-ocr page 1-

■■ i

-ocr page 2-

A. qu.

192

i

ä

-ocr page 3-

»

\' (

feS

fiîi

, V

Ä

-

iii

\'î

«

fKiS

iîlSi^B

imm
i..........

m

.......j.

9m

, A i, \' \'

4

»

-ocr page 4-
-ocr page 5-

GESCHIEDENIS EN RECHTSONTWIKKELING
VAN ELBURG.

I

-ocr page 6-

L ^ ™ ^ J s . - ^ g, \' - , 5 H . 2

3-r ^^ t.^ 4

BK"\' \\ > 4*\'

lil-

ITV\'^,

Sf»» *

" V Î s ^

-ocr page 7-

GESCHIEDENIS EN RECHTSONTWIKKELING

VAN

ELBURG.

PROEFSCHRIFT

Tl\'.R VERKRIJGING VAN DFN GRAAD VAN

aan. DE j^IJKS-pNIVERSITEIT TE jJtRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS

D^ I. W. P. RAUWEIHOFFy,-

Hoogleeraar in de Faculteit der WiS" en Natuurkunde,

volöcne besluit van ^cn Senaat ber "Tllniversiteit

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
op I>ondcr«lR{|; «len Jnli 1885, des namiddags te 2 nreii,

Peter Antoni Nicolaus Stephanus van Meurs,

geboren te Arnhem.

ARNHEM,
P. GOUDA QUINT.
1885.

-ocr page 8-

GEDRUKT BIJ G. J. THIEMK TK ARNHEM.

1

\' "i\'t i\'l--^

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS

EN

MIJNEN GROOTVADER.

-ocr page 10-

■ï:

-ocr page 11-

Bij het verlaten der Universiteit zij het mij vergnnd, mijnen
dank te betuigen aan de hoogleeraren der JuridiseJie Facnlteit
voor het onderwijs, dat ik van hen moeht genieten; in het
bijzonder aan hen, die als voorzitters van het gezelschap
Antonius Matthacus zoo vaak hunnen tijd cn kennis te onzer
beschikking stelden.

Allen, die mij bij het samenstellen van dit proefschrift op
eenige wijze hielpen, worde daarvoor de verzekering mijner
erkentelijkheid gebracht; vooral den hoogleer aar
De Geer,
die mij niet alleen zijn handschrift ter uitgave afstond, doch
ook voortdtirend bij het bewerkén dezer dissertatie met raad
en voorlichting steunde; voorts het gemeentebestuur van
Elburg ,
dat met groote welwillendheid mijne onderzoekingen. aldaar
op alle wijzen vergemakkelijkte; en
M"". J, F. Bijleveld,
archivaris van het oude archief in Gelderland.

-ocr page 12-

ÄliStlSÄ
......

II»-

-ocr page 13-

INLEIDING.

In de werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het
oude vaderlandsche recht werden in 1881 door Mr. C. Pijnacker
Hordijk uitgegeven de
Rechtsbronnen der stad Zutphen van het begin der
14\'ä® tot de tweede helft der 16\'\'® eeuw. Na de uitgave van dit ge-
wichtige recht zal het misschien niet van belang ontbloot zijn, ook de
rechten van eene der steden te leeren kennen, die, gelijk Elburg,
door eenen dubbelen band aan Zutfen, als de moederstad, verbonden
waren. In 13
12 toch was bepaald, dat de hofvaart\') van Elburg
naar Zutfen zoude gaan, en in 1341 ontving het alle vrijheid, die
de stad Zutfen had.

De rechten van Elburg treft men aan: i». in eene willekeur van
1390 met latere bijvoegingen tot 1400, onder verschillende nom-
mers in het Elburgsch archief voorkomende; 20. in eene willekeur,
in of vóór
1467 tot stand gekomen, doch slechts bekend in een
vermeerderd afschrift van 1
494 of kort daarna, waarvan het oorspron-
kelijk handschrift in het bezit van den hoogleeraar De Geer is, en
een afschrift, dat echter onderscheidene verschilpunten aantoont,
op de bibliotheek van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde
berust. Deze beide willekeuren zijn hierachter uitgegeven, en hoewel

I) Dat hofvaart eene ver.bastering van lateren tijd is van lioofdvaart, is op-
gemerkt door G.
van Hasselt, Arnhemsche Oudheden, dl. I, blz. i. Zie ook
Is.
An. Nijhoff, Gedenkiuaardigheien uit de geschiedenis van Gelderland, dl. I ^
blz. 138, noot I, die t. a. p., blz. CXXV, weder van hoofdvaart spreekt. Men
mag dit dan eene gelukkige verbastering noemen, daar de oudste vorm ook
hofvaart schijnt geweest te zijn. Zoo leest men in den Saksenspiegel, boek II,
art. 12, §4: »Svenne se den koning erst ereschet binnen sessischer art, so solen se
to hove varen, unde dar na over ses weken dat ordel weder bringen», en in een
vonnis uit het begin der 15e eeuw (F. J.
Bodmann, Rheingauische Alterthümer,
2e afd., blz. 668): «— gefangen — als lange, bit daz recht //f/« geholt werdet»,
en in de
Dorf- und Gerichtsordnung von Sulzheim (t. a. p., blz. 678). «Item,
wan — man
zu Hoffe farn sali, so gepurt IgUcher parthyen .Sieben gulden in
albis zu legen».

-ocr page 14-

ik niet verder dan dit tweede keurboek had willen gaan, zijn noch-
tans ook de latere bijvoegselen achter het hs. De Geer nog opge-
nomen , ten einde dit volledig te doen kennen, en omdat het zóó
bijna onveranderd, naar het schijnt, tot 1636 heeft gegolden, toen
een geheel nieuw recht van zuiver privaatrechtelijken inhoud werd
vastgesteld, dat in i 7 19 als de
Gereformeerde ivillekeur der stad El-
kirg
gedrukt werd. Slechts eenige weinige latere keuren heb ik nog
op het stedelijk archief gevonden, de meeste in een convoluut met
het opschrift: »Verwilceuringen ende arresten der schepenen," van
de jaren 1546, 1548, 1550, 1578 en vooral 1590—-1612; de
inhoud is niet van veel beteekenis. Zij betreffen de scheepvaart en
visscherij, het tappen, de schutten, het uitwijken uit de stad, het
bleeken op de bleeke, het verwaarloozen van het uitgieten van vuur-
asch, het teruggeven van onderstand van personen, die bij hun over-
lijden blijken goederen na te laten, het bankenrecht in de kerk, enz.
Ik heb ze niet meer opgenomen.

Aan de uitgave der rechtsbronnen heb ik gemeend, eene be-
knopte geschiedenis van de stad tot het totstandkomen van het
tweede keurboek te moeten doen voorafgaan. Daarbij vond ik
zoo goed als geene
Vorarbeii. Elburg heeft toch niet, gelijk Har-
derwijk en zoovele andere steden, zijnen beschrijver gevonden.
J. T, 1?0del Nyenhuis , lopographische lijst van plaatsbeschrijvin-
gen van het koningrijk der Nederlanden,
1862, vermeldt wel:
»G.
Hornii Urbs Elburgum. In ejus dissertt. histor. et polit.,
L. B., 1668. 12°.," doch dit is mij niet bekend. De eenige afzon-
derlijke verhandeling over Elburg is de dissertatie van Albert.
Wilhelm, van Oldenbarneveld,
De Elburgo, ejusque statutis mnni-
cipalibus.
Harderwijk, 1768, voornamelijk geschreven met het doel
om de oudheid der stad te betoogen. Op dc secretarie der gemeente
bevindt zich nog eene net bewerkte en door fraaie afbeeldingen
versierde
Beschrijving van Elburg, door den heer H. G. Haasloop
Werner, die daar van 1842 tot 1864 woonachtig was, met veel
ijver samengesteld, doch waarin eenige belangrijke onjuistheden voor-
komen, zoodat ik ze niet dorst gebruiken, maar alles weder ab
initio heb moeten nagaan. Gelukkig stond mij daarbij een rijk
voorzien en over het algemeen wel geordend archief als het Elburg-
sche ten dienste. De eerste, die daarop zijne aandacht gevestigd
beeft, schijnt de reeds genoemde Mr. A. W. van Oldenbarneveld,
later burgemeester der stad, geweest te zijn, die verscheidene char-
ters uit het archief in zijne dissertatie opnam. Spoedig daarop, in
1769, had de stad het voorrecht, den beroemden Van Spaen van
Hardenstein tot haren inwoner te krijgen, die, eefst 18 jaren
oud en juist gepromoveerd, burgemeester der stad werd en deze
waardigheid tot 1795 gedurig bekleedde. Bijgestaan door Olden-
barneveld en den lateren secretaris D. Hoefhamer, werden tusschen
1780 en 1782 door hem de stukken eenigszins geclassificeerd, ge-
nommerd en vervolgens in 2 7 laden geborgen, terwijl de Utrechtsche
hoogleeraar Mr. P. Bondam daarop eenen beschrijvenden inventaris ver-

-ocr page 15-

3

vaardigde , waarvan een afschrift, groot 899 half-beschreven
foliobladzijden, in het archief aanwezig is. Met hoeveel vlijt Van
Spaen vervolgens aldaar werkzaam was, blijkt uit eenige nommers
zijner nalatenschap.\') Hij gebruikte ook verscheidene stukken uit
het archief te Elburg bij het schrijven zijner werken Ook Bondam
gaf er eenige stukken van uit *). Eveneens J. E. N. van Lynden in
het
Sylloge docwnentoriim veterum, achter zijn te Utrecht in 1786
verdedigd proefschrift:
De facti ohstagialis voluntarii indole, effectii
et abrogatione, imprimis in Gelria.
Mr. G. van Hasselt gebruikte later
insgelijks het archief"). De rijksarchivaris H. van Wijn bezocht het
op eene inspectiereis in 1803 of 1804 en liet zich afschriften van
eenige stukken maken, die hij bij het schrijven zijner werken moet
gebruikt hebben. Doch het was vooral de verdienstelijke Mr. Is.
An. Nijhoff, die het meer dan plaatselijk belang van vele aanwezige
oorkonden inzag en ze in ruime mate, vooral voor zijne
Gedenkwaar-
digheden,
gebruikte. Intusschen waren kort na het vervaardigen van
den inventaris uit eene verborgen kast boven de secretarie in den
muur een aantal charters en papieren te voorschijn gekomen, die
met eenige andere nog aanwezige, na lezing en vernietiging van het
bedorvene en onbruikbaar gewordene, door den heer Hoefhamer
ten getale van 2090 in 13 nieuwe laden werden geborgen. Dit
geschiedde van 4 Augustus tot 29 October 1800 op last van het
gemeentebestuur volgens de aanschrijving van het Departementaal
Bestuur van den Benedenijssel, d.d. 10 Juni 1800, ter uitvoering
van het decreet van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataaf-
schen volks van den 3181™ Mei tevoren. Tegelijk maakte hij een
nog aanwezig register van de landdags- en quartiersrecessen, proces-

1) In den verkoopcatalogus, pars secunda, zijner nalatenschap, verkocht I
October 1800 en vlg. te Utrecht, leest men onder no. 215 van de Manuscripta
varia theologica, juridica. historica., etc.,, in
/».: »Register van alle de Privilegien,
Brieven en andere losse Papieren, zoo Perkamente als andere Documenten, welke
gevonden worden, en als nog voorhanden zijn in de Secretarye der Stad Elburg,
gemaakt op ordre der Regeering van die Stad, in den Jaare
1768 [ijSó?\'] ge-
schreeven door den Overleedenen".

2) In den catalogus zijner nalatenschap, onder den Hoogen raad van Adel
berustende, treft men aan:

»Copiën van alle stukken in de 23 eerste laden der Secretarie van Elburg, A—G,
met register.
7 deelen.

Stukken, rakende de stad Elburg. i portefeuille".

Zie den Gelderschen volksalmanak voor iSSj, blz. 71 en 73.

3) Zie vooral den Codex diplomaticus achter deel IV zijner Inleiding tot de
historie van Gelderland.

4) In zijne Verzameling van onuitgegeevene stukkentot opheldering der vader-
landsche historie;
en na zijnen dood uit zijne nalatenschap in J. J. Dodt van
F
lensburg, Archief voor kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, dl. II, blz. 385
en vlg. Vgl. ook den verkoopcatalogus t. a. p., n». 217: »Miscellanea Elburgensia",
en n».
220: »Brieven over het Regt der Jaarmarkten te Elburg, A». 1555—«557".

5) Zie b.v. Geldersche Oudheaen., dl. I, blz. 496.

-ocr page 16-

stukken, gerichtssignaturen, breukcedels, protocollen, enz., die zich
op het archief bevonden, waarbij de
40 laden eenvoudig als zoo-
danig werden vermeld. Zijn voornemen om eenen vervolg-inventaris
van de
13 ongeinventariseerde laden te vervaardigen, moest hij in
1827 verklaren, dat verhinderd was geworden door de onrust der
tijden en tijdsgebrek. Een en ander blijkt uit het voorwoord van
zijn register en het concept-antwoord op eene gedrukte circulaire
van den gouverneur der provincie Gelderland, i. d. 16 Juni 1827,
n°.
\'" °■"-, i® afdeeling, onderwerp: Nederlandsche geschiedenis, met
verzoek om bericht aangaande den toestand der archieven. De docu-
menten, die zich in de onbeschreven laden bevinden, zijn door
geen der schrijvers gebruikt geworden, ook niet door NijhoffHet
oudste was, meen ik, het Elburgsche exemplaar van den verbonds-
brief van
1343; verschillende stukken er uit zal ik gelegenheid
hebben aan te halen.

Wat de wijze van uitgave betreft, heb ik daarbij in hoofdzaak
de regels gevolgd, die door het Historisch genootschap te Utrecht
in
1884 voor het uitgeven van handschriften zijn aangenomen. (Zie
het program b. v. vóór in aflevering i van het 13® deel van het
Archief voor dc geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht.) Echter
heb ik, evenals Mr. Pijnacker Hordijk in de oudste stukken
de = , die soms boven de
u geplaatst is, weggelaten, omdat het
gebruik hiervan zeer willekeurig is; behalve wannetr het teeken ge-
plaatst scheen met de bedoeling om den klank te wijzigen, als
vuldoen, orcünde. Onafhankelijk van den text heb ik
ij en y ge-
schreven , zooals het grammaticaal behoorde. Waar volgens het oud
gebruik
e voor ae stond in Latijnsche woorden, heb ik op het voor-
beeld van Nijhoff weder
ae geschreven. Het teeken ß heb ik
niet altijd in
ss opgelost, maar Lambert Herbert^ä in Lambert
Herbertsz., enz.

Rij verwijzingen b.v. naar 1. 20, n". 16 is bedoeld lade 20, n». 16
van het Elburgsch arcliicf volgens den inventaris van Bondam.

J

1) Zie zijn artil<el De stad Elhtng voor het keizerlijk hojgerigt gedaagd, in
den rijksban gedaan en daaruit ontslagen
in de Bijdragen voor vaderlandsche
geschiedenis en oudheidkunde,
dl. I, blz. 266—277, waar hij alleen de oorkonden
uit het geordende archief gebruikt heeft.

2) Zie t. a. p., Inleiding, blz. XXV.

3) Zie Voorherigt op de Gedenkwaardigheden, blz. V.

-ocr page 17-

Van de goederen, die koning Konrad II in 1025 aan Werner Heiberga
schonk, waren er drie gelegen in Helberga \'). Böhmer neemt TóSs. "
hiervoor Elburg, Mr. L. Ph. C. van den Bergh aarzelt tusschen
deze plaats en het bij Zutfen gelegen Helbergen en Mr. L. A. J. W.
baron Sloet eerst Helbergen aannemende, stelt in het register
der plaatsnamen, »dienstbaar gemaakt om fouten te herstellen en
verbeteringen aan te brengen", Helberga = Elburg. Er kan hier
evenwel niet aan Elburg gedacht worden, daar er toen te dier
plaatse nog geene andere plaats dan Doornspijk bekend was, be-
halve misschien een enkele burg, de
Elburg geheeten. Dit blijkt
uit het slot van eenen brief, die door Elburg in 13 32 aan Lübeck
werd gericht en hierachter uit het Lubecksche Oorkondenboek staat
afgedrukt , waarin de schepenen verklaren: »wij gebruiken hier
ons geheimzegel, waarvan het omschrift is seeretum de Dorenspijt
want oudtijds droeg onze stad dien naam". Een gedeelte van vrager een
Doornspijk had dus stadsrechten ontvangen en den naam Elburg p^^Jj^^y".
gekregen, en men herinnerde zich dat nog in 1332, ja gebruikte
zelfs het oude zegel nog. De vermelding hiervan was noodzakelijk
in eenen tijd, toen het zegel, en wel het zegel van den persoon,
van wien de akte uitging, juist de geloofwaardigheid van het stuk
bewees zoodat, indien iemand geen zegel bezat of het niet bij
zich had, daarvan steeds melding werd gemaakt rhet opgave, wiens
zegel dan in de plaats werd gebruikt. Vooral was die bijvoeging
noodig voor eene afgelegen stad, die met dien oorsprong van
Elburg wel niet bekend zoude zijn.

Er zijn weinig oude verzegelingen van Elburg over. Aan een

1) Joh. Friedrich Böhmer, Ac/a imperii selecta, n». 43.

2) Bijdr. V. vad. gesch. en oudheidk., nieuwe reeks, cU. V, blz. 49—51.

3) Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen, n». 152.

4) Bijlage I.

5) Sfijt (misschien hetzelfde als speet in Elspeet en Nunspeet) schijnt dus
met
spijc verwisseld te worden. Wellicht staat er echter sfijc, daar c en t in
het schrift dier dagen dikwijls niet te onderscheiden zijn.

6) »Aengezien leenmannen somwijlen egheene seghele hebbende, op de brieven
ghedruckt hebben heure signetten, mercken oft andere figueren naer hun goet-
duncken, midts welcke die voorsz. brieven niet bekend, noch van sommige niet
anthentioq, maar als ghefingeert gheacht werden", besloot de Brab-mdsche leen-
kamer in 1519, zich een eigen zegel aan te schaffen.

Is niet
Elburg.

-ocr page 18-

charter van 1305, waarbij voor »judex et scabini in Elborgh" eenige
goederen in en bij Arnhem aan het convent van St. Jan aldaar
worden opgedragen hangt een zegel, van welks randschrift

slechts de letters S Cl overgebleven zijn. De oudste opdracht, die
in het archief de stad berust van 1331, is kennelijk met opzet
van het zegel beroofd. Een bezegelde brief van Elburg aan Har-
derwijk van 1337 is niet meer voorhanden Aan het Zutfensche
exemplaar van den verbondsbrief van 1343 is het randschrift
van het zegel afgebroken, van het Elburgsche is het zegel der stad
zelve afgevallen, op het Hardervvijksche zijn de letters S IVITA
gebleven. Eindelijk zijn aan den verbondsbrief van 1359 \'\') de
laatste letters BORG meer of min duidelijk te lezen. Het geheele
omschrift zal dus geluid hebben S[igillum] CIVITATIS DE ELBORG,
terwijl de figuur steeds de zelfde is, een burg met drie torens,
ieder gedekt met een\' kanteel en daarboven een verheven dakwerk.
Na 1359 komt dit zegel niet meer voor.

In geen dezer gevallen is een contra- of geheimzegel gebruikt,
behalve bij de bedoelde opdracht van 1305. Het randschrift luidt
daar:
^ 30 ... . SPIDl?. De eerste letter van het

laatste woord zal eene slecht gesneden of afgedrukte D zijn, en
daar de ruimte tusschen de
O en S aanleiding geeft, om aan
het uitvallen van vier letters te denken, zal het geheele woord
DOO^ël^SPIDlj 8) geluid hebben. De afbeelding is een één-
staartige leeuw. Dit is dus het oude Doornspijksche zegel , en
eenigszins gewijzigd nam de stad Elburg het in 1361\'°) weder voor
haar gewone zegel aan. Het vertoonde toen eenen gekroonden,
dubbelstaartigen leeuw, met eene zespuntige ster in den schildvoet
en eene S boven het schild; randschrift SIGILLVM. OPIDI.
ELBVRGENSIS. In de 16® eeuw keerde de stad weder tot den burg

1) In het archief van de commaiulerie van St. Jan te Arnhem, op het rijks-
archief te Arnhem.

2) Lade 20, n". 16.

3) Deze wordt als volgt vermeld in eenen ten jare 1568 opgemaakten inven-
taris van de charters, toen in het Harderwijksch archief berustende, (loquet
51
n". 15; zie hierover Mr. Johan Schrassürt, Hardervicum antiquum, dl. II,
blz. 109 en no): »Noch een franchijnen briefïken beginnende nos scabini in
Elborch etc. van date duysent driehondert seven ende dartich in die profesti etc.
uythangend met een groen segell, gefeyckent met etc. etc."

4) Op het rijksarchief te Arnhem.

5) Thans op het rijksarchiet te Arnhem.

6) Harderwijksch archief, no. 23, vroeger loquet 14, u". i.

7) Op het rijksarchief te Arnhem.

8) Misschien is de laatste D eene fout van den stempelsnijder voor IC.

9) Het tegenwoordige gemeentewapen is sprekend: een toren en een lavendel-
plantje
(spica). Zie Mr. W. J. Baron d\'Ablaing van Giessenburg, Nederland-
s<hi gemeente^vapens.

fo) Nl. aan het charter, hierachter afgedrukt onder Bijl. XII.

-ocr page 19-

met drie torens terug, om later beide zegels te vereenigen , doorvoor
de deuropening van den middeltoren eenen rustenden leeuw te plaatsen.

De oorsprong van Elburg, zooals die uit het bovenstaande blijkt,
heldert eenige zaken op, die op hare beurt strekken om het feit
zelf te bevestigen. In de eerste plaats was het onverklaarbaar,
hoe een dorp als Doornspijk kon ontstaan zijn, dat geene kom
heeft, noch, voor zoover men kan nagaan, ooit gehad heeft, maar
slechts bestaat uit verspreide huizen en buurschappen (aan geene
van welke echter bijzonder de naam Doornspijk verbonden is),
die aan alle zijden behalve de zeezijde rondom Elburg gelegen zijn.
Dit wordt begrijpelijk, indien de kom er werd uitgenomen en onder
eenen anderen naam tot eene zelfstandige stad verheven. Voorts
was het bevreemdend, dat de stad Elburg geen pastoor had,
maar stond onder den cureit van Doornspijk. Eerst in i486 be-
loofde hij, voortaan zijn verblijf binnen Elburg te zullen houden
en het duurde nog tot 1565, dat de kerken van Doornspijk en
Elburg, die tot dien tijd één corpus hadden uitgemaakt, bij con-
tract werden gescheiden

Doornspijk behoort onder de oudste plaatsen van Nederland. Inva°"Doorn-
796 gaf Ludger, zoon van Redger, daar gelegen goederen aan den «
pU\'\'-
priester Ludger en in 805 opnieuw in vereeniging met Hiddo
aan bisschop Ludger Misschien werd er de kerk op gebouwd,
die aan den H. Ludgerus gewijd was. Wij kunnen echter de ge-
schiedenis der plaats laten rusten, totdat het voornaamste gedeelte
er van was afgescheiden, stadsrechten en tegelijk eenen nieuwen naam
had ontvangen.

Dien naam ontleende het waarschijnlijk aan eenen in de nabijheid Naiimsoor-
gelegen burg; men vindt in de oudste stukken ook niet van de siad^^\'^Smt^"
Elburg
gesproken, maar altijd van de stat van der Elborch. Deze
Elborch, Elleborch of Eylborch heette misschien zoo naar een stuk
land El, Elle of Eyl, waarop hij gebouwd was, gelijk wij nog nader
zullen zien. Door die verheffing tot stad schijnen de bewoners uit
den kring van eigenhoorigen en knechten getrokken, en zoo voor
hunne personen als grondbezittingen in volle vrijheid gesteld te zijn.
Die vrijheid verloren zij slechts weder, indien zij daarvan zeiven
afstand deden. In 1348 vindt men een geval, dat een inwoner van
Elburg zijnen staat verwisselt met eenen hoorige, die daardoor vrij
werd Misschien mag men besluiten, dat de verleening van
Misschien

stadsrechten reeds vóór i 2 71 had plaats gehad , omdat graaf Rei- i^ioi^d
nald I, die in dat jaar aan de regeering was gekomen, bij de
verheven,
herroeping der privilegiën van 1312 die voorrechten terugnam,
welke door hem
of zijne voorgangers aan Elburg geschonken waren,

1) Bijl. II.

2) Bijl. III.

3) Sloet, no. 16.

4) Sloet, n". 24.

5) Bijl- IV,

-ocr page 20-

- .....

en dat eveneens hertog Eduard in 1361 die privilegiën bevestigde,
die de burgers van Elburg van zijnen vader,
-»alderen ende vurvaderen
tot hertoe van alts ghehad hebben," indien men onder de laatste
minstens zijnen grootvader Reinald I (1271 —1326) en zijnen over-
grootvader Otto II (i2 2o—1271) versta, aan welken laatste ook
de meeste Geldersche steden hare rechten te danken hebben.
Kiburg als De eerste maal, dat men van de stad Elburg gewag gemaakt
gSml vindt, is den 27®\'«° Maart 1291, toen zij reeds eene handeldrijvende
1291. bevolking bevatte , die van den graaf van Holland tolvrijheid ver-
krijgt \'). In 1295 geeft Reinald van Gelre uit zijne tienden in
Elburg. die afkomstig waren van ridder Volrad van Kuinre, eene
uitkeering aan de kapel te Staveren In 1305 vindt men de
bovengenoemde opdracht aan het Arnhemsche convent van St. Jan
voor jjudex et scabini in Elborgh."
Bestuur. De regeering der stad bestond dus toen uit schepenen, door de
burgers jaarlijks gekozen , die met de lagere rechtspraak en het
bestuur belast waren, terwijl de door den graaf aangestelde richter
{onze richter ter Elborgh, 1323 *), 1392 voor de rechten van
den landsheer te waken had, en tevens belast was met de ontvangst
Schepenen, van aan den graaf uit den omtrek opkomende inkomsten. In 1318
behoorde Elburg tot de steden, wier schepenen geraadpleegd wer-
den bij de uitspraak van Willem , graaf van Holland , in de ge-
schillen tusschen Reinald I en zijnen zoon In 1331 vindt men
in het archief der stad de eerste opdracht, voor hare schepenen
Schout, gedaan \'\'). Het schoutambt van Elburg verpandde hertog Reinald IV
in 1406 voor 90 oude schilden aan Derich Jacobs soen en zijne
nakomelingen Deze brief werd in 1476 met het ambt door de
toenmalige eigenaars gerichtelijk voor schepenen getransporteerd aan
Arnt Mamen en zijne erven De schout stond onder eenen

ambtman. In 1359 maakte Elburg met Hattem één ambt uit,
want bij den landvrede van dat jaar werd bepaald, dat »die ampt-
nian van Hattem ende van der Elborch mit sinen ampte ende
mitten steden" in tijd van nood 35 gewapenden zoude leveren. Uit
den landvrede van 1377 blijkt, dat Mechteld de geheele Veluwe
in twee ambten verdeelde.

BijL V.
Uijl.
VI.

8)
9)

1) schrassert, t. a. p. dl. II, blz. 6; Frans van Miekis , Groot charterboek
des graaven van Holland., van Zeeland en beeren van Vriesland.,
dl. I, blz. 534
en 535; Mr. G. A. de Meesiek, in de Kronyk van het Historisch genootschap
te Utrecht, 9\' jaargang, 1853, blz. 320: Mr. L. Ph. C. van den Bergh, Oor-
kondenboek van Holland en Zeeland,
afd. I . dl. II, n". 811.

2) Nijhofk I, n». 53.

3) \\V. A. rijksvrijheer van Spafn, Historie van Gelderland, blz. 416.

4) Nijhoff, I, blz. 199.

5) Van Oldf.nbarneveld , I. a. p., blz. 7.

6) Nijhoff, I, n". 178.

7) Zie boven.

-ocr page 21-

Op den rijksdag in September 13 lo te Spiers geliouden, werden
door den Roomsch-koning Henrik VII, omdat in het algemeen
geen vorst of heer eenige plaats met stedelijke vrijheden of voor-
rechten mocht beschenken, zonder daartoe de volmacht of uitdruk-
kelijke vergunning des konings verworven te hebben, alle vrijheden
of voorrechten van dien aard, door de Geldersche graven op eigen
gezag verleend, en dus ook die van Elburg, herroepen en krach-
teloos gesteld, onder nadrukkelijk gebod aan Reinald, om de
uitgevaardigde brieven van die plaatsen terug te vorderen en te
vernietigen \'). Doch den zelfden dag, waarop dit vonnis viel,
vergunde Henrik den graaf van Gelre om dezelve te vernieuwen en
te bevestigen, en jaar- en weekmarktstollen in te voeren "), ten
gevolge waarvan dan ook den 4®° December 1312 Reinald alle
vroeger door hem of zijne voorgangers »opido et opidanis nostris
in Elborch" geschonken vrijheid en rechten herriep, doch hun ter-
stond de zelfde rechten verleende, die hij dien zelfden dag aan
Doesburg schonk Daarbij werd bepaald , dat geen burger tot
eenen tweekamp zoude gedwongen worden, noch op een heymael
buiten de stad gedagvaard; wegens slecht gedrag mocht iemand na
gedane waarschuwing de stad uitgezet worden; indien iemand op
klaren dag iets gekocht had, en een ander kwam met bewijs, dat
het zijn eigendom was, zoude deze het terug bekomen, mits hij
den koopprijs wedergaf; de graaf of zijn ambtenaar zoude alle mis-
drijven berechten, die aan lijf en leven gingen; die valsche maten
gebruikte, zoude volgens de gewoonte der stad gestraft worden;
koop, verkoop en schulden zouden door twee of drie getuigen be-
waarheid worden; de burgers zouden tolvrijheid genieten, uitgenomen
te Lobith; zij zouden den graaf op hunne eigene kosten dienen.
Ook vergunde Reinald aan Elburg, eene weekmarkt te houden en
twee jaarmarkten van hoogstens veertien dagen, zooals zij tot dus-
verre gehad hadden; hadden zij echter geene jaarmarkt, dan schonk
hij er hun thans eene, gedurende veertien dagen te houden, wan-
neer zij maar wilden; onder bep.iling, dat bij die gelegenheid de
v/ater- en landtol even als te Arnhem zoude ontvangen worden.
Eindelijk stelde hij vast »quod quando scabini dicti opidi de aliqui-
bus sententiis dandis dubitaverint, ipsas a scabinis majoris civitatis
nostrae de Insula Dei quaerant, et quod Insula Dei sit caput eorum".
Zutfen, hier major Insula Dei genoemd , werd dus den schepenen
te Elburg aangewezen als de plaats waar zij ter hofvaart moesten

1) Nijhoff, I, n». 112.

2) Nijhoff, I, n». 113.

3) Nijhoff, I, n". 144

4) Nijhoff, T, n». 143.

5) Zie Prof. Jacob de Rhoers verhandeling over het Heymael, in de Verhandtlin-
gen
van het Groningsch genootschap/)>-<7 txcolendojure/a/Wf,dl.I,blz. 40i,42Sen429.

6) Zie Van Spaen. Hist., blz. 433 en 434.

7) Over de hofv.iart zie men vooral üodmann, t. a. p., blz. 662 en vlg.; en
Jacob Grimm, Deutsche Kechtsalterthümer, blz. 793, 834 en vlg.

Elburg ver-
liest zijne
voorrecb-
tcn,

doch ont-
vangt de
rechten v.in
Doesburg,

markten.

en hof-
vaart naar
Zutlen.
1312.

-ocr page 22-

gaan en de beslissing moesten vragen , waar zij zei ven niet vroed waren.

Rutger Bondam \'), en anderen na hem hebben beweerd, dat de
hofvaart naar Zutfen niet alleen eene consultatio, maar ook eene ap-
pellatio zoude geweest zijn, m. a. w., dat partijen, indien zij in het
vonnis der schepenen niet wilden berusten, daarvan bij de schepenen
der hoofdstad in beroep konden komen Hiervoor is mij geen ander
bewijs voorgekomen, dan dal hertog Karei van Bourgondië in 1473
de hofvaart voor de Graafschapsche plaatsen handhaafde als een
sressortir
iant par appellacion que k chef de sens et autrement" voor
de Zutfensche schepenen want hier kan slechts de hofvaart,
en niet het appel volgens titel X van de Gereformeerde landrechten
der Graafschap, bedoeld zijn, daar dit niet voor de schepenen,
maar voor het appellationsgericht te Zutfen plaats had. Het was echter
zeker met de instelling in strijd. Van Doesburg sprekende, zegt
Bondam bijzonder, dat zulks geschiedde, maar dat Zutfen het later
niet meer toeliet, vooral wanneer de zaak in geschil in de statuten
der dochterstad zelve eene oplossing kon vinden Hoe dit zij,
nadat de Zutfensche magiilraat tegen het midden der zestiende eeuw
had vastgesteld"), dat geen ordel zoude gegeven worden, dan wan-
neer de schepenen der respectieve steden eene certiticatie hadden
overgelegd en met hunnen eed gestaafd, dat zij zeiven niet wijs
waren, een vonnis te wijzen, kon van zelve dit middel niet langer
als appellado dienen. Eene andere beperkende bepaling stelde Zutfen
tegelijkertijd vast, dat nl. de dingplichtige partijen borg moesten
stellen, niet van zijn gewijsde te zullen appelleeren. Later nam de
Landdag ook aan,
i/a( een sententie ten hoß\'aert gewesen niet appel-
label is
Eindelijk werd vastgesteld, dat geene afschriften der
gewijsden mochten gegeven worden.

Eene andere uitbreiding der hofvaart was, dat somtijds een
ordel
tho houffde geschaeten of geschickt werd, indien, b. v. door
wraking, de schepenstoel te veel verzwakt was. Dat dit wel ge-
beurde, bewijzen verschillende stukken uit het Elburgsch archief®).

1) Specimen juris pnblici Belgici de Provocationilms plerarumque urbiiim Gelri-
carum ad tribunal Zutphaniense,
Tr. ad Rh., 1778, blz. 10.

2) F. G. van Lijnden, Specimen juris publici Belgici de Judiciis Gelricis
antiqui et mediiaevi,
Tr. ad Rh., 1781, blz. 52; G. A. de Meester, Diss.histo-
rica juris publici de judiciis Gelriae tempore reipttblicae provinciarum unitarum,
L. B., 1841, blz. 10, 92.

3) Elders had de hofvaart ook deze dubbele strekking; zie Bodmann, blz. 663 ;
volgens F. C. von Savigny , Geschichte des Römischen Rechts im Mittelalter, deel I,
blz.
222, kende het Germaansche recht echter oorspronkelijk geene instantiên.

4) Nijhoff, V, n». 35.

5) T. a. p. blz. 20.

6) Keuren hierachter, V, C.

7) Landagsrecessen van 1684; Groot Gelders Placaet-hoeck, 2« appendix, blz.
241 en 242.

8) Zie een vonnis van 1556 hierachter, blz 128 en 12g. en voorts 1. 17, n». 15 A
en B (het laatste uitgegeven bij Bondam t. a. p., blz.
34); 1. 22, n». 51, blz. 13,
en n». 88b.

-ocr page 23-

Zij het om de bovengenoemde beperkingen, die Ziitfen, toen het
met te veel vreemde ordels bezwaard werd, vaststelde, zij het oni
de meerdere kosten, men vindt in latere tijden voorbeelden, dat
Elburg zich tot andere steden om advies wendde en omgekeerd ook
aanvragen om advies ontving In 1587 ontving het een ordel van Har-
derwijk Den 19™ December 1598 schreef Arnhem aan Elburg:
»Dat process, uns bij uwe Ersame thogesonden, hebben wij neffens
derselver schrievens waelverwaert untfangen, und sullen tselve ter
neester commoditeit voornemen, und uwe Ersame mit uns advis
thokommen laten" In 1608 vroeg het aan Arnhem, of het bloed-
verwanten in den zesden graad als getuigen zoude toelaten In 1619
ontving het schepenen van Hattem tot afdoening eener zaak, en
zond er op zijne beurt ook In 1668 ontving het twee schepenen
uit Harderwijk tot afdoening eener zaak gelijk omgekeerd deze
stad in 1657 twee schepenen uit Elburg en twee uit Hattem ont-
ving , toen eenige der hare gewraakt waren \'\').

De kosten der hofvaart kwamen oudtijds ten laste van iedere
stad®). In 1556 werd te Elburg bepaald, dat voortaan iedere partij
bij het brengen en het halen des ordels twee Joachimdaalders voor
de onkosten zoude inleggen, terwijl het ontbrekende door de stad
zoude bijgepast worden

Dit rechtsmiddel handhaafde zich ook bij verloop van tijd. Bij de
gewijzigde
Provisionele ordonnantie over d\' Appellen of Provocatien
van den Februari 1679, herzien 26 Juni 1689, werden wel
alle appellen aan het Hof gebracht, doch de
Iloff-Faerden uitdruk-
kelijk gehandhaafd , hoewel toen nagenoeg in onbruik geraakt
zijnde ^i).

Wat den vorm betreft, valt op te merken, dat tot onderrichting
van de Zutfensche schepenen aanspraak, antwoord en wederantwoord
met de sbestaedungh" aan den ordelwijzer achter elkander werden
opgeschreven. Hierachter voegde de Zutfensche magistraat zijne
meening, meestal met de woorden:
weert hyr geschiet of weert tho

1) Dit stond nevens de hofvaart vrij ; Grimm, blz. 835 en 836.

2) Zie het vonnis op blz. 160 en 161 hierachter.

3) L. 14, no. 54.

4) Bijl. VII.

5) Bijl. viir.

6) schrassert, t. a. p., dl. II, blz. 153. ^

7) T. a. p., blz. 149.

8) Van Hasselt, Arnh. Ottdh., blz. 6 en 7.

9) Keuren, V, C.

10) Gr. Geld. Plac.-b., dl. 11, blz. 484 en 564.

11) Lamberti Goris JC. Commentatio ad consuetudines Velaviae, cap. XXIII,
ad rubr. n°. 4.

12) Totdat nl. beide partijen gelijk werden gesteld en ieder twee spraken
kreeg, hetwelk bij art. 23 van den landbrief van Veluvfe van 1532 werd bepaald,
en te Elburg ook
durch den gezworn secretarium af entlick uuihgerofen; zie den
considerans van een vonnis van 1556, blz. 128 hierachter.

-ocr page 24-

Zutphen geschiet\'); en indien de EIburgsche schepenen dit ordel
dan uitspraken, kreeg het de kracht van een vonnis

De volgende aanteekening, die ongetwijfeld ook op de hofvaart
betrekking heeft, vond ik onder allerlei aanteekeningen der schepenen ,
als aanstellingen tot waker en bode, uitgaven, schepenenlijsten,
enz. en wel in de nabijheid van de schepenenlijst van 1371:

sitem die schepen zolen comen toe Zuutphen in de weke woer
zie willen, mer des des [«V] "Vrijdaghes ende Dinxsedaghes niet."

De stad De uitbreiding en de bloei der stad nam reeds toe. Toen in 1320
bloei toe. de jonge Reinald II geld noodig had, leende Elburg hem het dub-
gßlJ, bele van Wageningen en Hattem^). In 1335 vergunde bisschop
1320. Johan van Utrecht aan de schepenen van Elburg, een gasthuis op te
Het Heilige-richten en eenen priester tot het doen der mis aldaar aan te stellen,
huis opge- terwijl hij en andere bisschoppen en aartsbisschoppen in dit en het
«si\' volgende jaar 40 dagen aflaat beloofden aan hen, die aan het gast-
huis giften zouden geven of andere goede werken verrichten Zulke
gasthuizen kwamen niet alleen den zieken, maar gelijk de naam
reeds aanduidt, ook den armen vreemdelingen, vooral op jaarmarkten ,
te stade. Het werd het Heiligegeest-gasthuis genaamd en was
in 1361 gereed, want in dat jaar beloofde Elburg, de uitspraak na
te komen, die zegslieden (twee vreemde geestelijken , een EIburgsche
priester en een poorter der stad) hadden gedaan in de geschillen
tusschen de stad en haren kerkheer, welke voornamelijk liepen over
de rechten op de kerk en het gasthuis Die kerkheer was de
Doornspijksche cureit Johannes Caupo, die zich echter ook nu deed
kennen, zooals hij uit zijnen veertienjarigen strijd tegen de abdij
Prumen bekend is\'\'), nl. als niet licht geneigd zijne vermeende
rechten op te geven; spoedig was hij weder met den magistraat in
twist gewikkeld, die in 1364 door van beide zijden uitgereikte
brieven van verzoening werd bijgelegd , waarbij ook de vorige brieven
bevestigd werden In het volgende jaar, toen een Ütrechtsche
suffragaan of vvijbisschop gekomen was, om een altaar in de juist
voltooide kapel van het Heiligeest-gasthuis te wijden , verklaarde hij
daarbij openlijk, dat zulks niet ten nadeele zijner kerk mocht ge-
schieden, en dat hij zich en zijnen opvolgers het recht der Doorn-
spijksche moederkerk voorbehield

1) Van Hasselt, Arnh. Otidh. , I, blz. 2 en 3.

2) Zie zulk eene ten hoofde gewezen zaak in Bijl. IX; er zijn er meer in
het Elburgsch archief te vinden.

3) Bijl. X.

4) Nijhoff, I, n". 186».

5) Bijl- XI.

6) Bijl. XII.

7) Bijdr, V. vad. gesch. en oudheid!:.., n. r., dl. V, blz. I—41.

8) Bijl. XIII.

9) Zie over dit ambt H. V. R(IIn), Kerkelijke historie en oudheden der zeven
Vereenigde provinciën,
in f»., dl. I, blz. XXVIII,

10) Bijl. XIV,

-ocr page 25-

13

Schepenen en raad namen in 1394, in overleg met de hospitaals-
raadslieden, zekeren Van den Veen aan, ora een jaar lang voor
het gasthuis te gaan bedelen Zoo stonden zij ook in 1442 toe,
dat iemand één jaar binnen de vrijheid van Elburg voor de leprozen
zoude gaan bedelen

In 1336 schonk Reinald II aan zijne »poertren van der Elborch"
zijn henghemunde het Ghoer i mit dyen vrede ende grave , dy im
daerumme ghaet", als een erftinsgoed voor zestien penningen\'sjaars;
benevens twee molensteden om twee windmolens op te bouwen,
mede tegen eenen tins van zestien penningen

In 1339 werd tot nut van handel en scheepvaart het Schipluden- Jljefgi\'jjfe
gilde opgericht welk machtige gilde later een eigen altaar en \'\'^«g\'^cht
officiant bezat, en eenen schultus en willekeuren van politie had
De rijke inkomsten werden voor een goed deel tot onderling ver-
maak aangewend

Zooals wij boven zagen, waren in 1312 aan Elburg (gelijk ook
aan eenige andere steden) alle rechten toegekent, die Doesburg den
zelfden dag gekregen had. Zij waren van die van Zutfen voorna-
melijk hierin onderscheiden, dat hier de schepenen, ginds alleen

1) Bijl. XV.

2) Bijl. XVI; onder Bijl. XVII vindt men nog eene vergunning, om te bedelen,
van
1754.

3) Zie over de beteekenis van dit woord Nijhoff, I, blz. 198, noot 3; de
vierde oorspronkelijke brief, waarin het voorkomt, is eene gift van »onze laent,
dat henchemunde was", den
20\'" Juli 1327 door Reinald .tan de gemeene buren
van Aperloo gedaan. (1.
10, no. 3.)

4) D. i. met de omheining en gracht; Van OLdenrarneveld schrijft ten on-
rechte
vrede ende grant, Van Spaen orede ende grave.

5) Van Ol.denba»inf.veld, blz. 17 en 18; W. A. van Spaen, Oordeelkundige
inleiding tot de historie van Gelderland,
dl. IV, codex diplomaticus, r.". XXVI;
Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek, van Mr. R. VV. A. E. .Sloet
tot Oldhuis
, dl. XVII, blz. 459 en vlg.; de oorspronkelijke perkamenten brief
met uithangend zegel in groen was aan een groen zijden lint in
1. 4, n". 32.

6) De onafgebroken naamlijst der leden sedert het jaar der oprichting zag
Van Oldenharneveld nog (blz. 21, noot); thans is zij niet meer te vinden.
Men zoude er misschien in hebben kunnen zien, wanneer het eerst raden en bur-
gemeesters voorkomen.

7) Zie over dit gilde Het Schipludcn-Gilde te Elburg in ijjg—ifgS, door G.
II. W. in den
Gelderschen Volks-aimanak voor 184S, blz. 126—137.

8) In 1579 werd bepaald, dat jaarlijks eene som tot onderhoud van den school-
meester zoude uitgekeerd worden; 11 Mei
1587 werd besloten, uit de inkomsten
weezen van tot in het derde geslacht Elburgsche burgers tot hun
12» jaar op Ie
voeden; en bij akte van
13 Juli 1796 stond het gilde al zijne eigendommen aan
de slod af, opdat deze ze altijd voor onderwijs en weezen verpleging, doch nu
op ruimere schaal, zoude besteden. De magistraat als superintendenten van het
oude fonds van Schipluiden, ging daarop den
16«" Mei 1809 eene overeenkomst
aan met den vice-admiraal Jhr. J. H. van Kinsbergen over het aanwenden van
deze inkomsten in verband mei zijne stichtingen van ouderwijs.

-ocr page 26-

H

des graven rechter tot verlies van hoofd of lid mocht veroordeelen i).
Nu wist in 1340 Doesburg nieuwe voorrechten van den vorst te
bedingen, waarvan het belangrijkste was, dat een groot gedeelte
van het rechtsgebied in lijfstraffelijke zaken van den drossaard of
richter op de schepenen werd overgebracht -), zoodat de rechten
dezer stad ongeveer gelijk aan die vnn Zutfen werden. En ook
Elburg ontving nu te dezer tijd eene gelijke uitbreiding van rechten.
Men vindt toch op eene lijst van
Privilegien en voorrechten der stadt
Elburg,
in 1649 door den Harderwijkschen secretaris VVilhem
Heeck opgemaakt *), ook het volgende:

»Een privilegie van Hertoch Reynoldt in dato 1341. sMaen-
dages nae Paesdach,

Daerbij de stadt van Elburg ende poorteren van dien gegeven
wordt alle vrijheyt die de stadt van Zutphen heeft."
(Hierop volgt ter vergelijking een gedeelte van den Latijnschen
stichtingsbrief van Arnhem van 1233, waarbij aan deze stad ook de
rechten van Zutfen verleend waren.)

Van hoeveel belang dit privilege geacht werd, en tevens dat het
oorspronkelijke stuk reeds vroeg verloren was, blijkt wel hieruit,
dat in de ongeinventariseerde laden van het archief van Elburg twee
afschriften van dit gedeelte der lijst voorkomen, geauthentiseerd
door de secretarissen Joachim Greve i. d. 28 Maart 1703, en
H. toe Water i. d. 16 April 1703, terwijl bij Va!^ Oldenbarneveld ,
blz. 16, nog een derde vermeld wordt.

Daar de inhoud der andere brieven, waarvan de bewijsstukken
niet verloren zijn gegaan , juist wordt weergegeven , is er geene reden
om aan het bestaan van dit privilege te twijfelen. Alle twijfel wordt
echter weggenomen, nu uit de landsrentmeestersrekening van Hen-
ricus Moliart van 20 Juli 1340 tot 20 Juli 1341 gebleken is,
dat Elburg in dat jaar eene somma van 100 pond betaalde voor
de vernieuwing harer voorrechten
necht-
Alle vrijheyt die de stadt van 7,utphen heeft beteekent zoowel de
DeTtnd bestuur. Dat Elburg het halsgericht heeft uit-

heeft het geoefend, is zeker. Zoo maande, waarschijnlijk in 1417, Arent
iiaisgenciit. Boecop, richter van Veluwe, de stad aan, dat zij zoude rich-

1) NiniOFF, I, blz. CIV en CV.

2) Areno van Suchtenhorst, Celdersse gesc/i)ede>;issenboek II en vol-
gende, blz.
574. /

3) Deze was een beoefenaar der oudheidkunde; het Ilarderwijksche archiei
bevat nog verscheidene afschriften, door hem van oude charters gemaakt.

4) L. 6, n». 23.

5) Zij komt in NljHOl\'KS geschreven inventaris van de Rekenkamer voor onder
Hoofdstuk
Rekeningen, A, i, a, Algemeene of Landrentmeester-Generaals reke-
ningen^
fol. 120; doch werd reeds in 1877 in het archief te Arnhem vermist.

6) Nijhoff, I, blz. CXV.

......t

-ocr page 27-

»5

ten over twee doodslagen, binnen haar gebied voorgevallen ,
Ook vindt men de getuigenis, opgeteekend met de hand van den
secretaris Bernt Feyt (midden der 16" eeuw), van zekeren Dyrck
Garitzoon, oud tusschen de 70 en 80 jaren, die zich herinnerde,
dat de stad drie mannen had laten richten, kort daarop drie ande-
ren had doen hangen, en voor omtrent 6c jaren o.a. eenen moor-
denaar
ant rat gericht voor de Heiligegeest-poort; en die ook
gezien had, »dat die scepenen mitten scholt sijnnen te gerichte
geseten op die Myddelbrogge ende dat die schölte hoir dair ver-
weess ende hoire sententie uthsprack" Bij dit laatste zal de
herinnering den man parten hebben gespeeld, of hij bedoelde
misschien het voorlezen vóór de executie, want de schepenen
spraken het vonnis uit. Evenals aan de andere steden werden ook
aan Elburg in 1569 door het hof op bevel van den hertog van
Alva, die eene heilzame centralisatie in de crimineele rechtspraak
wilde invoeren, een aantal vragen aangaande de uitoefening der
lijfstraffelijke rechtspraak gedaan De vragen werden door den
magistraat articulatim geëxcerpeerd \'\') en de onderscheidene ant-
woorden daarop vastgesteld nadat zij de belangrijke kondschap
van den gewezen Elburgschen schout Magerheyne hadden ingewon-
nen waarop eindelijk na eenmaal verkregen uitstel in 1570
het gevraagde bericht werd opgezonden met deze kondschap en
opgave tevens, door wie en wanneer de privilegiën der stad bevestigd
waren Hierbij vindiceerde Elburg ook zijn hoog gericht.

l\'.en eigenaardig gedenkteeken aan de oude strafrechtspleging be-
zit Elburg nog in eenen ouden rechtersstaf, die bij het uitspreken
der doodvonnissen verbroken werd. »Wanneer de schepenen of
gezworenen" (lezen we bij Mr.
L. Ph. C. van den Bergh "\'))
svonnis gedeeld hadden, betreffende de straf, welke de wet op het
gepleegde misdrijf stelde, dan sprak de regter hun vonnis uit.
Indien dit de doodstraf was, zoo brak hij den staf, dien hij als
teeken zijner waardigheid in de hand hield, althans in Duitsch-
land, en zoo wordt het nog geleerd in het strafwetboek van Karei
V, als aanduiding, dat vrede en regt voor den misdadiger ver-
loren waren In Nederland vond ik wel van dit gebruik geene
uitdrukkelijke melding, maar onze bekende spreekwijs
den staf over
iemand breken,
d. i. hem veroordeelen, toont genoegzaam, dat het

1) Bijl. XVIII.

2) L. 24, n». II B.

3) Bijl. XIX.

4) L. 24, n». 3.

5) L. 24, n». 8, ontwerp in L. 24, n». loC.
6; Bijl. XX.

7) L. 24, n". 5 A en B.

8) Bijl. XXI.

9) L. 24, n°. 10 A, concept.

10) Verhandeling over de oude wijze van strafvordering, blz. 112.
n) Zie
Grimm, blz. 134 en vlg., 882.

-ocr page 28-

ook hier te lande niet onbekend is geweest". Reeds Mr. G. A.
Meester
wees er op, dat er in ons land nog zulk een staf be-
waard wordt. Het is een doornstokje, twee malen bij het uitspreken
van doodvonnissen verbroken en twee malen door een koperen bandje
weder hersteld, en wordt in een afzonderlijk, open hangkastje,
sierlijk uit eikenhout gesneden, bewaard. Andere gedenkteekenen
van het vroegere strafrecht bezit de stad in tsvee door eenen ijzeren
ketting verbonden houten kogels, die vrouwen om den hals kregen,
eenen zoogenaamden Spaanschen bok tot opsluiting van gevangenen
en een scherprechterszwaard. De kaak of schandpaal op de Middel-
brug, waarop het gericht gehouden werd, is in
1805 opgeruimd. De
straf werd in het openbaar voltrokken, want in
1587 was het alleen
uit vrees voor tumult, dat de magistraat eenige personen op de stad-
\'^""fen.™\'^^ huis-plaats liet onthoofden. Behalve onthoofding, zagen wij boven
ook ophangen en aan het rad richten voor de doodstraf gebruikt.
Geeseien. Verbranden komt ook voor Een lichaamsstraf was ook het geeselen:
iemand die
ander kaecken gestuept was, deed deswege in 1563 eene
"straffen\'"\' oorveede Van geestelijken aard waren de straffen van bedevaart
en het gaan in processien ■•). In
1355 volbracht zekere Otbertus tot
boeting van zijne aan eenen Elburgschen poorter begane misdaad
eene bedevaart naar Keulen \'). Iemand, die den raad verwenscht
had, moest in
1444 op eenen Zondag vóór het kruis uit rondom
het kerkhof gaan met eene kaars van twee pond in zijne handen,
die daarna voor het heilige sacrament plaatsen en vervolgens den
raad op zijne knieën om vergiffenis vragen "). Eene dergelijke straf
werd in
1549 wegens bigamie aan iemand opgelegd; hij moest in
een linnen kleed blootshoofds en barrevoets met eene roede \'\')
op eiken arm medetrekken ®). Bijkomende straf was het voor eene
verbin- vrouw, die in 1
564 de stad werd uitgebannen en deswege

ning. oorveede deed\'). Ook in 1596 vindt men, dat de burgerlijke straf
der verbanning op eene vrouw was toegepast Volgens
§137 van
de tweede willekeur werden overspelige vrouwen gebannen, nadat zij
Kerestrar gedragen hadden, eene toenmaals algemeene straf. Op min-

\' fen.\' dere misdrijven stonden bloote eerestraffen, waartoe de bovenge-
noemde kogels en de schandpaal werden gebruikt ").

1) Ceschieiieriis z\'ait de Staten van Gelderlanddl. I, blz. 19, noot 2.

2) Zie verschillende doodvonnissen in Bijl. XXII.

3) Bijl. XXIII.

4) L. 7, n». I, bevat de bezegelde verkjaring van eenen Keulschen geestelijke
dienaangaande.

5) In Zutfen was deze straf bedreigt tegen kinderen, die hunne ouders be-
roofden;
p11xack.er Hordijk, blz. 117 § 24.

6) Bijl. XXtV.

7) Zie over het dragen van roeden en bezems tot schande GrIMM, blz. 714 en 715.

8) Bijl. XX

9) Bijl. XXVT.

10) L. 23, n». 196.

11) Zie over de verschillende straffen Grimm, blz. 680 en vlg.

-ocr page 29-

Oorveede , zooeven genoemd, of zoen, is hier op te vattenOorveeden.
in de gewijzigde beteekenis van eene onderteekende en bezworen
akte, waarbij iemand, die (vaak
umb vorbede guder luden, of up bede
sekerer juffern und frouiven) der haffting erlediget
of anderszins be-
genadigd was, verklaarde, geene wraak te zullen oefenen op de over-
heid, dienaars of burgers der stad of hunne verwanten, maar zich
te zullen beteren (en, vreemdeling zijnde, niet weder in de stad te
komen), onder aanbod, om bij verbreking van één of meer punten
der oorveede
arbitralick, of als een meutemaker an den lijve of an
lij ff oft guedt
gestraft te worden De oudste oorveede in het El-
burgsch archief is van 1350 , eene van 1420 is tot meerdere
zekerheid door eenen tweeden persoon mede bezegeld Achter het
hierna uitgegeven vonnisboek ligt eene geheele verzameling oorvee-
den, eerst twee van 1563 en 1564, boven reeds vermeld, en daarna
een geregeld register van 1578 tot 1596, waarvan ik alleen de
eerste laat volgen , die veel uitvoeriger dan de andere is.

Vrijplaatsen voor op heeterdaad betrapte en vervolgde misdadigers vrijplaat-
waren reeds in het oude Romeinsche en Germaansche recht bekend.
Zie de plaatsen aangehaald bij
Mr. van den Bergh, t. a. p.,
blz. 129—131. Wij lezen daar ook: »Van Gelderland en Zeeland
zijn mij uit dien tijd [13e en 14® eeuw] geene wetsbepalingen daar-
over bekend, maar men behoeft niet te twijfelen, of daar heeft mede
dit kerkelijke voorregt gegolden, evenals in Overijssel en elders, en
ook in Friesland." Dat deze gewoonte, zonder dat er eene bepa-
ling omtrent schijnt bestaan te hebben, echter nog lang in Elburg
werd toegepast, blijkt uit een bevel van hertog Karei d.d. 7 Maart
1524 aan den pastoor en de burgemeesteren, om eenen doodslager,
die in de kerk gevlucht was, aan den drost uit te leveren , en
uit eenen brief van den drost, d.d. 4 Juli 1524, met verzoek om
eenen moordenaar, die op het kerkhof gevlucht was, van daar te
halen en zijnen dienaars over te leveren Ook een heuvel op
Old-Putten zoude hem, die manslag had gepleegd, zes weken lijfs-
berging hebben verzekerd ").

1) Vgl. Io. Gottlieb Heineccuis, EUmenia iuris Gertnanici, lib. II, titel
XXX, § CCCLXXXX; Christianüs Gottlob Glossarium Germanicum
medii aci\'i,
bU. 2001, i. v. Urfehde \\ , Landrecht van Averissel,
druk, met aant. van J. A. de Chalmot, blz. 303 en 304; de Rhoer, t. a. p.,
blz.
444; Antonius Matthaeus, De jure gladii, blz. 646; Oude Friesche wetten,
uitgave van (Wierdsma en Brantsma), noot op blz. 267—269.

2) Vgl. Mr. J. \\V. Racek, Overijsselsche gedenkstukken, deel V, bl. 73 en
vlg., D, waar hij ook verscheidene voorbeelden dezer oorveeden mededeelt.

3) L. 7, n". 86, oorspronkelijke perkamenten brief, waarvan het uithangend
zegel in bruin was verdwenen is.

4) L 3, n». 29.

5) Vgl. riEiNECClus, t. a. p.

6) Bijl. XXVII.

7) L. 16, n». 26 T.

8) L. 16, n». 28 DD.

9) Tegenwoordige staat van Gelderland, blz. 5CX).

2

-ocr page 30-

Bestuur. Blijkens de overgeblevenen schepenenlijsten van 1369 en 1371
12
Schepe-waren er te Elburg, evenals te Zutfen\'), twaalf schepenen, waarvan
er telkens twee eene maand lang met de werkzaamheden belast waren
Raad. Qok van eenen raad vindt men nu spoedig melding gemaakt.
Hoewel aan dit college somtijds eene bepaalde werkkring was toe-
gewezen , »moet men in het algemeen door den raad verstaan,"
merkt de geleerde Van Spaen op, »eene vergadering, waaraan de
politieke regering en alle Stads zaken waren toevertrouwd, terwijl
Richter en Schepenen het gericht bekleedden, en de rechtspleging
uitoefenden" Volgens de Zutfensche willekeur van 4 Mei 1330
bestond de raad uit de uitgevallen schepenen van het vorige jaar.
De verbondsbrief der Geldersche steden, waaronder ook Elburg,
van 1343, werd op naam van burgemeesteren, schepenen en raden
der steden gesloten , wat echter geenen genoegzamen grond oplevert
om te denken, dat de besturen van al de genoemde plaatsen aldus
samengesteld werden In 1358 vindt men de eerste uitdrukkelijke
vermelding der nieuwe waardigheid te Elburg, toen schepenen en
raden den Arnhemschen priester Arnoldus Houtman aannamen, om
een jaar lang de vroegmissen, kosterij en school te Elburg te bedie-
nen. In 1361 richtte hertog Reinold zich bij eenen brief uit zijne
gevangenis jaan scepene, raet ende ghemeynte der stat van der
Elborch," om dien te gelasten zijnen broeder Eduard te erkennen
Ghemeynio.Uit de vermelding »ghemeynte" volgt niet, dat de geheele bur-
gerij aan het bestuur der stad deelnam; ook de beide keurboeken
heeten gemaakt te zijn door schepen en raden »bi consent onser
burgheren;" doch dat hieronder slechts vertegenwoordigers der burgerij
te verstaan zijn, blijkt uit eene bepaling van 1394\'®), die gezegd
wordt, vastgesteld te zijn door schepenen en raad in overleg met
de »ghemeynte de daertoe ghesat zijn," en uit eene van 1529, die
aanvangt: » Noch sijnnen de gemeene scepenen mit den XII burgeren
verdraegen ende gesloeten" Vaak worden zij ook
de gemene
horgeren
genoemd, elders ook de gezwoore gemeente of gemeyji-

1) Sloet , OorkonJenhoek, u». 376.

2) Bijl. X.

3) Te Deventer b.v. V opzicht over de Britiloften, Kinderbedden, Begankcnissen
cn diergelijcke,
volgens de woorden van het cfude stadrecht. Zie Mr. G. Dumbar,
Het kerkelijk cn zvereltlijk Deventer, dl. I, blz. 60.

4) Historie, blz. 425-

5) Men vergelijke b v. de brieven van 1390 en 1394, voorkomende onder de
Bijlagen LXIV, C, en XV, waarvan de eene van scholt en schepenen, de andere
van schepenen en raad uitgaat. f .

6) Van Suchtenhorst, blz. 567.

7) Vgl. Ni.ihokf, II, blz. 3, noot i.

8) Bijl. XXVIII.

9) Nijhoff, II, blz. 165.

10) Zie blz. 64.

11) Zie blz. 99, § 136.

12) Zoo te Deventer, zie Dumbar, t. a. p., dl. I, blz. 61.

-ocr page 31-

luyden. Ten onrechte schijnt Van Spaen te beweren, dat dit
ambt eerst in veel latere dagen door de huishoudelijke onlusten en
het misverstand tusschen de regeering en de burgerij is ontstaan,
want volgens de belangrijke, reeds aangehaalde keur van Zutfen
van 1330, waren daar
gemeynluyden de raden (d. z. de oud-
schepenen), die na afloop van hun ambtsjaar niet tot schepenen
herkozen werden. Van burgemeesteren vindt

men^ eerst in

gewag gemaakt, toen hertog Eduard »Burgermeist., scepenen ende
raet onser liever stat van Elborch" verzocht, zijn huwelijkscontract
mede te bezegelen Om de maand wisselden zij af blijkens §11
der eerste willekeur; later om de negen weken volgens § 122 en

§ 126 der tweede. Grootste

Wij moeten nu de geschiedenis van Elburg in de tweede helft bloei van
der 14® eeuw beschouwen, toen het

zijnen grootsten bloei bereikte, ^\'«^\'\'heift
Alianora, hertogin van Gelre, die de Veluwe in haar lijfgeding
had en zich in 1350
vrouwe van Veluen *) noemde, kocht er Alianora,
in 1352 een huis en hofstad®). Zoo dit met de bedoeling geschiedde,
er haar verblijf te vestigen, verhinderde misschien haar ruim twee
koogt er een
jaren daarna gevolgde dood, aan dit voornemen gevolg te geven; 1352;
uit de geschiedenis blijkt er althans niet van. Hare zoons, Reinald
en Eduard, die reeds eenige jaren elkander beoorloogden, zetten
den strijd ook na haren dood voort, en brachten het land weldra
in zulk eenen jammerlijken toestand, dat in 1359 een landvrede
ontworpen en gesloten werd, mede door Elburg bezegeld, waarbij,
zooals wij zagen, het aantal gewapenden, dat het ambt van Hattem
en Elburg in tijd van nood zoude opbrengen, op 3 5 bepaald werd
Den tijd van rust, die nu volgde, maakte hertog Reinald zich te vangt°^\'n
nutte om den toestand der ingezetenen van de Veluwe te verbeteren,
door 28 Mei van dat jaar een dijkrecht aan de bewoners van Elburg,
Doornspijk en Oosterwolde te geven "), welk privilege na de her-
vatting der vijandelijkheden door zijnen broeder den 8®" April 1362
bevestigd werd ®). De vrede had slechts kort geduurd, doch nu
besliste de strijd zich spoedig ten gunste van Eduard, die er in
slaagde, den hertog gevangen te nemen , en hem noodzaakte, van de
heerschappij afstand te doen. Den 24®" Juni 1361 beval Reinald
schriftelijk aan Elburg, zijnen broeder te huldigen , en deze ont-

1) Historie., blz. 426.

2) Van Oldenbarneveld, blz. 11.

3) Nijhoff, I, n". 252 d.

4) Nijhoff, II, n°. 56.

5) Nijhoff, II, n». 44.

6) Nijhoff, II, n°. 89.

7) L. 10, n». 50, in orig., in eene der ongeïnventariseerde laden in afschrift.

8) L. 10, n». 5, in orig. In de zelfde lade, n". 43, vindt men een oorspronkelijk
verdrag van 1387 tusschen die van Elburg, Oosterwolde, \'t Eket en\'t Oudebroek
over het leggen van eenen dijk in Dronten; in eene der niet-beschreven laden
een bundel latere handvesten en overeenkomsten, betreffende verschillende dijken.

9) Nijhoff, II, n». 112.

-ocr page 32-

Äö

on bevesti- ving den volgenden dag den eed van trouw aldaar en zwoer, de
v^joneX \'\'\'j handvesten en voorrechten, die zij van zijnen vader,

ouders en voorouders had gekregen, te zullen houden \').

Intusschen was de stad in geschil geraakt met den machtigen en
Herberen lastigen ridder Herberen van Futten. Zijn huis Old-Putten, dicht
\' bij Elburg gelegen , bezat het hoogste rechtsgebied en eene leen-
kamer met een groot aantal leenmannen, dienstmannen en eigene
luiden. De heeren van Putten droegen volkomen alle kenteekenen
van bannerheeren Hun geslacht bezat mede de huizen Nijen-
beek aan de zee, Verlehorst en den versterkten burg Puttenstein.
Het is uit de geschiedenis bekend, hoe vooral Kampen, Elburg
en Hattem door hunne geweldenarijen geteisterd werden. Voor
Elburg bleek dat weder uit eenige stukken uit zijn archief, die ik
elders hoop mede te deelen. Reeds vóór 136 c had de stad veel
van den moedwil van ridder Herberen en de zijnen te lijden; ook
Zijne ge- maakte hij aanspraak op het recht van de gruit te Elburg en
(le
stad over betwistte der stad het windrecht voor de beide nu gebouwde molens,
\'hef
wind-"partijen onderwierpen zich in 1361 aan de uitspraak van den
recht üe- hertog van Gelre onder belofte van leisting althans wat den
13CU.\' heer van Putten betreft Eduard deed eindelijkin 1363 uitspraak
en kende aan Elburg den
molenwent toe tegen drie oude grooten,
hem als tins te betalen, maar besliste, dat den heer van Putten
het gruitrecht toekwam, en dat de burgers geene gruit zouden
mogen halen dan aan heer Haerbaers gruite (hier in den zin van
gruithuis) te Elburg voor alle bieren, die zij zeiven brouwden,
terwijl van alle ingevoerde bieren gruitrecht zoude moeten betaald
worden Later, toen het hoppen- of dun bier in zwang kwam,
waarvoor geen mout noodig was, werd de gruit veranderd in
eenen last, door de brouwers te betalen Hierover ontstond een

O Bijl. XXIX.

2) Niet op een uur afstands, zooals Nijhoff, V, blz. LXIX, zegt; men ver-
warre het niet met het dorp Tutten.

3) Van Spaen, hileüHng., IV, blz. 190 en 191.

4) Zie over dit recht Mr. W. C. Ackersdijck, Verhandeling over hetregtvan
de gruit.,
in de Verhandelingen van de Maatschappij der Ncderlandsche Letterkunde
te Leyden.,
dl. UI, stuk i, blz. 177—202. Dat dit recht geen regaal was, maar
een gevolg van den eigendom eens hofs, waar later eene stad gebouwd werd, is
aangetoond door
Van Spakn, Historie., blz. 431. Hiermede stemt overeen Jean
Joseph Raf.psaet,
Analyse historique et critique., dl. II, blz. 455—460 (du droit
de Gruute on Gruyte, vooral blz.
458.)

5) Over het verdrag van vrijwillige inleisting zie men het reeds genoemde
Specimen juris publici Belgici de pacti obstagialis voluntarii indole., etc. van J. D.
N.
van Lynden, Traj. ad Rh., 1786; en Nijhoflf, I, blz. CXIX—CXXt.

6) Oorspronkelijk perkamenten brief, waarvan het uithangend zegel afgeknipt
is, in 1.
4, n". 5, uitgegeven bij Van Oldenbarneveld, blz. 14, wa.ar men voor
olaert (waarvoor hij voorslaat ordelt te lezen) leze claert, gelijk er duidelijk
staat; en voor
heylighen iaer Aucnts dach heylighen Sacramentsdach.

7) Van Oldenbarneveld, blz. 13; Nijhoff, II, n". 128.

8) Van Spaen, t. a. p.

ten.
IB61.

-ocr page 33-

2 1

geschil tusschen Herberens zoon Pilgrim van Putten en de stad,
dat in 1382 door den Raad van Gelre beslist werd doch in
1386 vindt men de partijen weder oneenig, en sloegen de sche-
penen Pilgrim voor, bij verwerping hunner voorstellen ,
mit hem (toe)
rijden voer onsen heren van Ghelre Later kreeg de stad met
Henrick de Vos van Steenwijk, die na den dood zijner moeder
Aleyt van Putten in 1450 met de gruit beleend was, hierover weder
geschillen, waarin door gescheidslieden 24 Juni 1468 uitspraak werd
gedaan Ook in de i6e eeuw ontstonden er moeielijkheden tus-
schen haar en de latere eigenaars, tot eindelijk in 1598 de gruit
aan de stad kwam door aankoop van den toenmaligen eigenaar, jonker
Wolter van IJsendoorn ^ Bloys van den Cannenborgh, tegen 150
gulden a 20 stuivers, en twee rosenobels tot eene vereering voor
zijne zuster

Hertog Eduard verzocht in 1368 , bij zijn huwelijk met de 10-jarige
Catharina van Beieren, Elburg, het huwelijkscontract, waarbij haar
o. a. de lijftocht der Veluwe gewaarborgd werd, mede te bezegelen
aan welk verzoek de stad voldeed Zijn vroegtijdige dood ver-
hinderde, dat er een eigenlijk huwelijk tot stand kwam. Te voren, Qjfi van
in 1369, had hij Elburg nog begiftigd met»den Meeden, die geheiten«\'«^]!\'®®^!^\'^"-
is die Veelkenmeede, kleine ende groete, bynnen dijx ende buten 1369,
dijx" dicht bij de stad gelegen, als een vrij eigen goed, dat, evenals
vroeger, ongegraven zou blijven en dat de stad en burgeren van
der Elborg zouden gebruiken, zooals zij het tot dusverre gebruikt
hadden \'\'),

Drie maanden na zijnen broeder, 4 December 1371, stierf ook
de als hertog herstelde Reinald kinderloos, en daarmede de laatste
mannelijke spruit van het grafelijke, nu hertogelijke huis van Gelre,
waardoor de profetie hunner moeder Alianora reeds tot vervulling
was gebracht.

Alvorens nu op de twisten te komen, die over de opvolging in
het hertogdom ontstonden, moeten wij beschouwen de betrekkin-
gen van Elburg lot het Noorden in deze tijden. Reeds in 1332
dreef het handel op Schonen "). Als Hanzestad ontmoet men
Elburg het eerst op de 11 Juli 1367 te Elbing gehouden Hanze- 1367.
vergadering, waar het met de andere steden oorkonde deed van

1) Bijl. XXX.

2) Bijl. XXXI.

3) L. 4, n». 26.

4) Bijl. XXXII.

5) Uitgegeven naar den oorspronkelijken perkamenten brief met een uithangend
zegel in rood was, in
1. 6, n». 14, bij van Oldenharneveld, blz. 12.

6) Nijhoff, 11, n". 161, 162.

7) De giftbrief bij Van Oldenharneveld, blz. 15 en 16; Tijdschrift voor st.
en st.,
t. a. p., blz. 464 en 465; de oorspronkelijke perkamenten brief met een uit-
hangend, zeer geschonden, zegel in rood was,in 1. 6, n", 10.

8) Keltische Kronyk, blz. 255.

9) Bijl. I.

