-ocr page 1-

OVEE HYPOTHEEK

[ TER VERZEKERING EENER VORDERIN

UIT PIPIBE AAN OKDER.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

S\'tr

_ ilili

mm

-ocr page 5-

OVER HYPOTHEEK

TER VERZÉKERING EENEK VORDERING

UIT PAPIER AAN ORDER.

-ocr page 6-

stoomdruk van .T. VAN BOEKHOVEN, fe Utrecht

-ocr page 7-

OVER HYPOTHEEK

TER VERZEKERING EENER VORDERING

ÜIT PAPIEE AAN OEDEE

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

ioftjir in d^

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN, DEN RECTOR MAGNIFICUS

D^ J. A. WUNNE,

Hoogleeraar in de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER RECHTSWETENSCHAP
TE VERDEDIGEN

op Vrijdag den Juli 1886, des namiddags ten 3 ure,

DOOR

JOHANNES COENELIS HEIJNING ,

UTRECHT,

a. j. van huffel,
1886.

-ocr page 8-

. a

- Jtftt-ÄSSÜ

«

\' ■ « \'S

-ocr page 9-

yA:AN MIJNE QuBERS.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Aan U, hooggeachte Promotor, Hooggeleerde Professor
W. L. P. A. Moleng-raaff , betuig ik hierbij mijn
dank voor de mij bereidvaardig verleende hulp bij
het samenstellen van dit proefschrift.

-ocr page 12-

ff

_________r >

-ocr page 13-

INLEIDING.

Een vraag, die zich bij ons, voor zooverre wij hebben
kunnen nagaan, nog in \'t geheel niet heeft voorgedaan,
doch in het buitenland, met name in Frankrijk, maar
vooral in Italië, meermalen is behandeld, is deze, of hypo-
theek, welke gesteld is ter verzekering eener vordering
uit papier aan order, door endossement van het papier
ipso iure nevens de vordering uit het papier wordt over-
gedragen , zoodat latere houders dezelve kunnen inroepen.

Deze kwestie kan zich bij ons even goed voordoen,
daar geene wettelijke bepaling uitsluit hypotheek te ver-
leenen tot zekerheid van de nakoming eener verbintenis
uit orderpapier, welke verbintenis als zoodanig met iedere
andere gelijk staat.

Wel is het waar, dat de nakoming der verbintenis, bijv.
die uit den wissel, reeds bij de wet zooveel mogelijk ge-
waarborgd is door de hoofdelijke aansprakelijkheid van
een ieder, die den wissel onderteekend of geteekendheeft,
voor de richtige betaling op den vervaldag.

Daarom neemt de wissel des te meer in crediet toe,
hoe meer personen daarvan blijkens de onderteekening
hebben gebruik gemaakt.

Uit dien hoofde zou men meenen dat eene afzonderlijke

waarborg ten behoeve van den wissel, bijv. eene hypotheek,

minder zal voorkomen. Doch zoo al het crediet zeer groot

1

-ocr page 14-

2

kan zijn, indien de wissel na eenige circulatie vele hand-
teekeningen bevat, dat noodzakelijk vertrouwen is nog
niet altijd aanwezig, reeds bij de uitgifte, wanneer nog
slechts ééne handteekening voorkomt, nam. die van den
hoofdschuldenaar (trekker). Voor den schuldeischer (nemer)
is het van belang dat degene, die den wissel onderteekend
heeft, het algemeene vertrouwen geniet, opdat hij den
wissel gemakkelijk en zeker in circulatie kunne brengen,
wat toch het doel is.

Dat hypotheek, of borgtocht in \'t algemeen, ten behoeve
van den wissel zeer zelden voorkomt, geldt dan ook in
den handel alleen voor zooverre het kooplieden betreft,
die van den wissel gebruik maken. Bij dezen is het niet
de gewoonte om voor een wissel een «unverkleideten» borg
te stellen. Meestal toch wordt van den wissel, als middel
om betalingen te doen, gebruik gemaakt alleen door
personen, die tot den handelsstand behooren, die met
elkaar in veelvuldige handelsbetrekkingen staan en uit
den aard der zaak meestal te goed bekend zijn met elkanders
zaken en vermogen, dan dat eene afzonderlijke borgstelling
zou te pas komen.

Ook zegt Thöl dat de «unverkleidete» borgtocht eerder
een slechten invloed zoude uitoefenen op het crediet van
wisselbrieven, door kooplieden uitgegeven. Deze nemen
dan ook hever hun toevlucht tot een ander middel,
wanneer zij vreezen dat een door hen uitgegeven wissel
niet grif zal worden aangenomen.

In dit geval wordt de tusschenkomst ingeroepen van
een ander, meer het algemeen vertrouwen deelachtig, of
van een bankier, die zijne handteekening daartoe leent
en den wissel uitgeeft («verkleidete» borgtocht).

\') Wecliselreclit, 1878 § 148.

-ocr page 15-

Doch anders is het, wanneer een niet-koopman zijne
handteekening hetzij als trekker, acceptant of endossant
op den wissel plaatst, in welk geval eene afzonderlijke
borgstelling niet zelden voorkomt.

Het meest echter heeft eene afzonderlijke borgstelling
plaats bij uitgifte van orderbriefjes, waarbij geene accep-
tatie voorkomt en dus geen tweede persoon zich nevens
den uitgever voor de betaling aansprakelijk stelt, zoodat
het geheele vertrouwen in en de waarde van het order-
briefje hoofdzakelijk gelegen is in het krediet dat de
uitgever geniet. «Dee lediglich durch die Wechselstrenge
gesicherte Credit ist nun einmal nur für den
Trat-
tenverkehr
unter Kaufleuten das Fundament.» Thöl,
§ 148 0. c.

Het belang van bovengenoemde vraag is eveneens om
eene andere reden aanwezig. Het is namelijk ook eene
vraag, of hypotheek, gevestigd voor eene schuld, ipso iure
geldt voor den wissel of het orderbriefje getrokken of
afgegeven voor het bedrag dier schuld.

Indien deze tweede vraag in bevestigenden zin moet
worden beantwoord (gelijk door de meeste fransche schrij-
vers en door de fransche Jurisprudentie is gedaan) dan
doet zich de eerste vraag, nam. of latere houders van
den wissel of van het orderbriefje die hypotheek zullen
kunnen inroepen, van zelve als gevolg der tweede
voor.

Moet de tweede vraag in ontkennenden zin worden
beantwoord, dan zal men, om het voordeel van de hypo-
theek ook voor de wisselverbintenis of voor die uit het
orderbriefje te laten gelden, op eenige wijze (bijv. door
schuldvernieuwing met voorbehoud van hypotheek) de
hypotheek aan deze verbintenis moeten vastknoopen. Ook
in dit geval komen wij weer op de eerste vraag neer.

-ocr page 16-

Beide vragen:

I. Of hypotheek, ten behoeve van eene vordering uit
orderpapier gesteld, door endossement met de vor-
dering wordt overgedragen, zoodat latere houders
van het papier haar kunnen doen gelden;

II. of hypotheek ten behoeve van eene schuld gesteld,
ipso iure zal gelden voor den wissel getrokken of
uitgegeven voor het bedrag dier schuld;

zullen het onderwerp zijn van onderzoek in de volgende
bladzijden.

-ocr page 17-

1.

Wij zullen wat de eerste vraag betreft alleen het geval
behandelen dat hypotheek voor eene wisselschuld is ge-
steld door den trekker ten behoeve van den nemer en
trachten na te gaan in hoeverre deze hypotheek door
endossement van den wisselbrief overgaat op de latei\'e
houders. Hetzelfde zal ook moeten gelden voor de hypo-
theek, gesteld voor eene verbintenis voortspruitende uit
elk ander orderpapier, dat eveneens door middel van
endossement kan worden overgedragen, nam. uit het
orderbriefje en de assignatie (art, 209, 212 Kh.), terwijl
wij iu bizondere gevallen ten overvloede op deze beide
orderpapieren uitdrukkelijk zullen verwijzen.

Vooreerst dienen wij onze aandacht op de inschrijving
der hypotheek te vestigen. Behalve toch dat deze verleend
moet zijn, is het noodzakelijk, wil men voordeel van dit
zakelijk verband hebben, dat zij ingeschreven worde in
de daartoe bestemde openbare registers, aangezien bij
gebreke hiervan de hypotheek geene kracht hoegenaamd
heeft (art. 1224 B. W.).

Deze inschrijving geschiedt door die der borderellen,
wier inhoud moet voldoen aan de vereischten omschreven
in art. 1231 B. W., van welke vooral in aanmerking komen,
die betrekkelijk de aanduiding van de schuld, van den

-ocr page 18-

6

schuldenaar en van den schuldeischer. Het verzuim van
voldoende aanduiding bepaaldelijk van deze vereischten
kan volgens art. 1235 B. W. aanleiding geven tot ver-
nietiging der inschrijving, derhalve tot die der hypotheek.

Wij moeten mitsdien vooraf bepalen of aan deze for-
maliteiten kan worden voldaan, waar het geldt de in-
schrijving der hypotheek vooi\' eene wisselschuld.

Volgens art. 100 Wb. v. Kh. moet de wisselbrief onder
anderen onderteekend zijn, de uitdrukking eener bepaalde
geldsom en de aanwijzing bevatten van den persoon, aan
wien de betaling zal moeten geschieden.

[Iet is dus mogelijk in de borderellen eene bepaalde
aanduiding te doen, zoowel van den schuldenaar (trekker),
van het beloop der schuld (wisselschuld), als van den
schuldeischer (nemer); zoodat althans tegen de inschrijving
der hypotheek voor eenen wissel geene bezwaren kunnen
bestaan.

Evenmin bestaan deze voor de inschrijving eener hy|)ü-
theek ten behoeve van een orderbriefje of van eene
assignatie. Immers ook bij deze is onderteekening, aan-
duiding van de geldsom, welke betaald moet worden,
en aanwijzing van den persoon, aan wien betaald zal
worden (art. 208, 210 Kh.), noodzakelijk, derhalve ook
hier de bepaalde aanduiding van schuldenaar, beloop der
schuld, en schuldeischer altijd mogelijk.

Hypotheek is een bijkomend recht, verbonden en af-
hankelijk van het bestaan eener verbintenis, tot verzekering
van welker nakoming het gevestigd wordt. Zonder eene
verbintenis, waartoe zij behoort, en op zich zelve kan de
hypotheek niet bestaan i).

1) Diephuis N. B. R. VII—368.

-ocr page 19-

Als een gevolg van deze afhankelijkheid moet de hypo-
theek ook noodzakelijk met de verbintenis, waaraan zij
verbonden is, te niet gaan, hetgeen bovendien door de
wet uitdrukkelijk bepaald is (art. 1256—B. W.). Maar
omgekeerd zoo lang die verbintenis bestaat en de hypotheek
niet op andere wijze is te niet gegaan, zal ook haar bestaan
met de schuld verzekerd zijn en moet zij uit den aard
der zaak, bij overdracht der schuld, als accessoir mede
gaan.

De wet heeft wel de overdracht van schuldvordeiingen
behandeld, in zooverre zij bepahngen heeft gemaakt be-
ti\'etfende de wijze, waarop zulks geschieden moet (ai\'t. 668,
670 B. W.), doch niet uitdrukkelijk de gevolgen geregeld,
bijv. ten opzichte der hypotheken en andere waarborgen
ten behoeve dier schuldvorderingen gesteld. Alleen in
art. 1569 B. W. verklaart zij uitdriikkelijk bij verkoop
van eene inschuld derzelver hypotheken enz te begrijpen
onder «alles wat daartoe behoort».

Aangezien ééne van de hoofdverplichtingen van den
verkooper is de levering der verkochte zaak (art. 1510
B. W.), dus hier die van de inschuld; dat deze levering
is eene overdracht van het verkochte goed (art. 1511 B.
W.), alzoo ook weer die van de inschuld; zou men w^el
mogen aannemen, dat in art. 1569 B. W. bedoeld is de
levering, dus de overdracht, der inschuld tengevolge van
verkoop. Wij lezen in art. 1518 B. W. hiermede in over-
eenstemming: ((de verphchting om eene zaak te leveren
bevat al wat daartoe behoort enz.»

