-ocr page 1-

■ <8>

. Dil« |)atenliurit.

{

t^ t 4

ul

M

w

S

AANTEEKENINGEN

,1

(tp

vi»

Am. IiIß. ¥/

ê

él
ïf

M

& ■......................................•■••......•\'••••\'...................■.■•••........-•.■•■•........." tó

-ocr page 2-

[m

? \\ • r *.

4-

-ocr page 3-

■ C ■ • »r-

i"

\' t •

f*

\' \\

■ vï/\' ■ ■ ■ - r \'

-ocr page 4-

< ■ ■ \' \' t ^ TP y i

.,. ^ λ-
;
\'-v

- {

. 1; .

.j

: y--\'

lÄ;

-ocr page 5-

mmm öp m. mi b, i

-ocr page 6-

\'t^msmÊsmsa___, _ . ---t

\'4\' .
• »

\'■-yw-

~ V\' ^ -

• ti I.

\'IS ■ :

\' • ■ • ■ , > . l •

Î I , >

C- ..T".

ÎV

aN. V. . ■

.il -

f -f >-."
■■""fel

«1

t\'ß % . ! ■ • i

\'V

-ocr page 7-

AANTEEKENIHGEE

OP

ART. ^9i7 B. W.

PROEFSCHRIFT

TKK VKRKKIJÜING VAN OKN (;KAA» VAN

at

S\\AN DE ^IJKS-TJNIVERSITEIT TE TJTRECHT,

NA MA(\'irri(ilN(J VAN- IlKN HKCI\'OH MAC.XII-ICU.S

M". H. J. HAMAKER,

II ooKlucraar in dc fnciilloil «Ier RcclilSKclcertllioid,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

F.N Ol\' VOOKIIRACIIT DKK

\' RECHTSGELEERDE FACULTEIT,
TI-: YKUIlKIIKiKN

op Merdag, den 21 Octobfip 1883 , des nafniajs te 3 upen

UUOK

Ö-H()MII, .1. W. UOIU.INS I.S.S:{.

ASÏÏi BA

geboren lo Lichtenvoorde.

-ocr page 8-

i.. ;

I "

•9 "

5\'. .
■-V-..

. .. \' , .. , V

y

1.

■ > : ?

. AM

j\'^r

-ocr page 9-

Ni^/icn

-ocr page 10-

1

-1

•i

I

i- \' * ; .

1

-ocr page 11-

Hij hel crrldicn der Ihiircmicil, rckni ih hol wij
lof plicht, («tn (U\' lloni/ii\'cnn\'oi (Ier Juridiachc Facullcil
mijnoi oprorhton dnnk to hotui(jon vnov \'/ t/onolcn ondov-
icijs, on in \'t hijznndov <uin don HiuH/looraa)\'\'Slv. \\\\. .].
llaiiKikoi\' i\'(K)/\' do r(((td!fot>iii!/on on lorooh(wijzin<ion ntij
hij hot t<ohrijuo)i ran dit PmofsohrifI vorloond.

-ocr page 12-

■■ mm

KJ!."\'.. -^F\'--;-

IÄ1-

- i.

V.\'

."in,

i.

f"

i
i.

\' •\'W^-\' • Vs-k,. f»-
hv-.

Î

-ocr page 13-

■ \'V. a

jël^

ml

-ocr page 14-

\'•.\'vS*--

■ • \'t\'.

ir-

•■V. i

,..... .

-ocr page 15-

Art. n)17, n. W. Inidt:

«Ondcrliandsrlio jiklen hcl)l)oii, ItMi aanzien liiuvr
dngteekening, tegen derden geeiie kracht, (hm van den
(lag (lat (le/elvo zijn gereglstieerd; ol\' van den (h>g
waarop degenen, of cell vaii degenen, die dezelve onder-
teekend hebben ovorlcdon zijn; of van dien, waarop
derzelver bestaan bewezen wordt bij akten, door openbare
ambtenaren opgemaakt; ofwel van den dag waarop (U;
derde, tegen wien men zich van de akte bedient, der-
/.(ïlver bestaan schrillelijk heeft erkend.»

Dns leveiHMi oinhirliandsclie akl(Mi, waarondei\' wij
vei-staaii alle geschriilen om eene rechtshandeling to
constaloeron, zonder tusschenkonist van een openbaar

-ocr page 16-

10

ambtenaar opgemaakt, het schriftcUjh bewijs op, (hit de
(higteekening daaroj) gejjlaatst ook
die is, waarop het
gesclirift is tot stiind gekomen, doch alleen 1° tegen de
onderteekenaars zeiven, en 2° tegen hunne erfgenamen en
rechtverkrijgenden. Tegenover alle anderen leveren zij
dat bewijs niet op, en worden tegen over hen geacht
eerst gemaakt te zijn oj) den dag der registi\'atie, o}) den
dag van het overlijden van een der partijen, welke haar
onderteekenden, o]) den dag, waarop haar bestaan
bewezen wordt bij eene akte door een o|)enbaar auib-
tenaar opgemaakt, of oj) den dag dat degene, tegen
wien men zich er op bei-oept, haai\' bestaan schiifte-
lijk heeft erkend.

Wij zullen vei-der in dit proefschrift ti-achtcn a;mte-
tooncn, dat ons ailikel toe])asselijk is, zoowel op bur-
gerlijke zaken, als oj) zaken van koophandel, cn dat
ondei\' ondcrhandsche akten ook ([uitantiën begrepen
zijn, doch dat bij deze de gevolgen van ons ai tikel zich
zeer weinig doen gevoelen; dat, wat wissels betreft,
voor deze bij het Wb. v. K. eene uitzondering is ge-
maakt, zoodat ons artikel daaroj) niet toepasselijk is;
ook zullen wij de vi aag behandelen of schuldeischers recht-
verkrijgenden zijn, wanneer zij gebruik maken van de
artikelen vau het 11. W., waarbij liun de bevoegdheid
wordt toegekend om de rechten hunner .scliuldenan\'n uitte-

-ocr page 17-

11

oefenen; of curatoren en lasthebbci-s derden zijn, cn
of dus onderliaudsche akten tegen hen volkomen be-
wijskracht hebben, ook wat hare daj^teekeuing betreft.

Tegen deze uitlegging van het artikel zal men waar-
schijnlijk aanvoeren, dat de fi-audcs, die de wetgever
wilde vooi komen, niet voni konieu worden, en dat door
het antidatceren der akte, in vele gevallen, personen
kuiuien benadeeld worden, die met het opmaken der
akte niets gemeen hebben.

Dit is echter onjuist, want wanneer wij later het
artikel op de verschillende gevallen zullen hebben toe-
gepast , zooals het door ons wordt uitgelegd, dan
zal men zien, dal <iie benadeeling alleen dan mogelijk
is, wanneer de per.\'^onen. die zouilen kunnen benadeeld
worden, niet zeiven de noodigc? voorzorgen hebben in
acht g(Mi()men om zich legen die benadecMing vrij-
wai\'cn, en dat die benadeeling (nongoed mogelijk is,
wanneer men aan ons artikel eene strengen» uitlegging
geelt, bijv. als de k()()j)er eeiuM\'zaak deze betaalt, voordat
ze hem is geleverd.

liet doel van ons art. 1917 is, derden to vrijwaren
teg(Mi het plaatsen van (HMie iKihclie (hKjtcvkon\'nuj op
eeni! onderhandscluï akt(N ter bediiogelijkt^ verkorting
hinmer rechten, liet artikel is groolendeels overgenomen
uit art. 1M28 van den (\'ode (\'ivil, hetwelk j)ok daar

-ocr page 18-

12

dezelfde strekking liad volgens het exposé des motifs de
hl loi sur les obligations conventionnelles cn général, par
le conseiller d\'Ebit Bigot Préameneu, séance du 7
Pluviôse an 12. Ook uit de over artikel 1917 gevoerde
beraadslagingen blijkt nergens, dat men bij ons iets an-
ders bedoeld heeft. Voor het Fj anschc artikel volgt het
bovenstaande duidelijk uit de woorden van Bigot Préa-
meneu: «à l\'égard des tiers, ces écrits n\'ont de date.
que (lu jour qu\'ils ont été enregistrés, enz.... 11 est
évident que sans cela, le choi.x de la dati^ au pi\'éjudice
(les tiers sci\'ait à la discrétion des contractants.»

Uit (le bovcn aangehaalde woorden, alstnede uit de verder
in gemelde ineniorie van toelichting voorkomende zinsne-
den, zoude men allicht geneigd zijn optemakcn, dat on-
der ((tiers» verstaal) worden all(Mi, behalve de contractan-
t(ui. Dat dit evenwol de Ix^doeling van den wcitgever
niet kan geweest zijn, is duidelijk. iUischouwt nicn toch
ons artikel en art. I.\'i28 in verhand met art. 15)12
n. W., hetwelk gelijkluidend is aan art. I .\'^22 (\',. C., dan
zi(;t men dadelijk, dat er in dat geval strijd zoude bcst^lan
tusschen de artikelen 1 .S22, 1 .\'328 C. (\'. al.sook tns.sehen art.

1012 en 1Î) 17 H. W., daar in de artikekni I .\'322 (\'. C. en

«

1912 M. W. dc lunvijskrachl. voor wat betreft erfge-
UHUien en m-litverkrijgenden (hóritiers «ït ayant.s-c,ause)
gelijkge.steld wordt niet die van eene authentieke akto,

-ocr page 19-

13

(lic ook wat haar datum betreft, kracht van bewijs
iieeft. Alzoo volgt hieruit, dat tegen deze personen
de onderhandschc akte ook in dat opzicht bewijskracht
moet hebben.

