i ,
y
■lï- / ij-
-V> t.-
ÉÉkÉ
V-
-ocr page 2-Litt. reeentiores.
«»•"162
17
o;?. K « G H E K
DE VEOÜWE WEDUWE
VAN DJö" HEER HOOGLEERAAK
J. C. SWIJGÏÏUISEN GROENEWOUD.
-ocr page 3-I
T
-ocr page 4-fT
■. -
■ïi\'
\'r
Om
■
Ü
k
V-t;.\'-\' \'
\' ^ S
■ î:
i
k
. tij»;., *■•: r ■. . •
J,.-Av.-sir.,«... •,,......A-...
-ocr page 9- -ocr page 10-|F
4
: ;
- ■ \'-■s:
j. ■
i
Den Eerciitfeften, Wijzen, Voorzienigen
ende zeer Difcreten H E E R E
Regeerend BurgermeefteE, Raed ende Vroedtfchap
der Stad Rotteri>am,
M I T S G ADER S
Bewinthebber van de GeoBroy^erde O oflindifche Com-
pagnie ter Kamer e van dezelve Stad.
Ven gelijk de genen, die met de koortfè
bevangen zijn , van hunne Medecijn-
meeflreren niet juift op eenerhande ina-
nierejen met even dezelve drancken ge-
holpen worden : zoo wórden ook de
genen , die ziek van gemoed, en dage-
lij kfche zwakheden en gebreeken zijn
onderworpen, niet op gelijke maniere genezen. Onder
zoo veele vernnften , die dit mijn zeggen niet alleen be-
vcftigtj maer ook metter daet bewezen hebben , zijn
Voor al re reekenen die tweeTermaerde Wijzen? welker
naemen ons van de grijze ourheid zijn overgelevert, te
Y^tcn 5 \'T>emocritus en HeracUtus , die beide de doo-
lingen der blinde menfehen waernemende, en van harte
wenfchende hen op den rechten wegh te brengen, noch-
tans twee ftrijdige middelen daer toe gebruikten j want
d\'een poogde met lachen , d\'ander met fchreien tot
O T \'D R J C H T.
zijn oogmerk te komen. Het zal dan, Aciitbaere Heer,
byuwE. Achtb. te verfchoonen zijn, dat ik, aenmer-
kende de verfcheidenheit der menfchelijkezinlijkheden
en tochten, zoodanige ftofFcn in Vaerzen ontworpen
hebbe, die zelf den Predikftoel niet oneigen kunnen ge-
reekent worden j my aldus in den tijd, dien ik voor my
zelvenhoude, met een eerlijke oeffeningc vermaeken-
de, en om, by deze of gene gelegentheden, niet al te zeer
te vervreemden van het Hemelfch aengezichte der
deugt i want men kan aldus, mijns oordeels, door Beel-
den en woorden , door het gezicht en gehoor , twee
zinnen, die, na het zeggen des Philofoophs, werktuigen
van de Wetenfchap zijn, geflieht worden. Dufdanig een
flagh van leeren en onderwijzen is niet alleen by onzen
tijd, gelijk dat noch de fchriften van Heinßus, Boxhor-
nmsj deBmne-, Cats^ en meerandere kunnen getuigen,
maer ook, gelijk uw E. Achtbaerh. buiten twijfFel zal
bekent zij n, in d\'oude tijden, en voor veele honderden
vanjaeren gebruikt geweeft. Want by d\'Egyptenaeren
wert de wijsheit geleert door teekenen en figuurenj de
Fabelen van Efopus onderwijzen ons door Beeilen en
Dieren ; en het vermaert Tafereel van Cebes^ een heerlijk
overblijffel derpuden, is ook niet dan met Zinnebeel-
den bezet, en wel te recht gereekent eene waerachtige
Leerméeftreffe der wijsheit > Ook onderrechtte de Ro-
mein Tarquinius zijnen Zoon door Zinnebeelden, wan-
neer hy in zijnen tuin de flruikender Mankoppen af-
maeiende, hem daer mede te kennen gaf, dat hy, inde
beroerte van het gemeene befte, de hoofden der weder-
fpannelingen moft uitroeien.
Mslqx wat zgek ik getuygeniflèn by lang verftorve
-ocr page 13-O "P D R J C H T,
Heidenen, daer zelf in het Oud Verbond de Godtlooze
Abimelech met de beelteniflèn der boomen door zijnen
broeder Jotham wort overgehaelt ? Ook gebruikte de
Propheet Nathan , daer T>avid zich met overfpel en
dootflagh bevlekt hadde, zijne verzierde beelteniflèn,
om hem daer mede, als met een uitnemend middel, we-
der te recht te brengen; Gelijk ook by den zeiven Ko-
ning die Vrouwe,van Joab afgevaerdigt, om. AbfolonyV^n
wegen zijnen Broedermoord in ongenade, weder met
zijnen vergramden Vader te verzoenen. Ja zelf onze
Zaligmaeker heeft doorgaens in d\'Evangelien met Beel-
den en gelijkenifïèn zijne Difcipelen den wegh ten He-
mel gebaent.
Ik dan, mijn Werk ten einde zijnde, en in bedenken
vvatperfbon my te kiezen ftonde, dien ik het mochte toe-
eigenen, vond geraden uwE. Achtb. daer mede te ge-
denken, die, niet tegenftaende met de zaeken van het ge-
meene befte beflommert, en ten vollen genegen ,om by
alle gelegentheden den verlegen te helpen, gelijk uw Ed.
Achtbaerh. met reden wert toegezongen j
T) at hy-, die moedeloos naer uwen drempel ging,
Voor V dankbaer affcheitihulp^genade en trooß ontfing.
des niettemin, zegge ik, in den tijd van rufte,en wanneer
de Zaeken der gemeente uw Ed. Achtbaerh. van zorgen
ontflaen , noch luft fchept om de vermoeide zinnen
met deze of diergelijke lezinge te verquicken, als zijn-
de zoo groot een beminnet van Boecken, die de deugt
en Godtvruchtigheit leeren , als vyand van walgelijke
Minnefchrifcen, die niet anders voor de Jonkheit dan
tot
-ocr page 14-tot ydele en onnutte tijtkortinge dienen. Ontfangdan,
Aehtbaére Heï;r, dezen Voorhof , met fpreekende
Zinnebeelden behangen, en wilt, naer uw E.ingeboore
heusheit,de misflagen verfchoonen, terwijl ik onder-
tulTchen wenfehe te blijven
Uw E. iyichtbaerheits OotmoedigHe
dienaer
F. V. H O O a s T R. A E T E N.
I{ptterdam dm
vm Herfjl-
mamd. i6(j8.
op het
VOORHOF DER. ZIELE
Te Siddim in\'t vervloekte dal,
Berucht door gruwlen, en den vdl
V4n vier met vyer verdelgde steden;
Ontrent het bang en hejUoos firani
Des Pekpoels, üit wiens ingewand
\'En keel de fiank^der vuilicheden
Eens fnooden Volks, daer elk^ voor jfl.
Noch na den grammen Hemel ryft,
En Helle en Afgrond fchynt te fpUjten j
Strand, welkers [warte fwavelvloed
Noch kookt en borrelt op den gloed
Der beefielyke Zodompen:
In dit afgrijfz.elijk^gewefl
Daar groeit een vrucht, een Boomgaard^eß,
Die onbeunde k^n verrukken,
En door een uiterlijk deraad,
Bedrieghlijkfchoon, geveinfl gelaat.
De gulücheid verlokt tot plu^n.
Maar, ach! wie daar den tand in
Word fluks met dompige afch befmet,
Om \'t pijnlijk hert met ankst bekropen,
Jn merg en bloed verdroogt, verteert.
En eindlijk^van de Dood verbeert,
Z^n quynende adren ingeßopen.
Dit menfch verradende Ooft verbeeld
De Minneveerz.en, opgefpeelt
Van dertle Kabinetboelinnen,
Parnas Syrenen, welkers rey
I>oor geyl muz.yk> onkuifch gevlej y
Sevallidi opgefmukl, de Mnmn
if if- J^fy
-ocr page 16-Der x.orgelooz.e jeucht te fnood
Op wejtz.e Zangbanketten nood ^
I.npi%eltz.e om haai nek te Toetten:
Doch elk^, die nadert tot de fpijs,
Zuigt uit tyool en Amhergtijs
Een booz.e z.edepeß, die [metten
En fchenden ken, een ruilen damp,-
Een fcherp vergif, dat wee en ramp
Door brein, gemoed en.geefl doet glijden
Vergif dat vleefch en bloed en lufl
In hertstocht per ten Oorlóg ruß.
Om deucht en reden te beßrijden j
Vergif dat met een helfche macht
De z^uivre Zedichej/d verkracht.,.
Op d\'eerbre Uaachtfihaamte aan daitffvallen t.
De u>yz.e Matichejd verfmoord ,
En deerlijk^d\'edk zÄel vermoord.
Dat k^elqkste pand van allen.
V Orakelkoor van Efkulaap
Voorfpeld den kran^ een\' /z,ren flaap.
Die met de bittre Dood m d\'armen,
Haar fcherpe Zejfz^en niet gevoelt:
Maar \'t hert daer dit vergif in woelt,
Wel verr van jamrherlyK.te i^rmen,
Dat liefkoofl, troetelt, voed en vlejt.y
Verheucht in droeve ellendichejd y
De hc.ete uelkoorts. Se\'er \'t mez^
Van \'t geeßl^k^leven in verfmacht;
Wat Reelkonß zaI het dan met kracht
Van zulken tooverplaag genez^en?
O blinde meenichte^ die lang
Uw ongeluk^met fpel en z.ang
Onthaalt hebt, en te dierhre jaren
In koorden, fweetende in het vjer.
Der Venu!ujnfche Minnelier ^
Jn dertle Lesbiaanfche fn/tuni-.
ïë
Jr) Ndz.oos weeldefin%en Vdß
Bleeft hangen % breekt ey breek^den baß.
De boejen, die u Slaven maken
Van \'safgronds Zielgeweldenaar.
Bewandel dez.en Voorhof t daar
De zinnen in de Liefde blaken
Die \'t hen der Zeraßjnen gloeit;
Daar Kruid, en Bloem, en Balum groeit^
Daar Artzjenyen z.ijn te vinden,
Om uwen geeß, int vleefch verrot y
Verettert, ßinkende voor Gody
Met heilzame uitkomß te verhinden.
Bn roep de beet door merg en been
Der Mintarantttla aüeen
Om toon en klank^en z.ang en maten ;
Hier galmt de nutte les, zjto fchoon,
op maet en en klank^en toony
Dat haar vergif u moet verlaten.
Voorts alles 04t na vioomheydy tucht ^
Vernuft en deuchden hygt en zMchtr
Koom\' uch in dez,en Hof vermeyen.
Wiens rijks faden altemaal
De Ziele na de Binneuial
Van haren Bruydegom gelejen.
^ *
Op het zelve.
TOen eens mijn zinnen fpeelen gingen
In Maro , daar hy komt te zingen
Van Didoos Voorhof, rijk behangen .
Met Schilderyen, die de daden \'f
Der Grieken, en Trojaenfche fchaden
Verbeelden, wiert ik met verlangen
Tot zulk een Schoufpei, zoo bewogen >
Als zagh ik\'t levend voor miju\' oogen».
Dit beurde my ook zeifin Roomen,
En in de Stadt gebout op ftroomen,
Twee Steden waardigh te bezoeken,
Waer in Urbynen en Ufellen
De Konll in hooger achting ftellen.
Laat dan de naam van Leeke-boeken
Een flag van Schilderyen voeren ,
Die zin en geeft, en \'t hart beroeren.
Ook hoeftme uit Hollant niet te wijken
Tot d\'Outheit, o,f tot vreemde Rijken j
Om deze waarheit te bewijzen:
Hier vindm\' ook keur van Schilderyen,
Die\'t oog bedroeven, of verblijen.
Wie kan zich fpanen van te prijzen
De Schilderkunft, die net verbeelde
Al wat natuur óp aarde teelde?
De Konfl: is waarlijk hoog te fchatten,
Om zelf geheimen te bevatten:
Maar om uit Beelt of Print te leeren,
Zal dezen Voorhof, daar de ftukken
Ons uit den wegh der zonde rukken,
En tot de ware ^eugt bekeeren ,
Wat Galery men ook mach prijzen,
In nutticheit vry hooger rijzen.
Hier gaet de Ziele, in Zinneprenten,
Gelijk een Biet]en in de Lenten
Op Honighbloemen, Honigh zuygen;
Of als in Spiegels zieh bekijken
Om \'t goet te kiezen \'tquaet te wijken,
En willich voor den wil te buygen
Van hem, die \'t binnenfte der zalen
Bereit heeft om de Ziel t\'onthalen,
S. V, Hoogstraten.
^ Iet hier, o Lezer! een gebloemden Hof^
^T>ie tms \'verfchaft een leerelijke ftofy
Om u te trekken \'van de uveerelt of
^oor fchoone Beelden.
Hoe menigmael verfpUt de menfch zijn tijt y
^oor*t lezen van een vuyle Minneftrijt-,
T>ie nimmermeer \'tgemoet kan worden quijt 5
Door indrukx uueelden.
Hoe wyjlijk is^t^ te nemen dan een zaek-, ; \' J
T>ie Jïigtlijk is, en mede geeft vermaek.
En flrekt in weerelts Zee een Held\'rebaek
Voor alle menfch en.
Hier opent voorzigt het tooneel Gordijn,
En leert door Bedden hoe de valfche fchijn
C^oet van de waerheit af gefcheiden zijn.
Om\'t beft tewenfchen.
Of fchoon V welfpreken door den tijt vergaety
Der merpfchen fchrik de Boeken noyt verjlaety
Die blijven, altijt in dien zelvenjiaet,
Wât lof en eer \'verdient dan togh die Man,
T>ie zoo een Voorhof ons befchrijven kan,
Hy krijgt den Lauwer om zijn Herzen-pan,
En \'t eeuwigh leven.
C. v. Santen.
Op liet zelve.
L dat de Zielen nut, en vreugde toe kan voegen.
Den reukeloozen menfeh kan leiden tot de deugd:
En waare Wijsheid leert, met zonderling genoegen,
De Staat, en Geltzucht, en verdoemelike vreugd
Des weerelts, als de Peft, leert haten en God vreezen
Met een verflagen harte, en met een rein gemoedt,
Dat word ons, door de Konft, hier zinrijk aengewezen ,
Zo haaft de leerzucht maar dit Voorhof open doet,
Daar in Hoogftraeten zich, óp zulke hooge toonen,
Laat hooren, in \'t gewoel van ftinckende ydelheid,
Dat ieder word verplicht om\'t breinrijk hooft: te krooné,
Dat niet dan Hemelfpijs hier, voor ons, heeft bereid ^
Terwijl de Teekenkonfl: van een* Romein de wanden
Des Voorhofs heeft voorzien met Prenten, fchoon
aan \'t oog,
En Leer, en Zinrijk, aan doorluchtige verftanden 5
Des ik dit dierbaar Boek, zoo haaft als ik het woog
In mijne Redenfchaal, veel waardermoeft waardeeren
Dan \'t alderfijnfte Goud, en \'t edelfte Gefteent.
Men mag de Zedepen van eenigh Heyden eeren.
Maar tienmaal meerder nut Hoogftraeten ons verleent.
J. Zoet. K^mfierdammer.
A
op het zelve.
"XTRame Ziele i die de paden
^ Van de ydle werelt myt!
Wat de weUuJi u magh raden,
K^ltijt op u hoede zijt.
tyil haar quaat Uyt diep verfcholen.
Paradijs ooft vol ^Uent.
Sterren die voor eetvich dolen
tyian \'t lafurich Firmament.
En een Zee^ die dan de baren
Schuymende ten Hemel drijft j
l^an met fchrikkelifk vervaren
In den donkren afgront blijft
Is de werelt j naau bekeken
Gulde Applen vol fenyn.
\'Duifenden daar door befireken >
En in\'t graf ge dompelt zijn.
Mijt dim^ Kruiswegh daar fy vielen»
xIMet elkandren werhoffp.
CHaar in\'t Voorhof van de Ziek^
O effent u, en zet u loop
\'Om den wandel aan te merken
Van d\'ootm&edigen s en ziet
u doen met liefdewerken
Uit te drukken. Jaaght, en vliet
Voor den glans van aartfche weelde.
Vefl 5 en zet in u gemoet
Heel dees Rey van Zinnebeelden
xylUes wat u daar ontynoet^
Zijn voor u befpiegelingen j
Oni te mijden alle quaat.
"Die
\'Die u fchenkt dees fchoone dingen
Voor de ztel een heufchen raat
Om doch nimmermeer te dwalen
Van Godt en zijn liefde } geeft
T>ankbaarheit om te betalen
*tWerk dat u voor oogen leeft.
Zoo zult gy hem weer verplichten
Om iet meerders te verrichten.
Konejlmomk P. V. BraCHT.
^Hodopto. \\
fuperXMatthaum.
cicut difficile est, arborem juxta viam po-
sitam fructus usque ad maturitatem ser-
varei sic difficile est, virum juxta hunc mun-
dum viventem, id est, in actjbus mundi , justi-
tiam immaculatam usque ad finem tenere.
recede ergo de via, et planta te in loco se-
creto, ut nec MUNDUS tecum habeat aliquid
commune , nec tu cum MuNDO.
Behangen met Leerzaeme Prenten en
Zinnebeelden.
Si vis frui sole, verte dorsum umbr^.
ï. De MMj z-pcn rugh de fchadme en aengefuht de Zonne toe^
kierende i fpreeckt:
U ik de fchaduwe den f ugge keer, verlicht
De Zonne met haer\' glans mijn dompig aengezicht,
Glans zonder wederga, waer door wy \'t leven houwen 1
_Hoe waer\'tmy mogelijk uw\' ftraelen aentefchouwen?
Zoo lan^ ik met den rugh naer u toe nederzata
En al mijn\' «j^ indamp en duiftefheit vergat?
■ A m
-ocr page 24-24. VOORHOF
(a)Niemant\'Dit voorval opent hy het Boek van goé gedachten j
tn kan twee j^j^g befloten lagh in die verdoemde nachten
^rn^wamhïj^^ nevden, waer in mijn ziele hangen bleef.
^dofden \'^^^ fpreuke, die men ons in\'t Evangely fchreef
eenen baetenVik Jefus mond» ftaet ons aendachtig na te lezen ï
endenande- (^a) Men ké^ twee Heeren niet gelijk, gedienfligb wex.en\\
^nltef heb-i)^ Zon en \'s werelts damp op eenen zei ven ftont j
d \'den ee- j menfeh op aerde kent dien vond* f
nmve7dm\'(^) Twee Haezen op de jacht met yver na te fpooren \'
gen, endenVzdi reukeloozen, die hun moeite graeg verlooren»
mderm (c) Samaritaenen, die de werelt dient en Godt,
-^[maeden. dien dubblen dienft ii zeiven ftelt ten fpot
hpom,neu- Befpiegel mijn beftaen, leer hoe dees duyfternis
trim captt. Met dat gezalight licht te bijfter ftrijdigh is:
ftrijdigheit gelijk, zoo ons Godts bladen melden ,
ihnfe^ ^^^^ Filiftijnen d\'Ark by Afgod Dagon ftelderi,
dimden\\y Godt by den Duivel, niet te paeren voor altoos5
oockhunne "Want eene kracht breekt uit, en, naer een korte poos j
Goden, na Rukt dien vervloekten Godt van zijnen fteenen wortel»
de gewoonte klinkt hem op den vloer te pletter en te mortel.
Kon r! °P
(d) vliên de fchaduwen, te zoeken \'t hoogfte goet,
den Dagon Te volgen (e) Moyfes fpoor, dien Godt niet openbaerde
leggen op In Faroos duifter Kijk, maer toen hij eenzaem waerde,
^ijnaen^icht\'En met den rugh naer \'t Hof het vee te weide dreef.
Wat gaeve was\'er, die de Heer hem fchuldigh bleef.
Baren Ar- ^^^^ oogen floegh op \'t gloeien der waerande ,
l\'e -, maer \' ^n naer geen dampen zagh! wat heeft hy in den lande
Dagons Der ongeloovigen, gelijk ons zijne blacn
hooft, ende Daer van getuige zijn, al wonderen gedaen t
leide de pd- Iqq een logge ziel, gewekt door\'t licht van boven,
^ijné^hln- dienen, en den damp verfoaên van \'s werelts hoven. ,
-den waren afgefneden op den dorpel. (e) Als hy de kudde gedreven hadde tot
ht diepße der meßijne, openlaerdehmdt Uiersda(r memexiammivym. Exod. 5:2. •
-ocr page 25-DER ZIELE.
peregrini multa habent hospitia,
quietem nullam.
JI. De Toßhode voor de Herberge afß^^ende, Jpreekt i
Wat
IK overai gehuift heb nergens huis noch Hof.
Men vraeg\'niet wat ik zegh, als had ik geene ftof
Om zülk een dubble tael my zelven toe te paflen,
tot een\'vreemdeling gewonnen en gewaflfen,
Al loopend leve, en nacht en dagh te paerde Hraef.
Wat ftilte en eenzaemheit voor heil en hemelgaef
Den fterveUngen fchonk, ik kenze flechts by naemen:
Mijn klepper gaet zijn\'gang, en fchoon wy rufte naemen?
Het was ter loops, en met de zinnen zonder ruft.
^Wat heb ik al ge^ie« op deze en gene kuft!
24. VOORHOF
Wat ftedeti, vlecken en vvaeranden doorgetogen,
Die dubbelwaerdigh zijn om met opmerkende oogen
Te zien l wat wonderheén ter rechte en flinke zy\'
Mijn oogh bejegenden , ik vloogfe al fhel voorby.
Heeft iemant d\' onruft oit ten fpiegel gä geflagen ,
(a)ïf7/p!gerHem zy geraden my voor zijn gezicht te draegen,
extremes j^jj eene beeltenis van \'t onbezuift gewoel,
Tatolaïln ^^^^ mcnfch verzinkt in dezen aertfthen poe! j
Mra n- ^^^ ^^^^ ^^ ^^y^ harden draf te mijden,
per mare En zijn bedenckingen eens d\'aendacht toe te wijden j
fauperkm Die ingetogen, en in\'t eenzaem metter woon,
f"gms,p^-£)e ziel den vrede gußt, als eene waerde kroon
i «w ■^Hot rechten Chriftenen zoo voeglijk aengefchapen ,
Gelijk de wereltling een\' eigen fchilt en wapen
hMr leiden Van twift en onruft voert, het zy hy vyerigh doelt
indewoeßij- Naer hoogheit en gezagh, het zy hy flaeft en woelt, ■
m, en tot En naer zijn\' adem hijgt om gelden op te gaeren,
haer harte y^j^ d\'armoê voortgejaegt tot in de (4) Roode baeren.
Ufe V 14, ^^ ^^^ Heeren, die zoo wonder veel verraagh^
(c)HetI{/j\'c\' En ons de duifternis tot eenen blijden dagh
ke Godts » En rechte vrolijkheit kan fcheppen en verkeeren,
hjnmnulie- Zocht al van outs ons in te prenten en te leeren,
den. Luc. ^^^^ genegentheit en liefde niet en viel
^If\'lkt de^V eenigh v^^oelend menfch, maer op een (b) ftille ziel^
1/onV van ^P poftpaert van de werelt zoekt te rijden,
desKionings Te woe\'ft in naren zin , en wijckende bezijden
dochter js In haere eei, zich vind bevrijd voor harden floot,
van binnen, het (c) Rijckë Gods inwendelijk befloot,
(e^rkklLt- ^y waerdigheit van werelden kan haeleii,
heit Godts\' ^^^ fchoon de Vorften hier met purpre kleeden praelen
;{d haer En roó karbonkelen, aen hunne kroon gehecht,
verUchtm, Des (é?)Konings Dochter, wél vän buiten flecht en\'recht,
en het Lam jyiaer innigh fchoon, pronkt hier met zoo veel wonderheden,
Xaer^ffe of Jeruzalem quam zijgep naer beneden ,
Openb.5.1;Die (O Stad der zaligen van geene zon verlicht,
\'Maex bïoitimende o]g den glans uit Jefus aengezicht.
É
-ocr page 27-DER ZIELE.
O Aerdworm! kan ik u niet trecken met mijn rede ^
Zoo merk eens, hoe (f) Godts geeft in ftilte woont en vrede.
EsTOTE IMITATORES dei s sicut filij
CHARissiMi. Ephef.y.T.
III. Inde ds Rehekè^ lfaak,hadde geüen i is zijranden Kemel afgeße-
gen. Ende zy ■Leide tot den knecht: me is de man, die daer op het velt
ons te gemoete komt ? Ende hy heeft haer gez.egt: Dat is mijn Beete, Doen
Mmzyterßont den mantelj ende bedekte b^r, Genef, 24:54»
(f) Invnde
fs \\ijne
plaetfe ge-
maektj en
^jjne wonin-
fe in Sion.
Tal. 7^:3.
24. VOORHOF
Bn zoektge na bewijs van dit gezegh te vraegen.
Merk hoe Rebekka hier, na \'t affcheit van haer Maegen
En vaderlijk gezin , op haere bruilofrsreis
•(a)Scriptu-\'^^^\'^ hoogen Kennels rugh haer\'Ifak vol gepeis
ra facra /w- Door d\'ackers ziende gaen te voet in flechte kleéren,
femhommi- Ym hoeren Kemel ftijgt, en, onder dit verneéren^
hmmyfltrm j^gt aengezicht befchaemttnet haerenmantel dekt;
Va-^marnm bloozend root haer blankheit overtrekt,
mipenim ■A-ls vol vertfaegtheit om dien Bruidegom te groeten.
& aha men- Maer nader tot dit Beeld met geene loffe voeten,
te illam cm- Noch merk het niet alleen van buiten op den baft >
temulamur ^Is of de (a) nadruk, die gewijde bladen paft,
ßliltwocem^^ ^^^^^^ leerzaemheit, onzichtbaer voor de blinden
divintmßi- vvufte lezeren, hier niet en waer te vinden.
ritum) nul- Gy ziet in Izak, dus ootmoedigh in het oogh,
hm verhum Het beeld van Jefus zelf, die van des Hemels boogh
tnvenient Gedaelt, ootmoedelijk en nedrigh hier beneden
rh mlldm menfchen heil het aertrijk quam betreden.\'
fyllahamßne Rebekka fchildert ons, van dat verheven dier
doarina, Afzijgende, en beroert in haer gelaet en zwier
nullam de- Op die bejegening van haeren Uitverkoren,
iü^ne lhe- Een rechte Kruisheldin om zonden te verftooren.
TaufaTppo- menfch in top van rijkdom, eere, en ftaet
ßtam.Stelh Gezeten, zijnen geeft ten lefte eens keeren laet
in Luc. c.i. Naer al d\'omftandigheên van \'s Heylants angftigh leven;
(h)mvoUenHoe zijne moeder hem, als van den nood gedreven,
hbhn ho- In flechte zwachtelen in eene Kribbe leit,
vo dendes ^^^^ "iemant plaetfe gunt voor \'t Kind der zaligheit j
J}emels ne- ^^e hy opgegroeit zich nergens en verlufte,
ßen, maer Noch op geen (b) ledekant van zachte pluimen rufte,
de Zone des Maer altijd doende was met aller menfchen heil,
menfchen e«Xot dat hy eindelijk, op \'t hoogfte punt en peil
^dail iTkt ^^^ ^ij\'iens, aen het Kruis in armoe quam te fterven ï
hooft ol ne- ^^^^ ^y kleeders zelf zou hebben moeten derven,
derlegge. Zoo hy op\'t Joodfch geroep van\'t Kruis was afgedaelt,
Matt 8:io, Als zijnde door het lot der boeven al verdwaelt:
Indlert
DER Z I E L E. ï
Indien hy > zegh ik» des Verloflers doen en wandel
Gaet vergelijken by zijn eigen levens handel,
Vol weelde en yverloos, vol afgunft, haet en twift.
En zich noch ziet den naem te draegen van een\' Chrift s
Die niemant eigen is, dan die met Chrifte wercken,
En deugt en heiligheit dien hoogen titel ftercken;
Hy zal (zoo hy niet heel van oordeel is vervreemt,
En, trefbaer in de ziel, na mijn Rebekka zweemt,)
Het aenzicht root van fchaemt met zijnen mantel decken,
Zijn hart en zinnen van de weelde en rijkdom trecken,
En ziende zijnen Godt te voet gaen door het land.
Van dat hoovaerdigh dier, te hoogh en trots van ftantj
Haeft nederftijgen, en den Heiland heufch gemoeten.
O Middel, om de fchult van hovaerdy te boeten j
En t\'eigenen de gunft van Jefüs onzen Heer!
By wien (c) d\'ootmoedigheit meer geld dan d\'ofFereer
Van Priefteren, gereet om in zijn Vaders zaelen
En hoven zulk een ziel eerbiedigh in te haelen,
Te kroonen met een kroon van goud en diamant ^
En haer als Bruidegom te bién zijn rechte hand.
(c) Godt
Teederßaet
dm hoovaer-
digen, maey
den ootmoe.
digen geefp
hy genade.
Eï.
-ocr page 30-8 V O O R H 0|F
T
El vaso qije esta vazioj en tocandole
i
1
(
■>
f
L
O
IK heb, al keurt mijn oogh dit voor geen ledigh vat,
Maer vol van Rijnfchen Wijn en geeft verquickend nat,
Met mijn gehoor nochtans het tegendeel vernomen.
Zoo haeft mijn haiiier trof op die gefloote boomen ,
Zoo voor als achter, een gebom en wangeluit,
Als of het fprak: M^n wijn, m^n edel vocht is uit,
Ik. kan geen difgenoot verheugen met myn floopen •
IM lufl het iemant noch m§n hollen romp te koopen {
Op hoop van eenigh nat en weeldens overfchot,
lïj kl4e£m§ti als men hm om udk^een doen bejpot.
I
1
j
f
l
DER ZIELE.
O Tijtgenooten hier zoo weeligh opgewajGTen.\'
Gy ziet dit Zinnebeeld de werelt voegiijk palTen:
"Want zooge met de knods der waerheit eenen ftoot
En flagh geeft op den boom van onzen aertfchen kloot j
Geen oogh ter proeve fielt, maer uwe inwendige ooren,
Gy zult een hol gebom in al den handel hooren.
En zulk een\' valfchen galm verliezen als een\' droom;
Wat tegenwoordigh is, baert niet dan vreeze en fchroom
Om zijne onvaftigheit, en wat noch ftaet te wachten,
Is even zoo gewis als vliegende gedachten.
\' De (a) wijfte Koning, die de werelt in haer\' grond
En ingewanden zagh, riep met zijn\' gulden mond
Aen alle menfehen, die noch dooien hier beneden:
\'t Is loutere ydelheit, \'t is alles ydelheden.
Ik zagh het al wat van de zonne wort berent,
Maer niet dan ydelheit en hartfeer zonder end.
Zijn {b) vader David, hoe verheerlijkt met gewaden
Van Purper, hoe gekroont, noemt zich in zijne bladen
Behoeftigh, arm en flecht, om dat hy ftil en koel
Slechts ydelheden zagh in al het hoofs gewoel.
De vroome Stella,het cieraet der Godtgeleerden,
Wiens luifter en waerdy wy noch te fpaerzaem eerden ,
Al cierde men zijn werck met eene goude kroon,
Zijn graf met myrteloof, is menigmael gewoon
Te zeggen: (c) Buiten Godt het hoogfte goet te minnen i
En hem alleen ten dienft te ftaen met hart en zinnen,
Is alles ydel, en niet waerdigh aen te zien.
Een Woord, dat ook die Borft van Kempen, na het vlién
Van d\'onruft, die het hart benaeut had als met hoepen,
Ons uit zijn cel van heil en ruft heeft toegeroepen.
Eer eenigh reiziger een\' vreemden wegh zal gaen,
Hoort hy bedrevenen, bekent op zulk een baen,
Om in zijn reize niet te dooien noch te miffen :
Zal dan een Chriften noch zoo veel getuigeniffen .
En nutte leeringen en leffen, uit den mond
Der Heiligen gehoort, verftooten zonder gront,
{a)YUhsii
der ydethe-
dm, ende
het ts al
ydelheyt. Ij^
hjh geltend
de dingen,
die onder de
s[onne ge-
fchieden,en-
de ^iet het k
d ydelheit
ende pijn~
lijkheitdti^
geefles.
Ecclef. i:
Vers 1,14;
hen hehoej-
tigb ende
Qodt
help my,
(c) Todoes
vanidad ,
ßno a folo
Dios am Ar f
fervir. Stella
de contemp.
Mmd, ^
Toor
24. VOORHOF
L was het aertfcit beftief, gelijk het lagh befloten
.Daer boven, in Jjet Seeld vaij Babel afgegotenj
A
Dat
Voor een beftandigh goet een ydle fchaduw\' koopen
Zijn eige zaligheit verzuimen en verloopen?
Godt hoede zulks, en geye ons allen eenen geeft,
Die waerheit zoekt, en voor bedrogh en yalfcheit vreeft.
DER. ZIELE. ÏÏ
D at by den Rijxmonarch al droomende is gezien,
Op dat hy weten mocht\' wat namaels zou gefchién:
Het zal nochtans dit blad niet reuckeloos bedecken
In eenen andren zin, maer tot een\' fpiegel ftrecken,
Waer in ai \'s werelts doen met zijnen uitgang fpeelt.
Het Gouden hooft, dat als een zon \'t gezichte ftreelt
En aenlockt, is het aes der zonde met zijn luften,
Onkuisheit, overdaet en weelde, zonder ruften
Door een oneindigh tal van menfchen nagejaegt,
En daer meri \'t leven voor te pande zet en waegt.
De fchoonheit en waerdy, aen \'t mindren langs de leden»
En aen \'t verflechten van het hooft af naer beneden,
Verbeektde quellingen, die weelde en welluft geeft
Voor haere omhelzingen, terwijl de zondaer leeft
De voeten van hart leem en yzer, zijn de plaegen
En geefTelingen, die de zondaer heeft te draegen
Op zijnen uitgang, eïf het einde van zijn\' loop.
Nu ftaet dat gouäen hooft hem al te dier in koop;
Zijn (d) blijde Feeften , zijn vermaeckingen en kluchten,
Hoe eindigen zy nu met kermen en met zuchten!
Zoo valt een {bj zoete ftroom, voor menfchen en voor vee
-Eekoorlijk en van fmaek, in eene zoute zee.
En moet al \'t voorigh zoet op zijnen uitgang miffen.
Wat was het eene (O vreugt, die helfche duifternifTen
Bedocht te hebben, toen Godts gunftige genä
Noch was te vinden, en de boete niet te fpa!
Zoo bleef Jeruzalem in dertien welluft flaepen,
En zich aen weelde als aen een gouden hooft vergaepen.
Niet denckende op het einde en naeckende gevaer, ^
Haer fchreiende van (d) Godt gefpelt voor menigh jaer.
Tot dat de Keizer met zijn Roomfche Ruiterbenden
In\'t blanoke harnas haer quam ftooten op de lenden.
En zulk een Stadt, als of zy noit geweeft en was,
Met haere Borgers en den Tempel leide in afch.
Indien de werek haere gaften wil onthaelen,
Zv fchenkt in\'t middagmael den wjn «it goude fchaelen,
B z Maer
(4) Ik^d
uwe feejlda-
gen verket\'
rtn in wei-
nen, en al
liedeï^ns in
kermen.
AmosS.io
{b) Hy
opkomen als
een gebeden
vloed, ende
hy ne-
dervaUen als
de riviere
van Egyp"
«■«».\'\'Amos
8:8.
(c) Quam
vellent (tbc*
n in alto
mncdffpau-
periem &
durospey-
ferre labo-
res. Virg.
Lib. 6.
(d)Luc.lS;
4-r.
24. VOORHOF
Maer op den avontftont een\' fmaeckeloozer drancfc
Uit aerde koppen, groen vän vuiUgheit en ftank.
Zoo gingh het niet, daer Godt ter Bruiloft was gezeten
In Kana, toen meer wijn naer\'t jongfte middageten
(e)loh.2:io Vereifcht wert en gezocht; want zulk een (e) tvi\'eede fmaek
Van Godt gefchoncken, gaf den gaften meer vermaek.
Godt gaf\'t beloofde Land na veele zwaerigheden,
By \'t Volk van Ifraël al dooiende geleden.
(ƒ) GfK.30: ^y draegt zich na verdriet en lijden als een\'vrijend;
4.3. Dat tuigde (ƒ) Jakob , toen hy Laban had gedient,
(g)Deffeere En (g) Jofeph, daer hy in den Kercker lagh verfchovenè
tvas met pg werelt zal u wel een gouden hooft belooveri,
ilnierTealle ^^^^ manier j zy draegt zich niet als Godt 5
^ynemrc- ^iaer aenvang is vermaek, haer einde pijne en fpot.
ken. Gen.
39\'^S- ------
averpt uwe zorge op den heere , ende
hy zal u opvoeden. Tfal. 5\'4. 23.
VI. UrßlS auf er ens alveare melle plenum, non curat multtiml
fx a quarundam apunr pmgatttr aculeis.
~W ^EN Godtsgezant, geneigt de Joden te bekeeren,
/a) Eenojfe |Lj Wijft hun op (a) dieren, om de zonden af te leeren
hééft\'fijnen @ En met een reine ziel te dienen hunnen Heer j
hmtterge- Dies wy te ruftiger het Beeld van eenen Beer,
eeTe\'zelde^ Die zijnen by korf om seene angels wil verliezen,
\'kr\'Me ^^fVw/Hoe zeer:de byzwarm hem te keere gaet, verkiezen:
Hfcrm: Op hope of eenigh menfch door beelden en gedicht
maer Jfra\'élln zijne Hemelreis gefterckt wierde en geflieht,
en heeft my fterke Beer kloekmoediger zijn treden
mde^mfn*"^^ gangen zette naer \'t Paleis der zaligheden;
volk_en heeft^^^^^^ of de lafterzwarm hem toevliegt, byt en plaegt,
nietverßaenDi^^ hy den honigkorf der ziele by zich-draegt.
Ifai. Een rechte teekening van vroomheit, die gefteecken
Van laftertongen, en befchuldight met gebreecken,
DER ZIELE,
Des niettemin betreet met oordeel en verftant
Den knobbeligen wegh naer \'t Hemelfch Vaderland.
Zy trooft zich, om äe (b) gunft van Chriftus te gevi?innen
Dat haer de werelt acht als dwaes en buiten zinnen,
Verzeeckert zijnde, dat haer Godt in ongeval
Met zijne gunft behoên en onderhouden zal.
En zou die lytfaemheit niet als een goude keten
Hun paffen, met den naem van Chriftenen geheeten
Zoo ftreek een Wijsgeer van de Heidenen den prijs,
Een Ariftippus ^ (^jg geduldelijck en wijs,
Daer hem het onverftant des volks verfmaedde en fchelde^
Zijn groote lijtfaemheit met deze woorden melde:
(f) Ik.acht hen even z.00 gel^k^een dier het goud.
Geen ziele ook, die haer ftreek recht naer den Hemel houd,
B 5
{h) Wy \\ijn
dwaes om
Chrißus
wille. iCor,
4:10-
{c) Neó au-\'
rum beßtce,
mc egoilloti,
En
24. VOORHOF
En kittelt zich, wanneer haer gunftelingen loven,
Maer is dien valfchen waen van eigenwijs te boven
Door zellefkennis , lang gezocht en nagefpeurt:
Dies fchoonze wort verneert, of hooger opgebeurt,
Zy volgt de rede, en gaet met haer gemoed te radej
En zet de hope alleen op Godt en zi)n genade.
Een wijsheit, haer gewis van boven ingeprent;
fd) De mn- Godt ift, die alleen de herten proeft en kent,
fchejetde En met een peil grondeert, die nimmer en kan liegen,
dingen , die Daer zich de menfch door fchijn van buiten laet bedriegen.
-van huiten Het was hoognoodigh fcherp te luiftren naer den mond
fchijnen, pgg yolks, en gä te flaen wat die geraden vond,
^eeredoor Godt in zijn gerecht de ftrenge Vyerfchaer fpande
;(kt het her- Niet na zijn wijsheit, maer na wereltfchen verftande:
te. I Kon, Doch nu d\'Almogentheit hier in heel anders gaet ,
iö:7* En met haer wijsheit, niet met menfchen zich beraet,
En, naze uw\' ziele vroom of Godtloos zal bejegenen,
U eeuwigh ftraffen of met eeuwigh heil wil zegenen,
Zoo zoud gy ydel zijn, en blint van overlegh,
Indienge luifterde naer menfchelijk gezegh,
En tot een\' regel naemt hun oordeel en vernoegen.
O Hemelreizer! Laet hen knaegen, laet hen wroegenj
Een Godt zit aen het roer: flap ruftigh op de baen,
Die gy begonnen hebt: trek u geen\' lafter aen
Noch iemants lof, dan om uw\' leilen te begraven;
Zoo zultge recht de poort des Hemels innedraven.
Qui
DER ZIELE. ïf
Qui currunt in stadio, rudis popxtli judicia
negliguntiatejusquidaturus eft bravium vidori,
curant maxime.
VII. De Schilder over z^ijne fchildery het mdeel van eenen Boer
hoerende j Jpreekt:
N\'"A dat ik langen tijd in arbeid was geweeft,
Voltrok njijnhand dit beeld, het pit van mijnen geeft,
van de kennis uit mijn Meefters borft gezogen»
Een proeve; dies mijn luft verrukt wert en bewogen ,
Om eens te hooren het gevoelen van \'t gemeen.
Mijn ftuk dan neêrgezet op dezen hoogen fteena
Woa
-ocr page 38-24. VOORHOF
Wort van een\' Plonipen boer geoordeelt en bekeven 3
Als eene fchildery niet eenigh met het leven,
En byfter ftrijdigh met het wezen der natuur.
Ik geef de reden plaets; dies kan mijn y vervuur
Op zulk een oordeel niet verdooven noch bezwijckeh.
Dat vry de plompaerden een boertigh oordeel ftrijcken.
Ik volg met mijn pinceel de regels van de kunft,
Verwachtende tot loon des Kenders lof en gunft.
O Chriftenen! Laet u een Schilders voorbeelt ftercken^
Daer gy geheeckelt wort in deugt en goede wercken,
(a) Hy heeft En volg het leven van uw\' Zaligmaeker na ,
he verheugt Gélïjk ik, ftip natuur in\'t fchildren gade fla.
ds een B^ufe Uy^ Heyland is , hoe zeer de lafterpijlen vlogen,
TloTm^^\'^^^^^^ een (a) ftercke Reus tenKruisbergh opgetogen;
PlaL 6. ^^y fteeckelige baen!
{h) En ^eg- Hoe fcholden hem de Joon voor een\' Samaritaen,
gen wy niet Voor eenen (t) gulzigaert in drincken en in eten,
ml, dat gy yoor een\' menfch, die van den Duivel was bezeten,
een Samari-^\' ^^^ Sabbatfchender, een\' verbreecker van de Wet,
^ir^nDHi- ^^^ Godt door Moyfes had belaft en ingezet.
velhehtf En moft hy, dien de kroon des Hemels was befchooren.
Joh, 8 :4.8. Hy zelf de heiligheit, dien fmaet en lafter hooren
(c) Luc. 7: Van Joodfche Farifeen; waerom en hoortge niet
34* ^ Uw leven laecken, dan met hartfeer en verdriet ?
(^j jo}. p. Qf ^iitge^ daerge ziet uw\' Heer en Meefter treuren,
(e) Ende die E>at u een beter heil op aerde zal gebeuren,
voorhy gin- En lof en loon van hun, die weten noch verftaen
gen,firaften Wat gy lofwaerdigs hebt bedreven en gedaen ?
hjm, dathy Dat y^agj- gg^ blintheit by geen wijzen te verfchoonen.
Xudf"maer ^^ genen, die u na den loop zal loonen,
nV^ wöcl Slechts d\'ooren leenen, niet aen eenish onverftant.
veel meer. En wiltge weten wat een onwaerdeerbaer pant
Davids :{oo- Volftandigen gebeurt, zoo leer het van den blinden,
m, ontfermt Die zijnen Heyland wift by Jericho te vinden
^^^ ^^^ onophoudelijk te roepen in zijn\' nood,
\' \' Hoe zeer hem \'t volk verfmaedde en \'t roepen hem verbood;
r
ï;
Dies won hy, doof op \'s volks berifpen en verachten»
Dat aengenaem gezicht na veel vergeeffche klachten^
Ga heene, volgh dan met dien blinden uwen Godt,
Roep hem volherdigh na*, en, fchoon men u befpot
En toegraeut, wilt voor fmaet niet fidderen noch beven;
Hem gold het zijn gezicht, maer u het eeuwigh leven.
Henlieden tanden zijn wapen ende schich^
ten, ende henlieder tonge is een fcherp zwaert. Ffd, $6:
EEn fneller veder magh een hooger baen berennen
Mijn Penne zoekt om laegh de leerzaemheit te k
24. VOORHOF
In beelteniffen, en met aendacht ftil te ftaen.
Nu wenfcht zy uitgedrukt in\'t wit van haere blaen
Den lafterziecken aerd, en , blijftze noch verlegen.
Met hulpe van de kunft hem op een aes te wegen.
Men zie dan dezen, die uitzinnigh en verdwaeft»
In vuil en driftigh ftof met ftijve kaecken blaeft ,
Zulks dat een nevel, door dit blaezen opgedreven ,
Hem voor het aenzicht fchiet, zijne oogen glans en leven.
En al hunne eigenfchap, het waerdigh zien, ontrooft.
En twijfFeltge te zien in zulk een windigh hooft
Dien, die zijn tong mifbruikt in \'s vroomen faem te fteecken.
Ik heb dat driftigh\'vuil by \'t lafteren geleecken,
{p Nemo^ JJ^J. fijnen lafteraer in \'t fchelden zoo verblint,
vhi/\'c\'ato jammerlijk bedwelmt, dat hy geene oogen vind
/,3. Dißkh. öi^ recht de waerheit, en zijn eigen doen en feilen
Vix enim Eens waer te nemen, en tot in den grond te peilen»
^uif^iuam^ Want zoo hy oogen had, en reden, en verftant,
adeo mdi fnoerde zijne tong voorzichtigh met een\' band ,
^nondilTam^^ ftopte zijnen mond, en week al ftil bezijden,
■mortem me- Om uit zijn\' eigen hof het onkruit fchoon te wijden:
reatnr. Ta- En ZOO de fpreucke, van dat (a) niemant zonder fmet
dt. Likz. Noch zonder zonde leeft, zijn tong geen paelen zet,
i^^u\'u f reden zou hem voor Godts roede wel doen vreezenj,
hen evloZ^y Eïizaas daeden lezen:
mdennaeme^\'^^ Heilige Propheet wert eertijts langs den pad,
des Heeren, Dk hem naer Bethel wees, met fpot en fmact beklad
ende daer Van kleine jongers in het quaetdoen onbedreven;
fm^^ h ^^^ vloeckte hen, dies heeft het naefte woud gegeven
Mch^ge^o wreede beeren, die een tv^^ee en veertigh tal
men., e^^e\' Verfcheurden. Zulk een ramp en droevigh ongeval
hehhen tweeVïtl jongeren te beurt^ hoe zal Godt ouden ftraffen,
en veertigh Die zich gewennen tot de vroomen aen te blaffen ?
vande ktn- £n beurde\'t niet, gewis in \'sv^erelts jongften dagh
thurT" ^^^ «mpfalightal wel reden tot beklagh,
IkoLi: ^^^ jonkheit wert van Beeren toegevaeren^
\' \' Daer Godt het lafteren gedoogt in rijper jaeren»
è
De
-ocr page 41-DER ZIELE. ïp
De fchemong » die de faem eens vroomen plaegt en fchent.
Noch niet volkomen op de baen van deugt gewent,
En al te klein van moed om lafter te beftrijden,
Is een Herodes, die den zuigeling doet lijden,
En onbarmhertigh van zijn Moeders tepel rukt.
O Lafteraers! Wat hebtge al zaet van deugt verdrakt,
En zielen, pas den ftorm der zonde ontgaen, gedolven
Door haer kleinmoedigheit in \'s werelts diepe golven!
Gy zijt de genen, die, voor tanden in den mond.
Met ftael gewapent zijt, en \'s vroomen harte wond ^
Die onderdmkt gelijk een Vaderlooze weeze
Moet blijven, zoo hem Godt niet redde, niet geneze»
En, daer hy v/andelt op des Hemels doornebaen,
Met lijtfaemheit en met volftandigheit leer\' gaen.
ZY HEBBEN GEBEEFT VAN VR.EEZE,
daer geen vreeze en was. Tß/. i y. f.
IX. Quis nenfamum diceret eum, qui, cum reäl incederepptf,
rißt cUudicantis motus claudkmt
INdienge mijne Prent eens in het leven zaegt,
Een jeugdigh borft, die aen zijn\' voet geen letfel draegt,
By klaeren zonneftihijn gelijk een Kreupel hincken,
Om dat een Houtebeen, wiens etterbuilen ftincken.
Hem op zijn voeglijk gaen verlaftert en befpot,
Gy hield , ó Lezers, hem voor zinneloos en zot,
En zoüdyindat fpel van lachen niet onthouden,
Ind^nwe u oit met recht wat redens toebetrouden.
Zoo ziet het oogh des lijfs wat wel of qualijk voegt.
En wat hem hindert, of ten hoogfte vergenoegt;
Maer waerom ziet de ziel niet klaerder uit haere oogen?
Waer is uw overlegh, 6 Chriften! uw vermogen,
24. VOORHOF
Dat gy de baen van deugt in haer begin verïacf 3.
En als een Houtebeen zoo bijfter kreupel gaet.
Om dat de werelt met haer vleien u niet zegent,
En u zoo hier als daer een fpottend menfch bejegent
Met eene ziel vol ftank, en kreupel en verminkt.
Die u veracht en fchelt, om dat gy niet en hinkt ?
De fpotter kan u flechts met wind van warden plaegen,,
U zonder Godt geen {a) hair ontracken. te vertfagen,
Daer niemant deeren kan, paft kinderen op ftraet,
Die loopen uit den wegh met fchrick en^wangelaet.
Om dat dé\'Sondekens, die niet en doen als baifen.
Niet bijten kümnen, hun toevliegen en verrafféi^
De zoon van Jeffe zagh de werelt dieper in,/\'*^": \'
Eaal haer zot gebas raet een\'\'bezetter zih^ • " \'
{a)De haircn
xwes hoofts
^ijnalgeteltj
daerom .tn
fvilt niet
DreeT^en.
Math. lo;
Dies
Dies wift hy zonder nood van deizen noch van wij.cken.
Geen {b) Michol kon hem met verachten, door te ftrijcken,
Beletten in zijn\' dans tot \'s Hemels lof en eer.
Die Held had moeds genoegh om zonder zwaert en fpeer
Het (c) Lantfchap van de doot te naderen, te dwaelen
In diepe fchaduwen en onbefcheene dalen,
En daer alleen de vrees te kennen by haer\' naem.
Die ftoute ziel drift, Godt zoo lief en aengenaem,
Is by den meeften hoop, al v^anckelens gezinden.
En ang voor fpot en fchimp, te fpeuren noch te vinden.
Het ruifchen van een blad viel ^d) Kain_ als een ys
Op zijn benepen hart: in eene zelve wijs
Kan een onwichtigh woord van fmaet, n toegedreven 5
Uw\' loop verbreeken, u doen fidderen en beven.
Gy laet u ringelen als redenloos en dwaes,
En kunt dienYmaet en fchimp, dat ydel zot geraes
Zeer licht verwinnen • want gy hoeft hier (e) geene krachten
Als ftillezwijgen en beflootene gedachten.
Hoe is die fchoone les des Wijzen u ontgaen!
Dat zelf de (f) fpotter met roó v/aaigen heen zal gaen.
Zoo gy wilt zwijgen op zijn fchelden, en uw\' zinnen
Gaen veften op het loon, dat boven ftaet te winnen»
Waerom en zwijgtge niet op uw\' begonnen loop?
Een klmft zoo {g) nut, als voor een\' kleinen prijs te koop:
Hy heeft maer eenen mond, gy kunt hem met twee ooreii
Verduuren, en noch meer dan al zijn\' lafter hooren.
"Wel aen, 6 Chrifte ziel! Verlaet dit mifvcrftant:
Geen gout noch zilver, geen geflepen diamant
Verdooft in luifter, fchoon de Beeften hem niet achten?
Ook zal een lenteroos düerom niet minder trachten
Te groeien, op te gaen met \'sHemels dageraet.
Schoon ofze met haer blaén in fteekeldoornen ftaet ^
Zoo moet gy ook geen\' luft tot weldoen laeten drijven,
Daer zondaers nv^e deugt verlaftren en bekijven.
cmfuß fui,cheli hejfaio. Stella de Contmpt. Mmdi. (g) Ad divimtätem
pms, fii tacm dïdkit, uid. Saav, Symb. XL
■ C 5 CHRI-
21
(b) z Ko^i.
6:16.
(c) Al wan-
delde ik^ in
het midden
van de Jcha-
duwe der
doot, 1^00 en
:{d ik^ geen
quaet vree-
^en , tijant
gy :{ijt met
my. Pfal,
z2:4.
{d) Ik Kd
ongefiadigb
ende vhcb-
tigh we^en
op de aerde:
wie my dan
vinden ^alj
die %al n.y
dooden.
Gen.4: i-i.
(e) In fül-
hxjvijgen
ende ih hope
uwe
Jïerkl^eit
^Jjn. Ifai.
30. 15- ,
if)Sefueh
li che Jon
Jcherniti,
tacgffero^tSf\'
havejfero il
fm penfiero
nel premio
ch\' afpettanO
fojferendo ,
farebbono
acc
SM
24. VOORHOF
Christi bonus odor sumus deo. 2. Or. 2 ï 15*,
Van
IK zoek geene Afgoón fmook en heilooze eer te geven,
Maer draegh, ó Kinderen, van Vaderplicht gedreven.
