-ocr page 1-

/f Jci^

Ir

Jl

LJ

L

1

lU

1

H. J. C. I. DE JONG.

CONSULAIRE RECHTSMA

N STRAFZAKEN,

UTRECHT,
J. I) E K E UY F P.
1 8 8 6.

1"

El

-ocr page 2-

t\'

)

m:

Mi\' \' n-. ---\'Ci.

-ocr page 3-

v?

>1

f
f

m\\

..... - ^

-ocr page 4-

t I

.......

"s

f-

^ O »- \'t

I

l

^ \\

-HV. -, »-

Ohl.

OM

-ocr page 5-

CONSULAIRE RECHTSMACHT IN STRAF

-ocr page 6-

wmasmm

-ocr page 7-

jöIS.ji li 1

rr

Opmerkingen naar aanleiding van de wet van
15 April 1886 (Stbl. n«. 63).

PROEFSCHRIFT

TEE VEBKliJJO-IlTG- VAN BKIT ÖEAAD

VAN

DR J. A. WIJNNE,

Hoogleeraai\' in de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

ïegen db bbdpjnkingen van de

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
op DINSDAÖ den ISaen JÜNI 1886, des namiddags te 2 uur,

mmil JOMAIVNES CHRISTIAAM ISAAR DE JONG,

geboren te Utrecht.

m

-ocr page 8-

\' .yr \'v^^vür^

/
/

M\'\'

-ocr page 9-

Het is mij een aangename [Meht ook ie dezer plaatse
mijnen dank te betuigen aan de lioogleeraren der Rechts-
geleerde faculteit voor het onderwijl,, dat ik van Hen mocht
genieten. In het hijzonder wensch ik aan den Hoogge-
leerden
Hamaker , die mij hij het samenstellen van dit
■proefschrift wel behulpzaam ivilde zijn, en aan de overige
Eere-Voor
Zitters van het Gezelschap//Anthonius Matthaëus\'\\
de verzekering te geven., dat de oogenblikken in Hunne
tegeniüoordighei\'i gesleten., mij steeds in dankbare herinne-
nering voor den geest zullen staan.

-ocr page 10-

• ^ ■■■ -

\'ij\'

( t\' •

f

■ rf^

..... .

"\'y J

V, _

"\'\'■•V. .V. -fà\' .

^ ^ ^ \' ^ ^ t , •

^ 5

. j«, T.

m... ..... .../r
»

liifiwir lïïf

-ocr page 11-

INHOUD.

Inleiding....................blz. 1.

Samenstelling en bevoegdheid in strafzaken der

consulaire gerechten .........« 12.

Het Rechtsgeding in strafzaken voor de consulaire

gerechten............... 26.

Wijzigingen tot het materieele strafrecht be-
trekkelijk ............. „38.

-ocr page 12-

.Ai

. ■ - ■ \' f ■ ......... ......

?

...a

-ocr page 13-

INLEIDING.

„Une pensee protectrice du commerce à donné naissance
à l\'établissement des consuls à l\'étranger."

Aldus verklaart Ferdinand de Cussy in zijn: „Phases
et causes célèbres du droit maritime des nations" (Tome
1, titre 1 § 24) het ontstaan van het Consulaatwezen.
Inderdaad is het gemakkelijk te begrijpen dat in vorige
eeuwen, toen het volkenrecht niet die ontwikkeling had
bereikt, als thans het geval is, en het internationale
handelsverkeer niet die zekerheid had verkregen, als
waardoor nu de handel bevorderd wordt, zich reeds spoedig
de behoefte aan bescherming van belangen en natxmrlijke
rechten deed gevoelen. Vooral had dit plaats bij een
zeemogendheid, gehjk de Republiek der Vereenigde
Nederlanden er een was. Evenzeer kan het geen ver-
wondering baren dat in later tijden tot heden toe, terwijl
het internationaal recht door het sluiten van allerlei
traktaten tusschen de verschillende natiën vastere vormen
begon te ver krygen, er ambtenaren noodig
hieven om die
verkregen rechten te beschermen en te handhaven.

-ocr page 14-

"Wij zullen de historie en den ontwikkelingsgang van
het consulaatwezen, dat in den loop der tijden gevormd
werd, als niet speciaal tot ons onderwerp behoorende,
niet te dezer plaatse nagaan, maar verwyzen daarvoor
naar de werken van "
Wektheim, de Cussy e. a. Als
wij echter een vluchtigen blik slaan in de traktaten, die
ons land met vreemde mogendheden sloot, zien wij reeds
dat van den beginne af de consuls, wier bestaan dus uit-
sluitend op handelsbelangen gegrond was, een zekere
rechtsmacht in strafzaken uitoefenden over de landgenooten,
die binnen hunne ressorten verblijf hielden of er tijdelijk
vertoefden. Zoo bepaalde art. 11 van,de capitulatie ,
die in 1612 met Sultan Achmed van Turkije door de
Staten-Greneraal gesloten werd: „Alle Rechtsaken ende
„differentiën rij sende tusschen die van den Landen van
„Nederlandt, ook aanklachte van doodtslagh, zoo den een
„den anderen kwam te dooden, sullen by den Ambas-
„sadeur ende sijne consuls achtervolgende hare wetten
„ende coustumen gheoordeelt worden, sonder dat de
„Rechters, ofte Grouvernenrs van mijn Rijck haer ghe-
„nighsints daermede sullen mogen bemoeyen." In het

J^) J. Wertheim, Yerli an deling over het Ned. Gons. Keclit,
Utrecht 1851,
J. Wertheim, Manuel à l\'usage des consuls des
Pays-Bas I, Amsterdana 1861, de Cussy et d\'Hauterive, Eecueil
pes traités de commerce et de navigation, Paris IS-Sl—1844.

De inhoud van dit traktaat is, evenals die van de overige
in dit opstel geciteerde verdragen uit de 17® en 18« eeuw, te
vinden in liet 3. deel van de hierboven aangehaalde »Manuel\'\'
van
Weutiieim.

-ocr page 15-

3

traktaat met Marokko van 25 Mei 1657 vinden wij ovenzoo
in artikel 15 als beginsel uitgesproken dat de Nederlandsche
consul civiele en crimineele rechtspraak onder zijn land-
genooten zou uitoefenen. Art. 12 van het verdrag, in
1662 met Algerië en Txmis aangegaan, noemde in over-
eenstemming hiermede den Consul als eenigen competenten
rechter over de Hollanders in burgerlyke en in strafzaken.
Ook China, waar de Nederlanders in 1843 op denzelfden
voet in vijf havensteden werden toegelaten, als reeds
vroeger met de Engelschen het geval was geweest, stond
aan dezen de berechting van misdrijven, door Engelschen
begaan, toe. In de overeenkomst, den 9"" November 1855,
met Japan gesloten, lezen wij in art. 2: „ Wanneer door
„een Nederlander eenige Japansche wet wordt overtreden,
„zal daarvan kennis worden gegeven aan den hoogsten
„Nederlandschen ambtenaar, die op Decima geplaatst is,
„en zal hij door zijne tusschenkomst door de Nederlandsche
„regeering volgens de Nederlandsche wetten worden
„gestraft."

Deze voorbeelden, aantoonende hoe onzen consuls toe-
gestaan werd min of meer uitgestrekte jurisdictie uit te
oefenen, zouden gemakkelijk vermeerderd kunnen worden.
Thans nog vigeerende traktaten i), welke ten deele de

q Hierloe beliooreii: liet handelsverdrag met Marocco 2 Dec.
1791, met Perzië, 3 Juli 1857 (Stbl. 1858 n°. 10), met .Tapan,
18 Aug. 1858 (Stbl. 1862 n«. 186), met Siam, 17 Dec. .1860,
(Slbl. 1862 n». 198), raet Turkije, 35 Pebr. 1862 (Stbl. n". 188),
raet China, 6 Oct. 1863 (Stbl. 1865 n". 119).

-ocr page 16-

Mer geciteerde vervingen , behelzen soortgelyke bepalingen.
Al de opgenoemde landen zyn echter niet-christelijke
Staten. In de christenrijken zyn de consuls nooit in foro
criminali als rechter opgetreden. Wel hadden zy daar,
even als in de Oostersclie landen, gelijk nog heden ten
dage het geval is, een jurisdictio voluntaria en zelfs
contentiosa, in zaken hun door partijen opgedragen. Ook
vinden wij wel hun de bevoegdheid toegekend maatregelen
te nemen tegen deserteurs van schepen, die tot hun
nationaliteit behooren, doch desertie van zeelieden, op
koopvaardijschepen dienende, is een wetsdelict en geen
rechtsdelict, alleen, ten einde de scheepvaart mogelijk te
maken, in de strafwet opgenomen. Wilde sanctie van de
strafbepalingen, daartegen bedreigd, mogelijk zijn, dan
moest men wel zijn toevlucht nemen tot de consuls, en
dezen ook in christenrijken in dit opzicht de maritieme
belangen van hun natie te doen voorstaan. Dit begrepen
de zeevarende volken terecht en daarom namen zij dien-
aangaande bepalingen in hun verdragen met elkander op.
Overigens leveren de tusschen de christenstaten gesloten
traktaten er ons integendeel voorbeelden van op, dat
rechtspraak in strafzaken uitdrukkelijk aan de consuls
onthouden werd. Behalve o. a. uit de conventie, met
Portugal den 27®" Maart 1645 aangegaan, zien wij dit ook
in art. 3 van de instructie voor den consul in Noorwegen
en in het reglement voor de consuls in Spanje, Frankrijk,
Italië en de landen aan de Middellandsche zee gelegen,
uitgezonderd het Turksche gebied en de kusten van

-ocr page 17-

5

Afrika, waar wij in arfc. 3 lezen: „Dc gheseyde consuls
„sullen liaer geen authoriteijt, ofte eenige jurisdictie heb-
„ben aantematigen, ofte poogen te exerceren over dc
„personen van de koopluijden ofte derselver effecten."

Het scherpe onderscheid, dat er aldus op het punt
van jurisdictie in strafzaken tusschen christelijke en niet-
christelijke staten gemaakt werd en dat tot heden
behouden is gebleven , laat zich gemakkelijk verklaren.
De invloed toch, dien de christelyke godsdienst op
dc maatschappij, waar hij ingang vond, heeft uit-
geoefend, is geweldig groot geweest. Als gevolg van
de verschilpunten, die deze invloed teweeg bracht,
bleven de landen, waar het Christendom niet doordrong,
veel langer van het vreedzame verkeer met de Europeesche
staten uitgesloten, dan anders het geval zou geweest zijn.
Zelfs
DE GtROOT doet ons nog een schijn van den tegenzin
zien, dien men koesterde om met niet-christelijke volken

1) Niet alleen bij ons is dit het geval maar ook bij andere
ïïuropesche mogendheden. Zoo luidt om maar een enkel voorbeeld
te noemen art. 6 van de «Loi relative à la jurisdiction des consuls
de France en Chine et dans les états de l\'iman de Mascate :
//La loi du 38 Mai 1836, relative aux contraventions, délits
et crimes commis par des Français dans les échelles du Levant
et de Barbarie, est applicable aux contraventions, délits et crimes
commis par des Français en Chine, sauf les modifications résultant
du présent chapitre," en lezen wij in art. 16 derzelfde wet : »Les
Consuls de Fiance eu Cliine et dans les états de l\'iman de Mascate
seront investis du droit de haute police conféré aux Consuls de
France dans les échelles du Levant, par les art. 83 et 83 de
l\'édit de 1778.

-ocr page 18-

6

in relatie to treden, in zyn „de Jnro belli et pacis" (Lib.
II, Gap. XY § 8, 9, 10, 11). „De foederibiis" lieet liet
aldaar „frequens est quaestio licetne ineantiir cum bis qui
„a
Vera religion alieni sunt; quae res in iure naturae
„dubitationem non habet. — Nam id ius ita omnibus
„hominibus commune est, ut religionis discrimen non
„admittat. — Sed de iure divino quaeritur, ex quo hanc
„quaestionem tractant non Theologi tantum, sedetJuris-
„consultorum nomiulli." Toen door den meer en meer
zich uitbreidenden handel, in verband met den gang der
wereldgeschiedenis, het verkeer met hen „qui a vera
„religione alieni erant" niettemin grooter en grooter werd
en het korter of langer verblijf in hun staten noodzakelijk
maakte, wilden de christelijke regeermachten hunne onder-
danen zooveel doenlijk vrijwaren tegen de nadeelen uit
dat verschil van godsdienst voortspruitende. Dit verschil
had zich niet het minst in de strafwetgeving geopenbaard.
De geweldige ommekeer en de groote strafverzachting
toch, die het christendom in de rechtspleging teweeg
bracht, is bekend. De barbaarsche straffen daarentegen
en de despotische elementen, in het recht der Oostersche
volken voorkomende, — zoo men al bij absoluut autokra-
tische regeeringsvormen van „recht" mag spreken —
bleven nog tot heden bij hen gelden. Yandaar dat de
christen-staten èn ter wille van hunne onderdanen, die
in die landen vertoefden, èn ter wille van de sanctie
van hun eigen wetten — dikwijls toch, zou het gebeuren
dat het delict, door den buitenlander gepleegd, door de

-ocr page 19-

plaatselijke overheid niet vervolgd of gestraft werd —
reeds van den aanvang van het verkeer met de niet-
christelijke natiën hun eigen strafwetten op hun inboor-
lingen trachtten te doen toepassen. Dit doel bereikten
zij door middel van de handelstraktaten en de consul was
de aangewezen persoon om in dezen als plaatselijke
overheid en orgaan der rechtspleging dienst te doen.

Dit is naar onze meening de oorsprong der consulaire
criniineele jurisdictie in de Oostersche landen.

Ten slotte willen wij nog met een enkel woord melding
maken van den rechtsgrond, waarop deze rechtsmacht
berust. Dikwijls vindt men het gevoelen uitgedrukt, ten
minste de uitdrukking gebezigd, dat zij ontleend wordt
aan de traktaten. De traktaten echter verleenen aan de
mogendheid alleen de toestemming om haar te doen uit-
oefenen , niets meer. Zij verhinderen dus alleen dat de
niet-christelijke staat zich , zonder het verdrag te breken,
tegen die uitoefening kan verzetten, maar vestigen geen
recht tot jurisdistie. Het recht van bestaan der jurisdictie
over Nederlanders in de genoemde niet-christelijke staten
is gegrond in het zoogenaamde principe der personaliteit
van het strafrecht.