Wie dus derden zijn, zullen wij nader moeten onder-
zoeken , en om dit met vrucht te doen , moeten wij
andere hulpmiddelen ter haud nemen, daar dit uit het
art. zelf niet is afteleiden. Het is noodig voor de op-
lossing dezer vraag, gelijk voor de meeste, waartoe
dit art. aanleiding geeft, de geschiedenis cr van te
raadplegen. Wij zullen <lus deze vooraf l)ehan(lelen.

Zooals wij reeds zag(;n, is ons art., op enkele wijzi-
gingen na, overgenomen uit art. 13:28 (ÀC.

Kvenals van het ovei\'groot gedeelte van den (!ode,
vindt men den oorsprong van art. 1328 (\'.C. in Pothier.
Daar toch leest men «Traité des obligations» N^ 700
het volgende: «I.es actes sous signatiu\'o i)rivée, de mênuï
(pie les aulhenti(iues. ïie font pas foi contre les tiers,
sinon (pie la cho.se contenue dans l\'acte s\'est elfective-
ment passeé : j)robant rem ipsam; mais ils ont cela
de moins (jue les actes authenti(|ue.s, que ceux-ci, ayant
mie date constantis par le témoignage de l\'oflicier public
(|ui a reçu l\'ai-te, (ont loi contrit le tiei-s (pie la chose

-ocr page 20-

14

contenue dans l\'acte s\'est passée dans le temps i)orté
par l\'acte ; au lieu que les actes sous signature privée,
étant sujets à être antidatés, ne font ordinairement foi
contre les tiei^s, que la chose qu\'ils renferment s\'est passée,
sinon du jour qu\'ils sont rapportés et produits aux tiers.

C\'est pourquoi, si j\'ai fait saisir réellement l\'héritage
de mon débiteur, et que le laboureur, (jui est dans cet
héritage, s\'oppose à la saisie, et [jrétende que l\'héritage
lui appartient; si, pour le pi\'ouver, il produit un acte
sous signature privée, par lequel il est dit que mon
débiteur lui a vendu cet héritage, et que cet acte
ait une date antérieure, non seulement à ma .saisie
réelle, mais même à ma créance, il n\'obtiendra pas,
l)Our cela, la main-levée (ju\'il demande; c^u- cet acte
étiuit sous signature privée, ne prouve jmint contre nioi,
(pli suis un tiers, (pie la vente (lu\'il renferme s\'est
faite le jour porté par l\'acte; c.et acte n\'a de date
que du jour (pi\'il est produit contre moi, et (pi\'il m\'est
présenté: et comme il ne m\'e.st i)i-(;senté (ju\'après la
saisie r(;(îll(^, il ne |)i\'ouve j)as (|ue l\'héritage lui ait
été vendu, sinon (lej)uis la saisie ré(;lle, temj)s au-
quel il n\'était plus au {»oiivoir de mon débiteur de le
vendre au préjudice de ma saisie.

Si, iKîainnoins, l\'aitte sons signature priv(Hî avait inie
date constatée, pu ta, par le décès de (|uel(|u\'une (l(\\s

-ocr page 21-

15

l)ai\'ties qui l\'auraient souscrit, il ierait foi, même cou- .
tre un tiers, que la chose contenue dans l\'acte s\'était
déjà i)assée au moins au tcmj)s de la mort de la partie
qui l\'a souscrit.»

Men ziet dus, dat volgens Pothier ieder bewijs voor
de dagtcekening hij onderlnuulsche geschriften was toe-
gelaten.

Art. 1828 van den C. C. luidde: «Les actes sous
seing j)rivé n\'ont de date contre les tiers que du jour
où ils ont été enrégistrés, du jour de la mort de celui
ou de l\'un de ceu.v (|ui les ont .souscrits, ou du jour
où leur substance est constatée dans des actes dressés
pas des ollicicrs i)ublics, tels (|ue procès-verbaux de
scellé ou d\'inventaire.»

Over (le vraag wie (diers» zijn vinden wij op de (^ei\'.ste
plaats (Ie memorie van toelichting door de Pri\'aineneu,
rciïds vroeger door ons aangehaald. Zie Dalloz ((Obliga-
tions" n\'. 1(18:

(dl (ist souv(;nt du plus grand intérét, soit poui\' des
pai ties, .soit poui* iles tierces pensonncs, (|ue la date des
actes sous seigu privé soit prouvée. Ceux (pli les ont
écrits ont la facilité de liîs écrire une seconde Ibis sous
une autre date. La date portée dans un (V.rit sous
seign privé ne liiit donc, (bi (ju\'à l\'égard de c(!ux (jui
ont signé; il Cant (pi\'à ri\'g-.u\'d des autres, la dat(» soit

-ocr page 22-

741

d\'ailleurs assurée. Ainsi, les écrits sous seign-privé n\'ont
à l\'égard des tierces personnes de date certaine que
du jour où ils ont été enrégistrés, du jour de la mort fie
celui ou de l\'un de ceux qui l\'ont souscrit, du jour
oil ils sont énoncés en substance dans des actes dressés
])as des officiers publics.»

Verder 324 en 325.

«Examinons maintenant quelle foi doivent faire les
actes sous seign-privé, qui sont revêtus des formes
prescrites, et qui ont été suflisaniment reconnus. —
Sui- cela il faut distinguer. — A l\'égard des parties
qui ont souscrit l\'acte, et de leurs héritiers et ayants-
cause, les actes sous seign-jjrivé font contre eux la même
foi. que les actes authenti(pies.— Nous ne parlons
pas ici des formes exécutoires; il e.st bien certain (jue
le ci-éancier qui n\'e.st ])orteur (lue d\'un acte sous .seign-
privé, dont la signature ou l\'écriture sont même i-e-
connues, ne pourrait .se permetti\'e d\'agir contre le débi-
teui\', i)ar voie d\'exécution, et (ju\'il serait obligé
de recourir à la justice poui\' contraindre le débiteui-
à remplii\' son engagement. — Mais autre chose e.st la
foi (pie fait l\'acte, et autre chose e.st l\'exécution dont
l\'acte est suscei)tible. Pour ce (}ui est <le la loi que
peut faire un ^acte, c\'est à dire, jjour le titre de l\'obli-
gation, pour la vérité, et pour la substance; de l\'obli-

-ocr page 23-

17

gation, il n\'y a absolument aucune dilï\'érence entre
les actes sous seing privé et les actes authentiques,
en ce qui concerne ceux qui les ont souscrits, leurs hé-
l\'itiers ou ayants-cause.»

325. «^hiis que doit-il en être à l\'égard des
tiers.\' — Deux choses sont à considérer, la conven-
tion elle-même et la date de l\'acte. Nous avons déjà
vu (jue les conventions n\'ont d\'ellet ([n\'entre les par-
ties contractantes, et (]u\'elles ne peuvent ni nuire ni
pi\'oliter aux tiers. Cette règle est comnuuie à toutes
les conventions (juel (|ue soit l\'acte (pii les contienne.
Sous ce rapport, il n\'y a aucune dillei-ence enti-e les
actes authentiques et les actes sous signature privée.—
Il en e.st autrement pour la date. — Ici un exemple
est nécessaire ; Pierre (3.st débitem- de .lac(]ues. .lean,
porteur d\'un titre exi\'cutoire (^ontre Picn-e, forme uno
saisie-anvt dans les mains d\'un débiteur de Pierre; .la-
(jues \'leuiande à concourir à la répai\'tition des fonds.
11 j)roduit en elVet un titre de créant^e. — Si ce tilr(i
consiste dans un acte authenli(iue, la dab; du titre ne
sauiait être contestt\'e: cette date avait été a.ssurée
j)ar la signatur(; de l\'olVicJer |)ublic; dans ce cas Jac-
ques concourra avec .lean. — Mais si .lac(iues n\'avait
qu\'un titi-e .sous seing-jjrivé loi-s(iue Jean avait fbnné
la saisie-arrêt, pouria-t-il (\'^gjilement l\'ojjposer à
Jcmu?

-ocr page 24-

18

Jean ne pourrait-il pas lui dire, qu\'il n\'est pas pi-ouvé
que cet acte ait existé avant la saisie-arrêt; et (jue
conséquemment quant à lui Jean, il n\'y a pas preuve
de l\'obligation? — L\'exposition de la question prouve
que le législateur marchait entre deux écueils.»

«Déclarer en principe que les actes sous seing-privé
faisaient foi de leur date contre les tiers, c\'eût été
ouvrir la porte à toutes sortes de fraude. Déclarer en
principe que les actes sous seing-j)rivé n\'ont point de
date contre les tiers, n\'est-ce jjas compromettre en
certains cas les intérêts des hommes de bonne foi
qui n\'ont pas exigé un acte public, ou parce (pi\'ils n\'y
ont pas songé, ou paire (ju\'ils n\'ont pas voulu eu
faire les frais? — Ce()eiulant ce dernier inconvénient
est moindre que celui qui résulterait du système con-
traire. — La crainte des excès dans lesquels l\'intérêt
personnel enti-aîne certjuns hommes a dû détermine)*
le législateur. — Au i-este, les contractants seront
avertis; c\'(!.st à eux à prendr(î leurs pi\'écautions. —
C\'est donc avec une grande sagesse (jue le pi\'ojct a
rapjtelé cette ancieniu; règU; (pie les actes sous .seing-
privé n\'ont j)()int pai- eux seuls de date c.ontre les tiers.
Les exceptions se pi\'ésentent naturellement. L\'enrégis-
trement d\'un acte sous seing-])rivé, le décès de l\'un
des signataires, on un actii dressé ]»ar des ollicicM-s pu-

-ocr page 25-

19

blies, et qui contient la substance du sous seing-privé
assurent sa date du jour de l\'enrégistrenient ou du
décès, ou de l\'acte public contenant relation.»

