-ocr page 1-

PHOHFSCHHIFT

DOOR

-ocr page 2-

li: -

^ k\' a

Ik\' , .. ■ - ,

M

lï \' , ■

F\'1 ■■

k

V

-ocr page 3-

... x^ÄjIS^,-

• , • • Vf ~

;

-ocr page 4-

S.-. . • 1
h \'

*>

MA

r .. .-•■^fl!«\'.. \'.;. .Vi.

\\ - i ■ ■■■ ■ -v ■ -ir:- y.-. ■■ • • i-,. ■ ■ ■■ i. ■■ ■ \' ft . ......

....../

......

\' , ^ V V J

V 1

-ocr page 5-

OVER DE OORZAKEN VAN ETTERING.

-ocr page 6-

îaSir-

...... \' .

^ \' ...
/ ^^^ \'S«©

\'S?:;. ^ï^yi :

-ocr page 7-

OVER

DE OORZAKEN VAN ETTERING

PROEFSCHRIFT,

ter verkrijging van den graad

iti ê^n^^shindfi,

AAN DE EIJKS-ÜNIYERSITEIT TE UTRECHT,

na magiiticfng van den rector-magnificus

Dr. J. A. WIJNNE,

Hoogleeraar in de Faculteit van Lettoren en Wijsbegeerte,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

tegen de dedenkingen

DER FACULTEIT VAN DE GENEESKUNDE

TE VEKDEDIQEN,

op Vrijdag den September 1885,

des namiddags t^e 4 uur,

door

JACOB ADOLF RUIJS JAz.

geboren te Putten (op de Veluwe.)

AMERSFOORT

A. M. SLOTHOUWER,
i 885.

-ocr page 8-

1

t

--

1 -»

« <

■ -V " "

"if,. » . .ri\' /!. -vv •

s

«Sv r

riiii-,1 ^-^-Sir - • ^

7

-ocr page 9-

IJ NE UUDERS

y^lANSTAANDE ^

AN

ANSTAANDE pCHOONOUDERS

Dankbaar Opgedragen.

-ocr page 10-

____JJÎBL T

fi^f-\'-V.vî*"

v-V^

\'S\'.-\'"

-ocr page 11-

Aan

allen, die hehhen hijgedragen tot mijn vorming èn
opleiding, aan ouders, leermeesters en vrienden breng
ik hierhy mijnen hartelijken dank.

J. A. R. J.A.z.

-ocr page 12-

i H H O e

INLEIDING............Bladz. i.

HOOFDSTUK I......................» \'18.

HOOFDSTUK H. Eigen onderzoek .... »28.

STELLINGEN......................» 47.

-ocr page 13-

INLEIDING.

Eerst in de latere jaren, toen de kennis van het
ontslekingsproces meer uitgebreid en nauwkeurig ge-
worden was, kon de vraag scherp gesteld worden, onder
welken invloed de, bij ontsteking, uit de bloedvaten
uitgezweete stof het karakter van etter aanneemt.

In vroegeren tijd waren de beschouwingen over ont-
steking over het geheel te nevelachtig dan dat men
eenige hoop kon koesteren op deze vraag, gesteld al
dat zij juist geformuleerd werd, een eenigszins afdoend
antwoord te vinden.

In den nieuweren tijd daarentegen, toen Virchoiv de
anatomische afwijkingen, door het ontstekingsproces te
weeg gebracht, bestudeerd had, en daardoor tot een geheel
nieuwe opvatting was gekomen, scheen het alsof een
qualitatief verschil tusschen etter en andere ontstekings-
producten, hoezeer de ervaring der heelkundigen daarop
wijzen mocht, geheel ontkend moest worden. Een ont-
stekingsproduct was, volgens
Virchow, slechts voor een
gedeelte exsudaat, d. w. z. uit de bloedvaten uitgezweet.
De meest kenmerkende eigenschappen verkreeg het eerst
door de daarin aanwezige cellen, die hij zich voorstelde
als ontstaan te zijn door verdeeling van de oorspronkelijke
weefselelementen. Zoodra nu de woekering van de weefsel-
elementen slechts zoo snel plaats vond, dat er een
menigte jonge cellen werden gevormd, maar de tijd tot
ontwikkeling van intercellulaire stof te kort schoot,
zoodra dus slechts de
intensiteit van het ontstekings-

-ocr page 14-

proces groot was, moest, naar zijne opvattingyhet pro-
duct de kenmerken van etter verkrijgen.

»Eiter", zegt Virchoiu i), »ist für uns ein junges
»Gewebe, welches allmälig unter der rapiden Entwicke-
»lung von Zellen alle feste Intercellularsubstanz auflöst",
»en verder: »Die Eiterung ist ein reiner Wucherungs-
»process, durch welchen überflüssige Theile erzeugt
»werden, die nicht die Consolidation, die dauerhafte
»Beziehung zu einander und zur Nachbarschaft ge-
»winnen, welche für das Bestehen des Körpers noth-
»wendig ist."

ßij deze opvatting bleef er ook niets over van de
meest kenmerkende eigenschap, die men aan den etter
had meenen te mogen toekennen, het vermogen name-
lijk om weefsel aan te vreten en tot versmelting te
brengen. »Die Sache", zoo drukt
Virchow zich xxit,
»gestaltet sich gerade umgekehrt, wie früher gedacht
»wurde, wo man dem. Eiter eine schmelzende Eigenschaft
»zuschrieb. Der Eiter ist nicht das Schmelzende, son-
»dern das Geschmolzene, d.h. das transformirte Gewebe."

Maar deze opvatting heeft zich niet staande kunnen
houden. De onderzoekingen van
Cohnheim hebben ge-
leerd, dat het ontstekingsproduct in hoofdzaak inder-
daad is een exsudaat, en niet in de eerste plaats een
woekerend weefsel. Door de schadelijke werking van
de ontstekingsoorzaak worden de wanden der bloedvaten
zoodanig veranderd, dat niet alleen een veel grootere
hoeveelheid vocht dan gewoonlijk, maar ook een menigte
bloedlichaampjes uit de vaten worden uitgezweet.

De samenstelling van het exsudaat is verschillend
naarmate van de hevigheid van de vaatverandering,
maar niet in dien zin, dat het gehalte aan witte bloed ■
lichaampjes steeds toeneemt met de mate van de ont-
steking. Hoe dieper ingrijpend de verandering van den

1) Virchow, Cellulairpathologie 1858, S. 395.

2) Ibi-?. S. 396.

-ocr page 15-

vaatwand is, des te langzamer stroomt het bloed door
de zieke vaten, en hoe langzamer het bloed stroomt,
des te meer roode bloedlichaampjes worden er uitge-
zweet. Daardoor krijgt het exsudaat bij zeer hevige
ontsteking een haemorrhagisch karakter. Bij ontsteking
van gemiddelden graad is het zeer rijk aan witte bloed-
hchaampjes, maar daarom behoeft het nog niet pm^ulent
te zijn.

Men heeft leeren inzien, dat het onjuist is alle uit
de vaten geëmigreerde witte bloedlichaampjes met den
naam van etterlichaampjes te bestempelen.

Etterig is het exsudaat eerst dan, wanneer het niet
alleen zeer rijk is aan lymphoïde cellen, maar wanneer
het bovendien het vermogen verloren heeft om te stol-
len, en wanneer bet het weefsel, waarmee het in aan-
raking is, kan aanvreten en tot versmelting brengen.
Deze laatste eigenschap toch is wel degelijk karak-
teristiek voor etter.

Nu het eenmaal vaststaat, dat het exsudaat niet uit
het weefsel zelf voortkomt, maar daarin, uit de bloed-
vaten, binnendringt, nu is het ook duidelijk dat een
abcesholte, waarin het zich bevindt, een ulcus aan de
oppervlakte van een slijmvlies, waarmee het in aan-
raking is, door aanvreting van het weefsel ontstaan
moet zijn.

Het exsudaat zooals het uit de bloedvaten komt, bezit
deze eigenschappen niet. Het dringt de weefselspleten
binnen en maakt die wijder, omdat de lymphbanen niet
zooveel vocht kunnen afvoeren, als er uit de bloedvaten
wordt aangevoerd, maar het weefsel zelf vernielt het
zonder bijkomende omstandigheden niet. Wanneer het
zich aan een vrije oppervlakte afzet, stolt het, tenzij,
onder den invloed van levend epitheliun, de fibrinogene
stof plaats maakt voor mucine.

Wanneer nu een exsudaat in de borstholte niet be-
staat uit een met fibrine gemengde sereuze vloeistof,

-ocr page 16-

4

maar zich vertoont als roomachtigen etter, die zoowel
den borstwand als de long kan doorboren; wanneer het
in de huid niet het weefsel infiltreert, maar vernielt om
een abces te vormen, dan moet, bij het tegenwoordig
standpunt der wetenschap zich de in den aanhef aan-
geduide vraag onmiddellijk aan den waarnemer opdrin-
gen: door welke oorzaak zijn de eigenschappen van de
stof, die door de bloedvaten is uitgezweet, zoo belang-
rijk veranderd?

Door tal van waarnemingen en onderzoekingen is
men er in de laatste jaren toe gekomen, als deze oor-
zaak te nemen, de inwerking van lagere organismen,
bepaaldelijk van Schizomyceten.

De invoering van de antiseptische methode, ruim een
vijftiental jaren geleden in zwang gekomen, heeft hierom-
trent veel geleerd. Door
Lister toch is aangetoond dat
wonden aan welker oppervlakte het woekeren van lagere
organismen belet wordt, voor ettering beschut zijn.

Sedert in de moderne Chirurgie de antiseptische
methode meer en meer algemeen is toegepast, genezen
de meeste wonden zonder eenige koortsreactie; py-
aemie en septichaemie, vroeger zoo dikwijls optredende,
behooren thans gelukkig tot de zeldzaamheden.

Zeer leerrijk in dit opzicht was de Fransch-Duitsche
oorlog. Zoowel van Fransche als van Duitsche zijde was
men ten volle ervan overtuigd, dat de etteringen van
de wonden, de gevallen van pyaemie en septichaemie
in dien oorlog zooveel voorkomende, moesten toege-
schreven worden aan infectie.

Guérin \') tenminste zegt, sprekende over de wond-
infectie en de behandeling der wondvlakten: »De toutes
»les complications des plaies la plus terrible est celle
»qui, suivant les doctrines acceptées, a porté succes-

\') Guérin-. »Du role pathogénique des ferments dans les -maladies
chirurgicales, et nouvelle methode de traitement des amputés" Comptes
rendus 1874, pag. 782 en 1405. —

-ocr page 17-

»sivement les noms d\'abcès métastatique, de phlébite
»de résorption du pus, de fièvre purulente et que j\' ai
»appelée,
typhus chirurgical. Pour moi, avant de con-
»naître les travaux de M. Pasteur, je disais, que les
»miasmes sont les agents de la production de la maladie
»et de sa transmission d\'un blessé à ses voisins. Cette
»influence miasmatique m\'apparut plus évidente encore
»pendantla guerre de 1870," en verder »j\'appliquai la
»ouate directement sur la plaie et je fis en sorte que
»r air ne pût pas y arriver impur en passant sur les
»confins du pansement. A dater du jour, où, par mon
»pansement ouaté, j\'empêchai les ferments contenus
»dans l\'air des. hôpitaux d\'arriver sur les plaies, je vis
»presque tous mes amputés guérir."

Hieraan voegde Pasteur \') iets verder toe: »Je
»ne pense, qu\'on puisse douter aujourd\'hui, que 1\' odeur
»putride du pus, ne soit du à la présence d\'organismes
aérobies ou anaerobies."

Overal waar infectie kon worden uitgesloten, zag
men, ondanks hevige ontsteking, ettering uitblijven.

