AhùX.-^/SêS.
xrrrn
o O
ètatcnSc-^czaai
ma
«Uli mu M
m
rEMBIill
Us^Tw
«oit/\' *
-ocr page 2-y.
m
•Vi.
\'Sr- ^ J-^^^r/■ -C?^
-ocr page 3-. V.. \'
•s ♦
. . ■ ^. 1», A ..
\'A •
> - ♦
, -w» -
*
\'s* \' \' •
- , i
■ " «
• •
, 1 % ■ ■■• • ij.\'
i?
\' ■„ \' \'ïï
■y.
I
I
\\
\\
j.
• ^
■jf\'
w ^
> 4 *
»
.^ i« { \' é ■ ^•
-
-ocr page 6-m
1.\'
< V
■ tV
f;
î\'i/Â?;
> . \'
\' t .
•-l-.y/v.\'-\' - , W\'.
\'.S ,*v
, ..\'-t
-ocr page 7-DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL
IS
-ocr page 8-r-
-ocr page 9-DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAA
IN
TKK VEIlKttlJOlNG VAK DKK OKAAl)
göitöï iïi k
AAN DE JllOKS-jjNIVERSlTEIT TE JJtrECHT,
NA MACUTIOINO VAN I)KN KKCTOU MAQNIFICUB
Ilooglcoraar In do Faculteit iler Wis- »mi Natuurkunde,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT ÜER UNIVERSITEIT
TKdKN 1)K IIEDKNICINUKN VAN l)i:
FACULTEIT DEll RECllTSQELEEUDUEID
TE VEUDIiDlQKN
o|i VIUJIIAU dril lüilun JUM 1K85, iIi-n iiHiuiildnKH tc 2 urrn
IIUIIIl
COiVSTAÏiT COIINELIS WILLEM VLS,
geboren tc Middelburg.
UTKÏXMIT,
.1. DE KRUYFF
1885.
; t-
-ocr page 11-f(i\\\\\\ m\\\\u ïiuiltit.
-ocr page 12-n ■ ■
V\'
m
-ocr page 13-Bij het verlaten dezer Academie zij het mij
vergund U, Hooggeleerde de Louter, Hooggeachten
Promotor, mijn bizondere erkentelijkheid te betuigen
voor de nuttige wenken, mij bij de samenstelling
van dit Proefschrift gegeven en voor den kostbaren
tijd, dien Gij wel wildet beschikbaar stellen, om
mij met raad en voorlichting bij te staan.
U allen, lloogleeraren der Juridische Faculteit,
mijn hartelijken dank voor het onderwijs, dat ik
>\'an U mocht ontvangen.
m.
M
m
/y .
£
"r\' •
-ocr page 15-lltz.
Eerste Hoofdstuk. Het ontstaflii der Eerste Kamer
in 1815........................ 1
Tweede Hoofdstuk. Ijornndslngingen over do
Eerste Kiinicr in 1848 ............... 10
Dekde Hoofdstuk. Doel vnn een Eerste Kiuncr. 27
Vierde Hoofdstuk. Heeft dc Eerste Kaïncr in de
praktijk imn hot doel beantwoord P........ 41
Vijfde Hoofdstuk. Hoe kun -«lo Eerste Kninur
verbeterd worde» K.................127
................iii^hWÉifcJL
-ocr page 16-.-/■-..\'\'y
-ocr page 17-Bij do grooto beweging, dio tcgcinvoordig zich openbaart
tot herziening der Grondwet, welke zich reeds in een
bepaalden vonii hoeft gegoten , kwam het mij niot onge-
schikt voor hij eon harer Hoofdstukken oen oogoiihlik
stil to staan.
In oen constitutionooloii staat zal do beantwoording der
vraag : „IIoo moet do vortogonwoordiging zijn samoiigostold
om ajiii lianr dool to beantwoorden", steeds grooto mooie-
hjklu\'don oj)lovoron. Hot begrip van vertegenwoordiging,
hot in iomands plaats optreden om zjjn belangen to ho-
hartigoii, lator niot tot eon individu beperkt, maar tot
oon goliool volk uitgobroid, is roods van zoor oudo dag-
tookoning, lioowol do uitwendige vorm volorloi godaanto-
vorandoring hooft ondorgann.
Hot kan natuurlijk in dit kort bostok onze bodooliiig
"iot zijn (IcMi oorsprong or van in andoro staton iia te
gaan; wij mooton ons tot Nederland boporkon.
II
Gedurende den Graventijd ontmoeten wij de eerste
vertegenwoordiging. Bij do eigenaardige samenstelling
dor middeneeuwsche maatschappij , dio geen geheel uit-
maakt , maar uit eenige standen bestaat, die naast elkander
staan, kan er van geen tJOÏAisvertogonwoordiging sprake
zijn. Do staten vortogonwoordigden do standen, in don
beginne alleen odolon on goostolijkhoid, terwijl eerst
tijdens de Kruistochten, door het vormindoron van do
macht dor Edelen on door do toonomendo wolvaart dor
steden, ook dozo laatsten invloed in hot bestuur zochten
to vorkrjjgon. Bij do uitbreiding van do macht der
Gravon ondor liot Bourgondische on Oostonrjjkscho stam-
huis blijven do staton dor vorschillondo landen, waarover
zij hot bestuur boklooddon, hun vroogor karakter bewaren.
Doch bij hun streven om al hun staton volgons cón wot
to besturen, roepen zij do staten dor vorschillondo graaf-
schappon tot eon gomconscliappolijko vergadering lijfoon
en roepen zoo do Algomoono Staten in hot lovon.
^raar ook dozo kan men mooiolijk mot don naam
ro/^.ivortogcnwoordiging hostompolon. Qodurondo do llo-
publiok dor Voroonigdo Nodorlamlon zijn do Staton-Gonoraul
oen vergadering van gezanten dor vorschillondo rojjubliokon,
die mot elkander do Kopubliok dor Voroonigdo Nodor-,
landen vormen.
*
Die gezanten worden gezonden door do Staton dor
-ocr page 19-m
l^rovincion. ilaar ook do Provinciale Staten zijn geheel
iets anders dan onze tegenwoordige Provinciale Staten.
Zij bestaan op hunne beurt uit do afgevaardigden der
Ridderschappen en der Vroodschappon van do steden.
Het derde lid, dat der geestelijkheid, is ton gevolge der
Kerkhervorming verdwenen.
Dc staatsvorm der Republiek eindigde in 1795. Een
van de oorzaken van haren val was de wensch van het
volk om werkelijk aandeel aan het bestuur to hebben.
In de staatsregeling van 1798 vindon wij daarom hot
volk als souverein vertegenwoordigd door eono ver-
gadering, dio den naam draagt van Vertegenwoordigend
Lichaam.
Ihj de samonstolHng dier Vertegenwoordiging volgde
men do Franscho Constitutie van 1795, dio van hot
Directoire. Zjj bestond reeds evenals nu uit twee doelen,
maar dio vordeeling onderschoiddo zich van do tegen-
woordige hierin, dat er toon slechts enie Kamor word
gekozen, dio zich cflre in twee dooien spHtsto, terwijl nu
firce Kiunors w«)rden gekozen. Do Eersto zou over do
wetten beraadslagen, do Twoedo daaraan verbindende
kracht vorleonon.
Dit is onze eerste werkelijke VolkHvortogonwoordiging.
Hjj do staatsregeling van 1801 heeft men wederom ge-
l>rokon mot do indeeling van een Eerste en Twoedo
IV
Kamer en ook in de daarop volgende staatsregelingen
bleef zij ontbreken.
Ons doel is na te gaan, hoe onze tegenwoordige
Eerste Kamer in onze staatsregeling is opgenomen, wat
haar doel is en hoe zij heeft gewerkt, of derhalve de
praktijk beantwoord heeft aan het doel der instelling.
Wij stellen ons voor eerst na tc gaan, hoe zij in 1815
is ontstaan, daarna hoe zij tegenwoordig is samengesteld,
verder wat haar doel is cn eindelijk of zij in de praktijk
aan dat doel heeft beantwoord, om ten laatste de vrang
te beantwoorden, hoe dc iiiatelliiig der Eerste Kamer
verbeterd kan worden.
EERSTE HOOFDSTUK.
Het ontstaan der Eersto Kamer in 1815.
Toen ton gevolge van hot boshut van liot NVeonor
Congres do vroogoro Oostonrjjksclio Nodorlandon nan do
Voroonigdo Nodorlandon wordon toogovoogd, was hot zoor
natuurlijk, dat do in 1814 vastgostoldo grondwet niot
geheel ongewijzigd ook voor Bolgiö kon van kracht
verklaard wordon. Zoowol do politioko zin dor Bolgon,
dio gohool tot do Franscho staatsinrichting ovorholdo, als
hun godsdienst maakto oon horzioning dor grondwet
dringend noodzakelijk, torwijl ook hot gotal lodon dor
Vortogonwoordigingdaardoor nioost gewijzigd worden, liot
was dan ook diontongovolgo, dat Koning Willem 1 don 22\'"\'"
April 181» in don Iliwg oono commissio bijoonriop, bo-
stanndo uit twoo cn twintig lodon, waarvan olf voor do
Noordoljjko 1\'rovincion on oon golijk gotal voor Rolgiö,
wmirbij later door do vorooniging van liuxomburg nog
oon lid kwam on to golijkor tijd ook oon voor Noord-
Mraband.
Do bonooming dozor commissio was noodzakelijk go-
-ocr page 22-worden door het besluit van het "Weener Congres, terAvijl
op het resultaat harer werkzaamheden van grooten invloed
was een conferentie, welke de Koning te Brussel hield
met Raepsaet, een man die in zijn verschillende be-
trekkingen ruimschoots in de gelegenheid geweest was
om op de hoogte te zijn van de Belgische wenschen en
behoeften, daartoe namens Z. il. door diens secretaris van
Staat Baron van der Capellen in September 1814 uit-
genoodigd. Bij die gelegenheid deelde de Koning aan
Raepsaet het besluit van het Weener Congres in het
geheim mede, betreffende de vereeniging van België met
de Noordelijke Provinciën, besprak met liem de bestaande
ontevredenheid, die op staatkundig gebied daar te lande
heerschte cn verzocht hem een concept van Grondwets-
herziening op te maken, waardoor aan het verlangen der
Belgen zou te gemoet gekomen worden, waaraan Riepsaet
dan ook den 23"\'" September voldeed. Ilij ging hierbij
van de onderstelling uit, dnt beide hinden slechts één
Grondwet moesten hebben, daar liet anders geen vereeniging
1) Jcnn .loacph Tlacpsnct, gcb. le Audcnncrdc 29 Dcc. 1750 ,
bekend door zijne oppositie tegen dc wijziging ilcr constitutie
door Keizer Jozef, in strijd met het Bnrricrc-traclmit (7 Juni
1700, cn Inter Keizer Leopold, werd herhnahlelijk (ot gewichtige
staatsambten geroepen, hetgeen ons ook uit zijn verschillendo
geschriften gebleken is. Ook het hier behnndclde onderwerp
vinden wij aangehaald in zijn Oeuvrcs Completes Tonic VI.
.lournal des S6inc<« dc la commission qui a ctc chargde par le
Iloi en 1815 drf rcdigcr «n projet dc constilntion jwur le Koyaninc
des Pnvs-Bas.
maar een confedei\'atie zou zijn, de band al zeer Aveinig
te beteekenen zoude hebben en het algemeen belang
daardoor zeer zou lijden, wat tegenover van buiten
dreigend gevaar ten strengste moest worden vermeden.
Toch wenschte hij den vroegeren staatkundigen toest^ind
volstrekt niet terug, hem terecht als verouderd beschou-
wende ; maar aan den anderen kant niet alles af to breken;
want dan voorzag hij ook weer botsing, ergo eon transactie
tusschen oud on nieuw, zooals wij dat juist in zijn voorstel
tot liet tweeledig kamerstolsel zullen zien.
Geen wonder dat dus Kaepsaet, die natuurlijk ook
zitting hnd in de benoemde commissie, diwrin grooten
invloed uitoefende. Tot haar voorzitter werd benoemd
van Hogendorp, do rechterhand van Willem I, aan wien
hjj dan ook trouwens zeer voel verplicht was.
15jj do behandeling van hot Hoofdstuk van do Staten
(lienoraal wenschte l^iopsaet het oudo artikel der Grond-
wet van 181-1 \') niet bestendigd te zien, waarbij do Vorst
door eon wet ook aan do Edelen of Hiddorschappon
zitting in do Staten Generaal kon verschaifen , doch hun
dat recht bij do nieuwe Grondwet absoluut toe t(? konnon.
1) Art. 58. Ifct blijft nnn den Souvordncn Vorst voorbolioudcn,
om in het vervolg een wet voor lo dragon, waardcwr aan de
Kdclon of UiddtTsehnppen nit elke provincie of landschap eon
zeker evenredig aandeel onder het getal <lrr leden vnn do Stalen
^Mineraal wordt verzekerd , Irn minste «-en vienle vnn het ge-
luiïlc gcial.
2) .lournal, Tomc VI, p. .\'J05.
-ocr page 24-Wat toch was het geval, wanneer men dit aan den Vorst
overliet ? Dan kon hij of nalaten zulk een wet voor te stellen
óf al was zij tot stand gekomen elk oogenblik kon zij
door een nieuwe wet vervangen of geheel afgeschaft
worden, derhalve steeds oen onzekere toestand, wat in
goenen deelo wenschelijk was.
Van Ilogendorp verzette zich tegen oon Eorsto Kamer;
het was van hem oen geliefkoosd denkbeeld, dat adel on
burgerstand samen in oen vergadering zoudon voroonigd
zijn. Dit blijkt uit artikel 24 van zijn schets. \') Dat
do kiem van oon Eorsto Kamer volgons Mr. Thorhocko
(Aant. op do Grondwet, I, bl. 218) roods in art. 24 dor
schots van van Ilogendorp on art. 58 dor Grondwet van
1814 gelogd was, is niet to ontkennen , maar toch moonon
wij, dat zij zonder dc pressie van Belgische zijdo in 1815
goon afzonderlijk dool der Vertegenwoordiging zou zijn
geworden.
In Belgio waar men zoor mot do Franscho donkbooldon
was ingenomen, holdo men tot hot togonovorgostojdo ovor
on hot laat zich dus duidelijk begrijpen dat Ilaopsaot, dio
zelf van 1803 tot 1813 lid van hot Wetgevend Lichaam
to Parijs gowoost was, ook dio mooning was toogodaan.
Iljj stolde dan ook voor hot twoekamorstolsol nan to
I) Art. 24. II(!t blijft min rlcn Soiivcrdncn Vorst voorbclioiiden,
om in liet vervolg eene wet voor te drngnn , ton einde een vierdo
vnn dc afgcvnal-digdon of erfelijk Ie maken of voor hun lovon
aan te »feilen , ter bonooming van lloogstdcnzelven.
nemen, waarvan do Eerste Kamer bestaan zoude uit de
afgevajirdigden der Edelen of Itidderscli.ap van elke pro-
vincie en dat wel in evenredigheid tot het getal luirer
afgevaardigden in dc andere Kamer. Verder meende hij,
dat do geestelijkheid ook niet over Jiet Iioofd mocht
worden gezien, vooral niet iu een land als Ikdgie, waar
zij zulk een grooten invloed uitoefende en steeds in macht
cn aanzien boven de twee andere standen had gegolden.
Immers tot aan do verovering door do Franschen had
do geestelijkheid zitting gehad in do Staten der Provincie.
Daarom wcnschte hij haar op to nemen onder de Kidder-
schap van de provincie, waar zij haar zetel had.
Dit voorstel vond hevige tegenkanting bij do llollandsclio
leden, die beweerden dat de IJelgen, door het Weener
Congres aan de Ncdcrliinden toegevoegd, geen recht hadden
zulke ingrijpendo voorstellen te doen, waarop Raepsaet
antwoordde dat het dan beter was, dat er geen com-
nnsHio ware benoemd.
Een ander Belgisch lid der commissie Holvoet wenschte
Uno chanibro des pairs, maar daartegen word aangevoerd,
dat liet aantal aanzicnljjke en vermogende familiëii te
gering was om een dusdanige eerwaardige vergadering
te kunnen Hamenstellen.
Ook do üraaf de Thiennes hield een pleitrede voor een
afzonderlijke vergadering van den adel en stelde voor,
«lat wanneer men door den Koning, tengevolge van aan den
lande bewezen diensten, tot lid der itamer was benoemd,
men ijiuo jure in den adelstand zou verlioven worden.
6
Dg zaak werd in handen eener commissie gesteld, die
bij haar rapport ook tot een tweeledig kamerstelsel
adviseerde en over het algemeen was men daartoe dan
ook wel geneigd, maar nu deed zich de moeielijkheid
voor, in welken vorm die samenwerking zou plaats hebben.
Sommigen wilden alleen gekozen door den adel uit don
adel, anderen wel datzelfde maar door den Koning en ad
vitam, wederom anderen een voordracht van drie door
den Koning aan de Staten Generaal, een vierde cathegorie
wenschte juist het omgekeerde, terwijl een vijfde den
adel geen voordeel wenschte toegekend te zien.
Van Hogendorp stelde toen voor, dat men eerst de ver-
schillende wijzigingen zou bespreken en daarna een besluit
nemen omtrent het twee kamerstelsel, wat word goedgekeurd.
Omtrent de samenstelling werd echter beslist, dat men
het voorstel der commissie zoude volgen, hierin bestaande
dat tot leden der Eerste Kamer zouden gekozen worden
zij, die .èn door bewezen diensten èn door geboorte èn
door vermogen als de voornaamste uit den lande konden
beschouwd worden, en dat zij uitsluitend door den Koning
zouden worden benoemd. Verder zoiulen ze eon tracto-
ment genieten van drio duizend gulden, doch geen reis-
en verblijfkosten. Hierbij kwam ook nog de vraag ter
sprake, of do Prins van Oranje on do andere prinsen
rechtens zitting zouden hebben in dc Eerste Kamer. Eerst
besloot men dit in negatieven zin vast to stellen, maar
er op terugkomend vond men hot boter do zaak in het
midden to laten.
Vertier rees de kwestie of, aangezien men liad vast-
gesteld, dat do Eerste Kamer niet uitsluitend uit leden
van don adol zou bestaan, hot recht hun voorbohoudon
bij artikel 58 dor oudo Grondwet, ook nu van kracht zou
blijven. Mon besloot dat het zou behouden blijven on
hun gotal bij do wet zou wordon vastgesteld. Tovons
bepaalde men, dat hot bezwaar van bloedverwant- on
zwagorsciiap, alsook do onvoroonigbaarhoid mot andoro
ambten voor do Eorsto Kamer niot zou goldon, aangezien
do benoeming door don Koning plaats had.
De gronden , dio or voornamolijk too hadden bijgodragon
om aan hot twoekamorstolsol don doorslag to govon, vin-
don wij vormold in hot rapport \'), dat door do conunissio
aan don Koning word ovorgologd on waarin wij do vol-
gende woorden lozon:
„Nous avons ponsé , quo pour ompêchor la précipitation
„dos délibérations, pour opposer dans dos tomp.s diflicilos
„uno diguo aux passions, pour ont(uiror le trôno d\'uno
„barrioro contre laquollo so hrisoraiont les factions, jiour
„donner i\\ la nation uno parfaite garantie contre touto
„UHur])ation dos ngons do rautoritô; il fallait l\'oxomplo
„do puissantos monarchios ot do ropuhlicpios ilorissantos,
„diviser on doux chambres les roprésontans do lu nation. —
„Cróóo surtout pour ompôchor co (pio l\'orrour (ui la pas-
„sion aurait consoillé, cotto partie dos états généraux n\'u
1) Jouriinl de lUirpsuct, Tome VI, p. 338.
-ocr page 28-„pas le droit de faire des propositions aux\'oi; passive elle
„adopte ou rejette les propositions qui lui sont trans-
„mises. C\'est surtout de la prudence et de la sagesse qu\'on
„désire dans ses membres ; le projet exige qu\'ils aient au
„moins quarante ans. Ils ne donneraient pas toute la ga-
„rantie qu\'on espère de cette sagesse, s\'ils n\'avaient pas
„un grand intérêt au bien etre général; ils ne pourront
„être choisis qui parmi les personnes les plus distinguées
„par leurs services, leur naissance ou leur fortune.
„Il-y-a peu dc choses que les hommes défendent mieux
„que leur considération personnelle, le souvenir et la re-
„compense de leurs services. Ils doivent être très attachés
„à la patrie ceux qui tirent le respect qu\'on leur accorde
„d\'un nom que leurs ancêtres ont illustré en la servant.
„Les possesseurs d\'une grande fortune consolidée cn
„biens fonds, prêtée à l\'état ou utiliment employée à
„alimenter le commerce do la nation, veilleront avec soin
„à ce qu\'aucune des sources de la richesse publique no
„soit obstruée ou tarie.
„Ils ne seraient pas assez indépendans s\'ils étaient anio-
„vibles. Nous proposons do les nonuner à vie. Cette
„nomination doit appartinir au roi : l\'esprit do la nuinarchie
„le prescrit, l\'intérêt dc la nation l\'exige. Cette préro-
„gative donnera au monarque sur les premières classes
„de la société une influence utile «i toutes."
Wanneer wij nu nog eons nagaan wat de meening van
don president der conunissie omtrent oen on ander was,
dan zien wij, dat van Ilogendorp zich niet met de zienswjjzo
der commissie kon vcrceuigen. Hij toch beschouwde het
tweekamerstelsel geheel overbodig waar hij zegt: \') „Het
„kiesrecht is eigenlijk het democratisch beginsel, alle
„gezeten burgers bezitten dat recht en zij deelen in do
„benoeming van het nationaal, provinciaal on plaatselijk
„gezag. Ilct aristocratisch beginsel bestaat voornamelijk
„in de gevolgen van het kiesrecht, omdat de keuzon
„gemeenlijk vallen op de aanzienlijke ingezetenen."
Ook de benoeming door den Koning keurde hij af,
daar toch hierdoor do vrijheid on do onafhankelijkheid
der leden zeer werd benadeeld
Wij zien dus, dat in 1815 de Eersto Kamer, tegen
dcii bepaalden zin van van Hogendorp, als eene con-
cessie aan do Helgischo leden der commissie, in onze
staatsregeling is opgenomen.
1) IJijdniscn .\\din. riclit VIII , hl 321.
2) Idem bl. 33U ciiz.
-ocr page 30-TWEEDE HOOFDSTUK.
Beraadslagingen over de Eerste Kamer in 1848.
Do grooto oppositie togen do Eorsto Kamer in 1815
was gaandeweg vordwonon, ja had zolfs plaats gomaakt
voor oen mooning in togenovorgostoldcn zin; mon ging
haar als oon onmisba^ir dool dor Volksvortogonwoordiging
hoschouwon. Alhoewel dit mi allengs do overtuiging dor
moordorhoid in don lande word , zoo waron or toch nog
somnngon, dio aan dio onmishaarhoid nog stork twijfcldon.
Onder hon moot in do eorsto plaats gonoomd worden
Thorhocko.
In zijn Aantcokoning op do Grondwet \') lozon wij
zijno mooning ovor do samonstolling dor Eersto Kamor.
Naar zijne zionswijzo hooft do Eersto Kamor als oon be-
paalde standonvorgadoring in ons land volstrekt goon
roden van bostmin. „Do grond zou mooton zjjn oon mot
„minzionlijko vasto oigondommon gozoton, machtigo erfo-
„lijko of adelstand, wions bizondor gewicht in don staat,
1) Aant. op (Ic Grondwet 1839, 1« Dl., blz. 219.
-ocr page 31-11
„gelijk in Engeland zoo groot ware, dat hij een eigen
„aandeel in de algemeene regeermacht nevens dat der
„overige burgers mocht vorderen. Zulk een stand is bij
„ons niet aanwezig. Hij kan ook alleen door majoraten
„worden opgehouden, die met de beginselen onzer nieuwere
„wetgeving strijden. Bjj de bewegelijkheid en splitsing
„der eigendonunen in ons land, is do adel mot do overige
„klassen dor burgorrij derwijze saamgovloeid dnt hij, ten
„aanzien der algemeene regeering geen andere dan gemeen-
„burgcrljjke rechten of belangen hooft voor te staan."
„Derhalve geen kwestie van terwjjl hij door
„zijn invloed op do provinciale belangen toch wel oen
^proritwlale stand kon worden genoemd, wat uit do ge-
„schicdenis on do begrippen dor Grondwet van 181-1 on
„1815 bleek."
Daardoor oefende hij ook zijn invloed uit op do samen-
stolling der andere Kamer. Hjj zegt \') dan ook , dat in do
afdeelingon der Twoedo Kamor in 185)0 onderscheiden
leden het bestaan der Eerste als nutteloos, ja schadelijk
afkeurden , terwijl dat do llegeering daaro|) slechts ant-
woordde, dat hot naar haar oordeel een der fundamen-
tele verordeningen van het Noderlandscho Staatsrecht
was. Wat verder hot begrip betreft, dat in de Eersto
Kamer do aanzienlijkon vertegenwoordigd zouden zjjn, zegt
Thorbecko: „Aanzienlijkheid brengt hot vermoeden mede
„van hoogo persoonlijke geschiktheid tot bekleeding eener
1) ï. n. p. blz. 220.
-ocr page 32-12
„plaats in de Staten-Generaal, wat toch niet ten allen
„tijde waar zal bevonden worden."
Ook de benoeming door den Koning kon zijn goedkeu-
ring niet verkrijgen , waar wij lezen: „Intusschen zal
waar het lidmaatschap eener Eerste Kamer enkel pcr-
„soonlijk, niet erfelijk is, de theorie blijven twijfelen of
„een politisch college door de Kroon alleen saamgcstcld,
„zelfstandig, meer dan werktuig van het gouvernement
„zijn. "Wil men de benoeming der leden van dc Eerste
„Kanier aan den Koning overlaten dan moet het zooals
„in Engeland bij het huis van de Lords eene erfelijke
„betrekking worden; daardoor toch alleen wordt do onaf-
„liankelijklieid van de Kroon gewaarborgd."
Als tweede instantie der wetgeving vond hij haar wel
geschikt, maar dan moest zij imn twee vereiscliten
voldoen , nl. het tweede onderzoek haar opgedragen moest
een wezenljjk nieuw onderzoek wezen en verder versterking
van uitwendige waarborgen, dat de Kamer haar grond-
wettig karakter, vertegenwoordiging des geheelen volks,
steeds behartige. — Of dat wel mogelijk was betwijfelde
hij ten zeerste. Wel meende men , dat de Eerste Kamer
botsing tussehen het gouvernement en do Tweede Kamer
zou vermijden, maar hij betwijfelde dit op grond van den
nauwen band, die er tussehen het gouvernement, in casu
den Koning en do Eerste Kamer bestond en waardoor
1) T. n. p., hl. 222.
2) T. a. pl., bl. 223.
-ocr page 33-13
(Ie toenadering tusschen beide grooter zoude zijn dan
wenschehjk was on derhalve hot landsbelang uit het oog
zou worden verloren.
Wat het stolsel aangaat, dat do lodon der Eorsto Kamer
door don Koning benoemd wordon, moont Thorhocko
dat het dan noodzakelijk is oon bepaald getal vast to
stollon, daar anders do Koning door hot bonoomon van
oon aantal niouwo lodon zijn mooning steeds zal kunnen
doordrijven , on daardoor tc kort doon aan hot begrip dor
vertegenwoordiging van hot volk. In Engeland on Frank-
rijk zjjn daarvan voorbooldon aan to halon cn ook iu ons
land zion wjj, dat bjj do bohandoling dor ontworpen tot
Orondwotshorzioning in 1848 Koning Willem II onkolo
niouwo lodon in do Eersto Kamor bonoomdo, ton oindo
do Rogooringsi)artjj to verstorkon.
In zijn „Proovo tot horzioning dor Orondwot" (1840)
vindon wij dan ook hot gotal vastgesteld tusschon do
twintig on dortig.
Wat nmir zjjn oordooi minder aanbovoHng vordiont, was
do bonooming door don Koning van don Voorzitter, zonder
do Kamer daarin to konnon; mon inoost toch allos ver-
mijden, wat luin do Eorsto Kamor don schijn oonor (jlou-
vornomontskamor kon govon. Ook dit wonschto hjj, blijkens
zjjn nantookoning op art. 81, niot door don Koning alloon
1) T. .1. p., 1)1. 231.
2) Art. 72.
-ocr page 34-14
te doen geschieden , maar dezen te binden aan een opgave
van drie leden, hem door de Kamer aangeboden.
Verder verlangde hij de bepaling, dat alleen de Tweede
Kamer openbare zittingen hield ook tot de Eerste Kamer
uitgebreid te zien. „Men zag niet", lezen wij, „dat
„wanneer zij voor het licht werd gesloten, dit deel der
„Vertegenwoordiging geen leven zou hebben. De hoofd-
„waarborg, dat zij werd hetgeen zij kan en moet zijn,
„werd niet ingesteld. Door de Kroon gekozen, behoeft
„zjj dien echter nog veel meer dan de Tweede Kamer.
„De vertegenwoordiging is ingesteld om de Regeering
„te sterken, doch welke kracht kan een geheime Kamer
„haar geven." Door de meeste sectien der Tweede Kamer
„word dit dan ook in 1840 voor do Eersto Kamer verlangd.
ifen zou mconen in het voorstel der negen-mannen \')
Thorbeckes opvatting over do samenstelling der Eersto
Kamer to zien opgenomen, doch hierin vinden wo ons
teleurgesteld. Dit voorstel is bjjna gelijk aan de Grond-
wet van 1840. liet eenige punt van verschil is het getal
dor loden , dat gebracht wordt op niet minder dan vijf
en twintig en niet meer dan de helft van\'het getal van
do Tweede Kamor.
Nu zjjn wjj genaderd tot dc Grondwetsherziening van
1848, dio do geheele samenstelling en inrichting dor
Eerste Kamer veranderde. Laat ons dus nagaan do ver-
schillende meoningon hieromtrent geuit, en d»j redenen
1) 10 Dec. 18-H.
-ocr page 35-15
die er toe geleid hebben om de Eerste Kamer in te
richten zooals zij nu is.
De Regeering had van hare zijde begrepen, dat ver-
anderingen in de Grondwet noodzakelijk waren geworden,
om ook hier den storm te bezweeren, maar daar de
Fransche revolutie tijdens de indiening der voorstellen bjj
den Raad van State op 9 Januari nog niet was uitgebro-
ken, waren de voorgestelde wijzigingen van veel minder
ingrijpenden aard, dan later noodig bleken te zijn. Die voor-
stellen waren vervat in 27 ontwerpen, waarvan het 7\'\'« en
8»^ op de Eerste Kamer betrekking hadden. In hot eerste
werd bepaald, dat een lid van de wimrneming zijner
waardigheid kon worden onthoven, wanneer hij voor do
bediening volkomen ongeschikt was geworden, waarom-
trent do Uaad van State oordeelde, dat een betere redactie
zou wezen: „van zijn waardigheid ontHlngen", daar anders
de wiuirneining wol ophield maar niet de bodioning zelve.
Hij het achtste ontwerp word bepaald, dat het getal
«lor leden van do beide Kamers dor Staten-Oonoraal bjj
do wet kon worden vermeerderd, lietgeen do llaad
van Stato zeer ongeraden vond. \') — Do bovengenoemde
omwenteling en het afkeurend oordeel, dat reeds in
do iifdeelhigen «lor Tweede Kamer over de «mtworpon
was geveld, waren «mrzaak dat zjj niet in opcMibaro Iio-
1) Dft Boafih Kcniiwr Ocsch. v. Nrch-rlniul na IS.\'M), V. hl.
220. U-ll. Aant. V. ld. 173.
709
handeling kwamen, maar dat de Koning besloot een
Staatscommissie te benoemen.
Door de Staatscommissie werd voorgesteld art. 82 Grond-
wet 1840 aldus te veranderen\'): „De andere Kamer welko
„den naam van Eersto draagt, telt niot moer lodon dan
„do helft van het getal van die dor Tweede Kamer bo-
„draagt. Zij moeten den ouderdom van voortig jaar lieb-
„bon vervuld on in de directe belastingen, mot uitzondo-
„ring van hot patentrecht, dragon ton minste f 800 of
„/■ 1200 naar do plaatselijke gesteldheid. Zij wordon vor-
„kozen door dezelfde kiozors als dc lodon van do Twoodo
„Kamer."
Als toolichting hierop diende hot volgende: Do bezitters
van grooto vasto fortuinon, in do Eorsto Kamor gevestigd
govon haar dat bizondor karakter zonder hetwelk zij,
door dezelfde kiozors als do Twoodo gekozen, niots dan
oon willokourigo huishoudelijke afdeoling dor landsvorto-
genwoordiging ware. En op oon anderen voot, dan dat
zij gelijk in oen naburig rijk, ovonals do Twoodo Kamor
uit do gewone kiosmacht dor burgerij voortkomo, durvon
wij hot bohoud oonor Eorsto Kamor niot aan to radon.
liet cijfor haror lodon mag niot hooger zijn dan do
liolft van dat dor afgevaardigden in do Twoodo Kamor,
(nndat anders bij voroonigdo zittingen, vooral tor zako
oonor verandering dor Orondwot, do lodon dor Eersto
Kamor, moor eendrachtig wellicht dan dio der Twoodo, oon
1) Art. 74.
-ocr page 37-17
overwegenden invloed zonden kunnen uitoefenen, hetgeen
bij een vergadering van rijken meer aan het bizonder
dan aan het algemeen belang dienstbaar kon schijnen en
gewis niet tot nationale bevrediging zou strekken.
Do kwestie van gemis nan nmendemont bij do Eerste
Kamer werd volgenderwijs verdedigd. liet beperkt ka-
nikter van Volksvertegenwoordiging dat de Eerste Kamer,
enkel uit een weinig talrijke klasse van ingezetenen,
hoofden van een groot vast vermogen genomen onderscheidt
en verder de omslag cn moeielijkheid om bij verschil van
gevoelen tusschen heide Kamers over een of ander punt
vnn een voorstel, de veranderingen, vnn eon of van beide
zijden begeerd, in overeenatemming op te lossen en tot
besluit te brengen een zwarigheid, die gcljjk het voor-
beeld in andere landen leert nf verderfelijke transnctie
begunstigt of wanrnan niet zcld/.iinm do gewichtigste eu
heil/.immsto ontwerpen hljjven hangen.
Dit plan vond nl dadelijk heftige bestrjjdiug bjj ^fr. .1.
vnn Lennep, in zjjiio „Aninuerkingen op het ontwerp
van gewijzigde Grondwet" \'). — „Waar zal nuMi," zegt
luj, „in do meeste districten al die rijke lui vandaan
„halen? Tegen het behoud eener Eerste Kamer, zooals
„ze hier wordt voorgesteld, die op dezelfde wjjze gekozen,
„op dezelfde wijze berandslagend, »»p dezelfde wjjze zich
„hernicuw(Mid en evenzeer ontbindbaar als de Tweede,
„zonder meer macht, inderdaad niets auderH zjjn /.nl dan
I
i
18
„een goedkoope halve Tweede Kamer, hebben zich reeds
„zoovele stemmen verheven, dat het noodeloos ware er
„iets bij te voegen. Alleen dit: Geen mensch van gezonde
„hersens zal lid van die andere Kamer, die den naam
„van Eerste draagt, willen zijn. Het ligt wel in den
„aard onzer Natie zich voor niet veel moeite te getroos-
„ten, maar dan moet er macht of althans waardigheid en
„aanzien aan die moeite verknocht zijn, anders doet men
„het hier niet."