Vci\'der bcbben wij de aanmerking van den staatsraad
Rerlier, dat in bet artikel niet waren opgenomen, alle geval-
len, waarin dc akte «une date certaine» had, en werd toen
bij het oor.sj)ronkelijk nog gevoegd « ou du jour où
leur substance est constatée dans des actes dressés |)ar
des ollicicrs publics, tels (pie |)i\'ocè.s-verbaux de scellé
ou d\'inventaire.»

()j)mci\'kelijk is het, dat èn Pothier èn de rapj)or-
teur, door ons genoemd, heiden geen ander voorbeeld
van een derde aanhaalden, dan dat van «un créan-
cier ayant mis une saisie-arrêt.»

Op (lit punt /.uilen wij later terugkomen.
Over het ailikel ontstond al aanstonds luwigc strijd
tusschen dc Fransc,he auteui\'s. Voornamelijk over
dc (luaestie, wie waren de «ayants-cause» ? Zie Toni-
lier, Duranton, Paillet, enz. Mij de vci-schillcnde vra-
gen, welke zich bij dit artikel voordoen, zullen wij dc
gelegenheid hebben, de gevoelens der vcnschillende
schrijvers te bes|)ieken.

Voldoende is het verder voor dc hi.storie aantcmer-

-ocr page 26-

20

ken, dat in het ontwerp van 1820, krachtens art.
3327 ook de echtheid der dagteekening konde bewe-
zen worden uit andere omstandigheden ten genoege
van den rechter.

In \'t ontwerp 1824 wikle men alleen vaste dag-
teekening, bij overlijden van
alle partijen, en in 1830
luidde art. 1927 gelijk het onze, doch achter de woor-
den «door openbare ambtenaren opgemaakt» las men
nog «zooals bij proces-verbaal voor boedelbeschrijving
enz.» In 1838 kwam het art. tot .stand, zooals het
thans luidt.

De beraadslagingen gaan wij hier stilzwijgend voorbij,
omdat deze vanzelf ter sjiake komen bij de behandeling
der verschillende vragen, waartoe ons artikel aanleiding
geeft, en wij dus in hei\'haling zouden moeten vervallen.

De afwijkingen in de i\'cdactie van ons artikel en
den Code zijn de volgende: 1° Eene waarschijnlijk niet
gewilde, maar daarom niet mindei- gewichtige, n. 1. de
vertaling van de Fransche woorden «Les actes sous
seing-privé n\'ont de date contre les tiers enz.» door:
«onderhandsche akten hebben ten aanzien huimer dag-
teekening geen kracht dan van af enz.»

Ontegenzeglijk is het, dat de Fransche uitdruk-
king veel beter weergeeft wat meii heeft willen zeg-
gen ; n. 1. eer.st van den dag, waarop één der

-ocr page 27-

21

in den Code opgenoemde omstandigheden heeft plaats
gehad , wordt de acte geacht eene dagteekening te
hebben verkregen, terwijl de woorden van ons artikel
niet juist weergeven wat men heeft willen uitdrukken.

Door te zeggen: akten, hebben ten aanzien harer
dagteekening tegen derden geene kracht, dan van
den dag dat zij zijn geregistreerd enz., geeft men toch
te verstaan, dat zoodra zij geregistreerd zijn, de op
de akte vermelde dagteekening kracht heeft, en toch
heeft men hi de beteekenis van het Fransche artikel
op dit punt geenszins eenige verandering willen aan-
brengen.

Kene tweede wijziging bestaat in de weglating
van het vereischte, dat de openbare ambtenaren
zouden hebben moeten ()])nemen de «substance <ie
l\'acte privé», alsmede van de in den Code aangegeven
voorbeelden.

Iliennede heeft men ecliter niets nieuws willen in-
voeren, maar alleen een einde willen maken aan den sli-ijd
over de vraag, of buiten de in den Code genoemde ge-
vallen van veiv.egeling en inventari.satie ook nog andere
erkenningen door openbare ambtenaren konden plaats

hebben. Dit was echter volkomen onnoodig, daar uit
»

de woorden van het l\'\'i-ansche artikel «tels (jue» reeds
volgde, (lat men alleen met
voorheohkti te doen had.

-ocr page 28-

terwijl (Ie bepaling dat «derzelver bestaan zal moeten
bewezen zijn door de authentieke akte», niets anders
kan l)eteekenen dan het Fransche »relater la substance
de l\'actc;» zonder dit laatste toch is juist het be-
wijs van het bestaan der akte onmogelijk. Want al
wordt honderdmaal in eene authentieke akte vermeld,
dat bijv. eene koopakte, tusschen A en B bcstaanrle,
is gevonden, dan kan deze vermelding toch zekei\'
nog niet als bewijs gelden voor het besbian van eene
bepaalde koopakte.

Wat beti\'eft de laatste en vooi-naamste afwijking van
ons artikel met den (\'ode, deze is de bijvoeging «of
wel van den dag, waarop de derde tegen wien men
zich van de akte bedient, der/elver hcstaan
schriftelijk
heeft erkend.))

Deze bepaling vindt haar oorsjirong in art. 14 van
het ontwerp 1824, latei- üj)gcnomen in art. 14 der
Wet van .\'3 Maart 1825 Stbl. n°. 83, en vervolgens in
art. li)27 van het D. \\V. van 1830.

Het doel «lezer opneming was, de bepalingen van den
Code aantevullen met een geval, waarin ook de akte
eene zekere dagteekening had; men vergat hierbij echter,
dat dit eene geheel andei-e soort van zekerheid was
rlan die in de andere gevallen van het ailikel oj)genomen.
Hier toch is het alleen eene relatief zekere dagtecke-

-ocr page 29-

23

iiing tegenover hem, (he de akte of Hever het bestaan
daarvan heeft erkend, terwijl het in de andere gevallen
eene absolute zekerheid is, die tegenover een ieder geldt.

Dat die erkenning scInifUiijk moet geschieden, is
alleen te verklaren uit de omstandigheid, dat men
slechts dacht aan de gevallen, waarin alléén schriftelijk
bewijs is toegelaten, daar ons artikel staat onder de af-
dceling handelende over
ach n\'fiel ijk bewija; want welk
onderscheid zoude er anders bestaan kunnen tus-
schen eene schi\'iftelijke en eene mondelinge ei\'kenning?

Gaan wij thans over tot de uitlegging van hel
artikel, dan is de eerste vraag: Is ons artikel enun-
tiatief of limitatief.\'

Vervolgens dient te word(Mi oiiderzoi-.lit, of ons art.
toepas-selijk is op zaken van Koophandel: wie derden
zijn volgens dit art.; of bet artikel ook loepas.selijk is
Oj) het geval dat iemand vermoedelijk over le<len is ver-
klaard; en eindelijk, wat openbareakten zijn, waardoor
het bestaan der onderhandsche akte wordt bewezen.

^ Is het artikel enuntiatief\'ol limitatief? Zooals wij ge-
zien hebben, was het Kiansclie artikel I32.S C. 0. ont-
leend aan Potbier. Deze zeide in n" 750 in liiie—wij haal-
den zijne woorden reeds aan —:«Si néaiunoins, l\'acte soiis

2

-ocr page 30-

24

signature privée avait une date constatée, piUa, par le
décès de quelqu\'une des parties qui l\'auraient sous-
crit, il ferait foi, même contre un tiers, que la chose
contenue dans l\'acte s\'était déjà passée au moins au
temps de la mort de la partie qui l\'a souscrit.» Iliei-
uit blijkt, dat volgens hem ieder bewijs moest worden
toegelaten, wat strekken kon om aantetoonen, dat de
akte eene zekere dagteekening had.

Dc Code nu gaf volgens sommige schrijvei-s al de
vei\'schillende gevallen aan, waarin men dacht, dat die
zekere dagteekening bestond, en hieruit nu putten zij
fle leer, dat alleen in de opgenoemde gevallen de
akte eene zekere dagteekening kreeg. Van dit gevoe-
len zijn Duranton, Favard, Aubry en Hau, Zacliariae,
lïonnier, Marcadé, Larombière, enz. Toullier was van te-
genovergestelde meening, doch legde zich later neer bij
een arrest van het hof van Ca.ssatie d.d. I 7 Augustus
1831, waarbij zijne leei\' werd vei\'woi\'pen.

Delvincourt past echtei- nog op dat arrest toe, het
«snmiiuun jus sunnna injuria." Dalloz .sluit zich\' bij het
algemeen gevoelen aan, vooi-namelijk op grond dat in
al de door Toullier voor zijn vroeger gevoelen aange-
haalde gevallen, de ab.solute onmogelijkheid van antidatee-
ring dCr akte niet vastsUiat. Onzes inziens berust dat zoo
alg(Mueen aangenoiîien gevoelenoj) eenen onjuisten grond;

-ocr page 31-

25

het slaat toch vast, dal men in at dc (jevatloi, loaar-
in de onmogclijhheid van antidateeriuf/ bestotid, ook
eene vaste dayteekeninfj aannemen witdc,
en dat de Fran-
sclic wetgever
alle gevallen wilde opnemen, is volgens
ons meei- ilan duidelijk dooi\' datgene, wat wij vroeger
over het voorstel JJerlier liehhen medegedeeld. Heeft de
wetgever nu het een of andere geval vergeten, dan
mag men toch niet aannemen, dat hij voor dat
goval geene vaste dagteekening gewiki heeft. Want
van het oogenblik dat het de bedoeling des wetgevers
was, alle gevallen optenemen, is het toi-h waar, ook
al heeft hij een geval vergeten, dat hij ook voor dat
geval
hetzelfde gewild heeft, ival hij bepaalde voor de
0j)gen0ein(le gevallen. De i-atio decidendi is dezeHde.

Stellen wij toch eens, de wetgever hadde vergeten
(Icn (lood van een der partijen als zoodanig optenoo
men; in dat geval bestaat toch zeker de zekerheid, «lat
het stuk V()(\')r don dood lu\'stoud. Zoude dan ook voor
(lat geval Dalloz hebhen beslist, «lat geene vaste «lag-
teekening van dien dag af mocht worden aangenomen?

