-ocr page 1-

jr. K. H, T

BESCHOUWINGEN

O^\'ER

MUNTMISDRIJVEN,

-ocr page 2-

\'iT^-\'-ä:\':

-ocr page 3-

\' I w^-i^\'/, ■

• r ,

: -il:

V

•. :

■r

.■r-a

-ocr page 4-

m

-ocr page 5-

ßESGHOÜWINGEN OVER MÜNTMISDRIJVEN

-ocr page 6-

\'ét^r

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3340 3464

-ocr page 7-

BeschoflwiDgen over luntniisdrijven.

PROEFSCHRIFT

TEB VEEKRIJ&mG VAN DEN aHAAD

III

AAN DE JllJKS-pNIVERSITEIT TE pTI^ECHT ,
NA MACHTIGINO- VAN DEN EEOTOE MAGNIEIOUS

D^^. J. A. WIJN NE,

Hoogleeraar ia de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TBGJiN DB BBDENKINGEN VAN DB

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
op ZATERDAG den 19den JüNI 1886, (les namiddags te 2 uur,

JASJ KAREL HENDRIK TÜRK,

geboren te Amersfoort.

iti\' \'«r.. itT./,

UTRECHT,

J- ÜE KRUYFF.
1886.

-ocr page 8-

r 1 \' \' f Î >»» , sÄ^rf T

F

hjjr i N

\'V-\'vV\' ■ .......

- \'V

I .......y ^

fî\'iÀi- ■ " ^ .......

lïl f

-ocr page 9- -ocr page 10-

4-

.•\'VifinA\'»-\'® ■ »j- -v

m

■ «nV l.f.r, f ■ - i • . .

feÄ \' \' \' A \' \' \' ^ , f^u

-ocr page 11-

Bij het verlaten der Academie is het mij een aan-
gename taak mijn dank te hetuigen aan de Hoog-
leeraren der Utrechtsche Universiteit, tvier onderwijs
ik het voorrecht had te genieten.

In het hijzonder umisch ik mijn dank te brengen
aan mijn hooggeachten Promotor.,
Mr, M. S. Pols ,
voor de welwillendheid mij hij de samenstelling van
dit proefschrift betoond.

-ocr page 12-

M \'

WW

M

t

-ocr page 13-

I. Karakter der valsche munt.

Het valsch munten of vervalsclien van munten
is een der misdry ven, die zeer zeker de aandacht tot
zich trekken. Dikwyls toch lezen wy in de dag-
bladen het bericht, dat ergens een valsche gulden
of ander muntstuk is uitgegeven. Dergelyke berich-
ten verwekken onrust en een ieder, die een geldstuk
ontvangt, zal het nauwkeurig beschouwen , ten einde
niet beetgenomen te worden.

Hoe eenvoudig ook het begrip „valsch munten"
zijn moge, zoo moeielijk schijnt de vraag te beant-
woorden , wie eigenlyk door dit misdrijf aangerand
wordt. Is \'t alleen degene , die bedrogen wordt, of
is \'t de staat, die in zijn recht van munt te slaan
wordt beleedigd ? Zie daar twee vragen, die beide
op verschillende tyden en door verschillende personen
bevestigend beantwoord zijn.

Yoltairb schrift in zyn commentaire op Becca-
ria : „Des délits et des peines" bl. 260. „De la fausse
monnaie" \'t volgende : Le crime de faire de la fausse

1

-ocr page 14-

monnaie est regardé comme haute trahison au second
chef, et avec justice ; c\'est trahir l\'état que voler
tous les particuliers de l\'état. On demande si un
négociant qui fait venir des lingots d\'Amérique , et
qui les convertit chez lui en bonne monnaie, est
coupable de haute trahison et s\'il mérite la mort?
Dans presque tous les royaumes on les condamne au
dernier supplice ; il n\'y a pourtant volé personne ;
au contraire , il a fait le bien de l\'état en lui pro-
curant une plus grande circulation d\'espèces. Mais
il s\'est arrogé le droit du souverain; il le vole, en
s\'attribuant le petit bénéfice que le roi fait sur les
monnaies. Il a fabriqué de bonnes espèces, mais
il expose ses imitateurs à la tentation d\'en faire de
mauvaises.

C\'est beaucoup que la mort. J\'ai connu un juris-
consulte qui voulait qu\'on condamnât ce coupable,
comme un homme habile et utile, à travailler à la
monnaie du roi, les fers aux pieds.

Diezelfde meening vinden wy ook uitgedrukt bij
Grolman „G-rundzüge der Criminalrechtswissenschaft.
(1805) § 317. Hij toch zegt : „Opdat het tot een
algemeen ruilmiddel bruikbaar materieel — bij ons
het metaal, bij voorkeur het edele — zijn doel
volkomen kan bereiken, is het noodig, dat hetzelve,
om met de verschillende waarden der interuilen

-ocr page 15-

3

waren overeen te stemmen , in grootere en kleinere
cleelen verdeeld worde , dat een algemeen onwrikbaar
vertrouwen op de juistbeid der aangewezene deels-
bepaling kan plaats hebben.

Dit is in het algemeen slechts door de tusschen-
komst van de staatsregeering mogelyk, welke, wan-
neer
zy door het teeken van het openbaar gezag de
grootheid van ieder deeltje op hetzelfde waarborgt,
voor deze handeling harer werkzaamheid hetzelfde
algemeen vertrouwen kan vergen door welk zij als
regeering bestaat.

Een , met het doel om als algemeen ruilmiddel te
dienen, met het zyn waarde aanwgzend teeken van
het openbaar gezag voorzien metaalstuk, heet staats-
munt.

Deze te maken is noodzakelyk een uitsluitend
recht voor den staat (
Regal, hoogheidsrecht). Om
bedrog aan het publiek te voorkomen, bestaat dit
regaal.

De overtreding van de muntwetten kan eenvoudig
schennis van het muntrecht van den staat zyn , zoo
een onbevoegde munt van even goed gehalte slaat;
alleen benadeeling van het publiek, wanneer, zonder
zelve valsche munt gemaakt te hebben, iemand des-
bewust valsche voor echte munt uitgeeft. De schen-
nis van het regaal en benadeeling van het publiek

-ocr page 16-

heeft plaats, wanneer munt van slechter gehalte
door hyzondere personen of muntmeesters geslagen
wordt en wanneer echte munten door snoeien in
waarde verminderd worden.

Hepp „Ueher den Einflüsz des gesichtspunktes auf
die Beurtheilung verbrecherischen Handlungen" in
,,Neues Archiv der Criminalrechts". Band 14, bl.
335 schryft dat de muntmisdryven uit meer dan
één oogpunt kunnen beschouwd worden, en dat deze
dan ook door eenige als bedrog jegens \'t publiek ,
door anderen als het ingrepen in \'t muntrecht der
landsheeren zyn opgevat. Yolgens de eerste opvat-
ting , gaat hy voort, zou echter het onbevoegd ma-
ken van elke munt (b.v. door den muntmeester) niet
onder de muntmisdrijven vallen, daar het publiek
er niet door bedrogen wordt, en evenzeer zou eerst
door het uitgeven van valsche munten het valsch
munten voor volbracht gelden, terwijl toch art. 111
P. G. O. dit geensins vordert.

Yolgens de laatste opvatting zou echter het ver-
vaardigen van valsche munten (\'t valschmunten)
uitgesloten zijn van de muntmisdrijven, daar het
muntrecht bestaat in de bevoegdheid van het slaan
van echte en niet van valsche munt; en hetzelfde

1) Zie beneden hl. 12.

-ocr page 17-

geldt voor de verandering van de* waarde van door
den staat geslagen munten, dat dit niet als een
ingrypen in \'t muntrecht der landsheeren kan opge-
vat worden.

Hieruit volgt dat eenige gevallen van muntmis-
drijven onder \'t eene, andere onder \'t andere ge-
zichtspunt vallen: Alleen bestaan er bovendien nog
eenige gevallen, zooals b.v. het verbod van den
uitvoer van inlandsche munt naar het buitenland ,
het versmelten daarvan enz., die noch onder \'t eene,
noch onder \'t andere gezichtspunt kunnen gebracht
worden. Men moet derhalve, om niet in tegenspraak
met de wetten te komen, aannemen dat onder de
verschillende soorten van muntmisdrijven (de vier
hoofdregels zijn in art. 111 P. G. O. opgenoemd)
iedere soort uit een verschillend gezichtspunt is op
te vatten en hare eigenaardige vereischten en bijzon-
dere straf heeft. Zoo b.v. is \'t duidelijk, dat het
crimen monetae jure non cusae slechts als een in-
breuk op \'t landsheerlijk muntrecht is op te vatten,
en volgens dit gezichtspunt reeds door \'t enkel ver-
vaardigen der munten, ook zonder het uitgeven
daarvan, tot stand komt. Even zoo zeker vallen
het crimen monetae adulteratae en het crimen monetae
depravatae, onder het gezichtspunt van bedrog jegens
het publiek, en hieruit volgt dat ze eerst door het

-ocr page 18-

6

uitgeven tot stand komen. Echter de P. Gr. O. be-
dreigt reeds tegen liet vervaardigen van valsclie en
het in waarde verminderen van echte munten de
gewone volle straf, hetzij daarom, omdat degene
die zulke munten vervaardigt of in waarde vermin-
dert ook het voornemen heeft om ze uit te geven,
hetzy door het subjectieve gezichtspunt van het
Romeinsch Recht, volgens hetwelk by falsum (waar-
toe ook de muntmisdrijven behooren) niet de schade,
maar het voornemen om schade te veroorzaken de
volle strafbaarheid bepaalt.