Te eerder zou men in art. 1569 B. W. eene bepaling
omtrent de levering kunnen aannemen, daar de wet on-
middellijk daarop, met name in art. 1570 B. W. de andere
hoofdverplichting, de vrijwaring, bespreekt; gelijk zij beide
hoofdverplichtingen van den verkooper te zamen behandelt

-ocr page 20-

8

in art. 1510 B. W., als gevolg van verkoop in het
algemeen.

Wil men niet uit de bepaling der wet in art. 1569
B. W. afleiden dat hypotheek met de schuld wordt over-
gedragen, zoo zal men toch in het algemeen — vooral
wanneer de inschuld bepaaldelijk inhoudt, dat tot waarborg
voor derzelver nakoming hypotheek is gevestigd, en indien
deze niet vooraf daarvan afgescheiden of vernietigd is,
eveneens gedachtig daaraan dat de wet geene uitdrukke-
lijke bepaling van het tegendeel bevat — noodwendig
moeten erkennen, dat de hypotheek met de schuld ipso
iure wordt overgedragen. Deze schuld heeft door de
daaraan verbondene hypotheek eene verhoogde intrinsieke
waarde gekregen; men zoude door bij overdracht der
schuld niet tevens die van de hypotheek aan te nemen,
eene geringere waarde, niet dezelfde waarde overdragen.
Wij bedoelen hier niet de waarde welke uitgedrukt wordt
door den inhoud der schuld zelve, maar hare economische
waarde, welke nevens de schuld zelve, omvat de waar-
borgen, voor derzelver nakoming

Hierbij komt, dat, wanneer waarborg voor de voldoening
der verbintenis is bedongen om de verhandelbaarheid der-
zelve te bevorderen — bijv. eene hypotheek voor eene
wisselschuld — dan heeft de wissel meer waarde, in het
geval dat bij overdracht der vordering het recht op den
waarborg mede overgaat. Nu zoude het eene belemme-
ring van het verkeer bewerken, zoo die overgang van
het recht op den waarborg niet werd toegelaten, eene
storing, die op geene wetsbepaling noch op den geest
der wet steunt.

\') Vgl. Ottoleïjghi, della Ipoteca cambiaria nel „Diritto Commerciale"
III pag. 48.

-ocr page 21-

9

De hypotheek, als accessoir, wordt met de schuld,
waartoe zij behoort, overgedragen. Elke overdracht van
de schuld heeft dat gevolg; onze wet bevat geene uit-
drukkelijke bepaling, waarbij eene hypothecaire schuld
slechts op eene bepaalde wijze kan worden overgedragen.

Als wijze van overdracht van eene vordering uit den
wissel heeft de wet erkend het endossement. De wet
bepaalt nam., dat de eigendom van wisselbrieven, betaal-
baar aan order, zoolang deze niet vervallen zijn, aan
anderen door middel van endossement kan worden over-
gedragen. Vgl. artt. 133; 209; 212. Kh.

Indien voor den wisselbrief hypotheek is ingeschreven,
wordt deze hypotheek als accessoir der wisselvordering,
door endossement hiermede overgedragen.

Hoewel de meeste fransche schrijvers zich verklaard
hebben en de fransche jurisprudentie ■\'\') op weinige
uitzonderingen na unaniem uitspraak gedaan heeft vóór

\') Vgl. art. 5 lid. Loi du 16 décembre 1851 sur la révision du
régime hypothécaire belge: „La cession d\'une créance privilégiée ou hy-
„pothécaire inscrite, de même que la subrogation à un droit semblable,
„ne pourra être opposée aux tiers, si elle ne résulte d\'actes énoncés en
„l\'art. 2 (actes sous seing privé reconnus en justice ou devant notaire
„et actes authentiques) et s\'il n\'est fait en marge de l\'inscription mention
„de la date et de la nature du titre du eessionnaire avec indication des
„noms, prénoms, professions et domiciles des parties".

Ook art. 9 Loi du 23—26 mars 1855 sur la transcription en matière
hypothécaire : „Dans le cas où les femmes peuvent céder leur hypothèque
„légale ou y renoncer, cette cession ou cette rénonciation doit être faite
„par acte authentique et les cessionnaires n\'en sont saisis à l\'égard des
„tiers que par l\'inscription de cette hypothèque prise à leur profit, ou par
„la mention de la subrogation en marge de l\'inscription préëxistante".

2) Vgl. Bttvergier, de la vente 11—212; Troplong, de la vente n. 906;
Nougtiier, des lettres de change, 2\'\' ed. 1—430; Meklin, Questions de
droit,
v Hypothèque § 18; MarcadÉ, de la vente, ad. art 1692; Ch.
Lyon Caen L. Renault,
Précis de dr. commercial I—n. 1089.

3) Aangehaald bij Lyon Gaen Sf Renault o. c. I—n. 1089 note 2,

-ocr page 22-

10

den overgang der hypotheek door endossement, ontmoeten
wij toch bij enkele fransche schrijvers bedenkingen hier-
tegen, eensdeels tegen het beginsel zelve toegepast ook
bij overdracht door endossement; anderdeels uithoofde
daarvan, dat het stelsel der hypothecaire wetgeving door
zoodanige theorie wordt aangetast.

Volgens Massé zijn de bepalingen, die de schuld-
vorderingen aan order beheerschen, alleen betrekkelijk
handelsverbintenissen of de zoodanige, die zulks kunnen
zijn, en bijgevolg alleen betrekkelijk zoodanige verbinte-
nissen, die zuiver persoonlijk zijn en tot roerende zaken
behooren. Indien art. 136 en 187 Code de Commerce
bepalen, dat de eigendom van wisselbrieven en van order-
briefjes door endossement wordt overgedragen, zoo be-
doelen gemelde artikelen de rechten, welke noodzakelijk
voortvloeien uit dat papier op zich zelve beschouwd en
niet die bizondere rechten, die zonder twijfel daarnevens
of daai\'enboven kunnen bedongen zijn, doch die geen
noodzakelijk of wezenlijk vereischte van de hoofdverbintenis
zijn. Men kan dus in de hypotheek, als aanhangsel van
het papier aan order, geen bijkomend recht zien van
dezelfde natuur als de hoofdverbintenis, zoodat de over-
gang der hypotheek het gevolg kan zijn van de overdracht
der hoofdverbintenis, wanneer deze overdracht geschiedt
op de wijze bepaaldelijk voorgeschreven voor deze hoofd-
verbintenis.

Hiertegenover valt echter op te merken:

1°. dat de wijze van overdracht door endossement,
alleen toegelaten voor verbintenissen uit papier aan order
zekerlijk in dien zin niet toegepast op en dus evenmin

>) Dr. Commercial IV—n. 2996.

2) Overeenstemmende met de art. 133 en 208 Wb. v. Kli.

-ocr page 23-

11

uitgebreid mag worden tot andere verbintenissen. Maar
deze beperktheid van het endossement is van geen invloed
op het beginsel, dat hypotheek als accessoire verbintenis
met de schuld, waaraan zij verbonden is, medegaat.
De hypotheek is geen recht dat uit den wissel ontstaat,
maar nevens de wisselverbintenis staat en daarmede één
geheel vormt;

2°. dat de hypotheek niet op zich zelve moet beschouwd
worden als een zakelijk recht, maai\', in verband niet de
vordering, waartoe zij behoort, als een bijkomend recht. En
in dit karakter deelt de hypotheek iiet lot dier verbintenis
en kan er nooit sprake zijn van eene zelfstandige overdracht.

Derhalve is het onverschillig, op welke wijze de vor-
dering wordt overgedragen, mits natuurlijk op eene wet-
telijke wijze;

3". dat noch de fransche, noch de nederlandsche wet
eene bijzondere bepahng bevat, die uitdrukkelijk voorschrijft
de wijze van overdracht betrekkelijk hypothecaire schulden.

Wij moeten nog even stilstaan, alvorens over te gaan tot
de behandeling van het andere hoofdbezwaar (beti\'ekkelijk
het hypothecaire stelsel), bij eene meening van sommige
italiaansche schrijvers, die deze kwestie behandeld hebben.

Men wil namelijk dat de hypothecaire waarborg alleen
dan wordt overgedragen, wanneer de hypotheek zelve uit
den geëndosseerden titel (d. i. uit den wisselbrief) blijkt;
d. w. z. niet als blootelijk in den titel vermeld, maar als
daarin verleend.

Zoo onder anderen Vidari bij wien zich aansluit

1) „Cambiale ed Ipoteca" nella „Uassegna di diritto commerciale". Anno
I fascicolo 1; 1883,

-ocr page 24-

12

PiciNELLi Doch deze voegt er bij dat, tot die
meening niet leidt het eene argument van
Vidari,
dat, indien niets van de hypotheek uit den wissel
blijkt, ieder geëndosseerde dan ook onbekend zou zijn
met het bestaan daarvan, dewijl dit argument van zijne
kracht wordt beroofd, wanneer bij het endosseeren van
een wisselbrief, de geëndosseerde wordt bekend gemaakt
met de hypotheek, waardoor de wisselbrief gewaarborgd
is, terwijl hem tevens aanwijzing wordt gedaan van de
akte van hypotheek en van het liewijs der inschrijving.
Van meer gewicht acht hij het andere argument van
Vidari,
dat berust op de beginselen van het wisselrecht volgens
het nieuwe italiaansche wetboek van koophandel.

PiciNELLi erkent derhalve, daargelaten de beginselen
van het nieuwe (Italiaansche) wisselrecht, dat de hypo-
theek evengoed kan gelden voor den wissel, al wordt zij
niet in den wissel zelve, maar bij afzonderlijke akte ver-
leend en dat zij dan eveneens door endossement overgaat.

Wij kunnen ons bij deze meening aansluiten en ne-
men aan, dat, indien de hypotheek bij afzonderlijke akte
wordt gegeven, zulks noch verhindert dat de hypotheek
ten voordeele van den wissel werkt, nocli tengevolge
zoude hebben, gelijk
Vidari beweert, dat zij, als niet in
den wissel zelf verleend, (dus als geen recht voortvloeiende
uit den wissel) niet door endossement overgaat, omdat
het endossement alleen die rechten zoude overdragen, die
uit den wissel zelf ontstaan. ■\'\')

De aard der hypotheek brengt mede", dat zij niet zelf-

\') „Della cambiale garantita da ipoteca" nel „Diritto Commerciale".
Vol. I anno 1883.
o. c. pag. 302.
S) Vgl.
Ottolenghi o. c. pag. 59.

-ocr page 25-

13

standig kan bestaan, maar afhankelijk is van eene ver-
bintenis ten behoeve waarvan zij gesteld wordt. Doch
deze afhankelijkheid strekt zich niet zoover nit, dat de
hypotheek niet bij afzonderlijke akte kan worden gesteld,
maar noodwendig tegelijk met en nevens de verbintenis
moet verleend worden, om daarvoor te kunnen gelden.

Het is mogelijk, en veelal zal zulks wel het geval zijn,
dat de akte, waaruit blijkt het bestaan eener verbintenis,
tevens inhoudt, dat hypotheek tot zekerheid der nakoming
is verleend; doch dit is niet noodzakelijk. Zoodanige akte
bevat dan ook twee overeenkomsten: de eene omtrent de
hoofd verbintenis, de andere omtrent de bijkomende. Niets
belet echter van de beide overeenkomsten afzonderlijk te
doen blijken.

De hypotheek geldt alleen tot waarborg van eene be-
paalde verbintenis, niet omdat zij nevens en tegelijk met
deze in den titel der verbintenis zelf is opgenomen,
maar dewijl zij uitdrukkelijk ten behoeve daarvan gesteld
wordt, gelijk zulks ook in de akte van hypotheek moet
worden vermeld.

Waar van de verbintenis zelf moet blijken door eene
akte in authentieken vorm, zal het geen bezwaar zijn,
dat daarin tevens blijke, dat hypotheek is verleend. Anders
echter is het gesteld bij den wissel. Deze, bestemd om
in omloop gebracht en van hand tot hand overgedragen
te worden, is daarom ontdaan van alle mogelijke forma-
liteiten , welke die gemakkelijke circulatie zouden kunnen
belemmeren. Werd derhalve hypotheek in den wissel
zelf verleend, zoo zoude deze in authentieken vorm moeten
zijn, daar hypotheek niet anders dan bij authentieke akte
kan worden verleend (B. W. art. 1217.)

