-ocr page 1-

c?^ m

JU

Jh.

¥ r-

Jiz.

OPMERKINGEN

over de

EVEHTIEVE HECHTENIS [N iRE TÖ[R[KE1G

A

71

-ocr page 2- -ocr page 3-

I f< --\'i.^^^\'\'-:-\'

. .f^iv ...........i. ......if?

- j

-ij.\'

"V;

s." »«<

M

-ocr page 4-
-ocr page 5-

\'/S

-ocr page 6-

1292

t.

âlYs\'

s,.

: -

t

X _ ^

\' -k ? M*

\'

Ilv\'w

¥

-ocr page 7-

OPMERKINGEN

over de

PREVENTIEVE HECHTENIS EN HARE TOEREKENING.

-ocr page 8-

m

.-fr

/m

ïv\'t\'.

vi.-, ,

ff m

1

-ocr page 9-

OPMEKKINGEN

over de

lïlIIlEÏE HiCBTIIlS i EM lölillll

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP,

aan de

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
na machtiging van den kectob magnificus

Dr. N. W. P. RAUWENHOFF,

HOOGLZERAAS IN DE PACÜLTEIT DZE WIS- EN NATUURKUNDE,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

tegen de bedenkingen van de

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID,
TE VERDEDIGEN

ü.

op Donderdag den 12^®" Febniari 1885, des namiddags ten 3 ure,

HUBERT^GIJSBERT CAREL MARCUS,

oren te NIJKERK.

UTRECHT — J. BIJLEVELD — 1885.

-ocr page 10-

V\'

J]

Gednikt ter „Utrechtsche arnlikenj" t« Utrecht.

-ocr page 11-

m mp^ ihim.

-ocr page 12-

^

f «y-

ic ^

rC:;

HKf»

-ocr page 13-

INLEIDING.

De preventieve liechtenis is een »/te betreuren
f/maar tevens onvermijdelijlte maatregel van voor-
f/zorg, dien de maatschappij dikwijls verplicht is
«aan te wenden ten einde orde en veiligheid te
//handhaven." i)

Het is eene vrijheidsberooving van iemand wiens
schuld nog niet bewezen is maar slechts wordt
vermoed, en die mogelijk zal blijken geheel on-
schuldig te zijn.

Het is eene inbreuk op den algemeenen rechts-

1) Mr. D. J. Mom Visoh, Preventieve Gevangenis. Gids
Oct. 1870.

1

-ocr page 14-

2

regel, een ieder wordt geacht onschuldig te zijn,
totdat zijne schuld bij rechterlijk vonnis is be-
wezen, en tot zoo lang moet hij gevrijwaard zijn
tegen alle gevolgen der strafwet.

Volgens streng recht behoorde de voorloopige
inbewaringstelling geheel verboden te zijn, slechts
utiliteits-redenen moet zij geduld worden.

Het algemeen belang in de geordende maat-
schappij eischt dat elk misdrijf gestraft wordt.
De staat is niet alleen bevoegd, hij is ook ver-
plicht het misdrijf te straffen, en maakt zich aan
plichtverzuim schuldig, waar een misdadiger aan
zijne gerechte straf ontkomt. Maar dan is het
ook noodig, dat de staat over buitengewone mid-
delen kan beschikken, om te verhinderen dat de
misdadiger de vervolging onmogelijk maakt, of
zich aan de straf onttrekt. Dit buitengewone
middel nu is de preventieve hechtenis. In het
belang der justitie is het noodzakelijk, dat de
beschuldigde in het geding aanwezend is, zoowel
in de instructie als op de openbare terechtzitting.

-ocr page 15-

De dagvaarding dient om den beschuldigde voor
den rechter te brengen, maar aan haar ontbreekt
voldoende dwingende kracht. Wel geeft art. 91
Sv. den rechter-commissaris de bevoegdheid,
den gedaagde in persoon, wanneer hij niet ver-
schijnt, andermaal door eenen deurwaarder te doen
dagvaarden raet bevel van medebrenging; wel
heeft de deurwaarder de bevoegdheid de open-
bare burgerlijke of de gewapende macht ter zijner
hulp in te roepen, maar wat helpt dit alles wan-
neer de gedaagde zich schuil houdt. Na lang
zoeken wordt hij gevat en voor den rechter ge-
bracht, die hem na verhoor de vrijheid hergeeft,
eene vrijheid, die hij misbruikt om bij elke vol-
gende dagvaarding hetzelfde spel te herhalen.
Verschijnt de beklaagde niet op de openbare te-
rechtzitting, dan wordt tegen hem verstek ver-
leend. Zoo zou het kunnen gebeuren, dat een
beklaagde, nadat tegen hem verstek was verleend,
op de publieke tribune de behandeling zijner zaak
kwam bijwonen. Wordt hij veroordeeld, dan

-ocr page 16-

heeft hij allen tijd om zich te verwijderen en te
verbergen, en wordt hij gevat, wil men het vonnis
executeeren, dan komt hij volgens art. 272 Sv.
in verzet. Daar het Nederl. Strafwetboek de on-
derscheiding in correctioneele en crimineele mis-
drijven niet kent, en het wetboek van strafvor-
dering ook dus op dit punt zal moeten herzien wor-
den , wil ik terzijde laten dat in crimineele zaken
elke vervolging onmogelijk zou worden, wanneer
alleen bij dagvaarding kon geageerd worden. De
beschuldigde behoeft toch slechts eenvoudig weg
te blijven, hij wordt wederspannig aan de wet
verklaard en de procedure gestaakt. Deze en
andere leemten nu moet de preventieve hechtenis
aanvullen. Zij beoogt gelijk doel als de dagvaar-
ding en is eene aanvulhng der dagvaarding, een
dwangmiddel, om waar de dagvaarding te kort schiet,
de aanwezigheid van den beschuldigde in het ge-
ding te verzekeren waar en wanneer dit noodig is.

De preventieve hechtenis dient dus niet al-
leen om de executie van het vonnis te ver-

-ocr page 17-

zekeren, maar is voornamelijk een middel van
onderzoek. Zonder haar zou, wij zagen het in
de voorgaande enkele voorbeelden , de rechtspraak
hoogst bezwaarlijk, zoo al niet geheel onmogelijk
worden. Nog hoort men somtijds andere redenen
aanvoeren, zooals vrees voor herhaling van het
misdrijf. Maatschappelijke amokmakers, die zoo-
dra zij het eene misdrijf bedreven hebben, alweer
een ander beramen, komen gelukkig zoo zeldzaam
voor, dat wij deze reden veilig buiten bespreking
kunnen laten. Eveneens een ander motief, dat
men namelijk den schuldige in zijn eigen belang
moet gevangen nemen, om hem aan de woede
van de volksmenigte te onttrekken. Al komt dit
somtijds voor, het is een zeer exceptioneel geval.
In deze buitengewone gevallen waarop men zich
beroept, zal er toch altijd sprake moeten zijn van
een zeer ernstig misdrijf, waarbij op andere gron-
den reeds preventieve hechtenis kan plaats hebben.
De aard van enkele speciale misdrijven maakt het
noodig, zich zoo spoedig mogelijk van den per-

-ocr page 18-

soon des verdachte te verzekeren. Hiertoe be-
hooren b. v. velen der — in ons land gelukkig
zeldzaam voorkomende — misdaden en wanbe-
drijven tegen de veiligheid van den staat. (C. P.
L.
3. T. 1. Ch. 1.) Dat zij, die zich schuldig
maken aan de misdaad van art. 76 e. v. C. P.
(Verstandhouding met de vijanden van den staat)
zoo spoedig mogelijk moeten onschadelijk gemaakt
worden is duidelijk. Inhechtenisneming is hier
een noodzakelijke veiligheidsmaatregel. Ook hier
echter wachte men zich voor overdrijving en
wake men ten strengste tegen mogelijke misbrui-
kien. Inhechtenisneming wegens zoogenaamde poli-
tieke misdrijven kan, ik erken het, een allerge-
vaarlijkst wapen worden in handen eener geweten-
looze regeering. Het proces in Keur-Hessen ge-
voerd tegen den afgevaardigde Jordan, hoogleeraar
in de rechten te Marburg-, een allerschandelijkst
proces, dat in geheel Duitschland de diepste ver-
ontwaardiging verwekte, bewijst welke schrome-
lijke misbruiken kunnen plaats hebben — mis-

-ocr page 19-

bruiken, waartegen de wet niet streng genoeg kan
waken. Genoemde Jordan, «een der uitnemendste
leiders der oppositie, een vrijzinnig en hoogst be-
gaafd man", werd in Juni 1839 van zijn ambt
ontzet, op niets beteekenende gronden tot een hoofd
der omwentelingspartij gestempeld en wegens poging
tot hoogverraad in hechtenis genomen. Na vier
jaren in preventieve hechtenis te hebben doorge-
bracht, werd hij tot vijf jaren vestingstraf veroor-
deeld , doch door het hof van appél vrijgesproken.

Nog neemt men den vermoedelijk schuldige
gevangen opdat hij niet de getuigen omkoope,
niet de instrumenten die tot het plegen van
het misdrijf gediend hebben vernietige, in
\'t kort niet de sporen van zijn misdrijf zoo-
danig vernietige of verberge dat hij zich daar-
door straffeloosheid verzekert. Dit is hetgeen
onze Duitsche naburen de collusionshaft noemen.
Dat voorkomen van collusie een grond tot preven-
tieve hechtenis is, werd op de vergadering der
Juristenvereeniging gehouden 3 Aug. 1871 o. m.

-ocr page 20-

m

8

door Prof. A. E. J. Modderman bestreden, door
Mr. Gregory en Mr. D. van Eek verdedigd.
Welk gevoelen men moge zijn toegedaan, doet
hier betrekkelijk slechts weinig ter zake. Vrees
voor collusie komt slechts zelden voor en zelfs
dan zal in den regel de hechtenis slechts enkele
dagen behoeven te duren. Collusie bestrijdt men
ook niet zoo zeer door de detentie zelve dan wel
door het buiten acces stellen van den gedetineerde,
een bijkomenden tijdelijken politiemaatregel.

In het voorgaande trachtte ik zeer in \'t kort aan te
toonen dat somtijds inhechtenisneming een noodza-
kelijk middel van onderzoek is, dat in het algemeen
belang niet kan gemist worden, daar zonder hech-
tenis de rechtspraak dikwijls onmogelijk zou
worden.

De noodzakelijkheid rechtvaardigt haar volko-
men. Maar al moeten vvij de noodzakelijkheid
erkennen, men verlieze toch niet uit het oog
dat inhechtenisneming strikt genomen een onrecht
blijft, daar zij de persoonlijke vrijheid aanrandt van

-ocr page 21-

9

iemand van wien nog niet is bewezen dat hij misda-
diger is, en die dus voor de wet onschuldig is.

Inhechtenisneming is een zeer ingrijpende maat-
regel, een zeer drukkend, zwaar leed voor het
individu. In vele opzichten is de toestand van
den preventief gevangene zwaarder te achten dan
die van den veroordeelde. Geheel onverwachts
treft hem den slag, geheel onvoorbereid wordt
hij ontrukt aan de maatschappij, zijn werkkring
en zijn gezin, dat mogelijk aan de diepste ellende
ten prooi valt waar het zoo plotseling zijn steun,
zijn hoofd moet missen. Hoe lang zal hij gevan-
gen gehouden worden? Iedere dag brengt den
veroordeelde dichter bij de vrijheid, maar hier,
ieder uur strekt slechts om zijnen angst en zijne
spanning te vermeerderen. Welke bezwaren tegen
hem worden ingebracht, welke getuigen gehoord,
is hem geheel onbekend, en toch een enkel uur
van vrijheid, zoo meent hij, ware hem misschien
voldoende om de in schijn meest verpletterende
beschuldigingen te ontzenuwen, Nog barder is

-ocr page 22-

10

de toestand van dengenen die zich zijner onschuld
bewust is. Hulpeloos en verlaten zweven hem, in
die lange dagen, tallooze voorbeelden voor den
geest van onschuldig veroordeelden. Eindelijk
wordt hij in vrijheid gesteld, door den rechter
wordt zijne onschuld erkend, maar voor het groote
publiek is en blijft zijn naam, zij het dan ook
geheel ten onrechte, geschandvlekt. Door ijver
en vlijt had hij zich eene betrekkelijke welvaart
verworven, nu vindt hij zijn gezin in armoede
gedompeld. Overal waar hij zich aanmeldt om
werk te bekomen, stoot hij het hoofd; wamt hij
heeft immers gezeten en voor niets wordt men
niet gevangen gezet, zoo redeneert men. «Die
//Untersuchungshaft ist — von besonders schwe-
i/ren Freiheitstrafen abgesehen — ihrer Natur
//nach vielfach ein hürteres, schwerer zu tragen-
//des Uebel, als die Strafhaft." zegt Zucker 1).

1) Dr. Alois Zacker. Die Unterzuchungshaft vom Stand-
punkte der Oesters. Strafprocesgesetzgebung.

