-ocr page 1-
-ocr page 2-

j

t :

IT ^ . t ^^

i- ^-. , ■ - ■ « -

\' vt i

" \'i V

K ^ \\ l -

-ocr page 3-

r-

rw K

-

\'■■\'^iJ-\' -

«

ƒ i,

\\ -s

,4

^ \'
 Wn^ i\' f VA- \' •........

-ocr page 4-

........ . - . jtfc

^ j

i.v

wm^Ê^m^mmrnmmsÊk...

■a

- -.i

-ocr page 5-

HET BEKKEN

bij

luxatio femorum congenita duplex.

-ocr page 6-

^Sll

f\'..- ■ ■i f -

\'1-r

; f

: -rl-."

r-\'/\'y

m

! .
\'H

l\\

-ocr page 7-

BEKKEN

i

BIJ

Ä mm

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

de (geneeskunde

aan 9e ^ij.-lio-^Ci-t\'iue\'r-iïi-teit te \'^ttte-cïvt,

NA MACHTIGING VAN DEN F\\EGTOR MAGNIFICUS

DR. N. W. P. RAUWENHOFF,

\']too(^Xce.t-aaz i-n 3e. §^aciH.-Ctei-t Se-i- "^-Cio- fcin- SlZatuu-ü-Uwyi^e,

ül

ÏÖLGEIS BESLUIT ÏAi OEI SEiüT DER UilVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN DER

E N E E S IC U N D I G E

P

ACU

LTEIT

TE VERDEDIGEN

te

, 15 Decfifiibep 18M, des

Joannes Christianus Ignatius van der Hagen,

\'s-Boscn, J. W. EOBIJNS & Co., 1884.

-ocr page 8- -ocr page 9-

4

-ocr page 10- -ocr page 11-

Bij het voleindigen van mijn proefschrift zij het mij
vergund, U, Hoogleeraren en Docenten der Medische
Faculteit, mijnen dank te betuigen, voor het onder-
wijs en de leiding, die ik tijdens mijne academische
loophaan van U heb mogen ontvangen.

Vooral jegens U, Hooggeleerde Halbertsina, Hoog-
geachte Promotor, gevoel ik mij verplicht. Niet alleen
bij het vervaardigen van dit proefschrift, doch al
den tijd, dat ik cds uw assistent in het Acade-
misch Ziekenhuis cdhier mocht werkzaam zijn, heb ik
van U de meest luelwillende hulp ondervonden. Mijn
oprechte dank zij U daarvoor gebracht.

Ook aan U, Hooggeleerde Pekelharing, wensch ik
mijne bijzondere erkentelijkheid te betuigen; de even
aangename als leerrijke leiding, die ik steeds van U
heb mogen genieten, zcd mij voortdurend in dankbare
herinnering blijven.

-ocr page 12-

N H O UD.

;

Inleiding............. 1

Hoofdstuk I.

Historisch Overzicht..........3

Hoofdstuk II.

ßeschrijviiig en afmetingen van Bekken A. . . 9

Hoofdstuk III.
Beschrijving en afmetingen van Bekken B. . . 17

Hoofdstuk IV.

Over de Pathogenese der Bekkens bij luxatio
femorum congenita Duplex......24

Stellingen.............41

-ocr page 13-

INLEIDING.

De aangeboren luxatie der beide dijbeenderen be-
hoort tot de niet zelden voorkomende ziekten, en ver-
dient des te meer de belangstelling van den kant
der verloskundigen, wijl zij bijna zonder uitzondering
bij het vrouwelijk geslacljt wordt aangetroiïen, en
steeds met bekkendifformiteiten gepaard gaat, die een
niet geringen invloed kunnen uitoefenen op het verloop
van de baring. En geen wonder! Immers door de
ziekten van het heupgewricht zal het bekken meer aan
misvormingen zijn blootgesteld dan door ziekten van
andere gewrichten, wijl bij veranderde ondersteunings-
punten in genoemd gewricht, ook de mechanische ver-
houdingen voor het tot stand komen van den bekleen-
vorm veranderen.

-ocr page 14-

De vormanomalieën dezei\' bekkensoort nader te
onderzoeken, is het doel van dit proefschrift. Op voor-
stel van Prof.
Halbertsma zal ik daarbij tot grondslag-
nemen de beschrijving van twee door aangeboren luxatie
misvormde bekkens, welke in het Nosocomium acade-
micum alhier aanwezig zijn ; te meer, wijl het eene
in vele punten van de gewone type afwijkt. In verband
met de onderzoekingen van Litzmann, Kehrer, e. a.
zijn dan hieruit eenige gevolgtrekkingen te maken
omtrent de pathogenese dezer bekkensoort, waarop voor
een deel door Prof.
Halbertsma reeds werd gewezen.
Nog betrekkelijk zeer weinig gevallen zijn in de litte-
ratuur uitvoerig vermeld, en dan nog bestaat tussehen
deze gevallen de grootste overeenkomst, terwijl slechts
bij enkele afwijkingen in de type voorkomen.

Aan de beschrijving van de twee bovengenoemde bekkens
zal ik een kort historisch overzicht over de vernauwde
bekkens in het algemeen, en die bij luxatio congenita
duplex in het bijzonder, doen voorafgaan, om daarna
de pathogenese dezer laatste bekkensoort, met de vele
bijzonderheden, die ze vertoonen, aan een uitvoeriger
onderzoek te onderwerpen.

-ocr page 15-

Over het Bekken bij luxatio femorum
congenita duplex.

HOOFDSTUK I.

Eerst in het begin der vorige eeuw werd door den
Nederlander, Hendrik van Deventer, het vernauwde
bekken ontdekt. Wel had Arantius, de leerling van
Vesahus, in 157.3 reeds bekken vernauwing als eene veel-
VLildige oorzaak van moeilijke geboorten aangegeven,
doch zijne verklaring berustte op destijds heerschende
dwaalbegrippen, en spoedig was zijne leer in vergetel-
heid geraakt. Michaelis beschrijft ons in zijn boek
«das enge Becken» de redenen, waarom het vernauw-
de bekken eerst zoo kort geleden kon ontdekt worden.
Twee duizend jaren was men met de hand door het
vernauwde bekken gegaan bij keeringen en extracties,
zonder dat men geloof schonk aan de directe waarne-

-ocr page 16-

rning zijner zinnen; de gebrekkige kennis van den bouw
van het normale bekken met zijne verhouding tot de
afmetingen van het kind, gevoegd bij de valsche tal-
rijke hypothesen, waarachter de verloskundigen sinds
den Hippocratischen tijd hunne onkunde verborgen, zijn
volgens MichaeUs hiervan de twee hoofdoorzaken. Dat
de uitoefening der verloskunde door vrouwen, wier
wetenschappelijke vorming meestal op geen hoogen trap
stond, en vooral het gering aantal obducties eveneens
belemmerende factoren waren voor de ontwikkeling der
bekkenleer, behoeft geen betoog. Hoe dit ook zij, in 1701
gaf Van Deventer zijn werk\') in het licht, waarin hij
de bekkenhelling, de bekkenas en tal van andere zaken
zeer verdienstelijk beschrijft, en met juisten blik
de twee hoofdvormen van het vernauwde bekken erkent;
door het «pelvis nimis angusta, quae inita proportione
totius corporis parva nimis est,» maakt hij ons bekend
met het algemeen gelijkmatig vernauwde bekken; het
«pelvis per se quidem in cavitate satis ampla difficilem
tamen ingressum admittere poterit, si scilicet nimis plana
sit» geeft ons het beeld van het platte bekken; de
invloed dezer bekkens op de baring is voor hem het
onderwerp van grootendeels juiste beschouwingen; de
afwijkingen bij het mechanisme der baring, het bepalen
der graden van de vernauwing, de Pathogenese der ver-
nauwde bekkens schijnen hem echter nog niet bekend,

Operationes chirurgicae novum lumenexhihentes obsletricantibus.
Luffd. Batav. 4701.