Volgens zijne eigeiu; woorden, geloof ik van neen.
Zijn groot bt^zwaar toch tegen de leer van Tonllier is,
«lat in g(!en «Ier «laariii genoemde gevallen absolute
z(;kerheid aanwezig is, «lat het stuk op het bedoelde
tijdslij) r«MMls Ixistond. Laten wij nu eens veroiulei\'slel-

-ocr page 32-

26

len, dat iemand beide liaiiden en voeten zijn afgescho-
ten; zal dan mindere zekerheid bestaan, dan in het
geval van den dood? Neen, antwoorden Aubry en Rau •)
ëh Larombière.

Ons gevoelen is dus, dat, wanneer zich gevallen
voordoen buiten de in de wet genoemde, waar-
in het vastsüiat, dat de akte op zekeren datum moet
hebben bestaan, dat ook
dan van dat oogenblik de akte
eene vaste dagteekening heeft. Orn dit gevoelen, het-
welk afwijkt van dat van zoovele autoriteiten, te verdedi-
gen, beroepen wij ons P. op den oorsprong van ons arti-
kel, op Pothier, die hetzelfde beginsel huldigt. 2".
op dc beraadslagingen der Fransche wetgevende macht,
door ons vi oeger reeds aangehaald, waaruit de wil van
den wetgever, onzes inziens,duidelijk blijkt^ n. I. onw/Z/r;
gevallen, waarin autidateering onmogelijk is, oj) te ne-
men. Is ons\'gevoelen waai\' vooi\' het Fransche recht,
dan is het dit ook voor ons recht. Want nergens
blijkt, (lat men bij ons van het Fransche artikel heeft
willen afwijken. Wij dui\'vcn dus in tegenstelling van
Pi\'of. Opzoomcr voor ons recht gerust aanneitjcn (hij
is het geheel met ons eens wat den wil des wetgeVcrs

\') K(l. lom 0, pag. 407, iiole UK.
\') Ad ArI. rm C. C. No U.

-ocr page 33-

27

betreft), dat ook buiten de in de wet genoemde geval-
kan, onderhandsche akten eene zekere dagteekening kun-
nen verkrijgen, zoo dikwijls het stuk na zeker oogenblikniet
kan zijn onderteekend.

Men heeft «Ie vraag geoi)perd, of door getuigen of
vermoedens de dagteekening mag bewezen worden?

Ons komt het voor, dat het antwoord oj) deze vraag
moet afhangen van dat, hetwelk gegeven moet wor-
den op de volgende: «Is in een voorkomend geval,
dat andere bewijs, om eene bijkomende omstandigheid
van de akte te bewijzen, al dan niet toegelaten?» Zoo
ja, dan kan men ook den datum op die manier be-
wijzen; zoo neen, dan ook niet.

Wanneer wij deze (juestie nagaan, dan vinden wij
daar twee bei)alingen, die op onze vraag van invloed
kunnen zijn, n. I. de artikelen l.\'M-l en 1347 C.C. en
l\'l.\'M. en 1!)31) 15. W. De/.e toch luiden:

Art. 1!)34, «Geen bewijs (k)or getuigen wordt toe-
gelaten nopens hetgeen tegen of boven den inhoud der
schriftelijke akte gevorderd wordt, noch ook omtrent,
hetgeen men mogt beweren, dat vóór, ten tijde van, of na
het opmaken van zoodanige akte zoude zijn gezegd,
al mogt ook <le som of waarde, waarover het geschil
is, minder dan driehonderd guklen bedragen.»

.Vrt. I!)3!). hierboven gestelde regelen lijden

-ocr page 34-

28

uitzondering, wanneer er een begin van bewijs in ge-
sclu\'ift aanwezig is.

Men noemt aldus alle gescln-evene akten welke voort-
gekomen zijn van dengenen tegen wien de vordering
gedaan wordt, of vau dengenen dien iiij vertegen-
woordigt,, en welke de daadzaak waarop men zich
beroept waarschijnlijk maken.»

Wat het eerste artikel ijctreft, is het zeer zeker geen
bewijs tegen of boven den inhoud der scJu-iftelijke akte,
wanneer ik bewijs, dat de akte op den daarbij vermel-
den datum is gepasseerd, en evenmin hef bewijs dat iets
vóór, ten tijde van, of na het opmaken derakte zoude gezegd
zijn ; hier moet dus het getuigeid)ewijs woiden toegelaten.

Wat het tweede artikel beti\'cft, daar wordt het ge-
tuigenbewijs ook toegelaten, daar waar het anders
zoude zijn uitgesloten, wanneer n. I. een hegin van be-
wijs in geschrifte aanwezig is, «en lui zal toch wel nie-
mand betwi.sten, dat de vermelding van den datum in
eene akte, eene gescln-evene akte is, waarbij <le daad-
zaak, waarop men zich beroept, waanschijnlijk woi-dt
gemaakt, en is dus ook daai\', wat de datum bcti\'cft.
I)(!wijs <loor getuigen toegelaten, waar het anders ook
zoude uitgesloten zijn.» Toullier VIII, ^ 240.

Eenigszins an<lei-s Iliephuis Ned. H. Hegt l.\\
löl, de (lagCeekening kan volgens hem nader

-ocr page 35-

29

door getuigen en vermoetlens bewezen worden, in de
gevallen, waarin deze bewijsmiddelen in bet algemeen
zijn toegelaten. Maar dc dagteekcning, die de akte
voert, kan niet als een begin van bewijs door geschrifte
worden aangemerkt, cn alzoo het getuigenverhoor ook
wettigen, waar het op zich zelf niet zou zijn tocgc-
gelatcn: tegenover derden l)oschouw(l, valt toch dio
dagteckoning niet in de termen van de omschrijving,
ilie art. 1939 al. 2 15. W. van een begin van bewijs
door geschritl geeft, t. w. dat het gcschrillt van hem
afkomstig is, tegen wicn do vordering gedaan, wordt,
of van dengenen, dien hij vertegonwoordigt.»

I)(; tweede vraag, die wij tc beantwoorden hebben , \'
is dezo: is ons art. 1917 »)ok t()e[)asselijk op. zaken
van koophandel?

Voor hot Fransche reilit werd dezo vraag in hot al-
gemeen in ontkennenjlen zin beantwoord, echter meei\'
t)p utilitcit.sgronden, dan wel op gronden uit de wet
geput. \'roulll(M\', Pai\'dessus, Honnier, Anbry cn Hau,
Larombièni, enz. waren allen van dat gevoelen, voor-
namelijk o|) grond, dat, zooals Dalloz zegt, «la nature
des ()|u;rations <le commerce, la rapidité (|u\'(;lles e,\\i-
gent, les usages, tont concourt pour juslilier - uno pa-
reille exccptiou,» en de. jurisprudentie was niet dat
algenu\'cn gevoelen volkomen in overeenslemniing.

-ocr page 36-

30

Dergelijke gronden, die eigenlijk niets anders zijn,
als wat de Franschen zouden noemen «des lieux; com-
muns» komen ons echter voor, bij de explicatie der
wet niet van gewicht te zijn, en wij aarzelen dan
ook niet, om hier als ons gevoelen uittespreken, dat
men tot eene dergelijke conclusie geen recht had.

Wij voor ons zouden dan ook meer overhellen tot
het gevoelen van Masse, Droit Coniuiercial, tome (5
n° GO en volg., dat men l)ij zaken van koophandel
moet onderscheiden, en dat alleen waai- het W. v. K.
uitdrukkelijk heell vereischt. dat zekere geschriften
eene bepaalde dagteekening zouden hebben, en die
geschriften ook bestemd zijn, om tegen dei-(Ien te wer-
ken, dat alleen voor die gevallen art. 1328 (1. C.
niet toepasselijk is.

Dergelijke bepalingen ini zijn voor het Fj-ansche
recht gemaakt\' bij wissels, orderbiljetten en hunne
endossementen, voor verzekeringscontracten, voor bo-
demerijbrieven, en daar zal dan ook de op <lie stuk-
ken vermelde datum tegen derden moeten gelden, in
andere gevallen niet.

D(; vi\'aag blijft ec.hter bestaan, moet die bij de wet
vei langde dagteekening, om tegcui derden te gelden, niet
door regi.strali(; v(;rzek(!rd wor<len? Dat dit ni(!t ver-
eischt is, blijkt uit lirt. 1 31) C. de Com., I 34 W. v. K.

-ocr page 37-

31

«het is verboden bij de endossementen eene vroegere
dagteekening uit tc drukken, dan die waarop men de-
zelve werkelijk onderteekent.»

Wanneer nu bij wissels de bepaling van art. 11J17
IJ. W. en 1328 C. C. van tocpasshig was, dan
zoude art. 134 W. v. K. overtollig zijn, daar in dit
geval eene autidateering (eene antircgistreering) on-
mogelijk is. Deze opmerking van Hogi\'on is m. i.
afdoende.

Wat nu ons recht aangaat, volgens onze mcening
moet hetzelfde gelden, wat wij voor het Fransche recht
aannamen, dat n. I. evenals art. 1328 toepasselijk is
op zaken vau koophandel, ook ons art. 1017 daaroj)
toej)assclijk moet zijn. Want do ratio «lecidendi is
dezelfde; daarenboven verklaart al. 1 van art. I
W.
V. K. uitdi\'ukkelijk, dat het H. \\V. l()ej)assclijk is, zoo
dikwijls daarvan bij het W. v. K. niet l)ej)aal(l wordt
al{.5eweken, en dit is in het W. v. K. met betrekking
tot ai\'t. 15)17 nergens het geval.