Ook Rossi in zijn Traité de Droit Pénal plaatst
\'t misdryf van valsche munt onder de staatsmisdrij-
ven. Hij verdeelt nl. de propriétés publiques in
biens publics en propriétés d\' état en rangschikt
onder de eerste soort het metaal geld, het papieren
geld , de bankbiljetten en andere papieren van waarde.
Hij zegt: deze waarden zijn in waarheid op een
gegeven oogenblik het particulier eigendom van hen,
die ze bezitten. Maar men kan ze, wegens hun
snelle omloop, wegens de behoefte, die alle hebben
om er zich van te bedienen, en wegens de moeie-
lijkheid om de sporen van de eerste bezitters , bij
hun omgang van de eene hand in de andere, te
behouden, beschouwen als vormende in massa het
vermogen van al de bewoners van het land, als een

-ocr page 19-

werktuig en een goed, terzelfder tyd aan allen ge-
meen.

De valsclie munter begaat een oplichting tot on-
middellijk nadeel van dengenen, die hem \'t eerst
hoogere waarde levert dan de innerlgke waarde van
het valsche geld, dat deze in ruil ontvangt. Maar
de uitwerkselen van dit misdrijf kunnen zich uit-
strekken over een groot aantal personen, onbekend
aan den bedryver en buiten weten van dengene,
die \'t eerst bedrogen is. Het kwaad kan zich ge-
makkelyk herhalen, zich vcrortplanten.

De valsche munter randt meer het publiek
in het algemeen aan , dan den eenen of anderen
bepaalden persoon. Hy zelf weet niet de by-
zondere gevolgen, die de omloop van het valsche
geld kan teweeg brengen. Zijn handeling is samen-
gesteld , er is een byzonder en een algemeen misdrijf.
Een bijzonder ten opzichte van hem, die het valsche
geld ontvangt, een algemeen tegen de veiligheid en
de zekerheid van allen. Dit dubbele karakter bestaat
by alle misdrijven. Maar terwyl b. v, bij diefstal
met braak het bijzondere kwaad boven het algemeene
gaat, zoo heeft by valsche munt \'t algemeene kwaad
den hoofdbron en kenmerkt het karakter.

-ocr page 20-

II. Bepalingen over de valsche munt vóór
den Code Pénal.

In de lex Cornelia „de falsis", van Cornelius
Sulla
, is ook het „falsum nummarium" behandeld.
Welke w^et daarom ook lex nummaria heet; cf Cicero
II, Cap. I, in Yerrem.

In Pauli Sententiarum Receptarum, lib Y. tit 25
§ 1, lezen wij : „ Lege Cornelia testamentaria tenetur

.....quive nummos aureos, argenteos adulteraverit

laverit, conflaverit, raserit, corruperit, vitiaverit,
vultuve principum signatam monetam praeter adul-
terinam reprobaverit" zullen, zoo \'t honestiores zijn,
met de in insulam deportatie gestraft worden, zoo
\'t humiliores zijn aut in metallum damnantur aut in
crucem tolluntur.

Door de lex Cornelia worden dus niet slechts zy
gehouden, die valsche munt maken door slaan of
gieten- maar ook zij die echte munt in waarde ver-
minderen door af te schaven of af te vijlen, L 8 D.
ad leg. Corneliam (48 10).

-ocr page 21-

9

Die munten tingerint, verwen, d. w. z. aan
munten van koper of tin de kleur van echt metaal
geven door ze te vergulden of te verzilveren vallen
ook hier onder. 1. 8 D. t. a. p. Dezelfde wet ver-
biedt munten van tin of lood dolo malo te koopen
of te verkoopen — waarschgnlyk om ze te verzil-
veren of te doen verzilveren — of om buitenlandsche
zoodanige munt in omloop te brengen (zooals in ons
land b. v. vroeger de Belgische centen).

Hij die \'t valsch munten niet belet, waar hij dit doen
kan, beloopt dezelfde straf. 1. 9 § 2. D. lib. 48 lit. 10.

CoNSïANTiNüS verscherpte de stralfen. Hij in wiens
huis of op wiens erf de misdaad bedreven is, wordt,
wanneer hy in de nabyheid woonde, wegens zijn
incuria of negligentia met verbeurte van het huis of
erf gestraft, etsi ignoret.

In 1. 2 C. de falsa moneta (9, 24) bepaalde CoN-
STANTmus:^) „si quis nummos falsa fusione forma-
verit universas ejus facultates fisco nostro praecipimus
addici in monetis etenim tantum nostris cudendae

1) Deze lex luidt in 1. 3 van den Codex Theodosiau (9. 21).
Si quis nummum falsa fusione formaverit: universas eius facul-
tates tisco addici praecipimus, atque ipsum severitate legitima
coerceri, ut in monetis tantum nostris cudendae peuuniae studium
frequentetur. Volgens de laatste woorden dezer wet wordt ook
hij die onbevoegd munten van volle waarde vervaardigd, gestraft.

-ocr page 22-

10

pecumiae studium frequentari volumus, cuius obnoxii
majestatis crimen committunt et praemio accusatori-
bus proposito, quicunque solidorum adulter poterit repe-
riri vel a quoquam fuerit publicatus, illico omni dilatione
submota fiammarum exustionibus mancipetur. (A 326.)

In lib. IX tit. XXII lex unica van den Cod.
Tlieod. : „Si quis solidi circulum exteriorem incideret,
vel adulteratum in vendendo subiecerit", zegt
Con-
STANTiNüS, dat hy, die weigert solidi, die het volle
gewicht en goede gehalte hebben, al is de een van
grooter omvang dan de ander, voor de wettige waarde
aan te nemen, de doodstraf zelfs door verbranding
zal ondergaan. Dezelfde straf zal hem treffen, die
den rand gesnoeid heeft, om het gewicht te vermin-
deren , of een valschen — nagemaakten —- solidus in
betaling heeft gegeven.

In tit. XXIII 1. I werd hy die geld sm,elt of
uitvoert met de straf van heiligschennis bedreigd.

Ook mochten de kooplieden niet meer dan duizend
zakken geld mede nemen tot verzorging hunner dieren.^)

1) De woorden cuius . . . committunt zijn uit een oonstitutio van
Vulentianus hier ingelasclit, cf 1. 9 Cod. Theod. lib. 9 lit 21.

2) L, unica Cod. Theodos. si quis solidi circulum exteriorem
inciderit, vel adulteratum in vendendo subjecerit (9 33) O
onstan-
TlNüs, omnes solidi in quibus nostri vultus ao veneratio una est,
mio pretio aestimandi sunt et vendendi quamquam diversa formae

-ocr page 23-

11

Misschien is de reden hiervan, dat de keizer
vreesde, dat door de vermindering van de in omloop
zijnde specie, het verkeer kon belemmerd worden,
nl. door den prijs te drukken en agio af te persen.

De Constitutie Criminahs Carolina bepaalt in art.
111 „Straff der Münzfalscher und auch derer so

meiisura sit cum pondus idem existât. Quod si quis aliter feoerit,
ciut capite puniri debet, aut flammis tradi velalia poena mortifera.
Q,oud ille etiam patietur, qui mensuram circuli exterioris adrose-
rit, ut ponderis minuat quantitatera, vel figuratum solidum adul-
téra imitatione in vendendo subiecerit,
Constantinus in 1.1 C.
Theod. (9. 23), quicunque vel conflare pecunias, vel ad diversa
vendendi causa transferre detegitur, sacrilegii sententiam subeat
et capite plectatur.

Portas enim litoraque diversa quo faeilior esse navibus con-
suevit accessus, et itiueris tramites statuimus custodiri per idoneos
officiales ac peaepositos praesidibus et nonnullis praeditis dignitatej
ut cognita veritate provinciarum rectores obnoxios legibus puni-
ant. Officia quoque immenso periculo subiacebunt. Nec vero ali-
quis negotiatorum plus mille follibus. pecuniae in usu publico
constitutae animalibus propriis sumptuum gratia portare debebit.
At si ampliorem modum quisquam veliere detegatur facultates eius
fisci dominio vindicentur et ipse adficiatur exilio. Nam pecunias
navibus vectas non omnes iudicamus mercatores debere promere
quippe in usu tantum publico pecunias constitutas permittimus
convebi; itidemque eas solas species emi, quae meroatoribus more
solemmi ad diversa portantur; pecunias vero nulli emere oranino
faserit nec vetitas coutrectare quia in usu publico constitutas pre-
tiura oportet esse non mercem.