Iets anders is de bloote vermelding in den wissel, dat
hypotheek daarvoor is verleend. Zoodanige vermelding

-ocr page 26-

14

op zich zelf doet de hypotheek niet ontstaan en is ook
geen wettelijk bewijs, dat zij verleend is: zulks blijkt
alleen uit de akte van hypotheek. En al ware die ver-
melding niet in den wissel geschied, zoo zoude dat ook
niets afdoen tot de werking der hypotheek ten behoeve
van de wisselverbintenis.

Wij achten evenwel die vermelding in den wissel altijd
raadzaam, hoewel hierop haast niet behoeft te worden
gewezen, daar dit uit den aard der zaak niet zal worden
achterwege gelaten, naardien de hypotheek o. a. ook
dient om de verhandelbaarheid van den wissel te bevorderen.

VffiARi \') beweert, dat de hypotheek voor een wissel
alleen dan door endossement overgaat, wanneer zoodanige
waarborg uit den geëndosseerden titel voortspruit, omdat
O, a. de verbintenissen, die uit den wisselbrief voortvloeien
volgens de tegenwoordige opvatting «uiterst formeel streng
zijn» (sono di stretto rigore formale); deze moeten daarom
in zich bevatten alle gronden en voorwaarden voor haar
rechtsbestaan.

Dat het nieuwe Italiaansche wetboek dit algemeene be-
ginsel huldigt, zegt
Vidari , blijkt ook hieruit, dat het aval
niet meer bij afzonderlijke akte kan gegeven worden,
maar in den wissel zelven moet blijken.

Dit laatste argument gaat voor ons recht niet op,
dewijl het aval volgens ons wisselrecht, wel bij afzonder-
lijke akte kan worden verleend (art. 130 Kh.)

Doch wat het eerste argument betreft, dat de verbin-
tenissen uit den wissel van strikt formeelen aard zijn en
dus geen overdracht door endossement geschieden kan
dan van die verbintenissen, welke ook haar ontstaan in
den wissel verschuldigd zijn, zoo kan de hypotheek, al

1) o. c. pag. 57, 58.

-ocr page 27-

wordt 71] in den wissel zelve verleend, nooit gezegd wor-
den, daaruit te ontstaan, gelijk liet met eene wisselver-
bintenis het geval is.

Met dezen al of niet strik\'t formeelen aard van de wissel-
verbintenis hebben wij dan ook niets te maken, waar het
geldt de gevolgen van de overdracht door endossement
ten opzichte eener bijkomende verbintenis.

Evenmin wordt door ons beweerd dat hypotheek, omdat
zij voor den wissel gesteld is, op zich zelve door endosse-
ment wordt overgedragen. De hypotheek gaat ipso iure
met de verbintenis mede, waarvoor zij gesteld is en zoo
ook met de wisselverbintenis, indien zij ten behoeve van
deze strekt. Daar de wissel verbintenis door endossement
wordt overgedragen, zal de hypotheek ten behoeve dier
wissel verbintenis eveneens overgaan.

De bezwaren tegen den overgang der hypotheek door
endossement zouden onder anderen ook daarin gelegen
zijn, dat de beginselen van het hypothecaire stelsel zich
daartegen verzetten.

Zoo kan de overdracht, — voert men aan, — niet
geschieden, dewijl de naam van den schuldeischer bekend
moet zijn (art. 2148—1« en 2152 Code Civil = B. W.
art. 1231—1" en 1234).

De bepaling van art. 2148—1° C. C. (1231—1" B.W.)
betreft echter de
inschrijving., welke, gelijk wij reeds
besproken hebben, ingeval hypotheek voor een wissel
moet gevestigd worden, volkomen zonder bezwaar ge-
schieden kan. Deze inschrijving eenmaal geschied zijnde
doet de hypotheek stand houden zonder hernieuwde
inschrijving (B. W. art. 1236). Zoolang de schuld bestaat,

1) Lyon-Caen, o. c. n. 1089 note 2.

-ocr page 28-

16

blijft de hypotheek gehandhaafd en zoo ook bij overdracht
der schuld. De wet heeft nergens bepaald, dat bij over-
dracht de inschrijving hernieuwd moet worden omdat
anders de hypotheek te niet gaat. Zij spreekt evenmin
van eene hernieuwde inschrijving in art. 15^9 B.W. waar
de wet bepaald verklaard heeft, dat bij verkoop eener
inschuld de hypotheken overgaan.

Alleen bepaalt zij in art. 1234 B. W,, dat het geoorloofd
is aan hem, die uit krachte eener authentieke akte des
schuldeischers recht heeft verkregen, de gekozene woon-
plaats te veranderen, doch de wet heeft niet voorge-
schreven, dat dit bepaald
moet geschieden omdat de
hypothecaire rechten anders niet overgaan. Bovendien
bepaalt zij ook, dat de woonplaats maar niet dat de naam
van den eens ingeschreven schuldeischer kan veranderd
worden, zoodat het by overdracht der hypothecaire schuld
niet noodig is den naam van den cessionnaris te weten.

Had de wet overigens eene vernieuwde inschrijving
bedoeld bij overdracht der hypothecaire schuld, zoo ware
de bepaling van art. 1234 B. W. geheel overbodig, daar
dan de cessionnaris bij de nieuwe inschrijving natuurlijk
eene woonplaats naar eigene keuze had kunnen nemen.

Art. 1234 B. W. kan derhalve ook geen bezwaar zijn:
het sluit alleen uit de gekozene woonplaats te veranderen
voor hem, die
niet uit krachte van eene authentieke akte
des schuldeischers recht heeft verkregen. De geëndosseerde
zal dus de woonplaats in het register niet mogen ver-
anderen, uit hoofde het endossement geene authentieke
akte is.

Een ander bezwaar is gegrond op de onmogelijkheid
om de zuivering van het onroerend goed van de
daarop rustende hypotheken te bewerken o, a, met

-ocr page 29-

17

het oog op het recht van den wisselhouder, die geene
betaling behoeft te ontvangen vóór den vervaldag. Vgl.
art. 146 C. de Commerce (= art. 159 Kh.) in verband
met de bepaling van art. \'2184 C. C.

Wij hebben getracht aan te toonen, dat de inschrijving
eens gedaan, ook blijft standhouden, zoo zij althans niet
rechtens wordt doorgehaald, terwijl bij overdracht der
schuld, de inschrijving tot behoud der hypotheek niet
behoeft vernieuwd te worden; dat alleen eene verandering
van de gekozene woonplaats geoorloofd is in geval van
art. 1234 B. W. (= art. 2152 C. C.) doch dat zulks niet
noodzakelijk is. Evenmin is het noodig dat de naam van
dengene, aan wien de vordering wordt overgedragen, in
het register worde aangeteekend of bekend zij, om de
rechtsvordering ter zake der inschrijving te kunnen doen.
Voor deze rechtsvorderingen geldt bij ons de algemeene
regel van art. 1238 B. W. Tot zooverre bestaat er
geen bezwaar voor den overgang der hypotheek, zoo min
volgens het Fransche als volgens het Nederlandsche recht.
Doch de C. Civil eischt bovendien in art. 2183—3" nog
eene opgave van de namen enz. van de schuldeischers en
dit zoude, indien daarmede bedoeld zijn die der
actueele
en geenszins die der ingeschrevene schuldeischers, wel als
een bezwaar kunnen gelden. Doch dit zou dan even goed
aanv/ezig zijn in het geval van elke andere overdracht
dan die door endossement, waarbij evenmin in de C. C. in
het register aanteekening wordt geëischt van den persoon,
aan wien de schuld wordt overgedragen.

In alle geval geldt dit bezwaar niet volgens ons wetboek,

1) Vgl. Bucquoy, Endossement Cessation de l\'hypothèque in de Revue
Critique, deel 25 blz. 57.

2) Vgl. art. 2156 C. C.

3

-ocr page 30-

18

daar wij de bepaling van art. 2183—3° C. C. niet over-
genomen hebben.

De bepaling van art. 2134 C. C., dat degene, die
de zuivering wil doen, bereid moet zijn om te betalen:
«les dettes et charges hypothécaires sans distinction des
dettes exigibles ou non exigibles», zoodat ook de houder
van den wissel vóór den vervaldag zou kunnen voldaan
worden, is evenmin in ons B. W. opgenomen.

Volgens onze hypothecaire wetgeving gelden bij zuivering
der hypotheken ten opzichte der ingeschreven schulden
andere regelen. Deze, gelijk wij zien zullen, beletten, in
geval het de zuivering betreft eener hypotheek voor eene
wisselschuld, de toepassing van art. 159 Kh. niet, terwijl
wij ook hieraan indachtig moeten zijn, dat er volgens ons
B. W. bij zuivering nog van geene betaling sprake is

In geval van zuivering, wanneer de kooper het goed
gekocht heeft, hetzij bij gerechtelijke uitwinning of ten-
gevolge eener wettige verkooping in het openbaar (art.
1254 B. W.), moeten de ingeschreven schuldeischers daar-
van verwittigd worden. Bij de rangschikking worden
doorgehaald de inschrijvingen, welke niet batig gerang-
schikt zijn (art. 1257—1° B. W.), terwijl het goed
verbonden
blijft
(dus de hypotheek gehandhaafd wordt) voor die
inschrijvingen, welke, hetzij voor een deel, hetzij voor het
geheel, batig zijn gerangschikt (art. 1257 2° en3"B. W.)
en zulks tot op de betaling toe, welke de schuldeischer
dadelijk zal kunnen vorderen zonder aanzien of de schulden

\') De Code Civil verstaat onder zuivering liet ontlasten van het ver-
hypothekeerde goed van
alle hypotheken, die er op rusten, terwijl volgens
onze wet het onroerend goed slechts gezuiverd wordt van die hypotheken,
welke den koopprijs te boven gaan (art. 1254 B. W.). Vgl.
Faul Pont,
Explication du C. N. 1859 t. II page 1106.

-ocr page 31-

19

opeischbaar zijn of niet (art. 1257 2" in fine) wat betreft
de niet batig gerangschikte. Bij deze kan dus de kooper
van het onroerend goed niet dezelfde bepalingen en uit-
stellen genieten als bij de geheel batig gerangschikte
(art. 1257—3" in fine), doch de keuze is aan den schuld-
eischer om de betaling te eischen en niet aan den kooper
om de betaling te doen. Hieruit blijkt, dat de toepassing
van art. 159 Kh. niet belet wordt.

Alhoewel de kooper van onroerend goed derhalve volgens
art. 1238 B. W. de rechtsvorderingen ter zake der inschrij-
vingen steeds kan aanleggen, al is hij onbekend met den
persoon of met de woonplaats van de actueele schuldeischers,
houders van den wisselbrief, zoo is het evenwel voor
dezen niet van belang ontbloot, dat zij met die rechts-
vorderingen bekend zijn om voor hunne rechten te waken.
Zij zullen zich daartoe in de gelegenheid moeten stellen,
want indien zij benadeeld worden, hebben zij het zich
zeiven te wijten

De geëndosseerde en verdere houders zullen daarom aan
de in het register laatstgekozene woonplaats, opgave moe-
ten doen, dat de wissel aan hen is geëndosseerd, en dat
zij dus de wettige schuldeischers zijn, met opgave van

\') Vgl, de motieven van het vonnis van Colmar 30 dee. 1850 (S. 1854^
—487). „Considérant que si l\'incertitude du tiers porteur peut entraîner
„quelques difficultés dans les notifications de la purge et pour le payement
„des dettes et charges hypothécaires sans distinction des dettes exigibles
„011 non exigibles, ces difficultés ne sont point réëlles et ne peuvent
„surtout aggraver la position du débiteur et de l\'acquéreur qui veut
„purger; que d\'une part il n\'est tenu de notifier qu\'aux domiciles élus
„dans l\'inscription et que de l\'autre il peut toujours se libérer, fut-il obligé
„de recourir au moyen de la consignation; qu\'en effet le tiers déten-
„teur qui ne connaît que les inscriptions, n\'a de relations à nouer qu\'
„avec les créanciers qu\'elles indiquent et satisfait à toutes ses obligations
„en payant les dites obligations et
que c\'est aux porteurs d\'effets négociables
„à se plier aux règles fondamentales du régime hypothécaire, dont ils réven-
„Aiquent les bénéfices".