Ook met de niet benoembaarheid van geestelijken
(art. 86) kon hij zich moeielijk vereenigen. Primo: Wat
zijn geestelijken? Ilij wenschte daarvan een bepaalde
definitie in de Grondwet zelve en niet alleen in de ife-
morie van Toelichting.
Secundo: Waarom die uitsluiting? Omdat zij wel wat
anders te doen hebben, zeggen de ontwerpers, dan zich
met politiek te bemoeien, ^laar waar was dan do grens,
hetzelfde-was toepasselijk op anderen.
De zienswijze van Thorbecke was sedert de uitgave
van zijn Aanteekening op de Grondwet in 1835) niet ten
gunste der Eerste Kamer veranderd; maar ging meer en
meer een tegenovergestelde richting uit, getuige zijn
„Bijdrage tot do Herziening," waarin hij beweert \'), dat
zij niet noodzakelijk was, miuir in do meeste landen
steunde op een historischen grond. De benoeming was
doorgaans luin do Kroon gek<unen, omdat men de Eerste
- ^
1) Uiz. U (nrt. 77, 85 , 80.)
n
19
Kamer als een standvertegenwoordiging juimuerkte, waarop
volkskeuze niet toepasselijk was en waaraan men door
Koninkljjke benoeming een algemeener karakter gaf, dan
wanneer de stand zelf koos. Bij ons werd zonder deze
reden dc benoeming door de Grondwet van 1815 aan don
Koning opgedragen. Dat geen deel der Volksvertegen-
woordiging door den Koning kon worden benoemd, hier-
over was bij de connnissie van 17 Maart slechts één
gevoelen. De meerderheid wilde evenwel een Eerste
Kamer behouden en riep de Belgische constitutie in.
„Mijns inziens," zegt ^tr. Thorbeckc, „moest men de
„instelling geheel laten vallen.
„De Eerste Kamer in ons ontwerp aangenomen, scheen
„mjj zonder grond en zonder doel. Tot rjji)or omlerzoek
„der voorstellen van wet is zjj ondienstig, want zij kan
«niet amenderen. Wimruit zouden ook haar loden het
„verwerven van meer bekwaamheid of karakter ontleenen P
flOnulat zjj het in lovonsjaron meer tellen of f 1200
.,grondbelasting on j)crsoneel opbrengen H Zjj heeft geen
„grond, want de gekozenen uit do hoogstbolaston ver-
„tegenwoordigen geen deel dos volks, dat op afzonderlijke
„vertegenwoordiging aansj)raak had, on niet roods in do
„Twe(ulo Kamer word vertegenwoordigd, ^len zegt do
«behoudende stem van hen , dio het nu^ost hebben to vor-
»lio/.on, mag wel worden gehoord. Gjj liobt slechts do
«rjjksten in vast goed, niet do hoofden van den indus-
ntriooien rjjkdoin geroep(>n. Kn wio hoeft het moest t«;
nVorlicziM); hij wiens vermogen vijf duizend guldon waard
20
„is, lijdt in duizend gulden een zwaarder verlies, dan de
„bezitter van een half millioen in honderd duizend gulden."
Vorder meende ook hij, dat de waarlijk bekwame mannen
aan oon plaats in de Tweede Kamer do voorkeur zouden
geven. Dan was do tjjd van negen in plaats van drie
jaren een bezwaar voor hom, waardoor do volkskeuze
zooveel minder invloed had. Zoo ook do benoeming van
don Voorzitter gohool door don Koning to doon on dan
do kwestie van reis- en vorblijfkoston. Do Rogooring zoido
in de .Memorie van Toolichting, dat zij moondo bij den
prikkel, welko door eon rochtsstrookscho keuzo ontstaat,
de loden dor Eorsto ICamor, dio door hun bolastingplich-
tighoid blijken tot do moost gegoeden tc behooren ,
blootelijk schadeloos to mooton stollon. Dit was volgons
hom juist oon argument om hun dit niot to govon, daar
toch do lodon dor Twoodo Kamor in diozolfdo conditie
vorkoordon.
Ook Mr. Groen van Prinstoror \') kon zich niot mot oon
Eerste Kamor voroonigon. Hot oonigo wat hij moondo,
dat or voor to zoggen was , bestond hiorin dat bij woigoriiig
tot hokrachtiging van oon voorstel do Koning zich achtor
do Eorsto Kamor kon vorschuilon. Zeker goon afdoond
on schoon argument tot bohoud dozor instelling.
Bjj hot Ministorio ook vindon wjj niot unaniomo goed-
keuring van hot ontworp , waar wij in hot Rnp|)ort on
l) Bijdmfff lot limioning dor Ornndwrt in Nrdfirl. 7.in.
(Mr. G. Groen vnn rrinslerrr) bl. 2.1.
21
Missive i) van den toenmaligen Minister G. Graaf Schim-
melpenninck van den 11 Mei 1848 aan den Koning als
zijne meening uitgedrukt zien, dat hij zich niet kon ver-
eenigen met den veertigjarigen leeftijd, daar men toch de
keuze reeds tot een zoo beperkt deel bij uitstek rijken
bepalend, door deze bepaling nog verder verkleint. Hij
wenschte alleen uitsluiting vnn minderjarigen. Wat aan-
gaat de verkiezing van beide Kamers door dezelfde per-
sonen, daarmede kon hij zich evenmin vereenigen, dnar
zelfs in welgeordende republieken, zooals do Vereenigde
Staten van Noord Amerika dc Scnantsvorkiezing met ccn
trap geschiedt.
Verder verliest de Kroon daardoor allen invloed, do
verkiesbaren zullen in velo oorden ontbreken, terwijl de
loden bovendien verstoken zijn vnn de rechten, der Tweede
Kamer toegekend en alleen voor of tegen hebben te
ötemmen. Dan was een bezwaar de benoeming voor korten
tijd, waardoor geen vastheid ontstond en dnii nog bovendien
ontbindbaarheid. IIij wenschte benoeming nd vitam door
don Koning, maar deze beperkt tot een candidatenlijst
in driedubbeleu getale en alphabefisch opgemnakt door
degenen, die een zekere matige som in do grondbelasting
betalen, terwijl de gekozenen zouden moeten behooren
tüt de hoogstiuingeslagcnen in de i)rovincio bijv. I op de
2000 en bovendien vrijstelling daarvan voor hooge ambten ,
wjiardoor men kon gerekend worden de zoo noodige be-
90
kwaamhcden voor het lidmaatschap te bezitten. Uitsluiting
wegens levensjaren wenschte hij te doen vervallen als
bepaald overbodig. Het getal moest niet minder zijn dan
do helft en niet moer dan het geheel der Tweede Kamer
mot vergunning tot vermeerdering tot dit maximum;
verder allo voorrechten van do Tweede Kamer aan do
de Eersto toegekend, dan \'zou zij toch oen andere cathe-
gorie vertegenwoordigen dan de Tweede Kamer, achting
en gewicht vorkrijgen on voor ICroon cn Natie waarborgen
opleveren, die zij volgens het ontwerp miste. De Kroon
zou oen President moeten benoemen en deze zou met
het oog op uitbreiding van het getal leden gerust een
beslissende stem mogen hebben. Dc onontbindbaarheid der
Eerste Kamor is een bepaald vereischte, daar in het
togenovergostelde geval zij geen scheidsmuur kan zijn ,
waar de Koning mot zjjn veto blootelijk tegenover de
Tweede Kamer gestold wordt. Hot is toch duidelijk, dat
het alsdaii van den Koning afhangt oen Eerste Kamer,
welke zich togen den wil der Tweede mocht verzotten,
to ontbinden on hem wordt derhalve onmiddelijk, wanneor
hij in zoodanig geval van dio macht geen gebruik maakt,
ton laste gelogd, dat hjj don wil der Twoedo Kamer
indirectelijk wcdorstroeft, achter do schaduw dor Eersto
Kamer schuilt en zijn veto bedektolijk uitoefent, hetgeen
bijna gevaarlijker is dan het openlijk te doen.
Men ziet hier uit hot bovenaangehaalde, hoe do meo-
ningon vorde61d waren, zoowel omtrent do samenstelling
der Staten Generaal uit twee Kamers, als omtrent, bij
23
eventueel behoud der Eerste Kamer, hare bizondere samen-
stelling.
Dc Regecring was zeer ingenomen met het voorstel dor
Staatscommissie, dit bleek uit hare aanbeveling \'). Dc
opheffing dor Eerste Kamer was bij haar een onmogelijk-
heid. „Immers geen Regcering is denkbaar tegenover een
„eenige, door het Volk gekozene, in hot openbaar bo-
„raadslagondo vertegenwoordiging. Indien eono Kamor ,
„vertogenwoordigondo hot Volk, onmiddolijk mot voor-
„stollon of wijzigingen in voordrachten tot don Troon kan
„gaan, staat do Rogooring bloot om in oon »)ogonblik van
„opgowondonhoid, als do driften hot bedaard overleg
„hobbon verbijsterd, ton onrochto to worden omvorgo-
„ worpen. Do Eersto Kamor is daartogon oon dam , on
„zij kan tovons, naar do inrichting wolko thans wordt
„voorgedragen, nuttig werkzaam zijn om do wijzigingen ,
„wolko do Twoodo Kamor in do voorstollon dor Rogooring
„mocht hobbon gobracht, on waaraan do Rogooring
«mooiolijk haar zogol kan hochtcn, zonder schokken,
„door oon afwijzing van hot gohoolo ontworp, onschadelijk
flto makon."
lIoo moot dio Kamor zijn ingericht? l)jj do beant-
woording dier vraag kan zij zich gohool voroonigon mot
hot plan dor Commissie.
Hot antwoord dor afdoolingon op dozo toelichting dor
Rogooring, was allos bohalvo gunstig.
1) Dc Boscli Kemper, Gesch. v. Nnl. na 1830, V. bl. 421.
-ocr page 44-24
Bij do behandcjing in de afdeelingen werden zeer
verschillende meeningen gehoord. Velen waren van oor-
deel, dat de benoeming aan den Koning moest worden
gelaten, mits zijne keuze beperkt bleef binnen bepaalde
klassen van kundige mannen, burgerlijke of militaire
ambtenaren, industrieelen of wetenschappelijke personen,
die als van zeiven waren aangewezen om in de Eerste
Kamer zitting te nemen en haar de zedelijke kracht te
geven, die zjj behoefde. Zij zouden gekozen worden voor
het leven, de liamer zou onontbindbaar zijn , de Koning
zou het getal leden bepalen.
Naast dezo meening vinden wij eeno andere, meer
overhellende naar liet Regeeringsvoorstel, maar zich niet
kunnen(}e vereenigen met het plan om van de Eerste Kamer
tc maken een vertegenwoordigster van de geldaristocratie
alleen.
Een derde groep verlangt indirecte verkiezingen en nog
anderen .verklaren minder te licchten luin do wijze van
sanicnstelling, als maar do ontbindbiuirhoid behouden
worde.
De Regeering constateert met genoegen, dat zich geen
enkele stom tegen do Eerste Kamer had geopenbaard.
"NVat do samenstelling aangaat zou zij zich zooveel mogelijk
schikken naar den wil der Kamer. Geen der meeningen
ten aanzien der verkiezing beviel liiuir. Zij steldo
daarom voor: verkiezing door de Provinciale Staten en
het kiesrecht van dezen te beperken tot do hoogstaan-
geslagenen.
25
Wat nu verder aangaat, het getal leden daarvoor
nam men aan een lid op dc tachtig duizend in elke pro-
vincie. Dc duur der zitting werd ingevolge het Regee-
ringsvoorstel op negen jaar bepaald, hetwelk primitief
meer was voorgesteld met het oog op de reclitsstrecksche
verkiezing ook van do Eerste Kamer door de kiezers,
wat voor Thorbecke juist een bezwaar opleverde, daar
tocJi naar zijne meening do kiezers weinig in directe
aanraking met de gekozenen kwamen. Anderen daarentegen
zooals 0. a. Schimmelpenninck waren er zeer mede inge-
nomen , bewerende dnt juist door dien langen termijn er
meer vastheid ontstond en te groote aflmnkeljjkheid van
do kiezers werd vermeden.
Een der groote verbeteringen van de Grondwet van
1848 was de openbaarheid der zittingen der Eerste Kamer,
oen natuurlijk gevolg van do nieuwe verkiezing.
Dat do leden der Eerste Kamer een tractement van
drio duizend gulden ook voor het vervolg zouden behouden
vond men minder geschikt, daar het toch meer als een
eereambt, als een post van vertrouwen moest worden
beschouwd, en terwijl zij nog bovendien uit do hoogst-
aangeslagenen werden gekozen. Men vond hot evenwel
tegenover de Tweede Kamer onbillijk om hun niets toe
te leggen , en het gevolg was do laatste alinea: Zjj ge-
nieten reis- en verblijfkosten volgens de wet.
Waarom, in strijd met het voorstel der Staatscomniissie,
do Voorzitter der Eersto Kamer door den Koning wordt
benoemd, zonder dat do Kamer zelf er eenigen invloed
26
op uit kan oefenen, evenals in de vorige Grondwet het
geval was, maar toen Avel degelijk zijn grond had, is
ons ten eenenmale onbekend.
Op deze wijze zijn dus de arts. 75 en 78, 86 en 87
in dc Grondwet van 1848 ontstaan uit dc onderhande-
lingen tusschen dc Regeering cn de Staten Generaal.
J
DEllüE HOOFDSTUK.
Doel van een Eerste Kamer.
Hoo is men tot de indeeling in twee Kamers gekomen?
^lot andere woorden van waar is zij oorspronkoljjk af-
komstig? Dio oorsprong dnuigt in sommigo landen een
liistoriseli karakter, nl. Engeland, Hongarjjo, Finland en
Jlecklenburg, terwijl in do overige rjjken, waar dezo
indeeling beshuit, zij op politioko gronden berust.
In Engeland \') vinden wij van do 8j)lit8ing van liet
Parlement in twee doelen reeds gewag gemaakt tijdens
de regeering van Eduard III (1327—ÜHT), waarvan de
gnmdslag reeds vóór hem door Simon de Montfort, graaf
van Leieester, was gelegd. Zooals overal was langzamer-
hand do macht dor steden toegenomen en hajir dienten-
gevolge ook zitting in het Parlement toegostann. Toch
was de invloed, daarin door hare leden uitgeoefend gering,
tengevolge van hot grooter aantal cn do eendrachtigo
1) Brockhaus Conv. Ux. VI, bl. 122.
-ocr page 48-28
oppositie der andere leden en daarom besloten zij zich af
tc scheiden en een afzonderlijken tak tc vormen, waar-
door the House of Commons ontstond.
In Hongarije werden reeds tijdens Stcphanus de Heilige
(997—1038) de Magnaten genoemd, terwijl door den
Gouden Bul van 1222 onder Andreas II (1205—1235)
o. a. werd bepaald, dat er een jaarlijkscho bijeenkomst
van de Rijksstonden zou plaats hebben, toen nog slechts
bestaande uit adol on geestelijkheid. Eerst ondor Koning Si-
gismund (1392—1437) vindon wij oon twoolodigo indooling.
Toen wordon do koninklijke vrije steden als eon zelfstandige
jjolitieke macht orkond; wellicht eon gevolg van don drang dor
omstandighodon: don haat van don adel tegon hom, zijn
ongelukkige oorlog togen do Turken (slag bij Nicopolis
139G) on do dood van zijn ochtgonooto, Maria van
Hongarije, waardoor hij eigenlijk hot rocht op don troon
verloor. \')
AVannoor wij het oog slaan op Finland dan zion
wij, dat dit groothertogdom eerst bij don vrodo van
Fróderiksham in 1809 aan Rusland word afgestaan on
vroeger geheel mot Zweden is verbondon. Tjjdons
don dortigjarigon oorlog wordon door Gustaaf Adolf in
1C2G do voorrechton van don hoogon adol vormoordord door
do Riddorhuis-vorordening, waarbij dozo in drio klassen
verdoold, als oorsto stand boven don lagoron adol, do
1) BrockhauB Conv. Lex. XIV bl. 882. " AVijunc Alg. ficflch.
II« ü. bl. 172. Winkler Prins line. VIII bl. 462.
2) Winkler Prins Ene. XV bl. 208.
1« u.. J»
29
geestelijkheid, den burger- en boerenstand geplaatst
werd. Sedert dien tijd bestaat de Landdag uit vier
onderscheiden standen. Dat ook hierbij de voortdurende
oorlogen en daarmede samenhangende afwezigheid van
Gustaaf Adolf van grooten invloed zullen geweest zijn,
is verre van onmogelijk. Ook na de inlijving bij Rus-
land heeft do Czaar deze op historischen grond berustende
vertegenwoordiging in stand gehouden.
Bij het vierde door ons aangehaalde hertogdom Meck-
lenburgvinden wij reeds in 1523 bij de „Landesunion"
gewag gemaakt van oen vertegenwoordiging, saamgesteld
uit drio standen : \'adel, geestelijkheid en de steden, welke
toestand bevestigd werd bjj het Erbvergloich op den 14\'\'\'"
.Juli 1755, terwijl de boerenstand ook toen uitgesloten
bleef, waarin tot heden nog geen verandering is gekomen.
Wjj zien dus, dat in bovengenoemde landen de splitsing
van do standen do grond is geweest van het ontstaan
(ioner Eerste Kamer.
Wanneer wij als tweeden oorsprong voor het twee
kamer stelsel de poUliekr gronden noemden, dan bedoel-
den wij daarmede, dat men een Eersto Kamer wenHchelijk
oordeelde: a. tot versterking van de Kroon ; h. als tweede
onderzoek door een Kamer van revisie.
-m
Deze zelfde politieke gronden vinden wij dan ook, zoo-
als wij in het vorig hoofdstuk reeds zagen, tjjdens onze
grondwetsherziening in 1848 ajingovoerd. Waarom zoekt
1) llrocklimis Conv. I^-x. X 1)1. 248. Winkler Prins Knc. X I>1.459.
-ocr page 50-30
men in een Eerste Kamer die versterking voor de Kroon ?
De reden ligt voor de hand: De Kroon gaat toch van dc
veronderstelling uit, dat zij den meesten steun zal vinden
bij hen, die door geboorte, stand, aanzien en vermogen,
het meeste belang hebben bij een geregelden gang van
^ zaken en juist dien vindt zij vertegenwoordigd in een
Eerste Kamer. Heeft men in onze Kamers die verster-
king voor de Kroon nu werkelijk gevonden ? Het hangt
er van af hoe men die vraag beschouwt, maar in den zin
van sommige mannen van 1848, als een bepaald bolwerk,
een soort vesting tegenover de Tweede Kamer, meenen
wij dc vraag ontkennend te moeten beantwoorden. De
eisch, haar in art. 74 gesteld, kan hiermede dan ook
moeicbjk samengaan. Als bolwerk heeft zij dus haar
doel gemist; doch als deel der volksvertegenwoordiging,
door dc verschillende beperkingen der Grondwet ook niet
aan de verwachting kunnen beantwoorden, welke men
in 1848 van haar koesterde. Wil men dat bolwerk ver-
wezenlijkt zien, dan late men haar samenstelling aan den
Koning over, waardoor zij geheel onafhankelijk wordt
van den politicken invloed der natie.. ^faar heeft de
Regeering werkeljjk behoefte aan dat bolwerk? Hot
antwoord kan bepaald ontkennend luiden. Wanneor zjj
toch meent, dat oen wetsvoorstel niet in \'t belang der
Kroon is, kan zjj weigeren hetzelve te bekrachtigen, een
wapen zoo afdoende, dat daardoor do behoefte aan steun
der Eersto Kamer goheol vervalt.
Als aan den anderen kant in tijden van groote woeling
B^Éif**"
Bl
de Eerste Kamer de zienswijze der Tweede Kamer ware
toegedaan en dus als men het zoo noemen mag, de
Volkspartij steunde, dan zou zij blijken niet een bolwerk
voor, maar wel degelijk tegen de Kroon te zijn. Tegen-
woordig toch wordt zij , alhoewel indirect, door het volk
gekozen cn in dergelijke tijden zou dezo factor een groo-
ten invloed , ik zeg niot mogen , manr kunnen uitoefenen.
Als steun voor do Kroon hoeft zjj dus bij haar tegen-
woordige samenstelling, een negatieve waarde.
Wij zien derhalve, dat de eene grond: Versterking vnn
de Kroon, grootondeols door do tegenwoordige samenstel-
ling haar dool heeft gemist, terwijl do andere grond juist
door het vasthouden aan den eersten, ook niet tot zijn
vollo recht is kunnen komen.
„Do Eerste Kamer moot," zegt Mr. Olivier in zjjn
„werk „Van de Staten-Qeneranl," \') zal zij ann hnre
„bestemming kunnen beantwoorden, een populaire Knmer
„zjjn , j)opulair èn door hiuir snmenstolling èn door hnnr
„w(m-kznnm deelnemen imn dc parlementaire regeering.
„Wannoor zjj meent dat het hare roeping is, do rol van
„g«)uvernanto ovor do andere Kamer to spelen, deze voor
„misstappen to behoeden on haar terecht te wijzen, wnn-
«neer zjj nnar het oordeel der op hnar toeziende Kamer,
,,verkeord gedaan of zich niot welvoegeljjk gedragen
„heeft — dan , zjj knn er zeker van zijn, zal zij nooit
„als een ernstig gemeende, de natie mede vertogen-
32
„woordigende Kamer, als een echte parlementaire instelling,
„aangemerkt worden. Zij zal een dood gewicht zijn.
„Even weinig moet zij als een lijfwacht van den troon
„dienst willen doen. Een troon die, om niet omgeworpen
„te worden, op zulk een steun vertrouwde, zou weldra
„gevallen zijn. Een enkele maal zou do Kamor, als een
„trouwe Zwitsorsche lijfwacht \'s Konings aftocht kunnen
„dekken, doch hot zou zijn ten koste van haar loven.
„Nog nooit hobbon Eorsto Kamers, onder wolkon naam
„of vorm bestaande, duurzaam iets kunnen beletten, wat
„door oon Natie ernstig on mot aandrang verlangd word.
„Voor don druk oonor zich krachtig uitende openbare moo-
„ning zjjn zij steeds bezweken on zullen zij stoods ho-
„zwjjken. Een Eorsto Kamor dio haar kracht zookt in
„tegenstand te bieden aan do stroomingon dor oponbaro
„mooning zolfmoordt zich. Om oon kracht to wozon moet
„zij eon zelfstandig oordcolond cn handolond, miuvrmodo-
„werkond dool dor Landsvortogonwoordiging zijn en niets
„anders dan dit zjjn willen."
Reeds hotzolfdo govoolon word door Mr. Thorhocko in
zijn „Aantcokoning" \') bepleit, waar.hij schreef: „Mon
„heeft zich voorgesteld, dat do Eersto Kamor, door dat
„tweede onderzoek , oon strijd van do andere Kamor mot
„het Oouvornomcnt zou kunnon breken, terwijl zij tus-
„schen beide geplaatst, do onmiddelijke worsteling.voor-
„kwanu Doch men mag vragen of, zoo het oen ernstigo
1) I« I)., bk. 22:}.
-ocr page 53-33
„strijd is , de Eersto Kamer op do zijde van don troon
„tredende om hem te dekken, haar edelste goed, don
„dunk van onafhankelijkheid niet ten offer zal brengen ?
„Ja, het is moer dan een dunk, het is de eerste plicht
„eener nationale Vertegenwoordiging, dien zij, uitberoke-
„ning hulpmacht van het Gouvernement geworden, ver-
„zaakte.
„En zal, wanneer men moot geloovon , dat do Eersto
„Kamer weigert om do weigering te sparen aan do Kroim,
„dezo op zulk eono omweg winnen wat gene verliest?"
Ook do Bosch Kemper, ofschoon niet van het nut
eener Eerste Kamer doordrongen, wil haar behouden,
maar dan moot zij ook aan do door hem gestolde eischon
voldoen. „Zij hoeft," zoo lozen wjj in zjjn Handleiding
tot do konnis van het Noderlandscho Stiwtsrecht on Staats-
bestuur \'), „in do bedoeling der Grondwetgevers oen bc-
„houdond karakter. Hot behoudende moet echter in don
„edelsten zin van hot woord opgenomen worden. Waar
„in do Twoedo Kamor partijstcinmen zich laten hooron;
„moot do Eersto Kamer zich boven do partjjon verhefron
„on door hare openbare kalme beraadslagingen eon gun-
„stigen invloed op don volksgeest uitoefenen. Zij moet
„behoudend zijn in do Nationale herinneringen — in do
„Nationale welvmirt on do verkregen rechten van bizondere
„personen, zoowel als bij do handhaving van do rechten
„van provinciale on iihuitsolijko besturen on bij dio
1) III« 1). bk 443.
-ocr page 54-34
„van de ICroon — maar vooral niet ultra-reactionair.
Niets is inderdaad zoo werkelijk revolutionair als de
„reactie. Waar de Eerste Kamer een struikelblok wordt
„voor den staatkundigen vooruitgang, verliest zjj haar
„invloed en zal zij hoegenaamd geen bolwerk voor iets
„zijn"..... „Hoe meer de Eerste Kamer als een ware
„hoogere instantie van wetgeving zich doet gelden, des
„te meer invloed zal zij ook erlangen bij gewichtige
„politieke aangelegenheden."
Uit de aangehaalde woorden blijkt ons ook hier ten
duidelijkste, dat naar hunno meening oen Eerste Kamer
als bolwerk voor de Kroon geen reden van bestaan heeft;
ja beiden, zoowel Regeering als Vertegenwoordiging, ten
zeerste benadeelt.
Zoude het, na het hierboven aangehwildo, dan beter
wezen hier to lande geen Eerste Kamer meer te hebben ?
Wij zouden het in gcenen deelo durven beweren; wel
uit het oogpunt van bolwerktheorio, maar niet als deel
der vertegenwoordiging. Wanneer wij nagaiin hoe Mr.
liuijs \') in zijn „Toelichting en Kritiek tot de O rond wöt"
deze kwestie beoordeelt, dan vinden wjj als zijne meening
aangegeven, dat hjj niet gaarne dit deel der vertegen-
woordiging zoude missen en dit wel op do volgende
gronden:
Volgens art. 74 vertegenwoordigen do Staten Oeimraiil
wol het Nedcrlandsche volk, maar hoe moet men zich
# \'
35
dat „vertegenwoordigen" voorstellen ? Op de wijze van een
Mirabeau, die op dezelfde manier als een landkaart
de hoogten en laagten aangeeft, evenzoo een volksver-
tegenwoordiging wenschte, alzoo een vertegenwoordiging,
aangevende allo politieke meeningen en schakoeringen,
welke men bij een geheel volk aantreft? In geenen
deele, want dit behoort tot do niet to verwezenlijken
idealen. „De kieswet is," zegt hij, „voor alle ver-
„hondingon blind, zij telt maar weegt niot. En ziedaar
„dan ook de reden van bestaan voor eon Eerste Kamer
„aangewezen. Zjj komt de leemten van het kiesstelsel
„aanvullen en op den voorgrond stollen wat dit ver-
„waarloosdo. liet is hnar to doen om een vertegenwoordiging
„van hetgeen men wel eens de socinle meerderheid ge-
„noomd heeft, niot om nan dezo eon bizonder recht te
„geven, maar opdat zjj, gevoegd bjj de vertegenwoordiging
„der numerieke meerderheid, de eischen vnn een deugdelijk
„kiesstelsel zoude bevredigen. Elk der beide Knmers is
„Hlechts een deel van het groote geheel; eerst wnnr boide
„Hamen werken erlangt men het beeld vnn die mnatschnppjj
„om welker vertegenwoordiging het to doen wns."
Een tweede drjjfveor tot haar behoud bestaat bjj hem
in do meerdere bezadigdheid, dio men van hnre leden
verwachten mag, grootendoels een gevolg van hnren oor-
sprong, wnardoor de besluiten in do Tweede Kamer
genomen nog eens kalm onderzocht worden, do redenen
waarom do Tweede Kamer tot het besluit gekomen is nog
<\'ons worden overwogen en nion dus verwachten mng een
36
waarborg te meer te hebben, dat de besluiten door de
andere Kamer wellicht overhaast of om een bizondere
reden genomen, niet tot wet worden verheven, zonder
nog eens grondig te zijn nagegaan. Tevens moet daarbij
in het oog worden gehouden , dat het prestige van de
Tweede Kamer er aanmerkelijk door wordt verhoogd,
daar men door het onderzoek der andere Kamer zorgt,
dat besluiten, die der Tweede Kamer slechts tot nadeel
zouden kunnen verstrekken, het Staatsblad niet bereiken.
Toch moet men, naar zijne meening, het voordeel dat zjj
zijdelings te weeg bracht hooger stellen dan het directe ,
daar men, wetende dat de Eerste Kamer het niet zou aan-
nemen , menig voorstel niet gedaan zal hebben, terwijl
zelfs bij de wetsvoorstellen, die der groote menigte niet
konden behagen doch door beide Kamers werden aan-
genomen , do overtuiging veld won, dat wiuxr do Eersto
Kamer or ook hare goedkeuring iwn hechtte, dio wet
wol niet zoo verwerpelijk zou zijn als men oppervlakkig
dacht, waardoor do strijd buiten do Staten-Goneraal
omtrent zulk oen wet tot een niiniinum word gl-re-
duccord.
Zelfs meent Mr. Buijs, dat wanneer do moest ontwik-
kelden in den lande do Eersto Kamer gerust zouden dur-
ven ophoffcn als een vijfde rad luin don wogen, dogrooto
menigte er nog wel degelijk oen wjuirborg in zcui zion
voor een goeden gang van zaken en dat bij dezo moening
dor partijen, het voortbostiwn wenschelijk moot geacht
worden tot geruststelling van hot ander doel dor natie.
37
Ook Mr. Ilccmskork in zijn „Praktijk dor Grondwet"
wonscht do Eorsto Kamor bohoudcn to zion, maixr betreurt
hot, dat mon in 1848 den Koning do benoeming dor loden
hooft ontnomon, „zondor noodzaak" zooals wij daar lozen \').
Na ovor do daartoe gevoerd hebbende rodon tc hobbon
gesproken zegt hij: „Zoor opmerkelijk is hot, dat bij
„hot voorloopig ICiosreglomont oon geheel andoro wijzo
„van benoeming word aangenomen, namelijk dirooto volks-
„keuzo van eon zeker aantal candidatcn uit do hoogst-
„aangoslagonon, on Koninklijke bonooming uit dio can-
„didaton. Mon mag vragen , wanneer dio mothodo goed
„was om do Eorsto Kamor to verkrijgen, die volgons art.
«5 dor additionnoolo artikelen do voornaumsto «)rganioko
„wotton moest helpen vaststollon , waarom kwam zij dan
„volstrekt niot in aanmerking voor do latere vorkiozingonP"
Uit hot oogpunt van twoodo instiuitio beschouwd, zou
Mr. Iloomskork do indooling van do staatsregeling van
17ü8 ovon gowonscht on wol zoo eenvoudig achten; maar
dat was do bodooHng van do Grondwet van 1815 on 1848
"iot gowoost. ^fot andoro woorden do bohverk-thoorio
troodt bij hom op don voorgrond, wat dan ook duidelijk
blijkt uit don wonsch, dat do lodon dor Korsto
Kamor door don Koning zoudon worden bonoomd, ook
na 1848.
Wij zion dus hior ook hot vorlaiigon uitgedrukt tot
hot bohoud dor Eorsto Kamor; miuir juist om oon rodon ,
I) rmkiijk 1« Dl., bl. 133.
4
-ocr page 58-38
geheel tegenovergesteld aan die door Mr. Bujjs ont-
wikkeld.
Laat ons nu nog ten slotte nagaan welke meening de
onlangs ontbonden Staatscommissie in haar rapport aan
den Koning is toegedaan.
Wij vinden daarin de volgende woorden: \')
„Bij meer dan één belangrijk onderdeel van onsgrond-
„wettig staatstoezicht leidde een nauwgezet onderzoek ons
„tot de ervaring dat, welke gebreken het bestaande ook
„mogen aankleven, toch omtrent geen enkel voorstel tot
„wijziging daarvan een meerderheid te verkrijgen was.
„Tot deze onderwerpen behoort o. a. de samenstel-
„ling en bevoegdheid der Eerste Kamer"; derhalve ook
hier geen dc minste kwestie om haar te doen ver-
vallen.
Een der leden dier Commissie, de heer van Nispen
verlangde zelfs een nieuw lichaam in het leven te roepen
onder dc;i naam van llaad der Kroon, ten einde den
Koning van advies te dienen en iiein in moeielijke om-
standigheden tot steun te verstrekken. "NVedcrom dus de
bolwerktheorio in nog krachtiger vorm , waaruit wij do
gevolgtrekking kunnen maken dat, ware het mogelijk,
ook dit lid do Eerste Kamer tot haar vorige Hatnenstelling
en positie zou willen terug gebracht zien; miuir hij scheen te
\') Ilniid. over de Hrrziening <ler firoiidwct , door .Mr. A. U.
Ariilzeniu». 1\' l" Sl. hlz. II.
2) T. a. |). 1)1. 88.
732
begrijpen, dat men daartoe niet ligt meer zou terug-
keeren.
Twee andere leden der Staatscommissie, do hoeren de
Geer van Jutfaas en de Savornin Loliman \'), do verkie-
zing der leden van dc Eerste Kamer besprekend, zijn
daarbij van meening, dat zij er niot is om do andere
Kamer to bestrijden, maar om haar aan te vullen cn to
steunen. Hieruit zouden wij dus weer een tegenoverge-
stelde conclusie kunnen trekken.
Ook eon ander lid, do hoer Earncombo Sanders ,
denkt or niot aan do Eersto Kamer op to willen ruimen;
doch hij vindt hot maar hot best haar samenstelling te
laten besbrnn , zooals zij tot nu toe geweest is. „Tegen
„de bestmindo inrichting dor Eerste Kamer", lozen wij in
zjjn advies, „laten zich zeker ook zeer gegronde boden-
„kingen maken; maar het is uiterst moeielijk, zoo niet
„onmogeljjk, voor do Hamonstelling en bevoogdheden van
„oen instelling als dezo, uit vreemden bodem hierheen
„overgeplant, zuiver theoretische grondslagen uit te
„denken, dio niet stof tot gewichtigo aanmerkingen zouden
„geven, en van ieder der goo])perdo wijzigingen vond ik,
„met do meerderheid der commissie, »le nadoelen grooter
„dan do voordeelen."
Wanneer wij nu do verschillende hierboven aangegeven
nieeningen samenvatten, dan vinden wjj als resultaat
1)\' Idem bl. U2.
2) Idem bl. 117.
-ocr page 60-40
dat allen het behoud der Eerste Kamer wenschelijk
achten; slechts een enkele om bepaald afdoende redenen,
de meerderheid omdat zij nu toch eenmaal bestaat en zij
nog zoo slecht niet heeft gewerkt.
In landen als de Vereenigde Staten van Noord Amerika
en het Duitsche Keizerrijk, waar wij ook een tweeledige
indeeling aantreffen, heeft het bestaan van een Eersto
ICamor weer oen geheel andoren grond dan waarop dio
in Nederland berust. Daar toch is zij eon vertegenwoor-
diging der Bondsstaten.
J
Heeft de Eerste Kamer in de praktijk aau het
doel beantwoord.
Het spreekt van zelf, dat bjj de beantwoording dezer
vnuig het resultaat ook zeer uiteenloopend zal zjjn, al
niuirniate de verschillendo zienswijzen en de diuirbjj ge-
stelde eischcn daartoe imnleiding geven.
Wjj stellen ons liiorbjj voor na te giuin, welke de motieven
\'lor Eerste Kamer na 1848 geweest zijn tot verwerping van
verschillende ontwerpen. Wel spreekt art. G Add. artikelen
<lor Grondwet van Sopt. 1851, maar wilden wij wachten
tot de gehecio nieuwe samenstelling, dan nuiestcn wjj
tot na Sopt. 1857 wachten. Wij meenen daarom beter
to doen niet als tjjdstij» van begin luin to nemen het jaar
1850. (Vaststelling Prov. Wet O Juli 1850, Stbl. n". 39).