Dit roockend wierookvat in mijne rechte hand
U tot een\' fpiegel voor. My fcheen dit geurigh pand
Bequaem te wezen om wat goets in u te wecken,
De waere beeltenis eens vroomen zonder vlecken,
Die zielen zuivert met zijn\' naem en goet\'gerucht j
Gelijk dit edel vat met zijnen geur de lucht
DER ZIELE. 23
Van alle onreinigheén en ftancken weet te vaegen.
En zoektge nader u hier over te bevraegen,
Zoo lees het perkement des Bybels deur en deur;
Gy riekt \'er overal des vroomen faem, by geur
Van mijnen wierook niet oneigentlijk geleecken,
Nadienze uw\' zielen kan verquicken en ontfteecken.
Zoo komt,in\'t openen vanMoyfes wijze blaên.
Gelijk een wierookgeur de fchoone Jofeph aen,
Bequaem om vuilen damp uit uwe ziel te weeren,
Daer hem welluftigheit te zwack viel in \'t verheeren.
Al bleef zijn goet gerucht voor eene wijl befmet,
In eenen Kerker diep begraven en verlet,
Het quam te fchooner uit die nevels opgedrongen;
Hy Vi^on te (a) rijcker lof op aller volken tongen,
En voor dat kort verdriet een overdadigli loon.
Hoe riekt de goede naem van Vader en van Zoon,
De vroomheit van den (&) een^ en anderen Tobias!
Hoe ftinkt een (e) Achab by den geur van Vorft {d) Jofias!
En, zoo u \'t achten van een goet gerucht verveelt,
Zie eens, hoe wonderlijk dat zulk een {e) paer verfeheelt.
Het iuft my niet, hier yan den eerften veel te reppen,
Wien zal de tweede niet aenmaenen, moed doen fcheppen,
Om na een goet gerucht te trachten en te ftaen,
En voor een\' q^uaden klank zijn voorbeelt na te gaen ?
Jofias naem is in den mond van alle menfehen
Gelijk een honigh, die niet zoeter is te wenfchen ,
Gelijk een fchoon mufijk, daer gaften by den wijn
Aen eenen rijcken difch verheugt en vrolijk zijn.
De naem van (f) Judith heeft niet min gewenfchte geuren:
Zy was c een zegen , die aen weinigen magh beuren)
die voor hemgcteefl tsaren, 3 Kon. (d) Jofias heeft gedaen, dat voor den Heere hehaeg-
t\'jKif^h^ndehy heeft geu^andelt door alle Davids :^ijns Vaders wegen ^ hyenh^eerde daerniet af
ter rechter ofte terßin%er :^ijde,4Kon.2x-x* In alle monden ^al :{ijne geheugeniffe als honig ^oet
tvorden, eng"WKjy/y^,^/ maeltijd des wijns Eccles.49: r. (e) Nmquam magis exempla
movent, quam fi contraria juxtaponantur a latere. Div.Saav.Symb.XFI. (f]Ende deje was in al-
ten d\'aldervermaerfle,want s^y vreefde den Hw( K^^r • ^nde dm en was nimant die van hm een
^uaetmonfprak: By
(a) Jofeph,
die een men-
Jche gehören
is, een Prin-
ce ijjner
Iroederen, .
eene vaßig-
heit des
volks , een
regeerder
der broede-
ren , eene
vaßmaekjn\'
ge des volk_s.
Eccl49:i7
(è) De Godt
van Ifraêl
gebenedyde
u,wanïgy
:{ijt een ^00-
ne van eenen
dderheßm
ende recht-
vaerdigcn
ende Godt^
vru:{enden
Man y ende,
die aelmóef\'
fen doet.
Tob. 9: 9.
(c) Ende
Achab de
Hpone Amrt
heeft quaet
gedaen vooy
des Heeren
aenge:{ichle,
hoven alle
24. VOORHOF
By yder om haer deugt gevvilt en aengenaem;
Men wift niet eene tong t« vinden, die haer faem
Met eene laftervlek of üonde kon betijgen.
Om dan, ó Kinderen, een\' goeden naem te krijgén s
Te worden even als een geurign wierookvat,
Zoo luifter of uw naem van iemant wort beklad,
En zet, om waerheit en onwaerbeit af te meten,
\'s Volks lof en lafter op den toets van uw geweten;
En lijdge onnoozel, liegt de werelt door haer\' hals.
Verblijd u dat het onwaerachtigh is en valfch;
Gv hebt den Heyiand tot een\' broeder in uw lijden.
ig) Virtu-
Zijt des verzeekert, als de nevelen der tijden
T\'^^^\'modr ^^^^ wegh gedreven 5 dat uw naem een\' zoeten geur
Zal ademen, en niet bezwijeken-voor de keur-
tam ex ocu- Maer zietge, met u zelfs te toetfen en ontleden ,
lis ft£ri~ Uw\' naem bevlecken en befchuldigen met reden,
mus invidi. Zoo kies op (h) Davids fpoor de boete en beternis,
(h) Ort.
Een\' zuiverdrank, waer door uw\' ziel te heelen is ,
wT^Hwr^" haeren eerften geur en goet gerucht zal winnen.
ipaZ ili hen Een goede naem en faem houd fnoode tochten binnen,
krankPfal. Geeft uwe (i) beenders kracht, en is u (^ meerder waert
3- Dan veele duizenden, gewonnen of vergaert.
Mj^^^^^^"^lyie z^ne fa.em.beminti zal vuile zonden haeten:
hltVeheme^\'\'^^ haer (l) verwaerlooft, zal de deugden ook veriaeten,
vet maPm, ^^ zonder ommezien tot feilen overflaen;
ProvflfiWDe fchaemte, die den menfch ten befte pleeg te raên,
51. ■ Uitfchieten, als een {m) hoer verachten en vertreden,
ik) Beter i5 En, luifterende naer vermaningen noch reden,
nlml dan Zijn niedemakkeren ten fchrik en dreigement
veele rij]^\' Ten lefte raecken aen een ongelukkigh end.\'
dammen.
Prov, 22:1. (/) Qui famamnegligitjvïrttites negligit* Did. Saav. Sjml.XV. {rn) Gy
hht het voorhooft eemr onk»(fés vrome gekt-egen , gy en heht \'u niet willen fehat-
men. Jer.3- 3»
DER ZIE I E. 25
Exultant in rebus pessimis. Trov. 2:14.
XI. AU de menfchen fepenf z.oa is de vjiandgeksmën, en heeft onkxuli
gemït ïn het midden vm d( tettps. Math, 13:1;:. _
De Mond der waerheit, die niet dooien köfl hoch milTens
Stelt,onder eene ry van zijn gelijkenifTen,
Den boozen vyand, die een landbederfflijk zaet^
• Dat niet dan onkruid geeft,by duifter zaeien gaee
In goede tei-we, daer de wachters hen verflaepen. ^
Die geeft, in zijn waerdy vermindeit en herfchapen s
D Zoekt
-ocr page 48-VOORHOF
Zoekt lotgenooten in zijn onheil en verderf;,
\'Dies paft hy op zijn\' tijd, en zaeit in \'s anders erf
Êen zaet, dat > opgegroeit, tot \'seigenaers verfchricken
En onwaerdeerbre fch\'a , de terwé zal vërfticken.
Mijn blad, met deze Prent des nijdigen belaen,
\' Wenfcht als een fpiegei voor des zondaers oogh te ftaen
Die niet alleen zijn ziel met zondigen ontliiiftert,
En , fchoon hy zijnen naem bevlekt ziet en verduiftcrt,
Op geene betering van zijne feilen paft ^
Maer noch, ö gruwel! zich zoo reuckeloos vertaft,
Dat hy zijn zonden derft aen anderen vertellen,
Daer over roemen , die voor al de werelt ftellen,,
( s n ^ Als had hy wonder zich gecjueten in zijn\' plicht.
redenbedei-\' ^^^ % zaeien , van den Duivel voorgelicht,
vm geede In naeften zielhof, met de terw\' van goede zeden
sleden. Gezegent en bezaeit, het (a^ onkruit van zijn reden ,
I Cor. ïf : Dat; ai Jg terwe zal verfticken op het left,
Z heb ^^ toezicht flaept en fluimert op haer\' neft,
lm hunne \' ^ict eens bekommert voor een\' oegft van heil te maeien.
^mdegè- Begreep die ftofter, waer zijn doen op uit zal draeiens-
roem aU Die wijs van zondigen te zijn de wederga
0^ \'en ^^^ gruvi\'elzonde van \'t (b) rampzaligh Sodoma,
Tebben^e^ Dat» zich niet meer ontfiende op zonden te braveeren 5
niet verhor- die in \'t openbaer aen anderen te leeren,
ge«. Ifai. 3; zijn\' Godtloozen en bcfmettelijken mond
In eenen Helfclien poel van zwavel ging te grond;
W zou naer allen ichijn zich noch in tijds bedenken,.
hl \'i^de ^^ reukeloos verdrenken.
diepte der Nu is ((} geen leven noch gevoelen in het hart r
sponden ge- Hy leit te diep daer toe in\'t zondigen verwart,
kpmen is ^ JEn zwelgt met gulzigheit (ii) het onrecht in als waterv
In tjjj jammeren te laclien met gefchater,
18 • ^^^ welgemoed te zijn als hy, die zich gewent
(dj ï)e af- ^^^^ ^^ leven ,, «iet op een rampzaligh end.
grij^elijliemonmrnemenfchydiermgerechtigheitdrhiktdswater. Joh.i^: 16. (e) DMr ^ijn
*iigoddelij^e,die:{ovry of ds (perck^n dirncktvaerdigehaddlEcclS-.i^
d Ael-
-ocr page 49-DEK ZIELE.
^\'Aelouthdt had hem noch Wat hope en trooft gclaeteit
In hacren (ƒ) Aüguflijn, die, fchoon hy een\' géhaeten
En G^deloozen röetb o^ zijne iionden dtoegli,
Zijn tijtgenooten in dé boosheit overwoegh,
En hun tot zon<$gef! vetlokfce, Godts genade
Des niettemin vewörf, daer hy in traehen bäedde
Viel zulk Èen voorbeelt met te byfter zeltfaem voor..
Van dezen Heiligli, als gékoren om het fpoor
Des Hemels onder\'twoên der Ketteren te leggfen
Voor veele duizenden, en valt hier niet te zeggen ;
Nadien een (g) yder. met den Duivel in gefpan
Tot \'s naeften zielverderf, dat heil niet beuren kan.
Geen (h) geeft en hoeft u in het oordeel aen te klaegen:
Gy gaet, ó zondaer ! zelf uw\' zonden overdraegen,
En roemen dat uw vleefch in vuile luften viel •
Dies wacht een zwaerder doem en pijne voor uw\' ziel. cem etiam
magnopere ,
ß minus f edaperpetrajfet, nanmibis illis multofili fadiora perpetrata Jubinde item commen-
tus fefeciffe, ^md non fecerat, ne ullaparte deteßabilis landis ceteris inferior effet. Ger.Mo-
ringus invita S. Jugußini. (g) Sponte peccantes deferi folent a Deo: quoaiPanitentiam
^uceßdeßituunturjPanitentiamnon invenient.J.A. ComeniusiqReg.vitas, (h) Noter-
»aneneldia deljuy^ioneceßidad deaccufador, pms ellos mifmospublican fusmdes : por h
qud feran mas cajiigados. Dk^odse&dli.
Defectus alieni gigantum videntur.
fimiles -y noftri vix pumilionum inftar riobis
apparent. Did. Saav. Symb.VII.
XII. De ziecke, de lieffelijkeJpijz.e van hem afweeunde, jpreeki:
^ pHcht van vrienden , om te trooften eenen krancken,
Beweege u niet alleen te naderen de ftancken
Van mijne legerfteéj maer ook het gruwelbeeld.
Dat buiten mijne fchult in mijn bedrijven fpeelt,
D 2 Als
(f) Eo ma^
litre Augu
jlimts pro-
grefus efi,
ut nonface ■
ret modo
fida ^ oh\'
fcfna, ve-
rum ed am\',
plius ( quod^
plane Safa--
nicum efi)
ex fade fa-
Bits apud^e»
^les laU"
ae gloriam\'
fie venare-
pudef-
tur.
VOORHOF
Als mit voor u, om tot een baecKen te befchouwen^.
Gy ziet de keucken my believen, onderhouwen
Met fpijzen, toegerecht niet na gemeenen fleur,
Maer cfie bekoorlijk zijn alleen met haeren geur;
Hoe zou. gezonden dan. het nuttigen vermaecken ?
Doch ik, onluftigh zoo in flaepen als in waecken.
En door het gantfche lijf vol pijnen, en gequelt,
Ben door het eten van die fpijzen meer ontfl:eIt ;
Zy zijn my fmaekeloos, als warenze bedorven,
Om dat mijn fmaek en reuk door\'t quijnen is verftorveo.
Cy hebt, mijn vrienden, niet gedoolt, noch misgetajft;».
Indienge in uwen geefl: mijn wezen hebt gepaft
Op iemapt, die, bevlekt met zonden en gebreecken,
Kosh over anderen een oordeel uit derft fpreecken a
S:a
DER ZIELE.
En hunoe wercken j die niet ongcrechtigh zijn,
In een\' gelijken graed gaet ftellen met de zijn\'.
Mijn tong heeft haeren fmaek , zijn ziel de deugt verloren:
Dies moetge hem, als my, niet achten in het hooren^^
Dewijl hy oordeelt naer zijn ziels gefteltenis.
En niet gelijk de* zaek in\'t waere wezen is.
Den oogen ("om het ftuk natuurlijk te gelijcken)
Die door een roode ruit de ftraeten overkijcken.
Schijnt al wat in de ruit gezien wort, klein of groot,
Van verf te wiffelen, te draegen niet dan root:
Zoo zal het oordeel, dat het hart van eenen boozen
En zondigen ten pas en doortocht heeft gekozen 5.
Ontleenen de natuur van \'t harte, niet verftaen
Dat by de vroomen iet behoorlijks wort gedaen.
Dit zeggen is ons lang in (a) Jefles zoon bezegelt;
Hy liet, met eenen geeft van minzaemheit geregelty
Door eene zendinge der Ammonijten Prins
Vertrooften in dè doot zijns Vaders, veel gewins.
En zegens met het Rijk en nieuwe kroone wenfchea;
Maer wat gebeurde hem? (h) Die Godtvergete menfchen
Mifduidden zulk een groet voor Hanon hunnen Heerj
Die boden fcheenen hun verfpieders, en niet meer |.
De Joodtfche Koning had hen enckel uitgezonden
Om \'s Lants gelegentheit argliftigh te doorgronden
Van zins om nad^-hant te plondren hunnen fchat,.
En met zijn Leger te verdelgen Land en Stad»
Men kan het tegendeel in alle deugtgezinden, _
En, als ten voorbeeld, in den vroomen (c).Jofeph vinden,.
Die aPt gewelt, hem van zijn Broederen gedaen,
Wift in de befte vouw te fciicken en te flaen;
(d)- iKpn,
10: z.
(h)De F fin.
eenderK^in-
deren van
Amman :{d\'
den tot Ha-
non hun-
nen Heere:
Meent gy
ook. dat Dä~
vtd de:{e
trooßers aen
ugeifinden
heeft ter ee-
revan uwen
Vader ? En-
de en meent
gl nut, dat Tyavid dacrom :{ijm kpecBten tot Uge:{onden heeft, dat hy onderhoeken ende verfpieden
^oude de ßad^ ende die verderven .-^aKon. 10:^. (c) Enmlt nietverfchrikt we7{en,nochen
Uetuniet K^aerdunckenidatgymy verkocht helt tnde:{e Landen jwant Godt heeft myom tms
^digminmr u ge^ondm naer Egypten. Gen. 45: f.
D
Want
-ocr page 52-24. VOORHOF
Want ziende op zijne groet hun. zeer ontftelt van wezen ,
Beval hy hun niet meer te fchricken , niet te vreezen,
Èn gaf dat levren en verkoopen eenen naem
Van Godts verzending tot een heil van al te zaem\'.
Zoo vormt de booshdt of oprechtigheit der menfchen
Een oordeel, Waerdigh om te haeten of te wenfchen.
Eer ik dus jammerlijk aen deze ziekte floegh,
(d) Endep £n dien verholen fchat van \'s lijfs gezontheit droegh,
fparen heideik gemackeiijk de fpijzen, nu te fchuv^^cn,
l;m Adam g\'^^^S^ verteeren en verduwen j
ende :(ijn Al wat ik nuttigde, gevoelde ik uur aen uur
wijf,endeIn zuiver bloed verkookt op mijn natuurlijk vuur:
en fchaem- Zoo gaet het vroomen- want van Godtlijk vuur ontfteecken,
dm hunhe\' Verkoockenze al het vuil van \'s anderen gebreecken
Gen!v 25 ongerechtigheén als in een zuiver bloed.
(e) Del/e/Je Wat quaeden bitter fmaekt, keurt hunne tong voor zoet.
denkt geen Toen (d) Adam in den ftaet van zijne onnoozelheden
quaet.i Cor. Noch leefde, kende hy geen naektheit zijner leden,
5- Die hy wel haeft daer na met opene oogen zagh,
5:8 • ai"\' Wanneer hy liefdeloos in zijne zonde lagh:
(g) ifl ^a-\'Z-oo is de menfch, oprecht van wandel, zonder oogen
ke dat gy In acht te neinen op eens anders onvermogen;
:{iet,dat hy De (e) liefde maekt dat hy geen quaet noch erg en denkt,
"\'l^\' En zijnen naeften met geen avrechts oordeel krenkt,
^[„l^ Nu toegezien, en met uw oordeel niet te fpeelen,
om gy En zietge m lemant iets , het gene u mocht verveelen,
na den Zoo weeg u doen, of gy ten zelven oogenblik
mmrgegacn Niet zeggen mooght: (ƒ) Bjf is rechtvaerdiger dan ikz
Ten.^zl\' ^^ Veltheer Joab, om quaet oordeel te beletten,
:^uUgy%l. En David onvoorziens zijn gramfchap neer te zetten,
gen: Ook^ is Toen hy voor Rabba had geleén de nederlaegh,
uwe knecht Bevzi den Bó (zoo hemde Vorft met deze vraeg
Urias^ de Bejegende: Waerom zoo reukeloos vergadert,
Hethiter ge-^^ om te\'vechten juift aen \'svyants muur genadert?
z Kon II • ^^ dien flagh en vreelfelijcken ftoot
20. II." " Bleef ook de dappre Held uw Knecht Urias doot.
Hec
-ocr page 53-DEK ZIELE.
s
Het rechte middel om den Koning te doen zwijgen,
\'Hem zeiven meer dan zijnen Velmeer te betijgcn
Met .eene mifdaet, ja een\' gruwelijcken moord;
Want in het tegendeel had Joab \'s Konings woord
In zijnen ftedelïorm gevolgt en waergenomen.
En mocht verfchijnen by den Koning als een vroomen.
Geen (h) Priefter, fchoon hy was vol wijsheit en vol raets.
Mocht onder Moyfes Wet een\' ander\' voor Melaets
Verklaren, eer de zon ten achtften mael quam fchijnen:
En wiltge, minder in de kennis, u verpijnen.
En zonder ommezien uw oordeel laeten gaen
In zaecken, niet zoo klaer noch zeeker om te racn?
O Oordeelftrijcker! weeg en overdenk de plaegen ,
By die van (i) Bethfames geleden en gedraegen,
Om dat hun oog in d\'Ark des Heei-en had gczienj
Godt doodde zeventigh van hunne groote liên,
En van \'t gemeene volk tot vijftigh duizent zielen:
Het (k) hart uws Broeders, daer uwe oogen fteets op viele«,
Is meer een Arke Godts, als die van Ifraël;
Het opfet van den menfch, dat onder vleefch en vel
In \'t harte fchuilt, bedekt met diepe duifterheden,
Is meer verholen, dan de Wet in fteen gefneden,
Het vat gevult met Manne, en Arons roede en ftaf,
E)ie Godt den Priefteren in d\'Ark te fluiten gaf.
Wilt gy u zeiven zulk een ziften niet verbieden
Van al uws naeften doen; hoe zultge Godt ontvlieden
I^ie Bethfamyteren, om diergelijke daet
En reukeloos beftaen, zoo vinnigh flraft en flaet ?
Gy moet u niet met zulk een zotte daet bemoeien,
Die ydel is ^ gn die Godtvruchtigen verfoeien.
Indienge flü omzichrigheit uw\' geefl:
Befluit en oefFent, en voor \'s naefl:en oordeel vreefl:,
Zal Godt u lieven , en uw naefl:en u beminnen,
Gy in dit leven hier de vreedfaemheit gewinnen.
^ue efla.efcondidaen elpecfn dtl hombre, me las tahlas ds- XaUyij el vafo de Mama,y U vara
fie eßazm m d Jm. Diego de Eßeüa.
D A E R
(h) Levk.
( O Hy
beeft :{om-
mige vayi de
mannen der
Bethfamyters
geßagen,om
dat ^ in des
Heeren Ar^^
ke ge:{ien
hadden,en-
de verßoeg
vanden volc-
ke feventigh
mannen-) en
van den ge-
meenen VC,l\'
ke \'^ijftigh
duifent.
I Kon. 6:
ik)
verdadera
^rca CS el
cora^on de
tu hermanoy
fte aqueÜa
Area. de.
Ifraél: y
mucho raas
interior y
fecreta es ïa
intencion ,
VOORHOF
Daer. is een vriend, die alleen meï^
den naem vriend is. Ecclef. 37:1.
XIII. l\'arbore, quandohalifuoifrmti, è vifitatO) ferchefomc0tt\'h
ma mmcanào ifrutü e lafdato.,fi curano di kh
Y dezen boom, met puik van Peeren overladen^
Die eenen graegen mond verciuicken en verzaeden.
En dien de\'jeught beklimt met zonderlinge zucht,
Terwijl hy is voorzien van zijne zomervrucht,
ons de vrientfchap van de wereltlingen blijcken.
jongers zijn met graeg van dezen boom te wijeken,
Kan
Die
Vooï
DER ZIELE. 33
Voor dat het phicken van tle vruchten is gedaen:
Als die gelezen zijn, dan blijft\'er niemant ftaen.
Gelijk of yder een , na die genoote weelde,
Alleen het aenzien van dien Peereboom verveelde.
Ik wenfch derhalve den vermogenden dit Hout
Ten fpiegel, daer hy zit op «enen bergh van goud,
En by dien zegen en genade dicht gefloten
In eenen ronden kring van groote gunftgenooten,
Die, onder het genot van zijne fpijze en drank.
Hem hunne gunfte bién, vereeren met veel dank,
Ja alle morgen met den dageraet begroeten,
Ootmoedigh buigen en neerknielen voor zijn voeten j
Of hy beluft wierde om de waerheit in te zien.
Want al dat (a)- groeten, al dat ftuipen met de knyen.
Die eer, hem vroegh en laet van yder opgedragen.
Zal, daer Fortuin hem voert op haeren hoogen wagen,
En hy, als dezen boom, met vruchten is gelaên,
Wel blijven duuren, en niet lichtelijk vergaen:
Maer laet een ongeval hem eens van gout ontblooten,
En, zoo het veeltijts gaet, uit zijnen zetelftooten,
Hy raekt zijn (b) vrienden quijt, als warenze in dien nood
Met hem gevallen, of verflonden van de doot;
Ja zelf de genen, daer hy eene Kercke op boude,
En al zijn zielgeheim aen opende en betroude.
Zijn meer voorbarigh, meer dan anderen gereet
Om hem te laeten in zijn zwaerigheit en leet.
Die gunftgenooten zijn gelijk als deze kinders:
Zy zoecken wat hun fmaekt ^ wat wrang is en vol hinders,
En vreugt noch welluft aen het weeligh lichaem gunt,
Is by hun even als een penning zonder munt.
Hun (O liefde heeft haer doel; zy mikt gelijk een Schutter
Op al het geen, dat haer is dienftiger en nutter.
Denk met, dat uw perfoon, ó Rijcket waerder is
By hun, als uwen haert en aengerechten difch j
Een zoet genot, vvaerom zy Tabernaeckels bouwen
Aen uwe zijde, en u al vleiende onderhouwen.
(a) Vulgus
amichias
utilitate
probat.
(b) Daey is
een vrient
een Tafelge-
:{eli ende
die en :(at
nietUijven
inden dagh
des noods,
Eccl.5: lo»
(e) El amor
tiens fu fin.
JVo aman m
perfona,
Jîno tus lig-
nes. Diego
deEftella.
Zy
24. VOORHOF
Zy zijn geen vrienden, dan met eenen blooten naem,
Niet in uw lijden, maer tot uwen difch bequaem.
{d)Veüvan Wanneer u hulpe ontbreekt, vertrooftenze u met [d) woorden5
tvoordé^ ^ijn mededoogen om des lijders ziel te moorden,,
hooren,dan met walging en verdriet,
ai.\' \' ■ Uit eenen troofter, die wel beter middel ziet.
Gy :^jtaUe \'De Stad Jeruzalem, wanneerze in glory bloeide,
:^men lafii- En door Hktoryen van haere Helden groeide,
gevertroo- troetelkind by alle mogentheén:
t^TSJ/è nabuurigen en aengegrenlde fteén
gewichte da Gereet tot haeren dienft, haer (e) tol en fchatting geven:-
go\'its , dat Een yder zoeht met haer te Vv\'oonen en te leven,
Salomon Te handelen, te ftaen in vriendelijk verbond j
jaei^lifksge- jvj^er naderhant, wanneer haer glory ging te gront,
geven Wien, p^^ ^ borceren naer Babel heen zadi leien,.
wasjes hon~V.. r t • i 1 r \\
den ende Hief Jeremias aen te klaegen en te Ichrcien,
fes-en-fes- Dat zich doen (f). niemand van haer vrienden eens liet zien,
tigh tdsn- Om haer een\' druppel gunft meedogende aen te bién.
ten Gouts^ Xoo gaet het hen, die zich met wereltfchegezinden
goti[iut Verèenigen, en aen hun viientfchap hen verbinden.
de mannen Wie een beftendigheit van vrientfchap wenfcht en zoekt,
brachten Jie Houw\'-zulk een vrientfchap als onwaerdigh en. vervloekt,
op de tollen Hn poog\' de (g) vrientfchap van de vroomen niet te derven,
der wegen vroom.waeracbtigh vriend vï\'il voor zijn\' vriend wel(h) fterven,
geßeltwa- . j^y chriftus, die zich niet ontfagh met zijne doot
rijk te maecken,. en te redden uit den nood.
tnde die al- ■ \'
lirhande flechte dingen verkochten, ende alle de. Kroningen van Arabien, en deVorßen des
^ants. 3 Kon.io; 14. I\'ï, {f) Daer en is niemand dk^e trooße, uit alle haere beminden : al-
te haere vrienden hebben haer verfmaet, ende x^y :(ijn haer vyanden geworden. Thren.i: 2.
allen tijde heeft hyljef, die. vriend is, ende een broeder wort in de benambeden ge-
pmejt. Frov.17.17;. {h) ^Nec Pvlades mortem curat, modo proßt Oreßi. M. Paling; in
DER ZIELE. 35-
Qui ^x errore imperit^e multitudinis
pe;ldet, hicin magnis viris non eft habendus.
Ck.deOßc. Uh.i.
XIV. Zmmige van hen hehhen dm afwat overgelaten tot \'s Morgens >
en^e het begoß tek^iekn vmde wormen,endeverrotte.\'tsoia^-. 20.
Et vvaej" een jammer, daer het Manna leit geregent>
En Godt het Jodendom in dorre zanden zegent
Met Wondertekenen en daeden ( zoo men leeft)
Geen nut te vinden, niet te leeren met den seeft,
Ié VOO R H O F
zie dezen Jode dan, gelijk de kunft hem prente
Genegen tot uw heil, verftelt ftaen in zija Tente,
Om dat het Manna, dat hy voor de week behield
En wegh ging fluiten, van onreine wormen krielt:
Daer in het tegendeel, wanneer hy\'t quam te fpaeren
Voor \'s Heeren Zabbath,- hem dit noit is wedervaeren j
ïéEndZ^^"^ tot dien Ruftdagh bleef het (4)^aef en ongefchent,
gldamy%l Gelijk hy\'t op het\' velt te vinden was gewent. >"
li]kMofes Een zaek van nadruk,,waerd den zondaer aengeprezens
bevolenhad-^n hem de zoete kerne uit zulk een\' dop te lezen.,
de, ende het Dat dan de gene, die na lof der werelt jaegt,.
«r" zich in al zijn doen en handelen gedraegt
daer mi \'^P ^^ tongen van de menfchen hier te zweven,.
gcïgeworm- Geduurende den tijd van dit verganklijk leven,
ie ingevon-T)& woorden hoore, die op zijn bedrijven flaen,
den, Éxod, En hier voor anderen gelieve ftil te ftaen.
ïo: j^y 2al den tijd van deze werelt in de dagen
Der Joodfche weecke zien, waer in de wormen knaegen
Het geurigh Manna, voor den Ruftdagh niet gefpaert.
Lofzoecker! al wat gy dus yverigh vergaert.
Om in der tijd ten.loon, naer uw\' begeerte en wenfchen,
Een\' grooten naem en roem te krijgen by de menfchen.
Niet eens gedachtigh,. als verkeert en onbewuft.
Wat wegh te leggen voor de zaligheit en ruft ,
Zal maer een\' korten tijd en weinig dagen büncken,
ih) Voor- Gelijk dat Manna van onreine wormen ftincken,
t^fh\'thfC^^ niet beftandigK zijn, als zonder l^eun en ftaf.
Ja ongeacht met u neêrdaelen in het graf.
loon ontfan. Gy hebt uw\' (i») loon al wegh by Go\'dt den grooten Rechter.
Math. De glory, niet gezocht tot Hemels eer, wort flechter,
(c) Voor- roem noch lof, maer vuilen ftank verdient.
wacrAkK^s- is zonder vocht.. Gaet wandelen, mijn vriend;
ge Ujiken ^^^H^heb „ rtoit gekëntik doe geen vreemden opeii.
kenneuniet. ^^^Jpreekt dß Bruidegom. Die roem valt dier te koopen.
Math, zy: Gy hebt in al uw doen Godts- mogentheit en macht
Geene eer bewegen, maer uw\' eigen geeft geacht
DER ZIELE. 37
Dies komt uw (d) glazen lof al blinckende te breecken.
Gy moet zoo ydel na geen kroon van eere fteecken.
Niet brommen in \'t gezicht der vleiers met uw\' deugt,
Die met hunn\' lof u die ontrooven. Zulk een vreugt,
By u daer uit ontftaen, zal Godt niet laeten duuren.
Mbft {e) Ezechias niet zijn\' misflagh zwaer bezuuren,
Als hy eerzuchtigh den Gezant van Babyion
Zijn\' Koninklijken fchat, te achten als een Zon
Der werelt, onbedacht ging toonen en ontfluiten ?
Hebt gy wat fchoons by u, houw menfchenoogen buiten»
En geef\'er d\'eere van aen uwen grooten Godtj
Zoo blijft uw lof van ftank gezuivert, onverrot.
Godt was\'t, die een\' (ƒ) Altaer liet timmeren van flechten
En ongecierden fteen: als of hy zijne knechten
Wou leeren, niet den glans van hunne deugt zoo licht
Ten toon te ftellen voor de werelt haer gezicht.
Om zulk een\' lof, die nief^kan duuren, te verwerpen,
Zoo denk uw\' zonden na^ dat zal de zinnen fcherpen,
U met den {g) Tollenaer, terwijl de Pharifeer
Met zijnen roem verzinkt, verheffen tot den Heer,
17.
(f) ^ß datgy my eenen fleenen Altaer maekt, :(oo en^ultgy dien niet maecl^n vangehouwe
ßeejien • want indien gy uuj mes daer op heft , ;{öo j^al hy ontmjd :{yn. Exod.2o if.
(8) Luc.iS: 14. \'
^AJoïL ÏLLIUS fama est et OPINIOr, QUI PLU«
eam celare contendit. T)id i Saav.Symb.X.
xv
* • Goutfmit , zJ^mH^efgfchael in de hand hebbende , J^feekt:
^JH vrienden, die hier blijft voor mijnen winckelftaen,
deze flincker fchael ziet ledigh overflaen,
Als waende ik zonder wicht mijn dierbaergoutte wegen,
^en zaecke,die haer fchaemt?fchoon alle uw\' tongê zwegê:
E S Noch
{d) Laus
vitreadum
fplendefcit
frangitur.
(e) ^et de
dagen gul-
len kpmen ,
ende al dat
in uw huis
is, ende dat
uwe Vaders
in de fchat-
ten opgeleit
hebben tot op
de^en dagh
toe ,
wegh^evoert
worden in
Bahylonien ;
daer en ^al
niet overblij-
ven, ![egt de
Heere.
4 Kon.20;
V O O R H O
Noch reeckende ik mijn doen tot voordeel en gewin»
Zaegt gy het oogmerk van dit wegen dieper in;
Mijn evenaer, voorzien met ongelijcke fchaelen.
Was dan uw leider om niet van het fpoor te dwaelen,
Dat naer den Hemel gaet; een kaers voor eene ziel,
Die tot den naeren damp van «igen roem verviel.
Een vroome, niet gewoon hem zelven veel te looven,
Maer ftil te wandelen, te leven als verfchoven,
Erkennende zijn\' Godt, neérflachtigh van gemoed,
Voor rechten oorfprong van de (a) gaeven,en het goet,
I^at met zijn toedoen oit gedaen is in zijn leven,
Zagh in dees zwaere fchael zijn eige fchaduw\' zweven j
fa) AlU
goede gave
ende alle
volmaekte
g\'ftßisvan hvm mMadendt van den Vader der liehm. Jac.i:i7.
Ont-
DER ZIELE.
Ontbraecken zijne ziel geene oogen en gezicht.
Door waere {b) ootmoedigheit, om eigen glans en licht
In hunn\' waerdy te zien volkomen en volvvafTen;
Maer iets, dat waerdigh zy, hem zeiven toe te paflen,
Is tegens zijn natuur, en hem een zotte klucht.
Wy laeten hem dan in zijn maetigheit en tucht j
Wie niet en hongert, hoeft geen voetfel van den broode,
Ook is v/elvaerenden geene artfeny van noode.
Maer dat de gene, die te wonder ftoft en blaell;.
En van zijn\' eigen lof en daeden leit en raeft,
Hem zeiven niet ontfiet by anderen te prijzen,
In deze zwaere fchael het leven van de wijzen
Eens leerzaem gade fla j hoe deugt hen nederwaert
Kan drijven, hen belet in eene lofTe vaert.
Hy zie de flincker fchael (hy hoef niet te vraegen)
Zijn zotte driften, en zijn fpoorelooze vlaegen
Aenwijzen, daer zy, met geen dierbaer gout gelaên
Noch zilver, ledigh naer de hoogte komt te flaen.
Een beeld, waer uit hy wel ten vollen kan bezeffen.
Dat zijnen eigen, lof uitblaezen en verheffen
By hem alleen gefchiet, om dat zijn zielefchael
Te licht is, met het gout en koftelijk metael
Van deugt en vroomheit niet voorzien is noch geladen..
Hy ftoft,helaes! op zijn bedrijven en zijn daeden,
Als was hy eene bron van wijsheit en van fchat;
Daer (c) alles wat hy heeft, of oit voorheen bezat,
Maer leengoet is, en voor een\' korten tijd ontfangen.
O Roemer! hebtge noch wat kennis, laetfe uw\' wangen
Met fchaemte\'verven; neem uw onvermogen waer:
Slechts iets te (d) dencken van u zeiven is te zwaerj
Gy Kunt met uv^en geeft het minfte niet ontwerpen.
Ten zy een hooger (e) macht uw\' zinnen koom\' te fcherp
romtgy,ah
cf gft nieten had ontfangen ? I Cor.4: 7. {d) Wy en ^ijn niet bequaem om iet te denc-
ken van ons, als uit ons selven, maer a\\ on:(e bequaemhch is uit Godt. zCorJ^ : 5-
(i) ^nder my en kimt gy niets doen. Joh. 15:5>
Hoe
{b) El hom-
hre qmnto
ts mas viT"
tuofo^ tanto
es mas hu-
mildewy def-
preda mas a
Ji mifmo. |
Diego de
Eftella.
(cjlVat.heht
gy r \'^at gy
met ontfan~
gen hebt f
Maer ijl dat
gy \'t ontfan-\'
gen hebt,
waerom
en;
Hoe zal het gaen j wanneer geen pemzing noch beraet , \' \' ""
Maer fluxe handigheit vereifcht worttot de daet ?
Gy prijft u zeiven om een aenzien te verkrijgen,
En alle menfchen, die dit hooren, fchoonzezwijgen,
Verkleenen u met hunn* gedachten, dat men \'t ziet.
Geen wijze hoort n zonder walging en verdriet.
, En blijft noch.iemand met verwondering ftaen gaepen
Hemd h ^^^ redenèn, men acht hem als wanfchapen
ml^gerni^ Van geeft en herffens, een\' verftandeloozen bloet,
geyende mijn Yexhet^y mijnvrient, verberg het goede, dat gy doet;
%jksnder in Godt in den Hemel zal het (ƒ) tuigen enbeloonen.
de^oogten.^ • ^ ^^ i^f^ ^ ^p jg woonen ?
nm rratiam Getuit van ooren, dat aendachtigen verveelt.
ne "^comme- Hoovaerdige Engelen en menfchen ftaen raifdeelt
mordtione Als Godt Veracht eren aen Jefus flinckerzijde.
«^ïg-Die zelve Jefus, die uw Heyland was, vermijdde
nam /"«^o , j^j fijnen wandel hier Op aerde, daerhyftof
£f^^^^^-?"\'Inzijnmiraeckelenkonvii^den, zijnen lof
Te melden, als bewuft wat jammer dit konbaeren.
quam firma Hy gaf heel zedigh, in het byzijn van de fchaeren,
perdurat. Den tuchtelingen van Johannes dit befcheit:
clnßpri ^^^ ^^^^ meefter, daer hy in den kercker leit,
wat gy ziet en hoort; de blinden krijgen oogen ;
(h)Godt we- kreupels vi\'andelen; de dooden \'t graf onttogen
derßaet den Beginnen wederom te leven, wie melaets
hovaerdi\' Ofloof van ooren is, vind hier niet weinigbaets.
gen , ende Hy riep niet moedigh, als van hovaerdy gedreven :
Tl\'fZt ^^ ^^ ^^en, ik geef de dooden \'t leven,
digen. Maer fpreekt als ofdit van een\'ander\'was verricht;
4-<5- Een wijs, die eigen roem leert maetigen, een licht
(/) Gaende En voorbeelt ftrekt,
om flechts ter nood en zonder prij zen,
jlhames naeften voordeel op het goede werk te wijzen,
wederom, ^^^ ronder mond en tong noch wel geluit kan flaen ,
•dat gj gf- \' wie zijn wercker is ,"by yder doen verftaen.
hoort ende gezien hebt, dat de blinde ^ien,de kreupele wandelen, de melaetfche worden gepi..
vert,de doovehoom,de doodeverryien, den armen wort het Euangelieverk^ndight. Luc.-j.iz.
DER ziele. 41
De nederige vlied den lof, tTie zonder vraegen
Hem echter volgen wil, ja waerdigh kent te draegen
Door alle Landen, waer men menfchen ziet en vind.
De Heyland , zijnen lof te melden niet gezint,
Week naer (j^) Woeftijnen, en naer afgelege hoecken,
Daer hem nochtans het volk niet na en liet te zoecken,
Ootmóedigheit ging ons in Jefus wandel voor:
Wie haer wil volgen, vind veel zegens op dat fpoor,
En leert hem zeiven in zijne (l) onvolmaektheit kennen.
Bereikt hy dezen trap van kennis, laetfe rennen ,
Die tochtigh zijn naer lof; hy heeft een waerder pand.
De kroon van wijsheit, waerd te haelen uit den brand.
:{y hieldenhem 3 dat hy van henlieden niet wegh gaen en^oude. Luc. 4-4^*
miento de la propria imperfeSiion , w perfrBion muy grande. Diego dcEßella.
WAÉRT DAT IK DOCH DEN MENSCHEN
behaeghde, zoo en zoude ik Cliriftus
dienacr niet zijn. Gal. i: lo.
XVL Qui navigare volunt, ventum pußpmm expecfant, qui niß
ßaverit) epomnonexcedant,
E N zoete waterlucht aen onze Maes te haelen
Valt aengenaemer, als de zinnen niet en dwaelen
In zorgen, en de ziel met leerzaeme oogen ziet:
Die Schipper, tochtigh naer de ruimte van den vliet,
En met geen toeven in de haven meer te paeien,
Ku eene koelte na zijn\' wenfch begint te waeien,]
Te wackeren, als blijkt aen wimpelen cn zeil; \' \'
Kan ons bequaemelijk, zoo wy\'t gemelde heil
Van, onbelemmertheit in onze zinnen draegen.
Een Beeld des genen zijn, die niets beftaet te waegen.
Niet goets verrichten kan,ten zy een ruime wind
Van eunft van menfchenlof hem werckens maekt gezint,
F In\'t
(k) Vitge-
gaen :^jnde
ging hy in
eene tffoeße
plaetfeyende
de fchaeren
pochte hem,
ende ^y ^ijn
tot hem ge-
kpmeny ende
(l) El eonoci\'
V O O R H O F
In\'t beeld en afgebeelde een evenKeït van zaecken
In alle deelen hier te treffen en te raecken
Wil niet gèluckenr want die Schipper neemt zijn kansy
Op dézen goeden wind van \'s Hemels hoogen trans,
Behoorlijk waer,.en niet in weerwil van Äen Grooten,
Wien\'s Afgebeelden doen zoo dikwils heeft verdrooten s
Wy nemen echter wat ons dienen kan, te baet;
En kan men vorderen met iets, dat minder haet
En meerder lof verdient, men laete vp? de Beelden,
ï^ie met hunn\' wanftal den roemzuchtig en verveelden,\'
Uit onze bladeren. Hoe veelen volgen dan
In hunne wercken^\'t fpoor van dezen Waterman,
Beginnende hun niet te roeren, niet te leven,
Ten zy een wind van lof hijn over \'t hooft koom\'2weyen^
(à) Vos niji
adpopulares
auras , ina-
neiftj^ rumo-
m reSe ja-
ceremfcitis.,
rdma
t^onfciemice
virmifque.
praßamia ,
de alienis
prxmiA ßr-
munculis
pojiulatis.
Boëtius de
Conf. Fhil,
Ei?
DER ZIEL E. 43
9SS
(h) Gd. V.
10.
(c) Joh. II\'.
fi.
(d) Alle
uwe:{org-
vuldigheU
werpende óp
hem; want
hy heeft - .
^orge voor
u lieden.
iPéir.y.y,
F 2
En menfchenglory hun in \'t aengezichte fpeelt!
Ontbeerenze dit heil, zy achten hun misdeelt,
En blijven moedeloos en als verfchovelingen
Hunn\' tijd verfluimeren; geen trek tot hooge dingen
Kan hun bewegen van den leger op te ftaen.
Zoo luft het hun een fchim en fchaduw\' na te gaen.
Gehoor te geven aen\'t verleiden en bedriegen
Van aertfche menfehen, die niet anders doen dan liegen
In al hun roemen; \'tzy of door onwetenheit.
Of dat het veinzen hun in\'t hart verholen leit.
Gy laet uw\' wercken van de wereltlingen keuren:
Maer vraeg ook blinden na het onderfcheit der kleuren.
En eenen dooven v^^at hy oordeelt van gefpeel;
Een\' Boer de waerde van een kofteiijk Juweel.
(b) Was ik noch in de gunft van menfehen, en in eere.
Ik zou geen dienaer zijn van\'^Chriftus mijnen Heere.
Zoo hooren wy den galm van \'t Uitverkoren vat:
Dat ftont na geenen lof dér werelt, èii bezat
Een gunft, waer op het meer kon fteunen en betrouwen
Om\'t zeil van weldoen uit te zetten en t\'ontvouwen.
Moet niemant toeven op een wackerende koelt j
Nadienze dagelijks van boven wort gevoelt.
Haer in te wachten uit de laegte hier beneden,
Is al te ftrijdigh met Godtvruchtigheit en reden .
En buiten het beftek van Chriftelijcken plicht.
De (c) Zaligmaecker hief zijn oogen en gezicht,
Met een zijn harte, om u te leeren en te ftercken,
In zijn Miraeckelen en groote wonderwercken
Na zijnen Vader op, van wien hy al het loon
Verwachtte van zijn doen als een gehoorzaem zoon.
Als kinderen te zijn, die zeer ongaerne borgen,
Een\' penning liever nu begeeren, dan tot morgen
Vertoeven, om\'t genot van hondertmael zoo veel,
Paft niemant met een ziel begaeft, een reedlijk deel.
Geen wijze laete zich met roem van menfehen laeven:
Hy zie alleen op (d) Godt, den fchencker van veel gaeven
24. VOORHOF
(()Getijkde Gelijk een Dienftraaegt, in het huiswerk goet cn trouw ^
oogen der Qp niemants handen ziet, dan die van haere vrouw.
dmoTdf\' ^^^ aertsgezint een C/) Land- en Veltman zoekt te wezen
hAnden van Met Ezau, in geen Tent, by Jaeob uitgelezen,
haere Vrou- Te woonenj dat\'s, naer gunft van menfchen poogt te ftaens |
wen : al:{oo En om\'t inwendigh geen uitwendigh wil verfmaên; J
\'kijnon^eoo- Beklaeg\' zich namaels niet, wanneer hy\'t Hemels leven i
^HeerTon-\'m mijRen, zonder trooft ter Helle vyort gedreven, [
cS^fï. En met zijn roemzucht zich zoo laeg ziet neêrgedaelt, |
121 \' Terwijl een kroon op \'t hooft des lofveirachters praelt.
(ƒ") E^au
pazzia era difendere il suo nimico.
XVIL De vellekens van de bocxkens heeft om zJjne handen gedaen ■
ende het bloot vanz.ijnenhalz.e bedekt. Gen, 17 :16.
E S Lezers oordeel mocht in twijffel blijven ftaén,
j Of zich de zondaer tot zijn heil in onze blaên
Volkomen fpieglen kon, was Jakob hier verzwegen :
Nu ftaet die Jongeling, beluft op s Vaders zegen,
Tot zijn verzeeckeringe in onze Prent ten toon.,
Hy dekt met Efaus kleed ^ dat ruig is, al het fchoon
Van zijne leden, niet genegen om te proncken
(^)flet wijf. Met die befnedenheit, hem van natuur gefchoncken
m e^^ ^^ » ondienftigh en verdaght,
geT^ellinnT\' Daer hem de Vader om te zegenen verwacht.
%htgegeve, Dat dan de menfch, die Godt met zondigen beledigt,:
die heeft my En echter zijne fchult reehtvaerdigt en verdedigt,
van de hoorn Als niet uit eigen wil bedreven, na de wijs
gegeven,en- Van Adam en zijn Bruid in \'t heylrijk Paradijs.,
geJeten overweegh\'-der vroomen doen en handel
fcei%3:ia. ^^^ tekening hem beterde in zijn\' wandel,
-ocr page 67-der
En van die gruwelen eens onvoorziens genas«.
Wie! oit verdediger van zijne zonden was,
En,Ychuldigh zijnde, zich beriep op vroome daedeii.
Een (b) Heyligh, al ontbeert zijn ziele geen cieraéden,
Acht zich een\' zondaer , en met Ezaus vacht bekleed,
Hy 5 die onnoozel is, en zijnen tijd befteet
Tot welde en, flaet het kleed van mifdaet om de leden.
En bï4 vei geving\' met ootmoedige gebeden :
Hoe fl:emt dit met het doen des genen, die verblint
In\'t zondigen, zich noch t\'ontfchuldigen begint?
Die zonder zonde van den hoogen Hemel daelde ,
Wiens deugt als eene zon de werelt overfl:raeldé,
dchef de proprijs merhh mt defua fanBiPane prafumrs » [id potks
formidan* St(lkmLnc. Qap.z,
ï I
(b) Een
rechtvaer.\'
dig menfch
iefchuldigt
wjlmaei
hem :{elven.
Prov. i8:
17. \'
h\'ullus dim
mortali hac
aurafniitur»
occulta Dsi indicM
Wou.
4Ö V O O R H O F
(f) ^:\\Vou als een .zondaer zijn (c) befneden, in den fchijn
Een (d) zondaer, en een\'vriend der Tollenaeren zijn :
m}~\' derftge, ó menfeh ! die niet reehtvaerdigh zijt, maer zondigh,
pj^ En diep in fehult iteekt, u rechtvaerdigen volmondigh,
eten- U noch verdedigen met vvoorden^ zonder zout,
de ende Op datge met den naem van heiligh doorgaen zoud?
drinC\' Dat is de baen niet van rechtvaerdigen gekoOzen j
k^nde ,ende jj^ tegendeel de ziel verreukeloozen,
Godts gramfchap aengetergt, en op zijn Farifees.
briijj\'er.,mde Fe" fchultbekennen met ootmoedigheit en vrees
den wijn- Baert u vergiffenis, en flilt Godts grammen tooren j
futj)er-, den Die u zal blixemen in\'t aengezicht van vooren,
"^lend der i^dienge valfchelijk, wanneerge in zonde leeft,
Tollenaeren ^ die alles ziet, noch eenige onfchult weeft.
ende son- \' ^ , , . -r^ ■ i i
dcicren. Gy moogt ecns op het doen van {é) Komng David letten,
Math. Ii: Daer Nathan hem zijn fehult voor oogen quam te zetten;
i9< Hy-roept niet? Eene vrouw heeft my mijn oogh bekoort,
(e) Ende Mijn vleefch doen ftruickelen; ó neen ! was zulk een v^oord
David^eide Voor fchultbelijdenifïe uit zijnen mond gekomen,
Tk hbdm\' Nathan had gezeght: Uw\' zonde\'is wegh genomen:
Heere ge- Godt zal u fpaeren en bevryden van de doodt.
:{ondight. Indien zich iemand door quetfuuren vind in nood,
Ende Na- Hy zal die zwaerigheit niet voor den (ƒ) Meefter heelen,
than ^eide genezen kan, geen\' ongequetflen fpeelen:
tot Vavid: 2;al geen menfeh, indien hy zijne ziel bemint,
heeft uwe zonde heelen en bedecken. Hy verzint
:{onde wegh Het fluk voorzichtiger: hy weet het uit deblaêren
genomen , Van Godts Kronijcken, hoe Giè\'zi is gevaeren,
^y en r^ult Die, toen hem Naaman had gefchoneken eene gaef,
2 Kbrrr: ^ijn fchanddijke fchult, als een ondienfligh flaef,
i^. \' Met floute logenen" zijn\' Meefter dorft ontleggen :
m Si ope. ^aer Elizeus niet te paden noch gezeggen
ram medi- Met zulk een valfcheit, daer de waerheit open lagh
camis ex- Voor hem een\' Godtspropheet, zoo klaer gelijk de dagh,
pcRas, opor-
tet mvulnus detegastmm. Boëii^is de Conf.Phil.Lih.i.
Vloekt
-ocr page 69-DER ZIEL E: 4r
(g)
mms
Ihitshm ^AÏ
u \'en uwen
:(ade am-
hängen m
ih der eeu\'
wighei t.Enr
de hy is van
hem gegaen
Meldet [ch
gelijk jneeu.
4Kon.5\'•
27.
.(/;) Wy lij-
dé dit voor-
maer rechtvaerdelijk : want wy ontfangen rechten loon na m:{e weycken. Lue : 4.1.
(/) Si Adam no difendierafu pehcado,nofuerahechado ddParayfo: fero con defender je acre-
cento fu culpa. Diego de Eftella.
En wilt: geeist hoog gevoelen hebbeNj
maer. vrees-t. Rom. 11 120.
XVIII. Bx mediocritate fomm pmcioupncüUfmt, Tacitus,
Lib. 14. Annal.
"N Holland woonen, dat zoo rijk is van Rivieren,
En flechts maer met den geeft door groene weiden zwieren,
En zijn bedenckingen ontkenen van geboomt.,
Was al te naeu bepaelt. de geeft wenfcht onbetoomt
Te vlezen, voor den ftroom fomwijl het velt te milfeny
Dies zienvi^e nu met luft dien goeden Gryzaert vilTen,
En hebben reede een les uit zijn bedrijf gevat,
Daer hy, zijn zwanger net van onder uit het nat
Ophaelende, zijn vangft gaet fchiften en verdeden.
En al wat groey ontbeert, weêr zwemmen laet,en fpeelén
In zijn geboortepias en aengenaemen vliet,
Maer al de groote vifeh in ziine fuieken fehlet«
^ Staet-
Vloekt hem de (g) ziekte toe vanNaaman. Hy gaet henen
Melaets gelijk de fheeu; hem baet geen angftigh fteenen.
De Moordenaer aen \'t Kruis was wijzer van beleit:
Hy quam tot kennis, fiep op geene onnoozelheit,
Maer dat by hem de ftraf (h) gerechtigh wert geleden;
Dies vond hy, fchoon hy noch zoo veel had overtreden,
By zijnen Heyland in het uitterfte genä.
Wie nu een deugt begeert, waer van geen wederga
Te vinden is , en die befchutten kan voor lijden,
Hy leer\' \'tontfchuldigen van zijne zonde mijden,
Dat alle menfchen noch zoo zuur het leven koft.
Om dat het (i) Adam/ eerft in Edens Hof begoft.
VOORHOF
Staetzuchtigen"! waert gy bekommert voor uw\' fchadcj
En niet in overlegli betoovert, gy beraede
U met het avontuur van eenen ftommen vifch:
Wie hier aenzienlijk, en in groote hoogheit is.
Heeft om te kijcken, en te vreezen voor zijn leven.
Zoo eens het net van ftaet vi\'ort uit den grond geheven 5
Dat is, wanneer het Land van oproer zwanger gaet.