-ocr page 34-

een vroeger gesloten verbond tegen Denemarken en Noorwe-
gen \'). Nog in November van hetzelfde jaar trad het toe tot de
Keulsche confederatie tegen deze rijken De verbonden steden
voerden het volgend jaar met goed gevolg den oorlog in verbond
Ontvangt ^et Albert van Mecklenburg, koning van Zweden, die belust was
lege\'^van\' Schonen, en zich reeds Heer van hét land van Schonen noemde,
koning Al-Deze verleende daarop den 2 5®" Juli 1368 niet alleen aan de Hanze-
zweden" Steden in het gemeen (waaronder ook Elburg) tal van vrijheden in
1368. Denemarken en Schonen maar op denzelfden dag nog afzonder-
lijke privilegiën aan
verscheidene Nederlandsche steden, waarvan de
brieven op verschillende plaatsen gedrukt zijn , behalve van Elburg,
die daarom hierachter volgt De Elburgers ontvingen daarbij
eene eigene vitt of factorij op Schonen, tusschen welke en de zee
zij vrij met wagen en paard mochten trekken. Op de vitt moch-
ten zij eenen eigen voogd stellen, die over allen, welke zich
daarop bevonden , naar het Lubecksche recht zoude recht doen. Daar
intusschen koning Albert noch Denemarken, noch Schonen in zijne
macht had, waren de verleende voorrechten vrij twijfelachtig ge-
weest, indien niet de Hanzedag, 6 October 1368 te Straalsond
gehouden, Elburg in zijne vitt gehandhaafd had "), en bij de op-
volgende bestanden van 1369, 1370 en 1372\'\') en den eindelijk
in 1376 gesloten vrede met Noorwegen, en bij het vredesverdrag
met Denemarken van 1369®), in 1370, 1371 en 1376 nader be-
krachtigd de voorrechten der Hanzesteden bevestigd en uitgebreid
waren geworden. Bijzonder talrijk waren .vooral de voorrechten,
die de koning van Denemarken hun hierbij toestond Elburg heeft

1) Die Mecesse und andere Akten der Hansetage von 1257—1430^ dl. I, n". 403.

2) T. a. p., I. n„. 413; G.V.?,KK\'C0KWS, Urkundliche Geschickte des Ursprunges
der deutschen Hanse, herausgegeben von y. AI. Lappenberg,
dl. II, blz. 606—610.

3) Die Recesse, enz., I, n". 453; Sartorius, II, blz. 648—652.

4) Zie die van Amsterdam, Enkhuizen, Wieringen en hunne helpers, Den
Briel, het land van Voorne, Staveren en Hindeloopen bij
Van Mieris, III, blz.
227—233, overgenomen uit de daar genoemde werken; van Harderwijk bij
Van
Suchtenhorst,
t.a.p., blz. 593, 594, en Schrassert, t. a. p., I, blz. 155 — 159;
van Kampen onder n». 35 van de
Charters en bescheiden over de betrekking der
Overijsselsche steden.^ bijzonder van Kampen, op het Noorden van Europa gedurende
de dertiende en veertiende eeuiv
(1251 — 1398), uitgegeven door de Vereeniging tot
beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis.

5) Bijl. XXXIII.

6) Item statuerunt, quod illi de Elborch possint et debeant frui anno futuro
et ultra, quamdiu nos et nostrates in Schonia fuerimus, vitta sua, quam isto
anno 68 emerunt a dominis Magnopolenslbus [Albert van Mecklenburg, koning
van Zweden], sic tamen quod non faciant alios non habentes vittos in Schania,
nec eciam illos, qui nobiscum non sunt in ista confederacione, super dicta vitta
secum jacere.
Die Recesse enz., I, n". 479, § 19.

7) Die Recesse enz., I. n». 503, II, n». 5, 45, 46; Sartorius, II, n°. CCXLIII.

8) Die Recesse enz , II, n». 124.

9) T. a. p., I, n». 513.

10) T. a. p., I. n». 523, II, n°. 22, 134, 136.

J l) Ook le vinden bij Schrassert, t.a. p.,I,blz. 137—144,doch minder nauwkeurig.

-ocr page 35-

23

inderdaad op Schonen eenen voogd gehad; met andere voogden
maakte hij in 1389 eenen vasten vrede tusschen den voogd van
Kampen en die van Zierikzee, Den Briel en Amsterdam\'). Hier-
achter kan men eenen brief vinden van Evert Scerpinc, die waar-
schijnlijk voogd op de Elburgsche vitt geweest i.T alsmede eene
opgave van ontvangen pondgeld Op het einde der 14e en het
begin der 15® eeuw had de Hanze veel overlast van de Friesche
zeeschuimers, Vitaliënbroeders en Lykedelre geheeten, en werd
Elburg ook uitgenoodigd tot het uitrusten van een vredeschip,
waarop de stad met andere Zuiderzeesche Hanzesteden deze ge-
vaarlijke roovers bekampte In de 15® eeuw verloor zij op de
eene of andere wijze hare vitt, want in 1444 gaf Christoffel, koning
van Denemarken, haar die terug 5). Uit den wVÄ>;/?«-briefdezer schen-
king blijkt, dat zij de Luttike-vitte heette. Nog lang hierna, tot in de
17® eeuw bleef Elburg onder.de Hanzesteden van het Derde Deel
of Keulsche kwartier in het verbond. Zie de latere gedrukte recessen
en verschillende documenten in zijn archief "). In eene der onbe-
schrevene Iaden daarvan bevindt zich ook een handschrift, waar-
schijnlijk van omtrent 1400, bevattende verschillende rechten en
overeenkomsten der Hanzesteden , b.v. eene bepaling over driftgoe-
deren, ook eene over erfrecht: »Item weert dat ienich man,, inden
Hense behorende, in ener Hensestat starve, soe sali die rad van
dersulver stat sijnes nalatensguedes underwinden unde dat in bewa-
ringhe holden, soelanghe dat dat den rechten erfifgenamen toe den
handen komen mochte," enz. \'\')

Nadat, zooals wij boven zagen, in 1371 de beide laatste her-
togen van Gelre kort na elkander gestorven waren, deden zich
Heeckerens
twee pretendenten voor de opvolging in het hertogdom op: Mech- ™ o\'rS"
teld van Gelre, gravin-weduwe van Kleef, spoedig daarop met Jan
van Chatillon, graaf van Bloys, hertrouwd, en Willem van Gulik,
opkomende voor zijne gemalin Maria van Gelre, en hunnen zoon,

1) Charters en bescheiden over de betr. den Onerijss. steden., enz., no. 43; Die
Kecesse
enz., III, no. 436.

2) Bijl. XXXIV.

3) Bijl. XXXI.

4) De stukken, hierop betrekkelijk, uit zijn archief, 1. 8, n". 109 en 96, zijn
uitgegeven in de
Bijdr. v. vad. gesch. en oudheidk.., n. r., I, blz. 278—281
(waar men op blz. 278, r. 12 v. o. voor jni greet stinder sumet to komende leze:
jnt Greet Sundet sinnet to komende). Vgl. ook 1.
8, n». 105, een oorspronkelijke
uitnoodiging van Lubek i. d.
5 December 1397 om eenen dag tot beraming van
middelen tegen de zeeroovers bij te wonen;
Die Kecessc enz., IV, no. 233, § 9,
15, 16, n". 234, § 4, no. 338, no. 570, §5, 12, no. 591, V, n». 392, § 9 en 13;
Charters en bescheiden over de betr. den Overijss. steden., enz., n«. 45, 49, 51 en 52.

5) Bijl. XXXV. Vgl. David van Hoocstraten, Groot algemeen woordenboek^
i. v. Elburg.

6) Vooral in 1. 12, b. v. no. 32 een recueil van privilegiën, van-1365 tot
1524 aan de Hanzesteden verleend, groot 84 fo. blz.

7 Vgl. over de Hanzeatische zeerechten K. F. Eichhorn, Deutscht Staats-
und Rechtsgeschichte.,
dl. III, bl. 297—301.

-ocr page 36-

24

mede Willem geheeten. De beide Geldersche partijen, die reeds in
het midden dezer eeuw opgekomen waren, staken ook het hoofd
weder op en sloten zich ieder bij een\' der pretendenten aan, de Heecke-
rens bij Mechteld, de Bronckhorsten bij den jongen Willem van
ueWiecht-Gulik. Eenen krachtigen steun vond Mechteld ook in den Utrecht-
schop voegt sehen bisschop Arnold van Hoorn, die met een leger in Gelderland
\'^"eers\'t™^® viel, en op de Veluwe o. a. Harderwijk in 1372 veroverde, welks
omstreken hij te vuur en te zwaard verheerde Daarna gaf hij
Geeft vrij-in 1373 5 aan Elburg, dat mede aan de zijde der Heeckerens
schijnt gestaan te hebben, eenen brief van geleide en veiligheid \'\'j.
137J. Een geschil, dat in hetzelfde jaar tusschen hem en den reeds ge-
noemden Herberen van Putten, die het waarschijnlijk met de
Bronckhorsten hield, ontstond, gaf spoedig afleiding aan zijne wa-
Breng^\'H«^-penen. In vereeniging met Kampen belegerde en veroverde hij in
Putten tot 1375 het slot Puttenstein, dat vervolgens tot den grond toe ge-
{375; slecht werd, waardoor deze gevaarlijke nabuur van Elburg tot rust
gebracht was

Toenade- Er had intusschen eene toenadering tusschen de beide partijen
sehen\'de pl^ats gevonden, waarbij aan ieder voorloopig een gedeelte van
beiJe^fac- het gewest was toegewezen Uit het haar toegescheiden deel ver-
iiburg a.mP^"^\'^® Mechteld in 1375 de steden Elburg, Harderwijk en Hattem
den bis- aan den Utrechtschen bisschop (die zich nu verder met de Geldersche
^\'\'pan™\'" zaken niet meer inliet), ten onderpand voor 25000 oude schilden,
die hij ten behoeve van hare zaak had te kosten gelegd Zij
gelastte daartoe den »goeden luden, den scepenen ende der ghemeenten
van der Elborch", dat zij den bisschop Arnde van Hoern in alles
gehoorzaam zouden zijn®), waarop deze zijnen »lieven, getruwen
schepenen ende rade der stad van der Elborch ende horen borgheren"

1) Chronkon Tielense., blz. 388; Chronicon aiictius Joannis de Beka in An-
tonius Matthaeus\'
Veteris aevi analecta, uitg. in 8°., dl. V., blz. 271;]. I-
Pontanus, Historia Gehica., boek II en volgende, blz. 302; Van Slichtenhorst
blz. 155; SchrAssert, t. a. p. II, blz. 21 en 22.

2) Bijl. XXXVI.

3) Vgl. Bijl. X, en zie verder over dezen oorlog Joannis a Leidis Chronicon
Belgicum.,
blz. 300; Chron. Tiel.^ blz. 392 ; Chron. auct.^h\\z.2\'jiea2\']<)-,Afpendix
suffridi Petri ad Chronicon J. Bekae ed. Buchelii, blz. 145 en 146; jWj-j\'ï?«\'«
wllhelmi Hedae ed. Buchelii, blz. 258; vooral de kronyk van Arent toe
BocüP, uitgegeven door het Historisch genootschap te Utrecht, blz. 365—379,
die deze zaak uitvoerig behandelt, waartoe hij als magistraat van Kampen, waar
zich eene menigte stukken, die op dezen strijd betrekking hebben, bevinden
("zie
Register van Charters cn bescheiden in het oude archief van Kampen ^ n®. 176,
enz., n°. CCCV), gelegenheid had;
Pontanus, blz. 30^—307; Van Slichten-
horst,
blz. 156—158; Nijhoff, III, blz. XXI—XXXIV; Overijsselsche almanak
voor oudheid en letteren.,
1840, blz. 101—127.

4) Nijhoff, III, blz. XXV-XXVII.

5) Kron. van Arent toe Bocop, blz. 327.

6) Van Oldenbarneveld, blz. 9, naar den oorspronkelijken brief op papier,
1. 6, n". 16A, met een opgedrukt zegel in rood was.

7) Dat hier niet van burgemeesteren, en in het eene geval niet van raden

-ocr page 37-

25

beloofde, hen te zullen handhaven in al hunne voorrechten In

het jaar 1377 verbonden zich de aanhangers der Heeckerenspartij,

waaronder ook Elburg, tot eenen landvrede; de Veluwe, nu in

twee ambten verdeeld, zoude in tijd van nood 28 gewapenden te

paard opbrengen Bij de vernieuwing van den strijd begon echter Vemieu-

Mechtelds zon te tanen; een groot deel der Veluwe, waaronder ook to^sirjli

Elburg, was het volgende jaar in de macht van Willem van Gulik, .

die den 1®" Juni 1378 eenen brief van veiligheid en vrijgeleide gaf Elburg in

aan de bewoners van Elburg en de dofte\') van Elburg^), en den (je® aJonck-

2™ November d. a. v. eenen anderen aan Elburg en omliggende

buurschappen Het duurde niet lang, of hij was algemeen als land-

heer gehuldigd, en Mechteld deed daarop afstand van al hare rechten, \'ouiik.

onder voorbehoud van het onderpand voor den Utrechtschen bisschop®).

Deze stond nu echter ook spoedig zijne pandschappen af, terwijl De bisschop

,„■„ , , , 1 • j 1 . j doetafstjind

hertog Wdlem, onder verband van leistmg, de betahng der 25000 v:\\nzijiie
oude schilden uit de renten en de helft der beden en schattingen,
die opkwamen uit de vroeger verpande plaatsen, op zich nam \'\'). 1379.
Spoedig daarop trad Willem, nu meerderjarig geworden, in het
huwelijk met Catharina van Beieren, die, gelijk wij zagen, als kind
reeds aan zijnen oom Eduard van Gelre was uitgehuwelijk geweest,
en verzocht Elburg, zijne huwelijksvoorwaarden mede te bezegelen ®).
Ik vond niet, dat zulk een verzoek aan eenige andere stad gericht

gesproken wordt, is niet vreemd. Ook de keuren heeten nu eens vastgesteld te
zijn door
gemene schepenen oi gemene schepenen myt den burgeren, dan weder door
gemene schepenen ende raet of scepen ende raedt bij consent onser bürgere, of wel
door
burgermeisteren, scepenen ende rhaiat of burgemeisteren, scepenen ind raet
mit den gemenen borgeren;
met alle welke uitdrukkingen intusschen het zelfde be-
doeld schijnt te worden.

1) Van Oldenbarneveld, blz. 10, naar den oorspronkelijken perkamenten
brief, 1. 6, n".
16 B, met een uithangend zegel in rood was.

2) Nijhoff, IH, n». 31.

3) Nijhoff, IV, blz. 61, noot i, zegt dat dit woord misschien beteekent de
klokslag of de bewoonde omtrek eener plaats, die onder één en hetzelfde kerspel
behoort. Dit wordt bevestigd doordat eene lijst der successieve eigenaars van
de gruit te Elburg (Bijl. XXXH, E) tot opsehrift heeft: »Die Gruyt ende zijse
ter Elburch ende
binnen der Clocken van Dorenspijck, daervan te nemen als mijn
Heer van Gelre boven ende beneden neemt in Veluwe tot Zutphens leens rechten
ontfinck;" waaronder men vervolgens leest, »Jutte van Aernhem, weduwe Pelgrims
vrn Putten geeft over an Johan van Alpen, heer te Hoenpel, alsulcke tucht als
sij hadde an der Gruten ende Gruytgelde ter Elburch ende
binnen der Clucht tot
jDorenspijck.
1458". Clocken en clucht worden hier dus promiscue gebruikt.

4) Nijhoff, III, n». 48.

5) Nijhoff, III, n°. 51.

6) Nijhoff, III, n». 53.

7) Deze overeenkomst, nog onbekend toen Nijhoff zijne Gedenkwaardigheden
uitgat, komt te blijken uit de uitvoerige oorkonde dienaangaande in de Kron.
van
A. toe Bocop, blz. 327—332.

8) Bijl. XXXVII.

-ocr page 38-

26

f

I \'

werd. Hoewel het gemaakte contract verloren schijnt te zijn gegaan
mag men aannemen, dat Elburg aan de uitnoodiging voldeed, want
in 1402, na den dood der beide echtgenooten, maande Albrecht
van Beieren, de vader van Catharina, Elburg als borg aan, om de
medegave zijner dochter te voldoen, of te Leiden in leisting te
komen\'\'); waarbij toch wel niet aan de huwelijksvoorwaarden van
haren eersten echt zal gedacht moeten worden.
_ De hertog Toen hertog Willem in 1380 zijne bescherming verleende aan
aiTbekende Lombardiers\') te Arnhem, verzocht hij Harderwijk en Elburg, als
piaïs"^\' bekende handelplaatsen, zijnen brief mede te bezegelen In 1388, op
j, 1380.\' eenen zijner tochten naar Pruisen, stelde hij zijnen vriend Henrik van

I Steenbergen, vroeger proost te Zutfen, thans van het kapittel van

■ \' Oud-Munster te Utrecht, tot zijnen stadhouder aan, gelijk uit het bevel-

schrift aan Elburg, om den proost gehoorzaam te zijn en uit een schrij-
ven van dezen in zijne hoedanigheid aan de stad gericht ®), blijkt.

_Eerste wil- Wij zijn nu gekomen tot den tijd, dat het eerste stadrecht tot

\'S!\' stand kwam \'\'). Het bevindt zich op het Elburgsch archief in een
handschrift in groot
40 van zes bladen papier, waarvan het laatste
reeds vroeg los schijnt geraakt te zijn en onder een afzonderlijk
nommer van den inventaris voorkomt. De eerste twee bladen, en
van het derde de rectozijde, zijn door de schepenen gebruikt voor
allerlei aanteekeningen, als aanstellingen, verklaringen voor hen ge-
daan van erfburgschap of verkoop en opdracht van huizen, schuld-
bekentenisssen, waarbij soms de op verschillende termijnen geschiede
betalingen vermeld staan, enz.®) Deze zijn allen van 1390 tot 1398,
(behalve twee aanteekeningen van gedane betaling van 1405), maar

i) »De liuwlijxvoorwaerden van Willem van Gulich zijn te lang hier te ver-
haelen", zegt
van Slichtenuorst, blz. 161. Vgl. Pontanus, blz. 317.
i 2) Nuhoff, III, n». 255.

» j 3) Vgl. over dezen en hun bedrijf Nijhoff, I, blz. XXXI en XXXII.

4) Bijl. XXXVIII.

5) Nijhoff, III, n". 141.

6) Bijl. xxxrx.

7) Keuren, I.

\' 8) Als voorbeeld deze aanteekening:

»Item in den jaer van acht ende neghentich des Vriedaghes nae Dertienden-
\' daghe [//
yamta/i] zoe hebben onse burghere hiernae bescreven der stat lovet

scadeloes toe holden van zulken brieve, als de stat den van Staveren hebben
beseghelt van horen heringhe:

Erst Ghered Scerpinc IIII last mit desen merke \\volgt een merk.\']
Item Heyneman Andrias\' zoen IIII last mit desen merke [</<>.]
Item Heyneman van den Tije IIII last, dit mere [d".]
Ilem Jan van den Tije IIII last van desen merke [/».]
Item Hen[ z]oen IIII last van desen merke [1/°.]
4 Item Jan Rij[ IIJII last van desen merke [d".]

Item Ghered Biscop II[II last] van dezen merke [d<>.]
Item Berent Himmelrijc HU last van desen merke [</».]

Item Piel, Jacob Renesch ende Coep Herbach mallic een vierendeel vat mit
desen drie merke
[volgen drie merken^

te,

-ocr page 39-

m

27

zonder chronologische orde ingeschreven. Er zijn verschillende handen
en soorten van inkt op te merken, doch met hetzelfde schrift en
inkt, waarmede sommige aanteekeningen van
1390, 1391 en 1392
ingeschreven zijn, is op de 3 volgende bladen de oude willekeur
opgeteekend. Dit was dus het stadrecht, dat de schepenen zeiven
gebruikten, en in 1390, toen een nieuw memoriaal werd aan-
gelegd, daarin werd opgeschreven. Doch dat het niet alleen in
dat jaar werd geschreven, maar ook (ten minste in dien tijd)
aldus tot stand kwam, blijkt hieruit, dat Jacob Hughen zoen,
die in §
40 als toenmalige eigenaar van een huis in Elburg ge-
noemd wordt, in andere documenten ook omtrent dezen tijd voor-
komt (1369—1394).

Het handschrift heeft zeer veel van water en ouderdom geleden,
en is op vele plaatsen nagenoeg onleesbaar. Het papier, waarvan
verscheidene stukken afgebrokkeld zijn, is zoo zwak, dat het bijna
door elk gebruik weder lijdt. Doch door vergelijking met het tweede
keurboek kunnen vele plaatsen hersteld worden. Hoewel er nu,
vooral in het begin, onderscheidene bepalingen overeenkomen, heb
ik toch gemeend, de beide keuren afzonderlijk te moeten geven,
omdat de volgorde geheel anders is, vele bepahngen in het tweede
keurboek niet meer voorkomen en ook in de overeenkomende arti-
kelen meestal verschilpunten, en dikwijls belangrijke, bestaan. In
de keur van
1390 worden in het algemeen de gevallen lang zoo
nauwkeurig niet gesteld als in de tweede willekeur, waar de boete-
bepalingen (ook niet altijd even groot) op meer gevallen uitgestrekt
worden, die vroeger niet onder de bepaling vielen. Overigens be-
vatten beide willekeuren , hoofdzakelijk boetebepalingen op allerlei
overtredingen, weinig privaatrecht. Zij geven dikwijls eenen helderen
blik in het dagelijksch leven van die tijden. De verschillende artikelen
beginnen telkens met eenen nieuwen regel; voor het gemak heb ik
daarbij paragraphen gezet. Er komen een paar latere bijvoegingen
in voor, zooals vermeld zal worden. Op de rectozijde van het
laatste blad met §
52 eindigt het keurboek, doch daar heeft nog Latere
wel de zelfde hand met helderder inkt de §§ 53—61 i) (A) bijge-
voegd (gedeeltelijk in de plaats van vroegere bepalingen); en ver-
volgens drie verschillende handen de §§ 62 en
63 (B) , 64—70 (C),
en 71 en 72 (D). Men kan eenigszins bepalen , van welken tijd
deze bijvoegingen dagteekenen. Onder de eerste -bijvoeging (A)
vindt men ook § 57, waarbij huizen van bepaalde ingezetenen ge-
noemd worden, tusschen welke het vechten zwaarder gestraft werd,
en die voor §
40 in de plaats zal gekomen zijn, waarschijnlijk wegens de
verbouwing der stad, die in
1393 begonnen werd, zoodat deze
bepalingen na dat jaar zullen vastgesteld zijn. De bepalingen onder
B zijn, zoo ik mij niet bedrieg, met de zelfde hand geschreven,
als het na te melden prothocol, in
1393 bij de verbouwing opge-

1) § 53 is echter gevoegd tusschen § 51 en § 52.

2) § 62 is echter gevoegd tusschen § 34 en §35, waar zij volgens de stof behoort.

-ocr page 40-

28

maakt, en de daarbij gevoegde keuren van 1394. De keuren onder
C vertoonen gelijk schrift en inkt als twee aanteekeningen van
1398
in het voorafgaande memoriaal der schepenen en eenige der trans-
porten, die achter het voornoemde prothocol gevoegd zijn, en wel
die van
1396—1398. Daar bij eene dezer bepalingen (§ 7o) ver-
boden wordt, met runderen uit de markt te drijven overeenkomstig
den brief van den hertog van Gelre, welke brief
9 Maart 1397
gegeven werd, zal men met vrij veel zekerheid deze latere statuten
op
1397 of 1398 mogen stellen. De bepalingen onder D eindelijk
zijn met eene hand geschreven, die ook de vierde der na te melden
keuren van
1400 schreef.

Enkele bepalingen, die later buiten kracht werden gesteld, zijn
doorgehaald, vooral eenige keuren op de weelde.
Willem van De codificatie zijner rechten was niet de eenige belangrijke ge-
"neerfert l^curtenis, die op het laatst der 14" eeuw te Elburg plaats greep,
het gebied Willem Van Gulik, die gaarne aldaar vertoefde , vermeerderde

en belooft, , , , ° , , , , . , ,

datgeensiotin 1392 de stadsvrijheid of het rechtsgebied der schepenen, tevens
opecnenfyi bepalende, waar de kruizen, die de grenzen aanwezen, moesten
\'d^rtad Ia" ) ^n dit met het oog op de voorgenomen verplaatsing

gebouwd der stad. (» Want v/ij willen, dat sij onse stat voerss. versetten sullen
op een ander stede.") Tegelijkertijd beloofde hij, dat geen slot of
timmer op eene mijl afstands van de stad zoude gebouwd worden \'■\').
Ongeveer eene eeuw later,
1482—1486, toen de heeren de Vos
van Steenwijk Putten versterkten en vandaaruit Elburg door roof en
^ brandschatting verontrustten, had de stad gelegenheid zich op dat
De siaii voorrecht te beroepen \'). De verplaatsing der stad schijnt nood-
Tiaats^\'\' zakelijk te zijn geworden door het afnemen der kust. Al wordt
1393.\' liier niet, zooals bij de tweede vermeerdering van het stadsgebied
in
1438 uitdrukkelijk gezegd, dat zij wordt toegestaan, »omme
noetz will der zee", verschillende omstandigheden maken dit toch
aannemelijk. Het is zeker, dat de zee hier van tijd tot tijd meer
landinwaarts is gedrongen \'\'). Zware vloeden hadden in de laatste
jaren gewoed, waaronder van die van
1367 bepaaldelijk gemeld
wordt, dat zij langs de kusten van Harderwijk en Elburg veel land

1) Kron. van Auent toe Bocop, blz. 334, en naar deze 1\'ontanus, blz. 335,
en Van Suchtenhorst, blz. 169.

2) Het privilege is naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 6, n». 9,
waarvan het uithangend zegel in rood was verdwenen is, uitgegeven bij Van
Oldenbarneveld, blz.
7 en 8. Voor Beernd Beersc/ier leze men Beernd Noerscher,
en aan het slot nog: 1\'er dominum ducem, praesentibus dominis H. praeposito
Sancti Salvatojis, G. domino de Culenborg, G. domino de Werdenberg, Johanne
de Bilant, Ottone de Bilant, Jordano de Wij, Koperto de Apelteren, milit..
Arnoldo ten Boickoep, famulo (?) etc., consiliar.

3) Nijhoff, V, blz. LXIX, LXX en de daar a.ingehaalde plaatsen, benevens
A^u Geld. volksalm. voor 1862, blz. 81—89, en in het Elburgsch archief 1.4 passim;
6, n". 3; 16, n". 24 O en 26 D; 18, n". 75 CC; 22, n». 99. Tn 1489 en 1490 wer-
den weder klachten over hen gedaan; 1.
16, n°. 27 GGü en 31.

4) (Is. An. Nijhoff.) Statistieke beschrijving van Gelderland, blz. 60—62.

-ocr page 41-

59

afspoelde En al is dan ook niet door dezen storm het bij Elburg
aan de zee gelegen huis Nijenbeek vernietigd, zooals in den
Gel-
der sehen volksalmanak voor
1845 als zeker gesteld wordt, daar
het in 1374 nog voorkomt men mag toch met
Nijhoff aan-
nemen, dat de plaats waar het lag, door de zee is ingenomen ge^
worden. Nog kan men aanvoeren, dat het nieuwe Elburg meer
landinwaarts werd gebouwd, dan het oude. Die plaatsen der stad
toch, die men weet, dat ook in het oude Elburg gelegen waren,
bevinden zich alle in het naar de zee gewende deel der tegenwoor-
dige stad. Het zijn: i". de Ellestraat, die ongetwijfeld aan den
zelfden polder of stuk grond El, Elle of Eil haren naam ontleent
als de stad zelve; 2®. het oude stadhuis, het eenige gebouw der
oude stad, dat nog bestaat; na de verbouwing, in 1400, werd het
verlaten en voor een meer gelegen liggend huis ingewisseld; het
verkeert thans in bouwvalligen toestand, doch was eenmaal misschien
de eigenlijke Elburg, waarna het tot stad verheven Doornspijk zich
noemde; 3". het Heiligegeest-gasthuis, waarvan de fundamenten nog
aanwezig zijn aan de uiterste grens der stad, zoodat het daar juist
binnen viel. Deze drie plaatsen nu zijn zeer dicht bij elkander en
aan den zeekant der stad gelegen.

Al viel dus een klein deel der oude stad binnen de plaats, waar
de nieuwe zoude gebouwd worden, het werk der verplaatsing was nog
omvangrijk genoeg. Ook wallen en grachten, die de stad vroeger
niet schijnt gehad te hebben, moesten gemaakt worden. Het vol-
gende jaar had eene opmeting plaats gehad en werd een prothocol
opgemaakt van de namen dergenen, die hofsteden ontvingen, met
opgave van de grootte derzelve, van de jaargelden, die er uit zou-
den gaan, wie de stegen tusschen de erven zouden mogen gebruiken,
enz. Successievelijk zijn er ook de namen van de latere eigenaars
der huizen en jaargelden bijgevoegd, terwijl daartusschen en op het
einde in een geregeld register, tot 1403 loopende, gerichtelijke
bekentenissen van uitgangen en renten uit de hofsteden en huizen
opgeteekend zijn. Het geheel is met verschillende handen geschreven

1) JoANN. a Letois, Chron. Belg.., blz. 289; AEomii dzKoyx /innales Belgici.,
blz. 62;, Chron. auct.., blz. 25960 260; Chron. Tiel.., blz. 394; Ilist. W. IIedae,
blz. 246; Pontanus, blz. 278 en 283; Van Sltchtenhorst, blz. 143 en 145.

2) G. II. W., Het huis Nijenbeek aan de nee., blz. 21—31.

3) Bijl. X.

4) I, blz. X, XI en 102, noot 2.

5) liet opschrift luidt: Int jaer ons Heren dusent driehondert drie inde ne-
ghentich vf Zente-Marcusdach
[25 April] de hofsteden ter Elborgh ontfanghen
hebben.
Onder de ruim 150 namen, die volgen, leest men o. a.;

Item Arertd toe Boechoef een van XXVIII voet. Dit zal het huis zijn, dat zijne
erven in
14Ó0 aan de stad tot raadhuis verkochten.

Item Pilgrym \'.\'an Putten een; waarschijnlijk voor zijn gruithuis. Onder de
jaargelden o. a.:

Hier sal Johan Toernemaker jaerlix uut bueren twe jaerghelde to volleste [d. i.

-ocr page 42-

mm

tooid.
139(i.

Eene
nieuwe
liei\'k.
«97.

ï:enige Toen in 1394 verschillende burgers hunne huizen nog niet gebouwd
"\'"Ten\'\'^" hadden, werd onder vaststelling van boete eene bepaling gemaakt,
im. binnen welken tijd de bouw moest voltooid zijn, en eenige keuren
vastgesteld waarbij het drijven van handel en nering buiten de
stad (nu deze gevest was) na eenen zekeren termijn verboden werd,
en eene op het waken. Deze bepalingen zijn in het zelfde protho-
col ingeschreven en alle van ééne hand, en dus van 1394. Daarop
volgt er eene (A) omtrent het lossen van huizen, erven, goud of
kleinoodiën, aan kerken gemaakt, die hier niet thuis behoort, en,
naar ik meen, weder door den zelfden persoon geschreven is, die
de transporten van 1396—1398 schreef.
De verbou- Het maken der wegen en wallen scheen nog moeielijkheid op te
Tiefvd? leveren, althans in 1396 drong de rentmeester Aernt toe Boecop
er op aan, dat men hiermede voort zoude maken, omdat de hertog
spoedig de stad wilde komen bezien Volgens een bevel van
den hertog aan Aernt toe Boecop van 3 Februari zonder aandui-
ding van jaar, doch uiterlijk in 1397, kwamen de ingezetenen der
Veluwe drie dagen de Elburgers helpen bij het graven en vesten
hunner stad Met de verlegging der stad hing ook samen het
bouwen eener nieuwe kerk. De bisschop van Utrecht gaf daartoe
den «curato, provisoribus et procuratoribus fabricae necnon certis
Christi fidelibus parochianis ecclesiae parochialis in der Elborch" ver-
gunning , »ecclesiam parochialem vestram praedictam, extra muros
opidi vestri positam, effringendi, novamque ecclesiam parochialem
infra eosdem muros erigendi, construendi, fundandi et aedificandi
en kende tevens 40 dagen aflaat toe aan hen, die deze kerk zou-
den bezoeken, of aan dezelve iets geven of legateeren Een
belangrijk legaat kreeg zij 1407 ^J. Zij was aan den H. Nicolaas
cen nieuw gewijd, en werd in 1448 verbouwd Ook werd ten gevolge der
1400. \' verbouwing van Elburg het oude raadhuis verlaten, en in 1400 van
de erfgenamen van Arent toe Boecop zijn huis aangekocht voor
1800 Geldersche guldens aan goud ®). Later werd het voormalige
stadhuis door de zusters van St. Catharina met eenen pater en eene

voldoening] i/er hichtinge Onser-Vrotnocn heelde., dat hnten opten hoeck van sinen
ende sijnre moeder ende zuster huse steet.

Hier sal Gerit Rijnvisch uyt bueren een jaerghelt ende Henric Toermaker een
jacrgclt ter luchtinghen Onser- Vrouwen heelde voer zijn huys.

Verscheidene malen ook; bueren de van Deventer. Wie hiermede bedoeld
mogen zijn?

1) Keuren, II.

2) Bijl. XL.

3) Bijl. XLI.

4) Bijl. XLII.

5) Bijl. XLIlt.

6) Bijl. XLIV.

7) Bijl. XLV.

8) Bijl. XLVI.

-ocr page 43-

31

mater, van wie men in 1562 melding gemaakt vindt betrok-
ken terwijl het thans, zooals wij zagen, nog aanwezig is, en
bewoond wordt door eenen veehouder.

Met het bovenstaande strookt wel hetgeen Arent toe Boecops
gelijknamige nazaat in zijne Kronyk omtrent de verbouwing der stad
mededeelt Pontanus en Van Slichtenhorst, die hem als bron
gebruikten hebben in het verhaal aanleiding gevonden, om
Elburg de jongste der Veluwsche , ja der Geldersche steden te
noemen ; anderen hebben zelfs deze verbouwing voor de
eigenlijke stichting der stad aangezien. Hoe zeer zij dwaalden, zal
uit het bovenstaande voldoende gebleken zijn en is reeds door Van
Oldenbarneveld in het eerste gedeelte van zijn meermalen aange-
haald
Specimen aangetoond, juist in deze tijden, nu Elburg eerst
eene stad zoude geworden zijn, vindt men nieuwe bewijzen, dat
het reeds eene bloeiende handelsplaats was. In 1397 gaf hertog
Willem der stad twee vrije jaarmarkten, te houden acht dagen na
Beloken Paschen en op St.-Gallendag
(i Juli), en acht dagen vóór \' ten.
en na deze dagen; en verscheidene voorrechten aan hen, die de
voorzegde markten zouden bezoeken; terwijl hij daarbij ook aan
zijne ambtenaren gelastte, dat zij niet zouden toelaten, dat iemand
acht dagen vóór en drie dagen na St.-Gallendag eenig goed over
de Veluwe naar eene andere markt dan Elburg zoude drijven,
brengen of voeren Over dit punt werd de stad in de jaren
1555—1558 in eene twist met de Overijselsche steden, vooral
Kampen, gewikkeld, waarin zich ook Nijmegen, ArnheiTi, Roer-
mond en Zutfen mengden, en waarbij beurtelings ter sprake kwam,
om de zaak door het Hof te Arnhem, op eene conferentie teEpe,
door Zutfen, op eene Hanzevergadering, door de Hanzesteden Nij-
megen en Munster of door Keulen te doen beslechten Nog
komst met
gingen de schepenen in het zelfde jaar 1397 eene overeenkomst
aan met die van Harderwijk, dat zij voor de kosten, ten behoeve
van den gemeenen koophandel gemaakt, van hunne schippers even-
veel zouden nemen in verhouding tot de lading, als te Harderwijk
geschiedde^"). In 1400 werden eenige nieuwe keuren voor de tap-
keuren,
pers en brouwers gemaakt ").

1400.

1) I.. 17, n°. 34.

2) Volgens de beschrijving van Elburg van den heer Haasloop Werner.

3) Blz. 334-336.

4) Pontanus, blz. 335; Van Suchtenhorst, blz. 169.

5) Pontanus, t. a. p., boek I, blz. 40.

6) Van Suchtenhorst, t. a. p., boek I, blz. 106 en 116.

7) Bv. E. MoUUN in de Historische Kamfer kronyk, blz. 189 en 190.

8) Bijl. XLVII.

9) Bondam bracht, hetgeen op deze zaak betrekking heeft, bijeen. Zie blz. 3, noot 4,
hiervoor. Dit hs. van zijn hand bevindt zich thans op de Koninklijke bibliotheek.
Zie voorts in het Elburgsche archief vele stukken in laden
19 en 22.

10) De Latijnsche brief is door Schrassert, II, blz. 25, uitgegeven.

11) Keuren, III.

.Sü------, -M-^^mm

-ocr page 44-

In de 15® eeuw schijnt Elburgs handel nog even bloeiend ge-
bleven te zijn. Wij moeten nu zijne geschiedenis nog eenigen tijd
vervolgen. Toen in 1402 Willem van Gulik gestorven was, be-
vestigde hertog Reinald IV reeds den 5®" Maart de privilegiën, in
1392 door zijnen broeder aan Elburg geschonken Dat hij de
vrijheden nogmaals den 24®" Febr. 1410 zoude bevestigd hebben,
zooals
Nijhoff aanneemt, dat voor alle Geldersche steden geschied
is, hiervoor is in het archief der stad geen bewijs te vinden, óok
niet in de privilegiënlijsten van het midden der 16® eeuw, van 1569 of
1570, en van 1679, die in lade 7, n». 43, lade 42, n". loA en
lade 6, n°. 23, voorkomen. In den oorlog, dien hij met Holland
voerde, maakten in 1412 de Hollanders met hunne welbemande
baardsen en roeischepen de Zuiderzee zoodanig onveilig, dat de
Harderwijkers en Elburgers hunne scheepvaart moesten staken
Toen door zijne gedurige en zware oorlogen de schatkist was uit-
geput, terwijl ook zijn huwelijk kinderloos bleef en er geen aange-
wezen opvolger was, vonden de Geldersche steden (waaronder ook
Elburg), ridders en knapen, het geraden, een verbond aan te gaan.
Dit was het in de staatkundige geschiedenis zoo belangrijke verbond
van 1418 , waarop in het volgende jaar de namens den hertog
door zijne gemalin gedane belofte volgde, dat wegens dat verbond
niemand
getvchwilligdd. i. kwalijk bejegend, geene steden of sloten
zonder raadpleging der ridderschap verkocht, verpand of, op welke
wijze ook, in andere handen gebracht zouden worden, maar ieder
bij zijn land-, leen- en stadrecht en vrijdom van tol, dien hij bezat,
zoude gehandhaafd worden

In 1418 werd het St.-Agnietenklooster te Elburg opgericht"),
hoewel men reeds uit een testament van de
14® eeuw weet, dat er
toen Bagijnen woonden "). Door aankoop en schenkingen verwierf
het spoedig aanzienlijke bezittingen en werd later aanmerkelijk
uitgebreid ®). De zusters leefde naar de 3® orde van St.-Fran-
ciscus

Hoe Elburg in 1418 driemaal vergeefs voor het Keizerlijk hof-
gericht gedaagd, daarop in de rijksban gedaan en eerst in 1422
daaruit weder ontslagen werd, is door zeven documenten uit zijn

1) üe oorspronkelijke perkamenten brief met een uithangend zegel in rood
was in 1. 6. n», 12.

2) III, blz. CXXII en CXXIII met noot I.

3) JoANM. A Leydis, Chron. Belg., blz. 339; C//?W7. blz. 355; Pontanus
blz. 382; Van .Si.ichtenuorst, blz. 182.

4) Nrjirorr, III, n". 374.

5) Nijhoff, III, n». 388, Gr. Geld. Plac.-b.., i" app., blz. 180.

6) Bijl. XLVIII.

7) Bijl. I-XI.

8) Zie vooral in lade 4.

9) Bijl. XLIX.
10) Bijl. L.

Bevestiging
van de pri-
vilegiën
van 1392.
1402,

De sclieep-
vaart ver-
hinderd.
1412.

irel St.-Ag-
nietenkloos-
ter opge-
richt.
1418.

Klburginde

rijtaacht
14iS-1422.

-ocr page 45-

33

archief in de Bijdr. v. vad. gesch. en oudheidk. en een achtste
in de
Kron. v. h. Hist. gen. g) aangetoond \'). De oorzaak van
het geschil, waarvoor de dagvaarding plaats had, was echter on-
bekend, maar is mij gebleken uit twee brieven in eene der onge-
inventariseerde laden, waarin van de beide zijden de zaak wordt
uiteengezet. Nog een derde bevindt zich aldaar, waarbij alderlieden
en gemeene kooplieden der Duitsche Hanze des hertogen bemiddeling
inroepen om uit de acht ontslagen te worden; terwijl onder n°. 4
van lade 9 mede een onuitgegeven brief betreffende deze zaak wordt
gevonden. Deze hoop ik elders mede te deelen.

Toen in 1423 met Reinald het Guliksche huis der hertogen van De brieven
Gelre uitgestorven was, werd Arnold van Egmond te Nijmegen als^iSj^^™
hertog uitgeroepen. Hij bevestigde den 29®" Juli van dat jaar de
brieven door zijne ooms aan de stad geschonken Eenige jaren
later verbood Egidius van Wissenkerke, vicaris-generaal van bisschop
Verbod om
Zweder van Utrecht (men weet niet om welke reden), dat er op de
beide altaren in de St.-Nicolaaskerk en dat in de kapel van het
Heiligegeest-gasthuis mis zoude gedaan worden. Dat verbod hief paus
Martinus V bij eene bul van 5 Maart 1426 op^), waarop in 1429 opgd^ven.
de cureit van Doornspijk die diensten ook vergunde, hoewel er
geene voldoende inkomsten toe waren, indien het slechts niet tot
nadeel van hem of zijne kerk strekte ®).

Arnold van Egmond had in zijne regeerifig met vele moeielijk-
heden te kampen. In zijnen oorlog met den Utrechtschen postulaat
Rudolf van Diepholt werd tot afsnijding van de gemeenschap tus-
schen de beide deelen van het Sticht de zeedijk bij Elburg door-
gestoken, en anderdeels de gemeenschap met Holland, dat met
Gelderland verbonden was, door kleine vaartuigen over de Zuiderzee
onderhouden; om dit te meer te verzekeren, verleende hertog
Arnold ook vrijgeleide aan de ingezetenen van Ens, inzonderheid
wanneer zij te Harderwijk en Elburg zouden aanlanden \'\'). Tot onder-
linge bescherming vernieuwden ridderschap en steden, waaronder ook
Elburg, in 1436 het verbond van 1418®). bij het bestaande geldgebrek
van den vorst wisten vele steden zich tegen ondersteuning nieuwe voor-

ij Dl. I, bh. 266—277.

2) 6® jaarg., 2\' serie, blz. 277.

3) In N. C. Kist en H. J. Royaards, Nederlandsch archief voor kerkelijke
geschiedenis,
dl. VIII, blz. 433 en vlg. wordt de door geen enkel innerlijk bewijs
gestaafde onderstelling geüit, dat het inschrift, dat men op eenen steen aan de
kerk te Nederhorst leest (Qui petit hanc aulam, Petat Elburgam fore salvam,
Et per eam nullus Intret n.....) op dit banvonnis betrekking zoude hebben.

4) De oorspronkelijke perkamenten brief met een uithangend zegel in rood was
in 1. 6, n».
5 A.

5) Bijl. LI.

6) Bijl. LII.

7) Bijl. Uil; Nijhoff, iv, blz. xxviii.

8) Nijhoff, III, n°. 158.

-ocr page 46-

34

T^eöie ver-rechten van hem te bedingen. Zoo verkreeg Elburg in 1438, »omme
van gebied, noetz will der zee" eene tweede vermeerdering van zijn rechtsgebied
van beeren-werden verscheidene heerengoederen, door burgers der stad be-
) veranderd in vrije edele tinsgoederen Die
nood der zee zal
Nieuwe ha- 00^ aanleiding gegeven hebben, dat in 1443 eene nieuwe haven gegraven
^^"vfn"™\' kanaal naar zee in plaats van Noord-, Westwaarts werd

144^; gelegd. Uit de nog aanwezige lijst der daggelden en verdere uit-
gaven van de rentmeesters Gerrit van Holte en Johan van Kuenre
blijkt, dat dit werk 670 gulden kostte®). In het zelfde jaar ver-
leende de hertog den opslag van den visch langs de kusten der
Zuiderzee tusschen Muiden en Kampen aan Harderwijk, doch met

Voorrecht deze clausule: »beheltlich doch hierenthijnden, off zomwijlen
betreffende . . , , . , o- , ,

de visch- ymant mit enigerhande visch an oit bynnen onser stat van der

Elborch ankörnende off anvarende wurde, dat sal men moegen doin
ende denoich van danne halen ende voeren, ende des en soelen hoin
onse stat van Herderwijck noch nyemant van hoeren wegen te water
off te lande kroeden*) noch onderwinden \'\')." Het volgende jaar kreeg,
zooals wij boven zagen, Elburg zijne vitt terug. Tal van oproepingen,
kennisgevingen, enz., uit den onrustigen tijd van Arnolds regeering,
en vooral na 1456, toen Adolf zich vijandelijk tegenover zijnen
vader gesteld had, werden aan Elburg gericht en berusten in zijn
archief. Zij behooren echter meer tot de geschiedenis van het
landschap en ik kan ze daarom laten rusten. In 1453.had in de stad
Oproer, een oproer plaats over het bieden van eenen vrede, waardoor de
schepenen genoodzaakt werden, de klok te slaan en de poorten te
sluiten; zie verbaal en kondschappen over deze zaak hierachter
1458 gaf de hertog vrijgeleide aan hen, die Elburgs jaarmarkt
zoekers der zouden bezoeken \'\'), en in het volgende jaar verdroeg zich de stad
■ met Utrecht, dat de wederzijdsche burgers veiligheid binnen de
VCTdrag steden zouden hebben en niet arrestabel zouden zijn, dan voor
uirecbt. eigene schulden en misdaden ").

Uit dezen tijd dagteekent de samenstelling van het tweede keur-
boek, en ik eindig daarom hiermede deze beknopte geschiedenis
der stad, die ook overigens weinig belangrijks meer oplevert. Elburgs

1) Bijl. LIV. In de Geldersche rekening van dat jaar leest men: Itemgehoert
van der stat van der Elborch., 7oant hoer vrijheit gemeret wnert^ CLXXXV
Rijnsse gulden;
Nijhoff, IV, blz. LXII, noot, i.

2) Bijl. LV.

3) Zij bevindt zich in 1. 26, n». 85.

4) Kroeden, belemmeren; »ongekrodet ende onbelast" leest men in den land-
brief der Veluwe van
1432. (Van Spaen, Inleiding^ IV, Cod. dipl., blz. 83.)

5) Naar het oorspr. stuk n°. 35, vroeger loquet 65, n". i, van het Harderwijksch
archief uitgegeven door
Schrassert I, blz. 183 en 184, beter door Mr. G. A. de
Meester
,Kron. van het Hist. gen., 10\' jaarg., 1854, blz. 382 en 383; eene ge-
authenticeerde copie van
1676 in het Elb. arch., 1. §, no. 8.

6) Bijl. LVI.

7) Bijl. LVII.

8; Bijl. LVIII.

1459.

-ocr page 47-

35

bloei schijnt tot stilstand te zijn gekomen, en het behield slechts
eene plaats onder de kleine steden der Veluwe, Harderwijk, Wage-
ningen en Hattem.

Het oorspronkelijk handschrift van de tweede willekeur\'), thans Tweede wii-
in het bezit van den hoogleeraar De Geer, die er in eene bijdrage\'^SVóór\'
De codex jur is Belgici, door prof. Bondam ontworpen"^), reeds het
een en ander van mededeelde, is bij de uitgave gevolgd. Het
bestaat uit drie quaternen (24 aan beide zijden beschreven bladen)
perkament in 4°. Het eerste blad bevat op de voorzijde alleen de
woorden:
In nomine Domini. Amen, de achterzijde is onbeschreven;
het laatste blad is geheel blanco; het voorlaatste oorspronkelijk ook
op de versozijde, die echter later gebruikt is om de sub B—D achter
de willekeur uitgegevene bepalingen óp te schrijven. Als omslag is
eene dispensatie van paus Eugenius IV voor een huwelijk tusschen
bloedverwanten gebruikt.

De bepalingen zijn met eene groote, duidelijke letter der 15® eeuw \'—
geschreven, telkens met openlating van eene tusschenruimte, blijk-
baar met het doel, om bijvoegingen te kunnen inschrijven. Het
schrift, in het begin klein en net met geteekende beginletters, wordt
gaandeweg naar het einde wat grooter en ruwer, terwijl de plaats
voor de beginletters dikwijls wordt opengelaten, doch gaat nog met
de zelfde hand door tot en met de gedagteekendebesluiten van 1467,
1472 en 149^ aan het einde. Daar deze achter de oorspronke-
lijke slotbepaling
(^Voert weert saeke, dat ymants mysdede myt woerden
off myt werken, dat in dessen wylcoer neet genoemt, noch gekoert en
is,
enz.) geschreven zijn, meen ik hieruit te mogen opmaken, dat
de oorspronkelijke willekeur in of vóór 1467 is tot stand gekomen,
en dat wij hier een vermeerderd afschrift van 1492 of later hebben.
Dit jaar kan men nog iets nauwkeuriger bepalen, daar, zooals wij
aanstonds zullen zien, onder de bepalingen in de willekeur zelve er
drie voorkomen, die in 1488, 1488 en 1494 zijn tot stand ge-
komen. Ik stel mij voor, dat de eigenlijke willekeur van vóór 1467
langzamerhand door ertusschen en aan het einde geschreven bepa-
lingen zoo vermeerderd is, dat men in of kort na 1494 besloot ,
ze opnieuw, zooals zij toen geworden was, af te schrijven, en daarbij
de dagteekeningen van alle keuren vóór de slotbepaling wegliet,
maar inconsequent die der na het slot voorkomende bepalingen behield.

Andere handen, nog wel van de 15® eeuw, doch meestal eene
zelfde, schreven in het keurboek op de tusschen de bepalingen open-
gelatene ruimten, in den regel bij soortgelijke bepalingen, verschil-
lende besluiten in, zooals in den afdruk door inspringenden druk is
aangeduid. Indien er hieronder al latere zijn, komen er toch ook
onder voor, die men reeds in de willekeur van 1390 vindt, en die
dus eerst vergeten zullen zijn.

Eene latere hand schreef op het eind de bepaling van 1519 (A);

1) Keuren, IV\'.

2) Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving, dl. XVII, blz. 30—32.

-ocr page 48-

en aan de ommezijde, de oorspronkelijk opengelatehe versozijde
van het voorlaatste blad, schreven drie verschillende handen weder
latere bepalingen (B—D). Hiermede eindigt het perkamenten boek.

Achterin liggen een aantal losse, beschrevene bladen en wel:
1®. een dubbel blad papier, op drie bladzijden beschreven met
statuten aangaande de procedure, en de werkzaamheden en
voordeden der burgemeesteren en andere stedelijke ambtenaren
(E); onderteekend met
Ffeyttenss not. en een monogram. Met
volkomen de zelfde hand vond ik een ander stuk geschreven,
en met geheel het zelfde monogram onderteekend door
Bertit Feyt.,
secretarivs geswoeren.
Dit was dus ook de schrijver hiervan;
aanstonds zullen wij hem nog ontmoeten. Op de vierde blad-
zijde schreef een ander nog eene keur (F).
2". een blad, aan het vorige gelijk, op welks voorzijde met de
hand van den zelfden secretaris eenige bepalingen opgeteekend
zijn (G), terwijl aan de ommezijde twee bepalingen met tweeërlei
schrift voorkomen (H en I); de beide laatste bladzijden zijn blanco.
Deze beide vellen zijn vroeger in het hs. vastgehecht geweest.
3®. een papieren cedeltje, waarop weder door Feith twee statuten
zijn geschreven (J). In zijne qualiteit van secretaris zal hij
deze drie bijvoegselen achter het keurboek gevoegd hebben.
Het laatste cedeltje is vastgespeld op
4". een enkel blad papier, aan ééne zijde slechts-beschreven met
een aantal bepalingen aangaande de voogdij, en de voordeelen
van den eenen echtgenoot bij het overlijden van den anderen (K).
5". een stukje papier, waarop ééne keur (L).

6". een doorgesneden huwelijkscontract van 1514, waarop twee
handen op opengebleven plaatsen weder twee bepalingen plaat-
sten (M en N).

7". eene publicatie voor brouwers en tappers, volgens het onder-
schrift op 31 Januari 1632 gepubliceerd, die ik achterwege laat.
Het handschrift, klaarblijkelijk veel gebruikt, was alzoo, vermeer-
derd met de latere bepalingen, die er ingevoegd werden, bestemd
om als leiddraad bij de toepassing der bepalingen te dienen. Voor
het gemak werden korte inhoudsopgaven aan den kant gesteld, die
ik behouden heb; en nommers van 1 tot 133, het laatst bij eene
bepaling van 1556 (§120); daar hierbij echter wel eens vergissingen
hebben plaats gehad en de indeeling gebrekkig is, heb ik er nieuwe
paragraphen voor in de plaats gezet in oveneenstemming met het
na te melden hs. Feith. In 1636 werd het stadrecht geheel her-
zien, en zoo bijna onveranderd in 1719 gedrukt.

Uit den verkoopcatalogus van Bondams nalatenschap blijkt, dat
hij eenige handschriften van de EIburgsche stadrechten bezat. Men
leest daarin t. a. p.:

In n". 218. Statuta Elburgensia antiquissima, Saeculi XIV
ad finem vergentis. .

I) Bijl. LXVII, A, b.

-ocr page 49-

37

In f , n». 219. Collectanea B, Feithii. — Willekeur van Elburg.

In qu°, n°. 132. Willekeuren en Plebisciten van Elburg,

Het eerste nommer zal een afschrift zijn van de willekeur van
1390 en had misschien dienstig kunnen zijn, om thans onleesbare
gedeelten daarvan aan te vullen. Het tweede ontving Van Olden-
barneveld, blijkens zijne eigene mededeeling bij het schrijven
zijner dissertatie, van Bondam, toen hoogleeraar te Harderwijk, in
gebruik. Uit Bondams plan voor eenen Codex juris Belgici antiqui
blijkt, dat hij dit handschrift daarin ook had willen opnemen
Deze beide nommers zijn thans misschien in Engeland Het derde
bevindt zich in de bibliotheek van de Maatschappij van Neder-
landsche letterkunde en werd mij bereidwillig eenigen tijd in ge-
bruik afgestaan. Het is een door Bondam , blijkens het onderschrift
den I™ Juli 1773 te Utrecht, gemaakt afschrift van een hand-
schrift, waarop een paar aanmerkingen en commentaren gemaakt
waren, die Bondam opneemt, somtijds weder met zijne aanmerkin-
gen hierop. Het is niet twijfelachtig, wie het oorspronkelijk ge-
schreven had en daarop misschien reeds zijne aanteekeningen maakte;
want uit alles wat Van Oldenbarneveld van het hs. van den secre-
taris B. Feith mededeelt, is het duidelijk, dat dit geheel hetzelfde
was, als dit afschrift in de bibliotheek der Maatschappij van de
Nederlandsche letterkunde. Zelfs dezelfde fout komt in beide voor
(vgl. blz.
III, noot 3.) Dit hs. Feith nu, zooals wij het in

1) Specimen enz., blz. 28.

2) Nieuwe Bijdr. voor regtsg. en wetg., XVX, blz. jo.

3) In den catalogus van Bondams nalatenschap op het Arnhemsch archief staat
voorin geschreven: »Deze catalogus aldus omschreven in een verkoopcatalogus
van Frederik Muller:
Catalogue important par les Mss. sur l\'Hist. des Pays Bas
Tjc) Nos. et tme collection unique de près de 10000 Diplomata avec sceaux depuis
le ij\' siecle, acquise far le libraire H. G. Bohn de Londres, pour f6jo."
Hoe-
wel dit laatste slechts op de diplomata zal slaan, vindt men in den catalogus
der aan handschriften, voor Nederlandsch recht en geschiedenis van belang, zoo
rijke verzameling van den baronet Phillipps of Middlehall te Middlehall in Wor-
cestershire onder n". 3232 (n». 142 der folio\'s Ex bibliotheca Musschenbroek de
Utrecht, vendita anno 1827):
Privilégia Provinciae Gelriae, a ijcrj ad 1661.
Hieronder kunnen de gezochte hss. zich bevinden. N". 3221 (n". 113 als voren)
luidt:
Copies of old Provincial Charters Hj P. Bondam\', n°. 3233 (n". 143 als
voren) :
Historica quaedam de Provincia Gelriae a 1286 ad i\'J4g. (Zie Neue fahr-
büchtr für Philologie undPaedagogik,
Archiv, Bd. VI, Heft l, 1840, blz. 557.)

4) Catalogus der bibliotheek (1847), àl I, blz. 75, of Catalogus der hand-
schriften (1877), blz. 47, n». 760, met bijvoeging: »Uit de aan de Bibliotheca
Tydemann. toegevoegde stukken van P. Bondam, blz. 131, N". 70."

5) Dat Van Oldenbarneveld op blz. 29 zegt, dat de jongste bepaling van het
hs. Feith van 1560 is (IV>, § 121), terwijl IV«, § 138 nog van (15)65 is, zal hierdoor
te verklaren zijn, dat V. O., die het origineele stadboek niet kende met de ver-
schillende handen en bijvoegingen, moeielijk kon beslissen, of dit jaartal 1465
of 1565 verbeeldde, en met voluitgeschreven jaar is de keur van 1560 inderdaad
de jongste.

-ocr page 50-

3»

het afschrift kennen, is in hoofdzaak gehjk aan dat van prof. De
Geer. Het bevat ook nog de bijvoegselen A—H, en is in 173
paragraphen verdeeld, met meer oordeel dan de indeeling van het
hs. De Geer. De volgorde is somtijds eene andere en meer syste-
matische; vooral van § 120 tot § 150 is zij geheel anders. De
secretaris Bernt Feith vergenoegde zich dus niet, met op drie
bladen de latere keuren aan het stadsboek (hs. De Geer) toe te
voegen, maar maakte er ook nog eene eenigszins zelfstandige be-
werking van. In een afzonderlijk overzicht geef ik de volgorde,
de verschilpunten, de opmerkingen van Feith en Bondam, en de
bepalingen, die het meer bevat, op\'). Drie bepalingen slechts
ontbreken er in, die in het hs. De Geer voorkomen (§ 34, § 94
en § 134). Het verdient opmerking, dat verschillende bepalingen,
die in het hs. De Geer eenen datum missen, hier gedagteekend
zijn. Daaronder komen er drie van de oorspronkelijke, oude be-
palingen van het keurboek voor (IV", § 131 , § 136 en § 139), ge-
dagteekend van 1488, 1488 en 1494, zooals wij boven zagen.

Of er nog meer handschriften van het stadrecht bestaan, durf
ik niet beslissen^). In den inventaris van het Elburgsch archief, door
den heer Hoef hamer in 1800 opgemaakt, komen onder de IBiblio-
thecaria voor:
Een oude Willekeur van Elburg, hvee stukken, en
Willekeuren van Elburg, 1619, 2 stukken. In het archief is echter
slechts te vinden een
Copie Boeek van de Willekeur der stadt
Elburgh,
zijnde het in 1719 gedrukte recht.

Het oudste gerichtsboek in het Elburgsch archief is van 1465
tot 1468, het oudste breukboek (behoudens eene cedel van 1418)
van 1444 en 1445, het oudste oirkondenboek of prothocol van
1445 tot 1472. In de gerichtsboeken zijn ook vonnissen opgeno-
men. Slechts ééne afzonderlijke verzameling vonnissen vond ik,
niet in den inventaris opgenoemd, doch in eene der ongeïnventari-
seerde laden. Zij is gebonden in eenen bruinlederen band, van een
kloosterboek afkomstig, met tallooze opgedrukte portretten met de
onderschriften Mater Dei, luditt, Justifi en Lucreci. Op de eerste
bladzijde komen eenige reeds besproken bepalingen betreffende de
hofvaart voor, tusschen de vonnissen eene keur over het penden

1) Keuren. IV».

2) Op blz. 8 van de Bijlagen op Mr. H. O. Feiths Aanteekeningen betreffende
de geboorte, het leven en het overlijden der leden van de familie Feith,
Groningen,
1881, wordt gezegd, dat zekere persoon in 1596 voorkomt in het stadts wille-
keurboek van Elburg, doch in
1614, den pesttijd, niet meer; een ander van
1630—1651 niet meer. Deze aanteekeningen werden op het einde der vorige
eeuw door iemand verzameld, doch hij zal met willekeur bedoeld hebben over-
dracht, overeenkomst, in welken zin het woord ook voorkomt, of vonnis, welke
beteekenis het in eene uitspraak van
28 Augustus 1557 (blz. 136 hierachter) heeft.
Op de Koninklijke bibliotheek bevindt zich een convoluut over Elburg, afschriften
van stukken uit het laatst der
16\' eeuw en van de gedrukte willekeur bevattende;
misschien zijn dit de op blz. 3, noot 3, vernield? MisceUanea Elburgensia van
Bondam,

-ocr page 51-

mm.

39

door tappers voor gemaakte vertering, en tusschen de daarachter
zich bevindende, ook reeds vermelde, verzameling oorveeden eene
keur over het penden in het algemeen. Daar zulke verscholen
bepalingen dikwijls moeielijk weder te vinden zijn, voeg ik ze hier-
achter, vermeerderd met een paar andere op dergelijke plaatsen
voorkomende bepalingen De vonnissen loopen van 1551 tot
1562, en nadat er eenige bladen uitgescheurd zijn, met de hand
van den secretaris Johan van Holthe van 1580 tot 1587. Zij zijn
hierachter uitgegeven, als toepassing van het stadrecht nevens de
gewoonte en het landrecht

1) Keuren, V.

2) Bh. 117 en vlg.

-ocr page 52-
-ocr page 53-

KEUREN.

»

is

• Si-

-ocr page 54-

%

rf\' t ^

\'J-i

è\'.ó:;

-ocr page 55-

I.

WILLEKEUR, WAARSCHIJNLIJK VAN I39O, MET DE LATERE
BIJVOEGINGEN.

Wij, scepen ende [raet van der Elborgh] doen kont allen
luden, dat wi bi concent onser burghere hebben ghe-
maket [ende ghesat aldus]da[nich] recht ende wilkoeren,
als hiernae bescreven staen, die wij holden willen, tens[ij
dat wij hyer]namaels een beter vinden :

§ I. a. Int eyrst, want een eghe[lick statj bi rechte ende
bi wilkoren woert gheholden, soe eist dit onse eirste.
Soewillic scepen, die ghes[at wort] in scependoeni ,
begade mit rade ofte mit daden, dat onser stat scade-
lijc oft scandelijc were, daer [men]t in der waerheyt
verneme, den scepen sal men uyt den rade setten ende
daertendes ghelden onser stat XII pont.
b. Hierenboven
weer enich onse porter, die also dede, de ghelt der
stat XII pont

§ 2. a. Item willic scepen oft porter binnen lands oft buten
lands in taverne oft in enigher stede van enich manne oft
vrouwen alsodanighe zaken zeghede, daer zie scade oft
scande bi creghen, des men betughen muchte mit twe
gueden knapen, die ghelt der stat II pont ;
b. mer oft
mens niet betughen muchte, zoe sal hi hem des on-
sculdighen mit tvveen gueden knapen

1) Deze geheele § komt overeen met IV«, § l.

2) = IV>. § 6,

3) Deze bepaling komt niet onveranderd voor onder IV>, § 6, Daar werd
ook voorzien in het geval, dat er slechts één getuige was, en dan twee eedhelpers
gevorderd; maar waren er geen getuigen, dan was de onschuldseed voldoende,
terwijl hier nog twee eedhelpers nöodig zijn. Dit werd ook als algemeene regel gesteld.

-ocr page 56-

44

§ 3- Item weer zake dat enich onse porter wanderde mit
enen gaste hierbinnen up der straten, de gheveet
were, daer hijt wiste, hi were zijn maech ofte zijn
vrient, de ghelt der stat IIII pont ende voert wat die
scepen van hem hebben wilt; mer oft hi des niet en
wiste, dat hi gheveet were, zoe sal hi den gast bren-
glien int eyrste huys, dat hi hebben mach, ende
bescudden daer thent der tijt, dat hi hem enen
vrede vercrighen mach
I § 4. Item weer enich gast, de queme in onser stat um

j onsen porter toe slaen, willic onse porter daerbi stonden ,

! die solde onsen porter bescudden ende holden den gast ten

j rechte; dede hi des niet, hi gulde der stat IIII pont

ï § 5. Item willic porter breket des heren coer de ghelt

I den here hondert schillinghe \'\').

§ 6. a. Item wie den anderen loghent , de ghelt der stat
\' I pont ,
b. ende dede hi dat voer gerichte, de ghelt

I der stat XII pont

f § 7. Item wie dat breket enen vrede de hem ghebo-

s den woert van scepen oft van anders gueden knapen

1) Een gast was een vreemdeling; vgl. de woorden van § 35: Ende weert zake —
zoe is hi zijns fortrechts quijt ende is een gast,
en de aanklager mag voert mit
hem varen als fnit enen gaste.
Dat liet woord niet beteekent een ingezetene, die
het burgerrecht nog niet bezit, zooals
nijhoff, I, blz. CXV, beweert, is aange-
toond door
Mr. L. .-V. J. W. baron Sloet in de Nederlandsche jaarboeken voor
rechtsgeleerdheid en wetgeving,
dl. VII, blz. 438, noot 5, en blijkt ten overvloede
uit de onderscheiding in de hierna volgende §
24 gema.ikt: «Weert zake dat
enich poerter oft portersghenoet oft gaste enz.; ook uit § 16.

2) Bescudden, beschutten, beschermen. Kiliaen, en G. van Hasselt daarop.

3) Vgl- aanleekening op § 7.

4) Nagenoeg gelijkluidend met IV", § 10.
I 5) =IVa,§,3.

S 6) Coer is hier: bepaling, statuut, doch in § 9 en elders: boete.

I 7) =IVa, §48.

% 8) Loghent, heet liegen. B. Huydecoper op Melis Stoke, dl. II, blz. 492;

I Mr. J. W. Racer, Overijsselsche

I In een Elburgsch breukboek i. d. 19 September 1444 leest men: »Item Passeman

I Sticker gheliede, dat hi meister Peter verrader heette, ende do loghende hem

■j meister Peter."

9) Bij IV», § 19, werd de straf op vier pond gesteld.
10) § 6, is doorgehaald en komt hierna weder voor onder § 28.
I II) Vrede, een gebod om zich van gewelddadigheid te onthouden en aan des

i rechters oordeel te onderwerpen. Vgl. Haltaus i. v. Friede en Friedgebot. Eene

J aanschouwelijke voorstelling van het bieden van eenen vrede geeft. Bijl. LVI. Zie

V een vredegebod in Bijlage LIX.

-ocr page 57-

45

hierbinnen, die ghelt der stat viertich pont. Ende en
acht hi des niet, zoe mach men hem voert vrede bieden,
hoe hoghe dat men wil, ende wat hi daeraen breket,
dat zal men hem afnemen \').

§ 8. Item weert zake dat enich mensche spreke onrede-
liken weerde oft lasterlike weerde up enen soepen oft
up meer oft up alle de soepen oft up den raet, dat
beroe(r)de van den ampte des raeds ende des sce-
pendoems, de ghelt der stat viertich pont, des men
mit tween gueden knapen betughen mach ; ende zeghede
hijt voer gherichle, hi ghelt der stat viertich pont ende
voert wat die soepen van hem hebben willen

§ 9. Item zoewillic soepen oft vrouwe misdoet, de ghelt
twivoldighen ooer, went men twivoldighen ooer aen
hem
Verliesen maoh

§ 10. Item wert zake dat enich mensche sloeghe ter bano
veyl ongheve runtvleysch oft swinenvleysch, de ghelt
der stat I pond ende daerentends binnen enen jaer
gheen vleysoh ter bano slaen en zal

§ II. Item zoe sal een yeghelijc burghermeyster in zinre
maent inwinnen alle ooeren de ghebroeken zijn ende
doen den soepen rekeninghe daeraf; dede hi des niet,
zoe sal men die ooeren hem af doen peynden ,. de
in zinre tijd ghevallen zijn

§ 12. Item wanneer die soepen zijnt over ooeren, de ghe-
broken zijnt, weer enich soepen, de daer meer toe
zeghede, dan den anderen soepenen duoht, dat besoey-
delijc were, den soepen zal men af doen kieren thent
der tijt, dat de ooer bi den soepen gheënt were.

1) Vgl. met deze bepaling § 23, a, hierna, en IV», § 132.

2) Z>at beroerde van den amfte, dat het ambt betrof.

3) Bij IV», §4 werden ook dregelike woerde strafbaar gesteld, en geen twee ge-
tuigen meer verlangd.

4) Bij IV", § 5 verviel deze ratio der bepaling. Ook te Zutfen verloor een man
jegens eene vrouw en eene vrouw jegens eenen man dubbele keur; zie
Pijnackf.r
Hordijk,
blz. 13, n». 35.

5) Sloeghe — veyl ongheve runtvleysch., bedorven rundvleesch te koop lx)od.

6) Deze bepaling komt eenigszins anders voor onder IV", § 50, a.

7) Die coeren hem aff doen feynden. de boeten executeeren, door pand van
hem te nemen.

8) Vgl. IV", § 122.

9) Af kieren, zal zijn af keeren, aftreden, tijdelijk uit den schepenstoel gaan,
tot de zaak, waarin hij eene hoogere boete had willen opleggen, was afgedaan.

-ocr page 58-

: 46

I

§ 13- Item weer eiiich mensche, scepen oft porter, de
swoere enen [menen eet ]n(?)oet\'), van zinen

lie[ve?] oft van zinen guede oft schot, dat hi der stat
i niet ghe|"gheven hevet, des] de scepen in der waerheyt

vernemen, de ghelt der stat VI pont ende daerentenden
[nimmermeer i]n der stat raet te comen
! § 14- Item weer enich porter, de cofte oft wisselde enich

\' vrij [erve, dat] beroerde van onsen heren van Ghelre,

buten zinen oerboere *), de verlieset dat erve tot
de[r stat] behoef. Ende weert zake, dat de here onser
stat enighen scade daerumme dede, dat zal hi [bejteren
[ende d]aerentendes onser stat gheven alsovele ghelds,
: als hi voer dat erve ghegeven hevet. Ende went onse

porteren gheen vrij erve copen oft wisselen moeghen ,
als voerscreveii is, soe ghebiede wi allen onsen por-
teren , de erve vercopen willen, dat zie dat onsen
porteren vercopen zolen ende gasten niet. Mer weer
zake dat onse portere dat niet copen wolden, dat
zolde hi den scepen doen te weten, ende wes den scepen
dan duchte, hoe di daer voert mede varen solde, des
sal hi dan volghen; dede hi anders, zoe ghelt hi der stat
alsovole ghelds, als hi van den erve ghenomen hevet
^ 15. Item weer enich, de den anderen vuerde te slaen
mit ghewapender hant, de ghelt der stat II pond;
ende sloeghe hi daer enighen menschen mede, de
ghelt der stat X pont
^ 16. Item weer enich gast, de in onser stat qweme, de
gheveet were teghen enighen onsen porteren, de porter
en sal dien gast in dien daghe niet misdoen , mer hi
I) zal comen an den scepenen ende toenen hem die zaken.

Ij Zoe solen die scepen den gast voer hem doen comen

ende vraghen hem, oft hi de zaken onsen portere
beteren wil tot der scepen zeggen Wil hi dat doen,

1) Misschien staat er »«V zinen moet,, d. i. wil, in welke beteekenis het ook
voorkomt in §
41.

2) Niet onver.inderd opgenomen onder IV«, § 37, a.

3) lUroerde van, in eenigen band stond tot.

4) Oerboer of oerbaer is nut, voordeel, nog over in verorberen.

5) § X4 komt in hoofdzaak overeen met IV", § 38.

6) Komt met eenige uitbreiding voor onder IV>, § 2t.

7) Omdat hij als vreemdeling aan zijnen eigen rechter onderworpen bleef.

-ocr page 59-

47

dat zi alszoe; mer wil hijs niet doen, dien dach zal hi
vrede hebben, mer cornet hi daerenboven hierbinnen,
hi zie, hoe dat hi daeruyt come. Dede anders yeman
dan also , de ghelt der stat VI pont ende voert wat de
scepen van hem hebben wilt. Alsveer als onse burgher
desghelikes vrede van den gaste hevet den dach

§ 17. Item weert zake, dat yeman den anderen verwete
van twyste, de de scepen ghesoent, in welker stede
dat were, de ghelt der stat II pont

§ 18. Item weer oec zake, dat yeman van onsen burgheren
spielude oft gherende worden ghesant van brutlocht
oft van ridderscap, umme gave te gheven, dien sal hi
gheven alsomenighen cleynen penninc, als hi mit drien
teerninghen oghen in een bret ■*) werpen mach; gheve
hi hem meer, hi ghelt der stat I pont.

