-ocr page 1-
-ocr page 2-

M fr

-ocr page 3-

. • .1. -»v

■ «iVvV.-.-

J

\\ V

-ocr page 4-
-ocr page 5-

.w

-ocr page 6-

t

-ocr page 7-

-,■ e.

--mm

-ocr page 8-

; Sî^v .v.-
\'ifi;

\'S?«

-ocr page 9-

STUDIËN

TAXUS BACCATA L

EN HET AAN DEZE PLANT EIGEN VERGIFT.

-ocr page 10-

\' <r- f

ï

\'Vlï

•"ï

O

is .

•Î4

i-

M

-T}

V

b

-».-f

Stoomdruk van F. B. van DITMAE. — Utrecht.

-ocr page 11-

STUDIËN

OVER

TAXUS BACCATA L,

en liet aan deze plant eigen yenift.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van ilen graad yan

aan de Rijks-Universiteit te Utrecht,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Mr. H. J. HAMAKER,

Hüogleeraar in de faculteit der Rechtsgeleerdheid,

volgens besluit van den senaat der universiteit, tegen de bedenkingen
van de faculteit der wis- en natuurkunde,

le verdedigen op DINSDAG den 8sten JULI 1884, des namiddags le 1 ure,

door

LEENDERT JOHANNES VAN DER HARST

geboren te Middelburg.

utrecht. - j. l. beijers. - 1884.

-ocr page 12-

"T V

ƒ

v.

iCV

mm

M

Ï\'r;

mi

M

-ocr page 13-

MIxTNEN yADER.

-ocr page 14-

I

.1

......

■ - -i\'--- - ç\'. -r.

-... ■ s®-^:y-mmm\'^m

•y-:

-ocr page 15-

VOORWOORD

Ik behoef er ternauwernood aan te twijfelen, dat allen,
die mijn werkkring kennen, zullen inzien, onder welke eigen-
aardige en dikwijls moeilijke omstandigheden het werk voor
dit proefschrift verricht moest worden.

Het zij dan ook verre van mij te willen of te kunnen be-
weren, dat de studie van het gekozen onderwerp door mij
ten einde gebracht is; misschien ware dit het geval geweest,
indien ik over meei\' tijd en over betere hulpmiddelen had
kunnen beschikken.

Ik geef nu wat ik kan, en meen eerlijk gedaan te hebben
wat ik kon doen.

Aan de weinigen, die mij met hun hulp of met hun ken-
nis ter zijde stonden, breng ik myn hartelijken dank toe.

V. D. H.

-ocr page 16-

.ii\'

tvV ^"-\'-- ■■

ilülilïsii

i

m

- n

-ocr page 17-

L

Gescliiedkuiidig- Overziclit.

Onder de verschillende, tot het door Tournefort
met den naam van Taxus aangeduide plantengeslacht
behoorende soorten, is de
Taxus haccata L. de meest
bekende.

Deze plant, gewoonlijk kortweg Taxus, vroeger
ook
Ihenhoom genoemd, draagt in het Duitsch den
naam van
Eïbe of FMenhaim, heet in \'tFransch If
en in het Engelsch Yew-tree.

Haar Spaansche naam is Toxo of Taxo, haar
Italiaansche
tasso, tossico, nasso of alhero della morte.

Behoorende tot de klasse der Gymnospermae, orde
Coniferae, fam. Taxineae, komt zij in Europa voor
van Midden-Noorwegen en Zweden en Midden-PLUsland
af, tot in Spanje, Sicilië en Griekenland. In Midden-
Europa zoekt zij bij voorkeur een kalkhoudenden
bodem, in de streek der beuken en eiken.

Buitendien wordt zij aangetroffen op de Azoren,
in Algerië, in Armenië, op den Himalaya, enz,

1

-ocr page 18-

2

Hare botanische eigenschappen zijn de volgende:

Altyd-groene boom of heester, met uitstaande tak-
ken en met een roodbruine, ruwe schors, welke
later voor een grijsbruine, afschilferende kurklaag
plaats maakt.

Bladen lijn-lancetvormig, 2 a 3 c.m. lang^ in twee
rijen geplaatst, aan de bovenzijde glanzig en donker-
groen , aan de onderzijde dof en lichtgroen gekleurd,
met één middennerf en een randnerf aan elke zijde.

Bloemen tweehuizig.

Mannelijke bloemen bestaande uit gesteelde, schild-
vormige, 5—8 lobbige meeldraden, welke^ aan de
onderzijde van het schildvormige gedeelte, 5-8 stuif-
meelzakken dragen, en die gezamenlijk , op den top
van korte takjes, aan den voet door schubjes om-
geven, in den oksel der bladen staan.

Vrouwelijke bloemen aan den top van korte takjes
alleen staande; tijdens den bloei is het rechtopstaande
zaadknopje aan zijn basis door een klein, napvormig
bekleedsel omgeven^ dat later tot een hoogrood ge-
kleurden , vleezigen zaadmantel uitgroeit, die de zaad-
korrel bijna tot aan haar top omgeeft.

Uitwendige zaadhuid vleezig, inw^endige houtig
en hard.

Cotyledonen kort en stomp.

Bloeitijd April en Mei.

Ofschoon thans obsoleet zijnde, werd in vroeger
tijd van het hout, de bast, de vruchten en de jonge

-ocr page 19-

takjes, als lignum, cortex, baccae en summitates
Taxi^ als basis voor verschillende bereidingen, inde
geneeskunde gebruik gemaakt.

Zooals bekend is, wordt de Taxus baccata, ook bij
ons te lande, als altijd-groene sierheester veelvuldig
aangekweekt en, daar haar dicht in elkander gedron-
gen takken het snoeien uitstekend verdragen kunnen,
werd zij, vooral ten tijde van
Lodewijk XIV, bij voor-
keur gekozen om daaruit al die wonderlijke vormen
te fatsoeneeren, die wij nog enkele malen, als pro-
ducten van een stijven, pruikerigen, bedorven zin voor
natuurschoon, in oude lusthoven kunnen te zien
krijgen.

Haar vast, maar buitengemeen taai hout werd
vroeger dagen voor het maken van handbogen ge-
zocht en ook thans vindt het nog menigvuldige toe-
passing. Niet alleen dat het „zwart gebeten"^ het
ebbenhout evenaart, het wordt, omdat het door fijne,
roodbruine jaarkringen schoon geteekend en daarbij
een fijn werkhout is, gaarne door schrijnwerkers en
beeldsnijders gebruikt. Voor zeer vele der fijnste,
uit hout gesneden figuurtjes, zooals men die in Zwit-
serland vervaardigt, bezigt men Taxushout.

Reeds van oudsher stond de Taxus ter slechter
naam en faam bekend en vele zijn de verhalen en
beschouwingen, die men bij oudere schrijvers aan-
gaande deze plant vindt.

Bijna allen maken gewag van de giftigheid, en

-ocr page 20-

niet ten onrechte, zij het dan ook, dat, zoo als blij-
ken zal, op het een en ander, zooals het door enkelen
is nedergeschreven, nog wel wat af te dingen valt,
alhoewel van de andere zijde enkele waarnemingen,
hoe naief ook weergegeven, toch blijkbaar op goede
gronden berusten en minstens een kern van waarheid
bevatten.

Het is echter wel eenigermate moeielijk de verschil-
lende verhalen en mededeelingen , op deze plant be-
trekking hebbende, tot hun oorsprong terug te bren-
gen , aangezien verschillende schrijvers telkens weder
andere namen aan de plant geven.

Zoo heet zij bij dioscormes bij Theophras-

Tus MoXoc; Nicander noemt haar Sjj.iXo?, terwyl Galenus
wederom van Kaxto? spreekt. Zelfs werd zij ook wel
Tamariscus genoemd of daarmede verward. Evenwel
wordt by oudere Latijnsche schrijvers ook reeds de
naam Taxus, of wel Taxus arbor aangetroffen en
dezelfde plant tevens met den naam van Arbor virosa
aangeduid.

Of nu evenwel de naam Taxus afkomstig zoude
zijn van het ver]:»um Taxare straffen, wil ik beschei
den in het midden laten , alhoewel het mij toeschijnt,
dat deze afleiding van latere vinding is.

\') Ter onderscheiding van Taxus herba, onder welken naam men
Verbascnm Thapsns kende.

Zie 0. a. Grerlach, Handbnch der Gerichtlichen Thierheillrnnde.
1862. img. 856.

-ocr page 21-

Echter is de Taxus in mythologischen zin een
symbool van rouw en dood geweest; bewoonster der
onderwereld , diende
zy der furiën ten fakkel, kronen
van Taxusloof werden in dagen van droefenis ge-
dragen.

Dit alles heeft wel zijn grond in de erkende giftige
eigenschappen der plant.

Als bewijs dier erkenning moge het volgende gelden:

DioscomDES zegt, dat de Taxus zoo schadelijk en
vergiftig isdat zelfs degenen , die onder haar scha-
duw rusten of slapen , ziek worden en somtijds ook
sterven.

Theophrastus vermeldt, dat groote dieren , z. a.
paarden , muilezels en ezels sterven, als zij de bladeren
der Taxus gegeten hebbenmaar dat de herkauwende
dieren er geen hinder van ondervinden.

Nicander spreekt in zijn Alexipharmaca aldus :
„Wacht u voor den vergiftigen Taxusboom, die op den
berg Oeta groeit en op de dennenboomen gelijkt,
maar die den mensch een harden dood doet sterven,
tenzij dat hij een bizonder groote teug wijns drinke,
zoodra hij gevoelt dat zijn keel begint eng te worden
en toe te knijpen als of hij verworgd wordt en hij
niet gemakkelijk ademen kan."

In het „Bijvoegsel" op het X Capittel, bladz. 1342

\') Zie o. a. Cruyclt-Boek van Kembertus Doclonaeus. Leyden. 1618,
pag. 1343.

-ocr page 22-

6

van het Cmydt-Boeck leest men verder nog dat
vogels^ die van de z. g. bessen gegeten hebben, „ver-
baest" (verdoofd) worden en zich bijna laten vangen.

Zelfs wäjn, in vaten, van Taxus-hout gemaakt, be-
waard wordende, zou vergift kunnen aannemen, de rook
van het brandende hout zou katten dooden, enz.

Plinius zegt aangaande de Taxus het volgende :

„Letale quippe haccis, in Hispania praecipue,
venenum inest, vasa etiam viatoria ex ea vinis in
Gal]ia facta, mortifera fuisse compertu est. Hanc
Sestius smilace Graecis vocari dixit & esse in Arcadia
tam praesentis veneni, ut qui obdormiant sub ea,
cibumve capiant, moriantur."

Ook Caesar maakt melding van de plant in ver-
band met haar toxische werking. In „de hello gal-
lico" Lib VI, XXXI leest men: „Gativolcus, rex dimi-
cliae partis Eburonum taxo, cujus magna in Gallia,
Germaniumque copia est, se exanimavit."

Van het gebruik van het sap der Taxus als middel
tot het vergiftig maken van pijlen wordt eveneens
meermalen melding gemaakt.

Tegenover al deze en meerdere verhalen, bij de
oudere schrijvers met betrekking tot de giftigheid
voorkomende, staat ook een enkele appreciatie van
de Taxus als geneesmiddel geboekt.
Suetonius toch
deelt mede, dat keizer
Claudius het volk van Rome

\') Naar ik meen is dit een verhaal van Canierarius.
C. Plinii sec. Historia mnndi. P. II. Lib. XVI. Cap. X.

-ocr page 23-

openlijk heeft verwittigd, dat er tegen den beet van
de adder geen meer afdoend middel was, dan het
sap van den Taxusboom.

In hoeverre hier het ware en het onware dooreen
gemengd is^, blijft, als altijd in dergelijke gevallen,
moeilijk uit te maken.

Dat Plinius , die overigens alle volkspraatjes al vast
voor waarheid opgeschreven schijnt te hebben en dan
ook niet zelden geducht in de war was en alles door-
eenhaspelde, wel waarheid kan gesproken hebben,
wanneer hij vertelt, dat wijn vergiftig worden kan,
als zij in vaten van Taxashout bewaard wordt, lijkt mij
alleszins aannemelijk. Zoo als later blijken zal is het
Taxusvergif oplosbaar in alcoholische vloeistoffen.

Dat de uitwasemingen echter van den Taxusboom
een nadeelige, zelfs vergiftige werking op den mensch
zouden uitoefenen, of uitgeoefend zouden hebben,
is minder waarschijnlijk. Zulke gevallen zouden zich
bij de veelvuldige aankweeking der Taxus meer hebben
moeten voordoen en dus vermeld zijn geworden.

Echter treft men dienaangaande in de literatuur
niets aan.