Dan vinden kleinen eerft by hunne kleinheit baet,
U) Tollun-\'En\'t hevigfte onweer is ten lafte van de (a) Grooten.
tu>- in d- Wie noch zijn pijlen niet van (b) afgunft heeft verfchooten,
dan gewapent als een Schutter, om een\' fchicht
mam. l^em te fchieten, die zijn glory ftont in\'t licht,
(h) Famavj, dignitates, <&offida honmtiora defugiaty f^ifquis invidi^ uU exptriri non
vult. Did. Saav. Symh. JX,
DER ZIELE. 49
En hem verdonkerde met zijn geluk en zegen.
(c) Geringen acht men niet j zy hebben niemant tegen.
Zoo lang zy duicken, en naer geene hoogheit zien.
Het fpits den {d) ftaenden en braveerenden te biên,
En niet den genen, die, gevallen by de lijeken
En reets verflagenen , zijn krachten voelt bezwijcken ,
Is in den Oorlogh by Soldaeten in gebruik.
Een ftercke wind en- doet op eenen laegen ftruik
Geen hindei-, geen gewelt, maer wel op hooge boomen.
Toen Nabuzardan had verdelgt en ingenomen
De Stad Jeruzalem, vergunde hy bet Land
Aen (e) Wijngaertplanteren en bouliên : zijne bant
Was niet-genegen dien geringen hoop te moeien,
Daer alle (f) Grooten zijn gevangen, en met boeien
Naer Babel toe gcvoert, of jammerlijk vermoort;
Ja Sedekias béy\' zijne oogen uitgeboort.
En voor zijn leven ih een naeren kuil gefmeten.
Maer boven\'t lijfsgevaer in hoogheit, moet men weten
Het ongeval, daer uit te wachten voor de ziel :
Wie was\'er oit, die, hoogh geklommen, niet verviel
Tot grove zonden, en in \'s Hemels ongenade?
Men flae het leven van den Joodtfchen Saul gade :
Hy was in kleinheit vroom en nederigh van geeft;
Men vond in Ifraël geen\' beter Man; maer leeft
Eens voorder, hoe hy zich in hoogheit komt te draegen,
Zich niet en regelt na het opperfte behaegen,
Maer (b) ongehoorzaem Godts bevelen overtreet.
Zijn nazaet David, die niet minder was bekleed
ders ende
Ackerlieien. ^ey f2\'i6 ff) De Koning van Eahel heeft Sede^as gedoot voor
^jne oogen, ende hy heeft ook alledePrincenvanJuda gedoot in^bUtha. Ende hy heeft
Sedekias oogen m^efle ken, ende hemmet boeien gebonden, ende de Kontng van Babel heeft
hem gebracht in bXi, ende heeft hem ge:{et in het huis des Kerkers tot den dagh van
ne doot, Jer.si: to n, fg) Saul was uitverkoren ende goet, ende onder de Kjndmn
van Ifraël m wasgeenMan bettr danhj. i Kpn.Qi^. {h) i Kon. 13:13.
(c) Quem
quis contem-
nit, eum fuo
congnjfu ,
odio, pugnA,
indignum
putaf, aver-
tit fe potius
& tranßt.
Conientus in
Fab. Fort.
(d) Etim
in acie ja-\'
eens pr<xte-
ritur , cum
ßante pug-
natur. Ho-
mini con-
tempt 0 nemo
pertinaciter^
nemo dili-
genter no"
eet. Senec,
Epiß. ic6,
{d) Van dt
arme des
Landts
heefter Na\'
hu^ardan de
Prins der
Oorlogen
gelaeten tot
Wijngaer-
24. VOORHOF
(i) Ikheh In zijn\' geringen ftaet met (i) ziiivre zielcieraeden,
Jfai des Bet-zich vindende op den Troon, en rijk, en overheden
ïehemiters ^^^ zegens, als een Rijxheer wénfchen zou;
voor- Verloopt zich jammerlijk in (k) welluft, fchend de Vrouw
:{ienig van Van Helt Urias, en, die zonde pas bedreven,
«?oordew,w-Beneemt door\'t Heidens Zwaert dien puikfoldaet het leven j
de een fchoon "E^cn ftael van hoogheit, daer de reft uit wort gegift.
Man, ende 2;ijn wijze Zoon, die meer dan alle Vorften wift
met^hlm "zijnen opgang Godt een\' fchoonen Tempel boude,
I Kpn.i6\\ En op wiens heiligheit gantft:h Ifraël betroude,
18. Wort in zijn grootheit zoo verbaftert en ontaerd ,
ik) 2. Kp«. Dat hy zijn Wierookvat voor Godts Altaeren fpaert,
„ j En ( l) heilooze Afgoón in het aengezicht gaet zwaeien^
eerde jTar- ^^ vruchten , die van hoogheit zijn te maeien j
the de Go- Verftreckende de ziele en\'t lichaem ten verderf.
dinne der Een nederige ftaet is vry een rijcker erfj
Sidoniters, Nadien hy beter kan de zuiverheit der zeden
hchd ^A ^ewaeren, niet getergt door veel gelegentheden,
moniters hoogheit, om de zonde te begaen. .
jifgodt.. Is iemant echter noch genegen, om te ftaen
^ Kon. ij; Naer eere en aenzien, fchoon wy fchilderen naer\'tieven
S"\' De wederwaerdigheên den grooten toegedreven;
Hy overweeg\' dan eens de kortheit van dit heil,
En, of zijn glory hier by anderen wat fteil
En meer verheven ftaet, die evenheit der menfchen,
En hunn\'gelijkheit, daer zy fterven en verflenlfen.
Hy daele eens neder by de Lijeken5 arm en rijk.
Geleert en wijs of dwaes, zy ftaen in\'t graf gelijk.
Als Beelteni flen in een\' zelven vorm gegoten.
Of blocken in een woud gehouwen en gefprooten.
Zie iaer het einde , dat u nadert, wie gy zijt.
Ontfla u dan van zucht tot hoogheit ; maekfe u quijt,
(m)Duodßs^^ ^^^^ ootmoediger van zinnen, van gevoelen.
een dolle drift naer hoogheit zoekt te doelen,
hilque ma- En als verbyftert zulk een\' onwegh inneflaet,
lis.Marml, Weeft gy in uw beroep te vreden: houd den (w) ftaet,
WaeJf
-ocr page 73-Waer toe dat Godt u heeft gevordert, hoog in waerde;
Op datge, door gedult en ootmoed hier op aerde,
Een hoogheit winnen moogt, die, met meer zeeckerheit
En altijt duurzaem , voor de vroomen is bereit.
Ge.
SiCUT DIES MERCENARIJ DIES EJUS. Job.JIX.
XIX. Dat hjgebiede over de Viffchen der Zee, ende het gevogelte des He-
tnels, ende de beefien, ende alle de aerde, en alle kruipende gedierte,
dat op de aerdegeroert wort. Gen. i: 2<5,
24. VOORHOF
Gefchildert en ten toon aen eenen muur gehangen,
Hyzarerzijn gezicht opveilen, als bevangen
Met een\' verborgen trek tot zulk een muurcieraet:
Dies fcheen het niemant vreemt, al had men deze plaet
Van Edens Lufthof , daer het menfchdom is geboren ,
Slechts voor een\' oogentrooft in onze blaé^i verkooren j
En niet, om dat de ziel hier fchoone vruchten plukt.
Uit Vader Adam, noch tot zonde niet verrukt.
En hier gefchapen. om geen menfchen te regeeren,
Maer Dieren,Vogelen, en VilTchen te beheeren.
Een leerzaem voorbeelt fchept , een licht op haere baen^
Om naer geen aertfche kroon of heerfchappy te ftaen»
Men trok met reden noch in tvvijftel, of gebieden
En nioedigh heerfchen over Volkeren en Lieden
Op aerde, niet cn waere ontraden zonder flot,
(ä) Daliicc- ^^^ fchenden van \'s Almogenden gebod
cato Niet alle meefterfc.hap en dv;?inglandy gefprooten»
srigine U Eer noch het Paradijs door zonde Vv^ert ontfloten,
S!gncrie,& Was in den menfche niet te vinden, als een vuur
aendacht5 en hy was gehoorzaem van natuur:
tirannk dd Boom des wetcns was verkorven >
Mondo. Zoo wert hy in den aerd verbaftert en bedorven,
Diego En wederfpannig en tot alle quaet geneigt:
Sreik. Dies ziende Godt, hoe d\'een den anderen had gedreigt»
En dat d\'oneenigheit der menfchen hier op aerde
Allengs vergrootte,, ja van dagh tot dagh verzwacrde j
Gaf hy hun Koningen en Vorften in der nood.
Zoo quam de heerlchappye, als of het Godt verdroot,
(i) Door Ter werelt , en \'t (b) gebied, om boozen te doen beven,.
my K^l\'ieden Wen dus aen wettigen uit zijnen naem gegeven,,
de Pyincen, Yan geen verftandigen uit eige zucht gezocht.
ende de Len ampt bedienen in een Koninkrijk vermocht
mSchei- ien^ant, dan alleen op\'t Koninklijk believen ^
7e dencht- ^^^ ^^ Majefteit als een verrader grieven,
vaerdigheit. En niemant, dorft hy uit hem zeiven dit beftaen,.
Pro-ü.S; i6. Bleef noch in hope van het Halsgerecht t\' ontgaen
\\?y
D E R Z I E L E. 53
Wy ftervelingen zijn in Godts gebied gewaffen:
De werelt is Godts Rijk ; dies zou het geenfins paiTen,
Tndien men buiten Godts believen, hoog en freil
Wou klimmen, om een\' damp van aertfch geluk het zeil
Van ftaetzucht op den vloed der werelt uit ging zetten.
Wien luft de {c) hoogheit, zoo hy op \'t gevaer wil letten,
Waer voor de genen, die geklommen zijn tot ftaet,
Te duchten hebben, en te vreezen vroeg en laet ?
Wie fchrikt niet,, is hy wat geneigt tot goé manieren\'.
Voor heerfchappye, met de tochten om te, zwieren
Der werelt,. en des. volks, dat geene deugt bezeft.
Ja tot een\' hoogerr ftaet d\'onwaerdigften verheft ?
De {d) doorneboom heeft luft in heerfchappy te zweven,
En tot een\' Koning van \'t geboomt te zijn verlicven y
Dat geenen zoeten fmaek van zijne rijpe vrucht
Ontbeeren wil,. om los te drijven in de Lucht,
En daer een\' fcliraelen wind van eere voor te kiezen.
(e) Zou ik mijn vettigheit: om heerfchappy verliezen ,
Zoo /prak d\'Olyfboom, my van zulk een zoet ontftaen.
Dat Godt en menfchen kan verquicken en verzaên ?
Een Oeffenaer van deugt in ftilheit afgeweecken y
En daer gewoon met Godt te leven en te fpreecken
Tot onbegrijpelijk genoegen van \'t gemoed,
Zou die totStaeten gaen verzetten zijnen voet;
Genegen wezen om\'s volks klachten aen te hooren?
En onder eenen bergh van Pleitpapieren fmooren -
Gelijk een Hoveling, in\'t drukfte van den Haeg,
De nijd en afgunft gaen verduuren vlaeg op vlaeg ?
Dat waere zonder nood te worftelen en hijgen.
En zegen zoecken, daer hy niet en is te krijgen.
Men volge dienftiger den Heyiand op het fpoor,
Die al den (f) yalfthen fchijn der werelt,- en haer gloor
(c)_ Nullus
eß in corona
unio, qui
ßidor n&n
ßf, ruhinus
nullus, qui
non fit (an-
guis Nul\'
lus adamasj
qui non fit
quodammo\'
eîo terebra.
Did. Saav,
Symb. XX.
(d) Alle di
Boomen heb-
ben gehegt
tot den wil-
den Door-
neboom :
Komt gVi
ende weefl
ons Over-
beere. Ende
die heeft ge-
antwoort :
Kommen-
de niß on-
der mijne
fchaduwe,
Jud.^-. 14.
15-
Die
(e) lAach ik. mijne vettigheit veriaeten , welche Goden ende de menfchen gebruickpi >
endek\'^-mn, dat ik,onder diBoomm maghverheven wordend Vtrf^. (f) Math.^:%.
G S.
-ocr page 76-Die hem de Duivel wift al vleiende te toonen ,
Verfmaede,en,toen het volk hem wou tot (?) Koningkroonen,
(g) J/jyc-En wijden, zulk een doen belette door de vlucht.
\'fadïe\'^\'a" echter, fchoon hy wort gewaerfchuwt, eene zucht
X komen ^^^^^ behoud, in macht en aenzien wenfcht te deelen j
%uden om niet elders; maer hy ftelle dat krackeelen
htm te grij- Van zijne tochten, vleefch en ziele tegen een,
pen , ende Befloten binnen\'t perck des lichaems, eens te vreén,
Kpnh^g te Held Judas, vaerdigh om met Gorgias te vechten,
7oo\'^isV Hem flagh te leverèn, vermaende zijne Knechten:
ffederomge- O^) l^at u het pionderen des rijkdoms niet bekoor\',
zloden oj} Maer weert u tegen *t heir des vyands; flaet \'er door;
den hergh, Men zal u naderhant geen\' rij eken beuit ontvoeren.
hy alleen, "^je voor\'t verwinnen op de plondering gaet loeren,
(h)"Èn k- verwonneli^, van\'s vyands zwaert verraft.
geer/ de Het is hier ftrijdens tijd, geen weelig heerfchen paft
flonderin^ Den menfch, wiens (i) leven hier een Oorlogh is op aerde.
gen niety Als alles ( k) neérleit, met den geeftelijcken zwaerde
want de Verflagen, en de ziel verwinfter uit den ftrijd
^m^as"\' levens heene gaet, dan is het heerfchens tijd,
%laerßaet En om een Amptenaer te zijn in \'sHemels hoven,
nu tegen on- Daer haet noch afgunft oit de glory zal verdooven,
vyanden,
ende ver-
wint fe met ßrijden, ende dan ^ultp daer na de plonderingen vryèlijk nemen. iMach. d.\'
17.18. Eenßrijd is des menfchen leven op de aerde. Job. 7: i. ( k) Finita la vittoria
inqueßa vita^potré dapoiarrichirti,& eßergrandi nel Chlo. DiegoStelia.
MuL\'
-ocr page 77-DER ZIELE. 15
MULTOS IMPEDIT A FIRMITATE PR^/ESUMPTÏO
FiRMiTATis. S.Augujiinus.
XX. Ah Moyfes van denhergh simt quam, ^.oo hadde hj de twee
tafelen der Getuigeniffe, ende hj en wijl niet, datzjjnaen-
gezAcht blinkende was uit het verzaemen VM Godts
Jjr^ffi^. Exod. 34: 25,
V O O R H O F i
Leerzuchtigcn een licht naer\'t Land daer boven geven,
Daer hy van Sinai komt naer de laegte zvs\'even, ^
En, tot verbaeftheit van den volcke, in \'t aengezicht
Als eene zon voorzien met glans en helder licht .
Van zulk een\' luifter wort onwetende bevonden.
Indien men overwege en gade fla de gronden,
Waer op mijn inzicht ruft, ik zie mijn wit beftemt,
Laetdunckenden geraekt, en om het hart beklemt.
De Joodtfche Leitsman wort in dezen ftant geleecken
By vroome zielen, die, hoewel haer deugden breecken
Voor alle menfchen als de zonneftraelen uit,
Geen kennis draegen.van dien luifter: geen geluit
Van roem daer over flaen, als warenze in dit leven
Veä eere waerdigh, meer dan anderen verheven.
En zulk eene ootmoed, in Godtvruchtigen bemerkt,
Wort niet vermindert, maer in henlién noch gefterkt
In \'t overwegen van de broosheit der Natuure,
En hoe zich niemant kan verzeeckeren een uure.
Ja eenen oogenblick onwanckelbaer te ftaen,
(a) rüttele Ten Zy hem Godt bewaer\'. De (a) werelt moft vergaen,
cofeper effey\'En al het fchoon gebou des Hemels met zijn vuuren
fatte di En fackelen; geen Zon zou aen den Hemel duuren,
^^^^ Schepper niet geduurig by der hand
tiarebbono ^^^ ^^^^ verzeeckering. Wat ydel onverftant
colui che Ie ^^^^^^^ " groots te waenen?
fece,nonle Had Godt u\' niet gered, en door zijn bloed en traenen
foflentaße Aen\'t heilzaem Kruis geloft, gy vond niet eenen hoek .
con la fua Yan veiligheit; een fchaer van Duivelen, de vloek
Hemelgeeften , liet u niet een uur met vrede.
(h) Het ■■ (t) mededoogen des VerlolTers, en zijn bede
des Heenl Is oorzaek, dat in ons noch leven over is. ^
harmhertlg- Wy hebben van ons zelf de doot en duifternis,
heden dat
wy niet heel verdaen en .^ijn want t(tjne harmhefiigheden- en hebben niet onthnockfn*
rhren. y. ai. (f) De verder^enijje is um ,> O ïfraél, aUetnlij^^ is in my uws hulpe.
Ö^e.e. i^; 9.
DER ZIELE. 57
Van Godt alleen de hulp. Wy kunnen onze (d) zielen
Door ongerechtigheén en zondigen vernielen,
Maer niet herltellen, zoo ons Godt niet Ongemeen
Van middelen voorziet-, het harte, hard als fteen,
In buigfaem Was verkeert, en zijnen nood leert klaegen.
Gy hebt geen reden om u moedigh hier te draegen:
Sint Pieter zelf, daer hy zich boven andren ftelt,
Wort van een (e) Vrouwperfoon geflagen uit het velt,
En komt zijn\' Heer en Godt elendigh te verzaecken.
(ƒ) Ik zal in.eeuwigheit niet vvanckelen : mijn zaecken
Staen vaft en zeecker. Zoo braveerde vol van moed
De zoon van Ifai in weelde en overvloed;
Dies viel hy door dien waen tot fchandelijcke zonden :
Want Godt, genegen hem te toonen, op wat gronden
Hy fteunde, liet hem eens geworden, help hem niet.
Hy riep daer op: (g) Ik ben verfchrikt, en mijn verdriet
Is al te machtigh, daerge uw aenzicht hebt verborgen.
Vermetelen! gy hebt wel reden van te zorgen
Voor fehade, daer u Godt in zijnen Hemel haet.
Al blinkt in u wat goets voor iemants oogen, laet,
In tegenftelling van vw\' feilen, \'t roemen vaeren.
Een Schip geraekt van zelfs wel midden in de baeren,
Maer niet behouden in de Haven of aen Land ,
Ten zy de Stierman \'t roer beftiere met verftant.
Een Vogel blijft van zelfs in \'s Voglaers ftricken hangen;
Maer weer t\'ontvliegen is een ydel dwaes verlangen.
Ten zy hem iemant koom\' te redden in dien laft.
Een Acker , niet geploegt van vlijtigen, bewaft
Met boffen onkruit, niet met edel Graen en Kooren:
Zoo gaet het met den menfch; hy is tot ramp geboren,
Zijn woelen al vergeefs; hy komt tot geen verhael.
Ten zy een ftraeltje van Godts hulpe neder ftrael\'.
Gy moft, om zeecker en gewis het wit te treffen,
Op eige gaeven, u niet reukeloos verheften,
Niet flechts het misverftant van andren gade flaen :
Laet\'s (h) naeften feilen en uw deuet ter zijde ftaen,
H
(d) Puoi tu
jßejfo ucci-
der l\'anima
tua con peC\'
cati j ma : \'
non potrai
liberartene
fen^a aiuto
fpeciale di
Dio. Diego
Stella.
(e) Math.
Z6.
(f) Jk. heh
gefeit in
mijne ovey-
vloedigheit:
Ik en T^al
niet wanc-
kden in der
teuivigheit.
Pfal.x^: 7.
(g) Gy heht
uw aenzicht
van my ge-
keert, ende
ik ien ont-
ßelt gewor-
den. Verf.2.
(h) Setipo-
ni avanti a
gl\'occhi Ie
tue proprie
colpe, & i
heni del tuo
proßimöyter\'
rai te per
peccatore,&
mißrahile,
^iltuoprof\'
ßmo per gi-
ußo,e huonot
Diego
En Stella.
VOORHOF
En by de deugden uwes naeften uw\' gebreecken
Gezet zijn: deze, by elkandere geleecken
Met oordeel, ftellen u geheel in \'t ongelijk ;
Gy ziet u zeiven arm, en uwen naeften rijk
Van fchoone deugden. Kan verWaentheit iemant plaegen ,
Hier vintge reden u zoo moedigh niet te draegen,
, Een\' ander\' waerdiger te achten dan u zelf.
(i) ^et die Vermetelheit onttrok Godts Engelen \'t gewelf
mJjn"nkt hoogen Hemels, en heeft menigh menfch bedrogen.
geßadigh , De zellef^kennis geeft een klaer heit aen uwe oogen;
endein:{ijm Wie die behartight , waer hy in hem zeiven ziet,
EngeVe heeft Hy vind zich ydel, en de minfte gaeven niet,
hy boosheit roem verdienen j maer wel reen om Godts genade
Joir* i8 fineecken : Kom mijn ziele in haeren nood te ftade -
ik) Nk- \'^^ßen een verworpeling, zoo niet de (kj Vader my
mant en kan Uit mededoogen redde uit \'s Duivels flaverny.
tot mf kp-
vien, ten ^y dat de Vader, die my ge:{ondenheeft hem trecke» yoan.6:^^
De vreeze des heeren is het beginsei.
der wijsheit. \'PfOV. 1 ! /.
XXI. BlLetradofinvirtai con las armas de tas letras opnion, que
tiene, deflruje afi,j a otros muchos. Diego de Eftella,
OE eene Stad vol volks zou overende ftaen.
Indien een raezend menfch de handen q.uam te ftaen 1
Aen eenen degen, en daer mee begon te moorden.
Was licht te dencken, en niet noodigh hier met woorden
Verhaelt te- worden, of te tekenen in Prent:
Mijn geeft vereifcht alleen , om minder in het end
"Van zijn befpiegelinge en overlegh te miflen.
Dien dollen op de ry van zijn gelijckenifTen,
Het Beeld des genen, die een\' ander\' overtreft
3n wetenfchappen, en zich reukeloos verheft
In
-ocr page 81-In zijne kennis en geleertheit, op die gronden.
Gelijk hy roemen derft, by niemant uitgevonden.
Aen hem, die twijffelt of hier waerheit is gezegt.
En ons wil vorderen tot nader onderrecht,
Waerom doch een verwaend Geleerde wort geleecken
By zulk een\' dollen, die met houwen en met fteecken
In eene volle ftraet een yder valt op \'t lijf?
Stont ons met reden weêr te vraegen: Is\'t bedrijf
Van die vermetele geletterden verholen
Aen u alleen? Komt gy in onze werelt dooien
Gelijk een nieuweling, die nergens af en weet?
Dat al de werelt vol van oproer, en het kleed
Van eendracht is gefcheurt; dat duizenden van zielen
Tot Ketteryen en tot doolingen vervielen,
H 2
Ei3
VOORHOF
En langs den breeden wegh ter Helle zijn geraekt,
Is den geletterden te dancken, die, vermaekt
Met eige zinlijkheén, de vroomen overkraeien;
Geen\' wijzer hooren j maer een heiloos onkruit zaeien,
Dat uit hunn\' harlTenén vermetel is gebroeit.
De werelt lagh van outs verftreden en vermoeit
Door zulke hoofden, die ontfagh en aenzien kregen
Met hunn\' doorflepenheit: eenvuldigen, verlegen
En ongeoeffent om de lift tc wederftaen,
Begonden eindelijk hun aen de hand te gaen, I
Verleid door valfcheit, en een\' fchoonen fchijn van woorden.
mtgeker-\' Zoo zagh men by He Joon geen lichaemen vermoorden, I
dm 5 want Maer zielen, afgefchrikt van hunn\' gekruiften Heer
Schriftgeleerden met hunn\' {a) Farifeeufche leer,
immhdt^ Die uit vermetelheit geen\' Meefter konden lijden.
gedragen , Fen weinig fpader, toen de Kerk begon te firijden, \'
tnde gy en En door d\'Apoflelen op aerde wert gebout
:{ijt niet in- Uit hunn\' Verloflèrs naem, begonden trots en ftout
«We(3e]eei-de Hoofden Godts Gezanten te bevechten,
dl^rlnpin- valfche Apoftelen te noemen, en de flechten,
gen,hebt gy Gefteven van de Joon, te trecken aen hun fnoer.
T\'erWew. Sint Pauwels heugde dit, en wat hem wedervoer I
i«c,ii: 5-z. Na d\'eerfte leffen den (b^ Galateren gegeven.
(b) Ik. ver-
ludien men verder door de tijden koom\' te zweven , |
onnoodjgh pm te gaen tot Mahometh,
Die uit vermetelheit in zijn ver\\Vaten net " }
gejïe/f Zoo veele duizenden van zielen kreegh gevangen; i
van hem, die Men ziet de Chrifté Kerk, Godts Bmit aen haere wangen
teeß^^^\'"^ Van eige kinderen, gequeekt in haeren fchoot, . l
gJLÄw-Getaiftert en gekrabt. Geen Heiden; Turk, of Jood ,
6. Heeft haer meer leets gedaen, dan zukke voefterlingen,
(c) Ên , quo Een onverv^\'achte pijl quetft dieper, het beCpringen ■
difcordia ci\' Van kinderen, en niét yan vyanden, in \'t bloed
vesperduxtt jy^ Moeder veel te-na , Wort maer alleen vermoed.
VinEclo<r ^^^ men, in den (e) twift van Burgers, eehig wapen
I. Kan vinden tot zijn heil, zoo ftaet het flecht gefchapen j
DER ZIELE. 61
Men is verlegen en van overlegh berooft,
En, eer inen fchilden vind, verlieft men hals en hooft.
Zooging heteertijts, en 2.00 gaet het noch op heden
In Chriftus Kerke, van geletterden beftreden,
Die uit vermetelheit op eige krachten ftaen.
Indienge v^^ijsheit zoekt, laet ingebeeiden vi^aen
Van kennis vaeren: denk {d) aen zeecker\' krank\' Geleerde,
Die Luther, daer hy vyer en vlammen fpoog, vereerde
Met deze gulde les, vv\'el voegende den mond
Vaneenen Wijzen, die gereet envaerdigh ftont
Van hier te fc heiden, en aen aller zielen Hoeder
Zijn ziel te offeren: Mijn welbeminde Broeder,
Gaet in uw\' Klooftercel, roep Godt aen, fmeek hem vry:
Wefeft my genadigh : Heere, ontferm u overmy!
Ootmoedsgheit wijft ons den wegh om wijs te worden.
Laet vry geleertheit met haer kunften in ftaghorden
In Hollants Leiden zich vertoonen prat en fier,
En al \'t gefchapene befchouwen • haeren zwier
Bepaelen met de zon; een tael van Englen fpreecken j
Zy zal een Vi\'inckel zijn van zonden en gebreecken,
Indienze in nederigheit en (e) liefde fchiet te kort.
Een Boomal ftaet hy aen den waterkant, verdort,
En zal in bladers haeft verwekken, zoo de regen
Des Hemels niet en valt, als een gewenfchten zegen:
Al vloeit gy over van geleertheit, \'tis omniet.
Ja \'t baert u zeiven, en een\' ander\' maer verdriet,
Indien de hooge geeft des Hemels u ontbreecke,
ü niet het harte met een heiligh vyer ontfteecke,
Om Godt teminnen, en uw\'naeften als u zelf.
Als een Metaele kloek te hangen in \'t gewelf
Der werelt, flechts alleen een ydlen klank te geven
Voor d\'ooren, niet den wind van ydelheit gedreven ,
Is vruchteloos, en byverftandigen veracht.
Geletterden! vlied zulk een dwaesheit, zooge tracht
fneP de tongen der menfchen ende Engelen , waer de liefde en Jiehk ,
aUeenluidendeMetael i of i4inekmde belle, i Cor. 13:1,
H 3
(d) Alber-
tus Crant-
:{ius,een Tiecr
geleert, en
door 7{ijne
Boeke wijd-
beroemt
Man, Do~
8or der H.
Schrift ,
Domdeken
binnenHam-
hurg , heeft
op i^ijn doot-
hedde de
Ihefes Lu\'
theri tegen
des Paus
Aflaeten in
handen gc-
kyegen,welc-
ke als hy ge-
le:(en hadde,
heeft hy
gefproocke
Fratcr,vade
inCeUam,&
dicjMifere\'
re mei. Deus,
Baudartij
Gedenkjo:
Spreuken ,
1. Deel. ,
16. Boek,
(e) Waert
datikfprake
len ik. geworden
Na
VOORHOF
Na hooger kennis, dan in fchoolen wort bezeten;
Zoo niet, de Leecken, die op aerde minder weten
Dan gylién, zullen meer hier namaels zijn geleert,
En voor vernuftiger van d\'Engelen geëert.
Beter, is wijsheit dan kracht > ende een
wijs man, dan een sterk man. saf.óm.
De
DER ZIELE. ^^
De hoofden cierde van de Dichteren of Helden,
Die voor het Vaderland hunn\' trouwe fpeeren velden,
Verzwijgen wy j dit geeft de veder van Oudaen,
In haere (a) Mogentheit van Roome, te verftaen:
Dat wy den Lauwerboom verkiezen in\'t byzonder
Voorandre Beelden, daer de blixem noch de donder.
Met eene felle vlaeg gefchooten in den tuin,
Hem eenig hinder doet aen zijne Bladerkruin,
Is om den hoogmoed van de ftercken te doen zwichten j
Of die verwaent zijn op hunn\' fterkheit, toe te lichten
Met zulk een voorbeelt, dat hunn\' dapperheit verdooft.
En zeecker, niet alleen zijn dapperen het hooft
Gekneuft van donder of van blixem, die, hoekrachtigh
Hy neérfchiet, den Laurier in geenen deele is machtigh
Tehindren: maer men vmd op aerde hoek noch Land >
Daer niet de dapperheit der kloecken overmand •
En van hunn\' minderen getrapt wert en vertreden.
Watoit by Griecken of Romeinen is geleden.
Blijve onbegrepen, en van onsonaengeroert:
Is- niet de Veltheer van Aflyrien beloert
Van (b) zwacke Judith ? hem (wat ftercke zou het droomen !)
Het leven onverwacht met hals en hooft benomen ?
Vond Samfon, Rechter van de Joden, die de poort
Van Gaza op den bergh voor Hebron droeg, en moord
En brand aenredate tot een\' fchrik der Filiftijnen,
Door toedoenvaneen (t) Vrouw zijn krachten niet verdwijnen^
En daerenboven zich berooft van zijn gezicht ?
Voor Samfons tijden bloeide Abimelech, een licht
Voor eene korte wijl by zinnelooze menfchen,
Die hem, een\' doorneboom > voor hunnen Koning wenfchen t
Deze, als Geweldenaer gekomen aen de kroon,.
En zat van moorden, wort in een belegh ten loon
Met eenen (d) zwaeren fteen van eene Vrouw getroffen,
Die van een\' tooren op zijn bekkeneel komt ploffen,
Vromwerptnde van hoven een ßuk^van eenmMiK^enßeeni mkfe Ahmelechs hooftr mi^
brak.bm ^nherjfonen, Judic..^: ca.
(a) XJet vm
den Lau-
rierkrans in
J. Oudaens
R^Mogenth.
Pag. 375.
(b) Henlie-
der machti-
ge en is ttiet
gevalle dopr
de Jmge-
lingeny noch
Titans kin-
deren en heb-
ben hem niet
geßage,noeh
de hooge
B^u:{en en
hebben ^icfj
tegen hem
niet geßelt\'Z
Maer\'fu-
dtth , de
Dochter van
Merari ,
heeft hem
:(ijn macht
henomen.
Jud.16:^.
(c) Judic,
lö: 19.
(d) Ende
7(iet een
Ö 4 V O O R. H O F
En dat verplettert: én fchoon of zijn dienaer trouw
Hem op zijn aenzoek voort van kant holp; eene Vrouw
Gaet tegen zijnen dank met deze glory ftrijcken,
Dat hy door haere hand moft fterven enbezvvijcken.
Een Goliath, die Reus, der Joden fchrik en fchroom,
Terv^^ijl hy aenftapt met zijn\' zwaeren weversboom,
Wort van een {e ) Herders Kind getroffen met den fiinger.
En, daer hy roemt en floft, gewonden om den vinger.
Het lichaem, hoe voorzien van krachten en van moed,
Indien \'t de reden niet gehoorzaemt, kan geen\' voet
Verzetten: hadgetien, jahondertfterckelijven,
O dappere! gy zoud bezwijcken, onderblijven,
U van uw\' vyanden met fchande zien verrafl.
En wiltge weten, hoegein\'t roemen u vertafl.
Behalve dat men u befpringen kan van buiten ?
Wat hebtge al (\'ƒ) zwakheit in u zei ven te befluiten!
Gedachten kunnen u verftooren, nederflaen.
En al uw\' moedigheit vernietigen; een waen,
Alleen uit teeckens en omflandigheên begrepen
En avrechts opgevat, kan u ten grave fiepen;
Ja zelf de blyfchap, u geflagen om het hart
Al t\' overtoliigh , kan u hinder doen en fmart.
Uw\'levensmiddelen onmaetelijk genoten;
De drank, tegulzighof tehaeflighingegoten,
Of wat men noemen kan, indien het oordeel niet
De baen van reden houd, is doodelijk verdriet.
Gy zijt geen eenigh uur verzeeckert van uw leven:
En wiltge moedigh zijn, die reden hebt te beven
En fidderen, gy wort met reden dan gefielt
In een gelijcken graet met Koeien, die» van \'t velt
Ter flachtbank tredende, noch langs de flraeten fpringen
En huppelen. O menfeh ! wat dunkt u ? zijn dit dingen,
Die u betaemen? Hebtge eenredelijckeziel,
Laet vaeren zulk een\'moed, die dwaezen onderhiel.
Een graf, geopent , kan u ook dien moed ontleeren:
Zie, hoe uw lichaem daer onmachtigh is te weeren
(e) David
wierp eenen
(hen met de
jlin^cr, ende
omdraeien-
de raekte hy
den Phili-
flijn in :{ijn
voorhooft 5
ende de fieen
is diep in
:{ijn voor-
hooft vafl
ilijVS fleec-
ken-, ende hy
•viel met:{ijn
aenge:{icht
op de aerde.
I Kpn.li:
49 .
(f) Trespe-
ßes funty
quce omnes
homines foli-
citant: Kle-
tus , cupidi-
tas \'&.iv\'gri-
tudo. Satis
enim fuerat
dixiffe me-
tum, cupidi-
tatem j Qm-
niam <egri-
tudinê cum
utraque re
conjunBam
ejfe neceffe
eftJ.Chryf
(g) Muitos
morbos mul-
ta fercula
faciunt. Se-
neca ad Lu-
CiL Epifpp.
Een
Een vüil gewormte; hoe een weereloos gefpuis
Door uwe lenden kruipt j hoe maeden houden huis
Met uwe fpieren, met uw\' binnenfte ingewanden!
Deieden, die zoo fier braveerden, armen, handen.
En ftercke beenen, j a het wezen trots van zwier •
Het leit al roerloos, en doorkropen van de pier.
Een (/)) vuig gedierte zijn uwe eenige Erfgenaemen.
Hebt gy dan fterkheit van den Heinel, wilt u ft:haemen
Daer op te roemen y laet Godtvruchtigheit en deugt
Met haer vereenigen en paeren; zoo vermeugt
Gy ftant te grijpen, en uw\' kruin in top te hefen
Gelijk een (i) Lauwerboom, daer blixemftraelentreffen,
Terwijl alle anderen zoo los ftaen als het riet,
Waer op een ftercke wind van uit het Noorden fchiet.
Mlaurojch\'è fempreverde, & nonßConfuma perneßund trïbuUtme. Diego Stella
S^PIUS VINDICTA, QUAM DISSIMtTLATIONE DEPËR«
ditus fuit viO^os.Did. Saav, Symb. XXXII.
(/;) Ah een
menfch :{al
ßerven,
hy ferpen-
ten , ende
wormen, en-
de beeßen
beërven, ec-
cleß lo; i^,
(/■) La vera
virtu è un
XXIIL D0 Mm , mt ledige emmers mer een groot vjet
gaende ) Jpreekt:
EN dienftigh middel voor (a) Leermeefters, om Schoolleren (a) VacilU^
Teregelen, en hun in zeden te manieren, ^^
T_____° , ____1-_____. guntur tn
difcendo ,
quorum vÏ-
tiaimitan\'
turmen-
dandi caufa
magijïri.
Cic. de of-
, Is na te bootfen wat in \'t leeren hun misftaet;
Want eige liefde maekt hun blind, om dat gelaet,
Hun zoo misvoegende, in zich zeiven te bemercken.
Op zulk een voorbeelt fcheen \'t my noodigh, flingfe wercken
Ter hand te nemen, met deze emmeren te gaen
Naer geenen ruimen vliet, of daer de bronnen ftaen\'.
Gelijk men is gewoon, om water: maer als droncken
Recht toe te treden, daer dit vyer met gloênde voncken
En vlammen ftickert. Komt wraekzuchtigen dit voor >
Daer zy, verongelijkt, zich wreecken, en het fpoor
I
fic.Lih i\'
Des
-ocr page 88-24. VOORHOF
Des genen, die Iiun heeft beleedight, achtervolgen 5
Ik kon niet beter hun nabootfen, die verbolgen
Dien flimmen doohvegh gaen, met byfter onverftant
{h)peVader p^gj. yocht van heil en van genoegen in den brand
oorLel dm wraecke zoecken, daer het niet en is te vinden.
Zoonegsge\' ^Jrie dingen.zijn \'er, die geen menfch magh onderwinden
"jen. Joh. 5: Zich t\' eigenen; maer Godt begeerde die alleen
3-1. Voor hem te houden, niet te laeten in\'^t gemeen.
Enjjdt niet Het oordeel ftrijcken over \'s anderen gedachten
Zdtyen overwegingen en toelegh, is te achten
want zookuduwZaligmaeckersLeer:
oordeelt De Vader gafden zoon al\'t oordeel i wilt niet meer
iporden.- Een oordeel vellen, wilt gy niet geoordeelt wezen.
Luc. 6:37. Zijne eere en glory is het tweede: Gy kunt lezen
Godts
DER ZIELE. 8f
Godts eigen woorden: (c) Ik en zal een\' ander\'niet
Mijne eere geven. Wie van wraecke brand en zied,
Zy is Godts derde recht; dies paft geen\'menfch het dreigen anders e
Noch wreecken j want Godt roept: (d) My is de weérwraecke eigen, ^^en^iui\'
Ik zal het op zijn\'tijd vergelden. Eenig goet, \'
Dat andren toekomt, kan met geen geruft gemoed
Zijn aengetaft j en wiltge Godt het zijne ontrooven,
Die alles weet en ziet ? Geen menfch kan zich belooven
Zoo dier een wraecke van geleden ongelijk,
Als Godt zal oefFenen op hunlién, die de wijk
Tot onrecht namen, en u hard en laftigh vielen.
Indienge qnaemt te zien het pijnigen der zielen ,
Verftooten in den brand der Helle, hoe verhart
O p uwe vyanden, gy zoud hun leet en finart
Niet zonder traenen ziep: gy zoud met mededoogen
Van gantfcher harten om hun jammer zijn bewogen;
Een overdencken, dat de wraek verkoelen kan.
En buiten dit, ey zegh, wie trekt \'er voordeel van,
Dathy, verongelijkt, zijn\'vyand weer beledigh\',
En zich een korte wijl niet lijtfaem draege en zedigh ?
Kan dit zijn voorigh leet herftellen ? voor gewis
Ik fchep dan water uit dees vlammen; en dan is
Een diepe wonde niet door plaefteren te heelen,
Maer met een\' ander\' menfch te dooden en te keelen j
Dan baet geene artfeny den krancken, maer alleen
Eens anders quijnen, en erbarmelijk gefteen.
O zinneloosheit, daer wraekgierigen in fteecken!
Wie toeleit, om zijn leet op anderen te wreecken,
Geniet geen voordeel, noch beleedight oit zoo zwaer
Zijn\'even naeften, of zijn eigen (e) zielgevaer
Is veel gewichtiger; de fchade aen zijn geweten
Met geene fchade van \'t uitwendigh af te meten: a^rotare
^uod mtmi\'
cut rnetts aigrotat? & quóniam is,qui mihi male vult,ahjicitperfeEiionem fute rnemis, tanqua?» ita
mihi fatisfiat , abjicere me etiam meamf Fttror eß hicpotins, fiam-dtio. Lod. Vives dê
Veritate Fidei. Lib. v.
1 z Want
(c) Mijn
glorie en
ïk niemant
42:8.
(d) Mijne is
de ivraecke ,
endeik ^al\'e
henlieden
loonen ten
tijde , al:(oo
dat henlie-
der voet
Jlruikekn
Deut.
(e) An non
contra natu-
ram eß velle
24. VOORHOF
"Want zulk een wraekzucht, in den boezem opgequeekt j
Verwijdert hem van Godt, der zielen heil, verbreekt
Den vrede, tuflchen Godt en zijne ziel geflooten.
Heeft u het ongelijk van eenigen verdrooten,
Gy hebt geen reden om te klaegen: zulk een lot
Is als gerechtigh en verdienftigh, zooge Godt»
(f) Wie hem Gelijk h et zeeker is, geduurende dit leven,
ten Zmiien Metongerechtigheên oitaenftoot hebt gegeven.
\\alhem de L^et al de werelt zich vereenen, vaerdigh ftaen
Heere «?e- Om u te plaegen en vervolgen; Zonen Maen
der wreec\' u glanlTen weigeren , u doorgaens tegenftrijden;
hnMe^d^ paft te zwijgen, niet te klaegen om een lijden,
^-^mder^^ookj^^^^ zondigen verdient: en yvertge na wraek,
behouden. Om menfchenongelijk, om zoo gering eenzaek?
Vergeeftuwe Had Godt zoo menigmael zijn wraekvyer uitgefchooten
naeflen die u Als gy hem reden gaeft, gy laegt alreé verftooten
^ende^dt^^^\' En neérgezoncken in het onuitblufchbaer vyer.
Tullen u^ds Het is u noodigh dan te ktten op den zwier
gy bid (Ze Van (f) Godts genade, die zich inlaet by de menfehen,
:{onden oo/^Zoozy hunn\' vyand voor dewraecke zegen wenfchen.
vergeven U wort een zelve maet gemeten, als gy meet
Aen anderen.. Vind gy tot wreecken u gereet
^ Met\' de neigende , Godt zal den boogh van wraecke fpannen;
•i^elve maete, ^ handelen, gelijk wreedaerdige tyrannen
i^iergywet/f Om hunne bitterheit van hem gehandelt zijn:
gemete hebt, Maer zijtge een gunfteling des genen, die met pijn
:{d u weder- En wederwaerdi gheit u aen het harte raekte,
\'narden Ja dankbaer aen de hand , die eens uw Zeer genaektej
Iwc. 6: 38. ^y ^^^^ Godt u met genadeftroomen drenkt,
(g) X^ligh Uw\'zonden, tegens hem bedreven, niet gedenkt,
■;{yn de barm Maer in vergetelheit laet zincken en verfmooren.
kan niet liegen, die uit zijnen mond laet hooren-.
Zrmhenig- \' ^^ blij eken laet.
heit verwer- y der mij de dan de wraecke, niet den ftaet
ven. Math. Van ftervelingen aen te paften, wreecken, dreigen
5,: 7\' Is Gode maer alleen, en niemand anders eigen»
DER ziele. 331
"Wie tegens het gebod eens Vorften eeneStad
Regeeren wilde, zouby yder zijn gefchat
Voor een\' Geweldenaer: Godt wil in zijn bedrijven
Geen\' ander\' lijden j laet aen hem de wraels verblijven.
Qualquiera casa basta para el, que ha de
morir tan presto, ^iego de EficUa.
XXIV, Eenhm moet gy timmer en-»endedMV niet in woonen,,
Deut. 28 :
Ea
70 VOO RH O F
En onderzoecken, ja de herfTenen te flijpen,
Om dat voornaeraelijck te weten en begrijpen.
Wie hier is afgerecht, behalve dat hy niet
Verraft kan worden door een einde vol verdriet
_ In eigen handel en bedrijven, zal den dooden,
Daer wy hem roepen, en tot deze ftaetfy nooden,
Niet kunnen apnzien-zonder traenen, droef en zwaer
Verzuchten, daer hy wort geheven op de baer j..
Nadien hy, in den tijd van zijnépelgrimaedje,
Zich onderwonden heeft die trotfe timmeraedje
Ter hand te nemen, nu gebleven onvolmaekt
Met zijnen fterrefdagh. Heeft eenig menfch gebraekt,
Gemartelt zonder nut, niet denckende aen het ende
Van zijn beft aen, zoo is het deze: hybelende
Ten hal ven, en begon een huis tot pracht en prael
Te timmeren, had hem de reden met een\' ftrael
Befcheenen, dit gewoel was ongedaen gebleven.
Het punt en einde van een huizingeis, het leven
Daer in te flijten,zich voor fneeu en hagelvlaeg
Te bergen, of, wanneer de Zomerlucht ons plaeg\'
Met groote vyerigheit en hitte, daer te fchuilen:
Eene eigenfchap, gemeen met onderaertfche kuilen
En bergfpeloncken, van den Noordeling bewoont.
Hoe onberaden heeft zich deze dan getoont,
Wanneer hy aenving zulk een groot gevaert te bouwen,
Als hier te zien is by de Lijkbaer, met betrouwen
En hope van daer huis te houden naer zijn\' wenfch /
Want wat zoo licht is om te vinden, zal geen menfch,
Gezont van zinnen, met zoo groot een\' arbeid zoecken.
^a) Weed hoort, behalve dit, den Godt des Hemels vloecken
tmen^die En (,a) wee verkondigen den genen, die een\'lof
daer ^eght: En ydele eer zoekt in den bouw van huis en hof.
my
een wijd huis timmeren ende ruime eetkameren. Jer.Zx : 14. J^verfmaede de hovatydye
\'janjacob, mdeikhaete^ijnehui:{en. ,Amos.6 :
De Vader (h) Abraham en kreunde zich de waerde
Der hooge huizen niet: maer leefde hier op aerde
In Tenten, met zijn\' Zoon, en met dien grooten Neef,
Waer uit het twaleftai der Stammen fproot. hy dreef
Met zijn gedachten op een huis van vafter gronden,
Dat vyer noch vlammen vreeft, en niet en is gebonden
In zijne duurzaemheit aen jaeren, noch aen tijd,
Die alle gevelen vernietight en verdijt»
Uw (<;) Zaligmaecker, kan een huis uw hart bekooren I
Wert in een\' beeftenftal in arremoê geboren •
Was in zijn\'wandel hier beneden (d) zonder huis:
En eindelijk, toen hy te fterven cjuam aen \'t Kruis,
Gebeurde hem een {e) graf, dat andren toebehoorde.
O Aerdv;7orm f zie eens, wat voor dwaesheit u bekoorde ,
Die morgen fterven moet, of mogelijk van daeg ,
Zijt ongenegen , op uw Heylandts fpoor, zoo laeg
En zonder ommeflagh van huizinge te duicken.
Godt leeft als balling: gy wilt een Paleis gebruicken.
En als een machtige beneden zijn gevyert.
Zoo dit na zaligheit en heil der ziele zwiert,
Dan zijn Godtvruchtigen met reden te beklaegen :
Maer neen I de vroomen, die zich nimmer en ont lagen
Gering te woonen, gaen op eenen vafter voet
Zy hangen met geen hart aen huizen ; hun gemoed
Is vry en ruftigh, en veel vlugger om te ftijgen
Dan zylién, die te zeer na hunnen adem hijgen,
Wanneer het aenkomt op een zweven naer om hoogh.
(f) LothsEchtgenootezaghterugge, hartenoogh
Week van de hoogte der gebergten\\ om in \'t lefte
Haer noch te paeien met zien der lieve vefte;
Een daet, die haer verfchept in eenen harden fteen. ;, ji.
Niet beters wacht hy, die met zijn genegentheên . •. ;
Aen fteene muuren , en aen kameren blijft kleven.
Uw huis is onvaft, en wort haeftigh neergedreven ^
Ja tot den grond verdelgt, al ftont het op een Rots
GelijkeenVorftenflot, tenzyde (g) vreezeGodts
•7ï
(h) Door het
geloove heeft
Abraham
gewoont in
het Land
\'Oan Belofte,
als in een
vreemt land,
woonende in
hutten met
Ifaae ende
facoh,mede-
erfgenaemen
der:{elver
belofte.Want
hy verpach-
te eene Stad,
die fonda-
menten had-
de, wekker
kpnßigh
maeker ende
Schepper
Godt is.
Hebr. ii:
<?. 10,
(d) Math.
8: 20.
(e) Math.
2.7:59-
(ƒ) Gen. 19;
Z6.
\' (g) Iß dat
gy w in de
"^reexß des
Heeren niet
naerflelijk.
houd,:{oo ^at
ttw huis bae-
flelijk omge\'
worpen wor-
den. Eccl.
Uw\'^7:4-
24. VOORHOF
Uw* gangen ftiere, en u in al uw doen regeere.
Hangt geen genegentheit aen huizen: bout den Heere
Een woonhuis op den gront des harten: maekt geen werk
Van aertfche wooningen j want al wat, in het perk
Der werelt, door den bouw van menfchen is begrepen,
(h) De we- ^^^ vernietigen: al fleepen
rdtvergaet. De jaeren in het oogh der menfchen langfaem voort,
ende haere Men kan \'t befluiten en gelooven op het (h) Woord
welluflig- Van uwen G odt die u het v^oonhuis wil verleenen ,
Daer alle wooningen voor wijeken en verkleenen.
Fama bonos l^^ditj plures ad sidera TOLLir
pama malos. fam^ non adhibenda fides.
XXV. Ningum metera en fu hocaia mangana, qiie traxeron perros
O otros animales fuz.ios en fm bocas*
E boomvrucht, van het zwijn in zijnen muil gevat
I En omgedraegen, en befmoddert en beklad,
■ B ekoorde niemants mond. zoo zulk een dier bederve
Die fchoone bloozentheit, en aengenaeme verve ,
En u dien appel tot een fpijaè wort geboón,
Gy walgt alleen niet, maer gy acht het als een\' hoon
Uaengedaen, en met geen goet gedült te lijden.
O Gy, die op de tong der wei\'elt zoekt te rij den j
(a) De Kje- Begeerigh dat het volk van uwen naem gewaeg\',
kendtef heeft dien geduurigh op de lippen voere endraeg\',
« gelieven toe te treden :_ wy verliezen,
l^nt,endedc Naer onze gifSnge, m het Zwijnebeeld te kiezen
X^aluwe, Geen gunfte van gehoor: de wereltlingen ftaen
In eenen leeger graed dan dieren, zood^eblaên
yer hebben Godts Propheeten aen hunn\' lezeren getuigen.
hm Uit onze Schetfedanis geen vergif te zuigen ,
me hewaert: maer mijn volk, en heeft des Heeren oordeel niet gekant. Jer.Z: 7. Ifai. 1:3.
Schoon
-ocr page 95-Schoon wy den wereltling, verbreider van uw\' naem, ^
Gelijckenby een zwijn: want haelt men eens te zaem\'
Al zijn bedrijven, zijn wanfchapenheit van zeden j
Wy hebben geene fchultj en gy wel dubble reden
Te klaegen, dat men u aen eere en faem verkort >
Indien in zijnen mond uw naem gedraegen wort j
Ja i als Sint Paulus te Philippen, u te ftooren,
Vol ongöiult, wanneer hy zijnen lof moft hooren
Uiteen waerzeggerin; men zwijge wat gevaer
Vooruwe ziele valt te vreezen, en hoe zwaer
Het Godt wil nemen, dat gywenfchen derft te zweven
Op menfchentongen, door boosaerdigen te leven.
Gy hebt, en dat gewis met reden, trek noch lucht,
Om met uw\' lippen te genaecken aen de vmcht,
K
• (l) Vdulm
tvee daet af
hehimde, en
hem om\\ee^
rende y heeft
ge^eght m
dengeeß:lk.
gehisd9>u in
den naem
JefuChrifii,
dat gy van
haer uH-
gaet. ABoy,
t6i ï8.
Be-
m
24. VOORHOF
Befmoddert van liet zwijn j hoe zou der dingen Vader j
Die geene onzuiverheit kan dulden, bron en ader
Der zuivere Engelen, uw\' naem in zijnen mond
Dan nemen uit den mond der zondaers ? op wat grond
Was dit geveftight, daer zijn woorden anders luiden ?
Gy kunt de ftem van Godts oraeckel niet misduiden:
\'c) Ik K^l (c) Hunn\' naemen zullen niet op mijne lippen zijn.
hinlieder ^ Dit is van boozen of hoovaerdigen, den fchijn
memen ntet y^j^ eenen grooten naem waerdeerende, gefproocken.
Hoe laeg leit dan uw\'faem vernedert, en gedoocken,
Wanneerze niet en klimt ten Hemel, en by Godt
Geen\' toegang vind 1 Uw naem is ydelheit en fpot;
Want zonder hem en kan geen dink in wezen blijven.