§ 19- a. Item wanneer een wijf stervet voer oeren man,
zoe sal die man toevoeren hebben al zine wapenen, al
zine cledere, linnen ende wullen, een dat beste bedde
mit enen paer slaeplakene ende mit enen der bester
dekenen ende hovetpoel ende een oercusen ende mit
enen den besten stoel ende eenen kussen,
b. Ende weert
zake dat enen man storve voer zijn wijf, zoe sal sie
toevoeren hebben al hoer cledere, een dat beste bedde
mit enen paer slaeplakene ende mit eenre deken ende
een oercussen ende mit een hovetpoelue ende een die
beste stoel mit enen cussen. Ende aldus moeghen des
mans erfnamen ende des wives bueren, alst verstervet,
als voerscreven is

§ 20. Item zoe ghebiede wi allen onsen porteren , oft de
portrechts ghenieten wil, bi viertich ponden ende bi

1) = iva, § ii,

2) =IV\\§83.

3) durende, hetzelfde als begeerende, zal hier beteekenen personen, die om
giften komen vragen.

4; Bret, bord.

5) Hovetpoel, hetzelfde als hovetpoelue, eenige regels verder, hoofdpeluw; pole
in eene gelijksoortige bepaling in den Saksenspiegel, III, 38, 5.

6) Deze geheele § is met eenige veranderingen opgenomen in IV«, § 45, a
en b, waarbij o.a. eene uitzondering werd gemaakt, indien de huwelijksche voor-
waarden anders bepaalden. Het is het eenige statuut, dat men in het gedrukte
stadsrecht van
1719 terugvindt; zie Van hetKouivgoed, enz., Elburg volgde
hierbij Zutfen; zie
Pijnacker Hofdijk, blz. 8l, § 116; en het geref. stadrecht,
titel
31, art. 12. Het landr. vau Veluwe verbood voordeelen-, cap. XXXI, art. 6.

-ocr page 60-

48

hoere poerterscap, dat en ghenen man varen zal in enighe
munte, daer hi ghelt brenghel oft haelt, vercopet oft
copet, uytgheseghet ons heren munte van Ghelre;
ende oec dat en ghene van desen vurscreven mit
vüerade copen oft wisselen zal enich qvvaet ghelt,
under pene van XL ponden voerscreven ende daeren-
tenden in onser stat raet niet te comen, beholdelijc
ons heren recht van Ghelre

§ 21. Item willic man oft wijf, die kindere hevet ende
namaels hijlickede, die sal zinen eer(s)ten kinderen
hoer guet bewisen binnen viertien daghen nae den
hijlicke bi der kindere vrende ; dede hijs niet, hi
ghelt der stat IIII pont *).

§ 22. Item weer enich man, de hem des beroemede, dat
hi mit enigher vrouwen toe doene hadde ghehadt, tot
hoeren laster, des men hem betughen muchte, de
ghelt der stat X pont; ende zeghede hijt voer gherichte,
hi ghelt der stat XX pont s).

§ 23. a. Item weert zake [dat enijch paerlementoft kijf
ghesciede binnen onser stat oft buten tusschen onsen
porteren oft die [in porte]rsghemoede saten zoewie
daerbi weren, scepen oft anders portere, de zolen den
luden [enen vre]de bieden van enen ponde toe vierti-
ghen toe. Weert zake, dat zijs toe gueder tijt niet en
bo[eden, de ghejlt der stat X pont. Ende weert zake
dat zie van den gheboden vrede niet holden wolden,
zoe zole[n d]e scepen oft porters, de bi den kijve zijnt,
voert vrede bieden als hoghe als willen, ende wat zie

1) Afit vuerade^ met voorbedachten rade.

2) Met eenige veranderingen opgenomen in , § 49.

3) Bi der kindere vrende, in tegenwoordigheid van de nabestaanden der kinderen.

4) In IV", § 46, werd het artikel duidelijker geformuleerd, en slechts straf
bedreigd, indien eene klacht werd ingebracht, doch dit gold vroeger ook, al
stond het er niet bij, want »geen klager, geen rechter."

5) Nagenoeg onveranderd opgenomen onder IV», § 7.

6) Paerlement., dispuut in den zin van gekijf, twistgesprek, woorden; Van
Hasselt
op Kihaen. Parlementspreker is nog een zeemansterm voor praatjes-
maker.

7) Die in portersghemoede saten^ hetzelfde als in §20: de portrechts ghenieten
wil. Uit de voorbeelden, die
Van Hasselt in zijne aanteekeningen op Kn.iaen
i. v. Ghemoed mededeelt, schijnt te blijken, dat dit woord toelating of vergun-
ning kan beteekenen.

-ocr page 61-

49

daeraen [breken], daer en sal men hem niet af laten \').
b. Ende weert zake dat scepenen oft anders portere tot
achtere würden ghedaen, gheslaghen , ghesteken, ghe-
stoten oft mishandelt wurden umme des willen, dat zie
%Tede g[hebo]den hadden, de ghelt der stat viertich
i pont ende voert, wat de scepenen van hem hebben

I wilt s).

I

§ 24. Item weert zake dat enich poerter oft portersghenoet
oft gaste enighe wapenen droeghe in onser stat bij
daghe oft bij nachte, datzi in taverne of buten, zun-
I der messe bi der siden, tenwere dat hi die stat huede

I oft wachte oft en dede noetzaken, dat der alingher stat

ï aendroeghe \'\'); anders ghelt hi der stat X pont

§ 25. Item weert zake dat enich porter oft portersghenoet
\' oft gast enich mes oft sweert toeghen up den anderen,

de ghelt der stat X pont; ende wonde hi ey man oft
; menschen daermede, de ghelt der stat XX pont, hi

; sterve oft hi blive toe lieve

§ 26. Item zoewillic mensche verlieset den hoesten \'\') coer
teghen den here, ende verliset hi zinen coer, eist
voer oft nae, teghen de stat, de stat wil hoer coer
hebben ende nemen.
§ 27. Item weert zake dat yeman were, de zinen coer
ghebroken hadde teghen de stat, ende kroende hi
dat yeman, die voer den coer bede \'), hi were van
buten oft van binnen, de den scepen voer den coer
bede, de ghelt der stat X pont

1) Daer — af laten, daarvan verschoonen.

2) Gelijkluidend met IV", § 14, doch bij als hoghe als willen is daar tot twe-
hondert fanden to
gevoegd.

3) Vgl. IV., § 15, r.

4) Oft en dede noetzaken, dat der alingher stat aendroeghe, of noodige zaken
verrichtte, die de geheele stad aangingen.
»Noodsaken ende die geen uitstel lijden
hebben geen Vacantien" bepaalde artikel IV van \'t i» kapittel der in
1719 gedrukte
Gereformeerde willekeur.

5) Met eenige verandering opgenomen onder IV\', § 22, a.

6) Met weglating der laatste woorden opgenomen onder IV\', § 25, a.

7) Hoesten., hoogsten, het oude hoe of hoo nog in hoovaardig.

8) Kroende, klaagde; vgl. het tegenwoordige kreunen.

9) Die voer den coer bede, die voor de overtreding genade verzocht.

10) = IV\', § 84. Ook in Zutfen werd men gestraft, zoo men een ander ver-
schooning voor zich liet vragen; zie
Py.vacker Hordijk, blz. 10, no. 22.

-ocr page 62-

§ 28. Item weert zake dat yeman den anderen loghende \')
voer gherichte, de ghelt der stat XII pont

§ 29. Item weer oec zake dat yeman den anderen sloeghe
oft zijn mes toeghe voer gherichte, de ghelt der stat
viertich pont ende voert, wat de soepen van hem heb-
ben willen

§ 30. Item weert zake dat yeman up den anderen voer
gherichte spreke onmoelike ende oneerlike woerde,
de scade of scande inbrenghen muohten, de ghelt der
stat XII pont

§ 31- Item weer enich mensche, de pande weerde oft we-
derneme, de hem afghepant weren van der stat ooer ,
de ghelt der stat II pont, beholden den here zijns rechten\'\').

^32. Item wanneer een nije soepen ghecoren is, de zal
den scepenen ende rade een weersoap dienen, ende
en sal des daghes voer noch nae, vrouwen nooh manne
toe zinen weersoap hebben bij X ponden; mer hi mach
bidden vriende oft priesters, oft hi wil, bi der soepen
rade ").

§ 33. a. Item wanneer de soepen andere soepen ghecoren
hebben, als zedelijc ende ghewoenliken gheweset
hevet, zoewillio soepen, de dan gheooren is, zijn poert-
reoht upgheve umme des willen, dat hi soepen ghecoren
were, de ghelt der stad viertich pont ende nimmer ter
Elborgh porter te warden "). Ende weer oec

zake dat een soepen, de gheooren were, buten landes

1) Loghende-, zie blz. 44, nuot 8.

2) = IV», § 34. Vpl. ij 6, hiervoor.

3) =IV»,§35-

4) Onmoelike voor oiimoegelike, dat ook in IV», § 15, en in Bijl. LVI
voorkomt voor ongeoorloofde, ongepaste; van mogen, geoorloofd zijn.

5) Niet zonder verandering opgenomen onder IV», § 36.

6) Pande weerde —, de hem afghefant weren van der stat coer. Tegen pending,
als vierden rechtsingang op de Veluwe, was volgens het landrecht toegestaan,
pand te weren of pandkeering te doen. Deze bepaling verbiedt echter pand te
weren, zoo de pending ter executie van eene boete plaats heeft.

7) Komt veranderd voor onder IV", § 86, b.

8) Weerscap, gastmaal.

9) Deze § is blijkens de doorhaling afgeschaft geworden.

10) Zedelijc, volgens de gewoonte of zede.

11) Vgl. Grimm, blz. 778, noot: »Wer zum schöffen gewählt wird, und es weigert,
musz
das dorf räumen". Veranderd opgenomen in IV", § 2, o.

-ocr page 63-

3»

oft buten dunen wanderde oft zeghelde buten der
scepen orlove, de ghelt der stat viertich pont
§ 34. Item weert zake dat enich gast dede ghebieden enich
van onsen porteren, oft de portrechts ghenieten wil,
des avonds in zinen mont *) oft in zijn herberghe ,
qvveme hi des anderen daghes niet toe antworden, de
verliset V schillinghe; des daghes mach hi oen voert
doen biden teghen den anderen daghes, queme hi dan
niet, zoe ghelt hi der stat X schillinghe, des derden
daghes umme een pont, ende zoe winnet de gast zijn
claghelijc ®) güet \'\').
§ 35\' Item weer yeman, de onsen portere dede ghebiede
voer gherichte van scade ende van scoude , zoewes
hi daer bekent, daer wint hi zinen dach aen viertien
daghe nae der stat rechte. Ende als viertien daghe
verleden zijn nae der claghe, zoe sal die anclagher
der scolten ende scepen bidden umme den boden, oft
hi wil ende gaen mitten boden in zijn huis oft in zijn
herberghe ende eysschen daer pande. Ende eist dan
dat hi ghene pande en hevet, oft zijn weert sijns guedes
niet [en weet, daer men re]cht toe doen s[al], zoe sal
de anclagher comen voer den scepen ende vraghen
hem, hoe hi die [man vervolgen s]al. Soe solen de
scepen den man voer hem doen comen ende zeggen

1) Buten dunen is waarschijnlijk: de zee over. Bij art. VII van het 2« kap.
der Geref. willekeur werd vastgesteld, dat indien eene boding had plaats gehad
en de persoon was uitgereisd, zijne terugkomst moest afgewacht worden,»ten ware
hij
buiten duins gereisd ware, ofte langer als een maand uitbleve".

2) = IV«, § 2,

3) Des avonds zal hier staan als uiteiste termijn; de dagvaarding moest oudtijds
bij zonneschijn, en vóór de sterren aan den hemel waren, plaatshebben.
Grimm,
blz. 815 en 841.

4) In sinen /«f«/kan, dunkt mij, niet anders beteekenen dan mondeling; ook
in IV», § 124.

5) Oft in zijn herberghe; deze woorden zijn doorgehaald en waarschijnlijk eene
verschrijving geweest, daar zij in de volgende bepaling voorkomen.

6) Claghelijc, d. i., waarover het geding was aangevangen.

7) Met eene kleine verandering werd het zelfde voor burgers tegenover burgers
en gasten vastgesteld in IV, § 30. Ook bij kap. 2, art. VIII, en kap. 7, art. I
der Geref. willekeur werden drie dagvaardingen geëischt, om bij verstek eenen
eisch te kunnen winnen. Dit is merkwaardig, omdat Elburg hierbij de moederstad
volgde; zie
Pijnackkr Hordijk, blz. 18, n». 64; en titel 8 van het Gereformeerde
stadrecht van Zutfen. Het landrecht van Veluwe (cap. IX, aft. 3) verlangde
slechts ééne dagvaarding, om zonder nader bewijs den eisch te doen winnen.

S) Scoude, schulden.

-ocr page 64-

52

hem, dat hi den anclagh[er zinje scolt betaele

up den dach oft des anderen daghes daernae. Dede
hi des niet, zoe sal hi des der[den daghes] daernae,
dat hem die scepen dat gheseghet hebben, in zijn
huys oft in zijn herberghe inliggen [ende daer] niet
uyt toe comen, hi en hebbe den man vülgedaen,
up zijn portrecht. Ende weert zake [dat hi dae]ruyt
ghenghe, des men hem betughen muchte, zoe is hi
zijns portrechts quijt ende is een gast [,ende zoe] mach
de anclagher voert mit hem varen als mit enen gaste
ende besetten mit recht. [Ende w]eert zake dat
yeman, de portrechts ghenieten wil, dus niet doen en
woldeals voerscreven, zoe [solen] de scepen den man
nietmeer verantworden , dan oft hi were een gast. Ende
desghelikes zoe sal een burg[her den] anderen doen
§ 36. Item weert zake dat yeman husinghe mitten den
anderen hadde binnen der muren , wie van den anderen
wil, de mach den anderen dat setten \'\'); ende zoe hevet
de man, de dat gheset woert, zijn beraet viertien
daghe, woer dat hi dat huys kiesen wil oft dat ghelt.
Kieset hi dat ghelt, zoe sal hem de man ofte vrouwe,
de hem dat gheset hevet, zijn ghelt betalen binnen
viertien daghen daernae. Ende weert dat hi de husinghe
kieset, zoe mach hi dat ghelt verholden drie jaer lanc
mit hantghelde , dats van tien penninghen een. Ende
soe sal de man, de de husinghe kieset, den anderen

1) /« zijn herberghe inliggen ende daer niet uyt toe comen; deze gijzeling is
vooral vau leisting onderscheiden in het niet vrijwillige.

2) Besetten; besäet of arrest, de derde ingang op de Veluwe, werd tegen vreemden
gebruikt, wanneer de actie tegen eenen ingezetene met boding zoude aangevangen
worden; landr., c.ap. X, art. I. Dit was ook in verscheidene andere rechten vastge-
steld;
Goris, glossa 1 ad h. a., en in de Geref. willekeur van Elburg in het derde
kapittel.

3) Verantworden, verdedigen, beschermen.

4) Deze zinsnede is later bijgevoegd.

5) Het zelfde gold te Zutfen: Pijnackeb Houdijk , blz. 26, n». 95; bij IV", § 33,
werd voor de gijzeling uitbanning in de plaats gesteld, hetgeen ook later te Zutfen
schijnt geschied te zijn; zie
Fi,jnacker Hordijk, blz. 50, § 2.

6) Binnen der murot, deze woorden later ingevoegd. Wij zagen boven, dat
de stad eerst ua de verbouwing muren schijnt gekregen te hebben.

7) Setten, iemand iets zetten wordt door Haltaus i. v. Setzen omschreven:
permittere causam omnem alicujus arbitrio, ut cognoscat feratque sententiam; hier
zal het eene dergelijke beteekenis hebben: in de keus laten.

8) Hantghelde., in de tweede willekeur staat hiervoor: renten.

-ocr page 65-

53

zijn ghelt verwissen mit gueden erfburghen oft mit
liggenden erven, dat den scepen dünckt, dat hem vast
zi. Ende desghelikes mach men doen mitten hofsteden
§ 37. Item weert zake dat yeman vercreghe een kynt bi
eenre eenlopenre maghet oft wijf, soe sal die man de
vrouwe helpen uyten zes weken, oft hijt vermach; ende
zoe sal die vrouwe oft maghet dat kynt nae den zes
weken holden een jaer, ende tends den jaeren zoe sal
die man dat kynt een jaer holden, ende dan yoert elc
jaer toe holden, thent dat kynt tot zinen jaeren cornet®).
§ 38. Item weert zake dat enich man zeghede oft int ghe-
rSchte brachte, dat hi enighe vrouwen oft juncvrouwe
ghetrouwet hadde, des zie niet en gheliede , de ghelt
der stat viertich pont. Ende weer ye man oft vrouwe ,
de dat mit hem zegheden, daers de vrouwe oft juncvrou
niet en ghelieden, de ghelt der stat X pont. Ende
desghelikes eyst daermede, weert zake dat enighe vrouwe
oft juncvrouwe zegheden, dat zie enen man hadden
ghetrouwet , dies onsculdich zeghede \')
§ 39. Item weert zake dat enich porter husinghe oft hof-
steden vercoften binnen onser stat enighen gasten buten
der scepen oerlove, de ghelt der stat XX pont Ende
weer oec zake dat yeman gasten husinghe verhuerde
binnen onser stat, en dede de gast dan niet, dat hem
die scepenen ghebieden, ghelijc anders onsen burgheren,
de in husinghen sitten, zoe willen de scepen den man,
de hem dat huys verhuert hevet, alle de ghebode van
hem nemen, de zie\') hem ghebieden oft doen ghebieden
mit horen knechte.

1) Zi/» ghelt veriuissen. zekerheid stellen voor zijn geld; verwissen van wis;
Racer, III, 194.

2) Deze bepaling komt veranderd voor onder IV«, S 42; o. a. is daar dc straf
bepaald, waarvan hier geene melding wordt gemaakt. Vgl. met deze bepaling
pijnaokeii Hordijk, blz. 80, § 114 en § 115, en blz 98, § 24.

3) =IV«,S47-

4) Ghetrouwet hadde, met trouwbeloften aan zich verbonden had.

5) Gheliede, bekende.

6) Dies onsculdich zeghede, die zich daarvan onschuldig bekende.

7) Komt veranderd voor onder IV«, § 8. In Zutfen vindt men een gelijke
bepaling, doch bedroeg de boete 20 pond;
Pijnacker Hordijk, blz. ii,n». 29.

8) XXpont, later doorgehaald. Vgl. met deze bepaling § 14 hiervoor, en 1V«, !j 38.

9) Boven zie is geschreven de scepen.

-ocr page 66-

54

§ 40\' Item weert zake dat yeman den anderen sloeghe oft zijn
mes toeghe up der Groter straten tuschen Jacob Hughen
zoens steenhuys\') ende den huse, daer Herman Monts
huys plach te staene, de ghelt der stat zinen coer , ghelijc
oft hi dat dede intwinhuys, doe dat vercoert was
§ 41. Item weert zake dat yeman den anderen erftins scul-
dich is binnen onser stat, oft jaerghelt up enen be-
noemenden dach, de zie, dat hi hem up den dach
betale oft zinen gueden moet daeraf hebbe; en dede
hi des niet, ende den scepen dat ghecroent wurde, zoe
sal men hem des anderen daghes daernae den fins
twivoldich uyt doen peyn[den *).]
§42. 1".
a. Item weert zake dat yeman in taverne een kanne
ontwe worpe oft stiete mit voerrade, de ghelt der
stat een pont; als ducke als hi dat dede als menich
pont
b. ende worpe hi enich daermede, dats um X\'\')
§ 42. 2°.
a. Item weer zake dat yeman in taverne ene kanne
ontwe worp oft styte mit voerade, de ghelt der stat
een pont ;
b. ende worp hi daermede, dats umme X
pont ,
c. oft begoet hi daermede \'"); d. ende wonde hi
daer yman mede, dats umme XX pont
§ 43. Item weer enich man, de dobbelde in onser stat van

1) Steenhuys, uit de uitdrukkelijke vermelding blijkt, dat steenen huizen toen
nog eene uitzondering waren, en Jacob Hughen zoen was misschien de voornaamste
inwoner van Elburg uit dien tijd (schepen 1369, afgevaardigde naar den Hanzedag
1381 en 1386, voogd op Schonen 1389). Vgl. blz. 55, noot 9.

2) Deze bepaling is blijkens de doorhaling afgeschaft, wel omdat zij na de
verlegging der stad wegens de hierin genoemde huizen niet meer kon gelden;
en vervangen door § 57.

3) Oft jaerghelt, deze woorden zijn later ingevoegd.

4) Nagenoeg gelijkluidend met IV», § 44.

5) Ontwe, doormidden.

6) Eenigszins veranderd opgenomen onder IV», § 28, a.

7) Dit laatste gedeelte is later bijgevoegd en komt met eene verandering voor
onder IV», § 28,
b.

8) Deze geheele bepaling is doorgehaald en vervangen door de volgende.

9) Met een klein verschil voorkomende onder IV», § 28,

10) Deze zinsnede is later ingevoegd; eenigszins veranderd komt zij voor onder

IV", § 28, ..

11) In IV», § 28, d, waar deze bepaling ook voorkomt, is de boete verdubbeld,
zoo de wonde keurbaar was.

12) Deze geheele § 42. 2" is in plaats van § 42. 1° gekomen en geschreven met
de zelfde hand, die § 42. lo,
b, bijvoegde. De §§ 54 en 55 zijn gedeeltelijk her-
halingen dezer bepalingen.

-ocr page 67-

55

onsen burgheren de ghelt der stat zes pont, ende
de weert van den huys ghelt der stat zes pont, datzie
binnen vrijemerket oft buten vrijmerket 3),
§ 44. Item zoevveer een dode is, ende de begennen is,
zoe en soelen mitten man, de de dode toebehoert, niet
meer mit hem gaen in taverne toe eten ofte drinken
dan zeven man tot hem ; v/eer dat daer meer we-
ren, dat were elc man umme een pont van onsen
burgheren \'\'). Ende de en solen in gheen taverne gaen
bij IIII tÈ 8).

§ 45. Item zoe en sal gheen man oft wijf huse timmeren
oft toeleggen, zie en solen eyrst gaen an onsen bur-
ghermeysteren, ende de solen hem zeggen, hoe dat hi
timmeren zal. Dede hijs niet, hi ghelt der stat IIII
pont, want de scepen en willen gheen huys ghetim-
mert hebben dan van eykenholte \')

L. 26, n». 13.

§ 46. Item wee[rt zake datj eni[ch gast schelafjtich were
teghen enich van onsen burgheren, dat zi van wat
zaken dat[tet zi, ende wojlde de g[ast van deser zajke
niet bliven an de scepen, zoe hevet de gast nae der
stat wilcoer de[n dach vjijlicheyt [, alsoeveer als onze
burjgher den dach weder velicheyt van den gaste hebbe.
[Mer qweme| de gast nae den daghe in onser stat,

1) Van onsen burgheren behoort bij het voorafgaande enich man.

2) Deze bepaling is doorgehaald. Belangrijk gewijzigd komt zij voor onder IV», § 52.

3) Begennen, van begaen, vieren, bijz. van uitvaart. Zie van hasselt op
Kiliaen, en vooral Huidecoper op Stoke, II, blz. 263 en 264.

4) In taverne, deze woorden zijn later doorgehaald.

5) Zeven is later veranderd in tien.

6) Tot hem, behalve hij zelf.

7) Vgl. noot I.

8) Vgl. § 48 hierna. De laatste zinsnede is later bijgevoegd; de geheele be-
paling echter doorgehaald, en komt anders voor onder IV", §
104.

9) Van eykenholte; »ne caementorum quidem apud illos, aut tegularum usus,"
zegt
Tacitus, Germania, caput XVI. Vgl. de Korte schets van de oude gewoonte,
om in houten gebouwen te wonen
enz. van Mr. H. O. Feith in de Bijdr. v. vad.
gesch. en oudheidk.,
I, 209—265. Zie noot i op blz. 54.

10) Deze § doorgehaald.

11) Schelaftich, in geschil.

12) Bliven an, als scheidsrechter, bemiddelaar erkennen. Kaltaus i. v.
Bleiben; want hij bleef aan zijnen eigen rechter onderworpen.

-ocr page 68-

56

wie den gast dan Hüsede oft hovede van [onsen]
burgheren of[t de in bu]rghersghenioede sitten, de
ghelt der stat X pont. Ende were oec zake d[at an-
der] gaste mitten gaste [qwem]en in onser stat, onsen
burgheren taehter toe doene , zoewie desghelikes
voers[creven de] husede oft hovede, de [gh]elt der stat
X pont 3).

^ a. Item weer enich mensche, de de kloeken sloeghe

binnen onser stat, thent were dat der stat aenghenge
van noetzake, de ghelt der stat X pont.
b. Ende
weer oec zake dat enich mensche in der stat de putten
vulden, dat were bi nachte oft bi daghe, de ghelt der
stat tien pont

§ 48. Item daer een dode teghenwoerdich is ende die
ghegraven is , zoe en sal men ten huys niet mer
scotelen hebben ten eten van onsen burgheren dan
XII scotelen bij IIII ponden , ende dcghene, de die
dode aenghaet, die en zal buten huys in gheenre ta-
verne oft in anderen huys ghelden voer portere noch
voer gast, bi IIII ponden. Voert daer een dode is
buten onser prochi aen over twe milen, daer en zoelen
niet meerder geboeden wurden dan XII persoen, bi
enen ponde. Ende oec wat doden, dat men draghet
in de kerke, ende dat men dan misse over den doden
doet, de en sal men daer niet meer beghaen bij
IIII ponden »).

§ 49. Item zoe sal men ter deylinghe gheven over
een doden een douticken ende niet meer eiken

1) Hüsede oft hovede., huisvesting verleende. Oude rijmformule; vgl. den Sak-
senspiegel,
2, 40, 2; ook in de b.invonnissen van het Duitsche Rijksgericht.

2) tAchter toe doene., te benadeelen, kwaad te doen.

3) Met eenige verandering opgenomen in IV% § 12.

4) De de kloeken sloeghe; waarvoor de klok oudtijds geslagen werd, zie Grimm,
blz. 840 en 841. Vgl. Bijl. LVI.

5) § 47, b, komt uitgebreider voor in IV», ^ 54-

6) Van onsen burgheren behoort weder bij het voorafgaande men^ iemand van
onsen burgheren.

7) Ghelden., de vertering betalen.

8) Beghaen., zie de vorige blz., noot 3.

9) Vgl. § 44 hiervoor.

10) Douticken., verkleinvorm van duit, eene kleine muntsoort, slechts eenmaal
ter loops als
doeysken vermeld in De munten der voormalige graven en hertogen
van Gelderland
van P. O. van der Chijs. Zij komt ook voor in de aan deze

-ocr page 69-

57

kinde \'), tenzi bi orlove der scepen, bij enen ponde.

§ 50. Item mit enen kinde, dat men kersten doen zal,
daer en solen niet meer vrouwen mede gaen dan achte,
en dan achte vrouwen ten eten; wat daer meer weren,
dats elke vrouwe umme V schillinghe ende de moeder
des kindes V schillinghe. Voert binnen den zes weken
der buert des kindes en zal gheen man oft vrouwe
comen weerscapen elc mensche bij V schillinghe,
ende de moeder des (kindes) V schillinghe. Ende
wanneer de vrouwe oren keercganc doen zal, zoe en
zoelen mit oer ter kerken ganghen van onsen burgheren
niet meer dan achte vrouwen; wat daer meer weren
dan achte, de ghelt elke vrouwe der stat II pont
ende de moeder des kindes ghelt der stat II \'t£ pont ®).
Ende als zie van der kerken cornet, zoe en sal de
vrouwe ghene cost doen in horen huys mit man noch
mit vrouwen in dien daghe, zunder mit oren ghesinde \'\')
binnen huys, bij enen ponden. Ende des daghes daernae
zal de vrouwe voer scepen comen ongheboet ende

willekeur voorafgaande aanteekeningen der schepenen (moeielijk leesbaar): Des
daghes nae Sente-Brixsiusdaghe
(14 November) 1392 hebben de schepenen ver-
pacht het tappen in [
 "" half emmerkijn Ilamborchs tiers twee
herengroten een [doutichen m/n], ende een half emierkijn hopfenbiers umme ene
herengroten ende 11 licht doutiekens, ende dese ghene man toe weygheren in den
huys als van bcganghemisse, van doden ende van brutlocht,
enz. Hetzelfde jaar
des daghes nae Zente-Andriasdaghe December) verpachtten de schepenen wederom
het tappen, en
in der stathuys mach men taffen dat half emmereken van Ham-
borgher bier tiuee herengroten een douticken myn, ende een half emmer iijn hopfenbiers
voer enen herengroten ende IIdouticken, ende datnyman toe weygheren, alstvoertijts
ghedeghedinc is.
Wij zullen deze munt straks onder den naam doytekin wedei
ontmoeten. Zij had onder de verschillende benamingen van deut, doeyt, dotken,
enz. gang in Overijsel (zie b.v.
Racer, IV, 209), Utrecht en Holland, in welke
beide laatste gewesten ze volgens
Van der Chijs\' muntwerken ook geslagen
werden. Dat het echter ook eene Geldersche munt was, die o.a. in
1390 te Arnhem
geslagen werd, blijkt uit eenen brief, dien de hertog in dat jaar aan Elburg
richlte; zie Bijl. LX.

1) Kersten doen, doopen.

2) Eiken kinde, d. i. eiken knaap, die dienst doet bij de doodenmis.

3) Comen weerscafen, ter maaltijd komen.

4) Oren keercganc, d. i. de eerste kerkgang na de bevalling, in de Angli-
caansche kerk nog bij uitstek
the churching of women geheeten.

5) II font, hier is boven geschreven: V schillinghe.

6) II ffi pont, veranderd in V schillinghe.

7) Ghesinde, gezin.

8) Ongheboet, zonder opontbod.

-ocr page 70-

58

holden dat mit oren eden, dat zie, binnen den zes
weken des kindes, der stat coer gheholden hevet, als
die ghesat is ; dede zijs niet, zie ghelt der stad II pont;
ende den eet zal men doen voer de burghermeystere
ende voer anderen ghenen scepen, ende die burgher-
meystere en zolen hoer den eet niet laten
§51- Item zoe en sal gheen man oft vrouwe van onsen
burgheren hierbinnen enen kinde, dat men kersten
doen zal, toe pilgaven up de vunte gheven dan twe
olde placken bij enen ponde
§52. Item daer een brulocht wesen zal, daer en zal men
voer der maeltijt in den brutlochthuys gheen cost doen
bi enen ponde. Ende tot der rechter \'\') maeltijt zoe
mach men hebben ten eten XVI scottelen van onsen
burgheren ende niet meer, bij IIII ponden. Ende des
avonds, als de brudegoem mit der bruyt toe bedde
comen is, zoe en sal gheen man noch vrouwe hem
toe bedde brenghen wijn, cruyt , hoenre, noch en
gheenrehande cost doen mit hem noch in den huys,
daer hi slaep, elc bij enen ponde. Ende ais die brulocht
ghedaen is , zoe en sal gheen man oft vrouwe binnen
vier daghen daernae,dat die brulocht ghedaen is, eni-
ghen menschen te gaste [bidden] van der brutlocht
weghen in den huys , anders dan mit zinen ghesinde

1) Holden, bij iets blijven, bevestigen.

2) Zolen hoer den eet niet laten, zullen haar niet van den eed verschoonen.

3) Deze bepaling is doorgehaald. Een gedeelte komt voor in IV», onder § 97.
Vgl. ook § 58 hierna.

4) Vunte, doopvont.

5) Placktn; ook omtrent deze munt consteert zeer wsinig; in eene cedel van
ontvangst eener schatting of andeie betaling, aan de stad gedaan
in den jaere
van (
ij) LXXVI achte daghe nae Zcnte-Martensdach in ï/f» ot/«/«/-(18 November),

■ vindt men de volgende valuatie, waaruit ook de waarde der plak blijkt,

ij. Item men zal nemen enen nobel voer vijftenhalven [ ]his. (?)

Item enen franken XXV placken.
Item enen Ilollanschen dubbel XXXV placken.
Item enen olden Ilollanschen dubbel XXXVII placken.
Item Brabanschen dubbel XXXVIIII placken.
Item enen keysersschilt XXXII placken.

(L. 26, n». 17.)

6) Komt gewijzigd voor onder IV", § 9Ö.

7) Rechter, eigenlijke.

8) Van onsen burgheren behoort weder bij men.

9) Cruyt, groente.

-ocr page 71-

59

binnen huys, bij IIII ponden. Ende dan des naesten
daghes nae den vier daghen voerscreven, zoe sal de
brudegomme comen voer scepen ongheboet mit enen
van der bruyt naesten , ende holden dat aen den
heylighen, dat zie van dier brutlocht der stat coer
gheholden hebben als voerscreven is ; deden zijns niet,
zie ghelden der stat IIII pont.

A.

Ketiren, waarschijnlijk na 1393.

§ 53. Item daer een brulocht ghedeghedinc woert, zoo
en sal gheen brudegoem, dewile dat die brulocht
durende is ghelden int wijnhuys oft in ghenen huys
voer portere noch voer gaste bij IIII ponden.

§ 54. Item zoewie int wijnhuys nae enighen menschen
worpe mit eenre kannen oft mit stenen, de ghelt dor
stat X pont

§ SS- ö. Item wie eneghen menschen sloghe int wijnhuys, de
ghelt der stat X pont.
b. Voert zoewie ene kanne ontween
worpe oft ontwee stiete int winhuys, de ghelt der stat
II ïfi «).

§ 56. Item wie mes oft sweerde toeghe int wijnhuys, de
ghelt der stat XII pont; ende wonde hi eneghen men-
schen daermede int wijnhuys XXIIII pont

§ 57\' Voert weert zake dat yeman den anderen sloghe oft
zijn mes toeghe oft wonde oft enigherhande broeke
breke, een mensche teghen den anderen, tuschen Jan
Werneers huvs ende Peter Hoppenbrouwers huys up

1) Ongheboet; zie noot 8 op blz. 57.

2) Holden ; zie noot I der vorige blz.

3) Ghedeghedinc, voltrokken, tot stand gebracht; deghedingen het zelfde als
dedingen, zooals hierachter blz. 168 en i6g, ook van eenen huwelijksbrief gezegd wordt,
dat hij
to gtieder tijd gededinct is. Bij Nijhoff, III, blz. 13 en 17 in de aanteeke-
ningen, komt degedinghen in den zin van onderhandelen voor. Een ander dege-
dingen in den zin van dagvaarden, dagen, in den Saksenspiegel.

4) Durende is, zoo staat er waarschijnlijk, doch de woorden zijn niet duidelijk
te lezen.

5) Deze bepaling heeft misschien §42. 20, b, vervangen. In IV», §28,^, komt
zij gewijzigd voor.

6) De tweede helft dezer bepaling heeft wellicht § 42. 2», «, vervangen. Zij
komt veranderd in IV» onder § 28,
a, voor.

7) Wanneer het buiten het wijnhuis gebeurt, zijn de boeten lager; zie § 25.

-ocr page 72-

6o

der Groter straten, de verliset sinen coer daer, ghelijc
oft hijt int winhuys dede \').
§ 58. Item wanneer een kynt gheboren is ende dat kynt
van der kerken cornet, zoe cn zolen niet meer dan
zeven man mitten vader van den kinde gaen eten oft
drinken in enighe taverne bi enen ponde des daghes \'■\').
§ 59. Item up onse keercmissedach ende des naesten daghes

[. . ]n (o?)[ ]

hierbinnen gheseten, ghene cost doen binnen zinen
huys oft b[ ]t ong(?)[ ]

in taverne oft daerenbuteii bij X ponden
§ 60. Item weert zake dat enich kijf oft vechtelijc schiede
binnen onser stat[, ende dan een man oft vrjouwe
voerweke in sijn huys oft in een ander huys, zoe-
vvillic man oft [vrouwe] nae hem volgheden in dat
huis, hem toe misdoene, de ghelt der stat XX pont,
beholden den h[ere sijnjs rechten
§ 61. Item zoewes vische dat onse burgheren vanghen
ofte gaste toe(?) h[ ]t[ Jnghen zoelen,

de solen sie selven vercopen hoer visch, ende nyeman
en sal [des anders] visch vercopen ende desghelijkes
visch, de mit kaeren hierbinnen comet. Vercofte yeman
hierbinnen des anders visch, de weers der stat umme
een pont, zoe ducke als hi dat dede

B.

Keuren, ■waarschijnlijk van 1393 of 1394.
§ 62. Voert weer enich porter, oft de portrechts ghenieten

1) Deze § zal § 40 hiervoor vervangen hebben; zij is zelve weder doorge-
haald. Vgl de §§ 59—61 van IV\'.

2) Vgl. § 50 hiervoor en IV«, § 95. De bepaling is doorgehaald en afgeschaft.

3) Deze § is waarschijnlijk doorgehaald.

4) Vechtelijc., gevecht volgensRACER, I, vervolg, blz. 113; V, 381 en 382. Dien zin
heeft het ook in n°. 75 van het Zutfensche Kondichboek : »twiste ende onminne,

dar unroste unde vechtlijc of comen mochte." pijnacker hordijk, blz. 22, n". 75.

5) Voerweke, zich terugtrok, eene schuilplaats zocht.

6) Bij IV», § 16, werd onderscheiden, of de overtreding \'s daags of \'s nachts
plaats had, en in het laatste geval de boete verdubbeld.

7) Deze § is waarschijnlijk doorgehaald.

-ocr page 73-

§ 63.

6i

wil, enighen gast dede besetten ende queme de gast
toe rechte, ende en spreke de porter den gast niet
aen, de verlist an de stat X schillinghe, alsducke als
hi da| t dede].

Voert weert zake dat enich porter den anderen aen-
spreke buten onser stat mit rechte van enighen zaken,
de ghelt der stat XX pont

C.

Keuren, ivaarschijnlijk van 1397 of 1398.

§ 64. a. Item zoe en sal nyeman buten onser stat
huse timmeren bij X ponden, uytgheseghet dat zie
hoer huse beteren moeghen van deken ende umme-
lancs dichte \'\'), daer zie nu in wonen
b. Ende
nyeman buten der stat bier tappen zal bij IIII
ponden ®).

§ 65. Item zoe wes visch onse toegheren vanghen, dat
zie de nerghent vueren en solen, zie en solen zie hier
up de brugge, de men heyt de Crusebrugge, brenghen
ende vercopen de daer. Ende de zolen sie vercopen
bij cleynen mandicken elc zine gadinghe bij X ponden.
Ende en sal nyman oer visch antasten of uyt oren
mande nemen ; dede dat yeman, de ghelt der stat X
schilHnghe, als ducke als hi dat dede; mer hekede ,
ael ende karpere mach men antasten, ende copen de
ander vischen meede.

§ 66. Item zoe solen al dieghene, de hekéde ende karper
vanghen, de solen zie derghelike brenghen op de
brugge voerscreven, ende nyeman en solen hoer hekede
toevueren vercopen, binnen oft buten, on.sen burgheren

1) Beseiten; zie blz. 52, noot 2.

2) Bij IV», § 29, a, is de boete verdubbeld.

3) Ummelancs, rondom.

4) Dichte, dicht maken.

5) Met eenige wijzigingen komt deze bepaling voor onder IV\', § 43, a.

6) Met eene geringe veiandering opgenomen onder IV\', § 43, b.

7) Toeghere.T; \\\'Mi Hasselt op Kiliaen i. v. Toghe zegt, bij J. .Schrassert
gevonden te hebben: »Item weer\'t saake, dat een toeghe ofte reeper (dat is een
schuyie) vysch biochte." Een toegher zal dus een kleine visscher zijn. Zie IV\', § 66.

8) Hekede, snoek; Hd. Hecht.

-ocr page 74-

oft gasten, bij IIII ponden, als ducke als zie de leverden.
Ende oec en zal gheen onser burghere oft gast hekede
copen, up vaert toe vercopen bij IIII ponden.

§ 67. Item de mete ael zal men oec nerghent vercopen
dat up(t)e brugge voerscreven bij enen ponde.

§ 68. Item zoe en sal nyemensche hoenre, ganse oft voghel
coepen binnen onser stat vrijheyt, up vaert toe ver-
copen buten onser vrijheyt voerscreven bij enen
ponde.

§ 69. Item zoe ghebiede wi al onsen vischeren, dat zie
gheen luden visch vercopen zolen, gasten, gheestelike
oft werliken, de also niet doen en willen also voer-
screven is van onsen burgheren, ende als ducke als
onse vischere dien luden vercoften, als ducke zoe willen
hem de scepe nemen een pont.

§ 70. Item zoe ghebiede wij al onsen burgheren bij viertich,
dat en gheen man drieven zal mit runderen uyt onsen
merkede nae inholde ons heren brief van Ghelre, di
wi van hem hebben beseghelt

D.

Keuren, waarschijnlijk van 1400.

^71. a. Item weert zake dat yeman zinen vrende in de kerke
wolden graven, dats toe verstaen: upt coer umme III
olde scilde, dat crusvveerc II olde scilde, ende achter-
weert in de kerken II olden seilt, der kerken
daeraf te gheven toe vuist der kerken mede toe
timmeren,
b. Ende wie een zere up zinre vrende graf
leggen wil, de mach de stede halden tot der vrende
behoef. Ende dien zolen sie leggen binnen jaers, mer
zoe menich mensche als men daerin gravet, zoe menich

mèrn

1) up vaert toe vcrcofcn, om die (langs de huizen) rondgaande te verkoopen.

2) Vgl. blz. 31 hiervoor.

3) Olden. er staat olden olden.

4) Vfitst, tegemoetkoming in de kosten. Mr. J. A. Clignett in zijne Voorr
rede op de
Theutonista, blz. XXXI haalt dit woord als een voorbeeld aan van
degene, die, vroeger in het Hoog- en Nederduitsch bekend, thans in beide talen
verloren zijn gegaan. Volgens
Sloet in de Ned. jb. Z\'. rechtsg. en wetg., VII,
blz. 575, noot 3, echter wordt het in de omstreken van Zutfen nog gebruikt.

-ocr page 75-

63

ghelt , ende die grave toe floren binnen achte
daghe nae der grove ; mer oft zie binnen jaers den
zerc niet en legheden, zoe wert een meyne graf toe
ghebruken. Ende zoe menich graf, zoe menich ghelt
§ 72. Item zoe hebben die scepen mitten rade inghesat,
zoewie der stad zise sculdich zijn, dat zie alle wekes
des Saterdaghes zoelen comen up der stat huys tuschen
vespertijt ende zonne-onderganc ende betaelen die. Wie
des niet en doet, zoe willen hem die scepen des Ma-
nendaghes daernae de zise twivolt uyt doen penden;
ende des en wilt zie hem niet laten ").

L. 25, 16.

1) Van mer soe tot ghelt is doorgehaald.

2) Floren, bevloeren.

3) Grove, begrafenis.

4) Meyne, gemeen, niet langer privatief.

5) § 71, <7 en is met eenige veranderingen opgenomen in IV\', onder
§ 56, <r en

6) Laten, verschoonen als in § 50. Onjuist verklaart Sloet, t. a. p.,blz. 574,
noot l, eenen dergelijken zin door: indien hij het niet wil laten.

-ocr page 76-

II.

Keuren van 1394 wegens de verlegging der stad, en

eene latere, waarschijnlijk van i4oo,

Item (in den) jaer ons Heren dusent driehondert vier ende
neghentich des Donredaghes nae Zen te Lucie
[17 Decemher\\
zoe sijnt de scepen ende raet bij der ghemeynte, de do daertoe
ghesat zijn, overdraghen, dat dese lude hiernae bescreven , in
onse nije stat, de nu ghevest ende beg[r]epen
ï) is, daerin
timmere [solen oc]re woninghen, als nu comet Zant Ganghen
[9 of 11 Mei] naestcomende over een jaer, bij viertich
[pont. Weejrt zake dat enich man oft vrouwe dit niet endede,
de verlieset an de stat XL pont als v[oerscreven; ende d]es
en sal men hem niet [la]ten. [Ende] dan wilt de scepen daer
voert hoer raet up nemen, hoe hoech zie hem dae[ ]t

willen bieden. Ende dit zijnt [die] lude voerscreven:

Item Gcrj\'t Scerpinc.
Item Passeman Sticker.
Item Gruys.
Item Arend Coel.
Item Jan van Oestenwolde.
Item Scelicken.
Item [Andrias] Kurle.
Item Henric Toernmaker.
Item Geryt Rijnvisch.
Item Geryt Caerwech.
Item Geryt Reyners zoen.
Item Jacob Hughe.
Item Heyne Nolt.

Item Evert Heynemans zoen.
Item Fenne Scerpincs.
Item Geryt van den Eket.
Item Lambert in den Oesten-
derp.

Item Arend Alfars zoen.
Item Keppelman.
Item Druyt.

Item DibboltGheytickenszoen.
Item Berend Scerpinc ende sijn

moeder.
Item Heyneman up de Tije.
Item Cleve.

1) Dit woord is niet duidelijk te lezen, en schijnt hier ook vreemd gebruikt.

-ocr page 77-

és

Item Willam Hert.

Item Heyne van Meghen.

Item Jan Kaetze.

Item Henric ter Braec.

Item Mathias Punder.

Item Alt Ecberts zoen.

Item Henric Ecberts zoen.

Item Berend Sticker.

Item Berend Morre.

Item Dibbolt Argher.

Item Heyneman Andrias\' zoen.

Item Lubbert Feyt.

Item Geryt Crafts zoen.
Item Heyneman ten Bleke.
Item Wolf van Arlaer.
Item Arend Scride.
Item Voghel.
Item Albert Voysen zoen.
Item Berend Scerpinc.
Item [ .]

Item Ludicken Dircs zoen.
Item Geryt Volkers zoen.
Item Nolt.

Item Henric Lubberts zoen.

Voert zoe v[ ]e die scepen, raet ende die ghemeynte,

dat nye man oft vrouwe, als nu cornet Zente-Jansdach toe
middezomer [24
Junï\\ over een jaer, daerentenden nyeman
neringhe doen buten onser nijer stat bij XL pont als voers-
creven is.

Item zal nyeman vleys ter banc slaen, toe vercopen buten
onser nijer stat achter Paeschen nu naestcomende bij X ponden;

ende desghelikes zal men ganse, voghele, hoenre nerghent
vercopen noch coepen dan binnen onser nier stat voerscreven
up der Coernmarket, achter Paeschen voerscreven, bij enen
ponde, als ducke als zie dat deden.

Item zoe sal al man waken binnen onser stat ende veste,
wanneer men hem dat doet ghebieden achter der tijt, dat onse
stat beslot is \').

A.

Keur, w^\\arschijnlijk van 1400.

Item zoe sijnt de scepen ende raet overdraghen, zoewie in
onse kerken ter Elborgh enich testament gheven wil, datzie
huyzinghe, erve oft ghelt oft cleynoede, daer willen de scepen
hoer hant toe doen, dat den kerken ghevest zal warden, mer
dat moeghen de erfnamen, de et an comen sal, losen voer
alsovele ghelds, als de scepen dat setten toe losen

l. 26, n». 18.

1) Vgl. IV, § 85 en § 105.

2) Als de scepen dat setten toe losen; men bepaalde echter ook zelve wel, voor
hoeveel de vermaakte zaak kon gelost worden; zie het testament in Bijl. LXI.
Later in IV«, § 57, wordt niet meer van lossen gesproken, maar den erfgenamen
in de keus gelaten , om den tienden penning van alle goederen te geven, terwijl
men den St. Nicolaaskerk zooveel mocht geven, als den schepenen redelijk voorkwam.

••

5

-ocr page 78-

III.

Keuren van 1400 voor de tappers en brouwers.

In den jare van dusent ende vierhondert op Sente-[
]dach zo hebben de scepen ende raet inghesat, want ons
ghecroent [ onjser meente, dat onse brouwers hyer-
binne snode \') hoppenbier brouwen, daer[omme] ghebieden
se al onsen brouwers hierbinnen, dat se guet bier brouwen.
Weert z[ak]e dat ze des neet en daden, de ghelt der stat IIII
iber ende daerentends binnen [eenre] maent ghien neringe to
doen van brouwen

Voirt so solen sij onsen borgheren hoer bier vercopen, de
des begerende sijn, dat vat voir LII gulden. Ende weygerden
se ons des, eude dat selve bier dairna vercoften gasten, dair
were der stat omme X liber

Voert zo ghebiede wij al onsen tappers, de hoppenbier tappen,
dat ze vuile mate gheven, als de scepen nu inghesat hebben ;
dat is to verstaen, dat helvekin voer VII doytekin
4) ende de
mate daernae. Weert zake dat se des neet en daden, ende dat
den scepen ghecroent worde, de ghelt der stat X s., half to
der stat behoef ende half desgheens, de dat croent; dat is to
verstaen, oft daer ymant sate to biere ende hem duchte, dat

1) Snode, slecht.

2) IIII is later in X veranderd, eu raet de zelfde haad de laatste zin \\axiende
tot het einde doorgehaald

3) Deze bepaling is geschreven met de zelfde hand, die in de vorige de ver-
anderingen maakte en de transporten achter het prothocol, bij de verbouwing der
stad opgemaakt, van 1400 tot 1403 schreef.

4) VU doytekin is met dezelfde hand , die de vorige veranderingen maakte,
in II groten, en dit weder in VII doytekin veranderd. Zie over deze munt blz.
56, noot 10.

-ocr page 79-

67

de mate neet vul en ware, ende seghede dat der vrouwen oft
to denghenen, de dat bier voerthaelde, ende se dan des neet
doen en woelden, de ghelt der stat X s., als voerscreven is

Item weert zake, dat onse brouwer hierbinnen hoer saet \')
niet en deden weghen up der stat waghe, also alst inghesat
is van den scepen, die verlist an de stat X pont, ende binnen
eenre maent daernae gheen neringhe toe doen mit brouwen
ende de neringhe en willen hem de scepen niet weder doen
oft vercopen \').

L. 26, n". 10.

1) Vgl. IVa, § 72, b.

2) Saet is met dezelfde hand, die alle veranderingen in deze keuren maakte
veranderd in molt.

3) Vgl. IV", § 66 en § 131. Hoewel deze keur met eene andere hand,dan de vorige
geschreven is, dateert zij ook van
1400, want op haar volgen met gelijke hand
twee verpachtingen der visscherij in de stadsgrachten van
1400. De zelfde schreef
ook de bepaling, die onder A op blz.
65 voorkomt.

-ocr page 80-

IVa.

WILLEKEUR VAN 146/ OF VROEGER , VOLGENS HET VER-
MEERDERD AFSCHRIFT VAN I494 OF KORT DAARNA \').

In

(Hs. De Geer.)
nomine Domini. Amen.

Wij, scepen ende raedt der stadt van der Elborch, doen
kont allen luden, dat wij bij consent onser bürgere
hebben geset ende ghemaeckt aldusdanich recht ende
wylcoer, alse hyernae bescreven staen, de wij holden
wyllen, tensij dat wij hyernamaels een beter vynden.
Int eerste :

^ I. a. Want een yegelick stadt bij rechte ende bij wylcoer
wort gheholden, so ist dyt onse eerste. Sowyllick
scepene ghesat wort int schependom, begaede myt
raede ofte myt daede, dat onser stat schadelick of
schandelick were, daer ment in der waerheyt verneme,
den scepene sal men uut den raede setten ende gelden
daerentendes onser stadt XII liber. (i, «.) b. Hyerenboven
were enich onse poerter, de also dede, de ghelt der
stadt XII te; elck stat ffi vijff olde Vleemsche (i,^.)

§ 2. a. Item wanneer de scepene ander scepene ghecoren
hebben, alst sedelick ende gewoenlick hevetgheweest,
sowyllick scepene, de dan gecoren is, sijn poertrecht
opgheve, de geit der stadt veertich olde schilde. (33, «.)
fi. Ende were oeck saeke dat een scepene, de ghecoren
were, buten landes ofte buten dunen wanderde ofte segelde

1) De lusschen haakjes gevoegde cijfers wijzen op de overeenkomstige bepa-
lingen der eerste willekeur, waar men ook de aanteekeningen zie.

2) De woorden van c/cx tot het einde zijn eene latere glosse.

-HliUU

-ocr page 81-

3

69

buten der scepen oerlofif, de geit der stadt veertich
I (33,

; § 3. Item weert saeke dat ynich man van onser stadt raet,

of de enich beveel van onser stat hadde, off daerto
gecoren were, sine burgerscap opgheve, de geit der
stadt veertich olde schilde off wat de scpene van hem
hebben wyllen.

§ 4. Item weert saeke dat enich mynsche sprake onredelike
woerde ofte lasterlike ende dregelike wperde op enen
scepen ofte op meer ende op alle de scepene ofte den
raet, dat beroerde an den ampte des raedes ende des
scependoms, de bruket der stadt an eiken scepene
twyntich pont; ende segede hijt voer gerichte, hij geit der
stadt an eiken scepen veertich pont off wat de scepene
van hem hebben wylt. (8.)

§ 5. Weert saeke dat enich mynse scepenen ofte vrouwen
mysdeden, de geit der stadt twivoldige coer. (9.)

§ 6. a. Item wyllick scepene off poerter bynnen ofte buten
landes in taverne ofte in yniger stede van enigen manne
ofte vrouwen alsodanigen saeken segede, daer sij schade
ofte scande bij kregen, des ment betugen mochte myt
tween guden knapen, de geit der stadt twe pont; (2, 0.)
b. ende wort hij betuget myt enen gueden knapen, des
hij neet en gelidet, so sal hij hem des ontschuldigen,
selffs darden meer of ment neet betugen en mochte,
so sal hij hem des ontschuldigen myt sijnre eenre
hant Ende desgelijkes so salt wesen van anderen
bruken. (2, b^

§ 7. Item weer enich man, de hem des beroemde, dat hij
myt eniger vrouwen off joncfrouwen te done hadde ge-
bat, tot oren laster, des men betugen mochte, de geit
der stadt tyen pont; segede hijet voir gerichte, hij geit
der stadt XX liber. (22.)

§ 8. Item weert saeke dat enich mynsce den anderen onrechte

1) Selffs darden, zelve de derde zijnde, dus met twee eedhelpers.

2) Myt sijnre eenre hant, zonder eedhelpers. »Quicunque in terminis opidi
occiderit civem aut extraneam,
septima manu jurabit de innocentia sua," d. i. met
zeven eedhelpers;
Grimm, blz. 861. De zelfde uitdrukking ontmoet men bij
Racer, III, 30 en 31, V, 368. Op het einde der middeleeuwen hielden de eed-
helpers op te bestaan;
Grimm, blz. 861, g.

-ocr page 82-

70

trouwe antoge dat were der stadt om veertich pont. (38.)

§ 9. Ende oeck wert saeke ienich mynsce den anderen rechte
trouwe verseke dat were der stadt om veertich pont.

§ 10. Item weert saeke dat enich onse poerteren wanderden
myt enen gaste hyerbynnen op der straten, de geveet
were tegen onsen burgeren, daer hijet wyste, hij were
sijn maech ofte sijn vrent, de geit der stat vyer pont,
ende voert wat de scepenen van hem hebben wylt; mer ofte
hij des neet en wyste, dat hij geveet were, so sal hij
den gast brengen int eerste huys, dat hij hebben inach,
ende beschudden daer hent ter tijt, dat hij hem enen
vrede verkrigen mach. (3.)

§ II. a. Oeck weer enich gast de in onse stat queme, de
geveet were tegen enich van onsen poerteren, de poer-
ter en sal den gast in deen dach neet mysdoen, meer
hij sal coemen an de scepene, ende toenen om de
saeke. So sullen de scepenen deen gast voer hem doen
komen ende vragen hem, ofte hij de saeken onsen
poerter beteren wyl to der scepen seggen. Wyl hij dat
doen, dat sij also; meer wyl hij des neet doen, den dach
sal hij vrede hebben, meer coemt hij daerenboven hyer-
bynnen, hijsye, hoe dat hij er weder uut come. Dede
anders ymants dan also, de geit der stadt ses pont
ende voert wat de scepene van hem hebben wylt. Also-
veer alse onse burger desgelikes van den gaste vrede
hevet deen dach. (16.)
b. Ende weert saeke dat enich
gast tegen onsen poerter schelachtichworde ende dan
ghiene hantvrede *) geven en wolde, so moegen deghene,
de den vrede bieden, also lange alst hem goetdunket;
ofte deen gast mach men toeven ter tijt to, dat hij
vrede gegeven heft.

§ 12. Item weert saeke dat enich gast schelaftigh were tegen
enich van onsen burgeren , dat tsij van wat saeken dattet

1) De» anderen onrechte trouwe antoge, valschelijk beweerde van een" ander
trouwbeloften ontvangen te hebben.

2) Den anderen rechte trouwe verseke, zijne trouwbeloften jegens een\' ander
niet nakwam.

3) Schelachti^ ontmoetten wij reeds in de beteekenis van: in geschil.

4) Hantvrede, vrede bij handtasting beloofd. »Do seghede Gherit \\een derde
fersoon]:
Albert, ghevet enen vrede." Do reykede Albert sijn hant uut ende
segede: »Ic gheve enen vrede." (Breukboek van
1444.)

5) Toedien, aanhouden; Van Hasselt op Kii.iaen; Racer, III, 196 en 226.

-ocr page 83-

71

sij, ende wolde deen gast neet bliven an de scepenen,
so hevet de gast nae der stadt wilcoer deen dach ve-
licheit, alsoveer alse hij des gesint an den scepenen;
alsoveer alse onse burger van deen gaste den dach weder
velicheit heeft, gelick alse voer van desen saeken ge-
screven is. Meer queme de gast na den daege in onse
stadt sonder geleide, we deen gast dan husede ofte
hovede van onsen burgeren ofte de in burgersgemuede
sitten, de geit der stadt tyen pont. Ende weer oek
saeke dat ander gaste myt deen gaste quemen in onse
stat, onsen burgeren to achteren te doene, sowe desge-
likes de husede ofte hovede, de geit der stat tien pont. (46.)

§ 13. Item weer enich gast, de queme in onse stat om onse
poertere to slane, wyllick van onsen poertere daerbij
stonde, de solden onsen poertere beschudden ende hol-
den den gast ten rechte; deden sij des neet, de geit
der stadt vyer pont. (4.)

§ 14. Voert weert saeke dat enich perlement ofif kijf geschiden vredcgcby-
bynnen onser stat ofte buten tusscen onsen poerteren
ofte de in poertersgemude sitten, sowee daerbij weren,
scepene ofte ander poertere, de sullen deen luden enen
vrede bieden van enen ponde to veertigen to. Weert
saeke dat sijs to gueder tijt neet en boeden, de geit
der stat tien pont. Ende weert saeke dat se van den
geboden vreden neet holden en wolden, so sullen de sce-
pene ofte poerters, de bij den kijve sijnt, voert vrede
bieden also hoech als sij wyllen tot twehondert ponden
to, ende wat sij daeraen breken, daer en sal men hem
neet off laeten. (23, a.)

§15. a. Item weert saeke dat unse burgermeistere, scepene offvr^egeby-
raet, of der stat knechte of burgere, van der stat wegen
enige unsen burgeren ofte de in burgersgemude sitten,
vrede boeden ofte enigen hantvrede eysceden, ende sij hem
des weigerden, de geit der stat alsovoele gelts, alse hoge
als se hem de vrede bieden tot hondert olde schilden to,
ende des en sal men hem nyet laeten. Ende den vreden
moegen sij eyschen ofte bieden van der stadt weghen een

1) Gesint, aanzoek doet; Van Hasselt op Kiliaen.

2) Hoe en wanneer het bieden van vrede in Holland in onbruik geraakte,
zie S.
van Leeuwen, Het Rooms-Hollands recht, boek IV, deel XXXV, n" 6.

-ocr page 84-

72

jaer lanck, off sij wyllen. b. Ende voert weert saeke dat
ymandts sijn mes toege op de voergenoemde, de brickt
an elken scepenen twyntich pont.
c. Ende weert saeke
dat ymants umme desse saeke wylle gewont worde,
sowie de wondinge dede, de gelt der stadt hondert olde
schilde. (23,
b!) d. Ende weert saeke ymant myt den
anderen in ene vrede stonden, de dan den anderen on-
mugelike woerde off sinelike woerde ofte onredelike
woerde geve, dat is der stad om tyen pont. Voert alle
degene, die myt melkanderen in vreden staen , den vre-
den moegen de scepenen voert doen verlengen in kerken,
off se wyllen

Huyssvree. § i6. Item weert saeke dat enich kijff ofte vechtelick gescide
bynnen onser stadt, ende dan een man ofte vrouwe voer-
weke in sijn huys ofte in een ander huys, wyllick man
ofte vrouwe na hem volgeden in dat huys, om to
mysdone, is bij dage, dat is der stat vijfftich pont, ende
ist bij nachte, dat is om hondert pont, beholdelic onsen
heren van Gelre sijns rechts. (60.)

Huysloele. § 17. a. Weert saeke dat enich minsche bij dage huysstotinge
dede, off worpe an off in een huys myt gewolt, de breke
der stat vijfftich pont; ende dede hijet bij nachte, dat
is om hondert pont, oft wat de scepene van hem hebben
wylt.
b. Ende weert saeke dat ymants bij dage den an-
deren uuten huse dagede in toirnigen moede, dat were
om tyen pont, ende bij nachte om twyntich pont.
Item weert saeke, dat enich van onsen burgeren den
anderen dyeff hete ofte moerdener off hoere off hoerkynt,
off sijn moeder heet hijen , off een verrader off een
vals man schulde, dat were der stat om tyen pont; meer
van anderen ummugeliken woerden so geit hij der stat
II pont.

Uyttpn hue-
8e dagen.

Onhoesse
woirde

\'Pr! V ■
iÜË

1) Onmugelike,, zie blz. 50, noot 4.

2) O^, indien.

3) Vgl. met § 15, d, § 132 van IV".

4) Om, hem.

5) Hnysstotingehet met geweld binnentreden van een huis; men treft het ook
aan in
Dumhars Kerkel. en wereltl. Dev.^ dl. 1, blz. 165; en Racer, V, 376.

6) O ff sijn moeder heet hijen., of zegt, dat hij zijne moeder hijt; of hijden,
concumbere;
Van Hasselt, Arnh, Oudh,, III, 332; en vaak in dien zin in de
EIburgsche breukboeken.

-ocr page 85-

73

§ 19- Item sowe den anderen logent, gelt der stat vyer liber. (6,«.) Loegent.

§ 20. a. Item sowe den anderen sleet mytter vust, de gelt vustsUch.
der stat IIII pont.
b. Ende we den anderen anveerdiget
in toernigen moede, dat is om II Uber.

§ 21. Item weer enich, de den anderen vuerde to slaen mytAnvcerden.
ghewapender hant, de geit der stadt II pont; sloge hij
off worpe hij na ymant daermede, hij rakede off neet,
de geit der stadt X pont; ende wonde hij daer ymant
mede, dat were omme XX pont. (15.)

§ 22. a. Item weert saeke dat enich poerter ofte poertersgenoetwere dr»-
ofte gaste enige wapene off harnasch drogen in unser stat
off bynnen onser vrijheit bij dage ofte bij nachte, dat
tsij in taverne ofif buten, sonder messe, de sij dagelix
dragen bij der sijden, tenwere dat hij der stat huede ofte
wachte ofift en dede noetsaeken, dat der alinger stat an-
droge, off buten oerlofif der scepene; anders geit hij der
stat X pont.
(24.) b. Ende elck weert de sie, dat hij
sijnnen gasten so waren dat se giene bruke en doen.

§ 23. Item wanneer\'in onse vrimerket twe burgeren tegen mei- jn jair-
kanderen vechten , de en breken nyet meer dan op anderen
tieden; meer twe vreemde luden breken elck de hant
Ende desgelikes een burger tegen enen vreemden man
breken oeek elck de hant.

§ 24. Weert saeke dat enich scepene ofif raet enigen gast wolden
toeven ten rechte, sowat bürgere daerbij weren, of
deen seet \') te weten deden, ende gengen onse bürgere
daer neet mede ende hulpen den gast toeven ten rechte,
de breken der stat tyen pont.

§ 25. a. Item weert saeke dat enich poerter ofte poertersgenoet Mcsstoeg«.
ofte gaste enich mes oft sweert foegen op den anderen,
de geit der stat tyen pont; ende wonde hij enigen man
ofte myrtschen daermede, de geit der stad XX pont.
(25.)
b. Ende weert saeke dat ymant een mes ofte een sweert

1) Anveerdiget, aanvalt; zie Kaltaus i. v. Anfertigen.

2) IVaren, passen op.

3) De hant, d. i. de som, waarop het lossen der hand gesteld was. »Is die
straffe unde Pene daerumme eyn handt aff tho houwen, meer doer lange gewoen-
heit is disse pijnlike straffe uth dem gebruck gekomen, und boergerlick geworden";
Melchior Winhoff, Landrecht van Averissel, 2\' druk, blz. 281.

4) Deen seet, dien zij het.

5) Toeven, zie blz. 70, noot 5.

-ocr page 86-

U

toegen ende mysweerde daermede, dats der stat omme
tyen pont.

Kuerwonde. ^ 20. Itcm weert saeke dat ymant den anderen ene kuerber
wonde wondede, dat weer der stat umme XL pont
beholdelick onsen here van Gelre sijns rechts. Ende storve
hij, so solde diegene, die den doetslach gedaen hadde,
een jaer ende dach ■\'\') uut der stat van der Elborch wesen,
tenweer saeke dattet um van der stat wegen anqueme
Ende weert saeke dat hij daerenboven bynnen der stad
van der Elborch queme, so geit hij der stat hondert pont,
also vaeke als hij dat doet.

Messwonde, § 2/. a. Voert SO en sal giement langer messe dragen bynnen
der stat van der Elborch dan die maete van den messe,
dat op der stat huys henckt ende an die poerten, bij een
pont, tensij bij der scepenen oerloff.
b. Ende wonde hij
daer ymans mede, dat were der stat omme veertich pont.
c. Ende weert saeke dat onse statknechten gaste hore
messe wolden besien, de langer weren dan der stat mate,
weer enich burger de den knechten dat bespierden myt
woerden ofte myt werken, dat is om vijff pont, also
vaeke als sij dat doen

Kannewuip § 28. a. Item weert saeke dat yment in taverne ene kanne unt-
twe worpe ofte tostite myt voerrade in toerne mode, de
geit der stat een pont; (42. i°en2o,
a\\ SS,^.) b. ende
worpe hij daer ymant mede, dat is um tyen pont, hij

n

}

1) Mys-weerde kan m. i. niet anders beteekenen dan: zich zoo weerde, dat men
daardoor eenen ander verwondde.

2) Kuerber wonde, zie wat hierbij aangeteekend staat op IV\'\', § 37. Vgl. Racer,
III, 164—167.

3) Een jaer ende dach; volgens het landr. van Veluwe, cap. III, art. 3, moest
een doodslager zes jaar wegblijven, volgens dat van Zutfen, tit.
XI, §20, vijfjaar
en volgens dat van Roermond, deel
6, titel 2, §5, art. 13, één jaar en, zoo men
daarna gratie verkreeg, nog drie jaar. In de stad Zutfen moest hij, die een\'ander
gedood had,
XL pond betalen en een jaar uit de stad blijven; T-jkackbr Hob-
dijk,
blz. 37, § 128, en vgl. blz. 112, § 8, en blz. 128, § 45.

4) Dattet um van der stat wege anqueme, men zal hier b.v. op het oog gehad
hebben, dat iemand van wege de stad eenen vrede bood en dan uit noodweer een\'

J? ander doodsloeg; want manslag uit noodweer verschoonde anders niet van straf:

volgens den landbrief van Veluwe van 1532, art. 7, kon men hem afkoopen, en
in het landr., cap. III, art.
4, vindt men ook nog een overblijfsel der oude
strafbaarheid.

5) Bespierden, verhinderen; zie Nijhoff IV, blz. 219, noot 2.

6) Ook in Arnhem was de maat der messen, die men dragen mocht, vastgesteld;
zie
Van Hasselt, Arnh. oudh., dl. II, blz. 165 en vlg.

\'■iï

ij
^

-ocr page 87-

75

rakeden ofte neet; (42. lo en 2°, b-, 54.) c. ende begoete
hij yment myt eenre kannen biers, dat were om tyen
pont; (42. 2",
c!) d. ende wonde hij daer yment mede, dat
is om XX pont; ende weer de wondynge kuerbaer om
XL pont. (42. 2®, d?j

%, 2Q. a. Item weert saeke dat enich poerter enen anderen Ainspraick

^ ^ • . buyten.

poerter ansprake buten onser stat myt rechte van enigen
saeken, de geit der stat XL pont. (63.)
b. Desgelikes
weert saeke dat enich poerter enen anderen poerter be-
laste myt eniger konden off myt enigen saeken, de ant
recht buten drogen, de geit der stat XL pont, alse vuer-
screven steet, tenwere bij oerloff der scepenen.

S 30. Item weert saeke dat enich burger den ander dedeinsü"™""\'

^ ° _ gebieden

gebieden des avents in sijn mont, queme hij des anderen doen.
dages neet to antwoerde, de verliset vijff Schillinge; des
dages mach hijen voert doen biden tegen den eersten
wyrkedach, queme hij dan neet, so geit hij der stat tyen
Schillinge, des dorden dages mach hij hem doen bieden
desgelikes umme een pont, ende so wynt de burger sijn
clagelike guet. Desgelikes sal de burgerden gast doen. (34.)

§ 31. Ende weert saeke dat ymants van onsen burgeren ofte
de in burgersgemoede sitten, uutwanderden off" gengen,
als men gemene gerichte holden sal, so mach de an-
clager deen menscen des eersten dages doen bieden,
also vro als hij to huys coemt tegen den anderen dach,
ende dat sal men voert uutrichten, alse hiervuer van
gescreven steet.

§ 32. Item weert saeke enich poerter, oft de poerters{recht) iBesetten.
genieten wyl, enigen gast dede besetten, ende wyl den
gast op den staenden voet den burger rechtdoen, dat
sal die burger nemen. Voert queme de gast to rechte
ende spreke de poerter deen gast neet an, de verliest
an dy stat tyen schillingen , also dicke als hij dat doet.

§ 33. Item weert saeke enich man de onsen poerter dedegcou ,i,e-
gebieden voer gerichte van schade ofte van schulde,
sowes hij daer bekent, daer wynt hij sijnnen dach an
veertien dagen na der stat rechte. Ende als de veertien
dagen geleden sint na der dage, so sal de anclager de

kennen

J

i) Voert uutrichten; men verloor dus het recht om driemaal gedagvaard te wor-
den, en de ander won reeds bij verstek op de eerste dagvaarding jy»

-ocr page 88-

76

^quineg^nt scholten ende den scepenen bidden urn den boeden,

quod\'\'pil- saen mytten boeden in sijn huys off

norident. jn sijnne herberge ende eyscen daer pande. Ende

ist dat hij dan giene pande en hevet, off sijn weert
sijns goedes neet en weet to penden in sijn huys,
daer de weert sijn recht to doen sal, deen man moegen
de scepene uut der stat vrijheit leggen hent ter tijt to
hij de anclager volgedaen heft. Ende queme hij daer-
enboeven bynnen der stat vriheit, so geit hij der stat
X pont, ende daervoer mach men hem toeven. Des-
gelikes moegen de scepene doen voer horen renten ende
broken (35.)

Item sowye den anderen logent voer gerichte, de geit
XII liber. (6, b; 28.)
^richtr\' ^ soeke dat yment den anderen sloge oö sijn

mes tuege voer gerichte, de geit der stat vyertich pont
ende voert, wat de scepene van hem hebben wylt. (29.)
^^chtf\' ^ weert saeke ymant op den anderen voer gerichte

spreke onrelike off uneerlike woerde, de geit der stat
XII liber. (30.)

a. Item weer enich mynsche, scepen ofte ander poertere,
de swore enen menen eet, des men hem betugen mochte,
de geit der stat VI pont ende daerentendes nummer
in der stat raet te comen. (13.) d. Ende weert saeke
dat den scepenen duchte, dat enich man den anderen
eden wolden myt wyllen dat were der stat umvyer
pont.
c. Voert so en sal gyement gienen eet sueren
voer gerichte, hij en worde hem gestavet van der
stat knechte bij vyer pont.

Item weert saeke enich van onsen poerteren off de
poertersrecht genieten wyl, cofte off wysselde off be-
leenden vrij erve tegens gaste,
de verliest tegens onse
stat alsovele gelds , alse hij voer dat erve gegeven hevet.

Vrij goet. § 38.

1) Vgl. § 86, c, en het daarbij aangeteekende.