-ocr page 17-

terwijl het ook dezen grooten natuuronderzoeker niet
gelukte, zich boven vele dwaalbegrippen van zijn tijd
te verheffen. Pierre Dionis, een tijdgenoot van Van
Deventer, bracht het ontstaan van het platte bekken
in verband met rhachitis, en Puzos (1753) verklaarde
dit zelfs door de drukking van den romplast op de
verweekte beenderen. Inmiddels had de uitvinding der
forceps haar invloed doen gevoelen, en traden in het
midden der vorige eeuw André Levret en William
Smellie op, door wier arbeid de wetenschap een be-
slissend en stap voorwaarts deed. Vooi\'al is het de
groote verdienste van Smellie door zijne juiste waar-
nemingen een helder inzicht te hebben gegeven in
het mechanisme der baring, zoowel bij normale als
bij vernauwde bekkens, zooals niemand vóór hem ge-
daan had, en het moet erkend worden, dat zijne
leer in vele punten de tegenwoordige wetenschap na-
bij komt. O. a. leerde hij de conjugata vera uit
de meting der conjugata diagonalis afleiden, beschreef
de fistels als gevolgen der drukwerking op de moeder-
lijke deelen, erkende de verscheuring der baarmoeder
tijdens den partus als gevolg eener sterlve bekkenver-
nauwing, en bracht door zijne leer een gevoeligen slag
toe aan het misbruik, dat in dien tijd gemaakt werd
van de keering op de voeten. Aanvankelijk werd zijn
invloed overschaduwd door dien van Levret, en het
was onze landgenoot. Petrus Camper,, hun beidei leer-
ling, die Smelhe\'s groote verdiensten naar waarde wist
te schatten en niet weinig er toe bijbracht, om de

-ocr page 18-

G

Smelliescbe leer van de baring bij vernauwde belckens
meei\' ingang te doen vinden. Roederer, Stein d. ä.,
Osborn, Denman en meer anderen maakten zich in
dit tijdvak verdienstelijk omtrent de leer der bekken-
vernauwing, welke eene nieuwe phase intrad door de
dissertatie van Nicolaus, Cornelius de Fréméry, in 1793
te T.eiden verschenen \'), ^Miarin hij onder leiding van
Bonn, Brugmans, du Pui zeer nauwkeurig alle momen-
ten uiteenzet, die den vorm van het normale bekken
bepalen, en hun invloed op door ziekte verweekte been-
deren aanschouwelijk maakt; de weg echter door hem
betreden, werd de eerste jaren niet verder gevolgd. Te
verwonderen is dit niet. Wat toch van alle natuur-
wetenschappen kan gezegd worden, dat nl. de geschie-
denis tijdperken van stilstand, zelfs van achteruitgang
aanwijst, geldt vooral van de verloskundige wetenschap,
wijl zoovele strijdvragen niet experimenteel kunnen
worden opgelost en meestal de gunstige gelegenheid
ter waarneming moet worden afgewacht.

De grootste verdienste van Baudelocque op het ge-
bied der bekkenvernauwing bestaat voorzeker daarin,
dat hij de diagnose van vernauwde bekkens bij levenden
eene grootere zekerheid gaf, doch in zijne anatomische
beschrijving is geen groote vooruitgang merkbaar. De
strijd tusschen Oslander en Boër in het begin dezer
eeuw over de therapie der bekkenvernauwingen, bracht

(\') De mutationibus figuraj pelvis, praesertim iis, quae ex ofsium
emollitione oriuntur.

-ocr page 19-

voor de leer zelve weinig aan het licht, noch wat het
anatomische, noch wat de diagnose betreft. Zeer verdien-
stelijk maakte zich Stein d. j.; door zelfstandige waarne-
ming bracht hij de beschrijvende bekkenleer tot zulke
volkomenheid, dat zij nog heden, wat betreft de gewone
voi\'men vau vernauwing, door velen gevolgd wordt;
onder eene rubriek van «plaatselijk lijdende bekkens»
beschrijft hij o. a. de misvormde bekkens ten gevolge
van ziekte van het heupgewricht, waarvan hij reeds de
meeste symptomen zeer goed erkent, zonder echter op
de mechanische oorzaken der veranderingen nader in
te gaan. De nieuwere beoefenaars van de leer der bekken-
vernauwing, waaronder Michaelis, Litzmann, Kelirer in de
eerste plaats moeten genoemd worden, wil ik hier liever
met stilzwijgen voorbijgaan, wijl hun arbeid nog meer
versch in het geheugen ligt, en zij bovendien in den loop
van dit proefschrift meermalen zullen worden aangehaald.

De aangeboren luxatie der beide dijbeenderen is vlg.
Vrolik\') het eerst erkend door Palletta, op het einde
der vorige eeuw, doch werd eerst in 18.30 in zijne
«Exercitationes pathologicae» duidelijk door hem be-
schreven ; of hij den invloed dezer anomaUe op het
bekken gekend heeft, heb ik niet kunnen nagaan. Onge-
twijfeld is dit eene verdienste van Dupuytren, ofschoon
tevens moet erkend worden, dat hij aan deze .soort van
bekleendilïorniiteit slechts weinig gewicht hechtte, zooals

\') G. Vrolik. Essais sur les effets produits dans le corps humain
par la luxation congénitale ou accidentelle, non réduite du fémur.
Amst. 1839.

-ocr page 20-

de volgende woorden getuigen : «Dans ces luxations le
bassin acquiert les dimensions les plus favorables à
l\'exercice des viscères qu\'il renferme, et il est aussi
propre à recevoir, à conserver et à transmettre au
dehors le produit de la fécondation, que chez les per-
sonnes les mieux conformées.» Na Dupuytren werden
meerdere gevallen beschreven o. a. door Hulshoff,\')
Vrolik Gurtl Simon Thomas Fabbri % Guéniot
Sassman waarbij echter slechts een gedeelte der bek-
kens aan nauwkeurige. meting is onderworpen.

Hulshoff. De mulat, formae oss, vi ext. productis Diss. Rhen,
traj. Amstelodami. 1837.
G. Vrolik 1. c.

Ueber einige durch Erkrankung ctc. Misstaltungen des m Beckens.
Berlin. 1854.

\'\') Nederl. Tijdschrift voor Geneeskunde, Ie Jaargang.
") G. Fabbri. Descrizione di una pelvi obliqua-ovale etc. Bologna 1861.
Des luxations coxo-fémoralcs, soit congénitales, soit spontanées.
.Paris. 1869.
\') Sassmann. Archiv f. Gynaecologie V.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK II.

De twee bekkens met luxatio femorum congenita du-
plex in het Nosoc. acad. alhier aanwezig, zijn beide
afkomstig van personen, blijkbaar van middelbaren leef-
tijd. Ik heb niet vermeld gevonden, of zij behoord
hebben aan vrouwen, en evenmin, of de luxatie der
beenderen aangeboren of wel van eene andere oorzaak
afhankelijk was. Wat het eerste betreft, zoo is dit m.
i. van ondergeschikt belang, wijl de oorzaken van de
bekkendifformiteit bij luxatio congenita duplex feitelijk
voor beide geslachten hetzelfde zijn. De oorzaak der
luxatie meen ik op het voorbeeld van Gurtl als aan-
geboren te mogen beschouwen, wijl aan beide zijden
ongeveer dezelfde veranderingen in het gewricht voor-
komen, hetwelk toch slecht met eene traumatische of
coxalgische luxatie, die dan verouderd zou zijn. het ge-
val kan wezen.

