-ocr page 1-
-ocr page 2-

B. oei

B. oct
1181

If

s

i

i

!

-ocr page 3-

Abtno 2065.

EEN BLIK IN DE TOEKOMST,

DOOE

DIOSCORIDES.

TWEEDE Druk.

UTRECHT,
J. G R E V E3 N

1865,

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1776 7041

-ocr page 4-

Gearukt by P. W. vau de Weyer, Utrecht.

-ocr page 5-

VOOEBERIGT.

Bij den tweeden dmk van dit werkje heb ik alleen
de opmerking te voegen, dat ik mijne herinnering
betreffende het mij te beurt gevallen visioen nog eens
geraadpleegd heb, en dat ah gevolg daarvan, behalve
enkele kleine hier en daar aangebragte verbeteringen ,
nog een. paar mededeelingen opgenomen zijn, welke in
de eerste uitgave niet voorkwamen. Mogen zij met de-
zelfde wehvillendheid ontvangen worden als de overige.

D"^. Dioscorides.

-ocr page 6-

-ft

.-r-U:
i".» v

....._ , .

■y . ;» ■■ ; \' .

-ocr page 7-

Wanneer men den tegenwoordigen toestand der maat-
schappij vergelijkt bij dien van vroegere eeuwen, dan
lijst als van zelve de vraag op: hoe zal die toestand in
volgende eeuwen zijn?

Zal die vooruitgang, welke vooral in onzen tijd zoo
groot is geweest en zich in zoo velerlei rigtingen heeft
geopenbaard, blijven aanhouden? En, zoo ja, — want
teruggang is niet meer denkbaar, sedert de drukkunst
eiken voetstap van den menschelijken geest voor uitwis-
schen heeft behoed, — waarheen zal die gestadige
vooruitgang onze nakomelingen dan leiden? Wat zal
er worden van die tallooze kiemen, die het tegenwoor-
dige geslacht uitstrooit, maar waarvan eerst het nage-
slacht de rijpe vruchten >:al oogsten?

Het waren dergelijke en vele andere daai\'uit voort-
vloeijende vragen, die ook mij bezig hielden, toen ik
op een achtermiddag in mijnen gemakkelijksten leuning-
stoel gezeten, mijne gedachten haren vi-ijen loop liet
volgen, zoodat deze weldra teugeloos j\'onddwaaldeii te

-ocr page 8-

1640

midden der sciümmeii van personen, die voorlang geleefd
hebben. Ik dacht aan onzen
musschenbroek , onzen
gravesande, onzen huïgens, onzen stevin, hoe zij zich
verwonderen zouden, wanneer zij weder herleefden en
de verbazende gewrochten der hedendaagsche werktuig-
kunde aanschouwden; aan eenen
newton , eenen galilaei
en zoovele anderen, die de grondleggers waren van het
gebouw, dat zij zelve thans ter naauwernood herkennen
zouden. Ik dacht aan stoomwerktuigen en elektrische
telegrafen, aan spoortreinen en stoombooten, aan bergen
door tunnels doorboord, aan koker- en hangbruggen,
aan photographie en gasverlichting, aan de verbazende
vorderingen der scheikunde, aan verrekijkers en mikros-
kopen, aan duikertoestellen en luchtscheepvaart, en aan
honderd onderwerpen meer, die in bonte verwarring
mijnen geest voorbijtogen, allen echter daarin overeen-
stemmende , dat zij luide getuigden van het groote
verschil tusschen het heden en het verleden. En toen^
als om dat verschil nog scherper te doen uitkomen,
dwaalden mijne gedachten nog verder in het verleden
terug, en voor mijne verbeelding verrees de schim van
roger baco, die in de dertiende eeuw leefde en een
man was, die al zijne tijdgenooten in natuurkennis en
helderheid van oordeel ver overtrof, maar het gewone
lot onderging dei\'genen, welke in die eeuwen van duis-
ternis, door verlichting boven hunne omgeving uitblonken.
Hij werd van tooverij beschuldigd en in de gevangenis
geworpen, waarin hij tien jaren lang versmachtte en
volgens sommigen stierf. Eenige der uitdrukkingen in
zijne voor ons bewaarde geschriften, waarin hij, voor

-ocr page 9-

zes eeuwen, als met eenen zienersblik voorspelde, wat
eerst in onzen tijd eene werkelijkheid is geworden, traden
voor mijne herinnering, als:

»Er kunnen kijkers gemaakt worden, die de verst
afgelegen voorwerpen nabij doen schijnen, zoodat wij de
kleinste letters op eenen ongeloofelijken afstand zullen
kunnen lezen en allerlei kleine voorwerpen zien en de
sterren doen verschijnen waar wij willen."

»Er kunnen werktuigen tot scheepvaart worden ge-
maakt zonder schepelingen, zoodat de grootste zee-
schepen door één man bestuurd worden en zich met
eene grootere snelheid voortbewegen dan indien zij vol
schepelingen waren."

»Er kunnen wagens gemaakt worden, die zonder
dieren zich met eene aanmei^kelijke kracht voortbewegen."

»Nog oneindig vele dergelijke werktuigen kunnen ver-
vaardigd worden, als bruggen zonder zuilen of eenigen
anderen steun." 1)

Al nadenkende over deze opmerkelijke uitdrukkingen,
verzonk ik in eene al dieper en dieper wordende mijme-
ring, waarin alle de mij omringende voorwerpen allengs
geheel uit mijn gezigt verdwenen, en ik eindelijk ia

1  Deze uitdrukkingen worden gevonden in den beroemden
brief van
baco: De mirabili polestate artis et naturae die
het eerst in het boek van
Claudius celestinus , De his quae
mundo mirabililer eveniunt, Luteliae Parisioruin 1M2, geärakt
is. Dat BACO echter in zijne wijsgeerige droomen zich ook wel
eens verleiden liet de grens der mogelijkheid te overschrijden,
blijkt uit de aldaar tevens door hem gegeven beschrijving
van
eea vliegwerktuig.

-ocr page 10-

8

dien toestand geraakte, waarin, terwijl alles wat stof-
felijk aan ons is in diepe rust verkeert en de zinnelijke
■waarneming ophoudt, daarentegen de geest buitengewoon
wakker en werkzaam blijft en de beelden beschouwt,
die achtereenvolgens aan het innerlijk oog voorbij gaan.

Plotseling was het mij alsof ik mij bevond te midden
eener groote, mij onbekende stad. Ik stond op een uit-
gestrekt plein, aan welks eene zijde zich een statig ge-
bouw verhief, met eenen hoogen toren, waaraan het
opschrift verscheen:

JLnno S065
i. Januari.

Mijne oogen niet vertrouwende, naderde ik den toren
met eenen blik, waarin voorzeker bevreemding en nieuws-
gierigheid waren uitgedrukt, want een achtbaar heer,
die vergezeld was van eene dame, trad op mij toe,
zeggende: »ik zie dat gij een vreemdeling zijt in Londinia;
kan ik u ook met eenige inlichting van dienst wezen?"
Deze welwillende woorden deden mij stilstaan en den
man aanzien die voor mij stond, wiens schrander en
eerwaardig voorkomen dadelijk eenen diepen indruk op
mij maakten. Oogenblik herkende ik hem. Het was de
man, met wien ik mij zoo even nog in mijne gedachten
had bezig gehouden. »Gij zijt
roger baco?" zeide ik.
» »Die ben ik," " was zijn antwoord, » »vergun mij u
tevens in deze dame mijne vriendin
phantasia voor te
stellen." "

Ik verkeerde in eenen dier toestanden, waai\'op het

-ocr page 11-

9

Horatiaausche nil mirari ten volle toepasselijk is. Niets
van hetgeen ik zag verwonderde mij. Zoo ook niet dat
de voor meer dan vijf eeuwen gestorven
b.AlCO nu levend
voor mij stond. Ik nam derhalve zijn aanbod eenvoudig
aan en vroeg hem aanstonds: »wat beteekent dit op-
schrift?"

» »Dat op gindschen toren, boven de wijzerplaat?
Wel niets anders dan dat het heden de eerste dag van
het jaar 2065 is." "

»Maar hoe laat is het? Op dat wijzerbord zie ik zoo
velerlei wijzers en cijfers, dat ik er geheel door verward
woi^d."

» »Welken tijd bedoelt gij? was zijne wedervraag.
Waren, middelbaren of Aleutischen tijd? Elk dier tijden
heeft zijn eigen stel van cijfers en wijzers." "

»Wat ware en middelbaren tijd zijn, weet ik, maar
Aleutische tijd, wat moet deze beteekenen?"

» »Sedert de geheele aarde, — zoo luidde het ant-
wooi\'d, — door telegraaflijnen ontsponnen is, en be-
rigten daardoor rondgezonden, hetzij in oostelijke of in
westelijke rigting, in een enkel oogenblik de geheele
aarde oraloopen, is men, ten einde verwarring, vooral
in handelszaken, tc voorkomen, waar het dikwijls op
juiste tijdsbepaling aankomt, wel genoodzaakt geweest
eenen algemeen voor de geheele aarde geldigen tijd aan
te nemen. Met onderUng goedvinden hebben de ver-
schillende natiën daartoe het grootste der Aleutische
eilanden als neutraal punt gekozen. Wanneer aan de
oostkust van dat eiland de zon opgaat, begint de
werelddag." "

-ocr page 12-

10

Tuun hij deze opheldering gegeven had, vervolgde
hij: » »ga met ons, wij zullen gelegenheid hebben u
nog wel andere merkwaardigheden van Londinia te
toonen." "

ïLondinia? Is dat hetzelfde als London?"

» »Niet geheel. Het London van vroegeren tijd maakt
slechts een klein gedeelte van het tegenwoordige Londinia
uit, dat een aanmerkelijk deel van zuid-oostelijk Enge-
land beslaat en thans omstreeks twaalf miUioenen inwo-
ners telt." "

Terwijl wij onzen weg vervolgden, maakte ik de banale
opmerking, dat het heden voor den tijd des jaars bui-
tengcAvoon zoel weder was.

» »Gij bedriegt u, — zeide baco , — het is integen-
deel buitengewoon koud, maar gij vergeet, dat wij bin-
nen de stad zijn. Voel de warmte slechts van den
luchtstroom, die opstijgt uit de als een zeef doorboorde
plaat voor uwen voet, en gij zult u overtuigen, dat de
Maatschappij tot distributie van verwarmde
lucht zich behoorlijk van hare verpligting kwijt. Zie
ook slechts naar boven. Indien de warmte niet groot
genoeg Avas, dan zoude op het glazen dak boven ons,
de sneeuw, die heden morgen gevallen is, nog wel zigt-
baar wezen."

Ik zag naar boven en ontdekte inderdaad, dat de straat
overwelfd was met glazen platen van aanzienlijke lengte
en breedte, welke door dunne spijlen verbonden waren,
terwijl er openingen op zekere afstanden in waren aan-
gebragt, waardoor de ventilatie onderhouden werd.

))\\ViJ zijn derhalve in eene zoogenaamde jjamej/e vüréeT\'

-ocr page 13-

■11

»»Ja, indien gij namelijk het grootste gedeelte der
stad met dien naam wilt bestempelen. Wat in de ne-
gentiende eeuw slechts op eenige weinige punten der
groote hoofdsteden bestond, is in de eenentwintigste
algemeen ingevoerd, sedert de kunst gevonden is het
goedkoope
verre sans fin te maken." "

»Voorzeker eene aangename verbetering van het stads-
leven , zoolang het winter is, maar des zomers moet het
onder dit glasdak broeijend heet zijn!"

» »Geenszins ! Dezelfde maatschappij, die des winters
verwarmde lucht levert, zorgt des zomers voor eenen
koelen luchtstroom. Niets is eenvoudiger. Gij weet toch,
dat reeds sedert een paar een-wen in den heetsten zomer-
tijd ijs gefabriceerd wordt. Men laat des zomers de lucht
daarover strijken, vóór dat deze door de zeefplaten heen
de straat bereikt, en wanneer de warmte-opzigters be-
hoorlijk hun pligt doen, is de tempei\'atuur gedurende
het geheele jaar nagenoeg gelijk." "

»Waarschijnlijk zullen dan ook de huizen wel op eene
dergelijke wijze verwarmd worden, zoodat men geen
kagchels of haarden meer behoeft te branden?"

Over dezo half vragend uitgesj)roken woorden, die
blijk gaven van mijne overgroote ouderwetsheid\', konden
mijne geleiders niet nalaten even te glimlagchen.
Baco
maakte echter eene toestemmende buiging, terwijl hij zeide:
» »Even als men een koudwaterbad naar believen ver-
wai\'mt door opening van de kraan, waaruit het wanne
water stroomt, evenzoo kan men ook de lucht in zijne
vertrekken verwarmen door eene kraan te openen, Avaar-
door warme lucht binnentreedt, hetgeen nog bovendien

-ocr page 14-

12

het voordeel vau luchtververschiiig op de aangenaamste
wijze, zonder togt, geeft." "

» »Ik begrijp waarlijk niet, — zoo mengde phantasu
zich in ons gesprek, — hoe men het in die nog half
barbaarsche tijden heeft kunnen uithouden, wanneer het
kagchelstoken, zooals ik wel gehoord heb, rook, asch
en stof in de vertrekken bragt." "

» »En bovendien schoorsteenbranden daardoor ont-
stonden, — vulde
baco aan, — die thans onmogelijk
zijn geworden, zoodat dan ook de assurantie-maatschap-
pijen niet meer dan een vierde van de vroegere premie
laten betalen." "

»Nog eene vraag, voor wij van dit onderwerp afstap-
jien. Welk metaal is het, waaruit de sierlijk bewerkte,
duime spijlen bestaan, waardoor dat glazen dak in ver-
band gehouden en gedragen wordt? Het schijnt mij toe
geen ijzer te zijn, hetgeen men eertijds voor dergelijke
oogmerken aanwendde."

» »Neen, — zoo luidde het antwoord, — ijzer zoude
daarvoor wegens zijne zwaarte minder goed voldoen dan
het aluminium, dat in soortelijk gCAvigt met het glas
dat liet draagt gelijk staat en bovendien veel beter tegen
den invloed der lucht bestand is. Gij zult weldra ont-
wai\'en, dat voor eene menigte van andere doeleinden,
waai\'toe vroeger het ijzer uitsluitend in gebruik was,
thans het aluminium is in de plaats getreden. Ook hebben
de oudheidkundigen op een onlangs gehouden congres
besloten, om bij de steen-, brons- en ijzerperioden, die
zij als het eigenlyk gebied hunner wetenscliap beschou-
wen, eene vierde te voegen, namelijk dc aluminium-

-ocr page 15-

13

periode, wellve met het jaar 1950 begint, toen de
nieuwe methode ontdekt is , om het aluminium op groote
schaal uit gewone klei, oude tigchelsteenen, gebroken
pannen, potten en stukken van aardewerk en porselein
te vervaardigen." "

»Zoo is dan het metaal, dat, nog langen tijd nadat
het door
wöhler ontdekt was, tot de zeldzaamheden
behoorde, waarvan men eenige korreltjes in de verzame.
lingen van scheikundige praeparaten bewaarde, nu tot
een algemeen goed geworden, tot eene weldaad voor de
geheele maatschappij, vooral in die landen waar klei,
met andere woorden aluminium-erts, bijna de eenige
metaalrijkdom is! En zoo wordt dan op nienw bewaar-
heid, wat trouwens ook in vroegere tijden reeds zoo
dikwerf gebleken is, dat de ontdekkingen, langs zuiver
wetenschappelijken weg gedaan en alleen met het doe,
om onze kennis te vermeerderen, dikwerf later het meest
uitgebreide praktische nut stichten!"

»Denk aan den phosphorus, door brandt en künckei.
reeds in 1669 ontdekt, maar eerst bijna twee eeuwen
later in de lucifers tot algemeen gebruik gekomen, —
aan het chloroform, waarvan men, toen
dumas het voor
het eerst daarstelde, weinig verwachten kon dat het een-
maal, door wegneming van alle pijn gedurende de ge-
vaarlijkste kunstbewerkingen, tot eene weldaad voor de
lijdende menschheid zoude worden, — aan de merk-
waardige proeven van
humphry davy, waaruit het afkoelend
vermogen van metaalgaas bleek, hetgeen hem leidde tot
de uitvinding der vejligheidslamp, waardoor duizende
menschenlevens behoed werden, terwijl diezelfde eigen-

-ocr page 16-

-14

schap later de grondslag werd, waarop de vervaardiging
steunt der werktuigen, die door warme lucht worden
gedreven en van andere, waarmede ten allen tijde ijs
bereid wordt. Herinner u de uitvinding der Photogra-
phie, die eerst mogelijk was geworden, nadat eene reeks
van zuiver wetenschappelijke ontdekkingen was voorafge-
gaan : van de camera obscura door
porta in de zestiende
eeuw, — van de verkleuring van zilverzouten door het
licht, door
scheele twee eeuwen later, — van het
iodium, welks bestaan eerst in 1811 door
courtois werd
aangewezen, — van het schietkatoen en het daaruit
vervaardigde collodion door
schönbein, om nu niet te
gewagen van verscheidene andere stoffen die langs schei-
kundigen weg gevonden zijn en tot te voorschijn roeping
en bestendiging der beelden dienen.