-ocr page 32-

20

hunne woonplaats. Zoo doende kunnen de rechtsvorde-
ringen aan de laatste woonplaats blijkens het register
gedaan (art. 1238 B. W.) aan de actueele schuldeischers
worden bekend gemaakt.

Art. 1248 B. W. is ten deze ook geen bezwaar, dewijl
dit ziet op de executie, welke door den schuldeischer der
ingeschrevene hypotheek wordt gedaan (art. 1242 B. W.)
en deze, de houder van den wissel, de uitwinning eerst
zal aanvangen wanneer de wissel op den vervaldag niet
betaald is, dus de wissel reeds opeischbaar is.

Wij meenen hiermede voldoende aangetoond te hebben
dat hypotheek voor een wissel kan gevestigd worden in
zooverre namelijk de formaliteiten voor de deugdelijke
inschrijving der hypotheek kunnen worden in acht ge-
nomen ;

dat de hypotheek als accessoir van de verbintenis, ten
behoeve waarvan zij gevestigd is, noodzakelijk bij over-
dracht der schuld moet overgaan op hem, aan wien de
overdracht geschiedt en dus ook aan den geëndosseerde,
dewijl het endossement als wijze van overdracht van den
eigendom van wisselbrieven door de wet erkend is;

dat bij overdracht der hypothecaire schuld geen ver-
nieuwde inschrijving der hypotheek noodig is om deze
geldig te doen blijven ook voor hem, aan wien de schuld
is overgedragen, zoodat bekendheid van dezen niet noodig
is voor eenige formaliteit betrekkelijk de hypotheek;

dat derde bezitters van het verhypothekeerde goed even-
min bekend behoeven te zijn met den actueelen houder
van den wissel, daar de wet hen, wat betreft de noodige

-ocr page 33-

21

rechtsvorderingen ter zake der inschrijving, altijd verwijst
naar den ingeschreven schuldeischer of naar de gekozene
woonplaats, die blijkt uit het register.

Uit dit alles meenen wij te mogen besluiten, dat de
hypotheek, gevestigd voor eene wisselschuld ten behoeve
van den nemer, door endossement wordt overgedragen op
de latere houders.

Evengoed als de trekker aan den nemer hypotheek kan
verleenen voor de wisselschuld zal natuurlijk ook de ac-
ceptant zulks kunnen doen of een endossant ten behoeve
van zijn geëndosseerde. Ook hierbij is geen bezwaar voor
de vestiging der hypotheek door inschrijving en zal deze
hypotheek door endossement eveneens overgaan op latere
houders van den wisselbrief.

De oplossing waartoe wij gemeend hebben te mogen
komen, is voor de praktijk niet zonder beteekenis. Wij
wenschen dit aan te toonen in verband met de Koloniale
Ordonnantie van 4 Dec. 1884 (n®. 217) betrekkelijk het
cultuur-papier of de zoogenaamde planters-promessen.

Voor het bedrijfskapitaal den Indischen planter ter
afwerking van zijn oogst verstrekt, worden door dezen,
gewoonlijk onder erkenning «de waarde daarvan ten be-
«hoeve zijner landbouwonderneming-, naar genoege in
«contanten genoten» te hebben, aan den order van zijn
geldschieter promessen afgegeven, geheel of gedeeltelijk
het bedrag vertegenwoordigend, door dezen aan den plan-
ter tijdelijk uitgeleend. Door bovengenoemde verordening

\') „Het Cultuur papier en de Javasehe Bank" in de N. R. Courant
van 20, 21 en 24 Maart 1885.

-ocr page 34-

22

wordt voor den planter de mogelijkheid geopend om door
overeenkomst aangegaan hij authentieke akte
zijne te veld
staande gewassen en onafgeplukte vruchten bestemd voor de
Europeesche markt, tot zekerheid van schuld te verbinden.

De hoofdgedachte der bedoelde regeling was om aan
de Indische Landbouwnijverheid, ter voorziening in het
door haar jaarlijks benoodigde werkkapitaal, den vasten
subsidiairen steun der Javasche Bank te verzekeren. De
Java Bank nam vóór deze regeling het zoogenaamde cultuur-
papier niet in disconto aan, dan in buitengewone gevallen
en dan nog alleen wanneer door den discontant eenige
suppletoire zekerheid kon worden gesteld, of met eene
derde handteekening voorzien.

Voortaan behoeft deze regel niet meer in acht genomen
te worden (zoo meldt de instructie der Java-Bank aan hare
agenten) indien als suppletoire zekerheid door den dis-
contant-geldschieter ten behoeve der Javasche Bank tevens
wordt in pand gegeven zijne, zelve weer door pandrecht
op den te veld staanden oogst verzekerde vordering op
den planter, wegens het aan diens onderneming verstrekte
werkkapitaal.

Terecht wordt door de redactie der N. Rott. Courant
opgemerkt, dat zoolang het pandrecht niet rechtstreeks
ook tot zekerheid van het door den planter afgegeven
handelspapier wordt gevestigd, de regeling volgens ge-
noemde Koloniale Ordonnantie niet afdoende is.

\') De zaak is thans geregeld bij K. B. van 24 Jan. 1886, n". 32,
onder den naam van „oogstverband". Deze regeling brengt echter geene
verandering te weeg in hetgeen ten opzichte der genoemde Kol. Ordon-
nantie is gezegd. Wat dus in „het Cultuurpapier en de Javasche Bank"
en hier door ons wordt betoogd, geldt ook met betrekking tot de regeling
volgens dit K. B.

Cultuurpapier en de Javaasche Bank.

-ocr page 35-

23

Ten onrechte evenwel schrijft de redactie de onvoldoende
regeling toe aan de legislatieve fout, gelegen in het
vereischte eener authentieke akte.

Wij achten de fout eerder gelegen in de instructie, die
de Java-Bank aan hare agenten gaf. Niets dwong om het
verband op den te veld staanden oogst te vestigen alleen
tot zekerheid van de vordering op den planter wegens
het verstrekte werkkapitaal, en niet direkt te verbinden
aan de vordering uit de afgegeven promessen.

Dit is volgens de redactie eene onmogelijkheid, dewijl
tot vestiging van het pandrecht, de daartoe strekkende
overeenkomst bij
authentieke akte moet worden aangegaan,
aan welke qualificatie de eenzijdige onderhandsche wils-
verklaring jegens den houder van een wissel of promesse
in geen enkel opzicht voldoet.

Men neemt dus hier aan dat het pandrecht niet anders
ten behoeve van de promesse kan worden gesteld dan
door het in de promesse zelve te verleenen. Wij ont-
moeten hier dus dezelfde overwegingen welke
Vidari c. s.
hebben gehad ten opzichte van de hypotheek ten behoeve
van den wissel. Ook vogens hen moest van de hypotheek in
den wissel blijken, opdat zij daarvoor zou gelden en met
de wisselverbintenis door endossement zou overgaan.

Wij achten hier dezelfde opmerkingen toepasselijk gelijk
wij ten opzichte van de meening van
Vidari hebben ge-
meend te mogen maken.

Niets belet dat het pandrecht onmiddellijk ten behoeve
van de verbintenis uit de promesse worde gevestigd.
Daartoe is evenmin noodig dat het in de promesse zelve
worde verleend. In de afzonderlijke authentieke akte,
waarbij het pandrecht gevestigd wordt, zal uitdrukkelijk
melding gemaakt worden dat het strekt ter verzekering
van de verbintenis uit de promesse,

-ocr page 36-

24

Evenmin is het noodzakelijk te weten wie op den ver-
valdag houder der promesse, dus schuldeischer en mitsdien
tot uitoefening van het pandrecht gerechtigd zal zijn.
Het wordt gevestigd ten behoeve van hem, die op het
oogenblik der vestiging schuldeischer is uit de promesse,
die altijd bekend is. Dit pandrecht gaat als accessoir ipso
iure over op latere houders van de promesse door endos-
sement, zoodat ook deze hetzelve kunnen uitoefenen.

Het blijkt dus, dat, indien onze opvatting omtrent den
ovargang van hypotheek, gesteld ten behoeve der vorde-
ring uit de promesse, juist is, de bedoelde ordonnantie
wel degelijk voor den handel van het grootste nut is.

Alvorens van de eerste vraag, die wij ons voorgenomen
hebben op te lossen, af te stappen, wenschen wij, vóór
de behandeling der tweede vraag, nog in het kort melding
te maken, hoe over deze vraag beslist is, met betrekking
tot de wetgeving in Frankrijk, Belgie en Italië.

Wat Frankrijk betreft, zoo hebben wij reeds gelegenheid
gehad op te merken, dat de schrijvers aldaar en de ju-
risprudentie zich niet verzetten tegen eene bevestigende
beantwoording en mag men dus aannemen dat overdracht
der hypotheek voor een wissel door endossant geldig is.

In Belgie bevat art. 26 § 1 der wisselwet van 20 Mei
1872 eene
uitdrukkelijke bepaling dat de hypotheek voor
een wissel door endossement wordt overgedragen \')•

Deze uitdrukkelijke bepaling staat in verband met die in
art. 5 § 1 der belgische hypothecaire wet van 1851, dat
een bepaald voorschrift geeft, hoe een hypothecaire schuld

\') „La propriété d\'une lettre de change se transmet par voie d\'endos-
„sement, même après l\'échéance, avee les garanties hypothécaires qui y
„sont attachées".

-ocr page 37-

25

zal overgedragen worden en dat ook toepasselijk zou
moeten zijn op eene hypothecaire wisselschuld

Daar evenwel de formaliteiten daarbij in acht te nemen
te hinderlijk zouden zijn voor den vrijen en snellen omloop
van den wisselbrief, en het endossement niet aan die
formaliteiten voldoet, was eene uitdrukkelijke bepaling
gelijk in art. 26 § 1 der belgische wisselwet noodzakelijk.

Wat Italië betreft, alwaar hypotheek voor een wissel
niet zelden voorkomt, zoo wordt ook daar door de meeste
schrijvers de overdracht der hypotheek door endossement
van den wissel aangenomen, al bevat de wet geene uit-
drukkelijke bepaling daaromtrent. Bij het tot standkomen
van het nieuwe wetboek van koophandel aldaar, schijnt
men bij de beraadslaging de aandacht op deze kwestie
gevestigd te hebben.

Art. 242 van het voorloopig ontwerp hield in «de
«eigendom van den wisselbrief wordt door middel van
«endossement overgedragen», en werd in aft. 250 van het
definitief Ministeriëel Ontwerp, ontstaan na de opmer-
kingen van enkele kamers van koophandel (of niet eene
uitdrukkelijke bepaling voor de overdracht der hypotheek
voor den wissel gesteld door endossement noodig was)
gewijzigd als volgt: «het endossement draagt den eigendom
«van den wisselbrief over en alle de rechten die er uit
«voortvloeien». Deze bepaling werd in den tegenwoordigen
Code (art. 256) gehandhaafd met de eenige wijziging door
in de plaats van «rechten die er uit voortvloeien» te stellen
«rechten daaraan verbonden».

Deze verandering zoude volgens VmARi alleen aange-
bracht zijn om de redactie van het artikel te verbeteren,

\') Anders Waelbroeck, Comm. de la loi de 20 mai 1872 pag. 151 seq.
Ottolenghi o. e. pag. 54 seg.

-ocr page 38-

26

doch volgens Ottolenghi zouden die woorden iets meer
moeten bedoelen dan alleen over te dragen het recht om
den wisselbrief verder te endosseeren, ter acceptatie of
ter betaling aan te bieden enz. en dat de opmerkingen
van de kamers van koophandel gelden om te betoogen,
dat de wetgever de bedoeling heeft gehad, om aan deze
opmerkingen toe te geven, daar er in het tegenover-
gestelde geval geen motief zou geweest zijn om de tekst
van de wettelijke bepahng van het voorloopig ontwerp te
wijzigen, welke toch die was van art. 222 van den vorigen
Code. Onder vigeur van dit art. 222 bestond er niet
de minste twijfel dat het recht om den wissel verder te
endosseeren, ter acceptatie aan te bieden, enz. een recht
was dat voortvloeide uit den eigendom van den wissel,
gelijk
VroARi zelf ook geschreven heeft.