Hoe die producten in den vreemde zullen ingekocht worden,
zonder gelduitvoer is niet duidelijk, daar voor den goederenruil
allijd gelegenheid zijn zal.

-ocr page 24-

12

ohne habende Freyheit müntzen": „in dreyerly Weisz
wird die Münz gefälscht: Ersthch wann einer
betrüglicher Weise eines andere Zeichen darauf schlägt.
Zum andere wann einer unrecht Metall dazu setzt.
Zum dritten so einer der Münz ihre rechte Schwere
gefährlich benimmt. Solche Münzfälscher sollen nach
folgender Massen gestraift werden. Nemblich, welche
falsche Münz machen zeichen, oder dieselbe falsche
Münz aus wechseln oder sonst zu sich bringen, und
wiederumb gefährhch und boszhafftighch, dem Nächsten
zum Nachtheil wissentlich auszgeben, die sollen nach
Gewohnheit nach Satzung der Recht mit dem Feuer
von Leben zum Tode gestrafft werden; die ihre
Häuser dazu wiszentlich leyhen, dieselbe Häuser
sollen sie damit verwürckt haben. Welcher aber der
Münz ihre rechte Schwere gefährlicher Weisz,
benimmt oder auch ohne habende Freyheit müntzt,
der soll gefänglich eingelegt und nach Rath am Leib
oder Grut, nach Grestalt der Sachen gestrafft werden,
So aber mit der Herrschaft Wissen und Willen das
geschehe, so soll dieselbige Herrschaft ihre Münz-
freiheit verwürckt und verloren haben.

Hier te lande was hierin reeds voorzien door een

1) Deze bepaling is veel humaner dan die van Constanïinüs ,
zie blz. 9,

-ocr page 25-

13

edict van Karel Y van 1520, art. 41; terwjjl er
ook vletten over gevonden worden van de Staten-
Generaal van
1610, art. 28 en 29, en van de Staten
va,n Holland van
1603, art. 13, waarin men vooral
het in waarde verminderen van munten op \'t oog
heeft; daar toch lezen wij: „Yoorts verbieden wy
„een yegelyck, eenige goude ofte silvere penningen
„te schroyen, snyden ofte te wasschen, met stercke
„Wateren, Chiment, ofte andersins, nochte deselve
„te souderen, vergulden, lappen, nagelen ofte in
„eeniger maniere verswaren ofte lichten, op de ver-
„beurte van lijf ende goet."

In de Capitularia vinden wy zachtere strafbepa-
lingen ten opzichte van de valsche munters. Een
eapitularium van
Childebert III, 744, bevatte het
volgende: „De falsa moneta jubemus ut qui eam
percussisse comprobatus fuerit, manus ei amputetur."
Deze straf is door
Lodewijk de Yrome, 819, en
Karel de Kale, 864, bevestigd.

Lodewijk IX voerde ten deze de doodstraf door
middel van de galg en de verbeurdverklaring van het
vermogen in. De coutumes de Bretagne en Lodunois
stelden voor deze straf in de plaats het koken van
de valsche munters, welke straf in de middeleeuwen
elders de gewone straf was voor valsche munters,
ook hier te lande.
Noordewier , Nederlandsche

-ocr page 26-

14

regtsoudlieden, bl. 310, vermeldt verscbillende ge-
vallen van zoodanige strafoefening, en het is bekend,
dat te Deventer nog de ketel bewaard wordt, die
daarby gebruikt werd.

Frans I bepaalde in een ordonnantie van Juli
1536 \'t volgende: „Quant aux rogneurs d\'écus et
autres espèces d\'or et d\'argent, qui ont cours en
notre Royaume, et qui les rendent en fonte, du
fort au faible, ils commettent un larcin public, par-
ticipant des fausses monnaies, dont la fausseté ne
peut consister qu\'en poids et aloi. Ordonnons que
là et au cas qu\' aucuns qui seront repris, chargés
et convaincus du rognement d\'écus, testons etc. . . .
ayant cours en notre Royaume, ou qui les auront
difformés, altérés, et rendus de fort au faible, ils
soient punis du dit cas, ainsi et de même que les
faux monnoyeurs, sans y faire aucune différence."

De Code Pénal van 1791 strafte het valsch mun-
ten met 15 jaren de fers. Art. 5 der wet van 14
Germinal 11 herstelde de doodstraf voor valsche
munters en hun medeplichtigen, en de Code van
1810 heeft deze straffen overgenomen à cause de la
gravité de ce crime et des alarmes qu\'il répand dans
la société. (
Beklier).

-ocr page 27-

IIL Bepalingen van den C. P. omtrent
valsche munt.

Art. 132 Code Pénal straft met den dood hem,
die gouden of zilveren munten, die in Frankrijk
wettig betaalmiddel zijn, heeft
nagemaakt of geal-
tereerd
, of die heeft deelgenomen aan de uitgifte of
in omloopbrenging van zoodanige munt, of de in-
voering daarvan in Frankrijk.

Indien deze feiten ten opzichte van munten van
koper of biljoen plaats hebben, worden de misdadi-
gers volgens art. 123 met eeuwigen dwangarbeid
gestraft • terwyl hij, die vreemde munt in Frankrijk
nagemaakt of gealtereerd heeft, of deel heeft geno-
men aan de uitgifte, in omloop brengen of invoer
van zulke munt in Frankryk, volgens art. 134 met
tijdelijken dwangarbeid gestraft wordt.

In de wet van 28 April 1832 zijn deze straffen
aanmerkelyk veranderd. In plaats van de doodstraf
werd altijddurende dwangarbeid en in plaats van
altyddurenden tijdelyken dwangarbeid gesteld.

-ocr page 28-

16

In het exposé des motifs werd \'t volgende gezegd :

„Le crime de fausse monnaie est un de ceux qui
„créent le plus de dangers et inspirent le plus d\'al-
„armes: en ébranlant la confiance qui est due à la
„monnaie nationale, il fait disparaître toute sécurité
„des transactions de la vie civile."

Chauveaij-Hélie vinden deze straf nog te zwaar,
op grond dat het zyn kan dat het valsch munten in
vroegere eeuwen gevaarlyker was, maar dat thans
deze misdaad van minder beteekenis is. Dit blijkt
daaruit dat de ingestelde vervolgingen betrekking
hadden op weinige op zichzelf staande feiten , waar
de namaking zoo lomp was, dat de onechtheid spoe-
dig moest gemerkt worden, of op eenige pogingen om
vergulde of verzilverde koperen munten uit te geven.

Het is ook niet waar dat door de valsche munt
een algemeene malaise wordt te weeggebracht ; alleen
degene, die met het valsche stuk zitten blyft, lijdt
nadeel. De uitgifte van het valsche muntstuk brengt
dus een onbelangryke oplichting teweeg.

De bepalingen van den Code Pénal ondergingen
ten onzent eene belangrijke wyziging, deels tengevolge
van het besef dat de straffen te gestreng waren, deels
tengevolge van een verschil omtrent de verklaring
der wet.

Het woord „ altère" heeft namelijk by ons aanlei-

-ocr page 29-

17

ding gegeven tot de vraag of er ook liet snoeien,
verminken, onder verstaan wordt.

Mr. C. Asser in: „Yerhandeling over de vraag
„of bij het Wetboek van Strafrecht tegen het snoeien
„van geldmunten straf is bedreigd", den Haag
1836,
betoogt dat de vraag bevestigend moet beantwoord
worden en dat de vraag geen vraag is.

Het tegendeel beweert Mr. J. van Gigci-i in:
„Proeve van betoog over de noodzakelpiheid om een
„strafwet op het snoeien van geldmunten vast te
„stellen," den Haag
1836.

Merkwaardig is het dat de Fransche schrijvers er
niet aan getwyfeld hebben, dat altérer het van waarde
verminderen bevat.

Carnot in zijn Commentaire ad art. 132 zegt:
Rogner les pièces de monnaie, les diminuer de valeur,
par tout autre moyen , c\'est les altérer.

In denzelfden zin besliste een arrest van 19 Bru-
maire an X : Attendu que celui, qui,
altère de là
monnaie nationale en la limant et en la rognant, fait
d\'une pièce de monnaie qui était.de bon aloi, et qui
pesait ce quelle devait \'peser, eu egard à sa valeur,
une pièce qui n\'a plus le même poids; qu\' ainsi il
la rend fausse quant à son poids et sa valeur. Even-
eens een arrest van het hof van Brussel,
31 Dcc.
1824. Baijter ijl zijn „Traité du droit crimin"

-ocr page 30-

18

n". 829 zegt: le plus souvent, l\'altération a lieu en
regnant ou en taillant les monnaies, ou en donnant
aux monnaies de cuivre une apparence d\'or ou d\'ar-
gent. Van hetzelfde gevoelen zijn ook
Chauveatj-
ITélie
, die zich aldus uitdrukken : on altère les
monnaies lorsqu\'on diminue en les rognant ou en les
limant.