-ocr page 23-

11

Het belang van het individu en den staat zijn
hier in strijd en nu lijdt het geen twijfel of het
persoonlijk belang moet voor het algemeen belang
wijken. Hoe hard, hoe onrechtvaardig ook, de
pretentieve hechtenis moet worden toegelaten, maar
dan ook alleen daar, waar zij bepaald noodzake-
lijk en onvermijdelijk is. Uitgaande van de stel-
ling, preventieve hechtenis is een groot kwaad,
een onrecht tegen het individu, moet het streven
er op gericht zijn, haar tot het strikt noodzake-
lijke te beperken, en waar zij onvermijdelijk is,
het leed zooveel mogelijk te vergoeden. In een
volgend hoofdstuk stel ik mij voor de vraag te
bespreken, hoe moet het leed der voorloopige
detentie vergoed worden, vooraf echter nog een
enkel woord over hare beperking.

Het zou mij te ver voeren de verschillende geval-
len* waarin door onze wet de preventieve hechtenis
wordt toegelaten, afzonderlijk te bespreken. Slechts
een enkele algemeene opmerking vinde hier haar
plaats. In strafzaken van geringere beteekenis —

-ocr page 24-

12

van politieovertredingen kan geen sprake zijn —
mag m. i. de preventieve hechtenis nooit worden
toegelaten. Het is een te kras middel om niet
in minder gewichtige zaken aan de verstekproce-
dure, met al zijn nadeelen en ongerieven, de voor-
keur te schenken. Het is beter dat een enkele
schuldige ongestraft blijve, dan een onschuldige van
zijne vrijheid te berooven. Alleen bij zeer ernstige,
zware misdrijven kan en moet de detentie worden
toegelaten, maar ook hier blijve zij een laatste
middel. Waar gegronde verwachting bestaat dat aan
de dagvaarding zal gevolg gegeven worden, dat de
beschuldigde zich waar het noodig is ter beschik-
king der justitie zal stellen, mag geen inhechtenis-
neming plaatsvinden. Men dient b. v. rekening
te houden met de maatschappelijke positie van
den beschuldigde. De arme, de min ontwikkelde
zal het meestal zwaarder vallen zich aan de* ju-
stitie te onttrekken dan de meer gegoede. Een
streng politietoezicht op den verdachte zou ook
dikwijls de hechtenis overbodig kunnen maken.

-ocr page 25-

13

Vrees voor vlucht naar het buitenland, voor de
arme en onontwikkelde veelal onmogelijk, ontvluch-
ting ondernomen alleen raet het doel zich aan de
executie van het vonnis te onttrekken, kan door
strenge uitleveringstractaten zeer worden beperkt.
Een middel dat, zoo het er al niet toe kan bijdragen
om de hechtenis minder veelvuldig te doen zijn,
toch goede vrucht zou kunnen dragen ter harer
verkorting, is het recht van verdediging bij het
vooronderzoek.

Ter vervanging der detentie, als middel om de
tegenwoordigheid van den beschuldigde in het
proces zooveel mogelijk te verzekeren, ter ver-
sterking dus der dagvaarding, is in vele landen
(o. a. Engeland, Duitschland, Italië, Oostenrijk^
Belgie en Frankrijk) het ontslag onder borgtocht
ingevoerd.

Op de reeds genoemde vergadering der Juris-
ten vereeniging werd de vraag ,/behoort ontslag
f/onder persoonlijke of zakelijke cautie te worden
//ingevoerd" breedvoerig besproken. Na lang

-ocr page 26-

14

debat werd hoewel met kleine meerderheid de
vraag ontkennend beantwoord. De cautie werd
onder anderen verdedigd door Prof. A. E. J.
Modderman en Mr. D. J. Mom Visch; onder
de bestrijders schaarden zich Mr. H. J. Kist,
Prof. Goudsmit, Mr. D. van Eek, lid der tweede
kamer der S. G., e. a. Ook de Heer Th. J. A.
Nuijens, in zijn proefschrift, «Het ontslag onder
f/borgtocht uit de preventieve hechtenis" breekt
een lans voor de wederinvoering van het cautie-
stelsel.

De zekerheid dat de beschuldigde bij zijne niet
verschijning een zeer zwaar finantieel verlies zal
lijden, zal, meent men, in vele gevallen vol-
doende zijn, om zijne tegenwoordigheid waar zij
noodig is te verzekeren, en dus de detentie over-
bodig maken.

Naast de zakelijke borgtocht staat de persoon-
lijke, die ook den onvermogende ten goede komt.
De persoonlijke borg, die onder verbeurte van
een aanzienlijke geldsom voor den beschuldigde

-ocr page 27-

15

instaat, levert daardoor een bevrijs van het groot
vertrouwen dat hij in de rechtschapenheid en
eerlijkheid van den beschuldigde stelt en geeft
hierdoor den rechter eenen moreelen waarborg die
de zakelijke cautie mist.

J. D. Meijer 1) is dan ook van oordeel dat de
persoonlijke cautie boven de zakelijke is te ver-
kiezen.

Mijn bestek laat niet toe lang bij de cautie stil
te staan, en alle argumenten voor en tegen te
resumeeren.

Het ontslag onder borgtocht, door Prof. Goud-
smit een gevaarlijke Sirenenzang genoemd, heeft
veel schoons, veel aantrekkelijks, en het verdient
zeker aanbeveling, al maakt het slechts een enkele
maal de preventieve hechtenis overbodig. Toch
zijn er ernstige bezwaren aan verbonden, die mij
doen vreezen, dat wij van de cautie als middel

1) J. D. Meijer. Esprit, Origine et progrès des institutions
judiciaires.

-ocr page 28-

16

tot beperking der hechtenis geen te groote ver-
wachtingen mogen koesteren. Prof. Goudsmit en
Mr. van Eek gaan verder en spraken op de ge-
noemde vergadering als hun gevoelen uit dat de
cautie, wel verre van de preventieve hechtenis te
beperken, haar integendeel zou in de hand werken.

De cautie is een surrogaat der hechtenis, bij
geringere delicten waar geen detentie is toegelaten,
kan dus ook van geen cautie sprake zijn. Bij
de zeer zware vergrijpen, die b. v. met 10 of
20jarige gevangenis gestraft worden, zal de cautie
zéér hoog moeten gesteld worden, wil zij doel
treffen. Bovendien zal de rechter er niet licht toe
overgaan den in zijn oog waarschijnlijk schuldige
onder borgtocht te ontslaan, geleid door de over-
weging dat de misdadiger in het algemeen liever
zelfs bijna zijn geheele vermogen zal opofferen,
dan dat hij 10 of 20 jaar, om niet van levens-
lange gevangenisstraf te spreken, in de gevan-
genis zal gaan zitten en dus gedurende dien
tijd geen genot van dat vermogen hebben. Het

-ocr page 29-

17

verlies van vermogen en dit schijnt mij een ge-
wichtig bezwaar, treft onschuldigen het sterkst ,
het drukt het zwaarst op het gezin, op vrouw en
kinderen. Stel nog het geval dat de verdachte
zoowel roerende als onroerende goederen bezit.
Voor zijn borgtocht bezwaart hij zijn onroerend
goed tot de volle waarde, met zijn effecten
en waarden in den zak begeeft hij zich wie weet
waarheen, in een gemakkelijk leven de justitie
bespottende, terwijl zijn gezin in armoede ach-
terblijft. Maar de politie zal zijn vlucht beletten,
er bestaan ook uitleverings-tractaten, werpt men
tegen. Maar waartoe dient dan de cautie? vraag
ik. En al wordt de vluchtende gevat of uitgele-
verd, hiermede is zijne famihe niet gebaat, de
hardheid blijft bestaan. Het bedrag van den
borgtocht dient geëvenredigd te zijn aan het fortuin
van den beschuldigde, en den rechter ontbreken
meestal de noodige gegevens om dit te beoordee-
len. Een te kleine borgtocht mist alle doel en

het staatsbelang wordt benadeeld, wordt de cautie

2

-ocr page 30-

18

te hoog gesteld, dan wordt zij feitelijk onmogelijk
en voldoet zij niet als philantropisch beginsel.

En nu de persoonlijke borgtocht?

Zullen er velen gevonden worden die, uit zui-
vere humaniteit, de niet te ontkennen gevaren aan
eenen borgtocht verbonden , willen en tegelijkertijd
kunnen trotseeren. Ik waag het niet een derge-
lijke vraag te beantwoorden en geef het woord
aan Prof. Goudsmit. w Hierbij komt dat het vinden
„van borgen aan den beklaagde niet gemakkelijk
f/zal vallen, al zij hij ook overigens van een niet
//slecht levensgedrag. De Nederlander is inder-
,/daad weldadig en zal gaarne bereid zijn om
«eenige gelden af te staan ter verzorging van des
,/beklaagdes vrouw en kinderen, maar zich tot
wborg te stellen voor iemand , die van een mis-
,/drijf beticht wordt, ziet, daarvoor zullen zich
f/slechts weinigen laten vinden." 1)

1) Handelingen der Nederlandsclie Juristen-vereeniging 1871.
II. p. 244.

-ocr page 31-

19

Dit alles doet mij vreezen dat de cautie slechts
betrekkelijk zelden zal kunnen worden toegepast,
dat het ontslag onder borgtocht er weinig toe zal
bijdragen om de preventieve hechtenis te beperken.

Een ieder die de voordeden der maatschap-
pelijke samenleving geniet, moet zich ook de
opofferingen getroosten die door de noodzakelijke
eischen dier samenleving worden opgelegd. De
vrijheid van het individu wordt noodzakelijk door
tal van zaken beperkt. De staat beschikt over
het leven en de eigendom (militie, schutterij, be-
lastingen enz.) ; men moge deze opofferingen on-
aangenaam vinden , men heeft geen recht zich te
beklagen , zoo zij in het algemeen belang nood-
zakelijk en onvermijdelijk waren en op alle leden
gelijkelijk drukken. Anders echter waar de staat
van een enkel bepaald individu eene opoffering
eischt. Is het ten algemeenen nutte, men moet
het zich laten welgevallen, maar dan is het ook
een onbetwistbare eisch der billijkheid dat het
algemeen, dat de staat de geleden schade ver-

2*

-ocr page 32-

20

goede. Zoo bepaalt dan ook art. 147 G. W.
j/Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet,
f/dan ten algemeenen nutte en tegen voorafgaande
,/schadeloosstelling." De preventieve hechtenis
nu, is eene vrijheidsonteigening, een zeer druk-
kend kwaad dat aan een enkel bepaald persoon
ten algemeenen nutte wordt opgelegd. Maar dan
eischt ook bij deze onteigening van het hoogste
goed, de vrijheid, de billijkheid evenzeer schade-
loosstelling als bij de eigendomsonteigening. Om
dezelfde reden waarom men den getuige, die en-
kele uren van zijnen tijd prijs geeft, schadeloos stelt,
zal men ook hem vergoeding moeten geven, die
weken, maanden lang zijne vrijheid in het staats-
belang opoffert. Mijn\'s inziens is het dan ook
een dringend gebod van billijkheid, dat de staat
hen die bij wege van preventie van hunne vrij-
heid worden ontzet, eenige vergoeding geve.

Toch wordt dit billijkheidsprincipe dikwijls
bestreden. Men zegt: ja, het is wel hard voor hem
die het treft, maar hij mag zich niet beklagen,

-ocr page 33-

21

het is geen onrecht, geen noodelooze kwelling die
hem wordt aangedaan, wanneer hij in het alge-
meen belang van zijne vrijheid wordt beroofd,
neen het is eenvoudig «de prijs welke wij voor
de ons verleende rechtszekerheid betalen." In
dien zin sprak ook Mr. A. E. J. Modderman op
de meer genoemde vergadering der Juristen-ver-
eeniging. Terecht wordt deze redeneering door
Mr. D. J. Mom Visch. (Themis rechtskundig tijd-
schrift 1882. Deel 43, pag. 267 e. v.) bestreden
en aangetoond dat hetzelfde valt te zeggen van
de eigendomsonteigening. De omstandigheid dat
hier deze „prijs" door één enkele voor allen betaald
wordt, is de grond van het door mij verdedigde
billijkheidsprincipe. Betalen enkelen of allen dien
„prijs," is de vraag die alles beslist. Betalen allen ,
dan behoeft van geene vergoeding sprake te zijn,
dan is het werkelijk een prijs voor de ons verleende
rechtszekerheid. Betalen slechts enkelen voor allen
hetzij door opoffering van eigendom hetzij van
vrijheid, dan bestaat er m. i. geen twijfel of de

-ocr page 34-

22

staat is verplicht de geleden schade te ver-
goeden.

Bij onteigening van eigendom kan deze schade-
vergoeding natuurlijk alleen in geld bestaan.