Men heeft wel eens de opmerking gemaakt, dat,
mocht die werking al niet op onze breedte te be-
speuren zijn, zulks in warmere streken toch wel het
geval zou kunnen wezen ^ evenals bijv. in andere ge-
vallen de rijkdom. aan alkaloïden bij een zelfde planten-
soort met de gemiddelde temperatuur der streek,

-ocr page 24-

waarin zij groeit^ in nauw verband staat, maar niet
alleen dat ook uit die warmere streken geen verdere
feiten bekend zijn geworden, hebben buitendien de
proeven, door
Richard en door Bulliard geno-
men, naar het schijnt, het tegendeel bewezen.

De bewering van Theophrastus , dat de Taxus voor
herkauwende dieren onschadelijk zoude zijn, is te
eenenmale onwaar; zij toch zijn juist in hooge mate
gevoelig voor het Taxus-vergift, zoo als later blijken zal.

Niet langer wil ik nu blijven stilstaan bij hetgeen de
oudere schrijvers ons vertellen omtrent de plant en hare
veneneuse eigenschappen, maar overgaan tot het
terrein der experimenten. Ook de beoefening der
toxicologie is den weg gevolgd van al de natuurwe-
tenschappen. Eenmaal vrij van de banden en wel
stevige banden, die zoowel om de geschriften, als
om den geest der menschen geslagen waren, eenmaal
los van het zweren bij autoriteiten, van het jurare
verbo magistri, trad ook bij haar het experimenteele,
in de plaats van het schriftgeleerde onderzoek.

De toxicologie, wel is waar nog geen zelfstandige
wetenschap, maar nog steeds onderdeel der genees-
kunde , stelde zich toen echter reeds het oplossen van
menig practisch vraagstuk voor. In den loop der

\') Medic. Botanik. Bd. I. pag. 220.

Zie: van Hasselt, Handleiding der Vergifleer. 1851. II. pag. 571
en Bulliard, Histoire des jjlantes véneneuses et suspectes de la France.
1784. pag. 157.

-ocr page 25-

9

tyden is op menige vraag reeds het antwoord ver-
kregen, van andere kan het worden verwacht.

Is de stof in quaestie een vergift, zoo ja, hoe werkt
het, welke is de dosis toxica of de dosis letalis,
welke zijn de organen , die door het vergift meer in
het bizonder aangetast worden en welke zijn de ver-
anderingen , die zij ondergaan ? Welke tegengiften
zijn aangewezen en hoe moeten die worden toegepast ?
En dat niet alleen, ook de scheikunde moest haar
aandeel leveren aan de vergiftleer. Is een plantendeel
vergiftig, van welk bestanddeel is zulks dan afhankelijk,
op welke wijze is het vergift na den dood, of wel in
de uitwerpselen van het vergiftigde individu op te sporen ?

Al deze, en nog veel meer vragen^ moesten en
moeten ter wille van den mensch opgelost wórden
en hoe kon en kan zulks anders gedaan worden dan
door proeven op dieren ^ voor zooverre toevallige waar-
nemingen in bepaalde gevallen geen licht gaven.

Nog altijd is het proefnemen op dieren, ondanks alle
anti-vivisectoren en dierenbeschermers, de eenige weg
om tot het oplossen van allerlei vraagstukken op
toxicologisch gebied te geraken.

Die proefnemingen hebben zich ook tot de Taxus
uitgestrekt en daartoe bestond afdoende reden. Niet
alleen toch dat talryke dieren het slachtoffer werden
van het gebruik der plant of van hare deelen^ ook
by den mensch zyn er verscheidene vergiftigings-
gevallen bekend.

-ocr page 26-

10

In elk eenigszins uitgebreid handboek, dat de plant-
aardige vergiften en hun werking behandelt, kan men
voorbeelden te over vinden, die bewijzen, dat de
oudere schrijvers gelijk hadden, wanneer zij de Taxus
als „den boom des doods" beschouwden.

Uit den aard der zaak zullen vergiftigingen bij men-
schen zeldzamer voorkomen, ten ware bij kinderen,
die, verlokt door de kleur der besachtige vruchten,
deze eten, Intusschen was het nog meer of min
twijfelachtig of de vruchten wel rechtstreeks vergiftig
konden genoemd worden.

In Engeland echter, waar een af kooksel van Taxus-
bladeren, bekend alsYew-tree tea, als volksgeneesmiddel,
en wel als anthelminticum, emmenagogum of aborti-
vum, bekend is en gebruikt wordt, komen meermalen
gevallen van intoxicatie, zelfs met doodelijken afloop
voor.

De veeartsenijkundige literatuur weet evenzoo ver-
scheidene klinische gevallen aan te wijzen.

Zoo deelen Benson^) en Waters^) vergiftigingsgevallen
mede, die bij paarden,
Read en Harsefield andere,
die bij runderen zijn voorgekomen.
Schwengke vermeldt,
dat, in de nabijheid eener Hollandsche stad, koeien,
in de met sneeuw bedekte weilanden geen voedsel

Deze twijfel is, zooals uit liet vervolg blijken zal, door mijn nader
onderzoek opgeheven,

The Veterinarian or Monthly Journal of Veterinary Science. (1835,
1844, 1849, 1854).

-ocr page 27-

11

vindende, op een groene taxushaag aanvielen, tenge-
volge waarvan de meeste stierven,

In 1868 kwam te Utrecht o, a, een geval voor bij
een kalf, dat tengevolge van het gebruik van Taxus-
naalden stierf, en wel binnen 10 minuten nadat
de eerste vergiftigingsverschijnselen waargenomen
waren geworden.^)

In Maart 1873 stierven te \'s Hage 3 herten tenge-
volge van het gebruik van Taxus,

Van Hasselt noemt talrijke schrijvers, welke even-
eens de giftigheid der Taxus constateeren.

Lucas verhaalt van een kudde schapen , welke na
het gebruik van Taxus geheel uitstierf.

Husemann citeert een hem bekend geval, waaruit
blijkt, dat ook de gedroogde plant haar werking niet
verliest^ n.1, dat eenige paarden, na het gebruik van
droog Taxusloof, dat vroeger voor guirlandes gediend
had, binnen een kort tijdsverloop stierven.

Nog onlangs (Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en
Veeteelt 1883. Dl. XII afl. 4) werd door den heer
de Bruin te Zalt-Bommel een geval van vergiftiging
door Taxus bij kalveren beschreven.

Deze verschillende waarnemingen, die nog door tal

\') Zie : Miquel., Noord-Nederl. vergiftige gewassen. 1836. pag. 72.
Zie: Tijdsclirift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt. 1869. 3e dl. pag. 95
en verv.

Handleiding der Vergiftleer, 1851. IL pag. 571.
Handbuch der Toxicologie. 1862. le Hälfte, pag. 420.

-ocr page 28-

12

\'van andere te vermeerderen zouden zijn, bewijzen af-
doende, dat de bladeren (en de jonge takjes) vergiftig zijn.

Toch moesten ook hier proeven nog nader aan-
wijzen, in welke hoeveelheid, in welken vorm en
onder welke omstandigheden de Taxus vergiftig is.
Wat de proefnemingen met de naalden en de jongere
takjes betreft, hebben onder anderen
Chevalier ,
Düchesne en Reynal , Viborg en Grognieb
op afdoende wijze de giftigheid der genoemde deelen
aangetoond.

Paarden stierven , na het gebruik van 200 ä 250
gram der versehe bladeren, na verloop van 1-^1 uur.

30 gram der versehe bladeren doodden, volgens
Chevalier, een hond binnen 4 tot 6 uren.

Uit de proeven van Viborg bleek, dat de naalden
een doodelijk vergif zijn voor paarden, muildieren,
alle herkauwers, varkens, kippen, ganzen , eenden,
honden en katten.

Werden echter de naalden met het andere voedsel
vermengd, of onmiddellijk na het voederen toege-
diend , dan werden zij zonder nadeel verdragen,
zelfs in hoeveelheden, die, bij een ledige maag
gegeven, bepaald doodelijk zouden geweest zijn.

Grognier experimenteerde ook nog met het sap, het
afkooksel en het waterig extract der Taxusnaalden.

Memoire sur l\'If. Ann. d\'Hygiène. 1855. Juli en October.
Sammlung von Abhandlungen, etc. Bd. II, pag. 49 en 50.
Gazette de Santé. 1817.

-ocr page 29-

13

56 gram van het uitgeperste sap had, aan een mid-
delmatig grooten, vierjarigen hond gegeven, braken,
zonder meer, ten gevolge. Een kleine hond stierf
na een dosis van 40 gram.

Het afkooksel, ter sterkte van 20, resp, 10 gram
Taxus, aan een middelmatig grooten, resp. kleinen
hond toegediend , had, zelfs toen den volgenden dag een
grootere hoeveelheid gegeven werd, niet het minste
effect.

Toen hij c.c. 1,5 gram van het waterig extract,
opgelost in 15 c.c.m. water in de vena jugularis
van een grooten, sterken hond inspoot, ontstond na
2 minuten duizehgheid en verzwakking der achterste
extremiteiten, na 5 minuten slaperigheid. Deze ver-
schijnselen waren echter voorbijgaande en den vol-
genden dag was het dier weder\' gezond.

Een zwakkere hond echter, op dezelfde wijze be-
handeld, vertoonde dezelfde verschijselen en stierf.

Ook bij deze proeven zou ik nog tal van andere
kunnen voegen, die alle de giftigheid der Taxus-
naalden ten volle bewijzen ^ maar, met het oog op later
te vermelde feiten, is het voldoende er de aandacht op
te vestigen, dat reeds uit de proeven van
Grognier,
bo^t^en vermeld, de minder krachtige werking van het
waterig uittreksel blijkt.

Omtrent de giftigheid der vruchten is het moeilijk,
alleen op de literatuur afgaande, zich een bepaald
oordeel te vormen.

-ocr page 30-

14

Schijnt toch eenerzijds, volgens de opgaven van
Barthélemy , Goeppert en Meyer , te moeten worden
aangenomen dat de vruchten vergiftig zijn, en voert
Selle een geval aan, waarbij kinderen tengevolge
van een rijkelijk gebruik van Taxusvruchten aan
gastroenteritis stierven, van andere zyde wordt de
giftigheid weder ontkend.

Wel is waar zegt Viborg , dat de roode bessen ver-
giftig zijn, maar hij zegt er uitdrukkelijk bij, dat zij
het in veel mindere mate zijn dan de naalden.

Bulliard zegt (1. c.), na het eten der vruchten (mor-
viaux), nooit de minste last ondervonden te hebben.

Grognier kookte 250 gram der vruchten, waaruit
de zaden verwijderd waren, met
700 gram water tot
op de helft in en diende deze vloeistof aan een hond,
die vooraf niet gevoederd was, toe. Geenerlei resul-
taat was te bespeuren.

60 gram der zaden, met haver vermengd, door een
paard genuttigd, bleken niet de minste vergifligings- -
verschijnselen te veroorzaken.

In verband met de door Viborg (zie boven) ver-
strekte gegevens, is de uitslag der laatste proef mis-
schien niet zeer afdoende.

ScHROFF die proeven nam met konijnen, waarvan
hij wist, dat
zij voor het Taxusvergift gevoelig zijn,

\') Tranli\'s Magazin für physiol. klin. Arzeneimittellehre. IV. pag. 342.
Zeitschrift der Wiener Aerzte. 1859.
N". 31. Z. 484.

-ocr page 31-

15

meende, evenals Grognier, Pergy en Schlotthauer,
de giftigheid der vruchten te moeten ontkennen.

De laatste zou zelfs de Taxus ter wille harer vruch-
ten aangeplant willen zien. Waarom is niet duidelijk
in te zien, daar toch het eetbare gedeelte flauw en
smakeloos is, terwijl de zaden, zooals blijken zal, hoogst
gevaarlijk zijn, alhoewel men in Japan de vruchten eener
aanverwante soort, n.1. van Taxus nucifera Kämpfer ,
zonder eenig nadeel voor de gezondheid eet. Sommigen
o. a.
van Hasselt zijn de meening toegedaan, dat de
zaadmantel onschadelijk, de bitter smakende zaad-
korrel daarentegen vergiftig zoude zijn.

Latere proefnemingen schijnen deze meening, voor
zooverre zij de giftigheid der zaden betreft, bevestigd
te hebben.

Of het Taxusvergift ook in het oudere hout
voorkomt ^ is tot nu toe zoo goed als onbekend geble-
ven , mij ten minste is dienaangaande in de literatuur
over het onderwerp niets bizonders bekend geworden.

Van verschillende bereidingen, uit de naalden ver-
kregen, bleek voorts steeds het waterige extract het
minst, het alcoholische of het aetherische extract
het meest werkzaam te zijn.

De verschijnselen, welke zich bij een Taxus-ver-
giftiging voordoen, zijn van vele zijden nauwkeurig

Bordier, Experimentelle Untersuchungen über Wirkung und Vor-
kommen des Taxin.
InaLig.-dissertation.Göttingen. 1876, en eigen onder?;oek.