Na een eenvoudige beenbreuk wijzen de sterke zwel-
ling en de hevige pijn op een ontstekingsproces van
belangrijke intensiteit; toch komt de genezing zonder
een spoor van ettervorming tot stand. Maar wanneer
de beenbreuk met verscheuring van de huid gecompli-
ceerd is, zoodat in het door de verwonding gedoode
weefsel, lagere organismen uit de buitenlucht kunnen
binnendringen, kan de ettering alleen worden tegen-
gehouden door de wond zoo zorgvuldig mogelijk te
desinfecteeren en met een beschuttend verband, waardoor
het indringen van nieuwe ziektekiemen wordt belet, te
bedekken.

Een uit doode stof bestaande embolus leidt hoogstens
als een eindarterie wordt afgesloten tot nécrosé van

Pasteur: »Observations verbales au sujet de Ia communication
réusite
de M. Guériri." Cumptes rendus 1874 p. 867. —

-ocr page 18-

6

weefsel, en een ontsteking, die bindweefselwoekering
ten gevolge heeft. Maar is d-e embolus afkomstig uit
een vena, waarin een thrombus door bacteriën werking
tot verweeking gebracht is, dan vormt zich in zijn
onmiddelijken omtrek een metastatisch abces. —

Zoo vond de stelling: ettering berust op infectie, meer
en meer ingang.

Nu was het niets meer dan natuurlijk, dat men naar
de oorzaken van die infectie, naar de dragers van die
smetstof is gaan zoeken.

Vooral is het Koch geweest, die naast de onderzoe-
kingen van
Davaine, Pasteur, Lister, Klehs en anderen,
gesteund door de hulpmiddelen der nieuwere techniek,
meer licht heeft verspreid aangaande de wondinfectie-
ziekten, over de oorzaken van de etteringen, die bij
wonden zoo dikwijls voorkomen, over de lagere orga-
nismen die bij deze ziekten in het organisme gevonden
worden.

In zijn belangrijk werk \') over de wondinfectieziek-
ten geeft hij een overzicht van de geschiedenis, de
aetiologie, van de theoriën hierover, — hoe reeds vroe-
ger door Rindfleisch medegedeeld was, dat in de orga-
nen van lijders aan deze of gene wondinfectie te gronde
gegaan, bacteriën voorkomen; eveneens hoe later door
Von Becklinghausen en Waldeyer en Vogt, door Coze
en Feltz aaugetoond was, dat kunstmatige wondinfectie
kan verkregen worden door injecties van bloed van per-
sonen aan septichaemie overleden. Hij zette uiteen, dat
door al deze onderzoekingen, waarbij meestal mikroorga-
nismen als begeleiders van het etteringsproces gevonden
waren, de parasitaire natuur van deze ziekte waarschijn-
lijk gemaakt wordt, doch dat het zekere bewijs daarvoor
eerst dan geleverd zal zijn, wanneer in alle gevallen
deze mikroorganismen gevonden worden, en wel in zulk

\') Koch: »Untersuchungen über die Aetiologie der Wundinfections-
kraiikheiteu" 1874. —

-ocr page 19-

eene verhouding, dat alle ziekteverschijnselen er door
verklaard kunnen worden.

Later voegde hij hieraan den eisch toe, dat de ge-
vonden mikroorganismen, zuiver gekweekt, ook de oor-
spronkelijke ziekte weer bij tot nog toe gezonde indi-
viduen moeten te voorschijn roepen.

Al spoedig bleek het, dat niet alle schizomyceten in
staat zijn ettering te veroorzaken.
Cheyne vond op
antiseptisch behandelde wondvlakten, die geen spoor
van ettering vertoonden, niet zelden mikrokokken, die
zónder nadeel bij konijnen in de circulatie konden wor-
den gebracht.

Hij leidde — ten onrechte — daaruit af, dat alleen
staafvormige, geen bolronde splijtzwammen in staat
zouden zijn een exsudaat purulent te maken \'), De
latere ervaringen brachten aan het licht, dat juist onder
de coccus-vormige schizomyceten de meest voorkomende
oorzaken van ettering gevonden worden. —

Een bijzonder rijk veld voor onderzoek naar de oor-
zaak van de infectie en de vorming van etter leverde
in lateren tijd de acute Osteomyelitis op; een ziekte
die door haar acuut ontstaan en haar algemeene ziekte-
verschijnselen het beeld draagt van een infectieziekte,
doch door haar locaal blijven en de votming van bepaalde
omschreven etterhaarden bijzonder de aandacht trekt.

Door Lücke werd zij het eerst als een infectieziekte
beschreven. Hij gaf er den naam aan van acute infec-
tieuse Osteomyelitis; meer en meer werd door de latere
onderzoekingen de meening bevestigd, dat zij werkelijk
op infectie berust.

In 1877 2) beschreef Rosenbach en in d878 nog

\') Watson Cheyne. Transact, of the Pathol. Soc. London, 1879 p. 58.
Rosenbach. »Ueber das Verhalten des Knochenmarkes gegen ver-
schiedene entzündliche Reize."

Centr. Blatt für Chirurgie Jg. 1877.

Rosenbach. »Beiträge zur Kenntniss der Osteomyelitis."
Deutsche Zeitschrift f. Chirurgie Jg. 1878, S. 369.

-ocr page 20-

8

uitvoeriger, hoe het beendermerg zich tegenover ver-
schillende schadelijke invloeden gedraagt. Zoowel me-
chanische prikkels, physiologische en chemische ver-
oorzaakten geen ettering of necrose. Hij drukt zich
hieromtrent aldus uit:

d. »Das Knochenmark lässt sich weder durch mecha-
»nische, noch durch physiologische, noch durch che-
»mische Reizmittel allein in eine phlegmonöse Entzün-
»dung versetzen." Alleen na injectie met een mengsel
van gelijke deelen crotonolie en vet, vooraf tot 100" C.
verhit, vond hij echter, dat dit »Entzündung erregen-
des Gift," eene heftige ettering van het merg met
necrose van het been en loslating der epiphysen ge-
paard, veroorzaakte. Verder zegt hij, van de infectie-
stoffen :

2. »Eine Infection mit einer geringen Quantität eines
»septischen Eiters, einer putriden Substanz kann das
»Knochenmark in eine purulente, phlegmonöse, putride
»Entzündung versetzen, welche in ganz ähnhcher
»Weise verlaüft wie eine spontane Osteomyelitis mit
»Periost- und Epiphysen-Ablösungen, u. s. w."

Over den aard der ziekte zegt R. oenige regels verder:

»Dass die Osteomyelitis eine specifische Infections-
»krankheit sei mit folgenden Charakteren (zoover de
infectieusiteit betreft):

1. »Sie ist nicht übertragbar,

2. »Die sie bedingenden in das Blut gelangten Infec-
»tionsstofïen haben je nach ihrer Intensität, das Ver-
»mögen ohne Weiteres im Knochenmark phlegmonöse
»Localisationen zu bewirken, oder es ist dann die
»Beihülfe einer örtlichen Circulationsstörung (Trauma,
»Erkältung) erforderlich." —

In zijn verhandeling »Zwf Aetiologie der acuten
Entzündungen"
beschrijft Kocher \') hoe het hem nim-

\') Kocher. Langenbeck\'s Archiv Bd. XXIII S. 101.

-ocr page 21-

9

rner gelukt is door inspuitingen van crotonolie, liquor
kali caustici, ammonia caust., tinct. Canth., nadat het
been (femur of tibia) was blootgelegd, eene acute etterige
ontsteking te verkrijgen. Wel zag hij een omschreven
sclerose ontstaan, maar
nooit een necrose.

De slotsom waartoe hij kwam was deze: »dass
die Zerstörung, Anätzung des Knochenmarks durch
»bloss chemisch-wirkende Stoffe, selbst starke Aetzmit-
»tel, bei gehörig durchgeführter antiseptischer Wund-
»behandlung eine acute, eiterige Entzündung des
»Knochenmarks nicht zur Folge hat."

Daarentegen gaven injecties van rottende stoffen
meestal
y>eine acute jauchige Osteomyelitis,\'\' door necrose
of algemeene sepsis gevolgd. Heel merkwaardig is het
daarbij te lezen, hoe het hem in een paar gevallen ook
gelukt is, ettering te verkrijgen, wanneer de dieren,
met een der genoemde stoffen waren ingespoten, of
gevoerd werden met rottende stolfen.

Uit deze experimenten in verband met een 24-tal
waargenomen gevallen van Strumitis, concludeert
Kocher:

»Vielleicht jede acute Entzündung tiefer liegender
»Organe, ist eine infectiöse Krankheit, zu Stande kom-
»mend durch dieselben einfachen, körperlichen Faul-
»nisserreger, wie die Entzündungen auf der Körperobe-
»fläche."

»Die Infectionsstotfen haben an der Stelle ihres Ein-
»dringens in den Körper nicht immer eine Entzündung
»zur Folge."

Eveneens heeft Krause \') later in 1884, toen meer
en meer het kweeken van lagere organismen op
voedingsbodems was in zwang gekomen, om aan de
zuivere culturen, de eigenschappen en kenmerken

\') Krause. Ueber einen bei den acuten inf. Osteomyelitis des Menschen
vorkommenden Micrococcus." —
Fortschritte der Medicin 1884, No. 7.

-ocr page 22-

10

der schizomyceten te kunnen bestuderen, dergelijke
proeven op dieren genomen.

Hij spoot bij dieren culturen, verkregen uit den pus
van Osteomyelitis-haarden in de vena jugularis in, nadat
femur of tibia gebroken waren. Daarna zag hij dan
bijna altijd op de plaats van de fractuur of in den om-
trek daarvan, of soms ook op andere plaatsen, doch
altijd in het bewegings-apparaat, etter ophoopingen.

Zoo heeft ook Rodet, \') nog niet lang geleden mede-
gedeeld, nat hij na inspuiting van culturen in de
vena jugularis bij jonge konijnen,
,,Osteitis juxta-
epiphysaires,"
in enkele gevallen „epiphysaires" of ,,dia-
"soms ook abcessenindenomtrekverkregen heeft.

Was door deze onderzoekingen en experimenten be-
wezen, dat de Osteomyelitis infectieus is, ook van
andere etteringsprocessen in het menschelijke lichaam
voorkomende is dit geschied,

In 1880 gaf Ogston in Langenbeck\'s Archiv, en in
1881 in the Britsch medical Journal nog w\'at uitvoe-
riger, een beschrijving van een 80-tal abcessen en van
de mikroorganismen, die in den daaruit ontlasten etter
door hem gevonden zijn.

Met een mes werd uit de tot nu toe nimmer ge-
opende abcessen een weinig van den pus genomen, dit
gedroogd en verder behandeld.

Met behulp van Koch\'s onderzoekingsmethode en
met het toen reeds bekende olie-immersie systeem en
den verlichtingstoestel van
Abbe konden hem de mikroor-
ganismen niet ontgaan.

Op deze wijze is het hem nimmer gelukt in den pus
uit een 13-tal koude abcessen, mikroorganismen aan
te toonen, waaruit hij besloot;

\') Rodet. »De la nat,ure de 1\' Osteomyelitis infectieuse."

Revue de Chirurgie 1885, No. 4 pg. 273.

2) Ogston. »Ueber Abscesse." Langenbeck\'s Archiv, Bd. XXV, S. .588.

Ogston. »Report upon micro-organisms in surgical diseases,"

The Britsch med. Journal 1881, p- 369,

-ocr page 23-

11

»Cold abscesses contain no microorganisms."

In de andere acute abcessen vond hij daarentegen
altijd mikroorganismen ; „acute and pyaemic abscesses
always contain microorganisms," zegt
Ogslon.