Dit beginsel is niet van dien aard , dat het het straf-
recht van den staat uitbreidt over de oorspronkelijke
grenzen. Het voegt er geen uitzonderingen aan toe en
evenmin wijst het gevallen aan, waarin het het staats-
gezag laat optreden, die niet met zijn rechtsprincipes in
overeenstemming zyn. Het spruit integendeel van zelf

-ocr page 20-

voort uit de bevoegdheid van. den wetgever om, in geval
er inbreuk op zjjn wetten wordt gemaakt, de gevallen
aan te wijzen, waarin hij zijn recht tot stralïen wil
uitoefenen. \') Zonder te letten op de plaats, waar hij
zich ophoudt, onderwerpt dit principe den onderdaan aan
de strafwetten van den staat, waarvan hij deelgenoot
is. De staat toch, behoudt zyn recht om te straffen,
om zijn rechtswezen te doen eerbiedigen, onder alle om-
standigheden , zoolang hij daardoor niet met de begin-
selen van volkenrecht of algemeen erkende rechtsbegrippen
in strijd komt. De plicht van den onderdaan derhalve,
om aan de gebods- en verbodsbepalingen van zijn staat
te gehoorzamen blijft ook bestaan . al vertoeft hij in het
buitenland; zij duurt voort zoolang hij deelgenoot is van
het Staatsverband.

Indien het schoone ideaal van een wereldrechtspleging
tot de idealen zal blijven behooren — en dat zal wel

Ortolan spreekt dit uit : (Eléments de droit pénal, p. 362)
in de volgende woorden : //Ce droit, pour chaque Etat, de punir,
«dans certaines hypothèses , des actes criminels commis hors du
//territoire national se présente, non pas comme une exception
//au;i règles fondamentales de la pénalité, mais comme une
//application même de ces règles, Jci, comme ailleurs , la tâche
//du criminaliste, quant à la science rationelle, et celle du
//législateur, quant à la loi positive, consisteront à déterminer
//quels seront les actes à l\'égard desquels , et quelles seront les
//hypothèses dans les quelles, les deux conditions de
Và justice et
//de l\'intérêt social se trouveront réunies pour justifier et pour
//commander l\'exercice de la puissance pénale."

-ocr page 21-

9

altijd het geval zijn , al is een streven om voor enkele
misdaden een cn dezelfde strafbepaling te verkrijgen
in den laatsten tijd niet te miskennen — zal, bij het
altijddurend aanwezig zyn van minder beschaafde volken
en autokratische regeeringsvormen , con gevolg van den
cirkelgang der menschheid, als men het zoo noemen
wil, het hierboven aangeduide beginsel wel het best to
verdedigen bly ven en zijnen invloed in do maatschappij
steeds doen gevoelen.

De reclitsmaclit nu , welker ontstaan en basis wy in
de vorige bladzijden trachtten uiteen te zetten, is, wat
ons land betreft, eerst wettelijk geregeld by de wet van
den 25. Juli 1871 , houdende regeling van de bevoegd-
heid der consulaire ambtenaren tot het opmaken van
burgerlijke akten en van de consulaire rechtsmacht."
Voor dat tijdstip behielp men zich met reglementen en
instructies voor de consuls, die echter niet veel meer
deden dan dat punt aanroeren. Plet derde hoofdstuk van
de Avet van 1871 behandelt de consulaire rechtsmacht in
bijzonderheden. De vijf afdeelingen , waarin het verdeeld
is, houden achtereenvolgens in: algemeene bepalingen,
dc rechterlykc bevoegdheid van den consulairen ambte-
naar , samenstelling en bevoegdheid der consulaire recht-
banken , voorziening tegen liare uitspralcen, het rechts-
geding in burgerlylce zaken cn het rechtsgeding in straf-
zaken.

Zonder een volledig samenstel van rechtsregelen te
geven, die elke raadpleging onzer wetboeken onnoodig

-ocr page 22-

10

zou maken, behelzen de bepalingen, in de genoemde
afdeelingen vervat, veeleer een aanvulling en wijziging
van het hier te lande geldende recht, met de Neder-
landsche codificatiën als basis, wel is waar door de
bijzondere verhoudingen van den in het buitenland recht-
sprekenden Nederlandschen rechter geboden, maar toch
steeds analogisch uit de reeds bestaande bepalingen afge-
leid. Met geheel hiermede in overeenstemming was een
gevoelen van de Commissie van rapporteurs, uitgesproken
in haar verslag over de jongste voorgestelde wijzigingen
in do wet van 25 Juli 1871. „Het scheen" luidt het
in de opmerking ad art. 84 „echter geva^arbjk te onder-
„ stellen dat elke consulaire ambtenaar die verschillende
„wetboeken zal kennen. De consulaire wet bevat een
„volledig samenstel van bepalingen omtrent de consulaire
„rechtspleging, hetgeen voor de consulaire ambtenaren
„con voldoend richtsnoer behoort te zijn." Artt. 31
der consulaire wet bewijst echter voldoende de onjuist-
heid dezer bewering, daar het uitdrukkelijk zegt dat
do bepalingen der on afdeeling van het derde
hoofdstuk, betrekkelijk de rechtspleging voor dc con-
sulaire rechters, zoo in burgerlijke als in strafzaken,
voor zooveel noodig aangevuld worden door de voor-
schriften der Nederlandsche Wetboeken van Burger-
lijke Rechtsvordering en van Strafvordering. Bovendien
wordt in tal van artikelen uitdrukkelijk de toepassing van
deze en andere Wetboeken gevorderd, bijv. in art. 17,
19, 21, 22, 28 en 35,

-ocr page 23-

11

Het bclioeft derhalve geen nader betoog dat, bij de
invoering van het Wetboek van Strafrecht, gelijk zoovele
andere wetsbepalingen, ook verscheidene artilielen uit de
consulaire wet een verandering dienden te ondergaan,
bij sommige door den wenschelijkheid van overeenstem-
ming , bij andere reeds door de noodzakelijkheid geboden.
Yandaar dat de Regeering aan de Kamer een wets-
ontwerp aanbood „behelzende wijzigingen in de wet van
25 Juli 1871". Dit wetsontwerp werd in de zitting van
9 Maart 1886 in behandeling genomen en na korte
discussie, nadat twee door den heer
van GtEHWEP voor-
gestelde amendementen eenstemmig goedkeuring hadden
gevonden, aangenomen met welke stemming de 1=\'® Kamer
zich den 13*^®° April jl. eenparig vereenigde.

Wij stellen ons voor de bedoelde wijzigingen nader toe
te lichten en in de eerste plaats te bespreken die,
welke op de organisatie der consulaire rechtspraak be-
trekking hebben en dus in de en 3\'^® afdeeling der
wet aangebracht werden, vervolgens de veranderingen tc
behandelen, die het fonneele consulaire strafrecht, hoofd-
zakelijk in de ö\'\'® afdeeling vervat, onderging, om daarbij
tevens melding te maken van eenige rcctificatiën, moer
tot het materiecle strafrecht behoorcnde, en van dc ver-
beteringen, die door dc gewijzigde teroiinologie van het
Strafwetboek noodzakelijk geworden waren.

-ocr page 24-

HOOFDSTUK L

Samenstelling\' eu Ijcvocgtllieid in stralzaken dei-
consulaire gerechten.

rict beginsel, dat den wetgever bij de vaststelling der
bepalingen over de consulaire rechtspleging leidde, was
geheel in overeenstemming met de principes der wet op
dc rechterlijke organisatie en het beleid dor justitie. Den
consulairen ambtenaar kan, in het algemeen genomen,
dezelfde plaats ingeruimd worden als den kantonrechter,
de consulaire rechtbank (samengesteld uit den consulairen
ambtenaar en twee bijzitters, art. 36 Cons. Wet) neemt
do functiën der arrondissements rechtbank waar en het
gerechtshof te Amsterdam of de raad van justitie te Batavia
berechtten die zaken, welke tot de competentie der ge-
rechtshoven behoorden. Het kenmerkende verschil bestond
daarin, dat de vonnissen, door den consulairen ambtenaar
gewezen, niet aan hooger beroep waren onderworpen.

De reden daarvan is waarschijnlijk daarin te zoeken,
dat, terwijl in Nederland geheel andere rechters dan hij ,

-ocr page 25-

13

die over de zaak in eerste instantie zat, het hooger beroep
beslissen, de consulaire rechtbank bestaat u.it den consu.-
lairen ambtenaar als voorzitter, en twee bijzitters, veelal
door dezen gekozen. Zelfs kan het feit zich voordoen,
dat deze voorzitter in het geval, door art. 41 Cons. Wet
bedoeld, alleen, als unicus judex, de functiën der recht-
bank waarneemt. Dezelfde rechter, die in eerste instantie
uitspraak deed, zou dus , stond hooger beroep open, in
appel te beslissen hebben en de waarborg voor een meer
nauwkeurige, deugdelijke of onpartijdige berechting, die
een tweede behandeling der zaak behoort mede te brengen
zou dus geheel verloren zijn. Deze f)verweging bracht
den wetgever er toe het beroep van den eonsulairen amb-
tenaar op de consulaire rechtbank uit te sluiten en werd
eveneens in het Regeeringsantwoord aan de Commissie
van rapporteurs aangevoerd, welke in haar verslag aan-
gaande het wetsontwerp de appellabiliteit der vonnissen,
door den eonsulairen ambtenaar geveld, ingevoerd wenschte
te zien. \'t Is opmerkelyk dat het hooger beroep van deze
vonnissen ook allen historischen grondslag mist. Een
resolutie van de Staten-Greneraal (te vinden in het Gr.
Plac. B. Deel III p.- 1335), welke uitgelokt was, omdat
een veroordeelde bij de Staten-Greneraal in appel kwam
van een vonnis, door den consul de Pauw te Aleppo
gewezen, behelst bijv.: „dat in sulcke ofte diergelijckc
„saeken , daar excessen , delicten ofte publique schandalen
„worden gecommitteert, er geen appellatiën ofte provo-
„catiën toegelaten ende gedefereert, maar de sententiën.

-ocr page 26-

14

„condemnatiën ende pene datelijck geexeciiteerd sullen
„worden."

Om de zooeven vermelde reden werd dan ook de voor-
gestelde regeling, door de Eegeering gehandhaafd, door
de Kamers aangenomen en bleef de inappellabiliteit dus
behouden.

Yolgens art. 34 Gons. Wet had de consulaire ambte-
naar, naar analogie van de competentie van den kanton-
rechter in strafzaken, de berechting van misdryven, op
welke geen zwaardere straf gesteld was, dan gevangenis-
straf van zeven dagen en geldboete van vijf en zeventig
gulden, te zamen of afzonderlijk. Yooreferst nu maakte
de terminologie van het Wetboek van Strafrecht, dat de
strafbare feiten in misdryven en overtredingen onderscheidt,
het noodzakelijk dat de algemeene term „misdrijven" van
art. 34 voor een meer juisten plaats maakte

Vervolgens diende rekening gehouden te worden met de
invoering der hechtenis , als straf voor overtredingen -)

1) Dit is op verscheidene plaatsen in de Cons. Wet ook noodig
geweest. Zoo is in art. 3.2 , 83 , 90 , 93 en 120 het woord
«misdrijf\' door //str-fbaar feit", in art. 92 door «feit" vervangen
en zal, om dezelfde oorzaak, yolgens art. 134 het vonnis niet
meer het ,/misdrijf\' waaraan de beklaagde wordt schuldig ver-
klaard, maar wel «de qualificatie van het strafbaar feit" inhouden.

Deze gaf aanleiding tot nog andere kleine rectiiicatiën. Zoo
is in art. 24, 26 en 15 5, waar van gevangenisstraf melding
gemaakt werd, steeds liet woord //hechtenis" ingevoegd. Zoo
moest in de art. 120, 135, 146 en 147, waar het woord hechte-

-ocr page 27-

15

en eindelijk moest in aanmerldng genomen worden dat
de overtredingen van den Code Pénal niet dezelfde zyn
als die van het Strafwetboek , maar dat deze laatste daar-
entegen een veel uitgebreider cathegorie van strafbare
feiten uitmaken, op eenige waarvan zelfs als straf zes
maanden hechtenis gesteld is. De Eegeering stelde
daarom voor art. 34 aldus te veranderen: „Hij neemt
„kennis , alleen en zonder hooger beroep van alle over-
„ tredingen, door Nederlanders binnen zijn ressort gepleegd."

\'t Spreekt van zelf dat hiermede de reclitsmacht van
den consulairen ambtenaar zeer uitgebreid zou worden
en een omvang zou verkrijgen , om verschillende redenen
gevaarlijk te noemen. Vooreerst toch wordt voor den
consulairen ambtenaar geen rechtskundige opleiding ge-
vorderd. Dit zou ook onnoodig zijn, daar in de landen,
waar hem rechtsmacht in strafzaken wordt toegekend,
zijn optreden op het gebied van den strafrechter toch
steeds tot zijn meer ondergeschikte functiën zal behooren.
Niettemin dient ter wille van den eerbied , aan het recht
en het gezag van den rechter verschuldigd , ook waar
deze slechts bij enkele gelegenheden als zoodanig optreedt,
steeds er naar gestreefd te worden de grondslagen voor
een goede rechtspraak te versterken. Waar die grond-

nis voorkwam en nog niet de specifieke beteekenis van het Straf-
wetboek kon hebben, dit vervangen door den lerni «verzekerde
bewaring" , evenals iu de art. 93 en 149 , inbeohtenisneniing iu
«o-evanffenneminK\'" veranderd moest worden.

-ocr page 28-

16

slagen uit den aard der zaait nu reeds minder vast zijn
dan elders , zou het niet aangaan deze nog te verzwak-
ken , in casu dè competentie van den alleen rechtspre-
kenden rechter te vergrooten. Vooral zou dit af te keuren
zijn, waar hy , gelijk hier altijd het geval is, in hoogste
ressort rechtspreekt.

Deze laatste omstandigheid vooral verbindt aan de
voorgestelde wijziging een praktisch bezwaar. In de
praktijk nl. zou zij de noodlottigste gevolgen met zich
kunnen brengen. Onherroepelijlc, zonder dat de moge-
lijkheid tot verbetering van het vonnis openstond, want
volgens art. 30 Cons. Wet is ook cassatie uitgesloten,
zou aan iemand bijv. een half jaar hechtenis opgelegd
kunnen worden door een rechter , die , al ware partijdig-
heid of kwade trouw ook geheel en al onmogelijk , toch
in den regel van meer dan de hoogst noodzakelijke
juridische kennis ontbloot is. De opmerking in de Me-
morie van Toelichting dat „overtredingen , waarop een
„betrekkelijk zware straf gesteld is, buiten het Neder-
„landsche territoir niet gepleegd kunnen worden" moge
al ten deele waar zijn, het geval kan zich voordoen, dat
een latere speciale wet overtredingen bevat, waarmede
dit wèl het geval is , en het feit, dat deze met 1 jaar
hechtenis hoogstens gestraft kunnen worden, blijft be-
staan. Buitendien zullen scheepvaartoverfcredingen, waarop
bijv. een straf van 3 maanden hechtenis gesteld is,
veelal aan de berechting van consuls onderworpen zijn
en behooren overtredingen betreffende den burgerlijken

-ocr page 29-

17

stand, waarvan byv. hechtenis van ten hoogste twee
maanden het gevolg zijn kan, ook in het rechtsgebied
van een consulaat niet tot de zeldzaamheden.