-ocr page 32-

16

nagegaan en beschreven, hetzij die bij toevallige intoxi-
caties waargenomen, dan wel bij wijze van proefne-
ming te voorschijn geroepen werden.

Een beknopt overzicht dienaangaande moge hier
volgen, omdat men natuurlijk uit den aard dier ver-
schijnselen een besluit heeft moeten trekken omtrent
den aard van het bestanddeel, dat de Taxus tot
een vergift maakt.

Bij den mensch vertoonen zich de verschijnselen
niet binnen een bepaalden tijd; bij een vergiftiging
met de bessen blijven zij 1 a 2 uur uit.

Zij bestaan uit: braken, diarrhoee, lividiteit der
lippen, bleekheid van het aangezicht, strak staander
oogen, dikwijls samengaande met dilatatie van de
pupil, duizeligheid, hoofdpijn, verdooving, onmacht,
versnelde respiratie, kleine pols, ten laatste snel toe-
nemend coma, waarop (soms echter na een tijds-
verloop van 4—14 uren) gewoonlijk plotseling de dood
volgt.

By zwangeren kan zich abortus voordoen, alhoewel
aan de Taxus geen specifiek abortieve werking mag
toegeschreven worden.

Bij paarden nam men in het begin der vergiftiging
een zwakke pols waar, bij het naderen van den dood
was de hartslag hevig en vertoonden zich convulsies.

Bij herkauwers bespeurt men verdooving, versnelde
ademhaling, een kleine pols, het herkauwen wordt
gestaakt, er bestaat neiging tot braken, de dieren

-ocr page 33-

17

werpen zich neder, krijgen trekkingenschreeuwen
dikwijls luid en sterven dan.

Varkens laten den kop hangen, sluiten de oogen,
krijgen een wankelenden gang, worden onrustig, wer-
pen zich op den rug, hebben neiging tot braken,
schreeuwen, vertoonen bliiken van angst en krijgen
eindelijk ook trekkingen, waarop de dood spoedig volgt.

Honden en katten beginnen te braken, worden dui-
zelig, krijgen convulsies en sterven.

Bij konijnen zijn waargenomen: in het begin ver-
snelde respiratie en hartslag, gastroenteritis, dilatatie
van de pupil, convulsies, langzaam worden van den
hartslag en van de respiratie, tetanus en plotselinge
dood.

Vogels worden verdoofd, sluiten de oogen en laten
de vleugels hangen; de vederen gaan opstaan, verder
knikken zy met den kop, de gang wordt moeilijk,
waarna convulsies en de dood volgen

Uit de proeven door Borchers genomen blijkt
het versnellen van ademhaling en hartslag in het
begin der vergiftiging geen constant verschijnsel
te zijn.

Over de door mij waargenomen verschijnselen spreek
ik later.

Wat de sectieverschijnselen betreft^ waargenomen

\') Voornamelijk naar Huseman, Gerlach, Viborg en van Hasselt.
T. a. p.

2

-ocr page 34-

18

in die gevallen, waarbij de vergiftiging, door middel
der naalden of door de extracten, van de maag
was uitgegaan, daaromtrent vind ik aangeteekend,
dat bi) menschen gezien zijn: roodheid en ecchy-
mosen in de maag en hyperaemie der onderbuiks-
vaten.

Omtrent den toestand der hersenen wordt weinig op-
gegeven, alleen zegt
van Hasselt, dat de schedelholte
met bloed overvuld is.

Verder zou zich een maculeus exantheem van de
huid voordoen, zouden de haren gemakkelijk uitvallen
en is bij zwangeren ontsteking van den uterus aan-
getoond.

Bij paarden, herkauwers en varkens werd de linker
hartkamer overvuld gevonden, de hersenvaten waren
hyperaemisch, hier en daar kleine luchtblaasjes be-
vattende, terwijl in alle gevallen ook het slijmvlies
van de maag ontstoken bevonden werd.

Ook bij het door den Heer Wirtz beschreven geval
van vergiftiging bij een kalf, trok het.de aandacht, dat
de vaten der hersenvliezen sterk met donkerrood bloed
gevuld waren. Tusschen de arachnoïdea en de pia
mater bevonden zich luchtblaasjes. De hersenen zelve
waren over het algemeen hyperaemisch, maar overi-
gens niet kennelijk veranderd.

Zie: Tiiclselirift v. V. A. K. en Veeteelt,, 3de deel. pag. 98.

-ocr page 35-

19

Bij honden en katten, en evenzoo bij vogels , waren
geen bijzondere veranderingen te zien.

Bij konijnen vond Schroff maagverweeking en een
buitengewoon lang voortduren van de beweging van
het hart na den dood.

Dit laatste bevestigt ook Borchers in dezen zin,
dat het hart nog lang na den dood gevoelig blijft
voor mechanische en vooral voor electrische prikkels.
Ik kon bij mijne proeven in geen geval dit feit con-
stateeren.

Algemeen wordt de Taxus gerekend te behooren
tot de narkotische vergiften met irriteerende neven-
werking.

Een specifiek tegengift wordt nergens aangegeven,
tenzij men, volgens
Nicander, warme wijn daarvoor
houde.

Rijkelijke toediening van braakmiddelen en behan-
deling zooals voor een vergiftiging met narcotica in
het algemeen aangewezen is , is alles wat tegen een
taxus vergiftiging kan gedaan worden.

Het blijkt wel, dat noch de symptomen tijdens de
vergiftiging, noch de gegevens die de sectieverschijn-
selen verschaffen, bizonder karakteristiek voor een
Taxus-intoxicatie zijn.

Het bewijs eener vermoedelijke vergiftiging met
Taxus kan slechts dan verlangd en verkregen worden ,
wanneer zij heeft plaats gehad door middel van de
bladeren, jonge en bebladerde takjes of vruchten. In

-ocr page 36-

20

Liitbraaksel, maaginhoud , enz. kunnen de resten dezer
deelen door hun kenmerkenden vorm meL zekerheid
aangetoond _ worden.

Maar hoe, wanneer een decoct, extract ^ of iets
dergelijks tot vergiftiging gediend heeft?

Dan zou alleen het scheikundig onderzoek het be-
wijs kunnen leveren; daarop zou alles moeten neer-
komen.

Eer dat echter mogelijk zoude zijn, moesten ver-
schillende vragen beantwoord worden als: Van welken
aard is het vergiftig bestanddeel der Taxus ? Kan het
gemakkelijk geïsoleerd worden\'? Welke eigenschappen
bezit dat bestanddeel, die als reacties dienst kunnen
doen\'? Is het onder alle omstandigheden aan zijne
eigenaardige reacties kenbaar en daardoor met zeker-
heid aan te toonen?

Welk antwoord kan op deze en andere, daarmede in
verband staande vragen, gegeven worden?

Ik wil, alvorens over het al of niet mogelijke van
het beantwoorden dezer vragen mijn oordeel uit te
spreken^ nagaan, wat er alzoo verricht is gewwden
om tot de kennis van het vergiftige beginsel der Taxus
te geraken, en welke de verschillende meeningen waren,
die men dienaangaande zich vormde.

Hierbij zou ook het microscopisch onderzoek dienst kunnen doen,
daar de houtvezels van de Taxus een zeer eigenaardige wandstrnctuur
bezitten , n. 1. hofstippeJs en tevens spiraalbanden vertoonen.

-ocr page 37-

21

Zoo lees ik eerst van Peretti dat hij in de
Taxus vond: bittere aetherische olie, eene bittere,
niet kristalhseerbare stof^ een gele kleurstof, hars,
looistof, galluszuur, chlorophyll, slijmsuiker en appel-
zuren kalk.

Simon zegt: „Die giftigen Eigenschaften des
Eibenbaums ........ scheinen in einem harzigen

Stoffe ihren Sitz zu haben."

Schroff gelooft, dat zich in de Taxus twee werk-
zame stoffen bevinden, waarvan de een een scherpe,
de andere een narcotische werking uitoefent. Beide
zijn volgens hem in alcohol en in aether oplosbaar.

Dat het waterig extract weinig of niet werkzaam
is, terwijl het daarentegen bekend is, dat het decoct
narcotische eigenschappen bezit, zou volgens zijne
meening hieraan moeten toegeschreven worden^ dat
het narcotisch bestanddeel zich door het langzaam
verhitten van het uittreksel ontleedt.

Krahmer vermoedt, dat het werkzaam bestand-
deel van de Taxus een smakelooze hars is, die bij
het koken samenvloeit, zich by het bekoelen afzet en
die dus bij de bereiding van het extract als een

Zie: O. a. Miquel. Leerboek tot de kennis der Artsenijgewassen.
1838. Pag. 264 en Ph. L. Geyer. Pharm. Botanik. 1839. 2e Aufl. Ie
Hälfte, pag. 277.

Dr. J. Sobernheim en J. P. Simon. Handbuch der prakt. Toxicologie.
1838. pag. 688.

Journal für Pharmacodynamie. 11, pag. 586.

-ocr page 38-

22

onljeleekeiiend bijmengsel aangezien en als zoodanig
verwijderd wordt.

Op deze wijze wil hij de onwerkzaamheid van het
waterig extract verklaren, daar deze in schijnbare
tegenstelling is met de volgens
hekende, sterk
narcotische werking van het decoct.
I : Die sterk narcotische werking van het decoct is,

geloof ik, hem alleen bekend geweest.

Terwijl Peretti niet zegt welke der door hein aan-
geduide stoffen hij als de vergiftige beschouwt, blijft
die aanduiding ook bij
Simon, Schroef en Krahmer,
tot schijnen, gelooven en vermoeden beperkt.
* Het eerste meer beteekenende onderzoek, danken
wij aan
Lucas Deze verdampte het alcoholisch
uittreksel der bladen, dat met een weinig wijnsteen-
zuur vermengd was, tot droog toe, en trok het over-
schot met water uit. De oplossing werd daarna tot
stroopdikte ingedampt, met natriumhydrocarbonaat
alkalisch gemaakt en met aether uitgeschud. Na het
verdampen van den aether werd de rest met verdund
zoutzuur behandeld, de zure oplossing met ammonia
geneutraliseerd en wederom met aether geschud.

Deze aether leverde, na verdampt te zijn, een los,
amorph poeder, van bitteren smaak, dat, gesmolten
zijnde, weder als een gele, broze, harsachtige massa
vast werd.

\') Arch. d. Pharmacie. Bd. 8-5. pag. 145.

-ocr page 39-

23

In water was deze stof weinig oplosbaar, in alco-
hol en aether loste zij daarentegen gemakkelijk op.
Eveneens was dit het geval in verdunde zuren.

Kristalliseerbare zouten konden evenwel niet ver-
kregen worden.

Lucas beschouwde de door hem verkregen stof als een
alkaloïd, en wel als het werkzame bestanddeel der Taxus.

Hij gaf er den naam Taxine aan, maar, daar de
hoeveelheid d.ie hij verkreeg slechts eenige centi-
grammen bedroeg, heeft hy niet door proeven kunnen
bewijzen, dat zijn z, g. taxine het werkzame principe
der Taxus was.

Overigens vond hij, dat de stof met sterk zwavelzuur
een purperroode kleur, met sterk salpeterzuur een geel-
bruine kleur aannam. In zure oplossing ontstond
door ammonia en door alkaliën een praecipitaat.
Looizuur gaf een wit, joodtinctuur een geel neerslag;
met platinachloride daarentegen praecipiteerde de
stof niet.

Naar wij uit de bereidingswijze (n. I. de eenigszins
gewijzigde methode van
Stas), besluiten mogen, zal de
stof; door
Lucas verkregen, wel van alkaloïdische
natuur zijn geweest, een meening, die nog eeniger-
mate gesteund wordt door de spaarzame reacties, door
hem aan de zelfstandigheid eigen bevonden. Alleen
het bewijs, dat de stof het vergiftige bestanddeel
was, ontbreekt te eenen male. Evenwel is deze
onderzoeker zeer dicht bij de waarheid geweest.

-ocr page 40-

M\'

Later is de zaak ter hand genomen door Marmé.

Deze trok de bladen (resp. zaden) herhaalde malen
met aether uit, van de vereenigde tincturen werd de
aether afgedestilleerd en het overschot, dat, wat de
bladeren betrof, hoofclzakehjk uit een groene, eigen-
aardig aromatisch riekende en scherp smakende hars,
wat de zaden betrof, uit een groote hoeveelheid vette
olie bestond, herhaalde malen met warm, zuur ge-
maakt water uitgeschud.

De van het onoplosbaar gedeelte gescheidene wa-
terige vloeistof, werd door een vochtig, dubbel filtrum
helder gemaakt en bij de kleurlooze vloeistof ammonia
of een alkah gevoegd.

