daardoor eenigszins geïmmobiliseerd en ge-
„lijk men by papier aan toonder het kapitaal dat
„het voorwerp der verbintenis uitmaakte, zich als
„een roerend goed voorstelt, zoo denkt men zich
„bij inschrijvingen op het Grootboek het verschul-
„digde kapitaal als onroerend goed."
Hier wordt het verschil tusschen schuldvor-
deringen op naam en aan toonder voorgesteld
als tusschen onroerend en roerend. Er is echter nog
een ander, grooter verschil. Papier aan toonder kan
zijn eigendom dat door eenvoudige overgave van
eigenaar verandert, omdat de verbintenis hierbij
verbonden is aan eene lichamelyke zaak, aan
het papier. Dit papier is eene zaak van waarde;
33
ieder die het in zy ne macht heeft, kan er
hetahng op yorderen. Alzoo moet men niet
zeggen eigendom der schuldvordering aan toonder
maar van het papier aan toonder. Er is onder-
scheid tusschen het zakelijk recht op het papier
en het persoonlyk recht uit het papier , welke
niet altijd samengaan. By diefstal h.v. heeft de
bestolene wel het recht van revindicatie tegen
den bezitter van het papier; maar hy is geen
schuldeischer van de uit het papier ontstane
vordering; hij heeft geen recht van vorderen
tegen den schuldenaar. Schuldvorderingen op
naam echter zyn persoonlyke verbintenissen
tusschen twee of meer personen, een vinculum
juris, een rechtsband tusschen die personen. De
acte, waarby die verbintenis is aangegaan, is
alleen een bewys van de handeling. Al werd
men bezitter van zoodanige akte, toch zoude
men daardoor geen schuldeischer worden, geene
vordering kunnen doen gelden. De cessie van
eene schuldvordering op naam is dus geen over-
dracht van rechten op een voorwerp, maar van
rechten op een persoon. Art. 668 B. W. spreekt
nog van rechten op het voorwerp, hetgeen dus
niet juist is uitgedrukt.
2
-ocr page 42-34
Bij overdracht van inschrijvingen op het Groot-
boek is eigenlyke overgave van de verbonden
zaak niet mogelijk, v^^ant de inschrijving is niet
in het bezit des schuldeischers, maar blijft onder
bewaring des schuldenaars. Er is geen los
papier, drager der verbintenis; een eigenaardig
middel is daarop gevonden, namelijk de inschrij-
ving van het recht op het Grootboek. De ver-
bintenis van den staat jegens den houder van
rekening op het Grootboek ontstaat uit de
inschrijving; door de bijschryving van het recht
wordt die verbintenis gewyzigd ten voordeele
van derden. De staat heeft zich bereid verklaard
om ook die rechten op zyne boeken in te schrijven
en verbindt zich daardoor om ook die rechten
te eerbiedigen.
Nu wij gezien hebben hoe de schulden ont-
staan en gevestigd worden, moeten wij ook een
weinig stilstaan bij het wijzigen en aflossen van
de schuld.
Het aflossen kan geschieden door inkoop ter
beurze of door uitloting, beide zeer rechtvaardige
middelen.
Tot het wijzigen der schuld komen voorna-
melijk in aanmerking tweeërlei middelen.
35
Yooreerst de staat maakt gebruik van zijne
souvereine macht en gelast de verwisseling,
hetgeen gedwongen conversie genoemd wordt,
een hoogst onbillyk middel, waarbij de Staat
zich schuldig maakt aan onrecht, verbreking
van verbintenissen en waarbij zelfs de schijn
van eerlijkheid niet wordt bewaard en waartegen
geen middel is te vinden dan revolutie, een
middel dat in deze toch niet is aantebevelen.
De schuldeischers kunnen zich in dit geval
troosten met de overweging dat het wel nood-
zakelijk zal zijn. Bij ons heeft in het jaar 1814
een gedwongen conversie plaats gevonden welke
in plaats van nadeelig te zyn voor de schuld-
eischers , zoo voordeelig was dat zy zich gaarne
onderwierpen.
Daarentegen is by ons ook een voorbeeld be-
kend van gedwongen conversie met krenking
van de rechten zoo al niet van de oogenblikke-
lijke belangen der schuldeischers by de verwis-
seling der uitgestelde schuld in werkelijken in
1841, Wet van 27 Sept. 1741 Stbl. 35.