Hoe is men er by ons aangekomen om te beweren
dat snoeien niet onder alterer begrepen is ?

Zij die dit gevoelen voorstaan, beroepen zich op
de Dictionaire de l\'académie , waarin men vindt :
„Altération en parlant des monnaies signifie, la fal-
sification des monnaies par l\'excès de l\'alliage" Alté-
rer, ondit: altérer les monnaies, pour dire, les falsi-
fier par un faux alliage.

Terecht zegt Mr. Asser dat, wanneer dit de be-
doeling van den wetgever was geweest, het woord
„altéré" in art. 132 e. v. geheel overtollig zou zijn
geweest, daar toch het vervalschen van het allooi
noodzakelijk aan het slaan of gieten van munt moet
voorafgaan en onmogelijk daarop kan volgen.

Zeer zeker verdienen de definitie van Ferrière
die in zijn „Dictionaire de droit et de pratique" verbo
fausse monnaie zegt : Non seulement ceux qui fabri-
quent la fausse monnaie sont coupables de ce crime,
„mais encore ceux qui altèrent la bonne en la rog-

-ocr page 31-

19

„nant au en la diminuant par des eaux fortes",
benevens de definitie van Encyclopédie voce Monnaie
alwaar geleerd wordt: „la monnaie altérée est celle
„qui n\'est pas faite au
titre et au poids porté par
,,les ordonnances, ou qui agant été fabriquée de bonne
,,qualité a été diminuée de son poids, en
la rognant
,,en la limant sur la tranche, ou en enlevant quelque
,,partie de la superficie avec de l\'eau régale si c\'est
„de l\'or ou avec de l\'eau forte si c\'est de rargent.*"

Dat een verandering in het gewicht, altérer ge-
noemd wordt bl^\'kt ten duidelijkste uit art. 127 van
het ontwerp van den Codé Pénal van 1804, waar
wy lezen : ,,Quiconque aurait contrefait ou altéré
,,quant au poids ou quant au titre les monnaies
„nationales etc."

Yolgens dit art. is dus zoowel verandering van het
allooi als van het gewicht in \'t woord altérer begrepen.
De verandering van gewicht kan b. v. geschieden
wanneer op \'s ryks munt stukken van goed allooi
met minder gewicht geslagen worden, alsook door
echte geldstukken te snoeien, af te trekken in sterk
water enz.

Dat Mr. Asser niet zonder grond aan de Dictio-
naire de l\'Académie alle gezag op rechtskundig gebied
ontzegt, blykt duidelyk uit de voorbeelden die hy
in zyn boven aangehaald werk, om dit te staven

-ocr page 32-

20

geeft. Hy zegt o. a. : „Occupation, volgens de dic-
tionaire , se dit en terme de droit pour habitation,"
en het woord occuper, terme de pratique, se dit
d\'un procureur qui est chargé d\'une affaire en jus-
tice." Doch de geleerde opstellers hebben vergeten
te vermelden, dat occupation onder de modi acqui-
rendi dominii wordt opgeteld, en zulks verdiende
toch wel te worden opgeteekend.

De wet van 24 April 1836 , Stbl. n°. 13, heeft
de op het namaken van gouden of zilveren munt
gestelde doodstraf vervangen door de straffen, inge-
volge art. 7 en 11 van het Souverein Besluit van
1813 in de plaats van den altijddurenden en den
tydelijken dwangarbeid gekomen, na de wet van
29 Juni 1854, mitsdien de tuchthuisstraf van 5 tot
20 en die van 5 tot 15 jaren.

Art. 3 dezer wet luidt : „Hetzelfde zal plaats
„hebben, indien het feit bestaat in het altereren, en
„alzoo in het vervalsehen oi in het verminken of

„uiterlijk schenden van gouden of zilveren nationale
„gangbare muntspeciën, — enz." Hier is
verminken
of uiterlijk schenden genoemd , en bevat dus zoowel
het snoeien als aftrekken door sterk water enz.

In art. 3 is de doodstraf van art. 132 C. P.
behouden voor muntmeesters of anderen, die eenig
bestuur over \'s rijks munt hebben of ook werklieden

-ocr page 33-

21

bij \'s ryks munt ^ die zich hebben schuldig gemaakt
aan het namaken of doen namaken van gouden of
zilveren nationale gangbare muntspeciën. Yan ver-
minken of uiterlyk schenden van munten wordt in
dit art. niet gesproken, daar de hier genoemde
personen, wat dit feit betreft, met alle anderen
gelijk staan.

Reeds bij de wet van 29 Juni 1854, Stbl. 102 ,
is ook voor de in art. 6 genoemde personen de
doodstraf vervangen door 5 tot 20 jaren tuchthuis-
straf.

-ocr page 34-

IV. Bepalingen van het nieuwe strafwetboek.

Het nieuwe Strafwetboek behandelt in den tienden
titel van het tweede boek de muntmisdrijven, en
geeft reeds door de plaats, daaraan toegekend, de
opvatting te kennen omtrent den grond der straf-
baarheid. Van laesa majestas of sacrilegium is na-
tuurlek geen sprake meer, maar ook de opvatting
als gold het misdrijven tegen de staatshoogheid of
een uitsluitend muntrecht van den staat, is verwor-
pen. Deze laatste opvatting, elders nog gevolgd,
zou trouwens de bescherming der vreemde munt
buitensluiten. Volgens de Memorie van toelichting
behooren de muntmisdryven tot gelijke categorie als
de andere misdrijven van valschheid, meineed , valsch-
heid in zegels en merken en valschheid in geschriften
tot de misdryven tegen- de openbare trouw. Het
strafwaardige van alle soort van valschheid hgt hoofd-
zakelijk hierin, dat zij aan het onware of onechte
den schijn van waarheid en echtheid geeft door mis-
bruik of valsch gebruik van iets, dat bestemd is.

-ocr page 35-

23

die waarheid of echtheid te waarborgen, of als waar-
borg erkend wordt door de wet. Evenals de staat
als waarborg voor de waarheid of echtheid van
schriftelyke verklaringen bepaalde vormen vordert,
de echtheid van bepaalde goederen of waren door
bepaalde merkteekenen tracht te verzekeren, plaatst
hij op de als algemeen ruilmiddel ten behoeve van
het verkeer uitgegeven stukken metaal of papier bij-
zondere merkteekenen, die de ruilwaarde officieel
doen kennen en waarborgen. Als zoodanig genieten,
zij algemeen vertrouwen en worden ze zonder zelf-
standig onderzoek of nauwkeurige toetsing van de
werkelijke waarde door ieder aangenomen en uitge-
geven. Door valsche, vervalschte of geschonden
muntspeciën, valsch of vervalscht muntpapier in om-
loop te brengen, tast men niet alleen dien waarborg
aan, maar schokt men het algemeen vertrouwen in
het ruilmiddel.

Vergelijken wij art. 208, Strafwetboek met art.
132 Code-Pénal, dan zien wy niet alleen ook het
muntpapier naast de muntspeciën vermeld, maar ook
den grond der strafbaarheid duidelijk uitgedrukt in

de woorden: „met oogmerk, om die muntspeciën____

als echt uit te geven."

In het Pransche recht bestond er ruimte voor de
vraag of iemand die beweert het muntstuk alleen voor

-ocr page 36-

2\'4

zijn genoegen nagemaakt te hebben, strafbaar was.

Het hof van cassatie en de Hooge Eaad hebben
evenwel aangenomen dat er, voor de valscheid, be-
halve de nabootsing, (altération de la vérité) noodig
was bedoeling om te benadeelen (intention de nuire)
en mogelijkheid om te benadeelen (possibilité de nuire).
Zoo werd b. v. iemand, die een geschrift by den
ambtenaar van den burgerlijken stand vertoond had,
hetwelk de verklaring bevatte dat het huwelijk in de
woonplaats van den vertooner was afgekondigd, ter-
wijl dit geschrift slechts de valsche handteekening
van den kapellaan droeg, vrygesproken.

Hier was geen mogelykheid van benadeeling, daar
dit geschrift, al was de naamteekening echt, niet in
aanmerking kon komen, aangezien het door den
ambtenaar van den burgerlijken stand moest onder-
teekend zijn.

Hetzelfde nu nam men aan voor valsche munt.
Nijpels in „Le Code Pénal Belge interprété" art.
160 n*". 10 drukt zich aldus uit: „L\'intention crimi-
„nelle, c\'est-à-dire l\'intention de tromper, est un
„élément essentiel des crimes et des délits de contre-
„façon ou d\'altération des monnaies; mais le légis-
„lateur pouvait se dispenser d\'exprimer cette condition,
„parce qu\'elle résulte nécessairement (sauf l\'hypothèse
„chimérique ou l\'agent prétendrait „qu\'il a travaillé

-ocr page 37-

25

„dans un but artistique) du fait même de contrefaçon
„ou d\'altération."