Prof. Holtius, Voorlezingen ovei- handels- en zee-
i-echt, vhidt art. 11) I 7 voor handelszaken niet van "toej)as-
sing, zich beroejiende oj» de algemeene overtuiging van
den handelsstand. «Men moet met het hof van Colmar
zeggen «(jue tel n\'est j)as l\'usage conunercial», dat
men <len geheelen ko()j)handel verlannnen zoude, indien

-ocr page 38-

32

rnen dien aan zulke banden wilde leggen.» Vergelijk
Kist, Handelsrecht, deel II, pag. 54.

Diephuis 150 neemt in strijd met de Fran-

sche jurisprudentie aan, dat art. 1917 in het algemeen
op zaken v. Kooph. toepasselijk is. Maar dit is niet zoo
drukkend, want art. 1 W. v. K. laat toch het ge-
tuigenbewijs toe voor alle zaken van koophandel, waar
geen ander bewijs uitdrukkelijk is voorgeschreven.
Nu wordt nergens in bet W. v. K. ecu ander bewijs
voor den datum eener ouderhandsche akte gevordei-d,
dus is het getuigenbewijs over dien datum altijd toegelaten.

Moeielijk is het, eene oplossing te vinrlen, wie recht-
verkrijgenden en wie dus derden zijn, zoolang niet is
vastgesteld wat eene onderbandsche akte is, en wat
de aard van de ver.schillen(le soorten van akten.

Om het begrip van het woord «akte» vasttestcllen,
is het noodig £ot ilen ooi-sprong van het woord zelve
opteklinnnen.

Akte beteekent niets anders dan «(piod actum est»,
dus eigenlijk de handeling, tlie tus.schen partijen heelt
I)laats gehad. Doch deze beteekenis werd al spoedig
overgebi-acht op het instrumentum, hetwelk moe-st con-
stateeren, «(juod actum erat», dus op het bewijs der
handeling zelve.

Dat wij met deze beteekenis te doen liehhen, volgt

-ocr page 39-

33

(laai-uit, dat ons art. vooi\'komt ondei\' de afdeeling, die
handelt over het schriftelijk bewijs.

Nu is het duidelijk dat, waar in een wetboek sprake
is van eenc handeling, alleen sprake kan zijn van
eene rechtshandeling, d. i. van eene zoodanige, waar-
door rechtsbetrekkingen worden geschapen of veruieligd.

liet geschrill, dat de handeling moet constateeren,
moet dus tot bewijs dienen, maar ook iedei- geschrift,
dat eene rechtshandeling constateert (behalve aulben-
tieke geschriften) is eene onderliandsche akte. Al moge
ook eenc dergelijke akte vervat zijn in den vorm van
eenen brief, die vorm kan aan den aard van \'t ge-
schrift niets veranderen.

Dit is\'dan ook terecht aangenomen bij do nieuwe
zegelwet, waarin bej)aald is, dat eeno (|uitantio zelfs
bij brief gegeven, niettemin is en blijft eene (luitantie,
cn aldus aan het zegelrecht is oiiderworiion.

Toullici\' was <le eei\'ste, ilie Icei\'do, dat volgens het
Kj\'ansclio i-eclit, niet allen als dorden le be-scliouwen
waren, die de akte niet mede onderteekend hadden.

Hij drukt zijne meening aldus uit, toni. 8
No 245: «1/1 (|uali(icali()ii d\'ayants-i\'auso apparte-
nant aux succcsseui\'s à titre particulier aussi bien
(|u\'aux succe.ssours imivei-sels, cen.\\-là comme ceu.\\-ci
<loivent, aux termes de l\'art 1322, subir les consé-

-ocr page 40-

34

quences de l\'acte sous seing-privé émané de leur au-
teui-, quoique cet acte n\'ait pas date certaine. Les
ayants-cause particuliers exerçant les droits qui déri-
vent du signataire de l\'écrit, et reconnaissant que cet
écrit émane de lui, sont obligés de soullrir les charges
et les exceptions qu\'on fei-ait valoir contre le signataire,
leur auteur.
Quod ipsis qui contraxerunl obslat
et successoribus eorum obslabit.y>
(D. L. 143, de reg.
juris.)»

En in 240 zegt hij : «L\'acquéreur par acte sous
signatures j)rivécs d\'un inuneuble, est préférable au
donataire ou à l\'acquéreui- en vertu d\'acte authenti(pie,
si la date de ce conti\'at est postérieure à celle ([u\'
énonce l\'acte .sous seing-privé.»

Verschillende arresten werden in den zin van Toul-
lier gewezen, o. a. dooi- de hoven van Turin en Bor-
deaux. De schrijvers waren in \'t algemeen tegen die
leer, alleen Dedai-ide, Traité du dol et de la fraude, n\'\'^
1280 en vlg., was zijn systeem toegedaan en laat
slechts den successor singularis tot bet bewijs toe, dat
de akte ten zijnen nadeele met eene gesimuleerde vroe-
gere dagteekening voorzien is, (eene ware probatio <lia-
bolica.) Wij erkennen, dal die leer voor het Fransche
recht niet door de woorden der wet, maar door hare
gevolgen zeer vee! tegen zich had; maar die onge-

-ocr page 41-

35

lukkige gevolgen hadden niet zoozeer hun oors[)rong
in art. 1328 C C, toegepast zooals Toullier dat wilde,
als wel in het systeem der Fransche wet, volgens het-
welk de eigendom der zaken, zooals wij reeds aan-
merkten, ovei\'ging door liet koopcontract zelve.

Wanneer men toch te doen heeft met personen, wier
doel het is te bedriegen, dan dragen zij eenvoudig
hun goed bij vei\'schillende akten over. Neemt men bij
ilie overdracht eenige voorzorgsmaatregelen, bijv. door
die akten te passecren op plaatsen, die van elkaar ver-
wijderd zijn, dan is het bijna onmogelijk te onder-
zoeken, of eene vroegere overdracht heeft plaats gehad,
en loopt men dus steeds gevaar, ook al laat men de akte
dadelijk registreeren, dat er eene vroegei\'<j;oregistrecr(le
akte bestaat. Heeft men nu bijv. maar een dag gc»-
wacht met de registratie, dan is helzeer wel mogelijk,
dat iemand, die ter kwader tronw een dag later giv
kocht ho(^lt, doch voor de onmiddellijke ovei-schi\'ijving der
akte zorgt, eigenaar wordt der goederen, vóór hem, die
ze vroeger ter goeder ti\'ouw gekocht heell. Uenadeiï-
ling is dns altijd mogelijk, en waarom dan alleen heil
gezocht in (;eye strengere uitlegging van art. 1328
(\'., waar dat heil niet to vinden is, maar waardoor
zeer dikwijls de vroeger(^ koop(n\'. die to goeder
tronw gehandeld heeft, kan benadeeld worden door

-ocr page 42-

36

den lateren kooper, die ter kwader trouw is ?

Men zal misschien antwoorden, omdat hij, die voor
spoedige registratie gezorgd heeft, nauwlettender is
geweest en dus eer bescherming verdient dan hij, die
daarin nalatig is gebleven. Doch wij hebben reeds aan-
getoond, dat men bij de meest mogelijke oplettendheid
en bij onmiddellijke registratie, toch niet gewaarborgd
is tegen het bestaan van eene vroeger geregistreerde
akte, wier be.staaii men onmogelijk kon nagaan. Het
bedrog wordt dus ook door ai t 1328 C. C., in den streng-
sten zin toegepast, niet voorkomen, en men mag dus,
ook uit dc mogelijkheid van dat bedrog, bij het aannc>-
mon der leer van Toullier, geene ai-gumentcn tegen die
leer putten. Zoo Die])huis en de Pinto.

Zooals wij gezien hebben, geven Pothiei- en de Pi-éame-
neu, als eenig voorbeeld van «un tiers» den créancier
saisissant, en \' ook Toullier bewecrfle, dat deze is
«een dcrdo.» üaai\'cntegen beweerden de besti\'ijdcrs
van Toullier, dat dit volgens zijne eigene theorie niet
waar zijn kon, on dat dus art. 1328 CC. nooit zoude
kumien te |)as komen, wijl ook de sehuldeischer is
de ayant-cau.sc van den schuldenaar; dit toch zegt
Merlin, waarmede Dalloz volkomen instemt, Qucst. Voce
Tiers. obl. 3918.

«La loi i\'ègle «ans doub; Ie mode d\'exercice du

-ocr page 43-

37

di\'oit qu\'a le créancier sui- les biens de son débiteur,
mais ce n\'est pas elle qui le confère ; il ne dérive que de
l\'obligation contiactée par le débiteur envers le créancier.»
Dc voorsüuiders van Toullier zeggen, dit argument niet
te begrijpen: omdat liet recht van den schuldeischer op de
goederen van den schuldenaar niet voorts])ruit uit de wet
alleen, maar uit eene verbintenis, daarom moet de schuld-
eischer zijn ayant-cjiu.se van den schuldenaar. Dit zoude
alleen dan waar zijn, wanneer die goederen object der
verbintenis waren geweest, en dit was door Merlin totaal
vergeten. Misschien redeneert bij aldus:

«Wanneer gij zegt : de kooper is geen derde, dewijl
hij zijn recht deriveert van den verkoopor, dan zijn
andere schuldeischers ook geene derden, want hun
recht dei-iveeren zij ook van denzclfden peivsoon.» Daarbij
was het niet juist, dat dc schuldeischer een recht oj)
de goederen van zijn .si^liuldenaar verkrijgt, want dan moest
liij zich deze goederen kunnen toeeigeiien. Ilct eenige
rccht, dat hem toekomt, is, die goederen te doen ver-
kooi)en, en uit de oi)bi\'engst met de andere schuMcischcrs
voldaan te worden.