Het eerste wetsontwerp door luuir afgestemd vinden wij
"og in »latzeinie jaar op 20 Ikccmber \'), bctretrendo do hef-
ting van grondbelasting in IJmburg, met het tlocl om de
I) Uylil. Stct ]• K., 1850-61, blz. 4«.
-ocr page 62-42
ontginningen in de hand te werken. Ofschoon Limburg
door den Belgischen opstand, zjjn verhouding tot den
Noord-Duitschen Bond , zjjn buitengewoon slechte commu-
nicatiemiddelen en als gevolg weinig productiviteit en
verder ccn onbilljjke kadastrale indecling in een buiten-
gewoon ongunstige positie verkeerde, wenschte men op
dozo wjjze dien toestand niot bestendigd of beter nog
verergerd to zien door een privilegie bjj ontginning; ter-
wijl men meende, dat door aanneming dc definitive rege-
ling der grondbelasting voor Limburg in 1841 voorloopig
geregeld on bjj do wet van 24 April 1848 bevolen, ad
calendas graecas zou worden verschoven. Tevens zag
men hierin een overtreding van art. 172 Grondwet, (pri-
vilegie in belastingzaken), alzoo ongrondwettig, onbilljjk
tegenover de andere provinciën en zeer schadoljjk voor
de schatkist
Een colgcnd ontwerp dat hare goedkeuring niot kon
verwerven, vinden wjj het volgende jaar IG t///»t 1851 \')
verworpen. ])c strekking hiervan was om do Leden der
Eerste Kamer een schadevergoeding toe te kennen , ge-
baseerd op art. 2 der Add. artikelen van d(! gewjjzigde
Grondwet en ing(!diend door eenige leden der Tweede
Kamer. De bezwaren hiertegen waren, dat het voorstel
niet van wege do Regeering was uitgegaan, dio er dan
ook bepaald tegen was; dat het onzeker was, of het
woord „regelt" in bedoeld art. 2 moot worden geïnterj)re-
I) Hijbl. Slcl. I« K., 1850-51, bldz. IJJI.
-ocr page 63-43
tccrd: geeft de bevoegdheid- (facultatief) of gebiedt (im-
peratief). In het laatste geval, meenden sommigen,
moesten alle hier bedoelde schadevergoedingen in een alge-
meene wet begrepen worden en niet een partieele rege-
ling worden voorgesteld, ofschoon de Regeering dit be-
paald ontkende. Nam ïnen nu aan dat het artikel
imperatief was, dan behoefde men er niet over te spre-
ken , doch diende gehoorzaamd te worden; doch zelfs bij
de tegenovergestelde interpretatie meende men kon het
in concreto niet twijfelachtig zijn of aan de leden der Eerste
Kamer schadevergoeding moest worden toegekend, daar
zjj bepaald vielen onder de termen van dit ju\'tikel, en
men toch de reis- en verblijfkosten, wel als een vast
tractement moest beschouwen, daar deze gelden zelfs aan
\'lo in den Jlaag wonende leden jaarlijh werden uitge-
keerd. Up grond van die benoeming voor het loven
viel hier wol eon aanmerking to nuikon meende men:
"KMI moest dat niet in dien zin opvatten; het was niet
eon nclU hun tegenover den staat toegekend, doch moor
\'Ie kwestie van onafhankelijkheid tegenover het adminis-
tratief gezag, zoodat bjj grondwotswjjziging dio personen
zich niet oj) eon vcrkretjen rcchl kondon boroejten. Die
«chadovorgooding moest men dus als een tegemootkonung
<-on gunst van Shmtswege, gegrond op hilijjkheid, niet als
recht beschouwen, en nu nuMindo uien toch, dat,of-
«ohoon hot niet te ontkennen was, dat oen enkel lid er
\'iimntiGol onder gebukt kon giuui, het niet aanging om de
loden der Eerste Kamer, dio tot deaanzionljjksten in don
44
lande behoorden, bij deze eervolle betrekking ook nog een
pensioen toe te leggen; trouwens men had dio geldelijke
toelage altijd boneden hun waardigheid gevonden. Noen,
zoido mon, hot hielp niet, het art. is imperatief, andors
zou dc gewone wetgever liot even good hebben kunnon
bepalen. Ook Raopsaot zegt in zijn Journal: „En conso-
„quenco il a été résolu, que los Membros do la Première
„Chambre auront un traitement annuel do 3000 florins dc
„Hollande, sans indemnité pour frais do voyage"; do be-
doeling was dus oon vast tractoniont on niot rois- cn
vorblijfkoston. Dit mogo nu in do bedoeling van 1815
gologon hobbon, nu kon mon dit inooiolijk iuuinomon on
buitondioii om in do tormon to vallon moot mon schade
hobbon golodon, wat hior toch niot boweord kon wordon.
Wol blijkt uit do ofHcicolo stukkon tijdons do Orondwots-
horzioning, dut do Rogooring moondo dut do bilUjUnUl
vorderde, niot hot recht, om hun van het tractcmont
als* pensioen too to loggen, wiuiroin urt. 2 zou luidon:
alUn, wiuirtogon do Twoodo Kamer juist mot hot oog
op do Eorsto Kamor zich verzot had. Du U rond wot zolf
spreekt ook bcpiuild vau rois- on v.orblijfkostcn, ergo
goon vast tructomont.
Eon iiiidcr ontworp, dat in do oogon dor Eorsto Kumor
goon bevrediging kon vindon, vindon wij op don 18
Dccemivr 1850 \') tot verhooging vun Hoofdstuk V dor
1) Hijbl. Stel., 1° K, 1850—57, bl. .14.
-ocr page 65-45
staatsbegrooting van 185G (Bijdrage aanleg kanaal tot
verbinding Drentsclic lioofdvaart te Assen met de haven
te Groningen). Bij de wet van 10 April 1854 was vast-
gesteld, dat het Kijk voor dit kanaal een subsidie zou
geven van f 200.000, zoodra er mede begonnen wns en
de zekerheid bestond van voorzetting en voltooiing. Nu
meende men, dat er nog geen zckerlieid bestond, aangezien
cr nog niet begonnen was cn zelfs nog geen bestek was
opgemnakt, do richting nog niot bepaald en dus ook nog
goeii aanbesteding had [ilaats gehad, nieuwe bezwaren
zich te Assen hadden voorgednan , hotgoen do krachten dor
maatschappij wol eens te boven zoude kunnen gaan.
Hovendien stond in de voorwaarden der geldleening dat,
mocht do aanbestedingssom de berekening te boven gaan,
de inschrijvers niet aan do inschrijving waren gebonden.
Sommigo leden beweerden, dat op do provinciale begroo-
tingen van Groningen en Drenthe de daartoe verleende
«ubsidien nog niet eens voorkwamen, wat anderen ontkenden.
•Men inoondo «lus, alles to samen genomen, dat er geen
reden bestond om dio subsidie op «leze begrooting te
brengen. De Minister meende, dnt er zekerheid
vereischt wns en dus allo bezwaren niet uit den weg
hehoefden geruimd te wezen, en dat zoodra daaraan
voldimn was het gold aanwezig moest zijn; er kon ann-
govangen worden, en meer eischto do wet niot. Degelden
door do provincie toegezegd waren wel niet op de be-
grooting uitgetrokken; maar men moest toch veronderstellen
dat het geld aanwezig was. Huitendion waren er nu
4ß
gelden op de Staatsbegrooting aanwezig en men wist
niet of dit in 1857 het geval zou zijn. Tot zekerheid
werd ook nog ingevolge art. 8 der concessie van liet
tweede gedeelte f 20.000 ingehouden tot het geheele
werk voltooid was. Verder dat naar alle waarschijnlijkheid
de raming van 5 ton niet zou worden overschreden en
dat hetgeen die niet gebondenheid der inschrijvers betrof
in het prospectus stond, waarmede men niet to maken
had, en niet in de statuten.
De hierop volgende verwerping had plaats op den 27.
December 185G \') van een ontwerp tot splitsing der ge-
meente Opsterland.
De hierbij geopperde bezwaren waren de navolgende:
Ilet waterscliapsbelang was uit het oog verloren , voor
het eeno deel was het geregeld, voor het andere niet.
Ook de administrative aangelegenheden zouden moeielijk-
heden opleveren, daar er steeds een afzonderlijke admini-
stratie der geldmiddelen gewe(;8t was cn nu door «le
splitsing een verwarde toestand zou ontstaan. Mön be-
schouwde het als een drijven van Gorredijk om do supre-
matie , maar dit kon even goed geschieden door den zetel «Ier
Regeering te verleggen, zonder de gemeento te Bplitsen.
Buitendien dat amalgamooren van baten en schulden was
iets onbekends in Friesland en niet best uitvoerbaar.
Verder werd beweerd, dat het «treed met art. 217 G«;-
ï
1) Rijhl. Stct. 1« K., 1850—67, hl. 00.
-ocr page 67-47
mcentewet, en dat volgens art. 192 Grondwet, de Water-
scliapsbelangen eerst dan door do Staten mogen geregeld
worden, wanneer do wot op den Waterstaat aanwezig is,
ofschoon dit wol cons ovor liot hoofd word gezien. Togen
al dezo bezwaren word opgemerkt, dat do administrativo
daarentegen aangologonhodcn toch afzonderlijk door do
gomoonton kondon geregeld wordon, on hot watorschaps-
bolang daarentegen oon provinciale zaak was on alzoo
niot door do wot bohoofdo gorogold to wordon.
11 Juni 1857 \') word verworpen hot ontworp tot
wijziging dor Rochton van in- on uitvoer van visch,
(haring.) Do redenen hiervoor waron do volgende: Ilot
ontworp had oon boduidondo verandering ondergaan bjj
dl! discussicn in do Tweede Kamor, on do Rogooring\'
had oon overgangsperiode gowonscht on nu was na do
grooto verandering do Haad van Stato niot gehoord. Do
Twoodo Kamor was vool to ver gogimn door haar bjjna
gohoolo vrijstelling wat nu niot gowonscht was, daar toch
do visschorjj do laatsto jnron goon uitkooring van promiön
>i>oor ontving on do concurrontio dor kustvisscliorjj ook to
verduren had. Ook do veelvuldige adressen or tegon,
gaven blijk van do ongunstigo opinio. Van do andoro
\'-jjdo word bowoord, dat na wijziging in do Kamor do
Haad van Stato nooit moor word gehoord , hotgoon tot oon
1) Hijhl. Stel. 1« K., I85C-57, 1)1. 13«.
-ocr page 68-48
geducht oponthoud aanleiding zou geven; dat geheele
afschaffing veel beter was, daar een deel der natie er door
benadeeld werd, dat verder de commissie van deskun-
digen , daaromtrent gehoord, er voor was. Ook het primitief
gestelde recht gaf toch geen waarborg, dat het land niet
zou overstroomd worden , daar het te laag was. Bovendien
was het niet onverwachts gekomen , maar het was lang te
voren te voorzien , terwijl de keuring toch voor het bui-
tenland altijd een waarborg bleef, dat het Hollandsche
haring was. Juist door de opgeheven protectie der werven
en de rechten op de granen waren deze veel meer in bloei
toegenomen , terwijl daarentegen de verhooging der suiker-
belasting \'/s meer last had gelegd op de industrie en de
raffinering met \'/» ^vas achteruitgegaan.
IG Der.. 1857 \') onderging hetzelfde lot een ontwerj) tot
voorziening in de finantieele belangen der gemeente Haar-
lemmermeer.
Deze gemeente wilde bundergeld heffen, niettegenstaande
de koopers van dien ingedjjkten polder ingevolge een wet
van 1839 gedurende 25 jaar vrjjdopi van grondlasten
zouden genieten. Nu zouden die gronden geclassifi-
ceerd worden, waardoor sommige gronden naar men
vreesde in wiuirde zouden verminderen. Hielp men
deze gemeente finantieel dan zou dit du deur openen
voor vele misbruiken. ^len meende, dat de wetgever van
J
1) Bijhl. Sict. 1857—58, 1)1. :}2.
-ocr page 69-49
Maart 1828 en Juni 1840 zich wel opzettelijk had be-
perkt tot de opcentenheffing om aanbouw van huizen en
de landonginningcn en verbeteringen te bevorderen.
Buitendien meende men zou de heffing van f 1 bunder-
geld als maximum in verhouding tot de opcenten veel tc
hoog zijn. Ook zou, zoo werd beweerd, dezo wet slechten
invloed uitoefenen op dio twee bovengenoemde, daar men
niot meer zou durven bouwen on ontginnen wegens den
inbreuk op deze wetten.
Do voorstanders beweerden, dat men de aanneming
dezer wet niet als een antecedent kon beschouwen dnar
men vergat, dat dezo gomoento pas begon te leven,
terwijl andere juist door verwaarloozing ten onder gingen
on dan om onderstand kwamen vragen. Do wetgever
had dit geval niet op hot oog gehad, en de eigenaren
konden er dus niet op rekenen. Verder had de Tweede
Kamer indertijd het voorstel om subsidie te verleenen
verworpen , zoodat er bijna geen ander middel overbleef
dan dit. Dio opcenten lindden slechts betrekking op
do algemeeno instellingen van den Staat, mnnr niet op
onthetiing vnn Insten van den grond ton behoeve vnn
do gomeento of het waterschapsbestuur, en daarom was
nooit last ondervonden bij do helling van polderlastcn
op zulko gronden. Buitendien, zoo werd gezegd, o|) het
adres ingezonden door eigenaren dier perceeleii, hadden
or iniuir 23 van de 349 geteekeiul on de waarde der
gronden was reeds genoeg bekend, terwijl do taxatie
O. q. toch door de gemeentewet werd aangewezen, in
50
1851 had de geraeentewetgcver niet aan de gemeente
Haarlemmermeer gedacht, die toen nog niet bestond; ja
zelfs in 1855 bestond het plan nog niet er een afzonderlijke
gemeente van te maken. Daar er in die gemeente geen
grondbelasting bestond en dus ook geen opcenten, kwam
dit als \'t ware in de plaats der laatsten en kon men dit
als een toenadering tot den geest dor gemeentewet bo-
schouwen. Van do andoro zijde word bowoord, dat mon
toch niot ondorstollon mocht, dat do wetgever van 1851
niot aan oon niouwo ingepolderde gomoonto gedacht had,
wat zoor ondenkbaar was in zulk oon polderland als Neder-
land, cn daaruit volgde dus, dat hij hot bepaald niot
gewild had. Buitondion lag hot in don geest dor gomoonto-
wet om wol degelijk vrijdom van gomoontolaston too to
konnon, waar dio van do Rijksgrondbolasting gonoton wordt.
i f
i ï
Ml
4 ^fe^ 1850 \'), vindon wjj oon ontworp afgestemd van
Sloot tot Oldhuis tot afkoopbaarhoid dor Tiondon. Do
daartogon gooppordo bozwaron waron do navolgende:
Ontzetting van wettig hozit on oon gevaarlijk antocodont,
daar toch do Staat stoods do sterkste is. \'J\'ogon hot argument,
dat Tiondon goon eigendom zjjn, word gowozon op hot
Burg. Wotb., wat hen er toch wol ondor hrongt, daar zjj
mot hypotheek kunnon wordon bezwaard on hypothook
onderstelt toch eigendom. Do Staat zolf had Tiondon.als
eigendom vorkocht. Ook moondo nion dat do af koojisom to
1) nijbl. Stel. 1« K. 1868—59 1>1. IfiS.
-ocr page 71-51
laag was, en men moest de onteigeningswet volgen en de
schadevergoeding bepalen, en verder een bepaalden termijn
stellen, daar men anders ten nadeele van den tiendheffer
slechte jaren zou kunnen verwachten. Men liep gevaar van
vele processen, daar toch taxatiën zeer moeielijk zouden zijn.
Verder vond men het onbillijk om aan een der partijen
de bevoegdheid to geven tot afkoop en do andore niet,
daar hot toch eon wettig aangegane overeenkomst was. Wel
stonden tiendon meerder productiviteit van den landbouw
in den weg, maar dezo was toch do laatste jaren sterk
vooruit gegaan , dus zoo drukkend wos hot tiendrecht niet.
Ook deed do vraag zich voor of hot Keizerl. Decreet van
22 Jan. 1813, waarbij do tienden af koopbaar waren ver-
klaard , al dan niet nog verbindend was. I^fon meende
<lat hier misbruik van hot recht van initiatief was gemaakt
en dat hot aan do Uegoering had moeton overgelaten
worden. Waarom waren do tiendon van het Staats- on
Kroondomein er buiten gelaten on deed men den tiend-
heffer de waarde ook niet bepalen?
Van andere zijde beweerde men, dat het Tiendrecht
précair on de opbrengst hoogst wisselvallig was, nfhankeljjk
buitendien von staatkundige gohourtenisson on do prijzen
«lor vruchten, torwjjl do uitoefening van hot Tiendrooht
van don eigenaar onaf hankeljjk was, daar do tiondpHchtigo
«lo productiviteit kon verminderen. Ibj het Keizerlijk
Docroot van 22 Jon. 1813 (concornant la nature actuollo,
lo modo do conservation, lo mchnt ot lYvaluation des
\'Ihues, Ilulletin n". 470) word het Tiendrecht verbrokkeld
52
door de conversie in renten op de tiendplichtige gronden.
Kwam deze wet niet tot stand, dan bestond er altijd
nog gevaar, beweerde men, dat dit decreet werd toe-
gepast, daar het afhankelijk was van de vraag of het
viel onder art. 1 der wet van 16 Mei 1829. Nog een
bezwaar deed zich voor bij de tegenstanders: of nl. dit
ontwerp niet in strijd was met art. 147 Grondwet. Neen,
beweerde men, dit bedoelde een speciaal geval en liad
geen algemeene strekking zooals hier het geval was.
7 Mei 1859 >) werd verworpen het ontwerp tot herzie-
ning van het tarief van rechten op den in-, uit- en doorvoer,
waardoor het recht verlaagd en do heffing verbeterd zon
worden. Men vond de tjirioven reeds laag genoeg, waardoor
het buitenland geprotegeerd werd en gevaar ontstond, dat
fabrieken daarheen verplaatst zouden worden, onrechtvaar-
dig, omdat andere rechten verhoogd waren en buitendien de
tarifering zeer ongelijkmatig was. Nu wilde men die naar
de waarde doen plaats hebben, terwijl zij tot nog toe altijd
naar het gewicht had plaats gehad, welko eerste wijze inon
billijker en rechtvaardiger beschouwde. Die beoordeeling
naar de waarde zou voor do douanen zoor lastig zijn ,
diuir zo veelvuldig veranderde; er zou veel geconlis-
qucerd worden, maar do conuniezen zouden daartoe het
kapitaal niet bezitten en dit geconfiaqucerde zou weor
nadeelig werken voor den inlandschen producent. .luist
1
1) Bijbl. Slct. 1" K. lS58-5a, bl. Iü7.
-ocr page 73-53
Bclgic liad door liet eindigen vau zijn tractaat met
Nederland zijn ïecliten verhoogd en de ambachtsman
zou de concurrentie niet kunnen volhouden; buiten-
dien moesten dc posten van Oorlog en Marine belangrijk
verhoogd worden tengevolge van den oorlog in Zuid-Europa,
terwijl de fabrikanten zouden genoodzaakt worden de prijzen
te verlagen en do loonen der arbeiders evenzoo, door den
invoer van vreemde producten, terwijl dit geen gelijken
tred zou houden met den prijs der levensmiddelen. Zoolang
do naburige staten hot protoctiostolsel huldigden moest
mou dit hier niet geheel loslaten; do douanerechten toch
in Engeland, het land van den vrijen handel, waren veel
hooger dan bjj ons en buitendien stolde de minister hier
tegenover verhooging van andere lasten, terwijl het voor-
deel voor den handel betrekkelijk gering was tegenover
het groot verlies. Verder werd afgekeurd hot opheircn
van do opcenten bjj den in- en uitvoer, daar toch bjj
ovontueolo vorhooging ook die achterwege bleven.
Do voorstanders beweerden, dat men dat licdjo van te
grimde richting vroeger ook van do scheepswerven had
gehoord, mimr dat juist het tcgonovergostoldo had plaats
gehad, en ovenzoo met de papierfabrieken bjj hot tractaat
»net Belgiö en ook bjj dognuuiwotten. Buitendien, zeido
\'nen, inen was voorbereid op dit goval, do zaak was lang
gonoeg bekend geweest en mon moest haar in \'t algemeen
heoordeelen en niet of een enkel persoon schade lood. Hot
\'dgemeen belang vorderdo do laagste prjjzen cn daarbjj had
»»e» zich altjjd wel bevonden. Onze consumptio was to
54
klein om den buitenlander veel voordeel te bezorgen, dus
dat gevaar was zeer gering. Hoe lager de invoerrechten
waren zooveel te meer werd er ingevoerd en dit gaf
altijd voordeel aan de schatkist.
Door protectie werd een deel der natie bevoordeeld
ten koste van het andere en bij goedkoop werk kreeg
men een groot débouché. Als voorbeeld werden aange-
haald de machinefabrieken, die niettegenstaande verlaagde
invoerrecliten op het ijzer, toch de concurrentie met het
buitenland volgehouden hadden, ja zelfs om verlaging
hadden verzocht, terwijl zjj zelfs de grondstof, het jjzer,
uit den vreemde moesten trekken. Verder werd beweerd,
dat men nog niet voor een tekort bang behoefde te zijn,
daar er nog een millioen over was, dat de tarifering niuir
de waarde en niet meer naar het gewicht niet zooveel
bezwaren opleveren zou en bovendien billijker was, diuir
nu toch de fijner soorten meer zouden worden belast,
dan de grove. Tegen de beweering, dat men die hooger
inkomsten van do schatkist door meer invoer ongelukkig
oordeelde als werkende ton nadeele van den inlandschen
fabrikant, werd aangevoerd, dat juist, nu do invoer was
toegenomen, dit ook met den uitvoer het geval was go-
woest, zoodat dezo vrees niet behoefde to bestaan.
."i Februari IStJO \') volgde hot ontwerp tot bekrachtiging
van eenige artikelen der verleende concessiön voor den
1) Hijbl. Sicl. 1« K.. 185U—f,0 ld. 12<5.
-ocr page 75-00
aanleg en de exploitatie van de Noorder cn Zuiderspoor-
wegen.
De hiertegen aangevoerde bezwaren waren: Men
wensclite een algemeene wet over dit onderwerp; dan
was uitvoerbaarheid binnen den gezettcn tijd niet mogelijk
en buitendien waren in \'t vooruitzicht de uitgaven voor
de doorgraving van Holland oj) zijn Smalst, voor andere
spoorwegen cn verhooging voor dc andere departementen
cn provinciale, gemeente- en waterschapslasten; verder
was er kans op rijzing van materialen en arbeidsloonen
cn overstclping door uitschot van volk, waarmede men
later opgescheept zou zitten. Men vond de rente-garantie
voor veel te onbejiaalden tjjd gewaarborgd, verder de
richtingen niet gewenscht, sommige langer dan reeds be-
atiuinde en het Zuiden werd bevoordeeld hoven het Noorden.
De Kaad van State was niet na de wijziging gehoord (art. 72
Grondwet) daar toch de Tweede Kamer twee concessie-
aanvragen , een voor do Noorder- en een voor de Zuider
Ijjiien, in een ontwerp had samengesmolten en het dus een
geheel nieuw wetsontwerp geworden was. Andere oonces-
sicaanvragcn hadden geen garantie noodig naar het scheen,
«limrom had men wel voordeeligor voorwaarden kunnen
bedingen. Men maakte zich afhankelijk van de Indische
baten ook voor do volgende jaren. .Men vrecsdo voor
ÜöverHtoppingen, gevolgd door doorbraak hij Arnhem en
>«Üniegen wegens do daar to bouwen bruggen cn had
liover een stoomvlot gewenscht. Verder had ongelijke
berekening <ler bruggen plaats gehad (door Stieltjes in
56
brochures aangetoond) cn het draagvermogen der heipalen
was te gering. Antwerpen zou bevoordeeld worden door
de Zceuwsche lijn. Nog een bezwaar bestond in de staat-
kundige toestanden in Europa. Spoorwegen Avaron wel
gewenscht, maar niet zoo dringend noodzakelijk door do
gocdo waterwegen, terwijl de voorgestelde aansluitingen
mot hot buitonland ook niot zoo aannemelijk schonen.
(Hot voorstel dor Rogooring was om 27 millioen subsidie
on 50 jaar rontogarantio ad 4\'/i % to vorloonon). Mon
verlangde goon stiiatspoorwogon maar muilog door doj)ar-
ticulioro nijverheid. Do Indische baton waron onzeker on
dan waron or looningon in \'t vooruitzicht cn verhooging
van belasting, terwijl nu roods hot tekort op do Ncder-
lanscho ßtaatsbogrooting door Indio moost wordon luingo-
vuld. Do zaak was vool to groot op touw gezet; ook
waren hot overtollige on vorkoordo lijnon. Voor do
Zoouwscho Ijjn was do concossio van Dronkors nog niot
vcrvalloir, derhalve had mon twoo concossionarisson in dit
geval. Eigenlijk was hot goon concossio; miuir oon imn-
bostoding in *t groot on door mededinging uit to sluiten
wa» hot stiuitsbolang verkort; stiuitsaanlog .was dan nog
voordcoligor. Em overbrugging was voldoondo; doch dozo
mocht niot aan particulieren wordon ovorgolaton, wogen«
de grooto govaron, die or aan verbondon waron. Wogon»
gevaar voor ijsvorstopping on doorbraak had mon ook
bezwaar tegon oon lirug inj Kuilenburg; botor zou oon
brug zijn bij ♦Amcrongon on dan kon do weg via Rotter-
dam ook vervallen. Tot concurrentie met Frankrijk waren
57
bruggen niet noodig, want de tiirieven aldaar waren veel
te lioog en met België kon men dio zeer best zonder
bruggen volhouden, daar toch do rechten hier meer op-
brachten dan in België.
Onze schcopvaartkanalen waren veel to goed en to goed-
koop om veel voordeel vau de spoorwegen to kunnen
verwachten, hetgeen ook do handel van Rotterdam met den
Rijn bewees. JIcn moest spoorwegen aanloggen bij plaat-
sen, die reeds een trap van bloei bereikt hadden en eerst
daarna do andere, nu was alles te uitgebreid. Buitendien,
meende men, zou het credict van den stimt or onder lijden,
diuir do amortisatie zou ophovulen. Den Bosch bleef buiten
directo luinsluiting met Utrecht en Venlo (lijn Rotterdam-
-Vaastricht, Arnhem-Venlo, Tilburg-Dcn ]U)sch-Nijmegen)
wat voor do hoofdstad van Noord-IJrabant niot gewonscht
was, terwijl buitendien de weg naar Venlo door do heide zon
loopen. Ook do emancipatie der slaven stond voor do deur
\'net 15 millioen. De concessies aan buitenlanders gaf
buitendien nog minder waarborg, gotuigo het kanaal door
Znid-IJeveland en do bedijking van het verdronken land
tusschen Zuid-neveland en Noord-Brabant. Anderen wil-
«ion liever aan den Moerdijk oen stoomvlot eu do 12mil-
Hoen voor do brug daar uitgetrokken besteden voor
een brug bij Amerongen. Sommigen wenachten eerst een
^vct op <lo concessien in \'t algemeen. Verder hadden de
loden bezwaren met het oog op do defensie, ook dat na
jaren do weg met het materieel aan den staat overging,
het dan toch wel degelijk stiuitssiioorwegen worden.
58
Waarom de lijn ileppel—Leeuwarden niet in het net op-
genomen, hetgeen voor Harlingen een doodsteek was;
waarom niet een lijn Groningen—Aschendorf en Harlin-
gen—Rheine? Ook de afdamming van de Oosterschelde
vond bezwaar daar eon vorhooging van do Noord-Brabant-
sche dijken er oen gevolg van zou zijn.
Van andere zijde word beweerd, dat zonder staats-
garantie men geen spoorwegen zou durven aanleggen,
waartegen werd aangevoerd, dat het nog niet beproefd
was. Wanneer men het stolsel van een rivierovergang
aannam zou de Zoouwsehe lijn te ver van do groote han-
delssteden verwijderd blijven, want do brug aan don ^Foor-
dijk zou dan vervallen, hot stoomvlot voel gold kosten
on bij niet voldoening zou dat geld weg zjjn. Het bost was
eono lijn langs Oorinchem, maar dat zou voel geld kosten,
on langs Amorongen dan was do omweg voor Amsterdam
to groot voor do concurrentie. Nam men do Jfoordij-
kerbriig aan dan was Vlissingon gebaat on do Hollandsche
koopsteden ook. Nam men do lijn ^Fcppel—Leeuwarden
or in op, dan zou Klöppel—Groningen vervallen, daar
men toch klagend over don grooten omvang, beide lijnen
zeker niet zou verlangen.
15 Augustus 18G0 \') trof eon zelfde afkeurend oordeel
een gewijzigd ontwerp tot afkoopbimrstolling der Tienden
van Sloot tot Oldhuis.
*
I) Bijbl. Stel. 1« K., 185\'J—ÖO. bl. 237.
-ocr page 79-59
Bij hot vorig ontworp werd bowoord door do oono
partij, dat do wotgovor dc bovoogdhoid liad oon nadoro
rogoHng to makon botroffondo do wodorzijdsoho vorplich-
tingon van do ingozotonon, torwijl do andoro partij do
tiendheffing bepaald ondor de boschorming stolde van art.
147 Grondwet. Dit ontworp was grootondeols hetzelfde, dat
destijds was verworpen. Bezwaren waron ook nu : do onze-
kerheid omtrent do kracht vau het Keizerlijk Decreet van
22 Jan. 1813 on in dit spociaal geval: do particulioro
tiondon; gebrek aan woderkeorighoid van rochton; vorder
dat door dozo wot 4 vorschillondo bojialingon ontstonden
omtrent don afkoop van Tiondon: 1. Yan dozo wot.
2. Koizorl. Dooreet 1813, voor zoover niot door dozo wet
gewijzigd. 3. Kon. Besluit van 1848 omtrent do Tiondon
dor Kroon. 4. Do wot van 1848 omtrent do Tienden van
hot Stiuitsdomoin. Art. 3 Grondwet schoon hierbij geheel
"it hot oog verloren. Vorder was oon bozwtuir, dat vol-
gons dit voorstel, wanneer in oon polder niot allen willen
"fkoopon, oon godoolto hot niot doon nnvg; zoo ook dat
oon tiondplichtigo bv. zijn porccolon in twee tiondblokkon
kon afkoopon on in oon ttcrdcn hot kon nalaten, waardoor
i\'Ü dat porcool <lan wol zou bonadoolon ton nadoolo van
\'ion tiondhofTor van dat blok on hot slecht zou bobouwon,
waardoor do «ipbrongst ovenoons zou vormindoron on do
•afkoopsom ovor do opbrengst dor 20 laatsto jaron horokond
^\'ool lager zou zjjn. Ook do afk«)0|) van Kroon- on Staats-
domein kwam tor sprake on nu;n beweerde, dat mon hot
inkomen dor Kroon niot vormindoron mocht, waartegen
60
evenwel werd aangevoerd, dat als men de particuliere
tienden wilde af koopbaar stellen, ook in \'t belang van
den lieffcr, daar toch de inkomsten zeer wisselvallig waren,
dit toch ook ICi\'oon- en Staatstienden gelden zou. Het
verschil tussehen dit voorstel en het vroegere bestond in
een gewijzigden maatstaf en termijn van berekening.
Van de andere zijde werd beweerd, dat het tiendrecht
zoo wisselvallig was en de verhouding tussehen tiend-
lieffer en tiendplichtige zeer onbillijk; dat men buiten-
dien gevaar liep het ontwerp weer terug te krijgen, daar
de Tweede Kamer het nu reeds tweemaal had aangenomen.
Wat het Keizerlijk Decreet van 1813 aanging, dit was
op het stuk van Tienden ingetrokken bjj Souverein
Besluit van 22 October 1814 (Stbl. no. 103), waartegenover
men beweerde, dat het diuirdoor niet was opgeheven maar
slechts geschorst. Men wenschte do kwestie door dc
rechterlijke macht uitgemaakt to zien.
31 .]fci 1861. \') Ontwerp tot nadere wjjziging van
sommige bepalingen der wet van 12 April 1850 (Stbl.
no. 15), houdende vaststelling van het briefport en regeling
van de luingelegenheden der brievenpostenj. (Vermindering
van port: uniform-tarief van 5 cent.)
Men vreesde, dat hierdoor do inkomsten zouden dalen
en wanneer do stjuit dit kon lijden, dan wenschte men
nog liever bezwarende belastingen afgeschaft te zien. Men
1) Bijbl. Stct. I« K. 18GÜ—Cl, bl. 207.
-ocr page 81-61
verlangde gedwongen frankeering, examens voor de. be-
ambten, maar geen wijziging van de bestaande wet;
terwijl nu op de begrooting eon post weggelaten was
omdat liet te veel geld kostte ging bet niet aan
posterijen te verminderen. Dan wilde men bot nog
liever besteden aan verbetering van het postwezen zelf,
zooals gebouwen enz. Ook do groote to verwachten
uitgaven worden hierbij niet vergeten. Buitendien werd
do vermindering niet toegepast op do buitenlandsche
brieven. Dit wenschte men gelijktjjdig on dan versnelde
communicatie, waartoe het overschot misschien beter te
besteden was dan bij vermindoriiig gevaar te loopen van
slechte uitkomsten. Daarbij kwamen ook ter sprake de
"Itjjd onzekere inkomsten uit Indii^tr
^lon beweerde, dat dit ontwerp niets to maken had met
een muisluiting mot Duitschland; doch dat hot geld daar-
toe geen bezwaar zon opleveren, maar dat de eischon
tooh to hoog kondon worden, daar do Kijnspoor nu reeds
voor \'t vervoer over dag f 170.000 vorderde. Wat zou hot
«liui zijn bij wederinvoering van een nachtdienst, zooals ge-
wenscht word P Do Regeering was volgens art. 35 der
Wet van 1855 verplicht met eene nieuwe wet to komen cn
\'"»«1 dus niet dan haar plicht gedaan.
Hot hofreii van bostelloon vond men zeer onbillijk,
^«rwijl Limburg er zelfs goheol vrij van was. Hierop
werd geantwoord, dat do wet het niet vordordo, doch
oonvoudig eeno bevoegdheid gaf, dio waar men het billijk
oordeeldo, kon worden toegepast.
62
27 December 1862 \'), ontwerp tot vaststelling van Hoofd-
stuk IX der Staatsbegrooting voor 1863 (Departement
van Koloniën).
Grootste grief: Politieke richting op koloniaal gebied,
waarmede deze Minister niet medeging, en nu lioopte
men door afstemming een beter hoofd aan liet Departement
te zullen verkrijgen; ergo wilde men de begroeting afstem-
men om redenen er buiten gelegen. ^Men wenschte handha-
ving en uitbreiding van het cultuurstelsel, derhalve bestond
er oppositie tegen de bizondcre industrie en vrijen arbeid. De
golden toch , die do Staat nu daaruit trok, zouden vervangen
moeten worden door zwaarder belasting, vermeerderde uit-
voerrechten en een hoofdgeld; buitendien het moederland zou
nog in grooter onzekerheid verkceren omtrent de Indische
inkomsten. Wat te doen om bij invoering van dit stelsel
de gouvernemonts-suikercultures voor gohoelen ondergang
te behoeden; zou het personeel niet moeten vermeerderd
worden tot toezicht bij openstelling voor den buitenlandschen
handel volgens art. 3.5 R. R.; zal de strijdmacht niot
moeten vermeerderen ? Men wilde dan nog wel i)nrticu-
lioro industrie; maar niet als koloniaal element oj) zich
zelf staande, wel ondergeschikt aan do belangen van do
gouvernementscultures. De proeven in 1817 door den
G.-G. van der Capellen en in 1825 door den G.-O. Du lJus
de Ghisignios genomen met de vrije koffie-cultuur moesten
toen worden opgegeven wegens do slcchte resultaten.