-ocr page 39-

IL

Zal hypotheek verleend voor eene schuld ook ipso iure
gelden voor den wissel getrokken voor het bedrag dier
schuld ?

Wij hebben te voren gelegenheid gehad op te merken
dat hypotheek is een bijkomend recht ten nauwste ver-
bonden aan eene schuld, zoodat het met die schuld over-
gaat en daarmede te niet gaat.

Een ander gevolg van haren band met de schuld,
waarvoor zij is gevestigd, is dat de hypotheek niet wille-
keurig daarvan afgescheiden en vervolgens vastgehecht
kan worden aan eene andere schuld (vgl. Diephuis N. B. R.
VII 379) al mocht deze over hetzelfde bedrag loopen als
de eerste en de bedoeling zijn dat slechts ééne van beide
schulden behoeft voldaan te worden. Alleen in geval van
schuldvernieuwing, wanneer de andere schuld in de plaats
der eene wordt gesteld, kan de hypotheek, tot zekerheid
van deze gegeven, behouden worden ten behoeve van de
andere schuld. Doch deze schuldvernieuwing moet duidelijk
uit de akte blijken en mag niet verondersteld worden
(art. 1451 B. W.) mitgaders de hypotheek uitdrukkelijk
worden voorbehouden (art. 1457 B. W.)

-ocr page 40-

28

Hypotheek kan slechts voor eene bepaalde schuld gesteld
worden (art. 1231—3° B. W.). Indien er, voor het geval
eene bepaalde som verschuldigd is tengevolge eener zekere
schuld, waarvoor hypotheek is verleend, ten aanzien dier-
zelfde geldsom eene andere verbindtenis wordt aangegaan -—
hoewel met de bedoeling dat de verschuldigde geldsom
slechts eens behoeft voldaan te worden — en indien uit
niets blijkt dat de tweede verbintenis in de plaats der
eerste is gekomen, zal de hypotheek voor de eerste schuld
niet voor de andere kunnen gelden.

De bedoeling dat de verschuldigde geldsom slechts eens
behoeft voldaan te worden, kan niet beletten dat er feitelijk
twee verschillende verbintenissen nevens elkander bestaan.
Hypotheek wordt gesteld ten behoeve van eene bepaalde
geldsom verschuldigd ten gevolge van eene
bepaalde ver-
bintenis, van daar dat zij niet te gelijk voor twee ver-
bintenissen kan gelden, hoewel beide hetzelfde bedrag
tot inhoud hebben.

Zoo lang echter gelijk in bovengenoemd geval — wan-
neer twee verbintenissen nevens elkander bestaan, de eene
door hypotheek gedekt, de andere niet, beide echter
dezelfde praestatie beoogende zoodanig dat deze slechts
eens behoeft te geschieden — de schuldeischers uit de beide
verbintenissen vertegenwoordigd zijn in één en dezelfde
persoon, doet het er ook niet toe, dat de hypotheek niet
tevens voor de andere schuld kan gelden. Immers de
schuldeischer, uit de ongedekte schuld geene voldoening
erlangende, kan dan de praestatie uit de wel gedekte
schuld eischen, en bij gebreke van voldoening uit deze,
zijne hypothecaire rechten doen gelden.

Doch anders is het, zoo de niet-gedekte schuld wordt
overgedragen. De schuldeischer bij overdracht kan bij
gebreke van voldoening niet dezelfde praestatie uit de

-ocr page 41-

29

andere schuld vervolgen, daar hij van deze geen schuld-
eischer is. Wil men hem nu eveneens het voordeel van
de zekerheid, bepaaldelijk voor de andere verbintenis ge-
steld, verleenen, zoo is het ook noodzakelijk dat hem de
door hypotheek gedekte schuld eveneens worde overge-
dragen, zoodat de schuldeischers uit beide verbintenissen
weer in één en dezelfde persoon vereenigd zijn.

Aan de vraag derhalve of hypotheek, verleend tot
zekerheid eener schuld ook ipso iure zal gelden tot waar-
borg voor eenen wissel getrokken voor het bedrag dier
schuld, dient noodzakelijk vooraf te gaan een onderzoek
naar den invloed van de wisselverbintenis op de oorspron-
kelijke schuld, waarvoor zij getrokken is.

Wat betreft het verband met de oorspronkelijke schuld,
zoo wordt door velen in deze wijze van schuldafdoening
door middel van wissels
schuldvernieuwing aangenomen;
door anderen wordt zij gelijkgesteld met
in betaling geven.,
waardoor dan ook de oorspronkelijke schuld te niet gaat.

Noch rechtens, noch overeenkomstig de bedoeling van
partijen is een van beide uitwerkingen aan het afgeven
of aannemen van wissels tot betaling van een schuld
aan te nemen.

Door het teekenen en overgeven van een geschrilt vol-
doende aan de vereischten van art. 400 Kh. doet de
trekker voor zich jegens den nemer eene vidsselrechtelijke
verplichting geboren worden. Zal dus deze verbintenis
van eenig gevolg zijn voor eene verbintenis, dewelke
reeds bestond tusschen trekker en nemer, zoo moet zulks
ook nader blijken, vooral waar de wet van bepaalde
rechtshandelingen met bepaalde gevolgen eene duidelijk
blijken eischt en geene veronderstelling toelaat.

-ocr page 42-

30

Door den wisselbrief draagt de trekker aan den betrok-
kene op om eene zekere geldsom aan den nemer of order
ten vervaldage te voldoen. Deze betrokkene is vooreerst
de persoon bij wien en door wien de betaling zal geschie-
den. De schuldenaar (trekker) heeft die opdracht in den
wisselvorm gedaan, opdat zijn schuldeischer (nemer) in de
gelegenheid zij, op het crediet van den wisselbrief tegen
overdracht van dezen, de daarin uitgedrukte geldsom te
kunnen verkrijgen reeds vóór den vervaldag, waarop eerst
de betaling zal geschieden. Indien de betrokkene accep-
teert is deze nevens den trekker tot de betahng van den
wisselbrief gehouden (art. 119 Kh.). De betrokkene heeft
nu volgens wisselrecht de opdracht van den trekker om
de betaling te doen, aanvaard en zich daarvoor naast
den trekker aansprakkelijk gesteld. Wat is nu het gevolg-
van het aannemen van den wisselbrief afgegeven door
den schuldenaar voor het bedrag der schuld aan den
schuldeischer, met betrekking tot deze schuld? .

Iedere schuldenaar kan een ander opdragen en aan
zijn schuldeischer aanwijzen om (voor den schuldenaar)
de betaling eener schuld te doen. Neemt de schuldeischer
zulks aan, dan ligt hierin opgesloten, dat hij tegen den
schuldenaar zijn vorderingsrecht niet zal uitoefenen vóór
hij de betaling afgevraagd heeft van dien aangewezenen
persoon. De schuldeischer is immers uitdrukkelijk of stil-
zwijgend overeengekomen , dat hij den hem aangewezen
persoon om de betaling zal aanspreken en moet zich dus
daaraan houden. De schuldenaar krijgt door de toestem-
ming van den schuldeischer in deze wijze van betaling
eene dilatoire exceptie tegen elke vordering van dezen,
alvorens hij den aangewezene heeft aangesproken. Voorts
bestaat er door deze aanwijzing van persoon door wien
de betaling zal geschieden geene schuldvernieuwing, zooals

-ocr page 43-

31

duidelijk blijkt uit art. 1456—1° B. W., als een gevolg
daarvan, dat de wet nimmer schuldvernieuwing veronder-
steld wil hebben, maar zulks duidelijk uit de akte wil
zien blijken (art. 1451 B. W.).

Indien derhalve een schuldenaar een derde opdraagt
of aanwijst om zijn schuldeischer te betalen, waarmede
deze genoegen neemt, dan is volgens onze meening het
gevolg daarvan dat de schuldenaar, toch nog tot de be-
taling verplicht blijvende zoolang hij niet uitdrukkelijk
gekweten is, echter tegen de vordering van zijn schuld-
eischer eene exceptie ontleent, zoolang deze den aangewezene
niet om betaling heeft aangesproken.

Doch een ander gevolg is nu ook, dat, zoo de aange-
wezene persoon betaald heeft, de schuldenaar gekweten
is. Deze heeft met het oog op de betaling zijner schuld,
aan zijn\' schuldeischer een persoon aangewezen, en aan
dezen opgedragen de betaling te doen; de schuldeischer
heeft met oog op de voldoening zijner inschuld de be-
taling door tusschenkomst van dien derde aangenomen;
heeft hij derhalve de betaling van dezen ontvangen, zoo
is de schuld gekweten.

Hetzelfde heeft plaats indien de schuldenaar tot kwijting-
van zijne schuld aan zijn schuldeischer een wissel afgeeft
tot het bedrag dier schuld en tot kwijting hiervan. Ook
hier zien wij den schuldenaar als trekker aan een derde,
den betrokkene, opdragen om ten bepaalden tijde de in
den wisselbrief uitgedrukte geldsom aan zijn schuldeischer,
den nemer of diens order, te voldoen. Ook hier wordt
met het oog op de voldoening van de schuld de betaUng
opgedragen aan een derde. De schuldeischer die den
wissel aanneemt, zal zich tevreden stellen om tot kwijting
zijner inschuld de betaling af te vragen van dengene, die
daartoe in den wisselbrief is aangewezen.

-ocr page 44-

3\'i

Het gevolg zal dan zijn:

1°. dat, zoo de wissel op den vervaldag door den accep-
tant betaald wordt, de schuldeischer der oorspronkelijke
schuld, wat betreft deze, voldaan is. Het is waar, dat de
nemer, zoo hij den wisselbrief heeft gedisconteerd, reeds
vooraf het bedrag van den wissel heeft ontvangen, doch
hij stond nog bloot aan regres, totdat het zeker was, dat
de betaling richtig geschied is en hij dus niet meer tot de
teruggave van het ontvangene genoodzaakt kan worden ;

2°. dat de schuldenaar, zoolang de betaling uit den
wissel niet gevorderd is, eene exceptie heeft tegen den
schuldeischer, die betaling vraagt uit de oorspronkelijke
schuld, daar deze door het aannemen van den wissel
toegestemd heeft eerst door middel van den wissel de be-
taling der oorspronkelijke schuld te trachten te verkrijgen

Wij merken hier een samenloop van twee rechtsvorde-
ringen op; de rechtsvordering uit de oorspronkelijke ver-
bintenis en de rechtsvordering uit de wisselverbintenis,
ten behoeve van denzelfden schuldeischer, beide om tot
hetzelfde doel de betaling van het bedrag der oorspron-
kelijke schuld te geraken.

Aan den schuldeischer is de keuze welke van beide
vorderingen hij zal instellen en die zijns dunkens hem het
beste tot het gewenschte resultaat zal brengen.

Zoolang hij echter volgens eene der beide vorderingen
zijn doel tracht te bereiken, kan hij niet tevens met de
andere vordering optreden. Heeft hij volgens ééne der
vorderingen zijn doel bereikt, zoo is hij niet meer ont-

1) Vgl. D\'ABLAiNß, de zoogenoemde sclinldvernienwing door wissels.
Leiden 1877. Stelling II blz. 214,

Vgl. d\'Ablaing, steliing I biz. 213; wäcntbr, Bncyclopaedie des
Wecliselreclits v. Begebung; K
untze, Wecbselreclit II s. 630.

-ocr page 45-

33

vankelijk om de andere in te stellen. De schuldeischer
had twee middelen om tot hetzelfde doel te geraken,
maar niet om tweemaal hetzelfde te verkrijgen

3°. dat er geene schuldvernieuwing plaats heeft. Daar uit
den wisselbrief zelve niet blijkt , dat de wisselschuld in de
plaats van de oorspronkelijke schuld komt, zal zulks ook
niet mogen aangenomen worden, indien op andere wijze
daarvan evenmin blijken zijn (art. 1451 B. W.).