Over den vorm, de grootte en het aantal, Iaat O.
zich als volgt uit:

»Micrococci present a capsule surrounding each ball,
»and binding them together into chains and groups.
»It appears as a glittering halo, when the yare unstained,
»but, after being stained and dried, it becomes invi-
»sible, and they present the appearance of being inde-
»pendent spheres. In some cases, unusally large oval cocci
»existed, chiefly in pairs. For the most part these varieties
»existed in separate abcesses, but it frequently occurred
»that an abscess contained both chains and groups.\'

Hun aantal verschilde ontzaglijk. Soms een 45,000,000,
soms slechts een 900 op de mM\'. De grootte varieerde
van V-50—\'/i48o mM. in diameter.

Behalve micrococci vond hij ook andere mikroor-
ganismen. »It now and then happened that other or-
»ganisms co-existed with the mici\'ococci. In three cases
»bacilli, in two alveloar abscesses bacilli and bacteria,
»and in three alveolar abscesses bacilli, bacteria and
»spirilla were present; but the micrococci were the
only constant organisms."

Ook heeft Ogston andere stoffen, als hydrocelevocht,
bloed, urine, de secreta onder een Lister\'s verband,
en de afscheidingen van wonden en allerlei etterings-
processen op mikroorganismen onderzocht en is daarmede
tot de volgende resultaten gekomen:

»Suppurating wounds contain micrococci, whose
»numbers and activity are proportionate to the inten-
»sity of the suppuration ;

»Listerian dressings present microorganisms from
»gaining acces to wounds. Micrococci in wounds withstand
»most antiseptic applications,

-ocr page 24-

12

»Where no micrococci are present in wounds, no pus
»is produced; the discharge is serous".

Uit dit alles komt Ogston tot dezelfde conclusies als
Kocher: ^)to confirm the supposition of Kocher that
acute inftamm.ations are due to micro-organisms\'\'
of
zooals hij zich wat terughoudender in Langenbeck\'s
Archiv bl. 599 uitdrukt:

»1. Die Micrococcen sind die häufigste Ursache der
»acuten Abscesbildung:

»2. Das Auftreten acuter Eiterung ist überall sehr
»enge mit der Gegenwart von Micrococcen vergesell-
» schaft;

»3. Micrococcen können Blutvergiftung zu Stande
»bringen und:

»4. Die individuelle Constitution spielt eine grosse
»Rolle bei der Micrococcen-vergiftung und beëintlusKt
»mächtig die Intensität und Ausbreitung derselben "
»Und weiter: Zwisschen einer einfachenlocalisirten,
»acuten Entzündung und den Fällen acutester Pyaemie
»besteht nur ein gradueller, ein quantitativer Unter-
»schied."

Later in zijn y)micrococcus-poisoning" \') onderscheidt
Ogston de micrococci in 2 soorten:

»Micrococci is met with in two distinct forms, chains
»and groups. They are often found together, yet the
»two are different, and the chain form does not pass
»into the grouped form, nor the grouped into the chain

form........... the chain coccus is often called

))Streptococcus" (Billroth) and I shall call the grouped
»form
-»staphylococcus" en wel om den vorm van de
eigenaardige conglomeraten, die deze soort in de weef-
sels en op de voedingsbodems vormt, overeenkomende
met den druiventros. Deze komt volgens O. het meest

\') Ogton »Micrococous Poisoning".

The Journal of Anatomy and Physiology. Vol. XVII. Jg. 1883, p. \'27.

-ocr page 25-

13

voor in abscessen en alle etterhaarden, terwijl hij op
bl. 42 zegt van den streptococcus: »Yet I am inclined to
»the belief, that it will be found, that erysipelas and
»erysipelatoid diseases are all due to
streptococcus,
»never to staphycococcus."

In hoofdzaak sluit Rosenhach \') zich in zijn breed-
voerig en belangrijk werk over de mikroorganismen aan
bij
Ogston, waarin hij eene beschrijving geeft van al
de mikrokokken, waaraan de pusvorming moet toege-
schreven worden bij een dertigtal abcessen door hem
geopend. Doch terwijl
Ogston slechts 2 soorten onder-
scheidt, neemt
R. 5 soorten aan.

De meest voorkomenden noemt hij den staphylococcus
pyogenes aureus"
en »albus", waaraan hij de volgende
kenmerken waarnam. Op vaste voedingsbodems groeien
zij tot ronde facetten van 3—4 Mm. ongeveer uit, ter-
wijl zij voedingsbodems van vleeschpeptongelatine vloei-
baar maken. De ondoorschijnende culturen aan de lucht
blootgesteld drogen spoedig uit en zijn dan minder
gemakkelijk over te enten, zonder dat zij echter hun
werkzaamheid verloren hebben. Injecties met deze cul-
turen zijn zeer vergiftig en licht doodelijk; een half gram
van een emulsie van zulk een cultuur in water, ver-
oorzaakte bij konijnen ingespoten meestal binnen 24
uur den dood; zoo niet dan toch heftige Phlegmonen.

Microscopisch doen beiden zich voor als kleine ronde
bolletjes, zeer gelijkmatig naast elkander gelegen; de
jongeren schijnen iets kleiner dan de ouderen.

Alleen macroscopisch zijn ze door hun kleur te onder-
scheiden.

De eerste soort neemt in den beginne der ontwik-
keling op vleeschpeptonagar een licht-gele, later een
meer geeloranje kleur aan, de tweede soort daarentegen

\') Rosenhach. Mikro-organismen bei der Wundinfections-krankheiten
des Menschen. S. 6. u. f.

-ocr page 26-

14

behoudt van den beginne af een zuiver raat-witte
kleur. De derde soort is
&& micrococcus pyogenes tenuis
zelden voorkomende. (R. zag deze slechts 3-maal).

De culturen van deze zijn bijna onzichtbaar, de vorm
is onregelmatig; microscopisch vertoonen de enkele
cocci zich eenigszins onregelmatig van vorm, terwijl
zij niet zelden twee donkere polen vertoonen met lich-
ter gekleurde tusschenstof en dan ook wat meer ge-
strekt zijn.

De vierde soort en zeker niet de minst belangrijke
noemt hij den
streptococcus pyogenes; behalve den strept-
ococcus erysipelatos, als specifiek (?) microbion van
Erysipelas door
Fehleisen ontdekt en den streptococcus,
w^elken
Koch als oorzaak eener progessieve Weefselne-
crose bij muizen beschrijft, heeft
Rosenbach ook een
streptococcus als ettercoccus in verschillende abcessen
gevonden. Microscopisch vertoonen dezen zich als rijen;
ranken of andere figuren van eenige cocci, evenals
Ogston in het algemeen den streptococcus beschrijft.

De streptococcus pyog. ontwikkelt zich op vleesch-
pepton-gelatine langzaam tot kleine, witte puntjes,
eveneens zoo, doch wat sneller op vleesch-pepton-agar,
hierop ook soms tot strepen uitgroeiende. Later groeit
de cultuur het sterkst in het midden, waar zij dan een
zwak bruine kleur verkrijgt. Hoe ouder de culturen des,
te moeilijker zijn zij over te enten; konijnen zijn er
weinig gevoelig voor. Muizen daarentegen zijn veel
gevoeliger en stierven, na inenting van de geringste
hoeveelheden binnen enkele dagen aan eene voort-
schrijdende ettering. De strept. pyogenes maakt geen
der voedingsbodems vloeibaar.

Aan de vijfde soort geeft Rosenbach geen naam;
daarover verklaart hij: »Von diesen fünf Arten der
Eitercoccen möchte ich vorlaülig noch eine als ungewiss
ausscheiden."

In de 30 acute abcessen waren deze soorten in ver-

-ocr page 27-

15

schillende verhoudingen aanwezig, meestal de staphylo-
coccusvorm alleen, soms ook de streptoccusvorm, in
enkele gevallen beide soorten.

Was het Ogston niet gelukt in etter uit koude ab-
cessen mikroörganismen aan te toonen,
Rosenbach is
er wel ingeslaagd in enkele entingsbuisjes culturen van
tuberkelbacillen te verkrijgen. Ofschoon hem dit in de
meeste gevallen mislukte, gelooft R. toch, dat met
Koch
aangenomen moet worden, dat evenals acute ettervor-
ming berust op ontwikkeling van ettercocci, chronische
abcesvorming moet toegeschreven worden aan de tu-
berkelbacillen, al is het zekere bewijs daarvoor nog
niet geleverd. —

Uit de resultaten van het onderzoek aangaande de
mikrokokken, die ettering in het algemeen en die welke
de Osteomyelitis veroorzaken, bleek het ook wel dui-
delijk, dat er geen werkelijk, kenmerkend verschil tus-
schen den staphylococcus pyog. aureus en den osteo-
myelitiscoccus bestaat.

Becker \') beschreef de culturen van dezen laatste
als kenmerkend door »die oranje Farbe, ein starken
»Geruch noch verdorbenen Sauerteig oder Kleister," ter-
wijl zij bij dieren subcutaan geïnjicieerd zonder gevolgen
bleven, doch na voorafgaande fractuur abcessen veroor-
zaakten, terwijl
Krause Rosenbach evenals reeds
vroeger
Pasteur *) hebben aangetoond, dat deze 2 soor-
ten van mikrokokken geheel identisch zijn.

Genoegzaam is door al deze onderzoekingen bewaar-
heid geworden, wat door
Rosenbach en Kocher en

Becker. »Die Entdeckung des die acute inf. Osteomyelitis erzeu-
genden Mikroorganismus."

Deutsche med. Wochenschrift, 1883, No. 46.

2) Krause. Fortschritte der Medicin 1884, No. 7 en No. 8.

Rosenbach. »Vorläufige Mittheilung über die die acute Osteomyeli-
tis beim Menschen erzeugenden Microörganismen."

Centr. Blatt f. Chirurgie, 1884, No. 2.

Pasteur. Bulletin de l\'académie de med. 1880, Serie 2. Tome 9, p. 435.

-ocr page 28-

46

anderen reeds vroeger was uitgesproken, n.1. dat etter,
uit acute abcessen althans, altijd micrococi bevat.

In den iongsten tijd is dit ook weder duidelijk be-
vestigd door
Passet \') en Garré

Passet heeft behalve den microccus pyogenes tenuis,
de 3 andere soorten door
Rosenbach aangegeven, ook
veelal gevonden, doch bovendien nog 4 andere soorten
en wel door hem genaamd, den
y)staphylococcus pyog.
citreus,"
alleen in kleur van den staph, pyog. aureus
en albus onderscheiden, den
»bacillus pyog. foetidus,"
kleine aan het einde afgeronde staafjes, meermalen 2
of meerdere aaneengeschakeld, waarbij ook sporen vor-
ming werd waargenomen; verder den
»staph, cereus
albus"
en »flavus", zoo genaamd door hem naar de
vorming van een wit of licht geel, mat, op stearine of
was-druppels gelijkend laagje aan de oppervlakte van
de gelatine.

Garré heeft zoo onlangs nog medegedeeld, dat hij
over het ontstaan van de Osteomyelitis acuta tot dezelfde
resultaten gekomen is als
Kocher, Bosenbach en Krause,
en dat hij in den etter uit kleinere etterhaarden als
panaritiën, furunkels en karbunkels, evengoed als in
pus uit grootere abcessen micrococci heeft kunnen aan-
toonen; het meest ook den staph, pyog. aureus en
albus.

Als een bijzonderheid, volgens velen zeker lofwaar-
dig, volgens anderen minstens onvoorzichtig, mag hierbij
vermeld worden, dat hij met die osteornyelitis-cocci voor
het eerst proeven op zich zelven genomen heeft, waarbij
hij niet alleen door inentingen in de huid, maar ook
door het inwrijven van de bacteriën op de ongedeerde
huid uitgebreide ettering kon teweeg brengen.