Er ontstond alsdan een sneeuwwit neerslag, dat zich
in volumineuze vlokken afscheidde.

Werd het goed uitgewasschen en boven zwavel-
zuur gedroogd, dan vormde het een wit, kristallijn
poeder, dat nauwelijks oploste in gedestilleerd water,
tamelijk gemakkelijk echter door zuurgemaakt water
opgenomen en gemakkelijk opgelost werd door alcohol,
aether ^ chloroform, benzol en zwavelkoolstof.

Petroleum-aether loste het niet op. De stof was
reukeloos en smaakte zeer bitter.

Zij smolt bij 80® C. en verbrandde, sterker verhit
wordende, zonder eenig overschot achter te laten.

Nachriclit. v. d. Kön. Gesellsehafft der Wissenscli. zu Göttingen.
"No. 14, 1872.

-ocr page 41-

Geconcentreerd zwavelzuur kleurde haar rood, sal-
peterzuur , zoutzuur en phosphorzuur losten haar zonder
kleursverandering op.

Buitendien gaf de verkregen zelfstandigheid neer-
slagen met de meeste reagentiën, die voor alkaloïden
kenmerkend zijn; n.1. met looizuur, phosphormolyb-
deenzuur (wit), kalium-kwikjodide (wit), kalium-cadmium
jodide, kalium-bismuthjodide, (oranje rood) jood in
joodkaliumoplossing (bruin), kahum-zilvercyanide (wit),
kaliumbichromaat (geel) en picrinezuur (geel).

Al deze neerslagen, in zure oplossing verkregen,
waren amorph, platinachloride, goudchloride, mercu-
ridchloride en kalium-platinacyanide, gaven geen prae-
cipitaten.

De zouten van dit Taxine van Marmé konden, voor
zoo verre zij zich met de gewone zuren vormden,
niet gekristalleerd verkregen worden.

Marmé toonde, door gloeien met natron-kalk, ook
aan, dat het door hem verkregen product stikstof-
houdend was.

Was de bereidingswijze, door Marmé gevolgd, ook
een weinig afwijkend van die door
Lucas gebezigd,
in hoofdzaak schijnt hij wel dezelfde stof verkregen
te hebben.

Hij blijft dan ook den naam Taxine behouden.
Echter is
Marmé en stap verder gegaan dan Lucas ,
n.1. hij heeft met de Taxine proeven genomen.

Terwijl het hem in de eerste plaats bleek, dat de

-ocr page 42-

26

Taxine in de bladeren der Taxus in veel grooter hoe-
veelheid aanwezig was dan in de zaden, bewezen
zijn proeven hem tevens, dat, wanneer hij een zwak
zure waterige oplossing van de Taxine, hetzij subcutaan,
hetzij direct in het bloed injiceerde, de vergiftigings-
verschijnselen dezelfde waren, als wanneer men een wa-
terig, alcoholisch of aetherisch aftreksel van de bladeren
op dezelfde wijze in den bloedsomloop van een dier bracht.

Borchers heeft ten overvloede nog proeven op
kikvorschen, konijnen, katten en honden genomen,
met Taxine, volgens
Marmé\'s methode uit Taxuszaden
gewonnen, die de giftigheid voldoende bewezen en die
tevens nogmaals aantoonden, dat de symptomen de-
zelfde waren als bij een vergiftiging met een of ander
praeparaat uit de Taxus bereid.

Alleen kwam hij tot de overtuiging, dat de plaatse-
lijke prikkelende werking der Taxus-naalden toe te
schrijven was aan haar gehalte aan mierenzuur.

Uit zijn onderzoek trok hij de volgende conclusies:

1. Die Früchte von Taxus baccata L. sind giftig;
denn sie erhalten wie die Blätter einen wirksamen
Bestandtheil, das „Taxin."

2. Der Tod erfolgt nach Taxinvergiftnng Avie nach
Vergiftung mit Taxus-Extracten durch Stillstand der
Respiration.

\') Experimentelle Untersuchungen über Wirkung und Vorkommendes
Taxin; (Inaugural Dissertation. Götfc, 1876).
T. a. p. pag. 48.

-ocr page 43-

27

3. Das Taxin wirkt auf die Gircuiatioii:

a. erregend ;

b. herabsetzend (vvarscheinlich bedingt durch

Einwirkung aufs Herz resp. Herzganghën);

c. lähmend.

4. Taxin erregt Erbrechen, warscheinlich veranlasst
durch Reizung der in den Magenwandungen gelegenen
Vagus verz weigungen.

5. Taxin erregt Convulsionen und diese sind we-
sentlich bedingt, wenn nicht ausschliesslich, durch
Beeinträchtigung der Respiration, da sie bei Fröschen
gar nicht, dagegen bei Säugethieren stets dem Tode
vorangehen.

6. Taxin wirkt paralytisch. Die paralytische Erschei-
nungen , namentlich bei Fröschen, sind bedingt durch
die Einwerking des Taxin auf die Nervencentra, da
die peripherischen Nerven und die Muskeln selbst lan-
gere zeit p. m. auf chemische und electrische Reize ener-
gisch reagiren.

Het scheen derhalve uit de proeven van Marmé en
Borchers voldoende te blijken, dat het vergiftig be-
standdeel der Taxus een alkaloïd was , dat dit alko-
loïd in vasten toestand gekristaUiseerd, zoowel uit
de naalden als uit de zaden verkregen kon worden
op eene wijze als gewoonlijk ter afscheiding der vaste,
d. i. der niet vluchtige alkaloïden gevolgd wordt.

hl elk geval is, noch uit de onderzoekingen van

-ocr page 44-

28

Lucas, noch uit die van Marmé of Borghers tot de
vluchtigheid van de slof te besluiten, terwijl het toch
wel waarschijnlijk kan geacht worden, dat dit door
hen, daar hun onderzoek in verschillende richtingen
heeft plaats gehad, wel opgemerkt zoude zijn en iets
dergelijks, hadden zij het vermoed of gevonden, niet
onvermeld ware gebleven.

In J880 verscheen echter van de hand der heeren
D. Amato en A. Gapperelli een stuk „Ricerche sul
Tasso Baccato\'\\
waarin wederom het resultaat van nieuwe
onderzoekingen werd nedergelegd.
Na een kleine inleiding zeggen zij :
„Sotto il punto di vista chimico è stato poco stu-
diato.
Lucas nel 1856 estrasse dalle sue foghe una
sostanza resinosa che chiamö tassina.
Marmé estrasse
piü tardi cj[uesta medisima sostanza dai fiori e dalle
foghe con un metodo diverso da quello di
Lucas , e dice
di averla ottenuta in fiocchi bianchi e cristallini.
Noi tenendo il medesimo metodo di
Marmé, ne abbiamo
ricavata una sostanza che non è crisstallina."

Gazzetta Chimica Italiana. (Palertno 1880) pag. 349.

Uit een scheikundig oogpunt is zij (de plant) tot nu toe nog weinig
bestudeerd. Lucas trok in 1856 een harsachtige stof uit de bladeren,
die hij Taxine noemde. Marmé verschafte zich later diezelfde stof uit de
bloemen, vruchten en uit de bladeren op een wijze van die van Lucas
afwijkende, en zegt haar in den vorm van witte, kristallijne vlokken
verkregen te hebben. Toen wij dezelfde methode als Marmé volgden,
verkregen wij er een zelfstandigheid uit, die niet kristallijn was.

-ocr page 45-

29

Wat Lucas derhalve voor een alkaloid hield, ver-
klaren zij voor een harsachtige zelfstandigheid en zij
vinden buitendien dat de stof, die
Marmé als kris-
talliseerbaar beschrijft^ door hen niet in kristallen
verkregen kon worden.

Als resultaat hunner onderzoekingen deelen de
schryvers in de eerste plaats mede, dat het hun
gelukt is
twee stoffen uit de Taxusnaalden te isoleeren,
n.1. een echt alkaloid en een neutrale, niet stikstof-
houdende stof, waaraan waarschijnlijk de Taxus haar
werking als emmenagogum te danken zou\' hebben.

Hun wijze van werken was de volgende:

De naalden werden herhaalde malen met aether
uitgetrokken, de aetherische vloeistof met verdund
zwavelzuur (5 procentig) geschud en de vloeistof
vervolgens uit een dampbad afgedestilleerd.

Het overgaande water droeg een laagje olie, dat
in aether opgenomen werd en^, na verdampen van den
aether, donker geel en van fenkelachtigen reuk bleek
te zijn. Zij schijnt met het nieuw gevonden bestand-
deel in nauw verband te staan.

De rest, in den destilleertoestel achtergebleven,
werd van de zure, waterige vloeistof gescheiden.

Deze, aan zich zelf overgelaten, liet een poederachtige
stof uitvallen, die, met behulp van dierlyke kool ont-
kleurd en uit de alcoholische oplossing door water neer-
geslagen , zich, zelfs onder den microscoop, amorph
voordeed, en zonder overschot achter te laten, verbrandde

-ocr page 46-

30

De zure, waterige vloeistof, van genoemde stof
bevrijd; werd met een geringe overmaat van barium-
hydroxide behandeld en met aether uitgeschud.

Na het afdampen van den aether werd er een stof
verkregen, die alle eigenschappen (reacties) van een
alkaloïd bezat.

Werden de oorspronkelijk met aether behandelde
bladeren met alcohol uitgetrokken, dan werden nieuwe
hoeveelheden der beide stoffen verkregen. Daarenboven
werd de aanwezigheid van kalkzouten en van oxaal-
zuur in de bladeren aangetoond, terwijl de slikstofvrije,
oorspronkelijk amorphe stof, na behoorlijke zuivering
etc. kristallijn verkregen werd.

Aan het stuk van Amato en Gapparelli ontleen ik
nog de volgende eigenschappen en reacties van het
alkaloïd.

Het is een stikstof houdende, bittere, kristallijne
stof, met schimmelachtigen reuk ^ oplosbaar zoowel in
alcohol als in aether, weinig oplosbaar in water. Zij
kleurt rood lakmoespapier blauw en stoot dikke
witte dampen uit, wanneer een staafje., met verdund
zoutzuur bevochtigd, in de nabijheid gebracht wordt

De reacties in waterige oplossing zijn de volgende:

Phosphor-molybdeenzuur geeft een kanarie-geel neer-
slag. Looizuur geeft een wit neerslag ^ dat na vier-
en-twintig uur kristallijn wordt.

Hieruit moet o. a. de vluchtigheid van het a,lka,loïd blijken.

-ocr page 47-

31

Picrinezuur praecipiteert het als gele verbinding.

Met joodhoudend joodwaterstofzuur en met joodhou-
dende joodkaliumoplossing geeft het een roodbruin neer-
slag, hetwelk na vier-en-twintig uur kristallijn wordt.

Met mercuridchloride slaat het wit neer.

Met platinachloride geeft het slechts een gering
praecipitaat.

Goudchloride geeft een wit, na 24 uren amethyst-
kleurig neerslag.

Kalium-kwikjodide geeft een wit praecipitaat.

Met kaliumbichromaat geeft het niets; voegt men
echter zwavelzuur toe, dan neemt het mengsel een
groene kleur aan.

Joodzuur geeft een wit neerslag, dat noch door het
toevoegen van zwavelzuur, noch door verwarming,
een andere kleur aanneemt.

In drogen staat zijn de reacties als volgt:

Sterk zwavelzuur kleurt de stof aanvankelijk geel,
welko kleur na verwarming in rood violet overgaat;
later wordt het mengsel kersrood en ontkleurt zich
na verloop van twee uren.

Met Frohde\'s reagens geeft het een bleek gele,
naar het groene trekkende kleur, die bij verwarming
in het bruine overgaat.

Met Erdman\'s reagens neemt het oogenblikkelijk een
stroogele kleur aan.

Met sterk zwavelzuur en joodzuur ontstaat een
zuiver stroogele kleur.

-ocr page 48-

32

Sterk zwavelzuur met een weinig kaliumbiehromaat
vermengd geeft een groene kleur, die bij verwar-
ming violet wordt.

Met goudchloride ontstaat na weinige minuten een
blauw-violette kleur.

Door salpeterzuur van 1.40 spec. gew. wordt de
stof niet aangestast.

In hoeverre het door hen gevonden alkaloïd met
de Taxine van
Lucas of Marmé overeenstemt laten de
schrijvers voorloopig in het midden, tot zij het beter
bestudeerd hebben. Ook beloven zij het moleculair
gewicht en de basiciteit van het alkaloïd te zullen
bepalen, terwijl zy tevens zullen nagaan welke de
werking van de jodiden der alcoholradicalen op de
stof is.

Of zij zulks gedaan hebben is mij tot heden onbe-
kend gebleven.

^ Evenmin is door hen aangetoond, dat het verkre-
gen product werkelijk
het vergift was.