2) Den anderen eden wolden myt wyllen; eden, zweren, laWiier in malam f artem
moeten opgevat worden, en de zin dus zijn: opzettelijk ten behoeven van een\'
ander eenen meineed wilde doen.

3) Gestavet., van woord tot woord voorgezegd: zie Vmakwh a^ Ghestaefden eei.
Ghestaefden eed doen
en Staven oft veurstaven den eed. en Van Hasselt daarop.

4) Vrij erve., hiermede zal evenals in I, § 14, zulk erve bedoeld zijn, dat
nog van den hertog op eenige wijze roerig was.

Loegent K
voirt ge-
richte.

Menen eedt. K

§ 37-

-ocr page 89-

11

Ende want onse poerter off de poertersrecht genieten
wyl ne gien vrij erve copen off wysselen off belenen
en moegen, als voirss. is, so ghebieden wij al onsen
burgeren, de poerterserve vercopen wyllen, dat sij dat
neet vercopen, vervvysselen off versetten en sullen dan
onsen burgeren. Meer weert saeke dat onse poertere
neet coepen en wolden , dat solde hij den scepenen doen
te weten, ende wes den scepenen dan duchte, ho dat
hij daer voert mede varen solde, dat sal hij doen;
dede hij anders, so geit bij der stat alsovele gelts,
alse hij van den erve genomen hevet. (14.)

§ 39. a. Item voertmeer en sal nyment bynnen onser stat schijndeien
huse tymmeren, hij en sal se in schijndelen ende in
lerne myt riede off m(yt) pannen off myt leyen decken,
ende de wande ommelanck dichte to maeken myt stene
borden off myt lerne, bij II pont.
b. Ende weert saeke
dat ynige dakers anders deckeden dan vuerscreven is,
dat is den daekers om X pont

§ 40. Voert so gebide wij al onsen burgeren, dat daer
giement sijn husinge offbreken en sal bynnen onser
stat, bij XL olde schilde, tensij bij de scepenen oerlofi.

^ 41. Ende ist saeke dat yment voeder in sijn huys legget, voeder te
de salt vuer van den balken opsceten myt holte oft
tunen myt leme, an den hanebalken to, bij II pont.

§ 42. Item weert saeke dat yment husinge mytten anderen iiuyainge
hadde bynnen onser stadt off bynnen der vriheit, \'
van den anderen wyl, de mach den anderen dat setten;

mit " malk-
We anderen.

1) Schijndelen van scandula, dekplankje, dekspaan.

2) Onder de op blz. I vermelde latere verwillekeuringen vindt men ook de
volgende, geschreven met de hand van den secretaris Van Holthe (einde der 16e
eeuw) behalve het onderschrift:

»Item doen burgemeisteren und rahdt gebieden, dat alle, die weder timmeren
sullen, tselve decken mit pannedack, ofTt men gedenckt idt weder af tho breken,
blijvende gelijckwel tho correctie der gemene schepenen. Ein ieder schüUe sijnen
schaden.

lek, Harmen Wijnen, beken en onder-
schreven the hebben desse kerkenspraecken
affghesproecken hebben ther Elburch op
dien ghewoenlichen plaetsen van het raet-
huys, opdat nymant ignorantiën en hebben
om the prelendiren.

Den 17 deses maents Martii."

3) Tunen, palen.

Huysae
affbreken.

-ocr page 90-

ende so hevet de man, de dat gesettet wort, sijn beraet
viertien dagen, waer hij dat huys kesen wyl ofte dat
gelt. Keset hij dat gelt, so sal hem de man ofte vrouwe,
de hem dat gesettet heft, sijn gelt betaelen bynnen
viertien dagen daernae. Ende weert dat hij de husinge
keset, so mach hij dat gelt verholden dre jaeren lanck
myt renten, dats van twintich pennyngen een. Ende
so sal de man, die de husinge keset, bynnen veertien
dagen daerna den anderen sijn gelt vervvyssen myt
gueden erffburgen off myt liggenden erve, dattet den
scepenen dunket, dattet hem vaste sij. Ende desgelikes
mach men doen mytten hofsteden. Ende wy den ande-
ren nyet en voldoet, gelick vuerss. steet, de gelt der
stat tyen pont ende voert alle dage een pont ter tijt
to, dat hij den anderen voldaen heeft. (36.)

Tynimeren. § 43*

Item voertmeer en sal nymant buten onser stat,
bvnnen onser vriheit, huse noch schuren tymmeren bij
XX olde schilde, tensij bij der scepenen oerloff\'), uutge-
secht dat se oere huse beteren moegen van dekenen
ende ommelanges de wande dichte te maken, daer sij
nu inne wonen. (64,
a.) b. Ende nyment en sal buten
onser stat bier tappen to coepe bij IIII pont. (64,
b.)

Jaerrenten. § 44.

Item weert saeke, dat yment den anderen erftinsschul-
dich is bynnen onser stat ofte der vriheit, off jaergelt,
op enen benoemden dach, de sie dat hij hem op deen
dach betale off sijnnen goeden moet daeroff hebbe;
ende dede hij des neet, ende den scepenen dat gekroent
worde, so mach degene, die de rente tobehoert, des
anderen dages daerna den tins ofte dat jaergelt twivol-
dich uutpenden. (41.)

Aifsterven. § 4$. a. Item Wanneer een wijff stervet voer oeren man , so sal de
man tovoren hebben al sijnne wapene, al sijnne cledere,
lynnen ende wullen, ene dat beste bedde myt den besten
paer slaeplaken ende myt een der bester dekene ende een
hoeftpulwe myt een oercussen ende een den besten stoel myt
enen cussene. Ende des wives erffgenamen sullen al oere
cledere hebben. Ende weert saeke dat een man

storve voer sijn wijff, so sal se desgelikes tovoren hebben

I) Volgens de gewoonte mocht men elkander binnen de stadsvrijheid niet
nader betimmeren dan éénen voet. Zie Bijl. LXII.

-ocr page 91-

?9

al oere cledere, een dat beste bedde myt een paer slaep-
lakene ende myt eenre dekene ende een hoeftpulwe
myt enen oercussen ende enen den besten stoel myt
enen cussene. Desgelikes sullen des mans erfgenamen
al sijn harnasch ende cledere hebben. Ende aldus
moegen des mans erffgenamen ende des wives bueren, alst
versterft, als voirss. is; ten weer saeke datter ander
hilixvorwerden weren, rorende van den huysraet ende
van cleynoden (19,
b.) c, Ende we daer hijllickt, die sie
dat hij sijn hijliixvorwerden laet besegelen ende bebriven
bynnen jaers, want die hillixlude na den eersten jare
daer neet van tugen dorven, sij en wyllent doen Ende
desgelikes sal men doen van den gescheitsbreven
S 46. Item weert saeke dat enich man ofte wijff kynder to-
Kynder

^ ^ \' guet Ie be-

samen hadden, ende dan oere enich storve, ende de dan wijsen.

to live bleve ende hijlicte weder, so sal hij sijnnen

kynderen hoer goet bewisen bij den vrenden bynnen

veertien dagen daerna, dat hij gehijllickt hevet; dede

hijs neet, hij geit der stat vyer pont, indeen dattet den

scepenen gecroent wort *). (21.)

§ 47. Item weert saeke dat ymant verkrege een kynt Kynt.

bij eenre eenlopenre maeget ofte wijff, so sal

de man de vrouwe helpen uut den ses weken,

off hijt vermach; ende so sal die vrouwe oft

maget dat kynt na den ses weken holden een

jaer, ende tendes den jare so sal de man dat

kynt een jaer holden, ende dan voert elck

jaer to holden, thent dat kynt to sijnenjare

cornet. (37.)

§ 48. Item welck poerter breket des heren coer, de geit den
heeren hondert
Schillinge. (5.)

1) Bij § 153 en § 154 werden de voordeelen voor man en vrouw uitgebreid.
Wij zagen reeds, dat het in strijd met het landr. van Veluwe was, maar overeen-
komstig het Zutfensche recht. In Deventer kende men ze ook; zie
Dümbars
Kerkel. en wereltl. Dev., dl. I, blz. 171, en het stadrecht deel 3, titel 2, art. 16.

2) Sij en ■willent doen, al willen zij het doen.

3) Hijliixvorwerden, en gescheitsbrieven, meestal maechgescheyden geheeten,
werden door huwelijksvrienden of dedingsluiden van beide zijden bezegeld, en
hadden dan de kracht van gerichtelijke akten; landr. van Veluwe, cap. XXVII, art. I.
Het was gewoonte in Elburg, dat men daarvan afschriften mocht nemen, voor-
zoover men er belang bij had; zie de uitspraak op blz. 153.

4) Voor deze bepaling zal later § 143 in de plaats zijn gekomen.

-ocr page 92-

Voert so gebide wij al onsen poerteren off de poertefS-
(recht) genieten wyllen, bij veertich ponden ende bij
oere poerterscap, dat gbiement varen sal myt voerrade
in enigen munten, daer hij geit brenckt oft haelt, coept
off vercoept, dat wandelbaer is, uutgesesecht mijns heren
munte van Gelre ; ende oeck mede dat ghimant coepen
off wysselen sal quaet geit, voert uut to geven, onder
ene pene van veertich ponden ende daerentendes in
onser stat raet neet to comen, beholdelick mijnen heren
van Gelre sijns rechts; ende deen man en wylt de scepene
van deser saeke niet verantwoerden (20.)
a. Item weert saeke dat enich mynsche sloge ter banck
ungeve vleisch, de geit der stat een pont ende daeren-
tendes bynnen enen jare neet gheen vleis ter banck te
slane. (10.) d. Oeck weert saeke dat ymant ongeven
vyss opter vyssmerckt to coep brachte, de brueckt vijft
Schillinge. Ende weert dat sij van den merckmeisters
myt horen ongeven vysch gewiest worden opter bruggen
bij Gert Drullincs huys ende des terstont dan neet en
dede, dat were om een pont, also dicke als dat geboerden.
Ende ghien burger en sal togersvisch copen bynnen
der vriheit, de hij ter Elborch weder ve(r)der vercopen
wyl; hij sal twe malen mede ■ holden, bij II pont.
Item weer enich man off wijff, de dobbelde off krey-
beckte off even- off- mys reden bynnen onser stat vriheit
van onsen burgeren, de geit der stat sess pont, ende de
weert van den huys geit der stat sess pont, van den gasten
alsowel als van den burgeren, dat sij bynnen vrijmerkede
ofte buten. Dan men mach spelen omme een gelach mit
schiven op énen dach tegen énen man, to wynnen off
to
Verliesen ten hoechsten om twe olde blenken; also-
veer alst verdrinken in énen gelage, ende neet ander
gelagen an den vrouwen off te done, bij ses ponden,
alse vOirss. is. (43.)

a. Desgelikes weren enige knechte de boven twelff jaeren
weren, de dobbelden, de wyllen de scepene sess pont
nemen ofte den olders ; malck sie, dat hij sijnne kyndere

Münte.

§ 49-

Ongeve. § 50.

§ 51-

Vysch
copeii.

Dobbelen.

52.

Dobbelen, S Cï.
kahrtespul ^
oft anders.

1) Verantwoerden. verdedigen, beschermen, als blz. 52, noot 3.

2) Togersvisch; vgl. blz. 61, noot 7.

3) Alst., als zij het.

-ocr page 93-

8t

also dwinge, dat se des neet en doen. b. Ende weer daer
yment, de mummede ofte crusemunte \') om geit, dat is
der stat om een pont.
c. Ende niemant sal myttet quaert-
spul spuien nergens om, als bij twe ponden
§ 54. Ende weer oeck saeke, dat ynich mynsche in der stafP""™
de putten vullede, ofte in de beke worpe wagene ofte
karen off holt, myt voerrade , dat were bij nachte ofif
bij daghe, de geit der stat tyen pont. Ende se beteren
de luden horen scaden totter scepenen seggen. (47,
b.)
§ 55. Voert sijnt de scepenen overkomen: wan-Puuen^ma-

neer men putten uut den gronde van nijes
maeket, so sullen alle dygene daerto gelden,
dy in dat vierdel wonen, daer dy putten
staen. Meer wanneer men dy putten lappet ,
so sullen dat allene gelden, die tusscen den
naesten stegen wonen, van den put gelegen.
§ 56.
a. Item nymant en sal sijnne vriende in de kerke laeten rn de karck
graven; tensij bij oerlofif der kercmeysteren, bij X olde
schilde. Ende weer daer yment, de sijnne vrende in de
kerke wolde graven, dat is to verstane : op dat coer to
graven om vier olde schilde, ende in dat cruyswerck van
der kerken om twe olde schilde, ende achterwert van
den cruyswerck in de kerke om II olde schilt, der kerken
te vollenste mede to tymmeren. (71,
a^ b. Ende we ene
sarke op sijnre vrende grafif legen wyl, de mach de stede
beholden tot der vrende behoeff Ende de sarke
sullen se leggen bynnen jaers, ende de graven to floren
bynnen achte dagen na der groven ; meer ofte sij de
sarke bynnen jaers neet en leeden, so weert eiken
mynscen gelike na daerin to graven, alsoveer alst onbe-
sarket is, om alsovole gelts, als voirss. is. Ende also
mennich grafif, also mennich geit voirss. Ende de

1) Crnsenumte, kruis-of-munt speelde.

2) Bij de opsomming van al deze spelen in de beide laatste bepalingen denkt
men aan hetgeen
Tacitus van de oude Germanen zegt: »Aleam (quod mirere)
sobrii inter seria exercent, tanta lucrandri perdendive temeritate, ut cum omnia
defecerunt, extreme ac novissimo jactu de libertate et de corpore contendant,"
enz.;
Germania, cap. 24.

3) Vierdel, een der vier deelen, waarin de kruisvormig gebouwde stad verrleeld is.

4) Laf pet, hersteld.

5) Over het erfrecht der groeven in de kerk handelen de artt. II —V van het
ii» kap. der Gereformeerde willekeur.

6

-ocr page 94-

82

graven sullen sij graven bij den kerckmeisters ; dede
ymant daerenboven, dat were der stat omme tien olde
schilde. (71, b.)
§ 57. Item voertmeer sowyllick onse burgere ofte ynich mynsce
testament geven off besetten, des de erffgenamen neet
volgen en wyllen, de mach geven den tienden pennick
van al sijnnen gueden, ende deen tienden penninck sal
hij keeren an den armen ende in godeshusen, alse be-
hoerlick is, uutgesecht Sunter-Nyclaeskerke mach men
geven, dat den schepenen redelic dunckt wesen
§58. Item weert saeke, dat enige doestere erve ofte enige
huyse koften bynnen onser stat ofte vriheit van der
Elborch buten oerloff der scepenen, dat were den koe-
per bij verlis der erves ofte des huses
§ 59. Item weert saeke dat ynich mynsche perlement off kijff

1) Bij den kerckmeisters, op aanwijzing van de kerkmeesters.

2) Indien de erfgenamen de vermaking goedkeurden. gaven zij vaak hunne
toestemming bij de wilsbeschikking: zie het testament van
1508 bij Van Olden-
liARNEVELD, blz. 32 en 33. Art. VII van kap. 12 der Ger. willekeur verbood
het vermaken van onroerend goed: »Van onroerende Goederen en werd niet by
uiterste wille gedisponeerd, maar die deselve aan iemand geven wil in het gehee
ofie met voorbehoud van de Tugt ofte anders, die moet dadelijk voor twe Sche-
penen gerigtelijk daar van opdragt ende afstand doen, ten ware sodanige dispositie
geschiede tot voordeel van den armen deser Stad." Dit middel van overdracht
met voorbehoud van vruchtgebruik of behoud tegen eenen kleinen tins werd ook
vroeger gebruikt, om onroerende goederen te vermaken. Zie Bijl. LXIII. In
1624
werd bepaald, dat dit voor twee schepenen moet geschieden, volgens art. I van
kap.
9 der Geref. willekeur: »Zederd den jare 1624 den 6 April en mogen gene
transporten van onroerende goederen in het geheel, ofte van den eigendom alleen,

met behoudinge van de Tugt ofte ter contrarie -- anders als Gerichtelijk

voor twe Schepenen geschieden, ende dat sulks voort geprothocolleerd werde."
Met verbod van dispositie bij uitersten wil van onroerende goederen is eene der
weinige bepalingen van de gedrukte willekeur, die sedert het vaststellen in
1636
en het drukken in 1719 hare kracht verloren hebben, want bij de Ordonnantie
op de Testament-maekinge in
V Quartier van Veluiven over AHodiate ongereedc
goederen
van den 28«" April 1711 {Gr. Geld. Plac.-h., dl. III, blz. 166—170)
werd het vermaken van onroerende goederen toegestaan. Het is hier misschien
de plaats, om op te merken, dat het recht omtrent het verkoopen van erfenissen
in Elburg en Zutfen niet gelijk stond; immers in de laatste stad was in
1440
bepaald, dat niemand eenig »versterfï, erftaell, off schout op onse burgere copen
noch vercopen en sali" (
Pijnacker Hordijk, blz. 117, § 23), terwijl te Elburg
niet alleen blijkens de stukken in Bijl. LXIV voorkomende, in
1390 eene erfenis
was verkocht, maar men ook eene akte van verkoop eener erfenis van
1485
aantreft; zie Bijl. LXV.

3) Ook volgens het Landrecht van Averisscl mochten kloosters geen vast goed
verkrijgen;
dr., blz. 503 en 504.

No. testa-
ment.

Cloester.

Karck-
lïoeve.

-ocr page 95-

S3

maekede tusscen den kerckhove ende Beernt Luttiken
huse ende Jacob Vresen huse, off op der stat huys, de
stadthuyss.
geit der stat twivoldigen koer.

§ 60. Item desgelikes weer enich mynsce, de perlement off
kijff makede op der Cruysbruggen tusscen Evert de
hackers huys ende Johan Johanzoens huys ende Dirck
Mettezoens kynder huys ende Johan van Ganges huys,
dats oeck der stat omme twivoldigen kuer.

§ 61. Oeck desgelikes weer enich mynsce, de perlement off
kijff makede op der bruggen, daer men de merket op
hoelt, tusscen Aelt Egbertzoens huys ende Henrick Toer-
nemakers huys ende Johan Hoppenbrouwers huys ende
Heyn Oems huys , dats oeck der stat om twivoldigen
kuer

§ 62. Voert weert saeke, dat enich mynsce scelafftich off
kijffachtich worde tegen den anderen, daer de stat
bruke in verscenen were, dat mogen de scepenen in-
wynnen, off se wyllen, dat sij gesoent off neet.

^ 63. Item weert saeke bynnen onser stat een brant opsloge, Brant.
sodat daer de clocken om geslagen worden, ende onse
burgeren daerto liepen myt reescap totten brande
dinende, als ledderen, emmeren, topben, etc., sowy
dan wat verlöre van den rescap in den brande, dat
solde de betalen, daer de brant eerst ontsenget ende
opslaet.

§ 64. Voertmeer en sal ghien weert, noch weert-

dynne, noch nyment, in taverne hierbinnen
der stat bier tappen, noch bier laeten drin-
ken , nadeen dat de clocke des avents geluit
is, bij 11 lÈ; noch nimant daer langer drinken,
noch blieven int huys, van onsen burgeren
ende inwoenres, elck bij I ffi.

§ 65. Voertmeer en sal gien biertapper bynnen on-

ser stat mynre mate hebben dan mengels,
cannen ende quaerten Bonscer maten, de
geteykent sijnt, ende elke maete daerna, bij
twe ponden.

1) Deze bepaling is zeker oud: de hierin genoemde Alt Ecberts, Henric

Toernemaker en Heyne Oem komen voor onder degenen, die in 1393 bij de

verbouwing hofsteden ontvingen.

2) Vgl. met de 3 laatste bepalingen I, § 40 en § 57.

-ocr page 96-

84

.Molt. § 66. Item weert saeke dat ynich brouwer molt ter molen
sende ongewegen, off bier uutgeve, dat men tappet to
kope, dan bij der stat gesuoren drage(r)s, dat is der stat,
so dick ende mennichwerve als dat geboert, om XL pont,
ende den tappers om XX pont, ende de dat bier dragen,
om vijff pont, ende den mullers om XL pont
^ 67. Oeck sijnnen de gemene scepenen overkomen ende heb-
ben gewolt, dat alle degene, de eeck brouwen,
sullen hoer molt laten wegen, gelick ander brouwers,
bij XI/ pont; ende wes se dan selven tappen, sullen sij
in de sijse leggen , ende geven van elke tonne also-
vele ter sijsen, als den tappers van horen bier doen,
bij alsulke bruke, als daerto staet
B.ver ^ 68. Voertmeer en sal nymant wijn, noch butenbier hierbyn-
nen verkoepen to tappe, hij en gae eerste an den bur-
germeister ende laten hem dat setten *), als bij IIII pont.
§ 69. Ende de scepenen sijnt overkomen, dat eiker

aem wijns, alse Rijns wijn, bastert®), Romenie")
ofte dergelijken sware wijnen sullen terexsijsen
geven een Beyers gulden, ende ander lichte
wijnen, alse Poeytou, Gaskongert, Paelgette
ofte dergelijken, sullen van eiken aem geven
een horentgis-gulden.
§ 70. Ende weert saeke, dat ynich brouwer hierbynnen byer
verkofte, dat men uutvoeren sal; dat en sal nymant
opsetten dan de gesuoren drager«, als bij II ponden.
Meer alsolange alst onverkoft is, so mach de brouwer
sijn bier selven opsetten sonder broeke.
i 71. Voertmeer weert saeke dat ynich tapper sijnne

exsijse neet en betaelden bynnen XIIII dagen
daerna, als de olde burgermeisteren offgaen
endede nijen burgermeisteren angaen, so sullen
se ghien bier indragen, se hebben hore sijse
betaelt, alse van elck vat drce olde Vleemsce;

1) Vgl. § 134.

2) Eeck., azijn.

3) Tn de sijse leggen ^ in cle belasting betalen.

4) Seiten, den prijs bepalen.

5) Basiert., zoete wijn, rozijnenwijn; Kimaen i. v. Bastaerdwijn.

6) Romenie; zie over dezen en andere wijnen uit dien tijd Van Hasselt,
Arnh. Oudh., I, blz. 98 en 99.

7) Opsetten., het zelfde als setten in de noot 4.

r

-ocr page 97-

85

desgelijkes ghien brouwer brouwen, hij hebbe
sijn exsijse betaelt, elck bij X tó.

§ 72. a. Item weert saeke ymants bier indraget, om to tap-
pen, dan bij der stat gesworen dragers, dat were der
stat om X pont.
b. Voert een ygelick tapper de sie,
dat hij volle mate geve, bij dreen ponden, ende we dat
melt de sal een pont hebben

§ 73. Voert so en sal nyemant neringe noch am- Burger te

bocht doen bynnen onser stadt, noch der
stat meente gebrueken, hij sij burger,
tenzi bi oerlof der scepen, bij X ponden.

§ 74. Voert elke mynsce, de bynnen onser vriheit neringe doet, Maihe und
de sie, dat hij rechte ghewichte ende mate hebbe, ende nö.
eiken mynscen dat sijne geve, onder deer bruken, de
daerop steet ende tobehoert; ende gymant en sal ge-
wichte hebben, se sullen gerechte wesen*), ponde, halve
ponde, vierdelponde, ende sullen van metale off loede
wesen, bij X pont. So is to weten, we dat to licht
uutwecht, sal gebroken hebben an de kuermeisters vijff
pont. Ende ist dat se daervan neet en scheiden®), so breken
se der stat oeck vijff pont. Ende we gevonden wordet,
dat sijn gewichte to licht were, de geit der stat tien pont.

% 7K. Item voertmeer en sal nyement cledere off <J\'"eyn

\' werppen.

onrenlike dinge wasscen in der beeke off ner-
gens in der stat graven, off storten onrenlike
dinge op der beke off buten der Westpoer-
ten ofte der Oesterpoerten; ende daer en
sal ghiment gienreley dinck warpen in der
statt gravene off opt ijs, bij enen ponde.

§ 76. Voert en sal gien burger enige gaste guet weiden int
Goer®), bij tien pont.

§ 77. Voertmeer doen onse scepenen gebieden, dat nymant im coir.
beesten sal slaen int Goer, hij en sij burger ter Elborch

1) IVe dat melt; aanbrenggeld of delatura was reeds in de oude volksrechten
bekend;
Grimm, blz. 655 en 656. Zie ook § 79 en § 80.

2) Vgl. eene bepaling op blz. 66 en 67.

3) Der stat meente, de gemeenschappelijke weide der burgerij; vgl. § 76 en § Tj.

4) Se sullen gerechte wesen, die niet goed zijn.

5) Daervan neet en scheiden, daarmede voortgingen.

6) V Goer, het heerenveld, dat de stad in 1336 van Reinald II had gekregen:
zie blz.
13.

-ocr page 98-

§ 78.

86

ofif \') hebbe daer gresen off waringe bij alsovoele
gelts, als de gresen weert sijnt, ende bij den beesten,
de daerop sijnt.

Item nymant sal gaen schenken voer enen
kraem, dan vaeder ende moeder, suster ende
broeder, oemskyndere ende moeyenkyndere,
vier de naeste naburen ende de gevaerlinge ;
ende de ghiene so nae vrunden niet en heb-
ben , moegen sess andere vronden in de stede
nemen mytten anderen, als voirss. is; ende
dede imant daerboeven, de geit der stat
IIII pont

Item weer enich man de des anderen wylligen ofte ander
bomen houwede buten sijnnen oerloff, dat is om twe pont,
ende we dat melde, solde hebben dat ene pont; behol-
delick den heren sijns rechts.

Oeck weert saeke dat enich mynsce der stat rieken hou-
wede, ofif wylligen ofte vrede ") breken oft houden, ofif
graven vulleden, dat were der stat om tien pont, ende
we dat melt, de salt halfif hebben.

a. Ende alle degene, de bijlanges der stat wege gelant
sijnt, daer dy graven die stat van tobehoert, die den
graven wyllen laeten vreden\'\'), die sullen die eerde op der
stat wech sceten; deden se anders, dat were der stat om

^ 79-

Houwen.

§ 8o.

Rieken.

Gelant bij-^ 8l.
langs der »
stat wege.

1) Sij burger ter Elborch off, deze woorden zijn later ingevoegd.

2) Gresen off waringe; waarin een gres, het recht om eene koe te weiden,
van eene
waring onderscheiden is, is mij niet bekend.

3) Gevaerlinge zullen bloedverwanten van vaderszijde zijn.

4) Later werd dit opnieuw gepubliceerd, doch met eenige wijzigingen : .»Onse
scepenen doen gebieden, dat ghymantz voer den kraem gaen sal, dan vaer ende
moder, susteren ende broeders, ende susteren- ende broederskynderen, ende oems-
ende moeyenkynderen, ende vier van den naesten nabueren; ende de ghene sodanige
vrunden neet en hebben, moegen bydden soer [j«V] anderen goeden vrunden in
de steede; de daerenboeven dede van de ingangers sali gelden vyer pont, ende
den craemheer vijf pont; ende sullen neet langer teeren dan den eersten avent,
daer mede oflfgerekent bij deselve broeke voirss." (L. 9, n». 47. 1», geschreven
met de hand van Johan van Holthe, die op het einde der 16e eeuw secretaris te
Elburg was.)

5) Kicken zullen rekken zijn, waaraan men het een of ander ophing.

6) Vrede, paalwerk, dat tot afsluiting dient, zie blz. 13, noot 4.

7) Die den graven wyllen laeten Vreden, die de sloot willen laten uitgraven )
Vreden beteekent in den regel met paalwerk omringen, doch oorspronkelijk alleen :
door afsluiting beveiligen, en dus ook met eene sloot of gracht omringen. Die
beteekenis heeft het in § 135; zie het daarbij aangeteekende,

-ocr page 99-

87

tien pont. b. Voert laeten de scepenen weten alle degene,
de an der stat wege gelant sijn, datter niement en bouwe
ofte en spade, dan de gesworen gegaen hebben, bij
X pont.

S 82. a. Item weert saeke yment des anders hoenderen neme Hoenderen

^ . ^^ . nemen.

ofte offsloege, ofte visscen neme uut kaeren off uut korven
off uut ander netten bij dage, dat is der stat om IIII
pont, ende bij nachte, dat is om XX pont off wat de
scepenen van hem hebben wyllen. Ende deen weert ofte
weerdynne, daer men se koeckt off eet, dats oeck om
vier pont.
b. Ende daer sal nymant ganse oflf enden
houden bynnen der stat vriheit, bij een pont

^8?. Item weer enich man, de den anderen verwete van Twyste te

• verwijlen.

twiste, die de scepene gesoent hadden, m welkoer stede
dattet were, de geit der stat II pont. (17.)

§ 84. Item weert saeke dat yment were, de sijnne koer gebro- jjl^g®*"

ken hadde tegen de stat, ende kroende hij dat yment, i

de voer den koer bede, hij were van buten off van J

bynnen, de den scepenen voer den kuer beden, de geit ;

der stat X pont. (27.)

§ 85. Voertmeer so sal uut eiken huse bynnen der muren, Waken.
daer roeck uut geet ende daer men vuer in holt, ene
waeke gaen

§ 86. a. Item weert saeke dat ynich mynsce den anderen te mu omechi
onrechte pende ofte de panden weerde, de daer dan vel- pantkeren.
lich inne worde, dat is der stat om vijff pont, beholdelick
den here sijns rechts
*). b. Ende weert saeke dat ymant
sijnne pande weerde van der stat kuer ofte re(n)ten ene-
werve, anderwerve, dordewerve, telken om tien pont
ende voert wat de scepenen van hem hebben wyllen. (31.)
c. Ende weert saeke dat yment, hij were burger ofte g?st,

1) Gesworm; zie IV", § lio, en het daarbij aangetee kende.

2) Vgl. V, B.

3) D. i. uit elk huis, dat tot woning dient, zal beurtelings iemand eenen nacht
waken; vgl.
105 en hiervoor blz. 65.

4) De zin dezer bepaling is: wanneer iemand eene peinding, d. i. den rechts-
ingang voor liquide schulden, had gedaan of daartegen pand gekeerd had, dan
zoude die partij, welke in het ongelijk werd gesteld, als boete 5 pond verliezen,
behoudens het recht van den heer. In Zulfen gold het zelfde, doch was de boete
slechts op
i pond gesteld; Pijnacker Hordijk, blz. 12, n». 31. Eveneens op de
Veluwe, waar de boete
4 pond bedroeg; landr. cap. XIV, art. 15.

-ocr page 100-

giene pande en hadde, de moegen se penden an hoer
lijf, off se wyllen \').
§ 87. Item weert saeke dat yment voer sijnne broke voervloc-
tich worde, ende hij weder in die stat queme, sowe dat
de husede ofte hovede ofte eten ofte drinken geve, dat
were der stat om tien pont, alsovake als se dat deden.
- § 88. Oeck weert saeke dat ymant heymelic en wechvaren wolde
bij dage ofte bij nachte, de deen voerden off tsine en
wech holpe brengen, dat were der stat elck omme tien pont.
3. Item weert saeke dat ymant der stat schoter \') ynich
goet ondreve ofte neme ofte verboede to schutten,
dats om twe pont Desgelikes sal de ene burger den
anderen doen.

vanscapen. § 90. Voertmeer so en sal nymant hyer uuter stat off in der
vriheit, scape inende uut lo weiden driven van dat cleyne
meentgen voert an Dorenspick to ende so voert omme \'\'),
als eiken trop bij tween ponden ende den scoters hoer
schotinge

91. Item weert saeke dat daer banken verstorven, so sal de
banke erven op den olsten soen; ende were daer ghien
soen, so mach de olste dochter, solange als se ongehilckt
is, de banke holden, ende als se hillickt, so sal de man
hoer een banck werven. Ende voert mogen de scepenen
mytten banken myt versterven dat ordeniren na horen
besten goetdunken, ende de geven ende keren, daert
hem belieft sonder ymants bekronen

Bancken i
der
karcken.

1) Het komt mij voor, dat deze bepaling strijdt met het slot van § 33, waar
verbanning werd bedreigd tegen degenen, die voor hunne breuken geene panden
konden geven; beter zouden zij in de eerste willekeur passen bij §
35.

2) Schoter., hij die de op anderer gronden rondstrijkende dieren vastzette, in
Arnhem »scheuter" geheeten (
Van Hasselt op Kiliaen i. v. Schutten en Arnh.
oudh.,
11, 204—207), in de Graafschap »schaeter" (Geref. landr., tit. XXII,art. i.).
Vgl. met deze bepaling art. 8 van cap.
XXXVI van het landr. van Veluwe.

3) Ondreve., ontvoerde.

4) Verhoede., verhinderde, zooals ook in de uitdrukking »dat God verbieden moet".

5) Pont; dit is veel later veranderd in: stadtgulden.

6) De ene burger den anderen; ieder mocht ook zelve schutten en het dier be-
houden , totdat de schade, die het hem aangedaan had, vergoed was. Hierover
handelt caput XXXVI van het landrecht van Veluwe.

7) Omme., later veranderd in ommegaens.

8) Schotinge., het loon voor het schuiten.

9) Dit bankenrecht gold nog geruimen tijd: 24 Januari (15)98 werd hieromtrent
het volgende gestatueerd: j»Men sali de bancken na olden gebruick na afsterven

Ant lijfl te
penden.

Voirvluch-
lich.

Affler uyt.
varen.

Scheler
ondriven.

-ocr page 101-

89

§ g2. Ende weert saeke, de jaer ende dach uut der stat voere ^^J]^^™
mytter wone, de banken ofte steden hebben in der ker-
ken, de banke ofte steden moegen de scepenen geven
eenen anderen, we dat se wyllen.
§ 93. Voertmeer so en sal ghyment sijnne banke ofte
steden^^Banckejj^

veranderen in der kerken, tensij bij der scepenen oerloff.
§ 94. Voert sijnt gemene scepenen ende raet overkomen, dat
nymant van onsen burgeren ofte inwoenres sullen koe-
pen vri goet, bij bruken des wylkoers \').
§ 95. Voertmeer weert saeke, dat yenige vrende
mytten vaeder off mytten naesten vrende
des kyntz — off de vaeder daer neet en
were — des dages als dat kynt geboren is,
off des dages daerna, wyl gaen drinken in
taverne, so sal ellick mynsce neet meer myt
um verdrinken in een gelach —ende anders
dan ghine gelage myt om to holdene — dan
enen gosseler dede daer ymant boeven,
dat were om I ffi
§ 96. Voert so en sal gien man noch vrouwe enen kynde to
pyllegave geven opter vonten meer dan dre olde Jannes-
braspennyngen, ellick bij vier pont \'). (51.)
§ 97. Voertmeer daer een kynt geboeren is, daer
en sal men in dat huys ne ghiene cost doen
des dages off bynnen den ses weken bij
_ VI ffi.
(SO).

wetler van de kercke mit gelde vernywen, dan niet meer darvan geven dan telckens
22 stuver". (Verwilceuringen ende arresten der schepenen,
zie blz. i); ook nog
eene bepaling in het gedrukte stadrecht heeft er betrekking op: »De Successie
ende ErfTenisse is in de Stad en de Vryheid in allen dele, gelijk deselve is na
Landregte van Veluwen, uitgesonderd de Banken in de Kerke, van dewelke na den
ouden Willekeur andere successie is geweest, maar sijn deselve voor eenige jaren
gemein gemaakt, ende raag niemand nu meer eigene banken hebben". (Kap.

1) Dat deze bepaling in het hs. Feith weggelaten is, zal zijn, omdat zij reeds
§ 38 voorkomt.

2) Off indien.

3) Gosseler; eene Overijselsche munt; P. O. van der Chijs, De munten der
7toormalige heeren en steden van Overijssel.
De waarde was 8 plakken. Racer, IV, 327.

4) Vgl. I, § 58.

5) Dit werd later opnieuw gepubliceerd, als volgt: »Voert ghebieden onse scepe-
nen, dat nymantz sijne vrenden ter pyllegaeve meer geven sali dan dre olde Jo-
hannes-braspennyngen bij de broeken voirss. [d. i. 4 pond, want deze publicatie
volgt op die, welke aangehaald is in noot 4 van blz. 86], al na uytwijsinge
onser stad wylkoet,"

-ocr page 102-

Vereken. ^ gg. Vocrtmeer so en sullen gien verken omme de strate
gaen, dan de dre maerscalken sullen tosamen een
verken hebben, ende Sunte Antonis sal een verken
hebben gaende, bij een pont alsovaecke die schoters
de verken schutten. Ende nymant en sal verken koepen,
de hij om de strate laet gaen. Ende ellick verken, dat
geschut wort, ofte ellick schaep, sal geven I klimmer
99. Item de gemene scepenen sijnt overkomen, dat wanneer
ymant sijnne peerde nutsleet®) ind bij de wege bijster
let loepen, ende dan bij nachte in der lüde lant sprin-
gen ofte op de meen loepen, als daer hoey wast, so
sal men van elck peert een pont der stat ende den
scoters dubbelde scotingen geven
weyden. § loo. Oeck sijnt de gemene scepenen overkomen, dat nymant
dat over ofte der stat wege weyden sal dan bij oer-
loff der burgermeisteren; (is) dat bjj nachten, elck peert
een pont der stat, bij dage een Vleemsche placke, ende
den schoters hoer schotinge
vreen, sioe-§ loi. Ende nymants sal den anderen schade doen van weyden,
de bij melkanderen gelant sijnt, hij en hebbe eerste
sijn lant gevreet ofte gesloet
vuertmck. ^ 102. Item weert saeke dat hyer bynnen onser vriheit enich
versterff gescide ende ymant van buten hyer geërft worde,
de en sal de erffnysse nyet antasten, hij en hebbe enen
vuervanck gedaen \'"), als alsulke scult ind testament to
betalen, als diegene gemaect heft, daer hij de erfnysse

1) Maerscalken, paardenartsen en ook geneesheeren in ruimeren zin, wanneer
men aan sommige heiligen dien titel geeft, zooals aan St. Rochus van maar-
schalk van de pest, en den hier genoemden St. Anthonis van maarschalk van de
roos;
Kiliaen.

2) Klimmer; voor deze munt laat Van der Chijs ons weder in den steek;
de waarde blijkt uit de op blz.
34 vermelde lijst van daggelden van het ver-
graven der haven in
1443, waar men in het midden leest: »Hiernaest sulle wij
geven
XXII dimmer voir de gulden;" later nog: »Hiernaest wille wij den
graveren geven
VIII dimmer voer ene dachuere."

3) Untsleet zal zijn afrijdt.

4) Bijster, wild.

5) Schotinge, zie bl/. 88, noot 8.

6) Vgl. § 156.

7) Over, oever.

8) Gevreet ofte gesloet, met eene afsluiting of sloot voorzien.

9) Vgl. § 155 en het daar aangeteekende.

10) Enen vuervanck gedaen, borg gesteld; J. Pronck: Opmerkingen over het
landrecht van Veluwe en Veluwenzoom,
blz. 142.

Van peer-
den
te soutien.

-ocr page 103-

91

van meent to boeren ind jaer ende dach rechts
daeroff to plegen dede hij des neet, hij geit der stat
veertich pont

§ 103. Voertmeer daer en dode is, de sal men bynnen vier-
tien dagen begaen daerna, dat hij gestorven is, hij
sij olt off jonck. Meer kynderen, de bynnen sess jaeren
sijn, daer en sal men giene kost aen doen, datsij
bynnen huys ofte buten, bij een pont.
§ 104. Voertmeer daer een dode begaen is, daer en

sullen neet meer luede totten huese gaen eten
dan twyntich vrouwen van onsen burgeren bij
tyen ponden. Ende we deen dode dan angaet,
daer en sullen myt hem neet meer gaen eeten
in een huyss dan XVI mannen van onsen
burgeren; genge ymant daerna sytten,datis
eiken man om een pont. (44.)
§ 105. Item de gemene scepenen sijnt overkomen: alle de-
waken.
gene, dy neet en waken, sullen der stat een pont
gelden, ende allikewel sal hij weder waken
§ 106. Oeck sijnt de scepenen overkomen, dat recht, men vuer
Hecht vóir
den bou begonnen heft, dat mach men voert ten ende bouw.
uytsliten, gelick oft uut den bou were
§ 107. Voert sijnt gemene scepenen overkomen: weert dat
ymant van uutheemscen luden den anderen gerichtliken
yet bekande, ende den schuiten den gebode, bij mijns
heren boeten, burgen to setten, dede dy schuldener des
dan neet, so sal dy schulte mytter stat knechten den
man toeven ende setten hem in den toeren bij dat Suste-
renhuys ter tijt to, dat hij burge gesettet heft.

1) Méént to boeren, wil beuren.

2) Vgl. § 119. In 1534 beval hertog Karei de stad, van zekere vreemde erfgenamen
geene borgen te eischen, maar met cautie in geld of hunnen eed zich tevreden te
stellen; Bijl. LXVI.

3) Allikewel, niettemin.

4) Vgl. § 85, en blz. 65.

5) D. i.: eene zaak, die vóór den bouwtijd begonnen was, mag men voort-
zetten, alsof het buiten den bouwtijd was. De bouw werd volgens de Geref.
willekeur, kap. I, art. III, gerekend van St. Margaretha
(13 Juli) tot 15 Augustus;
volgens art. IV echter konden sommige dringende zaken ook gedurende dien tijd
aangevangen worden. Ook in andere steden, als Zutfen en Arnhem was er ge-
durende den bouw vacantie; in Vlissingen tijdens de haringvangst; zie
Van
Hassei.t,
Arnh, Oudh.. II, 178-182. Vgl. het vonnis hierachter op blz. 125
en 126.

-ocr page 104-

92

§ io8. Item wanneer hyerbynnen enych Camperman ene
saeke gemachticht worde vuer twe scepenen, daer sal
elck scepen van nemen een mengelen wijns ; ende
weert saeke een Camperman hier een huys hadde to
verkopen gerichtliken , daer sal elck burgermeister, de
daerover syt, hebben vijff stuvers; want se onsen bur-
geren dyt alsus genomen hebben

§ 109. Item de scepenen sijnt overkomen, wanneer hierbynnen
een erffpant verkoft wort, ende dat de keerse den slach
gyft , so sal elck scepen, de daer gerichtslude over
sijnt, hebben een oirkonde, dat is een olt Johannes
Burgonsen braspennynck \'\').

§ 110. Voert weert saeke dat ymants mysdede myt woerden
off myt werken, dat in dessen wylcoer neet genoemt
noch gekoert en is, dat wyllen de scepenen richten
ende kueren na oeren vijff synnen ende goetdunken

1) Een mengelen wijns; wijn was oudtijds het gewone middel tot betaling der
gerichtskosten, waarvoor later de waarde van een mengel, een kan, enz. kwam.
Zoo luidt eene »Memorie van gerichtsjura, als andere onkosten in saken des
convents tegen Willem van Haeften," van omtrent
1570 (L. 3, n». 85 L.): »In
den eyrsten: uutleydunghe tegens Ilaeftens inleydungh gedaen, den richter gegeven
een olde schildt und een kanne wijns, und gerichtzluden elck een mengele wijns,
und den schriver een ourt olde schildes und een mengele wijns vant teykenen,
und den volmechtiger van die uutleydungh gehadt voor sijn gerechticheyt een
kanne wijns," enz. In de Geref. willekeur vindt men hiervan nog sporen; art. V
van kap. I luidt: »Die tot de Saturdagen niet wagten wil, mag ook alle werk-
dagen het Gerigt willigen met een mengelen wijns voor ieder Schepen ende den
Secretaris, namentlijk vier stuivers voor \'t mengelen," en in kap. 3, art. XIV
leest men, dat voor eene ontsate den scholtus »betaald sal worden een mengelen
wijns: namentlijk vier stuivers daar voor." Zie ook het tarief der salarissen in de
reformatie der landrechten van Zutfen, tit. XXIII, en vgl. G.
Du.mbar, Analecta.,
deel II, Dedicatio, f". *3 met de noot.

2) Deze bepaling schijnt een represaille-maatregel tegen Kampen te zijn
geweest.

3) Ende dat de keerse den slach gijft; het veilen bij kaarslicht bij den execu-
torialen verkoop van onroerend goed gold nog tot
1838 volgens de artt. 707 en 708
van den Code de Procédure civile; vgl. II. de Groot, Inleydinge tot de Hol-
landsche regtsgeleertheyt
boek III, deel 14, § 30.

4) Oirkonde — een — braspennynck; tot een zichtbaar teeken en klaar bewijs
ontvingen zij een klein geldstuk, elders werd daartoe wel een stok gelegd. (Land-
recht van Drenthe, boek 2, art.
52); oirkonde beteekent oorspronkelijk niets
anders dan: getuige (
Grimm, blz. 858). Vgl. Racer, VII, 41 en 42.

5) Na oercn vijff synnen ende goetdunken; het zelfde w.it men te Zutfen heette:
na oeren meester redelicheyt (
Pijnacker Hordijk, blz. 38, n". 132). Zie ook
Matthaeus, De jure gladii^ blz. 462, en Mr. L. P. van de Spiegel, Verhan
deling over den oorsprong en de historie der vaderlandsche rechten,
enz., blz. 98 en 99.

-ocr page 105-

93

§111. Item onse scepenen sijnt overkomen, dat onse stat sal
boren van de Amersfoerder wagens eenen vvochey\') off de
weerde, solange se van onsen burgeren wechgelt nemen

§112. Voert sijnt burgermeistere, scepenen ende raet over-D^l^ep™«»
komen: weert saeke tot yniger tijt scepenen off raet
geboet worden opter stat huys bij enen ponde te komen,
de dan neet en quemen, de verboren een pont; ende
dat pont sullen de burgermeistere dan in der tijt van
stonden aen invvynnen ende alleen leggentot behoeff
der scepenen; ende weert dat sij dat also neet en deden,
so sullen de burgemeistere dat selven gelden, ende so sal
men hem dat pont korten an oer pencie *), als men nije
scepenen kiest; ende des en sal men hem nyet laeten
Actum anno dusent IIIF ende LXXVIII des Dinsdages
post Bonifacii episcopi

Dyt selve punt hebben burgermeistere, scepenen
ende raet geconfirmeert op Sunte-Peter- ende Sunte-
Pouwelsdach \'\') anno etc. XCII".

§113. Voert sij(n)t de gemene scepenen overkomen, dat een
igelick sal twewers recht holden in sijn termijn, dat hij
burgermeister is, bij twe ponden, elck burgermeister
een pont

§114. a. Item burgermeistere, scepenen ende raet sijnt optennesscnjvera
dach van huden eenpaerliken overkomen, dat hoer ge-
sworen scriver hebben sal van eiken ordel, dat men
dinget
Vuer gerichte twe Borgoensce wytstuvers off de
weerde daervoer voer sijn loen. l>. Ende voer
schade schae ende
ende schuit sal men ja off neen seggen, sonder ordele
daerop to dyngen Actum opten eersten Wonsdach
in der Vasten anno Domini etc. I.VII.

1) IVochey, eene kleine muntsoort; Van der Chijs, blz. 140.

2) Dit schijnt ook een represaille-maatregel geweest te zijn.

3), Alleen leggen, afzonderen.

4) Pencie, saLiris.

5) Laeten, zie blz. 6i, noot 6.

6) Des Dinsdages post Bonifacii episcopi, 30 Juu\'.

8) St.-Peter- ende St.-Pauwelsdach, 29 Juni.

7) Vgl. § 126.

9) Wat in § 114, /), bepaald wordt, schreef ook de Saksenspiegel, 11, 3, § 3\'
voor. Het was te Zutfen in 1450 bepaald;
PijNACKER Hordijk, blz. 143, | 20.

10) Opten eersten Wonsdach in der Vasten, 11 Februari.

-ocr page 106-

94

§ 115. Ende een ygelick sal sijn ordel bij syttende gerichte ofif
opten selven dach, dat hij dat dynget, laten bescriven \'),
indien dat hem de scriver daerto ledigen mach ; ende
weert de scriver neet ledich en weer, so salt bynnen
den tween naesten dagen daerna gescien. Ende die neet
en let scriven, gelick voirss. staet, de sal twe pont
gelden. Actum anno etc. LXXII.

A.

Magenaes. § 116. Voert sijnt de gemene scepenen myt den burgeren over-
komen , dat alle vleis, bier ende magenaes , daer
gekoft ofte verkoft wort, sal wesen pentber scholt
Actum anno etc. XIX.

B.

Goeten § 117. Voert sijnt de ghemene scepenen overkoemen, dat twe

repariren.

ofte dre van den naesten naburen de goeten , de doer der
stadtt straete hynneloepen in der beeken, weder maeken
sullen torechte, als se tot inyger tijt gebroeken sijnen;
ende de ghemene naburen, de daerdoer weteren, sullent
helpen betaelen, wes dat kost. Actum des Saterdages
na Sunte Mathias apostell anno etc. XXVII.

C.

weeiiden § 118. Die gemeene schepenen hebben geordineert und gesloten,
genieten. dat de eene burger tegen den anderen den bow soe

wall genieten sullen, als die vreembde \'man tegen den
burger et e contra
Erffhues. §119. Item dat een uutheymsch, soe hij alhyr tegen een erfif-
hues gesynnende een action tho intentiren ader idt erfifhues

1) Laten bescriven, d. i. in het gerichtssignaat laten inschrijven.

2) Indien dat hem de scriver daertoe ledigen mach, zoo de schrijver daartoe
den tijd heeft.

3) Magenaes; Schrassert en Goris vertalen dit door esculenta et potulenta;
zie glossa II van den laatste op cap. XI, art. 4 v.in het landr. van Veluwe. Vgl.
de bepaling onder V, K.

4) Het zelfde bepaalde het landr. van Veluwe t. a. p.

5) Des Saterdages na Sunte Mathias apostell, 2 Maart.

6) In § 106 zagen wij, dat alleen aangevangen zaken gedurenden den bouw-
tijd voortgezet mochten worden.

T

-ocr page 107-

95

tho defendiren, sali gehalden wesen, vooryrst enen
vuervanck myt een thominnesten oft twe geërfifde burge
tdoon und den erffhues tho verburgen vuer alle toeval-
lende accidentiën, de sych yn den erffhues thodragen
und begeven muchten
§ 120. Ingelijcken soe eine den andere maenen ader penden

wold schulden halven, so sali de crediteur gehalden wesen, tgeven.
den schuldenar sijn schulden affschriften tgeven, indien
de schuldenar sulckx van hem furdert. Decretum &
ordinatum octavo Augusti anni XV^ LVI.

D.

Pand-
kerungh
tdoen.

§ 121. Die schepenen hebben geordonniert, dat diegoene ge-
pendet werden, die sullen panden geven oft hair panden
uuth der handt keren, und sullen ghiene panden keren
muegen myt inleggonghe van gelde in den gerichtz-
handen. Actum am sesthen Julii anno XV^ tsestich

E.

122. Op Suntte-Pontianusdach anno XV^ acht en veertigh
sijnnen burgemeisteren, scepenen ind rhaidt overkomen
ende eendrachtelijcken gesloeten, dat burgemeisteren elck

\') Vgl. § 102. Als toepassing zie men het vonnis op bU. 147. In 1551 kon
zekere Lubbert van Winssem geene borgen vinden; waarop zijne tegenpartij een
voorordel verzocht, dat aleer hij te antwoorden gehouderi zoude zijn, Van Wins-
sem genoegzame borgen moest stellen, met overlegging van een afschrift eener
uitspraak in gelijken geest van het Elburgsch gericht d.d. 1532. Daarop wendde
Deventer, waar de aanlegger schijnt gewoond te hebben, zich tot Zutfen, als de
»overste hooftstadt der stadt van der Elborch," met verzoek om aan Elburg te
berichten, dat men in een gelijk geval in Zutfen met de cautio juratoria zoude
tevreden zijn. Zutfen schreef eenen brief in dien geest; doch deze had nog
niet het gewenschte gevolg, want het volgende jaar schreef het Hof aan Elburg,
dat het de cautio juratoria voldoende achtte en niet in strijd met de Elburgsche
plebisciten. Zie de stukken hierover in Bijl. LXVII.

2) Het verbod van »inleggonghe van gelde in den gerichtzhanden" is vreemd.
Het Zutfensche stadrecht in art.
5 van tit. lo verlangde, dat men bij pandkeering
betaling zoude doen of betaling bewijzen; eveneens het landr. van Veluwe, cap.
XI, art. 5, waarbij J. Pronck in zijne Ofmerckingm, blz. 38, aanteekent, dat
betaling doen is het deponeeren van de som, die men meent schuldig te zijn
in handen van den scholt. Dit betaling doen nu schijnt hier verboden te worden.

3) Suntte-Pontianusdach, 19 November.

-ocr page 108-

96

in sijne tijt sullen vorderen ende inmaenen all alsulck
bruecken, als in hoiren IX weecken vervallen ende ver-
bruecket sijnnen; ende sullen dairvan hebben ende ge-
nieten die helffte van die ingeforderde bruecken, ende
die ander helffte sullen sij dair neerleggen tot behoift
der stadt. Ingevall sulcks neet en gescheden bynnen
oeren negen weecken, offte ten langesten sij die vurss.
bruecke niet in en maenden, eer die navolgende burge-
meisteren wederom offgaen, so sullen sij die halven
bruecke, in oire tijt vervallen, selves uyt oeren eygen
buedell, mit offganck der navolgende burgemeisteren, dair
neerleggen in der stadts handes, als vurss.
Sullen noch dairentendens oire accijse maicken ende
sommieren, ende, ingemaent, dairvan mit oiren offganck
rekenscap doen den gemenen scepenen, dair tsamen
present wesende. Ende weell van den scepenen sich
alsdan absentierde bueten noitsaiken, sali van den pre-
senticn versteken wesen, als sulc.x altijt int scependom
sedich ende gewoentlick is gewest. (11.)
Item wanneer dair eenige occasio offt oirsaicke infalt,
de men bereysen moit, idtselve sal die bequeemste
burgemeister in der tijt bereysen, tot sich dairtho ne-
mende ende verkesende ene uytten scependom, well hem
belyfft. Ende dieselve, nu uytgekeest, sali sonder weder-
seggen medetrecken. Ende wederom tho huys komende,
sullen sij elck hebben voir oiren moyte ende onlust
eene taicke wijns , ende voir oier peert een hornss-
gulden

1) W-\'^c//, wie.

2) Eene taicke ■wijns., eene maat wijn; zie blz. 92, noot l.

3) Met deze bepaling zal men vooral op het oog hebben gehad het brengen
en halen van eene zaak ter hofvaart, of van een ordel in eene andere stad, en
het rondreizen met den drost om in de gerichtsbanken te zitten
(omsittcn geheeten)
volgens de artt. 11 en 12 van cap. I van het landr. van Veluwe. Hierover vindt
men van de hand van den secretaris Feith de volgende bepalingen, op tweeërlei
tijden geschreven:

»Item wanneer ymant van onssen scepenen mit den drost ommesydt, sal hebben
van de halve sydt der bancken voir sijn peert XXV stuvers Brabants, voir sijn
lijfT XII stuivers Brabants.

Anno LII iss verdragen, dat dieghene, die ommesydt mitten drost, sal hebben
van de halff sydt voir sijn peert XXV stuivers ende oich voir .lijn lijflf XXV stuivers.

(L. 22, n". 6\\.)

123,

rm

-ocr page 109-

97

§ 124- Voert is te weten, dat men de zWonsdaegs den ge-
menen scepenen zall laeten boenbij den eet in oiren
mont\'), ende wye alsdan, bij den eet in oeren mont
geboit, niet en queme, ofift uytbleve bueten noitsaicken,
ofift sonder oirlofF van den burgemeister in der tijt be-
geert, sich niet vernoitsynnendé deselve sal men
alsdan holden ende achten alsse meneget^)

§ 125. Item des Saterdages sal men de gemene scepenen laeten
boeden, bij een pondt. Ende datselve pondt sullen die
burgemeisteren in der tijt van den uytgebleven infor-
deren bynnen den vurss. tijt, ofif selves dair neder leggen
als vurss. is.

§ 126. Item die burgemeisteren sullen ten mynnsten eenmaill
gemeen recht holden bynnen oiren negen weecken, ofift
II maill so vere idt noedich is, etc.

§ 127. Item wanneer de gemene scepenen eetwes mit malkan-
deren overkoemen offt uytrichten, so sall absens ter
selver tijt dairinne consentiren ende die handt dairan
holden; ende dairna gevraicht, sal hij seggen: „Wes de
gemene scepenen gesloeten ende vuer guet beraempt ofït
gedaen hebben, dat belyevet mijn mede, ende dat
hebbe ick mede gedaen\'"; ende sall niet seggen: „lek
hebbe dair niet bij gewest", ofift: „Ick weet dair neet ofif",
sich dairvan onschuldende ofift uytscheydende \'\')

% 128. Voert sal nymant etwes uytten scependom kallen ofift
uytbrengen dat heelbair is.

§ 129. Ingefall ymant van den scepenen anders, dan in dese
II leste puncten begrepen is, doende befonden worde,
de sal men holden alsse menedich, ende uytten stoill

1) Boen, ontbieden.

2) In oiren mont; zie blz. 51, noot 4.

3) Sich niet vernoitsynnende: geene geldige reden van verontschuldiging, of over,
macht aanvoerende; in Zutfen waren vier geldige
noitsinningen: ziekte, bedevaart-
gevangenschap en heerengebod;
Pijnacker Hordijk, blz. 99, §30; op de Veluwe
drie: lijfsnood, watersnood en heerengebod; landr. cap. IX, art. 5.

4) Meneget, menediget, eenen meineed gedaan hebbende.

5) De laatste woorden van deselve tot het einde zijn doorgehaald en daarbij
geschreven: pro qualitate rei et circumstantiarum servandum.

6) Deze bepaling zal § 113 vervangen hebben.

7) Sich — uytscheydende, zich van de andere afscheidende.

7

-ocr page 110-

98

des raitz to blieven ende nummermeer dair wederom
in te komen.

§ 130. Voert sal men der stadt gelden bewaren in die kyste
van tween sloeten, ende dair sullen die rentmeisteren
ende die secretarius elck ene sloetell off hebben; ende
sullen ghien gelt ontfangen offt uytgheven, offt sullen
bij den anderen wesen.

§ 131. Item nymant van den scepenen sullen schencken op
der
Stadt kosten, dat mit consent der burgermeisteren
ende gemenen scepenen.

§ 132. Voertmeer sullen de stadtboeden offt -dienars ghiene
renthe noch enige accijsen bueren; dan en yeder, die
schuldich is, sali selves komen ende brengent opt huys
an denghenen, dair behoirt, etc.

§ t33. Item die dyenars sullen neet korten noch enich bor-
ghen maicken op der stadt accijsen bij oren eet ende
verlyss oirs dyenstes.

Actum quibus supra.

Ffeytenss, no*.
\\Met een monogram.]

F.

§ 134. Die gemene schepenen kennen vür recht, dat diegoene,
die angesproeken sijnnen, vuer dat sij haer molt niet
laten wegen hebben, sullen voor de brücke, derhalve
verbrueckt, bij sonnenschijn bürge tstellen luyt der
willechuer oft sullen sych myt haer eender handt
bij sittender gericht tontschuldigen gehalden wesen,
alsdat sij haer molt laten wegen hebben. Lata decima
Februarii

1) Bij sonnenschijn; omdat vanouds de gerichten, slechts zoolang de zon aan
den hemel was, gehouden werden;
Grimm, blz. 813 en vlgg.

2) Myt haer eender handt; zie blz. 6g, noot 2.

3) Deze keur is geschreven met de hand, die de vonnissen van 1555 tot
1562 schreef.

4) Vgl. met deze bepaling de §§ 66 en 67.

-ocr page 111-

G.

S 131;. Anno Domini XV^ XXXIIII den eersten dach Februarii Tegen-

^ ^ vrede.

sijnnen burgemeisteren, scepenen ind raet mit den ge-
menen borgeren overkomen ende eendrechteüjcken mit
malkanderen gesloeten, dat dieghene lant in die vrij heit
hebben, ende datselve voirvreden, dair ghien vrede tegen
gescheden, de mach alsdan over tegenvrede claegen an
den burgemeester in der tijt; so sall de burgemeister
den gesworen dyenar bevelen, dat die beclaichde na-
buer tegenvrede doen sal bynnen XIIII daegen; ende
weert saicke dat hierentusschen ghien tegenvrede en
gescheden, so sall de burgemeister den graeven bestae-
den, bij bruecken, gelijck die dijckgreve die tegenvrede
in Oestenwolde bestait. Actum ut supra\').

§136. Noch sijnnen de gemene scepenen mit den XII burgeren
verdraegen ende gesloeten: weert saicke dat enich man
boeven sijn echte vrouwe een kyndt maickede, de ver-
brueckt die stad XL pont, so dyck ende faick idt ge-
scheden. Actum anno XV" XXIX op Alresylendach «) \').

§ 137. Noch ist in voirtijden verdragen, alsvurss., weert saicke
dat ymant overspull mit enigen persoenen bedreve ende
neet van laeten en wolde, als hem ene wete van der
stadt wegen gescheet were, ende dairenboeven bevonden
offt mit geloifflijcken luyden overthuegt worde, so sall
de manpersoen de stadt gebrueckt hebben XL pondt,
als vurss., ende de vrouwpersoen de tonne draegen
inde uyt der stadt te gaen, ende dair niet weder in te
komen, tensij bij consent ende oirloff der scepenen.

H.

Up Paschmandach *) anno LXV.

§ 138. Sint die gemeine schepen overgekomen, dat diegeene,

1) De zin van deze bepaling schijnt te zijn, dat wanneer iemand zijn land
door eene sloot wilde omringen, en zijn buurman daartoe niet mede wilde wer-
ken, de burgemeester het maken van eene sloot kon aanbesteden, en den laatste
daarvoor eene bepaalde som opleggen. Vgl. blz. 86, noot 7, en het vonnis
hierachter op blz. 145 en 146.

2) Alresylendach, 2 November.

3) Deze bepaling komt hierna nogmaals voor onder § 157.

4) Paschmandach, 23 April.

-ocr page 112-

100

die in der vrijheit buitendijcksche landen vorweiden, die
landen begraven und vreden sullen, und korten, wat ydt
hem kostet, den lantheren an die pacht.

I.

Am Sondage post .Bartholomaei anno LXVI.

§ 139. Hebben die gemeine schepen ordinieret, dat alle die-
gene , die einiche dienstboden offt wachterschen int
sieckenhuysz brengen, dieselvige sullen underholden mit
kost und wachtinge vierthien dagen lanck buithen der
siecken schade. Und alsdan tendens dien vierthien dagen
so sullen sie öinen öir lohn geven van dem halven jair,
dair sie in sindt, und dairmede van die underholdung
entslagen sijn; ydt were dan, dat sick iemandt wider
mit sijnen dienstboden offt wachterschen verbunden und
ein ander verdrach gemaket hadde, dairna sie sick als-
dan then beiden siden richten mögen. Off oick ge-
börede, dat die siecken binnen den vierthein dagen
afflivich wurden, so sullen diegene, die die siecken
daerin gebrocht hebben , dem gasthuisz tho öir quota
bethalen tho dien sesz nafolgenden weken tho, Voirt so
sali niemandt einiche siecken int gasthuis brengen , offt
hij sali erst die gasthuismeisteren dairumb anspreken
und dairmede eins werden , wo hij sick mit der under-
holdung und wachtung und anderen dingen holden sali.

J.

§ 140. Item de gemene scepenen hebben gegunt denghenen,
die schaepen holden, sullen oiren scapen mogen drijven
uyttet ene lant in dat ander lant; ende in wat lant sij
die scapen drijven offt brengen, dair sullen sij solange
in blieven, als dair weyde in is; ende sullen in elck
lant een huisgen holden sonder sloeten, off die dienars
sullen de sloten dairoff breken. Actum prima Martii
anno XLVIII.

§ 141. Item de gemene scepenen sij(n) geaccordiert, ende een-

1) Sondag post Bartholomaei, 25 Augustus.

-ocr page 113-

drachtelicken gesloeten, dat men die schutten, de olden
ende die jongen , der stadt huyss openen ind gunnen sal,
wanneer se scheten; ende sullen moegen drincken accijse-
vrij II last biers, Sonnendags voir Pinxteren te begyn-
nen ende enen halven last Onsser-Lieven-Frouwen
nativitatis naestvolgende; in anderen tijden sal den
schutten dat huys gesloeten wesen; ende wes se meer
drincken, dair sullen se oiren accijse off geven. Actum
den XI dach Aprilis Ende geschede dairentendes
vechtonge offt enige onroste onder hemluede, dair der
stadt bruecke an gelaten (?) [ ] in-

gelijck [

K.

§ 142. Item soewaer man ende vrouwe tesamen in echt-
scappen sitten ende echte kyndere hebbn , stirft de man,
soe is die moeder der onmundiger kynder mombersche,
alsoelange als sij in weduenstoel sit.

§ 143. Een man ende een vrouwe, die echte kynder tesamen
hebben, stirft de man of die vrouwe, welck van hem
levende blijft, wil hem die verandersaten , die sal dair
sijnen kynderen oer guet bewijsen bij rade der kynder
mage aen beyden sijden, eer sij bijslapen, in oirkonde
scepenen

§ 144. Item een man, die der kynder vader naiste maegh is,
die sal der kynder momber wesen mit recht.

§ 145. Item een momber en sal geen onmundige kynder
berichten buten den gemeynen magen aen beyden
sijden.

1) Hier is boven geschreven: dat noch (?) de olde.

2) Hier staat boven: assumptiouis.

3) Deze zin is doorgehaald en met latere inkt hel volgende er achter gevoegd.

4) Hier is het papier afgescheurd.

5) Eene soortgelijke bepaling vindt men in het op blz. i vermelde convoluut.

6) Verandersaten, van staat veranderen, gewoonlijk hertrouwen; Racer,IV,
193 en 216; landr. van Veluwe, cap. XXIX, art. 7; geref. stadr. van Zutfen,
tit.
29, art. I.

1) Deze bepaling zal § 46 vervangen hebben.
8)
Berichten zal hier beteekenen; het bestuur voeren.

-ocr page 114-

§146. Item een momber sal die kynder antwordenden magen
aen beyden sijden, vrij ende loss, als die mundich sijn,
§ 147. Item een momber en mach der kynder guet nyet ver-
vechten noch verergeren.
§ 148. Item een momber sal die kynder in sijn huys ende in

sijnre cost hebben.
§ 149. Item men en sal gien momberscap vercopen.
§ 150. Item als die kynder XII jaer olt sijn, zoe moegen sij

ander momber kiesen
§151. Item een kynt, dat XII jaar oldt is, dat mach sijn guet
van sijnen geboren momber eysschen ende nemen, ende
mach enen anderen momber kyesen bij den scepenen,
soewyen hij wil, huden den enen, ende wanneer hij
wil, enen anderen; mer dat kynt en sal sijns guets ner-
gens uutgaen ende schiedet darenboven, dat solde on-
stantachtich wesen, ten queme bij enen hilick toe ").
§ 152. Item die momber noch gien man en mach des onmun-
digen kyndes erve ofte guet vercopen buten den scepenen.
§ 153. Item dair dat echte bedde schoert dair sal die man
of sijn erven to vordel hebben al sijn harnasch, dat tot
sijnen lijve hoert ende ses stucke cleeds, of hij se heeft,
soe tot sijnen lijve horen, die hij kiest, ende een twy-
voldige koevel een pair hosen twee pair schoen,
sijn tassche, ryem, messe, ende sijn zegel.

1) Atiiworäen^ teruggeven, overleveren; Nijhoff, I, blz. 209, noot 5, en ook
in dien zin bij
PijNACKF,R Hordijk, blz. 12, no. 31.

2) Vervechten zal zijn: door processen verteren.

3) Twaalfjarige leeftijd maakte volgens het oude Germaansche recht het kind
mondig, zoodat over hem gericht mocht worden en hij over zijn goed mocht be-
schikken. Daarop volgde later eene soort cura minorum, waarvoor de pupil tot
voogd mocht kiezen, wien hij wilde. Zie
Grimm, blz. 414 en 415; Eichhorn,
Deutsche St.- und Rechtsgesch., § 353 met noot c, en Einleitung in das Deutsche
Privatrecht mit Einschlusz des Lehenrechts,
§ 318; F. E. a Pufendorf, Obser-
vationes juris universi,
tomus I, observ. XLVIII.

4) SiJns guets — uutgaen, zijn goed vervreemden.

5) Ten queme bij enen hilick toe, d. i. behalve als hij huwde, wanneer hij
huwelijksvoorwaarden maakte.

6) Het zelfde was ook te Zutfen bepaald, doch de leeftijd daar op 16 jaar gesteld ;
Pijnacker Hordijk, blz. 35, § 123.

7) Schoert^ d. i. door den dood ontbonden wordt,

8) Koevel, kap.

9) Hosen, lees colsen,

-ocr page 115-

03

§ 154- Dair sal die vrouwe of oer erven tegen hebben to vordel
hairen truwelscat dat is de weerde van drien Engel-
sche nobelen, ende ses stucke cleeds, of sij die heeft,
horende tot horen lijve, die sij kiest, ende een twyvol-
digen koevel, een paer colsen, twee pair schoen, twee
hoeftdoeke, oer gordel, budel ende messe, dair sij da-
gelix mede to kerken geet

L.

§ 155. Voert weert sake dat enych man bij den anderen weyde,
ind een den anderen schade deede myt sijnen beesten
in des anderen lant,
Weickede den anderen eerst schade
doet, de is schuldich eerst de vrede to maken; ind
alsolanghe als enych man nyet ghevreet en heft, so
sal hij vur ghyne schaden spreken, want onse schepenen
en willen dayr ghien recht van holden *).

M.

§ 156. Item de scepenen sijnt overkoemen, dat de scoeters
van elck peert, se bij nachte schutten uytten lueden
lant ofte opten wegen, sullen hebben twe Brabantse
stuvers, ende bij dagen enen Brabantsen stuver; ende
sullen de peerde neet overgeven, se en hebben de
luede eerst aengesproeken, de se scaede gedaen heb-
ben; beheltlijcken ofte en naber peert uytten lande
spronge, sullen se eenvoldyge broeke hebben, sovar
se beveel van den nabuers hebben ofte daerover
kroenden. Actum des Saterdages post Convertionis
Pauli apostoli anno XXVII" «).

1) Truwelscat, bruidschat.

2) Met de beide laatste bepalingen vergelijke raeu § 45, a en b, en het daar
aangeteekende. Zij zijn bijna letterlijk overgenomen van de Zutfensche statuten
van
1400 omtrent de voordeden, waar voor hosen in § 153 colsen staat; zie
pijnacker Hordijk , blz. Si, noot 3.

3) Vrede, afsluiting.

4) Het blaadje, waarop deze keur geschreven, heeft waarschijnlijk vroeger
bij § loi gelegen, daar zij blijkens IV\', §
137 daarbij behoort.

5) Des Saterdages post Convertionis Pauli apostoli, 26 Januari.

6) Vgl. § 100,

-ocr page 116-

104

N.

§ 157. Anno etc. XXIX.

De gemene scepenen myt den twaleff burgeren zijnen
overdraegen, dat men in den vvilkoer sal setten : of enich
man boven zijn echte huysfrouwe een kynt makede, de
geit der stad XL pont. Actum op Alrezilendach

1) = § 136.

2) Hierop volgt nog:

»Item uyt een scepel roggen back men gemeentlick sessenvijfftich pont gebaucken
broets, uyt een scepel weyts XL pont weggen."

-ocr page 117-

IVb.

Willekeur und plebisciten der statt Elburcu

(Iis. Feith.)

De inleiding is de zelfde zonder de woorden „Int eerste.\'
I begint met „Int eerste" en is verder = § i, a.

I,

b.

2,

a.

4=„

2,

b.

3-

6=„

5-

4-

6,

a.

9—»

6,

b.

io=„

7-

8.

I2=„

9-

I3—«

lO.

14=«

II,

a.

11

, b.

12

13.

i8—„

14

19—•.1

IS

, a.

1) De paragraphen in de tweede kolom zijn de overeenstemmende van het
hs. De Geer. Op afwijkingen in de spelling en klaarblijkelijke fouten heb ik
geen acht geslagen.

2) Bij niet blijven is aangeteekend : »In margine exemplaris, unde haec descripsi
opinor: beloven., sed male; nam niet blijven aen de schepenen significat: rem suam
dijudicandam & decidendam non committere scabinis, illorumve sententiae non
acquiescere."

-ocr page 118-

io6

§

IS.

b.

21=1,

15.

c.

11

22=,,

15.

d.

23=: 11

16.

11

24=11

17.

a.

11

25=11

17.

b.

11

26=,,

18.

11

27=11

19.

11

28=,,

20,

a.

11

29—11

20,

b.

11

30=,,

21.

11

31=11

22,

11

32=,,

22,

b.

11

33=11

23-

11

34=11

24.

11

35=11

25.

a.

11

36=,,

25,

b.

11

37=11

26

11

38—1

27.

a.

11

39=11

27,

b.

11

40=,,

27.

c.

I\'-

41=11

28,

a.

ll

42=,,

28,

b.

11

43=11

28,

c.