Terecht maakte de Commissie van rapporteurs dan
ook op de voorgestelde wijziging aanmerking. Om hare
bezwaren weg te nemen moest men of de vonnissen
appellabel verklaren of de voorgestelde uitgebreide com-
petentie beperken. Het eerste was niet doenlijk, gelijk
uit het hierboven aangaande het hooger beroep meegedeelde
af te leiden is. Wilde men toch, waarborgen voor een
onpartijdige tweede behandeling der zaak verkrijgen, dan
zou men de geheele samenstelling der consulaire recht-
banken moeten veranderen en verbeteren.

Daarom vereenigde zich de Regeering met den wensch
der Commissie van rapporteurs om art. 6 van het ontwerp
te wijzigen en de berechting der zwaardere overtredingen
aan de consulaire rechtbanken op te dragen en de rechts-
macht van den alleen rechtsprekenden eonsulairen amb-
tenaar te beperken tot die overtredingen, waarop geen
zwaardere straf gesteld is dan hechtenis van zes dagen
en een geldboete van zestig guldenalternatief of afzon-
derlijk. In het Strafwetboek is nl. op het begaan van de
meeste der lichtere overtredingen zes dagen hechtenis
gesteld en niet zeven dagen. Het maximum van zestig
gulden boete werd aangenomen ora aldus de overtreding
van art. 449 van het Strafwetboek, betreffende het weg-
blijven als getuige of tolk of deskundige ook tot de com-
petentie van den eonsulairen ambtenaar te brengen, en

-ocr page 30-

. ^^

18

hem in staat te stellen de daarop gestelde boete idt te
spreken in zaken, waarover hij recht doet, zonder expres-
selij k daarvoor een vonnis der consulaire regtbank te
behoeven uit te lokken.

Dat men „alternatief" in de plaats van het „te zamen"
van het oude art. 34 stelde ligt natuurlijk daarin, dat het
Strafwetboek geen boete en vrijheidstraf tegelijk bedreigt.
Gelijk alle artikelen van het ontwerp, behalve het laatste,
werd ook dit zonder discussie door de 2® Kamer der
Staten-Generaal aangenomen.

In overeenstemming met de verandering van art. 34
werd de competentie der consulaire rechtbanken gewijzigd.
Terwijl deze in de eerste plaats tot nu toe alle strafbare
feiten, waarop zwaardere gevangenisstraf stond dan zeven
dagen en geldboete van vijf en zeventig gulden, te be-
rechten hadden, behooren nu tot hunne kennisneming
alle overtredingen, waarop zwaardere straf gesteld is dan
hechtenis van zes dagen en geldboete van zestig gulden.
In de tweede plaats werd alles, wat misdrijf oplevert, aan
de competentie van den consiilairen ambtenaar onttrokken
en derhalve aan de consulaire rechtbank gegeven. Ten
laatste eischte het verdwijnen der onteerende straffen uit
ons strafrecht ook in dezen een nieuwe regeling. De
misdrijven nl., waartegen een zwaardere straf dan gevan-
genisstraf was bedreigd, waren volgens art. 23 Gons. Wet
aan de kennisneming der consulaire rechtbanken onttrokken
en behoorden tot de competentie van het gerechtshof te
Amsterdam of tot die van den Raad van Justitie te Batavia,

-ocr page 31-

19

naarmate zy gepleegd waren in landen, gelegen aan deze
of gene zyde van de Kaap de Goede I-Joop en van Kaap
Hoorn. Evenals in andere wetten, op plaatsen, waarde
distinctie van onteerende en niet-onteerende straffen tot
bijzondere rechtgevolgen aanleiding gaf, werd ook hier
voorgesteld een gevangenisstraf van vier jaar of langer
als aequivalent van de vroegere crimineele straffen te nemen
en verder de strafbare feiten, waarop in bet Strafwetboek
als maximum een gevangenisstraf van vier jaar of meer
gesteld is, ter berechting op te dragen aan de arrondis-
sements-rechtbank te Amsterdam of aan den Raad van
Justitie te Batavia, volgens de vroeger gemaakte onder-
scheiding

\'t Is niet te ontkennen dat dit voorstel niet in overeen-
stemming was met de veranderingen, die onze rechterlijke
organisatie onderging, waarbij aan de hoven de rechtspraak
in eersten aanleg ontnomen werd en de rechtbanken met de

In overeenstemming hiermede werd in de art. 89 , 103,
122, 138, 151 en 156, waarin sprake is van straffen zwaarder
dan gevangenisstraf, deze bepaling veranderd en gesproken van
//feiten tot de kennisneming van de arrondissements-rechtbank
te Amsterdam of van den raad van Justitie te Batavia behoorende" ,
gelijk de opschriften van de derde en zesde paragraaph der 5®
afdeeling thans spreken van misdrijf,
//Waarvan de kennisneming in
eersten aanleg de bevoegdheid der consulaire rechtbank te boven
gaat". Evenzoo werd in art. 87 «misdrijf, waarop geen zwaar-
dere straf dan gevangenis is gesteld" vervangen door //misdrijf,
waarvan de kennisneming in eersten aanleg tot de bevoegdheid
van de consulaire rechtbank behoort."

-ocr page 32-

20

zaken vroeger tot hun competentie in eerste ressort heliooren-
de, belast werden, en dat, om bij de consulaire rechtspleging
een analoge regeling te verkrijgen, de consulaire rechtban-
ken van alle strafzaken, die aan de consulaire ambtenaren
onttrokken waren , kennis zouden moeten nemen. Op zich
zelf beschouwd zou deze regeling reeds zeer aan te beve-
len zyn, daar \'t wenschelijk ware de cons. wet in over-
stemming te brengen met de andere wetten , zoowel als
met het strafwetboek. De consulaire rechtspraak toch,
behoort, gelijk wy reeds trachtten te betoogen de Neder-
landsche codificatiën als basis te hebben, omdat een een-
vormige regeling der rechterlijke instellingen, daarvan
het gevolg zou zijn. Waar hier van dit principe, onzes
inziens ten onrechte , afgeweken werd , geschiedde dit,
omdat de consulaire rechtbanken niet die waarborgen voor
een zuivere rechtspraak geven als onze Nederlandsche.
Afgezien nog van het gemis aan een speciaal juridische
opleiding by den consulairen ambtenaar kan het vaak
gebeuren dat de bijzitters, by gebreke van geschikte
Nederlanders, vreemdelingen zijn en is zelfs het geval
denkbaar dat deze geheel ontbreken en de consul alleen
de functiën der rechtbank waarneemt, \'t Scheen gevaarlijk
zware straffen door zulk een rechter te doen uitspreken en
men wilde hem daarom de berechting van zware misdryven
blijven onttrekken (waar hier te lande deze aan de recht-
banken niet onthouden bleef), doch men vond er toch geen
bezwaar in hem de macht te laten gevangenisstraf van
minder dan vier jaar op te leggen.

-ocr page 33-

21

\'t Springt in het oog dat deze redenecring niet boven
alle verdenking verheven is. Het is niet met strenge
rechtsprincipes overeen te brengen en men zou het zelfs
van immoraliteit kunnen beschuldigen voor een veroor-
deeling tot drie jaar gevangenisstraf minder waarborgen
van\' onpartijdigheid en rechtvaardigheid te eischen dan
voor het opleggen van vijf jaar gevangenisstraf. De prae-
missc, die men aan deze denkwijze zou kunnen ont-
leenen, dat iemand, die, onschuldig, tot drie jaar ver-
oordeeld is, minder behoefte heeft aan rechtvaardiging
dan hij , wien onverdiend zes jaar gevangenisstraf is op-
gelegd , is op zijn zachtst genomen zeer in strijd met de
billijkheid en dient dus uit alle juridische argumentatiën
geweerd te worden.

Van deze leer scheen de meerderheid der Commissie
van rapporteurs niet te zijn. „\'tis niet te ontkennen"
luidde het rapport ad art. 23 in meer gematigde termen,
„dat bij de berechting van een feit, waarop een zware
„straf gesteld is meer waarborgen wenschelijk zijn, „dan
„bij die van een zoodanig, waarbij slechts een geringe
„veroordeeling mogelijk is." Nu moge het wenschebjker
zijn dat er een kleine misslag begaan wordt dan een
groote, te verontschuldigen zijn geen van beide en de
mogelijkheid ze by de rechtspraak te begaan dient ge-
heel buitengesloten te worden. Het is waar dat onze
buitenlandsche betrekkingen niet van dien aard zyn, dat men
de opleiding onzer consuls zoo zou kunnen inrichten, als
bijv. in Prankryk het geval is, en dat men dus , wat

-ocr page 34-

22

het gehalte der consuls betreft, niet alle mogelijke waar-
borgen zal hebben, \'t Graat echter niet aan daaruit een
juridisch motief tc putten, waarom men die rechters wel
in staat acht een rechtvaardig vonnis te vellen, waarbij
drie jaar gevangenisstraf wordt opgelegd en waarom men
hun de macht niet toevertrouwt iemand gedurende vier
jaar uit de maatschappij te verwijderen. Bovendien is
de mate van kennis , die er vereischt wordt tot het vellen
van ecu rechtvaardig vonnis volstrekt niet evenredig met
de zwaarte der daarin opgelegde straf en zal het feit zich
zeer wel kunnen voordoen, dat er minder juridische bekwaam-
heid toe noodig is een vonnis te vellen, dat eene veroordee-
ling tot levenslange gevangenisstraf bevat, dan er gevorderd
wordt tot een rechtvaardige tijdelijke condemnatie. Con-
sequent ware het voor het minst geweest, indien men
de geheele instelling der consulaire gerechten had opge-
heven. Hiervan was natuurlijk geen sprake , omdat het
niet doenlijk was. Zulke grenzen te stellen echter, als
men deed, • is niet geheel van willekeur vrij te pleiten.

Om bovengemelde redenen zouden wij er geen bezwaar
in gezien hebben de beginselen der gewijzigde Neder-
landsche rechterlijke organisatie in hun geheel op de
consulaire rechtbanken toe te passen en dezen de berech-
ting van alle misdrijven, die niet tot de competentie der
consulaire ambtenaren behooren , op te dragen, te meer
daar hare vonnissen ter zake van misdrijf gewezen, vol-
gens art. 46 Cons. wet, altijd aan hooger beroep onder-
worpen zijn. De meerderheid der Commissie van rap-

-ocr page 35-

23

porteurs vereenigde zich echter met het Ontwerp en
voegde er alleen deze verandering aan toe , die door de
Regeering overgenomen werd , dat de misdrijven, genoemd
in de artt. 180, 1° 310 en 322 van het Wetb, van
Strafrecht, ook onder de competentie der consulaire
rechtbanken zouden vallen. Dit zijn dwang en weder-
spannighcid, tegen ambtenaren gepleeegd, die eenig
lichamelijk letsel tengevolge heeft, eenvoudige diefstal en
verduistering, op welke feitelijkheden een gevangenisstraf
van vier jarén gesteld is. Deze misdrijven zullen veel-
vuldig voorkomen in de ressorten der consulaire recht--
banken, gelijk het rapport opmerkt, en men zag er
daarom geen bezwaar in, ze van de overige zware mis-
drijven uit te zonderen, \'t Mag toegegeven worden dat
dit misschien practisch was , doch op juridische gronden
te verdedigen was het geenszins.

Wat de appellabiliteit van de uitspraken der consulaire
rechtbanken aangaat, oordeelden deze tot heden alleen
in het hoogste ressort, wanneer op het misdrijf geen
zwaardere straf gesteld was dan gevangenisstraf van zeven
dagen en geldboete van tweehonderd gulden, met of
zonder verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen.
Thans echter is bij alle vonnissen, ter zake van over-
treding gewezen, het hooger beroep uitgesloten. Onher-
roepelijk kan dus de consulaire rechtbank tot zelfs 6
maanden hechtenis opleggen , want cassatie is reeds door
art, 30 uitgesloten.

Hiertegen is men wel opgekomen , ook me:^ het oog op

-ocr page 36-

24

de inconsequentie, daar uit geboren, dat liooger beroep
van oen vonnis , waarbij iemand tot een week gevangenis-
straf werd veroordeeld, geoorloofd was — alle vonnissen
toch, ter zake van misdrijf gewezen , zijn appellabel —
doch de Regeering beschouwde hechtenis , zelfs van zes
maanden , als een lichtere straf, lichter dan gevangenisstraf,
en wilde om moeite, kosten en tijdverlies te besparen,
het appel daaraan onthouden, doch ter wille van de
eenstemmigheid met onze Nederlandsche rechtspleging,
dit steeds toelaten, waar de consulaire rechtbank over
een misdrijf gevonnist heeft.

In verband met de hier besproken wijziging ware het
wenschelijk geweest, dat men ter wille der diiidelylvheid
de tweede alinea van art. 137 tiad doen vervallen. Deze
is nl. thans vrij overbodig. Het eerste lid van dit artikel
bepaalt, geheel in overeenstemming met art. 6 der wet
van 1854 (Stbl. n". 103) en met art. 283 Strafv., dat,
ingeval naar aanleiding van het onderzoek ter terecht-
zitting van de consulaire rechtbank, het den beklaagde
ten laste gelegde feit bevonden wordt te behooren tot de
bevoegdheid van den consulairen ambtenaar, de daarop
gestelde straf niettemin door de consulaire rechtbank
wordt uitgesproken. Dit kan thans natuurlijk alleen
plaats hebben, waar het een overtreding geldt, want
alleen overtredingen behooren nu tot de bevoegdheid
van den consulairen ambtenaar. Al. 2 nu van het
genoemde artikel, zegt dat de beklaagde tegen deze
veroordeeling niet in hooger beroep kan komen. Yolgens

-ocr page 37-

25

de aangenomen verandering echter is bij alle vonnissen ,
in zake van overtredingen gewezen , hooger beroep ver-
boden en doet het er dus niets toe of af dat de uitspraak
hier bij exceptie door de consulaire rechtbank geschiedt
en niet door den rechter , tot wiens competentie de zaak
eigenlijk behoort. In geen van beide gevallen kan er
sprake zijn van appel en dc 2® alinea van art. 137 is
dus als wetsbepaling overbodig en behoorde derhalve uit
de wet verwijderd te zijn geworden.