De andere stof, die zij bij hun bereidingswijze ge-
wonnen hebben en die zij^ naar aanleiding van
den naam, dien
Theophrastus aan de Taxus geeft,
milosine doopen, beschrijven zy als een in stervormige
groepen kristalliseerende stof. Zij is moeielijk in kouden,
gemakkelijk in warmen alcohol oplosbaar en smelt bij
86—87O G., terwijl zij met een vlam verbrandt, zon-
der eenig overschot achter te laten.

-ocr page 49-

33

Met verdund zwavelzuur gekookt zynde, reduceert
zij
Fehling\'s proefvocht niet.

Wordt zij droog, of wel bij aanwezigheid van
metallisch natrium, gedestilleerd ^ of met joodwater-
stofzuur verhit, dan levert zij als product de aethe-
rische olie der bladeren.

Verder hebben de schrijvers uit de gedroogde bla-
deren nog een stof verkregen, die ten deele uit een
glucoside, ten deele uit een arabine-achtig bestand-
deel bleek te bestaan.

Ook omtrent de laatstgenoemde zelfstandigheden
ontbreken alle pharmaco-dynamische gegevens.

Zoo als de zaken dus tot nu toe stonden, was
het wel eenigermate wenschelijk het onderzoek op
nieuw op te vatten en wel om te trachten aan de hand
van het physiologisch experiment dat bestanddeel der
Taxus te isoleeren, hetwelk blijken zou de vergiftige
eigenschappen der plant in zich te vereenigen.

Daarom was het noodig, vooreerst een zuiver ver-
giftigingsbeeld, door Taxus teweeg gebrachtte be-
stndeeren en verder elk praeparaat, uit de Taxus ver-
kregen , op zijn al of niet giftig zijn te onderzoeken,
ten einde zoodoende den aard van het vergif te kun-
nen vaststellen. Was dit eenmaal geschied en de stof
zuiver verkregen, dan moesten de nadere eigenschap-
pen, reacties, etc. bepaald worden. Wat ik met het
oog hierop verricht heb, en welke de resultaten van
dit werk waren , moge uit het volgende blijken.

3

-ocr page 50-

II.

Eiis^en onderzoekingen.

Uit het laatst voorafgaande blijkt, dat het niet
alleen mijn doel was, om op de een of andere wijze,
volgens deze of gene methode, te trachten, hetzij
een glucoside, hetzij een alkaloïd uit de Taxusplant
af te zonderen, maar om aan te toonen, welke der
talrijke bestanddeelen, die noodzakelijk aan een der-
gelijke plant eigen moesten zijn, het vergift was en van
welken aard dit was.

In de eerste plaats stelde ik mij de vraag: is het
vergiftige bestanddeel in water oplosbaar"?

Ten einde deze vraag te kunnen beantwoorden heb
ik 60 gram Taxusnaalden met 600 c.cm. water
gedurende uur gekookt, tot 800 c.cm. colatuur
overbleven.

Deze was bruin, troebel en bezat een eenigermate
scherpen smaak. Van deze vloeistof werden 50 c.cm.
= 10 gram Taxus te 3^4 n. m. bij een konijn in de
maag gebracht. De temperatuur van het proefdier was

-ocr page 51-

35

toen 38,2° G, het aantal ademhalingen bedroeg 80 p. m.

Na verloop van een half uur was de temperatuur
tot 37° G. gedaald, het aantal ademhalingen tot 100 p.
m. gestegen. Overigens bleef het dier volkomen normaal.

Uit de overblijvende 250 c. cm. vloeistof had zich
den volgenden dag een harsachtig bezinksel afgescheiden.

Met dat bezinksel werd deze vloeistof tot een vo-
lumen van 40 c.cm. ingedampt. Deze hoeveelheid
kwam dus overeen met 50 gram Taxus.

Wederom warden bij een konijn de temperatuur
en het aantal ademhalingen bepaald.

Temperatuur: 38°,4 G. — 38°,5 G., ademhalingen
85 p. m. Hierop werden de 40 c.cm. vloeistof in-
gegeven en de temperatuur en het aantal ademhalingen
van tijd tot tyd opgenomen.

Na uur was de temperatuur 37°,7 G., het aan-
tal respiraties 120. Later werd alles weder als te
voren en het dier bleef volkomen gezond.

In verband met de gebruikte hoeveelheid Taxus en
met de uitkomsten van latere proeven dienaangaande,
geloof ik te kunnen constateeren, dat het Taxusvergift
niet of slechts in uiterst geringe hoeveelheid in het
waterig afkooksel overgaat. Het dalen der temperatuur
en het versnellen der respiratie waren toch de eenige
verschijnselen, welke zich voordeden.

\') Dit stemt volkomen overeen met het resultaat der proeven , door
Grognier genomen. (Zie bladz. 13.) Misschien zou hier ook gedacht
kunnen worden aan een ontleding van de vergiftige stof bi] kookhitte.

-ocr page 52-

36

De negatieve uitkomst der proeven kan niet ge-
weten woorden aan de mogelijk te kleine dosis, noch
aan de mindere gevoeligheid van konijnen, daar latere
proeven aantoonden èn dat konijnen zeer gevoelig zijn
voor het Taxus- vergift, èn dat veel geringere doses
reeds doodelijk werken.

Hoe Schroff dan ook van een „bekende narcotische
werking\'^ der decocten spreken kan, is mij een raadsel.
Noch van een narcotische werking, noch van vergif-
tigings-symptomen, anders dan de genoemde, was iets
te bespeuren, en terwijl b. v. 30 gram Taxus, in ande-
ren vorm gegeven, een konijn binnen het uur dooden,
geeft, blijkens nogmaals met het afkooksel en ook met
het aftreksel herhaalde proeven^ een decoct of infuus,
overeenstemmende met 120 gram Taxus geen ander,
dan het bovengenoemde resultaat.

Het giftige bestanddeel langs dezen weg te verkrij-
gen zou derhalve nooit gelukken.

Is het Taxus-vergif in alcohol oplosbaar ?

Ten einde deze vraag te beantwoorden, bereidde
ik mij een tinctuur uit 100 gram naalden en jonge
takjes met 1 Liter alcohol van 85 pCt. (infundeertijd
48 uur (bij 60\'\' C).

Na den alcohol grootendeels door verdampen uit een
waterbad (bij 45°C.) verwijderd te hebben, heb ik de over-
blijvende vloeistof gekookt, tot de laatste sporen van
alcohol verwijderd waren, daarna haar laten staan en
gefiltreerd.

-ocr page 53-

37

Er bleef, zooals te verwachten was, een uit hars
en chlorophyll bestaande massa achter, terwijl het
waterige en volkomen heldere Altraat, uit 50 c. cm.
eener bruine vloeistof bestond.

Deze vloeistof bracht ik bij een konijn per catheter
in de maag.

Na verloop van \'/4 uur, gedurende hetwelk het
dier schijnbaar geheel normaal was, wierp het plot-
seling den kop op zijde, kreeg krampen, opende en
sloot herhaaldelijk de kaken, terwijl de pupil zich maxi-
maal verwijdde. Temperatuur 35*^,5 C. De dood trad
plotseling in, n.1. binnen uur na het ingeven der
vloeistof.

Sectie: Maag en darmkanaal normaal; geenerlei
sporen van irritatie, de overige buik- en borstinge-
wanden vertoonden niets bizonders; het bloed stolde
als gewoon. Slechts in de hersenen waren de vaten
der basaal vlakte, alsmede die van de pons VaroH ,
sterk met bloed overvuld.

De harsbevattende rest, in alcohol opgelost en
subcutaan geiujiceerd, bracht geen vergiftigingsver-
schijnselen teweeg.

Ten einde een eenigszins langzamer verloop der
vergiftiging te verkrijgen, bracht ik bij een konijn 10
c. cm. van de waterige rest der tinctuur, van hars

\') Benevens vele kristallen van calciumoxalaat.

-ocr page 54-

38

bevrijd en met 30 gram Taxus overeenstemmende,
in de maag.

Vóór de proef was de temperatuur 38°,6 G., het
aantal hartslagen 160, het aantal ademhalingen
90 p. m.

Gedurende uur bleef het dier gezond , na ver-
loop van dien tijd dook het ineen en hield den kop scheef.

De temperatuur was toen 37°,6 C., aantal hart-
slagen 96, ademhalingen 76 p. m.

De kop werd telkens heen en weer geslagen , het
dier vertoonde neiging tot achteruitdringen, in de
ledematen deden zich krampachtige trillingen voor, de
pupil verwijdde zich maximaal, hevige krampen traden
op, met korte tusschenpoozen van rust afgewisseld.
Daarop volgden rolbewegingen, de bek werd openge-
sperd en na eenige diepe, snikachtige inhalaties stierf
het dier binnen het uur.

De sectie leverde in hoofdzaak dezelfde verschijn-
selen op. Sterke vaatinjectie in de hersenen en in
de brug van Varol; de kleine hersenen waren zeer
week, tusschen hersenen en hersenvlies, alsmede in
de hersenholten, bevond zich een weinig vocht.

Om zeker te zijn dat geen beleediging, welke dan
ook , der organen , bij het inbrengen van den catheter
oorzaak van den dood zyn konden , hoe onwaarschijn-
lijk zulks ook was, heb ik tevens 4 c. cm. der
vloeistof 12 gram Taxus onder de huid van een
konijn geinjiceerd.

-ocr page 55-

39

Ook dit dier stierf na 70 minuten onder volkomen
gelijke verschijnselen als het vorige.

Uit deze proeven volgt dus, dat het vergiftige be-
standdeel, in de Taxus voorkomende, oplosbaar is
in alcohol, en dat het, na het verdampen van den
alcohol, in de waterige rest opgelost blijft.

Deze waterige rest is bruin, bezit een zure reactie,
smaakt scherp harsachtig en riekt, vooral als zij
verwarmd wordt, meer of min als een sterk aftreksel
van groene thee, vermengd met een reuk, welke
naar die van een tabaksinfusie zweemt.

Wordt zij met water verdund, dan wordt zij troe-
bel en scheiden zich harsachtige vlokken af^ niet-
tegenstaande elk spoor van alcohol afwezig is.

Wordt zij voorzichtig tot extract-dikte ingedampt,
dan gaat de zure reactie te loor; op den bodem der
uitdampschaal zet zich een bezinksel af en het over-
blijvende dunne extract werkt niet meer vergiftig,
terwijl het in alcohol opgeloste bezinksel, bij konijnen
geïnjiceerd, slechts een onduidelijk en tevens zeer
zwak vergiftigingsbeeld te weeg brengt.

De verklaring van Krahmer ten opzichte van de
werkeloosheid van het extract is dus, wat het alco-
hohsche betreft ^ juist, ten minste wanneer door hem,
zooal ik vermoed, het bezinksel geëlimineerd is. Ook,

\') Zie bladz. 21.

-ocr page 56-

40

wanneer zulks niet geschied is, moest hij het extract
toch bijna onwerkzaam vinden.

Ten deele ter wille der kennis van de verschijnselen,
ten deele om zeker te weten of, zoo noodig, ook
andere proefdieren dan konijnen gebezigd konden
worden , heb ik ook bij een hond de waterige rest
der tinctuur subcutaan geïujiceerd.

5 c. cm., overeenstemmende met c. c. 5 gram
Taxus , veroorzaakten slaperigheid en na 50 minuten
(de proef begon te 2,40 n.m.) braken; dit laatste
herhaalde zich, met tusschenpoozen van c.c. 20 mi-
nuten, tot des avonds 7 uur. Na dien tijd werd het
dier rustig en den volgenden dag was het volkomen
gezond.

Bij de groote neiging tot braken, die steeds aan
honden eigen is, was het in dezen natuurlijk niet
zeker of in dit geval werkelijk aan den invloed van
het Taxus-vergift moest gedacht worden.

Daarom heb ik bij een hond, wegende 5^4 kilo-
gram , de dubbele hoeveelheid vloeistof onder de huid
ingespoten.

De proef was slechts voorloopig en de waarneming
betrekkelijk oppervlakkig.

Zij gaf de volgende resultaten :

Injectie 2,20 n.m.

2^40 uitbraken van den maag-inhoud;

2,45 „ „\' „ „ ; defaecatie.

-ocr page 57-

41

2^55 uitbraken van slijm / loom, slaperig.

3;5 „ » „ ^ gaat liggen; respiraties

13. m.p.

3,17 „ „ „ ; lichte bevingen van het

achterstel.

3,25 „ ;; „ ;laat sterk den kop

hangen.

3.50 „ „ „ ; Idem.

3.51 diurese, valt op zijde; strekkramp,

schreeuwt luid ^ pupil maximaal ver-
wijd , een paar diepe krampachtige
inhalaties, dood te 3,52.

