r.-.-tór.-.-r.\'r:-;-
-ocr page 2-M
■TM,
. f - ■
^MMMËi
.t
1
w /
\'.lie»
\\
-srr
-ocr page 4- -ocr page 5-... ■
Tvi. \' Si ^ \'..t*
\'r \' iV,\'"^" •
\' 1.
i f"
»■\'".\'Ml
■
-ocr page 6-V\';
iv •
ml
-ocr page 7-OVER DEN AARD
PEES VERSCHIJNSEL EN.
-ocr page 8-„ ___iii 11111111 mim I ii
yd
- 5*
... |
.s"
Sif-
h\'-ii
■ M
^. J i m. m 0 : i 7 ^^^
\'i -4: a
\\ ûUO.^ ài u,. \'MM
"i:
\'à*-\' \'-■ttS .
m
m:-.
DER
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
AAN DE HÏJKS-UNIVEKSITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
HOOOLEÏBAAB 1« DK FACIJLTIIT 1)»H OODORLÏSÏDHIIIÜ,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
XN OF VOORDKACIIT DKR
FACULTEIT DER GENEESKUNDE.
TE VERDEDIGEN
op Zaterdag den 30 Juni 1883, dos namiddags ton 4 ure,
UTRECHT —1883.
Sloom Bock- cn Stccudrukkcrij ide Industrie",
J. VAN DRUTEN.
/ÄWT^Ii^^Efcv geboren lo Deinum.
-ocr page 10-■..- ■■. vVï
s -
IS.::
tl
: <
> JI CTirjr
m
Sn?:
4
\'i
i
■sr\', .
■
I
4
-ocr page 11-]ln\\\\ mijiu iiib^rru
-ocr page 12-I
\' \'.s - - ■
\' ■■ ■ J \'\'
\' m
I
\' ■■•■•T.-
\' ■• i
• \' , "»i
j»»
• ■. i?ti
. M
/fi- ■.
•li- ■
■J.
j ■
-ocr page 13-Bij het einde mn mijne academische loophaan,
neem ik gaarne de gelegenheid waar om U, hoogleeraren
en lectoren van de medische faculteit, dank fe zeggen
voor het onderwijs, dat ik van U genoten heh.
In het hijzonder een woord van dank aan IJ, hoog-
geachte promotor, hooggeleerde Talma, voor de welwil-
lende wijze waarop gij mij uwen raad en uwe hulp
m het .vervaardigen van dit proefschrift heht geschonken.
Vergun mij ook U, vriend Muller, hier mijne
^ykentelijkheid te betuigen dat gij mij zoo trouw hij
^ift nemen mijner proeven heht ter zijde gestaan.
m^- -
■i
I j j i
■ ■ \' .iJ"
■ -.Q
: -, ■ jï-v -
-1
^
4
J.
Eenigen tijd geleden niaakle Prof. Tal ma er
nüj opmerkzaam op, lioe het nog steeds onuitge-
nuiakl is op welke wijze de samentrekking der
spieren tot stand komt, uls zij volgt op meclianische
prikkeling van hare i)ezen en wel in het bijzonder
op het .kloppen daarop.
Men is het er nog steeds over oneens, of deze
«iimentrekking als een relleclorisdie is Ie beschou-
^ven, of als hel gevolg viin directe mechanische prik-
keling der spieren, door hel kloppen op de pezen
plotseling gednrende korten Üjd lol verhoogde
«piuming gebracht. Toch is dil punt voor de zenuw-
palhologie van de grootste beteekenis en ik heb hel
tJaarom gaarne tot een voorwerp van bijzondere sludie
Rekozeii. Ik stel mij voor, na de meeningen der
verschillende schrijvers le hel)ben meegedeeld en
hunne verschillende beschouwingswijzen kritisch te
hebben besproken, mijne eigene onderzoekingen
meê te deelen, welke mij toeschijnen de zaak be-
slist te hebben. Moeielijk was het mij een titel
voor deze dissertatie te vinden; moge hij vreemd
klinken, ik heb hem gekozen om mij te houden
aan den neutralen naam van de Duitsche litteratuur :
„Selinenphänomen", waarvoor „peesverschijnsel"
wel de meest gerechtvaardigde vertaling is.
Opmerkeliik is liet dat het verschijnsel, hetwelk
hier zal behandeld worden, physiologisch zoo zelden
(misschien nooit) ontbrekende, pathologisch van
zoo groote waarde voor dc diagnostiek, nog slechts
gedurende weinige jaren goed woi-dl gekend. Hel
was oürst in 1875 dal, bijna gelijktijdig, Erb)
en Westphal niet voldoende nauwkeurigheid
Gl\' de aaiulaclit op vestigden.
Speciaal hadden ze hier op het oog de contractie
van den extensor cruris quadriceps, volgende na
het kloppen op het gespannen ligamentuni patellae.