Bij vrijheidsonteigening kunnen zich twee ge-
vallen voordoen, of er volgt een veroordeelend
vonnis of de beklaagde wordt van de vervolging
ontheven. In het eerste geval behoort het onder-
gane leed der preventieve hechtenis bij de strafbe-
paling in aanmerking genomen te worden. In
het tweede moet den onschuldige, want al is hij
moreel nog zoo slecht, zoodra hij wordt vrijge-
sproken of ontslagen van rechtsvervolging, is hij
onschuldig voor de wet, moet den onschuldige
eene geldelijke schadevergoeding gegeven worden.
De schadevergoeding aan onschuldigen uit te
keeren valt eigenlijk buiten het onderwerp dat
wij hier behandelen. Toch dient deze schadever-
goeding met een enkel woord besproken, al ware
het alleen omdat men daaruit een argument put,
pm het in aanmerking nemen der detentie bij de

-ocr page 35-

23

straftoemeting te bestrijden. De billijkheid van
het beginsel dat aan den veroordeelde de preven-
tieve hechtenis op een of andere wijze moet wor-
den vergoed, wordt niet ontkend, maar zegt men,
en volkomen terecht, deze billijkheid pleit nog
veel sterker voor den onschuldige. Stellen wij
den schuldige schadeloos, dan moeten wij het
ook den onschuldige doen. Welnu, dan zullen
wij ook den onschuldige schadevergoeding ge-
ven ..... neen, men meet breed uit over de

bezwaren aan eene schadevergoeding verbonden,
over den arbeid, de moeite, de lasten ook van
finantieelen aard die eene dergelijke regeling zou
na zich slepen. Wel erkennen wij de billijkheid
der schadevergoeding, maar zij zou ons zooveel
moeite en last veroorzaken dat wij de geheele
zaak liever stil laten rusten. Het in aanmerking
nemen der detentie bij de straftoemeting zal ons
wel geen bijzondere moeite veroorzaken, er zijn
geen groote bezwaren aan verbonden, maar wij
zouden inconsequent handelen, door den schuldige

-ocr page 36-

24

\'M\' IJ. ..yj,..

te geven, vrat wij den onschuldige wel kunnen maar
niet willen geven , dus ook dit verworpen. Feitelijk
komt deze redeneering hierop neer: het eene on-
recht willen wij niet vergoeden en om nu niet incon-
sequent te zijn zullen wij ook maar het tweede laten
bestaan. Liever tweemaal onbillijk dan eens incon-
sequent. Bij de behandeling van art. 27 Nederl.
Wetb.
V. Str. (3 Maart 1881 Stb. n°. 35) 1) zal ik ge-
legenheid hebben hierop nog nader terug te komen.

Soms hoort men ook de noodzakelijkheid van
het- schenken van vergoeding voor ondergane
preventieve hechtenis bestrijden, niet omdat men
de billijkheid ontkent, maar op geheel andere
gronden. Met groote luchthartigheid wordt ge-
sproken over de mindere standen op wie de
preventieve detentie het meest wordt toegepast.
Die menschen, zoo wordt gezegd, bezitten zooveel
eergevoel niet, het is hun tamelijk onverschillig
eenigen tijd in de gevangenis door te brengen;

1) Art. 3B Ontwerp der Staats-commissie. ■

-ocr page 37-

25

zij hebben het allicht beter dan te huis, zij zijn
beter gehuisvest, worden beter gevoed en zoo al
meer i). Waarom zullen wij hun dat leed ver-

1) Ter staving van deze bewering beroept men zich er op
dat door de mindere klasse betrekkelyk zelden de boete wordt
betaald, en meestal de subsidiaire gevangenisstraf wordt
ondergaan. Het feit op zich zelf is waar, maar onjuist ia
m. i. de gevolgtrekking dat dit voortspruit uit gebrek aan
eergevoel of door het weinig afschrikwekkende van de gevan-
genisstraf. De slechte verhouding die dikwyls tusschen hoeten
en vervangende hechtenis bestaat, maakt het voor den ver-
oordeelde dikwijls voordeelig te gaan zitten en hierin moet,
geloof ik, de grond gezocht worden dat zoovelen de gevan-
genisstraf verkiezen. Eene boete van ƒ 10 wordt vervangen
door eene gevangenisstraf van ten hoogste drie dagen en ten
minste één dag. (Wet houdende bep. voor het geval van wanbeta-
ling van boeten in strafzaken 22 April 1864, Stb. n". 29, art. 1).

Ben dag gevangenis wordt in het gunstigste geval gel\\jk
gesteld met ƒ 3,33. Arbeiders die een zoo hoog dagloon ver-
dienen behooren tot de uitzonderingen. Voor alle anderen is
het een bepaald voordeel niet de hoeten te betalen, maar
de subsidiaire gevangenisstraf te ondergaan. De wet stelt als
het ware eene premie op wanbetaling.

-ocr page 38-

26

•goeden, het komt er zoo nauw niet op aan.
Dergelijke argumenten verdienen geene ernstige
wederlegging. Overtuigd dat zij door alle wei-
denkenden worden veroordeeld, breng ik ze slechts
terloops in herinnering.

Ook stelt men wel de detentie voor als een
gevolg van het gepleegde misdrijf. Men heeft
het zich zeiven te wijten, zoo men in arrest
wordt genomen, en de veroordeeling bewijst im-
mers, zoo wordt gezegd, dat men het verdiend
had dit kwaad te lijden. Waarom dan daarvoor
eene vergoeding te geven door het bij de straf-
bepaling in aanmerking te nemen. Deze redenee-
ring is onjuist en spreekt zich zelve tegen. De
straf is een kwaad dat iemand treft ten gevolge
van een gepleegd misdrijf. Beschouwt men nu
het voorarrest als een door het misdrijf verdiend
kwaad, dan wordt reeds straf ondergaan voor de
veroordeeling en zou hetzelfde vergrijp dus dubbel
gestraft worden, tenzij het reeds ondergane leed
(de preventieve hechtenis) bij het nog op te leggen

-ocr page 39-

27

kwaad (de straf) wordt in aanmerking genomen ,
en dat is het juist wat men wilde bestrijden.
Maar er is meer. Wordt in het algemeen de
preventieve hechtenis een door het misdrijf ver-
diend kwaad genoemd, dan moet ook erkend
worden dat dit kwaad somtijds onverdiend kan
zijn, waar het alleen door schuld of nalatigheid
van den rechterlijken ambtenaar wordt veroorzaakt
of buiten noodzaak verlengd. Zoo komt men dus
tot eene onderscheiding tusschen verdiende en
onverdiende hechtenis. In een volgend hoofdstuk
hoop ik hierop terug te komen.

Ernstiger is de bestrijding van hen die vasthouden
aan het strenge recht, aan de theorie dat preventieve
hechtenis geen straf is, althans niet de door de
wet op het vergrijp bedreigde straf. Wordt nu
de reeds ondergane detentie in aanmerking geno-
men bij de strafbepaling, hetzij door minder straf
te doen ondergaan, hetzij door minder straf op
te leggen, dan wordt de eigenlijke door de wet
vastgestelde straf niet ondergaan. De rechter mag

-ocr page 40-

28

ook geen mindere straf opleggen, want bij de
straftoemeting kan geen kwaad in aanmerking
genomen worden, dat de dader niet als straf heeft
geleden. Minder straf te doen ondergaan is even-
zeer onmogelijk. Preventieve hechtenis is geen
straf en ongelijksoortige grootheden kunnen niet
gecompenseerd worden. Al dadelijk moet ik wijzen
op eene inconsequentie waaraan men zoo sprekende
zich schuldig maakt. Men bestrijdt het in aan-
merking nemen van het voorarrest op gronden aan
het streng recht ontleend, maar vergeet geheelen
al dat de instelling der preventieve hechtenis zelve
met het streng recht in strijd is. Daar ieder toch
geacht wordt onschuldig te zijn totdat zijne schuld
bij rechterlijke uitspraak is bewezen, zou men
streng vasthoudende aan deze niet betwiste
stelling de preventieve hechtenis geheel moeten
verbieden. In dezen zin sprak in de Belgische
kamer van afgevaardigden de commissie van rap-
porteurs over de wet op de preventieve hechtenis
van 20 April 1874. //Au point de vue de la

-ocr page 41-

29

f/théorie pure, la détention préventive devrait être
«complètement interdite. Tout homme étant pré-
//sumé innocent jusqu\'à ce qu\'il ait été déclaré
w coupable, on pourrait se prévaloir de ce principe
f/pour prétendre que jusqu\'au jour de sa con-
;/demnation definitive l\'accusé doit échapper à
tftoutes les rigeurs de la justice repressive."

Eveneens Ernest Bertrand i) Rechter van Instruc-
tie bij het Tribunal de la Seine: «on a dit, non
//sans raison, que la détention préventive est une
f/injustice nécessaire. Il est en effet contraire à la
f/justice, qu\'un individu, même lorsqu\'il est cou-
f/pable, soit détenu sans un jugement de condem-
f/nation." In strijd met het streng recht, wordt
de preventive hechtenis alleen om utiliteitsredenen
toegelaten, welnu, het leed dat men op utiliteits-
gronden laat lijden, is men ook verpligt op utili-
teitsgronden te vergoeden. Het beroep op de

1) Vermeld by M. Polak Daniëls. „De wettelijke aanvang
„van den straftyd. Aanteekening op art. 21 der Wet van 29
„Juni 1864 (Stb. n". 102)."

-ocr page 42-

30

onmogelijkheid van compensatie is eigenlijk woor-
denspel. Met hetzelfde recht zou men kunnen
beweren dat verschuldigde pachtpenningen niet
tegen eene koopsom kunnen gecompenseerd worden.
De naam is onverschillig, op de zaak zelve komt
het aan. Preventieve hechtenis is een kwaad dat
de staat ons doet lijden, evenals de straf zoodanig
kwaad is, en in werkelijkheid komt het meestal
op hetzelfde neer, beiden bestaan in vrijheidsbe-
rooving. Er is dan ook geen reden waarom geen
compensatie zou mogelijk zijn, waarom de rechter
het leed der detentie bij het nog op te leggen
kwaad niet zou in aanmerking mogen nemen. Het
eenige ernstige in deze objectie is dan ook het
verschil in uitvoering tusschen detentie en straf.
Maar dit argument betreft niet de vraag of men
de voorloopige detentie zal in aanmerking nemen,
maar hoe, op welke wijze zij in aanmerking moet
genomen worden. Hierover echter later.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK 1.

In het voorgaande trachtte ik aan te toonen
dat de staat bilUjkheidshalve verplicht is, de
ondergane detentie bij de straftoemeting in aan-
merking te nemen. Thans hebben wij de wijze
te bespreken, waarop zij in aanmerking moet ge-
nomen worden. Twee scherp te onderscheiden
richtingen staan over elkaar. De eene wil de
detentie beschouwen als eene verzachtende om-
standigheid, en dus geringere straf opleggen. De
andere straft ten volle, maar beschouwt een ge-
deelte der straf als reeds door de hechtenis ge-
boet, het zoogenaamde toerekeningssysteem. Toe-

-ocr page 44-

32

rekening of verzachtende omstandigheid — ziedaar
de vraag die wij hier hebben te beantwoorden.
Dat deze onderscheiding ook van groot practisch
belang is blijkt b. v. uit de Wet van 26 April
1884 Stb. n". 93. 1) Daar het Nederl. Wetboek
van Strafrecht de onderscheiding tusschen ont-
eerende en niet onteerende straffen niet kent, werd
bij genoemde wet art. 264 al. 3 B. W. gewij-
zigd en bepaald dat eene vierjarige gevangenis-
straf grond tot echtscheiding oplevert. Hier nu
maakt het een groot verschil of iemand tot vier
jaren gevangenisstraf wordt veroordeeld, terwijl
er wegens ondergane preventieve hechtenis één
jaar van wordt afgetrokken of dat hij, de eenja-

1) Wet van 26 April 1884, houdende wijzigingen in het
Burgerlijk Wetboek (Stb. n°. 93.) Art. 2. In art. 264,
3* en het tweede lid van art. 265 van genoemd Wetboek,
worden de woorden „tot eene onteerende straf" vervangen
door de woorden „wegens misdryf tot eene vrijheidsstraf van
„vier jaren of langer."

-ocr page 45-

33

rige preventieve hechtenis als verzachtende omstan-
digheid in aanmerking genomen, slechts tot
drie jaren wordt veroordeeld. In het eerste
geval is de echtscheiding toegelaten, in het
tweede niet.

De onderscheiding tusschen toerekening en ver-
zachtende omstandigheid is reeds zeer oud. Zelfs
in het Romeinsche recht vinden wij er reeds de
sporen van. Zoo lezen wij in 1. 25 Dig. de
poenis 48.19. f/Si diutino tempore aliquis in reatu
«fuerit, aliquatenus poena eius sublevanda erit;
//sic etiam constitutum est non eo modo puniendos
«eos, qui longo tempore in reatu agunt, quam
//eos qui in recenti sententiam excipiunt.\'\' Er is
geen grond deze wet niet op de voorloopige ge-
vangenhouding toe te passen, daar de custodia
reorum toegelaten was (Dig. 48.8. Codex 9.4.
De custodia reorum).