-ocr page 22-

10

Bekken A Het lendendeel der wervelkolom ver-
toont eene vrij sterke lordose en eene skoliose naar
links. In het algemeen zijn de bekkenbeenderen niet
atrophisch, alleen het voorste gedeelte is door een gra-
cielen bouw gekenmerkt. De darmbeenderen staan zeer
verticaal, vooral het linker; de hoek, dien zij met den
horizontalen tak van het schaambeen maken, nadert
meer tot een rechten; aan den overgang dezer twee
laatstgenoemde beenderen is de plaats, waar de musc.
ileo-psoas geloopen heeft, door een matige sleuf van
boven naar onder en buiten gekenteekend, terwijl dit
links iets minder sterk uitkomt dan rechts. De cris-
tae ilei hebben veel van den
S vorm verloren en liaar
onderlinge afstand, die weinig grooter is dan die der spinae
ilei ant. sup., bedraagt veel minder dan normaal, liet hei-
ligbeen is tusschen de achterste uiteinden der darmbeen-
deren in vrij hooge mate naar voren gedrongen; aan de
voorvlakte is de linkerhelft smaller dan de rechterlielft
en vertoont het van boven naar beneden een groote
concaviteit. De opstijgende tak van het zitbeen is lang,
van voren naar acliter afgeplat en naar voren omge-
bogen; de zitbeensknobbels staan ver van elkander en
naar boven, vooral de linker; de arcus pubis is zeer
groot, de lengteas van het foramen obturatorium ver-
loopt van binnen boven naar buiten onder. De geringe
hoogte van het kleine bekken valt in het oog. De oude
gewrichtsholten zijn als dusdanig niet meer aanwezig;

(\') Zie achterstaande plaat Fig. 1 en 2.

-ocr page 23-

11

in plaats daarvan bevindt zich link\'s de karakteristielce
gelijkbeenige driehoek, welks bodem uit een netvorm
van been woekeringen bestaat; in geringere mate zijn
deze ook te zien aan de randen, behalve aan dien,
M\'Clke aan het for. obtur. grenst. Naar boven en
achter bevindt zich de nieuwe gewrichtsholte; haar
bodem is tamelijk glad, poreus en vooral naar achter
door een beenrand begrensd.

Op de plaats der oude gewrichtsholte rechts, is de typi-
sche driehoeksvorm verdwenen, doordat hij van af de ach-
terzijde deels overdekt wordt door eene groote osteopliy-
tenmassa; de twee andere zijden zijn hier evenals de
bodem glad; ook aan deze zijde bevindt zich de nieuwe
gewrichtsholte onmiddellijk achter en boven de oude;
haar bodem is echter minder glad, meer poreus en
door een veel sterkeren rand omgeven dan de linker,
welke laatste bovendien kleiner in omvang is. Zij hebben
beiderzijds een vrij groote diepte. De vergelijking van
Gurtl met een oorschelp is op beide toepasselijk. De
bekkeningang is in de rechte afmeting aanmei\'kelijk
vernauwd, terwijl de vernauwing in dwarse afmeting
slechts zeer gering is. De bekkenholte is weinig ver-
nauwd in dwai\'se afmeting, in de rechte daarentegen
vrij sterk ; deze verkorting bestaat eveneens in de rechte
afmeting van den uitgang, waar eene buitengewone ver-
wijding in den afstand der tubera ischii is waar te
nemen. Door den invloed der bovenvermelde skoliose
naar links is er betrekkelijk een vrij groot verschil in
de afmetingen der deelen links en rechts,

-ocr page 24-

12

Deels ter bevestiging van het bovenstaande, deels
tot beter inzicht in het beschreven bekken, laat ik
hieronder de verschillende afmetingen volgen, waai\'bij
ik, ter vergelijking, dezelfde maten, door mij aan een
over het algemeen normaal vrouwelijk bekken genomen,
heb toegevoegd.

GROOT BEKKEN.

Bekken A.

Norm, bekl

cM.

cM.

Spinae ilium anter. super. ,

22

23.5

Cristae ilium externae. . .

24

26

Spinae il. post. sup. . . .

.

6

7.5

Proc. spin. vert. Y luinh. —

Spina

11. post. sup. dextra . .

4

4.5

Proc. spin. vert. Y lumb. —

Spina

il. post. sup. sinistra . .

■ •

5

4.5

Spin. il. ant. sup. dextra —

margo

sup. symph......

13

14

Spin, il ant. sup. sinistra —

margo

sup. symph......

• •

-13.8

14

Spin. il. ant. sup. sinistra —-

Spin.

post. sup. dextra . . . .

i

18.9

21

Spin, il ant. sup. dextra —

Spin.

19.7

21

Lengte der crista il. dextra.

24

25

Lengte der crista il. sinistra.

.

23

25

Spina ant. sup. dextra —■ Promon-

torium.......

13.3

13

Spina ant. sup. sinistra — Promon-

torium ..,,.,.

12 i

13

-ocr page 25-

13

KLEm BEKKEN.

I. ING.iNG.

Conjugata vera.......

Conjugata diagonalis.....

Diameter obliq. dexter. . . .
)) » sinister ....

Diameter transversus.....

Grootste breedte van het os sacrum.
Linker deel » » » »

Eechter deel van liet os sacrum .
Artie, sacro-iliaca dextra — sympli.

pubis.........

Artic. sacro-iliaca siaistr. — symph.

pubis .........

Lengte van den ramus horizontalis

dexter ossis pubis.....

Lengte van den ramus horizontalis

sinister ossis pubis.....

Lengte van den ramus ascendens

dexter ossis ischii.....

Lengte van den ramus ascendens
sinister ossis ischii.....

II. HOLTE.

Midden bovenrand IIP sacraalwer-
vel — spina ischii dextra . .
Midden bovenrand IlJe sacraalwer-
vel — Spina iscliii sinistra . .

Bekken A.
cM.

Norm. bekken
cM.

10
10
7

8.5

8.5

7.5

9

11

10\'/,

12%

11

12%

ll.G

12\'/.,

12.2

13",

10

10

4.9

5

5.1

5

0.9
10
7.3

7.5

-ocr page 26-

14

Norm. Bekken.
cM.

Bekken A.
cM.

Midden bovenrand III« sacraalwer-
vel — Midden achterste vlakte
der symphysis pubis ....
Afstand der diepste punten der

acetabula........

Afstand der spinae ischii. ... .

III. UITGANG.

Onderrand symphyseos — vert.

coccygis........

Onderrand symphyseos — onder-
rand laatste vert. sacralis .

Tubera ischii........

Tub. ischii sin. — boven midden
incisura iscbiad. maj. dextra. .
Tub. ischii dextr. — boven midden
incisura iscbiad. maj. sinistra .
Onderrand S^e vert. cocc. — Tab.

ischii dextr........

Onderrand vert. cocc. —Tub.

ischii sin.........

Onderrand 2<ie vert. cocc. •— Spina

ischii dextr........

Onderrand vert. cocc. — Spina

ischii sinistr........

Onderrand symph. •— Spina ischii

dextr..........

Onderrand symph. — Spina ischii
sinistr..........

11\'/

10.5

11.5
10.8

12.5
lOV,.

10

10.5
11

15

15

7.5

7.5

5.3
5.3
9.5
9.5

9

13
16
15
7.5
9.5
5.2
7.5
8.6.
8.1

-ocr page 27-

15

Promont. — onderrand laatste vert.

sacr. (kortste afstand) ....
Hoogte der symphysis.....

HOOGTE GROOTE BEKKEN.

Spin. ant. sup. Tub. ischii dextr.

» » » — ->•> »sinistrum.
Artic. sacro-iliaca — Spina ant.

sup. dextr........

Artic. sacro-iliaca —• Spina ant.
sup. sinistr........

HOOGTE KLEINE BEKKEN.

Bovenrand acetabulum — Tub.

ischii dextr........

Bovenrand acetabulum —■ Tub.

ischii sin.........

Bovenrand nieuw acetabulum links

—• Tub. ischii sin......

Bovenrand nieuw acetabulum rechts

— Tub. ischii dextr.....

Langste afmeting van rechter foram.

obtur..........

Langste afmeting van linker foram.

obtur..........

Langste afmeting der nieuwe ge-
wrichtsholte rechts.....

Langste afmeting der nieuwe ge-
wrichtsholte links.....

Basis van den arcus pubis . . .
Hoogte» » )) » . . .
Hoek » » » » . . .

Bekken A.
cM.

7.5
4

14.8
13.7

9

9

8
7

9.9
41
4.2
4.2
6
5

13.3
3.2
141 Vo\'

Norm. Bekken.
cM.

10.5
4.5

16.5
16.5

10

10

10.5
10.5

3.9

3.9

10.6

5.2
95 V;

-ocr page 28-

16

Het is duidelijk, dat het beschreven bekken tot de
typische soort van bekkens bij lux. femorum cong. dupL
behoort, zooals zij tot nog toe bijna zonder uitzondering
vermeld zijn.