Passet, »lieber Mikro-organismen der eitrigen Zellgewebsentzündung
des Menschen." Fortschritte der Medicin, 1886, S. 33 en 68.

Garré. Zur Aetiologie acut eitriger Entzündungen. Fortschritte der
Medicin, 1885, No. 6.

-ocr page 29-

17

Duidelijk is het dus wel bewezen, dat de suppuraties,
die in het menschelijk organisme optreden althans in
de groote meerderheid der gevallen, afhankelijk zijn
van lagere organismen; dat waar etter aanwezig is,
daar ook mikroorganismen, van welke soort dan ook, aan
te toonen zijn: — omgekeerd dat daar, waar pyogene
mikrokokken zich in het lichaam kunnen ontwikkelen,
zij eenen geschikten bodem vinden, pus gevormd
wordt.

Iedereen, die zich eenigzins met bacteriologie bezig-
houdt, de mikrokokken bestudeert en er culturen van
maakt, kan zich van de waarheid dezer feiten overtui-
gen. Herhaaldelijk is het ook mij gelukt uit den etter
van abcessen of furunkels, die op de Chirurgische af-
deeling van ons nosocomium geopend werden, culturen
te verkrijgen. \')

Hierop verder door te gaan, zou mij te ver afleiden
van het onderwerp mijner dissertatie, n.l. de vraag of
deze lagere organismen de eenige oorzaak zijn van de
ettervorming.

\') Hiervoor mijn dank aan de Heeren Jonker en Rebel, die mij daartoe
in de gelegenheid hebben gesteld.

-ocr page 30-

hoofdsttjjk: i.

Door velen wordt beweerd, dat ook door niet-
georganiseerde stoffen, evengoed als door lagere organis-
men suppuratie opgewekt kan worden, dus dat etter
niet enkel en alleen door georganiseerde wezens ge-
vormd wordt.

De vraag, die ik me voorstel in mijne dissertatie te
beantwoorden is, of deze stoffen, als crotonolie, terpen-
tijnolie en petroleum, zooals verschillende waarnemers op-
geven, waanneer zij in aanraking komen met de weefsels,
ook dien vorm van ontsteking geven, waarbij ettervor-
ming optreedt, waarvan het exsudaat dezelfde corro-
deerende werking op de omringende weefsels uitoefent,
als de door mikrokokken veroorzaakte etter.

Voor deze meening pleit, zeer zeker, heel veel.

Vooral de proeven die hieromtrent genomen zijn,
hebben aanleiding gegeven, dat men in de laatste jaren
meer en meer is gaan overhellen tot de gedachte, dat
behalve aan mikrokokken ook aan sommige doode stof-
fen, de eigenschap van suppuratie te veroorzaken, moet
toegeschreven worden.

Zoo heeft Riedel\') inspuitingen met kwik gemaakt in
het kniegewricht bij konijnen en daarna steeds ettering
waargenomen.

pp-

Breedvoerig deelt Uskoff 2) zijne proeven mede in
Virchow\'s Archiv.

1) Zie Cohnheim. Vorlesungen über allgemeine Pathologie, 1882, S.312.
Uskoff. »Giebt es eine Eiterung unabhängig von niederen Organis-
men". Virchow\'s Archiv, Bd. LXXXVI S. 150.

-ocr page 31-

19

Deze maakte na voorafgaande desinfectie, onderhuid-
sche injecties met verschillende stoffen als gedestilleerd
water, melk, olijfolie, terpentijn, terpentijn vermengd
met olie of carbol en met etter. Na eenige dagen wer-
den de dieren gedood en de betrokken plaatsen op
etter en mikroorganismen onderzocht. Hij vond dan,
dat groote hoeveelheden water in eens ingespoten, ver-
scheuring van huidspiervezelen met daarop volgende
ontsteking en etterige veranderingen veroorzaakten,
doch mikrokokken werden door hem niet met zekerheid
geconstateerd; wel daarentegen vond hij deze na her-
haalde, kort op elkander volgende injecties.

Met melk kreeg hij ongeveer dezelfde resultaten, doch
daarbij duidelijk mikrokokken.

Olie in hoeveelheden van 15—20 gram ingespoten
gaf niets; grootere hoeveelheden gaven in 3 gevallen
ontsteking zonder mikrokokken, in 2 gevallen ettering
met duidelijke mikrokokken.

Terpentijn daarentegen veroorzaakte altijd necrose
met abcesvorming; doch het onderzoek op lagere or-
ganismen bleef negatief. Injecties met terpentijn plus
olie of carbol werden, op enkele uitzonderingen na, steeds
door suppuratie zonder mikroorganismen gevolgd.

De etter afkomstig uit de abcessen door terpentijn
veroorzaakt, dus bacteriën-vrije etter, (zooals
Uskoff
zegt), deed bij inspuiting in 5 gevallen ook een abces
vormen, waarvan de etter staafjesbacteriën hevatte, doch
welke niet infectieus bleek te zijn.

Uit deze proeven besluit Uskoff, dat de indifferente
vloeistoffen, water, enz. geen ontsteking veroorzakende
en ettervormende werking op de weefsels uitoefenen,
wanneer ze op bovengienoemde wijze geinjicieerd wor-
den; wel wanneer ze in zeer groote hoeveelheden of
met herhaalde kleinere massa\'s achtereen ingespoten
worden; vervolgens dat terpentijn steeds heftige ont-
steking en ettering teweeg brengt, doch zonder mikro-

-ocr page 32-

20

kokken. Hij schrijft die werking van indifferente stoffen
toe aan een sterke beleediging en verscheuring der
weefsels, doch de werking van die differente stoffen,
terpentijn, crotonolie enz. verklaart hij als een zuiver
chemische of chemisch-mechanische.

Op grond van deze proeven komt Uskoff tot de vol-
gende conclusie:

»Dagegen vermag auch eine intensiv wirkende
»chemische Ursache, zumal wenn eine mechanische Rei-
»zung damit verknüpft ist, ohne jede Mitwirkung nie-
»derer Organismen, durch sich allein die heftigste
»Eiterung hervorzurufen." —

Door Orthmann die er niet van overtuigd was, dat
Uskoff genoeg antiseptische voorzorgsmaatregelen ge-
nomen had, zijn deze proeven herhaald. Hij desinfec-
teerde de huid veel meer, verhitte de te injicieeren
stoffen tot minstens 115" om zoo alle binnenkomen van
lagere organismen te verhoeden. Zoodoende kwam hij
tot eenigzins andere resultaten.

Hij vond n.1., dat bij injecties van indifferente stoffen
nooit suppuratie optrad. Deze zag hij alleen na terpentijn-
inspuiting, waarbij hij in 2 gevallen geen mikrokokken
vond; in het derde geval vond hij bacteriën, waarvan
hij echter zegt, dat deze niet samenhangen met de
ettervormende oorzaak.

Ook kwikinjecties gaven bij hem ettering zonder
mikro organismen.

Andere proeven zijn medegedeeld door Councilman 2).

Deze injicieerde de stoffen niet, maar bracht glazen
buisjes gevuld met crotonolie en één als controle-proef
met 1% keukenzoutsolutie, onder de huid.

Deze buisjes werden vooraf goed verhit en nadat de won-
den geheel genezen waren, onder de huid stuk gedrukt.

\') Orthmann. »Ueber die Ursache der Eiterbildung". Virchow\'s Archiv
Bd. XC. S. 549.

Councilman. »Zur Aetiologie der Eiterung". Virchow\'s .Archiv,
Bd. XCII S. 217.

-ocr page 33-

Daarop\' volgde steeds ettering bij de crotonolie, maar
niet bij de zoutsolutie. Het onderzoek op mikrokokken
bleef ook steeds negatief. (Hij verklaart daarbij intus-
schen, dat dit onderzoek aan vele bezwaren onderhe1-
vig was).

Uit deze proeven concludeert Councilman :

»Dass zur Erzeugung einer eitrigen Entzündung es
y)der Gegenwart und Thätigkeit von Mikroorganismen
y)nicht nothwendig bedarf." —

Voor velen waren, deze proeven een bevestiging van
hun meening, dat ook door andere stoffen als mi-
kroörganismen ettering in het leven kan geroepen
worden.

Reeds vroeger had Lister \') zich ten sterkste gekant
tegen de opvatting »that all inflammation is caused by
»microorganisms and that suppuration, whether acute
»or chronic, is always due to similar agencies." Hij
sluit zich geheel aan bij de resultaten, die zijn assistent
Cheyne gepubliceerd heeft, als deze. op grond van
zijne proeven zegt: »that the micrococci are, so to
»speak, a mere accident of these acute abscesses, and
»that their introduction depends upon the systeem being
»disordered," en verder: »that when an inflammatory
»attack is sufficiently severe to produce serious febrile
»disturbance, these micrococci get in and finding in
»the pus of abscess a congenial soil, develop in it in
»abundance."

Eveneens zegt Cohnheim, wellicht op grond van de
proeven van
Councilman: »dass das Vermögen Eiterung
»zu erregen,
ausschliesslich an organisirte Infections-
»stoffe gebunden ist, möchte ich z. Z. nicht unterschrei-

Lister. »An address on the relation of micro-organisms to inflam-
mation." Lancet 1881, 22th Oct.

Cheyne. Transactions of the Path. Soc. of London. Vol XXX, pg. 557.
Cohnhein-i. .»Vorlesungen über allgemeine Pathologie." 1882, S.312.

-ocr page 34-

22

»ben; denn durch Einspritzung von Terpentin, Petro-
»leura und besonders Crotonöl in das Unterhautzellge-
»webe eines Hundes gelingt es mit absoluter Sicherkeit
»eine eitrige Phlegmone zu erzeugen, ohne dass ich
»bisher den Beweis als geführt anerkennen könnte, dass
»auch in allen diesen Fällen niedere Organismen den
»Zutritt in den Körper gefunden haben."

Ook Ogston beweert geenszins, dat levende organis-
men uitsluitend de oorzaak van de ettervorming zijn.
In the Journal of Anat. and Phys., bl. 521 zegt hij:
»Some irritants, such as crotonoil and tartar emetic
»are universally known to produce pustules, i. e. sup-
»puration."

Maar hij acht de beteekenis van deze stoffen niet
groot. De proeven van
Uskoff critiseerende, zegt hij:
»But subcutaneous injection is an artifice and artifice
»has nothing to do with the action of nature \'s law
»in producing acute inflammations; so that, seeing that
»terpentine does not circulate in our bodies in quanti-
»ties of upwards an ounce, I hold it is, for all that
\'»Uskoffs first and second sets af experiments, have
»shown, rational and correct still to say that micro-
»cocci are the producers of acute inflammation and
»abscess in man;" en verder dat de laatste proeven
van
Uskoff noch positief, noch negatief iets bewezen
hebben, omtrent de beteekenis, die aan de mikrokok-
ken gehecht moet worden bij de ettervorming.

De proeven van Uskoff, als ook van OHhmann en
Councilman weerden door Straus \') bestreden. Deze
heeft zijne proeven veel omslachtiger ingericht, om te
zorgen dat er met de injectiestoffen geen lagere orga-
nismen konden medegevoerd worden.

De huid werd vooraf verbrand met den thermocau-
tère van Paquelin; de te injicieeren stoffen gebracht

-ocr page 35-

in een buis, welke aan haar eene uiteinde tot een fijne
punt was uitgetrokken en aan haar andere uiteinde
met een wattenprop van de lucht afgesloten was.

Nadat buis en stoffen in een verwarmingsoven van
Pasteur verhit waren, werd de buis onder de verbrande
huid gebracht en de inhoud er voorzichtig uitgeblazen;
de wond vervolgens weder met den thermocautère dicht-
gebrand en het dier verder gedurende eenige dagen
aan zijn lot overgelaten.