Modestinus zegt in deze wet, dat wegens lange
duur van het reatus de straf ietwat zal verlicht
worden, sic etiam constitutum est, zoo is het

-ocr page 46-

84

namelijk vastgesteld, vfaarschijnlijk door eene kei-
zerlijke constitutie die niet behouden is. De lange
duur van het reatus is hier eene zuivere verzach-
tende omstandigheid.

Lex 23 Codex Just. de poenis 9.47 handelt
van een ander geval. Zij die tot de straf van
exilium of deportatio in insulam zijn veroordeeld
en zoo lang in de gevangenis zijn gehouden dat
hunne straftijd verstreken is, zullen van de ten-
uitvoerlegging der hun opgelegde straf bevrijd
zijn. Zij zullen niet nog eens gestraft worden,
de geheele straf is geabsorbeerd door de lange
hechtenis. Hier hebben wij dus een geval van
toerekening.

In den Codex Max. 1 § 27 Kreitmeier 1751
wordt bepaald „langwürige Gefängnisz, welche
//über die Gebühr und ohne des Inhaftirtens
,/eigenes Verschulden, Jahr und Tag andauert,
//entschuldigt in artrocissimis von der härteren
//Todesstraf und dem Zusatz; in den übrigen
//Verbrechen aber von aller Leibes- und Lebens-

-ocr page 47-

35

„straf; dahingegen die Obrigkeit, welche diesen
f/schädlichen Saumsal zu schulden bringt, nur
(/desto sträflicher zu achten ist."

Ahegg, 1) is van andere meening: «Man sollte
f/kaum die Frage erwarten wie es gehalten werden
//soll wenn das Urtheil auf lebenswierige Freiheits-
(/entziehung ging. Unzweifelhaft ist es zwar Allen,
//dasz alsdann jenem Umstände kein Einflusz ein-
//zuraümen sei. Ich berühre diesen Punkt nur
//der Vollständigkeit wegen und um zu erinneren
//dasz nicht etwa blos in der factischen Unmög-
//lichkeit der Vergütung der Grund der Nicht-
//berücksichtigung liege." De veroordeelde heeft van
de lange preventieve hechtenis volstrekt geen nadeel;
of de levenslange tuchthuisstraf iets vroeger of
later aanvangt, moet hem toch geheel onverschillig
zijn. Bij de doodstraf houdt Ahegg het evenzeer

1) Ueber den aus anrerschuldeter langer Untersuchungshaft
eines Angeschuldigten behaupteten Milderungagrund. Archiv
des Criminalrechts, N. F. XIV. pag. 179.

3*

-ocr page 48-

36

onmogelijk rekening te houden met de ondergane
preventieve hechtenis, r/Diese Strafe schlieszt
(/gleichfalls in ihrer Eigenthümlichkeit jede quan-
,/titative und jede Verhältnisz-Bestimmung aus.
,/Wo sie verhängt wird fallen alle Berechnungen
,/und Ermessungen hinweg da ihr Grund die
//Aufhebung des Daseins des Verbrechers in der
//Sinnenwelt ist, die Unmöglichkeit seiner fernem
//Existenz." Beschouwt men de preventieve de-
tentie als eene verzachtende omstandigheid, dan
moest ook in deze gevallen eene zachtere straf
worden opgelegd.

Het Beiersche strafwetboek (1813) dat het voor-
arrest als verzachtende omstandigheid beschouwt,
handelt dan ook zeer consequent, als het in art.
105 bepaalt dat tweejarige unverschuldete hech-
tenis van de doodstraf bevrijdt.

Wanneer wij bedenken dat de preventieve hech-
tenis in geenerlei verband staat met het begane
misdrijf, dat zij niet den minsten invloed kan
uitoefenen op de subjectieve noch objective waar-

-ocr page 49-

37

deering van het strafbare feit, dan kan er o. i.
van geene verzachtende omstandigheid sprake zijn.
Er bestaat geen Strafmilderungsgrund maar een
eenvoudige Abrechnungs oder Compensationsgrund,
IIes handelt sich hier", zegt Geib (Lehrbuch des
deutschen Strafrechts II. blz. 103,) //lediglich davon,
//das dem Verbrecher zugefügte anverschuldete
//Leiden (die Haftverlängerang etc.) von dem ihm
//zuzufügenden und durch das Verbrechen verschul-
(/deten Leiden (der Strafe) zu substrahiren resp. bei
//der endlichen Feststellung des letztern der wegen
//Zufügung des erstem begründeten Entschädi-
//gungspflicht gerecht zu werden."

Ook Marezoll, (Das gemeine deutsche Criminal-
recht blz. 178) doet vooral uitkomen dat men in de
toerekening geen strafverzachting moet zien. Het
kan gebeuren, zegt hij, dat de veroordeelde on-
afhankelijk van de verdiende werkelijke straf,
zonder zijn toedoen, maar door de schuld van
eenig met de instructie belast ambtenaar in be-
trekking tot het door hem begaan misdrijf een

-ocr page 50-

38

door geen rechtvaardigheidsbeginsel gemotiveerd
kwaad moet lijden. Zoo b. v. onnoodig lange
of bezwarende preventieve hechtenis©(schwerer
Untersuchungsarrest), mishandelingen door cipiers
of de vroeger zoo menigvuldig voorkomende
excessen bij de toepassing der pijnbank, dan
schijnt in allen gevalle bet voorschrift van het
romeinsche recht dat bij de vaststelling der vol-
gens de wet verdiende straf den delinquent dit
vroeger leed mede zal in rekening gebracht en
eenigermate afgetrokken worden, volstrekt recht-
vaardig. Dan wordt echter bij nadere beschou-
wing de misdadiger niet zachter gestraft dan de
wet voorschrijft. Hij ontvangt de volle straf,
maar een gedeelte wordt als reeds geboet be-
schouwd, en er dus voor gezorgd dat hij niet
dubbel of boven het door de wet bepaalde straf-
quantum gestraft worde. In het fransche droit
coutumier gold gelijk Bonneville 1) bericht de regel

1) De ramélioration de la loi criminelle, blz, 474.

-ocr page 51-

39

ffla longueur de la prison emporte une partie de
//la peine." Ook Bonneville wil veroordeeling tot
de geheele straf, maar het aan den rechter over-
laten te bepalen hoeveel zal worden afgerekend
voor de ondergane hechtenis. In eene door hem
t. a. p. voorgestelde bepaling\' lezen wij //si le
//condamné n\'est pas en état de recidive les juges
//pourront, dans une certaine mesure lui tenir
//compte de la détention preventive, alors qu\'elle
//aura été prolongée sans sa faute; dans ce cas
//ils fixeront par le jugement le jour à partir
//duquel aura commencé pour lui la peine de
//l\'incarcération encourue." Nog een andere vraag
reeds vroeger met een enkel woord vermeld, sluit
zich hierbij aan. Wordt bij het vonnis eenvoudige
hechtenis opgelegd, dan kan de toerekening der pre-
ventieve detentie geen bezwaar opleveren. Men
trekt van de straf eenvoudig zooveel dagen of weken
af als de detentie geduurd heeft. Moeielijker wordt
het waar de uitvoering der straf met de detentie
verschilt, waar veroordeeld wordt tot de zwaardere

-ocr page 52-

40

vrijheidsstraf, gevangenis, die volgens art. 11, W.
V. Strafrecht gedurende de eerste vijf jaren in
afzondering vpordt ondergaan. Ook de Commissie
van rapporteurs v^ijst in haar verslag aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal op deze moeie-
lijkheid. Twee dingen zijn mogelijk, eene zuivere
mathematische toerekening dag tegen dag, of
eene evenredige toerekening.

tfWenn die Untersuchungshaft keinen gröszeres
//Uebel mit sich führt als sein Zweck erfordert
//und wenn man bedenkt dasz die Inconvenienz
//der Verhöre so wie der Unsicherheit wegen des
//Ausganges bei dem auf freiem Füsze proces-
//sirten gleichmäszig statt findet, so wird der Ar-
//rest nur der einfachen Gefängniszstraffe gleich-
//zusetzen und für die schweren Arten der
//Freiheitsstrafe eine Reduction nach dem gesets-
//lichen Maaszstabe der Strafverwandlung vorzu-
//nehmen sein. Ist z. b. ein Jahr Untersuchungs-
//arrest an zu rechnen und gilt das Zuchthaus
//für doppelt so schwer als Gefängnisz so wäre

-ocr page 53-

41

„von der verwirkten Zuchthausstrafe nicht ein
ff ganzes sondern nur ein halbes Jahr als schon
//erstanden abzuziehen" zegt Baumeister (Bemer-
kungen z. Strafgezetzbuch.)

Ook Geib toont zich een voorstander van eene
evenredige toerekening, die theoretisch m. i. dan
ook verre de voorkeur verdient, hoewel zij prac-
tisch misschien moeielijk uitvoerbaar is. Bezwaar-
lijk zou het zijn om, zooals Baumeister wil, bij de
wet eenen maatstaf vast te stellen. De preven-
tieve hechtenis, vooral als er buitenaccesstelling
bijkomt, is dikwijls zwaarder en drukkender dan
de straf zelve, de behandeling der preventief-ge-
vangenen soms strenger dan van veroordeelden.
Een algemeene maatstaf, zooals onze tegenwoordige
wet ten opzichte van gemeenschappelijke en een-
zame opsluiting heeft gesteld, zou dikwijls onbillijk
werken. Men zou dus den rechter de verplich-
ting moeten opleggen, in elk speciaal geval naar
omstandigheden eenen maatstaf vast te stellen.

Daar echter de rechter meestal met de bijzon.

-ocr page 54-

42

derheden der preventieve hechtenis niet bekend
is, zou immer, wil men willekeur vermijden, een
zelfstandig onderzoek noodzakelijk worden, het-
geen groote bezwaren zou opleveren.

De zuivere mathematische toerekening, dag
tegen dag, is dan ook geloof ik te verkiezen,
en zij kan des te minder bezwaar opleveren daar
in het algemeen het verschil in uitvoering tus-
schen detentie en straf meer schijn dan wer-
kelijkheid is. Het spreekt toch wel van zelf
dat de preventief-gevangene evenzeer als de straf-
gevangene is onderworpen aan alle regels van
orde en tucht. Voor den veroordeelde bestaat
wel arbeidsdwang, maar, bij ons stelsel van
afzondering, is arbeid geen straf maar eene
weldaad. In de cellulaire gevangenis te Utrecht
werd mij verzekerd, dat het nimmer voorkomt
dat een gevangene weigert te arbeiden, »zij
zouden zich zeiven zeer zwaar straffen" zoo werd
gezegd.

Verschillende wetgevingen nemen dan ook de

-ocr page 55-

43

zuivere mathematische toerekening aan , zooals het
Baier. Strafgesetzbuch (1813) art. 104, dat van
Wurtemberg art. 114 , Braunschweig § 61, Hessen
Darmstadt art. 34, en Baden ^ 156. Ook het
ontwerp van de Nederl. Staatscommissie huldigt
de zuivere mathematische toerekening.

Uit het bovenstaande zagen wij dat vele schrij-
vers, zooals Bonneville, Marezoll en anderen,
onderscheiden tusschen verschuldete en unver-
schuldete hechtenis en alleen de laatste willen
toerekenen zoo ook vele wetgevingen. Is er grond
voor deze onderscheiding, is de laatste hier te
bespreken vraag.

In de eerste plaats vast te stellen: wat verstaat
men door Verschuldete en Unverschuldete Haft.

Een niet genoemd Duitsch criminalist 1) zegt:
verschuldete Haft is die, „welche der Staat
(/durch seine Organe herbeizuführen das Recht

1) „Anrechnung der Untersuchungshaft." Goltdammer Ar-
chiv XX, pag. 240.

-ocr page 56-

44

//und damit die Pflicht hatte; eine solche Haft
//Voigt aus dem Verbrechen neben der Strafe".

AI wat daar buiten valt is unverschuldete Haft.
Ook een ander onbekend schrijver 1) geeft eene
definitie van Verschuldete en unverschuldete Haft.

Unverschuldet is : ,/diejenige Haft welche durch
//einen, jene regelmäszige Handhabung der pro-
//cessualischen Formen und des Ganges der Ge-
//schäfte, hindernden unabwendbaren Zufall, oder
//durch eine vertretbare Schuld der Behörden
//herbei geführt ist" en verschuldet noemt hij:
//jede Haft die an und für sich durch die Ver-
//anlassung ihrer Verhängung, durch die regel-
//mäszige Handhabung der processualischen Formen
//und den vorgeschriebenen Gang der gerichtlichen
//Geschäfte gesetzlich begründet wurde."

De meeste wetgevingen willen slechts de un-
verschuldete Haft in rekening brengen. Art. 83
van het Strafgesetzbuch für das Koningreich

1) „Uber die Anreclinung unverschuldeter Untersuchungs-
haft." Goltdammer Archiv XVI, pag. 713.