Tot deze karakteristieke eigenschappen kunnen ge-
rekend worden:

1°. Verkorting van de rechte, en absolute of re-
latieve verlenging van de dwarse afmeting van den in-
gang en vooral van den uitgang van het kleine bekken.

2". Laterale afplatting van het groote bekken en
geringe hoogte van het kleine bekken.

3°. Vermeerderde lendenlordose en groote coiica-
viteit van het heiligbeen. Vei-meerderde bekkenhelling
(hier natuurlijk niet te constateeren).

4°. Dunne beenderen, vooral van de voorste bek-
kenhelft, groote schaambeensboog.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK III.

Nog slechts zeer weinige at wij kingen van de in
Hoofdstak II beschreven type zijn in de litteratuur
vermeld, en toch verdienen zij des te meer onze op-
merking, wijl deze het meeste licht geven over de
Pathogenese dezer bekkensoort.

Fabbri vermeldt een geval, waarbij het bekken, behalve
de gewone misvorming, bovendien ankylotisch scheef-
vernauwd was.

Bij een bekken met lux. cong. dupl. door Gurtl be-
schreven, was de kindervorm deels bewaard gebleven,
zoodat de G. V. merkbaar langer was dan de dwarse
afmeting, ofschoon de vrouw tot haar 3 l^te jaar leefde.

Guéniot beschrijft twee bekkens met lux. cong. dupl.
in het Museum Dupuytren voorhanden, waarvan het
eene algemeen aanzienlijk vernauwd is en zelfs op een
osteomalacisch bekken gelijkt, terwijl het andere zeer
sterk in ontwikkeling is teruggebleven.

Prof. Simon Thomas maakt melding van een bekken bij
lux. cong. dupl., welks C. V. althans schijnbaar verlengd is.

Het tweede bekken met luxatio femorum cong. du-

T

-ocr page 30-

18

plex, dat in het Nosoc. acad. alhier aanwezig is, moet
ongetwijfeld eveneens tot deze weinige uitzonderingen
gebracht worden, zooals uit de volgende beschrijving en af-
metingen zal blijken, waarbij ik de maten van het atypische
bekken van Gurtl,in zooverre deze bekend zijn, gevoegd heb.

Bekken B. Lendenlordose kan aan dit bekken niet
geconstateerd worden, wijl alle lendenwervels ontbreken.
De bekkenbeenderen zijn algemeen gekenmerkt door een
zeer dunnen bouw; de darmbeenderen zijn zelfs geper-
foi-eerd. Deze staan ook hier verticaal en zijn aan de
binnenzijde vrij concaaf. Zij vormen een nagenoeg-
rechten hoek met den horizontalen tak van het schaam-
been en op de verbindingsplaats dezer twee beenderen
zijn beiderzijds buitengewoon sterke sleuven waar te
nemen. De cristae ilei hebben dezelfde bijzonderheden
als in bekken A, doch vertoonen hier evenals de linea
innominata kleine beenige verhevenheden. Aan het os
sacium zijn dezelfde afwijkingen waar te nemen als
bij bekken A, doch het is symmetrisch. Ook van den
opstijgenden tak van het zitbeen, évenals van het foram.
obtur. kan nagenoeg hetzelfde gezegd worden als in
het vorige geval; de hoogte van het kleine bekken is
echter aanzienlijker, de arcus pubis daarentegen kleiner
en de tubera ischii staan hier veel minder ver van el-
kander verwijderd. De oude gewrichtsholten zijn aan
beide zijden driehoekig met vrij ongelijken bodem; aan
de randen bevinden zich weinig osteophyten, behalve

Zie achterstaande plaat. Fig. 3 en 4.

-ocr page 31-

19

aan de achterzijde der linker gewrichtsholte. De plaats,
waar de geluxeerde dijbeenderen gezeten hebben, kan
niet op den naam van nieuwe gewrichtsholte aanspraak
maken, daar het beiderzijds eene tamelijk dikke, con-
vexe beenschijf is, die alleen links in haar midden eene
geringe concaviteit vertoont. Zij bevinden zich hier
meer naar achter dan in het eerst beschreven geval.
De ingang van het kleine bekken is in de rechte af-
meting weinig vernauwd, vrij sterk daarentegen in de
dwarse; hetzelfde geldt voor de bekkenholte, terwijl de
rechte afmeting van den bekkenuitgang aanmerkelijk
verkort is met eene ongeveer normale wijdte in de dwarse
richting. De verschillende maten zijn als volgt:

GROOT BEKKEN.

Spinae ilium ant. sup.
Cristae ilium internae.
Spinae ilium post. sup. . . .
Promontorium.—Spin. il. ant. sup

dextra........

» » » » »sinistra

Spina il. ant. sup. dextr.—margo sup

symph........

Spina il. ant. sup. sinistr.—margo sup

symph.........

Spina il. ant. sup. sinistra—Spin, post

sup. dextra.......

Spina il. ant. sup. dextra—Spin, post

sup. sinistra......

Lengte der crista il. dextra. .
» s » » sinistra. .

Bekken B.
cM.

22.5
21
7.4

12.4
12.4

13.2

15

19.4

19.9
20.8

Bekken v. Gurtl.
cM.

16.8

16.2

11.4

11.1

-ocr page 32-

20

KLEIN BEKKEN.

I INGANG.

Conjugata vera.......

Conjugata diagonalis.....

Diameter obliq. dexter . . . .
» )) sinister ....

Diameter transversus.....

Grootste breedte v. h. os sacrum.
Linker en rechterhelft elk . . .
Articulatio sacro-iliaca dextra —

Sympli. pubis.......

Articulatio sacro-iliaca sinistra —

Symph. pubis......

Lengte van den ramus horizontalis

dexter ossis pubis.....

Lengte van den ramus horizontalis

sinister ossis pubis.....

Lengte van deu ramus ascendens

dexter ossis ischii.....

Lengte van den ramus ascendens
sinister ossis ischii.....

II. HOLTE.

Midden van den bovenrand IIL sa-
craal wervel—Spina ischii dextra .
Midden van den bovenrand IIL sa-
craalwervel—Spina ischii sinistra.
Midden van den bovenrand IIL
sacraalwervel—Midden achterste
vlakte der symphysis pubis .

Eekken
cM.

Bekken v. Gurtl.
cM.

10.6
11.7
IIV,
12
11.7
10.5
5\'A

10.5

11

6.7

10.6
11.2
10.4
9.5
9.3
9,5

6.8

11.2

11,2

-ocr page 33-

21

Afstand der diepste punten der

acetabula........

Afstand der spinae iscliii. . . .

III. UITGANG.
Onderrand Q^e yert. coccygis — On-
derste sympliysenrand ....
Onderrand laatste vert. sacralis —
Onderste symphysenrand . . .

Tubera ischii........

Tuber ischii sin. - Boven midden in-
cisura ischiad. major "dextra . .
Tuber ischii dextrum. — Boven mid-
den incisura ischiad. major sin. .
Onderrand vert. cocc.-Tub. ischii

dextr........ ■ •

Onderrand vert. cocc.-Tub. ischii

sinistr..........

Onderrand vert. cocc.-Spina

ischii dextra.......

Onderrand vert. cocc.-Spina

ischii sinistr.......

Onderrand symphysis.-Spina ischii
dextra.

Onderrand symphysis.-Spina ischii

sinistra.........

Promontorium—Onderrand laatste

vert. sacralis.......

Hoogte der symphysis pubis. . .

7.8

7.9

7.7

9.5

10.7

10.8
11

6.3
7

4

4.2
7.9

7.8

8.4
4

6.1\')

9.5

3,8

Bekken B.
cM.

Bekken v. Gurtl.
cM.

Gemeten van het onderste punt af van het os Coccygis.

-ocr page 34-

1248

HOOGTE YAN HET GROOTE
BEKKEN.

Crista ossis ilei.—Tub. iscbii dextr.

» » » — » » sinisti
Artie, sacro-iliaca.-Spina ant. sup

dextra........