Chauve au en Hélie zijn van \'t zelfde gevoelen,
zij nemen aan, dat „l\'intention coupable est un clé-
ment essentiel de tous les crimes. Celui qui aurait
imité une monnaie sans nulle idée de l\'émettre, dans
un but purement artistique, ne commettrait aucun
crime. En matière de fausse monnaie, la criminalité
se révèle par l\'émission de la pièce fausse ou par la
preuve que cette émission était le but du contre-
facteur."

De memorie van toelichting zegt: „geen misdrijf
zonder uitgifte of oogmerk van uitgifte", zoodat hij
die tot eigen vermaak geld namaakt of in waarde
vermindert en dat geld aan het verkeer onttrekt niet
strafbaar is ; want hij tast niet aan de betrouwbaar-
heid van het ruilmiddel, is niet schuldig aan eene
aanranding van de openbare trouw.

De Raad van State heeft hiertegen bedenkingen,
hij ontkent geenszins, dat, in het afgetrokkene be-
schouwd , het hier omschreven feit iets geheel anders is
dan het misdrijf van valsche munt of muntverval-
sching, voor zooverre namelijk het opzet ontbreekt tot
uitgifte.

Ontbreekt dit laatste, waarover de rechter beslisse,
dan zal natuurlijk ontslag of vrijspraak volgen. Maar

-ocr page 38-

26

geheel iets anders is de vraag, of als criterium van
de misdrijven , in de artt. 230—233 omschreven,
moet worden uitgedrukt het oogmerk van uitgifte.
Zal dit geen aanleiding geven tot ontwikkeling der
aangehaalde artikelen en niet minder van art. 236 ?

Zal niet menige valsche munter zich verschuilen
achter de voorgewende —■ zij \'t vreemde — liefheb-
berij om voor eigen genoegen en zonder eenig mis-
dadig doel te doen wat de artt. 230—233 bestemd
zyn te keeren ? Zal dit oogmerk wel immer te
bewijzen zijn, vóórdat de daad der uitgifte gepleegd
is of wordt ?

De Raad zou dan ook de voorkeur geven aan eene
bepaling als van art. 260 Code Pénal Belge, luidende :

„Quiconque aura contrefait des monnaies d\'or ou
d\'argent. . . sera puni etc.

Uit het verslag der Commissie van Rapporteurs
van de Tweede Kamer zien wij dat eene minderheid
der Commissie zich aansloot by het advies van den
Raad van State. Zij was van oordeel dat, evenals
in art. 160 C. P. Beige, het namaken of vervalschen
van muntspecien of muntpapier onafhankelijk van
het oogmerk moet worden strafbaar gesteld. Het zal

1) Art. 208 — 21 1.
Art. 214.

-ocr page 39-

27

altijd hoogst moeijelijk zijn te bewijzen dat uitgifte
het oogmerk der munt ver valsching is. Er is geen
bezwaar om het namaken op zichzelf strafbaar te
stellen; in de zeldzame gevallen, dat scherts het
oogmerk is, zal dit wel zoo duidelijk zijn dat een
vervolging door het Openbaar Ministerie niet te
vreezen is.

Art. 146. Strafgesetzbuch für das Deutsche Reich,
stelt ook als vereischte voor de strafbaarheid, de
bedoeling om het valsche geld „als echtes zu gebrauchen
oder sonst in Yerkehr zu bringen."

De schriivers die aannemen dat in de C. P. van

kJ

1810 en in de C. P. Beige, degene, die uit scherts
of uit kunstyver valsche munt maakt, niet strafbaar
is, veronderstellende dat valsche munt altyd dolo malo
gemaakt wordt, verlangen dus het bewijs van den
beschuldigden, dat hij geene strafbare bedoeling had.
By onze bepailingen en die van het R.-Gr.-B. zal de
rechter aan den beschuldigden moeten aantoonen,
dat zijne bedoehng de uitgifte was.

De woorden „ayant cours légal" in art. 132 C. P.
en 160 C. P. Beige zijn in art. 146 R
.-Gr.-B en in
ons art. niet opgenomen. Het R
.-Gr.-B. spreekt van
inländisches oder ausländisches Metallgeld oder Papier-
geld , ons wtbk. van muntpapier of muntspecien.
Beide wetgevingen veronderstellen dat tot het begrip

-ocr page 40-

28

van geld of muntspecien behoort,. dat het staatsgeld
is, al heeft het geen dwangconrs

In de Code Pénal was er verschil gemaakt tusschen
goud- en zilver geld en dat van onedel metaal.

Art. 146 R.-G.-B. maakt geen verschil tusschen
binnen- en buitenlandsch geld; bij ons daarentegen
wordt het muntmisdryf tegen het buitenland iets
minder zwaar gestraft, „daar de muntmisdrijven te
beschouwen zyn als aanranding van de goede trouw,
blijft de aard van het strafbare feit dezelfde, hetzy
dit ten opzichte van Nederlandsche, hetzij van vreemde
munt wordt gepleegd. In het eerste geval echter
behoort een zwaardere straf te worden bedreigd,
omdat er meer gevaar bestaat voor misleiding, de
werkelijke schade voor de ingezetenen grooter is, en
de Nederlandsche staat daardoor tevens nadeel leidt."

Bij binnenlandsch geld , wanneer er munten van
het volle gehalte en goed allooi geslagen zyn door
onbevoegden, mist de staat hetgeen hij anders aan
muntloon zou verdiend hebben. Bij buitenlandsch
geld kan het alleen ten nadeele der ingezetenen strekken,
daar het stuk in het land waar het het stempel van
draagt, niet als munt aangenomen wordt dan alleen

1) Memorie van toelichting: Onder \'s rijks muntspeciën heeft
men te verstaan standpenningen, pasmunt en negotiepenningen.

-ocr page 41-

29

tegen de innerlyke metaalwaarde ; onze ingezetenen
hebben er te veel voor betaald wegens alliage en
muntloon.

Wanneer muntmeesters of muntgezellen, van de
echte stempels gebruik makende, munt van goed
gehalte slaan, zal dit toch onder namaken behooren

Het ontwerp van een lijfstraffelijk wetboek van 1804 be-
liandelde in boek II, hoofdstuk IV, «van misdaden betrekkelijk
de geldmunten van den staat," de bijzondere soorten dezer mis-
daad, nl. 1®. de valsche munt; 2®. vervalsching van munt; 3®.
ongeoorloofde munt; 4". misbruik van munt. Het crimineel wet-
boek van het koningrijk Holland handelt in titel XXI /.van
misdaden omtrent geldmunten"; in hoofdstuk I «van valsche
munt"; in hoofdstuk II »van vervalsching van munt."

Art. 14 van het ontwerp van 1804 luidt: vDe misdaad van
«ongeoorloofde munt bestaat in het op eigen gezag, zonder daartoe
//behoorlijk te zijn gewettigd, maken van inlandsche munt, al
//hadde dezelve de innerlijke waarde."

Deze ongeoorloofde munt is in het crimineele wetboek onder
de valsche munt geplaatst, doch met aanmerkelijk verschil van
straf, art. 277. De muntmeesters en muntgezellen, die munten
maken, welke de innerlijke waarde ontberen, worden met den
strop gestraft; zij die daaraan een geringer deel hebben, met
geeseling, gevangenis of bannissement uit het rijk, art. 297.

Art. 301 bedreigt muntmeesters, die voorbedachtelijk en ten-
einde ongeoorloofd voordeel te doen , inlandsche geldmiddelen
makende, welke de innerlijke waarde bezitten, doch tot welker
vervaardiging zij niet bevoegd waren, met uitdrukkelijke eerloos-
verklaring, het zwaard over het hoofd en gevangenis of bannis-
sement te zamen of afzonderlijk niet bovengaande den tijd van
tien jaren.

-ocr page 42-

30

Op de vraag van den heer van de "Werk, waarom
in art. 208 niet was ingevoegd de bepahng in art.
216 2® „hij die, met gelijk oogmerk, zoodanige zegels
vervaardigt door wederrechtelijk gebruik te maken
van echte stempels," antwoordde de minister: „de
bedoeling is in de verste verte niet geweest, dat
hij, die valsch geld maakt, door wederrechtelijk
gebruik van echte stempels, straffeloos zou
zijn.

In \'t geval van art. 216 heeft men uitdrukkelijk
een onderscheiding gemaakt, lettende op wat dikwerf
voorkomt. Het laat zich denken en het komt wer-
kelijk voor, dat zegels, enz., worden vervaardigd
door wederrechtelijk gebruik van echte stempels.
Ten allen overvloede bepaalt de wet uitdrukkelijk,
dat dit geval met het onder 1 omschrevene gelijk
staat. By valsche munt heeft men de behoefte aan
uitdrukkelijke gelijksteUing niet gevoeld. De werk-

Ook bij particuliere personen werd onderscheid gemaakt of aan
de door hen gemaakte munt de innerlijke waarde ontbrak of niet.
In het eerste geval werd geeseling en brandmerk of geeseling,
langdurige gevangenis en bannissement voor altijd uit het koning-
rijk bedreigd, art. 395. Bevatten daarentegen de nagemaakte
penningen de vereischte innerlijke waarde, dan werd dengene,
die de munt op eigen gezag gemaakt had, gestraft met gevangenis
niet te boven gaande den tijd van tien jaren en altijddurende
bannissement uit het koningrijk.