Wij zullen ons verder niet inlaten met den .strijd
over h(;t beroep door Toullier, voor zijn systeem gedaan,
op het Romeinscho recht. Dit toch |)lcit volgens Toul-
lier vooi\' zijn systeem, volgens zijne legonstandei-s voor

-ocr page 44-

38

het hunne. In liet classieke Romeinsche recht kon de
vraag niet voorkomen, daar een Set Neronianum be-
paalde, dat de tabulae quae publici vel privati contrac-
tus scripturam continent, met de signa dei\' getuigen
moeten voorzien zijn, aliter tabulae prolatae nihil momenti
habent. Paul. Sent. 5.25,40. Voor Toulüer pleit echter het
oude Fransche recht zelf, waarbij in de meeste coutumas,
het maken der huwelijksche voorwaarden bij onderhandsche
akte was toegelaten, en deze, wat hare dagteekening
betreft, golden tegen derden, ook al waren zij geregis-
treerd na de voltrekking des huwelijks. Dat dit laat-
ste een gewichtige steun is voor de leer van Toullier,
geven ook al zijne bestrijders toe.

Eene andere leer wordt gehuldigd door Merlin, de groote
bestrijder van Toullier. Volgens hem mogen in art. 1322
C.C. de woorden «entre leurs héritiers et leurs ayants-c^iuse»
niet gescheidên worden van het onmiddellijk voorafgaande
«entre ceux qui l\'ont souscrit.» — «Ils se réfèrent donc,
zegt hij, comme ceux-ci à un. acte primitif (pli forme
le titre commun des ayants-cause de (îcnxMiui l\'ont
soii.scrit; ils ne se réfèrent donc, nullement à un
acte postérieur et special d\'un des ayants-cause.»
r Volgens hem beeft dus art. 1322 C.C. ook betrek-
king op <lc ayants-cîuise iiarticuliens, maar alleen op
diegenen, die ay.^nts-ciuise zijn krachtens oen ooi-spron-

-ocr page 45-

39

kelijk gemeenschappelijkeii titel, waarop beiden bun reebt
dan steunen. Een voorbeeld: A koopt een buis van C,
die bet gekoclit lieeft van H. Alsdan zijn A en C. ayants-
cause, w;it beti-efl de verkoopakte tus.scben Jï en C, want
juist die verkoopakte is de gcnieenscbappelijke titel,
waarop A en C. hun recht gronden.

Eene bestrijding van Toullier, die meer opgang maak-
te, was die van Ducaurroy in Themis, Tome 3 en Tome
5. volgens welken onder tici-s hegi-epen waren, al de
ayants-cause à titre particulier. Dit gevoelen is stel-
lig het geriefelijkste. Iléi itier beteekent in het Fransche
recht de erlgcuaam bij versterf; onder ayants-cau.se
zijn (lus hegrepen de k-gataire nnivei-sel, alsook de
personen, die goederen door de sncc,e.ssion irre\'ïgulière
verkrijgen. eclitgen(K)t, natuurlijke kinderen en Staat.
Hiermede waren h(;t (
hmis Dui\'anton, Dalloz in zijne
(^ei-ste editie, Zacharia(;. Auhry (
mi Hau en het hof
van Colmar, 17 Juli 1845. Wij zouden onder ayant-
(\\uise, daar in ons ret;lit het begrip van ei-lgetiaam
ruimer is, alUïcn den Staat moeten vei-staan, ilen (;eni-
gen irregulieren successor.

T(>gen het gevoelen van Toullier brengt Dticaur-
i-oy in het midden art. 1743 C. ((de kooper van (»en
ei\'f behoeft skïchts tlie huren aa?itehou(len, die blijken
uit een met date irrtaine voorzien huui-cedel.» De

3

-ocr page 46-

40

tegenwerping van Toullier, dat huur geen jus in re
geelt, gaat rn. i. niet op. Want de kooper van het
onroerend goed zal ten gevolge van eene onderliaud-
sche koopakte, die eene vroegere onzekere dagteeke-
ning heeft, het goed moeten ontruimen, en zien hoe
hij met de rechtsvordering tot vrijwaring zijn geld
herkrijgt, maar tegen het kleinere verlies, (dat uit de
huur voortkomt) van met eene kleinere huui-som te
zullen moeten genoegen nemen of voor eenigen tijd
van de vrije beschikking van zijn goed vei-stoken te
zijn, zal de wetgever doortastende maatregelen geno-
men hebben. Dit is onaannemelijk.

Volgens Toulliers stelsel zouden wij tot het vreemde re-
sultaat komen, dat de kooper, die eene koopakte met date
cerüiine heeft, voor hem, die de
misscincn (/ccüilklalecrde
koopakte vertoont, moet wijken, en dat ondertusschcn
fle geweldenaau, die zich de zaak heeft toegeëigend, aan de
vindicatie van dezen niet is blootgesteld, daar hij hoe
genaamd in geen opzic,ht, rechtsnavolgcr van dien vei\'-
kooper is; hij kan dus, zoo hij do existentie dor koop-
akte; met date certaino kan bewijzen, den kooj)er, die
de incertaine te berde brengt, wecren, zeggende ((t(v
gen mij (een derde) heeft deze akte geen bewijskracht,
dus zijt gij tegen over mij geen eigenaar.»

A fortiori moet dit begin.sel van art. 1743 C. C. ook

-ocr page 47-

41

tegenover eene koopakte zonder date certaine gelden.
Dan beroept zich Ducanrroy op art. 2102 C. C.
De scliuldeischers van den pachter behoeven het pri-
vilegie vun den vei\'pachter vooi\' de huui-peiniingen
slechts dan ten volle te gedoogen, wanneer er huur-
cedels met vaste dagteekening bestaan.

Zoo ook is volgens art. 1410 C. C. de man aan do
voorluiwelijksche schuldbckentenis.sen zijner vrouw niet
blootgesteld, waiuieer er sleclits onderliandsche ge-
schriften zondei\' date (^ertaino worden overgelegd. Dat
nu in onze wetgeving, die do overschrijving van het
onroerend goed vergt, dc opvatting van Toullier niet
meci- zoo gevaarlijk is, doet niets tei\' zake, want on-
der den Code is zij de minst aannemelijke; daarom ver-
dient die van Ducanrroy de voorkeur, en daai- onze
wetgever ait. l-\'i;")!. D. \\V. onveranderd heeft over-
genomen uit art. I 122 moeten wij ook bij ons. on-
der reclitverkrijgendeii niet een ieder verslaan, die een
recht alleidt van den onderteekenaar der ondeiiiand-
scho akte, maar dien succes.sor univer.salis van liet
Fransche recht, die geen hérilier was. Dit .schijnt
ook de ()|)vatling van Prof. Opzoomer te zijn, daar
hij in zijiK! aanteekeningen oji art. l.\'Jöt H. \\V. geen
gewag maakt van den rechtV(;rkrijg(Mide.

Hierbij is op te merken, dat eenige schrijvei-s, waar-

-ocr page 48-

42

onder Zachariae, onder successeurs universels ook wil-
den vei-staan de schuldeischers, die krachtens art. 110(5
C. C. de rechten hunner schuldenaren aan zich trokken.

Thans komen wij tot een aantal systemen, wij kun-
nen bijna zeggen, alle van concilianten aard, voorgestaan
door mannen als Troplong, Marcadé, Bonnier, Larom-
bière.

Dezen zijn het allen eens over eene zaak, welke nooit
door iemand is betwijfeld, n. 1. dat er zeer groot ver.sc])il
bestaat tusschen de succes.scurs à titre universel cn de
successeurs à titre particulier ; dat dc successeur à titre
imiversel tegen eene akte van zijn auteur, waaraan hij al
zijne rechten ontleent, natuurlijk nooit als derde kan wor-
den aangemerkt; dat daarentegen de succe.sscurs parti-
culiers niet altijd zijn ayants-cause tegen iedereen en
voor alle akten, door hun auteur aangegaan, onver-
schillig op welk tijdstip. Zij zijn dus slechts betrekke-
lijk ayants-t;ause cn alleen ten opzichte van zekere han-
delingen. en om dit duidelijk te maken geeft Dalloz, I. c.
.3922 het volgende voorbeeld:

De kooper is de ayant-cause van zijn vei\'kooper,
slechts tegenover die j)ersonen, welke met dezen ge-
contracteerd hebben vóór den vei\'koo]), want na den
verkoop is hij dei\'de. De koojuM- heeft er dus het groot-
ste belang bij, «lal de datum der akte, die men hem

-ocr page 49-

43

tegcinvcrpt, vast sta, daar zijne qualiteit vau ayaut-
cause of dei-de van dien dalunj atliangt. Zoo zegt
Marciidó, ai t. 1328 No 5 «(luand j\'ai acheté la ferme
de Pierre 1. Février 1845, je ne suis pas son ayant
ctmse vis-à-vis de toutes personnes (luelles qu\'elles soient
et pour tous les actes (pi\'il a consentis à une é})0(iue
quelcoiKpie, je ne le suis (pic pour les pei-sonnes qui
avaient ti-aité avec lui avant le
V. Févriei\' 1845, et
je ne suis plus (pi\'uu tiei-s pour tout ce ijui suit
cette époque. Donc (piand mon voisin se présente avec
un acte de 1844, c\'est à lui d\'établir (pie cet acte
est véritablement dc JS-l l, et (pi\'il émane d\'une i)er-
soime dont je suis l\'ayant-c^uise, alleen wanneer hij
zich beroc[)t op eene date certaine, kan zijn beweren
in aanmerking konuMi. De uitkomslciu zijn dez(;lf(le,
zegt Dalloz, als die van Ducaurroy (da (livergcnce
n\'existe ([ue dans les motifs et la solution».

Merkwaarilig is het om te zien, hoe weinig con-
stant onze rechtspi-aak is over luit bi^grip ((derden».
lÙMi |)aar voorbeelden ter opheldering: Mij een arrivst
van (Jelikirlaud d.tl. 28 IKïiu\'niher 1850 werd b(\\slist,
dat aan (hmi ktjojuM-, bij authentieke akte in I84()
verleden, niet kan worden tegengeworpen eene onder-
hand.sche akt(* van 1837, die (UM-st in 1840 gtïregis-
treerd was. .Men veronderstelde, dat het onaannemelijk

-ocr page 50-

44

was, dat hij, die in 1837 een onroerend goed heeft
gekocht, de koopakte eerst in 1849 zal laten registreeren.