Artie. sacro-iliaca.-Spina ant. sup
sinistra........

HOOGTE YAN HET KLEINE
BEKKEN.

Linea arcuata int.—Tub. iscbii dextr.

» » » — » » sinistr.
Bovenrand nieuw acetabulum.-Tub

ischii sinistr.......

Bovenrand nieuw acetabulum.-Tub

ischii dextr.......

Langste afmetingvan for. obtur. dextr
» » » » » sinistr

Basis van den arcus pubis. .
Hoogte )) » » y> .
Wijdte » » » » . .

Bekken B.
cM.

Bekken v. Gurü.
cM.

17.5
17,5

18.2
18.4

9.2

9.2

9.5
10.1

10
10

9.8
slecht te
bepalen
4.6
4.6
11.1
4.25
102\'

149"

Komt dus dit bekleen in vele opzichten met het eerst
beschrevene overeen, in de hoofdzaak verschilt het
daarvan, door dat hier de vernauv^ing in de rechte
afmeting van den ingang zoo goed als niet bestaat,
terwijl zij vrij aanmerkelijk is in de dwarse, en
ditzelfde verschil ook op te merken valt voor de
bekkenholte. Opmerkelijk is verder, dat de steeds
aanwezige enorme verwijding in de dwarse afmeting

-ocr page 35-

23

van den uitgang hier geheel ontbreekt. Van meer
ondergeschikt belang zijn de veel kleinere schaam-
beensboog, de meer algemeene atrophie der bekken-
beenderen e. m. a. \') De verklaring van Simon Tho-
mas voor het door Gurtl beschreven abnormale ge-
val, dat de vrouw tengevolge van hydrocephalus chro-
nicus nooit geloopen had, en er dus eene sterkere
spanning van den musc. ileo-psoas niet had kun-
nen tot stand komen, waardoor de rechte afmeting
van den ingang moest verkort worden, kan hier niet
gelden, wijl er blijkens de buitengewoon diepe sleuven aan
de grens tussehen os ilei en os pubis eene zeer sterke
spanning dier spier bestaan heeft. Evenmin zijne ver-
klaring van het door hem zelf aangehaalde geval van
het bekken uit het kabinet van Schroeder van der Kolk,
dat n.l. de vrouv^^, zoo zij niet aan luxatio cong. fe-
morum geleden had, een zeer ruim bekken zou gehad
hebben; immers bij het hier beschreven bekken zijn de
dwarse afmetingen van het groote bekken zelfs ver-
nauwd, de afstand der tubera ischii is niet grooter dan
normaal, terwijl ook het heiligbeen in geenerlei richting
vergroot is. Hoe ik mij het ontstaan van dit bekken
voorstel, en de gevolgtrekkingen daaruit te maken om-
trent de pathogenese dezer bekkensoort in het alge-
meen, hoop ik in het volgende hoofdstuk nader uiteen
te zetten.

Bij Lttide bekkens is rhachitis uit tc sluiten om den verticalen stand
der darrabeendercn en den regelmatigen Yorm van het heiligbeen.

-ocr page 36-

HOOFDSTUK IV.

De vraag, hoe de dubbelzijdige luxatie der dijbeen-
deren tot stand komt, heeft tot tal van hypothesen
aanleiding gegeven. Het kan niet ontkend worden,
dat in sommige gevallen de acetabula op eene abnor-
male plaats van de darmbeenderen zijn aangelegd,
zoodat men eigenlijk niet met eene luxatie, maar met
een gebrek in vorming te doen heeft; meestal echter,
zooals ook bij de twee hier vermelde bekkens, zijn naast
de nieuwe acetabula nog duidelijk de oude te onder-
scheiden en heeft er dus zeker eene luxatie plaats ge-
had. Cruveilhier beschouwt als oorzaak dier luxatie
eene intrauterine drukking, waardoor de fibreuse kap-
sel van het gewricht zou gerekt en de ontwrichting-
mogelijk gemaakt worden. Roser sluit zich hierbij in zooverre
aan, dat hij eene sterke intrauterine adductie der dij-
beenderen als oorzaak aanneemt, en haalt als bewijs
hiervoor aan het meer veelvuldig voorkomen bij meis-

-ocr page 37-

25

jes, hetwelk hij verklaart, doordat mannelijke kinderen
de door de adductie veroorzaakte drukking op de ge-
nitaliën reflectorisch zullen tegenwerken. Sommigen
vermelden als oorzaak eene intrauterine hydrarthros,
terwijl het weer anderen waarschijnlijker voorkomt, dat
zekere deelen van het zenuwstelsel zijn aangedaan,
waardoor verlamming of verzwakking van spiergroepen
optreedt: de antagonisten krijgen dan het overwicht en
veroorzaken de verplaatsing der dijbeenshoofden. Deze
en nog meer andere hypothesen mogen getuigen van
de aandacht en belangstelling aan dit onderwerp geschon-
ken, allerminst kan eene dezer oorzaken als bewezen
worden aangenomen. Zeker is het, dat de aange-
boren luxatie der dijbeenderen meer dubbel- dan een-
zijdig voorkomt en dat de eenzijdige luxatie meestal
links wordt aangetroffen; het hereditaire dezer ziekte
en het veelvuldiger voorkomen bij meisjes staat even-
eens boven allen twijfel verheven

Hoe echter ontstaan bij deze aangeboren luxatie de
beschreven bekkenmisvormingen? Als men bedenkt, dat
deze een geheel vormen, dat bij geene andere ano-

Dupuytren beschrijft in zijne «Leçons orales» van de 26 gevallen
van lux. cong., slechts 2 of 3 met eenzijdige luxalie. Guéniot zegt,
dat van 21 bekkens met lux. cong., die hij gezien heeft, er 13 met
dubbelzijdige en 8 met eenzijdige luxatie waren. De door Gurtl be-
schreven bekkens geven daarentegen eene omgekeerde verhouding en
wel 7 met dubbelzijdige, en 10 met eenzijdige luxatie. In 7 dezer 10
gevallen was de luxatie links; ook van de 6 door Fabbri vermelde bek-
kens bij lux. cong. simplex, is bij het meerendeel de luxatie linkszijdig.
Dupuytren telt onder de 20 gevallen slechts 2 of 3 jongens, en van
de 19 door Pravaz beschreven, zijn 14 meisjes.

-ocr page 38-

26

malie voorkomt, en dat zoo groote overeenstemming
bestaat tusschen al de beschreven gevallen, terwijl van
sommige uitzonderingen een voldoende verklaring dier
afwijking kon gegeven worden, zoo kan het wel niet
ontkend worden, dat zij in het nauwste verband staan
met de luxatie der beide dijbeenderen. Evenals deze
nu kan de bekkendifformiteit reeds deels zijn aange-
boren, waarvoor eene analogie te vinden is in de
congenitale rhachitische bekkens, doch ook dan zal zij
ontstaan zijn door de veranderde mechanische inwer-
kingen op een bekken, dat wat vorm betreft, in aan-
leg normaal was, terwijl de ongunstige verhoudingen
in elk geval ook na de geboorte haren invloed zullen
doen gevoelen. Voor het tot stand komen van den
normalen volwassen bekkenvorm worden twee
hoofdmo-
menten aangenomen, nl. de drukking van den romp-
last en de trekking van spieren en banden. Met
Litz-
mann
\') neemt men thans vrij algemeen aan, dat de
drukking van den romplast de gewichtigste factor is,
terwijl de trekking van banden en spieren een secon-
dairen invloed heeft. Kehrer integendeel beschouwt
den laatsten factor als de voornaamste oorzaak en
steunt daarbij vooral op het voorkomen van anomaheën
aan bekkens, waar de drukking van den romplast vol-

Die Geburt bei engem Becken nach eigenen Beobachtungen und
Untersuchungen.

Zur Entwicklungsgeschichte des rhachitischen Beckens. Arch. F.
Gynaec. V.

Beiträge zur vergleichenden und experimentellen Gehurtskunde.
Drittes Heft. Pelikologische Studien.