Behalve dit, wat wraek de Hemel toe quam drijven
Den faembegeerigen, is al van outs befpeurt:
(d) Lm om Het jammerlijk geval, (d) eerzuchtigen gebeurt,,
nederwaerts Die Babels toorenfpits tot aen de fterren bouden ,
gaen , ende gijj^fj. gedachten , en niet dan te wel onthouden
humTfprj\'\' J^ vreemdeling bezucht, zoo menigmael
ke vermar- Hy zich verlegen vind door eene vreemde taeL.
wn, ;{oo dat De Hemel is beluft de zuicken te verdelgen
de een des En tot den wortel uit te roeien, geene telgen
anders ßem- ^e fpaeren, of wat hunn\' gedachtenis verwek*";
TerlTcM Gelijk hy eertijts den {e) Godtloozen Amalek
Tv ? \'. ° Door\'tzwaert van Jofua met al zijn faem verteerdci
(e}Ik:(d dè Wie zonder zucht tot faem en eere zich verneêrde,
gedachte- En Godtbehaeglijk zoekt te leven, vind een\' (ƒ) lof,
nijfe van Die eeuwigh is. Al noemt zich (g) Abraham maer ftof
tTdlnm- \' in zijne hand geteeckent,
mei te «/eï En noit is zijn waerdyby iemand recht bereeckent;
doen:\'Exod. Zijn (h) naem is ruchtbaer, zijn gedachtenis verheugt
17:\'4- De vroomen meer dan Moft. Was Jofeph in zijn jeugt
(ƒ)
fama hac eß gloriofaproprietaSyUt appetitores fui contemnat,appetat contemptoYts: famat»
fugiendo confequitur,quamperderet.in cpnfeftendo. Alanusde ComplMat. (g) Gm. i8:M7\'
X^) Xal msn mm groot maecken. \'Cen. iZ: Z.
1;
gedachtigh
i^jn door
mijne lip-
pen. Pfd.
i f. 4«
-l
m
Oit roemljegeerigh ? Neen gewis, Hy hield zich leeger.
Een dienaer van zijn\' Heer, een ernftigh overweeger
Van zijnen plicht, en wat de Godtheit oit beviel.
Dat was de bron van zijn vermaertheit. Groote ziel.
En fteun van Jakobs huis! hoedoncker enverfchoven
Gy in den Kerker laegt , gy lichte (i) Pharoos hoven.
En glinfterde op den Nijl, gelijk een volle Maen.
Kan zulk eene eer, van Godt genooten, u ontftaen,
Zoo kan de (k) Zon noch eens den naeren nacht verlichten,
Gelijk ih \'t Joodtfche Land gebeurde. Mijn gedichten
Verheffen zich, wanneerze uw\' naemin hunne maet
Behelzen mogen, en ge waegen van uw\' ftaet.
Zoo krij gt de ftille (i) deugt vermaertheit op haer zij de.
Wie zijn behoudenis en heil bemint, vermijde
Naer eenen grooten naem te jaegen. Godt alleen
Geeft faem en eere. De vermaertheit, hierbeneén
By menfchen ingeleit, by Koningen en Grooten,
En zonder ootmoed en vernedering genooten,
Schijnt onbedrevenen wel hoog te zijn van draf,
Maer hem, die kennis draegt, een wit gefchildert graf.
Godt te niet gebracht, ende hy heeft gelaeten de gedachteniße der ootmoedigen
Ecclef lo: zi.
IK BEN EEN VREEMDELING BY Ü, ENDE EEîï PEL-
GRIM, GELIJK ALLE MIJNE VADERS. 38 : I3.
XXVI. iterfacientespef Hegna externa ad prûpïia, mnemmtea, quâ
non poffuntfecum ferre, utfunt arbores & [miles res, fed gemmas
aliaque moniliapretiofa.
E Reiziger, daer hem zijn herte woeît en brand,
Om^naer lang zwerven het verkoren Vaderland
Weer aen te doen, gelijck een lang gewenfchte haven,
Zoekt geene goederen te koopen, in het draeven
K i Ell
(i) Pharao
dede hem
klimmen of>
fijnen twee^
den wagen*
de uitroeper
roepende,
dat :^alU
hunne h^iyen
voor hem
huigen gou-
den. Gen.
4-I-43\'
(k.)
lo; 12.
(l) Dege-^
daehtenijfe
derhoovaer-
digen heeft
van ^inne.
En rotfen al te" zwaer te voeren, Kout nocE fteen y
Of hinderlijk gev;?icht van loot en yzer ^ neen !
Hy is zoo dwaes niet in \'t beleggen van zijn gelden.
Hoe leeg de Koopliên ook hunn\' logge vi\'aeren fielden,
Hy zoekt gefteenten en kleinoodien, gepaft
Met dingen van waerdy y. met eenen zonder laft
En eenig hinder op de reize meê te draegen.
Is dit een (a) wijsheit in dien Pelgrim, om de plaegen
En ongemacken van de reize te ontgaen,
Hoe zal men eigenthjk dan noemen het beftaen
Van zuicken, die belaft ten Hemel willen reizen ?
De fteile Hemelbaen en kan met geen gepeizen
\'^ontemnere, terrena catcare, humilia defpicere , ut pof int cum Deo heatißimA
Cöpulm. LaB. Firn,
(a) Univer\'
Jos offoytetj
fit fapim-
qui ho-
mines meri-
ts did v6-
lunt,fragilia
neceptndine
DER ZIELE. 77
Geleecken worden by de zijne: het gevaer
Van ftruickelen is hem zoo laftigh niet en zwaer,
Alshenliênop denwegh naer boven, hier te mifïen
Geld flechts het lij\'f niet, maer de ziele. duifl:erniflen
Vermengt met zwavelvyer, geborften uit den gloet
Der Helle, dreigen ons, indien men met den voet
Eens koom\' te dooien en de rechte ftreek niet houde.
"Watdwaesheitishetdan, dat iemant zich betroude
Dien wegh te wandlen met zoo weinig achterdocht?
En zich tot buigens toe te laeden • ongekocht
Juweelen van de deugt te laeten, en te zweven
Met zijn gedachten op de dingen van dit (b) leven? ,
Men bout vafl: Huizenen Paleizen, en men breekt
Zijn hooft met rijkdom te vergaeren, of men fl:eekt
By aertfche Koningen naer eene kroon van eere;
Men wenfcht een\'Amptenaer te wezen, eneen\'Hcere
Van aenzien onder \'t Volk en Borgers: zoo vergeet
De menfch waerom hy is gefchapen, en befteet
Al zijne gelden, al zijn middelen aen waeren,
Diezijn behoeftigheit en armoe noch bezwaeren.
Indien men, eene ry van jaeren achter een.
Zich kon verzeeckeren te leven hier beneên,
Het was verfchoonbaer, ja onftraf baer by de kloecken,
Naer macht en middelen te jaegen en te zoecken:
Nu is het leven van de menfchen eng bepaelt,
En \'t is onzeker of het licht, dat heden ftraelt,
( Al fchijnt het iemant vreemt) ons morgen zal gebeuren.
Men moet dan d\'ydelheit veriaeten, en niet treuren
Om zulk een (e) flecht verhes, dat namaels wort geboet.
Het Licht der Heidenen, verflingert op het zoet
Des derden Hemels, kent noch weet geen (d) ftad op aerde.
Die by de vroomen zoo te achten zy van waerde r
jus vitce dekaationes fparfa eft, fufficft, Ut omnis mundana &fenfualh
tur. Stella in Lucam. (d) Wy en hebben hier geen blijvende Stad ,
toekomende. Hebr. 13: 14.
K ?
(b) Tamis
malts reple-
ta eß hicc
vita3Ut^com\'>
paratione
ejus , mors
remedium
putetur ,
non pœna.
S- ^ug.
\\c) Sola qui-
dem amari-
tudinis con~
ßderatio ,
quts per hu-
Confolatio odio habea~
maer wy P^oecken em
Om
5>ö V O O R H O F
Om daer te blij ven en te woonen: hem behaegt
Alleen Jeruzalem daer boven : hy verdraegt
Met zijn genooten op die zoete hoop veel ftrijdens
(e) I»ByHeydenenenJoón, (e) veelongevalsenUjdens
lijden tvy In al zijn leven, zoo tewatprals te land;
verdrucktn- ontfiet zich na dit flaven niet, het zand
fw \'mrdm ^^ verwen met zijn bloed in \'t oud gebied van Roome.
niet henaeut: Men zal gewis^, indien men langer maele en droome
Wy lijden \' Van groote dingen hier bentdenT, Godts gena
«ooi, maer Verwaereloozen, en het ziel verlies te fpa
TenniTmif > ^^^ bedencke op \'t krancke bedde.
Joedfgl!"i De fnelle tijd vereifcht, dat yder een zich redde,
fVy lijden En nederwerpe, wat hem hindert op den pad.
■vervolginge. Zoo komt hy noch ter nood des avonts in de Stad,
maer tvy en
fvorden niep veriaeten imy worden verworpen, maer wy en gaen niet verlorm. z co^.-f. 8: ,9.
Alle vleesch is hoy, ende al zijne glorie
als de ÊLOEME des veldts. 406.
XXVII. Farvi pueri admirames nintium in lihris aurmramt
aut piäurampulchram, privantur ejus libriMeduüa^
doärina nimirüm*
De fchoonheit vanhetvIeefchisalseenLelybloem >
Of eene Lenteroos > haer heerlijkheit en roem
Naer (a) eene korte wijl van niemand te befchouwen.
Noch kan de Jonkheit hier de zinnen bezigh houwen
mn erit. kittelen, als of die blankheit en dat root,
O blintheit van den Menfch ! ons eenig voordeel bood.
Eene oorzaek, dat wy, om het ftomp vérnuft te fcherpen,
De beeltenis van een onnoozel wicht ontwerpen,
Dat voor zijn handgebaereeh Boek heeft, rijk vergul C:
En cierlijk toegeftelt, zijne oogen ftreelt en vult
DER ZIELE, 79\'
Met dat uitwendigh fchoon des leeders, zonder voordeel
Te trecken uit de blaên vanbinnen, want zijn oordeel
Staet noch te rijpen, en te groeien met den tijd,.
De leerzucht koos dit Beeld uit niemantS\'haet of nijd,.
O jeugt der werelt! maer.bewoogen door de reden:
Want oogtmen op uw doen en wandel, uwe zeden
En neigingen, gewis men ziet uw beeld hierin,
Daer gy de fchoonheit vyert gelijk eene Afgodin:
Van uwe ziele hier beneden, niet gedachtigh
Hoe Godt, in alzijn werk zoo wonderlijk en machtigh.
Die fchoonheit fchiep, omute meer tot zijnen Troon».
Dat eeuwigh Paradijs, die zee van al het fchoon.
Te locken: want men leert {h) d\'onzienelijcke dinge«.
Uit deze zichtbaerheên bevatten. Waer begingen
fin worden
efchout uit
het fchepfet
der werelt,
*ils:(e door
:{ulcke dinm
gm , die ge-
maehf %ijn ,
verfiaewor»
den.B^m.ii
Oit
24. VOORHOF
Oit kinders. grover feil dan deze? Spreek eens rond j
Indienge in uwen Hof een waterader vond,
Zou u de klaerheit van het water zoo bekooren.
Dat gy de bron daer af niet zoecken zoud ? behooren
Wy dan niet om te zien, wanneer ons eenig licht
Van fchoonheit hier om laeg bejegent i het gezicht
Te wenden na die bron der fchoonheit; ons te wennen
(c) ^^p^f\'Deii (t) Allerhoogften in zijn Schepfel te bekennen?
ctmwarum Gewis d\'onzeeckerheit des levens eifcht het ruim.
imelligitur Ey ftaek dankinds te zijn, en vaegh het dertel fchuim
Cnatorce- Uit uwe zinnen: laet geen Schepfels u verkloecken
ternus^, ex Met hun uitwendigh fchoon: gebruik hun als de Boecken»
magmtudi- Waer in men lezen kan, hoe Godt bemint moet zijn.
Tens"Txw\'- eenen Afgodt maekt van \'t Schepfel, zal met pijn
dine^& dif- Den Schepper naderen, (d) Het dienen van twee Heeren
quifitionefa- Valt ons onmogelijk, en veel te zwaer te leeren.
fiensyexgu- Is echter iemand noch zoo vaft om laegh gehecht,
bernamm j^gj. g^hepfel waent met groote reen en recht
SAu9 ^en naem te geven van een fchoonheit waert te prijzen:
{d) l^th. Het is geraden, dien beminnet eens te wijzen
6:24. De [e) gruwzaemheit, waer in die fchoonheit moet vergaeu 5.
(<) Omnium En in hoe korten tijd zulks beuren zal. waer ftaen
terrihilium Dieblinckende oogen, als den ademis vervaeren?
Dat voorhooft van Alb aft? die roode wangen ? baeren
^Ariftoieles\'. fpoocken meerder fchrik by menfchen, als het lijf ^
Sapienti\' Waer in bevalligheif en fchoonheit haer verMijf
valdesuile En zetel namen, als \'t berooft wort van zijn leven ?
«jl adßitijfe Heeft oit een vuile Poel meer ftancken uitgegeven,
tiky^^ar- ^en Monfter, een verblijf van ongediert ?
danüs Is dit geen waerheit, zoo is ook met een verziert
(f) Plu- En valfch, al wat men oit op aerde zagh gebeuren.
gnkp a ■ O Jonge zielen / laet u ftof noch fchaduw\' fleureii
Dios que «0 Noch ringelen; maer komt u (ƒ) eene fchoonheit voor,
naß^^lT\' ^enk eens aen den menfcii, hoe al zijn glans en gloor,
la primera vißa :ßno que luego del primeygotpe en viendo algun roßro hermofo , te accoydafßf
delaverdad de lo me es el bomhre. Diego de EfteJIa.
Zoo
-ocr page 103-DER ZIELE» Sr.
Zoo veel het lichaem is betreffende, verduiftert;
Hoe waere fchoonheit niet verandert noch ontluiftert«
Wien dees bedenckijige eens het hart bewegen kan,
En dagelijks beweegt, wat ift een ruftigh man!
Hoe zal hy Godt zijii z\'iel j van ydelhecn ontflagen,
Opoffren hmnen, en hem zucht en liefde draegen l
YESTIUM SOR-tiES CANDIDA MENTIS INDICIA
SUNT. S. Hicron r ad Eußoch.
XXVIII. Wee Ut want gy gelijk^ de gewitte graven, die den wen"
fchen van huiten fchoon fchijnen , maer van binnen z,ijnz.e vol van
doode beenderen , en van alle onreinigheit.Math. 23 : 27.
\'Ndien de menfch, van Godt zoo rijk begaeft met reden j
Meer was genegen zich met Chriftelijcke zeden
Te eieren, dan het lijf met koftelijk gewaed,
" Ik zou my in zijn licht verluftigen, geen\' raed ,
Om hem te leeren , gaen verzoecken by de graven:
Nu doet de nood ons zien naer beelden, en de gaven
Te wercke leggen, die de Hemel ons vergunt.
Wiert mijne Grafprent flechts voor eene gankbre munt j
Waer op het beeld ftaet van zijne ydelheit, ontfangen
En aengenomen, ik bereikte mijn verlangen.
\'t Beliefde Jefus, in zijn\' wandel hier beneén,
De Schriftgeleerden en geveinfde Pharifeen
By witte graven te gelijcken, fchoon van buiten
En luftigh aen te zien, maer in het open fluiten
Vol doode beenders en onreinigheit: dit magh
Ook wel van heniiên zijn gefproocken, die de vlagh
Van overtolligheit inkleeders laeten zwieren.
Zoo veele zorgen, in het proncken en vercieren
Van lijfen leden, by de Jofferen gewoon,
En wat in dertelheit en weelde maet noch toon
L Kan
-ocr page 104-Y O O R H O F
(4) Vanum verfcheidenheit in drachten en levreien)
cor Is onseen klaer bewijs van (<«) ydelheit in\'t hart,
tis notam Van opgeblaezenheit inwendigh\'. Men verwart,
ingerit cor- >Jeen zeecker! noit 200 diep in \'t zienlijk, zoo de zinnen
pon, & ex- Qenegen zijn \'t cieraet der zielè te beminnen.
ftrijdigheden, die als vyer en water zijn,
terioris Vereenigen zich noit. Hy is met valfchen fchijn
nimis indi- En waen beholpen,. die gelooven kan , dat zeden,
aum efl. By Godt ontfangbaer, zich met dertelheit bekleeden.
Mollta tn-^ dootbaer heeft: cieraet noch luifter , zooze niet
dumetaant-f,^ , 1 • t t •
mi molU- eenen dooden IS geladen: en men Ziet
dem indicant. Non tantum curaretur corporis cutpHSf niß prins negUBafmßeP mins in-*
ffilta virtufihus. Bernard. in Jpolo^,
Op aerde niemant tot de (b) pronckery genegen,
Dan die een ziele draegt j geftorven en verflegen
Door overtredingenen zonden; want indien
De ziele leven had, men zou haer wercken zien
Ter ftede, daer zy woont; de zinlijkheit verdoofde
Haer\' yver niet; gy zaegt het lichaem van den hoofde
Tot aen de voeten in een\' nederiger ftant ^
Het lichaem volgde haer gehoorzaem aen de hand,
Niet eens gedachtigh aen cieraeden; \'het verfinaede
De beuzelingen, daer de werelt hem toe raede.
Hier van verzeeckert ons de wandel van (c) Sintjan;
Hoe verre was de pracht van dien verkoren Man 1
Moft niet het purper en de zijde van dien (d) Rijcken j
De plaeg van Lazarus, voor zijnen gordel wijeken»
Alleen van leeder, en zijn kleed van Kemels hair ?
Nu denk ik aen het Lied van Sions Harpenaer,
Verflingert om de Bruid van zijnen Godt te looven t
(e) Al haere glory (hoe vernedert enverfchoven
Staet hier de werelt met haer koftelijk gewaed !)
Is , zingt hy, maer alleen inwendigh. Kon de maet
Van Orpheus , zoo men leeft, de redelooze dieren
Aendachtigh maecken, wat een zeegbaerheit in\'t ciereti
Is dan te hopen in een redelijcke ziel,
Indien haer oit de maet van David onderhiel ?
Wie dan met wijsheit zijn bedrijven wil beleggen ,
Vermijde tegen\'t licht der waerheit iets te zeggen 3
Dat is, zijnhoovaerdy te decken met wat fchijns.
Hy dencke liever, hoe zijn (ƒ) Heyland zoo vol pijns
Ontbloot van kleederen aen \'t Joodtfche Kruis moft hangen»
Om onze zonden naekt moft fterven. Zijn verlangen
En yver, heeft hem Godt met (g) overvloed verzien,
Zydennootdruftigen te kleeden, hun te bién
ut in peccato Janemuy, ckriftum Crucifixum intueamur. Q»o modo ,\'pi ïnmlAntur ferpentem
anmm tn defeno, mnperihmt morßhusfeypentum: ßc qui intuentur fide Chrißimortem ,
nanturamorjibuspeceatorum. Augußinus ßtper foan. (g) Maekt voor uvrienden van dm
Mammon der ongerechtigheit, op dat Ky u ontfangen,4$ gy vergam tuit, inde eeuwige Taber-
nakelen. Luc,i6:6. I . O
(b) Serm
& purpura
ïndutaChri*
fiumjïnce-
rè induere
nonpojfunt:
auroy mar m
garitis ^
monilibus
adornata
adornainen\'
ta mentit «^j»
cordis
diderum,
Cyprianus
de Hab.
Virg.
Muiier fîâ
■ ornata om\'
nium domus
ejl D^mo^
mm infer"
naltum.Jmi
hrofdeVir^
ginitate,
Lih. I.
(c) Math.
{d)Luc.i6i
lp.
{e) Al de
Slorievan
Dochter is
van binnen^
Pfal.^^ii^.
(f) FraPreSt
24. VOORHOF
Een Broederlijeke hand • zoo komt hem Godts genade,
,Wanneer hy eenmael die behoeven zal, te ftade. ..
ALiENA LAUDAT. --- Senecatfi Hefcule Fürente,
XXIX» dfMm j eenen dóornetakjan eenen Rooz,ehm
^fpLuckende, jpreekt.
Aea
•T TET was onnoodigh aen het Sparen, uit te vinden
JtjlDe Kwßll van Drucken ? en de zinnen te verbinden
DER ZIELE. 8f
Aen doode letters, daer het wezen der (a) Natuur
Van wijsheit overvloeit. De Jeugt, met leerzaem vuur
Ontfteecken, en behoeft, om \'s werelts ydelheden
Te vatten, geenenBoekj men kan ook goede zeden
En kennis krijgen by de boomen in den Hof.
Mijn Zoon, ik geef het u te dencken, of my ftof
En reden mangelt zoo te fpreecken, in \'t befchouwen
Van dezen Roozegaert yen of geen vaft betrouwen
Ons noodigh zy, dat Godt met oordeel en beleit
De dingen wezen gaf? Wie noch met oiibefcheit.
Ontbloot van deugden op zijn\' adel wil braveeren jr
Gelijk\'er veele zoo verydelt zijn, kan leeren
By dezen Roozeboom, hoe (b) ei^e deugt alleen
De menfchen adelt, en doet fcheiden van\'t gemeen.
Want dat uit eenen ftruik en wortel friffche Roozen
En doornen Waffen, beeld ons aerdigh af, hoe ((;)boozen
En vroomen menigmael uit eenen zelven Stam
Geboren worden. Maer zoo dit de boozen quam
Te ftade, diende dit tot hunnen glans en eere,
Dat zy gefprooten zijn van een\' doorluchtigh\' Heere,
Die leven wekte door zijn deugden, dezen tak,
Die my zoo vinnig met zijn fcherpe doornen ftak
Aen hand en vingers, had dan reden zich te roemeni
Watftamis eêlder dan de Roozeboom ? zijn bloemen
Verquikten eene ziel, die op haer fterven lagh.
Maer dit en helpt niet aen de doornV; zy vermagh
Met haer geboorte niets: zoo baet geen\' menfch den {d) Adel
Der ouderen, indien hy zelf niet in den Zadel
Ga zitten, en zijn bloed met dapperheit vercierV
Wie Grootvaêrs adel op wil haelen, niet den zwier
Van zijnedaeden volgt,gebruickt eens anders veders
En pluimen tot cieraetj of dekt zich met de kleeders
Van njcke lieden, hem gefchoncken als in nood.
%zulk eeny dd flagh van menfchen was de Jood
niß idm irnitmn Did. Saav.
L 5
(a) Nec efi
quifyuam
gentis ul-
liusp qui du-
cem natu-
ram naEius,
ad virtutem
venire non
poßit, OV.
lik f, de
Leg,
(S) Splendf-
dum te , Ji
tuam non
habesydiena
el\'aritudo
non efficit,
Boéthius de
Conf Wil.
Lib.i.
(c) Sis licet
ingenuus,]
clarifque
parentibus
mus , tffe
tamen velJic
lejlia magna
fotes. Co-
drusUr-
ceolus.
(d) Egregia
Anteceffo-
YUm facino^
ra ignomi-
nice <& de-
decori funt
Succeffori^
Symk XFII.
Te
24. VOORHOF
Te tellen, toen Godts Zoon op aerde hier verkeerden
(«) yefus Hy roemde zich een (e) Spruit van Abraham, begeerde
^eide m 2.ich met dien valfchen roem t&cieren: maer hy fcheen
\'^fAhra- ^^^^^ eer een Duivels kind; een fteen
ham kinde- Een houten blok zoo veel dien Vader te gelijcken
ren,:(oo doet Als hy. Om dezen naem te draegen, moften blijckea
Abrahams Des Vaders zeden en bedrij ven in den Zoon.
tvercken. De wercken reicken aen den Edeldom de Kroon.
^ekt Wanneer de deugden in den Edeling ontbreecken,
tedoSe^J Dient hy zijne ouderen tot fchande, wort geleecken
eene menfch» By geenen menfche, maer een monfter, is verdriet
die u de En innighhartfeer voor de Moeder , anders niet.
T\'lofkef "" de Hoveling dien valfchen lof ontleere,
hebhedie ik.dwaes geacht wil zijn: hy keerc
gehoort hek- Zijne oogen enckel na de deugden: laet hem eens,
be van God, Of ook den Adel voor wat groots en ongemeens
dat en heeft By Godt wort aengezien , nalpeuren uit Godts Boecken.
Abraham Verkoos hy (f) Saul niet tot Koning, die ging zoecken
Toaitto Ezels, als een Landman zonder lof,
(f) iKpn.f) Enuiteen\'laegenStamgebooren? Uit het ftof
(g) Verhief hy {g) Jeptha, van zijn Broederen verftooten
ï Om zijne onwettige geboorte, tot een\' grooten
Verlofler zijnes Volks, van Ammons dwinglandy
Befprongen-5 en gedreigt met harde flaverny.
(h) Beeft De Heyland (h) koos ook tot Apoftelen geen Heeren
Godt de ar-^ Van hoogen Adel; neen1 de werelt moft bekeeren
me menfche Door arme Viffchers, enbyhimter fchoolegaen-
rm in^deie Edeling noch bet te doen verftaen
werelt ? Zijne ydelheit, of hy ten lefte zicli mocht fchaemen
Jac. 2: 5. In al dit proncken met zijn titelen en naemen -
(i) Ik Hem zei ven noemde hy {i) een\' Herder, die een Prins
een met En VorftderVorften was-. Stelt iemand veel gewins
Herder. £jj yoordeels in den wind der ydelheên te volgen,
joan. lo: Hy zal ten lefte zich bedr^en zien, verbolgen
Van \'s werelts Rechter zijn bejegent, als de dagh,
Waer in men hoovaerdy noch ootmoed plegen magh,
Eens
DER ziele. 87
Eens zal verfcheenen zijn. Denk liever, Ghrifte zielen!
De wormen zullen my doorknaegen en vernielen,
Gelijk mijne ouderen gebeurt is: d\'edelheit
Van henliên afgedaelt, is eene doot, ja leit
In een verrotting, die ik morgen heb te wachten.
Zoo deze dingen u geduurig in gedachten
En zinnen fpeelen, zal u noit de dwaeze zucht
,Totlof bekooren, maer verdwijnen inde lucht.
Die rijk willen worden, vallen jn bekoo-
ringe, ende in den strik des duivels.
XXX. Quando divitiatumamore tenens, an\'mam tuam froop\'éusvendti^
mmqueipfapretiofiorfit omnibus mundiopibaSi pro vilt flercore ïüam
mutuaSi tanquam Puer uberibus matris laäatus, qui la-
pidem pretiofum contemnit ,fipomum ei offeratur.
D. Stella in Lucam.
ET hart des rijcken wort bezeten van het goet .
En al zijn hope fteunt op eenen overvloed
Van fchatté,die zijn brein van\'t (^Hemelfch licht beröové,, .
Bleef Godt zijn hope, noit had JefFes zoon , van boven ^
divinum illi
fufcipere
p\'ójfunty qui
fuas omnes
cogitationes
in nm hu-
milem isf
contemptam
aljicerunt.
Cicero Lib.
de Amic.
(b)ïndiendf
r^}{dommm mrvhtdig gftjn, m milt wo harn dagr am nietfteUm\' Pj^l\' ^ i-
Wat
fli) La 520-
Me^a , que
dellos here-
dafle, fue
mort alidad,
y corrup-
eion. Diego
dtEplla. \'
Met eene onfeilbaerheit befchoncken, hem geraén ?
(b) Valt u de rijkdom toe, zoo laet uw hart daer aen
Zich niet verbinden j ik verzwijg\' dat mijne veder,
Om uit te drucken zijn verkeerde wercken, weder
Beftaen zou eenig Beeld te teeckenen^ dit Kind^
Dat voor een fchoon Juweel veel liever is gezint
Te kiezen eene Peer of Appel: zy gewende
Haerlieverzijnenlof te melden; want hetende
yan zulk een\' rijcken wort met zaligheit bekroont.
Vraegt iemand nader: Wat dit Kinderbeeld vertoont ?
VOORHOF
Wat anders, dan het doen des menfehen, die \'t gefteente
Des Hemels j \'t eeuwigh heil, dat Godt aen zijn Gemeente
En Kinderen, zijn jock opnemende, belooft,
Zoo reukeloos verfmaet, om een vergankiijk ooft
Van weelde en rijkdom te genieten hier op aerde.
Den (c) Hemel reeekent hy van een geringe waerde,
Die op den rijkdom vlamt. Ik toon dit: zoo men Godt
Genieten wil, en met de zaligen een lot
Deelachtigh vï\'orden, is het noodigh, zijn gedachten
Naer Godt te wenden, ende (d) winft der werelt achten
Voor louter fchade: maer (f) vvie geit en goet bemint,
Is nacht en dagh daer mee bekommert, en hy vind
overhooge kemiffe Jefu Chrißi onfes Heeren. Phil.^: 8. (e) ß«/ divimrm
divitias cußodit m fervus. Hieronjmus.
Ndt
(cj Qm ter-
renarum re-
rum amore
vindtur ,
nuUatenus
in Deo de"
leBatur.
Greg. Mo-
ral lib.i2.
{dyikachte
alle dingen
verlies te
om de
fervus eft.
DER ZIELE. 89
Noit ineer genoegen, dan wanneer hy zijn vermogen
Gelijk een volle Maen ziet waflen. Zoo beoogen
Des rijcken driften dan geen zaligheit j zoo itaet
De Hemel, Godts Paleis, in eeft^ftleegen graet
By hem j Voo wenfcht hy \'t heil der Engelen te miffen
Voor een\' ónnutten klomp van Goud. Wat duifterniflen
Bedwelmen het gezicht van zijne ziel ! Kelaes,
Wanneer de memch geen licht uit Gode fchept, hoe (f) dwaes
■Ts al zij npoogen en bedrijven in dit leven!
Een Valk, indien men hem veel Ipijze komt te geven j
Is zijnen Meefter niet gehoorzaem: zoo en ziet
Een Man van middelen na Godts bevelen niet.
Geen rijkdom baete den verloren Zoon : hy fcheide
Uit dat gezaiigt huis zijns Vaders, en vermeide
zich in de dertelheit en weelde; maer wanneer
Hy al zijn gelden had verloren, van een\' Heer
Geworden was een flaef, die vuile zwijnen hoede,
Zoo (b) openbaerde zich de kennis. d\'Arremoede
Bekeerde hem, die van den rijkdom vi?as verleit.
AVie zou om rijkdom dan noch wenfchen, diebefcheit
En reden plaetfe gunt ? De rook des vyers, gedreven
Uit eenen Schoorfteen, zal ons in \'t gezichte zweven
Voor eene korte wijl: de rijkdom en het goet.
Al maekt het iemant zoo hovaerdigh van gemoed,
Is onbeftandigh en verdwijnende. Wie heden
Gegoetis, en van elk geëert wort, en gebeden
Dat hy zijn dienaer flechts genoemt magh wezen, zal,
Eer noch de Morgenzon gerezen is, ten (kj val
Geraecken, ja een kleed voor zijne naektheit hoeven.
Maer fchoon al draeide zijn geluk op vafte fchroeven,
De rijkdom fchaft hem zorge. Een dienaer, die getrouw
Zich in den dienfl quijt van zijn\' Huisheer, en den bouw
Van zijnen Acker helpt bevorderen, vermindert
zijns Heeren kommer, die te voren was verhindert
Met al dien ommeflaghin zijn\' gewoonen flaep:
Maer grooten rijkdom is een onsetrouwen knaep,
\' ^ M Dewijl
(f) Nihil ral-
ferius eß,
/[uam prop*
ter mm-
mum pmm
contermere.
Idem.
(g)Nifjva\'
caveritis a
terreßrib\'uSf
nihil cognof-
cere poteri-
tis de ccele-
ßibus. Am-
broßus.
(h) Ik xd
opßaen,ende
gaen tot mij-
nen Vader,,
ende hem
:{eggen: Va-
der 5 ikheb\'
he ge:{on-
dight inden
Hemel ende
vooru. Luc,
15:18.
(i) Het is
een damp ,
die een tut\'
teltijtsgC\'
^len wort.
ïf.
ik) Divi-
tiarum &
formagloria
fluxa atque
\'fragilis eß.
Saluß. in
Catil.
5>ö V O O R H O F
Dewijl hy noit zijn\' Heer laet ruften Van de zorgen
Ja hem den laft verzwaert, en met den vroegen morgen
Doet waecken, om te zien of niemant hem verkort.
(l ) Jlk di\' Wel (l) zaligh is hy dan, die niet gedreven wort
Na d\'ydelheden dezer werelt, zijne zinnen
f ojfeßjo eß, Qp geenen rijkdom zet 5 maer eerder zoekt te winnen
TaUter vi-\' Schat des Hemels, die de ziele vergenoegt;
vendum j^-Nadienze zich hier door by haeren Schepper voegt.
cile conten-
ms fit^ ejui nihil ^uteraty nihil appem , nihil opm mpUiis. Cicero in Parad.
WIE DE RIJKDOMMEN LIEF HEEFT , DIE EN ZAL
DAER AF GEENE VRUCHT NEMEN. f .\' p.
XXXI. Come per U moltï frmü fegUono romperß li rmi de gl\' arhori j coß
fogliono fpiccarßda Dioqueüicheßnmoliocmchidi richez^e,&
cader con Uro neü\' inferno. Diego Stella.
LS iemant eene zaek van groot belang zijn\' vriend\'
Bevelen wil, en die van hém met yver dient
Gehanthaeft en verzorgt, hy zal \'t hem niet betrouwen
Met eens te melden, maer wel driemael hem ontvouwen
Schier met een\' zeiven klank van woorden. Doet men dit
In aertfche dingen, om het voorbeoogde wit
Gewis te treffen, wat verftandige zou laecken ,
(n) Mm- Datwymetvaerzen, diehet (a) Hemels leven raecken,
^uam fatis Den rij eken andermael bejeegnen ? Heeft de hand
dtcituy^quod Van datonnoozel wicht, vooreenen Diamant
^\'ktiT\'^difci Het fruit verkiezende, zijne oogen nietontftooten ,
itr! Seneca. de Xéeckenaer hem in het puik der looten
Van eenen Appelboom verbeelden • of hy raed
Met Godt wou léven in zijn\' kommerlijcken ftaet.
Hy zie met aendacht dan in dezen tak, geladen
Met Appelen, die \'t oogh eens luftigen verzaden,
Zijn
-ocr page 113-DER ZIELE.
Zijn Beeltenis, daer Iiy van gelden overvloeit;
Hy zie hem niet alleen , zoo vol en dicht begroeit,
Gebogen naer om laegh, maer neigen om tebreeclcena
Te fcheuren van zijn\' Stam, en dan te blijven fteecken
In flijm en modder van den velde, daer het krielt
Van vuile Padden en van Adderen. Vernielt
Dat vuig gedierte [hoorden rijcken hier verzuchte^.
En klaegen ] eenen tak met zulcke fchoone vruchten 9
Dat zal my jammeren, en.^uetfenin het hart.
Gy hebt gelijk, mijn Vriend: nu denk eens, hoe het fmart:
Een ziele, die al lang uw eeuwigh heil beminde
En zocht te vorderen, wanneerge u zooverzindc.
Dat uw\' (l>) begeerten op den rijkdom bleven ftaen.
Gy dreigt, gelijk dees tak 200 zwaer met ooft gelaên j
{h) Amo\'d\'
tempora-
Tmm vifcus
eß jpirhua-\'
fium pana-
rum. ^Aft\'
gfffims\'.
Yan
24. VOORHOF
Van uwen Godt, den boom, waer uit gy zijt gefprooten ^
Te fcheuren, en met al uw\' ponden gouts een\' grooten
Enfchrickelijcken val te lijden, in een\' poel
Met ziele en lichaem te verzin eken, daer \'t gewoel
Van Helfche padden en gedrochten u vervaeren,
En daer te blijven, niet een ry van weinig jaeren,
Maer zonder einde ^ beeft u noch het harte niet ?
O f waéntge dat mijn pen geen wit van waerheit fchiet,
Zoo hoor uw\' Heyland in het Evangely leeren:
(c) Lichte- (c) Eer zal een Kemel dooreen naeldenoog palfeeren,
lijckeris\'t Dan een vermogende ten Hemel innegaen.
eenen Ke- Met eenen zwaeren laft langs eene fteile baen
7enermd- klimmen, wort geen\' menfeh van vleefch en bloet gegeven ï
den ooge te Maer wat is laftiger, dan hier beneên te leven
<;aen, dan In eenen flommer van veel goederen en geit ^
den nj\'c^ra Des rijcken ziele, dus beladen j kan gevoelt
menfcb^ te jsjoch kracht gebruicken, om den Hemel te verwerven;
^?cWder niemant wint hem, dan met alles af te fterven,
Hem\'elen!\' beneden oit een menfehenhart bekoort,
Maé.i\'^: De Heylige Lantdouw\'floot Ifraël de poort,
24.. Zoolang het noch een\'trek gevoelde tot de fpijze j
(d) Wi» Die in Egypten hem wiert aengedift. De wijze
niet en ver- £n rechten middel om te komen in dat land,
K^^k^ Was Pharoos welluften verzaecken, het verftant
Xve^ Te reinigen, en met een heiligh vyer ontfteecken,
niagh "miin Wel aen, ó Rijcke 1 zoek de deugden, die gebreecken
Difcipelniet Aenuwe ziele: fmaek (ƒ) geen\'koft van bedelaers.
jw^««, Lkc. Geen trek en is\'er tot wat ongemeens en raers,
3- Geen honger omby Godt aen zijnen difch te eten,
Sj jjjdien men hier om laeg zijn luften koelt. Wy weten
animus unde ^ , . ° ,, n •> • •
«UeEletur Den droeven Uitgang van den f^j Kij eken gierigaert,
jxtmfecusy Daer Lazarus den fchoot van Abraham bewaert.
ßne delicijs
-manet ititerius. Atigufl: Super Joan. (e) EW. 5. Niim.xi:^.. (f) T^ihil eß tam an-
gußi tamqueparvi animi, quam amare divitias: mhilhoneßins magnificentiufque , quampecH-
niascontemnere. Cif.Uh.i.d? Offic. (g) lö".
Qua9
-ocr page 115-DER ZIELE. 8f
QÜ.AS deder.is j solas semper. habebis
opes. CMartiaUs.
XXXII. Zeni üw bmt op de voorbjgaende wateren, want na veelc
^ dat vinden. Ecclef,ii; u
(a) Crates
Thehams,
\\ Oen my d\' aeloutheit met haer Wijzen onderhiel ^
Die gaeven hadden om ook eene Chrifte ziel,
Niet denckende op haer\'plicht, een goede les tegeveaj pj^/oi
Zagh ik een\' ( a) Leerling van Diogenes, gedreven cynkus,
Uiogenis dif~
dputuf, ut eßapud Philoßratum in vita ApolUnij^y & Dioclm, fuifimiam in mare proje-
dt, uti liherius philofopharetur, atque dixit: Ahite peffum, maU cupiditates: ego vof mugm
nt ipß rmrgar « vohst nequeputdvit fepojfe isf virtutes & divimßmlpoßidere.
24. VOORHOF
Tot wetenfchappen en geleertheit, al zijn goet
Te gelde maecken, en met eenen fleren moed
Dien rijkdom worpen in de grondelooze baeren,
Met deze woorden: Gaet verloren, fnoode waeren f
Die mijn begeerlijkheit maer gaende maekt verzinkt
Tot in den afgrond, eer gy mijne ziel ver-drinkt
In eene diepte van verganckelijcke weelde.
Ik gaf dien Philofooph, daer mijn bedencking fpeelde
Op zijne vreemde daet, geen\' Chriftelijcken lof:
Want een verachter van de Werelt vind wel ftof
Om zijnen overvloed wat nutter te hefteden.
Nochtans., indien men zich wil buigen na de reden».
Wy moeten overal, gelijk de Honigby,
Uit flechte Bloemen ook de zoete leckerny
Der ziele zuigen, en in Beelden en Gedichten
Te berde brengen, wat den doolenden kan lichten
In deze duifternis der werelt. Mijne blaen
Behelzen dan het Beeld van Krates den Thebaen,
Als eenen fpiegel , dien winzuchtigen behoeven,
Niet om uitwendigh hem te volgen, maer te proeven
{h) En wilt Wat onder deze fchors van zij nen handel leit.
n.\'oor u geene Wantjdat hy zijne munt, uit haet van d\'ydelheit,
fchatte tw- De wateren beveelt, ontraed ons geene fchatten
gaderen tn grooten rijkdom te verzamelen; wy vatten
daerxe i\' plaetfe, daer men veilig die verbergt;
roeßende Daer geene (&) dieven, van begeerfijkheitgetergt,
de motten Hen rooven kunnen, en de roeft hen niet bederve.
verderven. Indien gy zegt: Wel hoe ? men moet in \'s (c) Hemels erve
ende de dte- 2;ijn fchatten bergen, zoo de Heyland ons belaft.
Wyftemmen dit met u volmondigh: irtaer ons paft
ïen.Math. Voor al te weten, met wat middel en maniere
6:19. Dat dit gefchieden zal, op dat men niet en zwiere
(c} Vergd- Door flingfe paden, en het rechte fpoor verlies\'.
-dertußhat- Qj^ ^ ^ien daer boven, zoo verkies
Smfl verf. ^^ ^\'^teren, en worp uw\' rijkdom in de vloeden;
20. " Nochroép niet: Ik verhoop , de Hemel zal verhoeden
Zulk
Zulk eene dwaesheit j als my heden wort geraén.
Gy vind een zelve les in \'s wijzen Konings blaén:
Dat hier ten fpiegel wort gedaen van eenen Heiden j
Is u van Salomon bevolen., noit misleidden
U zijne lippen, daer hem Godt met wijsheit vult. ,.
{d) Zend op de wateren uw brOod uit: want gy zult»-
Dat weder vinden na verloop van lange tijden.
Zoo fpreekt hy, en verftaet by wateren het lijden
En zwaerigheden dezes levens. Ditbewijft "
De Vader, een Propheet, daer zijne ftemme rijft
Naer Godt met dezen toon; (e) Wilt, Heere, my bewaecken •
Dewijl de wateren aen mijne ziel genaecken. -
Wie is zoo dom, die niet met zijn verftant bevat, ...
Dat David hier iiiet rept van een gevoelzaem nat,
\'t Welk geene ziele kan bevloeien; maer van rampen
En tegenfpoeden, daer de ziele mee moet kampen
En worftelen in \'f perk des levens ? Maer wie Jijd
Die meer 5 dan armen en behoeftigen ? Men fmijt . ;
Hen veel verwijtingen in\'t aengezicht: bekenden
En Vrienden fchuwen hen. (f) Zoo dientge dan te zenden
Met raed des wijzen den nootdruftigen uw broot. -. . ,
Al wat den armen wort gegeven, daer de nood
Hen pijnight, zet men in den Hemel als op renten»
Kan iemant flechte Waerop hooge marten venten,
Hyzalzichmetdewinft verheugen in zijn hart:: ;
Nu wint \'er niemant meer, dan die der armen fmart \' ; \'IJ
Aenfchouwendé, zijn geit acnhenüên geeft ren befte;;
Want Godt zal hem een\' vloed van fchatten op het lefte
Daer voor verkenen, ja een (h) koelen beker nats,
E>at meeris, wort by Godt vergolden met veel fchats.
Wat eertijts is verdicht van Midas by.Geleerden, e\'\'
Hoe alk dingen zich in klinkklaer gout verkeerden^ •
Die hy met zijne hand flechts raekte, wort t® recht
Van \'s armen handen met de waerheit liier gezegt:
hy hem fijnen wederloon vergelden. Prov. 19: « te drincken geeft eenm
kroeswaters in mijnen nam, dit enxd zijnenUon niet ^erlie^en. Mare,
Waat
_(d) Ecchj.
n; I.
(<;) Maekt
. _my ^aUgh,
Godt, want:
de wateren
:{ijn gek^o-
men tot aen
mijne ëiek,
FfalM:2.
\\f)Offe.^
rendaeß eis
confolatio ,
quos cami*
■nus pauper-\'
tatis exco-
quit: illis
inferendus
eß timor,
,quos confo-
latio glorice
temporalis
extollit.
.Gregor in
Paftorali.
-■(g) Hy
Woeckert de
Heere , dis
harmhertig-
heit doet de
armen,ende
VOORHOF
Want 011e gaeven hen gegunt, en hunne handen
Die raeckende, wie zou hier op niet watertanden!
. Veranderen in Gout des Hemels, en de vriend,
Die hunne zwaerigheit verlichte, w.ortgedient
Van zulk een\' rijkdom, by geen menfchen te waerdeereni^
Hoe ydel het dan zy, de fchouderen te keeren
Den armen, en de kas met gelden t\' overlaên ,
(?) N/M Wortby {i) rechtfmnigen begrepen. Nu wel aen,
tam com- Verlaet die dwaesheit: maek u vrienden en genooten
C^mL ^^^ rijkdom, eer de Hemel blijf geflooten
mmt quam Voor uwe ziele; want de Godtheit geeft de kroon
mferatio Der zaligheit alleen ( barmhertigèn ten loon.
Charitatis.
Ambrofius. (k) Zaligh pijnde harmhertige,tvant ^v ^ulUn Godt ^ien- Math. 5": 8.
Non memini me legïsse mala morte mor.-
tuiim,q[ui libenter operaCharitatis exercuit. Hieron:
in Epß. adNepotianum.
XXXIII. Als de Mujlgegaen was onder eenen dicken ende grooten
Eickenhoom, z.00 verhing Akfolons hooft aen den Eickenboom,
z Kon. 18:
jr~^Oo\'t zoet genoegen, daer de ziele diep in deelt
Uit haeren eigen acrd, wanneer ons niet verveelt
^Den nood des armen te gedencken, en te redden
Die quyaen van gebrek op hunn\' verlaete bedden,
By alle menfchen wert begreepen, mijn gedicht
Behoefde met geen beek van Abfolon het licht
Te zien; dewijl een trek hun allen aen zou leiden\'
Om in dat Paradijs door weldaén ruim te weiden.
Maer nu de bezigheit der werelt hen berooft
Van oordeel, én hun vyer van medelijden dooft,
Zal deze dwaeze Zoon van David hun een baecken
En fakkel ftrecken, om te zorgen en te waecken
Voor
-ocr page 119-DER ZIELE.
Voor hunnen welftant, ja hunn\' zielbehoudems,^
Het middel , daer die Prins door omgekomen is.
Toont mijne Prent: hy bleef aen zijne locken hangen •
Dat uitgelezen hair, der Jofïeren verlangen,
En lufl; der oogen, was een ftrop, die hem verhing.
Wy laeten ruften hoe zijn jonkheit haer misging
Aen wederfpannigheit, en Vaders Kroon begeerde,
E>aer hy in ouderdom den Scepter droeg: men leerde
Dit overvloedigh uit de Goddelijcke blaén;
Het is dien Jongeling te jammerlijk vergaen,
Dat hy maer (a) eens in \'t jaer zijn locken liet befnijden:
Het hair belette hem te vluchten, en t\' ontrijden
De fpeer van Joab, die hem priemde door het hart.
Wie met de zinnen niet te diep en leit verwart
^ N
(a) 2 Kf\'^h
14 .-iö.
ïn
24. VOORHOF
In zijnen rijkdom , en zijne oogen eens wil leenen,
Zal licht bevroén, dat wy met \'s Princen locken meenen
De groote middelen der machtigen, bewaert
En opgeflooten,om te voeren eenen ftaert
Van pracht en hovaerdy j de fchatten niet befneden
Noch met de fchaer gekort van liefde, daer gebeden
En fmeeckingen van veel behoeftigen den nood
Te kennen geven, en hoe zeer zy met de doot
Gedreigt zijn door het zwaerd des hongers, \'t leven enden
In eene baere zee van zorgen en elenden,
(b) Muchos Het (b) jammer , dat hier een vermogende verwacht,
caufan la Kon ik in Abfolon maer fchaduwen: de macht
muerte las Ontbrak mij n veder , om het naer den eifch te fchrij ven;
pSlonIs Want aen Godts (c) flincke hand ten jongften dage blijven^,
por no cor- ^^ ^^Y ^^^^^ anders, dan te fterven in het woud
tarlas ydar- Aen eenen Eickenboom. Wy fpreecken niet te ftout,.
las a los po- Maer \'t Euangelij na. Wie {d) rijk is, zonder gaeven
hres. D/ego den nootdruftigen te deelen, en te laven
fc)^Voor\' ^^^ armen ziele met het korten van zijn goet,
waerlk^eg- Ontbeert Godts gunfte. Dat fteenachtige gemoed
ge u lieden. En zal geen vonnis van barmhertigheit verwerven.
^00lang als Om dan met Abfolon het leven niet te derven,
gy\'tnietge- Zoo dient de rijkdom by vermogenden befnoeit
daenenhebt Met arme lieden tegedencken. Noit en vloeit
minde ^P handelaer van boven zoo veel zegen
^of m helt Als op een\' milden Heer. Dit zienwe wel te degen
gy "t my ook Tot onze zeekerheit in Vader Abraham:
-niet gedaen. Godt fchonk dien vroomen,die de ie) vreemdelingen quam
Math, z\'j: Gemoeten, eerze noch ontrent zijn\' dorpel waren,
tdiw i" veele fchatten, dat hy in den fchild dorft vaeren ^
ooreßop?tot(f) Vijf Koningen, gedoft in\'t harnas, die het velt
den roep des Hem lieten, en met Loth den roofin zijn gewelt.
armen , die
^al ookroepen, ende en ^al niet verhoort worden. Frov. 21:15. (e) Hy liep hen te gemotte
van de deure ■{ijner Tente, ende hy :(eide: Heere , heb ikgenade gevonden voor uwe oegen, :{oo en
wilt uwên dienaer niét voorby gaen. i8;z»J. (ƒ} Gen. 14,
Zie
-ocr page 121-DER ZIELE. 8f
Zie wat de weldaet kan: (g) De weduw\' te Sarepte
Elias in zijn\' nood onthalende, wat fchcpte
Zy daer al nuttigheit en voordeel uit! haer meel
En oly wift van geen verminderen, hoe veel
Zy al haer huisgezin en waerden gaft bereide:
En ft;hoon haer lieven zoon ook uit het leven fcheidc j
Het hinderde haer niet; die Heilige Propheet
Herwon met bidden zijne ziele. Men befteet
Dan aen behoeftigen zijn gelden om te winnen.
O liefdegiften ! wie uw\' waerde kan bezinnen,
Is zeer {h) geluckigh, en by d\'Engelen gezien.
Met een talent om laeg te geven worden tien.
Wat zeghik, hondert, ja wel duizent aengefchreveii
Daer boven, die men zal genieten na dit leven ;
Behalve dat men hier noch veel deelachtigh wort.
Gebeurt ons dit geluk zoo zelden, het en fchort
Aen Godt niet, maer aen ons, in \'t geven veel te fpade.
Weeft dan gewaerfchuwt u te wachten voor de fchade,
Die gy te lijden hebt. Indienge niet en zaeit,
Hoe kan het wezen, dat gy rijpe vruchten maeit,
Wanneer het tijd is om de zeifTen tegebruicken ?
tlw\' 0) gaeven zullen als deRoozenopenluicken
Tenjonftendage, ja u dienen tot een\'krans.
Die alle kroonen dooft, hoe blinckende van glans.
fm: y cogeras cien tanto mltipticadoen d cido.
(g)t Kw.
17-
(h) Doet
tvel, ende
leent , niet
daer af boo\'
pende, ende
uip loon ^d
veel ^ijn,
tnde gy^ult
hinderen des
jälderhoog"
ßen :{ijn.
i\'Ue.è\'.i\'^,
(i)Eneßa
tierra flaea
y eßeril
fiemhra tit
Diego de Eftella.
N 2
ILLUD
100 VOORHOF
Aer wy bevinden,hoe de harde Reyfieen fJijt
Door eenen waterdrop met lankheit van den tijd,
Behoefde \'t niemant, by zijn zinnen, vreemt te geven;
Dat ook de rijcken, daerze dikwils naer het leven
De
Illud beneficium est jucundum, quod ali-
cui OBVIUM venit. Smeca de Benefictjs.
XXXIV. Godt doet Zonne opgaen over goede ende
quaede > ende regent op de rechtvaerdige ende onrecht"
VAerdi^e, Math,^ \' 45\'
DER ZIELE. lOI
De winft verheelt zien in den rijkdom te verfmaên,
En den nootdrnftigen uit liefde by te ftaen,
Een opzet namen om den naekten wat te kleeden:
Met dit beding nochtans, indien hy hen in zeden
En leven nergens en bezwijckei zoo hem iet
Aen dezen kant gebreekt, hy zal hunn\' gaeven niet
Deelachtigh worden, maer op zijn gebeén en fmeecken
Niet anders hooren, dan verwijt en fmaedigh fpreecken.
Dit flagh van menfchen, dat des armen ingewand
Doorwroet, wanneer het in \'t voorby gaen hem de hand
Eens reicken zal, en in zijn\' honger wat vereeren,
Kon zulk een dooling wel gemackeiijk ontkeren
Met zich te fpiegelen aen \'t edel zonnevyer;
Een fchepfel, gunnende zijn warmte menfch en dier
Ja zonder aenzien al die in de laegte leven ^
"Was hun de ziele niet belemmert, in te zweven
Naer boven, woegh hun gout en zilver niet te zwaer,.
Ik heb dan eene kaers op dezen kandelaer
Gezet, en hier om laegh voor henliên die ontfteecken,^
Godt gave, dat wy met dit leerzaem Zinneteecken
Een ziel bewaerden voor de helfche daifternis.
Al wat van weldoen niet alleenlijk eigen is
Dezonne, maer ook zelf den (a) Allerhoogften Vader^,,
Wort afgeteeckent in dees kaerlfe. wie dit nader
Begeert te vatten, hoeft alleen met zijn gezicht
Te letten, hoe zy met een on vermindert licht
Zoo veele kaerlTen, als haer naderen, doet branden..
Wat beeld Godts miltheit ons volmaekter uit ? geen landen.
En volcken zijn \'er, \'t zy Godtsdienftigheit en tucht
Byhengevyert wort ,of, o lafter.\' eene klucht
Gereeckent, die dit niet van onzen Godt verhaelen,
Dat zy, zoo dikwils als het licht hun komt beftraekn >
Oit zijnen mildenfchoot eene opgehoopte maet
Van weldaênnutten en genieten. Godt en ftaet
Uit mededoogen niet het oogh op onze wercken,
Waer in hy groot gebrek en feilen zou bemercken a
\'Ks
(n) ïmphs
quafivit
Dominus, ,
qui eum non
qu<£rehm( ,
&pro eis
voluit mori.
jimhrof fu-
per Lucam,
^are Do-
minus unum
Proditorem
inter duode-
cim haiere
voluit ? nifi
ut malos to~
leremus, nec
tor pus Do-
mini divi-
damus. Au-
guß. fuptr
Joan.