»Maar vooral is het de telegraphie, welke het duide-
lijkst bewijst, dat de meest gewigtige uitvindingen, die
het diepst hebben ingegrepen in den geheelen maat-
schappelijken toestand van het menschdom, slechts het
uitvloeisel zijn van ontdekkingen, gedaan door weten-
schappelijke mannen, die daarvan in de verte niet de
nuttige toepassing konden voorzien. Of zoude
thales
daaraan hebben kunnen denken, toen hij voor vijfentwintig
eeuwen bemerkte, dat een gewreven stukje barnsteen
ligte ligchaampjes aantrekt, en daarmede het eerste dier
verschijnselen ontdekte, waarvan de oorzaak aan die ge-
heimzinnige kracht, welke wij elektriciteit noemen, moet
worden toegeschreven? Of zouden
galvani en volta
daaraan gedacht hebben, toen de eerste zag, hoe
de spieren van kikvorschen zich onder den invloed dei

-ocr page 17-

\'15

elektriciteit zamentrekken, en de tweede, om den aard
dier werking nader op het spoor te komen, eene reeks
van onderzoekingen deed, welke hem leidden, tot de naar
hem genoemde kolom, die de jeugdige toestand is onzer
nog heden ten dage gebruikte batterijen, vanwaar de
werking uitgaat, die zich met de snelheid der gedachte
door de metalen geleiddraden voortplant? Of zoude
oerstedt gedroomd hebben van de toepassing zijner
ontdekking op de telegraphie, toen hij voor het eerst
zag, dat de magneetnaald afwijkt onder den invloed der
elektriciteit, en toen vervolgens
arago waarnam, dat
ijzer magnetisch wordt, wanneer een elektrische stroom
door een metaaldraad daarom heenloopt?

»Neen, geen van die allen konden voorzien, waartoe
de door hen gevonden waarheden, waardoor de men-
schelijke kennis verrijkt werd, eenmaal leiden zouden,
evenmin als
la condamine kon vermoeden dat het fleschje
caoutchouc, door hem uit Amerika medegebragt, —
waarheen hij zich begeven had tot het doen eener graad-
meting nabij den evenaar, — en dat hij bij zijne mede-
leden der Akademie als eene curiositeit het rondgaan,
uit eene stof bestond, die eene eeuw later de uitge-
strektste toepassing in allerlei nijverheidstakken zoude
vinden, en zonder welke de onderzeesche telegraphie
eene onmogelijkheid zoude zijn."

»»Gij hebt volkomen gelijk, zeide baco. Ik zelf zoude
uit mijne kennis van hetgeen in den loop der twee laatste
eeuwen op het gebied der nijverheid geschied is, daar-
aan nog verscheidene voorbeelden kunnen toevoegen,
waaruit u blijken zoude, dat menige ontdekking, in de

-ocr page 18-

■16

negentiende eeuw gedaan en die nog eenen geruimen
tijd latei- slechts eene wetenschappelijke beteekenis had,
in onze dagen eene bron van maatschappelijke welvaart
is gewórden. Ook twijfelt niemand in dezen tijd meer
aan het gewigt der zuivere wetenschap, en elke rege-
ring rekent het zich tot een duren pligt deze te bevor-
deren waar zij kan, zonder te vragen of zij onmiddellijk
reeds vruchten afwerpt, waardoor de stoffelijke welvaart
der maatschappij gebaat wordt. En zulks te minder,
daar elk verstandig man het voor een bekrompen en
den mensch onwaardig denkbeeld houdt, de bevordering
van stoffelijk geluk als het hoofddoel van het mensche-
lijk streven te beschouwen. Er is immers nog een ander
en oneindig hooger geluk : dat hetwelk voortspruit uit
het genot van kennis te vergaderen, die het oorzakelijk
verband doet inzien tussehen de verschijnselen, welke de
natuur ons aanbiedt of die de geschiedenis van den
 V

mensch en van alles Avat bestaat ons leert. Het eerste,
het jagen naar stoffelijk genot, heeft de mensch met
elk dier gemeen. Het tweede, de zucht naar veredeling ■

van zijn geestelijk deel, is alleen den mensch eigen; in 1

de voldoening daaraan ligt het kenmerk der ware be-
,=;chaving. De overtuiging van de waarheid hiervan is
dan ook te zeer in onze geheele maatschappij doorge-
drongen , dan dat eene regering het wagen zoude iets
te verzuimen wat strekken kan om elke Avetenschappelijke
poging, waardoor die kennis vermeerderd kan worden,
te steunen , het overigens aan de mannen der wetenschap
geheel vrij latende te beoordeelen, hoe en in welke rig-
ting die uitbreiding van kennis behoort te geschieden.\'\' "

-ocr page 19-

47

»Dus lioort men tegenwoordig niet meer gewagen van
eene officieele wetenschap ?"

»»Ik weet niet wat gij daarmede op het oog hebt,
hernam
baco, maar indien gij het woord »officieel" in
den gebruikelijken zin bezigt, als van iets dat niet meer
kan betwijfeld worden, omdat het van de regering is
uitgegaan en deze zich daarvoor aansprakelijk stelt, zoo
moet gij mij de opmerking ten goede houden, dat dan
de uitdrukking »officieele wetenschap" eene zeer onge-
paste is en van een bekrompen geest getuigt. De we-
tenschap kan wel door de regering beschermd, gesteund,
bevorderd, maar nimmer als echt gestempeld worden.
Dien stempel drukt er slechts de waarheid op." "

Eenigzins beschaamd over mijne blijkbaar zeer ver-
ouderde en mij zelven thans schier kinderachtig toeschij-
nende vraag, ging ik stilzwijgend eenige schreden verder,
totdat op eens
phantasia uitriep: »»Ziedaar ons aan de
tentoonstelling van H e I i o c h r o m i e n , laat ons
er binnentreden. Zien wij of zij zooveel beteekent als
de met ellen lange gouden letters gedrukte billetten
aankondigen, en of hier de hoogste kunst door de wer-
kelijkheid geëvenaard wordt!" "

Er lag eenige spijtigheid in de wijze, waarop phan-
tasia
deze woorden sprak. Op mijne vraag: wat men
door heliochromien verstond, gaf zij ten antwoord:
»»O! niets anders dan photographien met de natuurlijke
kleuren der voorwei\'pen, door de zon zelve gepenseeld,
zooals mijne vriendin
realia het in haren hoogdraven-
den stijl gelieft te noemen." "

2

-ocr page 20-

48

»Dus heeft dan ehidelijk de brave niepce de saint-
victor
het doel bereikt, waarnaar bij zijn leven lang
lieeft gestreefd, en heeft de
ymx ïRióiioNT, die de
fransche Akademie hem toekende, vruchten gedragen ?

Baco zag mij aan met een glimlach, waarin ik me-
delijden met mijne onwetendheid las. Hij vergenoegde
zich echter met te zeggen: »»Treed binnen, en gij zult
hier \'wel wat anders zien dan de ruwe en voor geene
bewaring geschikte eerste proeven van
niepce de saixt-
vicTOU, die, wanneer mijn geheugen mij niet bedriegt,
voor omstreeks twee eeuwen geleefd heeft." "

Wij traden binnen, en inderdaad ik wist niet of ik
mijne oogen gelooven moest. Langs de wanden der zaal
hing eene onafzienbare menigte van schilderijen: land-
schap})en, portretten, genrestukken, sommige met levens-
groote beelden, ten voete uit, en al die schilderijen
waren photographien, maar photographien evenzeer ver-
schillende van die welke mij bekend waren, als
eene schilderij in olieverw verschilt van eene potlood-
teekening.

»Arme schilders! Arme kunst! — riep ik uit. Wat
moet er van u geworden zijn!"

Doch phantasia, die met een zeker ongeduld mijne
verrukking zag, antwoordde op dien uitroep: »»Arme
schilders! Ja, indien gij den naam van schilders geeft
aan hen, wien het slechts te doen is, om de werkelijk-
heid zoo getrouw mogelijk na te bootsen, maar zeg niet
ook: arme kunst! Nog leven er kunstenaars, als de
raphael\'s , CORREGGIO\'s, RUBBENsen en REMBRANDTsen van
vroegere eeuwen, die de natuur niet nabootsen maar

-ocr page 21-

19

haar ideahseren. Dat is de roeping der ware kunst.
Eenvoudige nabootsing is fabriekwerk. En evenzoo
leven er nog beeldhouwers, die ware kunstenaars, schep-
pers van het ideale zijn, al worden ook de standbeelden
van levende personen geheel op werktuigelijke wijze naar
photographien vervaardigd, tei\'wijl een eenvoudig werk-
man, die niets van eigenlijke kunst weet, het werktuig
bestuurt." "

Ik nam die teregtwijzing demoedig aan en verheugde
mij in stilte er over, dat dan toch vele dier kunst-
schatten, waarop ons vaderland teregt trotsch is, hunne
waarde niet verloren hadden, terwijl het mij tamelijk
onverschilig voorkwam, of middelmatige talenten, niet
in staat om zich tot een hooger peil dan dat der bloote
werkelijkheid te vei\'heffen, voortaan, in de plaats van
het penseel, de camera obseura gebruikten tot daarstelling
hunner tafereelen, die er in getrouwheid zeker door
winnen moesten.

Toen wij het tentoonstellingsgebouw verlieten, zag ik
een grooten wagen aankomen, die, niet door paarden
getrokken, maar, bestuurd door een enkel man, zich
met de grootste gemakkelijkheid voortbewoog en, waar
het noodig was, voor andere rijtuigen uitweek. Die
wagen was beladen met grootere en kleinere, zwart ge-
kleurde cylinders, bijna op vaten of tonnen gelijkende.

Ik wist dat men reeds voorlang in Engeland en elders
tamelijk wel geslaagde proeven had genomen met het
vervaardigen van stoomwagens, die bestemd waren om
niet langs spoorstaven, maar over den gewonen weg te

2*

-ocr page 22-

20

loopen , en het verheugde mij zeer te zien, dat men daarin
zoo goed geslaagd was. Ilet trok echter mijne aandacht,
dat die wagen er geheel anders uitzag, dan de mij be-
kende locomotieven en locomobile\'s, en dat er niets aan
waarneembaar was, dat op eene voortbeweging door
stoom duidde.

Derhalve wendde ik mij weder tot mijnen vriendelij-
ken geleider, niet twijfelende of hij zoude mij eene vol- \'
doende opheldering geven. Hij voldeed dadelijk aan mijn
verzoek, doch ik moet vei\'klaren, dat de zaak mij niet
volkomen helder werd. Ten deele was dit een gevolg
daarvan, dat
baco bij zijne uitlegging eenige namen
noemde van werktuigen en van stoffen, die mij volkomen
onbekend waren. Ziet hier echter ongeveer wat ik er
uit begrepen heb.

Zoolang men nog steenkolen in overvloed had, was
het gebruik hetzij dan van stoom of van verhitte lucht
gebleken geheel voldoende te zijn, om allerlei soort van
werktuigen, vaartuigen of wagens in beweging te bren-
gen. Maar sedert den aanvang van de eenentwintigste
eeuw, was de hoeveelheid steenkolen in de onderschei-
dene landen van Europa zoo zeer begonnen te vermin-
deren , dat deze allengs te veel in prijs stegen, om nog
met blijvend voordeel te worden aangewend. Wel was
de voorraad in Noord-Amerika nog verre van uitgeput,
doch door het vervoer werd ook de prijs van deze zeer
verhoogd. Datzelfde bezwaar deed zich ook gevoelen
bij zulke werktuigen, waarin de drijfkracht werd
voortgebragt door zich telkens herhalende ontploffingen
van een mengsel van lichtgas en gewone dampkrings-

-ocr page 23-

21

lucht, want de prijs van het lichtgas steeg ook met dien
der steenkolen, waaruit het bij voorkeur vervaardigd werd.

Toen had men zijne toevlugt genomen tot de elektro-
magnetische werktuigen, die, zoolang de steenkolen
goedkoop waren, niet met voordeel konden worden aan-
gewend , doch thans met de stoom- en andere soortge-
lijke werktuigen wedijveren konden en daarboven zelfs
verscheidene voordeelen vooruit hadden, inzonderheid de
geheele afwezigheid van alle gevaar voor het springen
van ketels.

Met dat al bleef het elektro-magnetisme, al had men
ook verscheidene verbeteringen in zijne aanwending uit-
gevonden en ingevoerd, toch eene veel duurdere beweeg-
kracht dan die welke eertijds aan de steenkolen, toen
deze nog in overvloed voorhanden waren, ontleend werd.
Het gevolg hiervan was eene geringe voortbrenging van
die velerlei zaken, welke tot eene behoefte der heden-
daagscho maatschappij zijn geworden, ja tot eene nood-
zakelijke voorwkarde van eene blijvende en voortgaande
l^eschaving.

Toen was het, dat men, door die behoefte zelve aan-
ges|)00rd, van alle zijden bedacht werd op het uitvinden
van nieuwe be weegmiddelen, en dat men eindelijk, na
eene lange reeks van teleui\'stellingen, slaagde er een te
vinden, dat volkomen aan het oogmerk voldeed en waar-
van de bron inderdaad onuitputtelijk mag heeten.

Reeds sedert overoude tijden had men zich namelijk
bedietid van de beweegkracht van stroomend water en
stroomeiide luclit of wind. Toen de stoomwerktuigen in
^wang kwamen, had men aaii deze meer en meer

-ocr page 24-

22

de ■voorkeur gegeven, eensdeels omdat snel stroomend
of vallend -water niet overal voorhanden is, anderdeels
omdat zijne hoeveelheid en kracht veranderlijk zijn, al
naar gelang er veel of weinig regen in de hooger gele-
gen streken gevallen is. In nog veel grootere mate
deed laatstgenoemd bezwaar, namelijk de veranderlijk-
heid der kracht, zich bij het aanwenden van den wind
gevoelen. In de lucht wisselt volkomen stilte af met
stormen, zoo hevig dat de schipper genoodzaakt is al
zijne zeilen te bergen en de molenaar gedwongen wordt
zijn molen te doen stil staan, wegens het gevaar,
waaraan deze anders zoude zijn blootgesteld. Staat nu
een molen stil, dan is deze een nutteloos werktuig. Ook
de arbeiders staan dan stil en worden niet alleen nutte-
loos maar zelfs schadelijk voor den fabrikant, die hun
dagloon betaalt. Veel tijd gaat alzoo vruchteloos ver-
loren , en tijd is geld. Voegt men nu nog hierbij, dat
men met een stoomwerktuig onverpoosd kan dborwer-
ken, zoodat de fabrikant de zekerheid heeft van een
aangenomen werk in eenen vooraf bepaalden tijd ook te
kunnen afleveren, en de redenen liggen bloot, waarom
de kracht van vallend water of van wind plaats moest
maken voor de stoomkracht, die boven deze beide eene
veel grootere regelmatigheid en gestadigheid vooruit heeft.

Intusschen kon men nooit vergeten, dat men water en
wind voor niets heeft, en dat daarentegen stoom geld
kost. Bovendien is de hoeveelheid levende kracht of
arbeidsvermogen , welke zetelt in het aan de oi)pervlakte
onzer aarde vallende water en in de stroomen des damp-
krings, zoo onmetelijk groot, dat, in vergelijking daar-

-ocr page 25-

23

n

van, de beweegki-acht van alle bestaande stoomwerk-
tuigen bijna niets is. Een enkele groote waterval beeft
meer arbeidsvermogen dan alle stoommacbines van Europa
te zamen. Een enkele storm kan verwoestingen aanrig-
ten zoo groot, dat het belagchelijk ware deze in elponden
of paardenkrachten te meten.