11

44=11

28,

d

11

45=11

29,

a.

11

46=11

29,

b.

11

47=11

30.

11

48=,,

31-

11

49=11

32.

1) Bij sonder messe staat aangeteekend: »In margine exemplaris, unde haec
descripta
opinor: ultgesondert, sed male, sonder messe enim idem significat."

Bij buyten oirloff: »In margine ö/j«;?;-.- mett, itidemmale, proprius enim receptae
lectioni accedit, si legamus
bij den oirloff vel mytten oirloff, uti saepius infra."
\\0ok zonder deze glosse levert buyten m. i. eenen goeden zin op, wanneer men het
omschrijft door:
uitgezonderd in geval van.]

2) Hierbij staat: »Een keurbaer wonde word volgens har tog Carets Vhelusche
lantbrieff geachtet te
Weesen een wonde leedeslanck, vingerneegels-dyepe; volgens
den lantbrieff offte handtveste, den van Oldebroeck door Reinold, grave van Gelre,
a°. 1J2I besteediget, is een keurwonde die kneuckellang is ende nagelbreet,
Haec in
ms. in margine habebantur."

-ocr page 119-

107

§ 50-=^§ 33.
„ 5\'—« 35-

„ 52—« 36-

,, 53—, 37, a.
« S4=»
n, b.

SS^" 37, c.
„ S6=z„ 38.
V 57=« 39,
„ 58—, 39, b.
„ 59=« 40.
„ 60-:,, 41.
„ 61—, 42.
„ 62=,, 43, rt.

„ 63r=„ 43,

„ 64—,, 44-
„ 65=,, 45, a.
,, 66—,, 45,

„ 67—,, 45,
,, 68—,, 46.
,, 69—,, 47.

,, 70=« 48-

„ 71. Item niemandt sall ter munte geldt halen, noch bren-
gen , noch vercoopen , datt wanderwaar is, utghesecht mijns
genaedighen heeren munte van Ghelre; nogh sali coopen ofif
wisselen quaet geldt, voer uut to gheven, onder eene pene
van XL ffi, beholdelijck des heer sijns rechtens, ende dairen-
tendens in onser statt raett niet te commen

,, 72= § 50, a.
« 73=« 50, b.
,, 74=« SI-

„ 75. Item mitt ghienerlij spoelen moet men spuelen nogh
dobbelen, als bij VI tt, uuytgesegt mit schijven eens om
een gelach biers.

« 76= § 52.
« 77=« 53,
78=« 53, b.
« 79=« 53,
„ 8o=„ 54.

i) Deze bepaling versghilt van IV", § 49.

-ocr page 120-

io8

81 begint: „Item men putten utten gronde van nijes maicket,
soo sullen", en is verder =:; § 55. Op het einde staat nog:

„Actum Sabbato post Translationis Martini\') a°......"

82—§ 56, a.

83=,, 56, b.
84=--« 57.
8S=„ 58.
86=„ 59-
87=„ 60.
88=„ 61.
89r=„ 62.

63. Op het einde staat nog: „Ditt hebben de gemene
burgeren meede overgegeven. Actum Sab.\'" post Andrea
anno Domini .. 30."
9i=§ 68.
92=„ 64.
93=,. 65.

94—„ 66; het slot luidt: „om XL liber, die \'t molt onge-
weegen te huys brengen."

95nz§ 67; in plaats van „alsovele ter sijsen, als den tap-
pers van horen bier doen", staat er : „III aide Vleemsche,
allsoovuele als die tappers geeven van een tonne bier."
96—§ 69.
97=,, 70.
98=,, 71-
99=,, 72, a.
ioOz=„ 72, b.
ioi=„ 74.
io2=„ 73.
103=»
75-
i04=„ 76.
105=,, 77.
io6=„
79-
107—„ 80.

108. Item voirtmeer sall niemant ghienerley vischen in
karren , noch in korven setten in der statt graven , bij een
liber, alsoo ducke als sij dat doen.

1) Sabbato post Translationis Martini kan zijn 5—10 Juli.

2) Sab}\' post Andrea, 2 llecember.

3) Karren, lees kaeren.

Achter „guet" volgt nog : „off beesten."

-ocr page 121-

109

I09=§ 8i, a.

110-—„ 8i, Voor „gesworen" staat er „greswoeren" i).

111—j„ 82, a.
112=„ 82, b.
113=,, 83.
114—„ 84.
115=,, S5.

116 begint: „Item voertmeer, soo en sali niemandt hier
schapen uuter statt offt in der vrijheyt, in ende uuit to
weiden", en is verder z= § 90; met dit slot: „Dits mitten

burgeren avercommen op Saturdach post Pauli anno....."

ii7=§ 86, a.

118—„ 86, ö; in plaats van „renten", staat er: „der statts

renthen".

ii9=§ 86, c.

120—„ 89; in plaats van het laatste woord „doen", staat er:
„beholtelijck......."

121. Item voortmeer sali ghymant neeven den weert ende
ander lande, de geleegen sinnen binnen der vrijheyt, noch
aenvaeren mitt scheepen, off vische, offt neetten setten, dan
alleen uitt- en invaeren der statt haevene binnen der paelen
en niet te begaen der statts landen, als bij IIII liber.
I22=§ 87.
I23=::„ 88.
I24=„ 96.
I2Sr=„ 97-

126—„ 95; achter „gosseler" volgt nog het woord „biers."
127=„ 78; na „gevaerlingen" volgt: „ingefall de welcke
kranck van vrenden *), soo nae in den bloede, weeren,
moegen ses andere vrunden in de steeden maecken ende
kesen mitten nabueren ende gevaerlingen vurss.; dede dair
ymant booven, datt weer der statt om IIII liber."
i28=§ 103.

1) Hierbij is aangeteekend: »Opinor: gresvoertn., ita in margine ms." De
bepaling beteekent dan, dat men niet anders mag bouwen en spaden, dan de
grasvoren vroeger gelegen hebben.

2) Saterdach post Pauli kan zijn 30 Juni—5 Juli.

3) Ander., of an der.

4) Deze lezing is zeker bedorven.

-ocr page 122-

I 10

129—§ 104; achter de woorden „neet meer gaen eeten",
ontbreekt hier „in een huyss", doch na „daerna sytten" volgen
nog de woorden „tendens den sestien mannen vurss. in datt
huys". Aan het slot staat nog deze zin: „Ende desgelijcx soo
sail men doen, als de doode tegenwoirdich is des avonts
ofift des nachtes; meede daeges, als de doode begraeven is:
inde dett van den naesten vrunden, maegen inde zwaegers,
inden datt sij dair sijnt."

130— § 108. Na „mengelen wijns" volgt nog deze zinsnede:
„Ende weert saecke eenich Camperman dat gericht behoefif-
den, teweeten op Woensdach ende Saterdach als bueten
tijts to willigen, soll hij geeven den burgemeisteren eene
taicke wijns; ende weert saeeke dat een Camperman hier
een huys", enz.

I3i=§ 109. Aan het slot deze woorden: „Actum Sabbato
put Oculi 1) ao. XCIIII.

132. Item wanneer ymandt mit eenen andren in eenen vreede
steet, soowi den anderen ommogelijcke woirden geeft, off
een mes trecke, die bruecket niet meer dan op andre tijden;
meer de bloitwondt den anderen, de breecket de vreede
ende niet eer
I33=S 102.

134. Item anno Domini....... des Saterdachs op Palmavond

doe averdroegen de gemeene scheepenen ende rait, datter
ghiemant rogge ofif eenich saitrenthe sall vercoopen uitt
huysinghe binnen der statt van der EIburgh, de schepen
en willent niet vesten.
i3S=§ 98.

136 begint: »Item wanneer yemandt sijn peerden uutsleett"
en luidt verder als §
99, met deze woorden aan het slot:
Actum in profesto Sacramento anno Domini 88«.
137= § lOi en § iss 5).

138 begint: „Ooik sali niemantt dat ouver ofifte der statt

1) Sabbato post Oculi, 8 Maart.

2) De bloitwondt, die eene bloedwonde (dat is het zelfde, als eene keurbare
wonde in § 37 hiervoor) toebrengt; zie J.
Schrassert, Commentatio ad reforma-
tionem Velaviae,
ad cap. V, art. 2.

3) Vgl. met deze bepaling § 22 hiervoor (IV% § 15, en I, § 7.

4) /» profesto Sacramento , 4 Juni.

5) Zie de aanteekening bij IV>, § 155.

-ocr page 123-

111

weegen weiden" en is verder == § loo, doch voor „peert"
staat hier „beest".

§ 139. Item in profesto Omnium sanctorum\') a°. 88° sijnnen
de schepen avercommen, datt degheene, enz. als § 105.

„ 140. Opten i\'en Wonsdach in den Vasten anno 1467 sijnnen
de schepenen mitten gemeenen burgeren avercommen, datt
hair geswoeren schrijver, enz. als § 114,
a.

„ i4i=i§ 114, b, doch zonder de slotwoorden, die in de
vorige § zijn opgenomen.

„ 142—§ 115; voor „bescriven" staat er „scïirijven".

„ I43z=:„ 107, doch begint: Item op Maenendach op Willi-
brordi 126...®) sijnnen schepenen ende rait eendrachtelijck
avercommen."

„ 144 begint: „Item op Dincxdach post Bonifacii a°. 1478
sijnnen schepenen ende raidt avercommen" en eindigt: „Ind
des en sail men hem niet laeten. Dit vurss. punct hebben
schepen ende raitt geconfirmiert op St.-Peters- ende Pouwels-
dach anno Domini 14 XCII, doch is verder z= § 112.

„ 145 begint: „Item anno Domini.....LXXXVII op Saterdach

post Purificationis" sijnt de gemeene scheepenen avercom-
men", en is verder — § 113, doch voor „twewers" leest
men „tweewerff."

„ I46r=:§ III; op „de weerde" volgt nog „dairvoer".

„ I47=v 106.

„ 148 begint: „Item dat banckenrecht in der kercken heeft die
olste soene.

Item weert saecke dat" enz. als § 91.
„ 149=: § 92.

„ iSO=„ 93-
„ 151=« "O.

„ i52=„ 116.

„ 153=,, "Z-

1) In profesto Omnium sanctorum, 31 October.

2) Op Willibrordi, 7 November.

3) 126 . .; dit is niet eene fout, bij het afschrijven door Bondam gemaakt,
maar kwam ook in het oorspronkelijke hs. van Feith voor; zie
Van Oldenbar-
neveld,
blz. 22 en 23, die het als een bewijs voor de oudheid der stad aan
voert. liet is echter stellig eene fout: raden kwamen eerst in het begin der 14e
eeuw op
(Van Spabn, Historie, blz. 424), en het Susterenhuys, waarvan hier
sprake is, schijnt pas in 1418 opgericht te zijn; vgl. blz. 30 en 31, en 32.

4) Op Saterdach post Purificationis, 3 Februari.

-ocr page 124-

112

§

i54=î

118.

155=,.

119.

156=,,

120.

157=,,

121.

\'il

158=«

122.

159—1.

123.

160=,,

124.

"il

161=,,

125.

11

162=,,

126. ^

11

163=,,

127.

11

164=,,

128.

11

165=,,

129.

11

130.

11

167=,,

131-

11

168=,,

132.

11

169—,,

133-

11

170=,,

135-

11

171=,,

136 (en

11

172=,,

137-

1-»

173=,1

138.

Descripsi Trajecti ad Rhenum d. i Julii anno 1773.

-ocr page 125-

V.

Verscholen keuren.

A.

Wij laten weten al onsen burgheren ende inwoenres ende
dieghene, die bynnen der stat van der Elburgh varen mit
waghenen ofte carren, de sie, dat se neet en ronnen langhes
die strate mit oeren waghenen ofte carren ; voert so sullen se
mit oeren waghenen ofte carren varen te voete, ende gaen
daerbij bynnen der stat van der Elburgh, bij enen ponde.

Los blad papier, liggende in het breukboek van
1444 bij het aangeteekende der zitting van 21
November, en geschreven met de zelfde hand.

B.

Anno etc. XXXI de gemene scepenen sijnen overdraegen,
men gyne enden in de grafft holden sal. Actum op Saterdage
post Bartolome! \')

Binnenzijde van den perkamenten omslag
van het Gerigtoboek van 1529.

c.

Om tho Zutphen een ourdell tbrengen, wat alsdan
noedigh is.

Die a^^geverdichde schepenen, om een ourdell tho Zutphen
tbrengen, sullen gnoochsatne certificatie medebrengen, myt der
schepenen eedt bevestiget, dat sijt niet wijs gnooch en sijnnen
twiesen, tselve sij tho Zutphen brengen.

1) Op Saterdaghe post Bartolomei, 26 .\\ugustus.

2) VgL IVa, § 82,

-ocr page 126-

114

Then andernn, dat dc twistige ader dingplichtigen parthien
beyden stillen btirge stellen , nyet vant gewijsde der van Zut-
phen tappelliren.

Then derden , dat men nyemant affschriftenn der geweesen
tho sententim tho Ztitphen geven sail.

Sic ordinatum et decretum Zutlianiae superioribus annis \').

Angesihen verloep des tijdtz vermytz desse ytzige duere
tijdenn und nhu ter tijdt as vuermails die terong meerder
kostet, hebben die burgermeisternn , schepenen und raith
dieses stadtz geordonneert, avergegeven und geslaeten :

Dat van nhu voortan, wanneer een ordell iho houfldc ge-
bracht und vandair weder gehaelt sali werden , een yeder
parthije, die des beruren sali muegen, elcke maell, sowall
int brenge as int haele, twe enckele Jochimdalers oft die
weerde daervan ynleggen sali, dairmyt die onkosten als van
terungh und reysonghe, des ordels halen, buetengedaen sullen
werden ; wes dan dair noch an entbreecke, datselve will diese
stadt dragen, daerbij leggen und betaelen. Decretum XXIIII
Julii XV^ soeven und vijftich.

P>rste blad van liet Liber sententiarum.

D.

Die gemene schepenen , angesyen die herbergsluden mit
impost mercklick beswaret, hebben denselven denselven ge-
consentieret und overgegeven, dat die tappers vor wijn- und
bierschulden und verteerden kosten sullen penden muegen,
nemlick wat seder den ersten Januarii
80 verteert is worden ;
alles tho ein wederseggen der gemenen schepenen. Geordonniret
am 13 Novembris 85

Liber sententiarum vórtr het laatste ordel.

E.

Item vant penden.

Item wanneer ymant pent, die mach penden ant ghene hem

1) De Zutfensche keur, waarvan men hier den inhoud vindt opgegeven, komt
voor bij
Pijnacker Hordijk, blz. 162, § 17, die haar tot de tweede helft der
i6e eeuw brengt. Zij is met de zelfde hand als de eerste vonnissen, en dus in
1551, geschreven; behoort derhalve tot het laatst van de eerste helft der lÊe eeuw.

2) Volgens IV», § Il6, mocht men reeds voor vleesch, bier en magenaas
penden.

-ocr page 127-

ï\'5

belie[fft] , ende dair de pender vermeent best mede bewaert,
ende irst mede ten ende moge comen. Ende wreel de panden
niet laten volgen wil, tghene de pender eyscht van den gue-
den openbair voirhanden staende, sal verstaen werden voir
pantkeringhe.

Item die gemene scepenen hebben dit vurss. mitten anderen
gesloeten den V Julii LUI.

Los blad bij de oorveeden in het Liber senlenfiarum.

F.

Juditium populäre, inceptum XVII Martii anno XVLVII
sub consulibus Ernesto Jacobi & Arnoldo a Arier.

Die gemeene schepenen hebben geordonniert und willent
allenthalven achtervolght hebben, dat alle diegoene. die haer-
der nerongh nootliche gescheiten und khomentschaps halven
uuthgereist sijnnen und wedergekhomen zijnde , sullen alsdan
dieselve evenwall dit gemene recht muegen genieten und mis-
gelden ; und öfter etzlichen weren, die sych versteeken oft
verborgen , sullen gleichfals nae endongh dieses gemenes rechtz
gehalden wesen up andere tijden voor recht tkhoemen, tho
antwoorden und id gewijsde voll tdoon.

Hyrbenevens sall eenyeder, die in dith tegenwoordige ge-
mene recht tho doon heft, sijn gedyngh tho boeke laeten
setten, oft die sumiger sali versteken wesen van sijn recht ende
die schepen willen daeraff ghyensyns sententieren. Hyr mach
sych een yeder nha weten tho richten. Actum ut supra.

Eerste blad van het Gemeen rechtzbouck van 1577.

I) Weel, wie.

Ui

-ocr page 128-

Kl
Jä«

Bclv "

1

IV"

-ocr page 129-

LIBER SENTENTIARUM.

Anno XV^ LI.
(1551 — 1562 EN 1580—1587.)

-ocr page 130-

.ïf!

: \'

\'à

•t.

1

"•Vi-:-- \' .
fe

% ■

ja-

-ocr page 131-

Item also Bele Cremers, de echte huysfrouwe van dove Dybbelt
Clais zoon, tot Campen woenachtich, gescholden hedde Wolter op-
ten Dijck, in der tijt burgemeister, to gerichte syttende, seggende,
dat Wolter vurss. niet weerdich en were, aldair to sytten; so Wolter
vurss. uytten gericht opgestaen was, seggende: «Sijn ick dair niet
weerdich to sytten, so stae ick op ende gedencke des to verantwoir-
den», ende Bele dieselve woirden terstont verhalendeendeseggende:
«Ick meent so niet; ick mene, ghij sijt partijch dersaicken»; ende so
dan nu Wolter mit Bele vurg. der woirden halven voir gerichte ding-
plichtich geworden; hebben de gemene scepenen dairop gekant ende
verclaert:

Dat Bele alsulck tvoirden opelick voir den gerichte wederropen
solde, byddende Wolter, dat hij hoir datselve omme Godes wylle
vergheven wolde.

Heft dairom Bele alsulck scheltwoirden wederom in oeren hals
gecloppet , seggende, sij hadde sulck woirde onverdacht gesegt ende
durch haesticheit, und dat sij van hem anders niet en wuste dan alle
frommicheit ende alle weerdicheit, belangende so wel des ampts des
raetz, als sijner dagelixer conversatiën.

Actum den XXVI Augusti a°. LI.

Vur Wyllem Zander zoon ende Ernst Jacob zoon, sceiienen bynnen
der stadt EIburgh, hefft Bele Cremers alsulck scheltwoirden, tweten
van Nelle van Aeckens rekenboicken ende ander karten hebben
beschuert, ende ander naseggen, als sij Garit Ottensz. overgesacht
ende gescholden hadde, wederom in oeren hals gecloppet ende ge-
segt, dat sij van Garit niet en wuste, dan dat hij eerlick ind from were.

Actum ut supra.

Ordf\' off men sal geholden wesen, to kennen offt ontkennen
alsulcke woirden, als hij tegens yemant gesproken mach
hebben.

1) Verhalende, terugnemende.

2) In oeren hals gecloppet, eene eigenaardige uitdrukking voor: herroepen.

-ocr page 132-

120

Also Dyssemar Coep zoon ansprack ter kontscap, om der wairheit
getuychenisse to geven, Bart Frusselman, ende Bart Frusselman dair-
tegens acciperende; kennen de gemene scepenen vur recht:

Dat Bart Frusselman sal niet geholden wesen to tuegen van.alsulcken
woirden, gegaen in den coep, die bescreven zijn ende dair wijncops-
luede over ende an gewest zijnnen; dan Bart sal schuldich wesen to
tuegen van alsulcke woirden ende toseggen, andragende den coip,
dair Dyssemar hem vur scholt gifFt; welck woirden Bart Frusselman
mit Dyssemar allene op Nunspeter kerckhoff solde geholden hebben;
off Bart sail vervallen wesen in alsulcker scaeden als Dyssemar op hem
bedingt hefft, weert dat Bart an tokomeiiden Wonsdage nietenquame
ende sachte dair van die wairheit.

. Actum den XIX Aprilis, praesentibus id temporis Arnt to Bocop,

de olde, ende Peter van Apeldorn, burgemeisteren in der tijt. Jan
Garrit zoon, Wolter opten Dijck, Henrick Brinck, Jan Wijnberghen,
Arnt van Arier, Arnt Heyman zoon, Arnt to Bocop, minor, ende
Bernt Dubbolt zoon.

Ordel van de werde van enen Philipsgulden tbetaelen.

In der scelinge tuschen Jacob ten Water mit sijnen consorten ter
eenre, anleggers, ende Bernt Condert zoon, verwerer, ter ander sijden;
den anleggers eyschende, dat de verwerer sal de dri enckel Philips-
gulden, XXV stuyver Brabants, off die rechte werde dairvur, vur den
gulden gerekent, als der stadt boick des vermeit, dairvur schuldich
wesen te betalen enen enckelen Philipsgulden off XXV stuyver valuert
oflft dairvur die rechte werde na inholden der stadt boick; de verwerer
sustinerende den vurss. inholt der stat boicks te moegen betaelen mit
lichten stuyver Brabants, gelijck hij tot nochtho betaelt hadde; ken-
nen dairop de gemene scepenen vur recht:

Dat Bernt Condert zoon sal van nu voirtaen betaelen na inholden
der stadt boick, tweten enen enckelen Philipsgulden, offt XXV stuyver
Brabants valueert, off dairvur die rechte weerde an gueden golden
ende sylveren paymente, vur elcken Philipsgulden te rekenen.

Actum den lesten Junii a°. LUI.

In der scelinge tuschen Cornelis van Wetten mit sijn susterkynderen,
anleggers, ter eenre, ende Styntgen, zelige Dyrck van Wettens nage-
laeten weduwe, mit hoir soen Jacob van Wetten, verwerers, anilerdeels;
na anspraick, antwordt, replyck, duplyck ende ander bewijse ende be-

1) Acciperende; waarschijnlijk eene fout voor: excipiëerende.

2) Wijncopsluede, dedingslieden, getuigen van eenen koop; Van Hasselt,
Arnh. Oudh., i, blz. loo.

3) Valuert, waarde; Winhoff, Landr. v. Av., dr., blz. 442.

m

-ocr page 133-

Scheidt, ten beyden sijden ingebracht, gevisiteert ende rijpelick dairop
geleth; wijsen den gemenen scepenen vur recht:

In den irsten, angaende den irsten artikel van den versterff van
selige Jacobgen, CorneHs\' vurss. moeder:

Wes Cornelis mit sijn susterkynderen bewijsen kan, den rechten
genoichsam, dat Styntgen mit Jacob vurss. noch onderhebben onge-
deelt, dair sij niet tegens ontfangen hebben, sal Styntgen mit Jacob,
hoir soen vurss., hem dairvan noch scheidinge ende delinge doen;

Opten anderen artikel van Albert van Dj\'rens afïgeloste rente, etc.:

Wes Cornelis van Wetten met sijnen litisconsorten bewijsen kan,
den rechten genoichsam, dat zelige Dyrck van Wetten ende Styntgen
vurss. van Albert van Dyrens offgeloste rente genoeten hebben, sal
Styntgen mit hoir soen Jacob vurss. tot hoir andeel tho wederom tot
profijt van Albert van Dyrens restitueren;

Angaende den darden artikel, van dat darde deel van alsodanich
guit, als in zeiige Dyrck van Wettens sterffdach gewest is, etc.:

Styntgen mit hoir soene Jacob vurss. sullen oprechte ende gelijcke
scheidinge ende erffuyttinge doen den anlegger.=, van alsulck erfï ende
guit, als dair was, do selige Dyrck vurss. levendich ende doit was;

Dan angaende de opdracht ende overgififte van den huyse ende
imboill des huyses, etc., in der stadt boick geregisteert ende be-
schreven :

Kennen ende holden de gemene scepenen alsulcke opdracht ende
overgiffte van weerden; beheltelicken, hebben zelige Dyrck ende
Styntgen eetwes totter tymmerarie van den huyse angelecht, dair Cor-
nelis mitten sijnen van sijn moeders wegen to gerechtiget weren, dat
noch ongedeelt is, sullen Styntgen ende Jacob vurss. wederom inbren-
gen ende tselve gelijckelick mitten anderen delen;

Opten IIII\'i«" artikel van den inventarium:

De verwerers sullen oprechtelicken to voertschijn brengen, allet
dair gewest is, do zelige Dyrck vurss. levendich ende doit was; ende
niet verswigen noch verholden to hebben, mit oeren ede bewaeren.

Actum den VI Septempbris a". LUI.

In der schelinge tuschen Beert Sprae ende Henrick Aert zoon mit
oeren litisconsorten, anleggers, ter eenre, ende heer Garit ende Garit
Loeffs zoon mit oeren consorten, veiwerers, anderdeels; na anspraick,
antwordt, wederantwordt ende alle andere bescheit, ten beyden sijden
ingebrocht, verhoert, gevisiteert, mit rijpen berait overlecht; wijsen de
gemene scepenen vur recht:

Angaende den irsten artikell, van zelige Jacobgen, Joachitn Loeff
zoon dochter:

r

Dat, nademail zelige Jacobgen in possessie gewest is bij oeren zeligen
bestevaders tijden, dair die verwerers Jacobgen oick selvest in gestalt
ende in gekent hebben, ende Goesen Loiff zoon, nu gestorven zijnde,

-ocr page 134-

122

op Jacobgen vurss. medegeërfft hefft, werdt dairomme dat kynt Jacob-
gen vurss. gekant medeërffgenaem, van bestevader ende -moeder,
wairuyt oick volgt restitutie der affgebuerden vruchten;

Angaende de scelinge van zelige Alijt Loeff zoon kennen de scepenen:

Nademail dat convent niet ontfangen hefft, können sij niet uyterven,
so oick bij dessen convente gebruyck is, ghien erffnis to ontfangen;

Van den anderen artikel:

So die anleggers den anderen artikel van de XVIII gulden laeten
vallen, suilen derhalven dairvan versteken wesen;

Angaende den darden artikel van de XIX gulden:

Die verwerers sullen den anleggers dairvan vestenisse doen, gelijck
zij geloefft hebben te doen;

Angaende den IIII\'"®\'\' artikel:

Gerrit Loefif zoon sal lien off versaecken, holange hij dat lant van
zelige Bartrudt gebruyckt hefft, sonder pacht dairvan gegeven thebben.

Opten V\'cn artikel vant bedde:

Her Garit Loeff zoon sal betaelen, so hij selvest gekent den ver-
werers sculdich te wesen; ende hefft her Garit yenige opspraick opten
anleggers, dair mach hij mit recht omme spreken;

Actum den XXVII Septembris a". LUI.

Voirordell, gewesen tuschen Peter van Apeldorn, anlegger, ende
heren Arnt van Doesburghen, alse pater, van wegen des conventes der
Susteren van Sancte Agnieten bynnen der Elburgh, verweerder.

In der schelinge tuschen Peter van Apeldorn, anlegger, ter eenre,
ende den pater, heer Arnt van Doesburgh, van wegen des Susteren-
conventes alhier, verweerder, ter ander zijden; naanspraick, antwordt
ende andere schrifftueren, ten beyden zijden avergegeven, dieselvige
gevisiteert ende rijpelick overlecht; wijsen de gemenen scepenen vur recht:
Kan Peter van Apeldorn bewijsen, den rechte genoichzam, dat id
erffhuys der guederen nu in questie, alhier ther ter Elburgh gefallen
is, so sal de pater vurg. van wegen sijns conventes vurss. Peter van
Apeldorn vurss. alhier antwordt geven; konde Peter des niet doen,
so remitteren ende wijsen die scepenen Peter vurss., mit recht to spre-
ken, voir den richter, dair dat guet onder gelegen is.
Actum op Gunssdach den XIIII Decembris LUI.

Van pantkeringe, van de doede hant herkomende.

Tusschen her Gerrit Loeff zoon, de gependt hadde Henrick Aert
zoon mit sijnen medeërfgenamen van sijns suster Bartrudt Loeff zoon
op verteerde kosten, etc.; kennen de gemene scepenen voir recht:

Nademmaill Henrick Aert zoon mit sijnen litisconsorten die erffge-
name zijn, ende derffnisse van hoiren suster Bartrudt Loeff zoon ont-

-ocr page 135-

123

fangen hebben, sullen zij desse V rijdergulden van verteerde kost ont-
kennen mit oiren eet, off contrarie bewijsen; wolden zij des niet doen,
sal her Garit vurss. sulx moegen doen, om volgens to gescheen, als
na rechte beboeren sail;

Angaende geleenden rijdergulden sullen dye verwerers dairvan moe-
gen genieten burgherrecht;

Dan angaende den daler van verjaerde pachten kennen die scepenen,
dair her Garit dairomme penden mach, alse pandtbar scholt, die ver-
weerders dairvur ther onschult moegen staen.

Actum et pronuntiatum decimo die Martii LIIII, Johan Gerrit zoon,
Bernt Dubbelt zoon, burgermeisteren in der tijt, Johan van Wijn-
berghen, Ernst Jacobsz., Arnt Heyman zoon. PeterReusser, Cornelis
Bigge praesendbus.

Bernt Wolters.

In der scehnge tuschen Bernt Wolters zoon, anlegger, ther eenre,
ende Grieta Hueckels, verweerdersse, ter ander zijden; na anspraick,
antwordt, verhaell ende wederantwordt, pachtzedule ende ander tuych-
nisse, ten beyden sijden ingelecht, verhoert, ende mit rijpen beraede
gevisiteert; wijsen de gemene scepenen vur recht:

Also gemene schepenen gesien ende hoeren lesen hebben zekere
pachtzedeull, die Jan Wyllems zoon, als momber zijnre broederkynde-
ren den vurss. Bernt gegeven heft, wairinne Jan Wyllems zoon bekent,
verhuert te hebben van wegen sijns broeders kynderen dat erlï, ende
etzlicke pennongen om dairmede te lossen ontfangen te hebben, mede
bekennende dat Bernt Wolters zoon dat erff ind guet in huere holden
soll ter tijt to, dat Bernt vurss. sijne bewijsselicke uytgelachte pennon-
gen, wederom gegeven worden; sal dairomme Bernt Wolters zoon
alle sijne uytgelachte pennongen mit allen sijnen hinder endescaeden,
dairomme gedaen ende geleden, wederom versuecken ende verhaelen
an Jan Willem zoon, als momber vurss.; ende Jan Wyllems zoon mach
voert suecken op denghenen, die de pennongen ontfangen hebben.

Actum den XXVI Maii anno XV^ LHII.

Angaende de VII rijdergulden ende den wetten hamell mitte wolle,
als zelige Garit Hueckell ontfangen heft, om Bernt Wolters zeliger
uit guit te setten, ende niet gedaen en heft, etc.; sal Grieta Huekels
mit oeren kynderen Bernt vurss. wederom uytrichten, tenwere dan dat
zij sulcx mitten anderen in vruntschap verdragen konden.

Actum ut supra.

De burgemeisterun und gemeene schepenen hebben geweesen vur
recht op dat bedinghte voorordell der gemeentlueden:

Dath de gemeentzlueden, van Jan Greve myt sijnen anhanck ge-
scholden , sullen gestalt und gesat zijn, staen und wesen, yn alsulcken

-ocr page 136-

124

slant, eehren und staet, als sij vóór den opgelachte scheldungh gestaen
hebben, daervuer van yederman angesihen, geacht und gehalden werden
bis ter tijt tho hemlueden myt behoorlicken rechten anders ange-
wesen wurdt.

Lata haec sententia tertio Aprilis anni XV LV".

Die gemeene schepenen hebben erkant vur recht tuschen Griete
Garis und Johan Greve, als volmachtiger und mombar Gerrytgen
Brincks, belangende bekande schuldt, int signaeth verteykent:

Dath bekande schuldt ys pendtbar schuit; Gerrytgen vurss. sali
khoemen then naeste gericht, und brengen yn, wairmede se haer
verdedigen wyll, und wes Gerrytgen van betalungh bewijsen kan, sail
haer tot betalung verstrecken.

Actum ut supra.

In der schelungh tuschen Broenis Smyt und Jacob van den Dam
wiest jungh Arendt tho Boeckop myt gevolgh des gerichtz vur recht:

Dath Broenis Smit sali gehalden Weesen, Jacob van den Dam alsulcke
pacht, van sijn koenen i) tweyden, yn de anspraeck begrepen, tbetalen;
edoch vermeent Broenis eetwes weder van Jacob tho furderen, mach
hij sulx tho gelegener tijdt, als sych des gebhuert, doen.

Actum ut supra.

In der schelyngen tuschen Joffer Vaell Dagheraitz mit hoer dochter,
anleggerschen, ther eender, unnd Willem Nagghe mit sijnenn pleytz-
verwantenn, verweerdernn, an dander zijdt; na ripelick visitironge der
anspraick, antwoordt, replyck, duplyck unnd andernn schiftelicken
bewijs, an beydens zijdenn yngebracht; wijst de burgermeister Lambert
Ffranckensz., ourdellwijser, vuer recht mit ghevolch des gherichtz etc.:

Aingainde dat yrste artyckell, nementlick dat de verweerdernn sullen
geholden wesen, horen eedt tdoen voer den ynboil und tyllbar gue-
dernn, etc.:

Die verweerdernn sullen schuldig wesen, hoern eedt alldair vuer dat
tdoen, dat sij sych selffs mit einiger valssheyt niet gerijcket en hebben,
und dat de verweerdernn den anleggerschen dat ynboil und rurende
guedt soe voelle und soe guedt gansselick overgelevert hebben, in
der tijdt der lotonge, als dat was in hoers moeders sterffdach; well
tho verstaen, dattet nodich was, dat Wolterkijn Dagheraithsmustuth-
und ingaen int erffhues, dwijle Wolterkijn obgenamet de moeder in
der schuwelicke sueckte der pestilentiën trouwen dienst bewijsede;
dat erffhues mitten ynboill billicher und beter bewaert twarden van
Wolterkijn vurss. als van vreemde gemeede dienstboeden; ouckmucht
men dat inventarium niet maecken, om der vurss. schuwelicke sueckte

I) Koenen, koeien.

-ocr page 137-

125

halven, gelijck off de moeder, Alijdt Dagheraiths, an een ander, daghelix
sueckte gestorven were; insgelijcken sail de eyscherse nae hoer selffs
oerbiedonge ouck schuldich wesen tdoen hoeren eedt;

Aingaende dat andere artyckell, dat de verweerders der anlegger-
schen anpart der landen verhuert, opgebuert und selffs eensdeels ge-
bruecket hebben:

Vynden de ourdellwijser und dat gericht daeraff ghyen bewijs,
und können sich des niet erinneren om de parthiën daeryn können
tho condemniren;

Aingainde de volgenden articulen, daeryn gedisputyrdt wordt van
den koep gepassiert tusschen moeder und kindt;

Können de ourdellwijser und dat gericht niet beweegt werden mit
allsulcke segghewoorden, seghelen und breven bij den gericht be-
wairt, den koop betreffende, van onweerdenn tho erkennen; dwijle
ghien reden yn hoer anleggerschen acten begrepen warden, de den
koop, und breven nederleggen und van onweerden muegen maecken;
dan bij den gantze gericht ytzonder van weerden gekent und geholden
warden tot nochthoe.

Aldus uuthgesproecken den vijffthiensten des maentz Junii anno
XVC und LV°.

Gherryth Ottensz.

Vuer de Schultheis Magerheyn und de gemeyne schepenen, und yn
presentie Jacob van Tuell, burgermeister tho Arnheym, ys gekoemen
Gerryt Ottensen, soe hij gescholden hadd Willem Sandersz., dolde Arndt
tho Boeckop, Wolter oppen Dijck, Ernst Jacobsz., Arndt Heymansz. und
de jonge Arndt tho Boeckop, vuer affgevallen schelmen, niet weerdich
hemluden achtende tho gichten ofte richten over hem noch over enige
menschen; welcker scheldtwoorden hem overkunschapt sijnnen, ge-
sproeecken thebben nha luyth des signaeth; und heeft gebeden lauter
umb Goids wylle, dat sij hem desse scheldewoorden wolden ver-
geven, dwijle hij Gerryt vurss. de scheldewoorden uuth onachsamheyth
und durch sijnen overvloedigen dronck gesproecken had, und heeft
desse vuergeruerten gescholdenen vuer vromen, eerbaren und eersamen
sunder enige diffamhy twesen opentlick bekant und van yederman er-
kandt sullen warden und sijnder scheldewoorden gar ontledicht wesen.

Actum den XVII"«" Julii anno XV^ und LV".

Na anspraeck und antwoort etc. tuschen Goris Gerrytsz. ther eender,
und heer Arendt Pennynck, pater und van wegen dieses conventz,
ther ander zijden, thom vooroordell gedynght; angesihen idtbedijngh
van Goriss vurss. myt sijnen consorten, vurspraeck sych referiert tot
de lest geweesen sententie, niet alsoe en blijckt als vuergedragen ,
und noch die verweerder niet int principaill getreden ys; soe wijst

-ocr page 138-

126

Berendt Ffeith, Dubboltsz., burgermeister, myt gevolgh des gerichtz
vur recht:

Dath heer Arendt, de pater vurss , den bow genieten sail, dwijle
hyr omlanxges allen rechten vaciren, wie van oldtz gewoontlick: sali
volgens den bow na behoor de pater vurss. sijn wederteill myt recht
bejegenen.

Actis lata XXII Julii anno XV^ LV.

■s

i

In der schelungh tuschen Goris Gerrytsz. myt zijnen pleytzver-
wandten, als anleggern, ther eender, und die pater bynnen der stadt
Elburgh van wegen und in name sijns conventz, als verweerder, ther
ander zijden; na anspraeck und antvvoort, van beyden parthijen vurss.
ingebracht, deselvege ripelick gevisityrt; wijst de burgemeister Eernst
Jacobsz. myt gevolgh des gerichtz vuer recht:

Dat Goris vurss. den gemelten pater voor den richter, daer die
guederen onder gelegen sijn, daerom sij questie hebben, anspreeken
sali; so hij eetwes tegens den vurss. pater tho furderen heeft; dwijle
Goris vurg. cum suis niet yn gebhuerliche tijdt (alsmen nha erffhuess-
recht behoort) gesproeken en heeft.

Actis lata & publicata den tweeden Octobris anno XV^ LV".

Na anspraeck, antvvoort, replyck, duplyck und alle bewijs, van beyden
parthijen vurgedragen, deselvige ripelick gevisitiert und examineert; in
der schelungh tuschen Geysgen Alberts ther eender, als anleggersche,
und Lambert Harbertsz. myt sijnen adherenten ther ander zijden , als
verweerders; erkent die burgemeister Arndt Heymans zoon de ourdell-
wijser myt volgh des gerichtz vuer recht:

Dat gemelte Geysgen yn alle de guederen, zeligen heer Wolters
Gerrytsz\'. erffhuess anclevende, die hyr tho berichten stahen, een voln-
khomelicke erffgenaem wesen und bliven sali; vuerbehalden sijnnen dair
etzliche parcelen van vrijguederen oft anders yn den selffden erffhuess;
mach ze de versuecken na natuer des guedtz, daer sych des gebhuert
und tho berichten staen.

Lata XXX Octobris anno XVC LV».

In der schelungh tuschen Gerryt Rhijnvisch, als anlegger, ther
eender, und Mr. Gerryt Morrhe, als verweerder, ther ander zijden;
na ripelick visitirung und examinatiën Rhijnvisch\' vurss. anspraeck und
besatungh, hij op Mr. Gerrytz vurss. vermeente pennongen gedaen,
und Mr. Gerrytz Morrhen schriftlick antwoort; wijst die burgemeister
Eernst Jacobs zoon myt gevolgh des gerichtz vuer recht:

Also kan gemelte Rhijnvisch, den rechten gnoochsam, bewijsen,
dat alsdoe, yn die tijdt der besatungh, die pennongen onder Dirrick
Scherpynck van Rhijnvisch\' besaith Mr. Gerrytz Morrhen geweest

-ocr page 139-

127

sijnnen, sal gemelte Rhijnvisch dairop voort procediren, alst nae
recht behoort.

Lata IX Novembris.

VVynssem. Scherpynck.

Dye onpartijde schepenen erkennen, eyschende die opgedyngten
schepenen van den dynghplichtigen parthijen, nenientlichen Wynssem
und Scherpynck, wederom bij haer gaen tsitten, so lange bis die
parthijen vurss. mondtlich und schriftlich tegens den anderen agiren,
etc.; edoch soe men tho eniger tijdt een bij- ader entlick ourdell
erkennende wurde, sullen die suspecten und verdachten, nhae gedaener
yrst hoeren voorrhaem und haers angesachter guethbedunckens, anstont
affwijcken; alsdan sullen die anderen onverdachten und onpartijeghen
schepenen volgens sententieren soveer idt hem mogelick und dat van
oldtz gebreuchelick.

Lata sententia XXIII Novembris anno XV LV.

Dye gemeene schepenen erkennen vur recht, dat Mr. Lubbert van
Wynssheym und Berendt Bruyns, als vulmechtige haerder pleytzver-
wanten, sullen gehalden wesen myt haeren eede tbehalden, alsdath
sij alle haere ernstliche flijdt daeran gewendt hebben, om alhyr erfï-
burge tho erlanghen, averst niet hebben kunnen bekhoemen; und die
anleggernn vurss. sullen ingelijcken bezweren, den verweerderen op
ghyne ander plaetzen myt recht an tho sprengen, dan idt gewijsde
voll tdoon und tachtervolgen, und bij sonnenschijn de weerde van
vijfï und twyntich Jochimdalers ynt gerichtzhanden tho legghen,
daermede den erffhuess gnoochsam sullen verburght hebben, und
volgens alle gerichtzdagen tot erkentniss und ermetungh des gerichtz
sullen altoos mheerder pennongen schuldich weesen in tho leggen; die
verweerders sullen rechtmetich antwoort op die anleggers eysch geven.

Actis lata et publicata die et anno quibus supra.

Myt dess anhanck und bescheyde aldus vurg. sententie erkant und
gewesen:

Soe idt erffhuess, dairom sij questie hebben, alhyr tweesen erkandt
wurde, sali die erfurderte erff burgh taill myt dess inleggong und
mheerder pennongen nae ermetungh desS gerichtz volstahen; so averst
nhiet, sali die vurangetoegen erffburghtaill niet tot den erffhuesz.
vurss. (nhu in quesde), sonder vuer den gerichtelichen schaden, in
den ytzigen process ergangen, getoegen werden.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Mr. Arendt thoBoekop, anlegger, eens-,
und Toenis Jansz., verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort.

-ocr page 140-

I 128

.1

-V
%

\'{ replyck, duplyck und andere schijn und bescheyt, van vurgemelten

I parthijen vurgedragen, deselvige ripeUck gevisiteert; wijst de burger-

\\ meister Henrick Rheeffs myt gevolgh des gerichtz vur recht:

I Dath Thoenis Jansz. vurss. sail voor de buetenjaersche renthe sijn

Ï onschult muegen doon und voor de bynnenjaersche renthe betalungh

\' doon oft betalungh bewiesen; und om der questiën halven, der rijders

valoir belangende, sali Thoenis voortan, wie bis anher betaelt heeft,
] soevoele betaelen bis van Mr. Arndt myt zegell, brieve oft myt stadt-

j bouck anders bewezen werdt oft myt levendige kunde, den rechten

gnoochsam; des sali Mr. Arndt vurss. genieten.
Lata XXVII Novembris.

\\ In der schelongh tuschen Lambert Herbertsz., als anlegger, ther

I eender, und Alijdt Greve myt haer zoone Gherryt Greve, als ver-

.1 weerdern, ther ander zijden; na anspraeck, antwoort, replyck, duplyck,

cedulen, ontwerp, schriftlick und mondtlick bewijs, van beyden par-
thijen vurss. ingebracht, dieselve ripelick gevisityrt und examiniert;
wijst die burgermeister Berendt Ffeyth Dubbolts zoon myt volgh des
gerichtz vuer recht:

j Den koop van huess und hofifstede tuschen den anlegger vurss. und

i 1 Andrees Greve zeliger gepassieert van weerden tzijn und tbliven, und

j soe dat hues und hoffstede gekoft sij vuer hondert und sestich dalers,

ä luith der cedule daeraff gemaickt, sali se daervan geven gebuerlicke

jaerrenthe van nu voortan, ofte hem de vurg. pennongen betalen.
Lata ut supra.

ANNO XVC LVI.

In der schelungh tuschen Mr. Lubbert van Wynsshem myt zijn pleytz-
verwanten, als anleggern, ther eenderund Claus Scherpynck myt zijn
adherenten, als verweerdern, ther ander zijden; na verhoor, reden und
wederreden, und verlesungh van beyden parthijen vurgedragen schriften,
dieselvige ripelick gevisitiert und geëxamineert; wijst die burgermeister
Arendt tho Boekop, die olde, myt volgh des gerichtz vur recht:

Dat Claus Scherpynck ingebrachte antwoort voor ghyen exceptie,
sonder vur een antwoort gehalden sali werden, und die vurgemelten
parthijen sullen myt oeren ingebrachte schriften then beyden zijden then
oordell gedinght und gesloeten hebben, dwijll ouck eermails sulx alhyr
durch den gezworn secretarium apentlick uuthgeropen, dat allen recht-
vordrunghen myt twee spraeken und schriften then oordell bedynght
solden werden, etc.; sali dairom Mr. Lubbert cum suis yn diese fall
ghiene mheerdern schriften vuer tho wenden gestadet werden, dan myt
haer ingebrachte schriften then ordell bedynght und gesloeten bliven.
Actis lata & publicata XXI Februarii anno XV^ LVI.

Angesihen der schepenstoill erledigungh, des gerichtz swacheyt, und

me

-ocr page 141-

Ï29

nhiet mheer als vijff van alle schepenen onverdacht van den dyngplich-
tigen parthijen erachtet verbleven, heeft burgemeister Arendt to Boeckop,
de olde, myt volgh des gerichtz dat ourdell, ain hem bestaith, (be-
langende wair zelige Berendtz opter Horst erffhuess gehalden und
berichtet sail werden) tho houffde, nementlick ain een eerbar raidt der
stadt Zutphen gewesen und geremitteert, om aldair een rechtmetigh
erkentnisse dieser saeken gedragen twerden, dwijle sij viven sych daeraff
tho sententieren bezwaert und contrarye haer aide hergebrachten kamers-
gebruecken und gewhoonten bevynden.

Actum XXI Februarii ut supra.

In saeken tuschen die Meen-deputierden een-, und Jan Meye ander-
deels; nae verhoor, reden und wederreden; wijst de burgemeister Wolter
oppen Dijck myt volgh des gerichtz vur recht:

Dat Jan Meye sali und will des myt zijn gestaeffde ede behalden,
hij myt Hermss peert medeïngerekent nyet meer scharen op die Meen
geslagen heeft, dan zijn gebhuerlicke taxe und scharen, sail hij der
deputyrden anspraeck, tegens hem gedaen, ontledicht weesen; soe Meyer
des niet doon en wolde, sail hij brueckachtich luyth der kercken-
spraeck wesen.

Lata XXI Martii.

In der schelungh tuschen Johan Brantsz., als anlegger, eens-, und
Andrees Ffeyth oft tho Velde, als verweerder, anderdeels; na anspraeck,
antwoort, replyck, duplyck und alle bewijs, van beyden vurss. parthijen
vuergedragen und verleesen, dieselvige ripelick gevisitiert; wijst de bur-
germeister Arendt Heymansz. myt gevolch des gerichtz vur recht:

Dath Andrees vurss. gehalden sail wesen Jan Brantsz. luyth der coup-
cedule voll tho doon und tbetalen; ingelijcken Johan Brantsz. Andrees
dat gekofte erve und guith bynnen XIIII dagen thom alderlengsten tho
openen und tho leveren, om datselve an tho vangen und tho gebrueken
luith derselve cedule; so des Johan niet en dede, sali Andrees die
gepassierde coup vant erve, indem hij wyll, ontslagen weesen; dan
weer tuschen Jan Brantsz. und sijn vorigen und yrsten coupman eetwes
mheerder gehendelt ader verdraegen, als in der gernelten coupcedule
angetogen wurdt, mucht Johan op den vorige und yrste coupman ver-
sueken, erfurdern und verhaelen alst und dairt gebhuert.

Actis lata op Palmavont anno XV*^ LVI.

In der schelungh tuschen Lubbert Jansz. und Peter Mandemaicker;
na anspraeck, antwoort, etc., deselvige ripelick gevisiteert; wijst de
burgermeister Lambert Ffrankensz. myt volgh sgerichtz vur recht:

Indeen Peter vurss. kan bewijsen, Lubbert eenich bedroch in den
koop und verhoogen sijnder kuepen gebrueckt, und den hoogher
schadeloos thalden gelooft thebben, sali gemalten Peter de koop der

9

-ocr page 142-

130

knepen ontslagen wesen; und, so niet, sali Peter Lubbert opleggen
und betaelen.

I.ata XX Aprilis.

In saeken tuschen Berendt Muller als anlegger und volmechtiger
sijns herens Joachim Harrhy eens-, und Gerryt Rhijnvisch, als ver-
weerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort, obligatie und handt-
schriften, van den gemelten parthijen alhyr in den gericht ertoent
und verleesen, dieselvige ripelick gevisitiert; wijst die burgermeister
Arendt Heymans zoon myt gevolgh des gerichtz vur recht:

Dath Gerryt Rhynvisch gehalden sail wesen, Berendt Muller op tho
leggen und tbetalen oft betalungh tho bewijsen alsucke somme und
schulden, gemelten Gerryt Rhijnvisch Berndtz vurss. here schuldich
luyth Gerrytz eygen verschrivongh und obligation, myt dess vurbehalt,
dat Berndt vurss. gnoochsame quitantziën Gerryt tegen sijn betalungh
verschaffen und overantvvoorten\'), sal schuldich weesen.

Lata XXV Aprilis.

In der schelungh tuschen Griete Hermsz. van Sneeck in Vriesslandt,
als anleggersche, eens-, und Mr. Berent Ffeyth, volmechtiger Reyer
Tatisz., burger tho Alckmair inHollandt, als verweerder, anderdeels;
na anspraeck, antwoort, schijn und bescheyt, den schepenen derhalven
gebleeken, dieselve verlesen, ripelick gevisitiert und erwegen; wijst
die burgermeister Wolter oppen Dijck myt volgh sgerichtz vur recht:

Als kan Mr. Berendt, den rechten genoochsam, tuschen dith und
Vastelavondt naistkhomende bewijsen, dat extract uuth den vondeniss-
bouck der stadt Alckmair durch een secretarium dairselffs geschreven;
alle andere handtschriften, alhyr ertoont, verificicierde; und die namen,
in de handtschriften vurss. onderteykent und onderschreven, derselve
lueden haer eygen handt tweesen, myt seekere und loffweerdige certi-
ficatie allenthalven docierde; sali Mr. Berendt genieten; so Mr.^Bernt
sulx nyet doon en konde, wie vurss., sail schipper Lambert Roeloffsz.
alsdan gehalden wesen, vermuege und luyth sijnder eygen obligation
Griete Hermsz., anleggersche, op tho leggen und tho betalen, und
des Reyer Tatys?. weder an sijn pennongen tkorten.

Lata ipso die Sancti Andreae apostoli anno XV LVI.

In der schelongh tuschen Gerryt Mensen, anlegger, ther eender,
und Gerryt Ernstsz., verweerder, ther ander zijden; na anspraeck und
antwoort, van beyden parthijen vurss. ingebracht, deselve verlesen,
und ripelick gevisiteert, wijst de burgermeister Ernst Jacobsz. myt
gevolgh des gerichtz vuer recht:

Nademaill Gerryt Mensen nae sijn verhijligungh den verweerder

lui.
b;

I) Overantivoorten, overhandigen.

-ocr page 143-

I3t

weder veerthlen dagen oft derdehalff weeke ongeverlick gedient Und
myi hem gearbeyt, sali danlegger gehalden wesen, den verweerder
de schadenn, sijns affwijckens halven erleden, bij erkentniss dergoenen,
die des verstaut dragen, tho verrichten.

Lata secundo Decembris.

ANNO XVC LVIL

In der schelongh tuschen Eve van Holten, anleggersche, eens-.
Gracht Woltersz. und Bartoldt Veghe, verweerders, anderdeels; na
anspraeck und antwoort, van beyden parthijen vurgedragen, deselvige
ripelick erwegen; wijst die burgermeister Henrick Rheeffs myt gevolgh
des gerichtz:

Naedemaill die verweerders ghyen khommer \') gevonden noch ontfan-
gen, noch in hair jair, als sij gildemeisters vant Schipluedengilde
sijnnen geweest, dat ghilde vurss. niet gedroncken ; sullen sij, verweer-
ders, die ontbuerde pennongen, in die anleggersche ainspraeck ange-
logen, danleggersche tho restitueren gehalden wesen, und boerent weder
up van den schulden in haer selffs jaer vervallen und verschenen;
und, so hem, verweerders, noch eenige pennongen, die sij an den
schuldenaren niet schulden twésen bevonden, entbreeken, und des bij
haren manliche wairheyt behielden, sali idt gilde vurss. hemlueden
deselve gleichfals tho restitueren schuldich wesen.

Lata X Ffebruarii anno XV^ soevenenvjjftich.

In der schelungh tuschen Laobert van Oldenbarnveldt, anlegger,
ther eender, und Lubbert van Niersen cum suis, verweerders, ther
ander zijden; nae anspraeck, antwoort, etc., van beydent zijden vuer.
gedragen, deselve ripelick verlesen und erwegen, wijst die burger-
meister Ernst Jacobs zoon myt gevolgh des gerichtz vuer recht:

Naedemaill danlegger sych apentlick in sijn ainspraeck leth ver-
lueden, de twee molder roggelandtz, in Hattemer Enck gelegen, durch
sijns huessvrouwens vaders doot sijn huessvrow aingestorven und an-
geërft twesen, salt derhalven dess erffhuese (nhu in questie) niet
ancleven, sonder danlegger sali daervan und -voor spreken und furdernn
ther bancken, daert gueth vurss. under gelegen ys;

Belangende die vrijguederen, in diese erffhuese behorende, sall
Lubbert, danlegger, gleichfals voor muegen spreken, daert sych gebhuert;

Voort berurende die thyns- und andere eygentliche guedernn, dess
erffhuese (nhu in questie hangende) anclevende, mach Lubbert, dan-
legger, wie sych des alhyr nae erffhuesesrecht eight und behoort, pro-
cediren und myt recht furdern.

Lata sexto Martii.

i) Khommer kan volgens Kiliaen rente zijn.

-ocr page 144-

132

Inn saeken van pendungh und pandtkerungh tuschen heer Henrick
Hermansz., anlegger, eens-, und Lambert Herbertsz., verweerder, ander-
deels ; nha verhoor, reden und wederreden, und verlesungh, schijn und
bescheyth beyder parthijen, dieselve ripelick erwegen; wijst die bur-
germeister Wolter Uppen Dijck myt volgh des gerichtz;

Dat Lambert ghyen pande voor bynnenjaersche pacht sali moegen
keren, sonder sali deselve bynnenjaersche pacht anstont gehalden wesen
danlegger tho betaelen; und so Lambert vurss. eetwes mangels sych
vermeende tegens heer Henrick oft den sijnen thebben, mach Lambert
sulx tho gelegener tijdt, daert und alst behoort, weder van heer Hen-
rick oft die sijnen myt recht verfurderen.

Gewesen am XVII Februarii anno XVC soevenenvijfdch.

In der saeken tuschen Henrick van Oitmarssheym, ainlegger, eens-,
und Gerryt van Empsse, anderdeels; na anspraeck und antwoort van
beyden parthijen vurss. vurgedragen, deselvige ripelick verleesen und
erwegen; wijst die burgermeister Henrick Rheeffs myt volgh des ge-
richtz vur recht:

Dwijle de verweerder myt danlegger inn rechtzfurdrungh stahh,
deselve noch ongedecideert hanght, uud dess ytzige saeke denselve
erffhuese, daer de gemelte ongedecideerde rechtzfurdrungh uuth ver-
resen, aincleeft, sali Gerryt, die verweerder, danleggers eysch und
ainspraeck nhiet gehalden wesen tho beantwoorden bis ther tijdt die
vorige reclitzfurdrung gedecideert und allenthalven geexecuteert ys.

Lata decimo Martii anno quo supra.

Actor semper seciui debet forum rei.

In der schelungh tuschen heer Herman Lutteken, anlegger, eens-,
und Carll van Tricht, verweerder, anderdeels; na anspraeck und
antwoort hoerder beyden vurss., dieselvige verlesen, und nae ripelicke
raede daerup gehalden und erwegen; wijst de burgermeister Fernst
Jacobsz. myt gevolgh des gerichtz vur recht:

So heer Herman sych kortzledendagen beroepen heft an den geeste-
licken gerichte, tselve weder laten vallen, sych weder inn werltlicke
gericht ergeven und Carll sijnen eysch nhae voldaen und betaelt heeft;
sali Carll derhalven heer Hermans ingelachte interrogatoria geholden
wesen tbeantwoorden.

Actis lata XXVII Martii anno XVC soeven ende vijftich.

In der schelungh tusschen Jan Brants zoon, anlegger, eens-, und
Egbert Gerritz., verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort,
schijn und bescheyt, van beyden parthijen vurss. ingebracht, deselvige
ripelick verlesen und erwegen; wijst de burgermeister Henrick Rheeffs
myt volgh des gerichtz vur recht:

Nademail men claerlick befyndt, alle die kundtschappen apentlick

-ocr page 145-

133

mede tho brengen und uuth tho fueren, dat die coopcedell, als Drees
Ffeijth dat erve, van Jan Brants zoon vurss. verkoft, van Egbert vurss.
solde overnemen, twe- oft dreemaill Jan Brantsz., Jutte, sijn echte
wijff, und die wijnkoopslueden vuergelesen, und Jan, Jutte vurss. und
die wijnkoopslueden die coopcedell oft sater\') niet gestraft hebben,
als datter niynder oft meerder in die cedell beschreven was dan in
de koop van Jan Brantsz.\' erve myt vurwarden beraempt, verdeynght
und verdragen was; sonder alle die vurss. hebben den koopcedell
allenthalven gevolght, geconfirmiert und niet gestraft; sail dairom
Egbert vurss. Jans Brantsz.\' anspraeck, up hem gedaen, ontledight und
daervan gansselick geabsolveert wesen.

Actis lata ultima Martii.

Nae ainspraeck, antwoort, etc. und andere schriftenbewijss und
bescheydt tuschen Egbert Albertsz., anlegger, eens-, und Jacob
Coopsz., verweerder, anderdeels, hin und weder gegaen, dieselve
verlesen, gevisitiert und op den inhaldt allenthalven ripelick erwegen;
wijst die burgermeister Arendt Heymansz. myt gevolgh des gerichtz
vur recht:

Kan Jacob Coopsz. binnen veerthien dagen myt eenige schriftenn,
den rechten gnoochsam, bewijsen, in sijnen eysch und vurnhemen,
tegens Marrytgen Everts geïntententiert, allenthalven getriumphiert te
hebben, sali Jacob Coopsz. Egbertz vurss. anspraeck ontledight wesen;
so Jacob Coopsz. oick niet widers as sijn vorige gebruyck vant twye-
tige vehen myt oordell und sententie erlanghet heeft, sail Jacob
vurg. danleggers anspraeck vellich wesen.

Actis lata & publicata XII Maii anno XVI.c VII.

Nae pendungh und pandtkerungh, nae anspraeck, antwoort und
andere schriftenbewijs und bescheydt, tuschen Johan Brantsz., an-
legger, eens-, und Drees then Velde, verweerder, anderdeels, hin
und weder gegaen, dieselve verlesen, gevisitiert und up den inhalt
allenthalven ripelick erwegen; wijst die burgermeister Eernst Jacobsz.
myt volgh der gemeene schepenen vuer recht::

Nademaill noch niet gebleecken ys. Jan Brantsz. Andrees tho Velde
eetwes schuldigh te wesen, dairvoor hij nhae uuthwijsonghe sijner
zegell und brieve Jan Brantzen an sijn jaerlixe renthe wat solde muegen
korten; sail dairom Andrees vurss. anstont Johan Brantsz. die bynnen-
jaersche renthe schuldigh wesen tbetaelen; edoch vermeent Andrees
vurss., enigh schelungh oft actie tegens Jan Brantzen to hebben.

1) Saier, charter.

2) Vehen, veen.

3) Vellich, qui succumbit et causa cadit; KujaeN , i. v. Vellich. Hij zoude
dus veroordeeld worden, aan de aanspraak te voldoen.

-ocr page 146-

134

mach hij to zijner tijdt daervoor myt recht spreecken und furderen,
wie sych des eyght und gebhuert.

Actis lata publicata XVden Maii.

In der schelungh tuschen Jacob Evertsz., anlegger, eens-, und Egbert
Bousch, verweerder, anderdeels; nhae anspraeck, antwoort und an-
ders, van beyden parthien vuergedragen, dairop ripelick geleth; wijst
die burgermeister Eernst Jacobsz. myt volgh der gemene schepenen
vur recht:

Soe Jan Bolle will des myt sijnen eede bestaven, dat gedingh, hij
myt Jacob Evertsz, ghehalden heeft, sonder bedroch geschiet to zijn,
sail Egbert vurss. danlegger voor elck niolder roggen twe daler uth-
richten und betaelen, gelijck leslleden Martini de rogge gegolden
heeft; des sail Egbert vurss. den anlegger muegen korten die onkost,
vant zaet thuys tho vueren.

Lata XXIX Maii.

In saecken tuschen Jan van de Grave cum suis, anlegger, eens-,
und Johan Lutteken, verweerder, anderdeels, belangende dat verloren
korn uuth den scepe; nae anspraeck, antwoort, replyck, duplyck und
ander bewijss, tuschen beyden parthijen vurss. vuergedragen, deselve
verlesen, und nhae ripelick beraede dairop gehalden; wijst die bur-
germeister Cornelis Bigghe myt volgh der gemene schepenen vuer
recht:

Naedemaill danleggernn haer korn (dairom nu questie is) in Jan
Luttekens schip gebracht hebben, und Rueltgen, Jan wijtf, datselve
bueten den boehem [w] tAmsterdam opgeteykent heft (als dat die
anleggern, den rechten gnoochsam, bewesen hebben), om hierkhoe-
mende daervan vracht to hebben; sail die verweerder derhalven den
anleggernn haer verloeren korn tho verrichten gehalden wesen, edoch
myt alsulcker aestimation und prijs, als hemlueden dat korn doe ter
tijdt stonde ingekort.

Actis lata & publicata XIX Junii.

In saeken tuschen Henrick van Brenen, anlegger, eens-, Gerryt
Loeffsz. und Dirrick Jansz,, verweerders, anderdeels; nae verhoor,
reden und wederreden, und verlesungh beyder parthijen schriften,
hin und her gegaen, dieselve gevisitiert und up den inhaldt ripelick
erwegen; wijst die burgermeister Wolter Uppen Dijck myt gevolgh
des gerichtz vur recht:

Naedemaill Andrees Gerrytsz. yn zijn eigen handt besaete gedaen
und Henrick van Breenen ghien wete derhalven binnen veerthien
dagen to laeten stellen heeft, wie sulckx landtrecht ys, und danlegger
luyth der \'vurwarden sijnen chuer heft, tho furderen up die saeck-

-ocr page 147-

135

wolden i) oft burgen, und nhu up den burgen myt pendongh gefurdert,
und die verweerders als burgen daertegens paindtkerungh gedaen
hebben; sullen Gerryt Loefïsz. und Dirrick Jansz. der vuerangetogen
oersaeken halven gehalden wesen up Henrick van Brenens anspraeck
tegens hemlueden gedaen bij sitten dieses gerichtes antwoort to geven,
waermyt sij haer pandtkerungh myt recht verdedigen sullen willen.

Actis lata & publicata XXIII Junii anno XV^ LVII.

In der schelungh tuschen Henrick van Brenen, anlegger, ther
eender, Gerryt Loeffsz. und Dirrick Jansz., verweerderen, ther ander
zijden; nae verhoor, reden und wederreden, dairop ripelick geleth;
wijst die burgermeister Arendt Heymansz. myt volgh der gemeene
schepenen vur recht:

Dat die anlegger een recht pandungh und die verweerdernn een
onrechte pandtkerungh gedaen hebben; diewiele danlegger vermuege
der vurwarden sijn chuer heft enther up die saeckwolden oft
desselve burgenn tho furderen; sullen die burgen oick derhalven
schuldigh wesen, voor den saeckwolden op to leggen und betaelen,
und die here sali danlegger die handt stereken, dat die verweer-
dernn voortmheer ghyen pande keren sullen muegen.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen zelige Arendt van Oss\' naegelaeten kyn-
deren, anleggernn, eens-, und Luethe, zelige Peters van Oss\' naege-
laeten weduwe, verweerdersche, anderdeels; nae verhoor, reden und
wederreden, nae verlesungh, anspraeck, antwoordt, etc. van gemelten
parthijen vuergedragen, dieselve ripelick erwegen; wijst die burger-
meister Eernst Jacobsz. myt volgh der gemeene scepenen vur recht:

Naedemaell die anleggernn und niet Luethe, die verweerdersche, van
die doode handt herkhoemen, und daerbeneffens Luethe vurss. een
erffuuthersche ys, sali Luete vurss. in dess fall die doode handt niet
genieten, sonder sali up danleggerns anspraeck, tegens hair gedaen,
recht antwoort to geven, anstont schuldigh wesen.

Lata publicata septimo mensis Julii.

In der schelungh tuschen Henrick van Putten cum suis, anleggernn,
ther eender, und Jacob Coopsz., verweerder, ter ander zijdenn; na
pendungh, pandtkerung, nae anspraeck , antwoort und seeckere ge-
tuechnisse, van gemelten parthien ingebracht, deselve verlesen und
dairup ripelick geleth; wijst de burgermeister Arendt Heymansz. myt
volgh der gemeene schepenen vur recht:

1) Saeckiuolden, hoofdschuldenaren in tegenslelltpg der burgen; Kaltaus i. v.
Sachwaltcr. Zie bv. Matthaeds , De jure gladii,, blz. 94.

2) Enther, óf,

-ocr page 148-

136

Soevere Jacob Coopsz. bezweren will, dat hij Evert betaelt hadde
eer hem danleggernn gemaent und ontwarongh gedaen hebben, sali
Jacob vurss. danleggernn anspraeck, up hem gedaen, vrij wesen, und
danleggernn sullent weder muegen versueken, dairt behooit; so niet,
sali Jacob vurss. danleggernn noch opleggen und betaelen, versuec-
kende des weder up Evert Beertsz.

I.ata decimo Julii.

In der schelungh tusschen die Goor-schepenen, tweten Wolter uppen
Dijck und Bartolt Veghe, eens-, und Gerryt Heeckt, anderdeels; na
verhoor, reden und wederreden; erkennen die gemene schepenen vur
recht:

So Gerryt vurss. myt sijn ede behalden will, sijn koe voor een
melckkoe in \'t Goor geslagen und altijdt gelijck andere burgere koenen
avondt und morgen gemelckt to hebben, sali Gerryt der anspraeck
vrij wesen; so niet, sali hij der anspraeck vellich wesen luyth desse
willechuer.

Lata XXVIII Augusti.

In der schelungh tuschen Mr. Berendt Feyth, van wegen junffer
van Spuelde, anlegger, ther eender, und Alijdt Greve, verweerder-
sche, ther ander zijden; nae anspraek und antwoort, van gemelten
parthijen ingebracht, dieselvege ripelick erwegen, wijst die burger-
meister Arendt Heymansz. myt volgh der gemene schepenen vuer
recht:

Nademaill idt landt, van wes huere nu quaestie, alhier niet gelegen,
des verweerdersche man gestorven, und alhyr gebrueckelick is, dat
myt doode des pachters die huere mede to doot und to niet is; sali
Alijdt vurss. derhalven die pacht und huere in dess fall oick ontslagen
wesen und bliven; thenweer danlegger, den rechten gnoochsam, be-
wiesen konde, in die verpachtonge bevurwardt to wesen, alsdat die
pachtongh sowall op des pachters erffvolgers als up den pachter selffs
dueren und bliven, sali danlegger genieten.

Actis lata IIII Septembris.

In der schelungh tuschen Coinraith Nagghe und Gerryt Rhijnvisch,
anleggernn, eens-, und zelige Henrick Brinck, verweerder, ander-
deels; nae anspraeck, antwoort, replyck, duplyck und andere schriften,
hin und her tuschen den parthißn vurss. gegaen, dieselve ripelick
gevisiteert und erwegen; wijst die burgermeister Arendt tho Boeckop
myt volgh der gemene schepenen vur recht:

Wess danleggernn, den rechten gnoochsam, bewiesen kunnen,
Jacobs Heeckts kynderen van zelige Gerryt de Mullers hair beste
vaders naegelaeten guederen, rede und onrede, als landt, zandt,
renthen, reeth gelt oft anders, mheerer als Arendt Albertsz.\' kynderen

-ocr page 149-

137

ontfangen, genoten und an sych genomen to hebben, dat sali zelige
Heurick Brincks vurss. naegelaten weduwe Gerritgen tot hair quota
toe to restitueren gehalden wesen.

Belangende die brieven in Gerrytz und Alijdtz Müllers erffhuess be-
vonden sinnen geweest, die den anleggernn mede berueren oft noodich
sijnmuchten, sali Gerrytgen Brincks ofte die oren in den gericht
alhyr to brengen schuldich wesen, ofte sych des myt haeren eede
tontleggen, ghiene brieve in hair bewair gehadt ofte nu to hebben,
oft niet to weten, wair dieselve gebleven oft nu ter tijdt noch sinnen.

Actis lata decimo Novembris anno XV^ LVII.

ANNO XVC LVIII.

In der schelungh tuschen junckher Willem van Haeften, anlegger,
eens-, und Jan van Wijnbergen, verweerder, anderdeels; na anspraeck
und antwoort, van beyden parthijen vurss. vuergedragen, dieselve
ripelick erwegen; wijst die burgermeister Arendt tho Boeckop myt
volgh der gemene schepenen vur recht:

Dath die verweerder, diewiele erffgrondt van hem gefurdert wurdt,
und hem dat van die doode handt angekhoemen is, sali hij die doode
handt ouck genieten.

Lata XXIX Januarii.

In der schelungh tuschen junckher Willem van Haeften eens-, und
junckher Anthonis van Teliicht mit die weduwe van Vloithdorp, ander-
deels, belangende van XIIII dagen uuthstell; nae verlesungh des
gedinghs, van beyden parthijen vurg. derhal ven ingebracht, dieselvige
ripelick erwegen; wijst die burgermeister Henrick Rheeffs mit volgh
des gerichtz vuer recht:

Nademaell Haeften bevonden wurdt anlegger tegens vurg. Teliicht
twesen und hem besaetet to hebben, und nu Teliicht sych erbiedet
myt Haeften kort recht to plegen, sali Haeften ghien langer uuthstell
moegen genieten tegens Teliicht vurss., as biss morgen to, then thien
uren; alsdan sall Haeften upt antwoordt, van Teliicht ingebracht, ge-
halden sijn to repliciren.

Lata XXI Martii.

In der schelungh tuschen zelige Arendt van Oss\' kyndernn, anleg-
gernn, ther eender, und Luethe, zelige Peter van Oss\' weduwe, ver-
weerdersche, anderdeels; nae anspraeck, antwoordt und andere schrif-
ten, tuschen gemelten parthijen togedragen, dieselve ripelick erwegen;
wijst die burgermeister Bartolt Veghe myt volgh der gemene schepenen
vuer recht:

Diewiele tuschen Peter van Oss und Luete, sijn huessvrow, enige
hijlixvurwarden opgericht biss nochto niet gebleecken, noch giene tuegen i

-ocr page 150-

138

die over oft an bij den hijb\'xvurvvarden geweest, niet gevonden werden,
sullen die gemelten parthijen tho die twistige erffnisse geliecherhandt
gerechtiget und befueght wesen, under hem halff und halff gedeelt sali
werden an beydent zijden evenvoell, woe sulckx na God und recht
behoort. ^

Lata XIIII Maii.

In der schelungh tuschen Berendt Muller, in naeme as hij procediert
anlegger, eens-, und Gerrit Rhijnvisch, verweerder, anderdeels; na
pandungh und pandtkerungh, na verhoor, reeden und wederreden,
van beyden parthijen vurss.; wijst die burgermeister Arendt Heymansz.
myt volgh der gemene schepenen vur recht:

Diewile Gerrit Rhijnvisch danlegger volmechtiget heft, van sijnent
weghen etliche lakenen und anders tho Homburgh in to furderen und
an sych tbrengen, sall danlegger die pennongen, van die ingefurderte
lakenen gekhoemen, naemhaftich maecken und myt sijn ede bevestigen;
und dieselve pennongen sullen alsdan Gerrit vurss. tot betalungh strec-
ken, und wes dan alnoch an die houftsomme, in die handtschrift be-
noempt, reste, sali Gerrit vurss. danlegger opleggen und betaelen
luet die vorige sententie tuschen sie gestreecken; und Gerrit Rhijnvisch
heft een onrechte pandtkerungh und Berendt vurg. een rechte pandungh
gedaen, und die heere sall Berendt die handt stereken, dat Gerrit dess-
halven ghien pande meer keeren sali rauegen.
Lata XI Junii anno XV^ achtenenvijftich.