-ocr page 57-

45

Bayern van 10 Nov. 1861 bepaalt: »Wenn ein
//Angeklagter ohne eigenes Verschulden eine mehr
//als einmonatliche Untersuchungshaft erduldet hat,
//SO ist dieselbe bei zeitlich bestimmten Zucht-
//haus — bei Gefangnisz — und Geldstrafen in
//der Art zu berücksichtigen, dasz zwar im Er-
//kentnisse, die verwirkte ordentliche Strafe aus-
f/gesprochen, hievon aber so viel, als die Dauer
//der unverschuldet erlittenen Haft beträgt, für
//bereits ertilgt erklärt wird wobei bezüglich der
//Geldstrafen der im Art. 27 festgesetzte Maszstab
//in Anwendung kommt. Bei Uebertretungen ist
//jede erlittene Untersuchungshaft in Anrechnung
//ZU bringen."

Art. 114. Str. G. B. für das Königreich Wür-
temberg 1 Maart 1839 gewijzigd bij de wet van
13 Aug. 1849 bepaalt:

//Ein rechtswidrig angelegter, oder ohne Schuld
//der Angeklagten verlängerter Sicherungsarrest
//hat die Folge, dasz bei zeitlichen Freiheitsstra-
//fen, an der zuerkannten Strafzeit so viel als

-ocr page 58-

46

„nach dem Ermessen des Gerichtes die unverschul-
„dete Daur der Haft beträgt, abgerechnet wird.

//Nicht minder ist wegen anderer Uebel, die
//ein Verbrecher durch die Behörden oder deren
//Diener in Beziehung auf seine Uebertretung un-
//Verschuldeter weise erlitten hat, die zuerkannte
//Strafzeit verhaltniszmäszig abzukürzen.

//Weder in dem einen, noch in dem andern
//Falle darf aber die Strafart, und eben so wenig
,/dürfen deren gesetzlichen Polgen abgeändert
,/werden.

//Hat der Angeschuldigte eine Geldstrafe ver-
//wirkt so wird diese gleichfalls mit Rücksicht
//auf jene Umstände bemessen."

Str. G. B. für das Groszherzogthum Hessen 1841.
//Art. 34. Wenn ohne die Schuld eines in Haft
be-
//findlichen Angeschuldigten das üntersuchungsver-
//fahren oder die endliche Aburtheilung verzögert
//Worden ist und Verurtheilung zu einer Prei-
//heitsstrafe auf bestimmte Zeit erfolgt, so sollen
//die Gerichte, ohne Berücksichtigung der Art

-ocr page 59-

47

f/der zuerkannten Freiheitsstrafe, die unverschul-
,/det erlittene Haft nach billigem Ermessen, an
//der Strafe in Abzug bringen, sie müssen jedoch
//in dem Urtheile bestimmt aussprechen wie lange
//die Strafzeit ohne einen solchen Abzug gedauert
//haben würde."

Eveneens wordt unverschuldete Haft vereischt
in het Hongaarsche Strafwetboek ^94, in dat
van het Kanton Zürich § 63; in het Straf. G. B,
für die Herzogthümer Anhalt-Dessau und Anhalt-
Kothen 1850. Art. 60; het Strafgesetz über
Verbrechen und Vergehen für Bosnien und die
Hercegovina Wien 1881, § 95; en het Oosten-
rijksche ontwerp van 1867. Het Italiaansche ont-
werp van Strafwet kent deze onderscheiding niet.
Evenmin het Str. G. B. für das Deutsche Reich
1876, § 60 en het nieuwe Nederl. Strafwetboek.
Het Badensche Wetboek bepaalt in art. 156,
indien de schuldige gedurende de instructie eene
met de wet strijdige of zonder zijne schuld ver-
lengde preventieve hechtenis heeft ondergaan, zal

-ocr page 60-

48

van de hem opgelegde tijdelijke vrijheidsstraf
zooveel vvorden afgetrokken als de onwettige hech-
tenis geduurd of de geoorloofde te lang geduurd
heeft. Bij veroordeeling tot geldboete heeft eene
reductie plaats (art. 157), terwijl art. 158 bepaalt
dat hechtenis in de overige gevallen , een Straf-
milderungsgrund zal zijn, in zooverre de langere
hechtenis niet door eigen schuld is veroorzaakt
door het ontkennen van ware of het aanhalen van
onware feiten.

Het Romeinsche recht maakt er geen gewag
van dat de langere duur van het reatus niet aan
de schuld van den verdachte moet te danken zijn,
hoewel het tegendeel ten onrechte door sommigen
beweerd wordt.

Gesterding. Ausbeute HI, blz. 285 zegt: ,/Komme
lies nicht darauf an, ob der Gefangene das Ge-
tffängnisz und dessen verlängerte Dauer ver-
f/schuldet habe oder nicht. Das, worauf es hier
»ankomme, sei die Widerrechtlichkeit des Gefäng-
,/nisses, und die Frage, ob der Gefangene selbst

-ocr page 61-

49

f/Schuld daran sei, dasz seine Gefangenschaft länger
//gedauert habe, als ausserdem geschehen wäre,
//oder ob sonst Jemand die Schuld davon trage,
//komme nur in sofern in Betracht, als aus der
//verschiedenen Beantwortung dieser Frage die Wi-
//derrechtlichkeit des Gefängnisses oder das Ge-
//gentheil herzuleiten sei."

Maar indien de gevangene door het oproepen
van getuigen ä decharge die niet\'bestaan, óf zijne
schuld bevestigen, den längeren duur der hechte-
nis veroorzaakt zal men toch niet kunnen bewe-
ren dat deze gevangenhouding wederrechtelijk is.
De verlenging is geloof ik alleen dan wederrech-
telijk te noemen, wanneer zij door schending der
wet of door een verzuim van den rechter wordt
veroorzaakt. Vindt zij haren oorsprong in on-
ware opgave, weigering tot het afleggen van be-
kentenis of dergelijke, dan zou ik haar onver-
diend willen noemen.

De verdachte is niet verplicht te bekennen.
Niemand behoeft zich te laten straffen. De zucht

4

-ocr page 62-

50

naar vrijheid is den mensch zoo ingeschapen dat
wij het den schuldige niet kwalijk mogen nemen,
wanneer hij tracht de vrijheid te behouden. Ook
de wet, uitgaande van dit principe , straft het
om
vluchten uit de gevangenis niet. „A l\'egard des
tf détenus qui se seront évadés pu qui auront
„tenté de s\'évader par
bris de prison ou par vio-
ulence,
ils seront, pour ce seul fait, punis de six
„mois à un an d\'emprisonnement;" zoo lezen wij
in art. 245 C. P. De
bris de prison en violence
worden hier gestraft niet de ontvluchting zelve.

Chauveau et Hélie i) halen het gezegde van
Jousse aan „la simple fuite ou évasion de la
„part d\'un prisonnier ou d\'une personne qu\'on
„veut arrêter n\'est jamais punie, ni même la
„resistance; lorsqu\'elle est modique et sans ,
„armes ni violences publiques. En elfet, il est
„naturel à une personne qu\'on veut arrêter ou
„qui l\'est déjà, de chercher à se sauver des

-ocr page 63-

51

//mains de la justice, pour éviter la peine qu\'elle
//mérite."

De Exposé des motifs van de C. P. maakt de-
zelfde opmerking. //Le désir de la liberté est si
//naturel à l\'homme que l\'on ne saurait pronon-
//cer que celui-ci devient coupable qui, trouvant
(/la porte de sa prison ouverte, en franchit le
//seuil."

^122. Str. G. B. für das Deutsche Reich
straft met zes maanden gevangenis //Gefangene
//welche sich zu sammenrotten und mit verein-
,/ten Kräften einen gewaltsamen Ausbruch unter-
//nehmen." Art. 191 van het Nederl. Wetboek
van Strafrecht straft hem, //die opzettelijk iemand,
//op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uit-
//spraak of beschikking van de vrijheid beroofd,
(/bevrijdt of bij zijne zelfbevrijding behulpzaam
(/is." In de Memorie van toelichting 1) op dit

-ocr page 64-

52

artikel (art. 211 ontwerp der staatscommissie)
lezen wij: ;/Met de meeste nieuwere wetgevin-
wgen is de ontvluchting van gevangenen (zelfbe-
tfvrijding) straffeloos te achten, en alzoo ook waar
f/zij door middel van braak of geweld geschiedt,
//niet als delictum sui generis aan te merken,
//onverminderd de strafbaarheid van deze of an-
//dere middelen ter ontvluchting in geval zij, als
//wederspannigheid, mishandeling, beschadiging
//van goederen of eenig ander misdrijf, in de
//termen der strafwet vallen." Op dezelfde gronden
waarom men den gevangene, die met braak of ge-
weld de vrijheid tracht te verwerven
niet straft,
mag ook hij niet gestraft worden, die door ont-
kennen, het opgeven van valsche voorwendsels of
anderszins tracht zich de vrijheid te verzekeren.
Het door eigen schuld veroorzaakte voorarrest
niet toe te rekenen, is eene indirecte straf. Deze
overwegingen toonen voldoende aan hoe onjuist
en onhoudbaar de geheele onderscheiding in ver-
schuldete en unverschuldete hechtenis is, o. i.

-ocr page 65-

53

moet dan ook de geheele preventieve hechtenis
worden toegerekend. Nog een ander bezwaar
tegen deze onderscheiding is de groote moeielijk-
heid een juiste grenslijn te trekken i). Hoe zal de
rechter beoordeelen waar de verschuldete hechtenis
eindigt en de unverschuldete aanvangt. Stel b. v.
dat iemand drie maanden in preventieve hechtenis
doorbrengt, de rechter zal nu moeten onderzoe-
ken of de instructie niet in tien weken had kun-
nen afloopen om dan de laatste veertien dagen
als unverschuldet toe te rekenen en hierdoor te
verklaren dat zijn collega de rechtercommissaris,
of mogelijk ook hij zelf, zich aan nalatigheid,
slordigheid — om nog niet te spreken van plicht-
verzuim — heeft schuldig gemaakt. Geenszins
wil ik te kort doen aan de eerlijkheid of recht-
vaardigheid van den rechter, maar het afleggen
van eene dergelijke verklaring is wel wat veel

1) In § 60 van het Deutsche Strafwetboek is „unverschuldet
„weggelassen, weil es sich schwer feststeilen
läszt." (Berner
Lehrbuch des Peutsphea Strafrechter § 138.)

-ocr page 66-

. 54

gevergd. In Beieren waar, zooals wij Ziigen, § 83
van de strafwet van 1861 dit unverschuldet vergde,
werd ter verduidelijking door de Wet van 16 Mei
1868 bepaald: »als unverschuldet ist insbesondre
//auch diejenige Untersuchungshaft zu erachten,
//deren Verhängung unzulässig gewesen sein würde,
//wenn zur Zeit dieser Verhängung die Umstände,
r/auf deren Annahme das Endurtheil gebaut ist,
//bereits festgestellt gewesen wären."

-ocr page 67-

HOOFDSTUK IL

Het Ontwerp der Staatscommissie van een Wet-
boek van Strafrecht bevat in art. 35 de volgende
bepaling: ^De tijd, door den veroordeelde vóór
//de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uit-
//spraak in verzekerde bewaring doorgebracht,
//wordt bij de uitvoering van de hem bij die
//uitspraak opgelegde tijdelijke gevangenis, hech-
//tenis of geldboete in mindering gebracht, wat
//de geldboete betreft volgens den in art. 32 be-
//paalden maatstaf."

In de Memorie van Toelichting 1) op dit

1) t. a. p. II. pag. 141.

-ocr page 68-

56

art., lezen wij: „Het stelsel van art. 21, 1) al.
„3—5 der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 102),
„is dat den veroordeelde als straf wordt toegere-
„kend de tijd door hem in preventieve detentie
„ondergaan tusschen het tijdstip van het veroor-
„deelend vonnis en dat waarop die uitspraak
„kracht van gewijsde verkrijgt. Gelijk beginsel
„was na verschillende redactiën, waarin het min
„of meer volledig was uitgedrukt, zuiver gehul-
„digd in het Ontwerp van het Belgische Straf-
„wetboek, zooals dit in 1866 door den senaat

1) Art. 21, al. 3-5, Wet. 54. Is de veroordeelde be-
reids in hechtenis, dan vangen zy (de tuchthuis- en gevan-
genisstraffen) aan met den dag der uitspraak, niettegen-
staande hooger beroep of voorziening in cassatie. Verstrakt,
hangende het hooger beroep of de voorziening in cassatie,
de straftijd, dan blyft echter deze veroordeelde in hechtenis.
Worden de oorspronkelyk opgelegde tuchthuis- of gevange-
nisstraffen verzwaard, zoo wordt in het geval, in het derde
en vierde lid bedoeld de laatst opgelegde straf geacht te
loopen van den dag der eerste uitspraak.