Toen nu de stoom al duurder en duurder werd, zag
men naar middelen uit, om, met behoud van de aan
de stoomkracht eigene voordeelen, namelijk regelmatig-
heid en gestadigheid, zich de kracht van bet vallende
water en van den wind meer dan vroeger ten nutte
maken. Het kwam er dus op aan, om die kracht,
welke dan eens groot, dan weder gering is, gelijkmatig
over een zeker tijdsbestek te verdeelen. Men moest als
het ware de kracht of het arbeidsvermogen van lucht
en water kunnen opgaren, opleggen, er, om zoo te
spreken, een voorraad van verzamelen, die in tijden van
gebrek kon gebruikt worden. De natuur had arbeids-
vermogen opgelegd, toen zij de bosschen deed groeijen,
waaruit de steenkolenlagen ontstonden. De kunst deed
het reeds bij de bei-eiding van buskruid en van andere
ontplofbare stollen. Waarom zoude zij het niet onder
eenen anderen vorm kunnen beproeven, door tijdelijke
vastlegging van die levende kracht, waarvan een zoo
onuitputtelijke voorraad aanwezig is?

Ziedaar Jiet vraagstuk. Hoe het werd of)gelost, ver-
mag ik niet in bijzonderheden te vei\'klaren. Maar van
BACO vernam ik, dat de zwarte cylinders, die op den
zoo even vermelden- wagen lagen, den naam droegen
van en ergeiatb ek en, d. i. van kr ach tbewaar-

-ocr page 26-

24

(iers of krachthouders, en dat de wagen, waarop
zij lagen, door één daarvan werd voortgedreven, terwijl
de overige bestemd waren om aan de huizen te worden
rondgebragt, hetzij tot het ophijsschen van lasten naar
de hoogere verdiepingen, waartoe men vroeger menschen-
krachten , later hydraulische persen aanwendde, of voor
smeden, draaijers en.andere kleine fabrikanten, die eene
niet groote maar regelmatige beweegkracht bij hun
bedrijf behoefden. Groote fabrieken, die eene aanmerke-
lijke beweegkracht vereischten, bezigden dergelijke ener-
geiatheken, maar van grooteren omvang en vermogen.
Overigens bestonden er, op verscheidene punten van
Engeland en elders in Europa, fabrieken van energeia.
Sommige daarvan, die in de bergachtige streken geves-
tigd waren, verzamelden de kracht van vallend water,
andere, in de vlakte gelegen, die van den wind.

Hoe nu echter de inrigting dier cylinders, en ondei\'
welken vorm de energeia daarin bevat was, vermag ik
niet te zeggen. Wel maakte ik daaromtrent eenige
hypothesen. Zoo dacht ik onder anderen aan zamengeperste
lucht of eenig ander gas, b. v. koolzuur- of ammoniakgas,
dat door sterke drukking in eene vaste zelfstandigheid
of in eene vloeistof veranderd was en, later weder ont-
snappende, de daarin vastgelegde kracht tei\'ug kon geven.
Doch ik geef deze hypothese voor beter en erken gaarne
er eigenlijk niets zekers van te weten.

Terwijl kaco deze lange uitlegging gaf, waren wij een
goed eind weegs voortgewandeld , toen wij aan een groot,
sierlijk bewerkt aluminiumhek kwamen , waarop met groote

-ocr page 27-

25

letters de woorden: Nationale Bibliotheek, te lezen
stonden. Natuurlijk verlangde ik daar binnen te treden.
Baco echter merkte op, dat het zien dezer inrigting
zeer veel tijd zoude vorderen, die ik welligt op eene
aangenamer wijze elders besteden konde, en
phantasia
zeide, dat, indien de heeren die gebouwen vol geleerd-
heid ingingen, zij de voorkeur gaf aan eene wandehng
over het groote square, dat wij door het hek heen konden
zien, en waar, te midden van lanen en perken met
voorjaarsbloemen, zich de heerlijkste gewrochten van
oudere en nieuwere beeldhouwkunst aan het oog ver-
toonden, als om hare woorden van straks te bevestigen,
dat de ware kunst nog steeds in eere werd gehouden.

Toen wij aan de andere zijde van het square waren
gekomen, begreep ik de aarzeling van
baco. Voor ons
breidde zich, zoo ver het oog zien kon, eene reeks van
gebouwen uit, die veeleer deed denken aan eene stad
van matige grootte dan aan eene voor het bewaren van
louter boeken bestemde plaats. »»Gij ziet, dat gij hier
eene keus zult moeten doen, willen wij mijne vriendin
niet al tc lang alleen laten, zeide
baco. Van welk vak
van iiienschelijke kennis verlangt gij de boekverzameling
te zien?""

»Mij boezemen de geschriften over natuur-wetenschap
het meeste belang in."

» »Aan eene bezigtiging van al de gebouwen, waarin
deze bewaard worden, kan niet gedacht worden- Gij
moet u veel meer beperken." "

»Welnu, dan die over Dierkunde."

» »Nog veel te veel, om slechts eenen op|)ervlakkigen

-ocr page 28-

26

blik op (Ie inrigting\' te werpen. Alleen het doorwandelen
der zalen zoude ons te lang ophouden. Kies een klein
onderdeel daaruit."

»Dan de werken over Entomologie?"

» »Ilet zal nog niet gaan, gij dient u tot eene enkele
orde der insekten
bepalen.""

»Kies dan wat gij wilt, zeide ik, ik ben bereid u te
volgen."

Zoo traden wij dan een der gebouwen binnen. Onder
weg trof mij de menigte van beambten, waarvan eenigen
zich beijverden om de in nog veel grootere menigte
aanwezig zijnde bezoekers teregt te wijzen cn te helpen,
terwijl anderen bezig waren met het maken van registers
en uittreksels ten behoeve van geleerden, wien de tijd
ontbrak om al de geschriften over het onderwerp te
lezen, waarmede zij zich op dat oogenblik bezig bielden.
Ik vernam dat dit een uitnemende leerschool voor jeug-
dige geleerden was, die aldus niet alleen boeken- en
zaakkennis opdeden, maar daardoor ook tot zelfstandige
schrijvers werden opgeleid.

Eenen der beambten zag ik bezig met de bladen van
een boek, die bijna tot stof uiteen vielen, met groote
voorzigtigheid op collodionvellen te plakken, waarbij ook
dc opgeplakte zijde nog leesbaar bleef. Ik herinnerde
mij de verbrande papyrusrollen van Pompeji en Hercu-
lanum, die op eene dergelijlïe wijze voor verdere ver-
nietiging bewaard werden, docli kon mijne verwondering
niet verbergen, toen ik op den titel zag, dat het boek
in 1860 tc Amsterdam gedrukt was. » »Zoo gaat het
met de meeste boeken der negentiende eeuw, zeide
baco.

-ocr page 29-

27

Het papier, waarop men toen drukte, was, ten gevolge
van het bleeken door chloor, zoo zwak en aan voort-
gaand bederf onderhevig, dat ons slechts weinig boeken
uit dien tijd zijn overgebleven. Het is jammer, want er
werd in die eeuw nog wel wat gedaan, dat de moeite
waard was om bewaard te blijven." "

Ik kan niet ontveinzen, dat ik deze voor een schrijver
uit die eeuw weinig aangename tijding met eenig leed-
gevoel vernam, doch zweeg natuurlijk en volgde mijnen
geleider door lange rijen van zalen, totdat wij eindelijk
gekomen waren in eene groote zaal, welker wanden
van boven tot beneden met boeken bezet waren. Hier
hield hij stil, zeggende: »»Nu zijt gij in de boekenzaal
der Tweevleugelige insekten. Zeg nu welk werk gij
verlangt in te zien." " Doch toen ik die duizende banden,
allen handelende over Vliegen en Muggen, in digte rijen
voor mij zag staan, vreesde ik mijne onkunde te zeei\'
te zullen verraden door eene keus te doen en een titel
te noemen, waaruit waarschijnlijk blijken zoude hoe
weinig ik op de hoogte der wetenschap van de een en
twintigste eeuw was. Daarom betuigde ik volkomen
voldaan te zijn over hetgeen ik reeds gezien had, er
bijvoegende, dat ik het onbeleefd zoude achten eene
dame langer op mij te laten wachten.

Zoo vei\'lieten wij dus de bibliotheek, die welligt juister
met den naam van bibliopolis, d. i. boekenstad, mogt
besteinjjeld worden.

Toen wij het hek uitgingen, ti\'aden daardoor juist
een aantal nuunien binnen, die ik, naar hunne kleedmg,

-ocr page 30-

28

voof liandwerkslieden of fabriekarbeiders aanzag. Ik vroeg
aan
baco, wat die lieden op die plaats kwamen doen.

» »Zij zijn eenige der werklieden van eene naburige
fabriek, die, volgens hunne beurt, hier een uur lang
dagelijks komen,, om in gindsche zaal, die daarvoor
bijzonder is ingerigt, de boeken te lezen, welke het
bestuur der bibhotheek, als het meest voor hunne be-
lioeften geschikt, daar geplaatst heeft. Op een groot
aantal andere punten der stad, inzonderheid in de
volkrijkste wijken, waar de meeste fabrieken zijn en het
grootste aantal arbeiders woont, bestaan dergelijke
volks-bibliotheken." "

»En worden deze druk bezocht? Geven de meesters
verlof aan hunne werklieden om daai-heen te gaan?
Betalen zij hen dan niet minder? Zijn zij niet bevreesd
liât zulke werklieden te knap, te geleerd zullen worden ?"

» »Uwe beide eerste vragen kan ik met ja, de beide
laatste met neen beantwoorden. De ondervinding heeft
aan de meesters geleerd, dat zij, door dagelijks aan
hunne werklieden een uur rust te gunnen, gedurende
hetwelk zij eenige kennis van hun vak kunnen opdoen
en zich in het algemeen door het lezen van nuttige
werken hooger ontwikkelen, zich zelven bevoordeelen.
Dit is trouwens hand aan hand gegaan met de gestadige
invoering van nieuwe werktuigen, waardoor zeer veel
van hetgeen in vroegeren tijd door handenarbeid moest
ven-igt Avorden, thans op zuiver werktuigelijke wijze
wordt voortgebragt. Daardoor is de behoefte aan kennis
en verstandsontwikkeling onder de arbeidende klasse
grooter geworden, naarmate het getal dergenen, die

-ocr page 31-

29

slechts in ligchamelijken arbeid een raiddel van bestaan
vinden, afgenomen is." "

».Tammer, — zeide ik, — dat niet allen in staat
zijn van zulk eene voortreffelijke gelegenheid gebruik te
maken."

» »Die gelegenheid staat voor allen open. Niemand
is daarvan buitengesloten." "

»Maar toch wel degenen die niet lezen kunnen."
»»Niet lezen! Wij zijn in Europa, waarde heer!
Niet in Nieuw-Guinea, in het land der Papoes! Er is
in onze tegenwoordige maatschappij niemand dio niel
lezen en bovendien niet schrijven kan en ten minste d»^
beginselen van het rekenen verstaat. Dit zijn immers
de allereerste middelen die elk noodwendig beboeft, om
een stap verder op het veld van kennis en geestbesclia-
ving te doen en een nuttig lid der maatschappij te zijn!" "
»Moet ik daaruit begrijpen, dat alle ouders tegenwoor-
dig verpligt Avorden hunne kinderen ter schole te zenden?"

» »Wel zeker! Hoe kunt gij er aan twijfelen! Ondei\'s
zijn immers verpligt voor de voeding van het ligcliaam
hunner kinderen te zorgen, en zouden zij dan niet even-
zeer verpligt zijn te zorgen voor de voeding van bunnen
geest?" "

»Ja, maar dat is eene zedelijke verpligting, terwijl,
indien ik u goed begrijp, de schoolpligtigheid thans bij
de wet is voorgeschreven, en daardoor een groote in-
breuk is gemaakt op de individueele vrijlieid en op de
regten der ouders."

» »Gij hebt mij zeer goed begrepen. Doch veroorloof
mij u te zeggen, dat gij de zaak op eene hoogst een-

-ocr page 32-

30

zijdigc wijze voorstelt. Eene goed geordende maatschappij
kan immers niet bestaan, zonde)- dat elk burger een
gedeelte zijner individneele vrijheid opoffert in het belang
van het geheel, waarvan hij zelf een deel uitmaakt. Dit
geschiedt in vele andere gevallen, zonder dat iemand er
aan denkt zich daartegen te kanten, omdat die opoffe-
ring meer dan opgewogen wordt door de vele voordeelen,
wellce aan het leven in eene geregelde maatschappij
verbonden zijn. En wat de regten der ouders aanbelangt,
zoo moet gij niet uit het oog verliezen, dat ook de
kinderen regten hebben, die zij mede ter wereld bren-
gen. Een dezer i\'egten is: dat zij, te midden eener
beschaafde maatschappij geboren, welke domheid en
onwetendheid, als aan haar vreemde elementen, buiten
stoot, in staat moeten worden gesteld om zich een deel
I dier beschaving eigen tc maken. Wanneer nu de ouders
\' misbruik maken van hun regt, en dit niet anders wordt
dan het regt des sterksten, dan moet de staat wel
tusschen beide komen en door wettelijke bepalingen de
kinderen, wier toekomst daarvan afhangt, in zijne be-
scherming nemen. Dit doende behartigt hij trouwens
het best zijne eigene belangen, want de ondervinding
van vroegere eeuwen, toen de schoolpligtigheid nog niet
algemeen was ingevoerd, heeft geleerd, dat de gevan-
genissen het meest bevolkt werden door hen, die nocli
lezen noch schrijven konden.""

»A\'ei\'oorloof mij nog ééne vraag. Heeft die invoering ■

niet met zeer groote, bijna onovei\'komelijke bezwaren te /

kampen gehad?"

»»Dat die bezwaren niet zoo groot waren als gij schijnt

-ocr page 33-

31

te meenen , kan n daaruit blijken , dat reeds in de negen-
tiende eeuw in eenige landen van Duitschland de sciiool-
pligtigheid bestond, zonder dat de bevolking zich daar
eenigzins tegen verzette. Het spreekt wel vanzelf, dat,
toen die maatregel ook elders werd toegepast, men aan-
vankelijk, evenals bij alle andere nog ongewone zaken,
op eenige moeijelijkheden stuitte, en dat van tijd tot tijd
de tusschenkomst van het gezag noodig was om de be-
palingen der wet te handhaven. Doch eenige weinige
jaren waren voldoende, om hare trouwe nakoming tot
eene volksgewoonte te maken, en het tegenwoordige
geslacht, dat onder haren zegenenden invloed is opge-
groeid, is zoozeer doordrongen van de overtuiging der
onontbeerlijkheid van die eerste kundigheden voor eiken
burger der raaatscha])pij, dat men nu gerustelijk de wet
zoude kunnen afschaffen, zonder vrees dat er één kind
minder de school bezoeken zoude.""

Hetgeen uaco mij daar had medegedeeld bragt mij
tot nadenken. Het kwam mij nu bijna vreemd en onver-
klaarbaar voor, dat in eene eeuw, toen van zoo veler
lippen het woord »vooruitgang" weerklonk, eene zoo
noodwendige, als van zelf sprekende voorwaarde van
eiken vooruitgang nog bestrijders had kunnen vinden.
Ik herinnerde mij daarbij echter, dat het woord: »voor
uitgang" in verschillende beteekenissen werd gebruikt.
Juist wilde ik
baco vragen, welke beteekenis men in de
eenentwintigste eeuw aan dat woord hechtte, toen mijne
gedachten werden afgeleid door het zien van eene nog
uitgestrektere groep van gebouwen dan die welke de
bibliotheek bevatten, en die desgelijks een groot geheel

-ocr page 34-

32

uitmaakten. »Het is liet Nationaal Museum" was
het antwoord op mijne vraag, welke de bestemming dier
gebouwen was. » »Daar wordt alles bewaard, wat de
kunst aan uitstekende gewrochten en de natuur aan
bezienswaardige voorwerpen oplevert." "

»Ik begrijp, zeide ik, dat een bezoek daarvan, al
ware het slechts in de qualiteit van toerist, ver-
scheidene dagen vorderen zoude, doch zoude ik er
althans niet iets, als eene kleine proef, van mogen
zien?"

» »Welnu, —hernam phantasja, terwijl zij stil hield
voor een der gebouwen, boven welks ingang men de
woorden Genealogisch Museum las, — » »laat ons
deze verzameling, die tot mijne bijzondere liefhebberijen
behoort, gaan zien.""