In der schelungh tuschen junffer Lambert van Vloethdorp, anleg-
gersche, eens-, und Willem van Haeften, verweerder, anderdeels; na
anspraeck, antwoort und andere schriften, tuschen gemelten parthijen
hin und her gegaen, dieselve ripelick erwegen; wijst die burgermeister
Arendt Heymansz. myt volgh der schepenen vur recht:

So danleggersche myt haere ede uuthfueren und verclaren will, dat
idtselve handtschrift, in den contracten ader handlunghen, sie [dier^
hair vader, Jacob van Tuell, myt Haeften tho meermaelen gehatt, niet
geinnet oft gehortet thebben, sall Haeften vurss. danleggersche opleggen
und betaelen luit idtselve handtschrift.
Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Hans Quaeth, anlegger, eens-, und Carll
van Triebt, verweerder, anderdeels; na pandungh und pandtkerungh,
na anspraeck, antwoorde und ander bewijs, van den parthijen vurge-
bracht, dieselve ripelick erweghen; wijst die burgermeister Henrick van
Rahen myt volgh der schepenen vur recht:

Diewiele Carll op sijn bewijs gevallen, sali hij bij sitten dieses ge-
richtz , den rechten gnoochsam, myt beter bewijs, als noch gebleecken i
bewiesen, alsulcke schulden van wijnen Hanss betaelt thebben, als Hans
hem angesproecken; so dess Carll niet en dede, sali Hans sijn reken-

-ocr page 151-

139

bouck myt ede verificeren und Hans sali alsdan derhalven een recht
pandungh und Carll Hanss\' anspraeck vellich wesen und een onrechte
pandtkerungh gedaen hebben.

Actis lata penultima Julii.

*

Nae pandungh und pandtkerungh tuschen Bartoldt Top, anlegger,
eens-, und Lutgert Meye, verweerdersche\', anderdeels; nae verhoor,
reden und wederreden, hin und her gegaen, dieselve ripelick erweghen,
wijst die burgermeister Ernst Jacobsz. myt volgh der schepenen vur recht:

Kan Bartolt vurg. bewiesen, dat hij die moele nae I.utgertz opseg-
gungh aver die andere weecke tot Lutgertz behooff die moele ledich
und ongebrueckt heft laeten stahen, sali Lutgert vurss. die halve huere
van den moeien opleggen und betaelen; und so niet, sali Lutgert der
anspraeck vrij wesen, und Lutgert vurss. sali derhalven een recht pandt-
kerungh und Bartolt een onrecht pandungh gedaen hebben; und so
danlegger Lutgert voortraeer die huere andringen solde willen, sali
Bartoldt die moele ingelijcken aver die andere weecke tot behooff van
Lutgert ledigh und ongebrueckt laten stahen.

Lata XV Martii.

iVIyt die kundtschappen van heer Jacob und Wolter Petersz. Meyen
tegens die sententie, tuschen sie, eens-, und Bijhe und Wychmoet
Ridders, anderdeels, bij Ernst Jacobsz. myt volgh der schepenen hier-
bevorens gewesen, ingebracht, is die sententie niet voldaen oft weder-
lacht, und strecken oick niet tot enige artyckel, in der gemelten sen-
tentie geruert, sonder dieselve sententie sali alnoch in hair volre weerde
gehalden werden und bliven ter tijdt to und solanghe dieselve myt
beter bewijss, als nocl^gebleecken, wederfochten und wederlacht sali sijn.

Actis lata VI Meys.

In der schelungh tuschen Arendt Heymansz., anlegger, ther eender,
uiid Aert tho Boeckop Jansz., verweerder, ter ander zijden; na an-
spraeck, antwoort und handschriften, tuschen parthijen vurss. ingebracht,
dieselve ripelick gevisitiert; wijst die burgerraeister Lambert Frankensz.
myt volgh der schepenen vur recht:

Dat Arendt tho Boeckop vurss. sali danlegger opleggen und betalen
die houftsomme luet idt handtschrift; und so ghien brieven oft schriften
noch gesihen oft ingebracht sijnnen, wairmede men enige renthen
manen solde muegen, sali dairom die verweerder van die jaerlixe renthe
ontlediget wesen und bliven.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen die erfïgenamen van zelige Gerrit van
Empse, anleggernn, ther eenre, und Geeltgen, Dirrick Goltsmitz dochter,
verweerdersche, ther andere zijden; na anspraeck, antwoort, replyck,

-ocr page 152-

40

duplyck und andere bewijss, tuschen gemelten parthijen hin und her
gegaen, dieselve ripehck erweghen, hebben die schepenen gewesen
und sie wiesen vur recht:

Angaende van die inbrenghung der hondert gulden:

So vern danleggernn bewiesen kunnen, Willem van Empse in hijlix-
vurwarden hondert gulden ontfangen, genoeten und dieselve in die
deelungh van Aeltgen van Empses versterff niet ingebracht thebben,
sali Geeltgen vurss. danleggernn na hair quota rechte restitutie ge-
halden wesen to doon;

Belangende die vijff greesen landtz:

Hebben die schepenen de saecke daervan geremittiert voor sijn be-
hoorlicke richter, dair die vurss. greesen onder gelegen sijnnen;

Beruerende die nagevonden schuldenn:

Welcke bewijsselicke schulden niet in die schuldtcedule bevonden
wurden, sullen die parthien vurss. dieselve, elck sijn quota daervan,
dragen und betaelen.

Lata ut supra.

In der schelungh tusschen Jan van Wijnberghen, anlegger, eens-,
und heer Gerrit Vosch, verweerder, anderdeels; na anspraeck, ant-
woort, replyck, duplyck und andere schriften, tuschen parthijen vurss.
ingebracht, dieselve ripelick gevisitiert; wyeset die burgermeister Wol-
ter oppen Dijck myt volgh der schepenen vur recht:

So Jan van Wijnberghen enige koep an den twistigen hoff tho heb-
ben alnoch niet bewesen heft, sali heer Gerrit vurss. an den hoff ge-
halden wesen und bliven, diewiele Mr. Berendt Feyt, die bij die ver-
meente koep geweest, as danlegger allegiert, tuecht, dat hij van dan-
legger an heer Gerrit uuthgesant, om die schelungh van den hoff,
tuschen parthijen vurss. zwevende, to verdraeghen; edoch kan Jan van
Wijnbergen noch inwendich veerthien daghen, den rechtenn gnoochsam,
eenige koep an den twistigen hoff vurss. tho hebben bewiesen, sali
hij genieten.

Lata ut supra.

In der schelung tuschen Jan Lutteken, anlegger, eens-, und Herman
Scherpynck, verweerder , anderdeels ; na anspraeck , antwoorde und
andere schriften, tuschen vurg. parthijen hin und her gegaen, dieselve
ripelick erweghen; wijst die burgermeister Arendt tho Boeckop myt
volgh der schepenen vur recht:

Dat Herman Scherpynck vurss. danlegger alle die hynder und
schaden, herkhoemende van die gestoelen guederen, uuth danleggers
schepe genomen, wairin danlegger bij sententie diffinitive gecondemp-
niert, sali gehalden sijn to restitueren und tbetaelen; dan doch kan
Herman bewiesen, den rechten gnoochsam, op alsulcke vurwarden
van Jan Lutteken voor knecht gewonnen und gemedet tzijn, alsedat

-ocr page 153-

14t

hij danleggers schip, alhyr op die rheede liggende, niet bewaren
solde, sall hij genieten.

Lata ut supra.

Na anspraeck, antwoort und bewijss tuschen Aert Reyersz., as hij
procediert anlegger, eens-, und Jan Lutteken, verweerder, anderdeels,
gegaen; wijst die burgermeister Arendt Heymansz. myt volgh der
schepenen vur recht:

So Jan Lutteken selffs bekendt und gelooft heft, Griete sijn suster
die questiose hondert Philipsgulden, vermuege kundtschappen derhalven
gegaen, uuth to richten und tbetaelen, sall derhalven Jan Lutteken
danlegger gehalden wesen, die honderd questiose Philipsgulden op
to leggen und tbetaelen.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Jan Lutteken, anlegger, eens-, und
Mille Rendtz, verweerdersche, anderdeels ; na anspraeck, antwoort,
nae verhoor, reeden und wederreden und andere bewijss, tuschen
parthijen vurss. hin und her togedragen, dieselve ripelicker wegen ;
\'.vijst die burgermeister Cornelis Bigghe myt volgh der schepenen
vur recht:

Dat die gemelte parthijen under eenändere myt die sententie, hier-
bevorens bij Willem Sandersz. gewesen, und myt hair maechgescheydtz-
brieff, tuschen sie opgericht, sych behelpen und wesen sullen , und
sullen den anderen hinforder desshalven ongemolestiert bliven laten.

Lata ut supra.

In der schelungh tusschen die Dorrhen, tweten Hylle Henricks\'
erffgenamen, anleggernn, eens-, und Lumme Dorren, verweerdersche,
anderdeels; hebben die schepenen vur recht verclaert:

Diewiele men bevyndt, Hylle Henricks Lumme Dorrhen ethliche reede
guederen vermuege stadtboeck voor hair verdeende loon, und dat sie
hair voortan guede wachtongh und warungh hair leven lanck gedu-
rende doon sali, verschreven und gegeven thebben; sall die giftungh
van die gerede guederen van weerden wesen und gehalden werden,
und Lumme dieselve genieten.

Lata ut supra.

In der saecken tuschen Seyne Jacobsz., anlegger, eens-, und zelige
Marrhye van Treests erfgenamen, verweerdernn, anderdeels; nae an-
spraeck, antwoort, replyck, duplyck und anders, tuschen gemelten
parthijen hin und her gegaen und togedragen, dieselve ripelick gevi-
tiert; wijst die burgermeister Ernst Jacobsz. myt volgh der gemene
schepenen vur recht:

Dat die erffgenamen van zelige Marry van Treest gehalden sullen

I

-ocr page 154-

144

wesen, danlegger voor verdient loon die veerthien dalers, zelige Marrhy
van Treest danleggers huessvrouwe schuldich twesen bekandt und
bemaickt heft, uuth to richten und tbetaelen, sovern Jan van Treest
myt ede derfte ontkennen, Ariaen, danleggers huessvrouwe, daervan
niet schuldich twesen mede uuth to richten und tbetalen; so niet, sali
Jan van Treest van dien die ene helft schuldich wesen, Ariaen vurss.
tbetalen.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Evert van Byssel und Pouwell Hesseltsz.,
alse ghildemeisternn vant Hijllige-Cruessgilde binnen der stadt Harder-
wijck, anleggernn, eens-, und Henrick van Rahen , verweerder, an-
derdeels; na anspraeck, antwoort, etc., tuschen gemelten parthilïn
hin und her gegaen, und den inhalt derselver ripelick erwegen; heft
die burgermeister Ernst Jacobsz. myt volgh der gemene schepenen
gewesen und hij wieset vur recht:

So Henrick van Rahen die vierdehalff voeder grontz aver prescriptie
van jaeren rustelick und vredelick gebrueckt heeft, sonder eenige
betalungh van jaerlixe roggherenthe an den gemelten anleggernn und
haer voersaeten gedaen thebben, sali Henrick van Rahen die anspraeck
van danleggernn ontlediget wesen; edoch ktmnen danleggernn contrarie
bewiesen binnen XIIII dagen, hebben sie, in name as sie procediren,
to genieten.

ANNO XVC LIX.

Na anspraeck, antwoordt, wederantwoort, etc., tuschen Berendt
Jansz., anlegger, eens-, und Henrick Heeckt, verweerder, anderdeels,
so schriftlick gedaen, dieselve ripelick erwegen; heft die burgermeister
Wolter
Uppen Dijck myt volgh des gerichtz gewesen und hij wieset
vur recht:

Diewiele danleggers eysch gien schade oft schuldt oft quade betalungh
van enige gehalden koep belanght, sali die verweerder in dess fall
sijn dienstrecht niet genieten, sonder sali up danleggers eysch recht-
metich antwoort schuldich wesen tgeven.

Lata altera Petri ad Cathedram.

Nae menighfoldighe sollicitatie Juttes, nagelaeten weduwe van Aert
Bolt, an den schepenen gedaen, erkennen die gemene schepenenden
hijlixbrieff, tuschen Aert Bolt und Jutte vurss. opgericht, van weerden
to sullen sijn; und so dieselve apentlicken medebrenght, dat Jutte
myt die schulden oft wynnungh van Aert Bolt nagelaeten niet sal
misgelden ader genieten, sonder hair beyder gemene huessraeth sali
halff und halff gelijckmetich an beyden tzijden evenvoell gedeelt
werden; derwegen erkennen die schepenen, dat Jutten vurss. deel van

TOST

-ocr page 155-

43

huessraeth, Aert Boltz schulden halven, niet beschweert oft upgefur-
dert van yemant myt pendungh oft anderssins sail werden.

Actum am XXII Julii.

In der schelungh tuschen Lubbert Hulleman, anlegger, eens-, und
Jan Lutteken, verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort, replyck,
duplyck und andere getuechnisse, hin und her gegaen, dieselve ripelick
erwegen; wijst die burgermeister Arendt tho Boeckop myt volgh der
schepenen vur recht:

Nademaell Jan Lutteken die rijsen van danlegger gekoft, etlick geit
dairop gegeven und betaelt, und danlegger die rijsen groot genooch,
luet des bynders kundtschapp, und to water gelevert, und Jan Lutteken
to gelegener tijdt dairover niet gekroenet und niet tijdtlick opgeseght;
sail Jan Lutteken derhalven danleggers erffgenamen gehalden wesen
op tleggen imd tbetaelen.

Lata IX Septembris anno etc. LIX.

Nae anspraeck, antwoort, tuschen heer Herman Lutteken, anlegger,
eens-, und Jacob Jansz., volmechtiger Hannes Evertsz., verweerder,
anderdeels, gepassiert; heft Arendt Heymansz., burgermeister myt volgh
der gemene schepenen gewesen und hij wieset vur recht:

Dat die inleydungh in den twistigen hoff, bij heer Herman Lutteken
gedaen, duechdelick und bestahen sail nae dess stadt rechten und die
parthijen sullen voort na behoor procediren.

Lata XXII Novembris.

In den gedingh tuschen heer Heriiian Lutteken, in qualiteit as hij
procediert, anlegger, eens-, und Jacob Jansz., volmechtiger Hannes
Evertsz., verweerder, anderdeels; wijst die burgermeister Arendt Feyth
myt volgh der schepenen vur recht:

Dat Hannes Evertsz. alnoch in acht dagen tijdtz sali sijns huess-
vrouwes volmacht alhyr in den gerichte inbrengen, dat sie allethgoene
bij hair man biss herto gedaen is und noch gedaen sali werden, und
idt gewijsde van den twistigen hoff aengaende, allenthalven sail willen
naegaen und volntrecken; und so sulkx niet geschiede, sail Hannes
van die uuthleydungh voor dithmaell versteecken wesen.

Lata ut supra.

Dat Hannes die doode handt genieten sali quaere sententiam in
juditiali Hbro IX Decembris anno etc. LIX \').

In der schelungh tuschen Jacob Jansz., anlegger, eens-, und Gerrit
Hoebertsz., verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort und ander

I) Deze bijvoeging is later bijgeschreven.

-ocr page 156-

44

gedingh, tuschen parthijen vurss. togedragen; wijst die burgermeister
Arendt Ffeyth myt volgh der gemene schepenen vur recht:

Dat die verweerders alhyr kennen oft ontkennen, lijden oft ver-
saecken sali op danleggers simpele anspraeck, und volgentz tgaen as
recht is.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Ribbe van Dueren, anlegger, eens-,
und die nagelaeten weduwe zelige Wychman van Wijnbergens, ver-
vreerdersche, anderdeels; na anspraeck, antwoordt, replyck und duplyck,
dieselve ripelick verlesen und erweghen; wijst die burgermeister Arendt
Ffeyth myt volgh der schepenen vur recht:

Diewiele die gemelten parthijen sych beyde tot zelige Wychman van
Wijnbergens handt referiert hebben, und dieselve handt naebrenght,
Ribbe vurss. voll und all betaelt, und daermede und -op gemelten
Wijnbergen ouck in God verstorven to sijn; sali die weduwe vurss.
derhalven Ribben anspraeck ontledight wesen; doch kan Ribbe vurg.
myt beter bewijss, als noch gebleecken, bewiesen, die weduwe vurg.
hem eetwes schuldich twesen, heft Ribbe to genieten und een yeder
sali sijne gerichtelicke kosten imd schaden, myt recht erleden, dragen
Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Jacob Jansz., anlegger, eens-, und Claes
Aszen, verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort, bewijss und
anders, tuschen parthijen hin und her gegaen, wijst die burgermeister
Henrick Rheeffs myt volgh der schepenen vur recht:

Dat Claes Asz. die gelooffde pennongen voor die schuere danlegger
opleggen und betaelen sali; dan doch wes Claes vurss. tuschen dith
und XIIII dagen sunst anders bewiesen kan , alsedat hij de schuere
in dieselve vurwarden, danlegger myt Sloetgen verkalt, als hij sych
in sijn antwoort leth verlueden, gekoft heft, sali Claes genieten, und
behalden die schuere an sych.
Lata IX Decembris.

In der schelungh tuschen Jacob Jansz., volmechtiger Alijdtz Brincks,
anlegger, eens-, und Wolter Tymansz\'. erffgenamen, verweerdernn,
anderdeels, angaende van een handtschrift, bij Gerrit van Holten
geschreven, vermeldende van XXV gulden, berustende bij Eve van
Holten, de Wolter Tymansz. Alijdt vurss. voor verdient loon ver-
schreven und bekant heft schuldich twesen; na verlesiuigh des handt-
schriftz, na verhoor, reden, wederreden und gedingh beyder parthijen
vurg., dieselve ripelick erwegen; heft die burgermeister Cornelis Bigghe
myt volgh der schepenen gewesen und hij wieset vur recht:

Dat danlegger in qualiteit, as hij procediert, so hij eetwes op zelige
Wolter Tymansz. to seggen hadde, hij sulx tdoon und to furderen

-ocr page 157-

US

ther plaetzen, dair desselviges Wolters erffhuess gevallen, und guederen
gelegen weren, und niet op Eve van Holten, daironder die XXV
gulden rustende sijnnen, remittirende mytz diesen gemelten parthijen
an den gebhuerlicken landtrechten van Veluwen.

Lata XVI Decembris.

ANNO XVC UND TSESTICH.

In der schelungh tuschen Andries Gerritsz., anlegger eens-, und
Jan Hermsz. van Ruremunde, verweerder, anderdeels; na besaith und
ontsaeth, nae verlesungh, anspraeck, antwoort und ander loffwerdige
kundtschappen, dieselve ripelick erweghen; heft die burgermeister
Lambert Frankensz. myt volgh des gerichtz voor recht gewesen;

Dat Jan Hermsz. van Ruemunde alnoch gehalden sall sijn, Andries,
danlegger, sijne pennongen dair ther plaetzen , dairt gekofte halve erve
gelegen, — edoch nae geschiener transportatie desselviges halve erves
vurg. — to leveren und tbetaelen, allent nae uuthfuerungh der inge-
brachte kundtschappen.

Actis lata IIII Januarii anno XV^ LX.

In der schelungh tuschen Lutger Meyen, anleggersche, eens-, und
Gerrit Lackey, verweerder, anderdeels; nae anspraeck, antwoort,
und tuechnisse, bij den gemelten parthijen ingebracht, dieselve
ripelick erweghen; wieset die burgermeister Ernst Jacobsz. myt volgh
der schepenen vur recht:

Will Lackey myt eede verclaeren, de IIII questiose dalers oft gulden
an Meyer betaelt thebben und niet schuldich twesen, sali hij genieten;
so niet, sali hij des misgelden, opleggen, und betaelen sie alnoch.

Lata X Januarii.

In der schelungh tuschen Dries van Arier, anlegger, eens-, und
Jacob van Tuell, verweerder, anderdeels; na gedingh beyder parthijen,
hin und her gegaen, dieselve ripehck erweghen; wijst die burger-
meister Lambert Frankensz. myt volgh der schepenen vur recht:

Diewiele men bevyndt, die hijlixvurwarden, tuschen den verweerder
und des anleggers aldemoeder opgericht, alhyr ther plaetzen sych
togedraghen und gemaickt sijnnen, sall die verweerder derhalven ouck
gehalden sijn op danleggers eysch, vurhen gedaen, als hueden aver
XIIII dagen alhyr rechtmetich antwoort to gheven, und sijnen dienst-
recht in dess fall niet to genieten.

Lata VI Martii.

In der schelungh tuschen Jan Veghe cum suis, anleggernn, eens-,
und Arendt und Gerrit tho Boeckop, verweerder, anderdeels; na
anspraeck, antwoort, replyck, duplyck und andere getuechnissen,
hin und her gegaen, dieselve ripelick gevisitiert; wijst die burgermeister
Arendt Feyth myt volgh der schepenen vur recht:

-ocr page 158-

146

Dat danleggernn van oer olste gepoete willighen afï sullen een halve
grave maecken, boeven dre voet, und onder twe voet wijdt, und alle
nije und ingesoncke gewasch, tsij dan van willigen, eisen und doerne,
sullen sie uuthroyen; ingelijcken sullen die verweerderen tegen vrede
doon op hair zijdt as vurss., und van hair zijdt ouck dre voet boven,
und twe voet onder vreden, und wes gepoet in die vrede staende be-
vonden wurde, sal men ouck uuthroehen.

Lata IX Martii.

In der schelungh tuschen Mr. Mathias Mandix, volmechtiger van
weghen Jacob van der Weterongh, anlegger, eens-, und Tonis Jansz.,
verweerder, anderdeels; nae anspraeck, antwoort, handschritt und
anders van den parthiën ingebracht, dieselve ripelick erweghen; heft
die burgermeister Cornelis Bigghe inyt volgh der gemene scepenen
gewesen und hij wieset vur recht:

Nademaell een copie van een quitantzie van een verdrach, jungher
as die handtschrift van XX dalers zijnde, in den gericht gesihen, und
idt handtschrift elff jaeren olt is, und Jacob van der Weterungh tho
meermalen zedert und noch in lestverleden jaere in Aprili ongeverlick
alhyr geweest, und op hem, Tonis vurss., niet gefurdert; derhalven
sali Jacob van der Weterungh die schuit, in sijnen naeme bij den an-
legger gefurdert, myt ede to bevestigen gehalden sijn; tweten dat Tonis
vurss. die XX dalers schultz vurss. hem alnoch schuldigh is, und in
hair verdrach tuschen sie wall gehalden, niet to doot und to niet aff-
gerekent und daervan vergleecken sijnnen; dat geschiet sijnde, sali
Toenis Jansz. danlegger opleggen und betaelen; so niet, sali Tonis
der anspraeck absolviert und daervan entslaghen sijn.

Lata VIII Maii.

In der schelungh tuschen Mr. Mathias Mandix, anlegger, eens-, und
Toenis Jansz., verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort, hin
und her gegaen tuschen parthijen vurg., dieselve ripelick erwegen;
heft die burgermeister Henrick van Rahen myt volgh der schepenen
gewesen und hij wieset vur recht:

Dat Toenis Jansz. sijn rechte kunde und wairheyt van Mr. Mandix
vurgegevenen interrogatoriën to doon schuldigh sali wesen; doch dat
vooryrst Mr. Mandix beschweeren sali, dat hij niet gemeint is, tho
enigen kompstigen tijden Toenis vurss. myt dess kundtschap to gra-
viren und tbeschadigen; und oft Toenis enige kundtschap van diesen
vurhen gedaen hadde, und dess tegenwoordige die andere vorige
kundtschap contrarie weer, sali Mandix sych myt dess kundtschap
behelpen und Toenis myt die vorighe kundtschap niet to smahen oft
sijner ehren to verletten, naedemaell dat dess saecke langhwilich verjaert.

Lata XI Maii.

-ocr page 159-

u?

In der schelungh tuschen Joost van Bronckhorst, anlegger, eehs-,
und Jan Pannekouck, verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort
und anders, tuschen gemelten parthien hin und her gegaen, dieselve
ripelick erwegen; wijst die burgermeister Cornelis Bigghe myt volgh
der gemene schepenen vur recht:

Nademaell die samptelicken erffgenamen van junffer van Spuelde
van Ruerloe beer Jan van Brienen voor een medeërffgenaem van junffer
van Spuelde vurss. gekant, angenomen; und dieselve heer Jan van
Brienen volgentz alhyr in den gericht Jan Pannekouck in sijn stede
gestalt und gesatt heft, gevende hem volnkhoemen macht und beveell
van sijnent weghen, dieselve sijne competente erffnisse theffen, tho
bueren und an sych tbrenghen; beer Jan vurss. gemelten Pannekouck
und anders nyemant enighe koep van dien gestendich geweest is, und
Pannekouck • dairvur oick behoorlicke vurfanck in den erffhuese van
Spuelde vurss. gedaen und in die possessie derselve geweest und alnoch
bevonden wurdt tsijn, sali Pannekouck derhalven in die possessie
bliven und geholden werden biss ter tijdt to und so langhe hij myt
gebhuerlicke rechtenn daer weder uuthgesleten und erkandt sali sijn.

Lata op Saterdagh post Quasimodo geniti.

In der schelungh tuschen Gellis van Xanthen, volmechtiger Mr. Arendtz
tho Boeckops, anlegger, eens-, und Ott Schepelar, verweerder, ander-
deels; na anspraeck, antwoort, etc., dieselve ripelick erwegen; wieset
die burgermeister Ernst Jacobsz. myt volgh der gemene schepenen
vur recht:

Dat Ott Schepelar niet gehalden sail sijn, tgoene, wes in den ge-
richte van Veluwen geschiet bij ede, tseggen; sonder danlegger mach
sulckx in den signate van Veluwen naepaedenverfurderen und ver-
nemen ;

Angaende van den hal ven daler sail Ott Schepelar schuldich wesen,
to seggen, op wat conditie hij den hal ven daler ontfangen.

Lata XIX Junii.

In der schelungh tuschen Gellis van Xanthen, volmechtiger Mr. Arendt
tho Boeckop, anlegger, eens-, und Jacob Jansz., verweerder, anderdeels;
na anspraeck, antwoort, etc., dieselve ripelick erwegen; wijst die bur-
germeister Bartolt Veghe myt volgh der schepenen vur recht:

Kan danlegger binnen sess weecken tijdtz bewiesen, den rechten
genoochsam, dat Mr. Arendt tho Boeckop vurss. Lambert Roeloffsz.,
guet na die landtrechten van Veluwen verwonnen, und sych dairinne
niet versuempt heft, sail Jacob Jansz. die koe danlegger weder then

I) Naepaeden, nasporen.

-ocr page 160-

148

handen stellen und overantwoorden i); und so hij des niet bewiesen
kunde, so sali Jacob Jansz. sijn gekofte koe an sych beholden.

Lata XXVI Junii.

In der schelungh tuschen Herman Gerritsz., anlegger, eens-, und
Rijck Aeltsz., verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoorde und
tuechniss, hin und her gegaen, dieselve ripelick erwegen; wieset die
burgermeister Ernst Jacobsz. myt volgh der schepenen vur recht:

Willen Warner Jacobsz. und Egbert Jacobsz. myt ede behalden,
dat Rijcket Aeltsz. den dagh van der leverungh vant ruvensaet 2)
tuschen Sant-Marten und middewynter bescheyden und Herman Ger-
ritsz. niet contrarie bescheyden heft, so sali Herman gehalden wesen
(naedemaell Rijcket vurss. gemelten Herman sulx inruempt), myt ede
to verclaren, dat sijn leverungh solde geschien, alst ruevenzaet uuth-
gesweetet were; des sail Herman genieten.

Lata ipso die Margaretae.

Voor Arendt Ffeyth und Henrick van Rahen, schepenen und ge-
richtzlueden, is Herman Gerritsz. ersehenen myt opgerichten vyngheren,
ourbodich 3) dess sententie (myt ede tdoon) na tgaen; sonder Rijcket
heft hem den eedt ontslagen und veriaeten.

Actum op Wonsdagh na Margaretae.

In der schelungh tuschen Jacob Jansz., volmechtiger van Melis van
Lennep, anlegger, eens-, und Jacob van Wetten, verweerder, ander-
deels; na anspraeck, antwoort, hin und her gegaen, dieselve ripelick
erwegen; wieset die burgermeister Ernst Jacobsz. myt volgh der sche-
penen vur recht:

Kan Jacob van Wetten, den rechten gnoochsam, bewiesen, dat Melis
van Lennep hem ontslagen und verlaten, und op Ellert van Wettens
moeder gesihen*), und daermede tovreden geweest is, sali Jacob van
Wetten der anspraeck absolviert sijn; so niet, sali Jacob van Wetten
Melis van Lennep opleggen und betaelen die kostpennongen van Ellert
van Wetten.

Lata XXI Augusti.

In der schelungh tuschen Magerheyne, anlegger, eens-, und Jacob
Aertsz. und Lambert Herbertsz., verweerder, anderdeels; na anspraeck,
antwoort tuschen gemelten parthijen, hin und her gegaen, dieselve ripe-

1) Overantwoorden; zie de aanteekening op blz. 130.

2) Ruvensaet, rapenzitad; zie Kiltaen i. v. Rube, ruez\'e.

3) Ourbodich of overbodig, bereidvaardig; Racer, III, 199.

4) Op Ellert van Wettens moeder geshien schijnt te beteekenen: zich op Ellert
van Wettens moeder verlaten, op haar vertrouwd heeft.

-ocr page 161-

149

lick erwegen; heeft die burgermeister Lubbert then Haeve myt volgh
der gemene schepenen gewesen und hij wieset vur recht:

So danlegger bewiesen kan myt eenige sententie, bij Hoochwiese
cantzler und raeden in Gelrelandt erkandt, die waterschipperen, wair-
voor die verweerdernn burghe geworden, myt haeren netten eetwes
verbrueckt thebben, sullen die verweerderen danlegger die bruecken,
dairto staende, betaelen; so niet, sullen sie voor dithmaell danleggers
anspraeck vrij wesen.

Lata IIII Septembris.

Na gedingh tuschen Willem van Haeften, anlegger, eens-, und Jan
van Wijnberghen, verweerder, anderdeels, belangende van eenen brieff
in den gerichtzhanden tbrengen; dairop ripelick gelet; wijst die bur-
germeister Lubbert then Haeve myt volgh der gemene schepenen vur
recht:

Dat Jan van Wijnberghen den brieff belangende die buetschap, in
Willem van Haeftens gedingh tegens Wijnberghen gementioniert, in
den gerichtzhanden tbrenghen gehalden sali sijn, oft myt ede tont-
kennen, ghienen brieff belangende die buetschap vurss. gehadt oft noch
thebben.

Lata ut supra.

ANNO XVC LXI.

In der schelungh tuschen Wilhem Marckersz.\' erffgenamen, anleggernn,
eens-, und Wolter oppenDijcks erfgenamen, verweerdernn, anderdeels;
nae anspraeck, antwoort, replyck und andere tuegeniss und schriften,
hin und her gegaen tuschen parthiën vurg., deselve ripelick erwegen,
und op geleth; wieset de burgermeister Arnt to Boeckop mit volgh der
schepenen vur recht:

Dat die verweerderen sullen gehalden sijn, de twistige twyntich
dalers, bij Wolter op den Dijcke ontfangen, to restitueren und tbetaelen.

Lata XV Januarii.

In der schelungh tuschen Arnt Feyth mit sijn medegedelingen, an-
leggernn, ther eenre, und Wolter Petersz. cum suis, verweerdernn,
ther ander zijden; nae anspraeck, antwoort, replyck und duplyck,hin
und her gegaen, deselve ripelick erwegen; wieset die burgermeister
Cornelis Bigghe mit volgh der schepenen vur recht:

Diewiele men bevyndt danlegger cum suis niet ordentlicken, als sych
des nae dieses stadtz rechten (eight), procediert thebben, sail derhalven
danlegger gehalden wesen, sovern hij gemeint, vorders to procediren,
weder a novo to procediren und to agiren, as sych des nae dieses
stadtz rechten und gewoonheyden eight und gebhuert.

Lata ut supra.

-ocr page 162-

\'5°

In der schelungh tuschen Egbert Bousch cum suis, anleggern, eens-,
und Arnt Feyth mit sijn consorten, verweerdernn, anderdeels; naë
anspraeck, antwoort und anders, tuschen gemelten partijen hin und her
gegaen, deselve ripelick erwegen; wisen de gemene schepen (mitz
affstervent Jan Gerritsz., ordelwieser van diese) vur recht:

Dat de verweerderen sullen danleggernn die houftsomme opleggen
und betaelen, ofte daervan de roggerente mit zegell und brieve ver-
wissen 1), dair sie een rnolder roggen jairlix mede manen sullen muegen;
und die verweerderen sullen van den renten, tot dess dage to verloe-
pen, ontledicht wesen.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen pandungh und pandtkerungh van Wolter
oppen Dijcks erffgenamen, anleggern, und Styntgen und Jacob van
Wetten, verweerdernn in statt Toenis, anderdeels; nae anspraeck,
antwoort und tuechniss, tuschen parthijen gegaen, deselve ripelick ge-
visitiert; wieset de burgermeister Lubbert then Haeve mit volgh der
schepenen vuer recht:

Dat danleggernn een onrechte pandungh und verweerdernn een
rechte pandtkerungh gedaen hebben, und idt gahe daeromme voort,
alst recht is.

Lata VII Ffebruarii.

In der schelungh tuschen Claes Cuese, anlegger, eens-, und etlicke
smeeden, in der anleggers anspraeck specificiert, verweerdernn, ander-
deels; nae anspraeck, antwoort, etc., deselve ripelick erwegen; wieset
de burgermeister Bartoldt Veghe mit volgh der schepenen vur recht:

Nademaell een sententie bij leven van Claes Cuese versatt, und
Claes derselve uutspraeck niet belevet, und mit ede to verclaren, de
twistige koelen vur guet bij den pruvers uuthgegeven und uuthgegaen
tzijn gewesen; und Claes sych voor den gerichte alhyr erbaeden,
tselve mit ede to verclaren, und mytz doode sijn presentatie gecon-
firniiert, sali Claes daermede de sententie naegegaen und voldaen
hebben; daarbenevens gesihen loffwirdigen kundtschappen, bij etlicke
smeden tHarderwijck gedaen, de van deselve koelen gehadt und vuer
guet ontfangen und verbesiget und betaelt hebben, sullen derhalven
dess smeden opleggen und betaelen, dat sie daervoor gelooft to geven.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Frederyck van Zutphen, anlegger ther
eenre, und Egbert Hermsz., verwerer, ther andere zijden; na anspraeck,
antwoort und verhaell, tuschen parthijen vurss. geschiet, deselve ripe-

I) Vertvissenvoor iets zekerheid stellen: zie blz. 53, noot i.

-ocr page 163-

151

lick erwegen; wijst de burgermeister Arnt Heymansz. rait volgh der
schepenen vur recht:

Nademaell Egbert vurss. danlegger angesaght heft, sijne turff drooge
twesen und gepresentiert, hem de turff tleveren, und Frederyck dat
niet gedaen heft oft sijn wagens dairhen niet gesant heft, sali Egbert
danleggers anspraeck ontledight wesen; doch so Frederick des myt
ede ontkennen solde willen, sulx niet geschiet tzijn as vurss., sail hij
genieten.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Alijdt van Dompzelar mit Henrick und
Wilhem van Dompzelar, anleggernn, eens-, und Styntgen und Jacob
van Wetten, verweerdernn, anderdeels; nae anspraeck, antwoort,
replyck und duplyck, tuschen parthiën vurss. hin und her gegaen,
deselve ripelick erwegen; wijst de burgermeister Henrick Rheeffs mit
volgh der schepenen vur recht:

Dat danleggernn vooryrst gehalden sullen sijn tbewiesen, dat sie
medeërflfgenamen sijn van Jacob und Albert van Dierum, und hoe
voele und hoe diepe sie tot dess questiose pennongen gerechtiget sinnen;

Noch sullen anleggernn gehalden wesen, tbewiesen, dat dess ques-
tiose pennongen bij Dirrick und Styntgen van Wetten opgebuert
sinnen, sullen verweerdernn danleggernn opleggen und betaelen oft
de rentebrieven van dien ongecancelliert then handen stellen; und so
danleggernn sulckx niet bewiesen en kunden, sali Styntgen van Wetten
gehalden wesen, mit ede to verclaren, de questiose pennongen bij
hair man und hair niet ontfangen tzijn.

Lata XXIX Januarii.

Die gemene schepenen ordonniren tuschen die gasthuess-meisternn
und Jan van Wijnbergen :

Dat die gasthuess-meisternn sullen in possession bliven van dat ques-
tiose gresslandtz, bueten dijcks gelegen, nae vermuegen der olde rente-
boucken vant gasthuess, biss ter tijdt to und so langhe Jan van Wijn-
berghen den gasthuess-meisternn mit gebhuerlicken stadtrechten daeruuth
gesleten sail hebben.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen den gasthuess-meisternn und Egbert Coon-
dersz., wiesen de gemene schepenen vur recht:

Will Egbert Coondersz. mit ede verclaren, dat sijn wijff Janna und
hij dat Hillige-Geest de haver etliche jaeren und niet erfflick tbueren
gegeven hebben, sail hij genieten; so hij des niet doon en wolde,
sail hij des misgelden.

Lata ut supra.

I) Bij! hierboven staat: van,

-ocr page 164-

S 152

}

In der schelungh vant Sacramentzgilde und Grietgen Helmichs
if dochter hebben die gemene schepenen ordonniert:

Dat Grietgen vurss. elck jaer dat Sacramentzgilde uuthrichten und
] betaelen sali eenen rijdergulden tot sess jaeren to; daermede sali Grietgen

f vurss. van den halven twistigen gulden und derselver houftsomme

I ontlast und vrij van wesen und bliven.

S Actum ut supra.

I In der schelungh tusschen Heyman Gerritsz., anlegger, eens-, und

\'f Evert Cannetgen, verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort,

i replyck und anderen schriften, tuschen gemelten parthijen gegaen,

\' deselve ripelick erwegen; wiesen de schepenen vur recht:

So Heyman Gerritsz., bewiesen kunde, den rechten gnoochsam, dat

■ hij dat landt, bij hem van Evert Kannetgen gehuert, mit beesten
gedreven, beslagen; oft yemant sijne beesten, op den wegh nae idt
gehuerde landt geweest, dairuuth gejaeget und geschüttet heft; oft

1; yemant gerichtelicken verbott hem gedaen; sali Evert vurss. gehalden

! sijn , danlegger geleden schaden und interess to verrichten ; so niet,

; sali Evert der anspraeck vrij wesen.

Lata ut supra.

In pandungh und pandtkerungh tuschen Willem Junghbloet, vol-
mechtiger Franck Hoekels, eens-, und Ott Schepelar, anderdeels; na
. anspraeck , antwoort und wederantwoort, und ander schriften, tuschen

parthijen vurg. hin und her gegaen, deselve ripelick erwegen; wieset
de burgermeister Bartolt Veghe mit volgh der schepenen vur recht:

Dat volmechtiger Franck Hoekels een onrechte pandungh und Ott
Schepelar een rechte pandtkerung gedaen heft, und Ott Schepelar
sali voor dithmaell der anspraeck absolviert sijn.
I Lata ut supra.

ï

i. Nae anspraeck, antwoort, wederantwoort und andere tuechniss

\\ tuschen Arnt Heymansz., anlegger, eens-, und Aelt Heymansz.,

■ verweerder, anderdeels, deselve gesihen und ripelick erwegen; wieset
jr de burgermeister Gracht Woltersz. mit volgh der gemene schepenen
i vuer recht:

Diewiele danleggers eysch und conclusie ghien erffgrondt belanght,
sali die verweerder in dess fall ghien doode handt genieten , sonder
recht antwoort op danleggers anspraeck to geven gehalden sijn.
Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Henrick Gerritsz., anlegger, eens-, und
Wilhem Henricksz., verweerder, anderdeels; nae anspraeck, antwoort,
replyck, duplyck und anderen tuechniss, hin und her tuschen parthijen
vurg. gegaen, deselve ripelick erwegen; wieset de burgermeister Cor-
nelis Bigghe mit volgh der schepenen vur recht;

-ocr page 165-

153

Dat gemelten parthijen sych mitten gehaldenen verdrach behelpen
sullen, thenwair Henrick Gerritsz. bewiesen kunde, den rechten
gnoochsam, in den selven verdrach vurg. bevurwardet twesen, dat
die schulden in den verdrach niet gementioneert, bueten idt verdrach
ongescheyden solden bliven, und noch bewiesen kunde, ediche
schvilden nae den verdrach gevonden und van hem betaelt tzijn, des
call hij gehieten; so niet, sali verweerder van der anspraeck ontlediget zijn.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Jan Vosch, anlegger, eens-, und Lubbert
Aertsz., verweerder, anderdeels; nae anspraeck, antwoort, tuechniss,
hin und her tuschen parthijen vurg. gegaen; wieset de burgermeister
Amt Feyth mit volgh der schepenen vur recht:

Naedemaell Jan Vosch de botter in den wagen ontfanghen und niet
gewraeket heft, sali Jan Vosch de botter an sych behalden und betalen.

Lata VIII Martii.

In der schelungh tuschen Jan Lambertsz., in qualiteit as hij proce-
diert anlegger, eens-, und Geysgyn Mr. Jans, verweersche, ander-
deels ; nae anspraeck, antwoort, etc.; wieset de burgermeister Cornelis
Bigghe mit volgh der schepenen vuer recht:

Dat verweerdersche ongehalden sali sijn, hair koepbrieven danlegger
tbehanden, doch hadde sie maech-, pandt- ader loessbrieven, die
danlegger enichsins mede beruerden, de sali sie danlegger schuldich
wesen tbehanden, remittirende mitz diesen gemelten parthiën under
den behoorlicken richter van dien.

Lata ut supra.

Diewiele alhyr gebrueckelick is, dat die eene des anderens maech-
gescheydtz und hylixbrieven copie sali muegen lichten, sovern hem
dairan gelegen is; sali derhalven Dirrick Jansz. sijn suster Bartruedt,
so hair daer mercklicken an gelegen, ingelijcken van sijn hijlixbrieve
copie tgeven schuldich wesen.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen zelige Joachim van Ynghens nagelaten
weduwe und kynderen, anleggernn, eens-, Styne van Wetten, ver-
weerdersche, anderdeels; nae anspraeck, antwoort, replyck, duplyck,
tuechniss und andere missiven, hin und her gegaen, dieselve ripelick
erwegen; heft de burgermeister Amt tho Boeckop mit volgh der
schepenen gewesen und hij wieset vur recht:

Nademaell de verweersche bekent, de hondert goldguldens bij hair
man und haer van zelige Joachim van Ynghen ontfangen und opge-
noemen, und daervuer jaerlixe rente uuth hair guet to verschriven
geloeft thebben, sali Styne, verweersche, alnoch gehalden wesen,
danleggernn de hundert goldguldens, bij hair ontfangen, to restitueren,

-ocr page 166-

154

ofte van de hundert goldguldens gebhuerlicke jaerrente uuth hair guet
to vestigen; doch kunde Styne binnen XIIII dagen bewiesen mit handt-
schriften oft sunst anders, dat sie die XXV goldguldens, bij Joachim
van Ynghen an Cornelis van Wetten avergewesen, betaelt hadde, sali
se genieten.

Lata I Julii.

In der schelungh tuschen Jorryen Vaethbender, alse man und
mombar van Appelloniae van Spiers, nagelaten weduwe Lubbertz
Scherpincks zeliger, ther eenre, und Styne Scherpincks, ther ander
zijden; nae anspraeck, antwoort und ander bewijs, hin und her ge-
gaen, dieselve ripelick erwegen; wieset de burgermeister Ernst Jacobsz.
mit volgh des gerichtz vuer recht:

Dat danlegger genooch bewesen heft, dat Appellonia echte wijft
van Lubbert Scherpinck geweest is; und Styne Scherpinck sali der-
halven gehalden wesen, Appellonia de helft van Lubbert Scherpinck
erfftaell, hem van Claes Scherpinck, sijn vader, angeërft, uuth to richten,
und dandere helft Ltibbertz vurg. kyndt, bij Appellonie gewonnen,
laeten volgen; und kan Appellonie bewiesen, dat nae doode van
Lubbert hair beyder kyndt, van hair beyder live gebaeren, gestorven
sij, des sali sie genieten.

Lata XXIX Octobris.

In der schelungh tuschen Jacob Jansz., volmechtiger Lumme Heeckts,
anlegger, eens-, und Jacob van Wetten, verweerder, anderdeels; nae
anspraeck, antwoort, replyck, etc., tuschen beyden parthijen vurss.
hin und her gegaen, deselve ripelick erwegen; wieset de burger-
meister Arnt Feyth mit volgh der schepenen vur recht:

Diewiele Jacob van Wetten mit rijpen berade op varssen voeten
een brieve bij den secretarium doon schriven, und selffs den brieft
bezegelt und dat zegell weder van den brieff affgetogen heft, sali hij
gehalden wesen, den brieff weder to bezegelen; thenwere dat Jacob
van Wetten een ander verdrach mit Lumme Heeckts naderhandt
gehalden heft, as vurhen, und sulx bewiesen kunde, den rechten
gnoochsam, binnen XIIII dagen, dat sali hij genieten.

Lata op dagh Crispini & Crispiniani martyruin.

De burgermeister und ordelwieser Bartoldt Veghe mit volgh der
schepenen ordonniert tuschen parthijen Scherpinck und Wynsshem,
dingende van den onkosten:

Dat die parthijen vurg. elck sijn gedingh schriftelicken in sali
brenghen, diewiele bij die Eerbaren van Zutphen int principael ge-

i) Op varssen voeten schijnt hier te beteekenen: met zijnen vrijen wil.

-ocr page 167-

ï5S

wesen wurdt, derhalven die erkentenisse van diesen ouck tho houffde
geschaeten.

Actum am derden Septembris.

In der schelungh tuschen Jan Berntsz. cum suis, anleggern, eens-,
und Gerrit Loeffsz., verweerder, anderdeels; na anspraeck, antwoort,
replyck, hin und her tuschen parthijen vurss. gegaen, deselve ripelick
erwegen, wieset de burgermeister Henrick van Rahen mit volgh der
schepenen vuer recht:

Dat Gerrit Loeffsz. ongehalden sali sijn, danleggern copie van sijne
koopbrieve, van sijn bruder, heer Gerrit Loeffsz., erlanght, hem
allenich beruerende, tgeven; sonder van
Charten und andere brieven
sali Gerrit Loeffsz. danleggernn copiën tgeven schuldich wesen.

Lata die Ceciliae virginis.

In der schelungh tuschen Gerrit Scherpinck, alse mombar sijns
brueders nagelaeten kyndt, und Jorrye Vaethbender, alse man und
mombar Appelloniae vanSpiers; wieset de burgermeister Bartolt Veghe
mit volgh der schepenen vur recht:

Dat Jorryen Vaethbender ingebrachte bewijss vur dithmaell niet sterck
genooch en is, und Appelonie sali mit ede verclaren van allentgoene,
dat hair zelige man Lubbert und sie in Lubbertz sterffdagh gehadt
und tobehoort heft; ingelijcken sali Styne Scherpincks van allethgoene
sije und hair man, Claes Scherpinck, tobehoort heft und achtergelaeten
heft in sijn sterffdagh, mit haren ede to verclaren, wes dair geweest
und wairt gebleven is.

Lata VIII Novembris.

Tusschen Egbertz Bousch\' baedungh und Amt Feytz inleydungh
claren die gemene schepenen:

Dat Egbert Bouschs baedungh, hij an Amt Feyth laeten doon heft,
so dieselve vóór und alleer Amt Feytz inleydungh nae gichte des
gezwoerens geschiet, in den rechten sijnen voortganck gewinnensall,
diewiele dattet in und om
\\sic] eene saecke geschiet.

Lata altera Luciae viginis.

ANNO XVC TWEEÊNTSESTICH.

In der schelungh tuschen Herman van Oehene cum suis, anleggem,
eens-, und Jan van Oehene, verweerder, anderdeels; na anspraeck,
antwoort, reden und wederreden, schijn und bescheidt, deselve gesihen
und dairop ripelick gelet; wieset de burgermeister Cornelis Bigghe
mit volgh der schepenen vuer recht:

Diewiele gemelten parthijen alhyr gehandelt und procuratie gegeven,
sali verweerder sijn dienstrecht derhalven in dess fall niet genieten,

-ocr page 168-

56

sonder sall danleggernn op hair gedaener anspraeck rechtmetich ant-
woort geven.

Lata XXIIII Januarii.

In der schelungh tuschen Wilhem van Hueckulum und Henrick
Warnynckhoff, anleggernn, eens-, und Jacob van Wetten, alse mombar
van zelige Cornelis van Wettens nagelaetene kyndern sych dragende,
anderdeels; nae anspraeck, exceptie, replyck, duplyck und anderen
Schriften, then beyden tzijden hin und her gegaen, deselve ripelick
erwegen; heft die burgermeister Bartolt Veghe mit volgh der schepenen
gewesen und hij wieset vur recht:

Dat verweerders vuergewante exceptie verwerpelick wesensall, und
die verweerder sali op der anleggernn gedaener anspraeck rechtmetich
antwoort to gheven gehalden wesen op Wonsdagh, naistkhoemende
Sondach Invocavit.

Lata XXVIII Januarii.

In der schelungh tuschen Warner Jacobsz., als hij procediert anleg-
ger, eens-, und Geertruedt Vosch verweerdersche, anderdeels; nae
inleydungh, uuthleydungh, anspraeck, antwoort und andere schrif-
ten, van beyden parthijen vurss. vuergedragen und verlesen; wieset
de burgermeister Ernst Jacobsz. mit volgh der schepenen vuer recht:

Soe gemelten parthijen hier voormaels diesenthalven twistich und
dinghplichtich geweest, hair schelungh an vroemen verbleven und
compromittiert, und dieselve compromissores alle schelungh, doemaels
tuschen sie zwevende, hingelacht und verdragen vermuege idtselve
verdrach in den signato geteykent; sullen sych desshalven parthiën
vurss. mit idtselve verdrach und derselver uuthspraecke behelpen, und
sali mitz diesen gemelten parthijen een ewigh swigen van diesen inge-
stalt sijn und bliven, niet wieders van diesen den anderen to molestiren.

T.ata XXXI Januarii.

Tuschen pandungh und pandtkerungh in der schelungh tuschen
Gellis van Zanthen, in qualiteit as hij procediert anlegger, eens-, und
Jacob Jansz., verweerder, anderdeels; nae anspraeck, antwoort, schijn
und bescheyt, tuschen partijen vurss. hin und her gegaen, deselve
gesihen und ripelick erwegen, heft de burgermeister Henrick van Rahen
mit volgh der schepenen gewesen und hij wieset vur recht:

Dat danleggers bewijss, dairto hij gewesen, den rechtenn gnoochsam
is, und Jacob Jansz. sall derhalven danlegger die weerde, dairvoor hij
de questiose koe gekoft heft, betaelen.

Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Bette van Empse, anleggersche, eens-,
und heer Henrick Hermansz., verweerder, anderdeels; nae verhoor,
anspraeck, antwoort und andere schriften und tuechniss; dairop ripelick

-ocr page 169-

ÏS?

geleth; wieset die burgermeister Henrick van Rahen rait volgh der
schepenen vur recht:

Soe heer Henrick mit ede wolde bevestigen, dat verkofte holt ofte
vijftich boemen sonder sijn consent gehouwen, und dat geit, daervan
khoemende, niet tot sijn prouffijt gewendet twesen, und dat hij ghien
buetschap van een drooge mijte holtz in stede van den L verkofte
boemen mit danleggersche gehalden heft, des sall hij genieten; so
niet, sali hij des misgelden.
Lata ut supra.

In der schelungh tuschen Wolbert Cremer cum suis, anleggern, eens-,
und Arnt Franckensz., verweerder, anderdeels; nae anspraeck, ant-
woort, replyck, duplyck und andere schriften, tuegheniss und bescheydt,
then beyden tzijden hin und her gegaen, deselve ripelick erwegen;
heft die burgermeister Lubbert then Haeve mit volgh der schepenen
gewesen und hij wieset vur recht:

Nademaell Arnt Franckensz. alhyr in den gerichte, naegaende die
sententie bij die Eerbaren van Swoll gewesen, sijne pennongen erleget
und daermede danleggernn to willen volldoon erbaeden heft, und dan-
leggernn daerentegens Arnt Franckensz. mitz leverungh van den ver-
kofte huese niet voldaen en hebben; sali derhalven Arnt Franckensz.
den koop van den huese vurss. ontslagen wesen, und parthijen vurss
sullen elck oeren kosten dragen.
Lata IIII Martii.

Op den mundtlicken vurgeven und eysch Goesens, Grietgen van
Corlers neves, tweten van de verlopene huesshuere und renthe, de
van den huese van Hans van Ulzen, zedert Hans\' vertreckungh ver-
loepen und verschenen, vant gebrueck des hueses vurss. gemelten
Grietgen leven lanck gedurende toekkoempt; hebben de gemeene
schepenen vurg. Goesen vur bericht und antwoort gegeven, doch
under protestation:

Vermeynde Goesen vurss. sijn moye Grietgen in dem fall enichsins
verkort twesen, mucht Goesen daerom doon, wes hij im raethslach
bevinden solde, nae rechten dieses stadtz to eeghen und gebhueren;
idt recht stunde hem altoos geapent.
Actum XVIII Martii.

\\Hier zijn vijf bladen uitgescheurd^

In saken Henrick Karls und Johan Topp erkant burgmeister Johan
van Wijnbergen mit gevolgh des gerichts:

Nadem Johan Topp mit sijnen kundschappen niet genoegsam be-
wesen, dat Henrick Augustinssen van sijner huisfrouwen vader enige

-ocr page 170-

158

erfniss untfangen, oft kumstigh noch heft tho untfangen; sal Johan
Topp geholden wesen dat handtschrift tho vulldoen und betalen.

Pronunciatum 4 Maii a". ut supra.

Tuschen de gemeine erfgenamen up de Eickter sluise und Gosen
Henrickssen cum suis ordonnieren de gemeine schepenen:

Dewile uth sekeren loffwerdigen kundschappen werdt bevonden, dat
Gosen vurss. und sijne vursaten binnen minschengedenken idt twistige
Menewerck van wegen des huisses gemaket hebben; sal Gosen vorthan
und sijn nakoemers sulcks maken, so lange als idt huiss aldar werdt
bevonden.

Pronunciatum 15 Julii a°. 1580.

Tuschen

Jänneken Jelisz., klegersche, und Haetger Rhamaker, verweerder,
in s.iken de pending und pandtkering, erkent burgmeister Lambert
Francksz. mit gevolg des gerichts vor recht,

Dewile Haetger in possession der twistigen renthen werdt gevonden,
so hebb Jantgen gedahn ein rechte pending und Haetger ein unrechte
pandtkering; ist gahe volgens daromb, als recht is.

9 lobris a". 81.

In saken

Louwe Gerrits\', klegern, und Bernt Tiesz\'., beklagden, ordonnieren
de gemene schepenen:

Dat reus dem actori sijne geëischede penningen sali betalen; wovern
volgens Bernt kann bewijsen, enige gunste im lande tho hebben, sali
stahn tho kennuss guder unpartijdiger mannen.

Lata 7 Februarii a°. 82.

In der scheling

VVilhem Egbertsz\'., klegern, und Johan Brandts\', beklagden, erkent
burgmeister Gerrit Greve mit gevolg des gerichts vor recht:

Dat Johan Brandtsz. sali gehalden wesen, de geëischede 34 daler, 18
stuver Brabants, tho betalen; die renthe mag kleger vurdern vermueg
des briefs, so he van dem reo tho pande untfangen.

Pronunciata 10 Julii 83.

Tuschen

Johan Witthen und Eefse Dibboldts hebben de gemene schepen de
gothen gevisitieret und bevonden, dat de druppe unbetymmert gebleven,
derhalven Eefse ere durchgeslagen gothen sali muegen beholden.

10 7bris a", 83.

Tuschen mundlick gedingh

Roedolph Egbertsz.\' und Johan Koopsz.\' ordonnieren de gemene

-ocr page 171-

schepenen, dat Johan Koopsz vor ein tijttlang tho verner ordonnanthie
der schepenen, gemeltem Roelof de karspelregten van zelige Egbert
Ailtsz. erve sall helpen dragen.
Am 23 Maii 84.

Tuschen

Henrick van Putten, als vullmechtiger Gerriken Bolts, klegern , ther
enen sijden, und Henrick van Kurier, actie gekofft hebbende und als
vullmechtiger Bernts van Zwoll, verweerder, ther andern sijden; na
riper erweging der anspraken, antwordts, replycks, duplycks, kundt-
schappen, schijn, bescheidt, und guden reden, then beiden sijden
gegahn; erkennt burgmeister Ehrnst Reeffsz. mit gevolg des gerichts
vor recht:

Nademmal in den acten vorgestellt werdt, dat tho Lier, Drijver oft
anderswar van deser twistiger saken mehr kundtschap tho bekoemen;
dat der ordelwijser up kosten van parthiën darumb sali vordem, umb
sich volgens darna tho richten, als recht is,
Pronunciata 28 Martii a". 84.

Tuschen mundlick geding
Lambert Feiths en Johan Slusken erkennt burgmeister Gosen van
Kurler mit gevolg des gerichts vor recht:

Dewile van dem gerichte desen parthiën was upërleght er mundlike
geding tho boeke tho brengen, und sulcks bij dem verwehrder allnoch
niet geschiedt, sall he der ansprake vor ditmahl veilig wesen.
Pronunciata 20 Maii 84.

Tuschen parthien
Henrick van Putten, als vullmechtiger Gerriken Bolts, klegern, ther
einen sijden, und Henrick van Kurler, als actie gekofft hebbende und
als vullmechtiger Behrnts van Zwoll, verwehrdern, ther andern sijden;
antreffend den nagelathen erfgudern van zelige Johanniken van Zwoll,
als huisfrouwen zelige Johan Krafftsz\'.; na riper erweging des inge-
komen schijns und bescheidts then beiden sijden; erkennt burgmeister
Ehrnst Reeffs mit gevolg des gerichts vor recht:

Dat Henrick van Putten, in qualiteit he agieret, ein unrechte ansprake
gedahn, und Henrick van Kurler sich na rechte gedefendieret; die
Unkosten, gerichtskosten und ander interesse uth beweegliken orsaken
gecompensieret; mit sulcken anheng, dat die vorss. parthien mit ein-
ander in rekening treden sullen, und wat Gerriken vorss. bewijsliks
Kurler cum suis verlegt und vor em betalet, sali he er erleggen, eher
he de guedern sali hebben tho genieten.
Pronunciata 6 Junii 84.

-ocr page 172-

léo

Die gemene schepenen hebben eindrechthck gesloten, dat die stadt-
renthmeisters van stunden an sullen betalen sodane sueventhien
gulden tho vijf und twintig stuver Brabants, so bij den olden sche-
penen vormahls sijnen vorsaten schuldig bekennet; des sali de stadt
van stunden an den eigendumb van Reyer Herbertsz. huissken an-
vehrden, doch den pechter darin lathen beth tho Paischen, und
alsdan die uthure van um untfangen.

Geschien am 2 Decembris a°. 84.

Tuschen parthiën

Griete Rijcks, klegerschen, ther enen sijden, und Fie Hohmans,
verweerdersche, ther andern sijden; na rijper ervveging der anspraken,
antwordts, replycks, duplycks und bijgefuegten bescheidts; erkennt
burgmeister Andries Feith mit gevolg des gerichts vor recht:

Dat Griete Rijcks ein rechte ansprake gedahn, und Fie vorss. sali
geholden wesen, die geëischede hondert daler tho guder rekening
(daran tho kurten, wat darup mag betalet wesen) tho erléggen und
betalen; mit compensatie der gedanen kosten.

Lata 27 Martii a°. 85.

In saken

Ailt Rijcksz\'., klegern, und Konradt Dirricksz\'., verwehrdern, belan-
gend seker geüischet saidt, tuschen pending und pandtkering; erkent
burgmeister Lambert Francksz. mit gevolg des gerichts vor recht:

Dat kleger ein rechte pending gedahn und verwerer ein unrechte
pandtkering.

Pronunciata 27 Martii 85.

Tuschen

Wilhem van Empse, klegern, und Marckert Lubbertsz., verwehrdern,
erkennt burgmeister Dries Feith mit gevolg der gemeinen schepen vor
recht:

Dat kleger belangende den geëischeden karspelskosten ein unrechte
ansprake gedahn, und verwehrder darvan mit rechte geabsolviert
mit compensation der gedanen Unkosten.

Ut supra.

Copie

Bij idt different tuschen Dibbold Feith, einss-, und Gold Stickers,
anderdiels, die magistral van Harderwijck, bij Henrick van Putthen
und Härmen Brinck, burgemeistern der
Stadt Elburg, vuergeholden,
und oir gevoelen und gude mening darop tho horen begeert; hefït
de magistral dit nabeschreven vor oir antwordt und mening darup
gegeven:

Erstlick, dat de exceptie declinatoir, bij Gold vorss. vorgewandt.

-ocr page 173-

i6i

diewile parthiën then beiden sijden under de magistrat der stadt
Elburg geseten, und sich aldar in rechte ingelathen, niet untfenglick sij.

Und hebbende vorths gesyen end gehordt allen schijn, bescheidt
und kundschappen, bij parthiën ingedinget, verklaret die magistrat
vorss. darup vor oir advis end gude mening:

Dat Dibbolds vorss. landt, so wel voer- als achterwerts sal muegen
uthwegen.

Actum in Camera upten XXIIII Julii a». 1587. Was unterteikent:
A. Brinck,

Pronunciatum in curia Elburgensi 2 Augusti
a°. 1587.

11

-ocr page 174-

H- \'

mm

-ocr page 175-

B IJ L A G E N.

mmm

De regesten der stukken uit het Elburgsch archief zijn volgens den
inventaris van Bondam, die zich dikwijls van de woorden der
oorkonden zeiven bedient; waarbij ik echter de tijdsopgaven
volgens den tegenwoordigen kalender heb gevoegd. Van stukken
van minder belang, of die om andere redenen niet voor opname
geschikt schenen, zijn enkel de regesten opgenomen. Deze heb
ik zelf moeten stellen, wanneer het documenten betrof, die niet
in eene der geïnventariseerde laden voorkwamen.

-ocr page 176-

h;./\'.

-ocr page 177-

I.

Schepenen van Elburg berichten aan die van Lübeck, dat zij op hun
verzoek aan alle Elburgsche burgers het verkeer met die van Sta-
voren verboden hebben, en dat ook den afwezigen te Schonen en
elders zullen doen.

Zonder jaar. (1332.)

Viris honorabilibus et omni laude dignis, dominis. . consulibus
totique
Universität! civitatis Lubicensis,. . scabini totaque universitas
de Elborgh se et sua ad quaevis eorum obsequia benivolos et paratos.
Noscat vestra honestas, quod tenore litterarum nobis per vos direc*
tarum intellecto condoluimus et condolemus de discordia, quae
vertitur inter vos et Staurienses. Unde ob instanciam precum vestrarum
burgensibus nostris nunc temporis praesentibus verbotenus injunximus,
ne se et sua rebus, personis et navibus Stauriensium commisceant
quoquo modo, absentibus vero ad Schonen et ad alia loca, in quibus
ipsos fore percepimus, idipsum studebimus demandare. Valete nobis
praecipiendo. Utimur secreto nostro, cujus titulus est seeretum de
Dorenspijt; nam olim civitas nostra praedicta tali nomine dicebatur.

Uitgegeven in het Urkunden-Buch der Stadt Lübeck, dl. III,
n". LXXX, naar den oorspronkelijken brief in het gewelf, ge-
naamd de Trese, te Lübeck, met overblijfselen van het opge-
drukte zegel, waarvan nog een deel van het randschrift te onder-
scheiden is.

Brieven van 9 andere Nederlandsche steden van het einde
van Juni en begin van Juli
1332, over dezelfde zaak aan Lübeck
gericht, komen voor in dl. II, n». DXLI - DXLIX.

II.

De pastoir van Doornspijck belooft, sijn vaste woonstede altoos bin-
nen Elburg te zullen houden in een stads huis.

20 Mei (Saturdag na PinxterenJ i486.

L. I, n°. 9. Deze brief is niet meer te vinden; een afschrift
zal zich bevinden in Van Spaens verzameling.

III.

Contract, waer bij de kerken van Doornspifck en Elburg, die tot hier-
toe één corpus geweest zijn, van elkander gesepareert worden.

22 Maart (Donderdach na Reminiscere) 1565.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 1, n". 33, die gezegd
wordt met vijf zegels gesterkt te zijn, doch waarvan de
sneden voor de staarten nooit gebruikt zijn.

-ocr page 178-

t66

IV.

Wissel van vrije en koermundigen, door den proost van Eist afgegeven

2 Mei 1348.

Wi, Philips van Groenvelt, proefst tot Eist, maken cont allen
luden , die desen brief sullen siin of horen lesen, dat wi hebben
ontfanghen tot enen aenwissel Heyn Keymel, Eve Bennen ter El-
borch ende Lubborch Aleyt Brants dochter, alsoverre als si vri
lüde waren des hertoghen van [Gheljren, tot alle wisselrecht, daer
wi weder voer gheven Herman Scenkels kinder drie. Herman, Swevelt
ende Wobbe, die onse horighe lüde waren , tocoermuds recht. Sonder
arghelist. In oerconde des briefs besegelt mid onsen seghel. Gheghe-
ven int jaer ons Heren dusent driehondert ende achte ende viertich
des anderen daghes na Sinte-Philips- ende Sinte-Jacobsdaghe.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief 1. 7, n». 45, met
een uithangend zegel in groen was
(3 wassenaren).

V.

Originele pandbrief, waerbij hertog Reinald het schoutampt van
Elburch voor veertich oude schilden aen Derk Jacobs soen en sijne
erven verpatul heejt.

27 Augustus 1406.
Wij, Reynalt, van der gnaiden Gaidz hertoge van Gulich ende
van Gelre ende greve van Zutphen, doin kont allen luden mit desen
apenen brieff ende bekennen voir ons, voir onse erven ende naco-
melingen, dat ons Derich Jacobs soen, onse schultit ther Elborgh,
voir dat selve scoutampt mit sijnen tobehoeren geleent heeft vyertich
aide scilde van monten des keysers van Romen of des conings van
Vrancrijcke, goit van golde ende gerecht van gewichte, of goit pay-
ment, dat den vurss. alden scilden gelijch goit is yn der tijt der
betalingen. Ende gelaven yn goiden truvven voir ons, voir onse
erven ende nacomelingen Derich vurss. of sijne erven van den vurss.
sculteampte nyet te ontsetten, noch doin, noch laiten te ontsetten
yn eynigerwijs , hem of sijnen erven en weren irst alentlich ende
alltemale betailt die viertich aide scilde vurss. Alle argelist utge-
seget. In orkunde onss segels, dat wij an desen brieff hebben doin
hangen. Gegeven int jaire onss Heren dusent vierhondert ende sesse
des Vridages na Sente-Bartholomeusdach des heiligen apostels.

Per dominum ducem , praesentibus
de consilio dominis Arnoldo domino
de Leyenbergh, reddituario supremo
ducatus Gelrensis, et Johanne de Ros-
sem, militibus.

i ^

Naar den perkamenten brief, 1. 5,ni>. 18, met een uithangend
zegel in rood was.

CÏi."

I) Zie over de verwisseling van vrijen en onvrijen den Saksenspiegel, I, 52, l;
Hist. W. Hedae, bl. 70; Racer, IV, 108, noot e, 241, noot 9.

-----------------

-ocr page 179-

67

VI.

Arent ter Horst transporteert voor schepenen gerigtelijk het scholtampt
van Elburg en den amptbrief van hertog Reinald,^ aen en ten
behoeve van Arnt Mamen en sijn erven.

19 Augustus 1476.

Wij, Arnt tho Boechop ende Henrick Franken zoin, indertijt
scepenen der stat van der Elborch , doin kont allen luden ende
bekennen mit desen openen brieve , dat vur ons gecomen sijn in
scependom Arnt op ter Horst ende Mense sijnre huysvrouwen kyn-
dere ; drogen zementliken op ende geven over vur hem ende oeren
erven Arnt Mamen ende sijnen^ erven dat scholtampt ter Elborch,
zo Arnt op ter Horst dat gebruyckt ende beseten heeft ende dairto
den amptbriefï, die hertoch Reynalt, hertoch van Gelre etc., dairvan
in voirtijden bezegelt heeft. Zonder argelist. In oirkonde der wair-
heit zo hebben wij, Arnt tho Boechop ende Henrick Francken zoin,
als scepenen, elck onse zegel an desen openen brieff gehangen. Ge-
geven in den jair ons Heren dusent vyerhondert sess ende tsoeventich
des Manendages na Onser-Liever-Vrouwendach assumptionis.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 10, n», 47,
met twee uithangende zegels in groen was.

VII.

Brief van Arnhem aen Elburg, dat een getuige in de sesde graet
vermaagschapt, bij haar geadmitteert zoude worden.

2 4 Februari 1608.

Erentveste, eersame, wijse, voersichtige, goetgunstige vrunden,
Op uwer E. voergestelde vrage, geresen ut seker process van
injurie, hangende ongedecidiert voer uwer E. gerichte, over gepre-
tendierde parthijschap van enen getuige, die den producent in den
sesten grade verwant is, mogen wij uwe E, ter begeerter antwoort
niet verholden, dat die getuichnisse van den persoon (anderssins
tuichweerdich), die den tuichvuyrder in den sesten grade, woevoerss.,
bemaget off verwant is , onses erachtens nae recht niet en mach
verworpen worden, als parthijdich , und dat wij derhalven, indien de
saecke alhier diende, op die voerss. exceptie niet en sollen willen let-
ten ; doch onder correctie van anderen, die een beters gevoelen
moegen. Bevelende uwe E. hiermede der beschermongh Godes. Den
xxiiiiden Februarii 1608.
Adres:

Den Erentvesten , eersamen, Uwer E. goede vrunden,

wijsen und voersichtigen, Burger- Burgermeisteren, schepen und raet
meisteren, schepen und raet der der stat Arnhem,
stat Elburch, onsen goetgunstigen Ter ordonnancie derselver

vrunden. P. Verstegen,

secretaris.

Naar den oorspronkelijken brief, 1. 26, n». 46, verzegeld ge-
weest met een zegel in bruin was.

-ocr page 180-

68

VIII.

Brief van Hattum aen Elburg , dat sij het versoek, haer gedaen, om
namentlick seeckere gecomitteerden over \'t proces tusschen Dytzemer
A\'agge ende Bitter Heeck, ongedecideert hangende, die Magistraet
van der Elburg bij to voegen, niet kunnen weigeren, mits dat haer
op gelijck ende ander versoeck tselve mach wedervaren.

13 Juni i6ig.
Oorspronkelijke brief op papier, 1. 22, n". 20, verzegeld ge-
weest met een zegel in bruin was.

IX.

Ordel van Zutfen over eenen huwelijksbrief,
3 September 1446.
Item in den Jare xiiii ende xlvi op Sente-Pancraciusavent.

Ordele,

Item Hubert van Triebt spriet an meister Peter mit Dire Vos-
kuul, sijnen voersprake, ende eyschet hem rekeninge, bewisinge,
schichtinge, scheidinge ende bode(l)-ede van allen versterf ende
afterghelatenen guede, alse meister Peter ende Clemense, sijn wijff,
hadden op den dach, do Clemense oflivich waert, datsij rede ende
onrede, hoe ende waer dattet gelegen is, also hi een recht erfge-
name is van Clemensen ende begeert daerof gerichts.

Item hierop antvvort meister Peter mit Johan Gherits zoen, sinen
voersprake, ende kent dat he gheseten heft mit Clemensen in
hilixvurwerden na uutwisinge eens hilixbreefs, de guede onbesproken
manne besegelt hebben, welk hilixbreef inholdende is, wat Clemense
hebben solde, levede se langer dan meister Peter; ende voert in-
holdende is, levede meister Peter langer dan Clemense, wat he dan
hebben solde. Ende wilck hilixbreef inholdende is, dat he to gueder
tijt gededinct is na formen der hilliger kercken, ende voert testament
geven solde na uutwisinge des hilixbreefs. Voert so secht meister
Peter, dat de hilixbreef stantaftich wesen sal, gelijck als he uutwijst,
ende wes Hubert vurss. daertegen secht mit woerden, de en sullen
meister Peter neet hinderlich wesen an sine hilixbreve ende an sijnen
hilixvurwerden. Ende die here ende die stat sullen meister Peter in
sijn besit ende bruukwere holden ter tijt to, dat hi uutghesleten
wert mit beteren breven ofte mit beteren rechte. Ende seggen,
dattet recht is ende begeren des een ordel.