Heeds dadelijk waren deze eerste waarneineivs
\') W. Erb. Ucbcr Sehnenrcflcxo bei Gosuiidon und bei Ib\'lo
kenmarkskrankei). C. Wealplial. Uebcr einigeIJowegungaerschei-
»»\'»gen der gckilinilen Gliedern. Arcliiv f. P.^ycliialrie und Nerven-
krankheilni, V.
4
het er over eens, dat de contractie der spier niet
het gevolg was van de prikkeling der huid, maar
van prikkeling van de pees uitging en daaren-
boven slechts opgewekt werd door mechanische
prikkeling der laatste. Zij voerden als bewijs voor
het eerste aan, dat de contractie uitbleef als men
de huid boven het hgamentum patellae in een
plooi oplichtte en deze beklopte, evenals wanneer zij
terzijde van de patella was geschoven en dan heklopt
werd. Zij deelden verder mede hoe het bekloppen
van alle andere nabijgelegen deelen geen contractie
van den quadriceps te voorschijn riep en hoe elke
poging, om deze door electrische of andere prikke-
ling van de pees op te wekken, negatieve resultaten
gaf. Ook het gevoelloos maken van de huid op
die plaats bracht geene verandering in de ver-
schijnselen te weeg. De prikkel zelf, bleek hun,
moest kort en krachtig zijn, de pees matig ge-
spannen.
Genoemde pathologen breidden nog hun onder-
zoek uit lot een dergelijk verschijnsel, aan de
Achillespees en de kuilspieren waargenomen, bij
de meeste normale personen ontbrekende en dik-
wijls voorkomende, als een buitengewoon sterke
contractie van den quadriceps volgt op het be-
kloppen ^ van hel Hgamentum patellae. Zij maak-
ten bekend lioe in zulke gevallen plotselinge en
krachtige dorsale flexie van den voel eene coni rad ie
der kiiitspiereii tengevolge lieel\'t en hoe een af-
wisselend buigen en strekken van den voet wordt
waargenomen , zoolang de dorsale flexie wordt vol-
gehouden. Zij verkregen door kloppen op de
matig gespannen pees van Achilles hetzelfde ver-
schijnsel.
Dit door Brown-Séquard en C ha root reeds
vroeger beschreven verschijnsel, dat sedert door
vele anderen werd aangetroffen, voorkomende bij
Patienten met hersen- en ruggemergslijden en (hit
l)ij de Fransche schrijvers „epilepsie spinale" pleegt
te heeten, werd voorloopig met het eerste op (ïén
lijn gesteld.
(Kortheidshalve noem ik deze verschijnselen knie-
verschijnsel on voetverscliijnsel, als het meest mei
de Duitsche neutrale namen overeenkomende).
Ook van het voetverschijnsel werd evenals van
het knieverschijnsel aangetoond dal het alleen de
slag op de gespannen Achillespees is, die hier de
(contractie van de kuitspieren veroorzaakt.
Erb maakte opmerkzaam op een schijnbaar be-
zwaar tegen de gelijkstelling der beide verschijnselen:
het slechts eenmaal contraheeren van den qnadriceps
»a een slag op het ligamentum patellae tegenover
de clonische contracties der kuitspieren b\\j passieve
dorsale üexie van den voet. De verschijnselen even-
wel analyseerende , verklaarde hij zelf dit bezwaar
^(-\'i\'stond voor schijnbaar; die passieve dorsale flexie
6
was geen enkelvoudige prikkel zooals een slag, maar
een telkens terugkeerende: evenzoo waren donisdie
contradies van den quadriceps op te wekken als
de patella plotseling krachtig naar beneden getrok-
ken en in die positie gehouden werd.
Zich verder niet met eene verklaring der ver-
schijnselen inlatende, houdt E r b reeds dadelijk die
contractie van den quadriceps, evenals die van de
kuitspieren, voor refledorisch ontstaan.
Westphcil evenwel voegt bij zijne beschrijving
dier verschijnselen eene verklaring van de wijze
waarop ze ontstaan: zijne opvatting is geheel ver-
schillend van die van Erb en komt alleen hierin
er mee overeen, dat ook hij knieverschijnsel en
voetverschijnsel voor verschijnselen van denzelfden
jiard^ houdt.
Ik wil hier de verklaring van W e s t p ii a 1 eenig-
zins uitvoerig en zooveel mogelijk met zijn eigen
woorden weergeven, daar de conclusies, toen
door hem genomen, nu nog ddor hem worden
staande gehouden, niettegenstaande ulles wat daar
later is tegen ingebracht.
„De vraag" (zoo kon hij in dien tijd met redit
spreken) „of die verschijnselen afhangen van re-
„ilexie teweegbrengende centripetale zenuwen in
„de pezen en spieren is moeielijk te bespreken
„zoolang nog hun bestaan een onderwerp van
„discussie is. Ook blijft de physiologie ons het
„antwoord schuldig op de vriuig uaar het bestaan
„van reflectorische contracties van spieren na prik-
„keling van pezen; en al mogen wij ze daarom niet
„uitsluiten, zoo trachten wij toch eerst liever ver-
„klaringen voor de feiten te vinden, gebaseerd op
«reeds bekende feiten." Toch stelt hij zich de vraag:
„komt de contractie van den quadriceps en van de
«kuitspieren na mechanische prikkeling hunner
«pezen reflectorisch tot stand of hebben wy met
«eene, daardoor veroorzaakte, directe mechanische
«prikkeling der spieren te doen?"