De vraag blijft nog, wanneer en waardoor o. a. schuld-
vernieuwing nader kan blijken. Wij hebben hier voor-
namelijk op het oog het geval dat bij het aangaan der
wisselschuld kwijting wordt gegeven voor de oorspronkelijke
schuld. Belangrijk is deze vraag, omdat de kwijting ten
doel schijnt te hebben om te beletten, dat tweemaal
dezelfde gelden worden ingevorderd en geenszins om de
oorspronkelijke vordering te vernietigen, zoodat bij niet
voldoening der wisselschuld de feitelijk door kwijting ver-
nietigde oorspronkelijke vordering weer zoude herleven.

De Duitsche schrijvers onderscheiden regelmatig of de
wissel is gegeven «an Zahlungsstatt» of «Zahlungshalber»
en nemen alleen in het eerste geval terecht schuldvernieu-
wing aan, getrouw aan het beginsel, dat de wil om deze
daar te stellen, duidelijk moet blijken. Zoo wordt ook
in geval er kwijting der oorspronkelijke schuld gegeven
is bij de wisselafgifte, zulks voldoende geacht om stil-
zwijgend schuldvernieuwend te werken

Wat de rechtspraak betreft schijnt omtrent de schuld-
vernieuwende kracht der kwijting in dit geval de beslissing

>) Vgl. Me. v. Bonevai PAuaE, Ned. Eurgl. Procesrecht 1879 D. I
bladz. 232.

-) Vgl. ÏHÖL, Wechselrecht ll § 1S7; WäciiTEE, Encyclopaedie des
Wechselrechts, v. Begebung;
Ktjntze, Wechselr. III § 449.

3

-ocr page 46-

34

niet éénstemmig te zijn, gelijk door Thöl § 187 verscheidene
arresten zoowel vóór als tegen vermeld worden.

Eene overeenstemmende uitspraak omtrent de vraag
of wisselafgifte met kwijting der oorspronkelijke schuld,
schuldvernieuwing te weeg brengt, wordt bij de fransche
schrijvers evenmin aangetroffen. Wij zouden ook hier
die eenstemmigheid mogen verwachten, aangezien toch
ook het fransche recht het beginsel huldigt, dat de wil
om schuldvernieuwing aan te gaan duidelijk moet blijken
en niet verondersteld mag worden (ail. 1273 C. C.), en
kwijting der oorspronkelijke schuld, zonder voorbehoud,
deze schuld eenvoudig te niet doet gaan. Doch er is te
veel gelet op de bedoeling, die bij de partijen bestaat,
nam: om zich door de kwijting alleen te willen vrijwaren
voor het tweemaal vorderen van dezelfde schuld, zoolang
de wissel in omloop is, maar niet om de oorspronkelijke
schuld, mitsgaders de vordering hieruit, werkelijk te ver-
nietigen.

Vandaar dat sommige schrijvers boven en behalve de
kwijting altijd zelfs nog eeno uitdrukkelijke verklaring
noodig achten of de schuldeischer schuldvernieuwing beoogt
of niet, om te beslissen of er werkelijk schuldvernieuwing
plaats heeft of niet.

Door anderen wordt aangenomen dat de kwijting, zelfs
zonder eenige nadere verklaring, bij wisselafgifte altijd
geschiedt onder stilzwijgend voorbehoud, dat de betaling
van den wissel later zal volgen en dat wel voornamelijk
met het oog daarop, dat indien geheele vernietiging der
oorspronkelijke schuld wierd aangenomen, de hypotheken

\') Ygl. Marcadé (IV art. 1273) „Mais s\'il n\'a rien dit, s\'il n\'y a ni
„abandon exprès ni réserve expresse, et qu\'on soit ainsi dans le doute
„sur l\'intention, que doit
On décider?"

-ocr page 47-

35

en privilegiën, die dezelve waarborgen, mede te niet moeten
gaan. De partijen kunnen niet geacht worden deze zekere
waarborgen te hebben willen loslaten voor de altijd eenigs-
zins onzekere voordeelen aan handelspapier verbonden.

Eene naar onze meening meer regelmatige oplossing-
der vraag treffen wij aan bij
Duranton (Cours de dr.
francais t.
XII) en bij Lyon-Caen en Renault, Précis de
droit commercial.

Nevens de kwijting zonder voorbehoud is geene bizondere
nadere verklaring noodig om schuldvernieuwing te be-
werken , want deze behoeft niet altijd door eene bizondere
en daartoe uitdrukkelijk bijgevoegde verklaring te blijken ;
«les circonstances pourraient dénoter une volonté con-
«traire: par exemple, le créancier, en recevant les lettres
«de change, a donné purement et simplement quittance
«de sa créance primitive; il y a alors «renoncé pour s\'en
«tenir aux lettres de change.»

Ook bij ons is de vraag of wisseltrekking schuldver-
nieuwing te weeg brengt, wanneer er kwijting is gegeven,
volstrekt niet beslist. Sommigen nemen ook volgens ons
recht schuldvernieuwing aan, wanneer er kwijting gegeven
is «purement et simplement» en zoo er geene kwijting
of kwijting «sauf encaissement» gegeven is dan ook geene
schuldvernieuwing. •\'\')

De grond voor deze meening ligt voornamelijk in art.
1451 B. W.: «schuldvernieuwing wordt niet verondersteld;

1) Vgl. Ualloz, Rep. v® Obligations u. 2413.

2) (Lïon-Caen t. I n. 1045). Vgl. ook Dalloz, Repert, v\'\' Privileges
et Hypothèques n. 413.— ; verschillende uitspraken V^ Obligations n.
2417—2424 vgl, ook n. 2425.

\') Vgl. Martini ad art. 1449; Cosman, verbintenissen aan toonder blz.
249 vlg.; d\'Ablaing, zoogen. schuldvernieuwing door wissels.

-ocr page 48-

36

«de wil om dezelve daar te stellen moet duidelijk uit de
«akte blijken.» Hierbij is niet te denken aan eene schrifte-
lijke akte alleen; het bepalende lidwoord laat toe aan te
nemen dat hier «akte» in den algemeenen zin van «han-
deling, daad», is genomen.

Wij zouden daarom de meening voorstaan, dat ingeval
de schuldeischer geene kwijting gaf en geene nadere
verklaring daaromtrent bestaat, er ook geene schuldver-
nieuwing aanwezig is; doch zoo hij kwijting «purement
et simplement» tegen ontvangst der wisselbrieven afgeeft,
is deze kwijting dan ook voldoende te rekenen om schuld-
vernieuwing te bewerken.

Immers hebben wij in het laatste geval volkomen de
vereischten van art. 1449 n°. 1 B, W. : de oorspronkelijke
schuld is gekweten daardoor, dat de nieuwe, de wissel-
schuld, is aangegaan. Het moge wel de bedoeling van
partijen geweest zijn om door de kwijting slechts het
tweemaal invorderen derzelfde schuld te beletten en dus
de oorspronkelijke schuld alleen te kwijten «sauf encais-
sement»; doch wat het eerste betreft hebben wij reeds
getracht aan te toonen , dat zonder de kwijting de vrees
voor eene dubbele vordering niet behoeft te bestaan, daar
den uitgever van den wisselbrief eene dilatoire exceptie
gegeven wordt «ge moet den vervaldag afwachten, en
«bij protest van non-betahng hebt ge de keus uit welke
«schuld ge wilt eischen» en men zou bovendien wel op eene
andere wijze en duidelijker dan door quitantie de ware bedoe-
ling (t. w. de beide vorderingen niet te zamen te laten gelden,)
kunnen aan den dag leggen. En is de kwijting dan be-
doeld «sauf encaissement» dan dient men zulks ook wel
degelijk nevens en te gelijk met de kwijting te verklaren.

Vgl. Opzoombk, B. W. verklaard, ad art. 1451 ; üiepliuis VI § 318.

-ocr page 49-

37

Deze bedoeling moet eveneens duidelijk blijken en mag
hier, zonder uitdrukkelijke vermelding, niet stilzwijgend
als grond aangenomen worden om art. 1451 B. W. toe
te passen. Het geven van kwijting zonder voorbehoud is
hier juist de akte bedoeld in art. 1451 B. W., waaruit
blijkt, dat de oorspronkelijke schuld is vernietigd daardoor,
dat wisselbrieven zijn afgegeven; derhalve waaruit de wil
om schuldvernieuwing daar te stellen volgens het recht blijkt.

Mr. Land, Hedendaagsch wisselrecht, acht de kwijting
ook voorwaardelijk, alhoewel de voorwaarde niet daaraan
toegevoegd is. Al heeft men (zoo lezen wij op blz. 56)
ook dus
bepaald quitantie gegeven voor de schuld —wat
natuurlijk ook in de waarde erkenning kan geschieden —
dan moet zij zeer positief zijn gesteld om alle gedachten
aan het «sauf encaissement» uit te sluiten en als de
kwitantie bepaalt luidt dat «met dien wissel» voldaan is,
dan kan men dat juist opvatten als eene voorzichtige uit-
drukking van den crediteur, om aan te toonen, dat hij
wel is voldaan, maar slechts met een wissel, d. i. mits
die wissel geld oplevere.

Doch wij vragen hoe men positiever kwijting kan geven
dan door kwijting, «purement et simplement», en zou ook
niet juist omgekeerd de bijvoeging «sauf encaissement»,
waar men de kwijting niet zoo positief bedoelde, geenzins
«een overmaat van», maar eerder «een gepaste» voor-
zorg zijn ?

Houdt de kwijting in dat «met een wissel» voldaan is,
dan dunkt ons nergens duidelijker schuldvernieuwing te
blijken dan juist hier; door het stellen der wisselverbintenis
(de nieuwe) is de schuld gekweten art. 1449—1" B. W.

Volgens de conclusie van Mr. van Meerbeke (Amsterdam
d.d. 30 Januari 1868 W. v. h. R. n". 3009) was de onder-
teekening «gekweten met eene promesse» geenszins vol-

-ocr page 50-

38

doende om de animus novandi ontwijfelbaar aan te geven.
Op grond dat die woorden voornamelijk geschreven waren,
om niet tweemaal dezelfde vordering te laten gelden en
voorts dat zij inhielden «de in \'t verkeer niet ongewone
«bedoeling van partijen om de eerste schuld niet als ge-
((kweten te beschouwen vóór en aleer de daarvoor in de
«plaats gestelde promesse werkelijk is betaald.»

Wij veroorlooven ons hierin eenige tegenstrijdigheden
op te merken: de partijen willen niet dat tweemaal dezelfde
vordering worde gedaan, vandaar onvoorwaardelijke kwij-
ting, alzoo vernietiging der oorspronkelijke schuld; hier
tegenover de bedoeling van partijen om de oorspronkelijke
schuld niet als gekweten te beschouwen (dus geene ver-
nietiging) , echter zoolang tot de daarvoor in de plaats
gestelde (schuldvernieuwing, ergo vernietiging der oor-
spronkelijke schuld) voldaan zal zijn.

Ook het vonnis hierop gewezen, is niet duidelijk. Terwijl
hier wel erkend wordt, dat onvoorwaardelijk is gekweten
en de kwijting zelfs geacht wordt een gevolg te zijn van eene
gedane betaling (hetgeen volstrekt niet behoeft, evenmin
hier het geval is geweest), onderscheidt de rechtbank nog
eerst of de promesse van den schuldenaar afkomstig was
of van een derde; voorts dat in het eerste geval «zooals
«de curator stelt, het de wil van partijen en zeker van
«den eischer is geweest door die promesse de, boekschuld
«te vervangen . . . terwijl zoo het tegendeel uit de pro-
«messe bleek, de eischers die zonder twijfel zouden hebben
«overgelegd.»

De slotsom is dan, dat de schuld als gekweten wordt
beschouwd, terwijl niet wordt beslist of er schuldver-
nieuwing heeft plaats gehad, niettegenstaande in het
boven aangehaalde zooveel als zulks is te kennen gegeven:
«door die schuld (de promesse) de boekschuld te
vervangen.))

-ocr page 51-

Wij willen in overeenstemming met de gronden van
dit vonnis opmerken, dat de kwijting hier onvoorwaardelijk
geschied zijnde, de boekschuld door de promesse is ver-
vangen en dat zoo men het tegendeel bedoelde zulks ook
had moeten doen blijken. Indien uitdrukkelijk kwijting
zonder eenig voorbehoud is gegeven, dan hebben wij niet
verder te onderzoeken naar of rekening te houden met
de bijbedoeling, die uit niets blijkt; deze had maar nevens
de kwijting moeten bedongen zijn, want anders zoude
elke andere kwijting ook even goed van hare kracht be-
roofd kunnen worden door eene andere bedoeling, die
men er mee voor had.