1) Bijl)l. Sl.nt. V K. 1802—f)3, bl. 111.
-ocr page 83-63
Men was steeds gestuit op den onzelfstandigen toestand
der bevolking en de noodlottige gevolgen bij reclit-
streeksehe aanraking tussehen onafhankelijke Europeesche
industrieelen en den inlander. Laatstgcnoeindc was nog
te veel in zijn kindschlieid , de verandering zou dus in zijn
nadeel zijn , daar toch nu de Staat hem door zijn toe-
zicht beschermt. De gebrekkige uitvoering van de eman-
cipatiewet in Suriname en de terzijdestelling van het Heg.
Reglement voor de "\\V.-I. Koloniën in dit geval deed weinig
goeds van deze nieuwe O.-I. plannen verwachten. Ook
de nu bij de Tweede Kamer aanhangige cultuurwet vond
weinig sympathie, daar de Minister het stilzwijgen be-
waarde omtrent de vnuig, waaruit nu die vervallen inkomsten
zouden gedekt moeten worden. Sommigen wilden wel
vrjje cultuur naast de gouvernements-cultuur en langs-
zamerhand afsclianing van deze laatste, maar niet zooals
nu steeds verhooging van het batig slot ten hunnen
nadeele. Ook de gelden noodig voor spoorwegen, de
onmncipatie in West-Indië en do nieuwe waterwegen waren
oon };root bezwaar tegen do voortaan onzekere Indische
hikoinsten. Van den Iloevell had in de Tweede Kamer
gezegd, dat bij concurrentie tussehen gouvernements en
particuliere ondernemingen dezo laatste het altjjd winnen
dit wilde men toch niet.
De andere zijde meende, dat het wenschelijk was, om
trapsgewjjze\'do belasting in producten te vervangen door
in geld. .luist door de vestiging van Europeanen in
zullen de beschaving en goedo goost er verbeteren
I
64
en dus was vermeerdering der strijdmacht volstrekt niet
noodig, terwijl juist door dit ontwerp de toestand der
cultuur zou verbeteren, dio nu onhoudbaar was gew^orden.
Altijd had er gedwongen koffiecultuur en levering van dat
product bestaan ; reeds in den laatsten tijd der O.-I. Com-
pagnie on vooral sedert de uitbreiding door van don Bosch,
maar do particuliere ondernemingen bloven ongedeerd tot
dat in 1854 do vrees ontstond of zij ook nadeelig voor
do gouvernementscultures zouden kunnen zijn. Do
nistor kon bij Kon. besluiten cn Min. beschikkingen
oneindig vool verordenen on diuirom bestond or goon
bezwaar om wegens redenen buiten do bogrooting dio van
Koloniën af to stommen, word door do tegenpartij be-
weerd. Artikel 59 Grondwet liot hom volle vrijheid.
Thorhocko, toen Minister van Binnonlandscho Zaken,
meende dat mon botor dood niet zulk oen polemiek to vooren;
maar do zaak zelf to behandelen on do kwestie van hot
cultuurstelsel ter zijde to laten, totdat dozo zaak zolf in
behandeling kwam.
29 April 1863 \') vindon wij oon dordo ontworp tot
af koopbaarstelling dor Tiondon, dat goon gonado kon vinden
in do oogon dor Eersto Kamor, daar ook nu do verhouding
tusschen don tiondplichtigo en tiondhofror slecht wos
gorogold on do laatste gohool overgegeven was aan do
willekeur \\;;in don eersten ; men miste een voorafgaande
1) Bijbl. Stct., 1« K.. 1802—03, bl. 205).
-ocr page 85-f)5
schadelopsstolling, zooals art. 147 Grondwet wil, terwijl
dat de afkooptijd onbepaald gesteld was. Den maatstaf
wilde men liever in \'t verleden gesteld zien en de bepaling
der waarde door den rechter, na verhoor van deskundigen;
dan werd verlangd af koopbaarstclling van elk perceel en door
den Staat den geheelen afkoop te doen plaats hebben, dan
konden de tiendplichtigcn rente aan den Staat betalen en
jaarlijks een deel van de koopsom aflossen. Het Keizer-
lijk Decreet van 1813 werd hierbij ook besproken en de
vraag gesteld, indien het was ingetrokken bij Souv.
Besluit van 1814, hoe dit was te rijmen met art. 3 en 147
Grondwet. Neemt men aan, dat dit laatste art. wel toe-
passelijk is, dan moet het recht van den tiendhetrer en
dat van den tiendplichtige geljjkeljjk gewaarborgd zjjn
De tienden door Prins Willem I in Ilolland en Zeeland
verkocht, hielden do clausule in, dat nooit „nakoop,
naasting of lossing" zouden mogen plitats hebben.- De
vrees, dat hot bouwland in weiland zou worden veranderd,
werd niet gedeeld, daar toch zulks niet had plaatsgehad
al den tjjd, dat tienden hestonden; miuir door al de ver-
gaderingen en congressen, «Ho er zoo tegen te velde waren
getrokken, kon het goval zich nu misschien voordoen.
Waarom werd niet liovcr art. 802 llurg. Wetb. ingetrok-
ken? Hiertegen had do Tweedo Kamer evenwel bezwaar
gehad, omdat daardoor aan het Burg. Wetb. terugww--
kentle kracht zou gegeven worden.
Moesten er niet bepalingen worden gemaakt voor elk
\'ifzondorlijke soort tienden ? ifen wenschte liover mutatie
66
in grondrente, waardoor de Staat niet zou behoeven af
te koopen.
De voorstanders beweerden, dat zoowel art. 3 als art. 147
Grondwet hier geen kracht hadden, daar de daarin bepaalde
gevallen niet aanwezig waren. Art. 147 toch had meer
het oog op een particulier goval, niet op het algemeen ;
terwijl dit ontwerp die zaak in het algemeen regelde: het
eigendomsrec/jf. Hot artikel was afkomstig uit de Fransclie
Constitutie van 1791 en had steeds bedoeld den indht-
dueeleu eigendom on wanneer nu de Tienden afgekocht
konden worden door den tiendplichtige dan was dit wel
bepaald individueel belang. Dc Kamer had or zoo ook
over gedacht bij de afschaffing der slavernij. Gaf men
den tiendhoffer het recht om afkoop te kunnen eischen,
dan zou hij soms komen op eon oogenblik, dat do tiond-
pHchtige geen geld had. In het Burg. Wetb. is do
verhouding dezelfde. De verplichting tot afkoop van eon
geheel Tiendblok was om to voorkomen, dat de Tiend-
hoffer soms met een stuk zou blijven zitten, dat niet
afgekocht wordt en dat weinig waard was als Tiendplichtig
land. — Tegenover de meening van particulier eigendom
in art. 147 Grondwet werd aangevoerd art. 4^ Add.
Artikelen, waarbjj onder eigendom toch ook wel rechten
mogen worden gerangschikt; nuiar men vergat hierbij,
dat heerlijke rechten en tiendrecht niet synoniem zjjn.
28 Deceittfier 1863\'). Ontw. tot vaststelling van Hoofd-
]) Bijl)!. Sipt., I\' K. 180.3-04, hl. 78.
-ocr page 87-r.7
stuk III A. der Stiatsbegrooting voor 18G4 (Dep. van
Buitenlandsclie Zaken).
Hierbij waren de bezwaren de volgende: Do Minister
was geen fijn diplomaat genoog, zooals o. a. was gebleken
uit oen nota aan Rusland over do Poolsclio kwestie en
bij een uitnoodiging van den Fransclion Keizer tot bij-
woning te Parijs van oen congres tot regeling van den
suikoraccijns; zoo ook bij do opheffing Y«n de missie in
Zweden, nu juist tijdens do Sloeswijk- Ilolsteinscho
kwestie on verder bij zijn bestrijding van het door zijn
voorganger met Belgie gesloten Maa\'stractaat. liet Lim-
burgsch contingent toch kon door den Noord-Duitschon Bond
togen Donomarken opgeroepen worden en Nederland zelf
had zich, door hot Londensch Tractaat van 1852 over de
erfopvolging, verbondon mede to werken tot bescherming
van dat land; derhalve ontstond een scheve verhouding,
waarbij do Minister niet getracht had stai)pon to doen, om
zich niet to branden. Nog werd geklaagd over de goede
ontvangst, dio oen Japansch gezantschap hier had genoten,
torwjjl men toch daar op ons had geschoten. Van do
andore zijde word betoogd, dnt het adres aan Rusland
niets anders was dan do uitdrukking dor publieke opinie,
dat zulks door geheel Europa had plaats gehad en dat
de ^linister geen vrjjlieid had gevonden alleen uit Neder-
land geen adres to zenden; ook was hot onwaar, dat hot
antwoord van dit land • beloedigend was geweest. De
bewering, dat do Jlinistor niet op do hoogte was van
oen zaak, omdat hij tijdens do zending van het adro^
68
niet wist, dat er 14 dagen vroeger een Russische ukase
was uitgevaardigd, ging toch wat ver. De opheffing der
missie in Zweden was een gevolg van het weinige werk,
dat men daar te doen had, hetgeen dus juist reden tot
tevredenheid moest opleveren; aan het lange wachten
om antwoord aan Frankrijk te geven (eerst nadat de
andere mogendheden dit ingezonden hadden) mocht niet
zooveel gewicht worden toegekend. Dat het Japansch
gezantschap zoo goed was ontvangen was niets bizonders,
overal in Europa had die ontvangst plaats gehad; buiten-
dien waren onze connexties met Japan nog veel uit-
gebreider, zoodat daartoe nog veel meer reden bestond.
8 Juni 1866 \'). Ontwerp tot subsidievcrlcening voor oen
kanaal ter verbinding van de Voenen onder Woerdingo en
Roswinkel met hot Oranjekanaal in Drenthe.
Ilct was hierbij do kwestie of het een algemeen,
plaatselijk of particulier belang was. Het eerste vooral
ontkende men en men moondo, dat mon vasto beginsels
moest aannemen omtrent subsidiovorleening, waarvan hier
niet uitlioofdo van gering bedrag mocht worden afgowoken.
De slechte toestand dor financiën word ook aangehaald
on dat hot oen antoccdont voor oen later geval zou zjjn.
Waarbij is hot algemeen belang niet in meerder of
minder mate betrokken, vroeg mon on daaruit voortrede-
1) Bijbl. Stct., I" K. 1805—CG, bl. 224.
-ocr page 89-69
nccrcnd zou mon steeds moeten subsidieeren, terwijl dit bij
andere ontveeningen nooit het geval was geweest. Ook de
politieke toestand van Europa was een bezwaar tegen de
uitgaaf. — Van de tegenpartij werd aangevoerd, dat het wel
een algemeen belang was, want als de turf verwijderd was
zou het goed bouwland worden en de scheepvaart werd er
door bevorderd ; het Oranjekanaal dat te ondiep was, zou
er meer water door krijgen, de Provincie had een ton
subsidie toegezegd; dus even veel als nu hier gevraagd
werd. Ook een aangevoerd bezwaar, nl. dat er geen tcrmjjn
bepaald was, was niet waar, daar het kanaal van af 1° Januari
binnen tien jaar moest gereed zijn, terwijl gedurende zes
jaar, nadat het werk zou zijn aangevangen, hetrijk ƒ 16000.—
zou geven. Omtrent subsidicering, zeide men, was nooit
een bepaald besluit genomen, dus men was niet gebonden,
maar er waren aan sommigo verveeningen wel degelijk
subsidiën verleend en het nationiuil vermogen werd er
zeer door gebaat. Ook de twee voorgangers van den
^linistcr hadden het toen reeds aanhangig ontwerp in.
bescherming genomen. De andere zjjde meende evenwel,
dat om te subsidieeren het landsbelang iu hooge mate liij
een zaak betrokken moest zijn.
(5 Juli 1867 \')• Ontwerp tot regeling der schutterijen.
Sommigen wilden liever het staande leger vermeerderen
dan de schutterij dadelijk in het vuur brengen, luingezien
1) Bijbl. Stct., 1« K. 18Ö0—G7, bl. 235.
-ocr page 90-70
ZIJ veel te weinig was geoefend, welk voreischte bij dit
ontwerp ook té wenschen over liet; vooral voor het
platteland vond men het een bezwaar, waar de afstanden
zoo groot zijn cn het landbouwbedrijf\' het zoo slecht
toeliet. Sommigen wenschtcn kampen op to richten en
tevens schadeloosstelling toe te kennen. Men betreurde
het, dat de nieuwe militiewet niet eerst was ingediend
(Vermeerdering contingent), daar, als deze werd aan-
genomen , het aantal gcoefenden bij de schutterij zou
toenemen en hare oefening daardoor verlicht zou worden.
Hierbij miste men eenige renumeratie voor het tijdverlies
voor liet platteland. Verder bestond er gebrek aan
officieren, wat niet zou verbeteren bij exercitiën, theorieën
on examens; ook was do finanticëlo druk groot, dio op do
gemeente zou worden gelegd, bestaande in eon locaal tot
bewaring der geweren, oen schietbaan , eon locaal voor
den schuttersraad, uniform verschaffing bij onvermogen,
jaarlijksche bezoldigingen adjudanten, reiskosten zoo zij
zich buiten hun woonplaats begaven enz. Liet men de
schutters wegens te grooten afstand moerendcols vrij,
dan bctcckende dc wet al zeer weinig. Verdör keurde
men de loting af als een privilegie. Do schuttersraad ten
plattelando zou uit weinig bruikbare elementen bestaan.
Het doel der schutterij, het bewaren der rust, zou ten
plattelando wel nooit verwezenlijkt worden, misschien
wel het omgekeerde door do wapenen, dio men do boeren
in handen gaf. liet onderhoud der geweren zou ook veel
te wcnschcn over laten, liet maximum van /"S.— tegemoet-
71
koraing per hoofd door den Staat aan de gemeente was
ook veel te gering. Nog had men er bezwaar tegen, dat
dc schutterplichtigheid met het 21\'"^ jaar zou aanvangen
en nog gevaarlijker vond men het om een man op dien
jeugdigen leeftijd wapenen in handen te geven; wel hadden
dc miliciens ook maar dien leeftijd, maar die gebruikten
de wapenen alleen in tegenwoordigheid der officieren. ^Jfeii
wenschte dc wapening en dc oefening naar de plaatselijke
behoeften geregeld te zien. Anderen wilden geen uitbrei-
ding alvorens er mobilisatie plaats had. — Nog vond
men onbillijk, dat broederdienst bij de schutterij geen
vrijstelling gaf evenals bij de militie, men vond te weinig
cathegorieën vrijgesteld en waarom wilde men geen nom-
mervorwisscling meer? ^leii beweerde, dat men wijders
door aanneming van eon verhoogd schuttorijcontingent,
moreel ook verplicht was deze vordeeling bij het nieuw
militieontwerp to maken.
Hoe zou men in zeer kleine gemoenton schutterijen
bijeen kunnen krijgen vroeg men, daar er geen individuen
voor bestonden. Hot tijdverlies op het platteland zou
ontzettend groot zijn door don afstand en door do 80 uren
exercitie, welk laatste ook voor do steden hot geval zou
zjjn on men moest bovendien do schutters door do vele
oefening geen tegenzin doen krijgen in don dienst, waar-
door dc geestdrift in oorlogstijd zoor zou verflauwen. Ook
word afgekeurd, dat de miliciens dadelijk bij de schutterij
ingelijfd zouden worden , boven anderen dio niet gediend
haddon, waartegen werd luingovoord, dat het slechts
72
uitbreiding was van hetgeen bij dc militie reeds bestond
(nu er in lotende bij de militie, zou men tevens er ingeloot
zijn bij de schutterij). Hoe zou men doen met schutters
die zich onvermogend verklaarden om uniform aan te
schaffen, terwijl Burg. en Weth. van een tegenovergestelde
opinie waren ? Jlen vroeg waar in de Grondwet staat,
dat de schutterij overal op denzelfden voet moet zijn inge-
richt ? Waren dc belastingen overal dezelfde voor iedereen ?
Men meende, dat de Grondwet volstrekt niet bedoelde,
dat er in alle gemeenten schutterijen zouden opgericht
worden. Nog vond men onbillijk, dat, wanneer men voor
de militie een remplaçant kocht, deze dan tevens schutter-
plichtig zou wezen en de afkooper vrij. ^Een zou zich in
tijd van oorlog verbeelden, dat men vrij was en toch
zou dit niet het geval zijn. Men gaf in overweging
de plattelandsschuttcrs niet te kleedcn, tenzij bij mobili-
satie, maar wel alles gereed tc hebben in dc magazijnen,
daar voor maken dan geen tijd meer over bleef. Nog
wilde men dc sommen tc betalen voor remplaçanten doen
opklimmen naar verhouding van ieders vermogen en
daardoor ook mogelijk maken voor mingegocden. Deze
wet bevatte of te veel of tc weinig en werd zij aange-
nomen . dan liep men gevaar lang op verbetering te kunnen
wachten en do nieuwe wet op do militie liep hierdoor
gevaar afgestemd to worden.
Van do andere zijde werd beweerd, dat het belang van
f
het vaderland hoofdzaak was, dat do plattelands-gemeenten
door do wet van 18G5, waarbij haar V.-, der 1\'ersoiielo
73
belasting werd toegestaan, zeer bevoordeeld waren en
dus nu wel wat konden dragen; dat door oefening de
plattelandsschutters spoedig van den dienst vrijgesteld
konden worden; dat de Grondwet het buitendien verbood
en dat tot nog toe deze bepaling een doode letter was
gebleven. Dat art. 188 Grondwet zou bedoelen, dat de
schutterij een genieentelijke instelling was, kon men niet
toegeven. De Grondwet van 1815 sprak van dienstdoende
en rustende scliutterijen, terwijl die van 1848 dit onder-
scheid niet kent; ergo had men het toen niet meer
gewild.
^len kon er dan toch ook de proef mede nemen, later
kon de wet zoo noodig weer gewijzigd worden, beweerde
meii van de andere zijde. Of de schutterij al dan niet
een hist op legt biuit niet, do Grondwet gebiedt haar.
^Icn kon ook even goed vrijloten. Wat zou geestdrift
helpen, wanneer men niet geoefend was; als de oorlog
uitbrak, zou men niet klaar zijn. De art. 188 en 189
lieten geen onderscheid toe. !Mcn zeide, dat als er geen
geschikt schietterrcin was, de Regecring er voor zorgde;
dat de uniform slechts f 20 zou kosten en dit dan nog
wel alleen voor zoover betreft de onvermogenden, welk
aantal op Va gorekend werd, ten laste der gemeenten zou
komen; dat wat de vermeerdering aanging zulks in de
werkelijkheid niet het geval zou zijn, terwijl de druk
meer gelijkmatig verdeeld zou worden, vroeger zijnde 2 %
van alle zielen, nu 3 "/o van alle mannen; dat men juist
de gedienden bij de schutterij wilde inlijven , omdat men
74
dan dadelijk een geoefend deel had; dat de 80 uren
oefening slechts voor de ongeoefenden waren, terwijl voor
de anderen ongeveer 20 uren voldoende zouden zijn; dat
het tijdverlies op het platteland ook zoo erg niet was,
daar men er ook genoeg uren had, dat men er niets deed
en dit dus ook verloren tijd was; dat er geen weerzin
togen do schietoefeningen bestond, getuige de vele aan-
vragen van schorpschuttersYereonigingcn tot oefening, ook
ten plattelande; dat het bezwaar van kaders niet bestond,
daar er geen kleiner afdeeling zou zijn dan een bataillon
on dus zouden vele gemeenten saamgevoegd worden; dat
de hoofdplaats alleen zou moeten zorgen voor do lokalen,
wat den algemeenon druk zeer zou verminderen; dat do
21 jarige leeftijd dezelfde was als bij de militiewot en dat
do last drukken zou op dc ongohuwden; dat het bezwaar
van den broederdienst hier niet opging, daar do dienst-
plichtigen bij de militie uit een maatschappelijke positie
gerukt werden , terwijl zij hier in het burgerlijk leven
bicven en do vrijstellingen al groot genoeg zouden zijn; dat
de vrijstelling van huis en lijfbedienden onbillijk was, diuir
men het wistbij do in dienst neming; dat do kosten dezelfde
waren als bij de wet van 1827, waarbjj do Staat alleen de
wapenen verschafte, en dus nu do gemeenten in beter con-
ditie waren; dat art. 198 den schutter, die niet in uniform
verscheen, strafbaar stelde, on dus in de kwestie van onver-
mogen, door dit^art. voorzien was; dat de eenige zoon bij de
schutterij niet vrij zijnde zulks op hetzelfde begrip steunde
als bij den broederdienst; dat die Vr. personeel feitelijk
75
ccn cadeau was, want dat de gemeenten andere opcenten
hadden afgeschaft; ccn bewijs dus dat zij er voordeel
van hadden gehad; dat de vermeerdering .der militie
ƒ40.000 per regiment zou kosten en dezo goheolo veran-
dering slechts 5 ton; dat samentrekking in kampen den
druk zeer zou verzwaren ook finantieel; dat ongelijkheid
zou blijven bestaan; dat men bij de militie ook bij het eono
wapen veel langer dan bij het andere diende; dat het gevaar
voor geweren op hot platteland ook niet bestond, daar
mon cr daar reeds lang mede vertrouwd was, getuige
de permissies om op schadcbjkc gedierte to schieten;
dat bovendien dit bezwaar zou kunnen verminderd wor-
den door er artillcrieschutterij van te maken; dat het
platteland gedurcndo 35 jaren van allen schutterdienst vrij
was geweest en dit ook wol wat mocht dragon, hetgeen bij
verwerping zou voortduren ; dat men allo kans had, dat
een later ontwerp ook niot volmaakt zou zijn cn dat dan
al dien tijd do weerbaarheid onvoldoende bleef.
21 Dcccmhcr 18G7 \'). Ontwerp tot vereeniging der
gemeente Rccuwijk en Sluipwjjk.
De voorschriften der gemeontowet, meende men, waren
hierbij niet in acht genomen; want do beide partijen
waren niet gehoord, nadat cr een wijziging in het pri-
mitieve plan gemaakt was , waarbij ook Stein zou opgc-
I) Bijbl. Stel., 1° K. Scpt.-l)cc. 1807, bl. 58.
-ocr page 96-76
nomen zijn, welke gemeente nog al welvarend was,
terwijl, nu Reeuwijk en Sluipwijk slechts werden ver-
eenigd, al dc lasten van het arme Sluipwijk op het meer
vermogende Reeuwijk zouden drukken en hierover was
de commissie en raad van Reeuwijk niet gehoord.
15 Mei 1868 Adres aan den Koning, voorgesteld
door 5 leden der Eerste Kamer, betreffende het Regccrings-
bcsluit. Dit adres had tot strekking: het verzoek om
niet meer tot een Kamerontbinding over to gaan.
Men meende, dat do reden niet moer bestond nu het
Ministerie zijn ontslag reeds genomen had, terwijl do
Kamer niet genegen was om bij verschil tusschon don
anderen tak der Wetg. Macht cn do Rogooring aan den
Koning raad to geven, hetgeen ook bleek hot geval geweest
tc zijn bij do discussie tijdens do Grondwetsherziening in dc
zitting van 19 Augustus 1848 (Ibjblad pag. 721), waar
sprake was van den Raad van State, bij welks opheffing
dc Koning geen andere raadslieden hebben zou dan do
leden der Kamer, waarmede geen geschil bestond. Dit
was ook een reden geweest om hom to behouden; dus
do mecning om dc Eorsto Kamor tot raadgeefster to
hebben, was toon afgekeurd. Verder zou dc Kamor, moondo
men, door dit adres de crisis misschien nog vertragen en
buitendien zou men daardoor aannemen, dat dc Koning
geen verstand genoeg had, om zelf do zaak to beslissen.
1) Bijbl. Stct., 1® K. Febr.—Scpt. 18G8, bl. 37.
-ocr page 97-77
Door uitoefening van kritiek op Regeeringsdaden werd
de onscliendbaarheid des Konings een onmogelijkheid.
Nu de Koning aan een ander Staatsman de samenstelling
van een Ministerie had opgedragen, behoefde men niet
meer beangst tc zijn voor Kamerontbinding of aanblijven
van het Ministerie en dus was de reden van het adres
vervallen.
Van de andere zijde werd beweerd, dat, nu het l^Iinisterie
zoo inconstitutioneel handelde, een adres om den Koning
op het gevaar te wijzen niet overbodig was, daar er ook
kans bestond, dat er geen ander Ministerie zou kunnen
bjjeen gebracht worden. In gewone omstandigheden
moest men het niet doen, maar de handelingen van
dit ^rinisterie (de ontbinding der Tweede Kamer twee-
maal achter elkaar) waren ditmaal van buitengewonen
aard; wat verder aanging die onschendbaarheid des
Konings, deze loste zich op iu de verantwoordelijkheid
der ^linisters meende men, waarom dit dan ook naast
naast elkaar in de Grondwet stond. Art. 113 Grondwet
gaf der Kamer het rccht, en nu zou het toch goed zijn,
daar dan de Koning kon zien dat zijn handeling werd
goedgekeurd, hetgeen hem zou verfiterken in zijn goede
voornemens. Zou het niet in de bedoeling van dit artikel
liggen, werd gevraagd, dat bv. bjj kans op oorlog de
Kamer don Koning een adres zond om dien oorlog af te
raden cn niet slechts als hij verklaard was, de gelden
er toe te weigeren? Dan zou het recht van art. 113 zich
beperken tot adressen over mooi weer enz.
78
13 Jan. 1870 \'). Vaststelling begrooting van uitgaven
voor den aanleg van Staatsspoorwegen dienst 1870.
Tiet bezwaar gold hier de post uitgetrokken tot ver-
betering van de haven te Ilarlingen, welke niet onder de
rubriek Staatsspoorwegen behoorde, hetgeen toch de wet
van 22 \'Dec. 1861 bepaalt en dus zou men zoodoende
deze zaak tot die rubriek van uitgave moeten brengen of
van de wet afwijken. Buitendien zou die post daardoor
komen te vallen onder de uitgaven, waarvoor geleend zou
Avorden. Stond men nu de gevraagde f 100,000 toe dan
was men later ook verplicht, de rest te fourneeren tot aan
de vereischte 2\'/2 millioen, wat met het oog op de slechte
tijden niet gewenscht was, terwijl de noodzakelijkheid
niet Avas gebleken en er niets geen plannen enz. over-
gelegd waren. Bestond er eene verplichting van Staats-
wege, dan behoorde een afzonderlijk ontwerp ingediend to
worden; maar op do begroeting dor S.S. behoorde die
post in gecnen deele en bij afstemming had men allo
kans, dat or een opgaaf zou worden overgelegd van do
schade on onkosten te vergoeden aan de gemeonte en de
provincie, terwijl men nu niets had.
Nog oen bezwaar deed zich hierbij voor nl. men werd
door den tweeden post op de begrooting gedwongen, do
geheele bogrooting aan to nomen of af to stemmen. Dan
was die post, zeide men, ontijdig, omdat dc onderhande-
lingen met de Ilann. Westbaan omtrent do aansluiting
*
1) Bijbl. Stct., K. 1869-70, bl.
-ocr page 99-79
nog niet geeindigd waren en nog een groot bezwaar was
of de haven wel genaakbanr zou zijn voor schepen van
den tegenwoordigen diepgang, door de ondiepte der Pollen,
waarvoor de f 100.000 wel werden aangevraagd, maar
men betwijfelde of dit een afdoende verbetering zou teweeg
brengen. Bit ontwerp werd beschouwd als een eersto
stap op den weg tot alimentatie der spoorwegen, wat
allergevaarlijkst was. Dan wns bij besluit van Dcc. 1819,
beweerde men , de Ilarlinger haven in onderhoud cn beheer
gebracht bij de provincie, dus diende eerst dat besluit
gewijzigd alvorens de Staat zicli daarmede kon inlaten.
Nog stond voor dc deur een garantie aan den conces-
sionaris voor hot lijntje Nieuwoschans—Ihrhove, wat ook
een complement op dc S. S. was. Ook nog een bezwaar
tegen dezo begrooting was, dat bjj concessies van spoor-
wegen het Min. van Oorlog van den een meer schadever-
goeding eischto dan van den ander.
Als tegonargunienten werden aangevoerd: dat men door
het leggen van den spoorweg ten zuiden van de Oude
haven verplicht was een nieuwe te maken, wnnrvan de
kosten door don Staat moesten gedragen worden, dnnr
door zjjn toedoen de spoorbaan niet ten noorden was
gelegd en buitendien de uitgaaf onmogeljjk door do
gemeente en de provincie kon worden gedragen. Ibj de
knnalen van Zuid-Beveland en Walcheren was het evenzoo
gegaan en de verbetering was hier ook bepaald een
Staatsbelang, daar hierdoor het transitoverkeer zeer zou
toenemen on, aangezien men er 5 of Gjnnr voor rekende,
80
mocht het niet uitgesteld worden , waardoor dc lust tot
transitverkecr verminderen kon. Al had men nog zooveel
plannen en bestekken, men moet met de locale toestanden
bekend zijn; anders hielp het toch weinig.
Dat besluit van 1819 was hier niet van toepassing
werd beweerd, daar hier van verbetering sprake was.
De plannen waron aan den gemeenteraad van Ilarlingen
ingezonden on door deskundigen beoordeeld. Hetzelfde
geval had zich voorgedaan bij do haven van Vlissingon,
die dan eigenlijk ook niet op dc spoorwegbegrooting
mocht geplaatst zijn; zoo ook bij do verbetering, hot
gepasseerde jaar aan de sluizen in het kanaal van Zuid-
Beveland en ook bij dc werken te Amsterdam on Rot-
terdam en bij do verbetering van den Zwolschen water-
weg. In het besluit van 1814 stond, dat het steeds
gewijzigd kon worden en dit gebeurde door posten
op do begrooting tc brengen .of or af to laten. Door
een afzonderlijke wet te willen, vertraagde mon do
zaak; terwijl do som tocli dezelfde bleef. Ilct bezwaar
betreffende het Min, van Oorlog vond zijn grond hierin ,
dat do eono concessie voel nadcoligcr was voor de defensie
en dus voel moor nieuwe werken oisclito dan do ander,
hetgeen billijkerwijze door den concessionaris moest be-
taald worden.
Dat hot eindcijfer hetzelfde zou zijn, werd door do
tegonstiinders toegegeven, maar mi kwam men in hotsing
mot do wet van 1861 en men kroeg bij oon afzonderlijk
ontwerp plannen, bestekken enz. to zion.
81
^len kon dan ook wel op de begrooting der S. S.
brengen subsidies voor transatlantische vaart, ja voor de
schepen; maar waar was het eindo dan? Dc aangehaalde
kanalen waren een bepaald gevolg van dien aanleg en ook
noodzakelijk met het oog op de internationale vaart. Men
wilde de antecedenten niet vermeerderd zien en de kosten
der S. S. waren reeds ver boven de raming.
28 Maavl 1870. \') Ontwerp tot verandering der grens
tussehen dc gemeenten Dordrecht en Dubbeldam.
Men sprak bij dit ontwerp van wenschelijkheid, niet
van algemeen belang of noodzakelijkheid, en dan nog
wel alleen voor Dordrecht, beweerde men. In elk geval zou
men verlangen, dat het getal bunders tot 80 of 100 werd
gereduceerd, daar het meerdere slechts een wensch bleek
te zijn, terwijl dit dan nog onder algemeen belang zou
kunnen vallen, wegens het verlangen om het te bouwen
station van den Staatsspoorweg en een daarbij te maken
haven op Dordrechts grondgebied te hebben. Er werd
geen behoorlijker schadevergoeding toegekend, werd be-
weerd , zooals de staat dan ten luiuste nog deed, want
Dubbeldam verloor een nieuwe school ad f 4000.— en
om die gemeente nu 10 jaar lang f 1000.— to geven,
dat woog er niet tegen op. ^Icu \\iud een andere vic\\\\ting
kunnen nemen, welke nu ook voor Dordrecht niet weu-
Bchelijk was. liet kicarecht der nieuw geannexeerde
J) Hijbl. Stct., Ie K. I8ß0—70, bl. 2G6.
-ocr page 102-82
deelen zou dit jaar in de war geraken, daar bij het in
werking treden der wet de lijsten reeds gesloten zouden
zijn, wat door een artikel had kunnen worden voor-
komen. Die uitkeering door Dordreclit had buitendien
geen dwangmiddel achter zich meende men, dus zekerheid
daaromtrent bestond ook weinig. Buitendien de ^linister
zelf verklaarde, dat men voorloopig aan 100 bunders ge-
noeg had, ergo geen reden zeide men, om toch tegen den
zin van Dubbeldam het meerdere nu reeds toe te staan.
Daardoor kon nu toch betere waterlossing en afvoer van
faecaliën, de Iioofdoorzaak van dit cmtwerp, verkregen
worden.
Van de andere zijde werd hiertegen aangevoerd, dat
liet wel een algemeen belang was, want dat Dordrecht
daardoor een beteren afvoer verkreeg. Dubbeldam ver-
kreeg in de plaats van de 4G9 bunders terug 780 bun-
ders ]\\renvedegrond, wat nu nog wel geen vruchtbaar
land was, doch ook Aveinig nadeel opleverde, terwijl
Dordrecht een spoorweghaven enz. bejiaald noodig had.
Toen Dubbeldam in 1856 datzelfde stuk ontving, had het
dat zonder eenige vergoeding aan Dordrecht willen afstaan,
dus hechtte die gemeente er weinig waarde aan. De
grensregeling was, buitendien uit de gemeente zelf aan-
gogevcii.
Wenschelijkheid was, zeide men, meermalen gebruikt
voor noodzakélijkheid, ook bjj andere grensvcranderingen.
Schadeloosstelling was er bjj do verandering tusschen
Charlois cn I.Tsselmonde ook niet verleend, liet argu-
83
ment van het kiesreclit had niet zooveel om liet lijf,
want het gebeurt bij verhuizing ook wel, dat men dit
tijdelijk mist. Schadeloosstelling had men in dit geval
niet te bcoordeelen, dit werd geregeld tusschen de beide
gemeenten. Dubbeldam had zelf die grenregeling voor-
gesteld (wat evenwel slechts een plan was, voorgesteld
door één lid van den Kaad) en het dagclijksch Bestuur
en de Gedeputeerde Staten hadden het goedgekeurd.
10 November 1870 \'). Ontwerp tot vaststelling van
Hoofdstuk 11 (uitgaven in Nederlandsch-Indie) der Bo-
grooting van Ned.-Iiidiü voor het dienstjaar 1871.
Hot cardinale punt hierbij was: Wijziging van het oude
J\'reaiigcrstelsel nl. het ontnemen , in welken vorm ook,
van het recht tot belastinghefting aan regenten, hoofden
en geestelijken. Men had daartoe het recht niet zeido
men, op grond van vroegere overeenkomsten. De belasting
op het rijstgewas, als aequivalent voor dc hoogere staats-
uitgaven , werd ook afgekeurd, vooral ook omdat het
slechts op do rijst zou drukken. AV^aarom wilde men
verandoron torwjjl or orde en rust heerschto on het niet
bleek , dat de bevolking over de geestelijkheid ontevreden
was ? liet zou zoor in hot nadeel van de lagere priesters
zjjn, waardoor groote ontevredenheid zou worden verwekt.