-ocr page 39-

27

strekt niet zou liebben kunnen inwerken; als dusdanig
noemt hij het bekken bij congenitale rhachitis en bij
rhachitische kinderen, die in de eerste levensjaren zijn
gestorven; tal van eigenaardigheden, die karakteristiek
zijn voor het rhachitische bekken, komen reeds bij som-
mige foetale bekkens voor, alsook bij kinderen, die nog niet
geloopen of gestaan hebben. Als zoodanig noemt
Keh-
rer
op grond van het onderzoek van vele dergelijke
bekkens: verminderde concaviteit van de voorzijde van
het heiUgbeen, zoowel in overlangsche als dwarse rich-
ting, het meer naar voren en beneden staan van het
promontorium, de vlakke stand der ossa ilei, de ver-
groote schaamboog, enz.; daar volgens hem hier geen
spraak kan zijn van drukking van den romplast, doch
in hoofdzaak alleen van trekking van spieren en banden,
zoo acht hij dit als een zeer groot bewijs, dat deze
de hoofdoorzaak is voor het tot stand komen van den
bekkenvorm bij rhachitis.

Terecht echter bemerken Virchow \') e. a., dat bij
rhachitis een zwakke spierbouw en een slap bandappa-
raat reeds zeer vroegtijdig worden waargenomen, en
bovendien is het volstrekt niet bewezen, dat juist die
spieren, die den abnormalen bekkenvorm zouden ver-
oorzaken, krachtiger werken dan hare antagonisten.
Integendeel is de werking van den romplast ook hier
niet geheel uit te sluiten. Immers het specifieke ge-

\') Das normale Knochenwachsthum und die rhachitische Störunj^
derselben. Arch. f. Path. Anat. Bd. V.

-ocr page 40-

28

wicht der vrucht zal altijd grooter zijn dan dat van
het vruchtwater en bij stuitligging moet dus de zwaarte
van den romp op het bekken drukken ; het is nu een
bekend feit, dat in de laatste maanden der zwanger-
schap, zeer dikwijls de stuit\' voorliggend is, zelfs als
deze ook later in eene schedelligging verandert, en
Litzmann beweert 1, c., dat in de acht gevallen dezer
ziekte, waarbij hij het mechanisme der baring vermeld
vond, vijfmaal het kind in stuitligging geboren werd.
De drukking van den uteruswand op het foetus zal des
te sterker zijn, naarmate de ruimte binnen den uterus
geringer is, en zal voornamelijk dan op den bekken-
vorm inwerken als de stuit voorliggend is; deze in-
vloed zal vooral in aanmerking komen tijdens de ge-
boorte, en wel des te meer, naar gelang de weerstand
grooter is en er meer tijd noodig is, om dezen te
overwinnen. Ook de rhachitische bekkenvorm bij kin-
deren, die in de eerste levensjaren stierven, kan niet
als beAvijs w^orden aangehaald voor de theorie der
hoofdwerking van banden en spieren; immers ook hier-
tegen pleit, hetgeen reeds boven van den spierbouw
en het bandapparaat gezegd werd, en bovendien komt
wel degelijk de zwaarte van het eigene lichaam in
aanmerking, zoodra het kind gedragen wordt of in
zittende houding verkeert; daarenboven kan de tegen-
drukking van sommige üchaamsdeelen of van de onder-
laag, waarop het kind rust, haren invloed als dusda-
nig uitoefenen.

Welke dezer factoren nu ook als hoofdoorzaak te

-ocr page 41-

29

bescliouwen is voor het tot stand komen van den norma-
len volwassen bekkenvorm, geheel anders is het met
het bekken bij aangeboren luxatie der beide dijbeenderen,
wijl die tactoren hier onder geheel andere omstandig-
heden werkzaam zijn, en hun invloed dus geheel moet
verschillen van dien bij het normale bekken.

Zijn de dijbeenderen reeds tijdens het uterine leven
geluxeerd, zoo moet hiermede noodzakelijk eene rekking
der weeke deelen, die van het bekken naar het bovenste
deel van het dijbeen gaan, verbonden zijn; immers
door de dislocatie der dijbeenshoofden naar achter en
boven wordt de afstand der spieren en banden van den
voorsten bekkenring tot het bovendeel van het dijbeen
• vergroot, en moet rekking dier deelen daarvan het ge-
volg zijn. Als dusdanig zullen dus vverken de binnen-
waartsdraaiers van het bovenbeen, de mm. obturatorii,
gemelli en quadrati femoris, die zich aan den trochanter
major, en de mm, ileopsoae, die zich aan den trochanter
minor vasthechten ; verder de ligamenta ileo-femoralia,
die van de spina ilei ant. inf. ontspringen en in den
voorsten kapsel wand van het heupgewricht verloopen.

De rekking dezer deelen werkt (ook reeds tijdens
het uterine leven) als een voortdurende trekkracht op
hunne bevestigingspunten aan het bekken, blijkens de
bijna constant voorkomende sleuven op de plaats, waar
de mm. ileo-psoae over de schaambeenderen geloopen
hebben, en zal dus geen geringen invloed uitoefenen
op den bekkenvorm. Dat echter het resultaat dezer rek-
king, in het bijzonder der mm. ileopsoae, niet is het toena-

-ocr page 42-

30

deren der wervelkolom tot den voorsten bekkenring
m. a. w. dat de verkorting der C. V. en dientengevolge
de verwijding der dwarse afmeting van den ingang,
zooals zij bij deze bekkensoort bijna zonder uitzondering
voorkomen, niet afliankelijk zijn van de trekking der
mm. ileopsoae, wordt door het door mij beschreven
abnormale bekken bewezen. In de beschrijving van
bekken B heb ik er op gewezen en uit de teekening
blijkt, hoe diepe sleuven de mm. ileopsoae hebben
achtergelaten op de grens der ossa ilei en ossa pubis ;
dat zij dus eene buitengewone sterke trekking hebben
uitgeoefend, zal wel geen betoog belioeven, en toch
zien wij juist hier de uitzondering op den regel, dat
n. 1. de
C. V. zoo goed als normaal is, terwijl er een
vrij aanmerkelijke vernauwing is in de dwarse afme-
ting van den ingang. Ook het abnormale bekken
bij luxatio femorum cong. duplex door
Gurtl beschre-
ven in zijn vroeger aangehaald werk, spreekt zeer dui-
delijk voor deze meening. Ofschoon
Gurtl in zijne
beschrijving van dit bekken, niets van genoemde sleu-
ven vermeldt, zijn deze in zijne teekening Taf. IV
fig. 31, zeer duidelijk zichtbaar en niettemin is hier
de
C. V. verlengd, met eene sterke vernauwing in de
dwarse afmeting van den ingang.

De trekking der m.m. ileopsoae en der ligamenta
ileo-femoralia zal echter op eene andere wijze haar in-
vloed op den bekkenvorm doen gevoelen. In verband
met den oorsprong resp. van de fossa iliaca interna
en de lendenwervelkolom en van de spina il.ant. inf.

-ocr page 43-

31

en de aanhechting aan den trochanter minor en den
voorsten kapselwand van het gewricht, zullen zij des
te meer gespannen worden, naar gelang de dijbeens-
hoofden en met deze de aanhechtingspunten meer naar
achter verplaatst worden, en het resultaat daarvan
moet wel het naar voi\'en kantelen of eene sterkere
heUing van het bekken zijn. Deze helling van het bek-
ken zal dus vermeerderen van het oogenblik af, dat
de grootere spanning der genoemde spieren en banden
zich doet gevoelen, en kan dus reeds tijdens het in-
trauterine leven beginnen; zij zal echter meer op den
voorgrond treden, naar gelang het kind de beenen
meer beweegt en dus vooral als het begint te loopen.
In dit laatste geval zal nog eene andere oorzaak voor
de vermeerderde bekkenhelling in het leven worden geroe-
pen, nl. de grootere lendenlordose, welke tot stand komt,
doordat de ondersteuningsp unten van het lichaam, nl.
de dijbeenshoofden naar achter verplaatst zijn en de
romp zich dus voor het evenwicht eveneens naar achter
zal moeten bewegen.