Ik wist niet of ik mijne ooren gelooven moest. Hoe.
eene dame eene liefhebster van genealogie, van oude
parkementen, stamboomen, heraldiek! Ik volgde haar
echter, doch, in de middelste groote zaal gekomen, zag
ik niets van dat alles, maar alleen lange, van een
middelpunt uitgaande en zich vertakkende en weder velv-
lakkende rijen van geraamten, waaronder ik spoedig
eenige weinige oude bekenden ontdekte: olifanten, mam-
mouthen, mastodonten, rhinocerossen, paarden, hippo-
theriums, anchitheriums, palaeotheriums, lophiodons .
anoplotheriums, enz. enz., maar daartusschen, in nog
veel grooter aantal, de overblijfselen van andere mij ge-
heel onbekende wezens; allen zoo gerangschikt, zoowel
volgens hunne verschijning in den loop des tijds, als
overeenkomstig de verwantschappen van den vorm, dat

-ocr page 35-

33

zij reeksen daarstelden van op elkander volgende termen,
waarvan de meest in elkanders nabijheid geplaatste onder-
ling ook de grootste gelijkenis hadden, terwijl de eind-
termen der als een waaijer uiteenloopende reeksen onder-
ling de grootste verschillen aanboden.

Nu begreep ik wat men met het woord »genealogisch"
hier bedoeld had. Het was hier niet te doen om adel-
lijke stamboomen, maar om aan te toonen: langs welken
weg de verschillende diersoorten, die opvolgend op aarde
geleefd hebben, de eene uit de andere ontstaan zijn.

Ik kon echter niet nalaten aan phantasia , die buiten-
gemeen met deze rangschikking scheen op te hebben,
te doen opmerken, dat zulk eene wijze om de over-
blijfselen van uitgestorven diersoorten te plaatsen, niet
bewees wat men er mede bedoelde, want dat er nog
ten huidigen dage allerlei onderling verwante vormen en
tusschenvormen leefden.

» »0, — hernam de levendige dame, — »gij zoudt
niet meer twijfelen, indien gij bekend waart met al de
nieuwe ontdekkingen van onze eeuw!""

Daar het nu volkomen waar was, dat deze mij ge-
heel onbekend waren, zoo zweeg ik over dit onderwerp,
maar rigtte nog tot haar de vraag: of zich in dit museum
ook de voorouders van het menschelijk geslacht bevonden ?
Zij wees op eene rij van gesluijerde gestalten, die in den
achtergrond der zaal stonden, en vatte mij bij de hand
om mij daarheen te geleiden. Doch toen kwam
baco
tusschen beide, zeggende: » »Laat u niet verleiden door
mijne vriendin
phantasia; gij zoudt er toch niets van
zien, daar in dien donkeren hoek, want reeds begint de

3

-ocr page 36-

34

T

avond te vallen, en wij moeten naar huis, en gij naar ;

nw hotel."" j

En inderdaad, het begon reeds zeer duister te worden
in het gebouw, waarin wij ons bevonden. Doch toen
wij de straat bereikt hadden, was het alsof het daar
nog helder dag was. Om mij heen ziende zocht ik naar
de gas- of andere vlammen, die deze helderheid te weeg
bragten, doch zag niets. Eindelijk sloeg ik het oog naar
boven en zag toen, hoog boven de huizen, een verblin-
dend licht, als eene zon, die zijne stralen naar alle zijden
uitzond, terwijl ik, op aanmerkelijken afstand van elkander,
in de verte nog andere dergelijke zonnen boven de straat
ontdekte. » »Kent gij het solaar-licht nog niet! zeide
baco; dat verwondert mij , want reeds in de tweede helft ^

der negentiende eeuw is men begonnen alhier en te Parijs
eenige openbare gebouwen op eene dergelijke wijze te
verlichten. Men heeft het reeds lang op de straten inge-
voerd, gelijktijdig namelijk met de overdekking door
glas." "

»Maar dat licht is veel te schitterend en te wit om
gaslicht te kunnen zijn!"

» »Dat is het ook niet. Gaslicht wordt nog slechts in
de ver afgelegen buurten gebrand, waar de huizen niet {j

digt opeen gebouwd zijn, maar de verlichting van het
middengedeelte der stad geschiedt bij voorkeur door ver-
branding van magnesium, hoewel men hier en daar ook
 j
elektrisch licht bezigt of andere wijzen om een sterk licht
voort te brengen, waarvan men er tegenwoordig zeer
vele kent. De toestel van spiegels en lenzen, die het

-ocr page 37-

35

licht verzamelen en zijne stralen evenwijdig, met andere
woorden aan zonlicht gelijk maken, is voor al die ver-
schillende lichtsoorten dezelfde." "

»Eene dure straatverlichting!" — kon ik mij niet
weerhouden uit te roepen.

» »Niet zoo duur als gij schijnt te denken, — ant-
woordde
baco, — vooral niet waar men magnesium
brandt, want er is overvloedig magnesium-erts in de
wereld, onder den vorm van engelsch zout, dolomiet enz.,
waaruit men, op eene dergelijke goedkoope wijze als bij
de aluminium-bereiding gevolgd wordt, het magnesium
trekken kan. Hier komt bij , dat het product der ver-
branding van dit metaal eene vaste stof is, die men,
door eene gepaste inrigting van den toestel, weder ver-
zamelen en op nieuw tot magnesium herleiden kan,
zoodat, theoretisch gesproken, eene zekere hoeveelheid
magnesium eene voortdurende bron van licht is, even
goed als de oliekruik der weduwe van Zarphath, waar-
van wij in het boek der Koningen lezen." "

Hoe meer ik zag, hoe meer ik tot de vernederende
overtuiging kwam, dat die hoog geroemde negentiende
eeuw, waartoe ik nog steeds gevoelde te behooren, zeer
achterlijk was, ja dat
phantasia niet zoo geheel ongelijk
had, toen zij den toestand der maatschappij in dien tijd
eene nog half-barbaarsche noemde.

Het scheen als of baco deze gedachten op mijn gelaat
las. Althans hij vervolgde: » »Ik zie aan u, dat gij
verlangt nog nader kennis te maken met den toestand
der bedendaagsche maatschappij. Welnu, indien u ons
gezelschap welgevaUlg is geweest, verzei ons dan morgen

-ocr page 38-

36

op een luchttogtje, dat wij voornemens zijn te doen." "
Het spreekt wel van zelf, dat het vooruitzigt van zulk
een togt mijne borst van vreugde deed tintelen. Ik nam
derhalve de beleefde nitnoodiging met graagte aan , maar
kon desniettegenstaande niet nalnten een klein bezwaar
te opperen betreffende het weder. »O ! wees daaromtrent
niet bezorgd, —antwoordde mijn vriendelijke geleider; —
ik heb mij reeds heden morgen naar het meteorologisch
bureau begeven en mij vergewist, dat wij in de eerste
veertien dagen goed weder zullen hebben. De beriglen
van alle meteorologische stations uit alle oorden der
wereld zijn gunstig. De lucht zal helder en de wind
goed zijn, zoodat de aëronaut slechts weinig gebruik van
de uit voorzoi\'g mede te nemen energeiatheken zal be-
hoeven te maken." "

Wij scheidden dus, nadat ik de plaats , waar wij ons
den volgenden morgen weder zouden ontmoeten, had
opgeteekend. Ik sprong in een der cabs, die op den
hoek der straat gestationeerd waren, met last mij naar
mijn hotel te brengen. Onder het voortrijden trof het
mij, dat ik niets van het oorverdovend geraas vernam ,
dat anders bij het rijden door eene stad ontstaat en
even hinderlijk is voor hen die in het rijtuig zitten als
voor de voorbijgangers en de bewoners der huizen van
druk bezochte straten. Ik hoorde slechts het aangenaam
khnkend geluid van vier schelletjes, die het paard droeg,
en welker toonen te zamen een accoord vormden. Het
gelukte mij echter niet met zekerheid te ontdekken of
deze afwezigheid van alle geraas het gevolg was van

-ocr page 39-

37

den aard van het plaveisel of wel van eene bedekking
der wielen met hoepels van eene andere stof dan ijzer.
Waarschijnlijk was zoowel het eene als het andere de
oorzaak.

Aan mijn hotel gekomen trof mij de groote stilte die
daar heei-schte, in weerwil dat er verscheidene duizende
gasten hunnen intrek hadden genomen. Weldra vernam
ik de reden daarvan, toen ik de groote gezelschapszaal
intrad en eene, wel is waar zwakke, maar allerliefelijkste
muzijk mijn oor bereikte. Het geluid had iets van eene
menschelijke stem, maar toch het timbre was een geheel
andei". Nergens liet zich een muzikant, een zanger of
eene zangeres zien. Alleen op eene tafel in het midden
der zaal stond een kleine kast, en het was blijkbaar
dat het geluid daaruit voortkwam. Ik hield deze kast
voor een soort van speelwerktuig, door een uurwerk
bewogen , en zag met bevreemding dat een groot aantal,
zeer ernstig, maar tevens opgetogen kijkende, mannen,
in ademlooze stilte, daarom heen stonden te luisteren.
Toen de muzijk ophield, mengde ik mij in hun gezel-
schap en vroeg: wat het voor een soort van muzijk-
instrument was, dat hun blijkbaar zooveel belangstelling
inboezemde ?

Met groote verbazing, ja bijna met verontwaardiging
vestigden zich de oogen van velen op mij, en een hunner
riep uit: » Een muzijkinstniment! Hoe , Mijnheer! Meent
gij, dat ooit een muzijkinstrument zulke toonen zoude
kunnen voortbrengen? Kent gij dan den telephone
niet!"

-ocr page 40-

38

Nu schoot mij te binneu, dat eeu aldus genoemd
werktuig" in 1861 was uitgevonden, door zekeren
reis,
zich grondende op de door page ontdekte eigenschap,
dat, wanneer een elektrische stroom door een draad-
spiraal rondom een ijzeren naald loopt, en de stroom
telkens wordt afgebroken, daarin een toon ontstaat,
waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal tril-
lingen, te weeg gebragt door de meer of minder snel
elkander opvolgende afbrekingen des strooms.

Ik antwoordde derhalve, dat mij de telephone zeer
wel bekend was, en ten bewijze daarvan verhaalde ik
de geschiedenis zijner eerste uitvinding en eindigde met
eene beschrijving van het werktuigje van
reis , waardoor
toonen der menschelijke stern van zeer groote afstanden
aldus konden worden overgebragt, er bijvoegende dat
het wel van zelf sprak, dat men in den loop van ruim
twee eeuwen daarin aanzienlijke verbeteringen had aan-
gebragt.

Dadelijk bleek het mij, dat het door mij gesprokene
eenen goeden indruk had gemaakt, en rondom mij
hoorde ik er meer dan een mompelen: »»dat wist ik
niet, dat de telephone al zoo oud was."" Eenigen
maakten mij een compliment over mijne oudheidkennis 5
en nu kostte het mij dan ook geen verdere moeite
om te weten te komen, wat hier dan toch eigenlijk ge-
schiedde , daar allen het mij om strijd wilden verhalen

De zaak was deze. In de Noord-Amerikaansche bladen
was met grooten ophef gewag gemaakt van eene zange-
res , welke, volgens die berigten, eene stem zoude be-
zitten, die in omvang en uitdrukking alles overtrof wat

-ocr page 41-

39

het levende geslacht nog van eene nienschelijke stem
gehoord liad, ja in vergelijking van welke de grootste
zangeressen van vroegere eeuwen, eene
catalani, eene
malibran, eene henkiette sonntag , eene jenny lind , de
patti\'s, voor zoo ver men oordeelen kon naar hetgeen
de geschiedenis der kunst van haar vermeldde, niets
meer waren dan hetgeen de sijs is vergeleken met den
nachtegaal.

De muzikale wereld in Londinia was door die bengten
in rep en roer gebragt. Van alle zijden waren de direc-
teurs van opera\'s en concerten aangespoord geworden
om dit wonder van zangkunst te doen overkomen, opdat
ook de bewoners van Londinia haar hooren konden. Daar
het nu echter reeds meermalen gebleken was, dat be-
rigten uit Noord-Amerika, het vaderland van den hum-
bug, niet regt te vertrouwen waren, zoo hadden de
gezamenlijke directeurs besloten de zangeres eerst per
telegraaf te verzoeken een proefje van hare stem te geven
door middel van den telephone. Men kon dan althans
oordeelen over zijnen omvang en geoefendheid. De zange-
res had daarin toegestemd, en toen hadden de directeurs
een der transatlantische telegraafkabels voor den avond,
waarop de proef zoude gegeven worden, afgehuurd.

Als een feitelijk blijk van den omvang harer stem,
toonde men mij eenige zwarte papierstrooken, met een
groot aantal golvende witte lijnen daarop, die zoo straks
door den nevens den telephone staanden phonautograaf
daarop getrokken waren en den geheelen toonladder der
zangeres aanwezen. Van deze papierstrooken zoude den
volgenden\' morgen in het aan de muzijk gewijde dagblad

-ocr page 42-

40

Panharmonia een afiJruk verschijnen" ten einde het
geheele publiek van Londinia zich reeds vooraf door de
oogen zoude kunnen overtuigen van hetgeen later de
ooren hooren zouden." " Want, zoo voegde de redacteur
der Panharmonia er bij: »»elk kenner van muzijk weet,
wat die golvende streepjes beteekenen. Men zal de han-
den van verbazing ineenslaan, wanneer men dezen toon
ziet!"" Hierbij wees hij op de laatste der lijntjes,
waarin de golfjes het digtst bijeen stonden.

Natuurlijk verlangde ik zeer, om ook de inrigting van
den telephone van naderbij te leeren kennen. Ik verzocht
dus eenen der heeren mij dien te willen verklai-en, doch
naauwelijks was deze daar mede begonnen, of het klonk
van alle kanten: »chut! chut!" De Noord-Amerikaansche
zangeres het zich wederom hooren. Zij zong ditmaal
eene aria uit
mozarï\'s Don Juan. Het deed mij goed te
vernemen, dat dit meesterstuk, ruim drie eeuwen na
den dood van dien grooten maestro, nog niet vergeten was.

Toen het lied was geëindigd, besloten de directeurs
eenstemmig, dat de zangeres waardig was, door het
kunsthevend publiek van Londinia gehoord te worden,
en men bragt haar eene fanfai-e door eenen in tegen-
gestelde rigting werkenden telephone. Verdere besluiten
werden er niet genomen, want het stond nu aan elk
der directeurs vrij, te trachten haar, door het aanbieden
van voordeelige voorwaarden, aan zijn belang te ver-
binden. Het was dan ook duidelijk in de houding dier
heeren te zien, dat elk zijn eigen geheim had, hetwelk
hij wel zorgen zoude aan geen zijner mededingers te
verraden. Zij namen desniettegenstaande zeer beleef-

-ocr page 43-

delijk afscheid van elkandei\' en van rnij, en ik zocht
mijne kamer op en begaf mij ter rust.

Den volgenden morgen was ik reeds vroegtijdig bij
de hand, en, na ontbeten te hebben, wandelde ik op
mijn gemak naar de plaats, waar ik mijnen medgezel
en gezellin van den vorigen dag hoopte aan te treffen.
Ik had daartoe geen gids noodig, want niets was een-
voudiger dan den weg te vinden in dien schijnbaar
onmetelijken doolhof. De straten, pleinen, enz. waren
namelijk niet meer door namen, maar door een eigen
stelsel van cijfers aangeduid, zoodat men, met behulp
van een plan, gemakkelijk elk punt terug kon vinden,
mits men slechts twee cijfers wist, die zijne plaats
aanduidden, ongeveer op eene dergelijke wijze als de
plaatsbepaling op zee geschiedt door middel van breedte
en lengte.

Reeds op een afstand viel mij een groot gebouw in
het oog, aan welks gevel, in reusachtige letters, de
woorden: »Algemeene Aeronautiscbe Maat-
schappij" waren te lezen. Ik had mij voorgesteld,
dat onze togt in het vrije veld of minstens op een plein
zoude beginnen, en het verwonderde mij daarom eenig-
zins, dat dit gebouw midden in het digtst bewoonde
gedeelte der stad stond. Welligt echter was het slechts
het veerhuis, waar men zijne plaatskaartjes nam. Doch
nader komende zag ik, dat het van de overige gebouwen
verschilde door een geheel plat dak, en dat daarop een
gevaarte rustte, hetwelk wel eenigzins naar een schip

-ocr page 44-

42

scheen te gelijken, doch waarvan ik de omtrekken niet
scherp onderscheiden kon, uithoofde van het glazen dak,
dat de straat overwelfde.