De hiertegen aaiigevoordo argumenten waren do navol-
1) Bijlil. Stct., 1« K. 1870—71, bl. Ü2.
-ocr page 104-84
gende. Men had wel degelijk het recht tot verandering,
zooals ook uit de antecedenten kon worden bewezen. Wel
werd het oude stelsel uitdrukkelijk gehandhaafd door het
Regeeringsreglement van 1836, maar dit was na 1 Mei
1855 door het tegenwoordige vervangen en dit gaf wel
de bevoegdheid. Hoe kon men de bevolking tegen kneve-
larij beschermen, zooals het R. R, art. 55 verlangt, als
men de belastingheffing liet plaats hebben zonder mede-
werking van het Gouvernement? Die rijstbelasting was
maar een tijdelijke maatregel om ook daar later de land-
rente in te voeren; zij was buitendien niets nieuws en
de vrees, dat de bevolking nu iets anders zou gaan bou-
wen behoefde niet te bestaan , want toen het den hoofden
en priesters werd opgelegd, hadden zij het ook niet ge-
daan. Zoo ook was het geval met de verhooging van den
koffieprijs, die daar thans op dezelfde hoogte werd gebracht,
als overal elders op Java en men vond dit het verstandigst
in afwacliting van een nadere regeling als uitvloeisel van
de ingestelde enquête. Juist in de Preangcr klaagde
men, dat er met den kofficoogst zoo roekeloos werd rond-
gesprongen ; zelfs weggeworpen, wegens den lagen prijs,
wat dus nu juist daaraan ten goede zou komen en
meer product zou doen leveren aan het Gouvernement.
Er zou daar nog iets minder geheven worden, waardoor
de bevolking hetgeen dan nog restte, lUin de lagere
geestelijkheid kon uitkeeren, wat noodig was wegens den
nauweren band, die er daar tusschen bevolking en gees-
telijkheid bestond. De geestelijken zouden door andere
85
betrekkingen schadeloos worden gesteld. Do raming der
inkomsten was niet te hoog, ja zelfs het omgekeerde was
waar. liet overgelegde proces-verbaal bevatte niet alleen
do meening van den gouvèrnenientcommissaris, maar ook
van de bevolking en de inlandscho hoofden, dio or mede
ingenomen waren. Men was aan het roorganiseeren op
geheel Java en nu ging het toch niet aan dit te laten,
terwijl sonunigo veranderingen, waarbjj aan do priesters
hot gezag ontnomen was, door do bevolking zeer waren
toegejuicht.
10 November 1870 \'). Ontwerp tot vaststelling van
Hoofdstuk 11 der Middelen (Middelen in Nod. Indië) der
Begroeting van Nod. Indiö voor \'t dienstjaar 1871.
3Ien vond het niet houdbaar, dat het opperbestuur
bevoegd was belastingen in Indiö af te schatfen of te
wijzigen, daar toch do medewerking der Wetg. !Macht
werd gevorderd tot vaststelling der Bcgrootingen en het
dan toch niet aan het Opperbestuur kon overgelaten wor-
den , welke belastingen tot dekking der uitgaven geheven
moesten worden.
20 Mei 1873 Ontwerp tot aanleg ran eon Droogdok
to Vlissingen.
1) Bijbl. Stct.. I« K. 1870—71. bl. r.5.
2) Idem idem, 1872—73, bl. 317.
-ocr page 106-779
Dit ontwerp was weer gebracht op de begrooting der Staats-
spoorwegen. 3Ien had dus hetzelfde bezwaar als bjj de haven
van Harlingen (zitting 13 Jan, 1870) en nu ging men
nog verder, daar nu niet een haven, maar een droogdok
het verlengstuk der S, S. werd beschouwd. Dit moest
meende men, aan particulieren overgelaten worden even
als te Amsterdam en Rotterdam, terwijl de behoefte zich
nu nog niet had doen gevoelen. De tijden waren buiten-
dien te slecht; ook was de haven van Nicuwcdiep over-
voerd met schepen en had uitbreiding noodig, waartoe liet
dan nog beter was die 14 ton te besteden. De resultaten
van het droogdok te Nieuwcdicp waren niet gunstig. De
voltooiing der havenwerken zou nog eenigen tijd duren
en dus was het nu nog te vroeg om aan een droogdok
tc denken, bij de onzekerheid of do haven druk bezocht
zou worden. Ook zeide men, dat dan bij zulk een
droogdok nog behoorde een reparaticwerf, machinisten
enz. Waar zou het einde zijn? De andere havens
zouden evenveel recht op rijks-droogdokken hebben. Voor
de marine was het onbruikbaar als liggend buiten de
verdcdigingsliniën. Zou het verder geen nadeel toebrengen
aan onze andere handelssteden als Vlissingen in bloei
toenam? Voor vreemde schepen behoefde men het ook
niet te doen, omdat die het liefst tehuis dokten en voor
de Xedcrlandsche schepen was dan toch ook Antwerpen
in do buurt. *
Van andere zijde was men het volstrekt hiermede niet
eens cn wees er op, dat men juist in Antwerpen ook een
i\'
!.i
87
nieuw droogdok ging maken en dat van verschillende
kanten bleek, dat men daar met zeer leede oogen het
ontwerp had gezien, juist met het oog op het nadeel, dat
men er daar door lijden zou.
Men zeide, dat verschillende reedcrs nu reeds plan hadden
om naar Vlissingen te komen, juist met het oog op het
droog dok; dat dit wel degelijk dc sluitsteen was van
dc groote werken en dat het niet helpen van Nieuwodicp
nog geen motief tegen Vlissingen was. Eerstgenoemde
haven lag buitendien to noordelijk voor den transitohandel
en dan had Vlissingen het groote voordeel bij strenge
winters ook voor trans-atlantisclie booten toegankelijk
to zijn. liet dok to Nieuwodicp was ook nog gebarsten
en door de versterking in diepte verminderd. Gobourdo
er nog iets mede, dan was er voor do marine geen
dok, cn liep het daar druk met particuliere schepen,
dan moesten de marinezaken blijven wachten. Verder
was dit een middel om de 25 millioen in Zeeland
besteed rentabel te maken, en al bouwde men zulk
een droogdok, do exploitatie kon dan toch aan particu-
lieren worden overgelaten, waardoor men dus geen
machinisten enz. zou behoeven, liet bouwen to Nieuwo-
dicp sloot nog volstrekt niet de verplichting in zich
om dit ook to Amsterdam of Kotterdam to doen, want
do nmun doet or niets toe, maar het was een algemeen
belang van het vaderland. In dio steden woonden do
reedcrs, dio het zelf konden maken, in Vlissingen niet,
en nu juist was hot do plicht van den Staat om daar-
88
door het handelsbelang te bevorderen. Had men asm
een concessionaris het daarstellen der havenwerken over-
gelaten , dan zou die een droogdok wel niet vergeten hebben,
en nu was dc Staat zelf de uitvoerder. Het dok zou
ê
niet uitsluitend voor de marine gemaakt worden, maar
deze kon dan toch in vredestijd er gebruik van maken.
Het marinedok te Nieuwediep was bijna nooit ledig en
toch bestond er geen particulier dok, wel een bewijs dat
dc particulieren er niet zoo spoedig het initiatief too nemen.
Men vroeg of al die milliocnen uitgegeven waren om de
schepen naar Antwerpen to zien gaan om te dokken. Als
het dok er was, had men veel moor kans om op goede
voorwaarden de havenwerken in concessie tc geven.
18 Deccmhcf 1870. \') Ontw. tot regeling van liet Ne-
derlandsch muntwezen.
Men vrcfosde bij aanneming hierdoor to komen tot den
uitsluitend gouden standaard en dmvrdoor onder den invloed
van de Engolschc geldmarkt, verder voor oen hooger
disconto, duur gold on grooto schommelingen bij Euro-
pccsche beroeringen, wmirin Engeland gowoonljjk zoor
was betrokken. Dan meende mon, moest er bepaald
munteenheid bestaan tusschen Nederland en Indio, mon
had er do nadeolen in Engelsch-Indio van ondervonden
en do sociale toestand in Indio liet don uitsluitend
1) Bijbl. Sict. I® K. 1870^77 bl. 85.
-ocr page 109-89
gouden standaard niet toe. Dc Regeering vroeg nu crcdiet
tot ontnumting en vloeide het zilver, dat dan nog overbleef
nog weg, dan bleef alleen de gouden standaard over.
Verder zou het verlangen van den Minister oni invloed
uit te oefenen op den wisselkoers veel verwarring stichten,
het doel missen en hij zich buitendien mengen in een zaak,
waarmede hij niets te maken had. Men verlangde een
internationale regeling, en vóór dien tijd geen beslissing
hier te nemen, daar de toekomst zeer onzeker dienaan-
gaande was en het zilver toch niet overal zou verdwijnen.
Wel wilde men als er geconstateerd was, hoeveel zilver
er te veel was, dit opruimen, maar dit wist men nu niet.
De zilverprijs , zeide men , steeg. Na de wet van 1875
moest de ^Minister niet meer tusschen beiden komen,
maar het lUin don tijd overlaten, juist mot hot oog op
hetgeen er nu in Amerika gobourde: aankoop van zilvor
voor juinmunting.
Do voordooien van het ontwerp worden op do volgende
wijze uiteen gezet. ^>[011 was juist beangst, dat do zilver-
prijzen zouden dalen 011 hot was dan niet gewenscht hot
zilver te behouden. Aan internationale regeling werd
weinig gohecht, daar do contractoerendo partijen, hetzij
uit onwil, hetzij door nood gedrongen, do overeenkomsten
niet hadden nageleefd. Wonschsto men Amerika\'s besluit
af te wachten, dan kon men dit bij anderen ook wel
doen en dan zou do beslissing lang uitblijven. Dat do
zilverprijs steeg, was juist oen reden om to verkoopon,
evenals de groote schommeHngon van dit motiuil het
90
onbruikbaar maakten voor munt. Ook oen bezwaar bij
uitvoer was, dat men niet dc waarde zou weten,
daaraan toe to kennen in een land, waar bv. alleen
de gouden standaard was aangenomen. Dat aanmunting
nu verboden zou zijn, vond men ook goed, maar met
de tegenstanders was men het eens, dat bet wel wat
ver ging om den minister dc vrijheid te geven tot een
maximum van twee milioen aan zilver te ontmunten,
wanneer hij zulks voordeolig achtte. Veel beter was het
nu maar geheel tot den gouden standaard over te gaan,
daar do werkelijke cn do fictivo waarde van elke munt af-
zonderlijk veel te veel uiteenliep. "Wel werd dit op liet
oogenblik niet gewenscht, maar slechts dc aandacht cr op
gevestigd; nu was er in elk geval to voel geld voor do
circulatie. Deze overgang van zilver tot goud vond men
nog zoo slecht niet. Juist om dc voordeelen van do wet
van 1875 .niet verloren to laten gaan, was deze veraiulc-
ring noodig, daar anders het goud het land spoorloos zou
verlaten. Bij dit ontwerp was niet van liet bimetallisme
afgeweken, maar eenvoudig het geld, dat er te veel was,
weggenomen. Dat dc Minister bjj stijging der zilverprijzen
to veel zou ontmunten, kon men toch niet onderstellen,
maar dc bedoeling hierbij was juist do kracht van dc
wet van 1875 to behouden. Hot zilver in Duitschland was
nog niet opgeruimd en in Amerika moest volgens het
nieuwe ontwoi-p het zilver goedkoop worden ingekocht,
daar er anders verlies op was,
91
G Mei 1878 \')• Ontwerp tot wijziging van art. 19 der wet
van 29 Juni 1854 houdende veranderingen in de stralfen
op misdrijven gesteld.
Men Avensclite, dat gewone bedelarij zou worden gestraft
als poli tieo ver treding, maar zoogenaamde „gekwalificeerde"
bedelarij als wanbedrijf, délit, en dan moest er geen
nccessitc flagrante, geen onvermijdelijke noodzakelijkheid
geweest zijn om te vragen; maar om nu, terwijl de
burgemeester of het burgerlijk armbestuur, bekend met
den toestand, verklaren, dat bedceling onnoodig is, aan
den rechter de bevoegdlieid te geven om te beslissen, dat
zij wel noodig is, vond men niet gewenscht. Een onover-
komelijk bezwaar was het ingrijpen der K. in een
onderwerp, bij een organieke wet aan de uitsluitende
beslissing van een burgerlijke autoriteit overgelaten,
zooals art. 195 Grondwet bepaalt en dat was geregeld bij de
armenwet van 1854, waarbij de beslissing zonder beroep
was overgelaten aan de armbesturen zelf, nog wel gesanc-
tioneerd bjj art. 24 dier wet. Dan was het ten minste
rationeel de organieke wet te veranderen en explicatie van
bedelarij tc geven. ^Maar dit ontwerp luidt: „lljj dio
„bedelt ia niet strafbaar, wanneer de rechter oordeelt, dat
„zijn luuivriuig om onderstand, waarop door het bij art.
„22 der wet tot regeling van het armbestuur aangewezen
„bestuur afwijzend werd beslist, viel in de termen dier
„bepaling." ^Icn ontneemt het armbestuur haar gezag en
1) Bijbl. Stct., 1« K. 1877-78, bl. \\U.
-ocr page 112-92
prestige en geeft den bedelaar een vrijbrief om nog eens
te gaan bedelen , terwijl de rechter met de locale toe-
standen onbekend is, het armbestuur moet dagvaarden ,
getuigen oproepen en den toestand onderzoeken, hetgeen
een reeks processen en onkosten zou tengevolge hebben;
en de bedelaar zou na toewijzing van den rechter weer
naar het armbestuur gaan, dat dan weer weigert en zoo
kwam de zaak nooit aan een einde. Kreeg de bedelaar
daardoor een vrijbrief om te bedelen, dan giug zijn gezin
dat ook doen, wat toch niet gewenscht was; ontving hij
dus een dubbeltje, dan was hij niet strafbaar (onderstand),
kreeg hij niets, dan was hij wel strafbaar; wat men
geen gewenschten toestand vond en dan ontstond do ge-
kwalificeerde bedelarij, die tot nog too onbekend was.
De proceskosten zoudon ook nog door den staat mooton
wordon betaald, want do bedelaars zijn bij veroordeeling
invalide. \'
Zonder herziening van het strafwetboek was hot niot
mogelijk dit onderscheid te maken, werd aan de andere
zijde beweerd. Juist met het oog op do bedclimrsgestichton
was deze wijziging voorgesteld, daar men or nu straf-
plaatsen van wilde maken en dus oon formule noodig had
voor niot strafbare bedelarij. Tegenwoordig kondon do
bedelaars ook alleen mot medewerking van gomoonto-
bosturon vrijwillig in do gestichten komen; dus hot
gevaar voor misbruik, was hierbij oven groot, en do rechter
zou door vrijspraak alleen constateeron, dat hij op dat
oogenblik niot strafbaar gebedeld had, maar dat was goon
93
vrijbrief voor later en het besluit van het armbestuur
behield toch zijn kracht. Hierdoor zou het getal in de
gestichten zeer verminderen en de recidivisten sterk
afnemen. In de Code Penal en de wet van 1854 was
men niet strafbaar, als men bedelde in een plaats waar
geen bedelaarsgesticht was; langzamerhand zijn Oininer-
schans en Veenluiizen ingesteld voor het geheele rijk,
bij wetsduiding, terwijl bij de wet van 1870 was be-
paald, dat voor het vervolg het rijk de kosten zou
dragen, en nu juist door deze wet elko bedelarij strafbaar
werd. Om nu alles bij het to verwachten nieuwe strafwet-
boek to regelen, vond men juist dezo voorloopige wet
noodig, daar omtrent bedelarij do mooningen zoor ver-
deeld waren en dan dadelijk do koloniën strafkoloniën
kondon worden. Hot doel van den staat moest zijn
politiezorg, d. i. te zorgen, dat do bedelaar niet van
honger stierf, maar in geonen deele Hofdadighoid. Do
rechter had alleen te oordeelon of het strafbare bedelarij
was geweest of niet, on niet do reden van weigering van
het armbestuur to onderzoeken. Juist nu werd door arm-
besturen voel geweigerd, omdat gebedeld werd om voor
rijkskosten naar de koloniën to worden gezonden. Nu
zou de rechter niet meer genoodzaakt zijn eiken bedelaar
te veroordeelen, en dit was dan juist uitvoering van do be-
staande armenwet: armenzorg door de gemeente.
Op dit oogenblik waren de koloniC\'ii staatsarmenhuizen,
men bedelde om or in te komen on do een had het or
to goed en do ander to slecht. Ontslagen trachtte men
94
er zoo spoedig mogelijk weer terug te keeren, omdat het
er een goed leven was.
Dan ware het beter, volgens de tegenstanders, dat de
rerpUchte opzending van recidivisten uit de wet werd
genomen en het den rechter werd vrijgelaten. De uitspraak
van den rechter zou nu toch een conflict doen ontstaan.
Waarom was ook zonder deze wet geen splitsing in de
koloniën mogelijk?
18 Jan. 1879 i). Ontwerp tot onteigening ten behoeve
van den aanleg van een spoorweg van Stavoren naar
Leeuwarden.
Dit ontwerp streed, zeide men, met de wet van 10 Novem-
ber 1875, want men was hierbjj van de algemeene rich-
ting , daarin opgegeven, afgeweken en zoo dit noodig was,
dan moest dit bjj de algemcene wet worden aangevuld.
Bij die wét had men Bolsward uitgesloten en nu ging het
niet aan die plaats er weer in te brengen en dan nog wel bjj
een onteigeningswet {een gevolg van een amendement in
de Tweede Kamer). Bij de spoorwegen veroiulerstelt men,
dat de eindpunten door een rechte Ijjn verbonden worden,
want daardoor verkrijgt men den koristen weg en dat is
toch de bedoeling en nu zouden hierdoor de kosten zeer
verhoogd worden, wat ook niet wenschelijk was (minstens
5 ton) en van de wet en den weg zou worden afgeweken.
De Minister had nog onlangs in de Memorie van Beant-
1) Bijbl. Stct. 1« K. 1878-79, bl. 107.
-ocr page 115-95
woording in de Tweede Kamer gezegd, dat het niet
wenschehjk was op dc eens anngonomen richting terug te
komen en ook dus niet op de toen met groote meerder-
heid verworpen richting Bolsward. Wel was de meening
door de motie in de Tweede Kamer veranderd, wel was
er in de wet zelf geen beletsel voor Bolsward, maar
men moest de historie en dc beraadslagingen ook raad-
plegen. Ilct was oen gevaarlijk precedent, waardoor
de Regeering dc vrijheid zou hebben do aansluiting der
tusschenplaatscn willekeurig te regelen; men had Hinde,
loopen in de wet opgenoenul, omdat or daarheen ook
oen ombuiging noodig was; ergo zou Bolsward ook
genoemd hebben moeten worden; wel ccn bewijs,
dat de Minister niet vrij was. Of wijziging noodig
was, hieromtrent waren de nieeningen in Friesland
zelf zeer verdeeld, waar men dan toch de locale toestan-
den kende; zelfs bestond er verschil tusschen de Pro-
vinciale cn Oedeputcerde Staten. Wijziging der wet van
1875 kon altijd geschieden, miuir geen uitvoering op
deze wijze.
Van do andere zijde werd opgemerkt, dat de toestand
veranderd was, daar er vroeger sprake was van ecu lijn
Ilarlingcn—Bolsward—Ilcerenvcen , dio nu zoo goed als
vervallen kon worden beschouwd en daarom werd hot
nu wenschelijk geacht, die gemeente hierbij op te nemen.
De wet van 1875 regelde alleen de eindpunten en de
Minister was dus geheel vrij; wel was toen de richting
Ilolsward veroordeeld, maar de toestand was veranderd
96
door het niet tot stand komen der hjn Ileerenveen. Het
was hier mtoar een kwestie van vorm; als men voorge-
steld had de spoorwegwet van 1875 te wijzigen en even-
zoo de onteigeningswet, dan had het geen bezwaar op-
geleverd, De onteigeningswet moet echter de onderdeelen
regelen en zoo was het na 1860 steeds geschied, getuige
de weg ileppel—Groningen, met ombuiging naar Hooge-
veen en Purmerend—Hoorn met ombuiging tot bij Edam,
Er moest toen in 1875 een keus worden gedaan tusschen
Ylst en Bolsward en dat was niet gebeurd. Do baan zou
nu door een veel vruchtbaarder streek loopen en slechts
wat meer kosten, maar het onderhoud zou daar Avegons
vaster bodem op den duur voel minder bedragen.
19 April 1880, \') Ontw, tot wijziging art, 3 der wet
van 4 Juni 1858 (Stsbl. no. 45) houdende eenige maat-
regelen van bezuiniging met opzicht tot liet Hoog Militair
Gerechtshof.
De bedoeling van dit ontwerp was, om den leden hooger
bezoldiging toe te kennen, ergo oen terugkomen op do boven-
genoemde wet. Men vond evenwel, dat de werkkring dor
lleclitcrbjko Macht, waarvan onlangs do tractomonten ver-
hoogd waron on waarop nu gewezen word, vrij wat uit-
gebreider was; en nu was het voor do burgerlijke leden
van het Hoog Militair Gerechtshof volstrekt geen schande
om niet zoo Iioog bezoldigd te worden als de leden der
1) Bijbl. Stct. I\' K. 1879—80 bl. 188.
-ocr page 117-97
Hoven, Voor do militaire leden bestond nog minder
grond, want dezen hadden bij hun gewoon tractement nog
bovendien hunne pensioenen uit den activen dienst. Aan-
neming, zeide men, zou tevens tengevolge hebben uitstel
van do zoozeer gewenschte reorganisatie der militaire
wetten. Algeheele opheffing ware misschien wel zoo
gewenscht, dan konden bij militaire aangelegenheden
officieren zitting nemen in oen burgerbjk Hof, zooals in
Indië en ook in België; maar dat er onder de leden
hoofdofficieren moeten zjjn was nergens voorgeschreven.
Van andere zijde word gewezen op art. 102 der Grond-
wet van 1848 en art. 180 der Grondwet van 1815,
waardoor het Hoog Militair Gorechtshof in oen ongrond-
wettigon toestand verkeerde cn alles provisioneel was
(wet 20 ,Tuli 1814 Stb. n®. 85, gewijzigd bij de provisionele
wet van 1 Juli 1858 Stb. n". 4.")); eerst moest het
Militair Strafrecht geregeld worden en de verhouding tot
den Iloogon Baad en dan kon men eerst hiertoe over-
gaan. Deze tractementsverhooging had evenwel niets
ongrondwettigs. Hot was niet zoozeer mot hot oog op
onbillijkheid; maar wol omdat men gevaar liep geen
geschikte personen voor de opengevalhiu jilaatsen te
zullen krijgen, daar de burgerlijke loden veel liever naar
de burgerbjke rechtbanken zouden gaan, waar zij veel
hooger werden bezoldigd. Do billijkheid kwam slechts in
de tweede plaats on do verhouding der tractemonten ver-
gelekon met do verhooging der anderen was dan nog verre
van gunstig. Werden de militairen nu lid, dan verloren
98
»J?\';»«"
zij finantieel. Men zou dus jong gepensioneerde officieren
moeten nemen en dit kwam niet voor, of zij moesten
wegens licliaams- of zielsziekte voor den verderen dienst
ongeschikt zijn, en die waren_dan toch ook niet aan te
bevelen. Dan , zeide men , moesten zij in Utrecht wonen
en hun rang ophouden, wat geldelijk ook zeer onvoordeelig
was. Verder kon men subalterne officieren niet over
hoofdofficieren laten oordeelen.
Dit laatste werd van de andere zijde in het geheel niet
toegegeven, daar zij toch door hun andere betrekking in
een geheel gewijzigde positie tegenover dc hoofdofficieren
kwamen te staan; de instructie van 1814 eischto het niet
en dus zou dio tractomentsverhooging kunnen vervallen.
i.
I
8 December 1881 \'). Ontwerp tot overdracht van de
spoorwegbjn van Batavia naar Buitenzorg aan den Staat.
De finanfieele omstandigheden waren ecu groot bezwaar
in dit geval cn ook het gebrek aan regeling tussclien do
finantiën in Indie cn Nederland. Do weg was, werd
gezegd, met het oog op de overneming zoo.min mogelijk
onderhouden, zoodat G ton voor verbeteringen noodig
zouden zijn ; do spoorstaven moesten gewijzigd worden ,
wegens het zwaarder materieel van de Staatssjioorwegen ,
bij juinsluiting aan do Preangerbjn; de stations eischten
dringend verbetering; er waren nieuwe signalen, brug-
1) Bijbl. Slct. 1« K. 1881—82, bl. 07.
-ocr page 119-99
gen en rollend materieel noodig. Men verlangde zeker-
heid , dat voor die 6 ton alles in orde zou komen en
geen extra posten meer op latere begrootingen, want de
rente cn aflossing van die som zouden al zwaar genoeg
drukken bij den financieelen toestand; men moest leenen
en de baten van den spoorweg zouden in de Indische kas
vloeien, terwjjl een ontwerp voor een spoorweg naar
Bagelen ad 17 milliocn voor de deur stond. De exploita-
tiekosten zouden veel duurder worden, daar de Staat
altijd duur exploiteert, verder wilde de Regecring do
tarieven verminderen, terwjjl men buitendien gedrongen
zou zijn de havenwerken en wellicht een droog dok te
exploiteeren, aangezien er-anders conflicten te wachten
waren. De eischcn dimrbij aan den staat te stellen zouden
niet gering zjjn. ;Men verwachtte binnen kort een ont-
werp om do Vlissingsche liavenwerken door jiariculieren
te doen exploiteeren en waarom zou n>en liet.in Indie met
Tandjong Priok dan nu zelf beginnen? Er bestond geen
urgentie, daar do lijn voornamelijk voor vervoer van
gouvernementswege van werklieden en ambtenaren werd
gebruikt, terwijl voor goederen denkeijjk het kanaal wel
zou worden benuttigd, dat langs den spoorweg van Tand-
jong Priok najir Batavia voerde. Het ware dan nog boter
om dat lijntje in huur af te staan. Nog een bezwaar bjj
do staatsspoorwegen in Indie was de hooge som voor ver-
loftractementen en pensioenen dor ambtenaren. Langs dat
Ijjntje Tandjong Priok zou voorloopig wel niet vdel ver-
tier zijn en buitendien men kon een contract sluiten
100
met de in een stoomtram veranderde paardentram der
firma Dummler en Co., te Batavia.
Men had van de andere zijde groote bezwaren tegen de
hier aangevoerde argumenten. Met het oog op overneming
door den staat kon men toch niet vergen, dat de Maat-
schappij meer deed dan de gewone onderhoudskosten,
terwijl dan toch nog bovendien verwisseling van ijzeren
door stalen rails niet als een zuinigheidsmaatregel kon
worden beschouwd. Die G ton waren ruim berekend en
daaronder begrepen de vervanging door stalen rails. De
kwestie was wel urgent, daar een verzoek tot libre
parcours aan de Indische ]\\[aatschappij was mislukt.
Wel was zij verplicht snijding van haar lijn toe te staan,
maar geen gebruik van den geheelen weg en tot in huur
neming van het lijntje Tandjong Priok was zij niet ver-
plicht. Zij had wel verlaagde tarieven voor de materialen
van den Preangerspoor toegestaan, maar dit had men
daaraan te danken, dat de chef der staatsspoorwegen
oud-ambtenaar der Indische Maatschappij was en dus veel
had kunnen gedaan krijgen. Ging het in de Preanger en
met de havenwerken voorspoedig, dan zouden do eischen
der Indische Maatschappij veel hooger worden. De
staatsspoorwegen in Indië waren niet duur luuigclogd en
wat de kwestie aanging van verlaging van tarief, ver-
•
mindering had altijd nog moer vervoer gegeven, terwijl
men bjj opetiing der havenwerken oen groot vervoer ver-
wachten kon. De eigen exploitatie van Tandjong Priok
was volstrekt niet noodig, getuige juist het aangehaalde
»
101
argument van Vlissingen. Moest men later de lijn Tand-
jong Priok afzonderlijk exploiteeren dan zouden de kosten
voor aanleg en uitrusting / 250.000 meer bedragen en die
der jaarlijkscho exploitatie f 26.000 meer.
Do aandeelhouders der Indische Maatschappij waren er
volstrekt niet allen voor, hetgeen in dit geval ook niot van
gewicht ontbloot was. De lijn zou tot ö\'/^ % rente
opbrengen, nl. f 360.000 voor do / 6.600.000 kapitaal,
on toen\' men de lijn in do Preangcr goedkeurde on tot
do Bataviascho havenwerken besloot,moost mon stilzwijgend
het nu verlangde ook wel toestemmen, daar toch een
mensch zonder lichaam moeielijk bestaan kan. Zij zou
meer kosten en tijdroovend zijn, terwijl men do Preangcr
lijn aan do Indische ^Maatschappij in huur zou mooton
govon, daar zij als afzonderlijke lijn to veel geld zou kosten
on in dit geval zou do Indische Maatschappij moester
zijn.
13 Dccember 1882 \'). Ontwerp van den hoer Kombach
O.S., tot afschafliiig van den ijk dor gasmotors onvervan-
ging van dien ijk door oon facultatief onderzoek.
Daar de voorsteller goon lid van do Eorsto Kamor was
on do llogooring niot mot hot voorstel was ingenomen ,
bestond or goon ofïicioolo verdediging, terwijl or ook goon
onkolo verdediger optrad. Mon had do volgende be-
zwaren. Wanneer or van Regooringswogo goon contrôle
I) Bijbl. Sict., I« K. 1882-83, bl. 47.
-ocr page 122-102
meer bestond, zouden gebrekkige gasmeters ook in
gebruik blijven, zooals gebleken was bij het onderzoek,
volgens do wet van 7 April 1869 (Stbl. n°. 57), hetgeen
voor beide partijen niet gewenscht was. Wel waren er
na dien tijd gebreken blijven bestaan, wat bij de gelijk-
tijdige keuring vau zooveel werktuigen ook wel niet
anders kon en ook een gevolg was van de weinige
ondervinding van de met de keuring belastte ambtenaren,
maar om deswege de geheele controle te veroordcelen, dat
ging te ver. Bij herijk van gerepareerde meters kon ook
moeielijk de fout vóór de reparatie worden geconstateerd,
want bij aanbieding tot herijk was de fout reeds hei\'steld.
Toch kon men zeggen, dat men door ondervinding geleerd
op den goeden weg was cn het nazien der telwerken,
wat vroeger nog al bezwaar had, nu geen mocielijkhcid
meer opleverde. Alle technici van naam waren voor het
behoud\' evenals do fabrikanten. Alles pleitte dus voor
behoud, niets daartegen.
8 Juli 1884 •). Ontwerp tot onteigening\'voor don bouw
van een nieuwe sluis op do Drcntsche Iloofdvjuirt.
Een groote grief was het, dat de Drcntsche lloofdvmirt,
die bij Koninklijk Besluit van 27 ]\\Iei 1876 wederom in
beheer en onderhoud aan het Rijk terugkeerde, nu ook,
omdat het Rijk bij aanUy een bepaalde wijdte voor zjjn
kanalen verlangde, ofschoon zij niet hieronder viel toch
1) Bijbl. Stct. l" K. 1883—84 bl. 372.
-ocr page 123-103
op dio wijdte moest worden gebracht, met een nasleep
van vernieuwingen van do bestaande kunstwerken. Zoo
was het bij herstellingen van bruggen enz. ook reeds
geschied en dus geheel nieuw werk gemaakt. Later zou
weer blijken dat liet kanaal zelf te nauw cn ondiep was.
Er bestond geen behoefte aan en er was alle kans, dat de
scheepvaart daar niet toe, maar af zou nemen, daar de
verveening bijna afgeloopon was. Dc omliggende kanalen
waren nog smaller en de schepen waren ook niet van grooter
afmeting. Dc sluis kon buitendien nog zeer goed gere-
pareerd worden. Het water zou juist door meer sluisbreedte
spoediger wegloopen, terwijl het bovenpand nu reeds
door opmaling gevoed worden moest. Do afmetingen der
tjalkschcpen, waarvoor dc ^linistcr het ook noodig vond,
waren niet grooter dan van 5 t\\ 5.20 M., dus onnoodig
om tot vcrbrecding over to gaan.
Van do andere zijde werd beweerd, dat tijdens het
onderhoud door do provincie oen andere sluis ook ver-
nieuwd was en men toen ook 6 M. wjjdto noodig oor-
deelde; op een latero provinciale begrooting, dio van
1871, vond men lictzelfde voor een andero sluis, en dus
had de Regeering dat nagevolgd. Die maat was juist in
geval van vernieuwing door de provincie zoo wijd gesteld
voor de tjalkvaart. Ook do voeding van het kanaal
werd verbeterd door do verlaging der kanrndboordon bjj
het bouwen van eeno nieuwe sluis, waardoor het kanaal
op zomcrpcil zou kunnen blijven. ^len vond het boven-
dien vreemd dat, terwijl do begrooting van waterstaat
9
104
waarop do gelden daarvoor waren uitgetrokken, was
aangenomen, men ook voornamelijk juist met het oog
op het geldelijke punt (dat toch al goedgekeurd was) de
onteigeningswet af zou keuren.
De tegenstanders beweerden , dat die aangehaalde pro-
vinciale vernieuwing van 6 M. op ïuindrang van de Hooge
Regeering en van "Waterstaat was geschied ; dat het
trouwens onnoodig was, daar andere gedeelten maar
5.40 M. hadden.
Tot dc aanneming van dezen post pp de begrooting was
men wel verplicht geweest, daar men anders de geheele
begroeting voor dien cencn post liad moeten verwerpen.
12 Juli 1884\'). Ontwerp tot aanvulling en verhooging
van Hoofdstuk IV der Staatsbegrooting voor 1884.
Uit ontwerp betrof den aankoop van een terrein te
Amsterdam voor een nieuwe gevangenis, voor een bedrag
van f 105.000. Men beweerde, dat do schatkist die uitgaaf
niet toeliet cn men werd hierbij in do onzekerheid gelaten,
voor welko soort gevangenis men dit terrein aangekocht
wcnschte to zien. Was hot voor eeno strafgevangenis,
dan was men niet mui dozo plaats gebonden; was hot
terrein voor praovontivo gevangenis bestemd, dan was men
minder vrij. Ook do post op do bogrooting, waaruit dio
som zou moeten wordon gevonden, was niot ojingowozon
zooals toch usance was, hetgeen nu bij den grooten nood
1) Üijbl. Ölct., I" K. 1883-84, bl. 401,
-ocr page 125-105
der schatkist dubbel noodig was. De gevangenis op het
Leidsche plein ware uitstekend tot huis van bewaring in
te richten cn dan kon men zoo noodig een gevangenis
in de nabijheid van Amsterdam bouwen. De aangevoerde
motieven voor het ontwerp waren de navolgende: Als
men een gebouw zette in een der naburige gemeenten ,
dan kon men geen geschikte commissie van administratie
vinden. Wel kon men, oppervlakkig beschouwd, voor-
• • i
deeligcr gelegenheid vinden o. a. onder Sloten, waar een
terrein bestond, toebehoorende aan het Departement van
Oorlog, hetwelk men voor niets verkrijgen kon; verder
een ander terrein to Amsterdam aan do Linnaeusstraat,
wat miuir f 25.000 zou kosten, maar men moest den
spoorweg over en dit gaf bjj voel treinen ernstig bezwaar.