"Wij zien dus dat de veranderingen in dc tweede en
derde afdeeling van het 3® hoofdstuk der Cons. wet aan-
gebracht , hoewel bij de invoering van het nieuwe straf-
wetboek grootendeels door de noodzakelijkheid geboden ,
dit gevolg hebben gehad , dat de macht van den alleen
rechtsprekenden ambtenaar werd ingekrompen. Wij mogen
dit reeds daarom een verbetering noemen, daar zijn
uitspraken inappellabel waren en dit ook bleven. De
macht van het consulaire rechtscollege daarentegen werd
uitgebreid, zoowel omdat de competentie vergroot werd
als daarom, dat vele van hun vonnissen thans niet meer
aan hooger beroep onderworpen zullen wezen. Ook die
uitbreiding der competentie konden wij toejuichen. Wij
trachtten alleen uiteen te zetten, dat men nog verkies-
lijker organisatie zou verkregen hebben, indien het moge-
lijk geweest ware haar consequent door tc voeren naar
het voorbeeld der veranderde Nederlandsche rechtspleging.

-ocr page 38-

HOOFDSTUK IT.

Het Keclitsgediiig in str.at\'zaken voor de
consulaire gerechten.

1.

In de vijfde afdcehng van het 3® hoofdstuk der Cons.
wet, die het rechtsgeding in strafzaken behandelt, zijn
de beginselen van het "Wetb. van Strafvordering toege-
past , natuurlijk gewijzigd door de byzondere gegevens
van het consulair recht.

\') De veranderingen, die dit Wetboek door de invoering van
het Strafwetboek onderging, maakten in vele artikelen der Cons.
wet kleine daaruit voortvloeiende wijzigingen noodzakelijk. Daar
de hoven thans geen rechtspraak meer zullen hebben in eerste
ressort, moesten in de art. 153 en 153 de woorden »provinciaal
gerechtshof" of whof\' en, procureur-generaal vervangen worden
door do woorden «arrondissements-rechtbank\'\' of «rechtbank" en
//officier van justitie", moest in art. 156 het woord «arrest"
vervallen en in art. 158 «beschuldigde" door wbeklaagde" ver-
vangen worden. Op tal van plaatsen, waar nog sprake was van
«Provinciaal gerechtshof in Noord-Holland werd tevens bij deze
gelegenheid de meer juiste term van «gerechtshof te Amsterdam"

-ocr page 39-

27

Het opmerkelijke daarbij is dat in den persoon van
den consulairen ambtenaar de bedienaars der drie functiën
van recbter , rechter van instructie en ambtenaar van het
openbaar ministerie vereenigd zijn. Deze regeling vinden
wij neergelegd in art. 83 , dat het voorschrift inhoudt ,
dat de consulaire ambtenaren belast zijn mét het inwinnen
van voorloopige informatiën en met het voeren der in-
structie, hetzij op klacht of aangifte , hetzij ambtshalve
van alle strafbare feiten, door de Nederlanders binnen
hun ressort gepleegd, en ten deelc aangegeven in art. 93,
dat den vice-consuls en consnlaire agenten voorschrijft
onmiddellijk kennis te geven aan den consul-generaal of
consul, binnen v^iens rechtsgebied zij zyn aangesteld van
de strafbare feiten, door Nederlanders binnen hun ressort
gepleegd, alsmede van de bij hen ingediende klachten
of aangiften.

Mogen ook al de bezwaren, aan deze vereeniging van
beschuldiger cn rechter verbonden , minder zwaar wegen ,
waar het lichte overtredingen geldt — ook in onze
rechtspleging vindt men daarvan het voorbeeld in den
kantonrechter, die als opsporingsambtenaar of hulpofficier

daarvoor in de plaats gesteld. Bavendien verbeterde men sommige
oijjuisthedeii. In art. 1.\'}4 verwijst tlians de raadkamer de zaak
naar de openbare terechtzitting" in plaats van naar »de arrondis-
semente-reclitbank te Amsterdam of tuaar den raad van justitie
te Batavia". Ook werden in art. 156 nevens de acte van be-
schuldiging de «dagvaarding\' genoemd en in art. 146 het huis
van arrest «huis van bewaring of van arrest" betiteld.

-ocr page 40-

28

van justitie afhankelijk is van den officier van justitie —
het is niet te ontkennen dat bij de berechting van zaken,
tot de competentie der consulaire rechtbanken behoorende,
de vorm van het strafproces daardoor veel van het accu-
satoir karakter, dat het in onze rechtspleging draagt,
verliest en de rechter niet meer zoo geheel de onpar-
tijdige derde persoon is , als voor een zuivere rechtspraak
wenschelijk is. Het behoeft echter geen betoog dat
hieraan, bij de enge perken, waarin zich onze consulaire
organisatie moet blijven bewegen, moeielijk te gemoet
gekomen kan worden. Men moet ook niet vergeten dat
de rechtspraak steeds tot de bijkomende functiën van den
consulairen ambtenaar behoort en het niet aangaan zou,
alleen voor ambtsverrichtingen aan deze min of meer
ondergeschikte taak verbonden, het consulair personeel
tc gaan vergrooten. Onheilen zijn van de bestaande
regeling dan ook niet te verwachten en bovendien is
by misdrijven verbetering van misslagen door den Neder-
landschen rechter steeds mogelyk. Wy wenschten dan
ook alleen het markante onderscheid van het wezen van
ons strafproces en van dat voor de consulaire rechtbank
aan te stippen, niet het te laken.

Wat het opsporingsonderzoek betreft, vond men in het
vroegere art. 84 een bepaling , nagenoeg hetzelfde behel-
zende als het tweede lid van art. 22 van het Wetboek
van Strafvordering , dat, zonder Idachte van den belee-
digde geen opsporing geschiedt ter zake van overspel,
laster , hoon of andere schriftelijke of mondelinge belee-

-ocr page 41-

29

diging , tenzy de laster, hoon of beleediging gepleegd is
jegens den Koning, jegens een lid van het Koninklijk
Huis of wel jegens Nederlandsche ambtenaren of machten
als zoodanig of ter zake van hunne ambtsverrichting.

Nu zegt art. .81 Cons. wet reeds dat de bepalingen
der vierde en vijfde afdeeling van dit hoofdstuk zooveel
noodig moeten worden aangevuld met de voorschriften
der Nederlandsche wetboeken van Burgerlijke Eechtsvor-
dering en Strafvordering. Wat dus geen uitzondering of
verandering van deze voorschriften inhoudt, doch een-
voudig een herhaling daarvan is, kan veilig gemist worden.

Men stelde daarom volkomen terecht voor dit artikel
te doen vervallen, gelijk men ook art. 86 , dat bepaalde
dat de klachte of de intrekking der klachte geschiedde
door den beleedigde zeiven of door zyn daartoe schriftelijk
gemachtigde, in het Wetsontwerp geheel en al wegliet.

De nieuwe redactie van art. 84, die tevens de tweede
alinea van art. 85 in zich opnam en deze dus daar ter
plaatse deed wegvallen, is als volgt: „De klachte en de
„intrekking geschieden bij de consulaire ambtenaren binnen
„het ressort van het consulaat, waarin het misdrijf is
„gepleegd."

Nog juister komt hierdoor het karakter van ambtenaar
van het openbaar ministerie uit, dat de consulaire amb-
tenaar heeft en dat in art. 93 meer implicite dan ipsis
verbis wordt aangegeven. Wat de Regeering hier echter
aan toevoegde nl. de woorden „op de wijze en in de
„vormen bij liet Nederlandsch Wetboek van Strafvordering

-ocr page 42-

30

„vastgesteld" was óf overbodig óf onvolledig. Overbodig,
omdat het reeds aangehaalde art. 31 Cons. wet daarin
voorzag, onvolledig, omdat men, wilde men ook hier de
verwijzing naar het Wetboek van Strafvordering behouden,
evenzeer het Wetboek van Strafrecht had moeten
citeeren. De zevende titel van het eerste boek van dit
wetboek handelt nl. over indiening en intrekking der
klachten bij misdrijven, alleen op klachte vervolgbaar.
Wèl werd art. 66, dat zich in genoemden titel bevindt
en luidt: „De klachte kan slechts worden ingediend ge-
„durende drie maanden, nadat de tot klachte gerechtigde
„kennis heeft bekomen van het gepleegde feit, indien hij
„binnen Europa, of gedurende negen maanden, nadat hy
„daarvan kennis heeft bekomen, indien hij buiten Europa
„verblijf houdt" als nieuw art. 85 gecopieerd. De eerste
alinea van art. 85 , volgens welke de intrekking der klacht
voor de openbare terechtstelling van den beklaagde moest
geschieden , liet men daarentegen weder vervallen, zonder
dat men daarbij melding maakte van art. 67 van het
Strafwetboek, volgens \'t welk de indiener der klacht slechts
gedurende acht dagen na den dag der indiening bevoegd
blyft haar in te trekken , of van art. 241 Stwb. (nog ge-
wijzigd door art. 4 der novelle van 15 Januari 1886),
dat de klacht bij overspel behandelt.

Dergelyke min of meer gewichtige anomaliëen in de
redactie had men kunnen voorkomen door alleen de eerste
zinsnede van het nieuwe artikel 84 op te nemen en het
bestaan van de artikelen 22 en 31 Cons. wet voor de

-ocr page 43-

31

toepassing der Hollandsclie Wetboelven op de consulaire
rechtspleging genoegzaam te achten.

2.

Het eerste artikel van de tweede paragraaf der af-
deeling , die wij thans behandelen , bevat een afwijking
van de wijze , waarop hier te lande het opsporingsonder-
zoek wordt gevoerd , die belangrijk genoemd mag worden.
Uit art. 58 van het Wetboek van Stv. zien wij nl. dat
de rechter-commissaris geen voorloopige informatiën kan
inwinnen zonder requisitoir van het openbaar ministerie,
daartoe strekkende. Voor geen geval is in het Wetboek
van Stv. voorgeschreven dat deze informatiën moeten
plaats hebben. Het is aan het openbaar ministerie over-
gelaten aangaande het al of niet wenschehjke van het
verkrijgen van de bedoelde inlichtingen te beslissen. In
art. 89 der Cons. wet nu, zien wij iets anders. „Het
voorloopig onderzoek" luidde het aldaar tot nu toe „moet
„plaats hebben ter zake van misdrijf, waartegen een
„zwaardere straf dan gevangenisstraf is bedreigd. In
„zaken , behoorende tot de bevoegdheid van den consu-
„lairen ambtenaar of de consulaire rechtbank kan het
„worden ingesteld." Wij vinden dus voor sommige ge-
vallen den consulairen ambtenaar een wettelijke verplichting-
opgelegd , waar het openbaar ministerie geheel vrij wordt
gelaten.

Is het in het algemeen beschouwd reeds wenscheiijk

-ocr page 44-

82

dat de consulaire ambtenaar, omdat hij geen jurist van
professie is , meer gebonden wordt bij het vervullen van
zijn rechterlijke functiën, dan de ambtenaar van het
openbaar ministerie , de eigenlijke grond van het verschil
met de bepalingen der Nederlandsche strafvordering, dat
men in art. 89 opgesloten vindt, ligt onzes inziens er-
gens anders. De voorloopige informatien, waarvan § 2
spreekt zijn niet geheel en al gelijk te stellen met die,
welke bij ons de ambtenaar van het openbaar ministerie
inwint. Integendeel vertoonen zij in veel opzichten het
karakter van onze gerechtelijke instructie, terwijl de
instructie bij zwaardere misdryven, iii § 3 behandeld,
meer overeenkomt met hetgeen bij ons geschiedt, als door
den officier nog aanvulling der instructie aan den rechter-
commissaris gevraagd wordt, gelijk volgens art. 112 Stv.
plaats hebben kan. Dat de bedoelde informatien en de
gerechtelijke instructie in het consulaire voorbereidend
onderzoek ook niet zoo scherp gescheiden zijn als
in ons strafproces, komt bovendien duidelijk uit door
het gemis van een vonnis van rechtsingang. Hier te lande
kan zonder dit vonnis de rechter-commissaris de instructie
niet beginnen. Artikel 104 echter spreekt alleen van een
bevelschrift dat de consulaire ambtenaar verleent, waarbij
de dag en het uur der verschijning bepaald wordt, en waar-
mede de instructie der misdryven, waarvan de kennisne-
ming aan de bevoegdheid der consulaire rechtbank onttrok-
ken is, aanvangt. Dat het vonnis van rechtsingang ontbreekt,
dat voorloopige informatiën en instructie niet die scherpe

-ocr page 45-

33

afsclieiding vertoonen , dat derhalve veel, wat bij ons in
de instrnctie gebeurt, bij het consulaire strafproces reeds
in de voorloopige informatiën geschiedt, dat alles is ge-
niakkelyk daaruit te verklaren dat de consulaire ambtenaar
én rechter-commissaris én officier van justitie is, en tevens
het ambt. van president der consulaire rechtbank bekleedt,
zoo hij al niet de geheele rechtbank uitmaakt, bij gebreke
van bijzitters, \'t Gevolg daarvan moest wel zijn, dat,
waar bij ons by misdaden het houden der gerechtelyke
instructie verplicht is , a plus forte raison bij de consulaire
rechtspleging, het inwinnen van voorloopige informatiën
over dezelfde zaken in art. 89 wettelijk voorgeschreven werd.

Dwang tot het verzamelen van inlichtingen door middel
van de voorloopige informatiën in zaken, die de bevoegd-
heid van de consulaire rechtbanken te boven gaan was
en blijft dus gewonscht. De veranderingen, in die be-
voegdheid aangebracht, moesten ook hier herhaald worden
en de redactie van het eerste lid van art. 89 werd dus in over-
eenstemming daarmede aldus voorgesteld en aangenomen :
„Het voorloopig onderzoek, bij deze paragraaf voorgeschre-
„ven, moet plaats hebben ter zake van de misdrijven,
„ingevolge van art. 23 tot de kennisneming van de arron-
„dissements-rechtbank te Amsterdam of den raad van
„justitie te Batavia behoorende." De vraag ligt voor de
hand of het niet wenschelijk geweest ware, na de uitbrei-
ding der competentie van de consulaire rechtbanken, ook
voor zware misdrijven tot die competentie behoorende ,
het bedoelde onderzoek verplicht te stellen. Volgens de

-ocr page 46-

34

aangenomen regeling toch, staat het den consulairen
ambtenaar vrij voor dergelijke zaken, zelfs zonder vooraf-
gaande instructie , den dag der terechtzitting te bepalen.
Daarbij dient ook in. dezen in het oog gehouden te worden
dat het openbaar ministerie , tevens voorzitter der recht-
bank is. Om deze redenen zou het ons niet ongemotiveerd
geschenen hebben, indien men de besproken verplichting
tot het inwinnen van voorloopige informatiën verder had
uitgebreid.