Baco en phantasia kwamen nagenoeg gelijktijdig met
mij aan, en, na wissehng der gewone morgengroete,
traden wij binnen, om onze plaatsen te nemen. Daar
de prijs der plaatsen verschilde naar het ligchaams-
gewigt, moesten wij vooraf gewogen worden.
Piiantasia
betaalde natuurlijk het minst. Daarop begaven wij ons
door eene deur in een klein zijvertrek of wachtkamer,
waar wij nog eenige andere passagiers vonden. In
het midden daarvan was een trap en daarboven in de
zoldering een luik te zien. Langs de wanden waren
met kussens bekleede zitbanken, als in een spoorwagen
eerste klasse. Kort daarna was het alsof dit geheele
vertrek in beweging geraakte. Ik hoorde een zacht
schuifelen langs de wanden, alsof iets langs het behangsel
gleed. Doch schier eer ik tijd had gehad om daarover
na te denken, werd het luik in de zoldering nedergelaten
en klonk door de opening het: »Welkom boven, heeren
en dames!"

Wij beklommen den trap, en, door de opening naar
buiten getreden zijnde, bevonden wij ons op het plat
van het gebouw, maar juist onder den bodem van het
luchtschip, waarin een geopend luik gezien Averd, waar-
door wij, daar het vinnig koud was, ons haastten naar
binnen te gaan. Gelegenheid om nader kennis met de
gedaante, de uitwendige inrigting en de drijftoestellen
van dit luchtschip te maken, ontbrak dus. Des te beter
was dc gelegenheid oni de inwendige inrigting te zien.

-ocr page 45-

43

Zoodra wij in het ruim van het schip gekomen waren ,
maakte mij
baco opmerkzaam op een langen maar
dunnen cylinder, die door de geheele lengte van het schip
liep. »»Daarin, zeide hij, schuilt het voornaamste geheim
van de luchtscheepvaart. Om u dit duidelijk te maken,
moet ik u herinneren, dat het grootste bezwaar der
luchtscheepvaart was, dat men het niet in zijne magt
had anders dan voor den wind uit te drijven. Een
gewoon schip, waarvan de kiel het water klieft,
kan bij halven of kwart wind zeilen, omdat het zich
in twee middenstoffen, het water en de lucht, beweegt,
waarvan het eerste eenen grooteren tegenstand dan de
laatste biedt, en daardoor het schip in zijne bewegingen
steunt. Hier komt bij, dat die tegenstand in eene be-
paalde rigting werkt, namelijk in die waarin het schip
zich voortbeweegt, en dat men derhalve, door achter
aan het schip een roer te plaatsen, het in zijne magt
heeft, om, dit tegen die rigting in doende draaijen,
het schip links of regts te doen wenden.

» »Wanneer nu een vaartuig alleen door de lucht
omringd is, wordt dit anders. Het vindt, door den
wind voortgestuwd, dat is met den luchtstroom mede-
gaande, nergens eenigen tegenstand, en derhalve ont-
breekt ook elk steunpunt om het te doen wenden. Het
zal van zelf altijd zijne grootste oppervlakte aan den
daarop in een regten hoek invallenden wind aanbieden,
even als een ligt stuk papier of doek, dat door den
wind__ Avordt voortgewaaid.

»»Het kwam er derhalve, wilde men de lucht-scheep-
vaart mogelijk maken, in de eerste plaats op aan, dat

-ocr page 46-

44

men aan het vaartuig dien noodzakelijken steun, dien
tegenstand verschafte, en zie hier nu hoe dit geschied
is. Die lange cylinder, welke door het geheele schip
van voren naar achteren loopt, is een week-ijzeren staaf,
omgeven van een spiraal van koperdraad, dat met eene
isolerende stof bekleed is. Laat men nu een galvanischen
stroom door dien draad gaan, dan wordt die staaf een
zeer krachtige elektromagneet, welke, wanneer zijne
beweging vrij is, even als de naald van een kompas,
eene rigting ongeveer van zuid naar noord, met eene
geringe oostelijk miswijzing, en bovendien eene zekei\'e
helling moet aannemen. Door eene andere kracht uit
die rigting gedreven, zal hij steeds weder neigen haar
te hernemen. Daar nu de magneet en het schip vast
onderling verbonden zijn en een geheel uitmaken, zoo
is het laatste zelve als het ware een reusachtig kompas.
Om de helling weg te nemen, doet men even als bij
de kompasnaald, Men verandert het zwaartepunt van
het geheele vaai^tuig, iets dat op onderscheidene wijzen
geschieden kan. Zoo blijft alleen de rigting in den mag-
netischen meridiaan over.

»»Blaast nu de wind juist in de rigting, waarheen
men zich
Avenscht te begeven, dan laat men den toestel
buiten Averking, dat is men laat geen stroom door de
spiraal gaan. Zoodra echter de wind niet vlak voor het
lapje is, wordt het schip in een magneet veranderd.
Gesteld b. v. dat de Avind vlak west is en dat de zeilen
juist loodregt tegenover den invallenden Avind geplaatst
zijn, dan zal het schip noch naar het oosten, noch naar
het noorden, maar naar een daartusschen liggend punt

-ocr page 47-

45

gedreven worden, even als een schip op zee, dat door
den waterstroom noord- en door den wind westwaarts
wordt voortgestuwd, ook geene van beide rigtingen bij
uitsluiting, maar • eene tussehen beide inliggende volgen
zal. Het laat zich nu gemakkelijk inzien, dat de
luchtscMpper aldus, door eene behoorlijk vereenigde
werking der zeilen en van den elektro-magnetischen
toestel, in staat is zijn schip elke rigting te doen
aannemen, welke hij verkiest. Maar dit is nog niet
alles. Die toestel dient ook als roer. Zoodra men
namelijk op dezen sleutel drukt, wordt de stroom omge-
keerd, en het gevolg hiervan is, dat de vroegere noord-
pool nu zuidpool en de zuidpool noordpool wordt. Het
is duidelijk, dat dien ten gevolge het schip wenden zal
en wel juist zooveel als men verlangt, daar men elk
oogenblik den stroom kan afbreken, waardoor het schip
ophoudt een magneet te zijn.

»»Nu komen er wel is waar gevallen voor, even trou-
wens als bij de scheepvaart op zee, dat de wind te sterk
en de kracht van den magneet niet voldoende is om het
luchtschip behoorlijk te besturen. Dan worden de ener-
geiatheken, waarvan ik reeds gisteren met een woord
melding maakte, te hulp geroepen en daardoor de op
verschillende punten naar buiten uitstekende vierwiekige
schroeven in eene ronddraaijende beweging gebragt,
steeds zoo na mogelijk loodregt op de rigting waarin
het schip dreigt af te drijven.

»»Zoo gelukt het meestal het vaartuig in de gewenschte
rigting te houden. Mogt dit niet liet geval zijn, dan
beeft de luclitschipper nog een ander hulpmiddel ter

-ocr page 48-

46

zijner beschikking, dat de zeevaarder mist. Hij rijst of
daalt met zijn vaartuig om eenen anderen en beteren
wind op te zoeken, en hij doet zulks niet geheel in den
blinde, op goed geluk af, want het Meteorologisch Insti-
tuut is reeds begonnen kaarten uit te geven, waarop de
rigting der luchtstroomen staat aangeteekend, die in de
onderscheidene tijden des Jaars, met waarschijnlijkheid,
op bepaalde hoogten zullen worden aangetroffen. Die
kaarten zijn op eene dergelijke wijze ingerigt als diegene,
welke reeds voor meer dan twee eeuwen door dat Instituut
Averden uitgegeven, doch toen slechts de waarschijnlijke
windrigting in de onmiddellijke nabijheid der aardopper-
vlakte aanwezen.

»»Wat de wijze betreft, waarop de rijzing en daling
geschiedt, zoo is deze eenigermate verschillend naar ge-
lang van den aard der drijftoestellen. Ik zoude u deze
laatste eerst in bijzonderheden moeten verklaren om u
zulks duidelijk te maken, maar daartoe zouden wij op
het dek moeten gaan, en het is te vinnig koud, dan
dat ik ons daaraan zoude durven wagen. Genoeg zij he t
voor u te weten, dat men sedert lang heeft afgezien
van de eertijds gebezigde, zeer ruwe manier, namelijk
van de rijzing door uitwerping van ballast te bewerk-
stelligen , daar dit slechts een oogenbhkkelijk hulpmiddel
en bovendien voor de bewoners der plaatsen, waarboven
het vaartuig zich bevond, zeer lastig was. De meest
geschikte handelwijze is ontleend aan de natuur zelve;
zij bestaat in eene nabootsing van de werking der zwem-
blaas bij de visschen. Deze rijzen en dalen in het water,
door die blaas met de daarin bevatte lucht meer of

iL.

-ocr page 49-

47

minder zamen te drukken, waartoe sommigen zelfs van
bijzondere druktoestellen voorzien zijn. Gij gevoelt, dat
de toepassing daarvan op de luchtscheepvaart voor de
hand ligt.""

Regt duidelijk gevoelde ik dit nu nog niet, en boven-
dien waren er in de beschrijving, die
baco mij gaf, nog
verscheidene andere duistere punten, die mij eenige vragen
op de lippen deden zweven. Doch ik hield deze terug. Ik
besefte dat ik, een kind der negentiende eeuw, te weinig-
op de hoogte der wetenschap was, om alles te begrij-
pen, wat in de eenentwintigste was tot stand gebragt,
en dat ik groot gevaar liep van vragen te doen, die
mij in de schatting van mijnen medgezel zouden doen
dalen.

Phantasia , wie het aan geduld ontbrak om aan deze
lange verklaring het oor te leenen, was reeds het trapje
opgegaan, dat naar het salon geleidde, en wij volgden
haar daarheen. Het zag er netjes uit, doch was niet
bijzonder op gemak ingerigt. Men kon zien, dat
het hoofdstreven was geweest, om stoelen, tafels en
verdere meubelen, even als het vaartuig zelf, zóo ligt
mogelijk te maken, met behoud van de noodige stevig-
heid. Het voornaamste materiaal scheen bamboes te
zijn, in dunne stroken gesneden en gevlochten. Waar
metaal noodig was, was uitsluitend aluminium gebruikt.

Eeeds in de wachtkamer had ik opgemerkt, dat al
de passagiers zich onderling in eene en dezelfde taal
onderhielden, eene taal waarvan mij wel is waar vele
woorden bekend schenen, doch waarvan andere mij onbe-

-ocr page 50-

48

kend waren. Ik vroeg derhalve mijnen geleider: tot
welke natie onze medereizigers behoorden?

»»Tot allerlei natiën, — antwoordde hij. Die barsch
uitziende heer, daar in gindschen hoek, is een Rus; dat
kleine, winderige mannetje met zijne opgestreken knevels,
die naar al de dames van het gezelschap gluurt, is zonder
twijfel een Franschman; gindsche dikke heer, die de
hoogste vracht betaald heeft, is een landgenoot van u,
een Hollander; die twee blond- en langharige jongelieden
zijn Duitschers; de overigen zijn Engelschen.""

»Maar hoe komt het dan, dat allen dezelfde taal
spreken ?"

»»Zij spreken de rei staal. In onze eeuw, waarin
de meeste menschen een groot gedeelte van hun leven
op reis doorbrengen, waarin eene voortdurende vermen-
ging der volken plaats grijpt, moest zulk eene taal,
waardoor het gemak van het verkeer bevorderd wordt,
wel allengs als van zelf geboren worden. Zij is trouwens
nog in hare ontwikkeling, maar over eenige eeuwen zal
zij waarschijnlijk tot wereldtaal zijn geworden." "

Ik luisterde nu scherper toe en bemerkte weldra, dat
de rondom ons gesproken taal eigenlijk eene mengeling
van verschillende talen was, waarin echter het Engelsch
den boventoon voerde, hetgeen zich daaruit Het verklaren ,
dat van het reizend pubhek in het algemeen ook Engel-
schen de meerderheid uitmaken.

Rondom mij ziende, werd nu mijne aandacht getrokken
door eenige wijde buizen, welke door openingen in de
wanden en in den vloer van het schip naar buiten staken.
Ik zag die buizen eerst voor eene nieuwe soort van

. jfj-----

-ocr page 51-

49

kanonnen aan en vroeg dus: of dit vaartuig ten oorlog
was uitgerust?

Phantasja glimlachte, maar op dien glimlach volgde
een zucht en de woorden: » »die ridderlijke tijd is ons
slechts uit de geschiedenis bekend; onze tegenwoordige
mannen zijn fabrikanten, handelaars, ingenieurs, geleerden,
wetgevers, enz., maar soldaten zien wij nog slechts op
het tooneel, tenzij gij onze constabels, die zeker talrijk
genoeg zijn, voor soldaten mogt houden.""

»Hoe, — riep ik uit, — geen oorlog en geen staande
legers meer! Dus hebben dan eindelijk de vredevrienden,
üiuaht, cobden en hunne geestverwanten, gezegevierd
en is bet tegenwoordige geslacht tot de overtuiging ge-
komen, dat de oorlog eene schande voor de menschheid
was, die menschen aan redelooze dieren gelijk maakte,
welke elkander in blinde woede vernielden, in plaats van
in broederlijke liefde en eendragt de schoone aarde te
bewonen en het geluk der volken wederkeerig te be-
vorderen!"

» »Ik betwijfel, — antwoorde baco meesmuilende,—
of die overtuiging er veel deel aan heeft gehad. De
menschen, mijn waarde heer! worden in onze eeuw nog
evenzeer door hartstogten gedreven als vroeger. Nog
steeds zijn zij, wat voorlang een onzer dichters hen
noemde: »half dier, half engel," en zij zullen dit in de
toekomst ook wel blijven, al moge de maatschappij als
geheel beschouwd ook in een zedelijk opzigt allengs
vooruit gaan. Waren de omstandigheden nog dezelfde
als in vroegere eeuwen, dan zoude, vrees ik, er ook
evenzeer als vroeger oorlog zijn. Maar jui.st de omstan-

4

-ocr page 52-

50

digheden zijn het, die veranderd zijn en den oorlog bijna
tot eene onmogelijkheid hebben gemaakt.

» »Vooreerst is de tegenwoordige toestand voorbereid
door het algemeene staten-bankroet op het laatst der
negentiende eeuw, toen de gezamenlijke schulden der
zich beschaafd noemende volken, ten gevolge van het
kostbare onderhoud der groote staande legers, de gezamen-
lijke nationale kapitalen te boven gingen.

» »In de tweede plaats heeft daartoe medegewerkt de
verbazende versterking der aanvalswapenen. Toen, voor
omstreeks eene eeuw, in den laatsten grooten oorlog^
de marines van Engeland, Frankrijk, Rusland en Noord-
zVmerika elkander wederkeerig geheel vernield hadden,
toen, bij eene kanonnade van de beide oevers van het
kanaal, dat Engeland en Frankrijk scheidt, de hoofd-
steden der beide landen in brand waren geschoten en
de verliezen aan beide zijden onberekenbaar groot, ten
deele onherstelbaar waren, toen begon men te vragen:
of zelfs eene overwinning zoo groote opofferingen waardig
was? Toen werd het allengs duidelijk, dat in een oorlog
ook de winner een verliezer is.

» »Maar hetgeen inzonderheid er toe heeft bijgedragen
om den oorlog al zeldzamer en zeldzamer te doen worden
en eindelijk, zoo wij hopen, geheel verdwijnen, is het
meer en meer toegenomen onderling verkeer der volken,
waardoor de overgeërfde nationale antipathiën allengs
verdwenen zijn; voorts de toepassing van de beginselen
van den vrijen handel, de opheffing van alle slagboomen
die volken van volken scheidden, de gelijklieid van maten,
gewigten en munten, de voortdurende uitbreiding der

-ocr page 53-

M

middelen van gemeenschap, de ineensmelting der belangen
van de verschillende natiën tot een groot gemeenschappe-
lijk belang. De natiën staan niet meer tegenover elkander,
maar doordringen elkander; door duizend draden hangen
ze innig te zamen, en, was de negentiende eeuw ge-
tuige der invoering van het beginsel der nationaliteit, de
eenentwintigste eeuw is eene groote schrede verder gegaan,
door de erkenning van het beginsel der humani-
teit.""

Deze laatste woorden vooral troffen mij door hunne
juistheid. Ik begreep nu eerst regt, hoe elke nieuwe
spoorweg, elke nieuwe telegraaflijn, elke opheffing van
een hinderpaal, waardoor de vrije in- en uitvoer belem-
merd worden, niet alleen de algemeene welvaart regt-
streeks bevorderen, maar ook even zoovele schakels in
de keten zijn, die de menschen moet omslingeren en
hen tot broeders, tot leden van één groot huisgezin
vereenigen. Echter meende ik aan dit tafereel eene
schaduwzijde te bespeuren. »Indien er dan geen oorlog
meer is, indien, ten gevolge daarvan en van andere
thans bestaande gunstige omstandigheden, handel en
nijverheid zich veel meer hebben uitgebreid dan ooit te
voren, dan moet de bevolking in eene verontrustende
mate zijn toegenomen. De voortbrenging van het noodige
voedsel kan daarmede, dunkt mij, niet meer in even-
redigheid zijn."