-ocr page 43-

31

tuigen en machines voor de Munt laten zich niet
zoo gemakkelijk mede naar huis nemen. En aan de
Munt zelve zal wederrechtelijk gebruik dier vele
werktuigen uiterst moeielyk
zijn, zoo slechts, waaraan
ik niet twijfel, behoorlijk toezicht gehouden wordt.
Kwam intusschen het geval voor, dan zou ik voor
mij het aldus wederrechtelijk gefabriceerd geld als
het valsch geld aanmerken, evenals ik voor valsch
houdt het geld, hoewel van het vereischte gehalte,
niet aan de Munt onder toezicht en controle der
daarvoor aangewezen ambtenaren geslagen is.

De commissie geeft voorts in overweging alsnog
gevolg te geven aan het voorstel van den Staatsraad
Mr.
Bachiene , om een nieuwe alinea aan het artikel
toe te voegen, behelzende eene bijzondere strafbepa-
Kng tegen het namunten.

Het namunten, het wederregtelijk vervaardigen
van munt, overigens voldoende aan alle voorwaarden
van de Rijksmunt, is een misdrijf dat niet op één
lijn mag gesteld worden met het vervalschen der
munt. Het namunten moet als misdrijf worden ge-
straft , omdat, ook al ware het oogmerk van winst-
bejag uitgesloten , den particulier niet mag toegelaten
worden de stempels te gebruiken welke het merk-
teeken zijn voor den Staatswaarborg. Benadeeling
van derden wordt evenwel niet bedoeld, en het is

-ocr page 44-

32

daarom wenschelijk het misdrijf van dat van valsche
munt te onderscheiden.

Namunten is niets anders dan namaken; als de
wet er van zwggt is \'t onder art. 230 (208) begrepen.
Is er echter reden het met een lagere straf dan de
gewone te bedreigen ? De minister ontkent dit. Wan-
neer zal de particulier (terwyl de Munt tydelijk voor
hem gesloten is) met voordeel standaard geld (voor
pasgeld waarby namunten ten allen tijde voordeelig
is, schijnt men geene bijzondere bepalingen te wen-
schen) maken van precies hetzelfde gehalte en het-
zelfde gewicht als het echte? Alleen dan, wanneer
(gelijk in den laatsten tijd met het zilver het geval
was) de waarde van het metaal aanzienlijk lager is
dan de muntwaarde.

Wil dit dan zeggen dat door zijn daad (aange-
nomen natuurlijk dat hij het geld als echt wil uit-
geven) geen nadeel wordt te weeg gebracht? Wordt
de valschheid ontdekt, dan is benadeeld hij, die het
stuk voor echt ontvangen heeft; wordt zij niet ont-
dekt , dan wordt de Staat benadeeld , want deze zal
dan later een te grootere hoeveelheid munt met
schade hebben in te trekken of had zelf het
voordeel kunnen genieten. Welnu dit een of
ander nadeel kan aanzienlijk grooter zyn dan
dat hetwelk door het maken van valsch pasgeld

-ocr page 45-

33

niet lager dan liet yereischte gehalte wordt teweeg
gebracht.

Art. 208 spreekt van namaken of vervalsehen.
Wat is onder vervalsehen te verstaan? Het maken
van munt met slechter allooi, valt reeds onder na-
maken, hierop kan dus vervalsehen niet slaan. Bij
papieren munt is het duidelyker, in zooverre dat
daar op een echt stuk een grootere waarde kan ver-
meld worden, b. v. door op een bankbiljet van
f 100
de één in een twee te veranderen. Ons art. neemt
ook zulk eene vervalsching bij metaalgeld aan.

Art. 146 R. G. B. zegt: oder wer in gleicher
Absicht echtem Gelde durch Yeränderung an dem-
selben den Schein eines höheren Werths.....

gibt; dit schijnt te doelen op het vergulden of ver-
zilveren van muntstukken. Of dit feit onder den
C. P. strafbaar is, wordt betwist.

Het valt niet onder contrefaire en evenmin onder
älterer, d. i. uit een goeden toestand in een slechteren
brengen, daar toch de waarde van het vergulde of
verzilverde geldstuk niet veranderd is.

Hoe moet degene beoordeeld worden die valsche
munt maakt en ze als zoodanig uitgeeft, t. w. voor
minder waarde aan lieden , die ze met winst willen
verkoopen (boven den prijs dien zij besteed hebben)
of die ze voor de nominale w^aarde willen uitgeven?

-ocr page 46-

34

Kan zulk een persoon volgens art. 208 gestraft wor-
den ?
Zij die de munten van den vervaardiger koopen
zyn niet diens agenten, veeleer zal de vervaardiger
gestraft moeten worden als medeplichtige van de ver-
spreiders , daar hij aan deze het middel verschaft om
de misdaad te kunnen uitvoeren, dus volgens art. 209.
Praktisch verschil heeft het niet, daar beide kunnen
gestraft worden met gevangenisstraf van ten hoogste
negen jaren.

Art. 147 R. Gr. B. bedreigt ook hem met tucht-
huisstraf, niet beneden de twee jaren, die het geld,
hetwelk hij zonder bedoeling om het uit te geven
gemaakt of vervalscht heeft, als echt in het verkeer
brengt.

Ons wetboek zwijgt hierover in art. 208. Kan
het uit art. 209 gestraft worden? In dit art. wordt
hy gestraft die als echte en onvervalschte munt-
specien en muntpapier uitgeeft muntspecien of munt-
papier, waarvan de valschheid of vervalsching hem,
toen hij ze ontving, bekend was; deze woorden pas-
sen niet op hem die ze zelf gemaakt heeft zonder
den wil van ze uit te geven, daar hij ze reeds van
den beginne af had, Eer kan men van toepassing
maken de woorden „of deze, met het oogmerk om
ze als echt en onvervalscht uit te geven of te doen
uitgeven, in voorraad heeft of binnen het ryk in

-ocr page 47-

35

Europa invoert." Het is tocli niet te ontl^ennen, dat
hij die het valsche geld gemaakt heeft, zonder het
te willen uitgeven, en dit eerst later doet, in het
oogenbhk vóór het uitgeven, het in voorraad heeft
met het oogmerk om het als echt en onvervalscht
uit te geven. De w^oorden „of binnen het rijk in
Europa invoert" doen weder aan hem denken die
het niet zelf hier heeft gemaakt.\'

Art. 147 R.-Gr.-B. straft hem, die zich in het
binnenland valsch geld verschaft — b. v. van den
vervaardiger koopt —• eerst dan wanneer hij dat geld
in het verkeer brengt; hem die daarentegen dergelyk
geld uit het buitenland invoert, dadelijk, wanneer het
met het doel van verspreiding is ingevoerd.

Art. 209 maakt geen verschil tusschen hem die
de valsche munt hier te lande heeft opgedaan en
hem die uit het buitenland invoert. De houder van
die valsche munt is, zoodra het oogmerk om ze uit
te geven aanwezig is, strafbaar.

Eigenlijk zou het genoeg zyn alleen te spreken van
„in voorraad hebben",\'want hij die de munt uitgeeft,
had ze eerst in voorraad, en evenzeer heeft hij in
voorraad die een valsch muntstuk — wetende dat
het valsch is — in het buitenland ontvangen heeft
en het bewaard heeft, met het doel om het hier te
lande in te voeren.

-ocr page 48-

36

Dat één stuk genoeg- is om iets in voorraad te
hebben , is natuurlijk.

Waarom wordt bij valsche munt de straf reeds
toegepast, eer nog gepoogd is de valsche stukken
uit te geven, daar nog geen aanranding van de
grondslagen van het geldverkeer (van de confiance
publique) heeft plaats gehad ? In het maken toch
van de valsche munt ligt steeds een voorbereidings
handeling.

Merkel , „Münz verbrechen und Münz vergehen"
in HoltzendorfF, Handbuch zegt : de criminaal poli-
tieke redenen gingen hier boven de juridische
consequentie. Hierher gehört es , dasz der fragliche
Angriff sich regelmässig nicht in einem einzelnen
Acte oder in einer einzelnen Unternehmung, sondern
in einer groszen Zahl äuszerlich unverbundener
Hadnlungen vollzieht, und dasz diese einzelnen
Handlungen sich dem prozessualischen Erweise ihrer
Natur nach leicht entziehen.

Chauveatj en HéLiE zeggen : „en matière de fausse
monnaie , la criminalité se révèle par l\'émission de
la pièce fausse ou par la preuve que cette émission
était le but du contrefacteur," Doorgaands zal men
eerst door de uitgifte gewaar worden dat er valsch
gemunt is , en zoo den dader op het spoor komen.

A^erder, vervolgt Merkel , dasz hier, wenn

-ocr page 49-

37

die mühsame Herstellung der falschen oder ge-
iälschten Stücke vollbracht ist, die Verausgabung
derselben nicht leicht unterbleiben wird. Die in
rechtswidriger Absicht erfolgende Anfertigung von
solchen bezeichnet daher regelmäszig eine dringende
objektive Gefahr und zugleich eine hohe Gefährlich-
keit des Urhebers.