Maer
24. VOORHOF
Maer helpt den (&) genen, die het onderhout behoeft.
Wie gy moogt wezen, die doi Hj denden bedroeft
Met zijnen wandel voor het geven t\' onderzoeckeu,
En hem te taflenindewinckelenenhoecken
Van zijn geweten, laet die dwae&heit toch eens na.
(b) c««^«
mihi, mife- ^ij^e wercken en bedrijven kan gemoeten
ris cakflia Staet u te volgen, en een licht vooruwe voeten
mminapar-Yewezmi, eergy, met den blinden in de gracht
cunt. Gevallen, uw verzuim met eene jammerklacht
ftei\'vende betreurt. Hy zend den koelen regen
fine pre- Op Goddeloozen als op vroomen, ja zijn zegen
munt. Ow-Wort onverdient by u genootenalledaegh.
dius. Zoo (d) Godt uw\' deugden eerft wou leggen in de waegh,
^^^fl En onderzoecken of zy niet te licht en v;?aren,
"Zllikuw\' ^^^ " zegende met weldaên, mve haeren,
Herne f eben \'tiszeecker, ftonden wel te berge ^ want gy weet
Vader vol- Hoe dikwils gy den tijd in dwaeze luften fleet.
maekt is. Zijt gy onwilligh in behoeftigen te voeden,
Math.y.^.^. p-g ^ijn, wy kunnen wel bevroeden
diefe Wat gy verkrijgen zult van Gode, die uw hart
nafino a fo- Noc i meer tot boosheit ziet genegen, ja verwart
los los bue- Door (e) weelde in neigingen en tochten, die de zinnen
nos :ßuefe- Van eenen armen noit vermochten te venvinnen.
T d \'"T ^^^ Evangely meld, hoe menigh (ƒ) duizenttal,
ms^SSo ^y gefcholen en vergaert van overal,
de Éftella. Den Heyland volgde, toen hy veele wondren dede;
(e) Die altezamen, daer zy in het lange en breede
vitiorum Gezeten waren, van den Heere zijn gevoed;
magis,q!iar^ Dewijl hy zagh dat zy \'t behoefden . maer gy moet
ZßrTfunt. dencken , dat dit al rechtvaerdigen en vroomen
Jfücrates ad By hem bevonden zijn- geenzins i dit kan niet komen
D^moni- In eenig\' menfeh , die zich maer eens voor oogen zet,
^»J^ Hoe \'t klein getal van zijn Difcipels was befmet
(p Joan.6\\ ggj^gj^ jjj^^j ^ ggjj. verkooper van zijn\' Heere.
De Zaligmaecker heeft nochtans tot uwe leeie
Dien
DER ZIELE. lOJ
Dien gantfchen troep de hand geboden, zonder dat
Hy onderzoecken ging, wie zich bezondigt had.
De fchaemte lijd ook ïn behoeftigen dit (g) vraegen
En toetfen niet: het zal een lijdend hard mishaegen
Ja meerder quetfen, dat men na zijn ongeval
Zoo keurigh peilt, dan hem uw\' gaeve baeten zal.
Schuw dan de gramfchap van den Hemel, die den armen,
Om zijne naektheit zich niet machtigh te befchermen,
Eens zal verdedigen, ja wreecken al het leet
En lafteringen, die men hem in \'t aenzicht fmeet.
Komt iemand onder hun onwaerdigh iets t\'ontfangen
Daer zijn \'er, die met hart en ziele Godt verlangen
Te dienen, fchoon het by geen\'ander\'is bekent.
Zoo wie met minzaemheit, en liefde zich gewent
Te geven, zal gewis het rechte wit befchieten,
En overvloedigh loon hierna by Godt genieten.
Vergadert de brockelingen, die overgeble-
ven zijn, dat die niet verloren en gaen.
Joan. 6 : 12.
XXXV. Multidant, qukquidhahentyillu,qm omnibus afjiuuntyaqum
in marefmdentes -^paupem vero ^ egentes prateremt, nee vel
minimum ys tcrmciwm donant.
Ad iemant lufl: om door Figuuren en Gedichten
In \'s werelts Doolhof den verdwaelden toe te lichten
En hem te leiden uit zijn\' kommerlijcken ftaet,
Zoo mocht ik, daer ik ben genegen om op maet
Te zingen, na den trek, dien ikgevóel vanbinnen.
Mijn Vaerzen fchicken > en een ander lied beginnen;
Maer niemant weet ik, die mijn\' toelegh volgen zou.
I k zal dan, fchoon het Lijk van mij ne waerde Vrouw
My noch het harte drukt, ten trooft van \'t eenzaem leven
Het webbe, voor haer doot begonnen > gaen yolweyen.
Godt
Cg) Plerique
fum , qui
beneficia af-
peritate
verhonim tff
fupercilio in
odium addu\'
cunt,eo fer-
mone ufi, ea
fuperhia, ut
impetrajfe
paniteat.
Seneca Uh.T,
deBeneficijs,
VOORHOF
Godt gave j dat mijn geeft Kier door wat \'adem kreegh.
Mykomt tevooren, daerikditvaft overweegh,
Het Beeld eens On veriaets, die hier zijn vat vol water,
Hoe zeer om nat gebeên, met lachen en gefchater
Moedwilligh in den ftroom van boven neder giet.
My jammert zijn\'gebuur, die zoo onnoozel ziet.
En om een weinigh vocht belaên is en verlegen.
Wat fchuilt hier onder, dat ons niet en dient verzwegen,
Maer uitgemeeten, en wel ruim ten toon geftelt ?
Die jonge Wulp, by wien het fmeecken niet en geld,
Verheelt de quiftigen, de machtigen en Heeren,
Die in veel overdaets hunn\' middelen verteeren,
En ftorten in den vloed der werelt, zonder oit
Na hun te luifteren, die, arrem ea berooit,
Eene
DER ZIELE.
Eene aelmoes bidden, om hun leven t* onderhouv/en;
d\' Elendigen, die wy in dien gebuur befchouwen,
Die op zijn bidden hier het water miffen moet.
Is dit niet droevigh,: dat.de zielen, vol van gloet
Van Godt gefchapen om het (a) befte te verkiezen j
Haer zelven in den ftank der werelt dus verliezen,
En zweven naer den poel des Afgronts zonder toom ?
Om den doorbrengeren te wecken uit den droom,
Zoo mocht men ook de Prent des Rijckemans vertoonen:
Van \'s armen (&) Lazarus quetfuuren te verfchoonen,
Of hem te fpijzen met een weinigh overfchot,
En maekte hy geen werk ^ terwijl opzijn gebod
De difch gelaén wert met gebraden en gezoden ,
Waer aen\'hy dagh aen dagh met der-tele genooden,
En in een groope pracht van purperen gewaed
Zich nederzette, tot dat Godt, dien overdaet
Niet langer willende verdraegen, hem liet fterven.
Nu magh hy in den gloet geen\' druppel nats verwerven y
Om zijne dorre tong te laeven in dien druk ^
Daer Lazarus om hoog deelachtigh is \'t geluk
Van in den zachten fchoot van Abraham te ruften.
"Wat Wij ze zou dan hier de dwaeze vreugde luften,
Daer zy na dezen zoo geweldigh wort bezuurt ?
Zoo lang uw rijkdom, pracht, en overdaet hier duurt j
"Wort gy, ó quiftige 1 van vleiers aengebeden,
Gevyert, en hoogh geacht: uw\'koftelijcke kleeden
En nieuwe drachten doen de werelt ommezien,
En \'t oogh verwondren en verheugen • maer by wien
De reden huisveft, en uw doen met rijpe zinnen
Gewogen wort, kunt gy de minfte gunft niet winnen,
Of door een huwelijk met hun in maegfchap treên;
Hunn\' Dochters zullen zy veel liever uitbefteên
Aen Jongelingen, min voorzien met pracht van kleeden,
Dan fchoone deugden, en rechtfchapenheit van zeden.
(c) Themiftocles, het licht van Grieckenland, ^^^
En reukeloos, gelijk een ongebreidelt K^s,
(a) Ai hoe
anima con»
junBa eß
Corporis ut
fruatur
fcientijs, &
vinutibus.
Si autem
cum ßrvore
magno ß in-
venerit, he*
nignè red-
pietur à fuo
creatore.Sin
autem ßcusy
reUgahitur
ad inßra.
PlatoinTis
mao.
(b) Lue. i6:
(c) Unicte
fili£ pater
Themißo-
dem conßt-
lehat,utrum
eam pauperi,
ßd ornato :
an locupleti
parum pro-
bato coUo-
careti\' Cui
is,Malo, in-
tjuiti virum
pecunia,fiS.
pecunia viro
indigentem.
Quodiao
flultum mo"
nuit, ut ge-
nerüpotuis,
quam divi.^
tias generb
legeret.Yzl
VOORHOF
Zij n jeugt in luften, en in dertelheden fpilde,
Zei, toen hy ophield van te leven in het wilde,
En al die feilen voor de dapperheit verftiet,
Bewuft van zulk een wijs vari leven: Liever liet
Ik mijne Dochter, in het bloeien van heur jaeren, !
Met eenen Man, van geit en goet behoeftigh, paeren ^ ,
Dan met veel geit en goet, dat een en Man behoeft. _ [
Hoe zeer de dertelheit met haer gev?aeden fchroeft, |
En aertfche Goden en Godinnen fchijnt te fcheppen I
Men moet by wijzen en verftandigen niet reppen I
Van zulk een dwaesheit, hen verworpen en veracht y
Want al dat praelen fluit fomwijle met een\' nacht
Van zwaere fchulden, met gebrek en arremoede.
(d) Lue. r j. (d) Om dat die dertle zoon, die edel was van bloede,
En eenen rijcken Heer tot zijnen Vader had,,
In ydelheden al het goet, dat hy bezat
En voor zijn erfdeel had genooten, wulps verdede, |
Ontmoete hem zoo veel verdriets en zvs\'arighede\',
Dat hy de zwijïien moft gaen weiden, en zijn maeg
Verzaden met den draf, en, wat een zwaere plaeg! \'
Hem dienen, die \'t gewis gereeckent had tot eere, .
Zoo hy had mogen zijn de dienaervan een\'Heere ,
Gelijk de Vader vi^as van dien verloren Zoon,
Dit is het einde der doorbrengers, en het loon
Vanzulcken, die het goet, hunuitgena gegeven
Om zielen we] te doen, die hier in armoé leven,
Uitftorten in een zee van pracht en overdaet.
(\') Pircere Ay dertel menfch !\'hou op r verander dan van ftaet:
divitijs, md En denk eens, wat gy gunft by Godt en wijze menfchen
tempore no- Kunt winnenja gy zult, een fchat die vroomen wenfchen ,
vit & mi, Van binnen in \'t gemoed de ruft deelachtigh zijn •
Jlle modum Een leven leiden, vry van druk en hartepijn,
fervans m- jndien ay uwen ftaet wilt (e) maetigen, en deelen
ter ittrum-^ ^^ , ri ^ t .
me fapit. armen mede van uw overichot j Juweelen
rhom, Mo- Zult gy vergaeren, om te zetten aen de Kroon
rus. U boven toegeleit, daer al het aertfche fchoon
-ocr page 129-D. E R ZIELE. 107
Voor zwichten moet, gehjk het kaerslicht voor de Mane,
Gy zult u zei ven dus ten Hemel eene baene
Bereiden, en van Godt noch hooren: (f) Vroome knecht, (f) ^^^
Nu gy met\'weinigh hebt gehandelt trou en recht, getnlwT
Zal ik u geven het bewint van veele goeden; \'\'Knechtje-
- ^ • - \' — TtT r f —
Gaet in uws Heeren vreugt om uwe ziel te voeden. tt^ijl gy over
weinig hebt
getrouw geweeßi ^oo ^di^ « or-er veele fielten j komt linnen in de hhfchap uwes Heeren.
Math.
quo fortuna altius
Evexit ac levavit humanas opes,
Hoe fe fupprimere magis felicem decet.
Sen: Tragosd. 6.
XXX VL Ziet uw Koning zAlukpmeni reehtvaerdigh, ende een Zalig-
maecker, hjisam, ende z.it op eenen Ex.el, ende op een veulen
der Ez.elinnenjonge. Sach. 9; 5?.
WAnneer de Heyland, na veel druks en zwarigheén
By hem van Joden en weêrfpannigen geleén,
Nu fchier den droeven dagh bereiKte van zijn lijden,
Zagh hem (a) Jeruzalem op eenen Ezel rijden ^ (a) Math.
En met een dier, by elk verworpen en verflnaet , ar.
2 ijn ftaetfy houden in dien toeloop langs de ftraet,
Om dietriomfevan ootmoedigheit verwondert.
Wy hebben deze daet van Jefus uitgezondert,
Om aen leergierigen te leveren in Prent-
De Groote Heeren, aen den ommeflagh gewent
Van fchoone paerden en vergulde S peelkaroflen,
Staet mijne vraeg, indien \'t hun luft, eens op te loffen j
Of zylién, met den naem van Chriftenen gedoopt,
Niet houden eene baen, die naer den Afgront loopt ?
O 2 En
-ocr page 130-VOORHOF
-ocr page 131-10,9
Betrouwende zich op de wagens, en hunn\' hoop
Op paejrden ftellende. Och, hoe dier ftaet hun in koop
,Te houden zulk een\'ftaet, wanneer Godts tooren fteigert!
Wien zou het luften, als hy zijn genade weigert,
Het leven in die pracht teflijten, en\'t geluk
Te zoecken hier beneên, om namaels in den druk
iTe zitten, en, helaes! den Helfchen brand te lij den ?
Men kan bequaem de pracht en pompe leeren mijden,
Die in en buitens huis te dertel wort gepleegt,
Indien men niet alleen de ftaetfy overweegt
Van Jefus, die wy hierby ons Gedicht vertoonen,
Maer ook, gelijk het paft aen rechte Chrifte zoonen.
Zijn leven naziet, van daer hy geboren Vi?ort,
En in de Kribbe flaept, tot daer zijn bloet, geftort
Aen \'t wreede Kniis, een bad verftrekt om onze zielen
jTe reinigen, na dat zy diep in dootfchult vielen.
Al\'s Heylands leven, zoomen\'tEvangely leeft,
Heeft enckelijk beftaen in lijden, is geweeft
Vol armoe, vol gebrek, en met de dertelheden,
Waer in zoo veelen nu al hunnen tijdbefteden
Als vyanden van \'t Kruis, gefleept by hunnen Godt,
Recht ftrijdigh. Steigert eens met die vervloekte rot
Der Joden op den bergh, daer (ƒ) Jefus wert gehangen t
Bemerk eens, hoe hy, totter doot met pijn bevangen s
Dat harde Kruisbed met bebloede leên beflaet,
En gy zult zien, hoe gy ten onrecht flaepen gaet
Op zachte bedden,en u dekt met zijde fpreien.
• Indien een Koning zich te paerde ging vermeien
Met eenen dienaer, en het hem daer op geviel
Eens afte zitten, geen gemak en vt\'ederhiel
Den dienaer, dat hy niet den zadel zou veriaeten:
Zultgy, ó menfch! de (g) pracht en pompe dan niet haeten;
Daer gy,, een aerdworm, en alleen gevormt van flijk,
Uw\' Koning, ja den Godt van Aerde en Hemelrijk
(g) Quidtam efficaxadcurandaconfcicnti^ vulnera ^nec mnad ptrgandammentis ackm
ium QhrißivnlmrHm fedda mtditrno ? Bernard. in Cant.
■ O 3 Kiet
{fpbiprin-
ceps teinta
affliBione
plangehat
quis Ulo
flmte non
fleret / quis
i lo dolente
non gerne- ■
ref? quando
pro gemma-
to diadema-
tel{ex eine-
remgeßakit
in capite,c(i\'
nus pulvere-,
non ietatc.
Caßiod. in
Pfal. 50.
24. VOORHOF
Niet flechts dé dertelheit der werelt ziet verachten
En met de voeten treén, maer ook aen\'t Kruis verfmachtenj
En met de Moordenaers een\' fc handelij eken doot
Bezuuren ? Och ! \'tis tijd, u\'zelven naekt en bloot
Te fl:ellen, wilt gy metter daet een Chrifl:en wezen»
Dat ongeloovigeh, die geenen Godt en vreezen,
En zonder hope zijn van d\'eeuwigheit hier na,
Zoo prachtigh leven 5 en met hunnes naefi:en fcha
Het zeil van hoogmoed in den top op Aerde zetten,
Is geen verwondrens waerd; die zweven zonder wetten
(h) Accepi- In\'t wilde 3 maer die tot zij nrechtfnoerChrifl:us heeft,
ßi pofl bap- j) jgjjt 2ich te fchaeinen, dat hy dus hoogmoedigh leeft,
ßimZa ^y werelt ia het (h) Doopzellang vèrzaekte.
Candida, ut O Hovelingen ! Al wat Jefus leed, dat raekte
effet indi- Zoo wel u lieden, en uw\'ziels behoudenis,
dum, quod Als eenige andren; loopt het fpoor niet langer mis.
waer gy na de dood zult vaeren,
fatorum"& ydelheit vervloeit gelijk de baeren.
/Www\'iM-Hy is elendigh, die op lofle gronden boiït.
nocmtia ca- Wie zich in tijdts niet wil beraeden, het berout
ßavelamina. Hem duizentmael, wanneer hy niet en is te rédden.
\'de^slcram\' aenbreeckende, veriaeten wy de bedden.
Het laetste van pe blyschap is droefheit.
XXXVIL Infans in tenehruofonams carcere, ludit, jocatur,é\'Utai
tur in tenebris, quia, quidfit lux, ignorât : Mater autem, cui jam
aliquo tempor e lucis fuavitas& libertas nota fuerat, flet,
trifiatur, & lamentatur.
{a) Alles, A L heeft de menfch, in \'t ruim der werelt omgedreven,
dat inde we- Den fchoot vol blyfchap en genoegen , ja een leven
relt is,dat is J^ ^^ Bevrijd van zorgen en van allerhande ramp,
hWsdesvïee- ^ ^^ ^^ ^^ Wijzen maer een damp
fihes , ende beeicrlijH^dt der oogen, endehoovaerdndesUvens. iJoan.f.iS.
-ocr page 133-der ziele. HT
En duifterheit, waer in zy niet en doen dan zuchten 5
En die zich kittelt met haer beuzelen en kluchten 3
Wort niet oneigen, na hun oordeel,uitgebeelt
Met dit onnoozel wicht, dat in het duifter fpeelt
Van eenen Kercker, daer de Moeder het in baerde.
Het kent de zonne niet, by yder hoogh van waerde s
"Waerom het welgemoed by duifter is: \'t verlies
Der Zonneftraelen doet de Moeder onder dies
Verzuchten, daerze, ftil in eenen hoek gezeten,
De deugden van dat licht noch wel weet af te meeten j
Als die het eertijts heeft genooten en gefmaekt.
Dat dan de gene, die van diep verlangen blaekt 5
Om alle vrolijkheit op aerde te genieten,
En dien de werelt voor den Hemel zou verdrieten
Te
14.2 voorhof
{h) JSlor.^, Te wiTTelen ^ nadien hem noit, gelijk het (b) Licht
0. Cor, iZ. Der Heidenen, een ftrael des Hemels in \'t gezicht.
Noch voorfmaek van het heil der Englen kon gebeuren;
Zijn hart ten lefte van de werelt leere fcheuren,
En van de vreugde, die hem zijnen geeft verblint;
Op datv/e hem niet meer by dit onnoozel kind,
Maer by de Moeder, die de zonne kent, gelijcken.
Men zagh dit misverftant in Jacobs zoonen blijcken »
Wien, in de dienftbaerheit van Memphis opgevoed
(c) ^«^"Lndaergebooren, dat (c) gewenfchte honigzoet
geaXtdat Lands, van Godt hen uit genade mild gefchoncken
gewén fchte ^^^ \'e woon en, kon bekooren noch ontvoncken ^
jLW. F/^/. Dies lokte dikwils dat bederftélijk gepeis
lof: 24.. Hunn\' zinnen uit, om weêr naer Pharoos Rijk de reis
Te nemen, en al daer, gelijk vgrworpe flaeven,
Hun in de dienftbaerheit van Memphis te begraven;
Een luft, by hun v^el dier met goet en bloet betaelt.
{d) Trißes Indien het (d) lockaes, dat ons in de zinnen maelt,
eße volupta- Eens grondigh wert gekent, wat zou men Helfche plaegen
tis exinis Ontworftelen- hoe zou de luft, en dat behaegen
quißitas vo- In dingen hier om laeg, verdwijnen en vergaen!
let remtmfci , , ^ . , v^ i ri
l\'ibidinum dezen damp na geene vreugde Itaen,
fuartm, in- Maer die gelijk een pelt vermijden en vervloecken.
teiliget. Boë- Daer treurens reden is, moet niemant vreugde zoecken.
tius lib.\'^ de Wy Wandelen hier in een puure duifterheit,
Corif.Phil. Noch zijn niet machtigh, als bedrogen enmisleit,
Ons zei ven naer den eifch en rechten gront te kennen:
En of de genen, daervve ons doorgaens meé^ewennen
Televen, goet ofquaet van ons te noemen zijn ?
Het hart is dikwils met den uiterlijeken fchijn
(e) De Verfchilligh, als het licht by naere duyfternilTen.
menßh en (e) Demenfch, na\'t oordeel van den Wijzen, kan niet giffen
weetniet, of Noch weten of hy haet ofliefde waerdigh zy ?
kydes haets. Geen Reiziger en is te recht van harte bly ,
ofderlicfde Maer ftaet wel jammerlijk bekommert en verlegen ,
Wanneer hy twijffelt, of hy ook de rechte wegen
J$
der ziele. 113
ïs ingeflagen, en niet van het fpoor verdwaeJt,
Hoe is de ziel j het beeld van Godt, zoo laegh gedaelt,
Dat zy triomfe zingt voor\'t winnen van de zege !
Dat eens de menfch met pit van reden overwege.
Of hy verzeeckert is gewilt en aengenaem
ByGodttev;7ezen5 en zich vry der vreugde fchaem\'.
Indien hy dit niet na den eifch en kan bezeffen.
Wy moeten vreezen dat Godts oordeel ons zal treffen,
En om het zondigen verftooten in den gloet
Der Helle: zal men, daer wy gaen op zulk een\' voet,
En yder dagh , ja uur ons dit kan wedervaeren,
Zich niet bedencken ? van die vreugde niet bedaeren ?
Met vreeze en beven niet gewapent zijn? Gewis,
Hy heeft geen reden dathy bly en vrolijk is,
Die \'t huys van zijn" gebuur ziet door den brand verflinden.
Wat dunkt u ? zultge niet zoo dwaes u zelven vinden,
Zoo gy den tijd, u tot de betering verleent,
Verflijtinluften, daeruw vriend vaft leit enfteent
Van dootfche pijnen, en gereet is om te fterven ?
De doot is zeecker: in wat ftaet zy u zal kerven
Den draet des levens, is onzeecker. Het verftant
Dient op te waecken j men (ƒ) behoort zich by der hand
Te houden, of de doot eens fchielijk aen quam kloppen.
Het hart met weelde, met vermaeckingen te kroppen,
Die einde nemen, eer dat zy begonnen zijn,
Is dwaesheit - al de vreugt der werelt is maer fchijn.
Dat bleek aen Haman: Die (g) Rampzalige braveerde
Hoogmoedigh, ziende hoe hem Vorft Affuerus eerde,
En hem de Koningin genoodigt had alleen
Ter tafel; maer die dagh van zijne vrolijkheén
Befloot zijn leven, daer hy \'t vonnis heeft ontfangen
Vartfchandelijk ten toon aen eene galg te hangen.
En (h) Holophernes, als hy vrolijk had gebraïl:.
Ging welgemoed, van drank en eten overlaft, _
Te bedde j maer zoo haeft de dagh begon te fchijnen,
Vernam men onder de bebloede bedgordijnen,
(f) Lam
ultimmdies»
ut obfeyven-
tur omnes
dies.Augufi,
de difcipL
Chrifiiana.
(g) Efiher.
S-my,
(/;) fudhk
iZ\' en 14,
14.2 voorhof
Zijn\'hoofdeioozen romp, de ziel, van haeren band
Ontflagen, diep gezakt in \'s Afgronts ingewant*
Zoo fluit de werelt haer vermaeekelijcke fpelen..
Wie noch geneigt is in haer vrolijkheit te deelen,
Hyzieweftoe, dat hem niet defgelijks gebeur*.
(i)\' Prov. (i) De droefheit fliaet, daer vreugtgepleegt wort, aendedeur^
ïf: Gereet en vaerdigh om ter zaelen in te komen.
Omhelfl het Kruis van uw\'Verlolfer: laet de droomen
Der werelt vaeren ; zoo bereiktge in \'t einde niet
(k) Vis nun- Dien ( kj «imk en jammer 3 maer, voor lijden en verdriet,
^"tt ^Ji " \' " gefchapen .
vm - blna Geluckigh zijnze, die zich aen geen\' fchijn vergaepen,
vita fmpir gaudiumhahet. Bugoylth, i. de Animo.
Het harte der. wijzen is,daer droefheit is,
ende het harte der dwaezen. daer blyfchap is.
Ecckf.-/ : f.
XXXVIII. M ciem vkndofe cendo de-tos ^ems Jloujfgime,
HOe veel gevaeren dat ons dreigen hier beneén
Wy houden niettemin het harte hard als fl:een:
\'t Is dan wel noodigh, dat ik ook van {d) rouwe en traenen
marufjj, cor- ^^gi" ^^ ^chrij ven, om my zei ven. op te maenen j
rohoratio Want ZOO de traenbron, die de Duivel fliüt aen flot,
fenfuum, al- Zich quaem\' t\' ontfluiten , daer wy zondigen voor Godt,
folutio fe^-Men hoefde niemand om de ziele toe te lichten,
feSo\'^men- » zwaermoedigheit benevelt, haere plichten
tium, Verzuimt, enfluimertineen\'zorgelijcken fl:aet,
crum culpa- Wy nemen dan de jacht van dieren hier te baet,
mm, Caßio- Een Hert omcingdtin het woud van.Haezewinden,
doMs.. Dat, zonder middel om een\'open wegh te vinden,
Waer door het vlieden ^ en hunn\' tanden mocht ontgaen,
Begint te krijffchen, en een naer geluit te flaen,
fl
der ziele. HT
Ten teecken, dat het is tot ftervens toe verlegend
Wat dunkt u, voeltge noch het harte niet bewegen?
Want fchreit een reedloos dier, van honden dicht bezet
En aengevochten, hoe zult gy, die van de wet
Der reden het verftant laet regelen en leien,
Uw\'traenen fpaeren, niet eens dencken om te fchreien ?
Die van geen honden, ik beken \'t, maer van \'t gebroêt
Des Hellchen Afgronts, van uw eigen vleefch en bloet $
Uw\' quaede neigingen geduurigh wort (&) beftreden.
Zy zullen u, waek op, de ziel te berfte treden •
En ftampen, zoo gy niet om Godts genade fmeekt,
En, daer gy midden in zoo veel gevaeren fteekt,
^uam ijuies, nunquam otium datuy. Dehellandcg funt inpfmis Volu^tattS, quit, Ut vid(S,fava
ingmiil rapucrnnt. Seneca. Epiß. 51,
ß) Nohis
mlitandum
eß podam
genere milt-
tiieAmmn."
14.2 voorhof
De bracke traenen niet laet vloeien langs uw\' wangen ►
En zeecker, my zou wel een trek en luft bevangen j.
Om al de naemen der Godtvruchtigen, die eer
Door traenen grooten trooft verworven van den Heer ,
Aen een te fchaeckelen, en, als een goude keten,
Te flingren om den hals van henliên, die niet weten
Noch vatten kunnen, wat gebroockenheit vermagh j.
Of dat Juweel hen kon verlichten j maer een dagh
Zou hier te kort zijn, eer men al die vroomen melde,
\'k Zal dan flechts eenigen van die de Godtheit ftelde
In haere bladers, op den toets van hunne deugt,
Met hunne naemen hier gedencken, om de jeugt.
Die mijne Vaerzen komt te lezen , aen te wijzen,
Hoe hoogh de zielen dooreen\' vloed van traenen rijzen»
De Heylige Anna , met Prophete Samuel
Noch niet bezwangert, en veel lijdens en gequel
Om haere onvruchtbaerheit verdraegende, viel neder,
En fmolt voor Godts Altaer in traenen, die gereeder
De droeven helpende, dan eene Moeder \'t kind,
Dat krank is, en noch zoekt te zuigen, haer begint
Te trooften • want zy hoort van Heli r {£) Gaet in vrede j,
(\'c)Gm in j)e Godt van Ifraël en zal u deze bede
\'codt ^van weigeren, die gy van hem gebeden hebt.
Ifraél\'^wHu Vorft Ezechias , die ter nood noch adem fchept
Jeven uwe eene krankheit, die hem dreigt in \'t graf te flepen,
begeerte, Valt aen het fineecken en het fchreien, zoo benepen
daer gj hem £n angftigh als hy leit • (d) dies vind hy trooft en baet
Mt^xÊn \' ^^^ beveftight in zijn\' ftaet,
j En vijftien jaeren noch de zonne laet genieten.
(d) Ikheh^"\' \' ^^^ ^^^^^ het leven mccht verdrieten ?
nJ Geled - Die fpruit vah.Raguël, nu zeyenmaelgehuwt
verhoort , En zevenmael berooft yan Bruidegoin > gefchuwt,
ende uwe
traetien ae}\'!ge:^ten, ende ik, heh u gemï^en 5 Hn derden dage :{ult gy opklimmen in des
Heeren Teniptl. ^Kj>n. zo: 5. (e}roi.^
Gela-
-ocr page 139-der ziele. 113
Gelaftei\'t, en veracht, wat doet zy dus verfchoven?
Zy zwijgt-.,^ en gaet, beklemt tot aen de ziel, na boven ,
Enftort in feite daer een\' vloed van traenen uit:
Zy vait drie dagen en drie nachten, en befluit
Met eene dankbaerheit aen Godt, die haere fmarte
Met meer dan Vaderlijk meédoogen nam ter harte;
En haer een\'Bruidegom door zijnen Engel zond.
(ƒ) Hel dinne Judith, toen\'t Aflyrifch heir den grond (ƒ) luditk
Van al het Joodfche Land deê daveren en fchricken > 13.
"Wift in het hart van Godt als met een\' pijl te micken
Door haer verzuchtingen en traenen. Hy verhoort
Haer bede: want het Hooft van \'s vyants heir, bekoort
Door haere fchoonheit en betooverende loncken,
Sterft van haer handen, daer hy, diep in flaep en droncken ,
Den doodelijcken flagh in zijnen nek ontfangt.
En Mardacheus, daer der Joden leven hangt (g) EjteJ\'-f-
Aen eenen zijden draet door Hamans booze treeckcn,
Houd met het Jodendom geduurig aen met fmeecken
En fchreien, zittende gewonden in een\'zack;
Een middel, dat al \'t werk des wreeden Hamans brak ,
En hem om hals holp; maer al\'tjoodfch geflacht bekroonde
Met eere en glory, daerAlfuerus het verfch(ponde,
Zijn fchoone Hefter en Vorftinne ten geval.
(/;) Suzanna, om haer deugt en fchoonheit overal \'h)Dan iz-
Inlfraël berucht, enby\'tGerecht verwezen
Op \'t valfch aenbrengen van twee boeven , zagh na dezen
Of genen niet om hulp: óneenl zy riep aen Godt
Met luiderkeele, die, haerongeluckigh lot
In achting nemende, een\' Verlolfer haer verwekte ,
Een\' Daniël, die haer een trouwe voorfpraek ftrekte
En, overtuigende die fchelmen, haere faem
Zoo zuiver liet als fnecu. Nu denk, hoe aengenaem
Het Godt moet wezen, datwe aen hem om huJpe fchreten
En, als de nood ons drukt, de traenen ruim gaen weien.
Wanneer een Veltmaerfchalk een Stad beftormen wil,
Indien het regent als met backen , blij ft hy ftil,
P ^ Noch
-ocr page 140-14.2 voorhof
Noch zal \'t beklimmen van de muuren niet beginnen 2
Zoo zullen ook al die bekooringen der zinnen.
Die brand en driften in het dertel vleefch en bloet
Niet ftormen op de ziel, de ruft van ons gemoed
Niet ftooren, zoo wy maer van traenen overvloeien ,
En onze wangen met dat heiligh vocht befproeien.
(t) Se di 0) Zoo\'t hart van binnen met leetwezen is gedrukt,
dentro hti\' Men wort van buiten niet bevochten noch verrukt ^
vm lo fpi- Maer alle tochten en begeerlijkheden zwichten.
rtto della ggj^ ^ vlamme vyers in \'t water niet zien lichteia,
^n^/T/^ara ftnooren, alzoo haaft het vocht den gloet genaekt:
o(yni mala Zoo kan de welluft, hoe geweldigh datfe blaekt,
fuggeftione Niet leven, daer het hart in traenen wenfcht te baeden.
di fuora. Qm dan den Duivel, die vaft toeleit op verraden,
Diego Het hooft te bieden, uit te dempen al den brand
" Van onze tochten, en te weeren van de hand,
imloiS E)ient Godt gebeden, dat hy met de ("/) lijdensroede
eft, ut ignis Eens op het harte, \'t welk verhard is, ons ten goede
inflammetur Gd\'iei te treffen, dat het vloeie van het nat
ïnaquai itd Gelijk de (m) Steenrots, die de Joodfche Leitsman had
impofibile Geflagen met zijn\' ftaf, om al het volk te laeven.
a/rara cor- Gebeurt ons dit, men zal de vyanden als flaeven
dis vigers in Gebonden zien, en, \'t jok der werelt van den hals
delicijs. Godt zelf genieten, die ons fchencken wil van als,"
Chryfofl. de
----- J................J^...............--- -jr \' J ^ rw\'^fw • Vp/ jn
, & choinvrnium, Jimhrof, dt Ifaac. (m) Kttm. zo: 11.
Comp. Cordis, (l) Multi funt,qin in otio queerunt Chrijlum, <& non inveniunt: &funf,
quiquarHntinperfemionibusi&choin \' \' ^ ^ -r , ...
der ziele. IIP
Die in traenen zaeien ? zullen in verheu-
gen maeien. jP/a/. I2f:f.
XXXIX. De ninguna cofA apmechan ks lagr\'mas, ßno de (u-^
m lospeccados: jf fon medicinafolamenteparA los
peccados. Diego de BßeUa^
£ß
-ocr page 142-t2ö V O O R H OF.
En \'t is wel reden hem daer over dank te zeggen:
Indien wy echter \'t ftuk wat nader overleggen,
Datfchreie^n, fchoonze trooft ontfingen van Godts hand.
Was veeltijts noch vermengt ;net eenigh misverftant:
Zyklaegden, alszenaer het lichaem zich bevonden
In nood en kommer, of geknevelt en gebonden
InKerckers lagen, van hunn\'goederen berooft;
Maerin de zonde, die geacht wort als het hooft
Der zwaerigheden , zagh men hun geen traenen ftorten.
De zónden zijn het j die ons naer de ziel verkorten,
\'t Is dwaesheit, dat men om wat anders rouw betoon\'.
Op dat zich niemant in dien misflagh dan verfchoon\', ^
Heb ik hem, die met recht zich daer aen fchuldigh reeckent,
Ineen\', die mangel heeft aen d\'oogen, afgeteeckent,
En met het water, hem gegeven om verlicht
Te worden, en wat baet te vinden aen\'t gezicht,
De vuiligheden wil afwaffchen van zijn voeten.
Als Jefus, om de feil der Ouderen te boeten,
Begaen in Eden, met zijn Kruis geladen ging,
Zoo volgde hem ("dewijl de druk het hart beving
Uit medelijden) een geheele fchaer van Vrouwen,
Die bitter fchreiden door den Hey land te befchouwen
In dien bedrukten en beklaegelijcken ftaet;
Eene oorzaek, dat hy haer met dezen mitten raed
(a) Gy Bejegent: Dochters van Jeruzalem! laet vaeren
T>ochteren Om my te fchreien: wilt dien vloed van traenen fpaeren
"^dem^^^m kinders, en u zelve, {h)Niemand zou,
li^\'lt niet reeckende hy al de plaegen, die oit rouw
iveenen over Verwekten, zwaerder plaeg gemoeten, dan het lijden
my, maer By Jefus uitgeftaen in die vervloekte tijden;
tveent over yerbied hy dat men om zijn lijden fchrei\',
"luc zz- ^^^ bloedigh fpoor met traenen hem gelei\',
\' ^ " De Heyland, dunkt my, wil dit zeggen in zijn reden:
(b) \'noh viè^y ^^ Medecijn van traenen niet hefteden,
viftahumana-, cèepojfacomprendere idalori, O" i tormenti, che titormentavanoyfe nontu
Sign, che li patißi. Diego Stella. ^
d e r: z i e l e. I2t
Dan daer de kancker van de zonde woitels fchiet.
Wat fchreitgy over my? Ik heb de zonde niet. c -
Befchreit u zelve, en uwe kinderen, met zonden \'
Behangen en bevlekt. Bedenk nü, op wat gronden
De droef heit ruft, die gy om aertfche dingenmaekt;
Gy ziet hoe Jefus in zijn meefte pijnen bJaekt
Van y ver, om u noch dees doolingen t\'ontwennen.
Leert eens, dat z\\va.er is, uit de lichte dingen kennen j
En fchreien om een zaek, die u het mcefte drujkt.
Die Jefus navolgt, het is zeecker, hem gelukt
Zijn toelegh, en zijn doen bekomt een zaligh ende.
De Heyland (c) fchreide hier beneden om d\' elende f19:
Der Stad Jeruzalem j dewijlze niet begreep <|.z.
Den tijd van haer bezoek, en noit de zinnen fleep ,
Om eens haer zelve van de zonde rein te waffchen.
En (d) Lazarus, wanneer de doot hem quam verraflen , (d) Joan\'.,
Stont hem op traenen, in het aenzien van den Jood : 21:33.
Hy fchreide, toornigh op de zonde, die de doot
Den menfche toebracht, die gezielt was om te leven.
En ie) eer hy aen het Kruis den dootlhik quam te geven, \' ~ {e) Üehr. \'
Heeft hy de zonden van het menfchelijk geflacht 7«
Befchreit, en hunne ftraf al fchreiende verzacht.
En by den Vader hun vergiftenis verkregen.
De (ƒ) Zoon van Jelfe, dicht aen \'t hart van Godt gelegen, (f) 2 Kon.
Beweende niet zijn kind, dat zonder zonde was, iz:2o.
Wanneer \'t den geeft gaf, neen j hy vond zich wel te pas
En ruftigh, ja hy liet vernoegt de tafel decken:
Maer Abfolon, gefmoort in zonde, kon hem wecken
Tot {g) groote droef heit, en tot aen de ziel verflaen. Cg)Hy/pmJ^
Diewijfte Vorft , die ons voor oogen dient te ftaen, al gamdet
En veilde d\' artfeny van traenen niet gebruicken, ^\'j»
Dan voor de zonde. Laet dan zonder fchreien duicken ^én"\'
En ondergaen de Zon van al uw aertfch geluk, ^
Niet (/j) waerdigh dat men daer om weene. Zoo gy druk wie mocht\'
my geven, dat ikjvoor u mocht ßerven. 2. Kp»-Nihil mfelicws eoj cui nihil
accidit adverß j fiia malèjudic^verunt Dij de ipß>- Seneca. - ~
O.
-ocr page 144-14.2 voorhof
En rouw betoont alleen om ongerechtigheden,
Godt zal u redden, j a het heil in volle leden
Op aerde geven, zoo\'t de ziele zaligh is.
Der dingen onderfcheit bezefFen zal gewis\'
Aen hem behaegen: \'t is in Salomon gebleeken :
Hy wilde na geen Kroon van eere en rijkdom fteeken,
. ^, Maer bad om wijsheit en vernuft, vair (i) onzen Godt
heb uge- Hem toegeftaen, en noch met eene tot een lot
lam na uwe Meer macht en glory, als een Vorft had derven wenfchen.
woorden, De ziele wacht een kroon, die nimmer zal verflenlTen >
ende ik. heb Ook wort haer licht om laegh veel zegens toegeleit,
u gegeven ju^jgnze maer alleen om haere zonden fchreit.
een wijS ende
verflandigh
harte, al:{oo grootelij\\, dat\'er niemant uwes gelij\\voor u geweeß en ir,noch na u opßaen
^al. Maernoch heb ik^de^^e dingen, die gy niet begeert en hebt, u ook^ gegeven , te weten,
rijkdommen ende glorie, ala^oo dat\'er niemant van de Klingen uwes gelijken :{al geweeß
hebben in die voorlede dagen. 3 Kp»\' 3:i J.
IN CONVIVIJ L^TITIA, ETIAMSI QUID TIMORI&
HABERE VIDEBAMUR, AMITTIMUS. Hteronv
XJL. Jacob voortgaende heeft x^evenmael ter aerde neder amge-
beden, tot dat z^n Brveder aenquam. Gen ^^ : j.
AT eene ziel, beluft te leeren, uit de blaêren
\\ Der Heilige Schriftuur de wijsheit kan vergaeren
\' En auigen, als een By den honig uit het kruid,
Is niet van noode, dat het iemant wort becluid,
Indien hy flechts een vonk van kennis heeft ontfangen:
Nochtans, dewijl ook zelf de v£ooir>en met verlangen
En liefde hooren, dat hun grondigh is bekent,
Vind ik geraeden, op het zien van deze Prent,
Daer twee gebroederen eickander heufch gemoeten,.
En Jakob Efau met eerbiedigheit komt groeten»
I
der ziele.
Ja als een dienaer voor hem knielt en nederbuigt,
Een woord te zeggen, dat de werelt overtuigt
Van haeren overdaet, waer in zy noch blijft fteeken,
\'k Geloof, een yder zal xmy toeftaen zonder fpreeken.
Dat mijn befchouwinge op geen lofTefchroeven flaet 3
Indien ik Efau, die\'t geboorterecht verlaet
Om eene fchotel moes, by \'t lichaem vergelijcke:
En Jakob, om zij n deugt wel waerdigh in een Rij cke
Teheerfchen, dat alleen van vroomen wort bewoont.
Hier neeme voor den Geeft, die , fchoon hy is bekroont
Van zijnen Schepper met veel rijkdoms, en een\' zegen,
Vry meer te fchatten, dan die Jakob heeft gekregen
Van Vader Ifak door zijn Moeders loos beleit.
Zich echterfomwijlmoet verneéren,en bereit
En
-ocr page 146-O O R H O F
En vaerdigh wezen om het lichaem te believen,
Daer voor te buigen, als het zich maer wil gerieven,
Gelijk zijn nootd^rufteifcht, metflaepen, drank en fpijs.
(a) Donec zweeft de geeft naer Godt, hy (a) moet zich na de wijs
m carne eß y^j^j Hchaem voegen, nu en dan zich overgeven r
mtmä-itnter ^ i- i j- i ® • i t
Ipinas pro- I^^ien hy dit begon te weigeren, het leven
UBo vLfa- Zou in het lichaem haeft bezwijcken, Zon en Lucht
tur-, <3" ne- Verveelde, ja hetftorf met eenen bangen zucht.
ceße eß, ut Ik wilde dan ( want wy en vinden niet befchreven
patiatur in- Jakob, van een zucht tot Efau aengedreven ,
tenmhni Met hem voor eeuwigh is getreden in verbond,
tribulatto-\' En, opeen zelve wijzeals hy, geraden vond
numfie acu- Een leven , zonder hoop van d\' eeuwigheit, te leiden )
hos. Ber- Het hart der Grooten, daer zy ruim en weeligh weiden
Tanti/"^\'^ In alle daeg te banketteeren , doen verftaen
^ \' Hoe zy behooren \'t fpoor van Jakob na te gaen ,
Die, toen hy uit het Land van Laban quam getogen ,
Zich wel ootmoedigh voor zijn\' Broeder heeft gebogen,
Maer echter niet met hem en leefde naderhant.
(è) No es (tj Het is onftrafbaer, by de vroomen geene fchand,
vkioholgar- Somwijle zich met zijn bekenden te vermaecken,
r "oco\'fa ^^^^^ zorgen, die te fel aen \'t harte raecken,
Ahomtnahle ^^ fpoelen met een\' vrlendelijcken dronk ;
ts gaßar la Met dank te nutten, dat ons Godt genadigh fchonk ,
xi^a en con- En niet voor dieren, maer voor menfchen heeft doen walfen :
iinuos rega- Maer dagelijks het lijf te koefteren met bralTen,
los ydeley- jj griiweli}k V en Godt niet dienen, maer den (c) buik.
de E\'ïeuT ^^ genen, die dit houden in gebruik,
(cj pi^ii^ Wort Godt beleedight, en verfcheide fi^igh van zonden
19. Begaen 5 de tonge, door den {d) heeten drank ontbonden ,
{d) Begint afwezenden te fchenden, en met fmaet
admodum Te fpreecken, ja men ziet de gramfchap in \'t gelaet
mußo dolia
I\'pfd rumpuntur, & omne ejuod in imo jacet, infummam partemriscalorïs ejeBat: fic vino
txceßuante , quicquid in imo jacet abditum , eßertur tST prodit in medium. Seneca,
ï-pifiola%^/ 3 J jjt
Der
-ocr page 147-D E R Z IEL E. U:f
Der gaften rijzen, en tot vechtens toe ontfteecken.
Ik zal van dingen, my fomw?ijle zelf gebleecken ,
Niet melden, zoo vcy eens Godts Boecken open flaen,
De Gafteryen , die ons daerbefchreven ftaen,
Zijn zelden zonder bloed en jammeren gefloten:
(e) Vorft Pharo liet, daer hy aen zijne Hofgenooten
Een heerlijk Gaftmael gaf op zijn geboortedagh,
Een\' van zijne Overften verworgen. Met den flagh
Wiert (f) Ammon op hetFeeftvan zijnen eigen Broeder
Gewaerfchuwt; want de haet van Abfolon, verwoeder
By heeten drank, kon zich niet paeien dan met bloet.
Door eene Maeltijd zagh Aftyrie den moed
Van al haer legers voor Bethulie gezoncken;
Want (g) Holophernes, van de tafel vol en droncken
Te bedde, liet zijn bloet en leven door het zwaerd.
En C^} Haman, inhetHoftevoorenliefenwaerd,
Wort aen de tafel der Vorftinne tot de galge
Verwezen. Is het dan geen reden, datmenwalge
Van groote Feeften ? Of voldoet u dit noch niet ?
Zoo ziet (i) Herodesineen\'jongertijd: Hy liet
Op zijn Geboortefeeft dien grooten Heiligh dooden,
En \'t afgehouwen hooft vertoonen den genooden
In eene fchotel, als een aengenaem gerecht.
Met reden heeft ons Godt door Amos mond gezeght;
Die (kJ wijnen nuttigen uit fchaelen, gaet de fmarte.
De wederwaerdigheit van Jofeph niet ter harte.
En (/) Job, de fpiegel der Godtvruchtighcit, beftont
Geen ydel öfter, als zijn Kinders in het rond
De Feeften onderling geduurigh omgaen lieten:
Hunn\' zonde, dacht hy, zou aen Gode licht verdrieten?.
Daer zy hem hoonen in het harte 3 want hy vi-ift
Hoe zich de menfch by die gelegentheit vergift.
Wegh dan met flempen en geduurigh banketteeren.
Men fchaemt zich van een\' Kok te zijn by groote Heeren
dagen der- Maeltijden omgegaen maren, ^ond Joh tot henlieden, ende hy hei,
morgens vroeg opßaende, offerde hy brantojferen voorel^ hy:{ondef,Jeh i: 5
Q-5
(e) Gen.^o.
(ƒ) 2 Kpn.
13-
(g) Judith.
{h)Eßher.j.
(/) Marc.6.
ik.) Den
wijn uit
fchaelen
drinckendey
hadden ^y
geen mede-
lijden over
de vernie-
tinge van
Jofeph.
Amos. 6. 6.
(l) Toen de
tigde:(ej ende des
En
-ocr page 148-14.2 voorhof
En Princen: maer indien men leeft op deze wijs,
Verfchaft men wormen en gedrochten drank en fpijs j
Men zal dat vuil gefpuis een maeltijd toebereiden
Inlijf en leden, daer hetweeligh in zal weiden
(m) Modi- Enteeren; is\'t mét ons niet jammerlijk geftelt f
cus ac tem- Indienge na de (m) ziel wilt leven ongequelt,
feratus «-Zoo handelt met het lijf, gelijk met eenen ziecken:
Dien geeft men, dat hem luft te fmaecken noch te riecken ^
tilis \'ejl. \' zagh men op den luft en fmaek van zijnen mond,
Hiefon. Zoo bleef hyquijnen, en geduurigh ongezont.
Door de gulzigheit zijn\'er veéle gestor-
ven, maer die sober is, z:al zijn leven
verlengen. ecckf.^y l^f.
XLT. Como el Cavallero, que eßa muy cargado con armas ,no eihmm
para laguerra: aßt el, que eßa muy cargado de manjares, es mabil
para pelear contra los vicios. Diego de Bßeüa,
LS iemant zien wil den beklaegelijcken ftant
Van eene fchoone Stad, geheel tot puin verbrant,
Dient hy te fteigeren op eenen hoogen Tooren:
Ik, om het nadeel uit het nuttigen vankooren
En wijn te wegen, en t\' ontleden op een\' draet
Hoe jammerlijk den menfch de gulzigheit vergaet.
Dien my met foberheit en vaften te bereiden,
Te ftijgen met den geeft, om gulzigen te leiden
Tot kennis, afgebeelt, op \'t velt van onze blaén,
In dezen Kamper met zijn harnas overlaên.
Al is men in de School van Mars niet opgetogen,
Men kan v^\'el vatten hoe een Krijgsman is bedrogen,
Die, daer hy om \'t gewicht der wapens fchier geen hand
Of voet kan roeren, noch zijn\'vyand in het zand
Ver-
-ocr page 149-127
(a) htcaf--
fum contra
txteriorts
hoßes in
campo het-
lum geritur,
ß intra ci-
vitatis meg-
niainfidims
civis habe-
tur. Gregor.
Moral, lib.
Verhoopt te leggen, en de zege te behaelen.!
Och wilde Godt, dat flechts een vonkje quam te daelen
Uit zijnen Hemel, en de blinde ziel genas!
Die haer laet ringelen, en (a) broozer is dan glas,
Als haer de Duivel om te kampen daegt te velde.
"Wat wonderis het, dat de vyand haer beknelde,
En in den ftrijd verwon naer zijnen eigen luß?
Zy komt te voorfchijn met een lichaem , toegeruft
Met overvloed van drank en fpijzen, meer tot flaepen
Genegen, en zijn* luft te koelen, dan om \'t wapen
Te voeren met de ziel. Iszynietv/el voorzien
Om een\' geweldigen met voordeel \'t fpits te bién,
En zoo veel aenvals van gebreecken af te weeren ?
De ziele, die haer van het lichaem laet verheeren 5
Is
30-
-ocr page 150-V O D R H O F
Is onbequaem, als zy gebeden ftorten wil.
(h)Quicun-De (b) gulzigheit maekt ons van binnen koud en kil,
que gulce in- En ongenegen, om wat goet is, aen te grijpen,
dulgmt <sf Men zv;?ijg\' van eindigen. Natuure kan ons flijpen,
gaudia-^71\' Die plomp van oordeel zijn: Uit overvloedigh nat,
ihr fuTt\' \'t Welk, afgezegen van den Hemel, wegh en pad
bebetesy fv- Beflaet, of van een\' bergh in eenigh dal komt zinckcn,
motjue cibO\' Ontihenmoerafien, flijm, en Poelen, om het ftincken
horum{haud Ons niet te nadren , en \'t fenynigh ongediert,
fecus acne- Dat in dien modder leeft, en door malkander zwiert:
Mmuret overvloed van drank en fpijze zal de reden
rim inge- Bezwijcken, en een (c) poel van quaé begeerlijkheden
nium,&ne- Ontftaen, ja\'t Hemelfth zaet bederven in den grond.
qtieunt ve- Watholphet Loth, dat hytweeEnglen vaerdigh vond,
rum fpeBü\' Om zijne ziele voor den Solferbrand tefpaeren?
^M^Pdin Hy kon zich voor den gloet des vleefches niet bewaeren
inx/d\'vi- Met (d) wijn in overvloet te drincken: hy begaet
ta. Uh.i. Bloetfchennisin\'tgebergt. Zoo lang de werelt ftaet,
Zal yder zijnen val gedencken, ons befchreven,
(c) Eßls Omtoteen\'fpiegel voordengulzigen te leven.
camium, <3\' Die zich te gulzigh aen de tafel overlaed,
poms vmt, jg flin^i-ner dan een dier ^ dat kent in \'t eten maet,
"raturiias^ En zal, wanneer het is yerzadight, ook gedwongen
feminaria ^ Niet meerder inflaen. Zoo de ziele wort befprongen ,
Mz^//-En van bekooringen bevochten en gequelt,
nis. Hieyon. Het is haer eige fchultj\' zymoet, omdat gewelt
contrajovi- -pe ftuiten, naer de ftem van haeren Hey land hooren •
ntan. ^^ ^ jj-^^-^gj^j 2ou, dat iemand ging verloren,
\'9-\'Wil dat men (e) dronckenfthap en gulzigheit vermy\'.