Wij dienen in aansluiting aan het voorgaande nog
eenige opmerkingen toe te voegen omtrent de artt. 109
en 236 W. v. Kh., waaruit men heeft willen opmaken, dat
de wet bij acceptatie schuldvernieuwing bedoeld heeft.

Naar luid van art. 236 Kh. heeft er geene terugvordering
plaats, indien de kooper bij eenen wisselbrief of ander
handelspapier heeft geaccepteerd voor het volle bedrag
der verkochte en geleverde koopmanschappen.

Volgens hetgeen te lezen staat bij Voorduin zou het
hier gelden de afgifte van wisselbrieven door den schulde-
naar en niet acceptatie door den schuldenaar van wissel-
brieven op hem getrokken. Volgens de Regeering wordt
dan bij zoodanige wisselafgifte de boekschuld voor de

1) Dat afgifte van eene promesse tot kwijting van eene schuld op zich
zelve nog geene schuldvernieuwing bewerkt, is o. a. beslist door de arr.
rechtbank te Assen bij vonnis van 21 Juni 1869, W. n". 3248; doorliet
Hof van Leeuwarden bij arrest van 23 September 1878, W. n". 4294;
door het Hof van Amsterdam bij arrest van 19 December 1884, W.
n". 5171 vernietigende het vonnis van de arr. rechtbank te Amsterdam
van 8 November 1883, W. n». 5010.

2) „Geschiedenis en beginselen der Nederlandsche Wetboekeu"deelIXbl.52,

-ocr page 52-

40

gekochte goederen als gekweten en in eene wisselschuld
overgegaan te zijn beschouwd, en dus schuldvernieuwing
aangenomen. Vandaar dat de reclame wordt uitgesloten.

Wij zouden uit art. 236 Kh. niets anders kunnen be-
sluiten dan dat de wet eenvoudig reclame uitsluit zoo er
wisselbrieven voor de koopschuld zijn afgegeven of ge-
accepteerd. Moet hiervoor eene reden gezocht worden,
dan mogen wij niet eene zoodanige aannemen, welke
met andere voorschriften der wet in strijd is. Dit is
dunkt ons het. geval, waar als reden wordt opgegeven,
gelijk de Regeering deed, schuldvernieuwing, die dus hier,
tegen de uitdrukkelijke bepaling van art. 1451 B. W. in,
verondersteld wordt. Bovendien, zoo hier werkelijk schuld-
vernieuwing aanwezig was, zoo ware de bepaling geheel
overbodig en zou alsdan reclame van zelve uitgesloten zijn.

Volgens d\'Ablaing (zoogen. schuldv. blz. 227 vlg.) handelt
art.
236 Kh. alleen over acceptatie van getrokken wissels
en wil dan ook ((a,nder handelspapier» alleen uitstrekken
tot dat papier, hetwelk voor acceptatie vatbaar is, derhalve
alleen tot assignatiën, daar het orderbriefje niet getrokken
op of geaccepteerd wordt door een ander. De schrijver
wil hier echter evenmin schuldvernieuwing als grond voor
deze bepaling zien, maar wel een systematisch verband
met art. 110 c Kh, Evenals bij acceptatie het fonds aan
den betrokkene blijft, zoo zijn de gekochte goederen uit-
gesloten van reclame, zoo de op hem getrokken wissels
zijn geaccepteerd

de Pinto Kooph. § 191 ziet in art. 236 ook schuld-
vernieuwing als den grond tot die bepaling, maar wil zulks
ook alleen tot de reclame beperken en waar het geene

"Vgl. verder Assee c. s. ad art. 236.

-ocr page 53-

41

redame geldt ook geene schuldvernieuwing aannemen
bij acceptatie of wisselafgifte.

Mr. Land , Beginselen bed. Wisselr. § 19 noot 22, acht
hier de reclame eerder uit te sluiten, daar hier het
papier zelfs als betaalmiddel kan worden beschouwd en
wel meestal dadelijke schulddelging bedoelen zal.

Deze bedoeling is echter geenszins zoo onvoorwaardelijk
aan te nemen, want hoeveel vertrouwen men in eenigen
wissel ook zoude mogen stellen, het is er verre van af,
dat iedere koopman overtuigd is, dat de wissel ten verval-
dage onvoorwaardelijk en zeker voldaan zal worden, dus
dat hij zoodanige afdoening gelijk zou stellen met eene
werkelijke betaling in geld.

De bedoeling van het aannemen van den wissel is ook
om tot de betaling te geraken, welk doel eerst bereikt
zal zijn, wanneer de wissel op den vervaldag behoorlijk
voldaan wordt.

Mr. Goudsmit , W. v. h. R. n°. 4329, tracht de bepaling
van art. 236 Kh. te verdedigen daardoor, dat zij alleen
geschreven is voor het geval dat kooper en verkooper
later zijn overeengekomen om voor de koopschuld wissel-
brieven af te geven, want dat dan schuldvernieuwing
plaats heeft. In \'t geval dat de overeenkomst bij koop
en verkoop zelve plaats had (nam. om voor de koopsom
wisselbrieven af te geven), neemt Mr.
Goudsmit aan, dat de
verplichting van den kooper om de koopsom te betalen
dadelijk is opgenomen en omgezet in de wisselverbintenis,
welke dan de eenige verbintenis is van de zijde des koopers.

Behoudens dat er in zoodanig geval dan geen sprake
meer kan zijn van reclame wegens
onbetaalde koop-

1) Vgl. Ktjbtze II § 189.

-ocr page 54-

42

penningen (art. 230 Kh.) kan zulk eene bedoeling,
die ook uit niets blijkt, niet geput worden uit eene over-
eenkomst , die men eerder kan beschouwen als een
beding
waaronder de koopovereenkomst is aangegaan en dus deze
in haar geheel laat.

Ook voor het geval dat de schuldeischer op den schul-
denaar getrokken heeft voor het bedrag der schuld en
deze den wissel accepteert, kan niet aangenomen worden ,
dat acceptatie schuldvernieuwing te weeg brengt.

Ingeval van non-betaling na acceptatie des wisselbriefs
heeft immers de trekker tegen den acceptant eene rechts-
vordering tot de verantwoording van het bij dezen aan-
wezige fonds (art. 148 Kh.), hetwelk kan bestaan in eene
opeischbare schuld (art. 108 Kh.).

Schuldvernieuwing aannemende, zoo moet men alle
vordering op het fonds vernietigd rekenen en daarvoor
alleen nog maar in de plaats hebben de wisselverbintenis
uit de acceptatie.

Door de acceptatie verplicht de betrokkene zich volgens
wisselrecht naast den trekker de betaling op den verval-
dag te doen. Juist dewijl de betrokkene door de accep-
tatie de opdracht, hem in den wisselbrief gedaan, heeft
aangenomen en zich derhalve wisselrechterlijk aansprakelijk
heeft gesteld voor de betaling, is het voor den nemer
of order niet meer noodig dat er cessie van fonds ge-
schiedt, gelijk bij non-acceptatie (art. 109 Kh.).

Daar de trekker in den wisselbrief beloofd heeft, dat de
betrokkene op den vervaldag zal betalen, moest hij ook

Ygl. Mr. Laud blz, 95.
Vgl.
d\'Ablaisg blz. 192.

-ocr page 55-

43

bij non-acceptatie vrijwaren, protest bij tijds of niet bij
tijds gedaan zijnde, terwijl hij in het laatste geval van
die vrijwaring bevrijd is, zoo hij bewijst, dat het ver-
eischte fonds bij den betrokkene aanwezig was (art.
108 Kh.), hoewel hij dan toch nog tot cessie van het fonds
verplicht is (art. 109 in). Dit alles is een gevolg daarvan,
dat de houder gewaarborgd moet worden, dat de wissel
op den vervaldag zal betaald worden. Den houder moet
daarom bij non-acceptatie het fonds gecedeerd worden,
daar hij er anders nooit recht op heeft (art. 110 a. Kh.).
Bij acceptatie is geen cessie van fonds meer noodig daar
dan de betrokkene zich wisselrechterlijk verbonden heeft
(art. 119 Kh.)

Bovendien zoo men schuldvernieuwing aannam bij accep-
tatie, dus dat de trekker geen verhaal meer had op het
fonds, dan zou er ingeval van non-betaling geene ver-
plichting meer noodig zijn volgens art. 108 en 109 (art.
201 Kh.), want de trekker kan geen cessie meer doen
van het fonds, waarop hij geen recht meer heeft.

Wij zouden ook hier geene schuldvernieuwing kunnen
aannemen om het algemeene beginsel van art. 1451 B. W.
Zal acceptatie werkelijk schuldvernieuwing moeten daar-
stellen, zoo zal zulks even als bij wisselafgifte duidelijk
moeten blijken

Evenzoo een arrest van het Hof van Z.-Holland 13 April
1874. In deszelfs motieven wordt schuldvernieuwing bij
acceptatie van wissels niet verondersteld, maar moet deze
duidelijk blijken. Wij lezen nam.: daar in casu (wanneer
goederen verkocht zijn en overeengekomen is de cognos-
cementen dier ladingen niet af te geven dan tegen acceptatie

\') Vgl WacHTEK, Eücyclopaedie Accept; Dailoz, Kep. v^ Obliga-
tions n. 2418.

-ocr page 56-

44

der door den verkooper aan eigen order getrokken wissels),
(.(van dien wil noch uit den inhoud van de wissels, noch uit
«de correspondentie, noch uit eenige handeling der contrac-
«teerende partijen, eenig spoor van bewijs is te putten, terwijl
«uit het bij de overeenkomst van koop en verkoop gevoegd
«beding, dat de cognoscementen niet overgegeven zouden
«worden dan tegen de acceptatie der wissels, blijkt dat
«het accept alleen tot meerdere zekerheid der schuld
«bedongen en overeengekomen werd, dat mitsdien de
«oorspronkelijke door de gefailleerde firma jegens den
«appellant uit koopcontract aangegane schuld
niet is ge-
«kweten, maar
nog bestaat en verschuldigd is, en de
«appellant als verkooper nog tot de koopsom gerechtigd
is, . . . .» enz. \').

Wij hebben bij de Ondergeschikte vraag of wisselafgifte
(of acceptatie) schuldvernieuwing ten opzichte der oor-
spronkelijke schuld veroorzaakt, wat lang moeten stilstaan,
daar zij zoo belangrijk is voor de beantwoording der
hoofdvraag, en wenschen dit gedeelte te besluiten met
aan te halen, hetgeen zoo volkomen juist door Mr.
Land
wordt opgemerkt, waar hij zegt (Hedend. Wisselr. blz. 95):
«Niet altijd als eene nieuwe schuld wordt aangegaan met
«het oog op en zelfs ter voldoening van eene vroegere
«schuld, heeft er novatie plaats; daartoe is noodig de
«bedoeling, dat reeds het
aangaan der nieuwe schuld,
«de oude zal vernietigen. Indien nu een wissel wordt

1) Vgl. Vonnis van de arr. rechtbank te Amsterdam 6 februari 1885
(Paleis van Justitie 1885 n®. 19j bevestigd door het Hof van Amsterdam
bij arrest van 30 April 1886 (Paleis van Justitie 1886 n®. 25) waarbij werd
beslist dat acceptatie eens wissels geene schuldvernieuwing te weeg brengt.

-ocr page 57-

45

«getrokken, dan bedoelt men daarbij niet het prijs geven
«van het recht op het fonds, zelfs niet nadat geaccepteerd
«zal zijn. Men wil dat de oude verbintenis zal blijven
«bestaan, die echter door dilatoire exceptie pacti of doli
«onschadelijk wordt gemaakt, als de crediteur haar wil
«uitoefenen, maar daardoor den debiteur blootstelt aan
«schade door de nieuwe verbintenis uit acceptatie. Wordt
«aan deze laatste voldaan, dan zijn beide schulden gedelgd».