Een tweede verandering in deze paragraaf aangebracht,
betreft den bij stand, door deskundigen aan den consulairen
ambtenaar te verleenen. Tot nu toe was hem in art. 91
voorgeschreven zich in geval van „geweldigen" dood of
van een dood, waarvan de oorzaak verdacht was , of van
zware verwondingen, door een arts of heelmeeste;r te
doen vergezellen. Deze verplichte en uitsluitend medische
voorlichting, werd by de nieuwe redactie van art. 91
uitgebreid tot allerlei andere onderwerpen en het tevens
aan de prudentie van den opsporings-ambtenaar over-
gelaten , zich daarvan al of niet te bedienen en zich die
te doen verstrekken door één of meer personen. „De
consulaire ambtenaar ," luidt art. 91 thans , in overeen-
stemming met art. 51 van het gewijzigde Wetboek van
Strafvordering, „zal, indien hij het noodig oordeelt,
„zich behalve door den griffier, doen vergezellen van,
„of doen bijstaan door een of meer deskundigen, ten
„einde zich door hen te doen voorlichten en van hen zoo-
„danige verslagen te vragen, als in het belang van het

mm

-ocr page 47-

35

„onderzoek worden vereiscbt. Het derde lid van art. 60
„is op deze deskundigen van toepassing. Hunne ver-
„slagen worden opgenomen in het proces-verhaal, door
„den consulairen ambtenaar, den griffier en de deskundigen
„te onderteekenen,"

In het algemeen zullen dus de twee besproken ver-
anderingen in deze paragraaf het gevolg hebben dat, zoo
de bevoegdheid van den consulairen ambtenaar als ver-
tegenwoordiger van het openbaar ministerie er al niet
grooter door wordt dan te voren , hij ten minste in vele
gevallen zich vrijer zal kunnen bewegen en zyn eigen
inzichten zal kunnen volgen. De tijd moge leeren dat
deze meerdere vrijheid aan de consulaire rechtspraak ten
goede zal komen.

Ten slotte dient er nog op gewezen, dat in één opzicht
de macht van den consulairen ambtenaar een weinig be-
snoeid werd. Dit was echter het gevolg van de uitbreiding
door het strafwetboek aan de overtredingen gegeven en
van de bepaling dat hierbij geen preventieve hechtenis
kan toegepast worden. Mocht de consulaire ambtenaar
vroeger volgens art. 94 in de daarin opgenoemde gevallen
de voorloopige aanhouding van den verdachte bevelen,
behalve als het misdrijven gold, tot zijn bijzondere com-
petentie behoorende , thans is hem de bevoegdheid daartoe
ontnomen bij alle overtredingen en de laatste zinsnede
van art. 94 diensvolgens gewijzigd.

-ocr page 48-

86

§ 3-

In de vierde en vyfde paragraaf der vijfde afdeeling
was , behalve de aan den voet van bl. 19 reeds aange-
stipte wijzigingen en rectificatiën , slechts een enkele ver-
andering noodzakelyk.

Vooreerst in art. 130, dat de persoonlyke verschijning
en de vertegenwoordiging voor den rechter behandelt.
Tot nu toe was de beklaagde gehouden voor de consulaire
rechtbank in persoon te verschijnen, wanneer het hem
ten laste gelegde feit met gevangenisstraf was bedreigd.
Was dit niet het geval of behoorde de zaak tot de com-
petentie van den consulairen ambtenaar, dan kon hij zich
door een gemachtigde doen vertegenwoordigen, onver-
minderd het vermogen van den rechter zijn persoonlijke
verschijning te bevelen. Aanvankelijk had de Regeering
voorgesteld alleen voor den consulairen ambtenaar de
verplichte vertegenwoordiging toe te staan. Toen zij nu
het systeem der Commissie van rapporteurs overnam en
de voorgestelde uitbreiding van de competentie van den
alleen rechtsprekenden rechter niet doorging, achtte zij
het desniettegenstaande wenschelijk de vertegenwoordiging
by alle overtredingen te bly ven permitteeren, ofschoon
een deel der Commissie voorstelde deze alleen, waar
geldboete bedreigd werd, te behouden. Terecht voerde
het regeeringsantwoord hiertegen aan dat de aard en het
subjectieve element der overtredingen geen persoonlijke
verschijning noodzakelijk maakte en de beslissing van
deze feiten veel eenvoudiger en gemakkelijker was dan

-ocr page 49-

37

van misdrijven. Buitendien liet zij de tweede alinea
bestaan, waarin de rechter toch altijd nog de macht
behield in alle gevallen de persoonlijke verschijning te
gelasten. In dien zin werd de redactie van art. 130 ver-
anderd cn het artikel behoefde dus slechts deze geringe
wijziging te ondergaan, dat in plaats van de woorden
„met gevangenisstraf is bedreigd" gelezen werd „een
misdrijf oplevert."

De eenige verandering van belang, die de vijfde para-
graaf onderging, bestond daarin, dat art. 150 verviel.
In dit artikel werd bepaald dat bij behandeling in hooger
beroep, niettegenstaande preventieve hechtenis was toe-
gepast, de gevangenisstraf geacht werd aan te vangen
met den dag, Avaarop het vonnis, door den rechter in
eerste ressort gewezen, uitgesproken was en dat de
veroordeelde in hechtenis bleef, ook al verstreek de straftijd
tijdens het hooger beroep. De nadeelen en het onrecht-
vaardige , in de preventieve hechtenis gelegen, werden in
het strafwetboek aanmerkelijk verzacht. Volgens art. 27
van dit wetboek toch, kan bij de rechterlijke uitspraak
worden bepaald dat de tyd, door den veroordeelde vóór
de tenuitvoerlegging van die uitspraak voorloopig in ver-
zekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de
hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of
geldboete, geheel of gedeeltelijk zal worden in mindering
gebracht. Door art. 150 Cons. wet geheel te schrappen
maakte men ook deze mildere bepaling van het Strafwet-
boek op het consulaire strafrecht toepasselijk.

-ocr page 50-

HOOFDSTUK III.

Wijzigingen tot het materieele strafrecht betrekkelijk.

Ook daar, waar enkele bepalingen, materieel strafrecht
betreffende, in de consulaire wet een plaats innemen,
moesten wijzigingen aangebracht worden. Zooals wy zagen
werd de competentie van den alleen recbtsprekendcn
ambtenaar een weinig ingekrompen. In één opziciit echter
werd zijn bevoegdheid vergroot. Volgens art. 10 Cons.
wet heeft hij \'t recht binnen zekere grenzen en voorwaar-
den politiercglementen vast te stellen. Het maximum
der daarin op te leggen straffen was in art. 11 Cons. wet
bepaald op drie dagen gevangenisstraf en een geldboete
van dertig gulden, gezamenlijk of afzonderlijk. In over-
eenstemming met het systeem van het strafwetboek moest
vooreerst dit „gezamenlijk" reeds uit het artikel verdwijnen.
Bovendien echter werd het maximum veranderd in zes
dagen hechtenis of geldboete van f 25, terwijl aan de
vergrijpen zelve natuurlijk het kenmerk van overtredingen
werd toegekend. Het strafwetboek bedreigt nl. de ge-

-ocr page 51-

39

noemde straf voor het begaan der meeste overtredingen,
dia tot het gebied der straatpolitie behooren, zoo in
art. 425, 426, 438 e. a. artikelen.

De tweede verandering, die wij moeten aangeven , be-
trof art. 65. Volgens dit artikel konden Nederlanders,
die, in een bnrgerlyk geding als getuigen gedagvaard,
zonder wettige redenen weigerden te verschijnen of hun
verklaring af te leggen, behalve tot vergoeding der ver-
geefs aangewende kosten tot een boete van vijf en twintig,
tot vijftig gulden veroordeeld worden. Deze laatste straf-
bepaling werd geschrapt en in plaats daarvan de art. 444
cn 192 van het Strafwetboek aangehaald, welke dezen
wederspannigen respectievelijk een geldboete van ten
hoogste zestig gulden en een gevangenisstraf van ten
hoogste vier maanden opleggen.

In verband hiermede werd ook art. 106 Cons. wet ge-
wijzigd. De verw.ijzing naar de boete , in art. 65 bedreigd,
verviel natuurlijk en in plaats daarvan werd een nieuwe
dagvaarding voorgeschreven. Ook in dit geval blijft na-
tuurhjk art. 444 van het Strafwetboek, ofschoon het niet
zooals bij art. 65 Cons. wet aangehaald werd, toch van
kracht, reden waarom ook ook de tweede alinea van
art. 106 overbodig en uit dit artikel gelicht werd.

Daar vervolgens reeds door art. 412 van het Strafwetboek
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete
van ten hoogste driehonderd gulden gesteld werd op
het misdrijf, in art. 25 Conswet genoemd, konden de,
in dit artikel opgenomen strafbepalingen vervallen, nog

-ocr page 52-

40

daargelaten dat zij niet met het Strafwetboek in over-
eenstemming waren.

Ook werd de tweede alinea van dit artilcel weggelaten,
en terrecht. Indien tocli liet aantal bedoelde veroor-
deelden of beklaagden één vijfde der bemanning overtreft,
hebben de schippers volkomen „de geldige reden" waarvan
de eerste alinea spreekt, als het schip niet genoegzame
ruimte aanbiedt die te herbergen; zelfs al bedraagt het
, aantal minder kunnen zij die reden van weigering aan-
voeren. Is het schip echter groot genoeg, dan bestaat
er geen oorzaak, waarom men ook niet meer dan één
vijfde der bemanning aan beklaagden aan boord zou nemen.

Ingevolge daarvan werd alleen melding gemaakt van
de verplichting, waarvan sprake was, en art. 25 aldus
geredigeerd; „Schippers van Nederlandsche schepen, op
„weg naar Nederland of Nederlansch Indië, zijn, tenzij
„zij geldige redenen voor weigering hebben, verplicht te
„ voldoen aan de vordering der consulaire ambtenaren om
„beoordeelden of beldaagden, benevens de stukken van
„overtuiging of tot de zaak betrekkelijk, tegen behoorlijke
„vergoeding aan boord te nemen.

\'t Is hier tevens de plaats om te wijzen op het weg-
vallen van de tweede alinea van art. 26 Cons. wet. Het
eerste lid van dit artikel geeft den consulairen rechter,
wanneer door hem gevangenisstraf of hechtenis van niet
meer dan zes maanden wordt opgelegd, de bevoegdheid
toe te staan deze door een geldboete te doen vervangen,
„onverminderd", gebjk de tweede alinea er aan toevoegde

-ocr page 53-

41

„de geldboete bij de Nederlanscbc strafwetten op bet
gepleegde misdrijf gesteld. Daar nu nergens in bet
Strafwb. geldboete en gevangenisstraf of liecbtenis cumu-
latief zijn bedreigd en, waar dit in speciale wetten bet
geval mocht zyn, bij de wet tot invoering van het
Strafwb. deze bedreiging alternatief geworden is, werd dien-
overeenkomstig het tweede lid van art. 26 overbodig.

De voornaamste wijziging echter, onder deze rubriek
tc citeeren, was een toevoeging in art. 22 aangebracht,
die zeer logisch mag genoemd Avorden, daar zy het In-
dische strafrecht betreft, tot welks toepassing de consu-
laire wet aanleiding kan geven wegens het bepaalde in
art. 25, dat den conculairen ambtenaar de macht toekent
hen, die door de consulaire rechtbanken tot meer dan
zes maanden gevangenisstraf of hechtenis veroordeeld zijn,
op te zenden naar Nederlandsch Indië, als het strafbare
feit gepleegd is aan gene zijde van de Kaap de Goede Hoop
cn van Koop Hoorn. Deze bevoegdheid werd hem ver-
leend met het oog op de moeielijkheid om binnen dc
ressorten der consulaten geschikte plaatsen tc vinden voor
het doen ondergaan dor vrijheidstraffen. Buitendien wor-

\') Om ook art. 27, dat over lijfsdwang spreekt, in overeen-
stemming te brengen met de bepalingen van liet gewijzigde Wetb.
van Strafvordering, werd een tweede alinea, die den längsten
duur van den lijfsdwang op zes maanden stelt en dezen niet
meer toepasselijk verklaart, wanneer vijf jaren na de geheele
uitvoering der straf zijn vevloopen of het recht tot uitvoering der
straf door verjaring vervallen is, aan dit artikel toegevoegd.

-ocr page 54-

42

den in de gevallen in art. 23 genoemd, te Batavia
krachtens de Consulaire wet straffen opgelegd en deze
dus ook daar ondergaan. Reeds dadelyk na het in werking
stellen der consulaire wet werd de aanmerking gemaakt
dat in het algemeen het Indische strafrecht er in genegeerd
werd Hoe dit zy, was het, waar art. 22 op straf bare
feiten het Nederlandsche strafrecht van toepassing ver-
klaarde, zeer gegrond tevens het Indische strafrecht niet
weg te cyferen voor de gevallen dat de straftijd in Indië
moet doorgebracht worden. In die gevallen, zeggen art,
22u en b zal de gevangenisstraf en de hechtenis ondergaan
worden overeenkomstig de in Nederlandsch-Indië geldende
voorschriften als gevangenisstraf. "Wanneer de veroordeelde
echter behoort tot de inlandsche of daarmee gelijk ge-
stolde bevolking van Ncderlandsch-Indië, wordt de ge-
vangenisstraf vervangen door dwangarbeid buiten de ket-
ting of wegzending naar een oord van ballingschap en
de hechtenis door de straffen, vermeld in de artikelen
5, 7 , 11 en 8 van het Wetboek van Strafrecht voor
inlanders in Nederlandsch-Indië.

Had aanvankelijk de Commissie van rapporteurs tegen deze
regeling bezwaar, ten gevolge waarvan zy in overweging
gaf de wijze waarop de gevangenisstraf wordt ondergaan
on den duur daarvan in hot vonnis te bepalen, daar de
veroordeelde daaromtrent zekerheid diende te hebben, dc

Zie C. P. K. VViNCKEL iii het Weekbl. voor liet Recht
n". 376 2.

-ocr page 55-

43

ßegeei\'ing merkte daartegen te recht op dat dit, wat het
eerste betrof, onmogehjk zou zijn, aangezien het kan voor-
komen dat de consulaire ambtenaar op het oogenblik,
dat het vonnis gewezen wordt, nog niet kan verklaren of
hij van zijn bevoegdheid tot opzending gebruik zal maken.
Buitendien is willekeur uitgesloten, daar de veroordeelde
zijn straf ondergaat volgens het vonnis in verband met
vooraf bepaalde wettelijke voorschriften. Art. 22a cn h
werden dan ook door de Kamer met algemeene stemmen
aangenomen.