„De volstrekte noodzakelijkheid om de uitge-
„ stelde schuld geheel op te ruimen moge dien
„maatregel al kunnen verontschuldigen en men
36
„moge al kunnen aanvoeren dat niemand schade
„leed toen de regeering de ééne schuld tegen de
„andere volgens beider beursprys omruilde, het
„kon toch niet als eene daad van goede trouw
„geroemd worden dat de Staat de houders der
„uitgestelde schuld dwong, hem hunne vorderin-
„gen af te staan tegen een koers, die door zijne
„eigene vroegere handelingen en tekortkomingen
„zoo laag was geworden." (Mr. S. Yissering,
Handboek der Praktische Staathuishoudkunde.)
Een „vrijwillige" conversie heeft meestal ten
doel om de rentelast van Staat of Stad te
verminderen. Dat dit niet altyd het geval is
bewijst de conversie door de stad Amsterdam
bewerkstelligd in 1828, waarby wel de hoofd-
som verminderd werd, maar de rente vermeerderd.
Om een vry willige conversie mogelijk te maken
is het noodig dat twee dingen samentreffen,
ruimte van beschikbare middelen in de schatkist
en een algemeen hooge stand van den koers
der publieke effecten. En daarin ligt het juist
dat de conversie schynbaar vrywillig is. Want
staan de andere effecten laag genoteerd dan zal
de geldbelegger aflossing in plaats van conversie
verkiezen en , als velen dat doen , mislukt de
37
conversie geheel, dan w^ordt het doel geheel
verydeld en was eenvoudige amortisatie beter.
Dan is de conversie veroordeeld en een mislukte
kunstgreep geworden.
De voorwaarden van verwisseling worden
dikwerf zoo kunstig gesteld dat de sehuldeischers
zelf wedijveren in spoed om tot de conversie
toe te treden, zoo bij ons in het jaar 1844 toen
de 5 percents werkelijke schuld in 4 percents
werd geconverteerd. Het plan werd op dezen
voet aangelegd dat de verwisseling (of by wei-
gering daarvan door den schuldeischer de aflos-
sing) by reeksen, door uitloting te bepalen,
plaats heeft en dat deze voordeelen voor de eerste
reeksen grooter zyn dan voor de latere, terwijl
tevens aan alle houders gelegenheid wordt ge-
geven zich vry willig ter conversie aan te melden
met het genot van de hoogste der uitgeloofde
bijpassingen. Men kan hier h.v. stellen dat zij
die in de eerste reeks vallen een toebaat zullen
genieten van 4 % ; de volgende 3 % ; maar dat
allen , die zich voor de uitloting aanmelden de
voUe 4% zullen ontvangen. De vermindering
van den rentelast gaat dus gewoonlyk gepaard
met vergrooting van het nominaal kapitaal als
38
middel om de geldbeleggers tot conversie te
verlokken.
Dit bezwaar wordt door de Regeering in den
regel weinig geteld met het oog op het eigen-
aardig karakter der Staatsschuld. Deze heeft
toch meestal zulk een hoogte bereikt dat het de
gedachte aan volkomen aflossing schijnt buiten
te sluiten. Conversie tot vermindering der rente
schijnt mij toe een zeer mooi woord te zijn,
maar ook niets meer, want meestal leidt het in
het vervolg tot verkwisting en tot verhooging
der schuld; terwijl de schuld eindelek wel eens
zoo hoog zou kunnen loopen dat er in werke-
lijkheid aan geen volledige aflossing meer te
denken was en in tijden van oorlog of revolutie
het geldbeleggend publiek zou bemerken zijn
vorige besparingen kwijt te zijn.
Niettegenstaande deze en dergelijke redenen ,
voldoende dunkt mij, om eene conversie te ver-
oordeelen, zijn er die het integendeel verdedi-
gen; zij zeggen o. a.: „Men mag niet uit het
„oog verhezen, dat de leeningen welker rente-
„voet men wil verminderen, door de inschrijvers
„zijn genomen meestal met het oog op duurzame
„belegging; althans zoo duurzaam als met de
89
„daarby gestelde voorwaarden van aflossing kan
„worden opgemaakt." In dit licht beschouwd,
zijn aan eene conversie van schuld voor den
houder van zoodanige schuldbrieven twee na-
deden verbonden, nl.
a. dat hij zijn geld terug erlangt op een tydstip,
dat hij er misschien niet op had gerekend en
b. dat hij het op nieuw willende plaatsen ,
zich met lagere rente moet tevreden stellen.