Wij meenen thans voldoende aangetoond te hebben het
verband tusschen de oorspronkelijke verbintenis en de
wisselverbintenis uit den wissel voor die schuld en tot het
besluit te hebben mogen komen, dat beide verbintenissen
nevens elkaar blijven bestaan, terwijl alleen dit verband
tusschen beide bestaat, dat de kwijting van de wissel-
verbintenis ook die van de oorspronkelijke schuld ten
gevolge heeft.

Met hetgeen wij omtrent de hypotheek in het algemeen
hebben opgemerkt tot leiddraad, kunnen wij thans over-
gaan tot de beantwoording der vraag of hypotheek ge-
geven tot zekerheid eener verbintenis ook ipso iure geldt
voor den wissel, getrokken voor het bedrag dier schuld.

Wij hebben aangetoond, dat de hypotheek verbonden
blijft aan de schuld, waarvoor zij gegeven is; vervolgens
dat de wisselverbintenis staat
nevens de schuld, waarvoor
de wissel getrokken is; derhalve zal de hypotheek, ver-
leend tot zekerheid der nakoming van eene schuld, niet
ipso iure strekken tot waarborg van de wisselschuld voor
het bedrag daarvan, daar de wisselverbintenis is eene op
zich zelf staande schuld onafhankelijk der oorspronkelijke.

Wij wenschen hierbij nog melding te maken van een
schrijver, die niet tot zulk een besluit is gekomen en

-ocr page 58-

46

integendeel de hypotheek wel ipso iure laat gelden tot
zekerheid der wisselverbintenis en zullen tevens trachten
de gronden daarvoor aangevoerd, te wederleggen.

In een opstel van Mr. J. A. Zubli, in het tijdschrift
voor het Notarisambt «Regt en Wet» D. IX blz. 193 vlg.
is dezelfde vraag behandeld. Naar aanleiding dier vraag
stelt zich de schrijver voor drie ondergeschikte vi^agen te
beantwoorden, t. w.:

1°. in hoeverre er door het afgeven van orderbriefjes
schuldvernieuwing heeft plaats gevonden;

2". of in geval er geene schuldvernieuwing heeft plaats
gehad, de derde houder zich beroepen kan op eene hy-
potheek , die ter verzekering der naleving
dezer eenvoudige
verbintenis, jegens éénen persoon, veiieend werd;

3° of wanneer die derde houder zich daarop beroepen
kan, dit geschieden mag tegenover dengenen, wien de
hypotheek oorspronkelijk verleend werd.

De eerste vraag wordt in overeenstemming met onze
beschouwing beantwoord, door geene schuldvernieuwing
aan te nemen, tiet antwoord op de tweede vraag is,
dunkt ons, minder juist. Vooreerst dan wordt op grond
van art. 1231 n". 1 B. W. beweerd dat, hoewel de wet
eene bepaalde aanduiding van den schuldeischer wenscht,
deze nog niet
met name behoeft te worden vermeld en
dat door de verphchte omschrijving van den aard des rechts-
titels (1231 n". 2) van zelve de vermelding zal inhouden,
dat voor de schuld wissels zijn uitgegeven en dus insgelijks
inhoudt, dat derde houders schuldeischers kunnen zijn.
Deze derde houders zijn uit den aard der zaak onbekend
doch rechtverkrijgenden van den nemer (schuldeischer van
de hypotheek) en als zoodanig bevoegd zijne hypothecaire
i-echten uit te oefenen.

Wij zonden liiertegen welhcht geen bezwaar hebben en

-ocr page 59-

47

derde houders van wissels hypotliecaire rechten toeken-
nen, alleen indien de hypotheek bepaaldelijk ware ver-
leend aan den nemer voor de wisselschuld. Doch bij de
beantwoording der tweede vraag blijkt Mr.
J. A. Zubli
eenvoudig over het hoofd gezien te hebben, dat, waar hij
te voren over schuldvernieuwing heeft gesproken, nood-
wendig ook aan
twee verbintenissen moet gedacht hebben,
die dan ook aanwezig zijn, nam. die uit de oorspronkelijke
schuld en die uit den wissel; dat zoo er geene schuld-
vernieuwing bestaat, gelijk de slotsom was, die twee
verbintenissen dus nevens elkaar blijven bestaan; — nu
meenen wij dat, waar bepaald is, dat hypotheek slechts
voor eene bepaalde schuld mogelijk is, deze niet zoomaar
verbonden kan worden aan eene andere, die daarnevens
komt.

Als besluit op de tweede vraag lezen wij op blz. 206:
«Wij trachtten vroeger te bewijzen dat de verbintenis niet
«door schuldvernieuwing te niet gegaan was. Die hypo-
«theek, welke tot verzekering der hoofdverbintenis gegeven
«werd, is alzoo niet te niet gegaan, maar blijven bestaan.
«Zij heeft dan ook kracht ook ten beloope der orderbriefjes,
«die ter uitvoering der oorspronkelijke overeenkomst wei\'den
«verstrekt.»

Hoewel het er weinig toe doet op welke wijze eene
verbintenis worde uitgevoerd en zulks niet zal beletten,
dat de hypotheek bij niet nakoming der verbintenis geëxecu-
teerd wordt, zoo is er echter in geval een wissel wordt
uitgegeven, ook ter uitvoering van eene betalingsvordering,
dit het eigenaardige, dat er een geheel zelfstandige ver-
bintenis, de wisselverbintenis, ontstaat, die hare
eigene
vordering, de wisselvordering, heeft en die geheel anders
is als de vordering uit de oorspronkelijke verbintenis.
Vandaar dat ten behoeve der wisselverbintenis geene

-ocr page 60-

48

hypothecaire rechten kunnen voortvloeien uit de hypotheek,
verbonden aan de oorspronkelijke schuld.

Vandaar dat de bewering, dat, de wet eischende de
omschrijving van den aard des rechtstitels (B. W. art.
1231—2°), in het onderhavige geval de vermelding zal
geschieden in de akte dat wissels zijn uitgegeven, niet
opgaat, om op grond daarvan alleen de hypotheek ook
te laten gelden voor de wisselschuld.

Bovendien wordt in art. 1231—2" met de omschrijving
van den aard des rechtstitels, niet de titel bedoeld, waar-
onder de schuld ontstaan is, ten behoeve waarvan hypotheek
wordt verleend, maar die, welke recht geeft om de hypo-
theek te eischen Hierom zou dus de vermelding boven
bedoeld ook niet baten.

De meeste Fransche schrijvers beantwoorden de vraag
of hypotheek voor eene schuld ook geldt voor den wissel,
getrokken voor die schuld, in bevestigenden zin

Bij Aubry en Rau vinden wij vermeld, dat zoodanig
gevolg alleen dan bestaat, zoo in de akte vermeld is
dat voor de hypothecaire schuld wissels of orderbiljetten
zijn afgegeven. Hierdoor zouden dan derde houders der
wisselbrieven gewaarborgd zijn, dat alleen de betaling op
het in omloop gebrachte papier zal gelden en dat hunne
rechten niet zullen verkort worden door betalingen op
de oorspronkelijke vorderingen.

Bij deze bevestigende beantwoording der kwestie door
de Fransche schrijvers, moeten wij evenwel in het oog
houden, dat volgens de Fransche jurisprudentie de nemer
beschouwd wordt in de rechten van den trekker te zijn

ï) Diephuis, N. E. R. VII—434.

2) Vgl. Dalloz, Rep. ye Privileges et Hyp. n". 1267 (anders ve Oblig.
no.
2435) ; Laubent, Principes de dr. civ. t. XXX n". 347; Aubby et
Raü, Cours de dr. civ. t. 111—460.

-ocr page 61-

49

getreden. Vandaar dat de nemer ook de hypotheek kan
doen gelden voor die schuld gegeven.

«D\'après la jurisprudence le preneur est considéré
«comme le cessionnaire des droits du tireur contre le
«tiré ; il peut donc invoqeur la créance du tireur avec les
«diverses accessoires qui peuvent l\'accompagner».

Zoodanig stelsel past in onze wisselwet niet, daar wij
de uitdrukkelijke bepaling hebben dat de houder in geen
geval eenig recht heeft op het fonds, dat de betrokkene
van den trekker in handen heeft (art. 110 a Kh.).

Lyon-Caen & Renault, o. c. nO. 1089, n». 1104 en n». 634.

-ocr page 62-
-ocr page 63-

STELLINGEN

L

-ocr page 64- -ocr page 65-

STELLINGEN.

I.

De rechter in de actio finium regundorum mag ook
over de vóór de litis contestatie ter kwader trouw ver-
teerde vruchten uitspraak doen.

II.

Ten onrechte beweert Pagenstegher «die römische Lehre
v. Eigenthume» bl. 72: «Ein Postliminium giebt es im
«Kriege,
es dauert fort im Frieden, zu gunsten derjenigen
«Kriegesgefangenen, über welche die Friedensartikel nichts
«besonders enthalten.»

III.

Art. 1550 B. W. betreft, wat de plaats van betahng
aangaat, niet het geval, dat op crediet is verkocht.

IV.

De aanslag op het leven met absoluut ondeugdelijke
middelen levert voldoenden grond op tot scheiding van
tafel en bed.

-ocr page 66-

54

V.

Een hypotheek, toegestaan door een kooper van vast
goed en in de hypothecaire registers ingeschreven, voor-
dat door de overschrijving der koopakte de levering van
het goed is geschied, moet van af het tijdstip dezer
overschrijving geldig geacht worden.

VI.

De vader kan op het door de wet aan hem toegekend
vruchtgenot van de onroerende goederen zijner kinderen
hypotheek vestigen.

VII.

De betrokkene is door zijne acceptatie jegens den
houder niet verplicht tot betaling van den wissel, indien
later blijkt, dat de handteekening van den trekker valsch is.

VIII.

Deviatie voor redding van schipbreukelingen komt ten
laste van den verzekeraar.

IX.

Bij verschü tusschen de chertepartij en het cognosce-
ment omtrent den vrachtprijs zijn de bepalingen van de
eerste ook bindend voor den cognoscementhouder.

X.

De exceptien, bedoeld in art. 160 al. 1, Wb. v. B. Rv.,
moeten, indien zij vóór het antwoord ten principale afzon-
derlijk worden voorgesteld, aangehouden en bij de hoofd-
zaak gevoegd worden.

-ocr page 67-

55
XL

Art. 150 Gem. wet sluit niet uit, dat de Gemeente
Raad verordeningen maakt ter regeling van belangen, bij
welker regeling alle gemeenten gelijk belang hebben.

xn.

Art. 76 Grw. verbiedt een kiesstelsel, waarbij uit onder-
scheiden kiesdistricten de stemmen op denzelfden candidaat
uitgebracht, worden bij elkander geteld.

XIII.

Art. 3 Grw. behoorde de bescherming, daarin verleend,
ook uit te strekken over hen, die zich niet op het grond-
gebied van het Rijk bevindende, daar goederen hebben
liggen.

XIV.

Er bestaat geene poging tot eenig misdrijf, indien de
tot voltrekking daarvan gebezigde personen slechts in
schijn de daden verrichten, die een begin van uitvoering
daarstellen.

XV.

De beklaagde is tegen valsche verklaringen in de in-
structie afgelegd, volgens het N. Strfwb. niet genoeg
beschermd.

XVI.

Ten onrechte dreigt art. 293 N. Strfwb. eene zwaardere
straf tegen hem, die een ander op zijn dringend verzoek
doodt, dan in art. 294 tegen hem, die een ander tot zelf-
moord aanzet.

-ocr page 68-

XVII.

56

Terecht is bij art. 212 N. Wb. v. Strafv. de hervatting
van het onderzoek toegestaan, wanneer dit volgens art.
209 reeds gesloten is.

XVIII.

Eene derde prijs, de equatieprijs, nevens den marktprijs
en den productieprijs te stellen, is niet aan te bevelen.

XIX.

Het verleenen van wachtgeld en van pensioen door
den Staat aan zijne ambtenaren is in \'t algemeen af te
keuren.

-ocr page 69-

mkmmiâm

.ri

■ .\'-■ssiemm^itW\'Wfr\'sm .ii!-,!

-ocr page 70-
-ocr page 71-

.O •••

y~ •i\'/\'.j»- jt -

-ocr page 72-

tall