Wilde hij een vast lichaam inbrengen, dan gebruikte
hij daarvoor een vooraf uitgegloeide troicart, waarvan
de canule als geleidingsweg voor de lichamen dienst
moest doen.

46 proeven heeft hij op deze wijze verricht en zoo
terpentijn, een mengsel van crotonolie en amandelolie,
gekookt water, kwik, stukjes kurk, vlier en linnen onder
de huid gebracht.

Van de 18 terpentijninjecties veroorzaakten er slechts
5 een etterige ontsteking, waarbij een gele, consis-
tente, naar terpentijn riekende ettermassa gevormd
w-erd; daarin waren verschillende mikrokokken te vin-
den. Hij heeft hiermede zelfs culturen in gekookte
bouillon verkregen.

Dit optreden van suppuratie is volgens Straiis een
gevolg van onzuiver werken, daar de andere 13 gevallen
zonder eenig spoor van ettervorming verliepen.

Werden deze dieren na verloop van eenige dagen
gedood, dan vond hij op de plaats van injectie een
w^einig troebel vocht, kleine terpentijndruppels en tal-
rijke leucocyten er in aanwezig, zelfs waren in het
protoplasma der cellen kleinere terpentijndruppels te zien.

In vele gevallen kwam het tot totale resorptie.

Bij 4 van de 5 -injecties met crotonolie kon hij ook
geen .suppuratie waarnemen, alleen eene infiltratie van
het omringende weefsel met glinsterende druppels.

Microscopisch deed zich deze vloeistof voor als eene

-ocr page 36-

24

emulsie van olie en leucocyten. In één geval slechts
vond hij suppuratie, waarin door kleuring met rnethy-
leenblauw duidelijke mikrokokken en enkele bacillen
waren aan te toonen.

2 subcutane injecties met kwikzilver ± 10 gram, ble-
ven ook zonder etteringsverschijnselen.

Vaste stoffen, goed gedesinfecteerd, brachten ook geen
ettering te weeg; alleen wat ontstekingsverschijnselen;
in de groote vliercellen vond hij hier en daar mooie
leucocyten en wel in des te grooter aantal, hoe dichter
hij bij de peripherie van het onder de huid gebrachte
stukje vlierpit bleef. Meestal werd deze ontsteking door
vorming van een bindweefselkapsel om die vreemde
lichamen gevolgd.

Uit dit alles komt Straus tot geheel andere conclu-
sies als de 3 bovengenoemde waarnemers, als hij zegt:
»Qwe les substances considérées comme irritantes, telles que
l\'essence de théréhinthine, Vhuile de croton, etc., ne suffisent
»pas, à elles seules, pour provoquer la suppuration. Ces corjjs
y>peuvent être phlogogenes mais non pyogenes: pour qu\'il y
y>ait suppuration vraie, il faut l\'intervention d\'organismes
■»inférieures,"

In den allerlaatsten tijd zijn nog twee onderzoekin-
gen over dit onderwerp gepubliceerd, een van
Scheuerten^),
en een van Passet 2).

Scheuerlen merkt op dat niet alleen de proeven van
Uskoff en van Orthmann, maar ook die van Council-
man
niet nauwkeurig genoeg genomen zijn. De laatste
brak, naar zijn meening, de onder de huid gebrachte
buisjes te vroeg, op een tijdstip, meest van drie dagen
waarop men er nog niet zeker van kon zijn, dat het
wondkanaal volkomen gesloten was.

Hij bracht bij konijnen capillaii\'e buisjes, zooals die
voor het bewaren van koepokstof gebruikt worden, met

\') Scheuerlen. Langenbeck\'s Archiv. f. klin. Chirurgie. Bd. XXXIL S. 500.

2) Passet. »Untersuchungen über die Aetiologie des eitiigen Phleg-
monen des Menscbeft." Berlin 4885. S, 87.

-ocr page 37-

25

zeer verschillende stoffen gevuld, door middel van een
holle naald, met de nauwkeurigste antiseptische voor-
zorgsmaatregelen, onder de huid. De steekopening in de
huid werd dan met een dikke laag jodoform-collodium
gesloten. Tusschen acht en veertien dagen na deze
operatie werd het buisje aan stukken gedrukt, zoodat
de daarin aanwezige vloeistof zich in het onderhuidsbind-
w^eefsel uitstortte. Vier tot acht dagen daarna werden
de dieren gedood, en werd het weefsel in den omtrek
van het gebroken buisje onderzocht. Op deze wijze werden
in 32 proeven 14 verschillende stoffen: ol. cantharidum,
ol. caryophyllorum, ol. macidis, ol. sabinae, ol. there-
binthinae, ol. crotonis, ol. sinapis, ol. cajeputi, ol. juni-
peri, Tartarus stibiatus (1 : 3 Aq. dest.), Inf rad.
ipecac. (1:10), Decoct. fruct. caps. (1 :10), Acid. form.,
en Aq. destell. onder de huid gebracht, en slechts in
één geval werd een etterig exsudaat waargenomen,
namelijk na het inbrengen van crotonolie. Maar in dit
geval zette de etter in den omtrek van het gebroken
glas, zich in een langen, dunnen streng door het steek-
kanaal tot aan de steekopening in de huid voort.
Daar lag dus het vermoeden voor de hand, dat de
bij de operatie gemaakte wond niet volkomen genezen
was, en den toegang voor infecteerende organismen
van buiten af open had gelaten.

Scheuerlen komt dus tot dezelfde conclusies als Straus
wiens in de Fransche taal gepubliceerd onderzoek, hem
onbekend gebleven schijnt te zijn, dat al die proeven,
waarin door de genoemde agentiën ettering opgemerkt
werd, anders verklaard moeten worden als door de be-
schrijvers er van geschied is, namelijk door een gelijk-
tijdig of spoedig gevolgd indringen van bacteriën.

Passet bracht eveneens gesloten glaasjes met croton-
olie en terpentijnolie onder de huid. Hij opende de huid
door eene kleine insnijding te maken. Na het inbren-
gen van de glaasjes werd de huidwond met een cat-

-ocr page 38-

26

gutdraad gesloten en met jodoform-collodium bedekt.
Acht ä veertien dagen later werden de glaasjes in stuk-
ken gedrukt, en i—3 weken daarna werd het weefsel
in den omtrek van het gebroken glas onderzocht. Bij
9 konijnen, waarbij op deze wijze crotonolie onder de
huid gebracht was, ontstond etter, terwijl van 7 met
terpentijn behandelde konijnen, 6 eveneens ettering
vertoonden.

Aan het steriliseeren van de in te brengen stoffen
besteedde
Passet bijzondere zorg. De etter, onder den
invloed van crotonolie en terpentijn ontstaan, vertoonde
geen infectieuse eigenschappen, en deed, op voedings-
gelatine, op bloedserum en op aardappelschijfjes inge-
ënt, geen bacteriënculturen ontstaan.

Olijfolie, geconcentreerde keukenzoutsoluties, glas-
splinters veroorzaakten, onder de huid gebracht, wel
ontsteking, maar geen ettering.

Zoo komt Passset \') tot de conclusie:

»Die schon bekannte Thatsache, dass Eiterung ausser durch
■»Mikroorganismen auch durch chemisch irriterende Substan-
y>zen verursacht voerden kann, wurde auch durch vorste-
■shende Versuche bestätigt\'\'\' —

Men ziet dus, dat de strijd nog geenszins beslist is.
Wel is men het er algemeen over eens, dat de etter-
vorming in het menschelijke lichaam optredende ge-
woonlijk berust op infectie, hetzij van buiten, hetzij
van uit het lichaam — maar over de vraag of ook
ettering kunstmatig door andere, niet georganiseerde
stoffen kan te weeg gebracht worden nog geenszins.

In het volgende hoofdstuk wil ik de proeven, die ik
hieromtrent genomen heb, mededeelen en daaruit eene
conclusie trekken.

\') Passet schijnt geen kennis genomen le hebben van de proeven
van
Straus, noch die vat) tjcheuerlen gelezen te hebben,

-ocr page 39-

27

Hierbij is het mij een aangename plicht, mijnen
hooggeachten leermeester en promotor,
Professor Pe-
kelharing
mijnen oprechten dank te betuigen voor de
hulp, de raadgevingen en den steun, mij zoo bereid-
willig verleend bij het nemen mijner proeven en bij
het beoordeelen der verkregen resultaten. —

-ocr page 40-

HOOFÜSTUK II

Eigen onderzoek.

De gewone wijze volgende, waarop deze proefnemin-
gen tot nog toe meestal verricht werden, ben ik ook
begonnen, de stoffen waarvan ik de werking wenschte
te leeren kennen, subcutaan te injïcieeren.

Ik gebruikte voor mijn proeven heel of halfvolwas-
sen konijnen. De huid werd zijdelings van de ruggegraat
voor een gedeelte zoo goed mogelijk van het haar ont-
daan en met een sublimaatoplossing ter sterkte van
0.1% gereinigd.

De inspuiting geschiedde met een spuitje van Pravaz
ongeveer 1 cub. Cm. inhoudende, dat vooraf gedurende
2 uur ongeveer in B\'/o caibol of m 0.1% sublimaatop-
lossing had gelegen.

Na de inspuiting werd de huid in den omtrek van
de steekopening met sublimaatoplossing ingewreven.
De te injïcieeren stoßen werden vooraf gesteriliseerd,
door ze óf te koken, of bloot te stellen aan een
temperatuur van 120—130 graden Celsius.

Verder werden de handen vooraf met sublimaat ge-
wasschen en zooveel mogelijk alle antiseptische voor-
zorgsmaatregelen gedurende de proef genomen, om het
binnendringen van bacteriën te voorkomen. Zes konijnen
heb ik zoo op deze wijze blootgesteld aan de inwerking
van dQ volgende stoßen,

-ocr page 41-

29

Proef L 24. 2. 85,

Een konijn wordt rechts ingespoten met een emul-
sie van terpentijnolie en l
°/o carbol, en wel in de ver-
houding van 1—9, dus ongeveer
0,100 gram terpentijnolie,

Links met dezelfde hoeveelheid gedestilleerd water.

Gedurende de eerste twee dagen was er rechts eenige
zwelling waar te nemen, links niets; deze zwelling
bleek den Si^en dag wat vaster geworden te zijn, ge-
paard gaande met eenige roodheid van de huid. Den
4den dag wordt de huid op de beide betrokken plaatsen
met een voorafuitgegloeid mes ingesneden. Hierbij vond
ik, dat er rechts geen spoor van ettering, maar alleen
wat granulatieweefsel te vinden was. Microscopisch kon
ik daarin geen bacteriën aantoonen; vleeschwater-pep-
ton-agar-agar met uit het granulatieweefsel geperste
stof ingeënt, bleef steriel.

Links was in het geheel niets abnormaals te zien,
het water was totaal geresorbeerd, zonder een merkbaar
spoor van ontsteking opgewekt te hebben.

Proef 11. 28. 2. 85.

Een konijn wordt rechts met dezelfde terpetijne-
mulsie als bij proef I ingespoten;
links met een
emulsie van gelijke deelen terpentijnolie en 1% carbol;
hier dus ongeveer
0.500 gram terpentijnolie.

Beiderzijds was hier gedurende de eerste 3 dagen
een lichte infiltratie te voelen, doch rechts of links
zonder merkbaar onderscheid. Den dag was de
zwelling rechts zoo goed als verdwenen, en deze links
wat minder geworden. Van den 6<3en dag af, werden
echter deze geïnfiltreerde plekken wat harder op het
aanvoelen, de zwellingen werden meer en meer om-
schreven, grooter en vaster. 14 dagen na de injectie

-ocr page 42-

30

werd het dier gedood en de huid op de gezwollen,
harde plaatsen weder als te voren ingesneden.