Minder gelukkig was dc Regeering geweest met andere
bepalingen, die zij nog aan \'t slot van art.
22a en 22h
had toegevoegd willen zien. Do amendementen van den
heer
V Gennep , om deze te doen vervallen, werden
nl. eenparig goedgekeurd. jSTaar aanleiding van het debat
hierover ontstond de vraag of de veroordeelde, die aldus
in Indië zijn straftijd onderging, het faveur zou. hebben
von de voorwaardelijke invrijheidstelling. Omdat in Neder-
land toch, de eerste vijfjaren gevangenisstraf in afzonde-
ring zullen worden ondergaan en in Indien nog de ge-
meenschap bestaat, had de Regeering voorgesteld in de
bedoelde gevallen den duur der straffen, in het vonnis
bepaald, aanmerkelijk te verlengen. Het amendement om
de alinea\'s, die dit beoogden, te schrappen, baseerde
zich, behalve op nog andere gronden, ook op het argu-
ment, dat, mocht het al waar zijn — wat de voorsteller
niet toegaf — dat in Indië de gemeenschap lichter zou
zijn dan de afzondering in Nederland, het daarom toch

-ocr page 56-

44

niet aan zou gaan den duur der straf te verlengen, om-
dat de veroordeelden in Indië niet het voorrecht zouden
genieten van de voorwaardelijlte invrijheidstelling. Dit nu
werd, onzes inziens zeer juist, door den heer
Kist —
die zich overigens met de amendementen van den heer
Yan Gennep vereenigde — bestreden. De genoemde
procureur-generaal voerde daartoe aan dat het instituut
van dc voorwaardelijke invrijheidstelling, niet tot dc
executie der straf behoorde en dat de veroordeelde, al
ondergaat hij volgens art. 22
a en b de straf overeen-
Icomstig de voorschriften, in Nederlandsch-Indië geldende,
toch niet van het bedoelde voorrecht zou uitgesloten zijn.
Yolgens de memorie van toelichting op art. 15 van het
Strafwetboek had de voorwaardelijke invrijheidstelling ten
doel den overgang tot de volle vrijheid lichter te maken
cn bij de maatschappij de vooroordeelen te overwinnen,
die legen ontslagen gevangenen bestaan, „\'t Was dus
„geen quaestie van executie maar van geleidelyken over-
„gang, die even goed voor Indië als voor Nederland gold."
Om deze redenen kan men dus naar onze meening aan-
nemen dat ook in het laatst vermelde opzicht even als
in alle in deze rubriek behandelde gevallen, de consulaire
rcchtspraalc in overeenstemming is gebracht met de ver-
beteringen, die het strafwetboek in de rechtspleging zal
invoeren.

-ocr page 57-

B TJ L A G E.

De gewijzigde artikelen der Cons, Wet.

11.

De overtreding dezer reglementen wordt gestraft met
liechtenis van ten lioogste zes dagen of met geldboete
van ten hoogste vijf en twintig gulden.

De feiten, strafbaar gesteld by deze reglementen wor-
den beschouwd als overtredingen in den zin van het
Wetboek van strafrecht.

1871. Art. 11. De overtreding- dezer reglementen wordt ge-
straft met gevangenisslraf van hoogstens drie dagen en
geldboete van hoogstens dertig gulden gezamenlijk of
afzonderlijk.

22.

Op strafbare feiten, door Nederlanders gepleegd binnen
het ressort der volgens art. Ic aangewezen consulaten,
is het Nederlandsche strafrecht van toepassing, voor zoo
verre daarvan in deze wet niet is afgeweken.

22(7. In de gevallen, waarin in Nederlansch-Indië gevan-

-ocr page 58-

4t)

genisstraf moet worden ondergaan, wordt deze ondergaan
overeenkomstig de aldaar geldende voorschriften, als ge-
vangenisstraf.

"Wanneer de veroordeelde behoort tot de inlandsche of
daarmede gelijlcgestelde bevolking van Nederlandsch-Indië ,
wordt de straf, overeenkomstig de bepalingen van het
Wetboek van Strafrecht voor inlanders in Nederlandsch-
Indië, vervangen door dwangarbeid buiten de ketting of
wegzending naer een oord van ballingschap.

226. In de gevallen, waarin in Nederlandsch-Indië hech-
tenis moet worden ondergaan, wordt deze aangedaan overeen-
komstig de aldaargeldende voorschriften als gevangenisstraf.

Wanneer de veroordeelde behoort tot de inlandsche of
daarmede gelijk gestelde bevolking van Nederlandsch-Indië,
wordt de hechtenis vervangen door de straffen, vermeld
in de artikelen 5, 7 , 11 en 8 van het Wetboek van
Strafrecht veor inlanders in Nederlandsch-Indië, volgons
de aldaar gemaakte onderscheidingen.

1871. Art. 22. Op misdrijven, door Nederlanders gepleegd
binnen het ressort der volgens art. Ic aangewezen
consulaten, is liet Nederlandsche strafrecht van toe-
passing , voor zooverre daarvan in deze wet niet is
afgeweken.

23.

Wanneer de bij art. 22 bedoelde feiten in de bepaling
van een misdrijf vallen, waarop als maximum een ge-
vangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, met uit-
zondering van de misdryven, genoemd in de artikelen

-ocr page 59-

47

180, P, 310 en 322 van het "Wetboek van Strafrecht,
behoort de kennisneming daarvan aan de a^\'ondissements-
rechtbank te Amsterdam of aan den raad van justitie te
Batavia, naarmate
zij zijn gepleegd in landen gelegen
aan deze of gene zijde van de Kaap de Goede Hoop en
van Kaap Hoorn.

1871. Art. 23. Wanneer tegen die misdrijven een zwaardere
straf dan gevangenisstraf is bedreigd , behoort de ken-
nisneming daarvan aan het provinciaal gerechtshof
in Noord-Holland of aan den raad van justitie te
Batavia, naarmate zij zijn gepleegd in landen, geleg\'cn
aan deze of aan gene zijde van de Kaap de Goede
Hoop en van Kaap Hoorn.

24.

De consulaire ambrenaren kunnen de door de consulaire
regtbanken tot meer dan zes maanden gevangenisstraf of
hechtenis veroordeelde Nederlanders opzenden naar Neder-
land of naar Nederlandsch-Indië, volgens de onderscheiding
bij art. 23 gemaakt, ten einde deze veroordeelden door
de tusschenkomst van den officier van justitie bij de
arrondissementsrechtbank te Amsterdam of bij den raad
van justitie te Batavia aldaar hunne straf ondergaan.

De kosten van deze opzending, alsmede van die van
beklaagden, welke in Nederland of Nederlandsch-Indië
teregt moeten staan, zijn begrepen onder de geregts-
kosten, die bij veroordeeling te hunnen laste worden
gebracht.

1871. In art. 24 was het woord «hechtenis\'\' weggelaten.

-ocr page 60-

48

25.

Schippers van Nederlandsche schepen, op weg naar
Nederland of Nederlandsch-Indië, zijn, tenzij zij geldige
reden voor weigering hebben, verplicht te voldoen aan de
vordering der consulaire ambtenaren om veroordeelden of
beklaagden, benevens de stukken van overtuiging, of tot
de zaak betrekkelijk, tegen behoorlijke vergoeding aan
boord te nemen.

1871. Art. 25. Schippers van Nederlandsche schepen , op weg-
naar Nederland of Nederlandsch Indië, die, zonder gel-
dige reden, weigeren le voldoen aan de vordering der
consulaire ambtenaren om beklaagden of veroordeelden
benevens de stukken van overtuiging of tot de zaak
betrekkelijk, tegen behoorlijke vergoeding aan boord
te nemen, worden na atloop der reis gestraft met
gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en
geldboete van vijf en twintig tot twee honderd vijftig
gulden , gezameidijk of afzonderlijk.

Zij kunnen in geen geval genoodzaakt worden meer
veroordeelden of beklaagden in te schepen dan ten
bedrage van één vijfde der bemanning.

26.

In de gevallen, waarin door den eonsulairen regter
gevangenisstraf of hechtenis wordt opgelegd van niet meer
dan zes maanden, staat het hem vrij te bepalen, dat deze
binnen een bij het vonnis te stellen termijn zal kunnen
worden vervangen door eene geldboete van niet minder
dan éên en niet meer dan vijf gulden voor eiken dag
gevangenisstraf of hechtenis.

-ocr page 61-

49

1871. Art. 26. In de gevallen, waarin door den consulairen
regter gevangenisstraf wordt opgelegd van niet raeer
dan zes maanden, staat het hem vrij te bepalen, dat
deze deze binnen een bij het vonnis te stellen termijn
zal kunnen worden vervangen door eene geldboete van
niet minder dan één en niet meer dan vijf gulden voor
eiken dag gevangenisstraf.

Deze boete wordt uitgesproken onverminderd de
geldboete, bij de Nederlandsche strafwetten op het
gepleegde misdrijf gesteld.

27.

De geldboete en geregtskosten in strafzaken, bij de
consulaire vonnissen ten laste der veroordeelden gebracht,
worden verhaald op de goederen van dezen en zelfs bij
lijfsdwang.

De langste duur van den lijfsdwang wordt bij het vonnis
bepaald. Deze kan in geen geval langer dan zes maanden
duren.

De lijfsdwang kan niet meer worden toegepast, wanneer
vijf jaren na de geheele uitvoering der straf zijn ver-
loopen , of wanneer het regt cot uitvoering der straf door
verjaring is vervallen.

1871. Art. 37. De geldboete en gerechtskosten in stratzaken,
bij de consulaire vonnissen ten laste der veroordeelden
gebracht, worden verhaald op de goederen van dezen
en zelfs bij lijfsdwang.

34 1® alinea.

Hij neemt kennis alleen en zonder hooger beroep van
alle overtredingen door Nederlanders binnen zijn ressort

-ocr page 62-

50

gepleegd, waarop geen zwaardere straf is gesteld dan
hechtenis van zes dagen en een geldboete van zestig
gulden, alternatief of afzonderlijk.

1871. Art. 34, 1® alinea. Hij neemt kennis, alléén en zon-
der hooger beroep van alle misdrijven , door Nederlanders
binnen zijn ressort gepleegd , op welke geen zwaardere
straf gesteld is dan gevangenisstraf van zeven dagen en
een geldboete van vijf en zeventig gulden, te zamen
of afzonderlijk , met of zonder verbeurdverklaring van
bijzondere voorwerpen.

43.

Zij neemt in eersten aanleg kennis van alle misdrijven
door Nederlanders binnen haar ressort gepleegd, waarvan
de kennisneming niet, ingevolge artikel 23, aan de ar-
rondissementsregtbank te Amsterdam of den raad van
justitie te Batavia is opgedragen. Zij neemt in het hoogste
ressort kennis van alle overtredingen door Nederlanders,
binnen haar ressort gepleegd, behalve van die vermeld in
artikel 34.

Over de burgerlijke vordering tot vergoeding van kos-
ten en schade, mits zeshonderd gulden niet te boven
gaande, alsmede over eiken anderen eisch tot betering,
ingesteld door de beleedigde party, die zich in de strafzaak
gevoegd heeft, doet de consulaire regtbank, gelijktijdig
met de strafzaak uitspraak.

1871. Art. 43. Zij neemt in eersten aanleg kennis van alle
misdrijven door Nederlanders binnen haar ressort
gepleegd behalve van die, vermeid in art. 34, en van
die, waarop een zwaardere straf dan gevangenisstraf
is gesteld.

-ocr page 63-

51

Over de burgerlijke vordering tot vergoeding van
kosten en schade, mits zeshonderd gulden niet te
boven gaande, alsmede over eiken anderen eisch tot
betering, ingesteld door de beleedigde partij die zich
in de strafzaak gevoegd heeft, doet de consulaire recht-
bank gelijktijdig met de strafzaak uitspraak.

Zij doet uitspraak in het hoogste ressort, wanneer
op het misdrijf geen zwaardere straf gesteld is dan
gevangenis van zeven dagen en geldboete van twee-
honderd gulden met of zonder verbeurdverklaring van
bijzondere voorwerpen.

46.

De uitspraken der consulaire regtbanken, in strafzaken
in het eerste ressort gewezen, zijn onderworpen aan hooger
beroep wanneer zy gewezen zijn in landen gelegen aan
deze zijde van de Kaap de Groede Hoop en van Kaap
Hoorn, bij het geregtshof te Amsterdam, en wanneer zij
gewezen zijn in landen , aan gene zijde van die kapen
gelegen, bij den raad van justitie te Batavia.

1876. Art. 46 sprak van het provinciaal geregtshof in
Noord-Holland" in plaats van «het gerechtshof te
Amsterdam."

65, 1® alinea.

Nederlanders, die als getuigen gedagvaard, ten dage,
uur en plaatse bij de dagvaarding bepaald, niet verschijnen,
of verschenen zijnde, zonder wettige redenen weigeren
den eed of hunne verklaring af te leggen, kunnen, on-
verminderd het bepaalde by de artikelen 192 en 444 van
het Wetboek van Strafrecht, worden veroordeeld tot ver-
goeding der vergeefs aangewende kosten.

-ocr page 64-

52

187]. Art. 65, alinea. Nederlanders, die, als getuigen
gedagvaard , ten dage, uur en plaatse bij de dagvaar-
ding bepaald , niet verschijnen , of, verschenen zijnde
zonder wettige reden weigeren den eed of hunne
verklaring af te leggen , kunnen worden veroordeeld
tot vergoeding der vergeefs aangewende kosten en tot
een boete van vijf en twintig tot vijftig gulden.

77.

De in het vorig artiliel bedoelde aanteekening moet
bevatten de verkiezing van woonplaats: ingeval van hooger
beroep bij het hof van appel te Konstantinopel, te Kon-
stantinopel; in geval van hooger beroep bij het gerechtshof
te Amsterdam, te Amsterdam; in geval van hooger beroep
bij den raad van justitie te Batavia, in die stad; in geval
van voorziening in cassatie by den Hoogen Eaad der
Nederlanden, te \'s Giravenhage, en in geval van gelijke
voorziening bij het Hoog Geregtshof van Nederlandsch-
Indië, te Batavia.

Bij gebreke daarvan worden de beteekeningen aan den
appellant of aan den eischer in cassatie gedaan, hetzij
aan onzen gezant te Konstantinopel, hetzij aan den pro-
cureur-generaal bij het geregtshof te Amsterdam, hetzij
aan den officier van justitie bij den raad van justitie te
Batavia, hetzij aan den procureur-generaal bij den Hoogen
Raad, hetzij eindelijk aan den procureur-generaal bij het
Hoog Geregtshof in Nederlandsch-Indië, zonder verlenging
van de termijnen naar mate van den afstand.

1871 Art. 77 bevatte op twee plaatsen //het provinciaal
gerechtshof in Noord-Holland, in plaats van het
gerechtshof te Amsterdam"

-ocr page 65-

53

79.

Binnen eene maand na aanzegging of, bij gebreke
daarvan, na afloop van de termijnen in het vorig artikel
vermeld, wordt de voorziening voortgezet, op straffe van
verval, door de indiening van een verzoekschrift aan
Onzen gezant te Konstantinopel, overeenkomstig het be-
paalde bij art. 48, door eene dagvaarding in hooger be-
roep voor het hof te Amsterdam of den raad van justitie
te Batavia, of in geval van beroep in cassatie, door dc
noderlegging eener memorie ter griffie van den Hoogen
Kaad of van het Hoog Grerechtshof in Nederlandsch Indic.