»»Indien gij wilt zeggen, dat er ook thans armen
zijn en zelfs lieden die van tijd tot tijd gebrek lijden,
voor een deel ten gevolge der overbevolking van
sommige sti^eken, dan hebt gij gelijk, maar ik ge-

4*

-ocr page 54-

r.9

loof niet dat dit meer, veeleer dat dit minder het
geval is dan in vroegere eeuwen, in weerwil dat de
bevolking van Europa in de laatste tweehonderd jaai\'
meer dan verdubbeld is. Maar vergeet niet dat dooi-
de uitbreiding der vervoermiddelen ook het voedsel
gelijkmatiger dan vroeger verdeeld wordt, en dat heden
ten dage althans niets verloren gaat, maar alles zijn
weg vindt daarheen waar de behoefte bestaat. Ten
gevolge van den geheel vrijen handel, brengt nu ieder
land juist datgene voort, waartoe zijn bodem en Idimaat
het meest geschikt zijn. Voorts is men overal voort-
gegaan en gaat men nog steeds voort, met de ontgin-
ning van woeste gronden, en eindelijk heeft ook de
steeds vooruitgaande wetenschap aan den landbouw ge-
wigtige diensten bewezen door de aanwijzing van nieuwe
middelen, waardoor de opbrengst der akkers vermeerderd
wordt. Men kent namelijk met volkomen juistheid,
zoowel wat aard als hoeveelheid betreft, de stoffen die
noodig zijn, om elk voedselgewas het best te doen
groeijen. Daardoor is elk landbouwer een soort van
fabrikant geworden. Voor hem zijn de planten de werk-
tuigen , door welker tusschenkomst de ruwe, d. i. nog
onbewerktuigde stoffen, die zich in den bodem en de lucht
bevinden, in bewerktuigde, d. i. voor voeding geschikte,
worden omgezet. Zijn streven is derhalve daarheen ge-
rigt, om, even als elk ander fabrikant doet, de ruwe
stoffen zoo goed en zoo goedkoop mogelijk te verkrijgen.
Onder die ruwe stoffen zijn er verscheidene die in vroeger
eeuwen nutteloos verloren gingen of zelfs wel, door hare
vermenging met het water of den bodem der steden,

-ocr page 55-

53

scliadelijk voor de gezondheid werden. Thans is men
wijzer geworden. Alles wat de opbrengst der velden ver-
meerderen kan wordt zorgvuldig verzameld, en de alge-
meene gezondheid heeft ook daarbij gewonnen.""

Gedurende dit gesprek had ik reeds bemerkt, dat
het vaartuig in eene zacht schommelende beweging was
gekomen, en toen
b.ico ophield met spreken, riep phan-
tasia
mij toe: » »houd nu eens uw oog voor een dier
pseudokanonnen en vertel ons eens waar wij zijn." "

Ik begreep nu, dat de buizen, die ik voor kanonnen
had aangezien, teleskopen waren; maar de vergissing
was vergeeflijk, daar hunne gedaante nog al van die
der mij bekende verschilde. Bepaaldelijk waren zij veel
wijder, iets waardoor ik inzag, dat hunne lichtsterkte
zeer vermeerderd moest zijn. Toen ik er door zag,
ontdekte ik aanstonds dat die grootere wijdte geen de
jninste schade deed aan de scherpte der beelden, en
trof mij bovendien niet alleen het vergrootend vermogen,
maar ook de uitgebreidheid van het gezigtsveld.

Daar ik, de vingerwijzing van phantasia volgende,
het eerst door het teleskoop zag, dat achter het schip
uitkwam, deelde ik haar mede dat ik eene onmetelijke
stad, die wel niet anders dan het door ons verlaten
Londinia kon zijn, reeds achter ons zag liggen. De zich
heinde en ver uitbreidende huizenmassa vertoonde zich
helder en scher]) afstekende op den graauwen achter-
grond , en geen spoor van )\'00k verhief zich daarboven,
waaruit ik opmaakte, dat, waar nog steenkolen werden
gestookt, men ook al den rook wederom door den vuurhaard

J

-ocr page 56-

54

voerde, en dat dus de in 1850 uitgevaardigde parlements-
acte, die zulks voorschreef, getrouw werd nagekomen.

Nu beurtelings door dit, dan door dat teleskoop
ziende, staarde ik met bewondering naar het tooneel
onder en om ons, dat als het ware voorbijsnelde, terwijl
het scheen dat wij stil lagen. Klommen wij, dan had
het al den schijn alsof de aarde onder ons daalde. Al
spoedig kregen wij de zee in het gezigt, en in de rigting
vóór ons vertoonde zich aan de overzijde de Belgische
en Fransche kust. Over het naauwste gedeelte van het
kanaal scheen een zwarte draad gespannen te zijn, die
beide oevers verbond. Naderbij komende begon ik te
vermoeden, of het ook een koker- of traliebrug kon
zijn, een vermoeden, dat door
b.aco bevestigd werd,
die er bij voegde, dat zich reeds eene maatschappij ge-
vormd had, om een tweede dergelijke te bouwen, daar
deze enkele geheel onvoldoende voor het drukke verkeer
tusschen Engeland en het vasteland was.

Eene ligte nooi-d-oostelijke wending voerde ons na
korten tijd in de nabijheid van ons vaderland, dat nu
als eene landkaart voor mij uitgespreid lag. Met schrik
bemerkte ik echter, dat die kaart niet geheel zijne
oude, mij zoo wel bekende gedaante had. Er ontbrak
een stuk aan. Geheel Noord-Holland, op een paar kleine
eilandjes na, was weg. Mijne eigene oogen mistrou-
wende , vroeg ik den dikken heer, dien
baco mij als een
landgenoot had aangewezen, of ik goed gezien had,
dat Noord-Holland onder de zee bedolven was.

»»Heel goed gezien, mijnheer! — was zijn antwoord.

-ocr page 57-

Dat komt er vau, als men den raad van verstandige,
bezadigde lieden niet hooren wil. Een klein hoopje
hard schreeuwende Amsterdammers wilde een kanaal
regt door naar zee hebben. Zij hadden er reeds een,
dat gemakkelijk kon verbeterd worden, maar daarmede
waren zij niet tevreden. Nu, na lang tobben kregen zij
hun kanaal. Hoe veel het regt gekost heeft, weet
ik niet, zeker meer dan aan velen aangenaam was.
Maar toen het er eenmaal was, werd er slechts
bij fraai weder gebruik van gemaakt, want zoodra de
zee wat hol stond, en dat gebeurt nog al eens op onze
kust, waagden zich de schippers niet zoo digt onder
den wal. Bij den eersten Novemberstorm liep de haven
vol zand. Met uitbaggeren zoude men dit wel weer
klaren, maar het bleek al spoedig dat men wel aan
het uitbaggeren kon blijven. De scheepvaart werd dus
niet veel gebaat door dat kanaal. Maar het ergste
gebeurde eerst vele jaren later, in het noodlottige jaar
1980. Een springvloed viel zamen met een storm, zoo
als er bij menschen-geheugen nog nooit een gewoed
had. Sluizen en dijken bezweken daaronder, en Noord-
Holland , waai-van het grootste gedeelte van i tot 5 ellen
onder de gemiddelde oppervlakte der zee lag, liep voi
als een kom, die men onder een kraantje houdt. Te
Rottei\'dam werd kort daarna een nieuw tooneelstuk
opgevoerd, getiteld: Het j) a a r d van T r o j e." "

»Wel dat is verschrikkelijk. Mijnheer!" kon ik mij
niet weerhouden uit te roepen, in weêrwil dat de man
die mij deze treurniare mededeelde, er niet veel gevoel
van scheen te hebben. Uit zijn laatste gezegde maakte

-ocr page 58-

56

ik up, dat hij waarschijnhjk een Rotterdammer was,
en dit deed mij weder door het teleskoop zien en den
blik wenden naar de stad , die ook mijne geboorteplaats
was en waar ik mijne allereerste jeugd had doorgebragt.
Doch aanvankelijk kon ik mij niet behoorlijk orienteren.
De Maasstad had zich naar alle zijden zoozeer uitgebreid,
ja geheel dit gedeelte van Zuid-Holland was zoo digt
bebouwd geworden, dat \'s Gravenhage, Delft, Leiden,
Schiedam en Rotterdam eigenlijk slechts ééne groote
stad schenen uit te maken.

Ook Utrecht bleek mij zeer in omvang te zijn toe-
genomen. Mijne aandacht viel op een sterk glinsterende,
door de zon beschenen stip, en, nieuwsgierig welk .soort
van voorwerp dit was, zette ik een sterker oculair voor
het teleskoop en herkende toen de gulden Zon der
Geregtigheid, het bekende wapen der Uti\'echtsche Akade-
mie, prijkende aan den geveltop van een groot en
prachtig gebouw. Ik vermoedde dat dit het Akademie-
gebouw zoude zijn en vroeg zulks aan den dikken heer,
die mij zoo even bad ingelicht.

» »Daar weet ik niemendal van. Mijnheer! Dat zijn
dingen, waarvan ik geen verstand heb,"" — gaf
hij ten antwoord.
Baco echter, die de vraag gehoord
had, zeide: »»Ik ben tamelijk wel bekend met de
geschiedenis der vei\'schillende hoogescholen en kan uwe
vraag niet alleen beantwoorden maar cr nog wel iets
bijvoegen, dat waarschijnlijk door u met belangstelling
zal vernomen worden. In het midden der negentiende
eeuw had Utrecht eene bloeyende universiteit, hoewel
haar toen een akademie-gebouw ontbrak. Die bloei

-ocr page 59-

begon echter voor een tijd te tanen, eerst ten gevolge
van de oprigting van groote geneeskundige scholen te
Amsterdam en te Rotterdam, aan wier kweekelingen,
ofschoon hunne studie meer in een praktisch afrigten
dan in eene beoefening van zuivere wetenschap bestond,
dezelfde regten als aan die der hoogescholen werden
toegestaan.

»»Hetzelfde beginsel, namelijk het vooropstellen van
hetgeen men praktische bekwaamheden noemde, leidde
er later toe, om ook voor de regtsgeleerden, althans
voor hen die advokaat, procureur, regter, enz. wenschten
te worden, scholen op diezelfde plaatsen op te rigten,
in verband met de aldaar gevestigde geregtshoven en
regtbanken, die, zoo meende men, voor den aanstaanden
regtsgeleerden datgene zijn, wat de clinica der zieken-
huizen zijn voor den aanstaanden geneeskunstoefenaar.
Het scheen dus volkomen rationeel dergelijke scholen te
vestigen in die steden, waar, uithoofde der grootere
bevolking, ook de meeste zaken voor de geregtshoven
behandeld worden. Zoo hadden de jongelieden, door de
bijwoning der pleidooijen gelegenheid vrij wat praktische
kennis op te doen, en zich te oefenen in de kunst om
wetten uit te leggen en toe te passen.

»»De twisten over godsdienstige leerstukken, welke in
dien tijd ontstonden, hadden al mede ten gevolge, dat
er voor de opleiding der godsdienstleeraars bijzondere
seminarien tot stand kwamen, waar het eigeidijk weten-
schappelijk element zoo zeel mogelijk op den achtergrond,
de praktische vorming van goede predikers daarentegen
op den voorgrond werd gesteld.

-ocr page 60-

58

»»Zoo bleven ten slotte aan de Akademien schier
geene andere studenten, dan die welke beoefenaars
wenschten te worden der zuivere wetenschap. Deze nu
stelden wel is waar een uitgelezen kern daar, maar die
kern was klein en kostte den staat veel. Reeds werd
er over gedacht de Akademien geheel op te heffen, toen
er zeer allengs eene verandering in de openbare meening
ontstond. Men begon in te zien, dat eene praktijk,
zonder zeer deugdelijken theoretischen, d. i. wetenschap-
pelijken grondslag, tot verderfelijke uitkomsten leidt,
dat diegenen welke eene zoo bij voorkeur praktische
opleiding hadden genoten, daarom nog niet de bruik-
baarste staatsburgers waren, dat zij doorgaans meer
afgerigt dan werkelijk kundig en ontwikkeld waren, en
dat zij over het algemeen beneden het peil stonden van
hen die grondige en langdurige voorbereidende studiën
aan het bijwonen der praktische lessen hadden laten
voorafgaan.

»»Die verandering in de openbare meening leidde de
regering er eindelijk toe, om eene wet op het Hooger
onderwijs voor te dragen, die door de kamers, na zeer
lange en zeer levendige debatten, met tal van amen-
dementen en subamendementen, goedgekeurd werd, en
waarbij \' aan de eischen der wetenschap en der praktijk
gelijkelijk werd voldaan. De Akademien bleven universi-
teiten in den waren zin des woords, kweekscholen van
kennis in den ruimsten zin, maar de hulpmiddelen, die
de beide groote koopsteden voor de praktijk aanboden,
werden mede op de beste wijze benuttigd.

»»Toen was het dat de stad Utrecht het Akadeniie-

Ii\'
!Hi

-ocr page 61-

59

gebouw stichtte, waarboven thans weder de Zon der
Geregtigheid in vollen luister prijkt. Het werd ingewijd
in 4936, toen de Akademie haar derde eeuwfeest vierde.
In het Gedenkboek, hetwelk bij die gelegenheid werd
uitgegeven en waaruit ik deze berigten put, vindt men
ook gewag gemaakt van een schitterend feest, toen door
Utrecht\'s burgerij aan de studenten gegeven, ter
erkenning eensdeels van de groote voordeelen, welke zij
trekt van de in haar midden gevestigde hoogeschool,
anderdeels ter afdoening eener sedert eene lange reeks
van jaren meer en meer aangegroeide schuld van beleefd-
heden, haar door de studenten bewezen.""

Ik dankte baco voor deze voor mij werkelijk hoogst
belangrijke mededeeling en vroeg daarop: »ofmenindie
nieuwe wet op het hooger onderwijs ook het beginsel had
opgenomen, dat het volmaakt onverschilhg is, waar en
op wellte wijze men zijne kundigheden heeft verworven
en dat het eenige hetgeen de staat regt heeft te vorde-
deren is: dat daarvan blijk worde gegeven in een in
het openbaar voor eene staatscommissie afgelegd examen?"

»»Gij roert daar een moeijelijk punt aan, — ant-
woordde hij, — dat aanleiding heeft gegeven tot zeer
uiteenloopende beschouwingen, en waarovei" juist de minst
bevoegden, dat is diegenen welke de geringste onder-
vinding op het stuk van examina hadden, waanden met
de grootste zekerheid te kunnen spreken. Het beginsel
vei\'toont zich op den eersten blik als volkomen juist. Zij
die het huldigden redeneerden ongeveer op de volgende
wijze: »Gegeven zijnde eene zekere hoeveelheid oliezaad ,
dan zal men daaruit met dezelfde pers en bij

-ocr page 62-

60

dl\'ukking steeds eene zekere hoeveelheid olie kunnen per-
sen of slaan, en deze zal derhalve de juiste betrekkelijke
waarde van verschillende soorten van oliezaad aangeven,
liet komt er slechts op aan om eene goede pers te
maken, eene die altijd gelijkmatig werkt. Even zoo is
het nu met een examen. Ook dit is een soort van pers,
waarin de te examineren persoon wordt gebragt om uit
hem het quantum van kundigheden te persen, waarvan
het bezit is voorgeschreven als vereischte tot toelating.
Heeft men een goede examen-pers, dan zullen de uitkom-
sten steeds vergelijkbaar en derhalve billijk zijn."

» »Hier echter stuitte men al ras op een bezwaar. Het
valt ligt uit hout en ijzer persen zamen te stellen, die
steeds gelijk werken, maar examen-persen, dat is eene
andere zaak! Vooreerst ligt de stof daartoe niet zoo overal
voor de hand, vooral waar het examen-persen voor de
door hooger onderwijs verkregen kundigheden geldt. En
ten tweede bestaan examinatoren niet uit hout en ijzer,
eii zijn de examinandi geen oliezaad, maar beiden zijn
menschen, d. i. bezielde wezens door wier onderlinge
aanraking actiën en re^actien ontstaan, met duizendvou-
dige wissehng, zoodat er van eene volstrekte gelijkma-
tigheid der uitkomsten van een examen nimmer sprake
kan zijn, en zulks te minder naar mate de examinatoren
en de geexamineerde elkander meer vreemd zijn. Dan
toch voegt zich bij de overige redenen, die tot ongelijk-
matigheid leiden, nog de zeer natuurlijke afstooting, die
zulke heterogene deelen op elkander uitoefenen, eene
afstooting die dan eens grooter, dan eens geringer zal
zijn, al naar gelang van den aard van beide partijen.