Zoowel rechts als links vond ik hier eene ingedikte,
kaasachtige stof, waarin microscopisch vele leucocyten
en terpentijnoliedroppeltjes, hier en daar fibrinedraden,
twijfelachtig mikrokokken, doch geen bacillen te vinden
waren. Culturen van deze massa op agar-agar gaven
een negatief resultaat.

Proef III. 2. 3. 85.

Rechts geschiedde eene inspuiting van één gram
zuivere terpentijnolie,
links van dezelfde hoeveelheid
van de 50%
terpetijnolieemulsie als in proef II.

Ook hier als boven gedurende de eerstvolgende dagen
verhoogde temperatuur van de huid en eenige infil-
tratie die allengs wat afnam, zoozelfs dat het den S\'^en^
eden en 7den dag twijfelachtig was, of er al dan nog
zwelling bestond. Daarna kwamen er zwellingen meer
naar de buikvlakte toe, die allengs in grootte toena-
men, vaster en harder werden en omschreven bleven.

Na verloop van zes maanden was de zwelling aan de
linkerzijde geheel verdwenen. Rechts was nog een harde
knobbel te voelen, ter grootte van een duivenei, die bij
insnijding bleek te bestaan uit een kaasachtige massa
door een stevige bindweefselkapsel omgeven.

Proef IV. 6. 3. 85.

Een konijn wordt rechts en links ingespoten met een
mengsel van 1 dl. crotonolie en 9 dln. olijfolie, dus
beiderzijds
O4OO gram crotonolie.

Hier was de loop gelijk aan dien in vorige proeven.
Na een dag of tien waren er weder zwellingen, ook

wm

-ocr page 43-

31

wat naar de büikvlakte toe, te voelen, die meer en
meer tot harde knobbels werden. 13 dagen na de in-
jectie werd hier een insnijding gemaakt en werd er
weder aan beide zijden eene kaasachtige, ingedikte
massa gevonden, waarin geen bacteriën, noch micros-
copisch noch door middel van culturen waren aan te
toonen.

Proef V. 11. 3. 85.

Een konijn wordt alleen rechts met een mengsel van
gelijke deelen crotonolie en olijfolie ingespoten, dus
hier
0.500 gr. crotonolie.

De eerste twee dagen was er niets aan het dier te
bemerken; den morgen van den dag vond ik het
echter stervende, \'s middags overleed het.

Bij de autopsie, die ik binnen één uur na den dood
verrichtte, vond ik op de plaats van injectie niets bij-
zonders, lager meer naar de buikvlakte toe uitgebreid,
hier en daar haemorrhagisch oedeem van de huid en
van het onderhuids-bindweefsel. De infiltratie en de
roodheid zetten zich dwars door den buikwand, tot
in het peritoneum voort. De darmen waren rechts onder
elkander en met den buikwand verkleefd. Ook de rech-
ter nier was sterk hyperaemisch en gezwollen. In de
buikholte bevond zich helder, sereus vocht. Links lagen
de darmen vrij. De linker nier had een geheel normaal
.voorkomen. Nergens was een spoor van ettering te
bespeuren, trots de heftige ontsteking door de 0.500 gr.
crotonoüe opgewekt, welke zich tot in de buikholte
had voortgezet en zoo den dood veroorzaakt had.

Proef VL 16. 3. 85.

Ter controle van de bovengenoemde injecties wordt
een konijn links met eene \'/2 %
keukenzoutsolutie inge-

-ocr page 44-

32

spoten; rechts met dezelfde hoeveelheid, maar deze ver-
mengd met een zuivere, op vleesch-pepton-agar-agar
gekweekte cultuur van
staphylococcus pyogenes aureus.

Links gaf het keukenzout in het geheel geen ver-
schijnselen.

Rechts vormde er zich een abces, de huid was eerst
wat rood en warm, den S^en dag was er zwelling en
reeds fluctuatie. Den 4\'^en dag was het dier overleden.

De sectie, spoedig daarop verricht, toonde aan, dat
er rechts op de plaats van injectie een abces, met een
dun vloeibaren, lichtgeel gekleurden inhoud gevormd was.
In dit geval was er dus binnen 4 dagen door de mikro-
kokken ettering ontstaan.

Deze wijze van proefneming heb ik echter niet voort-
gezet. Uit de verkregen resultaten meende ik geene
conclusies te kunnen trekken. Moeielijk was het toch,
door deze proeven uit te maken of de gebruikte stof-
fen al dan niet een ettervormende ontsteking ver-
oorzaken.

In twee gevallen (proef I en V) was er geen spoor
van etter te virbden, in drie gevallen (proef II, III en
IV) was er een kaasachtige stof gevormd, zooals die,
bij konijnen gewoonlijk uit etter ontstaat. Nu te con-
cludeeren, dat door dezelfde oorzaak soms wel, soms
geen etter gevormd wordt, scheen me ongerijmd toe.

Bovendien trok het de aandacht, dat in die gevallen
waarin na eenigen tijd ingedikte etter gevonden werd,
de zwelling, die terstond na de inspuiting begonnen
was, eerst was afgenomen om pas later omstreeks van
den zesden dag af, weer toe te nemen.

Was wellicht het exsudaat onder den invloed der
terpentijnolie of crotonolie ontstaan, eerst later, door
bijkomende infectie, purulent geworden?

-ocr page 45-

33

Zoodra deze vraag zich opdrong, deed zich het be-
zwaar gevoelen, dat bij ontstekingsprocessen onder de
huid, de eigenschappen van het exsudaat alleen na het
maken van een insnijding, waardoor tevens de proef
afgebroken wordt, goed te beoordeelen zijn. —■

Ik besloot daarom de proeven anders in te richten,
en de stoffen, waarvan ik wilde nagaan of zij ettering
kunnen veroorzaken, in plaats van onder de huid, in
het vervolg in de voorste oogkamer te brengen, om
zoo in staat te zijn van dag tot dag de gevolgen van
de inspuitingen nauwkeurig waar te nemen.

Inderdaad verkreeg ik ook resultaten die aan duide-
lijkheid niets te wenschen overlieten.

Als proefdieren werden altijd konijnen gebruikt.

Aan den bovenrand van de cornea werd een zeer
fijne canule, die te voren een paar uren lang in eene
5 % oplossing van carbolzuur en water gelegen had,
in de voorste oogkamer gestoken, waarna het water-
achtig vocht voor een gedeelte naar buiten afvloeide.
Nu w^erd een spuitje, dat eveneens een paar urenlang
in de carboloplossing had gelegen, met de te injicieeren
vloeistof gevuld, en aan de canule bevestigd. Het viel
dan, wegens de geringe spanning in de voorste oog-
kamer, gemakkelijk een of twee druppels van de vloei-
stof in te spuiten.

In de eerste proeven reinigde ik daarna het oog
met sublimaat- of carbolzuuroplossing. Maar aangezien
dientengevolge licht eene diffuse troebeling van de cornea
ontstaat, waardoor de waarneming belemmerd wordt, liet
ik die reiniging spoedig na en zonder eenig slecht gevolg.

Als injectie vloeistoffen werden gebruikt: terpentijn-
olie, met gelijke deelen olijfolie vermengde crotonolie
en petroleum.

Vóór de inspuiting werden deze stoffen, minstens
een uur lang, in van deksels voorziene glaasjes, tot op
115» C. verhit.

3

-ocr page 46-

34

Inspuitingen van crotonolie werden verricht bij 7
konijnen, en wel bij 5 daarvan in beide oogen tegelijk,
bij 2 in slechts één oog.

Inspuitingen van terpentijnolie bij 9 konijnen; bij 7
in beide oogen tegelijk, bij 2 in één oog;

Inspuitingen van petroleum bij 5 konijnen, telkens in
beide oogen tegelijk.

De gevolgen kwamen, op één uitzondering na, op
hetzelfde neer. In één geval namelijk ontstond na de
inspuiting van terpentijn in beide oogen etter; in aide
andere 20 gevallen vormde zich in de voorste oog-
kamer een fibrineus exsudaat, dat na korteren of län-
geren tijd, allengs weer geresorbeerd werd. De loop
van het ontstekingsproces was zoo regelmatig bij de
verschillende dieren dezelfde, dat het niet noodig is,
al de verschillende preeven ieder afzonderlijk te be-
schrijven. Alleen was er een klein onderscheid tus-
schen de verschijnselen na inspuiting van croton- en
terpentijnolie, en die na injectie van petroleum.

Na inspuiting van croton- of terpentijnolie was de
gang van zaken de volgende:

Terstond na de injectie vertoonde zich de olie als
een heldere gele druppel tusschen iris en cornea, en
wel altijd, tengevolge van het geringe soortelijke ge-
wicht der vloeistof, in het bovenste gedeelte van de
voorste oogkamer.

Binnen 24 uur ontwikkelde zich een ontsteking van
de iris — vooral bij albino\'s kwam de roode kleur van
de geheele iris duidelijk uit — en vormde zich een wit
exsudaat in den onmiddelijken omtrek van de olie.

Dit exsudaat nam van dag tot dag, gewoonlijk on-
geveer een week lang, in hoeveelheid toe, zoodat het
de olie weldra geheel en al omhulde. Hoogstens waren
er na eenige dagen nog enkele gele puntjes te midden
van het witte exsudaat te zien.

In verreweg de meeste gevallen was het al op den

-ocr page 47-

35

eersten blik duidelijk, dat dit exsudaat geen etter zijn
kon. Het bevond zich namelijk in het bovenste gedeelte
van de oogkamer, terwijl het onderste gedeelte volko-
men helder bleef. Dit is alleen mogelijk bij een vast,
fibrineus exsudaat, niet bij etter, die in het waterachtig
vocht zinkt en hypopyon doet ontstaan.

Alleen wanneer de hoeveelheid ingespoten olie wat
groot was, verspreidde het exsudaat zich ook over het
onderste gedeelte van de voorste oogkamer, waardoor
het soms bij het ongeopende oog niet met zekerheid
kon worden uitgemaakt, of er zich al dan niet etter in
bevond. —

In de tweede week begon het exsudaat allengs een
gele kleur aan te nemen, en begon de cornea ongeveer
ter hoogte van het midden van het exsudaat troebel
te worden en uit te puilen.

Ook ontwikkelden zich bloedvaten van uit de con-
juctiva in de cornea, die naar de uitpuilende plek con-^
vergeerden. Uit den aard der zaak was die uitpuiling
sterker, naarmate de ophooping van exsudaat grooter
w^as.

Bij een klein exsudaat ontbrak zij soms geheel en al.

Langzamerhand ging nu de genezing voort, totdat
na een of meer maanden het exsudaat geheel geresor-
beerd was, en het oog nog slechts een leucoma, soms
niet meer dan èen macula corneae, onregelmatige krom-
ming van de cornea, vergroeiingen van de iris met de
cornea, onregelmatigheid van de pupil, en in enkele
gevallen eenige verduistering van de lens vertoonde.

Daar waar het exsudaat gedurende den geheelen loop
der ontsteking tot het bovenste gedeelte van de voorste
oogkamer beperkt bleef, kon er natuurlijk van ettering
geen sprake zijn. Maar in vijf gevallen, nam het ook
het onderste gedeelte van de voorste oogkamer in. In
vier daarvan was in beide oogen terpentijn, in het
vijfde in beide oogen crotonolie ingespoten, terwijl in

-ocr page 48-

36

al die gevallen beide oogen ongeveer even hevig waren
aangedaan.