-ocr page 69-

57

f/was aangenomen. Toen dit ontwerp daarna
ff weder in behandeling kwam bij de kamer van
,/afgevaardigden, werd voor het eerst het denk-
;/beeld geopperd om wat tot nu toe slechts was
»voorgesteld ten aanzien van de preventieve de-
//tentie na de eerste veroordeeling, ook van toe-
//passing te maken op die welke daaraan vooraf-
//gaat. Dit denkbeeld werd nu zonder veel
(/tegenstand goedgekeurd, en alzoo uitgedrukt in
//art. 30 C. P. B. Toute détention, subie avant
//que la condamnation soit devenue irrévocable
//par suite de l\'infraction qui donne lieu à cette
//condamnation, sera imputée sur la durée des
//peines emportant privation de la liberté. Nypels
//(Code Pénal Belge interprété) noemt het een
//principe radical. Terecht. Men heeft de keuze
//tusschen twee stelsels, toerekening der preven-
//tieve detentie op den duur der straf of niet.
//Neemt men het eerste aan op gronden van
//billijkheid ter bestrijding, zooveel mogelijk,
//van het noodzakelijk kwaad der voorloopige

-ocr page 70-

58

whechtenis, niettegenstaande de bezwaren die
(/daartegen uit een streng rechtskundig oogpunt
//kunnen worden aangevoerd, dan is er geen vol-
//doende reden om, met het Belgische ontwerp en
//de Wet van 1854, ten halven wege te blijven
//staan, waar men de preventieve detentie na
ffhet vonnis, niet die vóór het vonnis, toerekent
//aan den veroordeelde. Die onderscheiding kent
IIook het Duitsche rijksstrafwetboek 1) niet,
//waar het, op het voorbeeld van de wetboeken
//vroeger in onderscheidene Duitsche staten van
//kracht, bepaalt dat de voorloopige hechtenis
//bij het vonnis geheel of ten deele kan worden
//toegerekend op de toegepaste straf. Intusschen
(/verdient het geene goedkeuring met dat wetboek
//de toerekening en de mate der toerekening ge-
//heel over te laten aan den rechter. Is het be-

1) Str. G. R. für das Deutsche Reich § 60,
Eine erlitteue Untersuchunshaft kann bei Fällung des Ur-
theils auf die erkannte Strafe ganz oder theilweise ange-
rechnet werden.

-ocr page 71-

59

//ginsei goed, dan moeten alle veroordeelden
//daarvan gelijk genot hebben en moet de ver-
//raindering dus van rechtswege werken krachtens
//een gebiedend voorschrift der wet, zonder dat
//de rechter daarop eenigen invloed uitoefent."

Het Duitsche wetboek spreekt van alle straffen,
waaronder dus ook geldstraffen te verstaan zijn.
In dit opzicht is dan ook het Duitsche wetboek
boven het Belgische te verkiezen, dat alleen van
vrijheidsstraffen spreekt. Er is geen enkele reden
om niet bij eene mindere straf toe te passen wat
wel bij de zwaardere geldt. Nog is er een
ander zeer belangrijk verschil tusschen deze beide
wetten. De Belgische wet huldigt de imperatieve
toerekening, //sera imputé sur la durée des peines
//emportant privation de la liberté." Het Duitsche
wetboek laat het aan den rechter over of en in
hoeverre er toerekening zal plaats hebben de z. g.
facultatieve toerekening.

Uit het bovenstaande zagen wij dat het ont-
werp der \'Ned. Staatscommissie het imperatieve stel-

-ocr page 72-

60

sei had aangenomen, art. 27 der Wet volgt echter
het facultatieve stelsel. Laat ons nagaan hoe art.
27 ontstaan is, wij hebben hierbij de gelegenheid
de verschillende argumenten te bespreken en te
trachten eene keuze tusschen beide stelsels te
doen.

De Raad van State had al aanstonds drie be-
denkingen tegen het stelsel der imperatieve toe-
rekening. De eerste betreft de gevolgen. Wordt,
zegt de Raad in haar advies i) (26 Nov. 1878),
„de preventieve gevangenis niet meer beschouwd
„als een in bepaalde gevallen onvermijdelijk middel
„tot onderzoek van strafzaken, maar als reeds
„ondergane straf aan den veroordeelde in reke-
„ning gebracht, wat dan te doen met hen, die,
„na preventief gezeten te hebben, worden vrij-
„gesproken of van rechtsvervolging ontslagen ?
//Het logisch antwoord op die vraag ligt voor de
„hand: schadevergoeding van staatswege aan hen,

1) t. a. p. II. pag. 405,

-ocr page 73-

61

;/die onschuldig van hunne vrijheid bij wege van
//preventie beroofd werden, is het eenige middel
//om in het stelsel des ontwerps het evenwicht te
ff bewaren of te herstellen tusschen de veroordeel-
ffden eenerzijds en de vrijgesprokenen of ont-
ffslagenen anderzijds."

Nypels (C. P. B. interprété) is hetzelfde ge-
voelen toegedaan. //On peut faire à l\'art. 30
ff un reproche plus sérieux. Il renferme dans ses
ffflancs une question grave qui sera soulevée tôt
ffou tard: celle de l\'indemnité à accorder aux
ff détenus préventivement qui sont acquittés. Du
ff moment qu\'on envisage la détention preventive
ffuon plus comme un moyen d\'instruction neces-
ffsaire, mais comme une peine la consequence est
ff forcée, l\'indemnité est due."

Ook de heer Slotemaker 1) is van dit gevoelen,
en noemt het een gruwelijke inconsequentie wan-

1) Een en ander over Preventieve Hechtenis en hare toe-
rekening op de hoofdstraf. Proefschrift door A. Slotemaker,

-ocr page 74-

62

neer men bij behoud van art. 27 eene bepaling
omtrent schadevergoeding weglaat.

Het beginsel van schadevergoeding was ook
aangenomen in het ontwerp van een Wetboek
van Strafvordering, bij de Staten-Generaal in de
zitting van 1864—65 ingediend, waar het bij de
Tweede Kamer geen gunstig onthaal vond.

De Raad van State verwerpt ten slotte art. 35,
en is van meening dat het stelsel van art. 21
der Wet van 1854 (zij het desnoods gewijzigd of
aangevuld) behouden, of het Duitsche stelsel ge-
volgd zou moeten worden.

In het Rapport aan den Koning door den Mi-
nister van Justitie (H. J. Smidt) 14 Febr. 1879 i)
worden de verschillende aanmerkingen van den
Raad wederlegd, en wordt het artikel gehandhaafd.
De Minister zet nogmaals uiteen dat het artikel
gegrond is op billijkheid, niet op streng recht
en ontkent dat het logisch gevolg zou worden

1) t. a. p. II. 487.

-ocr page 75-

63

schadevergoeding van staatswege, aan hen die
onschuldig bij wege van preventie van hunne
vrijheid worden beroofd. Was deze gevolgtrek-
king juist, dan zou zij ook het, door den Raad
aanbevolen art. 21 der Wet van 1854 (Stb. 102)
treffen, dat toch ook gedeeltelijk de preventieve
hechtenis in rekening brengt en art. 35 is niets
als eene consequente toepassing van het in de
Wet van 1854 aangenomen stelsel. De preven-
tieve detentie wordt alleen op billijkheidsgronden
in rekening gebracht maar w daaruit volgt niet dat
f/de wet haar als reeds ondergane straf be-
wschouwt, en dit laatste alleen zou de gevolg-
,/trekking kunnen wettigen, dat in geval van
//vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging de
//preventief gedetineerde geacht zoude moeten
//worden onschuldig straf te hebben ondergaan ,
//Waarvoor hem schadevergoeding van staatswege
//zoude moeten worden toegekend. Het antwoord
//op de hoogst gewichtige vraag, of dit al dan
//niet moet geschieden, wordt dus door art. 35

-ocr page 76-

64

//geenszins, zelfs niet bij voorbaat, tot oplossing
//gebracht." Ook de commissie van rapporteurs
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is van
oordeel dat het toekennen van schadevergoeding bij
ontslag van rechtsvervolging of vrijspraak, een
onvermijdelijk gevolg zou zijn van art. 35.

Het antwoord van den Minister komt mij niet
geheel bevredigend voor. Waar men de vraag der
schadevergoeding bespreekt, moet men hierbij, ge-
loof ik wel in het oog houden, dat waar men
billijkheidshalve den schuldige het leed der
preventieve detentie vergoed, deze reden nog veel
sterker pleit voor den onschuldige. Heinze (Das
Recht der Untersuchungshaft), zegt: //Das sittliche
//Gefühl wird sogar geneigt sein, die unverschul-
//deten Leiden des freigesprochenen Angeschul-
//digten höher anzuschlagen und die Ausgleichung
//für bedürftiger zu erklären, als diejenigen des
//in der Hauptsache verurtheilten Verbrechers.
//Alle die Argumente, welche dafür sprechen,
//dasz der Verurtheilte für die erstandene Haft

-ocr page 77-

65

f/schadlos gehalten werde, finden Anwendung,
//wenn mögUch mit verstärktem Gewichte, auf
//die Lage des Freigesprochenen. Bei dem Ver-
//urtheilten erscheint die Haft doch gewissermaszen
//als ein Accessorium der Strafe, die verschul-
//dende Handlung als ein Art Aeuszerung und
//Fortsetzung der criminellen Schuld; bei dem
//Freigesprochenen fehlt dieser dunkle Schatten."

Nu moge het waar zijn dat het toekennen van
schadevergoeding geen logisch gevolg is van art.
35, toch zou het, waar men eens de weg van het
strenge recht verlaat, om die der billijkheid te
betreden inconsequent zijn, ten halve te blijven
staan. Toerekening en schadevergoeding spruiten
beiden uit billijkheid voort, waar men de eene
erkent, mag men zonder inconsequent te zijn de
andere niet verwerpen. Het zijn loten van een
zelfden stam, zij staan naast elkaar met volkomen
gelijke rechten. Maar kunnen deze overwegingen
een reden zijn om het stelsel der Staatscommis-
sie te verwerpen? Deze vraag moet ik zeer be-

5

-ocr page 78-

66

slist ontkennend beantwoorden. De vraag mag
alleen zijn of de toerekening op zich zelve door
de billijkheid gevorderd wordt. Antwoordt men
ontkennend dan vervalt van zelve het argument.
Antwoordt men in bevestigende zin dan is het
argument absoluut verwerpelijk en onhoudbaar,
zooals ik vroeger reeds aantoonde, daar het in
werkelijkheid hierop neer komt: uit de erkenning
van de billijkheid der toerekening volgt nood-
zakelijk de billijkheid der schadevergoeding; de
laatste willen wij liever niet erkennen en om
nu niet inconsequent te zijn, verwerpen wij
ook de eerste. Bovendien treft het argument
niet alleen het stelsel der Staatscommissie, maar
ook art. 21 der Wet 1854 (Stb. 102), ook de
facultatieve toerekening en elk denkbaar stelsel
dat de preventieve hechtenis eenigszins bij de
straftoemeting in aanmerking neemt, want ook
daaruit volgt de consequentie dat men den on-
schuldige, minst genomen, in gelijke gevallen en
gelijke mate schadevergoeding moet toekennen.

-ocr page 79-

6)

Een ander bezwaar tegen het stelsel der Staats-
commissie dat mede ten doel heeft
f/de preven-
f/tieve hechtenis minder veelvuldig te maken" is
volgens \'s Raads oordeel hierin gelegen dat 7 de
//rechterlijke overheid, met de wetenschap voor
//Oogen, dat die hechtenis den veroordeelde in
//ieder geval ten goede komt, allicht gemakkelijker
//tot het uitvaardigen van een bevel van voorloo-
//pige aanhouding, gevangenneming of gevangen-
//houding zal overgaan, dan onder het tegenwoordig
//stelsel." Dat dit gevolg werkelijk ernstig zou
te vreezen zijn, meen ik te mogen betwijfelen.
De rechter die het bevel tot gevangenneming of
gevangenhouding uitvaardigt, is het geheel onbe-
kend of eene veroordeeling zal volgen. //Met of
f/zonder art. 35 ," zegt het meer genoemde Rap-
port
V. d. Minister, //blijft de preventieve detentie
//een kwaad dat, — men mag dit van den Neder-
//landschen rechter verwachten — niet buiten
//noodzakelijkheid zal worden toegepast." Boven-
dien kan dezelfde bedenking met evenveel grond

-ocr page 80-

68

worden ingebracht tegen het stelsel van het Duitsche
Wetboek, dat door de Raad v. State wordt aan-
bevolen.

Een derde en laatste bezwaar tegen het artikel
is dat het voor den veroordeelde tot vrijheidsstraf
van korten duur somtijds meer nadeel dan voor-
deel zal aanbrengen. Het kan gebeuren dat de
veroordeelde, „zich met zijne schuldigverklaring
//en veroordeeling bij eerste uitspraak zeer be-
//zwaard acht, hij kan er groot belang bij heb-
//ben, dat hetzij in hooger beroep, hetzij in
//cassatie zijne zaak alsnog worde onderzocht."