Item op meister Peters antwort secht Hubert voirss. mit sijnen
voirsprake voirss., deen hilixbreef, den sie nu in den gerichte hebben
doen lesen, en sal Hubert voirss. ghine onstade doen an sine
erfnisse ende vorstervene guede, want meister Peter ende Clemense
voirss. lange tijt voer dese hilixvurwerden te samen geseten hebben

1) Sente-Pancraciusavent, II Mei.

2) Onstade, nadeel.

-ocr page 181-

169

te mete ende te male tot énen bedde in één huus, als manne
ende wive plegen te doen; ende hebben hem, terwile dat sie so
seten, ende lange voer desen hilixbreef, in kercken op laten
kundigen ende oere gehoede doen enewerve ende anderwerve, als dat
ghemeenliken in der stat van der Elburgh kundich is; ende eer dat
dorde ghebot in der kercken geschiede ende oerre twier inleyde, is
een ander wijf gecomen ende heft meister Peter togesproken voer
sine voertrouwe, daer meister Peter in den rechte ofgebleven is.
Ende meister Peter ende Clemense sijn allewege nochtans bliven
sittende mit malcanderen als man ende wijf ghelijck voirss. is. Daer-
umme en is den hilixbreef, de aldus na ghemaect is, van ghienre
weerde. Item nochtant en is den hilixbreef van ghienre weerde tegen
Hubert vurss., al weer he te gueder tijt gededingt — als hie niet
en is — do sie eerst vergaerden. Want alle vrouwen onmundich
sijn, ende sie ghien erftael weerloes werden en moegen mit rechte
noch in den rechte, sie doe dat mit oeren momber, als recht is.
Item noch en sijn die hilixvurwerden van ghienre weerde tegen
Hubert vurss., want Hubert voirss. bewijst mit der stat boeck, \'dat
Clemense sijn nichte een half huus ontfangen heft, ende dat datum
van der stat boeck older is dan de hilixbreef; so sal mit rechte der
stat boeck voergaen voer den hilixbreef, de na butenrechts gegeven
ende gemaect is. Ende also dan der stat willekoer inneholt, dat
nymant in der stat van der Elburgh den anderen ennich erfnisse
ghiftinge en sal erfliken te besitten ende te ghebruken, tensij bi
raede der ghemenen scepenen van der Elburgh; ende want dan dese
ghiftinge, als de hilixbreef uutwijst, bi rade deer ghemeenre scepenen
niet gheschiet en is, so en is dat van ghienre weerde. Ende mede
so en mach een man sijnen wive noch wijff oeren manne mit rechte
ennich guet geven ofte maken erflick te ghebruken. So secht Hubert
voirss. dat de here ende de scepenen mit rechte schuldich sin
scheidinge ende deilinge ende boel-ede laten te doen van allen ver-
sterf voirss., ende den hilixbreef voirss. en sal hem daer ghiene
onstaede an doen. Ende seggen dattet recht is ende begeren des
een ordel. — Bestaet an Aernt van Erler, de des sine verste •\'\') nam
XIIII dage ende daerentenden als een recht is.

Hierop wisen de scepenen van Zutphen voer recht: Na anspraken
ende na antwerden, na schinen ende breven, ende na den ordelen;
weert to Zutphen ghescheet, so wisen se den hilixbreef stanthaftich,
ten weret sake dat Hubert bibrengen mochte, als recht were, dat
meister Peter Clemensen voer den hilixvurwerden ghetruwet hadde.
Datum anno ut supra Sabbato post Egidii confessoris.

In eene der ongeïnventariseerde laden.

1) Te mete ende te male; deze alliteratie vindt men ook in de Oude Friesche
wetten,
aangeh. uitg. blz. 313 en 315, waar gesproken wordt van eenen heer,
die eenen man »to met ende to male" heeft, hetgeen de aanteekenaars verklaren
door: in loon en kost.

2) Kercken, er staat: kercken hebben.

3) Verste, uitstel, Hd. Frist.

-ocr page 182-

170

(Achter een ander ordel vond ik nog gevoegd na de uitspraak der
schepenen van Zutfen :

Gerrit Drullinck wijst voir recht bij heten der scepenen na an-
spraken, na antworden ende na den ordele, ende na voirwijsen der
scepenen van Zutphen, Albert up ten Dijke vellich.)

X.

Verschillende aanteekeningen der schepenen.

Eerste blad 1373, 1374, i375-

O. a. Item in den jaer van LXXIIII zoe hebben Jan Sticker
ende Berent Luttic betaelt van der zise: Eyrsten Ileymcken den
boden IIII clipper van den , dat de scepen schenkeden den ghezelllen
van Bronchorst. i)

Item Wolter Machorijs LX muttoene.

Item V clipper int wijnhuys, doe Wolter Machorijs daer was.

Item Willams bode van Steenberghen IX gulden.

Item II muttoen, doe Lubbert ende Hanne afghenghen, ter maeltijt.

Item in Lubberts maent ende Hannen verdronken III clipper
ende IIII gulden.

Item [ ] t heren Herberts *) ghelde XXXVIII olde clipper.

Item up de reyse tUtrecht Berent Luttic ende Berent Helniichs
zoen VII clipper.

Item Ruventer VIII placken toe Nijenbeke ®).

Item toe Campen \'\') X gulden.

Item Morre ende Arent toe Puttensteyne ®) XI gulden.

Item VII clipper VI gulden verdronken in Berent Lutticken ende
Reyners maent; verdronken, doe men dat vurscot uytnam ; ende
II clipper, doe zie afghenghen, ende I gulden.

Item in Lubberts ende Herts maent verdronken ende uytghe-
geven ende hoer waerscap \') ende dat huys te decken ende dat
peert holt thent vastelavond ende zijn loen van den bodeampt
XXVII clipper III gulden.

Tweede blad 1368, 1369, 1371, 1372 en 1382—1385.

In den jaere van LXVIII.
O. a. Item die slotelen van der ijseren kiste [ ] Blome.

1) Dmghezetlen van Bronchorst; Elburg stond echter aan de zijde der Heeckerens-

2) Wolter Machorys; hij was de ambtman. Zie Nijhoff, III, n». 51.

3) Willam van Steenberghen; de Steenberghens waren ook aanhangers der
Bronckhorsten-partij.

4) Heer Herbert, Herberen van Putten.

5) De bisschop van Utrecht stond met hen vijandig tegenover Herberen van Putten.

6) Nijenbeke; dit bij Elburg gelegen huis wordt ook in 1307 vermeld. Zie
Nijhoff, I, n". 98.

7) Ook Kampen was Herberen van Puttens vijand.

8) Puttensteyne; dit slot werd ingenomen en geslecht in het volgende jaar. Zie
hiervoor.

9) Waerscap. maaltijd.

-ocr page 183-

171

Item Bemcken Erghers zoen i K van dobbelen.
Item Andrias Witte i ffi van dobbelen.

Item Lubbert van Empse heeft betaelt van der molen van den
jaere, dat gheleden is XV clipper.

In den jaere van LXIX die scepen sculte: \')
Eyrsten Roelof ende Berent Luttic.
Berent Ghereds zoen ende Tijde.
Ghered Sticker ende Lubbert Jans zoen.
Lubbert van Empse ende Wessinc.
Berent Noersche ende Ghered in den Oestenderp.
Alt ende Jacob Hughen zoen.

Item in den jaer van LXXI zoe sijnt scepen sculten :
Eyrsten Berent Luttic ende Hert.
Item Noersche ende Jan Sticker.

Item Lubbert Scerpinc ende Lambert in den Oestenderp.
Item Lubbert Jans zoen ende Lodewijch.
Item Lubbert van Empse ende Arend Alfars zoen.
Item Morre ende Johan Rent.

Item die scepen zolen comen toe Zuutphen in de weke woer zie
willen, mer des des
[sic] Vrijdaghes ende Dinxsedaghes niet.

Perkamenten omslag van liet Gemeen Rechtzbouck van 1557-

XI.

A.

Permissie aen Elburg gegeven door bisschop Johan, om een gasthuis
op te regten, en een priester tot het doen der misse aldaer te
stellen, en
40 dagen aflaet, voor die aelmissen aen V selve
souden geven.

22 Februari (Petri ad Cathedram) 1335.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 24, n°. 47 A, met een
uithangend zegel in rood was.

B.

Vidimus van twee brieven, de eerste van verscheide aertsbisschoppen
en bisschoppen,
datum Avenione sub anno domini 1336, waerbij
40 dagen aflaet gegeven word aen die tot het bovengemelde gast-
huis enige gijten souden geven, of goede werken verrigten; de
andere van bisschop Jan, sijnde een transfix der vorige,
datum in
translatione B. Martini
Juli\\ anno domini 1336, waerbij de
eerste brief confirmeert en insgelijks
40 dagen aflaet vergunt,
I Augustus (Petri ad vincula)
1388.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 24, n°. 47 B, met uit-
hangende zegels in groen was van den curaat van Doornspijk
en van de stad Elburg, het eerste in groen, het tweede in
blauw laken gewikkeld.

i) Scepen sculte; wat die bijvoeging sculte hier en in de volgende lijst betee-
kent, weet ik niet.

-ocr page 184-

172

XII.

Uytspraek der geschillen tusschen de schepenen van Fdburg en de

curaet der kerke aldaer.

8 Januari 1361.

Wij, scepenen ende raet van der Elborgh, doen cond ende
kenlic allen luden, tughen openbaer in desen openen brieve, dat
her Willam, curaet van Campen, gheheyten van Zande, her Ghered
Dibbolt, curaet van Herderwijc, her Ghered Diderics zoen, priester
vicarius ter Elborgh ende Berend Luttic, porter ter Elborgh, een zeggen
hebben ghezeghet ende ghevijt tusschen heren Johanne Caupo, onsen
kercheren, ende ons, ende dat zeggen toe holden van allen twiste,
van allen stote ende van alre scelinghen, die wi hebben ghehadt
ondertusschen ende noch hebben up den dach van huden toe; in ma-
niren, als hier nae bescreven staet. Inden eyrsten, dat her Johan voersz.,
onse kerchere, als langhe als hi is, ons ende onser ghemeynte laten
ende holden zal in allen rechte ende in alre ghewoenten , die wi noch
ter tijt ghehadt hebben bi den gueden luden, die voer hem curaet
ter Elborgh hebben gheweset, van der kerken ter Elborgh, van
Onser-Vrouwenaltaer in der kerken ter Elborgh, voert van onzen
gasthuyse , dese toe verwaren ende toe holden in allen rechte ende
ghewoenten , als wi noch\' ghehadt hebben, ende voert desghelikes
van allen zaken, die wi noch toe verwaren hebben ghehadt, van
dat her Johan, onsen curaet voersz., andreghet , uytgheseghet
dat men Onser-Vrouwenbelde up alle Onser-Vrouwendaghe niet
zetten zal van den altaer. Voert zoe bekenne wi, dat wie sculdich
zijn heren Johan voersz. elcs jaers ende alle jaer up Zente-Wal-
burghedach zes pont alsulkes gheldes, daer men tins binnen der
Elborgh mede betaelt die ene porter den anderen. Voertmer zoe
hebbe wi hem ghewiset an Hermken des kremers huys twe pont
ghengelikes ghelds voer een ewighe misse toe testamente van Berend
ende alt ver \') Lubken kindere, alle jaer toe betalen up Zente-
Martensdach in den winter; mer of wijs toe rade wurden, dat wi
dat huys vercopen wolden, zoe solde wi de twe pont leggen in
ander guede rente van des Heylighen-Gheest guede. Voertmer
zoe hebbe wi ghelovet ende loven in desen brieve, dat wi ons niet
setten zullen teghen trecht van der heyligher kerken bi onsen we-
tende , ende here Johanne voersz. vurderen, voertsetten, eren ende
minnen zullen mit onsen vermoeghen in besceydiken zaken. Zunder
enigherhande arghelist. In orcunde des bezeghelt mit onser stat
zeghel. Ghegeven int jaer ons Heren dusent driehondert een ende
tsestich des Vrijedaghes nae Dortiendendach.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 7, n°. 10,
met een uithangend zegel in bruin was.

1) Voersz., andreghet; er staat eigenlijk: andreghet voersz. andreghet.

2) Ver, vrouw.

3) jDes Heylighen-Gheest, sc. gasthuis.

-ocr page 185-

173

XIII.

A.

Verdrag tusschen de schepenen van Elborg, en de cureit Johannes
Caupo 7vegens het waernemen der vromissen.

4 Januari 1364.
Wij, scepene ende raed der stat ter Elborch, doen kunt allen
luden, die desen brief solen zien oft horen lesen , dat wij geschey-
den sijn van allen stote, ghebreke ende anesprake, als lo huden
van desen daghe to na date des brieves, als mit heren Johan,
Caupo ghenompt, unsen cureyt to Dorenspijc ende ter Elborch,
van den stote ende ghebreke, dat wij ondereen hadden; als int
eerste die brieve, de wij hem ghegheven hebben, dat die stanth-
achlich bliven solen ende wij hem de holden solen. Vortmer alsulc
stoet ende tvvyst, als gheveel om dat testament tusschen ons ende
heren Johan vorsz., dat Hille Wijnickyns gaf in de ere Godes tor
vromissen tor Elborch, als de brieve daraf holden, — dit testa-
ment ende al testament, dat daer huden daghes to is of namaels
to comen mach, neet en solen vercopen noch vervremden ende
eerflike bliven sal in de vromisse. Mer wert sake, dat wij dit testa-
ment ons neet onderwynden oft de vromisse niet en daden ver-
waren , so mach her Johan, curaet vorsz., dit testament vorsz. an
hem nemen ende doen de vromisse vorwaren uppe den selven
altaer, als to der tijd, als hyrto sedelijc ende ghewoentlijc hevet
ghewesen. Mer wert sake, dat daer stoet in veile, dat dyt testament
dien altare ende dier vromissen neet volghen en mochte, so en dorchte
her Johan vorsz. dese misse neet verdinen laten. Vortmer hebbe
wij ghelovet ende gheloven ende sekeren in guden trowen bi onser
eren, de vorsz. punten ende saken, de vorbiscreven sijn, to holdene
ende to vuldone, Sonder enighe argelist. Dese saken sijn ghesciet dar
over ende aen waren her Herbort van Putten, ridder, her Wolter
Bac, cureyt in Hollanderbroec, her Gherd, vicarius tor Elborch,
her Willem Coninc, her Henric uppen Dike, preesters, ende Dideric
Borre van Ameronghen. In orcunde des, umme de mere vestnisse,
so hebbe wij onser stat seghel an desen brief ghehanghen. Dit is
ghesciet tor Elborch. Ghegheven int jaer ons Heren dusent drihon-
dert vier ende tsestoch des naesten Donredaghes na Jaersdaghe.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 7i
met een uithangend zegel in groen was.

B

Accoort en bijlegging der geschillen tusschen de schepenen ende priester
der kerke, Johan Caupo, ivegens lut testament van Hille Winikens
en V bedienen van een altaer.

4 Januari 1364.
Ic, Johannes Caupo, preester curet der kerken van Dorenspijc

I) Van hier tot «Mer wert zake, dat daer stoet» luidt in den volgenden brief anders.

-ocr page 186-

174

j ende van der Elborch, doe cond allen luden, die desen brief solen

I sien of horen lesen , dat ic ghesceyden byn van allen stoet, ghebreec

i ende anesprake, als to huden van desen daghe to na date des

f briefs, als mit den scepenen van der Elborch ende mit dier stad,

; als van stote ende ghebreec, die wij ondereen hadden, als int irste

\\ die brieve, die ic om ghegheven hebbe, dat die stanttachtich bliven

solen ende ic om die holden sal; voertmeer alsolyc stoet ende twyst,
i als gheviel om dat testament tusschen mi ende den scepenen ende

dier stad, dat Hille Winikens gaf in die ere Godes tor vromissen
, tor Elborch, als die brieve daervan holden, dat dyt testament

voersz. bliven sal van mi to dier vromissen,boren sal die prester,
I dien die scepene daerto setten; dat en ware sake, dat sie ghenen

i prester daerop holden wolden, so mocht ic boren die rente ende

\' al testament, dat daerto ghegheven is oft hiernamaels daerto ghe-

; gheven mochte waerden ende dat nu toer tijt dier vromissen

;; tobehoert, ende doen dat voersz. altaer verdienen daghelikes mit

i eenre vromissen toe dier tijt als haerto sedelijc ende ghewoenlijc

^ heft ghewesen. Mer waert sake, dat daer stoet inne volle, dat mi

j dat voersz. testament niet volghen mochte, so en derfte ic dese

! misse niet verdienen laten. Voertmeer so hebbic ghelavet ende lave

I ende sekere an guden trouwen als bij minre presterscop, dese voersz.

f punten ende saken, die voerbescreven staen, to holdene ende to

,< vuldoen. Sünder ienighe arghelist. Dese sake sijn ghesciet, daer over

f ende an waren her Herbort van Pulten, ridder, her Wolter, cureet

( dier kerken van Hollanderbruec, her Gheerd, vicarys ter Elborch,

I her Willem Coninc, her Henryc uppen Dike, preesters, ende

ï Dyderyc Borre van Ameronghen. In oerconde des ende om dier

J meester vestnisse willen so hebbic, Johannes Caupo voersz., mijn

seghel an desen brief ghehanghen. Dyt is ghesciet tor Elborgh int
jaer ons Heren dusent driehondert vier ende sestich des Donredaghes
na Jaersdaghe.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 20, n". 20, met
een uithangend geschonden zegel in groen was.

XIV.

Protest van den curaet van Doornspijck tegens het consacreren van een
altaer in de Capelle van het gasthuis ter Elborch.

1365-

In Dei nomine. Amen. Folkerus, Dei gratia episcopus Gibele-
thensis, ad exercicium pontificalis officii et ipsius concernentium in

1) Misschien is hier «ende» uitgevallen.

2) I3(>S; in den inventaris staat 1355, doch de woorden «indictione tertia»
duiden aan, dat dit onjuist is. Johannes Caupo werd ook pas in
1356 curaat te
Doornspijk. Zie
Bijdr. v. vad.gesch. en ottdheidk., n. r., V. blz. 15 en 41. Folkerus,
bisschop van Byblus of Giblet, komt ook pas in
1362 voor het eerst als wijbisschop
voor. Zie
Van Rijn, t. a. p., blz. XXIX, XXX en 277. In 1369 bevestigd hij de
wijding van een altaar te Zutfen.
Tijdrekenkundig register van alle oorkonden
in het stedelijk archief te Zutfen berustende.,
n". 1002.

-ocr page 187-

75

civitate et dyo[cesi Trjajectense a sede apostolica deputatus , notum
facimus universis hoe praesens instrumentum publicum inspecturis,
quod anno nativitatis Domini millesimo trecentesimo [sexjagesimo
quinto, indictione tertia, hora quasi nona, cum nos ob petitionem
discretorum virorum scabinorum et consulum oppidi in Elborch ad
[capejll[am hospi]talis ibidem, quae in parochia de Dorenspijc
Trajectensis dyocesis sita existit, accessissemus et amicto, alba,
pluviali seu capa et mitro [ ] ad finem ut solum unum

altare in eadem capella noviter erectum consecrare deberemus ; in
nostra notariique publici subs[cripti et virorum subjscriptorum prae-
sentia personaliter constitutus discretus vir, dominus Johannes Caupo,
curatus parochialis ecclesiae in Dorenspijc [ praejdictae,

nolens nec intendens, ut asservit, aliquid in praejudicium suae eccle-
siae jamdictae attemptari nec ad hoc suum praebere con[sensum]
vel assensum , protestabatur palam, publice et notorie, quod, quamvis
consensum suum ad hoc ut altare praefatum consecraretur adhiberet,
hoc ta[men fa]ceret ea forma et non alia, quod suae ecclesiae
praedictae, cui pronunc praeest ut curatus, sibique et successoribus suis
jus inantea in omnibus et [singulis ] ma maneat semper salvum.

Qua protestatione sic facta, eidem domino Johanni respondemus,
quod nostrae intentionis non existeret dictum altare [nisi] salvo
Semper jure matricis ecclesiae consecrare. In cujus rei testimonium
hoc praesens instrumentum per Petrum notarium publicum infra-
scriptum publicari mandavimus, nostrique sigilli fecimus appensione
muniri. Datum et actum in capella praedicta anno, indictione, mense,
die et hora quibus supra; praesentibus ibidem discretis viris dominis
Gerardo Dymbout, decano , et Arnoldo Beye, canonico ecclesiae in
Herderwijc, necnon Gherlaco in Ermelo, Waltero in Hollanderbruec
ecclesiarum curatis, et Wilhelmo dicto Coeninc, presbytris Trajectensis
dyocesis, testibus ad praemissa vocatis specialiter et rogatis.

Et ego, Petrus de Vollenho , clericus Trajectensis dyocesis, publicus
imperiali et ordinaria auctoritate notarius, protestationi praedictae et
Omnibus aliis supradictis, dum sic ut superius posita sunt et con-
scripta agerentur et fierent, una cum praenominatis testibus praesens
fui eaque fieri vidi et audivi, et de mandato reverendi presbytris ac
domini domini Folkeri, episcopi Gibelethensis praedicti, hoc prae-
sens publicum instrumentum manu mea propria scriptum inde confeci,
quod signo meo solito et consueto signavi, a praefato etiam domino
Johanne, curato ecclesiae in Dorenspijc rogatus et requisitus et requi-
situs in testimonium praemissorum.

Naast deze recognitie het monogram van den notaris.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 7, n". 23,
met een uithangend zegel in groen was; watervlekkig.

1) Amicto, alba, pluviali seu capa et mitro; zie over deze bisschoppelijke ge-
waden Du
Cange, Glossiarium mediae et infimae latinitatis, i. v.

2) Mense, die; maand of dag zijn echter te voren niet genoemd.

-ocr page 188-

; .76

XV.

Gherd Gherds soen van den Veen door schepenen en raed ter Elburg
voor een jaar lang gehuurt, om voor haar hospitaels huys 07n ael
moessen te gaan bedelen.

25 Augustus 1394.

Wij, scepen ende raet ter Elburch, doen kunt .ende kenlic allen
luden, dat wij overmids ons hospitaels-radeslude hebben ghewonnen
ende ghehuert een jaer lanc Gherd Gherdes soen van den Veen,
; toenre des brieves, omme sijn bescheiden loen tot enen ghewaerden

; bode, to bidden under gueden luden to der armen ende to der zieken

t behoef, dewelke gheherberghet ende ghevuet werden daghelix in ons

hospitaelshuys ter Elburch vorscreven, daer grote aflaet ende gracie to
steet, als die brieve inholden, de hi daerup hevet; ende bidden
allen gueden Kerstenluden, gheesteliken ende werliken, dat sie
omme Godes willen desen vorscreven knecht ons hospitaelshuys gueder-
!j tierlic willen ontfangen ende reyken hem iuwe hand uyt myt iuvver

\' almessen to behoef der armen to herberghen ende den sieken to

voeden , opdat ghi delachtich werden des aflates en der ghenaden,
de daerto steet. In orcunde des beseghelt myt onser stat seghel.
; Ghegheven int jaer ons Heren dusent drehondert ende vier unde

neghentich des Dinxedaghes na Sunte-Bartholomeusdach.

j Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 20, n". 18

met een uithangend zegel in groen was.

XVI.

. j Bedelbrief, door schepenen van Elburg aen de leprosen binnen de

-y vrijheid van Elburg gegeven, om daerop (én jaer lank te mogen

I gaen bedelen.

I 7 November 1442.

Universis et singulis Christi fidelibus, ad quos pervenerit praesens
I scriptum, scabini et consules opidi de Elburch notum faciamus.

Salutem in eo, qui fons est omnis bonitatis. Cum leprosi infra
libertatem opidi nostri commorantes adeo pauperes sint, quod de
propriis vivere non valeant, sed piorum Christi fidelium indigeant
amminiculo et subventione, vestram igitur universitatem in Domino,
quantum possimus exhortando, deprecamur, quatenus (?) Wilhelmum,
filium Petri, latorem praesentium , tamquam verum et certum pro-
curatorum dictorum leprosorum, cum ad vos venerit pro fidelium
elimosinis colligendis, benigne et favorabiliter recipiatis et de bonis,
vobis concessis, sibi dignemini misericorditer impertiri, ut Deus
omnipotens, qui est summa merces de hys, vobis largam in extrema
unctitate (?) dignetur facere recompensam ; praesentibus nisi per annum
post datum valituris, in cujus rei testimonium secretum nostri opidi
praesentibus [ Jvius (?) appendendum. Datum anno Domini mil-

-ocr page 189-

177

lesimo quadringentesimo quadragesimo secundo ipso die Willebrordi
confessoris.

Naar deo oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 7, n». 35, met
sneden, waardoor de staart gestoken is geweest; watervlekkig.

XVII.

Vergunning van^den richter van Oldebroek, om te bedelen.

22 Maart 1754.

Gieltje Henriks word door mij ondergeschreven, richter des
richterambts Oldebroek, toegestaan en gepermitteert, om van nu af
tot den I Mei deses jaars twee dagen in de week in dat ampt de
huizen rond te mogen gaan, om de goede ingezetenen te mogen
vragen om eenige assistentie in haare armoede. Datum, den 22®
Maart 1754.

De tijd in dese acte vermeit
geëxpireert sijnde, moet dese
weer gebragt worden ter secre-
tary deses richterampts.

VV. van Haersolte,

richter in \'t Oldebroek.

Elburgsch archief.

XVIII.

Brief van Arnt toe Boechop, richter van Vehmen aan Elburg, om
te richten over twee doodslagen, binnen de stad voorgevallen.
Dinxdag op Vastavont, zonder jaartal \').

Guede vriende, Ic laet u weten ende begheer van mijns lieven
heren wegen van Gelre, dat ghij onvertaecht uytricht die twee
doetslage, die bynnen uwer stat geschiet sijn; als van Rutgher den
wever ende Johan den Hoeghen. Ende wilt daeryn beclagen alle
dieghene, die in velde ende in wege waren, ende voert alle die-
ghene , die gij mit recht daeryn leggen moight. Ende wilt u daer
so yn bewisen, dat mij gheens kronens noet en sij. God si mit u.
Gescreven des Dinxdages op Vastavont.

Aernt tho Boechop,

richter van Veluwen.

Adres:

An den borgermeysteren, sche-
penen ende raet van der Elborgh,
minen goiden vriende.

Naar den oorspronkelijken papieren brief, 1. 17, d„. 4, ver-
zegeld geweest met een zegel in groen was.

i) Naar het schrift moet deze brief op omtrent 1400 gesteld worden. Arent toe
Boecop komt van
1383 tot 1396 als richter van Veluwe voor, doch diens hand
is het niet, zijn zoon Arent in
1417. Zie Proeve eener geslachtslijst der Familie
toe Boecop,
t. a. p., blz. 226 en 227: Nijhoff III: en 1. 20, n». 17.
?.) Kronens, klagens.

i 2

-ocr page 190-

178

XIX.

Brief van \'t Hof., om bericht te hebben 7vegens de criminele justitie

te Elburg.

2 2 October 1569.

Ersame ende voersichtige, besundere guede vrunden. Van wegen
der Coninklijke Majesteyts tho Hispaniën, etc., onses allergenedigsten
heeren ende durch schrifttelick bevel des Lieutenantz-Gouverneurs
ende Capiteins-Generaels over desen zijner Majesteits Erffnederlanden ,
is onse gantz ernst gesinnen, dat uwe Ersarae ons tusschen dit ende
Sancte Luciën, nementlick derthienden dach Decembris naestcomende,
claerlicken ende eigentlick overschrijven, watcostumen, oder gebruyck
ende previlegiën uwer Ersame aldaer binnen die stadt Elborch heb-
ben aengaende die proceduren der saicken crimineel buyten die dispositie
van den gemeinen rechten. Nementlick

— 1) Voereerst hoe ende in wat manieren , wanneer uwe Ersame den
aenfanck eeniger delinquanten oder oveldaders, hoedanich die sijn,
gedaen off doen doen hebben^), dieselve uwe Ersame daermede voerts
procederen, off uwe Ersame dieselve delinquanten moeten laeten
verborgen off niet; — und, indien jae, in wat vuege ende hoe
sullicke verborginge toegaat; — und oick, wanneer datter gheen
verborginge togelaten wordet, off dat die verborginge geschiet zijnde,
die delinquanten weder innegemaent worden ende, alsoe innegemaent
zijnde, weder innegecomen off bij den burgen off anders wederomme
in hafften gebracht zijn, hoe ende bij wat vuege uwe Ersame tegen
hun dan procedieren ter torturen off pijnlicke examinatie;—oft uwe
Ersame op sullicke examinatie off om daertoe to komen tzelve mit
oirdel ende recht geschiet, off dat tselve sonder oirdel gedaen wordet,
und eigentlick hoe sullicx geschiet;

— Und wanneer nu niet bij scherpe examinatie sommierlick, maer
ordinarie wordet geprocedeert tegen den delinquanten, hoe dan uwe
Ersame tegen denselven die aenspraecke doen doen; — wat tijt den
gevangen gegeven wordet om to antwoirden ; — id sije nu dat die
delinquant in hafften off dat hij verborcht sije, hoe die kontschap-
pen ende getugen beleidet worden, bij wien ende durch wiens
commissie; — tind voerts hoe tot condemnatie geprocedeert ende
gecontendeert, van wyen die condemnatie versocht ende verworven,
ende daerenteyndens, naedien die condemnatie geschiet is, wie die
sententie pronuncieert und uuytspreecht, waer sullicx geschiet, ende
voerts hoe ende waer totte executie derselver geprocedeert wordet;

1) Met dit teeken (—) duid ik aan, welke vraagpunten de magistraat uit dit
schrijven trok, en waarop vervolgens de onderscheidene antwoorden werden vast-
gesteld.

2) Den aenfancti eeniger detinquanten — gedaen of doen doen hebben, eenige
delinquenten — hebben aangegrepen of hebben doen aangrijpen;
aenfanck is
gevangenneming;
Racer ]1I, 188; V, 76, 296.

-ocr page 191-

179

—- Item dat uwe Ersame ons overschrijven, in wat saecken crimineel
uwe Ersame, indien dieselve eenige verborginge to gestaden schuldich
zijn, eenen gefangen onder behoerlicke burchtocht der hafften ent-
ledigen moeten ; off sullicx generalick in allen delicten off oveldaden
geschien moet; —■ off datter eenige, als to weten
crimen lesae
jnafestatis divinae et Immanae
ende andere delicten geprevilegieert,
als raoort, moortbrant , valsche munte, kerckroovinge, valsche
getuychenisse , venefitie , kraemschenderije , vrouwenkracht ende
diergelijcke, geëxcipieert oder uuytgesondert worden ; — und, indien
jae, uwe Ersame ons int lange overschrijven, wellicke dat alsoe worden
geëxcipieert oder uuytgesondert, soe eigentlick alst doentlick sali zijn;

— Daerenboven off uwe Ersame oick gewoentlick zijn van eenighe
delicten mitten delinquanten to composeren ; — ende, indien jae,
van wat delicten ende in wat saecken; — ende off uwe Ersame
sullicx doen uuyt cracht oirer previlegiën, politiën, commissiën,
instructiën off anders ; — und oick off uwe Ersame tselve doen van
alle delicten off niet; — und, indien niet, uns specificeren die-
ghoene, die uuytgesondert zijn; — off uwe Ersame oick sullicx
doen moegen off pretenderen to moegen doen buyten ende sonder
consent van ons off van den heeren van zijner Majesteits Reken-
camere alhier; — und generalick hoe uwe Ersame sullicx bis aenher
geüseert ende gepleecht hebben off, uwer Ersamer erachtens, hebben
off sollen moegen useren ende plegen ;

— Und eyntlick ende generalick, hoe uwe Ersame sich allenthalven
in bovengemelte criminale saicken halden ende wat id gebruyck
binnen die stadt Elborch daer van zije; — tSelve allet, voer-
soevoel doentlick, mit ons toeschickende extracten van den lant-
brieven , privilegiën , legerboicken , segel ende brieve, ende sunst
geloofflicken schijne ende bewijse op yeder punct particulierlick, doende
blijcken, om folgents hoichgedachten heeren hertoughe to Alva, etc.
aenstont van allet (zijner Furstlicker Genaedes bevele nae) to moegen
schrifftelick verstendigen und, wess uwe Ersame ons toeschrijven ende
schicken, overseinden.

Und dat uwe Ersame hierinne niet suymich noch naelatich zijn ,
want daeraen geschiet niet alleen desselven heeren hertougen, maer
oick Coninklicker Majesteits ernste wille ende meinonge; twellick wij
uwe Ersame niet en sollen verhalden ; uwe Ersame den almechtigen
Heeren bevelende. Geschreven tho Arnhem den XXIP" Octobris
XV^ LXIX.

Die stadtholder, kantzier ende raden des
Adres : conincx, geordonneert in Gelderlandt,

Den Ersamen ende voersichtigen , g

onsen besunderen goeden vrunden, 7 Roos. %{aturdach.)

Burgermeisteren, schepenen ende 9

raedt der stadt Elborch.

Naar den oorspronkelijken brief op papier, 1. 24, n». 12 A,
met een o verplakt zegel, dat tot sluiting gediend heeft.

-ocr page 192-

XX.

Condschappen, door den gewesen schout Magerheyne afgegeven, ten
opsichte van de cr\'miinele jurisdictie van Elburg.

15 December 1569.
In name ende van wegen des allerdoerluchtichsten prynchen Phi-
lippus, bij Godts ghenaden conync.k van Hispaniën, etc., als hartoch
van Brabant ende greve van Hollandt, etc., mijns ghenedigen liven
heren ende fursten des landtz van Overijsel, etc., doe ick, Claes
Witten, indertijt scoldtz toe Campen ende up Camperveen, kondt
ende betuge in ende vermidtz dessen openen brieve, dat voer mij
ende coernoten nabeschreven durch Jan Lukensz., gheswoeren ghe-
richtzdiener der stadt Campen, ter instantiën van den E. Dyrck Baeck
ende Johan Greve, als producenten gedeputeerden der stadt Elburch,
omme tuychnisse der waerheit bij arreste hebben doen toe rechte
laeden Johan Roloffsz., anders ghenaempt Magerheyne, wijlen
If scholdtz ter Elburch, — toe vragen, off hem niet kondich ende

l1

wittich sij, dat ter tijd, als hie scholdtz ter Elburch was, in hogen
ende legen gherichte aldaer niemant enyge sententie gewesen oft
gepronuntieert heff"t dan allene burgermeisteren, schepenen ende
raeden der stadt Elburch, etc.; — daerup Jan Roloffsz., deposant,
sachte, hie eerst van wegen Keyserlijker Majestaetz ende nae van
wegen Conyclicker Majestijetz van Hyspaniën de hoge broeken ex
offitio plach myt rechte toe vorderen voer burgermeisteren, schepenen
ende raeden der stadt Elburch; ende de plegen altijdt allene de
sententie toe pronuntieren ende toe exequeren over de gecondem-
nierden in civilen actiën sonder enige appellatie daerup toe gesta-
den ; — item den deposant toe vragene van den criminelen anfangh,
judicaturen ende exequutiën; offte daer oeck ymant anders dan
burgermeisteren, schepenen ende raeden der stadt Elburch sententie
ghewesen ende uutgesproken hebben; — daerup deposant vurschre-
ven geaffirmiert hefït, dat die praeventie des angrijpens ende vangens
plaetz hefft beyde bij den scholthen ende bij burgermeisteren, schepenen
ende raeden; soeweel de delinquant ierst mit huipe der stadt diena-
ren hekomen kan, de grijpt hem yrst an ende stelt hem in sgerichtes
bewarynge; dan agyrt de scholtz van sprynchen wegen criminaliter,
tegen den delinquant voer burgermeisteren, schepenen ende raeden
der stadt Elburch; deselve burgermeisteren, schepenen ende raeden
wijsen de sententie in des scholten affwesen ende de exequutie wordt
gedaen up der stadt kosten in tegenwoerdicheit des scholten van
sheren wegen ende bij burgermeisteren, schepenen ende rade van
wegen der stadt Elburch; — item den deposant toe vragen, off
hem bewust sij, dat burgermeisteren, schepenen ende raeden der
stadt vurscreven oer boeten van wegen der stadt gevordert hebben
myt des scholten behulp; — daerup deposant vurscreven affirmierde,
dat burgermeisteren, schepenen ende raeden der stadt Elburch haer

1) Dit woord wordt hier dus in ruimere beteekenis genomen, dan het thans heeft.

-ocr page 193-

i8l

civiel boeten ende broeken, in der stadt ende stadtz vrijheit ver-
vallen , alhier mit rechte manen, sententie uutspreken ende exequeren
totter stadt behoeff sonder des scolten toedoen. — tSelve alle ten
versoeke der commissariën producenten vurscreven Johan Roloffsz.,
deposant vurschreven, myt uutgestrecten armen, upgerichten vynge-
ren ende gestaeffdes \'), lijftlicken an Godt ende alle Godtz hilligen
gesworen hefft waerachtich toe sijn. Sonder arghelist. Daer sulcx
geschiede waeren over ende an als coernoten ende gerichtzluyden
Symon Glau Lambertsz. ende Pauwel Aertsz., droechscheerder. Soe
men dan der waerheyt schuldich is getuych to geven, hebbe ick,
Claes Witthen, scoltsz vurscreven, oerkonde van dien in name als
boven, van amptes wegen ende ten versoicke der gecommittierde
producenten mijn segell onder upt spatium van dessen gedruckt in
den jaere van onsers Heren gebeerte als men screeff dusen vijff-
hondert negen ende tsestich upten vijfftienden daghe in Decembri.

Naar een gelijktijdig afschrift op papier, 1. 24. n°. 12 C^
waarvan een dubbel, in 1.
24, n". 10 B.

XXI.

Brief der magistraat aen \'t Hof wegens de exercitie van de criminele
jurisdictie.

9 Maart 1570.

Hoichedeler, walgeborener, genediger heer stadthalder. Edele,
gestrenge, erentfeste, weerdige, hoichgeleerde, hoichwise, vermoe-
gende heren cantzeler und raede, Uwe G. edelheit, gestrengicheid,
weerde und lieve hefft belieft, den XXIP" Octobris A® XV LXIX
an ons schriftlick tdoen vorderen, bericht to hebben, hoe onse
gebruick were to procedieren in criminalibus; und wert van uwe G. e.
g. w. u. 1. eerstlich gevraicht als volget:

Voireerst hoe ende in wat manieren \\enz. als boven.\\

Daerop wij uwe G. e. g. w. u. 1. voir onderdanich bericht niet ver-
halden sullen, dat wessher binnen Elburch gebruickt is, wanneer
wij enigen van onsen burgeren om enich delict hebben doen ap-
prehendieren, van wekken gien daer off oegenschijnlick bescheit
voerhanden, die sich to rechte erbodt, dat denselven verburginge
wert togelaten, die hij doen moet mit twee genoichsame borgen,
die den delinquant ten eersten gesinnen der schepenen inne to
brengen beloven moeten. Und als die delinquant weder in hafften
gekomen is und sich niet en kan verdedingen, wert alsdan tegens
denselven geprocediert ter pijnlicker examinatiën, soeveer die pre-
sumptie van annt delict schuldich to wesen sterck genoich is; und
geschiet tselve durch anclachte des Schultz in stadt des heren bij
vonnisse van schepenen.

Belangende het anderde punct, aldus luedende:

1) Gestaeffdes, terwijl de eed voorgezegd werd; zie blz. 76, noot 3.

2) Lijf flicken, op de overblijfselen der heiligen; Racer, III, 10,

3) Wessher, tot dusverre.

-ocr page 194-

Und wanneer nu niet bij scherpe examinatie sommierlick [enz.
als boven.]

Wert den delinquanten veerthien dagen tits vergunt, binnen welcke
hie sijne kontschappen, binnen Elburch to bekoemen, voer schultz
und schepenen aldair producieren mach laten; und andere kont-
schappen mach hij doen beleyen, dair hij die weet to bekomen.
Und volgentz wert tot die condemnatie gecontendiert na gelegen-
heit und bevinde der saecken, welcke condemnatie van den schultz,
die de anclachte dout, versocht wert, und woirvan die schepenen
die sententie und vonnisse wisen und pronuncieren; und dexecutie
wert bij den gericht gedaen op zekere plaitsen, dairto gedeputiert.

Betreffende den derden artikel, aldtis meldende:

Item dat uwe Ersame ons overschriven \\enz. als boven.]

Ende wert in alsulcke delicten als voirbenompt (soveer sij open-
baer sijn und schijnbaer daet is) gien verburgungh togelaten.

Angaende id vierde punct, aldus meldende :

Daerenboven off uvve Ersame oick gewoenlick sijn \\enz. als boven.]

Is men gewoenlick, mitten delinquanten in sommigen de-
licten , uuitgesondert die den hals angaen, na gelegenheit, son-
der imantz an to soucken, to composeren; und dat na alder
gewoenten na tenour der stadt willekour; want die burgemeister
der
Stadt broucken van wegen der stadt, gelijck oick die schultz
Conyclicker Majesteits broucken van sijne Majesteits wegen, in-
vordert. Allet na vermogen des lanckwiligen gebruicks, want bin-
nen Elburch, so langh Elburch een
Stadt is geweest, tsulve also
(gelijck oick uuth hierbijgelachte konschappen to bevinden) ge-
bruicket is und noch gebruiclick is; diewelcke gebruicken van graven
und gravinnen, vorsten und vorstinnen geconfirmiert sijn, und daerbij
Elburch wessheer gelaten is. Hetwelck wij voer onderdenich bericht
op voirgemelte missive niet en hebben verhalden sullen; uwe G. e. g.
w. u. 1. dieselve hiermit in schütz und schirm des Almechtigen tot
lanckwillige, geluckselige regierungh bevelende. Datum Elburch den
IX™ dach Martii XV« LXX.

Uwer G. e. g. w. u. 1.
arme gehoirsame ondersaten ,
Burgermeisteren, schepenen und
raidt der
Stadt Elburch.

Naar een gelijktijdig afschrift op papier, 1. 24, n». 12 B,
waarvan een dubbel in 1.
24, n". 10 D.

XXII.

A.

Bekentenissen van eenen fan de Rijper., alsmede sententie tegen deselve 1

om verbrand te worden, door de magistraet geweesen,
17 Juni
1573,

* ■■

-ocr page 195-

183

A\'a de bekentenissen, groot zeven bladzijden:
tGene vurss. ripelick betracht und erwegen, wijst die burger-
meister Johan to Bocop (nadem die scholtz ordel und sententie
vordert) mit gevolch des gerichtz, dat dese delinquant an een post
gesatt und mitte vuere van den leven ter doet sali gebracht werden.
Actum den XVIF" Junii 1573.

L. 24, n". 9.

B.

Aantekening van eenige, die ------------ -------— in de stadthuyssplaetse

unthoofdet sind worden.

Augustus 1587.

Na de bekentenissen :

Hierup sie van burgemeistere und rhaet erkennt, als openbare
rovers mit dem swehrd hingericht tho werden , anderen them
exempel.

Welckes dan vermits tumult der soldate (de se mit geweld ge-
dachten tho redden) in de stadhuiss-plahze geschiedt, und unthooMet
sind worden. Geschiedt A° 87 im Augustus.

L. 24, u". 11 c.

C.

Sententie tegen Lambert Nucke over roven op de huysluyden.

2 December 1587.
Burgemeistere, schepenen und rhaet deser stadt hebben up
eigner bekentniss van Lambert Nucke, ock erhoorten kundschappen
und wahraftiger erfahring; dat he nemlick niet allein verscheiden
bürgern ore have und biesten genomen, mehr ock den umgesaten
huissluden, in contribution sittende, vuel pehrden und biesten hebb
helpen afroven; item den huissluden ore contributionpenningen
helpen afroven, und doch darvan sijnem oversten niet mitgedielet;
gemelten Lambert na rechte erkennt, mit dem swehrde them
exempel van andern vam levend them doode hingericht tho werden.

\\Later bijgeschreven .•] Is van dem rhaethuse opentlick afgelesen,
und volgens up dem Vischmerckt ther execution gestelt, am
2 Decembris A° 87. H.

L. 24, 11°. II II.

D.

Sontemtie van eenen M. Andries wegens verraderie tegens de stad,
met voorgaend advis van sijn captein door de magistraet geweesen.

A\\ 1589 1).

Nadem meister Andries van Ensleben, in dienste deser landschap
und capitein Wijnbergen , na erheefliken orsaken geexaminieret,
doch up vrijen voeten, ungedrungen bekennet, dat he niet allein

I) A". ijSg; dit is later bijgeschreven.

-ocr page 196-

84

durch schrift, mehr ock mundlick, so mit Adolf Merckolf hier in
der Stadt, als ock mit drie andren van den viendt int Oldebroek
conspiratie geholden; durch de olde haven gewadet, umb die biesten
daraff tho helpen halen ; graften gepeilet, terms und muren versigen \'),
umb volgens einen vereederliken anslagh up dese stadt tho helpen
int werk stellen ; erkennen burgermeistere, schepenen und rhaet
deser stadt mit vorgahnd adviss gemeltes capiteins, dat Andriess vorss.
mit dem swehrde vam levend ther doode sali hingericht werden,
wie dat ock einem verreder eget und gebührt.

L. 24, n". n F.

XXIII.

Oorveede van eenen gegeeselde.

Juni 1563.

An der kaecken gestuept

Ick, Symon Aertsz. bij Swoll tho Franckhuesz geburtich, zekere
und loeve, dat ick nimmermeer die dagen mijns levens, noch
nyemant van mijnre wegen mit mijnen wille doon noch laeten ge-
schien sali tegen den
Schultheis, burgermeisteren, schepenen und
raidt der stadt Elburgh, tegens oeren dienaren, burgeren, inne-
woenars, die nu sijnnen oft naemaels wesen sullen, mit raede, mit
daede, mit woorden oft mit wercken heymelick noch openbair,
dat hem hynderlick wesen mach an oeren lieve, ehre und guede
om ghienreley saecken will in eniger wiese. Dat ick gesekert und
gelovet hebbe, dat sal ick holden als een guet gesell. So helpe
mij God und all Sijn hilligen. Sonder argelist. Actum am XIIII Junij
A° XV° dreëntsestich.

Achler het vonnisboek.

XXIV.

Bekentenis van iemand, die den raad verwenseht had, kondschappen

en vonnis.

19 November 1444.

Des Saterdages na Sente-Pontianusdach.

Item Evert Vrese gheliede, dat he sat tot Evert Heynen zoen
huus ende dranc , ende segede, dat he wolde, dat der stat huus
buten der stat stonde ende vier van den raede int huus were ende
der stat huus stonde ende brande.

Item Willem Sticker ende Passeman van Holte tugeden , dat
Evert Vrese de segede tot Evert Heynen zoon huus, weren der
twe uut den raede, so en weer daer neet ene, de een ordel
wisen konde, hi en mostet to Zutphen halen.

Bürge voer Evert Vrese Passeman Sticker, Alberts zoen.

1) Versigen, bezien.

2) Gestuept, gegeeseld.

3) Mit raede, mit daede, mit woorden of mit wercken, twee rijmfoimules.

-ocr page 197-

185

Item aldusdanige zoene zal Evert Vrese doen den scepenen van
der Elburgh totter scepene sinninge :

Item in den eersten , so sal Evert Vrese op enen Sonnendach
voer den cruce gaen ende dragen ene keerse van twe pont wasses
in sijn hant omme den kerchof, ende de keerse sal Evert setten
voer den hilligen sacrament, ende so sal Evert dan voert gaen op
der stat huus ende gaen sitten op sine knien voer den scepenen ende
raede , ende seggen alsulke woerde na als hem de scepene voerseggen.

Breukboek van 1444 en 1445.

XXV.

Copie van de sententie,geweesen tegenDirck Aertzen^^met desselfs oervede.

23 September 1549.

Na de oorveede, actum den XXIII Septembris Anno XLIX:

De sententie van Dyrck Aert zoen vurss. ende
ander moeke genoempt i).

So Dyrck Aert zoen bevonden is , dat hij boeven sijn echte huys-
frouw noch een ander vrouw getrouwt hefft van Ffraneker, dwelck Dyrck
also gescheet te wesen selves bekent, hem vur die overmannen van
Franeker na inholt ende certificatie gethoent ende gelesen, waermit
Dyrck vurss. verdyent ende weerdich were gewest gestrafft te werden
na gelegentheit sijnre missdait; so dan Dyrck Aert zoen vurss. dorch
dat vurbidden van gueden ende eerlicken vrouwen mit gnade is
angenoemen , sali bij an Sonnendage thokomende voir die processie
ende crucen om die kerckhoff gaen mit bloeten hoiffde ende voiten,
in een lynnen cleet, hebbende twe roen, op elck arm ene ; ende
dairmede voir ditmail geabsolveert wesen. Ende ist saick, dat hij
wederom tot eniger tijt bevonden wordt in dusdanigen énde derge-
lijcken misdait, so sal men desse excessie wederom voirthaelen als
onvergheven, om gestrafft te werden in den bloide in exempell
van anderen. Actum ut supra.

1.. 24, n». II A.

XXVI.

Vonnis en oorveede van eene meineedige vrouw.

19 Maart 1564.

Naedem Aertgen Cornelis Deyntgyns wijff twe eeden in eene saeke,
die eene tegens die andere, und eenen valschen eedt gedaen heft,
hebben idt gericht der stadt Elburgh in ansiehung haire armoede
hair niet nae behoor gestraft, sonder begnediget und hair voor boete
opërlacht, dat sie mit een linnen laken voor die processie und
wijhewater und cruesen omt kerckhoff gaen sali, und volgentz, dat
gedaen sijnde, uuth deser stadt und vriheyt van der Elburgh gaen
und ontwijcken, nimmer hair leven lanck dair wederin tkhoemen,
und soe sie dair weder in queme, gestraft twerden woe sulx behoort.

1) Ander moeke genoempt., dit zal beteekenen: anders genaamd moeke, d. i.
zeug of varken.

-ocr page 198-

86

Dese gevenckenisse und boete heft sie, in maten woe boven vurss.,
verorphedet niet to wreken ofte tdoon wreken. Sonder argelist. Actum
op Sondagh Judica in den vasten. Anno etc. vierentsestich.

Achter het vonnisboek.

XXVII.

Oorveede van Johan Reeffss, Henricksz,, en zijne vrouw,

14 Mei 1576.

Ick, Johan Reeffss, Henricksz., laeve und zeekere midtz de-
sen , Alsoe ick erstelick met mijnen oem Henrick Reeffz, als oeck
met minen vader Henrick Reeffz zeeker twist und misverstandt heb
gehadt, denselven mijnen oem gedreicht, woer ick hem konde
bekhommen, zin leven tbenemen; derhalven dat mij den scholtis,
burgemeisteren, schepenen und raedt deser stadtt EIburgh op der
raetkamer toe commen opten Januarij verleden ontboeden heb-
ben, daer ick bin ersehenen. Hefft mij die borgemeister indertijt
van wegen der stadt tegens mijnen oem bij een pene van hondert
olde schilden in vreden gelacht, mij den hantvrede bij gelicker pene
noch van hondert olde schilden afgeëist. Van gelicken lacht mij
den scholtis van wegen des heeren in vreden. Wolde ick daerop
den scholtis, noch den borgemeister die handt nyet van mij geven.
Dan bin ick met haestigen muede thuiss gegaen und Aveder met een
rappier op der raetkamer gekhoemen, und gelickewail den vrede
nyet van mij willen geven. Iss denselven namiddach den stadtdiender
bij mij gecomen und den vrede van wegen noch der gemene sche-
penen gebaeden. Hierenbaven heb ick nae der tijt op eenen voor-
middach mijn oem Henrick Reeffss, die ter tit metten scholtis Goer
und etliche van die schepenen ten huse van Wilhem Cornelissz.
saeten und droncken, vuer der duere wachtende, doen hije daer-
uuit quam , heb ick hem angesprenght und mit min opsteker uuit toe
trecken beanxstet, daer den scholtis und etliche borgeren voir
waeren ; und alsoe idt gebott van den scholtis und schepenen nyet
geacht, und den vrede, daerinne ick in maeten vorss. gelacht was,
toebraecken. Hebben mij daernhae scholtis und schepenen tegens
eenen openbaer rechtdach doin baden opten raethuise tsullen com-
men. Bin ick daer nyet gecompariert. Bin ick contumaciter int ghene
vorss. verwonnen. Dit allet verbij gewest zinde, heb ick wederom
opten viften dach Maij lestleden smorgens opter Straeten een ge-
vecht met min oem gehadt. Hebben der scholtis und etliche van
den schepenen van wege des ersamen hoechlofflicken gerichtz
ex
offitio,
meer als genoech daertoe verorsaeckt zinde, mij geapprehen-
diert. Und avermitz ick mij niet willichlick wolde gevangen geven,
und zij stoeten und slaegen van mij eensdeels kreegen, hebben zije
mij wess in der gevanckeniss gedraegen und wes desen dach toe
gehalden. Derhalven, dat ick, Johan Reeffz, Henricksz., bekhenne

I) Opsteker; over dit wapen zie men Van Hasselt, Arnh. oudh., dl. II,
blz. 170 en 171.

-ocr page 199-

87

in kraft deses, dat ick mij daermit grotelicken ontgaen heb; bidde
und begere van den scholtis und schepenen, als min avericheit,
genaede ende geen recht, Daerbeneffens laeve und zwere ick bij
mijnen gueden, waeren trouwen und eeren voor mij unde mijnen
erven van nuu voortan wes ten enigen tijden nummermeer buyten
off binnen deser stadt tegens den scholtis burgemeisteren, schepenen
und raedt deser stadt toe willen doin, dan wes zije mij gebieden
off doin gebieden, guetwillich naekomen und achtervolgen.

Oeck laeve und zeekere ick, dat ick an den scholtis, burgemeis-
teren, secretarys, stadtdienders und anders burgers oder inwoenders
dieser stadt, idt waeren dan manss- oder vrouwenpersoenen oder
oer familie, die an miner gevanckenisse schuit, raedt ende daet
hebben off derselve verwant zin und hem daeran geofent hebben
oder nyet, heimelick oft openbaer nummermheer weder toe wreken
oder toe verhaelen offte verschaffen met raedt off daedt in geenderley
manieren, dattet gewraecken sal worden.

Oeck laeve und zeekere ick, dat ick deser mijne gevanckniss
halven geen gezenck, twist ofte gevecht tegens ymandts ter werlt
anheeven noch gebruecken sal, bizonder tegens rnin vader und
oem, oer huisfrouwen und gantzer familiae.

Noch laeve und zeeker ick, nhae daten deses een jaer lanck,
wanneer die gilden gedroncken worden, toe schuwen und soelange
daeruuyt toe verblijeven und in oer geselschap niet toe commen.

Van gelicken lave und zeekere ik nyet uuyter gevanckeniss toe
wijeken voor und aleer ick mijne broecken voldaen tind tot eenen
stuver toe betaelt heb; angesyen den scholtis met die ghemene
schepenen soe genedelicken aver mij gewest und mij met XXVIII
statguldens neffens mijn sluytelgeld toe betaelen, benedicht hebben ;
daervan ick deselve zeer hoechlick bedancke.

Und ofte idt gebuerde, dat ick, Johan Reeffss, Henricksz.,
(des wil Godt nyet en sal) ofte iymandt mijnenthalven sulcke op-
gemelte gevanckenisse, dorch mij nu veroervehet und twillen na-
kommen bezwaeren, mitter daet, raet off met gerichtelick, welcker
gestalt dat vurgenamen, off ick mij des toe gebruicken selfz onder-
stande, daermit velicht die stadt Elburgh ofte derselver borgeren
ende inwoeneren in schaede muchten commen, und desse oervehede in
een oder mer stucken verbreecke und nyet en hielde, und daeraver
bevonden und gekreegen worde, soe sal aver mij gericht worden,
als aver eenen broeckigen, veroerpheten, meenedigen und eerloesden
vredebreker und apenbaer geweldener gebbuert, und sal desfals min
liff und guedt verbuert hebben; und alle die tijt ick leve, sal ende
wil ick desse miner gevanckeniss (waertoe ick die scholtis und sche-
pene verweckt unde mij zeiven angedaen hebbe) nummermeer ge-
dachtich noch willes zin in eniger wijze, soe vorss., an ymandt toe
wreken. Alle desse vorss. puncten und articulen gelaeve ick, Johan
Reeffss, Henricksz. vorss., vast, stede ende onverbrechlichen thalden

-ocr page 200-

88

und toe achtervolgen. Soe vvaerlick helph mij Godt und Sin hillich
eihingelium. Sonder argelist. In orkonde der waerheit soe heb ick, Johan
Ileeffss, tot vaster zekerheit desse mine oervehede met min schrifte-
licken naem onderteickent. Geschiet in den jaer onss Heeren duysent
vifhondert acht und tseventich opten veerthienden dach Maii.

Jan Woltessen.

Ick, Henricxken Kaerls, echte huisfrouw van Johan Reeftss,
Henricksz. voorss, lije und bekenne in der saecke minss manss
groot schult thebben, etc. Soe gelaeve ick mede, desse mins manss
oervehede in allen puncten bij pene, daerinne verhaelt, toe willen
van gelicken achtervolgen. Orkonde mijen naem, ten dage und jare
vorss. hieronder gesatt.

Henryck Kaiers.

Achter het vonnisboek, concept in 1. 9, n». 23,

XXVIII.

Arnoldus Houtman neemt aen, de schepenen van Elburch gedurende
een jaer lanck voor een seker loon de vromissen, custerie en schole
aldaer te zullen bedienen.

18 November 1358.

Allen luden, dye dezen brief zullen zyen of hoeren lezen, make
ic, Arnoldus Houtman van Arnhem, priester, kont ende openbaer,
dat ic gheloeft hebbe den scepene ende den rade ter Elborch, een
jaer te verwaren, aen te rekenen van Sente-Mathijsdach des apostelen
naestcomende, dye vroemisse, dye custerije ende de scole ter El-
borch , om ene bescheiden rente ende loen, alse dye brief helt,
dye sij mij daerop gegheven hebben, mit der stat secrete beseghelt.
Ende waer dat sake, dat enich ghebrec of scade van mire weghen
hierin viel, of dat ic anders dede, dan ic billic doen soude, dat
sal ic altoes bij den scepen verrichten ende verbeteren tot hoers
selfs besceidenheit. Beseghelt mit minen zeghel. Ghegheven int
jaer ons Heren dusent driehondert achte ende vijftich des Sonnen-
daghes na Sente-Mertensdach in den winter.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief (watervlekkig), 1. 7,
n°. 70, waarvan het uithangend zegel in groen was is afgevallen.

XXIX.

Copie van de confirmatie der Privilegien van Elburg door hertog Edutuard.

25 Juni 1361. \')
Datum per copiam. Wij Edward, bij d[er genjaden Godes hartoch
van Ghelren ende greve van Zutphen, doen cond allen luden, die
desen [brief sol]en zien oft horen lesen, dat want onse lyeve ghe-
mind[e] stad ende borghere van der Elborch [ons gehult], ghezwa-

1) Vgl. Nijhoff, II, blz. LXXXVII en 165, noot 6

2) Borghere, in den Harderwijkschen brief hier en andermaal forteren.

-ocr page 201-

189

ren ende voer horen erf here van gheh[eite] ghebode ende bede ons
lyeven bolen her[en ReynautsJ, hartoghe van Ghelren ende greve
van Zutp[hinne] ontfanghen hebben, zo hebbe wij gh[esekertj ende
ghelovet in guden trouwen ende then heyh\'g[en] ghezworen, der
voerscreven stad ende burgheren van der Elborch, die nu zin of namaels
comen zullen, hoer karten, privilegiën, hantfesten, brieve ende alle
hoer aide rechte, hercomen ende aide ghewoenth[e], die zij van
onsen lieven here ende vader, hartoghe van Ghelren wilne was®), den
God ghenadich zij, onse alderen ende vorvaderen, tot hertoe van alts
ghehad hebben, vast ende stede the halden erflike, ende dat niet
the vermynren ende des in getughe der waerheyt ende tot stedicheyt
hebben wij onsen zeghel aen desen brief doen hanghen. Ghegeven
in dien jaer ons Heren dusent drihonderd een ende tzestich des
anderen daghes nae Sunte-Johansdaghe baptiste.

Naar een gelijktijdig afschrift op perkament ,1. l6, n». 35, op
vele plaatsen door watervlekken onleesbaar. De onleesbare
plaatsen zijn aangevuld naar den bijna gelijkluidenden brief voor
Harderwijk,
11°. 3 , vroeger loquet 15, n». 21, van het Harder-
wijksch archief, uitgegeven door
Mr. G. A. ue Meester in de
Kron. v.h.Hist. gen. 9\' jaarg., 1853, blz. 329 en 330.

XXX.

Uytspraek der raden des hertochs tusschen Pilgrim van Putten ende
Elburg, aengaende de gruyte van hoppenbier.

I Juli 1382.

In den jare van tweën tachtigen des Dinxdages na Sunte-Peter-
ende Paulusdage hebben ons heren Raet van Gelre, als die provest,
de junchere van Borkel, heer Walraven van Wije, Arnt van den
Gruythuys, dairbij weren die twee junchere van Bronchorst, de
junchere van Kovorden, de here van Gemen, Willem van Steen-
bergen, Mumpelyer ende Wolter Ghyse eengevoeth®) geseget tusschen
Pilgrim van Putten ende onser stat van der Elburch: so v.es men
brouwet van date des brieves van hoppenbyer to vercopen ende to
tappen, daer sal Pilgrim van boeren halff gruytgelt, ende wes
hoppenbyer elck man brouwet binnen sijnen huys to drynken, daer
en sal Pilgrim nyet aff hebben. Ende dat is geseget elck man
beholder sijnre brieve, de zij hebben van hertoch Edewaert.

Naar een oud afschrift op papier, 1. 4, n». 9.

1) Van gheheile., op bevel.

2) Boten., eigenlijk schoonbroeder, doch met dezen naam duidden de vijandige
broeders elkander in den regel aan.
Niihoff, II, blz. 52, noot 4.

3) Hartoghe van Ghelren -.oilne was, wijlen den hertog van Gelre; zie over
deze uitdrukking
Nijhoff, II, blz. 167, noot 2.

4) Vgl. Nijhoff, III, blz. 214, noot i.

5) Gevoeth; op blz. 172 hiervoor leest men, dat eene uitspraak gheughet ende
ghevijt is.

-ocr page 202-

tgo

XXXI.

Eenige oude aantekeningen van gerichtelike schuitbekentenissen en an-
dere acten, meest van den jare
1385 —1387.

O.a. Ilem in den jaer van LXXX zoe brochte Heijneman Adrias\'
zoen van Schonen van pontghelde III nobel.

Item in den jaer van LXXXII zoe brachte Jacob Hughen zoen
toe ponghelde VII olde clipper.

In de jaer ons Heren dusent driehondert LXXXVI op Zente-
Agnetendachdat Pilgrym ende onse scepen woerde hadden van
den becroen^), dat hem Pilgrym becroende van den biere, dat van
buten der Elborgh incomet, daer boden hem de scepen van te
gheven VII b. van eiken vate, als zie overdraghen weren mit zinen
vader, ende ghenoeghe hem des niet, zie wolden mit hem rijden
voer onsen heren van Ghelre, de ons ghesceyden hevet mit brieven ,
de onse scepen noch van onsen heren voerscreven hebben; ende van
date des brieves zoe hebben sie hem gheboden van eiken vate enen
nijen groten, dat men binnen der stad brouvvet. Hier was over
ende an, daer hem dat die scepen boden, her Arend van den
Sande, Jan Lubberts zoen, ende oec zoe weren daer mede Henric
van Oestenwolde, Jan van der Eket, Gerit zijn broeder, Coep
Nucke, Henric van der Braec ende Abel Nursche.

Op papier, l. 26, n°. 12.

XXXII.

A.

Certificaet der magistraet van Elburg, dat sij gesien hadden het
maeggescheide
[van 13 Juli 1596] waerbij de jüngste des bruederen
und de suster van de Ysendoorns a Bloys toegedeylt was die
gruytaccijs in der stad Elburg. Met het stadszegel, drietorensburg.

23 September 1597.

Oorspronkelijke brief op papier, 1. 4, n». 25C, meteen opge-
drukt, overgeplakt zegel.

B.

Koopbrief, 7vaerbij de stat van Elborch van joncker Wolter van Jsen-
dooren a Bloys koopt
V recht van de gruyte Inwien Elburch voor
150 guldens tho twintich stuvers en twee rosenobels tho ene
Verehrung voor sijnen E. suster.

29 Juli 1597.

Oorspronkelijke brief op papier, 1. 4,n°. 29, met verschillende
onderteekeningen.

1) Zente-Agnettndach, 21 Januari.

2) Beer oen, beklag.

3) B; hierbij nog eene letter, die ik niet kan lezen.

-ocr page 203-

igt

C.

Brief van IVouter van Ysendoorn aan de magistraet van Elburg,
om een uyt kun te committeren na Arnhem tegen den
3 Augusti,
om alsdan den vercoften gruytaccijsen finalick die een metten an-
deren af te handelen.

23 ßtli 1598-

Oorspronkelijke brief op papier, 1. 4. n°. 25 B, verzegeld ge-
weest met een zegel in groen was.

D.

Overdragt en beleening van die gr uyt ende gruytgelden ter Elborch door
Wolter van Tsendoorn aen en tot behoef der stad Elburg gecedeert.

3 Augustus 1598.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 4, n°. i, met groot
uithangend zegel van het Vorstendom en Graafschap in rood

E.

Extract uyt de Leenboeken, door J. van Reidt afgegeven, wie al
sedert
1402 tot 1598, \'wanneer de stad Elburg de grutte gekregen
heeft, met dezelve successivelifk beleent zijn geworden.
(Dit eindigt met:

Wolter, Steven ende Anna van Isendoren, erven hares vaders
Henrix, volgens haer maechgescheydt beleent sijnde, transporteren
tselve leen voort op die stadt Elburch, daervan Johan van Holte,
secretaris, huider is. 3« Augusti 1598.)

L. 4. no. 7.

F.

Waersbrief, waer bij den heer van Isendoorn sijn erff ende goet,
geheten
Calengoet, in de ampte van Rhede, verbind, so somtijds
enige ongenoemde lasten op de verkochte gruytaccijs mogten opkomen
meer, dan in de koopbrief daervan gespecificeert sijn; om daeraen
sulka te verhalen na waer schapsrechten van Veluwenzoem.

4 Augustus 1598.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 4, n°. 30, met twee
uithangende zegels in bruin was.

G.

Een burgstelling voor Wolter van Ysendoorn dat hij sal bezorgen,
dat sijn susters en broeders sullen ratificeren
V gemaekte verdrag
met de stad Elborch, gepasseert voor schepenen van Arnhem.

4 Augustus 1598.
Extract uit het signaal der schepenen van Arnhem van den
secretaris P. Verstegen, 1. 4, no. 25 A.

-ocr page 204-

tgs
XXXIII.

Koning Albert van Sweeden geeft aen die van Elburg een vith op

Schonen, en om aldaer een voogt te mogen stellen,
25 Juli 1368.

Wij, Albert, van Godes gnade der Sweden und der Göthen
koningh, und here des landes to Schone, bekennen und betughen
openbare in desinen breve, dat wij den beschedenen luden, schepen
und raetmannen der stad to der Elborgh , und ere borgheren und
al eren nakomelinghen, der eres denstes willen, na rade unser
bischope, und unser truwen raetgheven, vor uns und vor al unse
erven und vor al unsen nakomelinghen hebben ghegheven und
ghelaten, und gheven und laten en \') in dessen breve, ene sun-
derlike vitten up unsem lande vor deme huus to Valsterboden, und
laten en \') de in twen velden, dat ene velt is de helfte der vitten
vor deme slote to Schonör dar de Vlamynghe plegen tó liggende,
de andere stede schut an de Buscher vitte. Desse vorscreven vitten
hebbe wij en bewisen und antwerden laten bi unsen deneren und
ametluden van deme Osten int Weste, und van deme Süden int
Norden, als se licht in erer schede. De scolen se van nu an went
tö ewighen tijden brukeliken und vrijij besitten und beholden, also
vrijij und also vullenkomeliken mid allen richte, mit allem rechte,
mit aller rechtecheyt und vrijheyt, d.aer de van Lubeke ere vitten,
de se up dem sul ven velde hebben, aldervrijest und aldervullen-
komelikest mede besitten, und alle degene, de de vorscreven van
Elborgh mid sik up der vornomeden vitten liggen laten, scolen vor
deme voghede van Elborgh to rechte staen, und bruken dar aller
vrijheyt und rechtegheyt na erer stad rechte , likerwis als degene , de
up der van Lubeke vitten mid dem van Lubeke lighen, vor deme
voghede van Lubeke to rechte staen na dem Lubisschen rechte, und
als se dar der van Lubeke vrijheyt und rechticheyt bruken. Und se
moghen söken mid waghenen, oder mid perden, oder tö voete, oder
wo id en event, tussen der vitten und dem watere, wedder und
vort, dest se andere vhten nicht daran vorunrechten. Und alle
desse vrijheyt scolen se und ere nacomelinghe hebben und beholden
to ewyghen tijden. Und to tughe alle dessen vorbescreven dink is
unse ingeseghel\') ghehenghet an dessen bref, de ghegheven is to
Valsterboden na Godes bort drutteynhundert jar in deme achte und
sesteghisten jare in Sunte-Jacobesdaghe des hilghen apostels.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 11, n». 20,
met een uitb.ingend zegel van eene witte, kalkachtige zelfstan-
digheid.

1) En, hun.

2) Ingeseghel houdt IIacer, VII, 105, vooreen zegel in was, in tegenstel-
ling van een in prent op het papier gedrukt. Daar de laatste echter in de tweede
helft der
16« eeuw in zwang kwamen, geloof ik. dat het slechts een andere
vorm voor
seghel is.

-ocr page 205-

193

XXXIV.

Brief van Evert Scherfinc, waerschijnlijk geweest sijnde voogd van
de Elburger vitte op Schoonre, aen de magistraet van Elhtrg,
wegens het vangen en de prijs van den haring aldaer en op
Valsterboede.

13 September zonder jaar.

Vrendelike groete to voren. Gude gheminde vrende, Weet, dat
onse borghere allehier machtich ende zunl zijn myt al hore ware,
Got hebbe lof. Voert zoe hebben onse borghere alhier ghesolten
tussche zueven lasten ende twaleven, ende to Drakvere tusschen XV
ende twintighen. Voert soe is hier de onghelijxte koep van heringhe,
de wij hier gheleeft hebben. Item een voeder herinx int hul tyen s.,
up dat knie achte s. ende up den hoep VI s. en VII s. Ende to
Valsterboede heft alsoevole herinx gheweset dree daghe lanc, dat
menne daer coft umme V s., IIII s. ende oec III s., mer dat was vaste
zum Nachtgamel. Item to Drakvere ende toe den Ellenboghe ghelt
hi X s. ende XI s. Item dat solt ghelt hier viertigh s. ende to
Drakvere tweëndertigh ene last, tonnen VIJ ende VIIJ s., ende to
Drakvere V s. de nobele, VI s. Rijnsche gulden, XXV gr. Ende
hier is quaden tijt wittes ghelts. Voert soe is hier tomale noch
guet vrede ende hier en is ghiene sterft zoeterwijs. Voert van den
Prusen ende den Polen en can ic u nyet waers of scrijven; dan zee
zegghen, de daer uut Prusen komen, dat de koninc ende hertich
Vittolt myt groter macht in Pruserlant ligghen ende hebben um vole
schaden ghedaen, an dorpen ende an kleynen steden ghedaen; desgheli-
kes hebben de Pruusen weder in orenlande gheweset ende hebben om
vole dorpe ofghebrant ende men zeghet hier, dat zegden Polen oec
vole waghene myt vytaliën ofghetoghen hebben. Nu nyet meer up
dese tijt, raer segghet mijnen here Johan Sticker gudennacht, dat
hi al onse vrenden gruet, want de tijt valt hier to kort, ene andren
breeif to scriven. Got sij myt iu. Ghescreven to Scoenre up des
Hillighen-Crusesavont.

Evert Scerpinc.

Adres:

An burghermeyster, schepen unde
raed der stat van der Elborch.

Naar den oorspronkelijken brief op papier, 1. 12, n°. 30,
verzegeld geweest met een zegel in bruin was.

XXXV.