Ter wille van nader onderzoek werden nu de dieren
gedood, een 5, een 24, een 27, een 57 en een 58 dagen
na de inspuiting. Nadat met een uitgegloeid pincet
haren en andere onzuiverheden van de cornea verwij-
derd waren, werden de oogen met een pas uitgegloeid
mes geopend. Telkens liet het exsudaat zich als een
taaie, samenhangende massa uit de oogkamer verwij-
deren. Iets daarvan werd met een pas uitgegloeide
platinanaald op een gesteriliseerden voedingsbodem van
vleeschw^aler-pepton-agar-agar gebracht, het overige
werd met het mikroskoop onderzocht.

Zoo bleken de exsudaten telkens te bestaan uit fibri-
nedraden, meer of min veranderde leucocyten, vetdrup-
peltjes, en in het geval dat 5 dagen na de inspuiting-
onderzocht werd, bovendien uit, door den reuk duidelijk
te herkennen terpentijndruppels.

Bacteriën werden er niet alleen met het zorgvuldigst
mikroskopisch onderzoek nooit in gevonden, maar ont-
wikkelden zich evenmin in de met het exsudaat inge-
ente, op lichaamstemperatuur verwarmde cultuurbuisjes.

Tweemalen werd, als het eene oog op deze wijze
behandeld was, het andere oog ongeopend in bichro-
mas ammoniae en daarna in alcohol gehard, in cel-
loïdine ingesloten en op doorsneden onderzocht.

Het exsudaat in de voorste oogkamer bleek dan te
bestaan uit fibrine en uit leucocyten, die voor een groot
deel de duidelijke teekenen van coagulatienecrose ver-
toonden, terwijl iris en cornea met kleine ronde cellen
waren geïnfilreerd; van destructie van weefsel was ner-
gens een spoor te zien. Alleen waren de endothelium-
cellen van de membrana Descemeti, daar waar het
exsudaat met de cornea in aanraking was, verdwenen.

Ook in deze, aanvankelijk twijfelachtige gevallen waar
bij nader onderzoek het exsudaat niet vloeibaar bleek

-ocr page 49-

37

te zijn, en rijk aan fibrine, en waar van corrosie van
het weefsel geen spoor was waar te nemen, kon dus
geen sprake zijn van ettering.

Slechts in één geval was het resultaat anders.

Bij een halfvolwassen konijn Averd in beide oogen
terpentijnolie ingespoten; evenals bij de andere proeven.

De eerste twee dagen was de loop van zaken als in
de andere gevallen. Er vormde zich een wit exsudaat
in het bovenste deel der voorste oogkamer. Maar op
den derden dag was plotseling de vaatinjectie van de
iris in beide oogen sterk toegenomen, terwijl zich in
het onderste gedeelte van de voorste oogkamer een
witte streep vertoonde.

Van dag tot dag nam nu het hypopyon, vooral in
het rechter oog, sterk toe. Den negenden dag na de
injectie werd het dier gedood, en het rechter oog met
een pas uitgegloeid mes geopend. Nu werd uit de oog-
kamer een vloeibaar, geel exsudaat verkregen, waarin
met behulp van de kleuringsraethode van
Gram mi-
krokokkenkoloniën konden worden aangetoond.

In reageerbuisjes met vleeschwater-pepton-agar-agar,
die met het exsudaat werden geënt, ontwikkelden zich
zuivere culturen van staphylococcus pyogenes albus.

Terwijl nu na inspuiting van terpentijn of crotonolie
het exsudaat geheel tot het bovenste gedeelte der
voorste oogkamer beperkt bleef, wanneer de hoeveelheid
ingespoten stof maar klein genoeg genomen was, werd
na het inspuiten van petroleum telkens het exsudaat
meer verbreid gevonden. Wel bevond zich de grootste
hoeveelheid altijd boven in het oog, maar daarnaast
vormden zich dikwijls witte vlokjes aan den rand van
de pupil, en meestal was ook in het onderste gedeelte
van de oogkamer een laagje exsudaat waar te nemen,
dat echter van een waai\' hypopyon zich daardoor onder-
scheidde dat het op zijn plaats bleef, ook bij veran-
derden stand van den kop van het proefdier.

-ocr page 50-

38

De oorzaak van dit verschijnsel zal wel hierin gele-
gen zijn, dat petroleum een mengsel is van koolwater-
stoffen van verschillend soortgelijk gewicht, zoodat de
vloeistof, met het waterachtig vocht gemengd, zich
daarin meer kan verdeelen, dan terpentijn- of croton-
olie, die altijd de hoogst gelegen plaats innemen. En
waar de olie zich bevindt, daar vormt zich exsudaat.

Deze opvatting van het verschijnsel werd gesteund
door den uitslag van een eenigszins gewijzigde proef-
neming. Om namelijk de verdeeling van de olie in het
waterachtig vocht te beletten, werden in 5% carbolzuur
uitgekookte en daarna met op 415° C. verhitte olie,
gedrenkte stukjes zijden draad door een kleine, met een
goed gedesinfecteerde lans gemaakte corneawond, in
de voorste oogkamer gebracht.

Op deze wijze werd op denzelfden dag bij één konijn
een draadje met crotonolie gedrenkt in het oog gescho-
ven, bij een ander een draadje met terpentijnolie, en
bij een derde konijn een draadje met petroleum.

In alle drie de gevallen was het resultaat volmaakt
hetzelfde. In ieder der drie zoo behandelde oogen vormde
zich een exsudaat dat tot den onmiddelijken omtrek
van het draadje beperkt bleef, en geen spoor van vloei-
baarheid vertoonde.

Bovendien wijst de verdere loop van het ontstekings-
proces bij de konijnen, waarbij petroleum was inge-
spoten geenszins op ettering. Ook bij deze dieren toch
werd het exsudaat allengs geresorbeerd, terwijl alleen
synechiën en hoornvliestroebelingen als gevolgen van
de ontsteking bleven bestaan.

Geheel anders vertoont zich het ziekteproces van het
oog wanneer door pyogene lagere organismen werkelijk
ettering in de voorste oogkamer wordt opgewekt.

Niet zonder eenige verwondering zag ik intusschen,
dat het niet onder alle omstandigheden voldoende is
zulke lagere organismen in het oog te brengen om

-ocr page 51-

39

ettering te verkrijgen. Herhaaldelijk heb ik op vleesch-
water-pepton-agar-agar zuiver gekweekte massa\'s van
staphylococcus pyogenes aureus en albus in indifferente
keukenzoutoplossing verdeeld, bij konijnen in de
voorste oogkamer ingespoten.

Hoogstens zag ik dan in de eerstvolgende dagen
eenige roodheid van de iris en eenige witte vlokjes in
de voorste oogkamer, vooral aan den pupilrand, maar
na eenige dagen waren de oogen telkens weer volko-
men normaal.

Het waarschijnlijkst kwam het mij voor dat, tenge-
volge van den samenhang der voorste pogkamer met
ruime lymphbanen en den door de operatie nog ver-
sterkten vochtstroom, de schadelijke mikroörganismen
te spoedig uit het oog werden weggevoerd om ettering
te kunnen verwekken.

Ik bracht daarom de schizomyceten op eene andere
wijze in het oog, zoodat zij niet zoo snel daaruit weg-
gespoeld konden worden.

Kleine stukjes zijden draad werden in water uit-
gekookt en op een gesteriliseerden voedingsbodem van
V. p. a. a. met een zuivere cultuur van staphylococcus,
hetzij aureus, hetzij albus, ingeënt en een paar dagen
op 37"C. verwarmd. Na een paar dagen werd een
draadje, nu, zooals ik vertrouwen mocht, geheel met
mikrokokken geïmpregneerd, van de cultuur weggenomen,
en bij twee konijnen in de, voorste oogkamers gebracht.

Nu was reeds den volgenden dag hypopyon te con-
stateeren, en weldra ging het oog aan purulente pan-
ophthalmie te gronde. Bij beide soorten van staphylo-
coccus was het resultaat volmaakt hetzelfde.

Ik meen derhalve uit mijne proeven te mogen aflei-
den:
dat crotonolie, terpentijnolie en petroleum wel in
staat zijn eene heftige ontsteking op te tueklcen, maar
niet om ettering te veroorzaken.

-ocr page 52-

40

Bij 21 konijnen werden deze stoffen in de voorste
oogkamer ingespoten, en wel bij 18 daarvan in beide
oogen. Bovendien werden bij 3 konijnen draadjes met
crotonolie, terpentijnolie of petroleum gedrenkt in de
voorste oogkamer gebracht en van deze 24 proef-
dieren vertoonde er slechts één ettering, en daar
konden in den etter mikrokokken met het microscoop
aangetoond worden, terwijl er zich in met dezen etter
ingeënte cultuurbuisjes staphylococcus pyogenes albus
ontwikkelde.

De bron van de infectie w^äs in dit geval ook niet
ver te zoeken.

Onmiddelijk voor dat hier namelijk de inspuiting
met terpentijnolie plaats had, waren bij een ander ko-
nijn de draadjes met den staph, pyogenes albus in
beide oogen ingebracht. Blijkbaar was hier dus de des-
infectie, hetzij van de gebruikte instrumenten, hetzij
van de vingers, onvoldoende geweest.

Ofschoon nu al a priori de mogelijkheid niet te ont-
kennen is, dat doode stoffen een exsudaat purulent
kunnen maken, daar toch ook levende organismen zeker
door invloeden van chemischen aard, waarschijnlijk door
hun stofwisselingsproducten de ettering te weeg bren-
gen, moet toch voorloopig de stelling:
•S)geen ettering
zonder lagere organismen"
gehandhaafd worden.

Grootendeels behooren deze levende wezens zeker tot
de groep der schizomyceten. Maar het is niet onwaar-
schijnlijk dat ook andere, actinomyces b.v. denzelfden
invloed kunnen uitoefenen.

Van waar komt het nu, dat ontsteking door croton-
olie en dergelijke stoffen in het subcutane bindweefsel
opgewekt, zoo dikwijls met ettering gepaard gaat?
Zonder twijfel moet in vele gevallen de oorzaak ge-

-ocr page 53-

41

zocht worden in het indringen van infecteerende orga-
nismen door de huidwond.

OpmerkeUjk is het, dat alle schrijvers over dit onder-
werp
Orthmann, Councilman, Straus, Scheuerlen en
Passet, hun voorgangers verwijten, dat zij niet ge-
noeg antiseptische voorzorgsmaatregelen hebben ge-
nomen.

Scheuerlen maakt het verder, door de boven aange-
haalde proef (zie bl. 25) waarbij etter gevonden werd,
zeer waarschijnlijk, dat infecteerende stoffen nog kun-
nen binnendringen door een huidw^ond die dagen ge-
leden gemaakt en schijnbaar genezen is.

Dat door verschillende onderzoekers in den etter, die
zij zagen ontstaan geen lagere organismen gevonden
werden, bewijst niet dat de oorzaak van de ettering
niet in zulke organismen gelegen was.

Vooreerst is het bij het microscopisch onderzoek van
etter niet gemakkelijk daarin bacteriën te vinden, wan-
neer zij er niet in grooten getale in aanwezig zijn.
Zelfs bij cultuurproeven kan een gering aantal bacte-
riën in een wat groote hoeveelheid etter verdeeld, licht
aan de waarneming ontsnappen.

Maar bovendien is het zeer wel mogelijk, dat de
schizomyceten, die de ettering hebben verwekt, afge-
storven of verwijderd zijn, als de etter tot onderzoek
komt. Juist bij konijnen hgt die mogelijkheid voor de
hand. Bij deze dieren toch komen de etteringsprocessen
onder de huid, ook die waarvan men zeker weet, dat
zij door bacteriën ontstaan zijn, gewoonlijk spoedig tot
stilstand. De etter wordt ingedikt en verandert in die
kaasachtige massa, die men weldra door een nieuwge-
vormde bindweefsel-membraan geheel ingesloten vindt.
Dat zou niet mogelijk zijn, wanneer de pyogene schizo-
myceten in en om den etterbaard in werkzamen toe-
stand aanwezig bleven. Dan toch zou de ettering pro-
gressief zijn.