Het uitgeven of in verkeer brengen kan geschie-
den behalve door het valsche geld in betaling te
geven of voor klein geld in te wisselen, ook door
het weg te schenken; ook is er niet noodig, dat er
een vervreemding plaats heeft, b. v. iemand stort
geld als cautie.

Op welke wijze de vervalsching heeft plaats ge-
had , doet niets ter zake; evenwel kan de rechter
bij de straftoemeting er op letten. Zijn er nu van
te voren stempels gemaakt en werktuigen gebruikt
— is er dus langer over gepeinsd —• dan zal de
straf hooger zijn, dan wanneer de valsche munt
door behulp van gipsafgietsel is geproduceerd. Ook
zal de valschheid der stukken eerder ontdekt worden.
Eenige gelykenis met de nagebootste munt of het
papieren geld moet er zijn, zoodat een gewoon
mensch er door kan bedrogen worden; dit blijkt
vooral uit de gelijkstelling met vervalsching. Zoo
zal b.
V. niemand een verzilverden cent, indien hy

-ocr page 50-

38

deze nauwkeurig\' beziet, voor een kwartje aannemen ;
maar, wanneer zulk een stuk tegelijk met eclite
kwartjes in betaling gegeven wordt, zal allicht ge-
beuren , dat de valschheid eerst later gemerkt wordt.

Door een sigarenbon is reeds menigeen opgelicht ;
echter vallen deze niet onder ons art. Tegen het
vervaardigen van zulke bons is straf bedreigd bij
art. 440. Tegen het verzilveren of vergulden van
muntspeciën kwam in de ontwerpen van 1875 en 1879
eene strafbepaling voor onder den titel van bedrog.
Zij werd echter weggelaten, omdat men meende,
dat het feit reeds strafbaar was ingevolge art. 326.

Hij die echte muntspeciën in waarde vermindert
met het oogmerk, om ze, aldus in waarde vermin-
derd uit te geven, wordt als schuldig aan munt-
schennis gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
acht jaren, art. 210.

Bij het valsch munten, contrefaçons, wordt val-
sche munt geschapen, anders bij muntschennis. Le
contrefacteur fabrique de la fausse monnaie. Il laisse
intacte la monnaie véritable, qui ne lui sert que
comme un modèle dont il cherche à imiter l\'empreinte
et la forme. Celui qui altère la monnaie au contraire,
opère sur la monnaie véritable, dont il diminue la
valeur, zegt
Nijpels in zijn Commentaire op art.
161 C. P. B.

-ocr page 51-

39

Art. 10 — 12 A^an het ontwerp van 1804 zegt:
„Yervalsching der munt bestaat in het verminderen
der waarde van inlandsche geldmunten. Deze mis-
daad kan worden bedreven door de geldmunten te
besnoeien, af te veilen, met sterk water te wasschen
of af te trekken en op andere wyze. Deze misdaad
is volbracht, zoodra de innerlijke waarde ver-
minderd is, al zijn de munten nog niet in omloop
gebracht."

Art. 304 Crimineel wetboek van 1809 zegt bykans
hetzelfde, er bijvoegende: „met oogmerk, om dezelve
weder uit te geven en in omloop te brengen."

Mr. Yan der "Werk opperde de vraag, of het
niet wenschelijk was, om in art. 210, evenals iu
art. 208, er by te voegen: „met het oogmerk, de
waarde verminderde muntspeciën, als niet in waarde
verminderd, uittegeven.

Minister Modderman vond deze wijziging geheel
onnoodig, „zy zou alleen dan in aanmerking komen,
„wanneer het geval zich denken liet, dat iemand b.v.
„een rijksdaalder van drie vijfde van zijne hoeveel-
„heid zilver ontdeed , met het oogmerk om het stuk
„daarna voor zijne werkelijke waarde (voor een gul-
„den) in de wandeling te brengen. Ik kan mij niet
„voorstellen dat iemand dergelyke liefhebberij zou
„kunnen hebben" (Memorie van toelichting).

-ocr page 52-

40

Art. 150 ll.-Gr.-13. voegt er bij „als vollgültig in
Yerkehr bringt"

0ns art. 210 wijkt ook daarin van art. 150 R.-
Gr.-B. af, dat in bet Duitsche wetboek het in waarde
verminderde geld , moet uitgegeven of in het verkeer
gebracht zijn, terwijl bij ons de bedoeling toereikende is.

De woorden van art. 210 „hy die muntspecien in
waarde vermindert , met het oogmerk om ze
aldus
in waarde verminderd uit te geven enz." geven aan-
leiding tot de gevolgtrekking, dat iemand, die ge-
snoeide geldstukken voor de verminderde waarde
uitgeeft zal gestraft woorden.

De Memorie van toelichting er op wyzende dat
ons. art. eene beduidend strengere straf bedreigt dan
art. 150 R.-Gr.-B., gevangenis en boete tot duizend
thaler, merkte op dat de Duitsche wetgever zich het
mogelijke nadeel te gering heeft voorgesteld.

Een muntstuk toch dat uitwendig gesnoeid is , is
weinig gevaarlek als het muntstelsel goed is, want
zulk een geschonden stuk wordt eigenlijk onvatbaar
voor omloop. Niemand wdl het aannemen. By \'t
inwendig snoeien daarentegen merkt men niet dat
men met een geschonden stuk te doen heeft, het
vindt dus gemakkelijk aftrek en blijft omloopen.
Daartegen nu is het voor het publiek zeer moeielijk
zich zelve te beschermen. Een uitwendig gesnoeid

-ocr page 53-

41

stuk daarentegen is dadelijk en zonder moeite als
geschondon herkenbaar. Anders is het bij het
inwendig snoeien : men boort een gat in de rand ,
gewoonlyk in de letters o van het randschrift en
vult het dan zoo aan dat men het moeielijk zien kan.

Een andere nieuwe wijze van muntschennis is ,
de beide oppervlakten van een goudstuk af te zagen
en dan de echte stempels op een stuk zilver van
denzelfden omvang te bevestigen.
Nijpels vraagt :
is dit contrefaçon of altération? Hier hebben wij het
faux intellectuel, het hechten van de echte kenmer-
ken der waarheid aan het onware.

Nijpels meent (tegen het exposé des motifs) dat
dit feit geen feit van namaken bevat, daar het wezen-
lijke kenteeken van namaken bestaat in het nabootsen
der stempels, l\'imitation de l\'empreinte ; or ici, zegt
hij , l\'empreinte n\'est pas imité , elle est véritable.
Is het echter altération ? Zijn de goudplaatjes op een
zilver stuk vastgehecht, dan is dit stuk zeker niet
gealtereerd, daar de waarde van het zilverstuk niet
vermindert, maar veeleer verhoogd is. Ce n\'est pas
d\'avantage la pièce d\'or, car celle-la est détruite;
il n\'en reste que des fragments avec les quelles on a
confectionné une pièce nouvelle, qui est en réalité
une pièce d\'argent de bonne aloi, porta,nt l\'empreinte
vraie de la pièce d\'or, sans en avoir la valeur.

-ocr page 54-

42

Art. 213 is in zooverre strenger dan art. 135
C. P., daar het hem, die valsche, vervalschte of
geschonden muntspeciën, nadat hij het gebrek ont-
dekt heeft, weder uitgeeft, met gevangenisstraf van
hoogstens drie maanden of geldboete vati hoogstens
f 300 bedreigd, terwijl de C. P. geen gevangenis-
straf bedreigde, maar een boete van ten minste het
drievoud en ten hoogste het zesvoud van de nomi-
nale waarde der uitgegeven stukken, doch niet
minder dan 16 francs (ƒ 8). Ons art. bedreigt met
f 120 meer dan art. 148 R. G. B.

Art 170 C. P. B. stelt een boete van 26—1000
francs.

Het exposé des motifs van den C. P. luidt : „celui qui
„ après avoir reçu une monnaie pour bonne, la remet
„en circulation, après en avoir vérifié les vices, n\'est
„puni que d\'une amende , attendu que la loi doit
„compatir à sa position et ne voit en lui qu\'un
„malheureux cherchant à rejeter sur la niasse la
„perte dont il a été personellement menacé".

Art. 423 C. P. maakt geen verschil in straf voor
hem die de voorwerpen met welke hij bedrogen was,
wederom verder verkoopt. Yanwaar nu het mede-
lijden met het slachtoffer van valsch geld komt, is
niet te begrypen.

Berner Lehrbuch des Deutschen Strafrechts, blz.

-ocr page 55-

43

375, op art. 148 zegt: „die hier angedrohte Strafe
von gefängniz bis zu 3 Monaten oder Geld bis zum
100 Thaler wird selten zur Anwendung kommen,
weil sich das Bewusztsein von der Unechtheit schwer
nachweisen läszt.