Vidimus-MV/ des bisschop van Utrecht, dat de coninck in Dene-
marck, etc. etc. aen de stadt van Elburg de Lutticke-vitte bij
Schonoir, weder gelaten heeft.

i) Volgens het schrift moet deze brief op omtrent 1400 gebracht worden.

n

-ocr page 206-

94

3 December 1444 ,. vióvrnm-brief van 7 April 1445.

Wij, Roedolph, bii der gnaden Goidts biscop to Utrecht,
doen kondt alleti luden, dat wit hebn gesien ende horen lesen
enen brieff, ongherasiert, onghecancelliert, gans ende ghave, alst
geleeck ende wit bekennen konden, waill besegelt mit segele dess
doir luchtigen, hoegheboren vorsten, heren Cr isto ff er, koenijtck van
Deemmerken, Sweden, Noirzvegen, etc.; volgende hierna bescre-
ven van woirde to zvoirden:
Wii Cristoffer, van Godes gnaden to
Deennemarken, Sweden, Norwegen, der Wenden unde der Guthen
koninck, Palenszgreve bii deme Rijne unde hertoge in Beyeren, don
witlick alle denghenen, die dessen
Unsen brieff seen offte horen, dat
wii van sonderlingher günst unde gnaden, ende oeck van lietlicheit
wegen dess hoegheboren vorsten hertoghe Aerndt van Ghelre, etc.,
onsen leven oem, hebn wedergegeven mit craf ht desses brieves
siinre
Stadt to Elborch die vitte ende eerde, gelegen to Schanoir
bii onse slote, unde geheten die Luttike-vitte, soe lanck, so wiidt
ende soe breet,
mit alle suiker vriheit unde richticheit, alse van
oldinghes van onsen voirvarende koninghen toe Deenmarckeu gehadt
ende gebruket hebn. Hierom heden wii onsen vogheden ende
amptluden, biisonderen to Schonoir ende to Valsterbode, unde allen
anderen, we
se siin, dat see de Stadt Elborch de voirbenoemde
vitte, eerde ende vriheit laten nyeten unde bruken onghehindert
unde dairan nicht hinderen noch hinderen laten bii onsen konincliken
toern unde unghenade. Datum
Castro nostro Haffnen tertia die
mensis Decembris anno Domini CDXL quarto, etc. nostro sub
secreto.
Dess tot oirconde soe hebn wii, Roedolph, biscop
voir
SS., onse segele an dese^i onsen brieve doen hanghen. Ge-
geven to Vollenhoe indt jair onss Heren dusent vierhondert
vijff ende viertich des Woensdaghes na Beloken Paeschen.

Naar den oorspronkelijken, perkamenten brief, 1. 24, n". 44,
met een uithangend zegel in rood was.

XXXVI.

Brief van Arend van IIoern , bisschop van Utrecht, waerbij aen die
van Elburg vrijgeleide gegeven door het gehele Sticht, so te water
als te lande., voor hare goederen.

17 Augustus 1373.

Wij, Arnd van Hoern, bi der ghenaden Goeds bisscop tUtrecht,
maken kont allen luden, dat wij den goeden luden van der Elborch
mit hoern goede gued, vast gheleyde ende veylicheyt ghegheven
hebben ende gheven mit desen brieve, te varen ende te comen
binnen onsen Ghestichte te water ende te lande, soewaer dat sij
willen, vor ons, vor onse heerlicheyt ende vor alle dieghene, die
om onsen wille doen ende laten willen, durende tot onsen weder-
zeggen. Zonder enich ander arghelist. In orconde des briefs be-
segelt mit onsen segel, benedenaen ghedruct. Ghegheven tot Campen

-ocr page 207-

i9i

int jaer ons Heren duysent drehondert dre ende tseventich des
Wonsdages nae Onser-Vrouwendach assumptionis.

Naar den oorspronkelijken briet op papier, 1. 11, n". 2, met
een opgedrukt zegel in rood was.

XXXVII.

Brief, waer bij hertog Willem aen die van Elburg versoekt, sijne
huwelijksvoorwaerden
7nede te besegelen,

25 Augustus 1379.

Hertoge van Gelre
ind greve van Zutphen.
Wij bidden u, burghermeysteren, scepen ende raet onser stat
van Elleborch, onsen liven vrunden, dat ghij mit ons ende voer
ons gelaven wilt ende bezegelen alsulke hilixbrive ende vorwerde,
als wij ende ander onse vrinde gelaven soelen ende doen onsen
liven neve, hertoge Aelbert in Beyeren, ruwaer in Henigouwen
ende van Hollant. Daeraff sekeren wij ende gelaven in goden
trouwen voer ons ende onsen erven, u ende uwe erven scadeloys
te hauden ende wael te quiten sonder ennich wederseggen. En des
en wilt ons nyet weygeren, also lieff als wij u sijn, opdat ons in
onsen hilixsaken overmids u geen hinder en val. Gegeven onder segel
bynnen aen desen brieff gedruct int jaer ons Heren dusent driehondert
negen ende tsoventich des Donrendaegs na Sonte-Bartholomeusdach.

Naar den oorspronkelijken brief op papier, 1. 8, n». 52, met
een opgedrukt zegel in rood was, vertoonende enkel eenen kuip-
helm met helmteeken eene pauwenstaart, waarin een klimmende,
tweestaartige leeuw.

XXXVIII.

De hertog en hertoginne versoeken die van Elburg, om mede te be-
segelen den brief, die aen de Lombardhouders te Arnhem soude ge-
geven worden, belovende de stad dienaengaende te sullen schade-
loos houden.

24 October 1380

Hertoge van Gelre ende \\ «enoginne ende

T , , >grevmne der lande

greve van Zutphen. ( °

) vorscreven.

Wij laten u weten, burgermeysteren, scepenen ind raide onser
stat van der Elleborch onsen goiden vrinden, dat wij Lombarden
gesat hebben in onser stat van Arnhem, die aldaer Lombardertafel
hauden soelen, gelijck die open brief ynnehelt, den u Henric van
Calker, onse schriver, op dese tijt van onser wegen brengt. Daer-
omme bidden wij u, dat gij dien brief mit ons besegelen wilt mit
uwer stat segel, want wij sekeren ind gelaven in goiden trouwen
voer ons ind onse erven, u ind uwen erven, u ind uwen nacomelin-

I) Het gelijkluidend schrijven aan Harderwijk is onnauwkeurig uitgegeven
bij
Schrassert, II, blz. 23. Nijhoff, III, bk. XLIII, noot 5, stelt ze op
30 October.

-ocr page 208-

iq6

gen hieraf schadelois te hauden ind wael te quiten tot uwes selves
simplen seggen. Sonder argelist. Gegeven onder onsen segel byn-
nen aen desen brief gedruct int jaer ons Heren dusent driehondert
ind tachtentich des anderen dages na Sente-Severijnsdach.

Naar den oorspronkelijken brief op papier, 1. 8, n\'. 49,
met opgedrukte zegels van Willem (als in de vorige Bijl.) en
Catharina in rood was.

XXXIX.

Brief van den proost van Oiide-Munster te Utrecht, als Bewaerder van
Gelre op deser tijt, aen Elburg, om de heren van Sint Älarien in
alle saken binnen huttne stat behulpig te ivesen.

2 Juni 1389

Gude vriende, Ich bidde u, als ich vrintlixte mach, dat gij den
heren van Sunte Maryen tot Utrecht behilplicke wesen wilt in
allen saken, die sij in uwer stat te schaffen hebben, gelijck u
brengger dis briefs, hoer medecanonick, wael seggen sal. Dis en
lait nyet. Gegeven tot Nijmegen des Goedesdages nae ons Heren
Hemelvartsdach.

H., praist van Alde-Munster tot Utrecht,
Bewarer der lande van Gelre op deser tijt.

Adres :

An die burgermeistere,
scepene ende rait der stat
van Elborch, minen goiden
vrienden.

Naar den oorspronkelijken brief op papier, 1. i6, n». 26 K,
vetzegeld geweest met een zegel in groen was.

XL.

Brief van de rentmeester Arent ten Boekop aen de stad van Elburg,
om hare stad te vesten, en de wegen te maken, dewijl den hertog meendt
binnenkort ter Elburg te komen, om de stad te besien,
12 April
1396 •\'\').

1) De afwezigheid van den hertog, gedurende welke de proost tot stadhouder
benoemd was, duurde van
19 November 1388 tot 12 October 1389 (Nijhoff, III
blz. LXXVI en LXXVII), zoodat dit schrijven in 1389 moet vallen.

2) Het kapittel van St. Marie te Utrecht bevat verscheidene goederen bij Elburg,
Zie
1. 4, n". I, en Het uher pilosus van S. Marie te Utrecht in J. J. Dodt
van Flensburg,
Archief van kerkelijke cn wereltisehe geschiedenissen, inzonderheid
van Utrecht,
dl. I, st. I, blz. 14\', 33« en 39\'\'.

3) Hoewel deze brief zonder aanduiding van jaar is, moet hij op 1396 ge-
bracht worden. Arend toe Boecop, die hem als rentmeester schreef, werd des
Mannendaghes post Odulphi
1395 tot deze waardigheid benoemd. (Zie de akte
van aanstelling in de
Kron. v. A. toe Boecop, blz. 336—339, en bij Van Ol-
denbarneveli
), blz. 3—6.) Tusschen 1395 en zijnen dood maakte Willem van
Gulik maar twee reizen naar Pruisen, en volgens den a.invang des briefs was de
hertog juist van eene teruggekeerd. De eerste duurde van
20 November 1395

-ocr page 209-

197

Goide vriende, Mijn lieve ghenedige heere van Gelre is weder-
coinen van der Pruysscher reysen, mit alle sinen ridderen ende
knapen, gesont, mechtich ende goidsmoets, des God gelaeft sij,
ende is wael te vreden ende ich mit hem. Ende meyndt oick
cortelich ter Elborgh the comen omme uwe stat the besyen; daer-
omme so wilt ernstlich daaromme uyt wesen, uwe stat te vesten
ende uwe wege te maken omme
Sonderlinge saken wille, die mijnen
genedigen heere aencomen moeghen. God sij mit u. Gescreven
tot Arnhem feria quarta post Dominicam Quasimodo.
Adres: Arnt van Boechop, rentmeyster.

An die borgermeystere, schepenen
ende rait der stat van der Elborgh,
mijnen
Sonderlingen goiden vrienden.

Naar den oorspronkelijken brief op papier, 1. i, 59, ver-
zegeld geweest met een zegel in bruin was, waarvan de sporen
nog aanwezig zijn.

XLI.

Bevel van den hertog aen Aerndt ten Boekoep, om de ingesetenen van
Veluwe op te ontbieden., om drie dagen de Elburgers te komen helpen
hare stad te vesten en te graven.

3 Februari (op Onser-Vrouwenavont purificatio) zonder jaar

Iu 1. 16, n". 50, is deze brief niet meer te vinden; men zal
echter een afschrift kunnen vinden in Van Spaens verzameling-

XLII,

Bisschop Frederick permitteert aen die van Elburg^ om hunne parochie-
kerk., die buyten de muren der stad stond., af te breken., en een
nieuwe binnen de muren derselve te bouwen.

18 Juni (feria secunda post Dominicam Trinitatis) 1397.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 2, n". 4, met een uil-
hangend zegel in rood was.

XLIII.

Bisschop Frederick geejt 40 dagen ajlaet aen degene., die de parochie-
kerk van Elburg zouden besoeken of aen deselve iets geven of legateren.
18 Juni (feria secunda post Dominicam Trinitatis)
1397.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 2, n». 2, met een uit-
hangend zegel in rood was.

tot 9 April 1396; de tweede werd in September 1399 aangevangen, en men weet,
dat de hertog den 11«" Februari des volgenden jaars daarvan was teruggekeerd.
Nijhoff, III, blz. LXXXV en XCIV.) Met het oog op de dagteekening «feria
quarta post Dominicam Quasimodo» kan hier slechts de eerste bedoeld zijn.
Deze brief is ook uitgegeven bij
Van Oldenbarneveld, blz. 6.

i) De brief is uiterlijk in 1397 geschreven, want in dat jaar stierf de rent-
meester Arent toe Boecop. Zie
Proeve eener gestachtstijst der Famitie toe Boecop,
achter de Uittreksels uit het Dagboek van Arent toe Boecop., uitgegeven door de
Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis, blz,
226.

-ocr page 210-

198

XLIV.

De cureit van Dorenspijck, Johannes van Broeckhuisen , belooft, sijn
hofstede en erfpacht, met hetgeen hij er op getimmert heeft, na
sijnen doode over te zullen laten ten behoeve van de kerk van Elburg,
mits dat gedurende sijn leven de magistraet de jaerlikse erfpacht
betaele aen de kerkmeesters.

9 iMei (Maendag voor Sint-Pancraciusda^) 1407.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 2, n". 11. met een
uithangend zegel in groen was.

XLV.

Bisschop Rodolph permitteert, om de kerk van Elburg te mogen ver-
timmeren en verbeeteren, en belooft
40 dagen aflaet voor degene,
die de behulpsame hand daeraen souden bieden.

26 Februari (feria 2 post dominicam Oculi) 1448.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 2, n». 14, met een uit-
hangend zegel in rood was.

XLVI.

A.

Opdracht van het stadshuis van Elburg, aen de magistraet door
Arend ten Boechoep verkopt.

7 Maart 1400.

Wij, Arend toe Boechoep, Arends zoen, ende Ghertruyd, Arends
witlic wijf, ende Bertert, Arends moder voersz., doen cond ende
kenlic allen luden, de desen brief zyen of horen lesen, dat wij bij
raede onser maghe ende vrende hebben vercoft, draghen up ende
belien erflijc ende ewelijc voer ons ende voer onse erfnamen, van
erften toe erften den burghermeysteren, scepen ende raet, ende der
alinger ghemeente der stat van der Elborgh, onse husinge mit der
tokene ende mit allen sinen toebehoren voer ende achter, also als
dat gheleghen is tuschen Henric Pijekorens huys ende der steghen,
also dat wij daer ne gheen recht of aensprake an beholden in gheys-
teliken rechte oft in werliken rechte. Sonder enigherhande arghelist.
In oercunde des zo hebbe ic, Arent voersz., mijn seghel an desen
briet ghehangen. Voert want wij, Ghertruyd, Arends wijf, ende
Bertert, Arends moeder voersz., ne gheen zeghel en hebben, soe
bekennen wij ende ghelien alle dese vorwaerden voersz. onder Arends,
mijns mannes ende mijns zoens, zeghele. Voert um meerre vestenisse
des briefs soe hebbe wij ghebeden Uden den Bose, onsen maech-
zwagher ende vrent, dat hij desen brief over ons mede wille beseghelen.
Ende ic, Ude Bose, rentemeyster, um bede willen Arends ende
Ghertruyds, zijns wijfs, ende Berterts, sijnre moeder voersz., mijn
zeghel mede aen desen brief ghehangen. Ghegheven int jaer ons
Heren dusent ende vierhondert des Sonnedaghes als men in den
heyligher kerken singet Invocavit.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. I, n». 24,
met een uithangend zegel in bruin was van Arend toe Boecop,
en sporen van een in groen was van Ude de Bose.

-ocr page 211-

199
B.

Quitancie van Arent ten Boechop van negenhondert gulden op de
onbetaelde kooppenningen van \'t stadshuis.

Zijnde dit een dubbeld van de quitancie, soals in lade i «". 29,
sig ook bevind.

22 Februari (Sente-Petersdach ad cathedram) 1400.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 4, n". 34, met een uit-
hangend zegel in biniin was. Die in 1. I, n".
29, heeft ook sneden
voor eenen staart, doch zal ora de daarin voorkomende renvooien
overgeschreven en niet gebruikt zijn.

c.

Quitantie van Arent ten Boeckop wegens de koopspenningen van het
stadshuis, door hem aen de stad van Elburg verkomt.

6 Jatmari (op den Heiligen Dertiendedach) 1401.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. I, n". 51, met een uit-
hangend zegel in bruin was. ^

XLVII.

Hertoch Willem geeft aen de stad van Elburg twee vrije jaermerkten.

9 Maart 1397

Wij, Willem van Gulich, bi der gnaden Gaids hertoge van Gelre
ende van Gulich ende greve van Zutphen, doen kont allen luden
mit desen apenen brieve ende bekennen, dat wij yn orber ende nott
onser lande ende heerlicheide , die wij onder den heiligen Roemsschen
rijcke halden, hebben gevrijhet ende vrijhe gegeven onser stat ende
burgeren ther Elborgh binnen hoerre vrijheit the hebben ende the
behalden erflich ende ewelich jairlix twee jairmercten, die eyn acht
dage na Belaken Paisschen, ende die ander up Sent-Gallendach ;
wilke twee jairmercten duren ende waren soilen acht dage voir ende
acht dage nae. Dat is te weten, dat alle dieghene, die binnen desen
vurss. marcten comen bynnen der vrijheit van der Elborgh, aldair
velich wesen soilen mit hoeren lijve ende goide in alsulke vrijheiden
ende voegen, als die jairmercte tot Arnhem the sijn plegen. Ende
alle goit, dat binnen desen selven marcten bynnen derselver vrijheit
vercoft of gecoft wurde, dat sal ende mach men veylich ende
onvertolt vandair drijven ende vueren, ende veylich doer onse
landt yn ende ut te varen ende te comen, wech end weder, vrij
van allen tollen, die bynnen der vrijheit onser stat ther Elborgh
mit hoeren thobehoeren gelegen sijn ende gelegen soilen werden.
Ende wij ontbieden ende bevelen allen onsen rentmeisteren, ampt-
luden, richteren ende peynderen van onsen lande van Veluwen,
die nu sijn of namails sijn soilen, dat sij bestellen ende verwairen,

1) Zie Nijhoff, III, n°. 212. Eene verklaring van den hertog van den zelfden
dag, dat hij eenen brief heeft gegeven van den volgenden inhoud, waarop dan
deze zelfde brief volgt, berust in
1. 19, n". 35, perkament met een uithangend
zegel in rood was.

-ocr page 212-

200

dat nymant doir onse landt van Veluwen ennich goit en drijve,
noch en brenge, of en vuere, tot anders ennygen steden the
marcte, dan yn onser stat van der Elborgh binnen acht dagen voir
Sente-Gallendaghe ende binnen dryen dagen na Sent-Gallendaghe.
Weert oic saike, dat yemant bynnen acht dagen voir Sent-Gallendaghe
of bynnen dryen daghen dairna doir onse lande van Veluwen tot
anderen steden the marcte dreve, of anders ennych goit the marcte
vuerden off brochten, dat wolden wij richten ende an ons behalden
tot onsen gnaden. Alle argelist utgeseget. In orkunde onss segels,
dat wij bij onser rechter wetentheit an desen apenen brieff hebben
doen hangen. Int jair onss Heren dusent dryehondert seven ende
tnegentich des Vrijdages na den Asscelgoidesdach.

Per dominum ducem, praesentibus de consilio dominis
Arnoldo de Hoemen, borchgravio de Odekirken,
Ottone de Bilant et Roberto de Apelteren, militibus.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 6, n". l8,
met een uithangend zegel in rood was.

XL VIII.

De susieren van het Sint-Agnietenconvent beloven, geen huis of erve
binnen de stat of vrijheid van Elburg te zullen aenkopen, en dat
sij de husingen, die de schepenen haer gevestigt hadden, als wereltlijke
sullen besitten, en tot der stad behoef daervan doen als andere borgers,
23 September f Vrijdag 71a Sint-Mattheusdach)
1418.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 2, n". 5, waarvan het
uithangend zegel van den biechtvader afgevallen, doch dat van
de zusters, ovaal in groen was, aanwezig is.

XLIX.

Een oude copie van een koopbrief, waerbij de magistraet aan \'t Sint-
Agnietenconvent verkoopt die Achter str aete, die bijlang s den doester
vursschreven gelegen is, en consenteert, alle die huysingen ende
hofsteden mit oeren doester te besluiten etc.

Zonder jaar.

Op papier, 1. i, n». 39.

L.
A.

De cureit of pastoor van Doornspifck permitteert aan de susteren
van Sint Agnieten, een besloten dooster te hebben, en daarin na de
derde order van S. Franciscus te leven. Met een transfix- en
approbatiebrief van bisschop Zweder in dato den 10 October 1425.

26 April (feria 5 post festum S. Marei evangelistae) 1425.

Oorspronkelijke perkamenten brieven, 1. 2, n°. 3, aan den
eersten een uithiingend zegel in groen, aan den tweeden in
rood was,

-ocr page 213-

i9i

B.

Auientique copie., voor notaris en getuigen gepasseert van twee bullen
van paus Martinus de F, alsmede van de executoriale brief van den
bisschop van Utrecht van 1431 , waarbij de broeders en sus ter s van
de derde order van S. Franciscus ingestelt worden ende gepermitteert.

9 Mei 1444.

Zeer uitvoerige perkamenten brief, 1. 2, n°. 8, -met het mo-
nogram van den notaris.

c.

Lijste van verscheide regelen en voorschrijten., soals ie observeren sijn
door de Minnebroeders van de derde order van Sint Franciscus en de
susteren-conventualen van Sint Agnieten,

1569 of «572-

Op papier, 1. 3, n". 7.

LI.

Paus Martinus de 5 permitteert aen die van Elborg, om op de altaren
van Onse Lieve Vrouwe, en ^t H. Kruis
[in de St.-Nicolaaskerk],
alsmede in de Capelle van V H.geest-gasthuis te mogen misse doen,
niettegenstaende de vicaris-generael van Utrecht sulks verboden hadde.

25 Februari 1426 (VKal. Martiipontificatus nostri anno decimo)

Oorspronkelijke perkamenten bulle, 1. 2, n". 16, met een
looden zegel aan een koord hangende.

LIL

De cureit van Doornspijk permitteert, dat op twee altaren in de kerk,
alsmede op een derde in \'t gasthuis, te Elburg misse gedaen worde,
ofschoon deselve met geen genoegsame inkomsten gedoteert waren,
mits sulks niet strekke tot sijn of sijns kerks praejudicie.

6 December (ipso die Nicolai) 1429.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 2, n". 7, met een uit-
hangend zegel in bruin was.

LUI.

Vrijgeleide, door den hertog aen die van Ens gegeven.

8 Mei 1427.

Hertoge van Ghelre ende van Gulic,
ende greve van Zutphen.
Wij bekennen mit desen openen breve voer ons, onser lande lude

ende ondersaten, ende voert voer alle degheiie, deer wij mechtich

I) Bondam stelt deze bulle op 1428; Martinus V werd den l len November 1417
tot paus gekroond.

-ocr page 214-

202

sin ende de um onsen wille doen ende laten willen ; dat wij ghe-
gheven hebben ende gheven mit desen selven breve heren Dirc van
Ludinchuysen, cureit tot Ens, ende voert die ghemene bueren van
Enss, hoeren liven, haven ende gueden enen gansen vrede ende
besit, veilicheit ende gheleide overal in onsen landen ende steden ,
Sonderlinge tot Herderwijck ende ter Elburch, derselver onser
veilicheit ende gheleide restelic ende vredelic te gebrueken, onbe-
schedicht ende onbeveet van ons ende den onsen ende allen onsen
hulperen, ende dese vede uutdurende tusschen ons ende den Stichte
van Utrecht an beiden siden der IJselen. Sonder argelist. Ont-
bieden ende bevelen daerumme al onsen amptluden, dieneren ende
ondersaten, ende bidden voert allen denghenen, die um onsen
willen doen ende laten willen, dat sij dit in der maten vursz.
vaste ende stede holden, ende holden willen, ende neet daerteghen
en doen, noch gescheen en laten ; want dat onse wille ende be-
gheerte is. Oirkunde ons secreetseghels, hierop ghedruct. Anno
M" CCCC XXVIP feria quinta post Dominicam Misericordia Domini.

Naar het gelijktijdig afschrift op papier, 1. i6, n». 28 B.

LIV.

Hertog Arnold vergroot het schependom en vrijheid der stad Elburg,

behoudens sijn recht van de horige goederen, daerin gelegen,

3 Juli 1438.

Wij, Arnolt, van der genaden Gaitz hertoge van Gelre ende van
Gulich ende greve van Zutphen, doen kont voer ons, onse erven
ende nakomelingen , dat wij onser stat van der Elborch vermerret
hebben omme sonderlinger gonsten will, die wij tot onsen burgeren
derselver onser stat hebben, hoerre vrijheit buyten hoerre stat,
omme noetz will der zee; te weten dat men dat cruce, dat nu
steet in des Heiligen-Geest lande, daer hoer vrijheit keerden,
dat sali nu staen op hoers kerckheren lande bij Dorenspijck, ende
dat sall so voert op gaen, bijlanges den Wessinger kerckdijck, daer
die vrijheit onser stat vurss. nu keren sall ; voert sall dese selve
vrijheit strecken, den Goorgrave langz, aent Oesteneynd op dat cruce
bij Putten, daert huden des dagz nu steet; voertsoe dat cruce,
dat nu steet opten Velikenmeden op Henrich Toernemekers landt,
dat sall nu staen ende keren op der Ekeder wijck in Bernt Schenen
kamp, ende dat sall alsoe voertgaen langes die Ekeder wijck in die
zee myt hoerren scheeprede. Vielen ouch enige crucen deser selver
onser stat vrijheit neder, off dat die verrotten in der eerden, soe
sall ende mach onse richter ter Elborch indertijt mytten schepen,
die crucen, wederomme oprichten ende maken, ende die setten op
die selve stat, dair die gestaen bedden. Voert bekennen wij, hertoge
voerss., dat die selve onse burger van der Elborch graven, ende

1) Dese vede uutdurende tusschen ons ende den Stichte van Utrecht, durende
tot de tegenwoordige oorlog tusschen ons en het Sticht geëindigd is.

2) Des Heiligen-Geest, sc. gasthuis.

-ocr page 215-

VII.

paten mogen bynnen deser selver hoerre vrijheit, des hem noet is
off noet geboeren mach ende der alsoe te gebruycken buten on-
sen taern: beheltlich ons doch ende onsen nakomelingen onser
thienden ende onser höriger guede, off der enige bynnen deser
selver vrijheit weren off dairbynnen gevielen, ons daeraen ons
rechtz te halden. Sonder argelist. Des wij te orkonde onse siegell
van onser rechter weten voer ons, onse erven, ende nakomelingen
an desen brieff hebben doen hangen. Gegeven in den jair onss
Heren dusent vierhondert acht ende dertich des anderen daigz na
Onser-Liever-Vrouwendach visitationis.

Per dominum ducem, praesentibus de consilio
Johanne, domino de Ghemen, necnon Johanne
de Boitberghen, marscalko hereditario terrarum
Gelrensium.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 9, n". 5 ,
met een uithangend zegel in rood was.

LV. .

A.

Hertog Arnold verandert verscheide herengoederen zian eenige burgers
van Elburg in vrije, edele tynsgoederen onder betaling van een
jaerlijkse tyns.

I Februari (Saturdag op Sint-Cornelysavond) 1438.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 9, n». 3, met een uit-
hangend zegel in rood was.

B.

Vrijing e van hvee erven, tot thynsgoederen gemaekt door hertog Arnold.
13 September (Crucis avond exaltacio)
1438.

Oorspronkelijke perkamenten brief, 1. 9, no. ii, met een uit-
hangend zegel in rood was.

LVI.

Verbael en kondschappen van een dootslag der stadsbode, en oproer
daer over ontstaen binnen Elburg, over het bieden van een vrede,
waer door schepenen genoodsaekt wier den, de klokke te slaen en
de poorten te sluyten,

2 Juli 1453.

Item in den jaere ons Heren, doe men screef dusent vierhondert
dre ende vijftich op Onser-Liever-Vrouwendach visitationis Mariae,
do quam Henric Johans zoen, onse burger, voer die burgermeistere,
ende clagede over Evert Everts soen, dat hi hem vole onmogelike
woerde gegeven hadde ende wolde hem slaen , ende begeerde van
den burgermeistere, dat si um mit Evert vurss. in enen vrede
wolden setten. Do leten de burgermeistere Johan van Kuenre, der
stat boede, voer um komen ende segeden hem to: »Gaet henen

-ocr page 216-

VII.

ende nemet ene off twe der stat knechte mit u ende eyschet enen
vrede tusschen Evert ende Henric vurss." Ende Johan vurss. de nam
ene der stat knecht mit hem, ende gengen tot Evert vurss., ende
Johan, der stat hoede vurss., eyschede Evert vurss. enen vrede. Do
segede Evert vurss. : hi scheet in den vrede, »ic sal iu wel enen
vrede geven," ende spranc ter doeren uut. Do quam Gherit Everts
zoen, Everts broeder, ende vragede Johan van Kuenre, der stat boede,
wat daer to doen were. Do segede Johan, der stat boede vurss.,
tot Gherit vurss. : s Lieve Gherit! ik bin uutghesant van den burger-
meisteren tot Evert, uwen broeder, dat hi enen vrede solde gheven
tusschen Henric Johans ende Evert vurss." Do waert Gherit
vurss. toernich ende segede: sijn broeder en solde ghiene vrede
gheven. Do ghene Johan van Kuenre, der stat boede, uut den
huus, ende Evert vurss. stont buten der doere ende wachte sijnre
ende hadde een bloot mes in sijnre hant ondér der hoyken
ende stac stilleswighende na Johan van Kuenre, onser stat boede.
Do waert daer gheropen : »Wacht u, Johan!" Do spranc Johan,
der stat boede, umme. Mitdeen dat hi ummespranc, do wart hi
overgesteken van Evert vurss.; do stiet Johan vurss., der stat boede,
Evert vurss. in sijn aensicht mit der stat roede. Do quam Gherit
Everts zoen , Everts broder vurss., van after an ende solde Johan
vurss., der stat boede, gesteken hebben, ende de waert geholden
van der stat knechte ene alsolange, dat Johan, der stat boede,
sijn mes uutkreech. Do weerde Johan, der stat boede, mit sinen
messe ende mit der stat roede, als hi best mochte; ende Evert
ende Gherit vurss. steken Johan, der stat boede vurss., twe wonden,
de ene in sijn arm ende de andere in sijn hant. En hiermede so
werden se gescheiden. Do seten de twe burgermeistere up der
Koermerketsbrugge ende wachten den antwort van den vrede. Do
quam daer ene lopen, geheten Johan Everts zoen, ende is een
broeder Everts ende Gherits vurss., de Johan van Kuenre vurss.,
der stat boede, gewond hadde, ende hadde sijn hant up sijn mes
ende wolde tot den burgermeisteren, ende hi hadde vele vrouwen
umme sijn lijf, de hem heelden, ende de vrouwen wolden hem
tegen sinen wille in sijn huus brengen. Do riep Johan vurss. :
»Neen, neen, burgermeisters eerste, burgermeisters eerste!" Do
quam Johan van Kuenre, der stat boede, ende gaff den burgermeisteren
te kennen, dat hem Evert ende Gherit vurss. twe wonden ghesteken
hadden, dat hi um enen vrede geboeden of gheëischet hadde van
der stat wegen, ende begeerde van den burgermeisteren, dat se
daerto doen wolden, dat se van der stat wegen schuldich weren
te doen. Do stond Johan Everts soen noch bi den burgermeisteren
ende waert geholden van den vrouwen ende daer waert een groet
geruchte over al der stat van der Elburgh, soedat die burger-
meistere gheanxtet worden, dat se daer neet langer sonder were
allene bliven en dorsten, ende wordens eens mit malcanderen ende

i) Hoyken, bij Kiliaen vindt men: huycke, toga, pallium.

-ocr page 217-

VII.

nemen ellick ene kuse in hoer hant ende senden de knechte uut,
umme de scepene te vergaderen. Daer quemen een deels scepene
ende rait, ende bereden hem mit malcanderen ende leten sluten
de twe poerten, ende de derde poerte bleef open, ende voer der
openre poerten weren Evert Everts soen ende Gherit Everts soen
vurss., Jacob ter Brake ende Albert ter Brake, ende hadden ver-
nomen, dat de poerten ghesloten weren, ende dat de scepenen
vergadert weren; do sterten se hem mit lange messen ende mit
enem sweerde, up wellic sweert enen vilt hoet was, ende se nemen
de messe bloet in hoer hant ende se liepen daermede van der
Zépoerte mit enen groten geruchte, ende hem volgede vele voies
ende kyndere, ende de den hoet uppet sweert droech, de riep al :
»Welan, welan !" Do stonden de scepene up de Koernemercs-
brugge in hoer beraet. Do quemen Evert, Gherit, Jacob ende
Albert vurss. voert an de Koernemercket tot den scepenen ende
de scepenen verwachten oere. Ende Evert vurss. de was de eerste,
de an den scepenen quam ; de waert van den voeten geslagen,
ende Gherit vurss., sijn broeder, de volgede hem mit enen bloeten
sweert ende slooch daermede na Johan van Kuenre, der stat
boede; ende Gherit vurss. wart gesteken, dat hi starf. Do waert
dat geruchte also groet, dat de docke geslagen waert, ende de
scepenen keerden mit hoeren kusen ende andere wapenen Jacob ter Brake
ende Albert ter Brake van hem, dat se neet gheslagen en worden.
Do quemen daer meer scepene ende andere bürgere bi den sce-
penen , sodat Jacob ende Albert vurss. voervlochtich worden, ende
de scepenen sochten se to huus, mer se weren over der stat mure
gevallen.

Voert so tugeden Johan Nagge, Aernt van Gangelt ende Henric

van Tie, dat Gherit van Holte segede......^)vurss. to: »Daer

gaet de man hene; siet, dat ghi des mans wisse sijt".

L. 13, n». 89, overeenstemmend met 1. 15, n». 134, waar echter
de laatste zinsnede ontbreekt.

LVII.

Vrijgeleide des hertogs voor degene, die de jaarmerkt van Elburg

souden bezoeken,

1458.

Hertoge van Gelre ende van Gulich,
ende greve van Zutphen.

Wij doin kont allen luden ende bekennen mit desen apenen
plaçait, dat wij allen koepluden, mit namen der stede van Kampen ,
Swoll ende Deventer, die nu desen neesten tokomende merckten
ter Elborgh off bynnen acht daigen dairnae hoir guet ende ossen
aldair ter merckt drijvende ofï brengende soelen werden, die onse

:) Kuse, knuppel. Ook kuyse en kudse; zie Kiliaew.

2) Hier staat een woord, dat ik niet lezen kan; ik maak er »bolen mijn" van.

-ocr page 218-

ontseechde viant off ballinck onss lantz nyet en weren, den selven
koepluden hoeren lijve, ossen, have ende guede eyn guet, vrij,
vast, seker geleide gegeven hebn ende geven mit desen onsen
brieve, all onse lande van Veluwen doir, wech ende weder den
burgermerckt ter Elborch te moigen suecken, soe hoen des noit
geboeren off gelieven sali; beheltlich doch onss off onsen tolners
van onsen wegen dairvan te geven gewoenlicken toll ende wegelt
off anders ter steden, dair dat van altz gevvoenlich ende behoir-
licken is. Ende all sonder argelist. Bevelen dairomme alle onsen
rentmeisteren, richteren ende peynderen, dit vurss. onse geleide
vast ende stede te halden ende den koepman doir Veluwen mit
hoeren ossen te beschudden ende van onsen wegen te beschirmen
als sich dat geboirt; want wij dat alsoe gedaen willen hebben, Oir-
konde onss secreetz hierbynnen opgedruckt. Int jair ons Heren dusent
vierhondert acht ende vijfftich des Donresdaiges na Sente-Victorisdach.

Naar den oorspronkelijken brief op papier, 1. 19, n». 40 A,
waarvan het opgedrukt zegel in rood was is afgevallen.

LVIII.

Conventie tusschen de steden Utregt en Elburg, dat hare burgers
wedersijds een vast- en vrijgeleide binnen die steden sullen hebben,
en niet arrestabel zijn, dan voor haer eigen schulden en misdaden.

12 October 1459

Wij, burgermeistere, scepenen ende raede der stat van Utrecht,
aen de ene side, ende burgermeistere, scepenen ende rade der
stat van der EIburgh, aen de ander sijde, doen kont allen luden
ende bekennen mit desen onsen brieve, dat wij om meerre vrient-
schap mit malcanderen te hebben om vorderschap onser beider
burgeren ende ondersaten overkomen sijn sekere punten, so die
hierna bescreven staen. In den eersten seilen alle die bürgere
ende ondersaten der stat van Utrecht een vrij, vast, seker geleide
ende veilicheit hebben mit hoeren live ende goede binnen der stat
ende bedrive van der EIburgh; ende desgelijcs seilen alle die bür-
gere ende ondersaten der stat van der EIburgh een vrij, vast
ende seker geleide hebben mit oeren live ende goede bynnen der
stat van Utrecht ende hoerre vriheden. Item dese geleide ende
veilicheden sullen ongebroken ghehouden warden ende dueren sess
weken, nadat die steden voirss. dat malcanderen, off die een den
anderen, opscriven. Item oft geboirde, dat den borgeren ende
ondersaten van Utrecht bynnen der stat ende bedrive van der
EIburgh, off den borgeren ende ondersaten van den EIburgh binnen
der stat ende vriheden van Utrecht, enighe lasten, hindere ofte
moyenisse gheschiede, daer sullen die steden elc des anders bur-
geren ende ondersaten behulpelick ende bistandsch in wesen tot

l) Een gelijkluidende brief van het verbond tusschen Harderwijk en Utrecht
is uitgegeven bij
Schrassert, II, blz. 41.

-ocr page 219-

VII.

hoeren rechten gehjck hoirs selfs borgeren ende ondersaten. Item
overmids dese geleide ende veilicheden sullen die steden voirss.
die een des anderen borgeren ende ondersaten niet besetten oft
belasten van genen saken; beholdelick dat die borgeren ende on-
dersaten malcanderen die een in des anders stede besetten ende
anspreken mogen elcs voir sijns selfs schulden 08" misdaden, hoir
personen alleen andragende; ende daer sullen die stede voirss.
malcanderen onvertogen recht van doen. Item oft geboerde, dat
daer open herenvede ende oirloge quamen tusschen den landen van
Utrecht ende van Gelre, zoe sullen nochtans dese geleide, veilichede
ende voirwarden dueren achte dage, nadat sulck vede ende oirloge
aen beiden siden der landen vurss. angenomen waeren, soedat die
borgeren ende ondersaten mit hoeren live ende guede hem alsdan
daerenbynnen bergen moegen. Ende want wi aen beiden sijden
dese voirss. overdrachte onverbreckelick gheholden willen hebben,
soe hebben wi gheloeft ende gheloven elcs van onser stat wegen
alle punten voirss. ende elck besunder elcs den anderen onverbre-
kelick te holden, so voirseyt is. Alle dinc sonder argelist. Ende
des te oirkonde sijn hieroff gemaect twe brieve, alleens sprekende,
uuthangende besegeit mit onser steden segelen, der elc van ons
steden een heeft. Gegeven ende geschiet int jair ons Heren dusent
vierhondert negen ende vijftich des Vriedages na Sente-Gereonis ende
Victorisdach.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 8, n°. 104,
met een groot uithangend zegel in rood was, waarvan slechts
een gedeelte over is.

LIX.

Vredegebod tusschen Gherit Korewevel en Henrick de Vos van Steen-
wij ck en anderen.

Zonder jaar

Item die scepene van der Elburgh hebben in vreden gheset Gherit
Korewevel mit Henrick de Vos van Steenwijck ende mit sinen huus-
ghesin ende mit alle dieghene, de mede up de reise weren, do Putten
ghevangen woert, tot allen vredenrecht, van desen dage an hent des
Sonnendages na Sente Pontiaen naestkomende ende deen dach al:

Item een ygelic van sine vrende ende mage de sye, dat hi desen
vrede holde, updat hi sijn lijf of sijn guet neet en versume.

Naar een los stuk, op welks achterzijde de copie van een
plakaat van
1540 op het vervolgen en aantasten van moordenaars
en andere delinquenten voorkomt; als zoodanig opgenomen in den
inventaris ;
1. 16, n". 32.

1) Hoewel de hier genoemde Henrick de Vos van Steenwijck niet voorkomt
onder de heeren De Vos van Steenwijck, die vanuit Putten, ok het Vossennest
genaamd, geruimen tijd de omstreken verontrusHen (zie blz.
28), zal hij toch tot
hen behoord hebben, en dit vredegebod dan moeten gebracht worden tot
1483,
toen Putten ingenomen werd.

-ocr page 220-

2o8

LX.

Bevel des hertogs om zijne te Arnhem nieuwge slag ene silvere en
goudene penningen te ontfangen.

6 April 1390.

Hertoge van Gelre ende
greve van Zutphen.

Wij laeten u weten, dat wij in vr[ber van ons] ende onser lande
bij wetenheide onss Raedes doyn slaen in onser munten toe Arn-
hem [ jiêne penninge, gheheiten nobelen der een gelden
sal drie onser Ghelrescher guldens. Voert doen wij slaen aldaer aen
silveren gelde herengroete , der dertich sal gelden eyn onser
Ghelrescher guldens. Voert doen wij aldaer slaen in guldenen pen-
ningen halve ende quartier van nobelen. Ende in silveren penningen
halve ende quartier van groete ende halve doytken. Ende ontbieden
u, dat gij onse voerss. geit an golde ende silver van onser wegen
doet ghebieden in alle uwen kerken, te nemen ende tontfaengen,
uwen medeburgeren ende alle dieghenen, die myt u wonen, ende
oec dat selver nemet ende ontfaenget als vurss. is. Want dat alsoe
goit is als ander herengeit nae sijnre gheweerde. Ende wie des wey-
gerde of wie daertegen dede of daerweder spreke, den sal onse
amptman halden tot onser behoef up lijf ende up goet, als sich dat
gheboert nae rechte van onsen munten. Des en laet nyet, alsoe lief
als wij u sijn. Gegeven tot Arnhem des Goidendages nae den Hey-
ligen Paesschdach anno Domini MCCCXC"\'" nostro sub secreto, prae-
sentibus appresso.

Na.ar den oorspronkelijken briet op papier, 1. 16, n". 28 P,
verzegeld geweest met een zegel in rood was.

1) Bij wetenheide onss Raedes; reeds hertog Eduard ging ten aanzien van de
munt, bij de verordeningen dienaangaande van
1370 en 1371, te werk in overleg
met zijne r.iden en vier steden en kende hun daarop invloed toe (
Nithoff, II ^
n».
176 en n". 178); daarna verbond zich zijn broeder Reinald in 1371, in zaken
van munt en wissel, den raad zijner ridderen, knapen en vier hoofdsteden te
zullen innemen. (
Nijhoff, II, n". 190; vgl. n». 183 en n». 196.)

2) Ik geloof niet, dat er gtildene staat.

3) Nobelen; van deze Geldersche munt wordt in Van der Chijs\' muntwerk
van Gelderland geen gewag gemaakt.

4) Herengroete 1 wel van grooten, doch niet van heerengrooten wordt bij Van
der Chijs
gesproken; van de eerste gingen er 15 in een pond of gulden.

5) Halve doytken; in het Buurspraeken-Boeck der stad Utrecht leest men i. d.
15 November
1390: »Hier comen nu nywe Ghelresche grote, die men nu tot
Aernem slaet, die de raet heeft doen setten" enz.; verder bepaalde de raad de
waarde der Kleefsche grooten en van de »quade doitkyn, die hier nu gaen."
Van der Chijs, dit mededeelende (De munten der bisschoppen, van dc heer-
lijkheid en de stad Utrecht,
blz. 291), kan niet gissen, welke munten met de
laatste bedoeld zijn; met het oog op den bovenstaanden brief zullen waarschijnlijk
Geldersche munten bedoeld zijn.

-ocr page 221-

209
LXI.

Testament van Aelbert Bodelewijn soene.

Tweede\\ helft der 14° eeuw i).

Wetet, preesters ende scepen ende raet ende alle goede lude,
dat ic dit besette ende gheve in rechten testemente myt mijnen
moetwillen, sterve ic buten laendes ofte binnen laendes. Intyerste:
Sunter-Clavves ende den Heylighen-Gheeste een rundesgres in Vin-
kenmaet; dat moghen mijne erfghenamen weder losen ofte se wilt
voer XV oelde scilde. Voertmeer so gheve ic der Sciplude altaer
een gres in den Goer; dat moghen mijne erfghenamen losen myt
X lichter scilde. Voortmeer zo gheve ic elleken prister XII gr.
ende elleker beghijnen VIII gr., ende ic gheve VI huuyssittende
elleken VI gr. Voertmeer so gheve ic XXXII paer scoen, cleyne
ende groet, ende ic gheve een wit laken umme Gode. Voortmeer
so beghere ic voer den sacramente ende voer Onser Vrouwen en
voer den cruce een jaer tot borzen ene wassene keerse tot myssen
ende tot vesperen en tot allen tijden, alse men godesdienst doet.
Voertmeer so beghere ic na mijre doet tot winnen hundert siel-
missen. Dit heft Albert Bodelewen soene ghegheven in rechten
testemente voer siin siele ende voer sine oelders. Wetet moder ende
anders vrende, dat oelde Bernt Lutteke, mijnneve, de heft de breve
van der stat tappen, doe Bernt Luttic ende Bernt_Noersche ende
ic den tappen ghedinget hadden. Des gheet mij de tub deel an van
den ghelde ende um een dordendel de summe van den ghelde, de
lopet — LII scilde.

Naar het oorspronkelijke perkamenten stuk, 1. 7, n». 42.

LXII.

Een ordel of regtelijke vraeg, hoe nae de een den anderen betytnmeren
in \'t geval enz.

Omtrent 1400

Dit ghevel, dat een man gaf scult enen onsen poertere, dat hi
had een acker lands, dat leghe in enen ghemenen enghe, end waer
ziin bou achteghe lantvan XL jaren, end had hem ene scure

1) Bondam in den inventaris zegt: »mogelijk 1374 of daeromtrent", doch ik
weet niet op welken grond. Berend Noersche of Noerscher, die in het stuk ge-
noemd wordt, was in
1369 en 1371 schepen te Elburg en leefde nog in 1392;
zie blz. 28, noot 2, en 171.

2) Borzen, lees waarschijnlijk: bornen, d. i. branden; VaN Hasselt op Kiliaen.

3) Tüb; dit althans meen ik te lezen, doch wat bedoeld is, weet ik niet.

4) Bondam geeft verder nagenoeg den geheelen inhoud op.

5) »Schijnt aen \'t schrift te moeten gebragt worden tot in \'t laetst van 1300
of begin 1400," leest men in den inventaris.

6) Achteghe; waarschijnlijk eene verschrijving voor: achter teghen.

7) Lant, uitkomt, grenst.

14

-ocr page 222-

also na zet, dat hi ziin lant mit der ploech neet winnen mach;
end vraghet eens ordels, ho na dat hi hem tymmeren mach. De
ander zeghet weder, want dat erve binnen cruce gheleghen is end
binnen der stat vriheyt, so hopet hi des, — want zedelic is, dat
ene den anderen na tymmeren mach bi ene vote — dat hi hem
neet vere ontrumen zal; een ordel waer hi zal 11 g

Naar het perkaraenten cedeltje, 1. 7, n». 72.

LXIII.

Een op perkament geschrevene copie, hoe dat Alberen iip den Dike
ende Katherine, sijn wijf, quamen voer scepenen ende droeghen up
ewelicken ende ummermeer toe einen rechten testatnente enz.

Eerste helft der 15® eeuw

Item so quamen voer scepenen Alberen up den Dike ende Ka-
therine, zijn wijf, mit Alberen, horen man vorscreven, die hoer
mumbaer was; ende droeghen up eweliken ende ummermeer toe
enen rechten testamente onser kerken toe Sente Nicolaus ende onses
Heyligen-Gheysts kerke ende der Scipludeghilde — dats to verstaene:
Sente-Nicolauskerke twe deel, ende dess Heylighen-Gheysts kerke
twe deel, ende dat vijften deel der Scipludeghilde — hoer huys,
hofstede ende hof, hoe dat geleghen is mit alre inplokede ende
mit alre rürende have, die dan in den huys is. Ende dat hebben
zye weder ontfangen toe enen jaerlix tynse, alse langhe als sij beyde
leven ende niet langer, als mit enen Brabanschen desen kerken
vorscreven ende der Scipludeghilde daeraf to gheven up alleSente-
Martensdach in den wynter. Ende wilcoer lanxst levet van hem
twen, die zal dit huys ende hofstede mit inplokede ende mit der
haven ghebruken tot zijnen live. Meer alse beyde doet sijn, soe
salt alincg comen up die kerken ende in der Schipludcghilde,
also als vorscreven is; ten were zake dat hoer erfnamen losen
wolden; ende wolden zye dat losen, dat moghen zye losen mit
hondert ponden Arnhemsches gheldes — enen Vlemeschen groeten
gherekent voer severi Hollanschen —; dats Sente-Nicolauskerke viertich
pont, dess Heylighen-Gheysts kerke viertich pont, ende der Scip-
ludeghilde twintich pont.

L. 20, n". 22.

1) Winnen, bouwen, bebouwen; Ku.iaen.

2) De stadsvrijheid was door kruisen afgepaald; blz. 28.

3) Het laatste is niet duidelijk.

4) Hier volgt bijna de geheele inhoud.

5) Volgens het schrift.

6) Inplokede zal inboedel zijn, hoewel ik het woord nergens elders aantrof.

7) Wilcoer, wie van hen.

8) Alincg, geheel en al.

-ocr page 223-

LXIV.

A.

Certificatie, voor schepenen van der Elborgh gepasseert door Craft
Arends soen bi den Broecke, 7velke daerin ten behoeve van Reyner
Rembrants zoen, den scholtus van Delft^ overgeeft zulke erfnisse
ende guet, als Bette, sijn wijf, aen denselven vercoft heeft gehad.

12 September 1390.

Wij, scepen van der Elborgh, doen cond ende kenlic allen
luden in desen openen brieve, dat voer ons ghecomen is Craft
Arends zoen bi den Broeke, onse burgher, de Betten man is ghe-
truwet. Berend Smedes dochter; ende hevet hem liefghelaten, ende
overghegeven enen alszulke erfnisse ende guet, als Bette voerscreven
vercoft hevet den eersamen man den scolten van Delf, als welke
erfnisse is, de hoer mit rechte aenghecomen ende bestorven is van
Aven , oere older moyen, Clawes Tolden wijf, daer zie een erfname
van is ende anders en gheen, nae alsulker konde ende waerheijt,
als ons daervan aenghecomen is ende als wij voert its van ghe-
screven ; zoedat Craft voerscreven, noch zine erfnamen van deser
voerscreven erfnisse en gheen aensprake en zolen hebben nu noch
nummermeer in geestehken rechte noch in weerliken rechte. Zunder
enighe arghelist. In orcunde des beseghelt mit onser stede seghel.
Voert zoe hebbe ic, Craft Arends zoen bi den Broeke voerscreven ,
mijn seghel mede aen desen brief ghehanghen. Ghegeven int jaer
ons Heren dusent driehondert neghentich des Manendaghes nae
On er-Vrouwendach nativifatis.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 7 , n». 14,
met twee uithangende zegels in bruin was.

B.

Schepenenbrief van der Elborch, waerbij deselve aen Reiner Rem-
brants soen enz.

28 September 1390. ^

Wij, schepen ter Elborch, doen cond allen luden, dat wij hebben
gheloeft ende loven in desen openen breve Reyner Rembrants zoen,
scolte to Delf, vor hondert ende neghentich Ghelresche gulden, of
payment dairvoer, ende vor vier ende twyntich pond Hollansche,
ende vor een silveren scale ende twe silveren lepelen, alze van den
coep, de [Reyner] voerss. teghen Betten, Crafts wijf, ghecoft heeft,
alze van der erfnys, de Ave, Clawes Toelden wijf. Betten [voerss,
olde moye,] achterghelaten heeft. In deser mate, oft zake were dat
emant qweme bynnen jare ende daghe, dat Ave, Clawes Toelden
wijf, starf, de swore [ ] van rechter maesscap \') dan Bette

1) Verder volgt nagenoeg de geheele inhoud van den brief voor zoover leesbaar.

2) Maesscap, d. i. maagschap; ook in het Zutfensche stadsboek; Pijnacker
Hordijk
, blz. 71, § 81.

14\'

-ocr page 224-

2 I 6

voerss. of alzo na, de Reiner voerss. of denghenen, deen Reiner
voerss. dese voerss. erfnys [vercjofte [ ]t van desen voerss.

ghelde ofwonne mit rechte, dat sole wij om omvercrtt weder
uutreiken, alze dat bynnen deser [stat ] versocht wert son-

der enygh wedersegghen in gheestliken rechte of in weerliken rechte.
Sonder arghelist. In oerconde [des hebben wij] onsen seghel an
desen [brief ghe]hanghen. Ghegeven int jaer ons Heren dusent
drehondert en neghentich op Sente-[Mycheelsavont] archangeli.

Naar den oorspronkelijken brief op perkament, dat zeer veel van
het water geleden heeft, 1. 7, n". 49, met een uithangend zegel
in igroen was.

c.

Brief van Hendrik van der Brake, seolte, en van schepenen van
Elburg aen Remhrants soen, schölte to Delf, to kennen gevende ,
dat Berent Johans zoon, jvelke arrest op eenige penningen gedaen
had wegens de coop van een erffenisse, al die arresteringhe ende
toseggen, de he gedaen heeft, voor schepenen van Elburg bekent
had, qwijt te schelden.

28 September 1390.

An enen eerzamen, vroden, wisen, bescheidenen man Reyner
Rembrants zoen, scolte to Delf, onsen leven, ghemynden vrent.
Wij, Henric van der Brake, scolte ter Elborch, ende wij, schepen
ter Elborch, doen iu vrentlic groten ende begheren iu to weten,
dat wij verstaen hebben, dat Berent Johans zoen, Betten Graftes
wives neve, ghearrastiert heeft de hondert Ghelresche gulden, de
ghij Betten voerss. gheven soelden van den coep, deen ghij teghen
oer ghecoft hebben, alze van alsulker erfnys, alze Ave, Clawes
Toelden wijf, oer oelde rnoye , achterghelaten heeft; dewelke Berent
vor ons gheweest heeft in enen gherichte ende heeft, wedende sire
sinne, ende do he gaen ende staen mochte, qwijt ghescolden al de
arrastiringhe ende tosegghen, de he ghedaen heeft van der erfnys,
de Ave, Clawes Toelden wijf, achterghelaten heeft, Betten oelde
moye voerss., zodats um wal ghenoghet, ende heeft Betten voerss.,
sire nycliten , den alinghe erfnys voerss. erflic to guede ghescolden,
zodat he daer gheen recht, noch aensprake meer aen en beholt
in gheenre wijs. Sonder argheljst. In oerconde des zo heb wij
onse zeghele an desen breef ghehanghen. Ghegeven int jaer ons
Heren dusent drehondert ende neghentich op Sente-Mycheelsavont
archangeli.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 7, n». 74,
met twee uithangende zegels in groen was.

1) Ofwonne; er staat: of wonne.

2) Omvercrlt voor onvercort.

-ocr page 225-

2l3
LXV.

Opdrachtsbrief van het regt op eene erfenisse, door Beernt IVil-
lemsen aen Gerbrant Brincktnan verkogt.

2 0 [uni 1485.

Wij, Beernt Willems soen, ende Mette Puys, sijn echte wijff,
bekennen voir ons ende voir onsen erffgenamen mit dessen openen
brieve, dat wij om ene summe geldes, die ons tot onsen willen
vol ende al wel ter nuege betailt is, die lesten pennyng mitten
irsten, erflicken vercoft hebben Gerbrant Brinckman ende sijnen
erffgenamen huys, hoff ende alle sulke andere gueden, roerende ende
onroerende, niet dairvan uutgenomen, als ons vermits dode War-
ner van Eertborne, dair ick, Mette voirss., rechte erffgename van
bin, aenbestorven ende aengeërfft sijn. Ende wij, Beernt ende Mette
voirscreven, dragen voir ons ende voir onsen erffgenamen Gerbrant
voirss. ende sijnen erffgenamen op dat voirss. versterff, gaen des
uut tot behoeff Gerbrants voirss. ende sijnre erffgenamen, alsoe dat
wij off onse erffgenamen dair voirtaen nae dessen daghe geen recht
toe seggen, noch aen en hebben off en beholden in eniger wijs;
dan Gerbrant voirss. ende sijne erfgenamen sullen dair erflick, ewe-
lick ende ummermeer an gerechtiget wesen. Hier weren over ende
aen als wijncoepslude \') Jacob ter Haer toe Wilsem, Aernt Janssz. opten
Swarten dijck, Gheryt Jans soen, die kuper, opten Bovendijck ende
meer gueder lude genoech. Sonder argelist. Des toirkunde heb ick,
Beernt voirss., voir mij, voir Metten voirss., mijnen echten wijve,
ende voir onsen erffgenamen mijn segel aen dessen brieff gehangen.
Ende om der meere vestennisse willen soe heb ick, Engbert Puys,
om bede willen Metten voirss., mijnre suster, mijn segel mede aen
dessen brieff gehangen int jair onss Heren duysent vierhondert vijff
ende tachtentich opten twintichsten dach in der maent Junius.

Naar den oorspronkelijken perkamenten brief, 1. 27, n». 2, met
twee uithangende zegels in groen was.

LXVI.

Bevel van hertog Carel aen Elburg, dat sij geen vreemde erfgenamen
binnen hare stad, met onbetemelicke borge te willen hebben, niet
beswaeren sullen, maar cautie in gelde of oeren eede aennemen;
dat hij anders die saake aen sig en de vrienden van sijnen Rade
sal trecken, en aldaer voleyndigen laten.

29 Juni 1534.

Oorspronkelijke brief op papier, 1. 16, n°. 28 II., onderteekend
met Charles, en verzegeld geweest met een zegel in rood was,
waarvan nog sporen aanwezig zijn.

I) Wijncoepslude; zie blz. 120, noot i.

-ocr page 226-

VII.

LXVII.

A.

a.

Antwoord van Claes Scherpinck c. s. op de aanspraak van Lubbert

van Winsem c. s.

Also Claes Scherpinck met sijne adherenten ten naesten gerichte
op zijne dode handt gevallen is, coempt hij in ende brenghet hem
selfven met zijnen adherenten voer dye dode handt in;

Ende seggen voort, dat Lubbert van Winsem, licentiaet, met
sijnen aenhangeren schuldich sullen wesen , eerst ende voer al te
stellen genoechsaeme geërfde burgen, binnen der stadt vryeheyt
geërft, voer al ende alsulcke gerichtelicke schaden, hinder ende
interesse, als Claes Scherpinck met sijnen adherenten geleden hebben,
ende hangende dess processe noch lijden sullen moegen, aleer zye,
vervveerers, schuldich sullen wesen, wyeder ende breder te antwoor-
den, alles nae vermoeghen deser E. stadt rechten, seeden, ghe-
woenten, olde heercoempst ende ghebruyck; ende oock mede, dattet
selfve also een recht is ende behoort te geschieden, also is bij dess
gherichte in dese selfde saecke tusschen dese partijen met voerordel
ende recht a° XXXII ghewesen blijckende bij extract uuyt den signaet
der stadt Elburch, hyerbij gelacht;

Seggen daeromme dye verwerers, dat deersaeme raidt in gelijcke
saecke behorett te kennen, als voerheene gekent is; ende seggen,
dattet recht zij, ende begeren des een voorordel.

Naar een los stuk op het Elburgsch archief.

b.

Overgelegd extract uit het gerichtssignaat van 1532.

De gemene scepenen wijsen voir recht ende het sijnnen olde
coustumen, dat die anlegger burge stellen sal, de den gerichte
genoichsaem kennen , de geërfft ende geguit sijnnen , eer die ver-
weerer antwordt geven sall.

So Claes Scherpinck mit sijnen geestelicken ende werlicken adhe-
renten ten naesten gerichte sijnen dach genomen hedde op sijnen
vurspraick, komen sij nu ende brengen in Peter Hust, oeren vur-
spraick , ende der geestelicken persoenen momber , ende seggen,
dat sij niet schuldich en sullen zijn te antworden , het en sij, dat
oir wederpartie eerst genoichsam geërffde burgen, bynnen der
vrijheit der Elborgh geërfft sijnde, gesatt hebben , want dat also
der stadt rechten , seden , gewoenten ende aide herkompsten ind ge-
bruycken sint; ende seyt, dattet recht is, ende begeert des een ordell.

Hierop is gewesen vur recht, dat sij genoichsam geërffde burge,
bynnen der vrijheit vurss. geërfft zijnde, stellen sullen ; ende sij
uytheymsch sijnnen, sullen sij dat moegen doen bij sonnenschin alle
desen dach al. Ende hierop heft Claes gewacht ende gewaert na

-ocr page 227-

VII.

wijsinge des gerichtz , seggende, off sij die burge also niet en stel-
den , sullen sij vrij sijn, beheltlich hoen hierentendens oers vorder
gueden rechten unversuympt, ende beheltlich des gewijsden ordels ,
dat sij die burghe, van der iersten rechtforderinge hier gescheet
zijnde, mit recht voir die onkosten ende scaden sullen moegen
anspreken ende mit recht dairvoir voirderen.
Actum op Saterdach post Viti anno XXXII.

Uytten signait der stadt Elborgh bij Bernt
Feyt, secretarium geswoeren.
[Mef een tnonogram.l
Naar een los stuk, aan het vorige vastgehecht.

c.

Interlocutoir vonnis,
4 Juli 1551.
Interlocutoria.

Also die scepenen claerlick in den gerichtelick signaet bevinden,
dat die van Wynssem mit oiren adherenten die rechtforderinge vant
versterff van zelige heer Arnt Dyllinck ende Bernt opte Horst an-
geheven hebben tegens Claes Scerpinck mit sijnen consorten, ende
niet ten einde tho uytgefuert hebben, dan laeten vallen na vermoe-
gen des ordels voirhin gewesen; wairop die scepenen verclaeren, dat
die van Wynssem, anleggern, sullen Claes Scerpinck mit sijne ad-
herenten eerst opleggen ende betaelen oeren gerichtelicken onkosten
tot kennisse des gerichtz, ende alsdan op tnije moegen mit rechte
spreken, men sal hem guet recht wedervaeren laeten.
Actum op Saterdach den IIII\'*\'"\' Julii anno LI.

Naar de ommezijde van het vorige stuk, geschreven door den
zelfden secretaris Feith.

B.

Voorschriftelijke van de 3 steden Deventer, Campen en Zivol aen den
stadholder grave van Hoogstrateti voor Lubbert van Winssem ende
Berndt Bruins, om deselve kort en onvertogen recht te doen ver-
krijgen binnen Elburg,

18 Mei 1551.

Oorspronkelijke brief, 1. 15, n". 97 D, met een overgeplakt
zegel, dat tot sluiting gediend heeft.

C.

Voorschriftelijke brief van \'t Hof aen Elburg, haer oversendende
een voorschriftelijke brief van de drie steden Deventer,, Campen
en Zwol, met last, om partijen cor te ende goede expedition van
rechte te laeten wedervaeren.

25 Mei 1551.
Oorspronkelijke brief, 1. 15, n". 97 C, met eenige sporen van
het zegel in rood was, waarmede hij verzegeld is geweest.

-ocr page 228-

2 I 6

D.

Voorschriftelijke brief van de magistraet van Deventer aen die van
Zutphen voor Lubbert van Winssem en sijne vrienden, welke zig
wegens een aengevangene procedure tegens eenige burgers van Elburg
beklaegdm, hochlich beschwer dt und opgeholden te werden under dem\'
schijn und pretext als solden sie schuldich seyn, voir die gerichtlicke
Unkosten und anders bürge tho stellen, die gearvet und geguedet
seynn bynnen der frey heit van der stadt van der Elborch, ehr und
alvoren dat oire wederparth tho antwordemi tho rechte geholdenn sijn
solde\', versoekende van de magistraet van Zutphen, als die overste
hooftstadt der stadt vati der Elhorch wesende, ende begerende, dat
haer Eersame ende weerde 7villen eenen Baedt der stadt van der
Elborch gunstich berichten und mit redenen und recht erkleren, als-
dat eih in gelicken cass und falle, wan een frembder anlegger, die
mit rechte agieren will, in Zutphen ghein bürge bekomen ader stellen
en kan, dat die dan mith sijnen eedt und cautione juratoria tho rechte
vulstaen kan; dat sulck aldaer bynnen der stadt Zutphen also vor
recht geholden
Werth etc.

12 November 1553.

Oorspronkelijke brief, 1. 15, n". 97 E. verzegeld geweest met
een zegel in groen was, waarvan de sporen aanwezig zijn.

E.

Voorschriftelijke brief van Z.utphen aen Elburg op versoekvan die van
Deventer geschreven, om Lubbert van Winnssem, welke een rechts-
fordering wegens een erfenis te Elburg had en geen borgen voor de
onkosten kon stellen, toe te laten, tot de cautio juratoria, en dat zulks
binnen Zutphen ook gebruiklik was.

14 November {Dinsdag na Martini) 1553.

Oorspronkelijke brief, 1. 15, n». 97 A, verzegeld geweest met
een zegel in groen was blijkens de daarvan aanwezige sporen.

F.

Copie van een brief van Elburg aen Zutphen, houdende een declaratie
van een erfverburging, door haar gedecerneert in \'t proces tusschen
Scherpynck en van Wynshem.

5 Maart zonder jaar.

L. 22, n». 132.

-ocr page 229-

217
G.

Erkentenisse van V Hof, dat iemand met de cautio juratoria volstaen
kan, en dat sulks niet strijdt tegen de plebisciten der stad Elburg.

9 Mei 1554.

Oorspronkelijke brief, 1. 15, n». 97 B, waaraan nog overblijf-
selen zijn van het zegel in rood was, waarmede hij verzegeld is
geweest.

(Men vergelijke verder over deze zaak drie uitspraken van het
Elburgsch gericht op blz. 127. eene op blz. 128, eene op blzz.
128
en 129, en eene op blzz. 154 en 155, waaruit blijkt, dat zij ein-
delijk ter hofvaart werd gezonden; voorts de minuten van twee
brieven, waarbij zulks geschiedde, van
8 Februari 1558 in 1. 22 ,
n°. 51, blz. 13, en van 5 Juni zonder jaar, in 1. 22, n°. 88 b.)

-ocr page 230- -ocr page 231-

i

«3

-ocr page 232-

- »-v .

mm

£3- .

-ocr page 233-

I.

Ten onrechte zegt windscheld [Lehrbuch des Pandekten-
rechts,
I, 702 en 703), dat de bepaling van eenen pachtprijs
niet tot het wezen der erfpacht behoort.

II.

§ 3 Inst. de don. is in strijd met § 19 Cod. de don. ante
nuptias.

III.

De vrouw heeft het recht afstand van de gemeenschap van
winst en verlies te doen.

IV.

! Men kan het recht op den in art. 715 B. W. bedoelden

uitweg niet door verjaring verkrijgen.

i V.

In art. 88$ 3°. B. W. is onder „herroepen" ook „veranderen"
begrepen.

! VI.

In art, 959 B. W. moet men de woorden „verdonkerd,
vernietigd of\' als niet geschreven beschouwen.

-ocr page 234-

VII.

Ouders van wettiglijk erkende natuurlijke kinderen hebben
recht op eene legitieme portie.

VIII.

Bij verkoop eener erfenis komt de aanwas, door de verwer-
ping van een\' der medeërfgenamen verkregen, ten voordeele
van den kooper der erfenis.

IX.

In art. 1377 B. W. is onder „handelingen" niet te verstaan
nalaten.

X.

In de artt. 1408 en 1409, 1° al., B. W. zijn slechts twee
acties begrepen.

XI.

Een minderjarige kan met volledig burgerrechtelijk gevolg
lid van een kerkgenootschap worden.

XII.

Indien iemand gemoedsbezwaren heeft tegen het afleggen van
eenen eed, mag de rechter art. 1982, al. 2, B. W. toepassen.

XIII.

Eene vennootschap onder firma kan ook gedurende de
liquidatie failliet verklaard worden.

XIV.

Bij de woorden „met den dood gestraft" van art. 307 K.

-ocr page 235-

VII.

heeft men te denken: „volgens een vonnis van den Neder-
landschen rechter."

XV.

De sehuldeischers hebben niet het recht de actie van art.
777 K. in te stellen.

XVI.

De uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang behoort naar de
Nederlandsche wet door den rechter niet te worden beperkt
tot de hoofdveroordeeling, doch ook de veroordeeling in de
proceskosten te omvatten.

XVII.

Art. 27 22°. der wet van 3 October 1843 (Stbl. n". 47)
is af te keuren.

XVIII.

In art. 93 Sv. is onder „een of ander verhoor" niet dat van
eenen getuige begrepen.

XIX.

Ten onrechte zegt Mr. De Bosch Kemper, [}Vetboek van
Strafvordering,
III, 562 en 563) dat de rechter ten opzichte
van de rapporten van zaakkundigen niet bevoegd is tot andere
wetenschappelijke beschouwingen, dan die uit het gebied der
rechtsgeleerdheid ontleend zijn.

XX.

De bekentenis van eenen beklaagde mag gesplitst worden.

-ocr page 236-

VII.

XXI.

Poging op een relatief ondeugdelijk object is niet strafbaar.

XXII.

Terecht heeft het nieuwe strafwetboek geene exceptieve
regels, omtrent hetgeen in dronkenschap geschiedt, aange-
nomen.

XXIII.

Het deportatiestelsel is voor ons land af te keuren.

XXIV.

Het beginsel der algemeene recidieve verdient afkeuring.

XXV.

De bij art. 22 G. bedoelde personen behoeven niet gesproten
te zijn uit huwelijken, door de Staten-Generaal goedgekeurd ,
om tot de troonsopvolging gerechtigd te zijn.

XXVI.

Adel behoort niet anders dan bij eerstgeboorte, in verband
met erfelijk grondbezit, en zooveel mogelijk als titel van een
erfelijk ambt, verleend te worden.

XXVII.

Voor dat ambt komt het lidmaatschap van de Kamer in
de eerste plaats in aanmerking.

XXVIII.

De stelsels, volgens welke de i« Kamers in Nederland, België

-ocr page 237-

VII.

en Denemarken (volgens de artt. 36 en 37 der Grondwet)
worden samengesteld, verdienen afkeuring.

XXIX.

In de le Kamer moeten de verschillende klassen der maat-
schappij vertegenwoordigd zijn.

XXX.

Het wegens gedenkdagen en andere bijzondere gelegenheden
verleenen van gratie is uit staatsrechtelijk oogpunt af te keuren.

XXXI.

Art. 47 der Gemeentewet is alleen toepasselijk, wanneer
„de stem of meening" in eenig verband staat tot hetgeen
aan de orde is.

XXXII.

Ten onrechte acht Mr. BoiSSEVAIN [De Gemeentewet, blz. 260)
art. 199 der Gemeentewet van toepassing op het berusten in
een rechtsgeding.

xxxm.

De Staat moet slechts subsidiair bij de armenzorg optreden.

-ocr page 238-

ip«

: ■

î-.^\'j

H

«

-ocr page 239-

ERRATA ET ADDENDA.

Op blz. lo aan den laatsten regel nog dit toe te voegen: Een bewijs, dat men
ook wel ten hove voer, wanneer er niet genoeg schepenen waren overgebleven,
levert ook Bijl. XXIV.

Op blz. 13, na regel 15 van boven, bij te voegen: Een paar oude charters betref-
fende het .Schipludengilde worden vermeld in een hs. op het archief te Arnhem
van de hand van Mr. Gerard van Hasselt, getiteld
Charter-registers en aan-
vangende: »Register van charters en documenten, specterende tot het fursten-
dom Gelre en graafschap Zutphen, soals reeds bijeengesamelt hebbe, om
daaruit bij tijd en wijle bijeen te samelen en mogelijk uit te geven, eene ver-
sameling onder den titul van
Groot charterboek der hertogen van Gelre en
graven van Zulphen van de vroegste tijden af tot op de afzweering van den
laatsten hertog, Philip de II in ij8i,
of tot het begin der vrije staatsregering. —
N.B. De placaten van Carel de 5e en Philip de Ile (een of twe bij inadver-
tentie uytgesondert), gevonden wordende in \'t eerste deel van \'t placaatboek,
sijn in dit register niet gebragt." In dit register dan komen voor:

1356. Vrijdag vóór Kersdag December"]. Conditiën, op welke door den
curaat van Doornspijk het Schipludengilde te Elburg vergunt word een priester
te zetten in de kerk aldaar.

1387. St.-Jacobsdag [25 Jul{\\. Conditiën, op welke door de curaat van
Doornspijk het Ludengilde te Elburg vergunt word een priester te zetten in
de kerk aldaar.

Op blz. 37, in noot 2, staat: XVX, lees: XVII.

Op blz. 38, regel 10 van boven, staat: opmerkingen van Feith, lees: opmerkingen
van den eersten aanteekenaar.

Op blz. 61, regel 2 van ondereu, staat: IV», § 66, lees: IV*, § 51.

Op blz. 134, regel 3 van boven, staat: Actis lata publicata, lees: actis lata &
publicata.

Op blz. 135, regel 10 van onderen, staat: Lata publicata, lees: lata & publicata.

Op blz. 148 in noot 2, staat: geshien, \\ gesihen.

Op blz. 183, regel 7 van onderen, staat: Sontemtie, lees: Sententie.

-ocr page 240-

, fg

-ocr page 241-

-iii-.\'

•v^iïifiîÂp

■ 5 f

- > ,-v

-ocr page 242-

■Û\'-Sf ft

L.

A?

-ocr page 243-

.....t................

i...../.......................

i ■ -f-

Iii»

BiüP
-,

\'Wm

ÎÂ

»m

SlilS
WM

m

Mm^mßmmm^

-ocr page 244-

-