//Intusschen berust hij in de eerste uitspraak,
//dan wordt hij, in het stelsel van art. 35,
//reeds dadelijk of kort daarna op vrije voeten
//gesteld. Komt hij daarentegen in hooger be-
//roep of cassatie, de voortzetting der preventieve
//gevangenisstraf is daarvan het gevolg, tot tijd
//en wijle door den hoogeren rechter beslist zij.

//Langs dien weg kan het gebeuren, dat het
//beoogde voordeel van art. 35 voor den veroor-

-ocr page 81-

69

ff deelde geheel of grootendeels verloren ga, dcor-
f/dien zijne preventieve gevangenis, aldus voort-
ffgezet, niet zelden van längeren duur zal zijn
ff dan de vrijheidsstraf, waartoe hij ook bij de
ff einduitspraak verwezen mocht worden."

Dit argument komt mij voor geheel en al on-
juist te zijn. Het bewijst niets tegen de toereke-
ning, die den veroordeelde altijd ten goede komt.
Ook zonder toerekening, kan onder de wer-
king der Wet van 1854 (Stb. n°. 102) het geval
voorkomen dat hangende beroep of cassatie de
straftijd verstrijkt. In dergelijke gevallen kan en
moet het aan den veroordeelde worden overgela-
ten te beslissen wat hem zwaarder weegt, zijn
belang bij eene spoedige invrijheidstelling\' of bij
eene vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging in
hooger instantie.

Dat het gebeurt, dat de preventieve hechtenis
langer duurt dan de straf, bewijst echter hoe traag
de gang is onzer procedure, hoe dringend ver-
betering in deze noodig is; maar tevens toont

-ocr page 82-

70

het aan hoe lichtvaardig met de preventieve hech-
tenis vi^ordt omgegaan, dat men haar toepast of
laat voortduren waar zij door de ernst der feiten
niet gemotiveerd is. Het argument van de Raad
van State verre van afbreuk te doen aan de toe-
rekening levert integendeel een krachtig pleidooi
ten harer gunste, daar het aantoont welk misbruik
van de preventieve hechtenis gemaakt wordt. Dat
dit misbruik werkelijk niet gering te achten is,
bewijzen de cijfers. In een Nota van den heer
J. K. van Golstein (Bijlagen tot de Staatscourant
1865—66 pag. 899 e. v.) wordt aangetoond dat
volgens de door de regeering in 1860 overge-
legde staat, in dat jaar bij de rechtbanken 880
en bij de hoven 61 personen preventieve hechte-
nis ondergingen waarop hunne invrijheidstelling
volgde. Mr, S. J. Hingst in zijn opstel, ,/Iets
«over de preventieve gevangenis" (Nieuwe Bij-
dragen voor Rechtsgeleerdheid en wetgeving 1867
pag. 220) berekent dat jaarlijks gemiddeld 3950
personen in hechtenis worden genomen. Mr. D. J.

-ocr page 83-

71

Mom Visch 1) verzekert dat volgens matige be-
rekening, het aantal van hen, die jaarlijksch
definitief of zonder veroordeelend vonnis worden
ontslagen, 18% bedraagt van het geheele getal
der aangehoudenen. Uitgaande van de berekening
van Mr. Hingst zouden dus jaarlijksch 711 onschul-
digen preventieve hechtenis ondergaan. Volgens
de gerechtelijke statistiek over 1883 (voorkomende
in de N. Rott. Courant van 18 Sept. 1.1.) onder-
gingen in genoemd jaar bij de hoven 420 personen
preventieve hechtenis dat is 70 % van het aantal
beschuldigden (598). Bij de rechtbanken waren
18,416 beklaagden, 2460 of ruim 13 "/o waren in
hechtenis. Hoe velen van deze 2680 personen
zonder veroordeelend vonnis werden ontslagen,
wordt niet gemeld. Deze cijfers toonen voldoende
aan dat de woorden, bijna twintig jaar geleden
door den heer van Golstein neergeschreven, ook
nu nog van toepassing zijn.

1) t. a. p.

-ocr page 84-

72

f/Het wordt inderdaad tijd dat een einde kome
f/aan de ingeslopen gewoonte in het belang der
,/justitie de hand te leggen op personen op wie
//eenige verdenking van schuld rust, om deze
//vervolgens na erkende onschuld in vrijheid te
//Stellen. Velen zijn de slachtotFers geworden
//van de overdreven zucht om misdrijvers op te
//sporen en aan de verdiende straf te onder-
//werpen."

Ter verdediging van het stelsel van art. 35
beroept de Minister zich ten slotte op art. 30 C.
P. B. en het Italiaansche ontwerp, die gelijke
bepalingen bevatten en haalt de verklaring van
Prof. Mayer 1) aan: //Der Entwurf hat damit
Iß— trotz mannigfacher schwerwiegender in der
//Commission geltend gemachten Einwendungen,
//welche in dem Umfange dieser Einrichtung eine
II zu weit gehende Begünstigung erblickten —

1) S. Mayer. Der Entwurf eines Strafgesetzes für das
Königreich Italin 1\' buch. S. 49,

-ocr page 85-

73

weinen bedeutsamen und anerkennenswertben Port-
z/schritt vollzogen, worin er ebensowenig durch
//die zahlreichen entgegenstehenden Urtheile der
f/Judicatur beirrt worden ist. Er hat damit eine
//Forderung der Wissenschaft oder besser der
//Gerechtigkeit erfüllt, welche heut zu Tage nicht
//mehr in Zweifel gezogen werden kann."

De Commissie van rapporteurs van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal verklaart zich in haar
verslag tegen de imperatieve toerekening. De
toerekening moet volgens haar facultatief blijven
daar //bij het imperatieve voorschrift van het ont-
//werp de rechter zwaarder zal straffen dan hij
//anders zoude gedaan hebben." Met dit gevoelen,
dat trouwens door geen enkel argument gestaafd
wordt, kan ik mij geenszins vereenigen. Het komt
mij ondenkbaar voor, dat de rechter zwaarder
zou straffen, om de wet te ontduiken.

De Commissie plaats zich verder geheel op het
standpunt van het strenge recht. //Preventieve
,/hechtenis is
geen straf, noch in beginsel noch

-ocr page 86-

74

«in toepassing; de veroordeelde misdadiger, die
«den geheelen tijd zijner veroordeeling preventief
«heeft gezeten, zou dus eigenlijk
ongestraft blijven;
«de onbillijkheid zou zich kunnen voordoen dat
«het zwaardere feit ongestraft bleef, terwijl de
«veroordeelde tot eene hchtere straf, die straf
«zou moeten ondergaan; b. v. indien van twee
«personen die beiden 3 maanden in preventieve
«detentie hebben doorgebracht, de een tot 3
«maanden gevangenis, de andere tot 4 maanden
«hechtenis zou worden veroordeeld." i)

Wat het eerste punt betreft moet ik opmerken
dat de veroordeelde toch gedurende zooveel tijd
van zijne vrijheid was beroofd, en in de vrijheids-
berooving ligt toch het hoofdbestanddeel van de
straf. Het tweede punt werd reeds vroeger be-
sproken.

Ook Minister Modderman is een tegenstander
van de imperatieve toerekening. Het door hem

1) t. a. p. III. pag. 40,

-ocr page 87-

75

gewijzigd ontwerp neemt dan ook in art. 27
de facultatieve toerekening aan. „Bij de rech-
f/terlijke uitspraak kan worden bepaald dat de
„tijd, door den veroordeelde voor de tenuit-
//voerlegging van die uitspraak voorloopig in
„verzekerde bewering doorgebracht, bij de uitvoe-
„ring van de hem opgelegde tijdelijke gevange-
„nisstraf, hechtenis of geldboete zal worden in
„mindering gebracht."

Bij de behandeling in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal werd door den heer van Gennep
een amendement voorgesteld, strekkende om
achter de woorden „hechtenis of geldboete" te
voegen „geheel of gedeeltelijk." De Minister nam
het amendement over „daar het alleen eene ver-
„duidelijking van het artikel bevatte" en het „in
„den aard der zaak ligt dat wie de bevoegdheid
„heeft geheel toe te rekenen of geheel niet toe
„te rekenen ook bevoegd is om gedeeltelijk toe
„te rekenen."

De heer van Gennep, het amendementtoelich-

-ocr page 88-

76

tende, zegt l): //in dit artikel wordt de bevoegdheid
//gegeven om de preventieve gevangeniss^ra/ in
//mindering te brengen van de opgelegde straf.
//In de eerste redactie was dit niet facultatief,
//maar verplichtend. Te recht is dit nu veran-
//derd in eene facultatieve bepaling voor het ge-
//val ook dat er eene buitengewoon lange pre-
//ventieve hechtenis is ondergaan; maar dan is
//het ook rationeel dat niet altijd die gansche
//preventieve hechtenis behoeft in rekening te
//Worden gebracht, maar die verrekening ook kan
//geschieden uitsluitend met het buitengewone ge-
//deelte." De heer v. G. vreest dat als de preventieve
detentie zeer lang is geweest, langer dan de ge-
vangenisstraf die de rechter zou willen opleggen,
de rechter of geen gebruik zou maken van de
bevoegdheid hem gegeven, daar de geheele straf
door de toerekening zou geabsorbeerd worden, of
dat hij zwaarder zou straffen, ten einde de ge-

1) t. a p. IV. I\' stuk. pag. 97.

-ocr page 89-

77

heele preventieve hechtenis te kunnen aftrekken
en toch nog iets over te houden. Ten slotte be-
roept deze afgevaardigde zich op art. 296 van het
Indische Reglement op de Strafvordering. »Het
«Hooggerechtshof zal op de reeds doorgestane
,/voorloopige gevangenhouding kunnen achtgeven,
II en die geheel of ten deele als straf mogen toe-
//rekenen." Het geamendeerde artikel werd zon-
der hoofdelijke stemming goedgekeurd, en over
dit belangrijk onderwerp met geen enkel woord
verder gesproken.

Art. 27 bepaalt dat de tijd voor de tenuit-
voerlegging van de uitspraak ian worden in min-
dering gebracht. Dit is eene belangrijke afwij-
king, ten nadeele van den veroordeelde, van art.
21 der Wet van 1854 (Stb. n". 102) bepalende
dat, wanneer de veroordeelde bereids in hech-
tenis is de vrijheidsstraffen aanvangen met den dag
der uitspraak niettegenstaande hooger beroep of
cassatie. Toen door de commissie van rapporteurs
der Eerste Kamer hierop gewezen werd ant-

-ocr page 90-

78

woordde Minister Modderman dat de afwijking
van het bestaande recht ook in het voordeel
van den beklaagde is, want voortaan zal ook
de tijd vóór het eerste eindvonnis kunnen wor-
den toegerekend. Of dit voordeel heel groot
zal zijn, meen ik te mogen betwijfelen, wanneer
althans de rechter de opvatting van den heer van
Gennep deelt, eene meening die door den Mi-
nister schijnt beaamd te worden, daar hij het
stilzwijgen bewaarde op de rede van den heer
V. G., waar deze zeide dat de facultatieve toere-
kening is opgenomen voor het geval dat de pre-
ventieve hechtenis buitengewoon lang geduurd
heeft, en het rationeel vond dat niet altijd die
gansche preventieve hechtenis behoefde in rekening
te worden gebracht, maar die verrekening ook
kan geschieden uitsluitend met het buitengewone
gedeelte. De rapporteurs der Eerste Kamer wa-
ren met het artikel 27 niet zeer ingenomen, in
het verslag werd, zooals gezegd, gewezen op de
groote onbillijkheid van de afwijking van art. 21

-ocr page 91-

79

der Wet 1854, die vooral aan het licht komt
bij hooger beroep of cassatie door het Openbaar
Ministerie ingesteld. ,/Men vreesde dat de theorie
f/krachtens welke voorloopige hechtenis geen straf
//is, hier al te consequent is toegepast. Want
//men wist niet waaruit een ongunstige werking
//van het stelsel, aangenomen in art. 21 der Wet
//van 1854, zou zijn gebleken." 1)

Vergelijken wij art. 21 der Wet 1854 (Stb.
n". 102) met art. 27 Wetboek van Strafrecht,
dan valt de vergelijking m. i. zeer ten nadeele
van het laatstgenoemde uit. Art. 21 erkennende
dat de preventieve hechtenis een onrecht is, tracht
dit ten deele te vergoeden door de imperatieve
toerekening van de detentie na de eerste uitspraak.
Bij oppervlakkige beschouwing schijnt art. 27 Sr,
verder te gaan; het onderscheidt niet de detentie
vóór en na de eerste uitspraak. Ook de hech-
tenis vóór het eerste vonnis
han immers worden

1) t. a. p. IV, 2\' stuk, pag. 582.