Met deze proef was dus ook de toxische werking
van de Taxus op honden bewezen en was een voor-
loopig beeld verkregen van de verschijnselen, waar-
onder die werking zich uit.

Op ■ kikvorschen werkt het Taxus-vergift zeer
eigenaardig ; wellicht is deze werking ook leerrijk ten
opzichte van de nadere oorzaak van den dood der
warmbloedige dieren.

Injiceerde ik n.1. bij kikvorschen onder de rughuid,
in de lymphe-zak, zeer kleine hoeveelheden der proef-
vloeistof en liet ik daarbij de dieren vrij, dan staakte
na 15 minuten de arbeid der longen, eerst bij tus-
schenpoozen , waarin zij 2 a 3 diepe inhalaties deden,
later volkomen.

De dieren legden zich plat op den buik en strekten
de ledematen; men kon ze zelfs tegen een loodrechten

-ocr page 58-

42

wand op den kop zetten, zonder dat zij merkbare
pogingen aanwendden om van positie te veranderen.
Alleen bij sterke mechanische prikkeling der extremi-
teiten trokken zij deze terug. Na eenigen tijd werd
de gevoehgheid en de reactie op prikkels, zelfs che-
mische, steeds minder. De ademhaling bleef steeds
uit; vijf tot zeven uren lang bleven de dieren in
denzelfden toestand. Werd nu de sectie verricht, dan
gaven zij geen teeken van pijn, het hart pulseerde
flink en de longen waren matig met lucht gevuld.
Liet ik de dieren aan hun lot over, dan herstelden
enkele volkomen , terwijl de meeste vooral de kleinere
na verloop van 14 ä 16 uren gestorven waren.

De waterige rest der alcoholische tinctuur moest nu het
uitgangspunt van nadere onderzoekingen wezen, ik moest
trachten daaruit het werkzame bestanddeel te isoleeren.

Voorloopige proeven leerden mij, dat aether de
zure vloeistof wel van kleurstoffen, etc. zuivert, echter
daaraan niets van het vergift onttrekt. Nooit is mij
ten minste gebleken, dat de rest, na het verdampen
van den aether achterblijvende, op welke wyze dan ook,
hetzij geïnjiceerd, hetzij in de maag gebracht, als ver-
gift werkte.

Wordt de op deze wijze gezuiverde vloeistof echter
met NaHGOs alcalisch gemaakt en hetzij met aether,
heizij met chloroform uitgeschud, dan leveren deze
vloeistoffen, na verdamping, een rest, welke vergiftig
op konynen werkt.

-ocr page 59-

Deze rest, nog altijd zeer onzuiver, nam met
H2SO4 een roode kleur aan, en gaf, opgelost in alcohol,
na het toevoegen van een spoor HCl, met Nessler\'s
reagens, met looistof en met phosphormolybdeenzuur
praecipitaten. Het lag dus voor de hand om aan de
aanwezigheid van een alkaloïd te denken en het gold
nu slechts den weg te vinden om dit in voldoende
hoeveelheid, ten behoeve van een nauwkeuriger
onderzoek, af te scheiden.

Dien weg te vinden geleek gemakkelijk genoeg, maar
was het in werkelijkheid niet.

Natuurlijk dat ik nu begon mei grootere hoeveel-
heid Taxus in behandeling te nemen. Tot zelfs twaalf
vrij goed ontwikkelde taxusboompjes heb ik op de
besproken wijze behandeld en toch was de opbrengst
aan zuiver alkoloïd bijna van geen beteekenis. Voor
een deel is dit zeker toe te schrijven aan de gemak-
kelijke ontleedbaarheid van het alkaloïd, voor een
deel echter ook aan de wijze van destilleeren, waartoe
ik slechts zeer primitieve inrichtingen te mijner be-
schikking had. De resultaten waren evenwel steeds ,
dat ik slechts onbeduidende sporen van het vergift
kon afscheiden.

Ik heb getracht het in voldoende hoeveelheid uit
de met NaHGOs alkalisch gemaakte vloeistof met behulp
van aether te verkrijgen, of wel op dezelfde wijze, na de
vloeistof met NHs of KOH alkalisch gemaakt te hebben.

Deze methode gaf aan meer of min zuivere r est een

-ocr page 60-

44

opbrengst, te klein zelfs om met eenig resultaat in-
jectiepro even te nemen.

De vloeistof, met tannine gepraecipiteerd, het prae-
cipitaat met loodoxide gedroogd en met alcohol uit-
getrokken zijnde, leverde niets op.

Het alkaloïd op de bekende wyze met basisch lood-
acetaat af te scheiden gelukte niet.

Met dierlijke kool behandeld zijnde , ontkleurde de
vloeistof wel is waar tamelijk goed, maar trok ik de
kool met kokenden alcohol uit, dan bleek de rest na
verdamping van den alcohol in het minst niet ver-
giftig te zijn.

Werd de alkalisch gemaakte vloeistof uit het water-
bad gedestilleerd, dan kon ik toch nimmer een vluch-
tig alkaloïd aantoonen.

Werd het destillaat^ met aether of chloroform, met pe-
troleumaether, benzol of amylalcohol uitgeschud, dan
kon ik nimmer, zelfs na het meest voorzichtige uit-
dampen dier vloeistoffen, eenig spoor afscheiden van een
rest, die ook zelfs maar eenigermate vergiftig werkte.

Dit was ook later het geval niet, toen ik, na meer-
dere voorzorgen en met vermijding van alle bronnen
van fouten de proef meermalen herhaald heb.

Waaraan al deze negatieve resultaten toe te schrij-
ven waren, kon ik mij en kan ik my nog niet ten
volle verklaren, alhoewel zeer zeker in vele gevallen
te sterk verdampen van de tinctuur en het buiten
rekening laten der zich daarbij afzettende stof, die

-ocr page 61-

45

ik in het begin voor een restant hars hield, mede
daaraan schuld gehad hebben.

Evenwel is mij later ook gebleken, dat bij de af-
scheiding der stof
snel werken een eerste vereischte is
en sterk ingrijpende agentiën vermeden moeten worden.

Toch begon het bij mij steeds meer vast te staan,
dat een alkaloïdische zelfstandigheid het vergift moest
zyn. Of ik ook al de bij het afdestilleeren van den
alcohol zich afscheidende hars, of wel de harszuren,
welke bij het vermengen der waterige rest met ver-
dunde zuren zich afscheidden, onderzocht, geen van
deze bleek vergiftig te zijn.

Het in de Taxus voorhanden mierenzuur kan de
oorzaak der giftigheid niet zijn.

Een glucoside is het mij niet mogelijk geweest
aan te toonen of af te zonderen.

Wanneer de alcoholische tinctuur bij het afdestil-
leeren een zekeren graad van concentratie verkrijgt,
dan begint een groen gekleurde aetherische olie mede
over te gaan.

Deze, de oorzaak van den eigenaardigen reuk der
waterige rest, met aether uit het destillaat afgeschei-
den, bleek evenmin vergiftig te werken.

Hoogstens is mij gebleken, dat enkele der harsachtige
stoffen op honden als een emeticum werken. Echter zou
ik voor dit geval niet durven beweren^ dat ik toen
niet te doen gehad heb met een kleine hoeveelheid
van het in harsachtigen toestand overgegane alkaloïd.

-ocr page 62-

Daar ook de methode van Stas, zooals Lucas die
gevolgd heeft, geen opbrengst gaf, waardoor met ze-
kerheid kon worden uitgemaakt, dat het verkregen
residu
het vergift was, moest ik nog eenmaal een an-
deren weg inslaan en deze bleek nu, mits aan de
voorwaarde van
snel werken zoodra het vergif vrij
gemaakt is ^ voldaan werd, eenvoudig genoeg te zijn
en tot het beoogde doel te voeren.

De Taxus-tinctuur werd op de gewone wijze, eerst
door destillatie, verder door verhitten en koken boven
de open vlam, van alcohol bevrijd. Na langdurig
staan klaarde zich de vloeistof volkomen en kon zij
helder van het harsbezinksel afgescheiden en gefil-
treerd worden.

Dit filtraat werd vervolgens uitgegoten in water,
hetwelk door middel van HCl uiterst zwak zuur ge-
maakt was.

Deze vloeistof werd wederom door filtratie van de
gepraecipiteerde harszuren gescheiden en met een koude,
verzadigde oplossing van NaHGOs, alkalisch gemaakt.

Er scheidde zich nu een volumineus, vlokkig neer-
slag af, dat in aether volkomen oploste.

De geel-bruin gekleurde aether werd met HCl hou-
dend water uitgeschud, dit water, dat bijna kleur-
loos was, wederom met NaHCOs alkalisch gemaakt,
waarna zich zuiver witte vlokken afzonderden.

Deze werden wederom in aether opgenomen en de
aether werd verdampt.

-ocr page 63-

47

Er bleef nu een zuiver witte rest achter, welke
niet in water, wel in alcohol en ook in verdunde
zuren oplosbaar was.

Blijkens de bereiding moest ik dus hier wel met een
stof te doen hebben, welke zich als een basis gedraagt.

Was die stof nu echter het vergift ?

Om dit uit te maken , heb ik 4 milligr. van het
résidu in 3 c.cm. alcohol opgelost en deze oplossing
te 11,30 v.m. bij een konijn geïnjiceerd.

Verschijnselen : 11,50 plotselinge nekkramp , het dier
valt of werpt zich op zijde, herstelt zich weder en
blijft een oogenblik in slaperige houding zitten; het
waarnemingsvermogen blijkt overigens goed te zijn;
de kramp herhaalt zich, de kop schudt heen en
weder, wordt scheefgehouden of tegen den grond ge-
slagen; buikligging met gestrekte ledematen; ten slotte
werpt het dier zich op zijde, waarop eenige diepe,
snikachtige inhalaties gedaan worden en eindelijk
te 12,5, d. i. na verloop van 35 minuten de dood
volgt.

Zonder eenigen twijfel was dus de op deze wijze
afgezonderde stof die , welke de "oorzaak was van de
giftigheid der Taxus-tinctuur en tevens mocht ik met
recht aannemen, dat deze stof een alkaloïd was.

Dit moest nu evenwel nog nader worden bevestigd

\') Aangezien een enkele proef niets bewijst, heb ik die ten overvloede
een paar malen liechaald en steeds met volkomen hetzelfde resultaat.

-ocr page 64-

48

en daarom moest ik toen het beschikbare materiaal
verder voor de noodige reacties, etc. gebruiken.

De eigenschappen der verkregen stof, later nog
nader bevestigd, bleken de volgende te zijn.

Zij is onoplosbaar in water, oplosbaar in verdunde
zuren en wordt uit die oplossing door alkaliën weder-
om neergeslagen.

De smaak is ziltig, niet dan uiterst zwak bitter.

Op het waterbad verhit, smelt zij tot een hars-
achtige, lichtbruine massa, die dan moeilijker in zuren
oplost.

Met vooraf uitgegloeide natronkalk verhit, levert zij
dampen , die rood lakmoespapier blauw kleuren; zij
is dus N.-houdend.

Zij reageert in alcoholische oplossing sterk alkahsch.

Zij geeft in zwak zure oplossing de navolgende
praecipitaten :

met goudchloride — wit geel.
„ jood-joodkalium - roodbruin.
„ Nessler\'s reagens — wit, vlokkig.
„ looistof — wit.

„ kalium-zilvercyanide — wit, vlokkig.
„ mercuridchloride — wit.
„ kaliumdichromaat — bruingeel.
„ pikrinezuur — geel.
„ kalium-bismuthjodide — oranje.

kalium-cadmiumjodide — wit.
„ phosphormolybdeenzuur — licht citroengeel.

-ocr page 65-

49

met natriumphosphomolybdenaat — licht geelachtig wit.

Buitendien kleurt sterk zwavelzuur haar eerst bloed-
rood ,
later -purper; Frohde\'s reagens veroorzaakt eerst
een mahoniebruine, vervolgens bruinroode; eindelijk
blauw-violette kleur.

Met salpeterzuur wordt zij eerst bij verwarming
lichtgeel;, welke kleur, na het toevoegen van een spoor
zwavelzuur, een weinig donkerder wordt.

Platinachloride geeft geen neerslag, ook niet in de
bijna neutrale zoutzure oplossing.

Geen der verkregen praecipitaten was of werd kris-
tallijn; evenmin kon ik de stof zelve in kristallen
verkrijgen. Zelfs na het meest langzame verdampen
der alcoholische of aetherische oplossing, kon ik, ook
by nauwkeurig microscopisch onderzoek, geen enkel
spoor van kristallisatie vinden.

Met zekerheid meen ik echter nu althans te kunnen
zeggen:

de door mij geïsoleerde zelfstandigheid is die,
aan welke de Taxus hare vergiftige eigenschappen
ontleent.

T. deze zelfstandigheid is een alkaloïd.

De verschillende eigenschappen toch, welke zy ver-
toont, laten geen andere interpretatie toe.