Zoo het vonnis der Rechtbank van Amsterdam d.d.
14 Feruari 18(55, zie Rechtszaal, deel V, pg. 392.
«dat de curator in het faillissement is «derde». Hier
lezen wij «dat de cui-ator in een faillissement onge-
twijfeld als derde te beschouwen is, vermits hij voor
de belangen van al de crediteuren optredende, juist
opkomende schuldvorderingen behoort te weren, wan-
neer de gefailleei-de er wellicht belang bij heeft,
van ze erkend te zien, althans geen belang, om ze
tegen te spreken, en vermits hij in ca.su geen recht
uitoefent voor en namens den gefailleerde, maar voor
en namens de massa der schuldeiscliei\'s.» Dit gevoelen
is ook aangenomen door Diephuis t. a. p. bl. 115.
Deze voegt er bij : «de gezamenlijke schuldeischers, wier
vertegenwooi\'digei\' de curator is, zijn nog niet als
rechtverkrijgende van d(;n gefailleerden te beschouwen,
maai\' vinden slechts in de goederen van dezen, en in
het beheer daarvan door den curator, het genot van
den waarborg, dien de w(;t hun daarin geelt». Het-
zelfde zal 111. i. gelden bij eene beslaglegging door den
.schulilei.scher gedaan, onder diüi schuldenaar van zijnen
schuldenaar ; ook hier zal het anders in dc; macht .staan
van den be.slagifiieii scliiildenaar eene geantidateerde

-ocr page 51-

45

qiiiüintie te geven, en hierdoor het besUig te verijdelen.

Insgelijks besliste Noord-llolland d.d. 13 Maart 1840, dat

dc curator in een faillissement derde was. Over de vi-aag

of de curator van een onder curateele gestelde is «derdo»

tegenover de door dezen afgegeven schuldbekentenissen,

nam de Rechtbank te Eindhoven d.d. 4 December 1848

aan, dat de curator alsdan als derde te besciiouwen

is: ((overwegende, zegt ze, dat de curator, den onder

curateele • gestelde vertegenwoordigt, om voor zijne

belangen te waken, maar niet in dien zin, dat\'hij de

handelingen van den onder curateele gestelde, als de

zijne zoude moeten erkcimen, hetgeen als voorzegd,

\\

geheel en al strijdig zoude zijn met de bedoelingen,
welke de wetgevei\' bij het daarstellen der curateele op
het oog heeft gehad, t. w. dat de curator voor de
goedci\'en van den ondei* curateele gt^slelde moet zorg
dragen, evenals de voogd de goederen dei\' minderjarige
moet besturen, en de Ix^palingcn welke dc wetgever
opzichtens de c.urateele heeft vastgi\'steM, ten eenenmale
haar doel zouden missen, indien de ilagteekening eener
onderliandsche akte;, afkomstig van ecui persoon, die
onder curateele gesteld is, moest worden beschouwd
als het tijdstip waarop de handeling is vei-richt.»

Dezelfd(^ re<lciUHMing vinden wij in het arrest van
het hof van Noord-Hraiiant d.d. 25 .Imii 184 I\'. ((daar

-ocr page 52-

771

de waarborg toch welke door de eiirateele beoogd wordt,
geheel zoude verloren gaan, doordien het zeei- licht
zoude vallen om de akten te antidateeren,))

In tegenovergestelden zin besliste de arr. Rechtbank van
Amsterdam 24 Novembei\' 1852. zie Rechtsgel. Bijblad deel
III pg. 08, «dat de curator van eenen onder curateele ge-
. steil le niet kan gezegd worden ten opzichte van zijnen
curandus, een derde te zijn, omdat hij niets meer of
niets anders is, dan de wettige vertegenwoordigd\' vau
dezen; dat toch aan den ciu-ator geen meerdei\'e of andere
rechten kunnen worden toegekend, dan van den curan-
dus, dat laatstgenoemde het recht niet zoude liel)b(?n, om
ten zijnen behoeve de be|)aling van art. II 7 15. \\V. in-
tei\'oepen, en dat alzoo de ge<laag(le als wettige vertegen-
woordiger van den cnrandus daartoe «!V(»nniin moet ge-
acht worden gerechtigd te zijn.»

De lechtbalik van Iheda velde in 185(5 d.d, 5 Fe-
bi\'uari het vonnis, dat e(Mi man tegenover de akten
zijner vrouw, dei\'de is. Hiertegen de Ueclitbank van
Deventei\' <1.(1. 24 .luni 1874, welke besliste: dat de
vrouw, als consort van de tusschen haar (;n haai\' man
b(!staan hebbende algem(>ene g(Mneenschap, geen derde;
is. Kn e(;ne uitspraak van .Maastricht d.d. 28 .Mei 1874.
welke zegt, dat de lastgever derde is, tegenover eene
handeling, door zijnen lastliehber verricht. Daartegen

-ocr page 53-

47

arrest van het liof van Limburg d.d. 8 Februari 1875,
waarbij voormeld vonnis is vei\'uietigd en aangenomen
weid, dat liij geen derde was.

Bij het gevoelen van het hof van Limburg is de
lastgever blootgesteld aan de kwade trouw vau den ge-
wezen lasthebber, die, nadat hij opgebonden heeft, last-
hebber te zijn, voort kan gaan met zijnen gewezen
lastgever te kwellen, bijv. met geantidateerde verkoop-
akten. Volgens het gevoelen der Maastrichtsche Hecht-
bauk zal niemand met den lasthebber durven handelen,
want het laten registreeren is te duur en te lastig. De
lastgever kan, wanneer men tegen lunn oi)treedt, nadat
de hust geëindigd was, tegenwerjien: Deze akten zijn
voor mij niet bindende, want zij zijn geantidateerd. De
regel «wat ik voor mijn lasthidiber doe, moet geacht
worden <loor mij zelf verricht te zijn», zal hier niet
doorgaan, daar hel juist vraag is of door mijn
hisl-
licbbcr is gehandeld.

Zooals wij dus zien, bestaat ook in onze jurisprudentie
over de vraag: «Wie zijn derden?» vol.strekt geen een-
heid. Fn het is te wen.schen, dat bij de her/iening
<ler wetgeving op dit jamt. meerdere zekerheid worde ver-
schaft.

(ïeldt ons artik(>l ook hij (|uitantiën?

Dalloz, met aanhaling der autontiiiten. zegt in zijn

-ocr page 54-

48

werk A^oc. obl. No. 3908 en 3909, dat de meeste
schrijvei-s van meening zijn, dat alhoewel, strikt ge-
nomen, qnitantiën onder art. 1323 vallen, men toch
voor haar eerie uitzondering moet aannemen, en raison
de l\'usage et de la i)ratique univei^selle; men kan on-
mogelijk verlangen, dat de quiüuitiën van de eenvoudige
ambachtslieden moeten geregistreerd zijn. Alleen waar
ten gevolge der omstandigheden, des vertooners sincé-
rité douteuse is, bijv. wamieer de quiümtie niet da-
delijk
(immédiaUmenlJ in het midden is gebracht, zal
men zich aan ons aitikel moeten houden.

Diephuis laat de quitantie aan den huurder, of die
door den cedent der vordering aan den gecedeerde
gegeven, gelden, ouidat hij den kooiier van het
verhuurde goed of den cessionaris als rechtverkrijgende
beschouwt § 151 t. a. p. De rechtbank te Uti\'ccht
be.sliste 19 Nov. 1852 «daar door derden in art. 1917
B. W. moeten vei\'staan worden, iedei\' ander ])ei\'soon
dan de onderteekenaar der akte of die dezen titulo
univei\'.sali vertegenwoordigt, dat eene quitantie.van huur-
penningen, door den vorigen eigenaar eener bij execu-
tie verkochte huizinge geteekend, doeh ongeregistreei-d,
en van elders geene zekere dagteekening hebbende,
tegen den tegenwoordigen eigenaai\', welke de hnui\'[)en-
ningen van de^na den verkoop vei-schenen huurter-

-ocr page 55-

49

mijnen, van den linnrder vordert, geene kracht lieeft,
en hem mitsdien niet kan worden tegengewor[)en. Aan-
gezien zoodanige quitantie geen bewijs oplevert, dat zij
werkelijk is geteekend toen de onderteekenaar nog eige-
naar der woning was, en mitsdien reciit o[) huurpen-
ningen had.» Rechtgel. Bijblad. 111. 83. Tegen de toc^
passelijkheid van art. 1917 B. W. op quitantiën kan
men mocielijk in het midden brengen, dat de wet-
gever voor deze zooveel vormen niet verlangt als voor
schiddbekentenissen, daar art l!)ir) H. W. bij de (pii-
tantiën niet geldt. — Hij, die eene (initantie neemt en
zijne schuldbekentenis onder zijnon schuldeischer laat.
zfd voorzichtig handelen door in doi-so van het stuk
door den schuldeischer te laten aanteekenen, dat de be-
taling geschied is. dan bewijst hij deze betaling volgens
art 11)20 n. W., zoodat hij zijnen (piitantie niet noodig
zal hebben. Hij v\'C.ssie van schuldvordering zal dan dat
stuk mede overgegeven woi\'den, en de .schuldenaar tegen
<len cessionaris zijn binvijs hebben in het stuk, uit het
welk deze de schuld wil bewijzen.

Thans i-cst ons nog te behandelen de verscliillend(^ wij-
zen, waaro|) een(! onderhandsclK; akte, ook buiten registra-
tie, tegen derden eene zekere dagteekening kan verkrijgen.