^ ^\' Om met het lichaem niet elendigh in de ly
(e) Wacht Xe raecken, zal men zich van deze en gene kruiden
tl, dat uwe Voorzichtigh fpaenen, zoo wy uit ervaere luiden
herten h Vernemen, datze zijn vergiftigh inden aerd:
/tiKinture 1. t I
Maer hy, die grondigh weet en Kent, wat u bezwaert,
avonture
niet
\'-x;ivaert en
tL>orden met g^M\'Z^^"^ ^^^^ 34-
-ocr page 151-der ziele. 113
Leert u den overvloed van fpijze en drank vermijden;
Volg Jefus raed dan, die bezorgt is voor uw lijden.
Een (ƒ) fober lichaem v7ort van luften niet bekoort:
De geile brand, waer in de werelt leit verfmoort,
Is daer onmachtigh om zijn vlammen aen te^ueecken.
ig) Het vyer ^ te Babel in den oven aengefteecken,
Liet zelf de kleeders van dat drietal, niet gewent
Hetlijf ingulzigheit te voeden, ongefchent.
De luft tot eten, en het lijf volop te geven
Heeft (fo) Adam en zijn Bruid uit Edens Hof gedreven.
De Duivel raed ons tot de gulzigheit, en Godt,
Genegen om den menfch te zeegnen met het lot
Der Engelen, gebied ons foberheit envaften.
Zijtgy begeerighhet getal van zijne gaften
Te helpen vullen, en te fmaecken met uw\'mond
De difchgerechten, ons belooft in \'t Nieuw Verbond,
Zoo boet uw" honger aen het vleefch niet van Egypte.
Het Manna, by den Jood, die Pharoos juk ontflipte ,
Genoten, was de tong zoo lieflijk niet van fmaek,
Als\'tl^emelsheilbanket daer boven. Geenvermaek
Is by de vreugde van den (i) Hemel té gelijcken.
Nu denk, wat fchooner prijs de foberheit zal ftrijcken.
(i) Hic erit vohis repies laborum y Mc portus plmdtf mantns
miferis afylum, Bo \'ètius de Conf. Philofophiaylib, 3.
(f) Fitmif
amica virgi-
fiitatieflyini\'^
mica lajci-
vi<e. Saturi-
tas vero pro-
digit cajli-
tatem,nutrit
illecebram.
Amhrof, in
ferm: ^a^
drag.
(g) Dan. 3 .
(h) Gula ^
Paradifo
regnantem
expulit:
Abpnentia
ad Paradi*-
fum revoCAm
vit erran-
tem. Am-
hof. de Jt\'
junio.
^mett} hoe paf ens unm
R
130 V O O R H O F
Zy brengen hunne dagen over met weel-
den, ende op eenen oogenblik daelen zy neder
ter Helle. Job. 21:13.
XLIL Vm afu maerte cantando bajUndo ,ji riendo eflos davcadores
fues mn en el tiempo, que efian dan^ando, caminan a ld
fefultma. Diego de Eßella.
En
-ocr page 153-DER ZIE L E. 15Î
\'Enaendenrey tegaenmetuitgelaeten geeft. ^
Zoo volgt een reedlijk menft:h de domheit van dit beeft j
Dat van den flager naer de Slachtbank zich laet leiden;
Gy ziet het huppelen, van geen ter doot bereiden
Koch fterven weten, daer het vaft de bijl genaekt.
De reden, dat het Vee geen zwaerigheit en maekt.
Schoon hem de bijl ook van den Slager blinkt in d\' oogen >
Is licht te vatten; want wy weten \'t onvermogen
Van zijn begrijp, dat niet dan hoy en haver kent;
Maer dat de menfeh, begaeft met reden, die zijn end
En uitgang kan voorzien, en weet dat hem geen dagen,
Geen uuren zeecker zijn te leven, noch (a) behaegen
En luft fchept, om, verciert met eenen Roozekrans,
De hand te houden aen een\' reukeloozen dans,
Datiseenftuk, by geen verftandigen begrepen.
Zoo iemant, tot den ftrop verwezen, niet benepen
Om\'t harte, maer met luft en vreugde na\'t gerecht
Ging huppelen, gy dacht met reden: Hy is flecht
En zmneloos zijn ramp heeft hem het brein bedorven.
Het gantfche Menfchdom heeft het zoo by Godt verkorven,
D at yder ^t vonnis van de doot is aengezeit.
De Rechter fpreekt een tael, met geene duifterheit
Vermengt: {b) Een yder is \'t verordent eens te fterven.
Kunt gy die losheit dan op uw gemoed verwerven,
Dat gy gaet danffen, en in nood van fterven lacht ?
Geen reden is\'er, datgyu voor wijzer acht.
Als dien gedoemden, daer ik even van vermaende.
De dans ftont Ifrd dier: fchoon Godt hen gunftig baende
Een\' wegh door \'t Roode Meer, en uit Egyptenland
Verlofte, na dat zy zoo reukloos hand aen hand
Een\' rey aenhieven om het Kalf van goud gegoten,
Heeft die lichtvaerdigheit zoolijdigh hem verdroten,
Dat hy met (c) Levys zwaerd veel duizenden verfloegh.
Een (d) maegdeken, daer Vorft Herodes harte loegh
Op haere zwieren, heeft met die gezwinde fprongen
Hem ingeluid, en naer Johannes hooft gedongen,
(a) De par-\'
tibus vita
omnes deli"
heramut) de
tota nemo .
délibérât.
Seneca.
(h) Men
menfehen is
ge\\et eens te
ßerven.
Hebr.^: 27.
(c) Exod,
3Z:Z8.
(d) Mare.
6: zi
En
-ocr page 154-152 V O O R H O F I
En dat verkregen. Is het niet een fchoone vrucht!
Die van het danffen komt ? Godt gave dat de lucht ^ !
Waer in wy leven, was gezuivert van die fmette. i
Wat is \'er, zoo men eens met zinnen daer op lette,
Gewifferteeckenvanlichtvaerdigheit,. dan dat ^
Een Vrouperfoon > die voor haer\'koftelijkften fcliat
fe) Nutrien- De ftille (e) zedigheit moet houden > d\' oogen paeie
dus eßpU\' Van wulpfchen met een\' dans, en om en v;\'eder draeie,
dor,fuiqua- haere leden tot een ydelfchoufpel maek\' ?
WO \'durave- ^^ wijsheit, is het niet een jammerlijcke zaek,
rit, aliqui\'s Verhuift dus uit het hooft, datluiftert na de voeten.
erit bona Zoo Jongelingen eens een\' (f) ronden dans gemoeten
fpei locus. Van Maegdendaerze met dat fpringen haere ftem
Seneca^Epi- Vereenigen, gewis,, zy raecken in de klem
jio az\'^. blijven me^de ziel in haereftricken hangen.
{OContan- ^ t4 • t i • i » i • i r
tas efpadas ^^^ Duivel, tochtigh na t verleiden , en het vangen
pelea dDs- Van onbedrevenen, is\'t eigen in den aerd
monio , cow De Vrouwekunne te gebruicken voor zijn zwaerd:.
mantas per- j-jy y^^gj- zichJiftigh in haere oogen te verbergen,
xiadas^*a\' loncken, mijnen, en gelaet den geeft te tergen-
namente en- braeve Helden, die hunn\' vyand voor de vuift
tran en la Uitdaegden, en met lof en zege , vuil bégruift
dan^ß. Die- Van bloet en fpieren der gematften , wederkeerden,
^0 De Filiftijnen, die zich laag vergeefs verweerden,
■ Daer ftercke Samfon hun bejegende in het velt
(g) Verwonnen door een Vrouw dien kloecken; zy gewelt
validus O" Noch kracht gebruickende,. maer loos en liftigh vleien.
fortisleonemZooliet zich ffe) Salomonbetoovren en veeleien
fujfocavit, DoorVrouwentotdendienft van Afgoón, en verliet
fed amorem ^^^ beveftigde in \'t gebied.
mm fuffo- „ 1 r 1 r- 1 r I • ^
care non po- ^^^ Schepfelen, voorzien met een vermogen,,
tuit: vincula Waer dopr de dapperfte verleit zijn en bedrogen,
fobfit hof-
tium, fed fuarum non folvit nexus cupiditatum. Mejfes incendit alienas , fed unius ipft
mülieris accenfus igniculo, mejfem fuce virtutis amißt. Ambrof. lib. i, de David. Jud, lo*
( h) 3 Kjin. II ,
Tot
-ocr page 155-der ziele. HT
Tot meerder fchade zich niet voegden aen den rey !
Noch minder part het, dat een Jongeling geley\'
Zijn mackeren ten dans : want, buiten het bedencken
Daer op gegeven , \'t is vernietigen en krencken
(i) \'s Mans achtbaerheit, dathy met hupplen zich bemoei\'.
Dat dan een yder dees brootdronckenheit verfoei*^^,
En kennis draege , dat hy niet van Godt het leven
Ontfangen hebbe, om zich tot dwaesheit te begeven y
Maer om te zorgen, dat geen ongeluckigh end
Ontijdigh hem verralfe in \'t bloeien van zijn Lent.
Een ygelijk moet zich een\' wegh ten Hemel baenen
Met danlfen niet, maer met verzuchtingen en traenen.
Laet ons de vreugde zoo gebruicken hier beneén, _
Datwy de blyfchap van den Hemel ook meteen
Noch eigen houden, daerweons, onder zalige Engelen,
In een\' volmaekten rey voor eeuwigh zullen mengelen.
(a) Non de-
ßnit hoßis
antiquus
transfigU"
Non multis verbis opus est , sed efficacibus.
Seneca, Epiß. 38.
XLIII. Schuwt de ongeeflel^cke ende onnutte kläppemijen-^wmzy vor-
deren veel tot de ongoddeHjhßeit, ende haer Ueder ^raecke kruipt
voort ah de Kankerz,rekte. 2 Tim. n5:17.
Elijk een geeft, op keur van kunften afgerecht.
Zoo hy gewaer wort dat zijn wercken byfter ftecht
■ Befïaen, en hy daer mee zijn\' nootdruft niet kan winnen.
De krachten infpant om wat anders te beginnen ,
Waer op hy teeren, en met eere leven kan:
Zoo zal de (a) Duivel (.die., om dathy in den ban
Gedaen is van zijn\'Godt, zijnTeétop ons wil wreeken)
Iet anders aenflaen, alshyfchandelijk blijft fteeken _ ^^ ^^
rans ß in Angelum lucis, deceptionum laqueos ubique protendere quoquo modo credm
tÏHmmtntssconumpat, inßare, LtoPapa, Serm.%. Nativ.^
R 3 In
(i) ScHptU\'
ra Sacra
viros vocare
confuevh,
qui vias Do-
mini forti-
hus ö\' rion
dijfolutis
greßibus ß-
quuntur.
Greg. Mo-
ral, lih.l%.
133
Ï34 voorhof
In zijne vonden, en geen winft noch voordeel ziet.
Om dan met fehade van veel zielen in \'t gebied
Te blijven, dient hy zich van derteleverftanden,
Diefchrijven droomen en hiftorien, in landen
Of fteden noit gebeurt, vervullen met geklagh
Van liefde hunne blaén, met beuzel en, den dagh
Ömvaerdigh niet alleen j maer ook, om recht te fpreeken;
By Kanker in de borft van eene Vrouw geleeken ;
Niet uit te roeien, noch te helpen, zoo men met
Een vinnigh mes de borft niet tydigh af en zet.
En niemant denk\', die hier de Kancker uit ziet fnijden,
Dat uit het lezen van die Boecken zachter lijden
Te wachten zy, als deze Elendige gevoelt:
Want dat fenijn, fchoon of het diep naer \'t harte woelt,
En
-ocr page 157-der ziele. HT
En ook veroorzaekt dat men met het Hchaem fterve,
Strekt aen de ziele nietten eeuwigen bederve,
Gelijk het helfch vergift, dat in die bladers fchuilt.
Dit kruipt als Kanker in de zinnen, en vervuilt
Het helder aengezicht der ziele. Wie verftorven
^In luften was, gevoelt, benevelt en bedorven
Van oordeel, door dat hy aen \'t lezen is geraekt,
Hoe hem het harte van onkuifche vlammen blaekt,
En Onbequaem is zich ten Hemel te verheffen.
De geeft des Afgronts, om ons naer zijn\' (b) v/enfch te treffen,
Komt hier te voorfchijn met vc^elfpreekentheit, en kunft
Van zeggen, na den ftijl der Hoven ^ daer hy gunft
By kitteloorigen mee winnen kan. Zy zoecken
Met zulk een vyerigheit het lezen dezer Boecken ,
Die met verdichtfeien endroömen zijngevult.
Dat, om den nacht daer in te flijten, hen gedult
Noch luft ontbreekt, en met den geeft daer in verzopen,
Ge roelenze den tijd niet eens ten ende loopen,
Ja wenfchen dathetBoek, uit ledigheit verziert
Van eenen dwaezen geeft , in \'t lezen grooter wiert;
DeSathan, die weleer (c) begeerigh was den dcinder
Als Godt te voeren, en vermetel als een wonder
Te zitten aen de zy\' der Godtheit, zoekt hem noch
Gelijkte zijn, en, om zijn laegenen bedrogh
Te doen gelucken, waerhetmooglijkzy, te volgen.
Wanneer hy dan, uit nijd gebeten en verbolgen,
Het Evangely door de werelt ziet geplant,
En datbeveftigen door Schrijvers, in \'t verftant
Verlicht van eenen geeft, waer door zy wondren baeren,
En zielen trecken, daerze in duifterniflen waeren,
Niet wetende hoe Godt van haer gedient wil zij n;
Heeft hy, vol hoops van dus te prenten zonder pijn
De boosheit in het hart der werelt, ook zijn Schrij vers ,
Evangeliften van den Afgront, die vol y vers
De menfehen leeren, hoe men daer moet henen gaen,
Gelijk Godts Heiligen met fchrij ven onderftaen
(b) Diabo-
lus , (juan-
■ do decipen
(j^umqudm
quierit j
frius natu-
. ram wniuf-.
cnjufque in-
tendit &
inde fe ap-
plicatyunde
Aptumhomi-
nem ad pee-\'
candum in~
fpexerit.
Ifid. de
Summo boHo
lib. 3.
(c)ljM.i\'^:
De
14.2 voorhof
De doolenden op \'t pad des Hemels te geleiden.
O Goddeloos beltaen van boosheit uit te breiden
DoorBoecken, die zoo licht van zelfs in\'t harte groeit!
Met zulk een fap is ook ons Vaderlant befproeit:
Men vind hier geeften, die zich moeien met vertaelen
Van deze ftoffen, en die zielpeft in te haelen
Met yver, als het Paerd > daer Troje door verzonk
In eene zee van vyer. Wy zien hoe oud en jonk
Die Schrijvers eere geeft, belultis zijne dagen
Daer in met lezen te hefteden, die te draegen.
Wanneer zy reizen, tot een\'welluft in den zak. ;
Zoo wint de Helfche geeft de zielen met gemak.
En zonder op het hart een\' feilen ftorm te geven.
Als Jefus zeght, de VV egh, de Waerheit, en het Leven,
(d) Ik^eg- Dat Godt in\'t oordeel ons van yder ydel (d) v/oord
ge u,dat Volkomereeckening zal eifchen, hoe behoort
^mori^^dat tefchricken , die met duizenden van woorden
de menfchen ^^t zaet der zonde zaeit, en , als met zijde koorden,
gefprooken De ziel verftrikt, eer zy de banden wort gewaer ?
heBen, daer Cevfis y loopt iemants heil en zaligheit gevaer,
af pillen Het zijn de zukken; Godt de waerheit kan niet liegen.
^in TerFdal ^^ " ze! ven dan zoo druckigh te bedriegen,
des oordeHs. ^^^ zy gy zulk een flagh van Boecken fchrijft of leeft ,
Want uit Of eere doet: en zijt bekommert en bevreeft
mve wow- (e) Een\' fchat van tooren en van gramfchap te vergaeren
den ^ult gy Xen dagh der wraecke; want de Rechter, neérgevaeren
gerechtvaer- -pgj^ oordeel, zal u niet verfchoonen, maer zijn hand
den ende uit ^ Poel, die zonder einde brand.
um woor- Oni al dees beuzelen van fchriften te weerleggen
den T^ult gy En af te keuren, hoeft men maer alleen te zeggen
verdoemt ^^at wy verliezen van den (f) koftelijcken tijd,
^^t^\'ii verleent, om naerftigheit en vlijt
\' Tn \'t werk te leggen, dat vi^y Godt om hoogh genaecken.
{e) R^om. z: geene dingen kan men beter zich vermaecken,
{f)M.Varro dkere folehat, nullam jaBuram ejfe graviorem,prafertmfcimtij^ua!?i temporis.
Dan
-ocr page 159-der ziel e. m
Dan in het (g) oeffenenvan deugden: lof en eer
Is daer te winnen en te vinden, nergens meer.
Het zwijn verkieft den drek voor lieffelijcke Roozen:
Den dertelen, en die hun heil vei^reuckeloozen,
\'Staenfchriften van de deugt en vroomheit in het licht.
•Het is verloren, dat men Boecken van gewicht
Hun aen wil prijzen j zy beminnen nieuwigheden
En beuzelingen, ten bederve van de zeden.
fim^ua amichiam,net^HeuUam reni txpetendam confequifoßumus. Cicéro,
Zalig is de man, die in de wet des heeren
zal overdencken dagh ende nacht.
Tfal. 1 :2.
XLIV. En la Efcriptura fagradacomoenm ej^ejofevee la carade
meftra anima: donde veemos ft efiafea o hemofa que tante
vamos aproveehando. Diego de Ejlelia.
(g) Imhihe
vînmes, «y
inatiia gau-
d\'ta fperne,
Sum animi
comités ga»\'
dia vera ho"
ni.
Virtuti ope\'
fadandaeß,
Oewel de menfch van zijn geluk en heil verviel
In Edens Lufthof door het eten, en zijn ziel
Bevlekte met den laft des Hemels t\' overtreden,
Ja federt eeuwen lang in leven en in zeden
Den Schepper, die hem zoo begaefde, wederftont.
Noch bleef de Godtheit in het harte diep gewond
Met eenen fcherpen fchicht van liefde, van ontfermen,
Om als een Moeder hem te redden, en in d\'ermen
Te vatten, daer hy lagh gevallen in het flijk
Van ongerechtigheit» Men heeft bewijs en blijk
In overvloet, om dit onwetenden te toonen.
En zeeker , dat zy graeg byons begeert te woonen.
Ja dat de zondaers in haer gunfte mogen ftaen,
Getuigt genoeg het pand van haer gewijde blaén
Aen ons gegeven: want de ziel, met vuile vlecken
Bezoedel t, kan daer i n naeukeuriglijk ontdecken
\\B
Het
VOORHOF
Het mangel\', dat haer maekt onaengenaem by Gocfrj
Gelijk men in het glas van dezen fpiegel, tot
Een leerzaem Zinnebeeld den Lezer opgedraegen,
Kan zien de fmetten, die in \'t aenzicht ons mishaegen
En of het zuiver is, of afgevvaffchen dient.
Bevi\'ijft zich Godt dan aen de ziele znlk cen\' vriend
Met haer de gaeve der Schriftuuretoe te deelen,
Die zoo veelheils belooft, en vaert de geeft uit fjieelen
Li Boecken, die den luft ontfteeken van het vlecfch ?
Dan is het veer genoeg. Waer toe zich fchor en heefch
Geroepen, als de menfeh uit (a) moedwil niet wil hooren ?
Het voordeel, by de Zon te winnen, gaet verloren,
Wanneer men zijnen luft met flaepen liever boet.
Wie zijne tochten zoekt te dempen, vleefch en bloet
(a) ^id
juvat ivnuf
meros jdre
ittque evol-
vere cafiis,
fi facienda
fugiSififu-
gkndafach}
Een
DER ZIELE. Ï39
Een pell te zetten, en het woelen van de zinnen
Te ftuiten, die behoort het lezen te beminnen
Van bladers, die Godts geeft met zijne pen beft:hreef.
Al wat in zijnen plicht van weldoen achter bleef,
Kan hier de lelfen van een heiligh leven haelen;
Hier fchiet het (b) leven der Godtvruchtigen zijn ftraelen
In onze harten, en het nood ons, om de baen
Der deugt, vol diftelen en doornen, inteftaen.
En zoo de poorten van den Hemel te genaeken.
Aendachtigh lezen doet de ziel van y ver blaeken ,
En vaerdigh worden om te ftorten haer gebeén
Voor Godt, die haer een\' fchat van veele nuttigheén,
Op die gebroockenheit des harten, laet genieten-
En fchoon de dingen ons uit zwakheit meeft ontfchieten,
Men zal vcrrijcken in den geeftelijcken fchat,
Indien men daeglijks uit het lezen iet of Wat
Bewaere: een gulde fpreuk, het kofter der meraory
Bevolen, kan naer tijds gelegentheit ook glory
En eere baeren in de dingen hier om laeg.
Doch dat het uv^^en geeft als eene peft mishaeg\',
Alleen uit (c) zinlijkheit te lezen, of om eere*
Tevv\'innen, en voor een\'doorluchtigh\' letterheere
Geacht te worden ^ maer, als Chriftenenrbetaemt,
Om zoo te leven dat het anderen befchaemt.
Men wachte zich ook van Godts bladeren te lezen
Om onbedrevenen te vatten, hun te wezen
Tot eenen ftrik, gelijk by veelen thans gebeurt.
De zin der letteren wort jammerlijk gefleurt.
Gebogen en verminkt. De Bybel raekt in lijden,
\'t Is hondert tegen een, indienze niet bezijden
En avrechts loopen, die op hunnen regel ftaen.
Iets aen te trecken uit de Goddelijke blaén
Dient wel gewogen: komt men hier den draet te miften,
Men doet vermetel als de Prins der duifterniffen,
Daerhyby (d) Jefus op de Tempeltinne ftont:
Hy was Schriftuurvaft, maer op eenen valfchen grond,
S 2
(i>) Peyperi"
«0 Pet rum f
conjîdero
latronem^
afpido
chieum , cif
nihil in illis
diud video^
nijî ante
oculos no-
firospofita
fpei i& pce-
nitmtiaex-
empla.Greg,
Horn. 25-.
(c) Succos
falukrri-
rms cautè
fapienter
mere deh-
mus,m pa-
riter venemt
perfidie for-
beamus.Caf-,
fiod. de In*^
flit. Scrip-
turarum.
Qj^ minus-
l^gasj non te
terreo,dum,
quicquid le-
geris,ad mo-tr
res Jîatim
referas. Se-
neca.
{d)Math.
4.; 6.
En
-ocr page 162-I40 VOOR H O F
En om den Heyland te vsrzoecken en te tergen.
Zagh eenigh Pelgrim in het reizen hooge bergen;
Met beemden, rijk van gras en klaver voor het Vee,
Dat daer gaet v?eiden in volkome ruft en vree:
Zoo is de hoogte der (e) Schriftuure voor de zielen
tem Scnp- Een vette weide, daerze in volle weelde krielen
turam^ dixe- En zwerven, als de vifch in \'t vochtigh Element,
riin niß fl- Godts Heilblad geeft het brein veel luifters, en ontwent
yam ? Cu- ^^ liefde tot verganckelijeke dingen ;
^^tas ^uaß\' Het leert den aenval der begeerlijkheênontfpringen
fmSius quof- En teugelen; het wijft de deugt en ondeugt aen;
dam dulciß Hoe deugt ons boven al ter harte dient te gaen,
dTcIrT\' voorbeeld van de Heiligen en Vroomen.
mus ^^^ ^y tael met Godt, als wy totbidden komen j,
firfnio ru- Maer in het lezen hoort men Godt,, die met ons fpreekt.
mihamus.. Men overweeg\' dan eens y. of hem geluk ontbreekt,
Hugo lib. 3. Diemetaendachtigheit, en om ingoede zeden
Didaß.^
Te vorderen , zijn\' tijd en uuren gaet hefteden
con Dios Alsineen\'winckel, daer de deugden zijn te koop. .
^uandoorL: Gewis wy zien hem, na het einde van den loop
f>ero quando Zijns levens, eene kroon van heldre fterren draegen j;
lees, oyes d Daer wy bekommert zijn te dencken en te vraegen
ftiahallan- ^^^ befchooren zy, die io de droomen fuft
do conmo \' dwaeze Schrijvers, .en de zinnen en \'t vernuft
Bie^o \' Befmet met dat fenijn van adderen enflangen.
Eßella. Hy doet geen voordeel, die aen beuzelen blijft hangen.
der ziele. 113
Nihil est grande in totq mortalium ge-
nere, nihil folidum j fed exiftimatione modo
magnajmodo parva videntur. Hier: Cardanus
deütilit. exadverfis.
XLV.- Inmlt geene K-indeunworden n4de ünnen.
tongè^uamdus^mvidfo. Smca, AuricuUf «fini quis non haht ? Ftrßis^at. i.
-ocr page 164-14.2 voorhof
Met ydle fchaduwen van eere. \\Vat genoegen
Zou iemant fcheppen in te zv^eeten en te zwoegen,
Om hier wat aenziens te bekomen onder \'t volk,
Haddiem die geeft niet, uit den HeMcheu zxvavelkolk
Geftegen., in het brein beguichelt en betoovert ?
Om dan de zielen, van zijn lift noch ^b) o»verovert,
Te toonen, dat men jaegt naer ydelheit en wind,
Indien men eere zoekt op aerde, fcheen dit kind
My dienftigh, daer het op-eenVteifft-ók aen komt rijden.
Laet vry een Ecïciing den fchoonften hengft befchrijden,
Die oit gezien wert in een\' Vorftenpaerdeftal,
Het houd zijn rieten Paerd veel waerdiger, noch zal
Niet ruyien willen, zoo men \'t keur geve om te kiezen.
Wy lachen om dien geeft van kintsheit, en verliezen,
Daer wy (c) bedaegtzijn, om vergankelijk genot
Van eere \'t eeuv^ig 1 heil, het aengezicht van Godt,
De bron van glory en van eere, niet te wegen
Metduizent Vk-erelden. Menv;7indter (d) nood den zegen
Der Hemelfche eere, zoo men vyerigh dien bejaegt:
Hoe zou het mooglijk zijn, indien men liefde draegt
Tot aertfche glory, en niet anders zoekt te minnen ?
Die eerzucht, ons zoo diep gewortelt in de zinnen,
Ja als met ftempelen van ftael daer in geprent,
Gaf ons de Schepper tot een loffelijker end ;
Niet om als dieren in een doricker vi\'oud te zwerven ,
Maer om den Hemcl,njk van j^lanlfen, te verwerven,
By Godt te leven als een vriend by zijnen vriend.
Met zulk een ende zijn Godtvruchtigen gedient:
Dat leert hen walgen van de tijdelijcke dingen,
En al die titelen, gezocht met ftaele klingen,
Ja daer men om verzinkt in eene zeevantwift,
Niet anders achten., dan.voor.e.enen,damp en mift .
Die voor,de ftraelen vap.de Zonne .moet verdv^,\'ijnen.
Wie eerzucht lief heeft , .en .beluft.is.by de zijnen
Den naem tedraegenvan.een\' (e) on verwonnen\'Held,
.\'Moet zijne neigingen.beto_omen, en het velt
{h) Cum le-
rn vivitur^
valde timen-
dumeßy ne
mensydefpe-
Elis cattr\'is,
de glorla,
fingularita-
tis elevetur.
Gregor.
Ith. 6. Mo-
rd.
(c) Deßne
eadem z-elle
fmex ,
voluißi
piier.Scnecä.
(d) Ad que-
ßo !{egno
non ßiLimai,
che mn cre-
deteinChri-
ßo,ne pria,
ne poi chel fi
chidvaß al
legtio. Dan-
tes Paradi-
ß eap. 19.
{ejSuiß
voleteßipo-
tentemy ani-
mos dornet
Ute ßroces,
nec viQa li-
hidine colla
fcedis ßuh-
mittat ha-
henis. .B\'de-
tius de Conf.
Phil.lih.J
De?
Des harten vaegen van dieichadelijeke peften.
Dat is wat meerder-, dan een Stad met fteiie veften
Bemachtigen j gf in het vdt een Leger flaen.
Des werelts (ƒ) vóorfpoetisbeftandigh alsdeMaen»
Die Wy by bewrte zien verminderen en wafTen;
Een Winterzonnefchijn,en ais in zoute plaflen
Een flike, kort gevolgt van ftorm en dondcrflagh,
Hoe zorgelijk het zy voor anderen de vlagh
Van eer te voeren, kon Sennacherib getuigen 3
(b) Nebukadnezer, en (?) Antiochus^ zy buigen
Als flaeven voor den troon van \'t wiflelbaer geval.
Men zou hier veelen noch gedencken, wien de bal
Wert toegekaetft van hoogh geacht te zijn op aerde ;
Maer al de werelt weet, wat ongeval hen baerde
De hoogheit , enhoezy, als ( k) Haman, in een\'ftrop
{1} Verflikten, of een\' teug. des doots in eenen kop
Ontfingen, of defneé vanbijlof zwaerd bezuurden.
Die eerbewijzingen der onderdaenen duurden-
Zoo lang, tot hen Fortuin den kaelen rugge bood.
Men magh die lofTe , daerze op haeren ronden kloot
Gelijk de v^eérhaendraeit, gelooven noch betrouvi^en:
Ook leit het dootkleed, dat u decken zal, gevouwen
En reede^ en daer gy nu gaet proncken met de kroon,
Zult gy op morgen noch verhuizen, en den troon
Uw\' nazaet ruimen, die niet beters heeft te wachten ,
Al voed hy zich met veel verhevene gedachten
En zinlijkheden, daer men jaeren toe vereifcht.
Vv^ie hier op titelen van eere leiten peift ,
Gelijkteen\'(w^ Pelgrim,, die de reis heeft aengenomen
Naer \'t Vaderland, en in de fchaduwe der boomen
Gaet zitten, zonder dat hy meer daer aen gedenkt-
Dat dan geene eere, die ons zwak geheugen krenkt,,
En ons de reize naer den Hemel doet vergeten,
Den geeft bekoore. Zoo gy zijt beluft te weten
ins frcfcurhty arhkdas folvidado de fu jornad^. Diego de Eßella.
I4J
(f) Nemo
tam Divos
hahuit fa-
ventesycra-\'
ßinum ut
poßetßbi
polliceri.
Senecain
rhiefie.
ig )Z Paral
(h) Dan.
(i)jMach.\'j.
ik) Heß. 7.
(/) Qua efi
hisc pote-
fias , qua
folicitudi-
nummorfuSy
formidi-
numque acu-
leos vitare
nequit/\'Boê-
tius de Conf.
Phil.likz.
(m-) Loco es
el caminan-
te , que ea"
minatrdo a
fu tierta,
dexa el Ca-
mino , y fe
^ueda entre
Met
144 VOORHOF
Met welk een\' middel gy tot eere raecken zult,
Gy moet haer vlieden, .en met ootmoed en gedult
Den nederigen ftaet omhelzen. Wil men leven
In eenzaemheit, men zal hier op de tongen zweven.
Gy ziet de ft;haduwe, hoe zy den looper vlied ,
Maer zit hy neer, zy blijft als onder zijn gebied;
, , G/o^;^ Zoo wort de (n) glory by de vroomen ftil verkregen.
umbrafimi- Zocht gy met aendacht en niet yver t\' overwegen,,
lis ejl^ (iu£ Datgy in weinigh tijds verandren zult in (o) ftof
infequmtem Enanche , gy en zoud niet dencken om naer lof
fugih fiqui- Te ftaen, die d\'ydelen zoo vyeriglijk beminnen.
Och of de Hemel ons de wegen holp bezinnen !
(o) Nihil <equè tibi proficiet ad temperantiam omnium rerum, quam frequefts cogitatio brtvis
(tvi & hujus incerti, Quicquid facies, refpice mortem. Hieron. ad Heliodorum,
Ter s tont als zy ge-eert zullen zijn
ende verheven, zullen zy gelijk rook ver-
gaen. 2i.
XL VI. Lapis quia gravis efl, natuïditeï defcendit -^fandavero
impofitus, vi brachij volat contra natmam fuamper aërem
tnfiar avis.
\'Ie enckel voor heeft, om naer hoogheit hier te ^n.
Zal,» zoo zijn toelegh niet ten befte wil beflad^
(.a)FlFi: W ^ Met\'sHemelsgunfte,totdeHelzijn\'toevluchtnemê,
ß nequeo }Z ^^ (4)juno,dat verwoede Monfter zweemen,
/»«m^trk-Daer Maro , Dichter der Latijnen, vangewaegt.
ronta move-M:ier hoe dat ftijgen deneergierigen behaegt,
bo. virg. Al wat met hulpe van den Duivel wort begonnen,
^»d. Ontbeert den zegen, zal, gelijk het is gewonnen,
\' Verloren worden met veel jammers en verdriet»
Heb ik dan ongelijk van hem, die zijn gebied
-ocr page 167-Wil onderfteunen met Godtloozen, te gelijclten
By eenen keyfteen, daerhy inde lucht gaet ftrijcken
Gelijk een vogel, met een\' ftercken arm gezwaeit
Uit eenenflinger? want, zoo hoogh gevlogen, draeit,
Hy naér beneden, zinkt, van zijn gewicht gedreven,
Recht naer zijn middelpunt. Wat baet het hoog"h te zweven ,\'
Wanneer men neérdaelt op een\' fprong, gelijk men rijft l
Hy magh dit Zinnebeeld met eene goude lijft
Vereeren, en ten toon in zijne kamer hangen,
Die, om te ftijgen, zich behelpt met ftimme gange«
Van ongerechtigen enboozen, indenftaert
Gelijk het Schorpioen vergiftigh. (b) Hoebewaert
(b) Nutk
tam ajluta
& prudent
eftmalitia, auce fatis cavm fihi poRip, 0fm fuismet artihttslandem\' imtkmr.Did, Smv.
sjmb.xnk ■\'rj\'iJ
Hy
-ocr page 168-i:4i6 V O O R H O F
Hy meent te wezen, als die trouweloozen zwichten,
En hem begeven, en verraet en laegen fliehten
Naer hunn\'gewoonte, dan bezwijkt zijn hooge macht;
Dan zinkt hy als een fteen, veriaeten van de kracht
Des flingers, en bekoopt zijn hoogheit met bet leven.
De Godtheit heeft alleen \'t vermogen, om te geven
ff) Doorwy Een duurzaemheit aen eere en aenzien: want {c) door haer
regeerende Regeeren Koningen en Vorften; het gevacr
Koningen, Is niet te mijden, zoo men aenfpant met de boozen.
ende de wet- Wie zagh oit eenigh volk zich meer verreukeloozen, .
Als die van {d) Sichern, toen ze Abimelech, den Zoon
dat recht is. Van Gideon, een peft voor zijn geflacht, ten Troon
Prov. 8:15. Verhieven ? Want die vloek, met reden vergeleeken
(d)Iud.^. By eenen doorneboom van Jotham, aengefteeken
Van helfche vlammen in het harte, valt de ftadt
Met wapens aen, verdelgt de veften, en beklad
Zich met den bloede van de Borgers, die hem kroonden»
Zy hoopten , toenze hem inhaelden en verft;hoonden,
In ruft te leven, en in top van eer te ftaen 5
Nu ging het anders, \'t Zal met aniet beter gaen,
Daer gy met hulpe van den Duivel poogt te ftijgen,
(O Wat eere zou men van (e) eerloozen kunnen krijgen?
zich noodigen van iemand, afgevaft
mos miferi E" bleek van armoe , om aen zijnen difch een gaft
tribuunt ho- Te ftrecken, en zich naér begeeren te verzaeden ?
nores >\' Boe- Wie eere zoekt, moet met de vroomen zich beraeden j
"«{^f Cok/ Die deelen van het goet, dat hende Hemel gaf.
\' ^ ^ Gy raekt door hunne hulp op eenen hooger draf
Dan eenigh menfch zich met gedachten oit verbeelde.
Men neem\' het, dat gy ftijgt tot hoogheit en tot weelde ^
Dewijl de boozen ubegunftigen, die kans
ffj Blijft echter wilfelbaer en los; want al hun glans
der done Zalondergaen , en u niet lang in d^oogen kincken.
%alt vTr- z"ften uit den kop van *s Hemels gramfchap drincken:
kferm.O:^e.(f) ^^ hunn\'heerlijkheit veranderen in ftnaet;
4:7- Zoo roept Godt\'door den mond van een\' Propheet. Wat raed
Met
-ocr page 169-der ziele. HT
Met henlien dan, die op zoo krancke zuilen bouwen t
Zy zullen deelen met een ydel naberouwen
In al de ftraffen , die de Hemel neder zend.
Men wort niet groot, het is aen yder wel bekent»
Door flimme treeken, dan met andren door te ftrijcken
In ftaet en middelen: Maer dat {g) verongelijcken,
En dat verkorten, by onnoozelen geleén,
Roept Godt om wraecke, die dat jammerlijk gefteen
Van arme Weduwen en Vaderiooze Weezen
Zal hooren, en (begint u \'t harteniet te vreezen?)
Gelijk een Vader hen beft:hermen, en het recht
Hanthaeven tuflchen u en hunlién. Och hoe flecht
Een\' uitgang wil dit pleit aen uwe zijde nemen!
Wacht u, met anderen van hun bezit t\' ontvreemen,
li groot te maecken, u te dienen van den ftok
Der ongerechtigen op aerde; want de wrok
En haet van veelen, die den overlaft gevoelen»
Zal op u kleven, ja Godts gramft:hap, aen het woelen
Geraeckende, zal op u blixemen. De baen
En wegh, waer langs gy waent tot heerfchappy te gaen ,
Wilu bedriegen, en ten ondergang geleiden.
Wie zal zich eenen ftrop moedwiUens gaen bereiden ?
(ëU/\'^
^aecke dat
gy henlieden
hinder doet,
:(oo gullen
^y tot my
roepen, endt
ik ^al hae-
ren roep hoo-
ren > ende
mijn toorn
:{al gram
worden , en-
de ik ^al u
met den
^waerde
verßaen.
Exod. zi.
WlB
T 2
voorhof
^wle zijnen naesten eenen steen stelt,
die zal hem daer tegen ftooten. Ecclef. 27; 25).
XLVII. Come tl mare, quando ere fee, \'mhatta larmera, e nettafs
fieffg icofi fonmolü, che perlodarfefiep, vituperano e condannano
lafama degliatm. Diego Steüa,
der ziele. ï49
Den gantfchen oever, daer hy fchoon was, vuil befmet.
(rf) Die ftijgen willen, is het eene ftaele wet,
Wat hun in\'t licht ftaet, enden wegh fchijnt af te breeken;
Met laftren, achterklap, en vuil en fmaedigh fpreeken
In naem en eere te bekladden, ja te treen
Met onrecht en geweit den nek in, om alleen
Te zitten op den Troon, en helder uit te lichten,
\'t Is dan wel reden ^ dat ik henHên in het dichten
Gelijcke by de zee, die, daerze rijft en waft.
Het ftrand bevlekt, en zich van vuiligheên ontlaft
En zuivert: mijne Prent magh noch een vonk verwecken
Van wat nadenckens en omzichtigheit. Zy trecken
Het zeil niet in den top met hunnes naeften fcha,
Of hen ftaet voor gewis te duchten d\'ongena
Des Hemels, (b) Wie een\' fteen om hoogh werpt, voelt in \'t zincken flmi
Hem ploften op zijn kruin. \'tIs koftelijk, teblincken
In top van eere met zijns naeften ondergang.
Het hcht der zonne valt zoodanigen te bang,-
Wanneer zy eindigen met hunne rol te ipeelen.
(c) Wat holpen Haman zijn eieraeden en juweelen ,
Toenhy, van hoovaerdy ontfteeken en verblind,-
Met al de Joden te vermoorden zijn bewint
En aenzien in het Hof des Konings wilde ftercken?
Degalge was hem tot vergelding van zijn wercken,
Voor Mardacheus, den onnooflen, opgerecht.
Men poogde met den (d) moord van Daniël, Godts Knecht,.
Te Babel gunfte by den Koning in te leggen:
Die liet zich op den raed der Overften gezeggen: •
Men wierp hem in het hol der Leeuwen, en men floot
Den mond met eenen fteen. Nu was hy al voor doot
Gerekent, als de Vorft des morgens hem verlofte,
En ongequetft vond van de Leeuwen - maer dit kofte
Al zijne vyanden het leven, die terftont
In\'t hol geworpen, (e) eer zyraektenop den gront,
in hetpaviment des Knils, de Leeuwen m hebbm:{egegrepeif,\' ende hebben al hunne beendenn
in liuckn gebroksn. Dm. 6\'. 24,,
{(i) Maxi-
me addti-
cunttiy ple-
rique^tn eos
jufiiti^ ca-
ptât oUivio j
cufn in im-
periorum ,
bonorum,
glorite cupi-
ditatem in-
cidemnt.
Cic. lib. r.
de Officijs.
Wie
orn hoogh
Ifferpt , die
op ^ijn
hooft vallen.
Ecclefzj.
zt
(c) Heßey.
B.cny.
(d) Dm.
IZ. .
(e) Xfy en
^ijnniet ge--
komtn tot
ï^ö VOORHOF
Verflonden wierden van die hongerige muilen.
Geen booswicht heeft de macht van \'s Jiemels wraek t\'ontfchuilepj,
(f) Lenfa Die riaVJ) lang fluimeren hem diepe wonden fiaet.
p:aduad j^g) Achitophel zocht gunft by Abfolon , met raed
vindMm (j^et; fchaffen, hoe hy den ouden Heere
dmna F®-2ou overweldigen in\'t vluchten: maer zijtje e^re
cedttira, ,, , ; . ,
fel \' ^^^ Chuiai daer tegen wert gehoort ;
(emfupplkij Dies doode hy van fpi]t zich zei ven met de koord.
gravitdte. Zoo leed hy ftrafte voor het fchenden van zijn trouwe,
cowf etxfat. ggf^\' omvettigen te volgen, druk en rouwe
(g) z Kpn. Y^jgj onverwacht, wanneer men zeecker waent te zijn.
Hy lijd van eenen worm onlijdelijcke pijn
In zij n gewilTe, die zich niet ontfiet te ftijgen
Met den onnoozelen te dempen. Qm te krijgen.
Gehoor, indien u van rechts wegen hooger ftaet
Te eifchen zy, zoo leeft met uw geweten raed •
Dat leert u fimpel \'t ftuk verdedigen met reden,
En uwen naeften niet te krencken, noch zijn zeden
Te lafteren, dat Godt om hoogh niet^lijden wil.
Was dit in Hoven een gewoonte, och hoe ftil,
Hoe vredigh, en geruft zou zich de ziele vinden !
Daer zijn \'er veele, die zich vyerigh onderwinden
Naer titelen en ftaet te dingen; hun verftant
En hunn\' geleertheit is ook waerdigh aen de hand
Te houden, en bequaem om hooger op te klimmen;
(h) Amhitio ^^^ ^^^^ gedoogen; zy. (h) begrimmen
muitos mor- En fchenden andren, die met hun naer eere ftaen,
talesfdfos En hoopen , zoo zy die verdruckcn, eene baen,
fieri Die hun geleid tot ftaet en eere, teontdecken.
Saluft. in Danfchijnthuntoe, wanneer zy anderen onttrecken
Cattl. j^g ^^ ^ggj igß-gj-ens en fmaet,
Dat hun de wagen op een\' effen zandwegh gaet;
Maer onderv^ijlen laet de Hemel hun in fchande
En fmaet vervallen, en zy druipen door de mande.
(i) Math. 0), De Moeder van de zoons van Zebedeus quam
zo: 20. By Jefus haer verzoek inftellen: maer benam,
In
-ocr page 173-In voor haer kinderen te fpreeken en te dingen,
Eens anders eer niet ^ al die met den Heyland gingen,
En wandelden, liet zy geworden, om, gelijk
Als zy, verzoeck te doen van in het Koninkrijk
Der Hemelen een\' ftoel van aenzien te bekomen.
Het gaet met henlién, die van hooge ftaeten droomen.
Als in het (kj wegen : noit en rijft de flincker fchael,
Ten zy de rechter met haer wicht beneden dael\';
Zoo kunnen veelen ook zich zeiven niet verheften ,
Ten zy met andren te doen daelen, hun te treffen >
Dat zy verzincken en verfmooren in hun bloet.
Elendigen.\' ey toom uw\'reukeloozen moed:
Laet (/) quaede middelen, om op te ftijgen, vaeren.
Begeert gy eere, zoekt gy helder op te klaeren ,
Zoo draegt u eerlijk, en zijt fchuw van iemants faem
Tecjuetfen; zoo zult gy met eenen grooten naem
Gedurigh proncken, en daer by de ruft van binnen
In uw geweten, \'tbeft dat iemant heeft, gewinnen.
celarepojfemus^nihil tapjenavarè , nihil injuße,nihil lihidincsly nihil
cimdum. Cicero Ub. Z. de Offic.
fi
MaGNJS FELICITATIS est 5 a felicitate noïï
viNGi. Auguft. devefb. Domini.
XL VIII. Heere, het is ons goet hier te indien gy witty iJfoU\'&i
om bier drie tabernakelen maecken. Math. 17:4.
I Een Helikon kan my óp Wackeren, è neen !
Ik werifeh den bergh, daér mijn Verlofler fchoondei\' fcheen
, En blancker dan de Zon, in haere volk kkérheit.
Eens op te ftijgen, en mijn lamp aen \'t Licht der Waerheit
Aldaer t\'ontfteeken, eer ik weer beneden dael.
Sint Pieter, op de kruin Van ThaborHemekael
Aenhoorende, enhetwoorddes Vaders voor zijne oogen
Verheerlijkt ziende, ftont verrukt en opgetogen,
Ifl
(i<) Q^ando
■ -una balarxa
fuhe aio alto,
abaxo la
otra: afiay
muchos que
no f^en el-
los (uhir, Jin
abatir y der-
rocar a o-
tros. Diego
deEJîella.
(I) Satis nó-
his ( fi modo
in Philofo-
phia aliquid
profecimus )
per fua fum
effe debet) Jî
omntis Deos,
hominefque
incontinenter ejfe fa-
En
-ocr page 174-VOOR H O
En wenfclite daer altijt te blijven; ja vergat
Al zijne Vrienden , zelf (^a) Andi-eas, die hem had
Zijn" Godt doen kennen, en den Heyland eerft gewezen.
Nu wilde hy, ten top van zijnen wenfch gerezen
Drie Tabernakelen gaen bouwen, als een Heer
Zich met genoegen daer vermaeken; zonder meer
Aen hun te den eken, die om laeg bekrompen leefden ^
Daer mij n gedachten vaft op dien Apoftel zweefden,
Vond ik geraén hem hierte tekenen in prent.
Hy diende my: vs/ant waer men menfchen vind en kent,
Men magh met voordeel humdit Beeld voor oogen zetten.
(b) Geluk en zegenftelt gemeenlijk andre wetten,
poteftate j profperis rebus immutari j fpernique ab iis veteres amicitias j induU
Cicero de Amicitia. .
mUocqui-
aem viaere
licetyeosy qui
antea com-
modis fue-
\' runt mori-
hiSyimperio
geri fioris.
DER ZIE L
Verandert jiedèn eri gewoonten. "Valt de wind;\' ; .
Van voorfpoet in hot zeil van iemant , iijr>wort bilin\'d\' 1
In al zijn vrienden en fpitshroedo-en te lienneia.i t n:>Vï .-- / ri\')v
Nu hy gewoon, is opèen\'hoe^r draf\'t&i^nnen/\' : (^)
En met vermogenden en grooten om\' tè gaen, . v .. ^
Heeft hy geen wezen van \'t gezichte meer te flaen
Op zulcken, dien hy voor zijn vrienden hield en kende
In een\'geringer ftaet. Waer ik mijne oogen viï\'ende , .
Het (c) aertfch vermogen en aenzienlijkheit bederft "
Godtvruchtezielen. Als denedrighéit verfterft
In \'s menfchen harte , raekt hy aen het fuifebollen\'.
En komt, van hovaerdy ontfteeken en gezwollen,
In veelerhanden flagh van zonden reis op reis >
Te ftruickelen. Om dit mijn zeggen naer den eifch. ^
Te toonen, kan ik wel gefchiedeniflèn leenen : . j.
Uit Godts gewijde blaén en fchriften, ; zondèr wèenen ; ;
Niet leesbaer voor een ziel, die wat gevoelen heeft.
Hoe vroom was (ä) Saul, hoe ootmoedigh en beleeft
Van zeden , eer men hem in goud en purper kleede ?
Hywasin Ifraëldebefte : mén (e) befteede
Veeltijds in zijn\'perfoon te zoecken, toen men hem
Zou kroonen, en voor Vorft met algemeene ftem ; o
Uitroepen • want hy had uit ootmoed zich verfteeken
En kende zieh die eer niet waerdighj maer hoe bleeken
Zijn flimmerancken in den Koninklijcken ftaet!
Nu bleef hy, daer de nood hem drukte,-niet om raed - .
By Godt aenhouden, die zijn feilen uit kon wiflchen ;
Maer zocht een (f)\' Tocrsreres jdén-PrinsderdiiifternifTett
Aeiïmaenende, dat hy de waerheit melden zou. "
En David, daèrhyinverlegentheit en rouw
Gedompelt was, wift noch van Saul te verfchoonen.
Zijn\' vyand, die hem zocht te dooden; maer na \'t kroonen
Verviel hy tot den (h) moord van zijnen trouwen knecht ^
En boete naet de Vrouw delfelven, was \'t niet flecht 1
mantelafgefndm hadde. 1 6. i Kon.\'i-^:
•O-li."
O
i^Oil
i \\
.. - i
\' Jr.um nideri.
Aehet i fioi
in infimö
Jiatu ali^jüs
conßitutus
. \' : hnmilis ßk^
* • : ßedJUud: •
5 maximuf»:
• eß^^ omni
laude dig-
\' > nißimtmyUt
inter hono-
_ res&dtPni-^
,;, j tates. ßdens
\' hilmtlit\'atis\'
. ^Qcumentic
■ - ^ in ipfo fpleni
. deat. Didz
• Stella in
. Lucam.
■ \'(d) iK<m:
,. _ 9:2.
; . (e) Ew 10;
■ it. ■ •
(/) I Ä
a8.
(g) Davids
herte ßoegh,
om dat hy
den boord
van SduU
II.
Zijn\'
14.2 voorhof
zijn\'geilen luft. Helaes i hoe zeltfaem zijn de deugden ^
Wanneer ons veel geluks en tijdelij cke vreugden
Gegeven worden, en de werelt ons bezint,
(i) Segetem Het is de («) voorfpoet i die in kennis ons verblind y
uhertasni- En zorgeloos het brein doet fluimeren. Noit krencken
miaßernit. Ons meer de Duivels, die na. ons verderven dencken,
ramt omn^ ^^ ^^^^^ ^^^^ ^^^^ ^^ wacht en ftaen.
ad maturi-\' ^^^tegenfpoet zich allermecft verflaen,
iatem non Die\'t vleiende geluk wil dienen als een flaeve..
fervenit ni- Men moet zich dan voor die bedriegelijcke gave ,
mia fiecun- Daer al de werelt haer bedenckingen op veft,
caEpiMo Voorzichtigh wachten, ja die fchuwen als een peft.
Itixuriam^V (O Cüboa, dat hoogh gebergte, wert verflagen
mmi reèwj De bloem des Ädeldoms van Ifraël: wy klaegen
fUrun^m Met recht en reden, dat de deugden, ons byGodt
/ewW/^Wec Ontfangbaer maeckende, wanneer ons hier het loc
"a commT ^»oogheit en geluk komt in den fchoot te vallen,
Haer leven miffen. Zet u ruftigh op de wallen,
ti.Ovid.Jr\' Eer dat de vyand van ter zijden u bellook\'.
tisUb. i. Het {l) aertfch geluk is niet beftandiger dan rook,
(k) i K"»* lucht verdwijnt; wie wil her met verlangen
31, V Dan zoecken, aen een\'damp met hart en zinnen hangend,
pw los mon- Verheug u , zoo gy met den Zaligmaeker lijd ;
*ho\'è vmriè- zaligh zijnze i die hier zwaerigheit en ftrijd
Ver draegen. Laet het heitvan deze werelt vaeren,
Mes dè If Zoo zal u Godt het heil 1, dat,eeuwigh duurt, bewaeren.
raëhymlas^ ■ .:
honras y profperidades dgßeßgh pUrdenlavida las virtu^ DkgodeEßella (l) Lathia
ft^cuii eß vänitas, cum magna\'expeSldtipne fperaïur , ut xeniat, & non poteß temri, cum %ent\'
rit. -Auguß.fuptrJoan. (m) SmpïrVeus hkeosvulneraty^uosadfalutmperpetuampra-
pUrat. Jßdor- SoUlo^. lih.i.
Su£P1E
-ocr page 177-der ziele. 113
s^pe tulit lassis succus amarus ópem.
XLIX, Strijkt terfiont of aijne oogen vm dez^e VifcbgaUe, die gy Met«
draegt:want weet, dat terfiont oogenzuUengeopentwordeni
ende un> vader het licht des HmeU ui z.ien, Tobia. n 8,
voorhof
Verry eken met een\' geur, daer zich een wijzer Man,
Min onderworpen aen zijn\'luft, van dienen kan.
Daermy de geeft "dreef in Tobias Boek te lezen.
Quam my te voren, hoe die vroome wert genezen
Van zijne blintheit, op den raed van Raphael
Godts Engel, door de gal van eenen Vifch; defchel
Viel hem van d\'oogen r met dat bitter vocht beftreeken.
Hy zagh de Zonne, die voor eeuvi?igh fcheen geweeken,
Weêr aen den Hemel-, naer veel lijdens en gezucht.
Gewis, indien men in verlegentheit wat vrucht
En voordeel uit het Boek kan fcheppen van dien Vroomen,
Wy fchietenhier, daerhy, van blyfchap opgenomen ,
Met bittre galle door zijn\' zoon geholpen wort,
In zoete lellen en gedachten niet té kort,
En achten dit met recht wel waerdigh afgeteekent.
Hier kan hy, die zichin het aertfch geluk misreekent.