-ocr page 92-

80

toegerekend. Bij nader inzien is het echter een
teruggang op het bilhjkheidsprincipe in 1854 aan-
genomen. Toen kwam de hechtenis na het eerste
vonnis den veroordeelde altijd ten goede, nu
blijft alles aan de willekeur van den rechter over-
gelaten. Dit heeft ook, zoo het schijnt, de com-
missie van rapporteurs in de Tweede Kamer der
Staten Generaal niet gewild. Men zegt: het is
billijk dat de voorloopige detentie ondergaan ten
gevolge van appel of cassatie wordt in rekening
gebracht, want de veroordeelde maakt hier slechts
gebruik van een recht hem bij de wet toegekend.

//De verlenging daardoor van de preventieve
//detentie, moet niet te zijnen laste zijn. Hij moet
//in dezelfde positie verkeeren, als ware hij niet
//in appél of cassatie gekomen. De straf moet
//dus ingaan van den dag der eerste uitspraak.
//De Commissie zou zich op grond van een en
//ander liever vereenigen met het beginsel der
//facultatieve imputatie , onder anderen aangenomen
//in ^ 60 van het Duitsche Wetboek." Het be-

-ocr page 93-

81

ginsei der facultatieve imputatie is billijk, lezen
wij verder. Door verschillende omstandigheden
kan eene instructie //buiten de schuld van den
beklaagde" eene buitengewoon lange detentie ten
gevolge hebben gehad. Ook nu zonder wetsbe-
paling zal de rechter er in den regel op letten ,
maar het is wellicht bij het verschil in de praktijk
bij de verschillende rechtscollegiën niet overbodig
het beginsel vast te stellen. Het stelsel van de.
commissie van rapporteurs — wanneer het de
naam van stelsel verdient — schijnt dus te zijn:
Handhaving van art. 21\' al. 3 Wet 1854 (Stb.
102), behoud van de imperatieve toerekening der
hechtenis ondergaan na het eerste vonnis, en
facultatieve toerekening van die voor het eerste
vonnis, en nog slechts dan alleen wanneer zij
niet „door de schuld van beklaagde" is veroor-
zaakt, unverschuldet is.

Waarom wil men onderscheiden tusschen de
hechtenis vóór en na de eerste uitspraak? Ik kan
er geen enkele afdoende grond voor vinden. Is

6

-ocr page 94-

82

de hechtenis voor de eerste uitspraak soms een
minder drukkend leed? Niemand die het zal be-
weeren. Ook het verslag geeft mij geen ant-
woord. Men schijnt zoo te redeneeren.

Bij de detentie vóór het eerste vonnis maakt
de staat gebruik van zijn recht om ontvluchting
of collusie
te beletten; de veroordeeling bevestigt
de veronderstelling dat van dat recht een goed
gebruik gemaakt is. i)

Bij de detentie na het eerste vonnis maakt de

1) Wettigt ontheffing der vervolging dan de veronderstelling
dat van dit recht een slecht gebruik gemaakt is? De ver-
onderstelling is onjuist, zij voert terug tot de vroeger door
my besprokene en betwiste stelling: de preventieve hechtenis
is een gevolg van het misdrgf. Uit de veroordeeiing of
ontheffing der vervolging mag men nooit besluiten tot
het al of niet gerechtvaardigde der detentie. Was de hech-
tenis in dit speciale geval een noodzakelijk , onvermydelyk
middel van onderzoek is de beslissende vraag. Evenmin als
door eene veroordeeling de noodzakelijkheid der hechtenis
wordt bewezen, wordt door eene ontheffing der vervolging
het ongemotiveerde der detentie aangetoond.

-ocr page 95-

83

veroordeelde gebruik van een recht hem hij de
wet geschonken.
(Het ligt voor de hand dat deze
onderscheiding mank gaat zoodra appél of cas-
satie door het Openbaar Ministerie wordt in-
gesteld.)

Nu wil men in het eerste geval geen impera-
tieve toerekening daar het logisch gevolg schade-
vergoeding bij vrijspraak of ontslag van rechts-
vervolging zou zijn. In het tweede geval wel
imperatieve toerekening, doch is geen schadever-
goeding noodzakelijk; want wordt „een veroor-
f/deelde in appel vrijgesproken of ontslagen, of in
„cassatie ontslagen," zoo lezen wij in het verslag,
„dan is zijne langere preventieve detentie het ge-
„volg van zijn eigen daad", niet zooals in het
eerste geval van een daad van het publiek gezag.
Maar die
eigen daad bestaat, wij lezen het eenige
regels vroeger, in een gebruik maken
van een
recht hem hij de wet toegekend.
Men komt zoo
tot de allerzonderlingste conclusie dat men op
grond van eenzelfde
bij de wet toegekende recht

-ocr page 96-

84

schadevergoeding aan onschuldigen weigert en
ze in den vorm van toerekening aan
schuldi-
gen
geeft.

De commissie van rapporteurs der Tweede
Kamer, evenals de Raad van State, beveelt het
stelsel aan van \\ 60 van het Duitsche strafwetboek,
zonder te bedenken dat de Duitsche wet er iets
geheel anders van maakt, iets waarvoor in onze
wet geen plaats is, dat ons wetboek zoo stellig
mogelijk verwerpt, namelijk eene verzachtende
omstandigheid.

\\ 60 is geplaatst in Theil I vierter Abschnitt
onder het opschrift, Gründe welche die Strafe
ausschliessen oder milderen.

Men heeft te kiezen tusschen streng recht en
billijkheid. Wil men zich aan het strenge recht
houden, dan kan van geene toerekening hoe-
genaamd sprake zijn. Dit wilde echter de
Raad van State niet, evenmin de rapporteurs
der Tweede Kamer.

Houdt men zich aan de billijkheid, het stelsel

-ocr page 97-

85

van de Staatscommissie, art. 35, is het gevolg,
maar dat wilde men evenmin.

Men heeft willen schipperen, met billijkheid
en streng recht, men wilde vasthouden aan de
abstracte stelling preventieve hechtenis is geen
straf, de rechter is niet gerechtigd bij de straftoe-
meting een kwaad in aanmerking te nemen, dat
de dader niet als straf geleden heeft, ein Argu-
ment, zegt Geib, f/mit dem man das Gefühl der
//natürlichsten Billigkeit nicht abspeisen kann," en
tegelijkertijd ook de billijkheid een plaats willen
inruimen. Men wilde overnemen uit de Duitsche
wet, zonder zich behoorlijk rekenschap te geven wat
men deed. Bij wijze van transactie nam Minister
Modderman art. 27 op, een artikel dat evenzeer
als het oorspronkelijke art. 35 in strijd is met de
eenige principieele grond, die zoover mij bekend
is, tegen de toerekening der preventieve hechtenis
wordt aangevoerd, n. 1. preventieve hechtenis is
geen straf. In de practijk zal het artikel tot
groote moeielijkheden aanleiding geven. De rechter

-ocr page 98-

86

die het vonnis velt, weet niet hoe lang de preven-
tieve detentie zal duren, het is hem onbekend
of er hooger beroep zal worden ingesteld of
cassatie aangeteekend, of het koninklijk recht
van gratie zal worden ingeroepen.

Hoeveel moet nu worden toegerekend?

Wanneer zal de rechter toerekenen, wanneer
niet?

Zal hij met den heer van Gennep slechts de
//buitengewoon lange detentie" toerekenen, of met
de rapporteurs der Tweede Kamer meegaan, en
slechts de unverschuldete, //buiten de schuld van
//beklaagde meer dan gewoon langdurige" detentie
toerekenen. Hoe lang moet men dan wel in hech-
tenis zijn, voordat zij //buitengewoon lang" of
//meer dan gewoon langdurig" wordt.

Het blijven open vragen, die bij de toepassing
beantwoord zullen worden, naar het verschillende
theoretische standpunt dat de verschillende rech-
ters ten opzichte van de billijkheid of het ge-
rechtvaardigde der toerekening innemen. Zoo

-ocr page 99-

87

zal het gebeuren dat bij het eene collegie de
geringste hechtenis van slechts enkele dagen wordt
toegerekend, terwijl bij een ander collegie op
een maanden lang durende detentie geen acht
wordt geslagen.

Door de verschillende toepassing zal het artikel
hoogst onbillijk werken.

Om al deze gronden, meen ik dat het beter
ware zoo het oorspronkelijk art. 35 de impera-
tieve toerekening in de wet ware behouden
gebleven.

-ocr page 100-

mmm

wm

i r

m

-. ■

-ocr page 101-

STELLINGEN.

n

-ocr page 102-

-, » \' ■ r "Î

te-,,.

■»SyCU

-ocr page 103-

STELLINGEN.

I.

In de C. P. is, in verband met art. 2, het
begrip van vergiftiging (art. 301) en brandstich-
ting (art. 434) te ruim gesteld.

II.

Hij die iemand op zijn dringend verzoek doodt,
is volgens de C. P. wegens doodslag of moord
te straffen.

m.

De strafvervolging wegens art. 247 C. P. kan
eerst plaats hebben na het verstrijken der vier
maanden.

-ocr page 104-

■w

92

IV.

Het ware wenschelijk in de slotbepaling van
art. 249 Wetboek van Strafrecht (3 Maart 1881,
Stb. n°. 35) het woord „minderjarige" te ver-
vangen door de woorden „met de betrokkene
„persoon."

V.

Verjaring van de verzwarende omstandigheid
der recidieve is goed te keuren.

VI.

De rechter is verplicht in het vonnis of arrest
hem te noemen, aan wien de griffier het gestolene,
of door ander misdrijf verkregene, of de over-
tuigingsstukken zal teruggeven.

VIL

Aan hen, die zijn vrijgesproken of ontslagen
van rechtsvervolging, behoort wegens de onder-
gane preventieve hechtenis schadevergoeding te
worden uitgekeerd.

-ocr page 105-

93

VIII.

Wanneer een lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal gebruik maakt van zijn recht van
initiatief, behoorde hij dat wetsvoorstel in de
Eerste Kamer te kunnen verdedigen.

IX.

Scheiding van Kerk en Staat is een eisch der
Grondwet.

X.

Art. 238 Gemeente Wet is niet in strijd met
de Grondwet.

XI.

Het recht van dispensatie door art. 67 G. W.
den Koning geschonken, strekt zich uit over al-
gemeene maatregelen van inwendig bestuur.

XII.

Het is verkeerd onderstand te verleenen aan
valiede armen, anders dan als belooning voor
verrichten productieven arbeid.

-ocr page 106-

94

XIII.

Door het openstellen van meerdere betrek-
kingen voor vrouwen zal de te sterke toeneming
der bevolking veorden tegengehouden.

XIV.

De schulden door een der echtgenooten, voor
de overschrijving der huwelijksche voorwaarden
gemaakt, kunnen na de overschrijving op de
buiten gemeenschap gehoudene goederen der
vrouw worden verhaald.

XV.

De toestemming door de moeder als zoodanig
tot het huwelijk van een nog niet erkend kind,
in eene authentieke akte of bij de akte van hu-
welijksvoltrekking gegeven, bevat eene erkenning.

XVI.

De rechtsvordering tot ontkenning der wettig-
heid van een kind, kan plaats hebben al is het
kind of de moeder overleden.

-ocr page 107-

95

XVII.

De homologatie van het accoord behoeft niet
door de rechtbank geweigerd te worden, omdat
de failliet aan een der schuldeischers meerdere
percenten, dan bij het accoord zijn overeengekomen,
heeft beloofd, zoo maar de meerheid (art. 841
W.
V. K.) bestaat, zonder dat deze begunstigde
schuldeischer wordt meegeteld.

XVIII.

De bepaling van art. 743 W. v. K., waarbij als
aanvangspunt van de verjaring der rechtsvordering,
voortspruitende uit eene polis van verzekering,
de dag der geslotene verzekering wordt genoemd,
strijdt met het wezen der verjaring.

XIX.

De arrestant zal den schuldenaar, die in het
buitenland woont, voor zijnen — des arrestanten —
rechter dagvaardende tot van waarde verklaring der
inbeslagneming, kunnen gebruik maken van art.
738 al. 2 Rv.

-ocr page 108-

-

96

XX.

- In geval van overneming bij vrijwaring door den
waarborg, staat den gewaarborgde, die op zijn
verzoek buiten het geding is gesteld, de exceptie
van gewijsde zaak niet in den weg, indien hij,
zich op eene andere\'causa beroepende, de zaak
terugvordert van hem, die tegenover den waar-
borg verklaard is eigenaar te zijn.

XXI.

Niet goed te keuren is het gevoelen van Schlie-
mann (Die Haftung des Cedenten) dat de verkoo-
per eener niet bestaande inschuld slechts den
koopprijs moet teruggeven.

\' r.

XXII.

Niet te billijken is het gevoelen dat de deehng
der gemeenschap bij overeenkomst, wegens iedere
niet onbelangrijke benadeeling kan betwist worden.

r.

-ocr page 109-

■n

-ocr page 110-

Èr L. , ■ . -1 \' • V».-» . -y;*. . \' t . \' « . -i

F\'; , \' ; \' \'S . - \\ ^ \\. - • \' • t\'. . -JU

-ocr page 111-

m

\'•y \\

"4
- / ;

î, ii

■ i-i
."\'■vi
if

-ocr page 112-

«i