-ocr page 54-

. Wanneer dus in den etter geen bacteriën gevonden
worden, mag daaruit niet worden afgeleid, dat zij er
niet in geweest zijn.

Toch is het moeilijk aan te nemen, dat b.v. bij de
proeven van
Councilman, waarin de met olijfolie en
crotonolie gevulde buisjes op verschillenden tijd na het
inbrengen onder de huid, maar, naar zijn uitdrukkelijke
verklaring, »in jedem Falle erst nach vollständiger Hei-
lung der kleinen Wunde", gebroken werden — dat in
alle 46 proeven de ettering van buiten, ten gevolge
van onvoldoende genezing van de huidwond zou ont-
staan zijn. Ook mag men niet, met
Passet, aannemen,
dat
Councilman, die de met olie gevulde buisjes direct
in de vlam van een brander van
Bunsen verhitte,
de olie niet voldoende gesteriliseerd zou hebben.

Passet neemt aan dat het even moeilijk is in croton-
olie pyogene organismen te dooden, als gedroogde milt-
vuursporen, maar, naar mijn resultaten met betrekking
tot de inspuiting van crotonolie in de voorste oogka-
mer, is deze onderstelling niet alleen geheel willekeurig,
maar ook onjuist.

Indien dan al moet worden aangenomen, dat infec-
teerende organismen niet door de huid zijn binnenge-
drongen, en evenmin in de ingebrachte vloeistof aan-
wezig waren, dan kunnen zij nog wel langs een ande-
ren weg de ziek gemaakte plaats hebben bereikt, na-
melijk langs de bloedsbaan.

Al is het bij volmaakt gezonde dieren moeilijk of
onmogelijk mikroörganismen in het bloed aan te too-
nen, toch valt er wel niet aan te twijfelen of onder
ongunstige omstandigheden kunnen lagere or\'ganismen
in de circulatie geraken, ook zonder dat daardoor de
dieren duidelijk ziek worden.

Rottende stoffen, die van bacteriën wemelen, kunnen
in het spijsverteringskanaal opgenomen worden, zonder,
bij tot nog toe geheel gezonde dieren, aanleiding te

-ocr page 55-

43

geven tot in het oog loopende ziekteverschijnselen.
Maar wanneer bij een dier zich ergens in het lichaam
een niet al te geringe hoeveelheid dood weefsel bevindt,
dan vinden de schizomyceten, uit het spijsverterings-
kanaal in het bloed opgenomen en door het lichaam
verspreid, daar een gunstigen bodem voor hun ont-
wikkeling. Zij woekeren daar voort en maken het doode
weefsel tot een haard, van waar uit ettering in den
omtrek opgewekt wordt.

Het eerst werd dit aangetoond door de bekende proe-
ven van
Chauveau \').

Wanneer bij gezonde rammen de bloedvaten van den
funiculus spermaticus door torsie, of door subcutane
verscheuring Avorden gesloten, gaat de testis door
coagulatienecrose, door »necrobiose" te gronde, en in
de omgeving ontwikkelt zich een productieve ontste-
king, zonder ettering of gangraen.

Maar Chauveau zag de necrobiose plaats maken voor
gangraena, en de eenvoudige productieve ontsteking
voor suppuratie, niet alleen, wanneer de testis blootge-
gelegd en dus direct voor mikroorganismen uit de bui-
tenlucht toegankelijk gemaakt werd, maar ook wanneer
putride stoffen, die rijk waren aan levende organismen,
vooraf in de venae werden ingespoten. Deze werking
bleef daarentegen uit, wanneer hij deze putride stoffen
filtreerde, ze van deze lagere organismen bevrijdde,
of wanneer hij de torsie of verscheuring achterwege
liet.

Eveneens toonde later Kocher, zooals boven vermeld
is, aan, dat bij honden ettering kan ontstaan in de
omgeving van niet met huidwonden gecompliceerde
beenfracturen, wanneer de dieren met rottende stoffen
werden gevoederd.

\') Chauveau »Etude expérimentale sur les phenométies de moiti
»fication, qui se passent dans l\'organisme animal vivant." Comptes ren^
dus, F. 76. -1873 p. 109^,

-ocr page 56-

44

Ook Rosenbach \') zag bij een konijn eene purulente
ontsteking zich ontwikkelen in den omtrek van een
fractuur van de tibia, die gemaakt was onmiddelijk
na het inspuiten van 3 c.c. van een in melkzure gisting
verkeerende vloeistof in een oorader.

Meer en meer hebben de chirurgen ook bij den
mensch het gevaar van een zoogenaamde »doode
ruimte" leeren inzien. Hier kunnen door het circulee-
rende bloed verspreide mikroörganismen, die in den
strijd om het bestaan tegen de levende weefselelementen
het onderspit delven, zich krachtig vermeerderen, en tot
een bron worden van suppuratie in de omgeving. —
Op deze wijze nu is het zeer wel denkbaar dat de
ettering na het inbrengen van crotonolie en dergelijke
stoffen onder de huid ontstaan is, zonder infectie door
het wondkanaal of door de ingebrachte vloeistof zelve.
De schadelijke stof toch veroorzaakt niet alleen ontste-
king, maar in de eerste plaats een, naarmate van de
hoeveelheid, waarin zij onder de huid gebracht is, min
of meer uitgebreide necrose van weefsel.

Neemt men daarbij nu in aanmerking, dat de proef-
dieren, die gebruikt worden in laboratoriën, gewijd aan
onderzoekingen op het gebied der pathologie, zeker
menigvuldig schizomyceten in zich opnemen, zoowel
door de spijsverterings- als door de ademhalingswerk-
tuigen, dan is het vermoeden niet ongerechtvaardigd,
dat ook hier pyogene bacteriën nu en dan gelegenheid
vinden uit het bloed in het gedoode weefsel te komen
en tot ettering in den omtrek aanleiding te geven. —
Ik heb getracht op deze wijze ettering in de voorste
oogkamer op te wekken. Konijnen waarbij onder den
invloed van petroleurn, terpentijn of crotonolie een
fibrineus exsudaat in het oog was ontstaan, werden nu
en dan gevoederd met culturen van
staphylococms of

\') Rosenbach. Peutsehe Zeitschr. f. Chir. Dd. X. S, 3Q9.

-ocr page 57-

45

ook wel werden zulke culturen, in indifferente keuken-
zoutoplossing (\'4%) gesuspendeerd, in een vena inge-
spoten. Bovendien werden deze dieren in niet gerei-
nigde hokken geplaatst, terwijl de hokken van andere
proefdieren goed schoongemaakt en nu en dan met
carbolzuur uitgewasschen werden.

De dieren die met bacteriën gevoederd werden, ver-
toonden soms gebrek aan eetlust, de dieren waarbij de
bacteriën in het bloed ingespoten werden stierven
meestal een of twee dagen later, maar eene verande-
ring in de exudaten (ook bij die dieren, die bleven
leven) was nergens te bespeuren, ze bleven fibrineus.

Dit negatieve resultaat bewijst echter niets tegen-
over de positieve bevindingen van
Chauveau, Kocher
Rosenbach
en tegenover de ervaring der Chirurgen.

De mogelijkheid van de aangegeven wijze van infectie
van uit het bloed, kan niet ontkend worden; infectie
door lagere organismen, langs welken weg dan ook,
moet aangenomen worden in die gevallen, waarin zich
etter vormde onder de huid, na het inbrengen van
terpentijnolie, crotonolie of petroleum, nu het gebleken
is dat deze stoffen in de voorste oogkamer
wel eene
heftige ontsteking, maar geen ettering
kunnen
veroorzaken.

-ocr page 58-

! a.

-V ■ --

t!

V\'

m

tit m

m

Jn:-\'

wr

^^ \'"Sil.

.f

\' T.:

: •

-ocr page 59-

STELLINGEN.

I.

Geen etter zonder lagere organismen.

II.

Een specifiek microbion voor de acute osteomyelitis
is niet aan te nemen.

III.

De vorming van ureum geschiedt hoofdzakelijk in de
lever.

IV.

De emigratie van bloedcellen bij het onstekingsproces,
berust op filtratie; de amoeboïde beweging der witte
bloedcellen speelt daarbij geen of een zeer\' onderge-
schikte rol. :

-ocr page 60-

48

V.

Uit een ulcus ventriculi simplex kan zich carcinoma
ventriculi ontwikkelen.

VI

lïooge temperaturen bij abdominaal-typhus, in het
algemeen bij alle infectie-ziekten, zijn eerder nuttig dan
schadelijk.

VII.

Het bestaan van een chorea idiopathica moet
aangenomen worden.

VIII.

Ebstein\'s ontvettingsmethode is te verkiezen boven
de
Banting-küur.

IX.

De onttrekkingskuur bij Morphinisten moet liever
geschieden volgens de wijze, waarop
Burkart deze aan-
geeft, dan volgens die welke
Levinstein aanbeveelt.

X.

Behandeling met den constanten stroom geschiede
nooit zonder het gebruik van den galvanometer.

-ocr page 61-

49

XL

Bij ovariotomiën en hysterotomiën verdient de onder-
binding van den steel met elastieke draden de voor-
keur boven elke andere onderbinding.

XII.

De methode van Lahs tot opheffing van de asphyxie
bij pasgeborenen is te verkiezen boven de methode van
Schultze.

XIII.

Ruptura perineï worde gehecht door den doorloo-
penden catgutdraad.

XIV.

Voor dat men overgaat tot perforatie van het nako-
mende hoofd, trachte men bij foetus vivus door het
aanleggen der forceps het hoofd te extraheren.

XV.

De Jodoform-aether-injecties volgens Verneuil ver-
dienen ten sterkste aanbevolen en toegepast te worden.

XVI.

De theorie van Hueter, dat habitueele skoliose in de
meeste gevallen berust op eene asymmetrische ontwik-
keling van thorax en borstwervelkolom, kan de ver-
schijnselen, die bij s\'koliose gevonden worden, niet
verklaren.

-ocr page 62-

I I ) . " — / - " ^ \\

j V J. i /

c, s •-x^:.-. ■ \' ■ . - ^ vn . J. -Si.« li ■.\'V?..\'..?\' .. ■ wi^r

„ I V -^V »

..... rvt^ï^.

-ocr page 63-

II

T i,.-

fi. \'"V \'

3

- •Vf-, :

y.

y.- ,.:

■y, \'.■.\'^ti- vV ;

■k

, • - • - i ? ■■(■ . - - \' - •- . Vi -,

■r: ■

a

-ocr page 64-

ERRATA.

Blz. 5noot .1, staat: »réusite" moet zijn: récente.

))

46 regel 2,

V.

b.

»micrococi" »

»

micrococci.

»

16 » 5,

V.

b.

»microccus" »

»

micrococcus.

))

25 » 16,

V.

b.

»Aq. destell" »

»

Aq. destill.

»

31 )) 6,

Y,

0.

»0,300 gr." »

»

0,500 gr.

»

36 » 6,

V.

0.

»geïnfilreerd" »

»

gëinfiltreerd.

))

43 noot 1,

»F 76" »

»

T 76.

-ocr page 65-

I\',

• ? ^r

\'r

-ocr page 66-

I

%

i!

-.f. ■

i

K\'.m

mM.

^ .v.,.,. ■ ;

-ocr page 67-

smimmmm \'-.

- ^ -1.;... , . if

»mâ\'mmm^jimm

■Hï;\'

-ocr page 68-