Welk zal nu het gevolg zijn dezer sterke bekken-
helhng voor den bekkenvorm ? Ontstaat uit den over-
langs ovalen vorm van het normale kinderbekken, door
de drukking van den romplast op den bekkenring, de
dwars ovale vorm van het normale volwassen bekken,
doordat het sacrum als een wig dieper in den bekken-
ring wordt ingedrukt, het is duidelijk, dat deze romp-
last, die zijn aangrijpingspunt vindt in de wervelkolom
fles te gunstiger zal inwerken, naarmate de hoek, dien

-ocr page 44-

32

de wervelkolom met den bovensten bekkenring maakt,
stomper is; hoe grooter nu de bekkenhelling, des te
stomper moet deze hoek zijn. Doch ook a posteriori
is het verband tussehen de gunstigere inwerking van
den romplast en de vermeerderde bekkenhelling aan te
toonen. Van eene abnormale bekkensoort nl. het ky-
photische bekken, is het karakteristieke, dat de i^omplast
weinig heeft kunnen inwerken, en dat het dus met
meer ot minder volkomen behoud van den vorm van
het kinderbekken, een sterk verlengde
C, V. heeft, en
juist bij deze soort is steeds eene zeer verminderde
bekkenheUing. Ook het spondylolisthetische bekken kan
als bewijs voor deze meenig dienen. De onderste len-
denwervel is hier naar voren gesclioven, waardoor de
ingang zeer sterk vernauwd is. Daar nu de wervelko-
lom in het bekken indringt, wordt het zwaartepunt
veranderd en zou de persoon voorover vallen, zoo dit
niet gecompenseerd werd door eene sterk verminderde
bekkenhelling, die ook bij deze bekkensoort constant
voorkomt; doch even constant zien wij hier eene ver-
wijding van de eigenlijke C. V., dat is van den afstand
van de symphysis pubis tot aan het echte promonto-
rium. Volkomen stemt hiermede ook overeen het reeds
meer vermelde geval van
Gurtl. Wel is waar moet
hier blijkens de sterke spanning der mm. ileopsoae
eene sterke bekkenhelling geweest zijn doch bij deze

Gurtl beweert zelfs dat de conjugata diagonalis eene loodlijn
vormt.

-ocr page 45-

33

persoon heeft, ofschoon zij tot haar jaar leefde,

de gunstigere verhouding voor de drukking van den
romplast haar invloed niet kunnen doen gelden, wijl
de vrouw al dien tijd zonder verstand, als een beeld
in het bed doorbracht.

Wordt aldus de basis van het os sacrum meer naar
voren en beneden gedrukt, dan zal eene grootere span-
ning der ligamenta ileo-sacralia hiervan het onmiddel-
lijke gevolg zijn; bierdoor zullen de spinae ilei posteriores
meer tot elkander worden gebracht en de ossa ilei
zelve eene draaiing ondergaan om eene as, die in
verticale richting door hun midden gaat ; de bekken-
ring zal dus ook hierdoor in dwarse richting moeten
•verwijd worden en wel des te meer, naar gelang er
minder weerstand bestaat van den kant der dijbeen-
deren.

Volgens deze beschouwing komen dus de gewone
veranderingen in den ingang van het bekken bij luxatie
femorum cong. duplex tot stand door de drukking van
den romplast, welke gunstiger inwerkt tengevolge der
vermeerderde bekkenhelling. De trekking van spieren
en banden is voor het tot stand komen dezer veran-
deringen in den ingang alleen te beschouwen als een
bevorderend moment, in zoover zij de bekkenhelling
vermeerdert en eene draaiing der dijbeenderen om de
verticale as veroorzaakt.

Geheel andere verhoudingen treden op den voorgrond
bij het tot stand komen der afmetingen van den uit-

3

-ocr page 46-

34

gang. Zooals wij hiervoor zagen, gaat hier eene ver-
nauwing van de rechte afmeting met eene enorme
verwijding van de dwarse gepaard. Uit den aard der
zaak zullen personen met aangeboren dubbelzijdige
luxatie der dijbeenderen zeer laat beginnen te loopen,
doch ook dan nog meer dan anderen eene zittende
houding aannemen; het stuitbeentje zal meer dan ge-
woonlijk aan de inwerking van den romplast blootstaan
en daardoor eene knikking moeten ondergaan; deze zal
bovendien nog bevorderd worden door de trekking der
ligamenta spinoso- en tuberoso sacra; deze ligamenten,
welke van het os sacrum naar de spinae en tubera
ischn verloopen, zullen bij de toenemende verwijding-
van den afstand der tubera ischii onderling, eene voort-
durende rekking ondergaan, welke het naai\' boven
trekken van het onderste deel van het os sacrum en
daarmede de vernauwing in de rechte afmeting- van den
uitgang moet ten gevolge hebben. De sterke concaviteit
van de voorzijde van het heiligbeen, kan als een bewijs
dienen voor de juistheid dezer opvatting. De romplast
zal bij de zittende houding van het individu echter
vooral op de zitbeenderen zijn invloed doen gelden;
door de voortdurende spanning in de dwarse afmeting,
welke de romplast door middel van het os sacrum op
het gansche bekken uitoefent, zullen de tubera ischii
in plaats van convergent, eindelijk divergent verloopen,
en het is duidelijk, dat deze divergeerende richting door
de voortdurende druldóng, die in zittende houding op
de tubera werkt, steeds moet toenemen. Het behoeft

-ocr page 47-

35

hier nauwelijks bijgevoegd, dat als onder de vroeger
genoemde omstandigheden de grootere bekkenhelling
tot stand komt, deze ook voor de afmetingen van den
uitgang als een moment voor de gunstigere inwerking
van den romplast zal dienen.

Als medeoorzaak dezer zoo sterk verwijde dwarse
afmeting van den uitgang, wordt door sommigen ge-
noemd de drukking, welke de dijbeenshoofden op de
buitenvlakte der ossa ilei meer naar boven uitoefenen;
de meer verticale stand der ossa ilei en het meer naar
buiten uitwijken der tubera ischii zou bij wijze van
hefboomswerking hiervan het gevolg zijn. Daar echter
in vele gevallen geene verhouding bestaat tusschen de
steile stand der darmbeenderen en de onderUnge afstand-
der zitbeenknobbels, en deze laatste ook daar vergroot
is, waar de darmbeenderen niet verticaler staan dan
normaal, zoo kan deze invloed, zoo hij al bestaat, slechts
van zeer ondergeschikte beteekenis zijn.

Een zeer groote rol bij het tot stand komen der
afmetingen van den uitgang, spelen de vroeger ge-
noemde spieren, de mm. obturatorii, gemelli en qua-
drati femoris, welke van de zit- en schaambeenderen
naar den trochanter major verloopen. Deze laatste is
met de dijbeenshoofden naar boven en buiten verplaatst,
en dus ook in deze richting zal de trekking dier spie-
ren op de zoo even genoemde beenderen plaats heb-
ben; het resultaat dezer trekking zal des te grooter
zijn, wijl zij een krachtige spiermassa vermen, die in-
werkt op beenderen, door een gracielen bouw geken-

-ocr page 48-

36

teekend. Brengen wij deze trelvkracht naar buiten
boven in verband met de vroeger beschreven kenmer-
ken van het bekken bij luxatio femorum cong. duplex,
zoo ligt de verklaring voor de hand, waarom de tu-
bera ischii naar buiten en boven zijn verplaatst, waar-
om de zit- en schaambeentakken zoo verlengd, van
voor naar achter afgeplat en naar voren omgebogen
zijn; ook wordt daardoor de vergrooting van den
schaamboog en de geringe hoogte van het kleine bek-
ken duidelijk. Door het naar buiten wijken der ossa
ischii zal de vroeger besproken trekking worden uit-
geoefend op de ligamenta spinoso-en tuberoso sacra,
zoodat deze spierwerking ook een indirecten invloed uit-
oefent op de vernauwing van de rechte afmeting van
den uitgang.