Zoo wilde do stad Amsterdam terrein (zegge water) voor
niets afstaan, nuuir do staat moest plempen, ophoogen
enz. hetgeen f 105.14Ü zou kosten, welk terrein even-
wel te lang was on to weinig breed , torwjjl dit juist 100
tegen 100 ^F. was. De n>inst kostbare cellulaire gevan-
genis te Schevoningen had f 488.000 gekost en dit alles
te samen zou /■4(UJ.000, alzoo/"25.000 minder voreischon.
Dit gebouw was bestemd voor huis van bewaring, daar
art. 1!) Wetboek van Strafrecht afzonderlijke gebouwen
vorderde. Een verbouwing van do t)udo gevangenis to
Amsterdam zou / 10.000 kosten on wellicht dan nog niet
deugen. Een collnlairo gevangenis kostte f 25.000 meer
dan eon huis van bewaring. Kocht men nu oen terrein
buiten Amsterdam voor /" 25.000, dan moest men minstens
106
/ 30.000 voor ophooging rekenen, hetgeen er nu onder
begrepen was, dan f 16.000 voor de ^verbouwing van
het oude gebouw, dan kwam men tot f 69.000. Dit
voorstel was dan toch te verkiezen. De burgemeester van
Amsterdam, lid der Kamer, vond de gestelde eischen
zeer billijk, daar de prijzen te Amsterdam zeer hoog
waren; wilde men invoering van het Wetboek van Straf-
vordering , dan moest men ook do middelen willen. De
cellulaire gevangenis te Amsterdam was overbevolkt, zoodat
men toch een ander gebouw moest hebben cn het gebouw
van bewaring was volgens alle deskundigen ongeschikt
en buitendien een gemecntcgebouw, dat de stad binnen
kort noodig had.
Men was het van do andere zijde niet geheel eens
hiermede. Dat bezwaar der treinen aan dc Linnaeus-
straat vond men niet gewichtig; want gevangenen, vooral
cellulaire, behoefden weinig getransporteerd to worden cn
do rcclitcrbjko ambtenaren konden wel oen oogenblik
geduld hebben. Hot oude gebouw ajvn den Iloiligenwog
was ook nog hecht cn sterk; zorgde men dus maar,
dat do preventief gevangenen binnen Amsterdam waren,
dan verviel grootondeols dat treinenbezwaar. Voor do
cellulaire gevangenis was het terrein buiten Amsterdam
goedkoop tc krijgen en de commissie van administratie,
to Amsterdam zou zich bv. ook wel met Sloten willen
belasten.
, I
-ocr page 127-107
Ofschoon wij hiermede de door de Eerste Kamer ver-
worpen ontwerpen licbbcn afgehandeld, hebben wij even-
wel gemeend, als aanhangsel nog hierbij tc moeten op-
nemen twee ontwerpen wier aaH?je;>u\'»/7 juist bjj sommigen \')
groote verwondering heeft gebaard en die door hunne
belangrijkheid zeer de aandacht verdienen. In de eerste
plaats noemen wij het ontwerp tot afschafiing der Dood-
straf aangenomen op 15 September 1870
De tegenstanders van dit ontwerp meenden dat, of-
schoon de Staat het volle recht had tot uitvoering dier
straf, doch deze gedurende de liuitste 10 jaren, tenge-
volge van steeds verleende gratie, ten onrechte ninnner
had toegepast, dc indiening vau dit ontwerp niet qua
principe, maar om tot een gezonden toestand tc geraken,
moest worden toegejuicht. Dtwrom had men het afgekeurd
om het behoud of de afschaffing der doodstraf eenvoudig
to beschouwen als een integrerend deel van het lijfstraf-
felijk wetboek, het droeg do goedkeuring weg, dat
men niet gewacht had tot bjj tijd cn wijle de C. P.
wellicht eens zou worden omgewerkt, daar het iu dit
1) Mr. Heemskerk .Praktijk", I" I)., bl. 136.
3) Uijbl. Stct., 1® K. 1869—70, bl. 561.
108
geval toch in den waren zin des woords een levens-
kwestie gold.
Het verleenen van gratie was in den laatsten tijd een-
voudig een beslissing van den ]\\[ini8ter geworden en niet
meer van den Koning zooals de Grondwet toch verlangde,
ja zelfs bij de afschuwebjkste moorden verkreeg men gratie,
zooals door voorbeelden werd aangetoond. Een 50tal
jaren geleden waren er in Duitschland, volgens den hoog-
leeraar Hugo te Güttingen, slechts drie grondige crimina-
listen, namelijk von Savigny, Thiebout en hij zelf. Toen
von Savigny 20 jaren later minister werd, meende hjj, dat
het heil van den Staat de doodstraf onmisbaar maakte.
De Berbjnsche hoogleeraar "Wachter was van dezelfde
mcening. Dr. Wichers, de stichter en handhaver van
het Rouwehuis te Hamburg, beweerde, dat hij, die de
doodstraf af wilde schaffen, een Godloochenaar was. Hij
zeide dat,\' wanneer men het recht niet had om iemand
het leven te benemen, men ook het recht niet had om
iemand korter of langer tijd gevangen to zetten, omdat er
velen zijn, dio veel meer hoch ton aan de vrijheid dan
aan het loven.
Jozef H was verplicht de doodstraf weer toe te passen.
In Beieren hadden de pogingen steeds schipbreuk geleden,
in Wurtemborg werd de straf weer ingevoerd, in Saxen
was de afschaffing slechts eon gevolg geweest van do
handigheid van den Minister. In Zweden on Rusland
was zij weer ingevoerd. In Pruisen, Engeland, Frankrijk
en Noord Amerika bestond zij nog; von Bisnuirck oor-
109
deelde geheele afschaffing een ramp voor Duitschland. ^[en
wcnschte haar nu ook hier te behouden als beginsel, als
afschrikkingsstelsel, niet als een comcdiespel zoo als in
Frankrijk, waar het volk zulk een dag feest vierde,
maar eeno consequente toepassing. Dat de toepassing
der straf in strijd was" met do politieke inzichten van
onzen tijd, word betwijfeld; het hing van personele
inzichten en tijdsomstandigheden af. Ilobespiorro was als
advocaat en rechter hevig togen do doodstraf on later was
hjj do leverancier voor de guillotine. "Wat do christelijke
beginselen aanging op dit j)unt, er stond wol geschreven
zeido men , dat men eerbied moest hebben voor do gestolde
machten, maar er stond nergens, dat men do doodstraf
moet afschaffen of behouden. In den op dat oogenblik
gevoerd wordenden Franscii-Duitschcn oorlog waren reeds-
tweemaal honderd duizend menschen onschuldig vermoord,
en dan eon boef die gemoord had vrij to laten, dat ging
toch niet, hv. bij oen aanslag oj) hot lovon van don Koning.
IJij Oorlog on i^Farino kon men haar dan ook niot missen,
daar anders do discipline wog was. Do doodstraf moost
liohoudon wordon wegens staats en maatschajipoljjk belang:
„Un moyon indispensable do défonco sociale." Lovons-
lango opsluiting was geen beveiliging; cellulair toegepast
was zjj ongeoorloofde onnujgobjko foltering, dio do
krankzinnigongestichton zou bevolken; gonu!enschai)poljjko
daarentegen geen waarborg, want dan liep men gevaar
van ontvluchting, brandstichting, moord in do gevangenis.
Do doodstr.if bleef altijd afschrikwekkend, en nu was het
110
voor den booswicht nog altijd onzeker, of zij zou worden
toegepast; was zij eenmaal afgeschaft dan had de moordenaar
een vrijbrief en het was gewoonlijk de eerste vraag van
een schuldige of het hoofd er mede gemoeid was. Het
was niet mogelijk de maatschappij in orde te liouden
zonder deze straf, zelfs niet bij deportatie, en het was
onbillijk haar alleen bjj Oorlog en Marine te behouden. Hoe
te doen met een moordenaar vroeg men, die levenslang
zou zitten en in dc.gevangenis nog een moord beging?
Men kon toch geen sympathie hebben voor boeven en
verder gespuis en de veiligheid eischto, dat men hen
onschadelijk maakte. Het .aangehaalde argument van
rechterlijke dwaling tegen de doodstraf zou zich zooveel
niet voordoen en daartegenover stonden moordaanslagen
op do bewaarders der gevangenen. liuitcndicn zjj hadden
het veel te goed in de gevangenis, terwijl een braaf en
eerlijk man. voor zjjn dngcljjksch hrood hard moest zwoegen.
Ontslagen zjjnde deden zjj weer alle moeite om cr weer
in te komen, dan haddon zjj het weer goed. Do opsluiting
dus alleen was niet een zoo zware straf. Dat de ^linisters
den laatsten tjjd steeds voorgesteld hadden gratie te ver-
leenen , wat de Koning gewoonljjk toekende, werd zeer
afgekeurd. Do vonnissen werden dus niet uitgevoerd,
hetgeen de bedoeling der wet volstrekt niet was en het
prestige der Rechterlijke Macht zeer benadeelde. Men
verlangde zekefheid voor de maatschappij, do slacht-
offers, dc weduwen en wcezen, m.oar geen mensch-
lievendheid jegens boeven. Liever had men oen geleide-
804
lijke herziening van alle straffen gezien dan nu een partieel
ontwerp; de gradatie werd daardoor verbroken; de nood-
zakebjklieid diende dus te bljjken. Waarom was het
noodzakelijk hier te lande en niet in Oost-Indië? Bur-
gerlijke misdrijven van veel gevaarlijker aard werden hier-
door van de hoogste straf vrijgesteld, terwijl militaire
misdrijven van veel minder aanbelang met den dood werden
gestraft. Dat de doodstraf niet meer afschrikkend werkte
was niet waar. Do gelegenheid tot het begaan van
zware misdrijven was vermeerderd, bijvoorbeeld door
liet gebruik van spoorwegen. De Fransch-Duitsche oorlog
zou moreel slecht werken en bij afschafiing liep men nu
dubbel gevaar het land door schelmen overstroomd to
zien. Dat de wet, ten gevolge van gratie, de laatste 10
jaren niet was toegepast, was geen reden tot afschafiing;
dimraan had do wetgever geen schuld, cn dc onzekerheid
bleef voor den boef dan toch nog altijd bestaan. Oaf de
uitvoering luinleiding tot slechte tooneelen, dan kon het
binnen een besloten ruimte plaats hebben. Men was wel
geneigd op het voetspoor van de wet van 1854 do ge-
vallen van misdrijven, waartegen de doodstraf werd
bedreigd, in te krimpen, maar men wenschte geen
algehcelo afschaffing. Omtrent do mogelijkheid van
rechterljjko dwaling werd nog opgemerkt dat, ging de
rechter op directe getuigenissen af, dwalingen in het
strafbare feit bijna ondenkbaar waren.
^Men vond het zonderling dat, waar bijna geheel
Europa die straf nog had en andere landen haar weer
112
hadden ingevoerd of terug verlangden, Nederland alleen
haar zou afschaffen; er had zich niets bizonders voor-
gedaan , dat er vóór pleitte, ja het tegendeel was waar.
Of meende men, dat het Nederlandsche volk zooveel meer
beschaafd was, dan de andere volken; wellicht een soort
van gloriole tegenover de andere beschaafde wereld. Men
zag den toestand te rooskleurig in. Door opsluiting kreeg
de moordenaar zijn eer, goeden naam en de daardoor ver-
oorzaakte schade toch niet terug; dan kwamen er van dio
zware misdaden voor, Avaar elko rcchterljjke dAvaling
omtrent de daad zelf en den dader onmogelijk Avas. Ver-
betering der misdadigers in de gevangenissen AA-as eono
illusie, ten goA\'olgo van de onmogelijkheid om hen voor
langen tijd eenzaam op te sluiten. Bij ontslagenen had
men meerendeels recidivisten opgemerkt. Na do afschafHng
in 1854 der doodstraf op kindermoord door do ongehuwde
moeder\'voor de eerste maal gepleegd, Avas hot getal dier
moorden zeer toegenomen. De Avet van 18 Augustus 1841)
(vroomdelingonwet), Avaarop men zich beriep tegen invasie
van vreemde boeven, na aanneming A\'ap dit ontwerj),
had daarop geen vat, daar zij goAVoonljjk wel legitimatie-
papieren en geld zich hadden Aveten to verschaffen.
Dat in art. 4 aan den rechter do bevoegdheid Averd
gegeven, om bij allo zware misdaden verzachtende om-
standigheden toe te passen, Averd afgekeurd, ook mot
het oog op\'de Avot A\'an 29 Mei 1849 (goAvijzigde samen-
stelling van dc Kamers van den Hoogen Raad en der
IfoA\'cn), zoodat het slechts A\'an tAvee Raadsheeren zou
113
afliangen. Dan keurde men af, dat de zelfde straf zou
worden toegepast op doodslag alleen en op doodslag met
de 5 verzwarende omstandigheden vau art. 381 strafwet.
3[en vroeg, waar het geschreven stond, dat het leven van
den mensch, lietgeen gedurende eeuwen was geschonden,
onschendba^ir was, want het eenvoudig gezegde, dat God
zich doodstraf en ziekte had voorbehouden, stond nergens
vermeld.
Ook de dejiortatic werd aangeliaahl, maar er was geen
geschikte plaats voor, liet was vermomde slavennj en zij
zou bovendien militaire bezetting vereischen.
Het van de andere zijde aangevoerde motief van de
overspelige vrouw voor .lezus kon men niet als ecu bewijs
beschouwen, want dan zou men alle straf moeten af-
schallen zeide men.
Geen onkel beroemd staatsman had do doodstraf als
onnuttig of onraadzaam beschouwd. Was tuchthuisstraf
dan nog niet voel iinmonscholijkorH l-^lko straf moost
praoventief werken on dit deed de doodstraf geducht,
getuige een o.xocutio to Rucphon , waar brandstichting on
moord geheel opgehouden hadden na een executie.
Van do andoro zijde gaf men al do aangehaalde be-
zwaren volstrekt niet too.
Dat rechterlijke dwaling wel bepaald plaats had, was
nog onlangs gebleken, toon oen onschuldige tot tucht-
huisstraf was veroordeeld , wat men later bemerkt had.
Hoe zou men mi in dit geval hij doodstraf doen, dat was
immers onherstelbaar ^ Do sympathie voor do vroeger
114
onmisbaar geachte Ijjfstraffen was gaandeweg verminderd,
zoo zou het ook met de doodstraf gaan. Dat zij niet in
Duitschland was afgeschaft was alleen een gevolg van von
Bismarck\'s betooverenden invloed en niettegenstaande die
was zij slechts behouden met 127 tegen 119 stemmen,
wel een bewijsgrond voor de afschaffing. Men kon zich niet
best voorstellen hoe de tegenstanders zich op het Evangelie
beriepen, dat toch verzoenende en vergevende liefde
ademde. De doodstraf was altijd een wraakoefening op
een weerlooze, dus ook niet volgens dio loer. Feitelijk
was zij hier door de tienjarige niet-toepassing reeds afge-
schaft. Wat den aangehaaldcn oorlog betrof, daarbij kon
men het idee van humaniteit zeer zeker waarnemen in de
handelingen van het Roode Kruis, dat geen onderscheid
maakte tusschen vriend of vijand. Tot zelfverdediging
had het individu cn de staat bepaald het recht om to
dooden,. maar niet om in koelen bloede een doodvonnis
te doen uitspreken en uitvoeren tegen een misdadiger
die reeds onschadelijk gemaakt was. Ilct argument dat
de gevangenbewaarders meer gevaar zouden loopen, stond
gelijk met den soldatenstand, het zeewezen en zooveel
andere bedrijven, dio een meer of min gevaarlijke zijde
hebben ; maar men kan daar tegen waken door doelmatige
inrichting der gevangenissen, goede bezoldiging en goedo
wapening.
Indien het belang der moatschappelijkon toestanden do
doodstraf vorderde, moest zij blijven bestaan en uitgevoerd
worden; zoo niet, dan moest de zware misdadiger beteugeld,
115
gestraft en zoo mogelijk verbeterd , maar niet meer van
bet leven beroofd worden.
^fen ontzegde den Staat het recht tot doodstraf waar
het niet uit noodweer en tot handhaving der openbare
veiligheid bepaald noodig was. Het ontwerp sprak er
ook niet van dat zjj ongeoorloofd was, maar verwcrpebjk.
De doodstraf streed tegen het beginsel van onschendbaarheid
van den mensch, uitgezonderd bij de allerhoogste noodzake-
lijkheid. Zij ging te ver of te weinig ver, want de omstan-
digheden die b.v. tot moord aanleiding hebben gegeven
zijn zeer uiteenloopend en toch stond de doodstraf voor
allen daarbij gelijk. Dan was zij onherroepelijk, onherstel-
baar. De zedelijke verbetering van den misdadiger was
onmogelijk , terwijl men toch eon bckccriiig op het oogen-
blik voor den dood, zoo die al plaats iioeft, moeielijk als
zoodanig kan opvatten. "NVas het niet een vroeseljjko ver-
antwoordeljjkheid den misdadiger plotseling voor do god-
delijke gerechtigheid to stellen ? Bij het plegen van
moord werd minder gedafdit aan de straf, dan wel om
die to ontkomen, on die laatste mogelijkheid was door de
verbeterde mnatschappeljjke toestanden zeer verminderd.
Zware misdadigers hadden meermalen groote executies
bijgewoond, dus waren niet afgeschrikt en het volk zelf
vierde dan soms feest, hetgeen soms spoedig door een
oven gruwelijke diuul gevolgd word. Het bereikte doel
was dus alleen eon laaghartige wraakoefening.
Dat beroep op den bijbel in sommige adressen, waarbij
do doodstraf zou geboden worden kon toch moeielijk nu
IIG
nog kracht liebben, daar reeds zoo vele onchristelijke
straffen waren afgeschaft. De niettoepassing van de dood-
straf de laatste jaren had geleerd, dat de halsmisdaden
eer af dan toegenomen waren. Bij dit ontwerp kwam nu
levenslange en 25jarige tuchthuisstraf, dus zwaarder dan
een nu niet toegepaste doodstraf. Eerbied en ontzag voor
de rechterlijke uitspraken gingen verloren door niet toepas-
sing en men verlangde zoo min mogelijk gratie of afschaffing.
De doodstraf moest niet afgeschaft omdat zij te zwaar was ;
want de iu de plaats komende straf was veel zwaarder,
maar omdat zij verwerpelijk was. De maatschappij , die
den mensch het leven niet gaf, had ook niet tc beschikken
over leven en dood. De onvolmaaktheid van de menschelijke
gerechtigheid gedoogde niet de toepassing van een onher-
roepelijke straf, waardoor de gelegenheid tot bekcering
cn verbetering werd afgesneden. Zelfs het hehoud der
straf in bepaalde gevallen (art. 2) werd afgekeurd. Tegen
de afschrikkingstheorie pleitte juist wat onlangs in Frank-
rijk was geschied; daar had men besloten de e.xecutie
niet meer buiten de gevangenis te doeu plaats hebben,
ilet geopperde denkbeeld om de wet van 18r)4 uit te
breiden door, als de Koning gratie van de doodstraf ver-
leende, deze te veranderen in levenslange gevangenisstraf,
kon men niet goedkeuren diur het inbreuk zou maken
op het grondwettig recht des Konings. Of levenslange
f
gevangenisstraf zwaarder was dan de doodstraf, wie zou
het uitmaken; zoo was het ook met het berouw, liet
godsdienstig onderwijs zou wel tot verbetering hebben
117
medegewerkt. Ja, men zag zelfs dat een misda-
diger opziende tegen de gevangenisstraf zich zelf om
het loven bracht. Aan het gevallen slachtoffer kon men
niets meer doen, maar wel zorgen dat de staat geen
nieuw slachtoffer maakt. Tegenover liet bezwaar dat er
geen straf meer bestond tegen een lovenslang veroordeelde,
die weer een misdaad beging in de gevangenis, stond do
hoop, die hom daarvan zou terughouden, dat liij bij
ordelijk gedrag gratie zou verkrijgen. Dc doodstraf was
hier door oen Minister, die or oen groot voorstander van
was , gedurende zijn tweejarig ambt in sommige bedon-
kebjko gevallen zelfs niet toegepast. Oorlog kon eon land
afzonderljjk niot afschaffen, wel do doodstraf. Voor oen
niouw Wetboek van Strafroclit was liet noodig, dat do
straffen vast stonden en daarmede werd nu liier begonnen.
Geen der ons omringende huidon paste do doodstraf nog
toe in allo gevallen, waarin do wet dit vergunde. Do
moosto hadden haar grootondeols slechts bchoudoii voor
moord; dus overal bestond or neiging tot afschaffing.
Do moordenaar met voorbedachten rade zou or zich
niet door laten terughouden, on Inj dio het in drift dood,
had goon tijd gehad om or ovor na to denkon. Dat
sommige Diiifscho landen zooals Anhalt haar weer in-
voerden , was oon govolg van hun ondorschiktheid aan
hot Strafwetboek van den Noord-Duitschcn Hond; maar
zij hadden er zich bjj do behandeling met alle kracht
tegen verzet. In Toscane was zjj ton govolgo van
politieke hartstochten weer ingevoerd, maar nooit in
118
toepassing gebracht. In Italië was bij het nieuwe
Strafwetboek van 1868 de doodstraf voor het geheele rijk
verdwenen.
De gradatie was door het decreet van 1813 en de wet
van 1854 juist van een gereten, terwijl de nu voorge-
stelde straffen daarin verbetering zouden brengen. Dat
dc straf voor de militairen bleef bestaan was niet in-
consequent, het kon in luin bizondcre positie niet gemist
worden; voor den soldaat cn den burger werd de straf
afgeschaft, alleen niet voor hen die onder dc krijgswet
stonden.
Was het waar dat tevens lange tuchthuisstraf nog
gruwzamer was dan doodstraf dan zou zij dus nog meer
afschrikken, en dus was hierin geen reden gelegen tot niet
afschaffing. Verbetering van individuen deed zich wel
bepaald voor; de zoogenoemde onverbeterlijke boosdoeners
vond hicn veel meer onder de dieven dan onder de
moordenaars on bleef dus do straf behouden dan maakte
men verbetering onmogelijk voor hen, die cr vatbiuir voor
waren, terwijl de andere cathcgorio er toch buiten viel.
Dc C. P. paste niet meer voor den tegenwoordigen tijd,
getuige ook do veranderingen van 1854.
(Wet 17 Sopt. 1870 Stbl. n». 162.)
II. Het ticeede ontwerp, dat zeer de aandacht heeft
getrokken, was dat tot herziening der wet van 13
Augustus 1857, (Stbl. n". 103), tot regeling van het lager
119
onderwijs, hetwelk werd aangenomen op 7 Aujustus
1878 >).
Men heeft zich verwonderd dat er bjj do behandeling
van zulk oen gewichtig onderwerp zoo weinig discussie
hoeft plaats gehad, maar wanneer men nagaat dat bij liet
begin der behandeling oen der Limburgsche leden namens
zijn collegas uit dio provincie en Noord-Brabant mede-
deeldo, dat zij allen besloten hadden geen deel aan de
beraadslaging te nomen wegens het gemis aan oen ver
zoenend karakter in het ontwerp , dan blijkt hieruit dat
reeds vele leden tot stilzwijgen gedoemd waren. Of zij
hun plicht als Volksvertegenwoordiger hierdoor behartigden,
zouden wij ten zeerste betwijfolen.
Bij de overige leden schijnen geen overwegondo bezwaren
bestaan to hebben, ton minste wij vinden geen enkele
redevoering togen het wetsontwerp gohoudon. Toch
meenden de voorstanders hun argumenten vóór het ont-
werp der vergadering duidelijk to moeten maken, misschien
wel met de Hauwe hoop daardoor do katholioko afgevaar-
digden hun standpunt to doen verlaten,
>ren had gehoopt, dat bij oen nieuwe onderwijswet
allo partijen iets zouden ten offer gebracht hebben eii
daardoor eoiistcmmigheid mogelijk ware geweest. Hot
tegendeel was don laatsten tijd op to merken, do clericalen
verlangden niet zoozeer bijzonder onderwjjs in het algemeen
1) IJijhl. Stct,, 1« K. 1877—78, bl. 21-7.
;\') Praktijk 1" 1), bl, 137.
120
belang als wel uit liefde tot het kerkelijk-of secte-onder-
wjjs. De bezwaren waren: het kosteloos onderwijs in
sommige gemeenten, daar subsidie werd verlangd,
anderen wenschten restitutie cn sommigen bezoldiging
uit de staatskas voor de onderwijzers voor het bizonder
op dezelfde wijze als die voor het openbaar onderwijs.
De zoogenaamde schoolmannen verlangden zelfs leerplicht
en overal kosteloos onderwijs. Ilet ontwerp van den
Minister Heemskerk tot wijziging dezer zelfde wet was
van alle kanten bestreden. Men koesterde de vrees dat
dit ontwerp ook nint tot een bevredigende oplossing van
de kwestie zou leiden, wat trouwens bjj de liooggestclde
eischcn van alle zijden dan ook wel niet mogelijk Avas.
De zaak loste zich op in deze vraag: Of dit voorstel
der Regecring, dat verbetering bedoelde der wet van
1857 , zonder dat aan de grondtrekken dier wet geraakt
werd , bjj den bestaanden toestand aannemelijk was. Dit
meende men toestemmend te kunnen beantwoorden:
I. Omdat de Regeering zich op het standpunt der
Grondwet bleef plaatsen: „Een voorwerp vali aanhoudende
„zorg der Regeering." Dat onderwjjs moest zoodanig
geregeld zijn , dat ieders godsdienstige begrippen werden
gecerbicdigd, alzoo uitsluiting van kerkleer, welke ook.
Verder voldoend lager onderwijs van overheidswege
doch bizondcr onderwijs toegelaten onder sommige be-
perkingen , hetgeen een tegemoetkoming aan de vroegere
Grondwet was, toen onder de schoolwet van 1800 per-
missie tot bizonder onderwijs in scholen noodig was. De
121
tegenwoordige bovengenoemde eisclien waren van veel
later dagteekening; bij de wet van 1857 werd nog het
beginsel van subsidiëering der bizondere scholen met bijna
algemeene stemmen verworpen. Toch had men zich nu
op de Grondwet beroepen. ]\\Icn zeide dat de Grondwet
twee soorten icilde en dan moesten zij ook beide bloeien.
Dat was niet waar, zij laat het slechts vrij. Maar er
bestond groot verschil tusschen de Katholieken van 1848
en die van nu. Na 1857 was de nieuwe ultramon-
taanschc school gekomen; was hot tc verwonderen dat
de teleurstelling nu groot was?
II. Omdat dc Regcering zich van leerplicht onthouden
had. De zedelijke verplichting, die op de ouders dien-
aangaiuide drukt, behoordo Inj niet nakoming niet met
straf bedreigd te Nvorden. Men liad een afkeer van
staatsdwang op elk gebied , als dio niet bejiaald noodig
was. Leerplicht stond voor het grootste deel der inge-
zetenen gobjk mot schooldwang, want privaatonderwijs
was slcclits voor weinigen verkrjjgbaar. Nu waren or
vele monschon, dio elke school verderfelijk achtten voor het
eeuwig heil liuniier kinderen , waar zij niet dagelijks en
voortdurend doortrokken wordon van hun kerkleer. Nu
kon men de ouders dio daaraan hochtton toch niot dwingen
tot zoo iots. Alvorens dezo vraag to beslissen, moost
mon allereerst zorgen, dat het onderwijs aan allo billijke
eisclien voldeed , dan had men oorst rccht van sproken.
III. Omdat do Regeering zich had vo(U\'behoudeii in do
openbare school do opleiding tot christelijke deugden. De
122
school was disponibel voor godsdienstonderwijs en toch
waren de kerkelijke partijen er tegen , omdat zooals zij
zeiden het godsdienstonderwijs, het onderwijs in de kerkleer,
in de openbare school was buiten gesloten. Dit was niets
andejs dan om het openbaar onderwijs verdacht te maken.
IV. Omdat de llegcering zich had onthouden van het
voorschrijven van kosteloos openbaar onderwijs overal.
Het ontwerp Heemskerk wenschte heffing overal van
een matig schoolgeld van ieder schoolgaand kind, naar
den toestand der gemeente, maar met vrijlating van
bedeelden, onvermogenden en minvermogenden. Dat
stolsel verdiende nog boven dit de voorkeur, daar het
niet licfFcn van schoolgeld kon en ivas gebruikt als een
middel tot wering of belemmering van het bizonder
onderwijs. Ilct was ook het begin van do oppositie
tegen do schoolwet van 1857. Tijdens de behandeling
van het ontwerp Heemskerk nam men den schijn lum of
men aan het kerkelijk onderwijs niet hechtte, men noemde
het oen schijnconccssio, en nu die schijnconccssics in dit
ontwerp ontbraken, gebruikte men dit argument als wapen
tegen het ontwerp. Wat hiervan to zeggen ?
Dat de bij de Grondwet gewaarborgde gemcentc-autonomio
hierbij werd aangerand ontkende men; want dezo was
niet van toepassing op hot openbaar onderwijs, daar dit
oen voorwerp van do „zorg der Hegcering" was en de
rechtcn dus, dio do gemeente op dit punt verkreeg, een uit-
vloeisel waren van een „wet," niet van de Grondwet.
Verbood artikel 142 Grondwet dan geen schoolgcldhelhng
123
door do wet? Neen, want schoolgeldhoffing was geen
plaatselijke belasting; zij werd er slechts volgens artikel
238 der Gemeentewet per fictionem legis, voor „gehouden"
juist omdat zij hot uit haren tuird niet was.
Bij dit ontwerp word do al of niet helling van school-
geld luin de gemcentebesturcn overgelaten; maar in ieder
geval bedoelde het vrijstelling van bedoelden on onvermo-
genden, en de minvermogenden niet of slechts gedeeltelijk.
V
In geonen deele was men hot eens met do mcening
van sommigen, die dit ontwerp beschouwden als een
eersten stap op don weg tot algemeene staatszorg voor
do opvoeding der kindoren, dus ook voedsel, kleeding,
enz. Dan werd het armenzorg.
Dat do in artikel 45 vastgestelde tegomoetkoming mot
30 %, omdat bij artikel 44 hot lager onderwijs ten laste
dor gemeenten kwam, onbillijk was kon men niot toe-
geven, het was geen subsidie aan hulpbehoovondo go-
meenten, maar een tegemoetkoming in do kosten, die
het rijk voor zijn rekening nam en die behoordo overal
gelijk te zjjn. Dat nu do eene gemeente het niet noodig
en een andere er niet genoeg aan zou hebben, was
eenvoudig het gevolg van het stolsel van zelfstandige
gomeenteii, men kon dit toch niot vorininderen of weglaten,
al niuir mate do gemeenten vermögender waren.
Wel bleef het altijd eon bezwaar dat do staat nu 2^
tot 4 milioen uitgaaf hebben zou; maar het werd besteed
aan oen goede zaak.
Die onthouding van do Katholieke leden werd zeer bo-
-ocr page 144-124
treurd, dcoar het toch beter ware geweest dat zij een
middel hadden aangewezen om aan lum verlangen te
gemoet te komen, dan het stilzwijgend te bewaren. Den
godsdienst had men toch bij dit ontwerp ook niet over
het hoofd gezien.
Alvorens men tot leerplicht overging moest eerst liet
zedelijke bewustzijn geworteld zijn, dat het onthouden
van de school aan de kinderen een maatschappelijk mis-
drijf was.
Nog een bezwaar deed zich bij dit ontwerp op, hetgeen
evenwel niet te voorkomen was, nl. dat een gemeenteraad
deloijaal zijnde, geen schoolgeld zou heffen om afbreuk
te doen aan de bizondcre school, of omgekeerd waar het
niet noodig was, toch wel uit haat tegen de openbare
school. Juist met het oog hierop had men evenwel scliool-
geldhefïinj; gehandhaafd.
(Wet 17 Aug. 1878, Stbl. u». 127.)
Wanneer wij nu al die bovenstaande ontwerpen aan-
dachtig gadeslaan, ontwerpen van zulk een uiteenloopcnde
strekking, waaromtrent dc zienswijze van zoo vele indi-
viduen natuurlijk nog meer verschilde, dan kuniienn wij
naar onze overtuiging niet anders zeggen, dan dat de
Eerste Kamer slechts in een zeer enkel geval is opge-
treden als bolwerk van dc Kroon in optima forma, getuige
de verwerping op 11 Juni 1857 van het ontwerp tot
wjjziging der Rechten van in- en uitvoer van viscli,
wegens een tc ver strekkend amendement er door de
125
Tweede Kamer in gebraclit, zie bl. 47; wanneer wij
ons plaatsen op het standpunt dat zij als een oudere
zuster de lichtzinnige Tweede Kamer beteugelend,
een waarborg tegen overijling moest wezen, dan
blijkt het dat zjj aan die verwachting bepaald Iieeft
beantwoord.
Waar, zooals gelukkig in Nederland, de Regcering
niet tegenover do Volksvertegenwoordiging staat, maar
beide het landsbelang trachten te bevorderen, treedt
de bolworktheorio zeer op don achtergrond, ten minste
in den ongeren zin genomen. Wanneer toch de Eersto
Kamor bij een wetsontwerp, door do Tweede Kamor
goedgekeurd, onk om redenen met de tirondwet en andere
wetten naar hare meening in strijd, aan zulk oon ontwerp
hare goedkeuring onthoudt, dan kunnen wij liaar om die
redenen in ruimer zin hoschouwon als bolwerk van do
Kroon , maar tevens om do andere redenen, dio tot ver-
werping hebben geleid, als oon waarborg tegen een
minder gelukkig votum van do Tweede Kamer.
Wij zien hior dus, dat met oen enkoh» uitzondering,
beide hegrippen niet tegenover , maar naast elkaar staan
en trokk(Mi wjj nu do conclusie dan volgt daaruit, dat
do Eersto Kamor , voor zoover zij dat door hare samen-
stelling in haar macht had , bijna altjjd zoowol het oen
als het ander is geweest.
Mot reden zoggen wij „bijna", want of verwerping
door de Korsto Kanier, b.v. van oen hegrooting om
redenen daarbuiten gelegen, zooals o. a. dio van Koloniën
126
op 27 December 1862 i) en die van Buitenlandsche Zaken
op 28 December 1863, of die wegens den invloed
van locale belangen, zooals bij liet wetsontwerp van 3
Februari 1860, indien zij niet vereenigbaar zijn met
het algemeen belang, de algemeene goedkeuring kan
wegdragen, meenen wij bepaald to moeten ontkennen.
1) Zie bl. G2.
2) Idem 60.
3) Idem 54.
-ocr page 147-VIJFDE HOOFDSTUK.
Hoe kan de Eerste Kamer verbeterd worden?
Waar wij op bet einde vnn liet vorige hoofdstuk de
ineening uitten dat de Eersto Kanier aan hot doel, dat
men zich van haar had voorgesteld, had bcnntwoord „voor
zoover zij dat door hare sainenstelling in haar macht
had", rijzen natuurlijk do beide vragen op: 1". welke
beletselen stonden haar in don weg ? 2". hoe kan zjj
verl)etord worden ?
Hjj de beantwoording van do eersto vraag kunnen wjj
kort zjjn. Do boletselon bestonden in het gemis der
rechten, welke aan de Tweede Kamer waren toegekend
en wel in do allorvooniaainste plaats het g(!mis van het
rocht van amendement.
Tot welk eon iiuttoloozo tijdverspilling on omslachtige
behandeling dit gemis aanleiding kan geven, getuigt do
wet van 28 .luli 18r)0, Stbl. n". 44, gewijzigd bij de
wet van 3 Mei 1851, Stbl. n®. 40. Ten einde de eerst-
genoemde wot niot to verworpen, maar daarin noodzakelijke
verbetering te brengen, moest juist door dat gemis aaii
128
amendement bij de Eerste Kamer, een afzonderlijk wets-
ontwerp bij beide takken der vertegenwoordiging worden
.\'uinhangig gemaakt.