-ocr page 63-

1695

» »Om aan dit bezwaar te gemoet te komen en het be-
ginsel te redden, dat allen die gelijke regten zouden
erlangen ook aan gelijke voorwaarden behoorden te vol-
doen, werden nu van regeringswege handboeken aange-
wezen , waaraan men zich voortaan te houden had. Wel-
dra deden zich toen personen op die, om die handboeken
toch regt bruikbaar en het examen zoo gemakkelijk mo-
gelijk te maken, werkjes zamenstelden met vragen en
antwoorden, in den vorm van een catechismus voor elk
vak van wetenschap. Velen meenden dat men hier\'mede
het toppunt van examinatorische gelijkmatigheid had
bereikt, maar toen er desniettegenstaande nog altijd
klagten werden aangeheven over onbillijkheid en wille-
keur der examinerende commissiën, opperden sommigen
het denkbeeld : of het niet mogelijk zoude zijn het vraag-
stuk , hoe een volkomen goed examen in te rigten, langs
den physico-mechanischen weg op te lossen. Men had
toch reeds sedert lang oogspiegels, oorspiegels, keelspie-
gels enz., waarom zoude het niet gelukken ook hersen-
spiegels te vervaardigen? Er waren zelf-registrerende
thermometers, barometers, magnetometers, photometers
enz., waarom zoude men niet ook zelf-registrerende
e n k e p h a 10 m e t e r s kunn en vervaardigen ? E nk epha -
lometers, die binnen eenige oogenbhkken, in eenige
weinige cijfers, den juisten graad van kennis aanwezen
welke het individu zich verworven had op het oogenblik
dat het werktuig geapphceerd werd! Heerlijke uitvinding
voorwaar, zoowel voor examinandi als examinatoren!
•lammer slechts dat zij niet voor verwezenlijking vatbaar
bleek, en, met het perpettium mobile en de quadratuur

-ocr page 64-

6\'2

A-an den cirkel, onder de hersenschimmen moest worden
gerangschikt.

»»Ondertnsschen had men toch gedurende het bestaan
van dit overdreven examenstelsel eene nuttige ondervinding
opgedaan, al was het ook eene treurige. Het bleek
namelijk, dat naarmate de jonge lieden zich meer toe-
legden op het verwerven van die kundigheden welke ge-
vorderd werden voor het afleggen van een goed staats-
examen, de lust voor vrije studie, voor eigenlijke
wetenschap, die meer op een helder oordeel dan o]i
geheugen steunt, werd uitgedoofd. Zoo werd het hoofddoel
van het hooger onderwijs, dat niet bestaat in het afrigten
tot zekere beroepen, maar in de zooveel mogelijk geheele
ontwikkeling van alle talenten, welke sluimeren bij elk
die daaraan deel neemt, grootendeels gemist. Men had
het voorbeeld der Chinezen gevolgd, die alle andere
volken overtreffen in de veelheid en langdurigheid der
examina, en zag in dat de Hollanders groot gevaar
liepen langs dien weg in waarheid tot de Chinezen van
Europa te worden. Men begon toen ook te begrijpen,
dat een op zich zelve goed beginsel door overdrijving-
tot schadelijke gevolgen leidt, dat examina, hoewel on-
misbaar , toch steeds een noodzakelijk kwaad blijven en
dat het streven om staats-examina zoo in te rigten, dat
zij eenen in alle opzigten billijken en onbedriegelijken
maatstaf aan de hand geven, ter beoordeeling, niet van
de mate van eenige door het geheugen opgegaarde ken-
nis, maar van de geheele mate van verstandelijke ont-
wikkeling en praktische geschikheid van den geexamineer-
den, eene onbereikbare hersenschim is. Voorts erkende

-ocr page 65-

63

men ook gedwaald te hebben, toen men waande dat
examina voor staatscommissien een prikkel zouden zijn
ter bevordering der studie aan de hoogescholen, en dat
er veeleer behoefte bestaat aan aanmoedigende en opwek-
kende middelen dan aan neder drukkende, gelijk de vrees
is. De menschelijke geest is als een voor gisting vatbaar
vocht. Zonder gist daarin, geene gisting. Warmte bevor-
dert , koude vertraagt haar. Bevorder den bloei van het
hooger onderwijs door daaraan uitstekende docenten te
verbinden, door ruime middelen ter hunner beschikking
te stellen, om in elke rigting mede te werken tot uit-
breiding en verspreiding van kennis, door aanmoediging
van elke poging om grondige wetenschap te kweeken, en
de gunstige gevolgen voor de geheele maatschappij zullen
niet uitblijven. In de eerste eeuwen van het bestaan
der imiversiteiten kende men daaraan als aan zedelijke
ligchamen zekere regten, deels voorregten, toe, die allengs
door den stroom des tijds werden medegesleept, daar zij
niet meer pastten in den nieuweren toestand der maat-
schappij. Slechts één regt, of laat mij liever zeggen
één pligt, was aan de universiteiten verbleven. Het was
dat van, na gehouden examina, graden toe te kennen
aan hare kweekelingen. Ook van die examina gold het-
zelfde als van alle andere examina, dat zij namelijk geenen
volkomen afdoenden waarborg gaven. Maar terwijl de
gebreken breed werden uitgemeten, werden de daaraan
verbonden voordeelen over het hoofd gezien, en zoo
werden zij allengs, het eene voor en het andere na
afgeschaft en door examina voor opzettelijk daartoe be-
noemde staatscommissien vervangen. Toen men echter,

-ocr page 66-

64

na eene lange reeks van proefnemingen, bevond dat men,
ten einde de Scylla te vermijden telkens in de Charybdis
verviel, erkende men ook hier de waarheid van het
le
rnieux c\'est Vennemi du hien,"
en keerde tot het oude
stelsel, ofschoon in eenige opzigten gewijzigd en verbeterd,
terug. Tevens zocht men, eensdeels door de kosten der
studie te verminderen, anderdeels door ondersteuning van
uitstekende jonge lieden, die door hunnen aanleg beloofden
die ondersteuning later aan de maatschappij met woeker
te zullen vergelden, het bezoek der universiteiten, als de
beste plaatsen tot het verkrijgen van kennis, te bevorderen.
Zoo is dan ook het getal der kweekelingen daaraan zoozeer
toegenomen, dat er thans geene enkele reden meer bestaat,
om aan anderen dan aan hen die hunne studiën aldaar
volbragt hebben, het regt tot de uitoefening der zoo-
genaamde geleerde beroepen toetekennen. Indien men
daartegen mogt aanvoeren dat dit eene onbillijkheid is
tegenover hen die de universiteit niet bezochten maar
zich elders op het verkrijgen van de voor zulk een be-
roep gevorderde kundigheden toelegden, dan zoude ili
daarop antwoorden dat het belang der individu\'s wyken
moet voor het belang der geheele maatschappij, dat ten
naauwste met den bloei der hoogescholen verbonden is." "

Thans wendde ik weder het oog naar andere streken
van ons vaderland.

Het noordelijk en nooi\'doostelijk gedeelte scheen zeer
in volkrijkheid te zijn toegenomen, te oordeelen naar de
uitgebreidheid der aldaar gelegen steden. Des te meer
trof het mij, dat, toen ik den blik naar Arnhem rigtte,

-ocr page 67-

65

die stad mij ter naauwernood nog zoo groot ais tegen-
woordig scheen te zijn. Ik herinnerde mij toch , dat in
het midden der negentiende eeuw die stad zeer in bloei
was toegenomen, inzonderheid ten gevolge van de velen,
die hunne fortuin in Oost-Indië gewonnen hadden, en
zich nu te Arnhem hadden nedergezet, om in die fraaije
streek het leven te gemeten.

Het schijnt dat mij een uitroep van verbazing over de
kleinheid van Gelderlands hoofdstad ontsnapte. Althans
de dikke heer nam het woord, zeggende:

»»Ja Mijnheer! Gij hebt gelijk Mijnheer! Arnhem is
weer klein geworden, na eerst groot geweest te zijn.
Zoo gaat het, als kinderen er meer van willen weten
dan de oude lui.""

Ik begreep volstrekt niet, hoe die menschkundige op-
merking hier te pas kwam. Doch hij vervolgde: »»Ik
zal u eens wat vertellen. Mijnheer! Er was eens een
heer, die een heel mooijen vogel had, maar het mooiste
van dien vogel was, dat hij alle jaar een gouden ei
legde. Natuurlijk was die heer bang, dat die vogel zou
wegvliegen of hem ontstolen worden. Hij kortwiekte hem
dus en zette hem toen in een stevigen kooi. Maar toen
de kinderen van dien heer groot waren geworden,
dachten zij, dat hun vader dien vogel eigenlijk niet goed
behandeld had. De een was van meening, dat de billijk-
heid vorderde dat een gedeelte van het gouden ei ge-
bruikt werd, om de kooi van den vogel te verfraaijen.
Een ander was van oordeel , dat de kooi niet alleen ver-
Iraaid, maar vergroot moest worden, om den vogel
gelegenheid tot meer beweging te geven; dan zoude

5.

-ocr page 68-

(50

(leze, in plaats van één gouden ei, er wel meer leggen,
en, zoo dacht hij er in stilte bij, dan valt er misschien
wel een daarvan door de tralies in mijn spaarpot. Een
derde ging nog een stap verder, zeggende dat de kooi
niet enkel vergroot, maar geheel vernieuwd en van veel
dunnere spijlen gemaakt moest worden, opdat de vogel
meer lucht en licht zoude hebben; dat kwam hem toe,
want hij was geen dier, dat geschapen was om in de
duisternis zijn leven voort te slepen. Een vierde einde-
lijk meende, dat het een schande voor den eigenaar van
zulk een vogel was, om dien gekoi\'twiekt te houden.
Dat was misbruik maken van het regt des sterksten!
Dat toonde hoe slecht hij zijne roeping verstond, hij.
aan wien zulk een dier was toevertrouwd!

»»De oude heer was verlegen met de zaak. Hij zag
wel het gevaarlijke van al die raadgevingen in, maar
hij was een goed vader en wilde zijne kinderen gaarne
genoegen doen. Eerst werd dus de kooi verguld, later
vergroot, nog later vervangen door een splik-splinter
nieuwe, die nu zoo luchtig mogelijk was. Onderwijl
waren de gekortwiekte vleugels van zelf weder aange-
groeid, en op een goeden dag had de vogel gedaan,
wat ieder vogel in zijn geval doen zoude. Hij had zicli
door de dunne spijlen heengewrongen en was weggevlogen,

»»Die vogel heette .lava! Begrepen Mijnheer?""

» Volkomen, antwoordde ik, maar wat werd er van
den vogel?

» »Ja Mijnheer! het was eigenlijk een domme streek
van den vogel, dat hij wegvloog, want hij. had liet
waarlijk zoo kwaad niet in zijn kooi, maar een vogel

Él

-ocr page 69-

67

blijft altijd een vogel. Toen hij een eind ver weggevlo-
gen was, kwamen er twee groote roofvogels aanvliegen,
die hem elk met een klaauw pakten, terwijl zij met de
andere en met den bek elkander duchtige slagen toe-
bragten. De arme vogel verloor daarbij een goed deel
van zijn veêren en was beurtelings in de magt van den
eenen en dan weder van den anderen roofvogel. Eindelijk
lieten beiden hem deerlijk gehavend vallen, om elkander
met al hunne wapens aan te grijpen ; en toen het gevecht
voorbij was, waren beiden zoo gewond en afgemat, dat
zij
ev niet aan denken konden den vogel te vervolgen." "

»Dus, — riep ik uit, — indien ik uwe beeldspraak
regt vei\'sta, dan hebben ook Frankrijk en Engeland van
het bezit van .Tava afgezien en zyn de Javanen thans
een vrij volk!"

»»Och wat, vrij! De marmotten zijn ook vrij!""
luidde het antwoord van dien Mijnheer Droogstoppel.

»Uwe vergelijking van zoo even was edeler," zeide ik.

»»Die gold alleen het land, maar de Javanen....

»Welnu?"

» »Zullen wel altijd Javanen blijven. De tegenwoor-
dige zijn nog maar een graadje luijer dan de vroegere.
Java is sedert den laatsten grooten oorlog tot neutraal
gebied verklaard, waarop alle natiën gelijkelijk handel
mogen drijven, en wat denkt gij, dat er het gevolg
van geweest is ? Dat er van het beetje koffij en suiker,
die het eiland nog voortbrengt, sedei-t jaren niets meer
aan de Rotterdamsche markt is gekomen. Het meeste
gaat tegenwoordig naar Marseille en de overige havens
der Middellanilsche zee." " .

-ocr page 70-

68

Hier mengde zich luco in het gesprek, zeggende :
»»Ik ben geen koopman, Mijnheer! maar, incUen mijne
berigten juist zijn, dan voelen zich de Javanen tegen-
woordig gelukkiger, dan toen zij onder den dwang eerst
der Oost-Indische Compagnie en later van het kuituur-
stelsel leefden. Het komt mij voor, dat zulke bezittingen,
welke geene eigenlijke volkplantingen zijn, op den be-
zitter ook zekere eigenaardige verpligtingen leggen, en
dat hij deze niet als een enkel in zijn bijzonder voordeel
te ontginnen mijn mag beschouwen. Waar een hooger
ras een lager overheerscht, rust op het eerste de taak
het laatste tot die hoogere ontwikkeling te brengen,
waarvoor het vatbaar is. Uit den aard der zaak is elke
zoodanige overheersching tijdelijk. De geschiedenis leert
zulks. Eenmaal moet de band verbroken worden, maar
deze zal des te langer blijven bestaan en de verbreking
zal met des te minder moeijelijkbeden gepaard gaan,
naar mate de overheersching minder het karakter heeft
van onderdrukking. Zedelijke overmagt is op den duur
de krachtigste, en deze wordt het best gehandhaafd door
billijkheid en regtvaardigheid van den sterkeren tegenovei\'
den zwakkeren. Ik voor mij ben overtuigd dat de reden
waarom uw staat nog zoo lang in het bezit van Java
gebleven is, juist gelegen is in de omstandigheid, dat
voor twee eeuwen eenige noodzakelijke hervormingen in
liet bestuur aldaar zijn ingevoerd. Waren deze nagela-
ten , dan zoude het waarschijnlijk reeds vroeger voor u
verloren zijn geweest. En wat uwe opmerking aangaande
de verplaatsing der markt betreft, zoude niet oolv het
Suez-kanaal daaraan schuld hebben ?" "

-ocr page 71-

69

» »Wel mogelijk Mijnheer! — antwoordde de Rotter-
dammer op een knorrigen toon, — ik wil niet met u
redeneren, gij zijt een Engelschman, en gijlieden meent
het altijd beter te weten dan wij, — maar dit is zeker,
dat, indien het zoo voortgaat, wij per telegraaf achter-
uitgaan." "

Ik verheugde mij in stilte, dat hetgeen ik door het
teleskoop gezien had, mij de overtuiging had gegeven,
dat die achteruitgang nog niet merkbaar was, en be-
sloot daaruit, dat de Nedeidanders de oude spreuk: dat
men, als het getij verloopt, de bakens moet verzetten,
bij tijds in toepassing hadden gebragt. Maar ik waagde
het niet dit besluit in woorden te kleeden, uit vrees
van onzen i\'eisgenoot, die blijkbaar slechts éénen gedrags-
regel kende, namelijk bevordering van het eigenbelang,
on van lioogere staathuishoudkundige en volkenregtelijke
beginselen niets begreep, nog meer uit zijn humeur te
brengen.

Terwijl dit gesprek voorviel, waren wij weder eenig-
zins van koers veranderd. Wij dreven nu in eene zuid-
oostelijke rigting, en het vaderland verdween allengs uit
het gezigt. Naar het oosten ziende ontdekte ik een
zwart vlekje, dat zich blijkbaar met groote snelheid langs
de aardoppervlakte voortbewoog en naar ons toekwam.
Ifet Averd al grooter en grooter, breidde zich al meer
cn meer nit en stoof toen onder ons door. Ik had echter
hjd gehad om er een zeer langen trein van groote
wagens in te herkennen, zoo groot, dat zij veeleer op
luiizen geleken. sVan waar kwam die spoortrein?"