De gewone veranderingen in de afmetingen van den
uitgang bij het bekken bij luxatio femorum cong. du-
plex komen dus van den beginne af tot stand door de
drukking van den romplast; een zeer groote, zoo di-
recte als indirecte invloed wordt echter daarbij uitge-
oefend door de trekking van spieren en banden, en
wel reeds tijdens het uterine leven, doch vooral van
het oogenblik af, dat de persoon de ledematen gebruikt.

Over de veranderde afmetingen der bekkenholte zal
ik na het voorgaande niet behoeven uit te weiden,
daar zij de veranderingen én van den in-, én van den
uitgang volgen en als het ware een middenvorm daar-
van zijn. De verdere bijzonderheden dezer bekken-
soort, zooals de dunne beenbouw, de meestal absolute

-ocr page 49-

37

kleinheid van het bekken, enz. ga ik met stilzwijgen
voorbij, wijl ik aan het weinige, dat daarvan bekend
is, niets bijzonders weet toe te voegen.

Tot slot wil ik in verband met het voorgaande eene
verklaring trachten te geven, hoe de door mij beschre-
ven atypische bekkenvorm is tot stand gekomen. Daar
mij alle aanteekeningen over het bekken ontbreken,
heb ik mijne aanwijzingen in het bekken zelve moeten
vinden. In de eerste plaats valt hier in het oog de
geringe ontwikkeling der nieuwe acetabula; geen nieuwe
gewrichtskommen, zooals in Bekken A, doch been-
schijven, waarvan de eene nauwelijks eenige conca-
viteit vertoont, zijn hier voorhanden. Dit feit wijst
er ten zeerste op, dat de persoon, aan wien het
bekken, behoord heeft, een zeer matig gebruik ge-
maakt heeft van de onderste extremiteiten en niet
weinig word ik in deze meening bevestigd, doordat
Gurtl in zijn reeds meermalen aangehaald geval juist
dezelfde beschrijving geeft der zoogenaamde nieuwe ace-
tabula. Heeft de persoon weinig geloopen, dan wordt
het duidelijk, waarom de c. v. zoo weinig err zelfs min-
der vernauwd is dan de dwarse afmeting; immers zal er
blijkens de diepe sleuven aan den horizontalen schaam-
beenstak wel een sterke bekkenhelling geweest zijn,
doch de roniplast heeft weinig gelegenheid gehad om
in te werken, en min of meer is betreffende den in-
gang de vorm van het kinderbekken bewaard gebleven.
De trekking van de mm. ileopsoae kan zeer goed plaats
hebben, zonder dat Je persoon loopt, zooals boven reeds

-ocr page 50-

38

gezegd is, en ook blijlct uit het geval van Gurtl. Nog
is hierbij op te merken, dat het bekken, evenals de
meeste, waarschijnlijk absoluut te klein is. Ook de
veranderingen in den uitgang zijn met bovengemelde
meening overeen te brengen. De trekking van spieren
en banden doet bij den uitgang vooral haar invloed
gelden, zoodra de persoon de onderste extremiteiten
gebruikt; heeft de persoon dus weinig geloopen, zoo
hebben de binnenwaartsdraaiers van het bovenbeen
slechts eene geringe trekkracht kunnen uitoefenen, en
heeft bovendien de romplast weinig ingewerkt; hier-
mede stemt dan ook overeen de geringe verwijding
in de dwarse afmeting, de niet vergroote schaam-
boog, de ongeveer normale lengte van zit- en schaam-
beenderen; de geringe omkruUing der zitbeenderen
spreekt volstrekt niet tegen de gegeven verklaring, daar de
beenderen buitengewoon dun zijn, en noch de werking
van den romplast, noch de werking van spieren en
banden volkomen is uitgesloten. Integendeel zal de romp-
last bij zittende houding vooral door de zitbeensknob-
bels en het stuitbeentje gedragen worden, en dit ver-
klaart dan ook, waarom dit laatste zoo sterk naar
voren staat en de rechte afmeting dus vernauwd is.
Opmerkelijk is het, dat, niettegenstaande de i\'echte af-
meting van den uitgang in bekken B veel korter is
dan in bekken
A, de afstand van de onderste heilig-
beenwervel tot de onderste symphysenrand in beide
nagenoeg even groot is; dit volgt echter uit het voor-
gaande, immers, daar de ligamenta spinoso- en tuberoso

-ocr page 51-

39

Sacra aan de onderste heiligbeen wervels zijn bevestigd,
zal juist aan deze de geringere trekkracht der genoem-
de ligamenten worden uitgeoefend.

De abnormaliteiten in de type, die in bekken B
worden gevonden, laten zich dus verklaren uit het feit,
dat de persoon zeer weinig geloopen heeft. Ongeveer
dezelfde afwijkingen worden dan ook in het door
Gurtl
beschreven bekken opgegeven. Verder strekt het door
mij beschreven bekken ten bewijze, voor de juistheid
der beschouwingen over de
Pathogenese van de bekkens
bij luxatio femorum cong. duplex in het algemeen,
welke in de vorige bladzijden zijn uiteengezet.

-ocr page 52-

^ V- .

K-V

-ocr page 53-

NGEN

1.

Het samenzijn van vele puej-perae moet beschouwd
^vorden als een bevorderend moment voor het ontstaan
van puerperaalinfectie.

II.

Het meten van den diameter externus Baudelocquii
lieeft geene waarde, om den graad der verkorting van
de C. V. te bepalen.

-ocr page 54-

42

III.

Zijdelingsche incisies in de vulva tijdens de baring
zijn bij groote spanning van het perineum in geen
opziclit te verwerpen.

IV.

Bij syphihs, waar nog alleen de initiaalsclerose is,
moet men deze excideeren.

V.

Cystotomia suprapubica is in het algemeen te ver-
kiezen boven Cystotomia perinealis.

VI.

Bij Carcinoma mammae is de extirpatie volgens de
methode van Klister ook dan te prefereeren, als de
correspondeerende okselklieren niet merkbaar gezwollen
zijn.

VIL

Bij ruptura uteri tijdens de baring tengevolge van
bekkenvernauwing is de operatie van Porro geïndiceerd.

-ocr page 55-

43

Vlll.

Het indruppelen van sterke adstringentia in de oogen
van pasgeborenen als prophylacticum tegen oplithalmo-

blennorrhea is afkeurenswaardig.

IX.

Onder bepaalde omstandigheden kan bij ulcus
ventriculi rotundum maagresectie zyn geindiceerd.

X.

Het vinden van de tuberkelbacillen van Koch in
sputa is een diagnosticum van groote waarde. Het niet
vinden der bacillen sluit het aanwezig zijn van phthi-
sis niet uit.

XI.

De subcutane injectie van geneesmiddelen verdient
ruimere toepassing.

XII.

De resultaten van de onderzoekingen van Runeberg,
dat nl. bij verhoogde drukking minder eiwit filtreert
door dierlijke vliezen, zijn niet toepasselijk voor den
levenden vaatwand.

-ocr page 56-

44

xm.

Terecht stelt Thoma (Arch. f. Path. Anat.) de bind-
weefselwoekering in de intima van het arterieele vaat-
stelsel na sluiting eener arterie, afhankelijk van de
tengevolge der sluiting veroorzaakte circulatiestoornis.

XIV.

Beperking van de uitoefening der vivisectie in Ne-
derland is in e^k opzicht onnoodig en zelfs schadelijk.

XV.

In de wet van 4 Dec. 1872 (StbL n°. 134) hou-
dende voorziening tegen besmettelijke ziekten, behoorde
de zoogenaamde «febris puerperalis» te zijn opgenomen.

-ocr page 57-

iokken A

b&fcfceia,

Q

Piè 3.,

kV 4

tfc-

nlKcRK HOf-UTH. UTKLCHl

-ocr page 58-
-ocr page 59-

^ ^vTj -f ^

................

-ocr page 60-

........\' r ^^

) H

\'

t -Âï

j f-.

s»-.. JIJ rsr ^ » „ , i

^ .....V

1

, je ^ v j \' --f TA?> £t M , \' , :

...... ■ ■■

-ocr page 61-

1275

r{

\\

-ocr page 62-

iil^Ä^ililliÄIIIIP

\' ^ 0