En boven \'t wit van zijn begeerten heenefchiet,
Ja voor de weelde met veel lijdens en verdriet
Wort aengevochten, zoo \'t hem luft, zijn\' adem haelen,
Hy bleef geduurigh met zijn zinlijkheden maeien
Op aertfche dingen, ja zijn zieUvas fteekeblind:
Zy kon geen licht om hoog bekennen: nu begint
De Schepper, na zijn\' aerd vol zucht, vol mededoogen ,
Met gal van tegenfpoet de fchellen haer van d\'oogen
Te lichten en, gelijk een Vader, (a) flagh op flagh
Te geven. Was zy blind voorheene; kon zy dagh
Uit nacht niet kennen j bleef zy hier beneden flaepen 3
Nu {h) rijft zyop, en komt te velde met hetvi\'apen
Vanlytfaemheit, gelijk een fiere Krijgsheldin:
Nu leert zy opzien naer den Hemel, haeren zin
En luft betoomen, en de befte dingen zoecken.
Men komt teftijgendoor {c) aenvechtingen. het vloecken
:(!jn rermenigvuldight , daer na heUen :(y gehaefl. Pfal. : 4 (c) .Maxr-
tentationum eß nullam pati tentationem. Xiinc potius exißima majores habere
cum nuüa tibi adeß, Did: Stella in Lucam.
(a)TVien de
Beere lief
heeft, dien
kaßijd hy ,
ende hy
geeffelt ell^
Kjnd , dat
hy ont fangt.
Helr iz: 6.
{h) Hunne
kranhfpeden
ma omnium
tentationes,
d e r z i e l e,
"Van veele menfchen is een zegen, diè ons dient.
Schoon (d) KoningSaioiïion een yder had te,vriend,
EnPaleilijne, toenhyfeeerfchte, met een\'regen \'
Van gout begoten was": vi\'ort hy gewogen tegen
zijn\' Vader, al dat heil en voorfpoet is te licht:
De Zoon van Jefle, die in al zijn leven dicht
Bevochten was van druk, is (c) zaligh overleden j
Maer Salomon, die door\'t geluk tot overtreden
Van Godts geboón verviel, en geene zwaerigheit
Geleden heeft, of hem van Gode zy bereit
De Kroon des Hemels, dat is duifter om teraeden.
In zwaerigheden leeft de ziele. Wie in daeden
Vermaert wil ^ijn, (ƒ) moet ftrijd in\'t leven onderftaen.
De voorfpoet maekt den geeft onluftigh in de baen
Des Hemels , dicht bezet van fcherpe doorneftruicken.
Te houden. Als ons Godt verhindert in \'t gebruicken
Der aertfche dingen, en \'t gewenfchte ons wort ontfeit,
Dan wort de ziele, die om laegh bevangen leit
Met eenen diepen flaep, gewekt en aengeftooten
Om op te (g) waecken, eer zy, met een\'pijl gefchoten
Van haeren vyand, in het zondigen verfmoort.
Gy zijtzwaermoedigh, en\'t verveelt u fchier, een woord
Te fpreeken, nu gy trooft op aerde komt te mi0en:
Houd op van zuchten ; want uit deze duifterniffen
. Zal rijzen eene Zon van zegen en geluk,
\'t Verlies der dingen fchaft ons kennis. Op dit ftuk
Gedenk ik Saul, daer hy fluimert in zijn leger:
Hy gram op David, en een reukloos overweger
Vän zijne zonde, quam tot (h) kennis en verftant,
Daerhy ziin watervat enfpiesin Davids hand
Befchoude, dieze hem in. zijnen flaep ontroofde.
Ook was het (?) Pharo, die in zijnen druk beloofde
dia: îdeo/pie & jußus inpœnis gaudm, <(Sf impius in projperitate lugCre dehet. ïfidorus,
(h) Saul^etde: Het is openhaer, dat ikiwaeffclijkg^daenbebbe jende dat iXboven maete
onwetendegemefihehbe. 1 Kpn.(i) BW.8:8.
V 5 . \'tGe^^
(d) 3 Kpn
lo.
(c) La tri-
hulacion af-
feguro h vi-
da en Dà-
vid : y la
■ profperidad
pufo en ha-
lançalafal-
vacion de
Salomon.
D/a^o de
Ejlella.
(f) nullu:
homo tant a,
jtijVtia ejî
prixditus y
cui non fit
necejjaria
tentatîo tri-
iulationisr
adperficieti-
damvelpro\'
handam vir-
tutem. ÂH-
gufl: contrd
V au fium.
(s) Jufiis
temporaiîd
f.agella ai
ifterna pro-
Jiciunt gau-
14.2 voorhof
\'t Geflacht van Jakob, op \'s Almogenden bevel,
Te laeten trecken; daer hy , ongeplaegt, hen fel
En wrevligh viel, en als een dwingeland bezwaerde.
(k.) Gin. f. Hoe meer het water van den (kJ Zondvloet over d\'aerde
Quam aen te waffen, des te meerder rees \'t gebouw
Van Noacns Arke naer den Hemel toe: de rouw,
Het water van verdriet, indien het komt te vloeien,
Drij ft ons naer boven, maekt ons los van d\'aertfche boeier^
Werpt Nagelen, en Myrrhe, en Wierook in den gloet,
Zy fpreien door de lucht een\' zoeten geur: zoo doet
Het vyer van onheil ons de deugden van de vroomen
Bekennen, enhutm\'geur, voorheene niet vernomen.
Een regen vlaeg verquikt de Bloemen , dat men \'t ziet :
De ziele groeit in al het lijden en verdriet,
En klimt ten Heme! met verzuchtingen en traenen.
(l) Xaligh (^) lijden ons den wegh dan naer de Herren baenen,
is de Man, Men draege liier het Kruis op aerde met gedult.
diedebekpo" De Zaligmaeker leed veel fmerte zonder fchult:
rmge ver- Laet ons wat lijden, die zoo fchuldigh zijn aen zonden,
iJanfals hy na"^aels Godt te zien, door tegenfpoet ontbonden
g£6roe/> Van ongerechtigheén, te leven daer om hoogh.
:{ijn, hy De hope van dat heil maekt ons de wangen droogh.
ontfangen de
Kj-oon des levens, die Godt klooft beeft dengenen, die hem.liefhehhen. JaC. ï:lZ.
Ik zal slaen , ende ik zal genezen.
Tieuter. 32 :35?-
L. Coluï U cui cafa fta ahbruciandoy ringutia a chi git porta delT acqaaper
fmoïzjire ilfuoco, & volontieri la riceve.
(a) ^i ^^^^Etheilzaemzaetis (a) al de werelt rijk bezaeit,
TplmtloZ- -^^-*Ontbreekt de ziele flechts geen goede wil, zy maeit
nibus ditiores funt. Audi Chryfippum in Pfoverbijf: Qrnd tu non nop j fortafis novlt
afellus. Hugo lib,Didafc. ^^^ ^
D E R Z I E L E;.
Een\' oegft van leffen, om zich in benaeude tijden
Daer van te dienen, en behoeftigheit en lijden,
Haer toegezonden, te verdraegen met gemak.
Zoo moetik fpreeken, daer de brant, in huis en dak
Geflagen, wort gelefcht van wackere gebuuren,
En daer de Huisheer, die dit jammer moet bezuuren,
Door\'t vyer gewekt, en noch ten halve maergekleet,
Henliéneerbiedigh kuft de handen, die zijn leet
Ter harte nemende, den gloet met water fmooren.
En zeker, niemand, is hy anders Menfch geboren ,
Zal zich verwonderen, indien ik in den brant,
Die uitgegoten wort met water, voor \'t vvïrftant,
Behangen met een\' damp, wat klaerheit meen te vinden j
Hy zarzijn oordeel aen het mijne graeg verbinden j
Wan-
14.2 voorhof
- ■ Wanneer mijn inzicht hem wat ruimer is ontdekt.
Gelijk die Huisheer, uit zijn\'diepen flaep gewekt,
Hen dank bewijft, die hem den brant met water blufTohen :
(h) liZcó Zoo zal\'t ons paflen, datwy (t) Godt de handen kuffen,
Deus fe/in-En hem bedanken, als hy\'t water van verdriet,
tatibus ter- van aenvechcingen en tegenfpoeden giet
\\udlnTmi\'- ^P \' vvelluftigheit ontfteeken.
m \'"utZiia Gyklaegt uw lijden, enuwhartelchijnt te breeken
qiilratur Vanongedult, als u de dingen tegen gaen,
fdicitasycu- En niet gevallen: maer dat geeflelen en flaen
jus dulcedo Van\'s Hemels roede, geeft bewijs dat geen (c) genade
iX ^^ ontrocken. Wat dewerelt acht voor ft:hade,
fuVer Math, u tot voordeel en aenzienelijk gewin.
\'(c) Om dat I-i^t Godt u leven naer uw\' eigen luft en zin,
gy Gode Gyzoudhem, dieu zoekt te houden, hcht ontglippen,
aengenaem £n zeilde met het Schip des levens op de klippen
tvacrt, daer- Helfchen Aferonds. Om hier voor met raet en daet
om ts het -r, ° i ■ • • i t
van noode Bewaert te wezen, komt zijn toezicht u te baet;
ge/peeßf dat Laet hem geworden mét zijn Vaderlijcke handen,
debekoorin- Wat zou hem luften, u te binden met de banden
geu proeven Van tegenfpoeden, hadhyu niet (d) lief enwaert?
Wy zijn in [e) voorfpoet, \'tis "ons eigen in den aerd,
( ~d) ^^aligh Hoogmoedigh:: om ons dan té redden uit die droomen ,
is de Man, Komt ons Godts liéfde te vernederen, te toomen
Met eenen teugel van elende, van verdriet.
geßraft zijt gy in twijftel o,f,u Godt bemint of niet,. \'
mrti daer- ^^nneer ^y aneftikh met uw\' nei^in^en moet ftrijdeh,
cm enver- „ , » ? : i •• . ^ ■\'
tverbt des En veel van binnen en van bulten hebt te lijden,
Heere kafly. Zoo let eensop het doen van eenen Valkenier:
dinge niet. Hy heeft een\'fchoonen Valk, die met een\' fnèllen zwier
Job y. 17. Het lecker Wiltbraet in de lucht weet op te jaegen ;
co ^diftri"^ ^^ Vogel, acht hem koltlijk, fchept behaegen
lulath abe- ^^ ^^ ftreelen, laet hem eten uit zijn hand;
rit, quam Maer echter heeft hy hem de pooten mét een\'band
fxpèprofpe-
ritas hujus mimdi claudit. Gregor. Ith. z6. Mord,
Ver-
Verzeekeit, en hy hangt een dekfel hem voor d\'oogen,
En voor gewis, hy\'was zijn\' Meefter lang ontvlogen,
Had die, tot teken van genegentheit en zucht,
Hem door de banden niet verhindert; zonder vracht
En iemants voordeel zou hy in het wilde zwerven.
Nu denk eens na, of Godt uw\' dienften niet zou derven ,
Indien hy u, gelijk die Valk gehandelt wort,
Niet handelde. Dat hy de (f) wiecken u wat kort,
Gefchiet uit liefde, ja uit Vaderlijk erbermen.
Wien van de vroomen zocht Godt meer met opene ermen
t\'Omhelzen , dan den (g) zoon van Jeffe? hyverzagh
Hem met vermaertheit, eere en glory ^ dagh aen dagh
Vernamgantfchifrel, om zijn moedigheit verwondert,
Hoe hem de Hemel tot \'s volks lieil had uitgezondert,
Gekoren en gezarlft tot Koning, ja verlicht
Met een\' Propheetfchen geeft, om zaecken van gewicht,
Die volgen zouden, aen het Jodendom te fpellen j
Maer niettemin vond Godt geraden hem te quellen
Met fmaet en lafter, ja met honger en verdriet,
Met haet van Saul, die hem nergens ruften liet,
En als een\' booswicht en verader dong naer \'t leven.
Godt vreefde dat hem die gewenfchte zou begeven,
Onaengevochten, en vol voorfpoet en geluk;
Dies mengde hy zijn heil met ongeval en druk.
Ook ftont (h) Elias in\'t Getal van Godts getrouwen
En lieve knechten; maer de fnootfte van de Vrouwen
Dreef hem ten lande uit, eenGodtlooze Jezabel
Viel hem, op dathy Godt zou dienen, harden fel.
De (/) Geeft des Zatans gaf Sint Pauwels harde ftagen.
Ook leed hy in het vleefch onlydelijcke plaegen
Enprickelen, op dathy nedrigh van gemoed
Zou blij ven, nadat hy het onbegrijplijk zoet
Des derden Hemels in dit leven had genoten;
Want bleef oit iemant van Godts aengezicht verftooten
ven het ßeeksel mijns vleefches 3 de Engel des X^thanSj dat hy my
gen ßaen. Z Cor. 11:7.\'
X
(f) Secyeto
Pei conßlio
ut
ejifi pere-
gyinationis
tempoye eU\'
Ei or urn vita
turbetur.
Idem UB,
23. Moyal.
(g) I Kon.
16.17. ew
{h)iK\'>n.
17.
(0 0/) dan
«« gyootheit
deyopenbae-
ringen my
/liet veyhef-
fen en ^otidcy
is my gege-
%oude aen mijne wan-
Ora
14.2 voorhof
(k^) Thili\' Om zonden, eene ziel, befmet van {kj hovaerdy,
monem in- Verlieft den Hemel, raekt in \'s Duivels flaverny.
® ^^ Godtheit met haere uitverkoore kinders,
Zijt dan te Vreden, hier wat ongevals enhinders
nm ^gmï Te lijden i aengezienuwheildaerin beftaet.
Jupiter ? Men ziet de fterren op den middagh niet, maer laet
donkren nacht met haere ftraelen lichten :
humiU^ De deugt des vroomen, die in voorfpoet niet kon ftichten ,
fiHmïlia, vero ^^^ helder blincken in den nacht van tegenfpoet.
exaltât. Dat tuigt de ( / ) lijtzaemheit des vroomen Jobs, van goet,
Diog.Laêrt. Van kinderen, van gunft by vriend en maegh verfteeken,
Je vita Fht- Mishandelt door den geeft des Afgronts, overftreeken
Met fchurft en zweeren, daer hy gaef was en gezont.
re " ^^^ leven tegenftont,
geven de Zeght nu van harte : Godt, ik ben met u te vreden j
Heere heeft Kaftijd my met deroé van uw\' barmhertigheden,
genomen,
gelijk, htt den Heere helieft heeft, é:{oo is het ge fchiet. Joh. 1:21.
Nequaquam mens ad superna attollïtur^
fi curarum tnmultibus continué in infimis occu-
patur. Gregor: lib. f. CHoraL
LT, Aenziet de vogelen des Hemels: want zy en tAeten noch en maeien
niet, noch •i.y sn vergaderen in defchuuren niet, ende uw Bemelfche
Vader voedfe. Math. 6: z6.
Aer ik den Voorhof vaft ging eieren voor de Ziel
I Met beelteniffen, en haer tekkens onderhiel
\' Met leeringen, uit Godts gewijde blaên getogen,
Of wijze boecken, die zoo veel op haer vermogen.
Dat zy met yver na het befte zoekt te ftaen;
Was my de reden van den Heyknd fchier ontgaen,
Daer hy, genegen om de doolenden te leiden,
En huneenvi?ifie baen ten Hei\'nel te bereiden^
DER ZIEL E
Hun, om te leeren , tot de vogelen verzend.
Het was dan tijd, dat hier een Vogel wert geprent,
Een (4) Oyevaer, die met het aes, om laegh gevangen.
Niet blijft beneden • maer vol yvers en verlangen
Op zijne wiecken zich begeeft naer \'t hooge neft.
Nu wort de gene, die zijn hart en zinnen veft
Op ydle zorgen, en, vanbezigheénbeflommert.
Om zijnen nootdruft zoo geweldigh is bekommert,
Dathy om laegh blijft, en niet eens naer boven ziet,
Genoodightom zich uit dat noodeloos verdriet
Te redden, en in meer yermaek en ruft te leven,
Hy ziet den Oyevaer gezwint ten Hemel ftreven,
pme de los pdigros de ejia vida, w menejlef huir de la tum. Pkgo de
X Z
(a)Noha^e
el ave en la
t\'teYYA mas
ajïeyito de lo
que la necef-
Jidad Ie
lo
mas ordina-
riode fu vi-
vh\' es en el
Cieh : Si.
quiens efcit-
Bjiella,
En
En niet vertoeven, nu voorzien van noodigh aes, j
Hyfteir dien Vogel zich tot eenen fpiegel voor. ;
Hy ly\' niet, dat zijn geefl: in \'s levens zorgen fmoor\', ^
En langer, dan de nood het eyfcht, om laeg vertoeve.
En -zeker, daer de Mond der Waerheit fpreekt, behoeve
Ik niet te fl:amelen, om hem tot zijnen plicht
« Te wijzen, en defchelteÜchten van\'t gezicht,
(f JJ Math. Hoe luid de taele des Verloflers ? (b) Ziet de Vogels,
6: z6. Gaet by hen leeren, daer zy drij ven op hunn\' vlogels:
Zy weten van geen zaet te zaeien, van geen graen
Teoegften, metgeen\'berghvanfchooven vol te laén
De holle fchuuren; en nochtans uw milde Vader
Voed hen met fpijze. Gy legt aen zijn hart noch nader ,
(c) Gy hebt En (t) overtreft het al v?at hier op wiecken zv;7eeft.
hem gefielt Zou hy, die u met zulk een zorg gefchapen heeft,
over de U niet van voetfel, om hier levende te blij ven,
^wrha^d\' \' ^^^^aengezichtewrijven
^Uedinlen Een lafterfmette, ja zijn Vaderlijk gemoed
hebt gy mi\' Van flofheit fchandelijk befchuldight. Zweet en bloet
der :{ijne Van kinderen , befteet aen onophoudlijk draeven,
roeterige- Geeft nabedencken dat des Vaders zorg begraeven
worpen. En doot is, en niet luft te waecken voor\'t gezin:
Pfal.è-.y. Daer fteekt dan lafter voor uw\'Godt en Vader in
v^ip^^^.j^ Al dezen overvloed van C^i) zorgen. Laet de reden
niet Toch plaetfe vinden want gy zoud Godts eere treden
mldig ^ijn, Met voeten, die ons van den nootdruft mild verzorgt»
^{eggende: Waerom uw\'ziele toch ZOO fchandehjk verworgt
wat^uUewy jyjgj gg^^gj^ taeien ftrop van zorgen, die niet baeten > j
Ten \'^ifwae\'r ^^ bézigheit in weinigh tijds veriaeten,
mede \\ullen E" met een dootkleet u genoegen in het graf. |
wy gedekt Wie voor neemt als een Held te rijden op een\' draf, ,
Wmt uw Bemelfcke Vader weet wel, datgy atdei^e dingenbehoeft, Math. 6: 31. [
-ocr page 187-d e r . z i e l/E.
. , yccyß her
"^l^jckcGods
■ende ^ijne
genchtig-
heit , ende
\'die dc:{e
, . ■, dingen :{id-
, len tl .toe-
geworpen
\' \' ïvorden.
vers 3 I
{f)E.xod. l6,
ig) De
menfch en
. _ leeft niet al-
leen van den
broodcymaer
van ell{_
woord y dat
■ uit dcti mon-
de Godts
gaet, Math,
■ (h) Anima-
lia fecit Deui
propter ho-
minem, ho-
minem prop-
ter feipfum.
. . Si ergo ani-
■ malibus mi-
nißratprop-
\' ter homi-
J^em, quomo-
do ho-mini-
. hus non mi-
nißrahit
propter fe
ipfumf Chryf fuptr Matth. (/) ^Anima quanta magis circa terrena angitur , .tantà
m his , aucs funt cdeßia, minus videt, eo quod curis fuis extra fe \'dticitur. Gregor, fu^
per Z:{eclf.
X 3 Zoo
Om noch de poorten van Jeruzalem te winnen- . - /
Eer \'s levens zon verz/inkt, magh wetfnetzijne zinnen
Geruft zijn, dat-hem Godt geen fpijze weigren zaL
(ƒ) \'t Hebreeufch geflachte, was het voor dit ongeval
Beducht geweeft van koft en drank te zullen miflèn.
Het waer\' gebleven in Egyptens duifterniffen,
En noit gekomen in het rijk Beloofde Land.
Schuif d\'overtolligheit der zorgen aen een\'kant,
Wilt gy het land, daer melk en honigh vloeit, bekomen yr
En daer een Borger zijn. De menfch en moet niet droomen
Dat hem alleen het (g ) broot doet leven : dat hy niet
Ten grave necrdaelt, is, dewijl hy ook geniet
Het voedfaem woord, dat van Godts lippen komt te vloeien.
Dat Afgodiften met veel zorgen zich bemoeien, \'
Is ons geefi wonder; want zy dienen de Fortuin
Als een Godin ■ maer dat een Chriften om den tuin
zich leiden laet, en van bekommernis verrukken,
Daer hy gelooft, dat Godts voorzienigheit de ftukken
Van zijn bezit om laeg genadigh houd by een,
Is niet te dulden , en te byfter tegen reen.
(h) Voed Godt de vogelen, om\'s menfchen v/il gefchapen,
Hy zal den menfch (men magh daer wel geruft op flapen)
Wel voeden; aengezien hy dien om niemant fchiep.
Dan om zich zelven. Eer dat u de Godtheit riep
Om hier te leven, was\'er goede zorg gedraegen:
De lucht J tet water, en de rijcke aerde zagen
Wat u van rioode was, en fchafteiij op\'t bevel
Van Godt, u rijckelijk den nootdruft. Laetgequel
Van ydle zorgen en bekommerniffen ruften,
Zoo zal \'t u ziele, fchoon zy leit gevangen, luften
Op Godt te dencken, met den Schepper om te gaen.
Zy kan haere ermen om des (i). Bruigoms hals niet flaen, .
14.2 voorhof
Zoo lang de zorgen haer belemmeren en binden.
De geeft kan geenen fmaek in \'t overdencken vinden,
Noch in het bidden, daer men Gode meé genaekt, .
Zoo hem den overvloed der zorgen moede maekt.
Ja \'t brein leit met een\' damp benevelt en verdonkert.
Wilt gy dan komen, daer Godts aengezichte flonkert,
En u bereiden op den roep van zijne ftem,
Ontboeit uw harte, dat te byfter in de klem
Geraekt is, door zoo veel verwijderens enkommerj
Zoo zult gy ruften als een lam in koele lommer.
Nos INSENSATI VtTAM ILLORUM AESTIMABAMUS
inlaniam, & jfinem illomm fine honore.
Sap. 5:4.
LII. Heredes heefi hem verfrndet met z,ijn hek, ende heeft hem befpot,
gekleedt z.ijnde met een wit kleed. Luc, zy.iï,
\'En wenfehe, O Goltfius! tlw\'ziele ruft en vrede,
Dewijl gy uwen tijd tot \'s vroomen dienft befteede
In uit te beelden wat de Heyiand heeft geleên:
Daer vvy van uwe hand in koper zien gefneên
Zijn\'zwaeren Kruisgang, wort een Chrifte ziel bewoogen.
En, daer zy om haer leet vaft zit met Weenende oogen,
Gemoedight om, als hy, te lijden met gedult.
Uw yver, was uw tijd op aerde niet vervult,
Had my, daer Jefus hier in \'t wit ftaet afgeteekent,
Met fmaet bejegent van Herodes, wel gereekent
Voof zinneloosen van aendachtigheit misdeelt.
Indien my, op het zien van zulk een leerzaem Beeld,
Deluft ontgaen was, om met Rijmen en Gedichten
Verflaeudén in den ftrijd te ftercken en te ftichten.
Wy zien dan hier de Bron der v?ijsheit aengedaen
Met een gewaet van fpot en lafter j een beftaen,
1.
der ziele.
Waer voor zich d\'Engelen in \'t zaligh Hcht öntfetten^;
Maer wil men op het doen der (4) werelt*nader letten,
Gy zult verftandigen en vroomen op die wijs
Van haer gehandelt zien. Een Heyligh kan geen\' prijs
By haer behaelen met uitmuntenheit van deugden.
Der vroomen wercken, die het harte Godts verheugden ^
Verwecken haer alleen tot fmaelen en gefpot.
De wereltskinderen, ontaerd van hunnen Godt»
Vol wrevels, en gelijk als Lucifer verbannen
En uitgejaegt, beltaen de vroomen aen te rannenj
En voor uitzinnigen te treden op den nek;
■ Daer zy hem eeren, die zijn masgel en gebrek
Hii\'
\' Iii li
w
I
{a) Fov Ja-
iio time el
mudo al qut
d?ßimulan-
dofusvicios
fabealcan-
iar hmras
y dignidor
des : y por
locos a los y
^ue defpre-
cian feme-
jmes vaniMes. V\'^go de EßeUa.
Met
14.2 voorhof
Met eenen fchoonen fchijn ( b ) ontveinzende, zich zeiven
Zw\'\'ïCticH-Weet op te voeren, en
I/m fAen andren, waerdiger in top gevoert dan hy.
dam4ß,: Maer hoe Godtvruchtigen hierfchijnên in de iy
vthutes fi- Teleggen, eh omringt met jammer en elende,
mdare me- geen geluk ontbeeren op het ende,
ramaliua. p " i i t i ■ t
Did- bekort.
S^h.- Wie hier vertreden; en met fmaet bejegent wort j
XJ^JII. Is by d\'Ahnogeritheit int aenzien en in eere.
(c) Onmïa Y^yy ^ ^ ) edel bloet en rijk te wezen maekt geen\' Heere,
\'tû-dîom^^^^^^ in het hart.
ril )nßgniay ^^^ oordeel van den menfch , benevelt en verwart
(jilamvis ad Van zinnen, is heel wijd van \'t oordeel Godts verfcheiden.
fpeciem Hy laet zicli byftér van\'t uitwendige verleiden, ,
fpjendidafs\' fchat hem zaligh, die aenzienlijk is gekleet,
ri\'fir Enfiik van goederen en have. Godts Propheet,
fiht, falja ; ö ; , xf • i ^ -
tmen & I^.\'^^.va^-dïghomeenzoon van Ilai te zalven
irknia cum Tot V^orft in ifraël, van (<■]) Ehab ten halven
Jint, tnd- Vermôcdende dat hem de Hemel had bezint,
Umque in Vernam het tegendeel : want David, maer een kind j
je, by zijn Broederen geleken, voor de werelt
vinus aheß, ^ \\ J > , . ö j i i ,
folidum fru- Geruigcn ongeacht, wert met de kroon bepeerelt ;
cowï-De Godtheit Samuel verbiedende na\'t oç^h
néant , a fa- Te vonniffen. Zoo dan, wie by de werelt hoogh
pientißimo egj-g {]-aet, en als een Puikjuweel der Wijzen
poque de- ^qj-j. aengebeén, acht Godt niet waerdigh om te prijzen.
muTpm Den kleinen gaf hy Kroon en Scepter in de hand ;
lifoputin-- En die geacht was, en van yder veel verftant
ftïVr. Wert toegcfchreven , moft zich onderdanigh buigen.
Ofor.dè!{e- GodtloozeBalaani, toen Godt door hem wou tuigen
Farefom- waerheit, liet, wanneer hy Ifrel overzagh,
nes ZatTr\'a Daer het in Tenten op het veltgelegert lagh,
fecip , \' fola
\'virütsdifcrimminterponit. M.\'Z^. Boxh.^ Eéhlem- VÎ1. (d) En ^{iet :{ijn aengezicht niet denj
noch de hoogheit ner lengte, want ik^hèhhe hem veriborpen, ende i^en oordeele niitna\'der
menfchen ge:{icht : tvant de menfche ^iet de dingen, die van buiten fchijnen, nmr de Heere
\'d6or:(tet het harte. î Km. l6-, 7.
Dees
-ocr page 191-der ziele.
Dees reden hooren, niet vervreemt van Godts Orakels ï
(e) Hoe fchoon , ó Ifraël! zijn uwe Tabernakels,
En uwe Tenten. Maer toen hy in dezen roem
Quam uit te berften, was de fchoonheit en de bloem
Der Tabernakelen en Tenten lang gefleten j
Een tij d van veertigh j aer, \'t is licht om af te meten,
Had hen veroudert, en met lappen dicht bezet.
De werelt looft en prijft wat zuiver is, en net
Van buiten, maer het oogh der Godtheit fchiet na binnen:
Inwendigh fchoon kan haer alleen het harte winnen,
Dat geene rimpels zet door lafteren of fmaet.
Wievooreen\'wijzen Heer en Rechter pleit, verlaet
Zich op d\'uitfpraecke van den zeiven, niet verlegen
Of hem het vonnis van een\' plompen (f) Rechter tegen
De fcheenen fprong, en hem voorheene dwaes verwees:
Zoo paft het ook, dat een Godtvruchtige de vrees
Ter zij de ftelle, fchoon hem wereltwij ze mannen
In hunne V yerfchaer, flechts tot ongelijk gefpannen,
Verwijzen; want hy magh zich op een hooger recht
Beroepen, daer het pleit reehtvaerdigh wort beflecht,
En w\'ereltwijsheit in den Afgrond moet verzincken.
Getrooft u dan met Godt den lafterkelk te drincken,
En hem te volgen in het fpottelijk gewaed.
Uw\' zaeke wort om hoogh gewogen : raet en daet
Zal u gebeuren, na verloop van weinig dagen.
De (g) fmaet en hoon, die ons in\'t leven komt teplaegen»
Maekt ons genooten van den Heyland, en zijn rijk
Deelachtigh. Klaegt gy noch van eenigh ongelijk ?
vos adverfa patimini , quia non eß Chrtßian<e BsUgmis in ttmpordihHS
deprimi. Augußinus in Seym: de Fatientia.
(e) Has
fchoon ^ijn
urn Taber-
nakelen ,
yakpb, ende
uwe Tenten,
Ifraël!
Num.z^: 5»
/(f) Vel ex
ipfo Judice
condemnati
rei colliga-
tur innoceh\'
tia. Lod,
VivesdeVe-
rit.. Fidei,
lib. 2.
(g) Ne tn-
dignetnini ,
fratres,fiin
mundo mali
florent,
exaltari, fed potins
I/O V O O R H O F
Virtus est vitium fugere, et sapientia
prima stxtltitia caruisse. HoratiUSy
Epifti, adCMacenatem.
LIII. 1« een qaaetwillige z.iele en z.al de IVijsbeit niet komen , noch aj en
zjilniettPQonenin een lichaem, dat de x^ondenondermrpen is.
Sap.
On eens de menfch zich van zijn neigingen ontflaen ,
Die hem doen ftruickelen, en dagh aen dagh vemen g.
Daer hy zich inbeeld, dat zijn vyand is verwonnen,
Hy zou zich laeven uit de (a) Kiriftalijne bronnen
ll<é volupmes funt cum ijs, qua mcntt exmtitia mum capiuntur, ulta ex j^am confmnd^e.
ier: Oforimdi Gloria) Uki* ^^^
-ocr page 193-der ziele.
Der waere Wijsheit, die (b) veroudert noch bezwijkt:
Nu moet ik met de hulp van eenen Geeft, verrijkt
In zijneTekenkunft met aengenaeme zwieren.
De Honigby, het puik van alle kleine dieren,
In mijne bladeren gedencken, daerze zweeft
Langs eene beek, en by dat vochtigh zilver leeft
En haeren dorft verflaet, afkeerigh van te zwerven
Ontrent moeralfen, die de lucht met ftank bederven.
Of dat gedierte, fchoon het klein is en gering.
Hem met een\' luft van zich te fpiegelen beving.
Om dan den honigh van de Wijsheit op te gaeren,
Naer Godt te zweven, en te drincken uit den klaeren
En lieftelijcken ftroom van\'t zaligh Paradijs,
Is \'t noodigh, dat de ziel zich hoede, na de wijs
Der eedle Honigby , voorftinckende moeralfen.
Dat is, voor (c) tochten en begeerten, opgewaflen
Om haer te dompelen, te fmooren in den gloet
Der Helle. Zuivert uw geweten en gemoeä:
Schrikt voor laetdunckenheit, ó menfch ! en iets te plegen
Naer uwen {d) eigenwil. Het paftu, wilt gy zegen
In wijsheit en verllant, Godts wil alleen te doen.
De waere Wijsheit na te fpeuren, en te voén
Inwendigh eene zucht tot ongerechtigheden
En vuile zonden, is een zaek, die met de reden
Rechtftrijdighis, ja Godtend\'Engelengetergt.
Waerom u zeiven iet onnfogelijks geverght,
En niet geluiftert na het heilzaem woord des Wijzen ?
Hy zeght: (£) Mijn Kind, zoekt gy in wetenfchap te rijzen
En toe te nemen, zoo bewaert gerechtigheit.
En Godt zal u daer meé befchencken. Godt ontfeit
Hem niets, dienedrigh, kuifch, en fober zoekt te leven,
Gelegenthedenmijd, waer door men word gedreven
Tot zondigen, en, eer men\'t weet, ten val geraekt.
De wereltliefde dient verworpen en verzaekt,
derhoud de rechtvMrdigheit , ende Godt ^d u die geven. Ecolef. l ;
(h) Uht fa~
pientiay ihi
vtrtus ani-
mi, ibi con"
ßantia , «y
fonitudo.
Ambrof. in
Epiß. ad
SimpliC:
(c) Nihil in
hac vita la-
boriojïus,
^iiam defï-
derijs terre-
nisajïuare:
& nihil hic
quietius ,
^uam hujus
fteculi nihil
appetere.
Bernardus
in Serm. 6.
{d} qmd ar\'
det in Infer-
no, niji pro-
pria volun-
tas r Qmd
etiam de-
firuit mun\'
dum , nifi
propriavo-
luntas ?
Idem.
(e) Tl^on,
hegeerende
Wijsheit,on~
En
-ocr page 194-14.2 voorhof
En afgewaffcben \'t flijk, in d\'oogen ii geftreeken
Om laeg, wik gy de 2k)n vaji Wijsheit door zien breeken.
En voordeel trecken uit dien zaligenden glans.
Al bloeit de Hooge School te Leiden, weinig kans
Is voor leergierigen, om daer genoeg te leeren.
De waere Wijsheit is by taelgeleerde Heeren
En Meefters niet; ó neen f Zy is een gave Godts:
Alleen met kracht daer na te ftaen, heeft weinigh flots;
(ƒ) Q^iivult Men dient de zaeke met den (ƒ) Hemel t\'overwegen >
igitur fa- Godt te bidden, is in wijsheit heil gelegen,
ïus\'effe au\' ^^^ neder ftier\' van zijnen hoogen Troon.
diatDeivo- Weeft niet befchaemt u voor onwetende ten toon
difcat Teftellen, en uvi? krank vermogen te belijden
jußitiam, In iets te vatten: want die dit met fchroom vermijden ,
facramm- En zijn niet waerdigh in d\'onwetenheit verlicht
tu nativna- yyofjgn, Qj-fj gen\' ftrael van wijsheit op \'t gezicht
tis juce nof-^ . .. , All-®
£•4?, Te krijgen, dient men den {g) Almachtigen te vreezen j
contemnat, Dat zal de toegang tot de rechte Wijsheit wezen.
dhina fuf- Gelijk my yder een zal toeftaen, dat hy niet
ptaat, ut Voor wijs te houden zy, die zich geenfms ontfiet
ludToZm flf °open in het land van eenen Vorft en Heere,
ad quod na- Die fcherpe wacht zet, en terftont is in de weere
tus eß,poßit Met zulcke rooveren te Heepen naer \'t Gerecht t
adipifci. Zoo moet ook yder een bekennen , dat hy flecht
LaB.Fiym. En dwaes is, die niet vreeft , daerhy zijn\'Godt beledight-
\'cent^Uh Een\' Heere, die zijn recht zoo hanthaeft en verdedight,
eap.^^o. Dat hy een (h) fchepfel, dat in\'t Koor der Englen blonk
fg) Devrie- Om eene mifdaet los van boven neder klonk,
^e des Hee- En in den gloénden brant der Helle liet verzincken.
ren is het he- Qm (/) Adams zonde moft al zijn geflachte drincken
wtsh^7 E)enkelk des doots, en kon in\'t leven niet beftaen.
Frov I; 7. fterren zagen eer de werelt ondergaen,
(h) Ifak 14; En alle menfehen in de (kj wateren verzoopen,
iz. Acht uitgenomen, die in d\'Arke dit ontfloopen,
\'(}) Gen, 5. En \'t leven bergden in dat jammerlijk gefteen.
(k) Gin. 8. jjiet te vreezen,, zijn bevel met voeten treéii
Eeroc-
der ziele. 113
Berockende dit quaet, en holp hen om het leven.
Wie na de Wijsheit dan op aerde zoekt teftreven,
Hy (/j vreeze Godt, die hem dezelve geven kan.
Die hem van harte poogt te vreezen, zal zich van
Het (m) zondigen, gelijk van eene peft, onthouden.
Schoon veelen zich opvhjtennaerftigheitbetrouden
Om waere Wijsheit te bekomen, noit bequam
Haer iemant, zoo hy eerft in \'t haite niet de vlam
Van geilheit, en de zucht tot alle zonden doofde.
Godt helpt de genen, die hem (n) fmeeken hy beloofde
Dit langh voorheene. Wie de Wijsheit heeft te baet.
Ontbeert in \'s werelts nacht geen licht noch toeverlaet.
gat cfimina,
mnocentiarn fervat, & omn\'u honi tribuh facultatem. J. Chryf. in Serm Joh. Baptifla.
{n) IJl dat iemant van ulieden wijsheit behoeve, die hegeere haer van Gode, dis allen menfchen
evervloedelijkgeeft > ende niet en verwijt, ende :{al hem gegeven worden. Jac. 1.5.
(a) Het
is heter te
gaen tot het
klaeghuis ,
dan tot het
huis des blij-
den mael-
tijds. Frov.
E n n i u s :
Nemo me lachrymis decoret, nfc funera
fletu faxit. Cicero de Senettute.
UV. Gy doot, ende uw leven is verborgen mat Chrifius in Gode.
.Als Chrifius hem openbaer en z.aU uit> leven, dan udtgy ookßpen-
baeren met hem in glorie. Col. 5. 3 4.
\'t \'ff\'S beter, na den raed des Wijzen, in het huis
Der klaegenden te gaen, dan onder het gedruis
Van blijde gaften, zich vermaekende met eten
En drincken, aen den difch eens Bruidegoms gezeten»
Dit zal ook d\'aendacht van mijn\' Lezer zoo verftaen.
Wel wetende, hoe licht wy ons te buiten gaen,
En Godts geboden en bevelen overtreden
In eenen ( b) overvloet van Bruiloftsdertelheden:
(b) Affluentiam cihorum comitarifoletinfolentia verhorum :fatUritiltemventrisfequiturUvitas
eperis, (3\'vanitasmentis. HugoJib.de Claußro Jnima.
^ Y I Maer
(l)Inria ■
Dei a timo-
re incipitur,
ut ad forti-
tudinem ve-
niatur. Gre-
gor: lih.l.
Moral.
{m)Selus eß
Dei timor,
qui mentes
corrigit, fu-
voorhof
Maer dit gevoelen, fchoon het vaft op reden ftaet,
(c) Ah omni Veroorloft echter geen ( c) ontijdigh wangelaet,
Philofophia Enjamnierklaegen en onlijtfaem handenwringen,
Gepleegtby veelen, daer de doot in huis komt fpringen;
TèriS"ducït vroome vrienden en verwanten mede lleept.
morinatum, Wie (ri) fterft in Code, wort geluckigh_ ingefcheept,
qtMm nafci Om met een\' voorwind recht te loopen in de haven
moriturum. Der zaligheit, na veel verdriets en angftigh flaeven;
Brafmui in eendrachtigh by de Chriftenen gelooft.
ju \'Gave" \' bladeren berooft,
rum\'. " ^"eeu en kegelen behangen, af te beelden,
{d) Vocatur Om eenigen, indien zy noch uit z wakheit deelden
ante tempus
!\'mi,ne diutius vexentur noxijs. ^Anguflinus^
Aen
\'Aen dezen misflagh van veel huilens en misbaer,
Wat neer te zetten en te ftillen. Als het jaer
Ten einde loopt, en met den winter wort geflooten ,
Dan ziet men geenen (e) boom voorzien van groonelooten
Veel min van appelen en ooft; maer blank en wit
Van rijp en fneeu j de kracht des levens en het pit
Schijnt met de koude van den winter te verfterven:
Maer als de barre lucht, waer in wy alles derven,
Wat in de velden en de tuinen \'t hart vermaekt,
Verzacht, de Lente met haer bloemen v^\'eér genaekt 5
Begint hy weeligh uit te botten en te bloeien ,
Met loof zijn tacken te bekleeden, en te groeien
Vol fchoone vruchten, tot vermaek lies Hoveniers.
Hoe ongereet fcheen in den winter zoo veel zwiers
Van rancken! Waert gy niet bedreven in de hoven
En tuinen, zoudge u dit van eenen boom belooven,
Als gy hem zaegt met rijp en kegelen gelaén ?
Wanneer de doot dan met haer zeilfen komt te flaen ,
En \'t leven afmaeit van rechtvaerdigen en vroomen,
Moogt gy hen wel te recht gelijcken by de boomen y
Nadienze \'t leven flechts verbergen voor een\' tijd.
Zy zullen rijzen, fpaert uw\'traenen, wie gy zijt.
Ten jongfl:en dage met (f) onfl:erffelijckeglanfTen.
De Godt des Hemels zal hen niet met groene kranffen
Noch loof vercieren, maer met glinfterend gewaed
En kroonen, daer geen gout op aerde by beftaet.
Wat wilt gy uwen vriend met ongedult beklaegen ?
Hy is van kommer en elende glad ontflagen,
En zoo veel onheils, als dit leven mede brengt.
Het fterven, dat Godt in recht vaerdigen gefcngt.
Indien men \'t anders magh den naem van fterven geven ^
Is een beginfel van de glory, en het leven,
(g ) Wy vemaehten on^en Heere Jefus Chrtßus , die hermaken
Jnoothiit) dat gelijk, maek\'nde dm Uchaeme ^jner kl^ierheit. PhiL
(e) Come
V arbore l\'in-
verno è tan-
guido feuT^a
foglie-ytie fio-
ri, ne frutti,
ma la pri-
mavcra ß
moßra hello,
e fruttifero :
cofila gloria
dl quelli) che
dormirono
nel Signorcy
ßa hora naf-
coßa nella
radice, che è
Chrißo, ma
(jjiatido ver-
ra la gloria
della rifur-
rettione,ap-
pariranno i
gkfli cari-
chi di frut\'
ti, e molto
glorioß.Die\'
go Stella,
(f) De
r&chtvaer"
dige gullen
blincken als
de Zonne in
hun Vaders
BJjcke.Mat.
\'3:4?\'
\\al \'het lichaem on^er
3: 21.
Dat
-ocr page 198-176 voorhof
(/;) NMura- Dat in der eeuwigheit geen einde nemen zal.
lis eß [epul- Men maekt, als iemant wort geboren, bly gefchal,
chri horror, ^^ fterven ziet men Bloetverwanten fchreien; .
tentfoTm\' ^^^^ ^^^^ ^^ menfch zich van het licht der (h) reden leien,
mhis ejjef Hy zou verblijd zijn op het fcheiden van een ziel;
ratio,qua vi- En zuchten, als een vrouwe in \'t kinderbedde viel.
vedi appeti- Veel (i) beter is de dagh des doots, dan van geboorte j
naeulijks komt natuur t\' ontgrendelen de poorte
Des levens liier om laeg, ofenckel zielverdriet
Uli fieremus Staet ons te wachten • en de doot is anders niet,
propinqiiio- Hoe zeer zich iemant van de vreeze laet verrücken,
res. Dan eene baen, waer langs men duizentongelucken
S^av.Symb. Xe boven komt, en zich by d\'Engelen verbergt.
m\'Beter is De Zoon van Jeffe, lang gepijnigt en getergt
de dairh des Van \'s levens rampen, bad, bekommert van gewifle:
doots, dan ( kj Geley mijn ziele, ó Godt! uit dees gevangenifle.
de dagh der De ziel des vroomen, daer zy uit het lichaem Icheid,
^hocrte.^ Magh hem bejegenen, die heete traenen fchreit
Geleid Op haeren uitgang, met\'s Verloffers eige rede,
ruijne xjele Gefproken, daer hy zijn benaeude Kruisreis dede,
uh degevar- Tot die bedroefden van het wreed Jeruzalem:
genijJe.Pfal. Wat (l) klaegt gy over my met een bedrukte ftem?
ff^\'g^" Gy hebt meer reden van te fchreien om u zei ven.
niet weenen ^^^ "ootdruft met de fpade moet gaen delven,
over my , En zich met baggeren geneeren in het Veen,
maer weent Magh fomwijl zijneniftaet met zuchten en gefteen
overu :{el- Eens O verdencken, maer geen\'machtigen met reden
ße\'^laegen, die zijn\'tijd in weelde kan hefteden.
(m) ^Koße\' ftaecke dan den rouwe en traenen zonder vrucht.
l^kjs in des Geen vroome, daer hy fterft in Gode, dient bezucht j
Heeren aen- Men vi\'enfch\' hem veel geluks op zijne Hemelreize;
:{ichte de zijn (m) doot is koftelijk in d\'oogen Godts. Hy peize,
7mHedi- E>iefchreiens luft heeft, op (n) Godtloozen, vande doot
verraft: ■ daer is het fchreiens nood,
I r 7: 15. (n) Uli deplorandi funt in morte, quos miferos infernus ex hüC vitn red pit, non quoS
cteleflisaulaUiificando indudit. Jfid: lib.^.-de fummohno.
DER ZIELE. ■ 177
Wee my, dat mijne pelgrimagie ver-
lengt is! \'Pfal. f.
LV. Bonus efi Nuncim t qui parvo tempore multum
conßcit itineris.
\'En zal een\' Poft, gelaên met brieven van gewicht „
Op zijne komfte met een vriendelijk gezicht
Verwellekomen, voor zijn reize dankbaerloonen 3
\' Zoo hy, gelijk wy hem in onze blaén vertoonen
Tot meerder nadruk, niet en fukkelt onderweegh;
Maer over bergen en valeien met een veegh
Geronnen, menigten van mijlen laet vanachter,
Ja als een blixem van Stadts veften by den wachter
Noch voor den avond met verwondren wort ontdekt.
Het is wel reden hem te dancken, ja hy trekt
Ook mijne gunft; ik wenfch dien vlijtigen te groeten,
En, fchoon hy my geen\' brief komt brengen, te gemoetea
Als eenen vroomen, die niet fluimert in ^zijn\'plicht.
Zoofpreektgy, Lezer, daer u, nevens mijn Gedicht,
De Poft op zijnen draf in deze Prent bejegent :
Maer zijt gy in verftant en oordeel niet miszegent,
Hy zal u dienen, en tot eenen fpiegel zijn.
Daergyfomwijle zucht van rouwe en hartepijn,
Z
Om
Als wy bedencken wat hen zwaerigheden volgen j
En hoe de Rechter in het oordeel hen verbolgen
En ongenadigh zal verwijzen tot den brand.
Haelt Godt de vroomen, \'t is een byfter misverftant
Ons ongeduldighmet veelfchreiens, af te flooven^
Daer wy d\'onfterfflijkheit der ziele vaft gelooven ,
En hoe haer huis van Godt daer boven is gefticht.
Een pak, wel oMt^t, valt in hetdraegen licht.
Om dat gy weinigh tijds van jaeren hebt te leven,
En lang beneden wenfcht te woonen en te zweven,
Staet u te dencken, hoe u zijn gezwinde reis
Te wonderlijk gevalt. Gy, zoo gy naer den eifch
Uw\' dingen aenlegt, en dereis naer \'s Hemels zaeleh
Zoekt voort te zetten, zult by Gode dank behaelen,
Gelijk die bodeby de menfchen, en geen\' loon
(a) Porque Ontbeeren. (a) Waeromdès gewenfcht, om metterwoon
deffeamos Beneên te blijven, en het leven uit te recken ?
vivirmucho Met lang te leven wort de ziel Van vuile vlecken
TfU^vidT- zonden meer en meerontreinigt en befmet.
put \'"quanto ^^^^^ mifdaên groeit van dagh tot dagh, ja zet
mas vhkrmos en ella, tanto mas pxcamos , y^qumto es mas larga -j tanto el numero de las
tulpas es mas ^ande, Diego de Efiella. ^
zich tot een\' hoogen bergh, en onder dit verftercken
Der ongerechtigheên, bezwijcken goede wercken
En deugden j en wat ons by Gode maekt gewilt.
AI\'s levens feilen op tereeknen ftaet tewild
En woeft voor ons begrijp \'t is ook niet uit te fpreeken,
Hoe (b) dikwils wy in deugt te oeffnen blij ven fteeken,
Wanneer ons maer een ftroobejegetit op den wegh.
Dit leven, dat met zoo veel vlijts en overlegh.
Wort waer genomen, ziet men khreiende beginnen 5
En die de kintsheit komt te boven, moet de zinnen
Te wercke leggen, om te dienen als een flaef j
Maer op den uitgang (is het iQven niet een gaef,
Om na zijn diuirzaemlieit te wenfchen., te verlangen ?)
Verhuizen wy met fclir-oom en vrc«ze om \'t hart bevangen.
Dit is \'t beginfel, en het midden , en het end
Des levens, daer gy uw" genegentheit naer wend.
Die geene deugden en; verzamelt,\'tis verloren.
Al leeft hy lang ; hy had veel nutter ongeboren
Gebleven, en den glans der Zonne noi-t gezien..
Gerechtigheit en (tj) deugt en.goede wercken bién
Het eeuwigh levenaen. Schep,tiemaiit groot behaegen
Inlang televen, \'t ftaet aen hem, een, kans tewaegeii
Na \'t leven, daer men van geen doot nochft:erven v;eet •
Van outheit niet, maer jeugt; van blyfchap zonder leet;
Van vrede, dien geen tVv\'ift noch tweedracht zal v erbreeken;
Van onderlinge zucht, bevrijd v.an flimme ftreeken j
En daer het hcht is, zonder nacht en duifterheit.
(d) Nietin veel jaeren, maer in wel te leven leit
Uw heil en zegen ; zoekt gy ergens naer te wenfchen,
Wel leven is de Bloem, die nimmer zal verflenflen.
Een (e) goet gev;reten gaet een\'Koninklijcken fchat.
Ja duizent werelden te boven. Zoo gy dat
Ï/P
{b)SespeoC~
cafio j)ec-
candi vo-
luntatem
facit. Ifid.
de Summa
bono. lib.Z.
cap. p.
(c) In quo
virtus fit, ei
nihil deeffe
ad beate vi-
vendum pu-
to. Cicero in
Paradoxis.
(d) Nemo
quam bene
vivat , fed
quandiu cu-
rat , cum
omnibus pof"
fit contin-
uerez ut henè vivantyUt diu nidli. Seneca,Epiß.\'i-\'i- (e) Quiddulcius aut quietius bona confcientia^
(jua nec damna, mc verborum contumelias , nec ejuidqitam aliud formidat ? Bernardus in
lib. de Confcientia.
Z 2 Beko-
4
Bekomen kunt , het heil is op uw\'zy\'gevallen,
Is onder Koopliên hy de wijfie niet van allen,
Die voor alle andren zich in weinig tijds verrijkt ? •
Gewis. Hy leeft ook lang, die geenen tijd verkijkt- |
Enfpiltind\'ydelheênte volgen- maer zijn dagen >
Den Hemel offert, fchoon hy wort ter neêr geflagen, \'
En van de doot verrafl in \'t bloeien van zijn jeugt.
Het leven leit niet in den tijd, maer in de deugt ;
mn Velt Dat wift die (ƒ; Veltheer, die, gekomen totzich zei ven ,,
weihte sL\' Zoo veel verloop van tijd ih prachtige gewelven
WijorÄ-. Gefleten, niet en heeft gereekent, maer alleen
neerde ^ich De jaeren, die hy quam aen deugden tebefteên
^elve?2 dit En wijsheit,. als die hier geen ander leven kende.
fhnUiffJt \' Voorwaer, een Grijzaert, nu gekomen aen het ende
h\'iTr hegra- dagen, is te houden voor een (j\') kind
ven, die wel En onbejaerden > zoo men geene deugden vind
tot eenen By hem geoeffent, en met reden te verfoeien.
grooten ou- Sprey dan de vleugels uit om Hemel waert te roeien..
derdomge- ■y^^t wil men wenfchen, en na lang te leven ftaen,
%7h1y\'en Daer wy vaft ftruiklen, en zoo veel te mgge gaen |
heeft maer In goede wercken en verdienften ? Zonder reden
:{evenjaeren y er locht (fe) SintPauwels nietmet vyerige gebeden^- 1
gekeft. Fj". Van\'t lichaem <lezes doots ontflagen en bevrijd j
Beermans -pe wezen , en by Godt te ruften. AI de tijd |
i J^\' Van hondert jaeren, nu j^e-eindigt en verftreeken
mt. cab.<j. \' . II 1 > I ri » 1
Is met met allen, by een oogenblik geleeken.
(g) Een
Wie lang wil leven, moet by Godt en d\'Englen zijn °
Om laeg is niet dan rook, dit leven maer een fchijn. |
vloekt ^ifn. ÏJai. zo.\' (h) Ikheb$e begeerte om ontbonden texijn, ende met Chrißus tt !
i^e^en, Phil.l: Wie :{dmy verloffin van het lichaem de^es doots l J{om.y:2^.
Tn
É
-ocr page 203-DER ZIELE. i8i
In sepulchr.o anima verum mtekliim.
quietis thesaurum reperit.
LVI. Mj x^al uithloeien gel^ck^eene hloeme des yeltu
Tfd, loz:
I82 voorhof ^
Ais rlie een\' langer tijd van leven waerdigh was;
W ant is\'er iemand, die van zijne quael genas,
Wy achten hem van Godt en d\'Englen bcgenadight. .