-ocr page 72-

70

vroeg ik.. Baco raadpleegde zijn reiswijzer eu zeide:
»»Dat is de trein, die eergisteren morgen van Pekin
vertrokken is en langs de groote centrale oostwestbaan
loopt." "

»Van Pekin? Dus dwars door of over de hooge ge-
bergten van Midden-Azië en den Oeral!"

» »Zulke hinderpalen worden in den tegenwoordigen
tijd weinig geteld. Het is immers al twee eeuwen ge-
leden, dat men den Mont-Cenis doorboord heeft. Gij
zult zoo dadelijk zien, dat op dezelfde wijze, waarop
men toen de scheiding tusschen Frankrijk en Italië heeft
opgeheven, men dit later ook voor Zwitserland en Italië
heeft gedaan." "

En inderdaad, allengs begonnen de besneeuwde toppen
der Alpen aan den horizon te dagen. Deze waren nog
onveranderd dezelfde, die zij voor eeuwen geweest wai\'en,
maar de weg liep nu niet meer over den Splügen, over
den Simplon of over den St. Bernard, maar onder het
gebergte door, zoodat wij de treinen, die wij aan de
Zwitsersche zijde de tunnels hadden zien binnengaan,
na eenigen tijd weder aan de Italiaansche zijde zagen te
voorschijn komen, om hunnen weg in de vlakke, door
de Po bespoelde streek te vervolgen.

Reeds hoopte ik, dat wij ook in de nabijheid van
Rome zouden komen, zoodat er misschien gelegenheid
zoude bestaan om te zien, wat er van die oudste en
eerwaardigste der steden geworden was, doch dit ge-
beurde niet. Wij dreveu over Venetië, waar de Italiaau-
sche vlag boveu den top van St, Marcus gezien werd,
maar ook eenige Uoscenrijksche schepen, herkenbaar aau

-ocr page 73-

71

den dubbelen adelaar, nevens vele andere in de haven
lagen. Beurtelings rijzende en dalende 01 daardoor niet
altijd even goed de oorden kunnende herkennen, waar-
boven Avij ons bevonden, kwamen wij na eenigen tijd
boven Constantinopel, Avaar nergens meei\' een halvemaan
te zien
Avas, maar ook geen ander teeken, Avaaruit men
konde besluiten tot den staat, waartoe de hoofdstad van
het voormalige Oostersche Keizerrijk behoorde.

Vervolgens dc Zwarte zee overstekende en den Kaukasus
achter ons latende, zagen wij de vlakte van den Euphraat
voor ons uitgebreid. In mijne verwachting van aldaar
kennis te maken met oostersche tafereelen, werd ik
echter teleurgesteld. De streken, over
Avelke wij heen-
trokken, hadden geheel een Europeesch aanzien. Niets
verkondigde dat Avij ons in een ander werelddeel be-
vonden.

Onder de gebouAven, die ik duidelijk onderscheiden
kon, AA\'as er echter een dat een geheel eigenaardigen
stijl had. De\'talrijke en groote koepels deden vermoeden,
dat het een
kerk of moskee was, maar met die bestem-
ming strookten niet de bijgebouwen, die ojj gewone
Europeesche huizen geleken, maar door zuilen-gaanderijen
omgeven
Avaren. Dit gebouw of liever deze groep van
gebouwen lag op een rotsigen heuvel, en men had blijk-
baar van daar een zeer ruim uitzigt.

Ik vroeg luco, of hern ook bij toeval de bestemmhig
van
dit gebouAv bekend was. Hij zag door den kijkei-
en
antwoordde: » »Wel zeker, dat is de beroemde sterren-
Avacht van Oroemiah. Ik herken haar naar de plaat,
die ecnc afbeelding daarvan voorstelt en in mijn
studeer-

-ocr page 74-

ri

vertrek hangt. ZeJf ben ik daar nog niet geweest,
hoewel het observatorium een bezoek overwaardig moet
zijn." "

»Hoe is men er toch toe gekomen om hier, zoo ver
buiten de middelpunten van beschaving, eene sterrenwacht
van zoo grooten omvang op te rigten?"

» »Om de eenvoudige reden, dat men er tegenwoordig
naar streeft, om zooveel mogelijk tijd te sparen, en dus
voor het doen van waarnemingen die plaatsen kiest,
waar de waarnemingen het best en in het korste tijds-
bestek kunnen gedaan worden. In Europa zijn de nachten
slechts zelden zoo helder, dat de vermogende kijkers,
die men thans heeft, met vrucht kunnen worden ge-
bruikt. Hier daarentegen is de hemel gedurende ver-
scheidene maanden des jaars zoo klaar en doorschijnend,
dat men met het bloote oog reeds de manen van
.Tupiter en de schijngestalten van Venus kan herkennen.
In 1852 maakte een Amerikaansch zendeling,
stoddaru
geheeten, den bekenden sterrekundigen john herschel
hierop opmerkzaam, doch het was toen en nog lang
daarna geen tijd om van die uitmuntende gelegenheid,
om de hemelverschijnselen gade te slaan, i)artij te trek-
ken. Eerst in het begin der eeuw, waarin wij thans
leven, is op gezamenlijke kosten van alle beschaafde
volken, — en daaronder van de Peï\'sen zelve, die vol-
strekt niet meer behoeven onder te doen in beschaving
voor ons, bewoners vtm Euro])a, — deze sterrenwacht
gesticht, die den naam draagt van; »Centraal Obsei-
vatorium. Ik behoef er wel niet bij te voegen, dat
die inrigting rijk voorzien is van de uitstekendste werk-

-ocr page 75-

73

tuigen, en dat daaraan een genoegzaam getal van per-
sonen verbonden is tot het doen van allerlei waar-
nemingen." "

»Dus is dan de sterrekunde weder naar haar oude
bakermat, naar het vaderland der Chaldeërs, terug-
gekeerd, merkte ik aan. Maar wat is er dan geworden
van de overige zoo hoog geroemde Europeesche obser-
vatoria, dat te Greenwich, te Leiden, dat van de Pul-
kowa enz.?"

»»Deze zijn veranderd in calculatoria, dat zij vroeger
toch ook reeds voor een gi\'oot deel waren. Onder hen
worden de aan het centraal observatorium verrigte
waarnemingen verdeeld, en deze worden dan daar bere-
kend. Ook strekken zij nog tot praktische opleiding van
jeugdige astronomen, die, juist omdat zij daar met vele
moeijelijkheden te kampen hebben en de waarheid der
spreuk leeren kennen:
per ardua ad astera, tot vol-
hardende en naauwkeurige observatoren worden opge-
kweekt." "

Wij veiioren . nu Oroemiah met zijn sterrenwacht uit
het gezigt. Tevens bespeurde ik, dat ook de voorwerpen
onder ons al kleiner en kleiner werden, terwijl de baro-
meter, die in een beugel in het midden van het salon
hing, aanmerkelijk daalde, waaruit ik afleidde dat wij
sterk rezen, waarschijidijk om een gunstiger luchtstroom
in de hoogere streken des dampkiings op te zoeken.
Het gevolg hiervan was echter, dat de oorden , waarover
wij heentogen, al onduidelijker en onduidelijker werden,
zoodat er. weinig van hetgeen zich aan de oppervlakte

-ocr page 76-

74

bevond, meer afzonderlijk lierkenbaar was. Na eenigen
tijd werd die oppervlakte gelijkmatig groenachtig blaauw\\
[k besloot hieruit, dat wij ons boven de Indische zee
bevonden. Het werd nu tamelijk vervelend in ons salon.
De meeste passagiers waren ingedommeld. Daarbij
merkte ik op, dat bij allen, ook bij mij, de ademhaling
versneld was, hetgeen ik aan de ijlere lucht toeschreef,
waarin wij ons thans ophielden. De dikke heer ronkte
op eene zeer onaangename, stootende wijze. Zelfs de
levendige
pha,ntasia, die zich tot hiertoe met eene
aardige française over hare lievelings-onderwerpen, de
schoone kunsten en de poësie, onderhouden had, zat te
sluimeren.
Baco was verdiept in een boek, waarin de
vraag behandeld werd: in hoeverre het mogelijk
zoude zijn de aardbewoners door optische
telegraphische seinen in gemeenschap te
stellen met de bewoners der overige hemel-
bollen. Ik recapituleerde in mijne gedachte al het
vreemde en wonderbare, dat ik in den loop dier twee
dagen gezien had, en dacht er bij: wanneer.reeds twee
eeuwen zoovele veranderingen hebben teweeg gebragt,
wat zullen dan vier, tien, honderd eeuwen doen!

Eindelijk waagde ik het baco in zijne lectuur te storen
door de vraag: »Waarheen meent gij dat wij ons nu
begeven?"

» »Ik denk dat wij niet ver meer van Nieuw-Zeeland
zijn,"" ontving ik ten antwoord. »»Wij hebben een
grooten omweg door de hoogere lucht gemaakt, om
partij te trekken van den tusschen de keerkringen op-
stijgenden en zich dan noord- en zuidwaarts en vervol-

-ocr page 77-

75

gens oostwaarts wendenden luchtsti\'ooni, tnaar zijn thans
weder aan liet dalen, Zie slechts hoe de barometer rijst." "
Dit zeggen noopte mij weder eens door een der teles-
kopen te zien, en op eenigen afstand ontwaardde ik
twee groote eilanden, die slechts door een naauwe straat
gescheiden waren.

»»Wij zijn thans bij onze tegenvoeters, vervolgde
BA.CO. Nieuw-Zeeland is het Groot-Brittanje van dc
Zuid-zee.""

»Maar toch nog verre van een zoo rijke, magtige en
beschaafde bevolking te hebben."

»»Niet zoo ver als gij denkt. Reeds telt Nieuw-
Zeeland verscheidene groote steden, met al de inrigtingen
voor onderwijs, wetenschap en kunst die wij in Europa
gewoon zijn daar aan te treffen. Het bezit eene aan-
zienlijke handelsvloot, rijke ertsaderen, steenkolenlagen,
een uitgestrekten landbouw, eenen grooten veestapel,
eene bloeijende nijverheid en eene krachtige bevolking
van rneerendeels engelsche afkomst.""

»Wat is ef dan van de Maori\'s geworden?"
»»Die zijn verdwenen, men weet niet waar. Volgens
sommige Nieuw-Zeelandsche oudheidkenners zouden zij
uitgestorven zijn; anderen beweren dat de laatsten ver-
huisd zijn, ofschoon het moeijelijk zou te zeggen zijn
waarheen; nog anderen willen dat een gedeelte der
landelijke bevolking min of meer regtstreeks van de
oude Maori\'s afstamt. Is dit zoo, dan zijn hunne nako-
melingen zeer veranderd; want het is nu een zeer vreed-
zaam volkje. Wanneer gij echter eens weder te Londinia
komt, veigeet dan niet op het Nationaal Museum de

-ocr page 78-

76

ingebalsemde Maori\'s te gaan zien, een man en eene
vrouw, de eerste prachtig getatoueerd. Gij zult in die-
zelfde zaal nog een aantal andere ingebalsemde oorspron-
kelijke bewoners van andere streken vinden, Nieuw-
Uollanders, Amerikaansche Roodhuiden enz., die allen
thans spoorloos verdwenen zijn." "

»Geldt dit van alle bewoners van landen , waar zich
de Europeanen gevestigd hebben?"

» »Neen, alleen van die welke buiten de keerkringen
gelegen zijn, want de heete keerkringsgewesten zijn op
den duur voor het Kaukasische ras onbewoonbaar, met
uitzondering der koelere bergstreken. De binnenlanden
van .4frika hebben nog hunne oorspronkelijke neger-
bevolking, Nieuw-Guinea wordt nog bewoond door de
Papoes, en ook vele andere eilanden der tropische zeeën
hebben nog bewoners, welke van de vroeger daar
levende afstammen, ofschoon hun getal over het algemeen
eer af- dan toegenomen is." "

»Zijn die volkeren, welke tot de zoogenaamde lagere
menschenrassen behooren, in beschaving vooruit gegaan?"

» »Niet veel. Vooruitgang is bij hen allen langzaam,
zeer langzaam. Sommigen zijn zelfs van meening, dat
de vooruitgang eigenlijk meer schijnbaar dan wezenlijl;
is en meer bestaat in een bloot aannemen van eenige
Ern-opeesche zoden en gebruiken, en van deze juist niet
altijd de beste. Intusschen meen ik voor mij toch grond
fe hebben om te gelooven, dat de beschaving ook onder
hen vorderingen maakt, maar dat de zich bij hen ont-
mkkelende in haren aard verschillen zal van die van het
Kaukasische ras,""

-ocr page 79-

Ii

Zoo pratende waren wij het noordelijke eiland van
Nieuw-Zeeland zoo nahij gekomen, dat ik de bergtoppen
en zelfs de digtst bewoonde plekken reeds door het
teleskoop onderscheiden kon.

Ons reisgezelschap was weder wakker geworden, en
phantjVSIA vroeg mij, of ik met hen in hetzelfde loge-
ment te Melbourne mijn intrek nemen wilde.

»»Wij logeren in het Hotel van Oud-Engeland, ver-
volgde zij, en zullen vooi\'af ons dinér bestellen." "

Ik antwoordde, zoo als van zelf sprak, dat ik mij
niet van een zoo aangenaam reisgezelschap scheiden wilde.

De hofmeester werd geroepen en ontving bevel, om,
zoodra wij boven kaap Maria van Diemen waren geko-
men, de noodige seinen te doen, die dan door den
elegraaf naar Melbourne zouden worden overgebragt.

Weldra dreven wij boven Nieuw-Zeeland, en ik over-
tuigde mij, dat
baco er niet te veel van had gezegd.
Weinige landen ter wereld zijn zoo door de natuur\' be-
gunstigd. In de groote baaijen en inhammen zagen wij
talrijke schepen liggen, van welker masten de vlaggen van
allerlei natiën, ook onze driekleur, wapperden. Steden
en dorpen waren over de oppervlakte verbreid, en alles
openbaarde eene groote mate van welvaart der bevolking.

Onder de vlaggen der schepen was er eene veel talrijk-er
dan de overige. Zij vertoonde twaalf zonnen op een
blaauw veld. Die vlag niet kennende, vroeg ik: aan
welken staat zij behoorde?

»»Dat is de vlag der twaalf Vereenige Staten van
Nieuw-Holland, die te zaraen eene gefedereerde republiek
vormen.""

-ocr page 80-

»Eene republiek! Ik meende dat Nieuw-Holland aan
de Britsche kroon behoorde."

»»Zoo was het eertijds, — hernam baco. Nu echter
zoude dat niet meer gaan. Het kind is grooter dan de
moeder geworden. De Nieuw-Hollanders besturen sedert
lang hunne eigene zaken. Zij zijn, zoo als gij weet,
geheel van oorspronkelijk Europeesche afkomst. Dat is
het groote verschil tusschen Nieuw-Holland en het vroegei-
aan uwen staat behoord hebbende Java en naburige
eilanden. Ook zijn wij in de beste vriendschap geschei-
den, en de eenige band, die ons nog verbindt, is het
wederzijdsche handelsbelang. Het groote Zuidland is een
magtig rijk geworden, en wanneer immer, hetgeen echte)\'
niet waarschijnlijk is, de beschaving uit ons oud Europa
verdwijnen mögt, dan zoude zij hier nog haren zetel
vinden. Gij zult er u van kunnen overtuigen, wanneer
wij daar zijn aangeland.""

Wij vorderden snel. Reeds verdween Nieuw-Zeeland
aan den gezigteinder, en aan den tegenovergestelden
doemde uit de zee. land op, dat zich weldra langs den
geheelen horizon uitbreidde. Het was Nieuw-Holland,
het groote Zuidland, het doel onzer reis!

Elk der reizigers begon zich gereed te maken en zijne
bagaadje bijeen te zoeken.

Daar hadden wij de lange kustlijn onder ons. Wij
daalden langzaam, in eene zeer schuinsche rigting. De
voorwerpen aan de oppervlakte der aarde werden al
duidelijker\' en duidelijker, al grooter en grooter. Wij
naderden eene aanzienlijke stad. Het was Melbourne.
Spoedig waren wij er boven en konden de straten , pleinen

ii

-ocr page 81-

79

9

en huizen, zelfs de inenschen onderscheiden. Nog eenige
oogenblikken, en wij vernamen een geweldig geraas up
het dek boven ons als van het nedervallen van zeilen
en touwen. Daarop hoorden wij schreeuwende stemmen
onder ons en zagen dat touwen uit ons vaartuig naar
beneden werden geworpen. Toen volgde een schok,
en ... . ik ontwaakte in mijn leuningstoel.

-ocr page 82-

F T

-ocr page 83-

■ /

-ocr page 84-