-ocr page 56-

50

Dc eerste daarvan is, volgens ons artikel, de dood
van een der partijen of, zooals ons art. het uitdrukt,
«de dood van een dergenen, die dezelve onderteekend
hebben».

Hierbij doet zicli de vraag voor, wat is rechtens, in
het geval dat iemand, wiens overlijden aan de akte
eene zekere dagteekening zoude geven, vermoedelijk
overleden is verklaaj\'d?

Evenals voor zijne andere zaken de ])raesun!ptie
zoude moeten geldnn, dat hij ovei\'leden is, van het
oogenblik dat het laatste bericht van hem is inge-
komen, zoude dit ook liiei- het geval moeten zijn. Dc
ratio dubitandi echter is, dat de gevolgen van het ver-
moedelijk overleden vciklaard zijn, voor andere gevallen
geregeld zijn, doch hier niet, en dat met de zekerheid,
dat iemand overleden is, de praesumi)tie dat hij zoude
overleden zijn, niet kan gelijk ge.steld worden. En
hoewel bet nu (
ïcu ongelukkig gevolg van die leer
is, ilat eene akte door een persoon, die vermoeulelijk
overleden is verklaard, nooit buiten de andei\'c opge-
gevene gevallen (»ene zekere dagteekening verkrijgt,
moeten wij o. i. aannemen dat, het V(»rmoe(lelijk over-

I

leden verklaaid zijn geen invkxid oj) de zekerheid dcir
dagteekening uitoefent.

Ihït tegendeel bewe(;i\'t l\'rof. Dicjilinis I. c. i; 150,

-ocr page 57-

51

alwaar hij zegt: «Dit neemt intusschen niet weg, dat
de akte wel een zeker bestaan kan verkrijgen, in ge-
val van afwezigheid en verklaring van vermoedelijk
overlijden van een cler onderteckenaars; doch dit is
geene uitbreiding tot andere gevallen, maar eene toe-
passing van hetgeen de wet zelve over bet overlijden
zegt, O}) het vermoedelijk overlijden, dat overeenkom-
stig de wet wordt aangenomen.

Het derde geval, waarin eene onderbandsche akte
eene zekere <lagteekening verkrijgt tegen derden is,
«wanneer het bestaan er van bewezen wordt bij akten,
door openbare ambtenaren opgemaakt.»

Doorgaans zal de zakelijke inhoud vermeld zijn, ge-
lijk het Fran.sche recht wilde, maar dit is m. i.
niet altijd verei.schte. Stel: wanneer op een inventaris
vermeld staat: «Kr bevinden zich twintig ondcrhandsche
hewijs-schriften, genunnnerd l—20, en ieder stuk is
<looi\' mij onderteekend en geparai)hcerd met üi)gave
van pagina\'s.»

Met geval, waarover twijfel beslaat, is de legalisatie
dei\' akten, doch aangezien door legali.siitie alleen gecon-
stateerd wordt de echtheid der handtcekening, zoo
volgt diicruit, dat men door de Icgali.satic, tegenover
derden, wel het bewijs kan leveren voor de echtheid
der handtcekening, maar niet voor het be.staan der akte,

-ocr page 58-

52

veel minder voor de dagteekening, daar legalisatie ook
geschieden kan bij eene handteekening in blanco. Mr.
de Pinto is echter van meening, dat de legalisatie ook
den datum bewijst.

Zie Rechtsgeleerde Adviezen Ve verzameling pg. 038.

Met vierde geval is «dat het be.süian der akte schrif-
telijk is erkend door hem, tegen wien men zich daarop
beroept.»

Reeds vroeger is door ons opgemerkt, dat tusschen
dit geval en de overige in ons artikel vermelde, een
groot onder.scheid bestaat. In de andere gevallen toch
krijgt de akte eene objectief zekere dagteekening, d. i.
tegenover iedereen, terwijl in dit geval, die dagteeke-
ning alleen zeker wordt tegen hem, die het be.staan
der,akte heeft erkend; ook zeiden wij reeds, dat vol-
gens ons gevoelen, die erkenning van het bestaander
akte hier alleen .schriftelijk wordt verei.scht, omdat hier
over schriftelijk bewijs gehandeld woi\'dt.

Wanneer de datum op de akte vermeid dooi- de
partij in een [iroces als de ware is erkend, dan zal
deze niet moeten gelden van den dag af dier erken-
ning, maar van dien, welken de akte draagt.

-ocr page 59-

STELLINGEN.

I

-ocr page 60- -ocr page 61-

TELLINGEN.

1.

Hot is iiiot noodig, in I.. 20 I). do in jus vocando
(II, 4) in |)laats van «a vinoa» mol Oujac.ius, Ohsorv.
Lil). X.\\I rap. «a janna», of mot Bijnkorsliook.
Ohsorv. .Iuris Mom. Mh VII raj). 3 «a litïoa» to lozon.

II.

h. 8 I) do .sorvilutihus, praod. urh (VIII 2) strijdt
niet mol d<» Ix\'paliug, dat oon
inodw^igonaar «Ion Immiw-
valligon nnnn- mag aihrokon.

-ocr page 62-

781

III.

Hij, die op eens anders erf, zonder diens vergunning,
wild bemachtigt, wordt daarvan eigenaar, niettegen-
staande de bepaling van art. G4I B. W.

IV.

Hij, die privilegie heeft krachtens de art. 1180 en
1188 B. W. kan zijn privilegie doen gelden, ook al
zijn de goederen verkocht.

V.

De actie tegen den aamiemer volgens ait 1045 B.
W kan nog worden ingesteld, nadat tien jaren .sedert
het o[)leveien van het werk venstreken zijn.

VI.

De rec.htei\' kan de gevraagde vernietiging eener huur-
overeenkomst, naar gehmg der omstandigheden weige-
ren.

.. >,\\n.

Art. 1480 I>. \\V."belrell ook de erfgenamen van
rien dief. \'

-ocr page 63-

57
VIII.

Tc rcclit heeft onze wet niet bepaald, dat bij, die
slechts voor een gedeelte van het bedrag van den wis-
sel Ibnds bijzonderlijk tot de ijetaling van dien wissel
bestemd, in handen beeft, tot gedeeltelijke acceptatie
verplicht is.

IX.

Ilij, aan wien een wisselbrief, die aan order luidt, zon-
der Itijvoeging <ler order-clausule geëiidosseerd is, heeft
de bevoegdheid, hem verder te endosseeren.

X.

De cui-ator iii het faillissement vau een dei\' Venuoo-
ten, <lie in zijn (ïigen handel is failliet verklaai\'d, mag
de faillietverklaring der Vennootscha]), waarvan die ven-
noot lid was, aanvragen.

.\\l.

De failliet kan, waniu;er geen V(M7.et tegen de homo-
logatie plaats heeft gehad, sl(H-hts dan in lioogei- beroep
komen, wanneer hij vóór de uits{»raak, bij retpiesl de
homalogatie heeft gevraagd.

-ocr page 64-

58

XII.

Een feit. waarop zich een eischer tot echtsclieiding
of scheiding van tafel en bed beroept, en dat dooi- den
gedaagde erkend wordt, of althans niet ontkend, kan
zonder het levei\'cn van nadci\' bewijs, voor bewezen wor-
den gehouden.

XIII.

Ten oni-echte bewerkt de sommatie, .stuiting der ver-
Jaring.

Xl.V.

De compensatie van kosten, wanneer eene der pai--
tijen in het ongelijk is gesteld, mag niet «le kosten
van de afgifU; der grosse bevatten.

XV.

Een sleutel, })estemd tot opening van zekere afslui-
ting, doch door den eigenaar verloren, en door een
ander gebruikt, om die afsluiting te o])enen, en daaruit
iets te ontvreemtlen, woi\'dt daardoor ev(;nwel niet e(!n
valsclie sleutel.

.\\VI.

Ten onrechte Is in art. 2!)5 C. P. als doodslaj^ straf-

-ocr page 65-

59

biuir gesteld iedere nederlaag van een niensch, al was
er geene bedoeling om te dooden.

XVII.

Ten onrechte wordt het wegnemen van eens amlers
goed met het doel om in de gevangenis te geraken , als
diei\'stiil geciualiliceerd, indien men zich na het weg-
nemen onmiddellijk tot aangifte naar de politie begeeft.

XVIII.

De schorsing van de vervolging van een jachtdelict kan
wegens een beweerd heei\'hjk jachti\'ccht worden toege.slaan.

XIX.

In art. 3 al. 1 der (Jr.W. dienen de woorden «hetzij
ingezetenen of vreenidelingen» te vervallen.

XX.

Zeer te recht is in ait. 5(1 der (Ir. W. aan den
Koning het recht toegekend, om oorlog te verklai\'cn.

XXI.

liet recht van ontbinding der Ic Kamer der Staten-
(ïeneraal vordert ook het recht van ontbinding der
Provinciale Staten.

-ocr page 66-

Islall ^ .»ÏiJ\'\'. i ... i^ .

. ■ • • ■.....■!.

li», r

f^\' 1

n

it

-ocr page 67-
-ocr page 68-

-vr-

•i\'

li?--\'

i» .. \' ^

è,: ?

Ϋ- ■

#

(IK-

*

- /

1 \'»t j \'

-SS IC

#

é

. V-- c ■

•jC.\'- ■

-ocr page 69-

: ■ V -

rf.

: .-I

irî" \'.t

•V-I

f,,

■ v\'^L\' ;

• ■ ~ W A^r \'\' \\

s"- \' ■

\'J.

lî-\'^t^v:- : -

"À- ,

. • . . - ; «t\'

a t

i\'f :

■ \' ^ \' V , " .s ^ \' - ;

\' f -, ■
M

-ocr page 70-

Vl

■fff.J

Â

..v-v

-ocr page 71- -ocr page 72-

m

■-■■J

1