1871. Art. 79 bevatte //hof in Noord-Holland" in j)laats van
//hof te Amsterdam."

80.

Het regtsgeding in hooger beroep bij het hof van appel
te Konstantinopel, wordt behandeld overeenkomstig de
bepalingen van deze afdeeling.

Voor de voorziening bij den Hoogen Raad en bij het
hof te Amsterdam gelden de voorschriften dor Neder-
landsche , en voor die bij het Hoog Greregtshof in Neder-
landsch Indie en den raad van justitie te Batavia, die
der Nederlandsch-Indische regtsvordering behoudens het
bepaalde bij art. 81 en 82.

1871. Art. 80 bevatte //hof in Noordholland" iu plaats van
«hof te Amsterdam."

83.

De consulaire ambtenaren zijn overeenkomstig de voor-
schriften der twee volgende paragraphen, belast met het

-ocr page 66-

54

inwinnen van voorloopige informatiën en met liet voeren
der instructie, hetzij op klagt of aangifte, hetzij amhts-
halvc van alle strafbare feiten, door Nederlanders binnen
hun ressort geploegd.

1871. Art. 83. Bevatte wmisdrijvcti ia plaats vau strafbare\'
feiten".

84.

De klagte en de intrekking daarvan gcschiedon bij
de consulaire ambtenaren, binnen het ressort van het
consulaat, waarin het misdrijf is geploegd, op de wijze
en in de vormen bij het Nederlandsch Wetboek van straf-
vordering vastgesteld.

1871. Art. 84. Zonder klagte van den beleedigde geschiedt
geene opsporing ter zake van overspel , laster hoon of
ander schriftelijke of mondelinge beleediging, tenzij de
laster hoon of beleediging is gepleegd. jegens den koning,
jegens een lid van het Koninklijk Huis of jegens vreemde
Souvereinen of Vorsten of wel jegens Nederlandsche amb-
tenaren of magten alszoodanig, of ter zake van hunne
ambtsverrichting. Ter zake van schaking opgevolgd door
huwelijk, geschiedt geen opsporing zonder klagt van
een of meer personen, die het recht hebben de nietig-
verklaring vau het huwelijk te vorderen.

85.

De klagte kan slechts worden ingediend gedurende drie
maanden nadat de tot klagte geregtigde kennis heeft be-
komen van het misdrijf, indien hij binnen het ressort
van het consulaat, waarin het is gepleegd, of gedurende

-ocr page 67-

negen maanden, nadat hij daarvan kennis heeft bekomen,
indien hij daarbuiten verbhjf houdt.

1871. Art. 85. Intrekking der klagte, in art. 84 vermeld,
stuit verdere opsporing of vervolging mits zij geschiede
vóór de openbare terechtstelling van den beklaagde.
De intrekking geschiedt door middel eener verklaring
aan den consulairen ambtenaar, met de vervolging belast.

86 vervalt.

1871. Art. 86. De klagte of de intrekking der klagte geschiedt
door den beleedigde zei ven of door zijnen daartoe
schriftelijk gemagtigde.

87 1® alinea.

De voorloopige invrijheidstelling van den verdachte of
den beklaagde, tegen viden, ter zake van een misdrijf,
vv^aarvan de kennisneming in eersten aanleg tot de be-
voegdheid van de consulaire regtbank behoort, een bevel
van voorloopige aanhouding of van gevangenneming of
gevangenhoudig is uitgevaardigd, kan, vóór het eind-
vonnis in eersten aanleg, in eiken stand van het geding
worden bevolen door de consulaire regtbank in raadkamer
vergaderd, mits door hem zekerheid worde gesteld voor
zijne wederverschijning op de eerste oproeping aan de
door hem bij het verzoek om invrijheidstelling te kiezen
woonplaats, ter plaatse waar die regtbank is gevestigd.

1871. Art. 87 1® alinea bevatte //ter zake van misdrijf
waarop geene zwaardere straf dan gevangenisstraf is
gesteld" in plaats van de woorden //ter zake-behoort."

89 V ahnea.

Het voorloopig onderzoek bij deze paragraaf voorge-

-ocr page 68-

56

schreven moet plaats hebben ter zake van de misdrijven,
ingevolge van art 23, tot dc kennisneming van de arron-
dissementsregtbank te Amsterdam of den raad van justitie
te Batavia behoorende.

1871. Art. 89, 1® aUnea. Het voorloopig onderzoek, bij deze
paragraaph voorgeschreven, moet plaats hebben ter zake
van misdrijf, waartegen een zwaardere straf dan gevan-
genisstraf is bedreigd.

90.

Wanneer de consulaire ambtenaar, ten gevolge eener
klagt of aangifte of van de openbare bekendlieid, kennis
dragende van een strafbaar feit door een ÏTederlander
binnen zijn ressort gepleegd, een plaatselijk onderzoek
noodig oordeelt, begeeft hij zich, vergezeld van den
griffier, zoo spoedig mogebjit naar de plaats waar het
strafbaar feit is gepleegd, ten einde aldaar procesverbaal
op te malten van zijne bevinding.

Hy neemt de stukken van overtuiging in beslag, en
is bevoegd alle huiszoekingen en nasporingen te doen in
de woon- verblyf- of werkplaats van den beklaagde.

Ingeval van een strafbaar feit gepleegd op een Neder-
landsch schip, begeeft de consulaire ambtenaar zich, zoo
noodig, aan boord van dat schip.

1871. Art. 90 bevatte in de P en 3® alinea ^misdrijf" in
in plaats van «strafbaar feit".

91.

De consulaire ambtenaar zal, indien hy het noodig,
oordeelt, zich, behalve door den griffier, doen vergezellen

-ocr page 69-

57

van of bijstaan door een of meer deskundigen, ten einde
zicb door hen te doen voorlichten en van hen zoodanige
verslagen te vragen als in het belang van het onderzoek
wordt ver eischt.

Het derde lid van art. 60 is op deze deskundigen van
toepassing. Hunne verslagen worden opgenomen in het
procesverbaal door den eonsulairen ambtenaar , den griffier
en de deskundigen te onderteekenen.

1871. Art. 91. Ingeval van geweldigen dood of van eenen
dood, waarvan de o;;rzaak verdacht is , of van zware
verwondingen, doet de consulaire ambtenaar zich ,
behalve door den griffier, vergezellen van eenen arts
of heelmeester, die na aflegging van den eed (belofte),
bij art. 60 voorgeschreven , het lijk of den gekwetste
onderzoekt en verslag geeft wegens de oorzaken van
den dood en den staat van het lijk, of wegens den
aard der verwondingen.

Dit verslag wordt opgenomen in het proces-verbaal
door den eonsulairen ambtenaar, den griffier en den
arts of heelmeester to onderteekenen.

92.

He consulaire ambtenaar wint zooveel mogelijk ter
plaatse waar het feit is gepleegd, zonder voorafgaande
dagvaarding, de verklaringen in van hen, die daarbij zijn
tegenwoordig geweest.

1871. Art. 92. Bevatte tmisdrijf" iu plaats van »feit".

93.

Dc vicc-consuls en consulaire agenten geven onmid-
dellijk kennis aan den consul-generaal of consul, binnen

-ocr page 70-

58

wiens rechtgebied zy zijn aangesteld, van de strafbare
feiten door IsTederlanders binnen hun ressort gepleegd,
alsmede van de by hen ingediende klagten of aangiften.

In alle zoodanige gevallen maken zy proces-verbaal op,
nemen de stukken van overtuiging in beslag en winnen
voorloopig de verklaringen van getuigen in.

Tot de gevangenneming van den beklaagde en tof het
doen van huiszoeking of nasporingen in diens woon-,
verblijf- of werkplaats zijn zy, met inachtneming van het
bepaalde by het volgend artikel, alleen bevoegd in geval
van betrapping op heeterdaad of krachtens eene by zonder e
machtiging van den consul-generaal of consul.

1871. Art. 93 had /^misdrijven" in plaats van «strafbare
feiten" en «inhechtenisneming" in plaats van //gevangen-
neming."

94, laatste alinea.

De bepalingen van n". 1 van dit artikel zijn niet van
toepassing by overtreding.

1871. Art. 94 laatste alinea. De bepalingen van no. 1
van die artikel zijn niet van toepassing bij misdrijf,
waarvan de consulaire ambtenaar alléén kennis neemt.

103, 3".

3". Wanneer cr gegrond vermoeden bestaat van een
misdrijf, ingevolge artikel 23 tot tot de kennisneming van
de arrondissements-regtbank te Amsterdam, of van den
raad van justitie te Batavia behoorende. eene nadere be-
vestiging der door de getuigen afgelegde verklaringen en

-ocr page 71-

59

hunne confrontatie mot den beklaagde, overeenkomstig de
voorscliriften dor volgende artikelen wordt bevolen, met
of zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding,\'
als daartoe, volgens art. 94 grond bestaat.

1871, Art. 103. 3" had //migdrijf, waartegen een zwaardere
straf dan gevangenisstraf is bedreigd" in plaats van
de woorden «misdrijf — behoorende".

106.

De consulaire ambtenaar doet de vroeger gehoorde, en,
zoo noodig, nieuwe getuigen voor zich verschijnen op de
wijze, voorgeschreven by art. lUl.

De getuigen, Nederlanders zijnde, zijn in al dc hier-
boven gem 1de gevallen gehouden te verschijnen. Bij nict-
vcrschijning worden zij op nieuw gedagvaard.

De consulaire ambtenaar kan ten allen tijde, zelfs bij
de eerste niet-verschyning, tegen den nalatigen getuige
■een bevel van medebrenging verleenen.

1871. Art. 106. De consulaire ambtenaar doet de vroeger
gehoorde , en, zoo noodig , nieuwe getuigen voor zich
verschijnen op de wijze, voorgeschreven bij art. 101.

De getuigen Nederlanders zijnde, zijn in al de hier-
boven gemelde gevallen gehouden te verschijnen. Bij
niet verschijning kunnen zij worden verwezen in de
geldboete bij art. 65 bepaald.

Zij worden op nieuw gedagvaard. Indien zij bij
hunne verschijning op de tweede dagvaarding wettige
redenen van verschooning- aanvoeren , kunnen zij van
de hun opgelegde boete worden ontheven.

De consulaire ambtenaar kan ten alle tijde, zelfs bij
de eerste niet verschijning tegen de nalatigen getuige
een bevel van medebrenging verleenen.

-ocr page 72-

60

120.

De consulaire regbank doet uitspraak overeenkomstig
de volgende bepalingen :

Indien het feit niet valt in de bepaling van eenig
strafbaar feit, of indien er geene voldoende bezwaren
tegen den beklaagde gerezen zyn, verklaart de regtbank
dat er geene termen tot vervolging bestaan.

Indien de regtbank bevindt dat het feit tot de kennis-
neming van den consulairen ambtenaar behoort, wordt de
beklaagde verwezen naar dien ambtenaar, om voor hem
teregt te staan, overeenliomstig art. 127 en volgende.

In deze beide gevallen wordt de beldaagde, zoo hij
zich in verzekerde bewaring bevindt, in vrijheid gesteld
cn indien hy zekerheid gesteld heeft, wordt deze opge-
heven.

1S71. Art. 120 had in de 2« alinea «geen misdrijf oplevert"
iu plaats vau de woorden //niet — feit" , en in de 3®
alinea hechtenis" in plaats van «verzekerde bewaring".

122.

Indien het feit ingevolge art. 23 tot de kennisneming
van de arroiidissementsregtbank te Amsterdam of van den
raad van justitie te Batavia behoort, en er voldoende
bezwaren aanwezig zijn, beveelt de regtbank de gevan-
genneming of gevangenhouding van den beklaagde en
zijne opzending overeenkomstig art. 152.

1871. Art. 23. Indien tegen het feit eene zwaardere straf
dan gevangenisstraf bedreigd is , en er voldoende bezwa-

-ocr page 73-

61

ren aanwezig zijn , beveelt de rechtbank de gevangen-
neming of gevangenliouding van den beklaagde en zijne
opzending overeenkomstig art. 153.

123.

Wanneer de consulaire regtbank, overeenkomstig art.
120, tvreede lid, heeft verklaard dat er geen termen tot
verdere vervolging bestaan, kan de prokureur-generaal
bij het provinciaal gerechtshof te Amsterdam of de officier
van justitie te Batavia in verzet komen, naar mate de
uitspraak is gewezen in de landen! aan deze of aan gene
zijde van de Kaap de Groede Hoop en Kaap Hoorn.

1871. Art. 123 had in „Noord-Holland" in plaats van »te
Amsterdam".

125, 1«. lid.

De prokureur-generaal bij het geregtshof in Noord-
holland en de officier van justitie bij den raad van justitie
te Batavia zijn bevoegd, de verzending der stukken van
de zaak te gelasten.

1871. Art. 125, 1® lid bevatte voor //gereciilshof\' het woord
«provinciaal".

126.

Het verzet wordt onderworpen aan het oordeel van
het geregtshof te Amsterdam of van den raad van justitie
te Batavia, die beslissen volgens de regelen gesteld in
de laatste paragraaph dezer afdeeling.

1871. Art. 126 had //provinciaal gerechtshof in Noord-
Holland" in plaats van //gerechtshof te Amslerdam".

-ocr page 74-

62

130, 1®. lid.

De beklaagde is gehouden voor de consulaire regtbank
in persoon te verschijnen, wanneer het hein ten laste
gelegde feit een misdrijf oplevert.

1871. Art. 130 1® lid had //met gevangenisstraf is bedreigd"
in plaats van «een misdrijf oplevert."

134, 2®. alinea.

Voorts nog, in geval van veroordeeling, de qualificatie
van het strafbaar feit waaraan de beklaagde wordt schul-
dig verklaard, met alle omstandigheden, die volgens de
wet, aanleiding geven tot verzwaring of verlichting van
straf, en den tekst der wet waarop de veroordeeling rust.

1871. Art. 134 2® alinea had «het misdrijf\' in plaats van
Ilde qualificatie van het strafbaar feit".

135.

Wanneer de beklaagde wordt vrijgesproken of ontslagen
van rcgtsvervolging, wordt hij onmiddelijk in vrijheid
gesteld, tenzij hij om andere redenen in verzekerde be-
waring moet blijven, of wel de door hem gestelde
zekerheid opgeheven.

1871. Art. 135. Bevatte «hechtenis" in plaats van //verze-
kerde bewaring".

138, 1« lid.

Ingeval, naar aanleiding van het onderzoek ter teregt-
zitting bevonden wordt, dat het den beklaagde ten laste
gelegde feit tot de kennisneming van de arrondissements-

-ocr page 75-

63

regtbank te Amsterdam of den raad van justitie te Ba-
tavia behoort, wordt gehandeld ais volgt:

187]. Art. 138, lid. Ingeval, naar aanleiding van het
onderzoek ter tereclitzitting bevonden wordt, dat tegen
het den beklaagde ten laste gelegde feit eene zwaardere
straf dan gevangenisstraf is bedreigd, wordt gehanddd
als volgt:

144.