Het brein des menfchen wort met ydelheên verzadigt,
En is met eene ry vnn jaeren in zijn\'fchik;
Maer Godt ziet hooger, enverhaeft den oogenblik
(4) Dioj ^or ]3es doots, al luid het vreemt, uit louter (a) medelijden.
el grande j^gj. jjij^j^gfi- Jigj^ ^ ^at wy g?d^urigh moeten ftnjden
^mTt\'uïie\'^^ En worftelen met veele elenden en verdriet.
acorta. nos De Veltbloem op dit blad, zoo u de waerheit niet
li vid-a, que- Verveelen kan, zal u het menfchlijk leven toonen,
riendo que Godt bidden doen, dat zijn genade wil verfchoonen
fea breve, tlw\'dooling, daer ugeen kort leven en behaegt.
ÏTjemos Veltoloem met haer\' geur en kleur, wanneer het daegt;
co tiempo. Zoolieflijk voorden reuk en d\'oogen van de menfchen ,
Diego de Komt met den overvloed van regen te verflenfl\'en,
Eßella. Of uit te droogen door een\' fchraelen Ooftewind,
Te zengen van de Zon; ook zal het Vee , te blind
En reedloos om een bloem van groente t\'onderfcheiden ,
Dat cierlijk Veltjuweel niet laeten af te weiden j
Of weleenwandelaer, met zinnen en gemoed
Vcrwnrr en bezigh, haer vertreden met den voet.
Zoo blijft dat fchoon gewas in flijk en modder fleeken.
Het menfchlijk leven wort dan wel te recht geleeken
By deze Lentebloem ,^ die op den velde ftaet.
(b) Quid in Qm\'s (b) levens rampen uit te drucken, zou my raed
Ontbreeken, fchoon ik \'t in welfpreekenheit kon haelen
adverß i\' Tullius; het brein verbyftert, en wy dwaelen
^as non Als in een\' Doolhof, daer het lijden wort bedocht
procellas Van \'t leven, en wat hier de menfch wel overbrocht
tempeflatef- bezuuren in een kleine ry van jaeren.
que perpett- ziekten , q\'iellingen, en dolle pijnen waeren
mur P Qiit- ,, n^-si^- r ■ •
bus non exa- Als geeften, daer hy woont, en zeeker waent. te zijnj .
gitamur in- Hy wort verraden en verongelijkt in fchijn
commodis ?
Cujusparcitur mcriiis tAmhrpßderncrteS^tjri.
Van
Van vrientfchap, oin de deugt gelaftert en gèfcfiö\'ndén j
Hy wort in Kerkeren gekiuiftert, of vérzonden
In ballingfchap; hylijdvèel oiigévals ennOOd,
Daer hy zich by de Zee ïnoêt voédèn, en den fclioót
DesOceaens, en flor lïi én on wé ér blij ft bevolen;
Om brood en voetfel moet hy als éen Paerd den moten
Van arbeid trecken, m\'et gehoorzaemheït en fti\'l
Zijn Meefters dienen, en zich vóégen naer hunn\' wil.
{c) Tot moeite wort dé menfch gewonnen en géborén.
Die regel, uit dén nioiïddes vroomen Jobis fé hoóién,
Genoege u, fchobn men daer niet wijders toe éri zegli\'.
Men denk dan eens\', óf Godt niet rijp van öVerlégh\'
Geweeft zy, toen hy hier des levens tijd vérkórté. ,
(d) In d\'eerfte werelt, al\'shet aén dé déug\'f niet fclVórre,
En \'t menfchdom zijnen Godt eenvuldigh diende , gaf
Hyhet véél hondert jaer te leven , en het graf
Bleef als vergeten: maer wanneer de boosheit groeide,
En zich de menfch in al zijnleven niet bemoeide.
Dan met veel zondigéns te \'tergen zijnen Godt,
Zich tijd verzeekrende van boete, wert een fchot
By Godts rechvaerdigheit voor deze plaegh gefchoten ,
En \'t leven in een perk van kleinder tijd befloten,
Op dat hy zich niét met langduurigheit van tijd
Voortaen zoukoefteren en vleien. Wie gy zijt.
Geloof ohis, het getal der ongerechtigheden
Neemt met lang leven toe. De Godtheit goede zeden
In u bemeirckendé, en wel wetende\'t gewélt
Der vyanden-, Wa\'ér door gy neder wórt gevelt,
Zoekt u te bergen, e\'riteftierén in dé haven.
Men fteir voor vaft, wannéér éen vroome wórt begraven,
Dat Godt hem nidten liet verralfén van dé dóot,
Dan om hem (e) hóöger^op t\'é vddréri, deelgenoot
Te maeken van het heil dér zaligen éri Engelen.
Toen Godt het lichaem mét dé ziélbéftont te ftrerfgélén,
Charontis virtus : nor/Stygijgimura. trina canis: Sed fecum ad fuperos
clyta fanBas, dudt uM legios vita heata dies.
1S3
{\') D«
menfch tvoi\'t
gehören tot
arheid. Job.
5- 1\'
{d) Quando
los homtrds
vivian con
mas ßmpli-
-ci\'dad en el
principio
del mundo,
dava les
Dios larga
vida : pero
como vio /jue
crecialama-
licia,y que
nfavan mal
del tiempo,
determino
de abreviar-
le. Diego de
Efiella:
(fc)- Nmvi"
det ohfcUros^
manes j"ïlóri\'
tranßra
animas trahit in-
En
-ocr page 206-I84 voorhof
En aen elkandere te huwen, als een Bruid
Aen haeren Bruigom, was hy nergens meer op uit.
Dan om dat reedlijk dier de glory te vergunnen.
De Schepper hangt noch aen zijn fchepfelen. Hoe kunnen
Wy fchricken, daer hy ons wil leiden langs de brugh
Des doots ten Hemel ? Worpt het pak van uv?en rugh,
Waer mee de werelt u zoo fchandelijk helafte.
Een die van zijnen vriend gebeden wort tegafte
Op een\'beftemdentijd, zoo hy de klok hoort flaen,
\'Belaft zich met geen pak, maer doet den mantel aen.
ff) Geluckighishy, die het (ƒ) leven komt te leiden
rolv^ & \' met verlangen op het fcheiden
effe^ \\um ^n fterven wacht. Godt fluit uw leven hier by tijds,
Chrißo, non Om u in uwen plicht te maenen tot meer vlijts.
patienter
moritur ^fed patienter vivityO" deieBahilitermorimr. Augußinusßperjomnem.
Qyi se quotidie recordatur. esse moritu-
rum, contemnit praesentia, et ad fu-
tura festinat. Hieron\'. Cypriano.
\'LVII. De Fluimen z.alhjbji den Altaer worpen aen de Oofl-z.^de, op de
plaetß, daer men d\' affchen pleeg uit te ftorten. Levit.^ l: 16.
MEn zal van tochten, die ons in de ziele krencken,
Ontflagen zijn, met aen het {a) fterven te gedencken
En onzen jongften dagh, ja in der eeuwigheit
\'■"r" >Niet zondigen; gelijk de mond des Wijzen zeit,
fw /er eeu~ ^^^ * ^^^ flaependen te nooden
^gheit ^niet overdencken, hier een\' Priefter van de Joden
^(ondigen. Gekoren, zoo als hy gereet ten offer ftaet,
Eccleß 7: En het gevogelte, naer \'s Hemels wil en raed
40. Verwezen ten Altaer, zijn vederen en pennen
Ontrukt, waer op het plagh te drijven en te rennen,
Én
-ocr page 207-DER ZIELE. i8i
En die laet vallen in het Ooften, als hem niet
yan waerde zij nde, daer men d\'afTche neder giét."
Gy zult, indienge met den geeft niet zoekt te dooien i
Wel haeft begrijpen, dat hier ietwes is verholen
Van nadruk, en dat u in\'t leven dienen zal.
Hier is nu kans, om u voor leet en ongeval
Te hoeden, wilt gy van een\'Joodft:henPriefter leeren.
Hy, zijnen Vogel vaft ontruckende de veéren
En pennen, worpt haer néér op eenen bergh van afch.
Al wat voor dezen u in d\'oogen waerdig was,
En u de zinnen met aenlokfelen bekoorde,
Ja hart en ziel gelijk met eenen priem doorboorde j
Zijn niet dan vederen van ydelheit en wind,
Pie u als vleugelen verbetten, om gezwint
Te
É
i86 V O O R H O F
Te ftijgen naer den top van rijkdom en van eere.
(h) Vdi di Worpt deze vederen, op dat u niets en deere,
& ^^^^ heiliglijk te peizen op het graf,
vaniLdi, E)e plaete daer gy, fchoon u Godt een lichaem gaf
fhe come ali Vol vyers en levens, in een* afchhoop moet veranderen.
ti ^omwo, Gy boogt op ftaeten, en gy onderhoud malkanderen
j^K^wo ^ Met veel vertellens van uw adelijk Geflacht:
credete co- p-jjgj-is uw Maegfchap: een verworpen en veracht
rlili^\'dTho- Gewormte met veel zucht en liefde te gedencken,
nori, con la Zal uv;7e hovaerdy doen zincken, u befchencken
fantaUedi- M.tivjztxt wijsheit, daer men Gode door behaegt.
tütione, & Schoon of het wereltsdom van uwen naem gewaegt
Conteplatio- £ ^^ ^^^ jaeren, en u weelde magh gebeuren
nedella fe- ^ J \' , , , , & , b
poltura,che 1" grooten overvloed, gykunt den tijd van (c) treuren,
è luogo del- Van ziekte, zwakheit, en van fterven niet ontgaen:
Ie ceneri,nel- Maer laet in leet en ramp eens voor uwe oogen ftaen,
Ie qudi hat Al wat gy met vermaek te voren hebt genoten,
Qy 2iiltverbaezen, en, in\'t aengezicht verfchoten
^(c) Fowo^" \' d\'ydelheit bezLichten van dien tijd.
nihil aliud Gp (d) fterven dencken, eer men noch het fterven lijd ,
eß, quam Ontdekt de valfcheit,. rukt de grijns van \'s werelts wangen >
fperma fati- \\^7aer aen de zielen zoo beklaeglijk blijven hangen.
fZm"\' ^^^ \' "winden om de leén,
^cihusver-- dootkleed, als gy met veel zuchtens en gefteen
mium.^ Pofl I^en geeft zult geven, eens in uw\' gedachten fchildert,
hominem Gy zult niét haeken naer den rijkdom, zoo verwildert
rermis, poß Van zinnen, ^noch u kleén in koftelijk gewaed.
vermem fa- gedenk eens, hoe een lijk zich hoogh met aerde laet
Bedecken, met den voet inftampen en betreden,
hancfpeciem Ja by de menfchen wort vergeten; en de reden
vertiturom- Zal u de waerdigheit der werelt doen verfmaén.
nis homo. \'Wien zou het luften zich in weelde te verzaén
^it^^^Me ^^^ eenen rijcken difch met Vorftelijcke fpijzen,
htat capi Indien men hem eens op een {e) lichaem komt te wij zen,
{d) Meditaremortem. quihocdicit,meditari lihertatem juiet:qui mori dißit,ßrvin dedißft,
Seneca,Epiß. %6. («) O quam contempta res homojnißfuprahumumß erexerit. Arfßot. Epiß-
ad Alexandnm. Dilt
Dat van de wormen wort gegeten en geknaegt ?
Leeft iemant dertel, het is zeeker, hyen draegt
Die fchilderyen niet geduurigh voor zijne oogen.
Die in de f ƒ j fchoole van de doot is opgetogen,
Toont kennis, en verftant, wanneer een ander niet
Weet by te brengen, en onnoozel flaet en ziet.
De Godtheit wilde, och ofons dit wat gaende maekte !
Dat (g) Jeremias de Propheet het huis genaekte
EensPottebackers: daer begeerde zy het brein
Te fcherpen van dien knecht, en van de vlecken rein
Te vaegen. Kon zy dit niet over al beleggen ?
Gewis. Maer zulk een doen is ons zoo veel te zeggen ,
Datin het huis van leem, te weten, in het graf
De waere wijsheit is te haelen. wie niet laf
Wil onderwezen zijn , moet daer ter fchoole vaeren:
De duiftre dingen, die ons in den geeft bezwaeren,
zijn daer te leeren en te hooren; ons vernuft
Verneemt de (h) kortheit daer van \'t leven, noch het fiift
Niet in den prijs der ftof, waer uit wy zijn gefchapen ^
Daer leert het, in wat ftank het lichaem, nu ontflapen >
Verandert en verteert; het einde hier om laegh
Van Rijcken, Staeten, en Bedieningen, zoo graeg
Gezocht van duizenden, die niet met al en weten.
O menfch, ó aerdworm! Leert u zeiven niet vergeten,
Uw leven in die fchoole eens reglen, eene wijs
Op alles zetten, \'t Is hier billijk na den prijs
Te dingen, en de baen der wijsheit op te ftreven.
Wanneer gy "s avonts u te bedde wilt begeven,
Zoo maek geen reekening de Zonne weer te zien j
Maer overdenk met ernft, hoe veelerhande liên
Te bedde gingen, met gepeis van hen te kleeden,
Zoo haeft de Zonne wéér zou rijzen ; enzy (?) leden
Helaes ! den doot, eer noch de dagh van morgen rees.
Wie op zijn hoede leeft, met beven en met vrees
Godt zoekt te dienen, en de doot houd in gedachten,
Kanalledingen, die op aerde zijn, verachten.
(f) Itaqtie
aßidue co-
gitemus,tam
de noßra,
quam om-
nium , quo s
diligimus ,
mortalitate.
Seneca ,
Epiß. 54..
{g)Staetopy
énde gaet
nederwaerts
in bet huis
Fottebac\'
kers, ende
daer^ultgy
mijne moor\'
den hooren.
Jerem. 18.
2.
(h)Eccefu-
mus pulvis 7
fumus ecce
miferrima
tellus , Et
noßri fu- :
giuntyutle- \'
vis aura ,
dies. Greg.
Tißrnas.
{i] Fallimur
i^cieci,mor-
tem proeul
eße puta-
mus: lila tü\'
men medio
corpore
daufa lam.
i86 V O O R H O F
Gy DWAESj DEZEN NACHT EISCHEN ZY U.WE ZIELE
van u wederom, ende de goeden, die gy bereit
hebt 5 wiens zullen die wezen ? Luc. 12:20.
LYIII. Virisinperkulo, fuut Ovis in ore Luft. D. Stella,
Zijn
IJn bladeren, waer in ik veel gebreeken laek,
Zijn aen den Lezer, nu ik vaft ten einde raek,
Niet opgeoftert, om hem ietwes te (^) verwijten:
En of\'t gebeurde , dat mijn rijm hem feheen te bijten,
185)
ven die da-
ge , ende als
wateren
vallen wy in
de aerde.
xKpn. 14.:
H-
ic) l^on po-
teß male
mart , qui
hem vixe-
rit, & vix
henè mori-
tur, qui ma-
le vixit.
^aguß. de
Doä.Chriß.
lib.
[d) En ver-
trekt niet, u
tot den Heere te bekeeren , ende en ßelt dat niet uit van dage tot dage. Ecckf. 4,: 8.
Staet op die daer fiaept , ende verryß van den dooden , ende Qhrißus ß verlichten.
Ephef. 5." 14.
A a 5 Door
DER ZIELE.
Zijn naem blijft ongeroert. Wy zochten niemants biilt
Ten toon te ftellen: kan hier iemant zijne fchult
\' En zonde zién, ik heb de mijne niet verzwegen.
Godt gave, dat ik flechts niet flofte t\'overwegen
Den oogenblik, waer in de doot my priemen zal.
Het Lam > van eenen Wolf geflolen uit den flal,
Gedraegen in den muil, behoorde my het leven
Te regelen. Het zal terftont den dootfnik geven ,
Den Wolfsbeet in de keel bezuurende, geen raet
Is voor dat weerloos dier in dien verlegen ftaet.
Zoo gaet het met den menfeh: hy is geen leven zeeker.
Wy wachten vaft, dat ons de doot uit haeren beker
Een\' dronk zal brengen j dien men niet ontfeggen magh.
De wreede Wolf des doots en laet ons geenen dagh,
Geen uur, geen\'oogenblik in veiligheit. (b) Wy fterven
En zincken in het graf als water. Het bederven
Van ziele en lichaem, daer de doot ons eene wet
En maet van leven ftelt, dient yverigh belet.
Om niet te fluiten met een ongeluckigh ende ,
Was het van noode, dat men tijdigh zich gewende
Te leven op die (c) wijs, gelijk men fterven wil •
Het boek van ons gemoed eens nazagh; het verfchi 1,
Dat tuflchen Godt en onze ziele is, eften ftelde.
Men moet de (d) zonde, die zoo lang het harte quelde,
Terftont vernietigen door boete. Hy, die dit
Verzuimt, tot dat de doot hem op de lippen zit,
Is als de genen, die naer \'t Ooften zullen reizen,
En op he\'t koopen van den lijftocht niet en peizen
Noch dencken, voor zy uit de haven zijn gezeik,
En hun geen wind en dient, om, daer men Waeren veils
Tot \'s levens onderhoud en nootdruft, weêr te keeren.
Wanneer de krachten vaft vermindren en verteeren
IC)0 VOORHOF
Door eene ziekte , die ons mede lleepen zal,
Dan heeft het wercken met de handen aerd noch val ^
Tot arbeid dienen beft (e) gezonde en früTche leden. •
(e) /ige Pa- jj^ Zebedeus zoons, die op \'s Verlofters reden
iT^Tnus ^^^^ dapper toonden, en te moedigh om de wijk
es. Si Jic nemen, ja, om noch van hunne krachten blijk
avisydico Te geven, opzijnvraegdenf/) Bloetkelk wilden drincken »
tiht quod fe- Quam, daer de nood hem trofij de moedigheit te zincken y
curus es, Zy (g) vlooden, van den fchrik benepen om het hart:
quia i^o?«\'-Nli fchijnt u toe, dat gy in ziekte, pijneen fmart
(iT^o^tem- keeren, en vergiffenis verwerven
pore, quo Van zonde, door berouw en boete voor het fterven j
peccare po- Een waen, waer mede gy u zei ven vleit en ftreelt.
tuijli. Si Gy hebt de vi\'anhoop te verwachten, zultmifdeelt
autem vis^ Van trooft en traenen zijn, komt u de doot befpringen,
^fmiln^^\' Eïaergy de zinnen met verganckelijcke dingen
quando jam Alleen beflommert in de dagen uwer jeugt
peccare «ow En in gezontheit. (h) Scheen te Babel niet de vreugt
potes, pee- Des Konings aen den difch volkomen ? Maer Godts tooren »
cata te dimi- Getergt tot wraeke; quam de vreugde fchielijk ftooren,
mllla\'^u- f\'^hreef het vonnis van zijn doot met eene hand
guji. ilh. de E>aer voor zijne oogen, het luid yflijk, aen den wand:
Pcenit. II, die op boete niet genegen zijt te paffen ,
Zal, zoo wy vreezen, ook de fterfdagh eens verraffen,
(f) Math. Als ugelegentheit van betering ontbreekt,
io • Prophete Jonas, daer hy op de ftraeten preekt
(g) Doen Van Ninive, roept uit: (?) Daer zijn noch veertig dagen
^ijn alle de Eer Ninive vergaet. Om die gedreigde plaegen
Difcipulen, Te weeren, is terftont de gantfche Stad vervult
hem verlae- Met traenen en berouw, om heure zwaere fchult,
vhden geen bedencken van den morgen in te wachten,
Math. 16 • zoenen, en de ftraf des Hemels te verzachten.
56. \'
(h) Dan. f, (i) \'Nogh veertigh dagen, ende Wntve :(al omgemrpen worden,
Jon. 3 ; verf. 4. "
Hoe
-ocr page 213-d E r z i E l e. 191
Hoe zijt gy dan zoo hard en ftcenigh van gemoed
En zinnen, dat gy niet dit werk op flaenden voet
Beginnen wilt, daer u niet eenen dagh het leven
Verzeekert is ? Die Stad zal u befchaemt doen beven
En fidderen, wanneerde (k_) jongftedagh verfchijnt.
En deze onachtfaemheit verdoemen. Wat verpijnt
Gy meer u zelven, van onnutte zorgen zwanger,
Tot aertfche dingen ? Laet het uitftel u niet langer
Te rugge zetten ; het vertoeven baert verdriet
In iets gewichtigs. Een (l) Levijt wat moft hy niet
Bezuuren, toen men hem zijn lieve Bruit en Vrouv^e
InGodtloosGabaamishandelde? Zijn rouwe
Sproot enckel uit verzuim en uitftel van de reis,
Daer zijn Schoonvader met veel fmeeckens en gevleis
Hem dwong in Bethlehem te toeven. (/») Wilt niet v?achten
Met u te beteren; ö menfch ! dat geen gedachten
II drijven om naer hem te hooren, me u poogt
Te houden onderwege, op dat gy tydigh moogt
De ruft genieten, u in\'t Hemels huis befchoren.
Indien de nacht des doots u overvalt, verloren
Is al uw reizen, en het gaet u ruim zoo ergh
Als dien Levijt 3 wien ftaen de hairen niet te bergh!
fm) Madr-uga y torna tu Camino con timpo , hä^imio penitencia agora
Jt quieres defcanfar en tu cafa, quando vintere la mcbe. Diego de Bßefla,
(k) De
mannen van
Ninive :{ul-
len in het
oordeel op-
ßaen met
de:{en Ge-
ß ach te, en-
de ^y :{ullen
dat verdoe-
men , om
dat hoe-
te gedaen
hebben door
de Predica-
tie van Jo-
nas , ende
v(tet hier is
meer dan
Jonas.
Math. 1%:
41.
(l)Judic.i^
qm tienes lugar:
ïpl voorhof
In den aengenaemen tijd hebbe ik: u ver-
hoortj ende in den dagh der zaligheit hebbe ik u
geholpen. Jfai. 45?: 8.
LIX, I Laàïoni non fogliono conf effare i lor delttthfe non con tormenti • &
queüa confefione nonglï libéra dalla pena, anz^iglidalamoîte.
In
-ocr page 215-DER ZIELE. i8i
In een bedorven vel van ongerechtigheit,
En wel tot zonde, niet tot fterven zijn bereit,
Verzoek te doen, of zyaen rooveren en dieven
Haer wilden fpiegelen. Zy kunnen zich gerieven
Met dezen Boosvi\'icht op de pijnbank uitgeftrekt.
De Rechter hoort uit dien mifdaedigen, gerekt,
Gepijnight door den Beul, gelijk door zijn ge wiffe,
Van zijne fchelmery een fchultbekenteniffe,
Die hem niet vry ftelt, maer op lijf en leven ftaet.
De menfeh, die reukeloos van zeden is, geen maet
Kan houden van zijfi\' luft en tochten in te volgen,
Daer hy gezont is, zoo hem Godtjinet recht verbolgen,
Een ziekte toezend, dat hy plat in \'t bedde raekt,
En vaft zijn einde voelt genaeken, die (a), vcrza.ekt
De wa-elt en haer\' luft ; biecht nedrigh zijne zonden ^
Toont leet en rouwe ^ Vi/enfcht Godts wetten noit gefchonden
Te hebben ; heeft een\' walg van alles wat hy zocht
Met vlijt, en met verlies van Godts genade kocht.
Och of de Hemel dat berouw zich liet behaegen,
Hem op zijn uiterfte verlichte, van de plaegen,
Die voor Godtloozen na dit leven zijn , ontfloegh,
En hem een Engel in den fchoot van Abram droeg ;
Wat zou dat voor dien menfeh een zaligh einde wezen,
Een onwaerdeerlij k heil ! nu fidderen en vreezen
Al zijne vrienden, wien zijn leven is bekent.
Wel v/etende dat rouwe en traenen, aengewent
Van eenen zondaer, nu gedwongen om te fterven,
Meer komt uit vreeze van de zaligheit te derven,
En met Godtloozen te verzincken inden brand
Der Helle, dan uit zucht en liefde, die \'t verftant
{a) Si nous,
ohfervons
celle de la
plufpart des
Chrefliens ,
nous trouve-
rons qu\'a-
près avoir
vefcu dans
me mal-
heureufe in"
fenjlbilitê
pour Dieu,
&das des vi-
ces énormes,
avant que
de fortir du
monde , Us
fe confejfent,
ils reçoivent
le faint Via-
tique, & VExtumeOnBion , ils pleurent, ils fonpirent, ils demandent pardon n Dieu,
ils avouent leur defordres tout haut , ils invoquent Jefus Chriß , & enfin ils meurent
emhraß\'ant le figne de nôtre I{edemption. Cependant l\'Euangile nous affeurcr que le nombre
de ceux, qui feront fauve^ , eß tres-petif, & toutes les Figures des Elcus , qui font dans
VancienTeßamevt, nous montrent la mefme chofe, Antoine Godeau.
B b
iP4 VOORHOF
Bevangen lieeft om by den Eeuwigen te woonen ;
Een boete, die Godt niet genegen istekroonen
(b) Met Hemelfch Goud, óneen! het (h) loon der zaligh^t
rien ne nnd Wort van den Schepper hun uit liefde toegeleit,
lamort hor- ^ ^ ^^ ^^ vinden , zoecken.
mi YJIhit^- M®" zelven wat vertrooften, en verkloecken
rien ne U \' Met zijne zonden te belijden, daer men niet
rend honne Dan \'s levens uitgang, en de doot voor oogen ziet;
ordinaire- Maer zulk een betering maekt geenen menfch recht vaerdigh^
ment^que ce j^^vidin triomfe, als hem de Hemel waerdigh
Ve Idem"\' ^^^ ^^ geesflen van zijn\' zoon ,
Te rugge keerde, om, als voorheene, weer den troon
Van Ilraël tot heil der volcken te beklimmen,
(c) i Kon. Quam Semei, die hem door (c) vloecken en begrimmes
19.-1^, Beleedight hadde, met odtmoedigheit zijn fchult
Bekennen; fnieeckende, de Vciil zou met gedult
Dien groven misflagh in zijn\' onderdaen verfchoonen:
Maer David, fchoon hy geen gevoelen van dat hoonen
Meer fcheen te hebben op dien blijden wederkeer,
(d) En laet (d) Beval zijn\' Nazaet hem te ftraffen , en die eer
gy hem niet Van üervende met ruft en vrede in\'t graf te daelen,
ongeßraft Kiet in te willigen. Die Vorft, uit\'s Hemels zaelen
Verlicht met kennis, zagh hoe dit leetwezen fproot
geenen eigen wil, maer dwang; gelijk in nood
al^oo dat gy Van fterven veelen zich op zulk een.wijze draegen.
wel weten Een booze zal van zich te beteren gewaegen,
moogt, wat Ais hem de middelen van zondigen ontgaen,
^ uiteinde ^^ boosheit voort te flaen;
Dewijl hem\'t leven en de tijd wort afgefneden.
grijs hairmet^^ (P dwaeze Maegden gaen te fpade met gebeden
hloede ter Den rijcken Bruidegom verzoecken aen de poort ;
Hellewaert Hy weigert die voor haer te openen, geftoort
Irengen. Om dit vertoeven, dat hem aen zijn krooneraekte.
5 p. j^gj. vvonder zijn, dat iemant Godt genaekte
(e)Quiprius a peccatis relinquitur, quam ipfe relinquat, ea non liherè 3 fed quaß necefitate
condemnat. Auguß.de Pcenitemia. (f) Math.Zy. I2.
Vol
É
Vol zucht en yver in benautheit van de doot,
Zoo hy voorheene niet en zocht, dan in den fchoot
Der werelt > tot vermaek van vleefch en bloet, te ruften.
Om onze vyanden te dempen, onze luften
En quaede neigingen te fmooren, is \'er kracht
En groote dapperheit van noode; maer wat C^) macht
Heeft toch een krancke ? Zal hy, van zoo veele rampen \'
Beftreden, in het perk met voordeel kunnen kampen ,
Daer zijn party hem in gezontheit viel tefterk ?
Men moet niet fpade, maer by tijds een (h) noodigh werk
Beginnen; vraeg het eens aen wij ze hantwerkslieden.
Om Godt te dienen, zijn bevelen en gebieden
Ifi acht te nemen, is gezontheit allerbeft;
Dat is de dagh des heils; zoo zal men op het left,
Indien hy niet en wort verwaerlooft, zich in \'t fteenen
En zuchten maetigen. die dagh noch niet verfcheenen,
Dient waer genomen. Wie een\' oogenblik verzuimt.
Met hope dat hem noch wat tijds wort ingeruimt
En toegelaeten, loopt gevaer van \'s Hemels zegen
Te miflen. Is uw heil in boete dan gelegen,
En in uw leven te verandren naer den ftijl
Van \'s Heylands leven ^ kan de doot u in der yl
Verraffen, en in dat gewichtigh werk beletten;
Het is hoogh tijd om al uw\' zinnen fchrap te zetten,
Te waeken als een Helt. Zoo gaet gy wis en vafty
Daer zich een reukloos menfch voor eeuwigh brengt in laft
En zwaerigheit , en niet op zijnen Godt kan dencken ,
Als hem de ziekte komt belemmeren en krencken.
veniat, femper tm!tttUr>
(g)Qtieefi>e-
ranca pae-
des tener de
veneer,fien-
do tu menos
poderojo, j
los enemigos
masfuertes?
Tiiego de
Eftella.
ih) Venture
mortis tem-
pus ignora-
mus , poß
mortem ope-
rari nonpof-
fumus, fu"
pereß , ut
ante mortem
tempora in-
dulta rapid\'
mus. Sic
enim mors
ipfa y tum
venerit, vin-
cetur , ß
priußpam
Gregorius.
CoN-
Bb 2
jp6 V O O R H O F
Constat sterna positumque le&e est,
ut cokstet genitum nihil. Bo\'eftUS de
LX. Zietgj hetrout op dex.engehrokenen Eietjlaf, op Bgypten, op den
wekken-K^OQ iemant fteunt, 7^00 z.al hy in zAfne hand gaen, ende
diedoorbooren. Jfai. 6.
("^lËluckigh waert gy, óTobias! en bemint
Van Godt, nadien hy u verrijkte met een kind
TT Vol deugden, eenen (a) ftaf, waer op gy, hoogh van jaeren
En blind, mochtiteunen, ja in\'s levens wedervaeren
Beftaen?
-ocr page 219-ï<?7
Beftaen, hoe zeer vermengt met lijden en verdriet.
Dit zucht mijn ziele u na, daer zy het wanckei riet
Ziet breekeii, tot een\' ftaf gebruikt by eenen dwaezen
En reukeloozen menftrh. Wy fchncken en verbaezen»
Daer hy voor over komt te ftorten, dat het kraekt.
Ey zegh my, Lezer, eer mijn geeft een einde maekt
Van uwe aendachtigheit met rijmen t\'onderhouden ,
Of hun, die op den fchat der werelt zich betrouden ,
Iet beters beuren zal > En of u wel een beeld,
Noch nader als dit Riet de werelt eigen, fpeelt
In uw\' gedachten, om leergierigen te fchencken ?
My fcheen de Rietftaf hier met reden in bedencken
Te komen, aengezien hy luchtigh is en broos:
Zoo is de (fc) werelt valfch en ydel. Wie haer koos
Om op te ruften en te fteunen, zal mijn zeggen
Doorondervindingebeftemmen, niet weerleggen.
Laet u geen fchepfel toch bekooren, geen cieraet
Van Beelden na de kunft gehouwen, (c) rijkdom, ftaet:
Noch edel bloed uw hart betoovren: want de logen
En waen en ydelheitdie duizenden bedrogen,
Zijn hier te vinden. Hy, die zijn begeerten veft
Op iets, dat hier beneén vergaen moet, wort op \'t left
Noch van de Duivelen belachen met gefchater.
Hyiseen (d) Bouman, die zijn huis ap vloeiend water
Wilftichten- een beftaen,. dat droncke lieden paft.
Schoon gy by vrienden en bekenden als een gaft
Eerbiedigh wort onthaelt, met minzaemheit bejegent 5.
Die gunft is wilïèlbaer: indienge wort miszegent,
En u het los geluk den kaelen rugge keert,,
Men kent u niet. O menfcb 1 geloof het vry , gy eert
En dient de genen, daer men niet op magh betrouvv\'en.
Men kan alleen op (e) Godt, en niet op menfehen bouwen,
Daer ons de nood drukt: die om \'s Hemels hulpe fmeekt,
Zal niet vergaen, hoe diep hy in den rouwe fteekt.
femper Deum; ille enim f ons efi omnium virtunm: quod fitum defenici\'is, ndbtm hahehis vitiS
tuafcipionem,fedinincemperpetuo:vagahem.. Lib de utilitate exadvirßs capienda.
B b 5 Wilt
(h) Mariju\'
jîè compara-
tur fnc mun^
dus, quia
falßtatibus
amarus efi,
fluBibus
diaholicis
quatitur^ r/-
tiorum tem-
pefiatibus
commovetur.
Caßiod.fu-
per Pfal 4.4,.
(c) Wle\'be-
trouaten fi.elt
op ^jne rij\\-
dorame7i, die
■Xal Valien.
{d) Como el
queponcfun-
damento fi-
bre lai aguas,
que corren :
aßt es el, que
pone fiicon-
\'fiança en las
cofas tranß-
toriasdeefia
vida. Die^o
^eEflella.
( e ) Hieran,
Cardanus-
Dicebat olim.
Pater meus,
me docens i
Hjverearis
15)8 VOORHOF
Wilt u op dapperheit en fterkte niet beroemen:
Een koorts vernietight haer; de krachten zijn de bloemen
Gelijk, in eenen dagh vertreden en verdort.
Al wat van Helden by vermaerde Schrijvers v/ort
Gelezen, zoo men dat eens konde vergehjeken
By d\'Oorlogsdaeden, daer ons d\'allerminfte (ƒ) blijcken
Niet van gelevert zijn; dewijl de grijze tijd
Ons die niet overgaf; het zy debarifenijd
Of wel de woeflheit dit belette; wy bevonden
De braefïle Helden in een\' diepen nacht verzwonden,
Alwaer men hun gerucht niet achterhaelen kan.
Ook worden ftercken van Godts geeft als met een\' ban
Gedreigt: (g) ly zullen zwaere en harde pijnen lijden.
Nu denk eens, wat zy voor een ydel paerd berijden,
Die huizen ftichten als Paleizen in de lucht j
Devvijl het leven maer een fchaduwe is. Wat vrucht
En nuttigheit kan dit elendigh wroeten geven;
Nadien onze Ouders , met zoo kort, maer lang van leven,
In (h) Tenten v^oonende, van Gode meer bezint
Dan zylién waren ? Zoo nu fchoonheit u verblind,
(i) Bevalligheitisvanden VVijften Vorft geleeken
By loos bedrogh, het fchoon by ydelheit. Te fteeken
V^l glory, en veel (kj roems te draegen op het fchoon
Van lijf en leden, zoo de werelt is gewoon,
Is even zoo, als of een Lijk, een overleden
Vermaek fchiep in zijn graf, en op de cierlijkheden
En fchoone beelden van zijn Tombe moedigh was.
Zijt gy nu jaeren lang gezont en wel tê pas,
Gy moet u zei ven daer niet ydel op verheftp:
Het is te vreezen ,dat de vyand u zal treften.
En uw\' verdoemenis verhaeften; want die ftaet
Isugevaerlijk. Noit en vind de ziele baet,
Maer groote fchade by gezontheit. (l) Zy wort ruftigh,
Wanneer het lichaem, haer dootvyand > is onluftigh
En zwak, en van veel pijns bevochten en gequelt.
Gy hield hem voor gewis van herflenen ontftelt
(f ) Vtxên
fortes ante
Agamemno-
na multi) fed
omnes illa-
chrymabiles
urgentur ,
ignotique
lon^a noBe
O ,
carent quia
Vate facro.
Horatius.
ig) De mach-
tige \\ullen
harde pijnen
lijden. Sap.
6:7.
(h) Hehr.
11:9.
(i) Bedrie-
f elijk IS de
evalligheit,
en ydel is de
fchoonheit.
Prov. 31:
(k) Si de la
hermofura
te jakaSi
eres feme-
jante al
muerto, que
fe pree ia de
la pintura
de fu jepul-
tura. Diego
deEflella. ■
(O Een
^waere^iekr
te maekt de
^iele fober.
Ecclefy^i:i.
En
-ocr page 221-DER ZIELE. i8i
En dvvaes, die, in het hooft met eene kling getroffen
Niet buiten ftervens nood, noch Juft had van te ftoften
Op zijnen (m) gaeven en gezonden voet: zoo zijt
Gy waerdigh, dat men u uitzinnigheit verwijt,
Indien de frisheit van het hchaem u doet ftijgen
In uw\'gedachten , daer de ziele vaft gaet hijgen
En quijnen aen eene ongeneeflelijcke quael.
Heeft u Geleertheit in het harte met een\'ftrael
Verlicht i kan iemant aen uw\'toorts zijn lamp ontfteeken;
Verheft u niet: want veel te (n) weten, veel te fpreeken
In vreemde taelen, is ondienftigh, en maer wind,
Indien men geene deugt by zoo veel kennis vind.
Daer gantfch Egypten inde (o) duifternis ging waeren,
Zagh Ifraël, Godts volk, de zon de lucht doorvaeren,
By henliên was alleen van klaerheit geen gebrek:
Gy zijt, verfteeken van de Liefde Godts, en trek
Tot deugden, fteekeblind in al uw\' wetenfchappen
En kennis , en gy moet, na Memphis ftijl, gaen ftappen
By duifter, zonder licht te fcheppen uit de Zon.
Het is elendigh , och, indien men dit eens kon
Bevatten ! aen dat flagh van dingen vaft te kleven,
En die te volgen , en met y ver na te ftreven ;
Nadien zy eindigen in eenen damp en rook.
Wert iemant nu beluft het Masker van het fpook
Der werelt, aengevoert door\'t lezen van mijn Dichten >
Gelijk een y vraer van Godtvruchtighcit te lichten ,
En Godt te volgen langs een fteekelige baen,
Ik zagh de zegening des Hemels mijne blaén,
Vol Zinnebeelden, mild befproeien en bedouwen.
Verloffer! Heyland! daer de vroomen op betrouwen,
Is hier wat zaets gezaeit van heihgheit, van deugt,
Door uw\'genade, laet het nut zijn voor de jeugt.
Die op de werelt met de zinnen noch bhjft maeien ,
En my beveftigen voor ftruickelen en dwaelen.
Gloria in excelsis Deo>
(m) Fan!-\'
dad es pre-
ciarfe el
hombre de la
fanidad de
los j}ies,ie~
niendoen la
caùeça heri-
da de muer-
te: ap eres
vano Jl te
precias de la
fdud del
cuerpo , te-
niendo el
anima en-
ferma.Diego
de Eftella.
(n)DoBrina
invalida e fly
quum aliter
vivit Pre-
ceptor ac lo-
quitur ,,<&
mores funt
do8rint£
contrarij:
validifima
autem eft,
cum ipfe, qui
pracipit,
dElionibus
fuis earn
conjîahilit
eir fancit.
Lod Vives
de Veritate
Fidei. lih.z.
(0) Exod.
lo: 23.
Op eenige punten van het .
Chriftus biddende in \'t Hof ken.
Chriße ziele! drukt u eenigh bitter lijden,
)En komt de Duivel u bevechten en beßrßden,
Hier leert # Jeßis, hoe gy n ge draegen moet.
Het eenig middel, om denßryd met vleefch en bloed
Te uüagen, is met hem volherdigh Godt te fineeken.
\'<iyïiet vyerïgh bidden kan men Godt tn ^t hartefieeken
En prickelen, gelyk met pijlen:, fcherp van punt.
^^Iwat menvüenfchen magh, wort biddenden gegunt
En toegezonden van dien Machtigen daer boven.
O ziele ! laetgy u moedwillens dan berooven
Van zoo veel gaven, en verquifi gy uwen tijd
Met ydle dingen t-e v-erhaelen, met verwijt,
CM.et achterklappen met uws naeflen eer te krenken j
ïVatgaet u aen ? leert eens op uwen Heyland denketi:
Gy kruiß, gypynigt hem met uwen zottenpraet.
Of leed hy van de Joon geen kruis genoeg en fmaet ?
Zijne Difcipelen in flaep gevallen.
Pojielen! me dooft de vlam
Van uwe liefde tot het Lam ?
-Het geeft üth voor den vyand bloot^
En worfielt deerlijk^met de doot.
Een onweer jleept den Eejland meêy
En jlaept en fluimert gy, ö wu
Hoe wil die laf heit u vergaen ?
Het is hoogh tqd van op te flaen.
Hy roept u toe: Het uur genaekt.
Jeruz.alem heeft hem verz.aekt;
Zy kent hem niet voor Davids Zoon 5
Maer boeien waerdigh, fmaet en hoon.
Het uur genaekt, ê woord van Godt i
Nu denk^ik^aen mijn ftervens lot.
De doot genaekt, de z.iele fcheid.
Och was ik^daegUjki wel bereid!
ziel! die Godts hevelen
verwaerloofi en veracht,
Bn vafi gaet fpeelen,
Verpngert om t» deelen
In aertfch ge luk^tot weüufl van de zwinnen,
Gy kunt hier niet by winnen;
Durft gy dit waegen»
Gy z^ult het u beklaegen,
Blinde z.iele, blinde zjeki blinde üele ■»
^a veel dagen.
Ging Judas niet verloren
Door üpe ünl^k^eit ?
Helaes! wy hooren
Hoe dex.en Man, gèkoren
vm
VM ontken Godt, om Rijcken te hekeeren,
Zich dwaes tiet overheeren
Van fnoode tochten.
Och of wy dit hedothten!
Noit voor z.,ilver, noit voor z^ilver, noit voor -ülv-er
Godt verkochten,
Metvaflen, met gebeden
Ontgact men dex^en fUgh ,
Met vroome z.eden
En onderdanigheden I
Men moet bet oor Godtvnichte Vaders leenen j
Om z^ijue z,onden weenen ,
die graeg belijden.
Zoo doolt men niet hezjjden-y
Zoo z,al Jefus, z.oo z.al Jefus, z.00 x.al Jefus
Ons verblijden.
Bewast
LL
-—■ Qmd non raoitalia pecftora cogis;
Aurifacrafames!
O Gierigheit, vervloekte pefi!
Wat hebtgj z^waerigheit gebïoütpen
In alle landen, Oofl en Weß,
Waer Adams kinders hun onthouwen.
Jioe kan een Chrifleltjk^gemoed
Van u gewaegen ronder traenen,
Daer gj door eene zee van bloed
Den wegh tot hoogheit z.oekt te baenen ?
Maer nergens hlykt uw\'\' boosheit meer,
Dan daer gj Judas hart hetoovert,
Verknopende z.yn Godt en Heer.
Helaes! wat heefthjnu veroven?
O Judas! om een weinig geit
Hebt gy de zaligheit verloren,
Uw" ziel; hoe is mijn hart ontßelt
In zulk. een droeven val te hooren!
Beipaey ons Jefus) lieve Godt l
Dmgy om hoogh ut bj den Vader j
Opdat WJ door geen aertfch genot
Verloren gaen met dien Ven ader.
Petrus het rechter oor van Malchus
afhouwende.
Gr toont met uw geweer,
O Vetrüswel de x.ucht tot uwen Heer,
Maer waerom en heraed
Gy u niet wel, eer gy z.oo vinnig fiaet ?
Gy hebt het hyßer qualijk^voor,
Nadien gy Malchus rechter oor
In uwen heeten yver treft.
By doolt gewis i die eerflzJjn ßuk^met0elbeuft.
Indien gy met uw z.waerd
Het rechter oor van Malchus had gefpaeri,
En^t flinker afgefneên.
Dan jcheen uw daet hy my te flaen op rem ^
Dan was dit een Apoflelflagh,
Die om vernuft als met een dagh
Van hooger kennis lichten x.ou.
Nu baen dit flaen u niet dm enckel nabmtifv.
O Catholijckè ^iel •
Dewylmen u äoo even onderhiel
Van hoe onnutte praet
En achterkldp door \'t flinker ooregaei,
Zoo ondervraeg my wyders niet,
Waerom dit flaen mijn geeß verdriet ^
Het rechter oore hoon na Godt,
Het flincker opent üch voor ydelheit en fpot.
Magnis exciditaufis.
-ocr page 226-De Difcipelen vluchtende, daer Chriftus ■
gevangen wort.
\' !
M^n heil^mijn troofl:> helaes! waer zijtgy nu gevaer en? i
■ Al zagh ik Jefus daer gevangen en verraên , j
j Noch was myn hope, dat die kloecke Kerkpylaeren j
^ Hemvolgen zouden-) enfiüntvajüghblßvenfiaen. ji
Waer vlied gy allen dus, vanfchrik en angß benspen
Blijf flaen: dit is hetJpoor van uwen Meefler niet.
O Jonger s, die uw^ geefi en zinnen hebt geflepen
In Jefus hooge School, waer laet ik mijn verdriet!
TVaer zalmyn ziel de trouwe op aerde nu gaen zoecken ,
Daer Jefus geene trouwe in zijn Difcipels vind?
O Menfchen, wie gy zijt, verlaet u op geen kloecken :
Zy zwichten inden nood\'.hiinn^ woorden zijn maer wind.
Indienge trouw begeert, het is dan tyd na boven
Te flßgen j dat juweel en vind men niet om laegh.
De deugden worden hier vertreden en verfchoven.
Men vind in onge-val tot hulpe niemand gr aegh.
Enfchoon of\'Petrus volgt het fpoor van zynen Heere ,
n
Hy volgt hem moedeloos met een bekrompen hart.
^t Is waer, hy ftelde. zich daer even wel te weere 5
Maer niemandftrijkt den prijs, indien hy niet volhard.-
Rietftok in Jefus handen.
Riet! daer ik ti zie in Jefus hand gedragen ^
^^ Sta ik verßagen ■
Met eenen zucht:
Want zoo gy wankelt in den wind en lucht,
Zoo wankel tk in al mijn doen.
Ik magh, helaes! niet goets van my vermoên j
^Dit hart van binnen
Laet zich verwinnen,
En van lußen voên.
tßiijn Godt! mijn zaligheit! nu fmeek ik by uw lijden^
En bitterfirijden,
Verleen mijn ziel ^
^ie 3 zwak als riet, zoo menigmael verviel
Tot zonden, die den Helfchen brand
Verdienden, nu voortaen een* vaßerßant j
Om niet zoo even
%_Als riet te beven,
In den wind geplant.
Cc 5
KERS-
i
-ocr page 228-KERS LIED T.
Aetgy met vleefch en hloedte raede,
Gy raekt hy Godt in ongenade.
Ja wort gebannen uit het
Der Hemelen vol jolige Engelen.
TT^e %tch met Gode wil vermengelen,
Die neem\' van vleefch en bloed de wijk.-
Uoewel de Kjrcki de^en regel
Van waerde houd, en graeg haer ^egtl
Daer aen wilßeecl^n, on:{e ^iel
Magh echter wel met groot verlangen
Aen vleefch en bloed de finnen hangen^
Daer eene Maegt van ki\'nd beviel.
Men gaet door vleefch en bloed verloren :
Maer \'t vleefch en bloed van Godts Verkpren
Te naderen, Mariaas "X^oon
Te kliffen, \'t Kjnd waer op toefden.
Die eeuwen lang ^tjn\' trooß behoefden,
Maekt ons van binnen rein en fchoon.
Heeft iemant jaer op jaer gefleten
Met ^ondigent en Godt vergeten j
N« is het tijdt van op teßaen.
Metßpoor der Harderen te volgen.
De Hemel is niet meer verbolgen
Om ongerechtigen teßaen.
O Chriße pielen ! drukgenooten
Van uwen Heyland, en verßooten
Op aerde, :^et geen hartepijn
Om eenig leetv wedervaeren.
De Kerfnacht brengt u bly de maeren.
Na regen volgt de :{onnefchün.
BLÄDT-
k
1 T^E Man ■f rijnen rugh de fchadu-
duive en :{ijn aengezicht de
Xonne toek^erende. Pag. i
2 De Poßhode voor de Herberte af-
ßljgende. 3
3 RebekXa in hetzten vanlfaak^haer
bedeckende met den mantel. 5
4. De Man met fijnen hamer op den ho-
■ dem van een ledigh vat ßaende. 8
5 Ret Bedt f beteh^enende de vier Mo-
narchien , van Nabuchodono:{or in
fijnen droomge:{ien, 10
6 Een Beer met eenen Bykprf in t^jnen
muil, en van eenen %warm Bjen
geßeeken. 15
7 De Schilderover ^tjne fchildery het
oordeel van eenen Boer hooren-
de. 15
8 Eew booswicht Uae\'^ende met ßijven
adem in eenen bakyol affche. 17
^Een welßhapen Jongeling op het
fpotten van eenen Kjeupel van
recht gaen ophoudende, en begin-
nende te hincken. 20
to De Man, het roockend Wierookvat
in de hand hebbende. iz
XI De Duivel :{aeiende het onkruit on-
der de terwe. Z\')
IZ Eenxtecke, de lieffelijcke fpiji^evan
^ich af meer ende. zS
ï 5 Een Peereboom van de Jongers ge-
fchut en beklommen. 3z
14. Een Jode vindende xjjn verzamelt
Mama krielende van wormen, 5 %
IJ Een Goutfmit ^ijne tveegfchael in de
hand hebbende. 38
j6 Een Schipper met eenen goeden wind
uit de haven fchietende. 4.1
ly Jakob ijch kleedende met ds ruige
BockevelUn van Efau. 45
18 Een Viffcher "^ijne vangftmet het net
ophaelende, behoud de groote Vif-
fchen, entverpt de kleine weder tn
denjlroom* 48
ip Adam in het Paradijs, gebied voe-
rende over de dieren. 51
xoMoyfes met een glinjlerend aenge-
zicht afkomende vm den bergh
Sinai. ^^
21 Een uitzinnige vallende met ee-
nen blooten degen op eenen hoop
volks. 5-9
21 Een Laurierboom) waer op deUixem
nederfchiet. 62
25 Een Man, met ledige emmers naer
66
een groot vier gaende.
24 Het Lijk. \'van eenen Rijcken op de
haer geheven > en hy de Lijkfiaetfa
een onvolmaekt gebouw. iSp
Z5 Een ^wijn gaende meteenen appel in
zijnen Muil. 7 5
26 Een Pelgrim juweelen knopen-
de. 76
zyEen Kjnd, zi\'^b vermaek^nde met
een fchoon verguit Boek- 79
28 Een kofielijk en cierlijk Graf 82
29 Een Man pluckende eenen doorne-
tak\'van eenen Rpozehoom. 84
30 eew Kjnd uit Z\'jn Moeders handen
eenen appel kiezende voor eenen
Diamantring. 88
3 r E^n tak vol appelen , dreigende
te
-ocr page 230-n hrêeken , en in het fiijk.*^ \'^\'al-
len. 91
32 De Philofooph Crates van Thehen
werpende fijnen rijkdom in ^(ee.^^
3 3 Ahfalon met a^ijn hair hangen blij-
vende aen eenen Sikenboom. 97
34 Een brandende Kaers , tvaer aen
verfcheide kaerjfm ontfieeken wor-
den. " 100
jfEw moedwilligh Jongeling-,gieten-
de :^ijnivatcr in den jiroom, daer
^ijn gebuer hem verboekt om een
iveinig waters. \' 104.
3Ö De inrydinge van Jefus te Jerwi^a-
lemop eenen E^el 108
3 7 Een KJnd fpeelende in een donker ge-
vangenhuis, en de moeder treurigh
in eenen hoekge:^ten. IH
38 Een kr\'ijffchend Hert van Hae:{e-
windenbe^et en benepen. 115\'
39 Een Man met ^eere oogen , en gie-
tende het oogwater op T^tjne naekfe
voeten. i lp
4.0 Jakpb :{ich hederbuigende voor :{ij-
nen Broder E^au. 123
4.1 Eew Kjmpioen ;{oo ftijf gewapent,
dat h i :{ich tegens :{ijnen vyand met
den degen niet reppen k^n. 127
41 Een Os al huppelende van den Slager
naer de Slachtbank geleid. 13 o
4.3 Een Vrouwe, die de lorft,waerin de
KjtnkerisyWortafge^et. 134.
4.4. Een Spiegel, waer in de vlekken
van \'t aengeijchte bekent wor-
den. 138
4.5 Een Kjnd, rijdende op eenen Kiet-
ßok, 141
46 Een keyfteen,uit eenen,ßinger door de
Lucht vliegende. 14.5:
47 Het X^eßrand door eenen hoogen
vloed met vuiligheden bevlekt. 14.8
48 Petrus in de verheerlijcking van
Chrißus op den berg Thabor. I ^z
4.9 De jonge Tobias ^ijn blinden Vaders
oogen metgalle beflrijckende. 155
50 Eew Huisheer ijjne gebuuren , om
dat:(e hem den brand van ^ijn huis
leffchen, bedanckende. 15p
51 Een Oyevaer met eenen Vorfch om
5z Chrißus by Herodes aengedaen met
een witleed. 16 j
5" 3 Een :{warm Byen langs eene Beek,
vliegende. 170
54. Een Boom, behängen met fneeu en
kegelen. 174.
Een Poßbode met eenen vollen draf
de ßad , daer hy we:{en moet, ge-
naekende. 178
56 Eene Bloemßaende inden morgen»
57 De Joodfche Prießer de vederen des
Vogels, ten Altaergefchikt,op de
af^plaetfeuitßortende. i8y
Een Lam van eenen Wolf in den muil
gedraegen. 188
Een Mifdaediger op de pijnbank
uitgerekt» 19Z
60 Een Man op hetbreeken van fijnen
BJetßafvoor over vallende. ip<J
Tot Rotterdam J Gedruckt by Hendrik van Puer , Boekdrucker
op de Keyfers-gracht, achter Viffchers-dijck. 16 6 8.
I
"T
Hi
I
f
-ocr page 233-\\
-ocr page 234-. A--
A
i