Wordt de alcoholische, alkalisch reageerende op-
lossing van het alkaloïd met zoutzuur juist geneutra-
liseerd en de oplossing voorzichtig, zonder aanwen-
ding van warmte, verdampt, terwijl zij tot het laatste

-ocr page 66-

50

toe neutraal blijft, dan is het achterblijvende zout in
water zoo goed als niet oplosbaar. Een weinig zout-
zuur toegevoegd zijnde, lost het volkomen in water op.
Hieruit zou misschien volgen dat het alkaloïd, ten
minste met HGl, twee reeksen van zouten vormt of
dat de HCl verbinding uiterst gemakkelijk dissocieert.

Verder is de stof oplosbaar, behalve in aether en
alcohol, in chloroform, pretroleumaether en amyl-
alcohol.

Werd zij op zich zelve met water gekookt, dan
kon ik geen spoor van alkahsche dampen aantoonen;
zoodra echter bij de vloeistof natrium- of kaliumhy-
droxide gevoegd werd, dan reageerden de dampen
wel alkalisch. Ofschoon het dus schijnt, dat de stof
door een alkalihydroxide ontleed wordt, is het mij
niet gelukt eenig karakteristiek ontledingsprodukt aan
te toonen, terwijl ik er nog eenmaal de aandacht op
vestigen wil, dat, na koken met KOH of NaOH,
evenmin als na lang koken met zuren, de overblijven-
de vloeistof eenige reacties op suikerachtige lichamen
gaf. Wellicht, dat later zal blijken dat de stof een
amine-achtig lichaam is.

In verband met hetgeen door anderen is aangetoond
en met het door mij gevondene, kan ik tot geen ander
resultaat komen, dan het boven vermelde, n. ]. dat
het giftige bestanddeel der Taxus een alkaloïd en wel
een op zich zelf niet-vluchtig alkaloïd is.

In elk geval blijkt het, dat de meening van Schroff,

-ocr page 67-

51

als zoude het Taxusvergift een harsachtig lichaam
zijn, onjuist is, dat daarentegen
Lucas en Marmé
juist gezien hebben, toen zij het werkzame bestand-
deel in een alkaloïd meenden te vinden.

Wel is waar is door Lucas geen enkele proef ge-
nomen met het door hem bereide
Taxine. De eigen-
aardige reacties echter, die reeds hij aan de door hem
geïsoleerde stof waarnam, bewijzen volgens mijne
meening, dat hij het alkaloïd, zij het dan ook on-
zuiver, het eerste afgezonderd heeft.

Marmé heeft dit volgens een andere methode ins-
gelijks verkregen, alhoewel hy beweert het product
in kristallen verzameld te hebben en naar waarheid ^
geloof ik, zeggen
Amato en Caparelli ^ dat zulks hun
volgens
Marmé\'s methode niet gelukt is.

De proeven op dieren, met het Taxine van Marmé
genomen, toonen evenwel duidelijk aan, dat hij wer-
kelijk het vergiftige bestanddeel geïsoleerd had, al is
het dan ook meer dan waarschijnlijk, dat hij niet
het alkaloïd, maar, en dit geldt hoofdzakelijk voor
de zaden, het tannaat afgezonderd heeft.

Welk vluchtig product echter Amato en Caparelli
verkregen hebben, kan ik mij niet verklaren, tenzij
het een of ander ontledingsproduct moet geweest zijn.
Het bewijs; dat de door hen verkregen stof, werkelijk
het vergiftige bestanddeel was, is in elk geval niet
geleverd, ten minste van proeven was geen sprake.

Het zal dus billijk zijn den naam van Taxine,

-ocr page 68-

52

door Lucas gegeven, voor het alkaloïd te blijven be-
houden, aangezien genoemde onderzoeker, blijkens de
door hem opgegeven eigenschappen der stof, op den
goeden weg is geweest, om ze zuiver te verkrijgen.

Haar in grootere hoeveelheden te verkrygen is echter
hem noch anderen, is ook my niet gelukt.

Waaraan zulks te wijten is, weet ik nog niet
volkomen te verklaren; zeer zeker is het toe te schry-
ven aan de groote veranderlijkheid van het lichaam,
een veranderlijkheid, welke o.a. reeds hieruit blijkt,
dat, wanneer de tinctuur, nadat vooraf haar toxische
werking gebleken was, na het afdestilleeren van den
alcohol, bij kookhitte, hare giftige eigenschappen ver-
loren bleek te hebben.

In het destillaat was dan echter ook geen spoor
van vergift aan te wijzen.

Deze groote neiging tot ontleding heeft mij dan ook
reeds op menig dwaalspoor geleid en is zeker een der
bezwaren, die aan het afzonderen van grootere hoe-
veelheden in den weg staan.

Het is mij dan ook, en ik constateer dit met leed-
wezen, niet mogen gelukken een zoodanige hoeveel-
heid Taxine,
zuiver, te verkrijgen, dat ik door een ele-
mentairanalyse de samenstelling met eenige zekerheid
zou kunnen aangeven. Wellicht hoop ik zulks later
te kunnen doen. (Een belofte die trouwens reeds door
alle Taxus-onderzoekers gedaan is).

Hoe gaarne ik ook in dit opzicht de waarnemingen

-ocr page 69-

53

mijner voorgangers aangevuld had, die hierom-
trent ook niets geleverd hebben, het was mij onmo-
gelijk , tengevolge der steeds te geringe opbrengst aan
zuiver materiaal.

Niettegenstaande dit ontmoedigende resultaat heb
ik toch getracht in een andere richting onze kennis
eenigermate te vermeerderen en wel door nategaan of
het Taxusvergift, na den dood der dieren, langs schei-
kundigen weg in een of meer der organen, weefsels
of afscheidingen was aan te toonen. Het is mij ge-
bleken dat zulks mogelijk is ten opzichte van het
bloed en van de urine , en dat de meest geschikte
weg , daartoe leidende, die is , waarlangs door mij
ook de stof uit de Taxusnaalden afgescheiden werd.

Het bloed of de urine worden^ zoo noodig, zwak
zuur gemaakt met HCl en vervolgens met zeer ster-
ken alcohol vermengd.

De alcoholische vloeistof, afgefiltreerd zijnde, wordt
op het waterbad, bij 40® a 50® G. van alcohol be-
vrijd, de waterige rest in zeer verdund zoutzuur
uitgegoten en de vloeistof gefiltreerd. Deze vloeistof
wordt vervolgens met NaHCOa alkalisch gemaakt en
met aether uitgeschud, de aether met HCl houdend
water behandeld, de zure waterige vloeistof nogmaals
alkahsch gemaakt en met aether geschud. Is de rest
na verdamping van een proefje van den aether niet
voldoende kleurloos, dan kan de bewerking nog eens
herhaald worden; meestal is zulks evenwel niet noodig.

-ocr page 70-

54

Het uiterst geringe overschot, na het verdampen
van den aether achterbhjvende, geeft, hoe gering
ook zijnde, steeds de
karakteristieke kleur met sterk
ztrnvelzuur
, terwijl de reactie met phosphormolybdeen-
zuur steeds gelukte. Bijna altijd was de eigenaardige
physiologische reactie op kleine kikvorschen waar te
nemen en lijkt mij deze reactie, ook tevens in ver-
band met de andere, de meest afdoende te zijn.

Natuurlijk dat controleproeven met het bloed en
met de urine van niet met Taxus vergiftigde dieren
(in casu konijnen) te gelijker tijd genomen werden,
waarbij het bleek dat deze vloeistoffen, ten opzichte der
genoemde reacties, steeds negatieve uitkomsten gaven.

Deze wijze om Taxine aan te toonen is geldig voor elke
manier van aanwending van het vergift, moge het in
de maag gebracht of onder de huid ingespoten zijn.

Het gelukte mij zelf, na het inspuiten van de
werkzame tinctuur van 20 gram Taxus, na den dood
van het proefdier, en na het bloed op bovengenoemde
wyze behandeld te hebben, duidelijke reacties te
verkrijgen.

Bij het onderzoek der urine, was de uitkomst eerst
nä het toedienen van grootere giften duidelijk.

Daar ik in den loop van het najaar van 1882
toevalhgerwijze over een eenigzins grootere hoeveel-
heden zaden (vruchten) beschikken kon, besloot ik
ook deze op hun gehalte aan alkaloïd en op hun
giftigheid te onderzoeken.

-ocr page 71-

55

Ik begon met 350 grm. der vruchten van den
vleeschigen zaadmanlel te ontdoen, ten einde de zaden
en den zaadmantel afzonderlijk aan een onderzoek te
kunnen onderwerpen. Het aantal verkregen zaden
bedroeg 682.

Toen het roode vleesch der zaadmantels met alco-
hol en een weinig wijnsteenzuur op het waterbad
zacht verwarmd werd, veranderde het geheel in één
slijmkoek, welke niet te coleeren was ; werd nu echter
water toegevoegd en alles even opgekookt, dan werd
de massa coleerbaar en gaf een slijmige colatuur
van een licht roode kleur, die evenwel bij bekoeling
weder tot een dikke gelei stolde.

Daar hiermede niets viel aan te vangen, dampte
ik de gelei op het waterbad zóó ver uit, tot zij in
den vorm van een taai, donkerkleurig extract over-
gegaan was.

Een proelje van dit extract bleek in water en in
alcohol oplosbaar te zijn, met achterlating van een
vlokkige rest, die ook niet in zuren oploste, maar
met een alkali geleiachtig werd.

De bruine waterige oplossing reduceert in sterke
mate het koperproefvocht, smaakt flauw, maar geeft noch
met NaHGOs, noch met NHs of NaOH een neerslag.

Het alcohohsche uittreksel, evenals het waterige

Deze toevoeging scheen roi^j, volgens de reactie van het celvooht,
noodig toe.

-ocr page 72-

56

gemakkelijk filtreerbaar, is donkerbruin en levert, na
verdamping van den alcohol, een waterige rest, met
dezelfde eigenschappen als boven genoemd zijn.

Hetzij nu de waterige oplossing, of wel de waterige
rest van het alcoholisch uittreksel bij konyn of hond
werd ingespoten of in de maag gebracht, de uitkomst
was steeds negatief; geen enkel symptoom van ver-
giftiging kon worden waargenomen.

Brengt men dit in verband met de verzekering van
velen, die ik er over sprak, dat men het roode
vleesch der Taxusbessen (mits niet met de zaden)
ongestraft eten kan, dan meen ik te mogen zeggen^
dat de zaadmantel der Taxusvruchten als
niet ver-
giftig
beschouwd dient te worden.

Het gelukte mij dan ook niet met aether eenig
alkaloïd uit de met NaHCOs of NHs alkalisch ge-
maakte vloeistoffen af te zonderen.

Later heb ik ook nog de zaaclmantels van 450
zaden flink uitgeperst, het zeer slijmerige celvocht
eenigen tijd met HCl houdend water gemacereerd,
en de meer waterige vloeistof, na bezinking, afge-
schonken. Toen ik deze daarna met NaHGOs alkalisch
maakte eu met een ruime hoeveelheid aether uit-
schudde (die dagen noodig had om zich te klaren)
bleef na verdamping van den aether wel een rest achter,
maar die niet de minste reactie op een alkaloïd gaf.
En, toen ik ten overvloede deze bruin gekleurde rest
met alcohol uittrok en die oplossing bij een konijn

-ocr page 73-

57

onder de hnid inspoot, kon ik, na die inspuiting,
niet het minste verschijnsel eener vergiftiging, zelfs
geen tijdelijk onwel zijn bij het dier opmerken.

Geheel anders is het echter met de zaden gesteld.

Deze werden fijn gemaakt, met alcohol van 85 ®/o tot
40° C. verwarmd en vier dagen daarmede gedigereerd.
Daarna gefiltreerd zijnde, werd het geelbruin filtraat bij
zachte warmte (45® C.) van alcohol bevrijd, waarna een
donkerbruin gekleurde, waterige vloeistof achterbleef,
waaruit zich vetdruppels en harsvlokken afscheidden.
Deze vloeistof reageerde zuur en bedroeg na filtratie
25 c.cm. (1 c.cm. = ± 27 zaden.)

Ten einde geen noodeloos onderzoek in het werk
te moeten stellen, wanneer deze bereiding bleek niet
vergiftig te zijn, heb ik van bovengenoemde vloeistof
6 c.cm. bij een konijn onder de huid ingespoten en
wel te 3 uur n.m.