De termyn om in hooger beroep te komen is voor den
beklaagde van veertien dagen, voor den prokureur-gene-
raal bij het geregtshof te Amsterdam en voor den ofi&cier
van justitie by den raad van justitie te Batavia van zes
maanden, na de uitspraak van het vonnis.

1871. Art. 144 bevatte //provinciaal gerechtshof in Noord-
Holland" in plaats van «gerechtshof te Amsterdam".

145.

Het hooger beroep wordt ingesteld door den veroordeelde
bij een verklaring door hem of zijnen tot dat einde by zonder
gemagtigde afgelegd ter kanselary van het consulaat, en door
de in het vorig artikel genoemde ambtenaren bij eene ver-
klaring ter griffie van het geregtshof te Amsterdam of
van den raad van justitie te Batavia, welke binnen den
in het vorig artikel gestelden termijn aan den beklaagde
moet worden beteekend.

«

1871. Art. 145 had « provinciaal gerechtshof in Noord-
Holland" in plaats van //gerechtshof te Amsterdam".

146.

De veroordeelde, indien hij zich in verzekerde bewaring
bevindt, wordt door den consulairen ambtenaar naar

-ocr page 76-

64

Nederland of naar Nederlandsch-Indië gezonden, en ge-
bracht naar het huis van bewaring of van arrest te
Amsterdam of te Batavia.

1871. A.rt. 146 had «hechtenis in plaats van «verzekerde
bewaring" en »/huis van arrest" in plaats van «huis
van bewaring of van arrest".

147.

Onmiddellijk na aankomst der stukken en van den
veroordeelde, zoo hij zich in verzekerde bewaring bevindt,
wordt het appel aangebracht ter teregtzitting van het
geregtshof te Amsterdam of van den raad van justitie te
Batavia.

1871. Art. 147 bevatte «provinciaal gerechtshof in Noord-
Holland" in plaats van //gerechtshof te Amsterdam"
en //hechtenis" in plaats van //verzekerde bewaring."

148.

Het hooger beroep wordt behandeld overeenkomstig de
voorschriften, hetzij van het Nederlandsch Wetboek van
Strafvordering, betrekkelijk het hooger beroep van von-
nissen der arrondissemenfcsregtbanken, hetzij van die van
het Reglement op de Strafvordering in Nederlandsch-
Indië betrekkelijk het hooger beroep in zake van over-
treding, naar mate de zaak bij het geregtshof te Am-
sterdam of by den raad van justitie te Batavia wordt
aangebragt.

1871. Art. 148 had //provinciaal gerechtshof in //Noord-
Holland" in plaats van «gerechtshof te Amsterdam."

149.

De veroordeelde, wiens voorloopige gevangenneming

-ocr page 77-

65

niet is gelast, of aan wien het vergund is zekerheid te
stellen, is niet verpligt in persoon te verschijnen, en
kan zich laten vertegenwoordigen door een bijzonder daar-
toe gemagtigde.

1871. Art. 149 had n inhechtenisneming" in plaats van
//gevangenneming."

150 vervalt.

1871. Art. 150. Is de veroordeelde bereids in hechtenis , dan
wordt de gevangenisstraf, opgelegd hetzij door den
hoogeren rechter, hetzij bij het door hem bevestigde
vonnis, gerekend aan te vangen met den dag der
eerste uitspraak.

Verstrijkt, hangende het hooger beroep , de straftijd
dan blijft echter de veroordeelde in hechtenis.

151 P alinea.

Indien de regter in hooger beroep bevindt, dat het
feit, waarvan de consulaire regtbank heeft kennis geno-
men een misdrijf oplevert, tot de kennisneming van de
arrondissements-regtbank te Amsterdam of den raad van
justitie te Batavia behoorende, wordt gehandeld als volgt:

1871. Art. 151, 1® alinea. Indien de regter in hooger be-
roep bevindt , dat het feit, waarvan de consulaire
regtbank heeft kennis genomen , een misdrijf oplevert,
waarop een zwaardere straf dan gevangenisstraf is gesteld,
wordt gehandeld als volgt :

152.

In de gevallen, voorzien bij de artt. 122 en 138,
derde lid, wordt het bevelschrift der consulaire regtbank
onmiddellijk aan den beklaagde beteekend.

De beklaagde wordt daarna door den eonsulairen amb-

-ocr page 78-

66

tenaar by de eerste geschikte gelegenheid naar Nederland
of Nederlandsch Indie gezonden en, met overlegging der
processtukken en stukken van overtuiging, verwezen naar
den officier van justitie bij de arrondissements-rechtbank
te Amsterdam of naar den officier van justitie by den
raad van justitie te Batavia, volgens de onderscheiding
in art. 23 gemaakt.

1871. Art. 152 luid //prokureur-generaal bij het provinciaal
gerechtshof in Noord-Holland" in plaats van //officier
van jnsiitie bij de arrondissenaentsregtbank te Amsterdam."

153.

De officier van justitie brengt, binners. tien dagen na
ontvangst der stukken, verslag uit in de raadkamer,
door welke verder gehandeld wordt overeenkomstig de
Nederlandsche of Nederlandsch-Tndische wetgeving, on-
verminderd het bepaalde bij het volgend artikel.

De beklaagde kan vóór den afloop van den in het
eerste lid van dit artikel gestelden termijn eene memorie
aan de regtbank of aan den raad inleveren. De bevoegd-
heid daartoe wordt hem bij de in het vorig artikel bevo-
len beteekening kenbaar gemaakt.

1871. Art. 153 bevatte «de procureur-generaal of" in den
aanvang, welke woorden vervielen, en in de tweede
alinea //het hof\' wat in «de regtbank" veranderd werd.

154.

Indien de raadkamer bevindt dat het feit behoort tot,
bevoegdheid van de consulaire regtbank of den consulairen
ambtenaar, en dat er genoegzame gronden zijn tot verdere

-ocr page 79-

67

vervolging, verwijst zij de zaak naar de openbare terecht-
zitting, om te worden behandeld op de wijze, voorge-
schreven bij den zesden titel van het Wetboek van Straf-
vordering of bij den vijfden titel van het Reglement op
de Strafvordering in Nederlandsch-Indië, of bij de wet-
telijke bepalingen, waardoor die titels later vervangen
mogten worden. Zij kan in dat geval de invrijheidstelling
van den beklaagde gelasten.

1871. Art. 154- had «arrondissements-regtbauk te Amsterdam
of naar den raad van justitie te Batavia" in plaats van
«openbare teregtzitting".

155, laatste lid.

De regtbank of de raad van justitie kan de gevange-
nisstraf of hechtenis vervangen door eene boete, overeen-
komstig art. 26.

1871. Art. 155, laatste lid, sprak niet van «hechtenis".

156.

Wordt de beklaagde ter zake van een misdrijf, in
gevolge artikel 23 tot de kennisneming der arrondissements-
rcgtbank te Amsterdam of van den raad van justitie te
Batavia behoorende , naar de openbare teregtzitting ver-
wezen, dan wordt het vonnis van verwijzing hem gelijk-
tijdig met de dagvaarding of de akte van beschuldiging
beteekend.

Ten aanzien van de voorziening in cassatie of het
verzet tegen het vonnis van verwijzing en van de toe-

-ocr page 80-

68

voeging van een raadsman gelden do bepalingen van het
Nederlandsche of Nederlandsch-Indische regt.

1871. Arfc. 156. Wordt de beklaagde ter zake van een misdrijf,
waartegen een zwaardere straf dan gevangenisstraf is be-
dreigd , naar de openbare teregtzitting verwezen , dan
wordt liet arrest of vonnis van verwijzing hem gelijk-
tijdig met de akte van beschuldiging beteekend.

Ten aanzien van de voorzienMig in cassatie of het verzet
tegen het arrest of vonnis vau verwijzing en van de
toevoeging van een raadsman gelden de bepalingen voor
het Nederlandsche of Nederlandsch-Indische regt.

158.

Indien de beklaagde voortvluchtig is, wordt gehandeld

»

overeenkomstig de bepalingen, voor dat geval in Neder-
land of Nederlandsch Indië van kracht.

1871. Art. 158 had ./beschuldigde" in plaats van beklaagde".

SLOTBEPALING.

Deze wet treedt in werldng op hetzelfde tijdstip , waarop
ingevolge artikel 32 van de wet houdende regeling van
de bevoegdheid der consulaire ambtenaren tot het opmaken
van burgerlijke akten en van de consulaire regtsmagt,
het Wetboek van Strafrecht binnen het ressort der Ne-
derlandsche consulaten verbindend wordt.

1871. Slotbepaling. Deze wet treedt in werking op een luider
door ons te bepalen tijt

-ocr page 81-

STELLINGEN

-ocr page 82-

»

f

m

I

-..... ■■ ■ . - .

■ - ■ ... 1. ■ - - \' 1 : \'

-ocr page 83-

STELLINGEN.

I.

Wanneer tusschen niet-Nederlandsche partijen, die
onderling van nationaliteit verschillen, in het buitenland
eene overeenkomst van koop en verkoop is gesloten, onder
bepaling, dat de betaling hier te lande zal geschieden,
kan men tegen de vordering tot betaling, voor den Neder-
landschen rechter ingesteld, zich met vrucht beroepen
op de verjaring naar het Nederlandsche recht.

II.

De zoogenaamde gesimuleerde tijdkoop van effecten is
een ongeoorloofde kansovereenkomst van spel.

III.

De uitdrukkelijke verklaring van herbergiers en loge-
menthouders , dat zij zich niet aansprakelijk stellen voor
goederen, door de bij hen logeerende reizigers mede-

-ocr page 84-

72

gebraclit, of niet instaan voor kostbaarheden der bij hen
logeerende reizigers, tenzij deze voorwerpen hun in be-
waring zijn gegeven, ontheft die herbergiers en loge-
menthouders niet van de verphchting, hun door het
B. W. opgelegd.

IV.

De toestemming tot het aangaan van een huwelijk, ge-
geven door een der personen , genoemd in de art. 92, 93,
94 en 95 B. W. vervalt door den dood van dien persoon.

V.

De kooper behoeft de huur niet gestand te doen ,
indien deze is aangegaan, nadat het koopcontract is
gesloten, doch voordat de levering heeft plaats gehad.

VI.

By de zoogenaamde „aveu complexe" is splitsing van
bekentenis niet toegelaten.

VII.

Hy , die een zaak bij zijn ouders arglistig wegneemt,
niet wetende, dat zij hun niet behoort, is niet te straffen
volgens den C. P.; ook niet hij , die bij een ander arg-
listig goed wegneemt , hetwelk aan de ouders behoort,
al verkeerde de dader in de meening, dat het goed van
den vreemde was.

-ocr page 85-

73
VIII.

Dwang tot zelfmoord is volgens den C. P. als moord
of doodslag te straffen.

IX.

Om art. 479, n". 8, C. P. toe te passen, moet liet
burengerucht buitenshuis plaats gehad hebben en de
rust der inwoners gestoord zijn.

X.

De bestuurder eener Stoomtrammaatschappij , die goe-
derenwagens , welke niet door het gemeentebestuur zijn
goedgekeurd , in een gemengden trein laat loopen , is niet
strafbaar volgens art. 1 en 2 van het K. B. van 31
Juli 1880 (Stbl. no. 121) en art. 9 al. 7 der wet van
23 April, 1880 (Stbl. n". 67), wèl wanneer de passa-
gierswagens niet goedgekeurd zijn.

XI.

Art 218 Wetb. v. Strafvordering (oud) belet niet hem,
die wegens onwilligen manslag vervolgd cii veroordeeld
is , bij later verkregen bewijzen van opzet op nieuw te
vervolgen. Ook kan een vervolging wegens onwilligen
manslag worden ingesteld, wanneer bij de vrijspraak,
wat opzettelijken manslag betreft, bij de uitspraak alleen
het opzet ontkend is.

-ocr page 86-

74

XII.

Hij , die, uit een bij hem gedeponeerd vat sterken
drank, aan de deponenten in zijn publiek lokaal tapt en
daarvoor een zoogenaamd „kurkengeld" geniet, is niet
strafbaar wegens het ontbreken van vergunning.

XIII.

Het recht op een handels- of fabrieksmerk, op wettige
wijze naar de voorschriften der wet van 25 Mei 1880
verkregen, gaat van rechtswege na den dood van den
verkrijger op zijne erfgenamen over.

XIV.

De reeders van een verzekerd schip, die veroordeeld
zijn tot vergoeding van schade, veroorzaakt aan een
ander schip door aanvaring, kunnen het deswege be-
taalde van hunne verzekeraars niet terugvorderen

XV.

De fiiillissoinentskostcn en het loon van den curator
moeten gedragen worden door alle schuldeischers ieder
voor een evenredig aandeel.

XVI.

Art. 91 Wetb. van Koophandel is niet van toepassing
op het kostelooze vervoer van goederen door voerlieden
cn schippers.

-ocr page 87-

75

XXII.

Het rechtsgeding tot ontkenning van de wettigheid eens
kinds wordt niet geschorst, indien het kind gedurende
den loop van het geding overhjdt.

XVHI.

Het beding in een akte van vennootschap, dat alle
tusschen partijen te rijzen geschillen zullen worden ge-
bracht voor de rechtbank, is ook geldig voor die zaken,
die ter kennisneming van den kantonrechter in het
hoogste ressort zouden hebben gestaan.

XIX.

Ook voor het wetsontwerp tot regeling der voogdij en
benoeming van voogden des Konings, heeft de
2" Kamer
het initiatief.

XX.

Wanneer een gemeentebestuur niet voldoet aan art.
178 der Gemeentewet, moeten de tot dusverre bestaan
hebbende politieverordeningen voor vervallen worden ge-
houden vijf jaren na hare afkondiging.

XXI.

De raad eener gemeente gaat zijne bevoegdheid te
buiten door te bevelen dat de eigenaars van binnen de
gemeente gelegen slooten deze door riolen moeten ver-
vangen.

-ocr page 88-

76

XXII.

De uitspraak yan Mirabeau, dat de vertegenwoordiging
een weerspiegeling der gelieele natie behoort te zijn , is
alleen op utiliteitsgronden af te keuren.

XXIII.

Bij wettelijlce regeling van den arbeid is het wensche-
lijk, dat liet staatsgezag zich houde aan en zich beperke
tot zijn plicht om liet noodige politietoezicht uit te
oefenen.

XXIV.

Ten onrechte beweert Brinz (zum rechte der bonae
fidei possessio , p. 118) dat, zoolang tegen den bezitter
te goeder trouw de zaak niet is uitgewonnon , de eige-
naar de delictsactiën niet heeft.

J^Z

-ocr page 89- -ocr page 90-

mm^mnmmmm.

-ocr page 91-

I :

< -s?

-ocr page 92-

Ti\'

mm