Wij zien liieruit, dat juist een der redenen waarom
aan de Eerste Kamer wellicht dat recht ook niet werd
toegekend, soms een tegenovergestelde uitwerking had.
Oppervlakkig zou men geneigd zijn te vragen, waarom
dit recht dan niet liever aan de Eerste Kamer toegekend,
dat deel der Vertcgenw^oordiging, hetwelk men nog als
een palladium der Koninkljjke Macht eenigszins kon be-
schouwen of althans ook aan haar? 3Iaar in het eerste
geval zou de Tweede Kamer gelijk tot nog toe slechts
het recht van aanneming of verwerping van een wets-
voorstel hebben, en liierin was in het Regceringsvoorstel
wjjziging gebracht, daar ook aan de Regcering gebleken
was, dq.t wijziging door do Tweede Kamor zeer haar nut
kon hebben. Natuurlijk dat do Tweede Kamer niots meer
wonschto dan haar reclitcn uitgobroid te zion on do meening
dor Regeeriiig volkomen doolde. Waarom dat roidit dan
niet iian beide takken werd toegekend, had zijn grond in
de ojivatting dio men toen ter tijd van de Eerste Kamor
had. Ofsciioon do fierste Kamer ook tot do Volks-
vertegenwoordiging behoordo, beschouwde men do Tweede
Kamer toch nog moer als de boi)aalde vertegenwoordiging
van het volk, daar dit doel door directe volkskeuze in
hot leven werd geroepen ; waar mon dus aan do Volks-
vertegenwoordiging rochton wilde toestaan, daar meende
men, dat de Tweede Kamer die moest verkrijgen. De Eersto
1
feu.
120
Kamer moest iets anders zijn en blijven dan de andere
tak der Vertegenwoordiging.
In het voorloopig verslag der Tweede Kamer vinden
wij de kwestie behandeld. Daarin werd de wensch geuit,
dat aan de Eerste Kamer een meer zelfstandig bestaan,
meer zedelijke kracht en aanzien zou worden verzekerd,
waartoe behoorde het indienen ook rechtstreeks van
Rcgceringsontwerpen bij- de Eerste Kamer. Hiervan
wcnsclite mon alleen uit te zonderen begrootingswetten
cn andere voorstellen van finantieclen aard in den geest
van art. 15 van het Fransche Charter \') van 1830 of
art. 27 van do liclgischc Constitutie Dan verlangde
zij nog het recht van initiatief en amendement aan de
Eersto Kamer toegekend to zien. Zjj meende dat zulks
geen wezenlijke ongelegenheden na zich zou slepen, maar
juist bij den voel omvattenden arbeid, die haar to wachten
stond, groote be.spocdiging zou ten gevolge hebben, als
beide Kamers te gelijkertijd zich met het onderzoek van
door de Kegecring ingezonden wetsontwerpen konden bezig
houden.
1) Art. 15. Ln proposition des lois npparticnt nu Roi, li la
Chambre des Pairs et à la Chambre des Députrs. Néanmoins
toute loi d\'impôt doit Cire d\'abord votée par In Chambre des
Députés.
2) Art. 27. L\'initiative appartient à chacune des trois branches
du pouvoir législatif. Néanmoins toute loi relative aux rcceltea ou
aux dépenses de l\'Elat ou au contingent do l\'armée doit d\'abord ,
être volée par la Chambre des lleprésenfnnls.
11
-ocr page 150-m
130
Het Regeeringsantwoord hierop luidde: „]Men kon niet
„inzien, dat de Eerste Kamer daardoor zoo in aanzien
„zou winnen en vooral niet dat dergelijke bepalingen
„den gang der zaken zouden bespoedigen. Er moest een
„onderscheid in den werkkring der Eerste en Tweede
„Kamer zijn. De Eerste Kamer was niet ingesteld om
„artikel voor artikel de wetten te onderzoeken, maar om
„de groote beginselen te handhaven, om te waken tegen
„overijling en dwaling, om aan driften heilzame palen
„te stellen en den troon tot een bolwerk te strekken.
„Aan die roeping zou en kon zij voldoen, indien zij bloot
„geroepen werd om op do groote beginselen acht te
„geven, om te waken dat geen wetsontwerp de rechten
„van de Kroon schond, de verkregen vrijheden fnuikte,
„do zekerheid der eigendommen aantastte of het crediet
„van dou Staat ondermijnde. Bracht men daarentegen
„die Kamer op het terrein van het initiatief en
„het amendement, riep men haar <mi de Tweede Kamer
„voor te gaan in een artikolsgewjjze onderzoek der ont-
„werpen, dan wekte men bij de Eerste •Kamer juist al
„de driften op, waartegen zij bestemd was te wakon.
„Tets, dat bjj ons des te gevaarlijker zou zijn, daar de
„Eerste Kamer minder leden telt, en zicli daardoor veeleer
„in de Kamer een soort van medo-regeering zou kunnen
„vestigen, dan zulks van dc Tweedo Kamer te vreezen was."
Ten duideljjksto bljjkt hieruit, dat volgons de Regeering
het eene voorwaarde van bestaan voor de Eerste Kamer
was, dat zij gelieel iets anders moest zijn dan de Tweede
131
Kamer en dat haar zwaartepunt meer lag in het tegen-
houden van het kwaad dan in het stichten van hot goede.
"NVij zien hieruit tevens welke goede verwachtingen zij
omtrent de Tweede Kamer koesterde.
Dat het recht van enquête van art. flO G, ook niet
aan de Eerste Kamer werd toegekeiul is, na hetgeen
wjj hoven gezien hebben, zeer bcgrjjiieljjk; te meer,
wanneer wij weten, dnt dit artikel uit den boezem van
de Tweede Kamer ontstond en de Regeering er slechts
in toestemde om dit artikel in de gewijzigde Grondwet
op te nemen, toen bleek dat de overgroote meerderheid
dier Kamer er ten zeerste aan hechtte.
AVaarom wjjders het recht van voordracht van leden
van den Hoogen Raad, art. 1.58 G., hetgeen de Regeering
evenwel uitsluitend aan den Koning had willen overlaten,
maar op dringend verlangen van de Tweede Kamer onver-
anderd liet, schjjnbaar een fictie door art 85 R.O.,
niet aan de Eerste Kamer werd toegekeiul, evenmin als
dat van art. 170 (Voordracht van de leden der Algemeene
Rekenkamer), laat zich na de boven vermelde zienswjjze
duidelijk begrjjpcn. Hetzelfde is het geval bjj de vraag,
waarom alleen de Tweede Kamer in art. 159 het recht
van vervolging heeft. ^Fen moet hierbij evenwel een
onderscheid maken tusschen ilie verschillonde rechten.
Al wilde men sommige aan beide takken der vertegen-
woordiging toestaan, liet zou eene feiteljjke onmogeljjkheid
blijken te zjjn. Wel zou men het recht van enqucte,
amendement cn initiatief a:m elk afzonderlijk kuiiiien
132
toekennen; maar bij dat van voordrachten voor den lloogen
Raad en de Algemeene Rekenkamer en bij het recht toe-
gekend in art. 159 ontbreekt de mogelijkheid daartoe.
Bij eerstgenoemde rechten was de Regcering dus in dit
geval geheel vrij , bij de laatstgenoemde was zij verplicht
eene keuze te doen.
Wij meenen hiermede onze eerste vraag voldoende be-
antwoord te hebben en gaan dus tot de tweede over.
Daarbij stellen wij ons voor na tc gaan:
A. Door wie moeten de leden van dc Eerste Kamer
gekozen worden?
li. Wie kunnen leden van de Eerste Kamer zijn?
C. Hoe moet de bevoegdheid van de Eerste Kamer
uitgebreid worden?
ilï.
A. \'Door wie moeten de leden van de Eersto Kamer
gekozen worden, met andere woorden: Wie behooren de
kiezers to zijn?
Waarom dit recht tot nog toe aan do Provinciale Staton
is toegekend, hebben wij bij do Grondwetsherziening van
1848 gezien: Do Regeering wonschto toon do bonooming
ook voor hot vervolg aan den Koning to laten, do Staats-
commissie verlangde voor do Eersto Kamor dezelfde kiezers
als voor do Twoodo, terwijl do toenmalige Tweede Kamer
aan oon indirecte verkiezing hechtte. Door nu aan do
Provinciale Staton do verkiezing op to dragon werden
alle partjjen bevredigd.
133
Dc vrang, of dit collcgc er gcscliikt voor was, stond op
den aciitergrond; men bereikte het doel. Wanneer wij nn
die zelfde vraag herhalen, dan moet ons antwoord na het
vijf en dertig jarig tijdvak grootendeels bevestigend zijn.
Over het algemeen kan men zeggen, dat de verkiezing
bevredigende resultaten heeft opgeleverd; maar wanneer
men nagaat, dat in den allcrlaatstcn tijd juist met het
oog op zijn werkkring als kiescollege de kerkelijke partijen
al hun krachten aanwenden om lumne caiulidaten tot
leden der Staten benoemd tc zien en daardoor hunno
richting to doen zegevieren; dan meenen wij toch, dat het
behoud van do tegenwoordige kiezers van do Eerste
Kamer geen luinbeveling verdient. Dc tijdsomstandigheden
zijn veranderd en waar men in 1818, onbekend met het
resultaat van de directe verkiezingen voor de Tweede
Kamer, huiverig was dezo wijze ook bij do Eerste toe te
jiassen, heeft zij bewezen, dat er geen reden tot bevreesd-
heid behoefde te bestaan. Tevens zien wjj, dat wat toen
nog als de beste wjjzo van verkiezing voor do Eerste Kamer
werd gehouden, nu oj) een verkeerden weg zou leiden.
Alvorens onze zienswijze omtrent een wenschelijko ver-
andering mede te doelen, wenschen wjj eerst het gevoelen
van anderen bjj deze kwestie na te gaan.
De meening van Thorbccko is ons reeds bekend. Vóór
1848 wcnschte hij de Eerste Kamer behouden te zien op
denzelfden grondslag nl. benoeming door den Koning; in
1848 beschouwde hij haar als onnoodig en dus verviel
ook de vraag, wie do kiezers moesten zijn.
134
Bij Mr. Olivier i) vinden wij dezelfde meening als bij
de Staatscommissie in 1848; ook liij wcnsclit dezelfde kiezers
voor de Eerste Kamer als voor de Tweede. „Dc Eerste
„kamer te doen samenstellen," zegt hij, „door andere
„kiezers dan die de leden der Tweede Kamer kiezen is
„op zich zelf reeds een fout. Dc redenen, die recht-
„strcekscho volkskeuze voor eono Kamer doen aannemen,
„zijn voor de eene Kamer even geldig als voor de andere.
„Geeft do volkskeuze meer kracht, meer aanzien, meer
„invloed aan dc Tweede Kamer, waarom dan deze,
„voor een vertegenwoordigend lichaam zoo onmisbare,
„eigenschappen onthouden aan dc Eerste Kamer? Heeft
„deze minder dan gene behoefte aan kraclit, aanzien en
„invloed ? Is daarentegen de indircctc verkiezing een
„verzekering van beter samenstelling, van zorgvuldiger
„keuze, van meerder zelfstandigheid en grooter bckwaam-
„heid, waarom . dan ook niet door hetzelfde middel to
„bezigen, aan do Tweede Kamer deze betere samenstelling,
„zorgvuldiger keuze, meerdore zelfstandigheid en bc-
„kwaamheid verzekerd ? — Kamers die een verschillenden
„oorsprong hebben, de eene voorkomende uit het volk,
„de andere uit een klein collegie, dat ook weder uit
„het volk is voortgekomen, staan tot elkander in een
„valsche verhouding. "Wantrouwen in het stelsel der
„rechtstroeksche verkiezingen en wantrouwen in do uit
1) Staten Genenial, bl. 80 enz.
-ocr page 155-135
„dat stelsel voortgekomen Kamer is het eigenlijk motief
„wjuiruit onze Eerste Kamer is voortgekomen."
Volgens hem is het verder een fout, dat de Eersto
Kamer door dc Provinciale Staten wordt gekozen. „Dc
Provinciale Staten," lezen wij daar, „zjjn voor de Pro-
„vincie wat de Staten-Goneraal voor het land zjjn; de
„wetgovondo macht dor Provincie en hare vertogonwoor-
„diging. Zjj moeten, door hunne bestemming promnchial
„zijn, zooals do Staten-Goneraal nationaal moeten zjjn.
„Zjj zien niet alleen maar moeten zien met oen provin-
„cimil oog on uit het oogpunt van het provinciaal belang.
„Dit reeds maakt hen ongeschikt voor do samenstelling
„van oen Collegie dat het ganscho land moet helpen
„vertegenwoordigen, dat niet uit een provinciaal oog
„zien mag on niet de louter provinciale belangen to
behartigen heeft."
Toch wenscht hjj een verschil tusschen de kiezers \')
van de Eerste en Tweede Kamer en wel beperking van
do eersten tot do steden on dus: „de eeno Kamer samen-
„stellcn uit de afgevaardigden der groote gemeenten,
„waaronder dan zouden verstaan worden de aanoenge-
„bouwdo gemeenten met oen bevolking van ten minste
10.000 inwoners." Als roden tot deze splitsing geeft hjj
op, dat er bepaald verschil moet bestaan tusschen de beide
takken en wel zoodanig dat niet elk der geheele natie
majir slechts oen dool vertegenwoordigt; doch to sanuMi
136
het geheel; „want" zegt hjj, „juist door het vertegen-
„woordigen van liet Nederlandsche Volk aan „de Staten
„Generaal" op te dragen, Avil do Grondwet niet, dat
yfcevc der Kamers zich bjj uitsluiting boschouwe en ge-
„dragc als do vertegenwoordigster van Land en Volk."
Nog een andere wijze van verkiezing geeft ]\\rr. Olivier
aan do hand i), als zijn eersto plan te radicaal mocht
schijnen , namelijk verkiezing der leden van de Eerste
Kamer, wel door dezelfde kiezers als die van do Tweede
Kamer, maar vordeeling van het land voor eerstgenoemde
verkiezing in groote kiesdistricten, „^fen vcrdoelo, „lezen
„wij ," het Rijk voor de verkiezingen van do leden der
„Eerste Kamer in hoogstens een tiental kiesdistricten.
„!^[en drage do keuzo op aan dezelfde kiezers, die do
„leden van de Tweede Kamer kiezen..... Aan liet
„grooter* aantal kiezers, die tot do keuzo medegewerkt
„hebben, moeten dan do loden dor Eersto Kamer hun
„meerder aanzien ontleonon on dit grooter aantal kiezers
„is tevens een waarborg tegen het doen van\'ondoordachte
„en onwonschohjke keuzen."
Dc zienswijze van .Air. l[eemskerk is geheel anders,
llij betreurt het, dat het recht van benoeming aan den
Koning is ontnomen, „liet is vreemd on ni. i. te be-
„treuren" zegt hij^), „dat de Regeering in 1818 dat
„gewichtig recht van do Kroon, zonder noodzakelijkheid
1) Bl. 94.
2) Praktijk 1« 1). bl. 132.
Mi M
gli
137
„losliet 0111 zich tc voegen bij het gevoelen van de Staats-
„coniniissic, die de ivcuze der leden vau dc Eerste Kamer
„uit de rjjksten des lands door dezelfde kiezers, die
„kiezers voor de Tweede Kamer zouden zijn, voorstelde.
„Dc groote meerderheid der Tweede Kamer schuw voor
„dc rcchtstrcekschc verkiezingen, wilde ecu Eerste
„Kamer, dio meer waarborgen van bezadigdheid cn be-
„houdszin gaf, dio in waarheid oen bolwerk voor de
„Kroon tegenover de Tweede Kamer zou zijn; zjj stelde
„hare medewerking tot het 3\'\'° ontwerp vau grondwets-
„herziening afhankelijk van die voorwaarde.
„En de Regeering gedwongen om iets anders voor te
„stellen, wist er niets beters op, dan de keuze aan de
„Provinciale Staten op de dragen, hoewel zjj zelve in
„hare ^remorie van Toelichting dat denkbeeld uitdrukkcljjk
„werd afgekeurd. Zeer opmerkeljjk is het, dat bij het
„Voorloojiig Kiesreglement eene geheel andere wjjzo van
„benoeming werd aangenomen, namelijk directe volks-
„keuze van een zeker aantal candidaten uit do hoogstaan-
„gcslagencn en koninkljjko benoemingen uit de candidaten.
„Men mag vragen wanneer die methode goed was om
„do Eerste Kamer te verkrijgen, die V(dgen3 art. 5
„der Addionoele artikelen, de voornaamste organieke wetten
„moest helpen vaststellen, waarom kwam zjj dan volstrekt
„niot in aanmerking voor do latere verkiezingen ?
„Mr. Olivier hecht evenwel m. i. le zeer aan eenheid
„van oorsprong van de beide Kamers, welker bestaan,
„volgens hem alleen dit nut lieeft, dat de wetten als
138
„het ware in twee intantiën worden behandeld; naar die
„meening zouden twee afdeelingen van één groot collegie
„evenzeer aan het oogmerk voldoen zooals dc Eerste cn
„Tweede Kamer vau het Vertegenwoordigend Lichaam
,Avaren luidcns art. 52 tot 70 der Staatsregeling van 1798.
„Dit gevoelen strijdt echter met liet uitgedrukte doel,
„waarmede in 1815 de Eerste Kamer der Statcn-Genc-
„raal is ingesteld, en in 1848 behouden".
Evenals ^Ir. Olivier keurt ook hij af dat do leden der
Eerste Kamer door de Provinciale Staten worden gekozen,
maiir dc reden is eenigszins anders. „Allengs is bij do
„provinciale verkiezingen," zegt hij i), „een drijven ont-
„staan om aan ééne partij of kleur het overwicht bij do
„politieke keuzen te verschaffen, on het belang der
„provinciale huishouding treedt daarbij meestal op den
„achtergrond. Alleen wanneer er vrees is, dat onder do
„leden der Staten dc stof voor het benoemen van Gede-
„puteerdo Staten zou gaan ontbreken, veïkrijgt men soms
„van de kiezcrs-vereenigingcn, dat zij daarop letten.
„AVanneer in ccn aldus samengesteld provinciaal collc-
„gie, de helft der leden plus één lid zich aaneensluiten
„en oen kiezorsvereeniging of club vormen, behoerschen
„zij de keuzen ter Eerste Kamer voor langen tijd. !Meer-
„malen, OQk in ^Ici 1877 cn 1880 zijn in eenige pro-
„vinciün zeer bekwame en voor het provinciiwl belang
„nuttige leden uit de Staten geweerd, met het eenig
1) t. ii. p., bl. 134.
-ocr page 159-139
„en erkende doel oni tc werken op de keuzen voor de
„Eerste Kanier in Juli van lietzclfde jaar. Daarbij komt
„de leemte in dc Grondwet, dat do Koning wel do
„Eerste Kamer, maar niet do Provinciale Staten kan
„ontbinden on dus oen beroep op do kiezers in do pro-
„vincialo districten (Wot 5 Nov. 1852 Stbl. n". 197),
„onmogeljjk is, wol zou een wot dio ontbinding kunnen
„voorsclirijvon,- maar tot oen wot moet do Eerste Kamer
„medewerken."
„Mooiolijkor ware hot oen verbetering to brengen
„in.....do wjjzo van verkiezing dor Eersto Kamor....
„of wol, mot bohoud van do tegenwoordige samonstol-
„Hng ware do Eorsto Kamer uit te breiden bv. mot oonigo
„loden..... door \'s Konings keuzo geroepen. Dit heeft
„ook wel bozwaron, maar hot zou do zuiver phitokrati-
„8cho strekking van do tegenwoordige samonstolling dor
„Kamer tomperon."
Nog moor zou hom toelachen terugkeer tot het voor-
loopig kiesreglement nl.: „Voordracht van dubbeltallen
„door do kiozors, bonooming daaruit door den Koning."
De llooglooraar Bujjs is van mooning dat hot nog maar
hot hosto is, hot togonwoordigo kioscollogo der Eorsto
Kamor to helioudon. Wjj lozon toch •) in zijn meermalen
aangehaald werk: „Ibj do keuzo van loden dor Provinciale
„Staten is hot niot uitsluitend, is hot ook niet vóór allos
„to doon om do bonooming van oen kiezer voor dc Eersto
1) Dc Grondwet, bl. 108.
-ocr page 160-140
„Kamer. Natuurlijk wordt er, wat meer dan anders liet
„geval zou zijn, gelet op de politieke beginselen van do
„candidaten, maar daarnaast toch ook —en men mag wel
„zeggen in de eerste plaats — op hunne meerdere of
„mindere geschiktheid voor de administratieve werkzaam-
„heden, welke de Grondwet aan de Provinciale Staten
„heeft opgedragen. Treden zij nu een enkele maal als
„kiescollege op, dan zijn zij werkelijk los van de steni-
„gerechtigden, die hen benoemden en kunnen zij zich dus
„geheel zelfstandig van hun politieke taak kwijten."
Ook de onlangs ontbonden Staatscommissie tot herziening
der Grondwet, wilde den toestand laten, zooals hij nu
bestaat; zij zegt in haar rapport „Bij meer dan één
„belangrijk onderdeel van ons grondwettig stiuitstoezicht
„leidde een nauwgezet onderzoek ons tot de ervaring,
„dat, welke gebreken het bestaande ook mogen aankleven,
„toch omtrent geen enkel voorstel tot wijziging daarvan
„ecu meerderheid te verkrijgen was. Tot deze onderwerpen
„behooren o. a. de samenstelling cu bevoegdlieid der
„Eerste Kamer."
Toch was de mecning in haar midden dienaangaande
verdeeld. Wjj zien toch in het afzonderlijk advies door
Mr. C. J. n. van Nispen aan den Koning ingediend do
1) llaiull. over dc lier/, der Grondw. door Mr. A. H. Ariit-
2cniu3 , I* 1). , bl. 11.
2) Idem 1« 1)., bl. 80.
-ocr page 161-141
volgende woorden: „De meerderheid der Commissie heeft
„ook niet gewild, dat de Eerste Kamer rechtsfreeks door
„de kiezers der Tweede uit de hoogstaangeslagenen zou
„worden gekozen, en evenmin dat de kiezers der Eerste
„Kamer, de Provinciale S taf en, door den Koning ontbondeji
„zouden kunnen worden. En toch is één van heiden
„noodzakelijk om aan het recht van ontbinding der Eersto
„Kamer oono wezenlijke beteekenis tc verzekeren."
Ook dc leden de Geer van Jutfaas on do Savornin
Lohman doolden niot do mooning vnn do meerderheid. In
hun afzonderljjk advies lezen wij: „Door directe,
„botor dan door indirecte verkiezing wordt do hand tus-
„Bclion volk, vertegenwoordiging on Rogooring versterkt,
„^laar al ware dit ook andors, in elk geval is oon collogio,
„welker werkkring voornamoljjk bestaat in do behartiging
„van nmterioolo, provinciale belangen, niot oen goschikt
„politiek kioscollogie. Do keuzo voor do Provinciale Staten
„zal moor on moor mooton ontaarden in oon strjjd om
„politieke belangen, geheel buiten den gewonen werkkring
„van dat collegio liggende. Zoolang do Provinciale Staten
„do Eorsto Kamer kiezen bestaat or niot do minste
„waarborg dat do Staton-Gonoraal hot volk in zijn vor-
„schillcndo Bchakooringon vertegenwoordigt on is dus do
„vertegenwoordiging dos volks oon fictio, oon onwaarheid.
„Ontstaat or tusschon do heide Kamers dor Staton-
„Goneraal oon conflict, dan is niet in to zion hoe dnt
1) t. n. p.. 1)1. 92.
-ocr page 162-142
„conflict tot een bevredigend einde kan worden gebracht,
„vermits de Provinciale Staten, zelve een onontbindbaar
„collegie, minder rekening behoeven te houden met volks-
„overtuiging en nationale wenschen, en steeds dezelfde
„kamerleden zullen terugzenden, te meer omdat zij in
„hunne keuze zeer beperkt zijn......
„Zal een Eerste Kamer, als politiek lichaam bekleed
„met ongeveer geljjke bevoegdheden als de Tweede
„Kamer, behouden blijven, dan ware het voorzeker beter
„de leden van dat collegie te doen kiezen door dezelfde
„kiezers die ook de leden der Tweede Kamer kiezen,
„doch eenigszins anders, bv. provinciesgewijze, gegroepeerd.
„Wel wordt daardoor de Eerste Kamer eenigermate een
„verdubbeling van de Tweede; maar dit is geen afdoend
„bezwaar, omdat do beide Kamers er zjjn, niet om elkaar
„to bestrijden, maar om elkaar aan to vullen en te stcu-
„nen ...*.. Ook tal van andere omstandigheden toch,
„zooals leeftijd, bediening, landbezit, industrie, zouden
„als voorwaarde der kiesbevoegdheid kunnen worden
„gesteld."
Uit do hier aangehaalde meeningen blijkt ons derhalve,
dat, mot uitzondering van ifr. Ihiys, men het tegen-
woordig kiescollege dor Eerste Kamor of in het geheel
niet wenscht te behouden, of slechts wanneer ook do.
Provinciale Staten ontbonden kunnen worden; terwijl hun
plaats zou moeton worden vervangen door de kiezers van
do Tweede Kamer, hetzjj op dezelfde wijze, hetzij met een
andere indooling dan bij do verkiezing der leden van de
143
Tweede Kamer. Wol zien wjj bjj Mr. Heemskerk een
neiging om zoo niogebjk tot den toestand van voor 1848
terug to koeren, oen gedeeltebjko benoeming door den
Koning, maar door de voorkeur te geven aan benoeming
door den Koning uit dubbeltallen bljjkt, dat ook bjj liom
de overtuiging bestaat, dat, al ware benoeming door den
Koning wonsclioljjk, deze wjjze van verkiezing niet ligt
meer in praktjjk zal gebraclit worden bjj de algemeene
democratische richting van den tegenwoordigen tjjd.
liet voordeel van een benoeming door den Koning uit
dubbeltallen kunnen wjj ons niet voorstellen ; men zou
het kunnen noemen oen benoeming door do kiezers vnn
do Tweede Kamer, gesanctioneerd door den Koning.
Ook wjj gelooven, dat directe verkiezing van de leden
van de Eerste Kamer de aangewezen weg is on dat de
vrees, dio men in 1848 voor de directo verkiezingen
koesterde, nu niet meer behoeft te bestnan. Om nu
evenwel do leden dor Eerste Kamer te doen benoemen
door dezelfde kiezers als die dor Tweede Kamer zonder
eenige beperking, komt ons nnnder geraden voor.
Waar ^Ir. Olivier als kiezers voor do Eerste Kamer
dezelfden als die voor de Tweede aanneemt, al zjjn het
dan ook do stedeljjko kiezers, bljjft do wa.\'irborg voor
eon goede keuze gering, terwjjl wjj ook zeer betwjjfelen,
of zjjn voorstel van groote kiesdistricten aan do verwach-
ting zóu beantwoorden.
Als hoofdvoreischte tot kiesbevoegdheid zouden wjj be-
paald willen zien, dat men intellectueel genoeg ontwikkeld
144
was om zelfstandig een oordeel te kunnen vellen en niet
verplicht was eerst die kennis bjj een ander te gaan
opdoen. De voordeden van de vrije verkiezingen gaan
op deze wijze geheel te loor cn de kiezers worden
eenvoudig een macht ter stembus gedreven door ver-
schillende partijen om haar richting tc doen zegevieren.
Dat bij meer intellcctueele ontwikkeling de zedelijke pressie
langzamerhand zou ophouden of ten minste tot een mini-
mum teruggebracht worden, ligt voor de hand.
Wanneer wjj de tegenwoordige positie der Eerste Kamer
gadeslaan, dan is zij niet anders dan die van een controleur
van den anderen tak, een werkkring, dien men vroeger on-
misbaar vond, maar die nu zeer veel van haar waarde
heeft verloren. Toch zou niemand haar nu gaarne ïuisscn,
zjj heeft een historischen grondslag en ontegenzeggelijk dit
voordeel, dat er een waarborg te meer is, dat een nadeelig
wetsontwerp niet tot Avet wordt verheven. Wil men lui
dien waarborg verhoogen, door zeker te zjjn, dat de leden
der Eerste Kamer tot de meest verlichten in den lande
behooren, dan moet men de vereischten tot kiesbevoegd-
heid voor dat deel der Staten-Generaal ook zoo hoog
mogeljjk stellen.
Wjj zouden deze volgenderwjjze willen formuleeren:
„De leden der Eerste Kamer worden in de kicfidistricteiv,
„waarin het Rjjk verdeeld wordt, gekozen door de inge-
„zetenen , (feu vollen ouderdom van dertig jaren bereikt
„hebbende, Nederlanders, in het volle genot der burger-
„Ijjke en burgerschapsrechten , betalende in \'h Rijks directe
145
„belastingen eene som gelijkstaande aan die voor de kiezers
„der Tweode Kamer in dat kiesdistrict vereischt cn het
„bewjjs kunnende leveren liet onderwijs, voorgeschreven
„voor een Rijks Hoogcre Burgerschool met vijQarigen
„cursus of gymnasium, geheel genoten te hebben of een
„examen te hebben afgelegd, dat met de eindexamens
„aan die inrichtingen kan worden gebjk gesteld.
„Zjj, die don graad van doctor bjj een Nederlandsclio
„Universiteit verkregen, verder hoofdoflicieren en Icer-
„aren aan cenc Hoogcre Burgerschool of Gymnasium, zjjn
„aan de beide laatste voorwaarden niet onderworpen."
Wanneer wij de vereischten alzoo stellen , dan meenen
wjj daardoor een geschikte kiezersmacht voor de Eersto
Kamer in hot leven te roepen.
Do dertigjarige leeftijd is to verkiezen boven een jon-
geren, omdat men op dio jaren goaclit kan wordon oen
moor bezadigd oordeel te zullen vollen. Ook dient men
rekening to houden mot don leeftijd dor kiezers voor do
Tweede Kamer. En om don loeftjjd nog ouder to stollen
komt ons niot gowonscht voor, daar mon dan het getal
kiozors to vool beperkt. — Wat do Rjjkslaston aangaat
zoo hobbon wjj gemeend denzolfdon maatstaf to moeten
aannemen als voor do Twoodo Kamor. Wol meenden wij
oorst zulks to moeten verdubbelen, ovonals nu do ver-
houding is tusschon do kiozors van don gemeenteraad on
do Provinciale Staton of Twoodo Kanuir, maar men liep
diuirdoor gevaar oen zoor klein getal kiosbovoogden te
verkrijgen vooral mot hot oog op du verdere vereischten.
10
-ocr page 166-146
Volgens het thans vigeerend stelsel is dit getal ook wel
gering, daar het volgens art. 2 der Provinciale wet niet
meer bedraagt dan 583, maar men moet hierbij in het
oog houden, dat de Provinciale Staten reeds een gekozen
college zijn, wat hier niet het geval zou wezen, en
in dit geval zou ons het tegenwoordig kiescollege nog
meer gewenscht voorkomen, daar op zijn samenstel-
ling de volkskeuze toch rochtstreekschen invloed heeft uit-
geoefend.
Dat wij wijders de vereischten stellen om het onderwijs,
voorgeschreven voor ccn hooger burgerschool of gymna-
sium, genoten tc hebben, berust op onze vroeger uitge-
sproken meening, dat men geen kiezer behoort to zijn,
wanneer men niet intellectueel ontwikkeld genoeg is, om
zelfstandig eon oordeel to kunnen vollen, terwijl men bij
gemis van dit veroischte gevaar zou loopen, dat o. a. het
platteland, de andere vereischten bezittende, hierbij den
doorslag zou geven. Wij hebben gezien dat !Mr. Olivier
de Eerste Kamer door de steden zou willen doen verkiezen,
welker bevolking zeker meer ontwikkeld is dan dio van
het platteland; maar bij hem missen wij den waarborg,
voor zoover dat mogelijk is, van genoegzame intellectu-
ocle ontwikkeling. Hetzelfde geldt bij zjjn ander plan
«
nl. de groote kiesdistricten. Ook bij do andere aangehaalde
schrijvers ontbreekt dio zekerheid. Alleen vindt men
bjj de hecren de Geer en de Savornin Loliman do kwestie
met een enkel woord aangeroerd.
Dc laatste uitzondering is op het voetspoor van de
-ocr page 167-147
Negenmannen en de Staatscommissie van 1848 gemaakt,
omdat de mogelijkheid bestaat, dat die categorie, niet
voldoende aan de andere vereischten, zou worden buiten-
gesloten, terwijl toch haar maatschappelijke positie
meer dan genoegwaarborg oplevert om de andere vereisch-
ten te kunnen ontberen.
Den geldcensus hebben wjj ook hierbij behouden, om-
dat men mag aannemen, dat hij, die meer dan een
ander te verliezen heeft, ook zooveel te meer belang-
stelling zal toonen.
Dat wjj verder het onderwijs van een hooger burger-
school en gynmasium tot grondslag namen, vindt zjjn
grond in de mcening, dat dio beide instellingen als oen
algomeone maatstaf van ontwikkeling kunnen beschouwd
worden; anders zou men verplicht zjjn een lijst op to
maken van betrekkingen, dio kiesbovoogdheid gaven on
(
dio toch zou blijken onvolledig to zijn.
AVat nu do kiesdistricten aiVngaat, zoo bestaat er naar
onze overtuiging niet hot minste bezwaar, om elko pro-
vincie als één kiesdistrict to beschouwen, en ook het getal
leden voor elko provincie to laten zooals hot nu is. Wel
blijft daardoor de mcening eenigszins bestaan, dat do
leden dor Eerste Kamer afgeviwrdigden der provincie
zijn, miuir dit begrip is reeds zoor verouderd. Toch
leert de ondervinding, dat do leden dor Eerste Kamer
gewoonlijk uit do provincie afkomstig zijn, waar zij worden
gekozen. Wanneor dit mot bekwiuimhoid on geschiktheid
van don gekozene kan gepaard giuin, ligt hierin dit voor-
148
deel boven een verkiezing uit een andere provincie, dat
een lid meer met de locale belangen bekend zijnde, in
de Kamer meer inlichtingen kan verstrekken en wanneer
het met het algemeen belang samen gaat ook het provin-
ciaal en locaal belang meer kan behartigen.
Door nu elke provincie slechts als één kiesdistrict to
beschouwen ontgaat men de nadeden van kleine kies-
districten, zoodat kleingeestigheid, drijverij enz. veel van
hun kracht verliezen.
Een bezwaar doet zich evenwel hierbij voor nl. dat,
aangezien een provincie voor de verkiezing van leden der
Tweede Kamer gewoonlijk in verschillende kiesdistricten
met verschillenden census is verdeeld, het geval zich
zal voordoen dat hv. iemand dio f 40 in het oono kies-
district betaalt, kiezer voor do Eorsto Kamer zal zijn ,
terwijl een ander in dezelfde provincie f 00 moot betalen
on dus in hetzelfde kiesdistrict voor dc Eerste Kamer ook
I
f 40 betalende (jeen kiezer is. Do maatstaf, do locale
toestand, is evenwel ook hierbij van invloed; er bestaat
dus geen reden om niet dozo wijze to volgen.
Wij moonon hiermedo onze eorsto vrimg voldoende be-
antwoord te hobbon on gjuin dus tot do tweede over.