„Wanneer" gaan zij voort, „men aan deze
„werkelijke of schijnbare bezwaren te gemoet
„komt, kan niemand , hoe nauwgezet ook, een
„zedelykheidsargument aanvoeren tegen eene con-
„versie, wanneer die blijkt te zyn in het belang
„der schuldenaars en wanneer de voorwaarden ,
„waarop de bestaande leeningen zyn aangegaan,
„geene bepalingen bevatten welke zich er tegen
„verzetten."
Het eerste bezwaar wordt weggenomen door
te bevorderen dat de houder van schuld het
kapitaal dat hij ontijdig zoude terug ontvangen,
weder kan plaatsen in de nieuwe leening. (Dat
het tegen lager rente is, wordt nu vergeten).
Het eerste bezwaar beschouwen zij meer schijn-
baar dan werkelijk, „want," zeggen zij, „volgens
40
„de afiossings voor waarden hangt als van zelf
„iederen houder ieder jaar de aflossing van zijne
„aandeelen als het zwaard van Damocles boven
„het hoofd." Juist zyne nummers kunnen uit de
bus komen, zoodat niemand der houders, (en
dat is van veel belang) , met grond zal kunnen
beweren, dat hy nu vroeger wordt afgelost dan
anders het geval zou zijn.
Indien de schuldenaar b.v. door een toeval in
het bezit kwam van zooveel eigendommen, dat
daaruit de schulden konden worden betaald,
dan zoude zeker niemand er een grief van
maken indien de schulden gedelgd en de credi-
teuren hun kapitaal terug ontvangen. Neen, dat
zou voorzeker niemand, maar het maakt, dunkt
mij , ook een groot verschil of een schuld
volledig en met klinkende specie wordt afge-
lost dan met papier met een nominale, fictive
waarde. Zelfs de bekende en ook beroemde
schryver Paul Le Roy Beaulieu verdedigt in
zijn Traité de la science des Finances, Tome II
pag. 474 sqq troisième Edition 1883, ten zeer-
ste de conversie. „Les Etats", zegt hij, „pour
„réduire le poids de leur dette publique ont un
„moyen aussi-légitime plus rapide et d\'un emploi
41
„plus commode que l\'amortissement mais d\'une
„porteé plus restreinte : c\'est la conversion des
„dettes portant un intérêt élevé en dettes portant
„un intérêt moins élevé ou bien encore de dettes
„perpétuelles ou dettes à échéance lointaine en det-
„tes viagères ; les dettes publiques dites perpétu-
„elles reposent sur ces deux principes, que l\'Etat
„s\'engage à payer, perpétuellement l\'intérêt
„convenu lors de l\'émission à moins qu\'il ne pré-
„fére rembourser les titres au pair, droit qu\'il
„conserve toujours s\'il n\'a spécifié, qu\'il ne l\'exer-
„cerait pas pendant un certain nombre d\'années;
„en second lieu que le créancier qui peut subir
„le remboursement de la part de l\'Etat n\'a jamais
„le droit de l\'exiger.
„En outre les fonds publics d\'un Etat solide
„deviennent un placement chaque jour plus re-
„cherché par les personnes prudentes, par les
„grandes Sociétés pour l\'emploi de leurs fonds
„superflus, par les institutions philanthropiques
„ou de bienfaisance, telles que les caisses d\'épar-
„que, les sociétés de secours mutuel etc, par
„toutes les personnes qui n\'ont que la disposition
„passagère de sommes importantes, par ceux
„enfin qui veulent avoir une reserve mobilière,
„facilement réalisable.
42
„De la vient que les fonds publics tendent à
„se capitaliser de plus en plus haut. Si l\'on cessait
„d\'en émettre chaque jour, il ne serait pas éton-
„nant qu\'ils finissent bientôt par ne plus rappor-
„ter que deux ou deux et demi pour cent. C\'est
„un placement, en effet qui sert d\'abri temporaire,
„de réserve et auquel on demande plutôt la fa-
„cilité de négociation, et des chances de plus-
„value qu\'un intérêt élevé."
En om die reden meent hij, is het ook zaak
van die lieden te profiteeren.
„C\'est sur ces faits que je viens d\'exposer
„qu\'est fondée la théorie de la réduction des char-
„ges nationales par la conversion des dettes por-
„tant un haut intérêt en dettes portant un inté-
„rêt moins élevé. Ce procédé de conversion est
„très usité ; il n\'a en lui même rien que de très-
„légitime; il est vrai qu\'il peut être faussé dans
„l\'application ;voegt hij er toch bij: Du moment
„qu\'une conversion devient possible et qu\'elle n\'a
„pas été formellement interdite par le contrat
„d\'émission de l\'emprunt, un gouvernement doit
„l\'effectuer, ou bien il frustre les contribuables
„au profit des rentiers , le grand nqmbre au pro-
„fit du petit nombre, les pauvres au profit des
„riches, les travailleurs au profit de oisifs.