Na eenigen tijd schijnbaar volkomen normaal te
hebben doorgebracht, vertoonde het proefdier te 3,25
n.m. achtereenvolgens de volgende verschijnselen:
strekken van het Hchaam, op ééne zijde Hggen, sterk
steunen op den grond, met scheefgehouden kop,
schudden en op en neerslaan van den kop, herhaalde
nekkrampen, geheel op zijde werpen van den kop,
enkele zeer diepe ademtochten, sterke dilatatie van
de pupil, een snikkende schreeuw, die nog twee malen
luid herhaald werd, totdat onder een hevige strekkramp
de dood te 3,35 n.m., dus na 35 minuten volgde.

-ocr page 74-

58

De onraiddelijk daarop verrichte sectie leverde
de volgende uitkomsten op:

Alle hersenvaten, vooral echter die aan de basaal-
vlakte der hersenen, van het verlengde merg en de
brug van Varol waren in hooge mate hyperaemisch; van
luchlblaasjes in de vaten of van vocht in de hersen-
holten was niets te bespeuren, terwijl de hersen-
vliezen zich volkomen normaal vertoonden. Het hart^
vooral de rechter helft^ was zeer sterk gevuld; van
een buitengewone lange prikkelbaarheid was evenwel,
zelfs na sterke prikkels, niets waar te nemen.

Uit deze gezamenlijke verschijnselen blijkt dus:
1®. dat de zaden vergiftig zijn dat de wer-

king overeenkomt met die der Taxusnaalden.

Ik ben toen begonnen het overschot der giftige
vloeistof op de aanwezigheid der Taxine te onder-
zoeken en volgde daarbij denzelfden weg als bij de
bladeren gevolgd is. Na behandeling met NaHGOa
ontstonden wel is waar vlokken, maar deze waren
slechts voor een zeer gering gedeelte in aether oplos-
baar. Deze aether, verdampt zijnde, liet een rest
achter, die alkalisch reageerde, met sterk H2SO4 rood,
eindelijk purperkleurig werd, met phosphormolyb-
deenzuur een geel, vlokkig praecipitaat gaf; in zuren
oploste en eindelijk opgelost werd door alcohol, waaruit

In overeenstemming , met hetgeen door Borchers (t.a.p.) gevonden is.

-ocr page 75-

59

de stof, na het toevoegen van veel water , wederom
neergeslagen werd.

In het kort, de hoofdeigenschappen der Taxine
vertoonden zich aan deze rest, die evenwel veel te
gering was om er iets naders mede te kunnen aan-
vangen.

Het had mijn aandacht getrokken, dat NHa , NaOH of
KOH een veel rijkelijker neerslag in de met HCl behan-
delde vloeistof te weeg bracht, een neerslag, die echter
niet merkbaar door aether, evenmin door aether-alcohol,
petroleumaether of chloroform opgenomen werd.

In het eerst dacht ik dat de neerslag bestond uit
een of ander zout, misschien een malaat, phosphaat
of derg., maar daar ik volstrekt geen kalk of mag-
nesium in de vloeistof kon aantoonen, moest ik die
meening opgeven en kwam ik tot de overtuiging, dat
het praecipitaat uit het tannaat van het alkaloid zou
bestaan.

De vloeistof smaakt tooh zeer wrang, kleurt een
oplossing van FsCle donker blauw, welke kleur door
minerale zuren weder verdwijnt en praecipiteert lijm
uit hare oplossing. Zij bevat dus looistof en dit
bracht mij op het bovengenoemde denkbeeld, nog
gesteund door het feit, dat de in aether, enz. onop-
losbare neerslag, weder ^eer gemakkelijk in zuren
oploste.

Ik heb mij daarop nog eenmaal 450 vruchten en
zaden verschaft, deze op de bekende wijze behandeld,

-ocr page 76-

60

de overblijvende vloeistof met HCl van harszuren be-
vrijd, met NHs alkalisch gemaakt en den ontstanen
neerslag met versch gepraecipiteerd, zuiver Pb(0H)2
vermengd. Dit mengsel werd op het waterbad volko-
men droog gemaakt en vervolgens met kokenden al-
cohol uitgetrokken

Na het verdampen van den alcohol bleef een rest
achter, die slechts enkele milligrammen bedroeg, maar
die toch alkalisch reageerde en, na met de meeste
reagentia op Taxine onderzocht te zijn, in hare eigen-
schappen een volkomen overeenkomst met het alkaloid
uit de bladeren vertoonde. Ook hare werking op kik-
vorschen was dezelfde.

Ook deze weg leidde echter niet tot het verkrijgen
eener zoozeer gewenschte grootere hoeveelheid en
kon dus ook hier niets naders omtrent den aard en
samenstelling van het vergift bepaald worden.

Tenslotte heb ik nog met de tinctuur der zaden een
proef genomen, welke hieronder volgt.

Met het doel om den invloed van het Taxusvergift
op temperatuur en ademhaling na te gaan, zóódat de
verkregen resultaten nauwkeurig konden genoemd
worden, heb ik de registreer-methode toegepast en
wel, wat het bepalen van het aantal ademhalingen
betreft, terwijl de temperatuur in den anus waarge-

\') Zie : die Pflanzenstoffe in Chem., physiol. pliarmakolog. u. toxikol-
Hinsicht, A. & T. Huseman u. A. Hilger. 1882. Bd. I. p. 25.

-ocr page 77-

61

nomen werd. De secunden werden door middel der
electrische klok opgeschreven.

De proef geschiedde al weder met een konijn.

Aangezien , zoo als bekend is, een konijn , op de
bank van
Czermak vastgebonden, regelmatig, zonder
verdere invloeden, een temperatuursverlaging onder-
gaat , terwijl de temperatuur echter binnen zekeren
tijd standvastig wordt, werd het dier te 2 uur n.m.
bevestigd en eerst te 2,40 n.m., nadat gebleken was,
dat de temperatuur constant bleef, een hoeveel-
heid van 4 c.c.m. van het waterige overschot der
zadentinctuur subcutaan geïnjiceerd.

De oppervlakkig waarneembare verschijnselen waren
de gewone, met dit onderscheid, dat nu, daar het
dier gebonden was , de rolbewegingen niet konden plaats
hebben.

Tot 3,10 n.m. bleef het dier volkomen rustig, toen
vertoonden zich krampachtige trekkingen der extremitei-
ten, de ademhaling, tot nu toe geregeld, werd meer
onregelmatig; sterke actieve expiraties, perioden van
rust en enkele diepe inhalaties wisselden elkander af,
de krampen herhaalden zich (epileptiforme aanvallen)
steeds met kortere tusschenpoozen en te 3,32, dus
na 52 minuten, was het dier dood.

De uitkomst der temperatuurswaarneming en van

In dit geval met 60 zaden overeenstemmende.

-ocr page 78-

62

m

f

de registratie der ademhaling mogen in de volgende
tabel een plaats vinden.
Vóór de injectie :
Aantal ademhalingen per min. 68 temperatuur
38°,6—38®,7 C.
Na de injectie:

Aantal adem-

Tijd.

halingen.

2,43

79

2,50

72

2,55

3,3

124

3,8

147

3,13

135

3,10

3,18

85

3,21

57

3,25

61

3,25

3,27

47

3,28

5

3,29

8

3,30

23

3,31

19

3,30

3,32

dood

3,32

Temperatuur.
38», 1 C.
37", 7 C.
36", 6 C.

36", 2 C.
dood.

Tijd.

2,42 tot

2,49 ,

3,2 ,

3,7 „

3,12 ,

3,17 ,

3,20 ,

3,24 „

3.26 „

3.27 ,

3.28 ,

8.29 ,

3.30 ,

Van

Deze cijfers spreken voor zichzelven wat den in-
vloed betreft, die het vergift op de temperatuur en
de ademhaling uitoefent.

Zeer constante verschijnselen schijnen te zijn : de.
regelmatige daling der lichaamstemperatuur en het
eerst versnellen, later vertragen der respiratie. De
Taxine schijnt, naar alle waargenomen feiten te oor-
deelen , een respiratie-vergift te zijn.

-ocr page 79-

63

Ik ben hiermede aan het einde mijner onderzoe-
kingen gekomen. Nog eens druk ik mijn leedwezen
uit, dat het mij niet gelukt is nadere bijdragen te
mogen leveren tot de kennis van de scheikundige
samenstelling van het alkaloïd. En toch ben ik reeds
sedert 1881 bezig geweest met het onderzoek en met
allerlei proeven. Wat dan ook in het voorgaande
bevat is , zijn slechts de resultaten van een moeilijk
uit te voeren en telkens afgebroken reeks van werk-
zaamheden. Dat ik niet eens melding gemaakt heb
van vele negatieve uitkomsten, die mij telkens in de
war brachten en mij dikwijls deden besluiten van het
verdere onderzoek af te zien,, ligt voor de hand.

Ik vertrouw echter, door op nieuw de zaak ter
hand genomen te hebben, een weinig licht in de
duistere quaestie gebracht, en den weg tot verder on-
derzoek gemakkelijker gemaakt te hebben. Ten slotte wil
ik hieraan nog toevoegen, dat ik nog wel een elemen-
tair analyse gedaan heb, maar onder omstandigheden,
die mij niet de noodige waarborg voor juistheid schynen
te geven; zij geschiedde n.1. met de rest, die na het
verdampen van den eersten aether, d. i. die, waarmede
de alkalisch gemaakte vloeistof uitgeschud was, over-
bleef en welke bruin gekleurd was, alhoewel ik vóóraf,
toen de vloeistof nog zuur reageerde, de kleurstoffen
zooveel mogelijk met aether verwijderd had. Ik was
toen nog in de meening, dat de bruinachtige rest het
in Iiarsachtigen toestand overgegane alkaloïd was,

-ocr page 80-

64

en, daar ik van die rest nog al een tamelijk groote
hoeveelheid verkregen had, verheugde ik er mij reeds
in het alkaloïd in grootere hoeveelheid te kunnen
afzonderen. Later bleek die veronderstelling onjuist
te wezen en dus ook, dat de uitkomst der elemen-
tair-analyse, volstrekt niet vertrouwbaar of hever niet
geheel van toepassing op het
zuivere alkaloïd kon zijn.

-ocr page 81-

STELLINGEN.

-ocr page 82-

Lik:

-ocr page 83-

STELLINGEN.

I.

Het vergiftige bestanddeel van Taxus haccata L.
is een niet-vluchtig alkaloïd.

II.

Het alkaloïd, in de Taxus-naalden bevat, is iden-
tisch met dat der zaden.

III.

Het afscheiden en opsporen van alkaloïden met
behulp van verdund Ha SO4 (Dragendorff sehe methode)
is in het algemeen af te keuren.

IV.

De alkaloïden van het opium zyn pyridinderivaten.

-ocr page 84-

V.

Voor het onderscheiden van Benzoëzuui-, door
subUmatie uit de hars verkregen, van dat hetwelk
langs scheikundigen weg bereid is, mag de proef
met kaliüm-permanganaat de beste genoemd worden,

VI.

Omtrent de constitutie van chloorkalk valt niets
met zekerheid te zeggen.

VIL

Van de verschillende methoden, tot het bepalen
van de hoeveelheid werkzaam chloor in chloorkalk,
is de oorspronkelijk door
Penot aangegevene de beste.

VIII.

De door MAmGNAC gevolgde methode, ter bepaling
van het atoomgewicht van Zn, heeft niets voor boven
de door hem afgekeurde methode van
Erdmann.

-ocr page 85-

IX.

Aan den eiscli, door de Ph. Neerl. Ed. II ten
opzichte van Gliloretum calcicnm gesteld, nl. dat de
oplossing van dit zout neutraal zij, kan tengevolge
der opgegeven bereidingswijze, niet voldaan worden.

X.

TurnbuU\'sch en Berlijnsch blauw zijn identische
verbindingen.

XL

Het is zeer waarschijnlijk, dat het eerste assimi-
latie-product der chlorophyllhoudende plantendeel en
CH2O is.

XII.

Uit de waarnemingen van Brefeld , omtrent de kie-
ming van de sporen der
Ustüagineae, volgt volstrekt
niet, dat de zich door knopvorming vermeerderende
conidiën gelijk te stellen zijn met de
Saccharmnycetes.

-ocr page 86-

XIV.

In zeer vele gevallen is het substitueeren van gale-
nische praeparaten uit sterk werkende plantendeelen
door de werkzame bestanddeelen, niet te verdedigen.

XV.

Bedrevenheid in het verrichten van hygienisch-
en pathologisch-chemische onderzoekingen moet bij
het practisch apothekersexamen van de candidaten
geeischt worden.

-ocr page 87-

%

»

" V /

m

i

4 y

......■\'^aw? :-:\' ^

■ ■7-

-ocr page 88-

wm:

n

ieïàili ; ffü^^/iii-

\'i.ïi

-»-\'iV\'

fr^iïjïN

\' -

-ocr page 89-

r ■■

\\

-ocr page 90-

- ■ . ■■ ■ • ■■ -

-ocr page 91-

\'/J

-ocr page 92- -ocr page 93- -ocr page 94-

Sil

; ">v .