149
B. Wie kunnen leden van dc Eerste Kanier zjjn ?
Ook hierbij wenschen wij eerst de zienswijze van anderen
mede te deelen. Mr. Olivier wenscht dezelfde eischcn tc stel-
len voor de leden der Eerste Kamer als voor die der Tweede,
waar hij zegt:\') „Men stelle geen andere eischcn van ver-
„kiesbaarhcid voor de leden der Eerste Kamer daii voor
„voor die der Tweede, en vooral geen census van ver-
„kicsbaarheid. Aan liet grooter aantal kiezers, die tot de
„keuze medegewerkt hebben, moeten dan de leden der
„Eerste Kamer hun meerder aanzien ontlecnen en dit
„grooter luintal kiezers is tevens een waarborg tegen het
„het doen van ondoordachte en onwcnschclijke keuzen".
Dit gevoelen wordt niet geheel \'door Mr. Heemskerk
gedeeld, ofschoon hij afkeurt, dat do leden der Eerste
Kamer tot de hoogstiuingeslagencn moeten behooren;
„maar door eiken census te doen vervallen", zegt hij,
„gaat echter het begrip van een vergadering vau
„aanzienlijken geheel verloren en verdwjjnt dus ook in
„grooto mate do reden van bcstiuui der Eerste Kamer."
Verder zou hij, met behoud vau de tegenwoordige samen-
stelling, do Eerste Kamer willen vermeerderen met een
bepiuild aantal leden iloor den Koning uit zekere cate-
gorieën door de wet to bepalen ad vitam benoemd, zooals
O. a. in Denemarken bij den Landsthing geschiedt, waarin
twaalf leden door den Koning ad vitam worden benoemd ,
1) Vau de Statcu Generaal, bl. 91.
2) Praktijk I, bl. 135.
-ocr page 170-150
of wel het begrip van een vergadering van aanzienlijken
handhaven zonder het uitsluitend aan (veronderstelden)
grooten rijkdom te verbinden.
De Hoogleeraar Buijs \') gaat veel verder in zijn wen-
schen , waar wij lezen: „In één opzicht intusschen is
„wijziging van het bestaande volstrekt noodig. Indien do
„samenstelling van de Eersto Kamer sedert 1848 to wen-
„schen heeft overgelaten dan ligt de hoofdoorzaiik van
„dat gebrek in de angstvallige beperking van do vrijheid
„dor Staten, zooals die in de twoedo en derde zinsnede
„van art. 78 Grondwet staat uitgedrukt. Acht men zich
jin staat de Eersto Kamer tot do vertegenwoordigster to
„maken van do sociale meerderheid des Lands dan valt
„hiertegen zeker niets aan te voeren, mits men dan ook
„van alle elementen uit welke dio meerderheid is samen-
„gestokl, eon plaats gevo in zulk eeno vertegenwoordiging.
„Aan iets dergebjks heeft men echter bier zelfs niet
„gedacht en zich tevreden gestold met uitsluitend do rjjksto
„klassen in do Eersto Kamor to roepen. Niet dan met
„weerzin heeft do grondwetgever — het wordt tot zijn
„oer gezegd — in do vestiging van dezo geldaristocratie
„toegestemd, maar zijne vrees voor de vrijheid was hier
„even groot als zijn machteloosheid om doelmatige beper-
„kingen in to voeren. Die weerzin van 1848 duurt nog
„onverminderd voort, maar de vrees voor do gevolgen van
„rechtstrookscho verkiezingen is geweken en dus het
!
1) De Grondwet I, bl. 409.
-ocr page 171-151
„oogenblik gekomen, waarop men zonder bezwaar aan do
„Provinciale Staten liet recht van vrijo keuze kan toc-
„kennen." Hier zien wij dus het verlangen uitgedrukt
om aan de Provinciale Staten, dio volgens hem, zooals
wij in het eersto gedeolto van dit hoofstuk zagen, zulk
een geschikt kiescollege vormen, oen onbeperkte keuze
toe to kennen.
]3e onlangs ontbonden Staatscommissie deelt de meening
van haar medelid niot, daar wij zien, dat het oudo art. 78
in het nieuwe art. 84 onveranderd is behouden, een gevolg
van haar zionawijzo, roods door ons medegedeeld bij de
beantwoording onzer eersto vraag.
Mr. van Nispen, in zijn vroeger reeds aangehaald
afzonderlijk advies \'), beschouwt hot behoud van do
hoogstaangoslagénou als eon lovenskwostio voor do
Eersto Kamer: „Gelukkig zijn althans lierhaaldo pogin-
„gen mislukt om do verplichte keuze uit de hoogst-
„aangeslagencn to doen vervallen of het getal van dezo
„luin merkel ijk uit to breiden; hotgcen voor do Eerste
„Kamer een van haro voornaamste redenen van aanzijn
„zou doen verloren gaan. Ilot is onbillijk on onredelijk,
„dat zij dio do zwaarste lasten hebben to dragen, bij do
„verkiezing niet moor hebben in to brengen, dan zij die
„zeer weing in do belastingen hebben to betalen, liet
„eenig correctief daarop is do keuze uit do hoogstaange-
„slagenen, ou do lijsten van dozen dalen van sommigo
1) Iliuid. t. h. d. (]\\v., bl. 80.
-ocr page 172-152
„provinciën toch reeds bizonder laag af. — De Eerste
„Kanier dient tot verzekering van een meer conservatief
„element en tot bolwerk tegen de radicale Tweede
„Kamer" i).
Dit gevoelen wordt door twee andere leden, de heeren
de Geer en de Savornin Lobman niet gedeeld „Dat
„de verkiesbaarheid voor de Eerste Kamer aan het stelsel
„van directe belastingen gebonden is; dat niet de be-
„kwaamste, zelfs niet do rijkste, maar alleen de hoogst-
„aangeslagenen voor de keuze van leden der Staten
„Generaal mogen in luinmerking komen, ook dat zijn
„bepalingen, die zich moeielijk laten verdedigen".....
„De verkiesbaarheid voor het lidmaatschap der Eerste
„Kamer zou kunnen worden beperkt, zonder gelijk thans
„het geval is, steeds als vereischte zekeren aanslag in do
„directe belastingen voor te schrijven."
Ook in het advies •"\') van ^Mr. Tellegen wordt deze
mecning gedeeld. „Volgens de zienswijze der commissie",
lezen wjj daar, „behoort er geen verandering to komen
„in de bepaling, dat de leden der Eerste Kamer uit de
„hoogstiuingeslagencn worden gekozen. Ondergoteekende
„meent dat deze bepaling dient te vervallen. Zij is
y^omwodiij y in aanmerking genomen dat een uitgelezen
„getal personen dc leden der Eerste Kamer kiest. Zij is
1) Hand. t. h. d. G.W., bl. 87.
2) Idem, bl. 92.
3) Idem, bl. 105.
-ocr page 173-153
^^bezwaarlijk bij het gemis van een voldoend aantal ge-
„schikte personen, waaruit men kan kiezen. Zij werkt
„bovendien nadeelig voor de zedelijke kracht der Eersto
„Kamer zelve, vooral in den tegenwoordigen tijd."
In hot door Mr. S. van Houten ingediend ontwerp
(ingezonden bij brief van 29 Augustus 1884) vinden wij
het liicrboven aangegeven beginsel van Mr. Buijs in art.
6 volkomen terug.
AVij zien dus dat do nieeningen omtrent de tweede
vnuig vrij wat meer uitoenloopen, ja soms lijnrecht tegen-
over elkander staan. "Wij gelooven evenwel met do
meerderheid, dat ook in deze zaak wijziging zeer ge-
wenscht zou zijn.
Dio zoo zeer bindende bepaling, dat do leden der Eerste
Kamer tot do hoogstaangeslagenen moeten bchooren, en
dat dan nog wel met verzaking van provinciale-, ge-
meente- eu waterschapslaHtcn, terwijl het patentrecht
daarbjj wel in aanmerking komt, zouden wjj geheel willen
doen vervallen.
Waar men door een groote beperking van de kiezers
mag aannemen een zekeren waarborg to bezitten, dat zjj
veelal geschiktc personen naar do Eerste Kamer zullen
afvaardigen, moet naar onze zionswjjzo de beperking, bjj
vergoljjking tusschen do jirovincitMi onderling ook al zeer
willekeurig, niet in stand blijven. Of trouwens het be-
grip van hoogstaangeslagono tevens dat van kundigheid
in zich sluit, zouden wjj met Thorbccko betwijfelen.
Het groote nadeel hierbjj is ook, dat men do zoogo-
-ocr page 174-154
naainde capaciteiten, die niet tot dio categorie behooren ,
in do vergadering moet missen.
Dc bevoegdheid om lid der Eersto Kamer tc kunnen
zijn zouden wij aldus willen vaststellen.
„Leden der Eerste Kamer kunnen zijn Nederlanders,
„in het volle genot dor burgerlijke on burgorschaps-
„rochten, het bewijs kunnende leveren hot onderwijs,
„voorgeschreven voor oono Rijks Hoogcre Burgerschool
„mot vijQarigon cursus of gymnasium geheel genoten to
„hebben of oen examen tc hebben afgelegd, dat mot do
„eindexamens aan dio inriclitingon kan worden gobjk gc-
„steld,. en don vollen ouderdom van dertig jaren hebbende
„bereikt. Zij , dio don graad van doctor bij oon Nodcr-
„landscho Universiteit verkregen, vorder hoofdofTicicron
„cn leeraren aan oen Gymnasium of Iloogore Burgerschool
„zijn \'aan do voorlaatste bepaling niot onderworpen."
Wij beperken dus do bovoogdhoid dor kiozors meer
dan dio dor verkiesbaren voor do Eerste Kamor zolf,
maar om bij deze nieuwe wijze van samenstelling do
keuzo gohool vrij to laten, komt ons niot geraden voor.
Mon hooft nu oon zekeren waarborg dat slechts eon
catogorio ontwikkelde personen in dat dool dor Staton-
Generaal zitting zal erlangen , waju\'bij do hoogst tuingo-
slagonon toch in goonon dodo zijn uitgesloten. Wiuirom
wij ook liior juist hot onderwijs van oon gymnasium of
hoogero burgerschool als maatstaf aannemen, vindt
wederom zijn grond in dc overtuiging, dat do moost
geschikte personen onder deze categorie vallen. Ook
155
bjj de bepaling van den leeftijd heeft dezelfde gedachte
ons geleid als bij de kiesbevoegdheid. Alen heeft een
kalmer oordeel dan op jeugdiger leeftijd en stelt men
bv. dien leeftjjd vast op veertig jaren dan sluit men ge-
durende tien jaren een groot deel van do natie uit cn
beperkt zeer de keuze. Waar wij sproken van een
leeraar van oen Hoogere Burgerschool, hebben wij het
oog ook op de inrichtingen, dio van gemeentewege worden
in het leven geroepen.
Alet do boven aangehaalde mooningen kunnen wjj ons
niet vorocnigen. Waar Afr. Ülivior geen beperking voor
de verkiesbaarheid stelt, bestaat naar onze zionswijzo
geen waarborg voor goodo keuzo.
Bij AFr. Heemskerk bljjft het begrip van aanzienljjkheid
steeds don boventoon voeren. Zoo do leden niot tot do
imnzionbjken behooren, wenscht hjj liover maar geen
Eerste Kamor. Aanzien op grond van vermogen is voor ons
geen roden om het to behouden. De Eersto Kamer moet
zijn oen vergadering, aanzienlijk op grond van bekwaamheid,
waarmede het andere gepaard kan gaan, maar dit laatste
moot geen hoofdreden voor haar bestaan wezen. Bjj do
benoeming door den Koning ad vitam merken wjj op,
dat dezo godeelteljjko terugkeer tot do Eerste Kamer
van vóór 1848 niet mot den tegenwoordigen geest des
tjjds strookt on dus ook weinig kans op slagen zou
bobben , torwjjl mon bij een benoeming ad vitam allen
verderen invloed voor goed uit handen geeft.
Alet do opvatting van Air. Buijs kunnen wjj ook niet
-ocr page 176-156
medegaan, al waren wij het ook met hem eens omtrent
het tegenwoordig kiescollege, want het komt ons zeer
bedenkelijk voor om aan zulk een beperkt college een
onbeperkte keuze te laten.
Den heer van Nispen moeten wij toegeven, dat wanneer
men een groot vermogen bezit men ook veel belang heeft
bij een goed geordende staatsinrichting en een ordelijken
gang van zaken. Maar waarom zou het materieel on
intellectueel element niet kunnen samengaan ? Waar in
dc eono provincie iemand met f 400.— reeds tot die
bevoorrechten wordt gerekend, valt in een andere iemand
met f 1000.— or buiten, die volgens zijne zienswijze er
dan toch vrij wat meer recht op zou hebben. Alleen dan
zou er in deze maatstaf eenige billijkheid naar onze
zienswjijzo to vinden zijn, wanneer men bv. de 1400
hoogstaangeslagenen uit het geheele land bjjeen nam door
vereeniging van de provinciale lijsten, en dan daaruit
dc keuzo moest geschicdcn. In ons voorstel zijn do
hoogstaangeslagenen niet uitgesloten maar is do keuzo
niet tot hen beperkt. Voldoen zij nu ook aan do andere
vereischten, waarom zouden zij dan niet oven goed ge-
kozen worden als een ander; maar als maatstaf deugde
dc bepaling niot.
Wat nu eindelijk de meening van Mr. Telligen imngaat,
zoo geldt ook hieromtrent ons bezwaar, reeds bij het
voorstel van Mr. Buijs modcgedcold.
mi
157
C. Hoe moet de bevoegdheid der Eerste Kamer uit-
gebreid worden?
Wanneer een Eerste Kamer een door het volk ge-
kozen deel der vertegenwoordiging is, dus zjjn belangen
moet behartigen en voor zjjn recliten optreden, nu)et
ook dat gedeelte die jdichten naar behooren kunnen ver-
vullen. Wordt evenwel haar bevoegdheid meer dan van
den anderen tak beperkt en haar macht daardoor aan
banden gelegd, dan kan zij niet aan haar roeping voldoen
en beantwoordt niet aan het vereischte van volksvertegen-
woordiging. Wjj meenen derhalve, dat do rechten welke
aan de Tweede Kamer zijn toegestaan ook aan de Eerste
moeten worden verleend en stellen ons voor hierbjj na
te gaan , welke die verschillende rechten zijn en wat de
redenen kunnen geweest zjjn om haar die niet toe to
kennen.
Wij zullen hierbjj nagiuin het recht van en(piête,
dat van amendement, van initiatief, van voordracht
van leden voor den Hoogen llaad en de Algemeene
Ilekenkamcr om te besluiten met het recht tot vervolging
van sonnnige hoogo staatsambtenaren, nu behalve aan
den Koning ook aan do Tweede Kamer toegekend.
Ilet eerst door ons genoemde recht van Enipiête (art.
90) werd zooals bekend is eerst in 1848 op haar dringend
verzoek luvn de Tweedo Kamer toegekend, alzoo een con-
cessie der llegeering aan dien tak en dus een reden voor
haar om, wiuir de Eerste Kamer iets geheel anders moest
zijn dan hare jongere zuster, dit haar niet toe te kennen.
lit\'
158
De Regeering bescliouwde de Tweede Kamer meer geroe-
pen om elk onderdeel te onderzoeken, terwijl de Eerste
Kamer slechts de zaak in het algemeen, de beginselen
moest beoordeelen.
Zeer zeker raag men dit recht onder do allervoor-
naamste rangsehikken, daar het toch dc bevoegdheid geeft
om zelfstandig, onafhankelijk van de Regeering, zich
inlichtingen te kunnen verschaffen, terwijl men, wanneor
die inlichtingen zich tot die van Regoeringswogo moesten
beperken, wellicht slechts geringe en soms niet altijd
juist met do waarheid strookendo voorlichting zou ontvangen.
En wat is toch meer in hot belang oenor geheele natie
dan dat haar vertegenwoordiging zich zooveel mogelijk op
de hoogte dor zaken kan stollen on daardoor een besluit
nemen op oen grondig onderzoek berustend ?
WaÄneer dit waar is dan meenen wij dat het ook van
het hoogste belang is dat dit recht aan do Eersto Kamer
worde toegekend.
Wij vinden die meoning dan ook gedeeld door do onlangs
ontbonden Staatscommissie, daar wij in haar ontwerp van
Grondwetsherziening in art. 06 do gewenschte verbetering
gebracht zien.
Ook hot itceedc door ons genoemde recht dat van Anioji-
demont (art. 107) dagteekont bij do Tweede Kamor eerst
van do laatste Grondwotsberzioning. Op do vraag, waarom
der Eerste Kamer ook dit recht niet werd toegekend,
gaf do Regoering zclvo hot antwoord : „Terwijl do Eersto
„Kamer nog altijd daar is om , zoo door een amendement
159
„het geheele doel der wot mocht worden gemist, het
„geheel to verworpen." Een schoone roeping, welke men
gerust aan den Koning kon overlaten. En de llogooring
schoon hierbij do mogelijkheid to vergoten, dat waar naar
hare mecning wellicht hot gohoolo doel eener wet door
zulk oen amendement mocht wordon gemist, dezo mee-
ning niet altijd dio dor Eerste Kamer behoefde to wezen.
In het laatsto geval word dan dit dool geheel gemist.
Dat do Rogooring nog andoro bezwaren had, hebben wij
ook in hot begin van dit hoofdstuk gezien, maar zij zijn
niot zoo overwegend om dit rccht ook niet aan do Eerste
Kamer too te konnon. liet is oon bepaalde behoefte, dio
bevredigd moet worden en waardoor gevallen als dat,
hetwelk mot do wot van 28 Juli 1850 plaats had, naar
allo waarschijnlijkheid zullen vermeden wordon. j^fon
hooft de bedenking wel oons gomaakt, dat door dat rccht
aan heide takken too to kennen, do resultaten van oen
zittingjiuir nog minder bevredigend zoudon zijn dan nu
het geval is, ton govolgo van langduriger discussies ook
in do Eorsto Kamor. Dit nadoel is niot to ontkennen,
maar wij moonon toch, dat wannoor door oen omissie
in oon wet oon nieuwe wot noodzakelijk wordt on dozo
laatste weer in beide Kamers moot wordon behandeld,
dit nog tijdroovcndor is. Ook hot goval dat binnen be-
trekkelijk korten tijd oen wet niot luui do verwachting
voldoet on herziening vordert, had misschien kunnen
wordon voorkomen, wanneer do Eersto Kamer dit recht
wel had gehad. Nu had zij do wet maar aangenomon.
IGO
omdat het bezwaar niet overwegend genoeg was om
haar te verwerpen.
Meer overwegend zouden wij nog kunnen noemen liet
recht, dat ook hier weer de Eerste Kamer als deel der
Volksvertegenwoordiging heeft om niet een zoo verstrek-
kende bevoegdheid te missen, welke de Tweede Kamer
wel heeft. Daardoor krijgt zij een meer werkzaam aan-
deel aan de wetgeving en lioe meer wrijving van gedacli-
ten er bestaat, zooveel tc meer kans is er ook, dat
do parlementaire beraadslagingen vruchtdragend zullen
zijn, daar het zoo noodig gemeen overleg tussehen Regec-
ring en Vertegenwoordiging verhoogd zal worden.
Dc vraag, of nu een door de Eerste Kamer geamen-
deerd ontwerp weer aan den anderen tak moet worden
teruggezonden, om zijn oordeel er nader over kenbaar to
maken, zouden wjj in bevestigenden zin willen beant-
woorden. Deed men dit niet, dan zou men liet „audi
et alteram partem" geheel uit hot oog verliezen. De
Eerste Kamer toch krijgt wel ter beoordeeling het ont-
werp met de veranderingen er door de Tweedo Kamer
in gebracht, maar deze laatste zou dan haar oordeel over
de wijzigingen niet kunnen uitspreken. Kon men het
niet eens worden, dan ware een commissie uit beide
Kamers te benoemen, om te trachten tot overeenstemming
te geraken.
Hier schijnt de Staatscommissie onzo zienswijze niet te
doelen, want zij heeft het recht aan do Eerste Kamer
in art. 115 niet toegekend. Alleen bij vereenigde zitting
120
heeft zij het in art. 113 aangenomen, omdat de Tweede
Kamer anders het reclit zou missen , dat zij afzonderlijk
vergaderend wel bezat. Waarom de Eerste Kamer het
recht voor het vervolg ook zou moeten missen kan men
alleen verklaren uit de zucht der commissie, om geen
andere ingrjjpende veranderingen voor te stellen, dan
die door den drang der omstandigheden volstrekt werden
geboden.
In de derde plaats noemden wij het recht van Initiatief,
(artt. 110 en 111). Wederom treedt hierbij op don voor-
grond de verplichting om aan den eenen tak der Volks-
vertegenwoordiging niet te onthouden wat aan don anderen
werd toegestaan. Toch zal ook hierbjj wol hot ver-
schil , dat men noodig achtte tusschen beide Kamers,
een der redenen van niet-toekenning in 1848 zjjn ge-
weest, maar een ander argument dat ook nu nog bezwaar
oplevert, zal toon ook wol zijn aangevoerd. Hot is
namenbjk dit: Wanneer men het recht van initiatief
ook aan de Eerste Kamor toekent, bestaat er kans dnt
hare werkzaamheden zich uitbreiden on dus meer tijd
vorderen. Mon onttrekt hierdoor hare loden langer tijd
aan hunne andere bezighoden en wanneer mon nu weet,
dat hot getal verkiesbaren reeds aanzionljjk beperkt is,
loopt mon gevaar verschillende goede elomonten te moeten
missen.
Ook bij Mr. Ibiijs vinden wjj do oangevoerdo bezwaren
terug.\') „Voor zooveel luitreft het recht vnn initiatief zou
1) Gron.hv. 1* D., hl. 591.
11
-ocr page 182-162
„ik niet aarzelen, dien toestand ook in de toekomst te
„bestendigen. Wij zijn er nu eenmaal aan gewend ge-
„raakt om in de Eerste Kamer een tweeden aanleg te
„zien en er is dunkt mij geen enkele reden waarom haar
„dit karakter in de toekomst zou moeten worden ont-
„nomen____ Do lange duur van do bijeenkomsten — het
„onvermijdelijk gevolg van zulk een vermeerdering van
„werkzaamheden — brengt ccn dubbel kwaad met zicli
„waarvan het gewicht nauwelijks hoog genoeg kan wor-
„den aangeslagen. Vooreerst is die lange duur do vrucht-
„bare bron vnn allerlei verkeerde praktijken, welko
„allengs binnensluipen, on misschien do hoofdoorzaak van
„die verbastering van het parlementaire loven, welker
„sporen ook hier te lande duidelijk genoog worden waar-
„genomen. Indien bij onze Kamer ongeveer niets wordt
„waargenomen, dat aan zulk oen atmosphoer herinnert,
„is het dan zoo zeker dat men dit onkel aan haro bizon-
„dere inrichting en niet ook aan den korten duur van
„haro bijeenkomsten verschuldigd isP •
„Bij het eerste kwaad komt een tweodo van weinig
5,mindcr bctcokonis. Naarmate do parlomontairo arbeid
„zich uitbreidt wordt hot moeielijker personen to vinden,
„wier levensomstandigheden toelaten, dat zjj zich -aan
„dien ar]i)eid wijden— Het kwaad is niet weg te nemen,
„maar men kan althans zorgen dat hot zich niet ook tot
„de Eersto Kamer uitstrekko; en dit laatste zou zeker ge-
„beuren wanneer men hare werkzaamheden aan die van den
„anderen tak der volksvertegenwoordiging gelijk maakte."
riÜttüüii^
-ocr page 183-163
Wij zijn liet met den Hoogleeraar eens, dat de Eersto
Kamor een tweede instantie moet blijven en niot worden
wat de Tweede Kamer in 1848, zooals wij zagen, ver-
langde: do eerste behandeling dor wetsontwerpen gobjk-
matig ovor beide takken to verdoelen; zoodat hot eene
ontworp hot oorst bij do Tweede Kamer, het ander het
eerst bij do Eorsto Kamer in behandeling zou komen,
ton oindo do workzaamhodon to bespoedigen; maar om
daarom haar het recht van initiatief niet toe te kennen,
gaat naar onze mooning to ver. Door oerstgonoomdo
bepaling zou do Eersto Kamor vool moor zittingen
moeten houden dan nu en hot boven aangevoerde bezwaar
zich feitelijk voordoen, terwjjl zich dit in do tweede
plaats zou bepalen tot do gevallen , waarin zjj van haar
recht gebruik maakt, lioido gevallen moeten wjj evenwel
onderscheiden. In hot oono wordt slechts oen betere
vordccling van workzaamhodon bodoold, in hot andere
is or sprako van oon recht, dat do Eorsto Kamor tot
nog too mist on haar o. i. bepaald toekomt. Hot geringe
nadoel mag niet in vergelijking komen mot dat van hot
gomis dozor bovoogdhoid.
Tovons zouden wjj den loden hot recht willen tookon-
non, om ook in don Raad van Stato on de Twoodo
Kamer hun voorstel toe to lichten, diuir volgens den nu
bestjuvndcn toestand mondelinge toolichting on verdediging
ontbroken. Wij zoudon hierbij do gewone volgorde van
do voorstollon dos Konings in acht genomen willen zien,
daar togeinvoordig bjj do voorstellen van de Staton-
164
GenercTal allo wrijving van gedachten tussehen haar en
den Raad van State wordt gemist, welke laatste den
Koning in dit geval slechts kan adviseeren tot bekrach-
tiging of verwerping zonder meer.
ilen zal misschien zeggen, dat de Eerste Kamer nooit
van dien omslachtigen weg gebruik zal maken en men
dus den toestand gerust kan laten zooals hij nu is. Dit
staat evenwel aan hare beoordeeling, maar de kwestie
van het recht blijft liierbij onverkort.
De vier gevallen waarbij dat recht uitsluitend aan de
Kroon is voorbehouden nl. 1". dat waarbij de Koning
wegens bizondcre omstandigliedcn. veranderingen in de
troonsopvolging kan voorstellen (art. 23); 2". dat waarbij
hem hetzelfde recht toekomt wanneer er geen bevoegde
opvolger naar de Grondwet bestaat (art. 24 alinea 1);
3°. dat waarbij hem het recht wordt voorbehouden om
een voorstel te doen tot instelling van ridderorden (art.
64); en 4°. dat waarbij door hem de ontwerpen der alge-
meene begrootingswetten jaarlijks aan do Tweede Kamer
worden aangeboden (art. 120) behooren ook buiten liet
initiatief der Eerste Kamer te blijven.
In art. 118 van het nieuwe Grondwetsontwerp laat de
commissie den toestand zooals hij is. D(i kwestie wordt
geheel niet aangeroerd.
Een ander recht dat wij noemden, was dat van Voor-
dracht voor leden van den Hoogen Raad en de Algemeene
Rekenkamer (art. 1.58 en 176). Welke redenen bestonden
hier om die bevoegdheden evenmin aan de Eerste Kamer
SMS?
165
toe te kennen? Men mag veronderstellen dat het motief
dat de Tweede Kamer nog meer hot uit het volk voort-
gekomen deel van de Yertegenwoordiging was, ook hierbij
van invloed is geweest. Als roden zou men misschien
ook kunnen aanvoeren, dat do Twoedo Kamer uit zooveel
meer loden bestaande dan do andere, ook boter op do
hoogte kou zijn van do geschiktste candidaten en do
nominatie niet afhankeljjk was van een zoo beperkt getal
leden als dat der Eersto Kamor.
Wij kunnen dit niet ontkennen, maar hot eerste argument
verliest voel van zjjn kracht door de voorlichting van don
Hoogen Raad, wel niet volgens ons artikel, maar toch
feitelijk door art. 85 R.O. on mon mag toch aannemen,
dat deze bekend zal wezen met do geschiktste candidaten.
Wat het tweede argument aangaat, do verkiezing dor
loden van do Eerste Kamer door do Provinciale Staten
was eon waarborg, die opwoog togen hot kleiner aantal
leden. Ook bij do door ons gewenschte nieuwe kiezers
blijft dio waarborg bestaan.
Aan don andoren kant mconen wij, dat, waar het oen
vervulling voor vacatures bjj het hoogste rechtscollege
betreft, dit recht ook aan het hoogste, het bekwaamste
deel dor Vertegenwoordiging toekomt, wanneer geen be-
j)aalde rodenon het verhinderen.
Dat de Algemeene Rekenkamer geen aanbevoling inzeiult
is ecu bezwaar, dat nu ook voor do Tweede Kamor geldt.
De kwestie van het kleiner aantal leden dor Eerste
Kamor is ook hier dezelfde als bij den Hoogen Raad.
166
In de laatste plaats noemden wij het rccht dat de
Tweede Kamer heeft om sommige hooge staatsambtenaren
te doen vervolgen (art. 159). De hier boven aangevoerde
argumenten zijn ook van toepassing op deze kwestie ,
voor zoover aangaat de meening omtrent de Tweede
ICamer in 1848 en liet aantal leden van beide takken
der Vertegenwoordiging. Ook hier moet de beoordeeling,
of hooge staatsambtenaren vervolgd moeten worden, door
het meest ontwikkelde cn door leeftijd ook meer beza-
digde deel uitgemaakt worden. Dat zooals nu de leden
van do Eersto Kamer door hot andoro dool van do Staton-
Gcnoraal kunnon wordon vervolgd on niot juist hot omge-
keerde plaats hooft, verraadt ook oon onzuivoron toestand.
Nu zal mon zeggen, die toestand is tegenover do andoro
in dit artikel opgenoemde hoogo ambtenaren nog vool
ongunstiger. Dit is zoo, maar zoolang men aan do
Staten-Gonoraal hot recht tot vervolging wil opdragen ,
is dozo kwestie niot op to lossen , doch wol to vorbotoron.
In hot ontworp dor Staats-commissio wordon zoowol do
nominatie van artikel 158 on 176 als hot rccht van
vervolging van artikel 159 onveranderd in do artikelen
163, 179 on 164 teruggevonden.
Gaan wij nu nog ton slotte na wolko wijzigingen do
Rogooring op 21 Maart 11. hij do indiening van haar
twaalf ontwerpen tot Grondwetsherziening bij do Eorsto
Kamer hooft voorgesteld.
167
Ilct getal leden wordt gesteld op vijftig, d. i. de helft
van de Tweede Kamer. Do maatstaf voor do hoogst-
aangeslagenen wordt, in plaats van 1 op de 3000 inwo-
ners, 1 op do 2000. Verder vindt men vastgesteld, in
geval er een nieuwe provincie nioclit worden gevormd,
lioc do verkiezing aldaar zou moeten geschieden. Het
recht van onderzoek wordt ook aan do Eerste Kamer
cn bij vereenigde zitting aan do beide Kamers toegekend.
Amendement wordt wel aan do Vereenigde zitting toe-
gestaan, maar niet aan dc Eerste Kamer afzonderlijk.
t \' \\ | |
■m : V |
• r |
r\'
.V
m
•t. Aj
STELLINGEJN
-ocr page 190-\' ■ t ,
i \'v. - ft
■"•r. . -■ . ;
\' , > i -
ïlr
■\'SU-
I.
Tn liot Roincinsclio Rccht mag de schuhlcnmir uit ccu
obligatio gcncris nict dio zaak govon, wolko don sclnild-
oisclior tijdens het aangaan dor vorbindtonis behoorde.
II.
Do prioriteit moot volgons hot Romoinscho Rccht in
acht genomen worden, wannoor o|) denzolfdon dag dezelfde
zaak aan twoo schuldcischors afzonderlijk verpand is.
Hij dio na don verkoop oigontuvr van hot verkochte
onroorondo goed geworden, do \'zaak levert, kan hot erf
niet als eigenaar vindicooron, wel hij dio oorst na do
levering hot eigendom verkregen hooft.
IV.
Art. 1714 R.W. botcokont, dat do minderjarige ook
met den bijstand van vader of voogd geen schenking
kan doen.
172
V.
Hij die voor den dag dat hij betalen moest, ten gevolge
van dwaling betaald heeft, kan het betaalde niet terug-
eischen noch wegens de vervroegde betaling rente vorderen.
VI.
Dc rechtsvordering tot herstel in het bezit komt ook
den blooten houder toe.
VIL
De schuldenaar, die in dwaling bc\'uh: alternatief ver-
schuldigde voorwerpen geleverd heeft, kan indien hein
de keuze toekwam, kiezen welk van beide hem terug-
gegeven zal worden.
i
VUL
Art. .")95 li.W. handelt alleen van dien minderjarigen,
die den toceigeningswil kan hebben.
IX.
Te recht besliste het Hof van \'s Ilertogenbosch 11
Oct. 1883 (Weekbl. v. h. Recht n". 5054), dat wannexr
twee kantonrechters zich onbevoegd hebben verklaard,
omdat de moeder buitenslands woont, omtrent een ver-
zoek tot toestemming in een aan te gaan huwelijk te
beslissen, een jurisdictiegeschil bestaat en het Ilof dus
173
alleszins gerechtigd was een kantonrechter binnen zijn
ressort aan to wijzen , die omtrent hot verzoek had to
beslissen.
Aan den buitenlandschen rochtcr mag in burgerlijke
zaken hot getuigenverhoor worden opgedr.agen.
De proceskosten bij oppositie tegon do liomologatio
van hot accoord komen bij toewijzing, ten laste van don
boedel en zjjn niet als een persoonijjke schuld van den
failliet to beschouwen.
Wanneer do houder vnn hot effect on dio van hot
talon zich goljjktjjdig aanmelden tot hot vorkrjjgon van
niouwo couponbladen, mooton dozo nan oerstgenoonulen
wordon uitgekeerd, zoolang niot door den laatsten be-
wezen wordt, dat hom hot effect toekomt.
Indien het accoord niot door hot vereischto gotal voor-
stemmende crediteuren ondortookond is, nl blijkt uit het
procos-verbaal dat dit getal crediteuren daarvoor gestemd
heeft, kan het accoord niot gehonmlogoord wordon.
174
XIV.
Art. 445 C.P. doelt niet op doode boomen.
XV.
Art. 45G C.P. is niet van toepassing op den eigenaar.
XVI.
De rechter kan volgens art. 22 der Wet van 29 Juni
1854 (Stbl. n*. 102), de onbruikbaarmaking van een
vervalschte akte bevelen, al wordt den veroordeelde
hierdoor eon bewijsmiddel in civilibus ontnomen.
XVII.
Ten onrechte beweren Chauveau en Ilelie (Theorie
du Code Penal, Chap. 2), dat ieder misdrijf moot worden
berecht volgons do regelen van strafvordering, geldende
op het tijdstip waarop het gepleegd is.
XVIII.
Hot is een dwaling do verteringen der.moor gegoeden
te beschouwen als eon bron van welvaart voor do arbeiders.
Volgens Art. 101 der Grondwet is eono beslissing der
«
Kamer geldig, wanneer het aantal der goed ingevulde
biljetten inindor bedraagt dan do grootste helft der leden
waaruit de Kamer roehtens moet samengesteld zijn volgens
art. 77 en 78 G.W.
175
XX.
Bij staking van stemmen bij eene niet voltallige Kamer
mag in de volgende vergadering de beraadslaging weder
worden geopend en kunnen amendementen voorgesteld
worden.
XXI.
De minderjarige kan slechts in do gemeente waar zijn
vader of voogd woont, in eon directe gomoontobelasting
aangeslagen worden.
r\'
4*,v
^
j.. V ■
\' • \' .\'yi r -1
y-»
. ■ y
•Ijk.;\',\'
\'v . ; yv. V
y.)-.
-ocr page 197-m
I ■ - .Jl
rv \\" •
n- ■
C -e.
\'a •
■ J-
r
.y ^
-ocr page 198-, r-- V.
■ 1 .
- - -. \' - ■ .jss
.\'J y -r.
V
V. ; ■
: ;
■4\'
• * \'h*
■ \' ■ ƒ ^ .S\'.\'..
r. -■•-•V\'
3
• ■ v \' ..-ik
-.x • , •.
ijl . \'f V; «N "
■ ■■ -\'«f ■ " "
-ocr page 200-. ......^.....
\'i
1.......