43
„La conversion des dettes publiques portant
„un intérêt élevé en dettes portant un intérêt
„moins élevé n\'est donc pas seulement pour un
„gouvernement une faculté ou un droit, c\'est un
„véritable devoir toutes les fois que l\'opération
„est financièrement possible."
En aldus gaat hij door, de utiliteit stellende
boven goede trouw ; want schenden van goede
trouw blyft het wanneer de schuldenaar van de
omstandigheden misbruik maakt om zijne schuld-
eischers te dwingen.
Het schynt mij toe dat er volgens ons Bur-
gerlijk Wetboek tegen eene conversie geen ver-
zet mogelyk is met hoop op goeden uitslag,
maar te wenschen ware het zeker, dat onze
wet de middelen daartoe aan de hand deed.
■ . i V •.iV--\'^^-
.. isüi
■ tf \'Pm\'
mm^m^mmrnysmam^
Kyl-v\' V.....
- ■■ ■ ■■- . . ^ • • ■
STELLINGEN.
-ocr page 54-■^\'^ly \'-y\'.-.Y
M:
- r y ^ • ■■ ■ / ■■r ■■
Indien de afwezige eene algemeene volmacht
heeft achtergelaten voor minder dan 5 jaren, is
art 526 B. W. en niet art. 523 toepasselijk.
De benoeming van den curator van art. 403
B. W. behoorde beperkt te zijn, tot het geval
dat de overledene geen kinderen heeft nage-
laten.
Hij die in eene vlaag van krankzinnigheid
eene onrechtmatige daad heeft gepleegd, is aan-
sprakelijk voor de schade daardoor veroorzaakt.
Doorhaling der inschrijving heft de hypotheek
niet op.
48
Het beginsel van art. 431 W. v. B. R. is
af te keuren.
De bepalingen van art. 140 W. v. B. R. zijn
facultatief.
De instelling der rechtbanken van koophandel
is niet aan te bevelen.
Art. 307 W. V. K. is toepasselijk ook wanneer
hy die zijn leven heeft laten verzekeren, in een
duel wordt gedood.
By de volgens art. 12 W. v. K. gebodene
openlegging der boeken, mag de rechter niet
onderzoeken of die boeken overigens richtig ge-
houden zyn.
De heler van de opbrengst van gestolen goed
is niet strafbaar als medeplichtige volgens art.
62 C. P.
m
49
XL
Art. 319 en 320 C. P. zijn ook van toepas-
sing op de genees- of heelkundigen, die door on-
kunde of nalatigheid iemand hebben gedood of
gewond.
Poging tot tweegevecht behoorde strafbaar
te zyn.
Gewelddadig verzet tegen openbare ambtenaren,
die zich aan machtsoverschryding of willekeurige
handelingen schuldig maken, behoort strafbaar
te zyn.
Spaarbanken door partikulieren gehouden zijn
te verkiezen boven postspaarbanken.
Gemeenschappelijk kapitaalbezit is in den regel
niet de weg tot vermeerdering van de rijkdom
der deelhebbers.
XVI.
50
Grroote diaconiefondsen zyn eer een ramp dan
een zegen voor de gemeente.
Hooge inkomende rechten en accijnzen werken
demorahseerend op ambtenaren en bevolking.
Wenschelijk ware het de jachtwet af te
schaffen.
Verkieslijk ware het art. 81 G. W. aldus te
lezen:
De leden der Tweede Kamer der Staten-
Generaal hebben zitting- gedurende zes jaar.
Wenschelyk ware het de provinciale indeeling
op te heffen.
De tegenwoordige benoeming tot burgemeester
levert niet genoegzamen waarborg- op voor de
vervuUing van hun belangrijk ambt. Wenschelijk
ware het dat een bizonder examen waarby men
de bekwaamheid tot deze betrekking deed blyken ,
werd ingevoerd.
Het afstemmen der begrooting om redenen
buiten de cijfers is niet altijd af te keuren.
Behoud van het stelsel der plaatsvervangers
is bij de tegenwoordige wyze van oorlog voeren
wenschelyk.
m: ■■ ■ y A;\'- . \' \' \'. ^
-ocr page 61- -ocr page 62- -ocr page 63-•ma
Jlv
il. , •i.sÄi- . ^ , ;|
-ocr page 64-