Deze reden van Berner komt mij ongegrond voor.
Immers dikwgls zal kunnen bewezen worden dat do
aanname van een stuk geweigerd was. Heeft de
houder het nu verder uitgegeven, dan valt hij onder
het bereik van dit art.

Stellig behoeft hij, die een valsch stuk voor echt
ontvangen en verder uitgegeven heeft, niet te bewijzen
dat hy het voor echt ontvangen heeft. Dit laatste
toch vordert de fransche praktyk volgens Nypels.

In de gevallen van art. 209 tot 211 moet het
O. M. bewijzen dat de beschuldigde het gebrek kende
toen hij de munten ontving.

Merkel wil de zachte straf van art. 148 R. G. B.
niet op hem toepassen die \'t valsche geld gestolen
of gevonden heeft (das Empfangen setzt ein Geben
voraus). De commentatoren nemen het tegendeel
aan. By ons zou deze vraag bij art. 209 en 24
kunnen voorkomen, niet bij 213 waar \'t woord
,,ontvangen" niet gevonden wordt.

Art. 214 betreft eene zeer verwyderde voorbe-
reidings-handeling. ,,Hy die stoffen of werktuigen

-ocr page 56-

44

„voorliaiiden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd
„zijn tot het plegen van een muntmisdrijf, wordt
„gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
„maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd
„gulden.

„De stoffen en werktuigen worden verbeurd ver-
„klaard."

Onze bepaling is m. i. veel strenger dan die van
art. 151 R. G. B. „Wer Stempel, Siegel, Stiche,
„Platten oder andere zur Anfertigung von Metallgeld,
„Papiergeld oder dem letzteren gleich geachteten
„Papieren dienliche Formen zum Zwecke eines Münz-
„Verbrechens angeschafft oder angefertigt hat, wird
„mit Grefängnisz bis zu zwei Jahren bestraft."

In dit art. wordt hij gestraft die deze utensihen
met het doel om een muntmisdrijf te begaan heeft
aangeschaft of vervaardigd.

Ons art. treft ook dengenen die deze zaken, zonder
te weten wat zij zijn, op een verkooping heeft ge-
kocht en eerst later hunne bestemming is gewaar
geworden. Uit art. 213 is echter op te maken dat
de wetgever niet zoo streng is; dit art. 15 is hier
analogisch toe te passen.

In het geval dat iemand desbewust deze zaken
van art. 214, voor hem bewaart, die er misschien
gebruik van maken zal, zal de rechter hoogstens 4

-ocr page 57-

45

maanden gevangenisstraf of geldboete van / 200
kunnen opleggen.

Dat geene strafbepalingen tegen den uitvoer en
het smelten van munten in het wetboek zijn opge-
nomen, welke bij ons in 1804 nog voorgesteld waren
onder het opsehrift van misbruik van munt, is te
danken aan de nieuwere staathuishoudkundige be-
grippen.

In ons wetboek is geen voorschrift gegeven omtrent
„verrufenes Greld" (art. 146 R. G. B.), buiten cours
geplaatste muntsoorten, daar dit feit niet licht kan
voorkomen, en zoo \'t mogelyk zou zijn, van zelve
onder valsche munt valt, daar de buiten cours gezette
muntstukken niet meer tot de muntspecien behooren,
en slechts metaalstukken zijn aan welke dan door
verandering den schijn van muntspecie is gegeven.

Het uitgeven van afgekeurd muntpapier is met
stilzwijgen voorbijgegaan, daar de administratie er
wel voor zorgen zal zulke stukken dadelijk onbruik-
baar te maken.

Yóor muntmeesters en muntgezellen is bij ons geen
hoogere straf voorgeschreven, daar de wetgever negen

1) Het in betaling geven van vreemde pasmunt van koper of
nikkel is daarentegen strafbaar ingevolge de wet van 28 Maart
1877 (Staatsbl. n". 43).

-ocr page 58-

46

jaren gevangenisstraf voor zulke lieden zwaar genoeg
achtte; by andere delinquenten zal de rechter wel
beneden het maximum bly ven, daar toch bedrog, met
gevangenis van ten hoogste drie jaren, (art. 326) en
diefstal met verzwarende omstandigheden, met
gevangenis van ten hoogste negen gestraft wordt
(art. 312).

Daar geen minimum van straf in ons wetboek
bepaald is, zal de rechter geen zwaarder straf opleggen
dan het concrete geval eischt.

-ocr page 59-

STELLINGEN

-ocr page 60-
-ocr page 61-

STELLINGEN.

I.

Hy die na den yerkoop eigenaar geworden is van
liet door hem verkochte onroerende goed en dan
dit goed levert, kan dit niet als eigenaar vindiceeren.

II.

De voogd is niet verantwoordelijk voor de schade
door zijn pupil door een onrechtmatige daad ver-
oorzaakt.

III.

De rechtsvordering tot handhaving in het bezit
kan plaats hebben wegens stooring in een gedeelte
van het bezit.

lY.

Ten onrechte besliste de rechtbank te Grroningen,
23 Mei 1879, dat de schuldeischer van den eflater

-ocr page 62-

50

niet bevoegd is tegen diens erfgenamen, die de
nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschry-
ving hebben aanvaard, de ontbinding eener overeen-

komst te vragen.

Y.

Het verbod van assurantie boven de waarde is
niet af te leiden uit het woekerverbod van het kanonike
recht; maar is een gevolg van het beginsel in art.
1825 B. W. uitgedrukt.

YI.

De verkoop van een schip, die te goeder trouw
plaats had, staat den afstand volgens art. 321 al. 2
W.
v. K. niet in den weg.

YII.

De avalgever van den acceptant van een wisselbrief
is, bij te laat gemaakt protest, niet verder gehouden
dan de trekker en zoo er endossanten zyn, in \'t
geheel niet.

YIII.

Conservatoir en executoir beslag kan , zoo wel op
schuldvorderingen als op goederen gelegd worden onder
den beslaglegger.

-ocr page 63-

51

IX.

Het pactum compromissoriura. vervalt niet, indien
de aangewezen vereeniging, waaruit de scheidslieden
zouden moeten gekozen worden, heeft opgehouden
te bestaan.

X.

Art. 21 van het ontwerp van strafrecht van 1879
verdient de voorkeur boven art. 15 van het nieuwe
Strafwetboek.

XL

Te recht is by art. 10 van de wet van 15 Jan.
1886, n". 6 , houdende wyzigingen in het Wetboek van
Strafrecht, bepaald dat landlooperij zal gestraft
worden.

XII.

Ten onrechte beweert Mr. C. J. M. Nieüwen-
i-iüis in „Nieuwe bijdragen van Rechtsgeleerdheid en
Wetgeving" , 1880 bl. 82 , dat art. 15 en 16 N.
Strafwetb. een inbreuk maken op art. 66 Grrw.

XIII.

Yolgens het tegenwoordige wtbk. van Sv. moetin
een confirmatoir vonnis of arrest de tekst der wet,
welke reeds in het bekrachtigde vonnis is ingelascht,
worden herhaald.

-ocr page 64-

XIV.

52

De gerechtelijke instructie in strafzaken behoort
aan een vasten ambtenaar te worden opgedragen.

XV.

De theorie der grondrente van Ricardo berust op
een hypothese, die in de ervaring slechts weinig
steun vindt.

XVI.

Ten onrechte beweert Beckmann „Zuhr Lehre v.
Eigenthumerwerb durch Accession u. v. d. Sach-
gesammtheiten" 1867 bl. 23 , dat door avulsio alleen
dan eigendom verkregen wordt wanneer op het aange-
worpen stuk boomen stonden , die wortel in het erf
hebben geschoten.

XVII.

De verplichting om intrest te moeten geven kan ,
volgens het Rom. recht, niet uit verjaring ontstaan.

XVIII.

Ten onrechte beweert Mr.. Farncombe Sanders
in „Bijdragen tot de kennis van het staats-, provin-
ciaal- en gemeentebestuur" deel 26, dat de kleinkinderen
van prinsessen van den bloede, die met de in art.

-ocr page 65-

53

12 Grwt. vereisclite toestemming- een huwelyk heb-
ben aangegaan, kunnen opvolgen, ook al zyn hun
ouders zonder zoodanige toestemming gehuwd.

XIX.

De regent is niet onschendbaar.

XX.

Tot het dragen van de ridderorde van de Eiken-
kroon is vergunning van den Koning noodig.

XXI.

Wanneer de gemeenteraad weigert de j aarlij ksche
begrooting op te maken, kunnen Gedeputeerde Staten
dit doen.

-ocr page 66-
-ocr page 67-

INHOUD.

I. Karakter der valsche munt .... pag. 1.

II. Bepalingen over de valsche munt vóór

den Code Pénal........ „ 8.

III. Bepalingen van den Code Pénal om-
trent valsche munt...... „ 15.

lY. Bepalingen van het nieuwe Straf-
wetboek ............22.

-ocr page 68-

r A*..

-ocr page 69-

S-

-ocr page 70-

1

li

\'V
¥

-ocr page 71-

M

vfU»^.

-ocr page 72-

m

yy-yy-y^