Zijn antwoord is iu de volgende redeneering bevat.
«Dat door kloppen op een normale spier zelve
«een contractie op de plaals van prikkeling kan
«worden opgewekt (idiomuscuhiire contractie) is l)e-
«kend. Die contractie is gebonden aan de plaats waar
«geprikkeld wordt, waar men eene langzame stij-
«{^ing en daling waarneemt, geheel verschillend vau de
«s^nel optredende contractie der spier, na beklopping
«van hare pees. Echter ziet men bij kloppen op
«normale spieren vaak gelijktijdig met de genoemde
«idiomuscuhiire spiercontractie een snel daarop vol-
«gende contractie van de getroffen .spiervezeleu over
«hare geheele lengte, waardoor onder gunstige
»omstandigheden plaatsverandering van het door
«tlie spieren te bewegen deel kan volgen. Of
«de slag die op een omschreven plaats van de
«spier wordt aangebracht ook de vezelen, welke
„niet door den slag worden getroften, tot contractie
„kan brengen is aan den normalen levenden
„mensch moeielijk te beslissen, maar een feit is
„het dat men door kloppen op een omschreven
„plaats van de spier onder sommige omstandig-
„heden een effect kan verkrijgen, dat overeenkomt
„met dat van contractie van de geheele spier. Een
„contractie van de geheele spier zal zeker kunnen
„volgen als de slag alle spiervezelen treft, \'tgeen
„men duidelijk te zien kan krijgen door met de
„hand dwars op den quadriceps te slaan. Hier
„heeft men recht tot een direct mechanische prik-
;,keling te besluiten. Daar het nu in vele gevallen
„van paraplegie, waarbij het knieverschijnsel zeer
„sterk voorhanden is, niet zelden gelukt door een
„slag met een percussiehamer op ééne plaats van
„de spier een contractie van de geheele spier op
„te wekken, sterker naarmate de getroffen plaats
„dichter bij de pees ligt, moet ook hiervan de
„oorzaak in eene voortgeleide mechanische prikke-
„ling van de spier zijn te zoeken.\'"
Van zijn standpunt uit verklaart Westphal ook
gemakkelijk waarom een veel minder krachtige
slag, vlak bij of op de pees aangebracht, hetzelfde
of zelfs nog grooter effect kan teweegbrengen
dan een\'slag op eenigen afstand van de pees. B|j
de pees zoude een grooter aantal spiervezelen te ge-
lijkertijd worden getroffen en bij het kloppen op
de pees zelve de schok naar alle spiervezelen worden
voortgeleid, welke zich aan de pees vasthechten.
Dat die contractie zoo gemakkelijk en zoo sterk bij
den qnadriceps is op te wekken, is, volgens
Westphal, uit de mechanische verhoudingen al"
te leiden; het hgamentum patellare, dat bij buiging
van het been als een snaar gespannen is en samen-
hangt met de uitbreiding van de pees van den
(piadriceps, moet de voortleiding der mechanische
prikkels wel sterk lievorderen.
Ook het voetverschijnsel verklaart Westphal
door directe mechanische prikkeling van de kuit-
spieren. Dat door plotselinge rekking eener spier
^contractie daarvan is op te wekken, daarvoor be-
roept hij zich op de proeven van Schiff , die
dat met voldoende zekerheid aantoonden.
I)at. die spiercontracties bij sonmiige ziekten
versterkt voorkomen, verklaart Westphal door de
verhoogde spanning van spier en pees, welke daar-
door veel vatbaarder zijn geworden voor mecha-
nische prikkels. Verder nog steunende oj) de
oinstandigheid, dat versterking van de peesver-
s<cliijnselen naast normale huidreflexies voorkomen
Westphal toen, en bleef hij voorstander
van die verklaring, welke de bewuste verschijnselen
Schirr, Lelirhiich der l\'hysiologie. p.
-ocr page 24-10
als een gevolg van den voortgeleiden direct wer-
kenden mechanischen prikkel laat optreden.
Verscheidene zijner gronden werden weerlegd,
verscheidene resultaten van proeven tegen hem
aangebracht.
Het eerst traden, met een reeks van proeven,
Schultze en Fürbringer^) tegen hem op.
Bij een konijn werden de spieren van den rech-
ter poot bloot gelegd. Na kloppen op de pees
van den rechter m. quadriceps volgde rechts eene
sterke, links eene zwakke contractie van den qua-
driceps. AVerd nu rechts de nervus cruralis door-
gesneden dan bleef de contractie van den quadri-
ceps uit, evenals links na doorsnijding van den
cruralis aan die zijde. De directe prikkelbaarheid
der spieren bleef beiderzijds ongeschonden.
Een tweede reeks van proeven werd door hen
genomen nadat eerst het bovenste dorsale gedeelte
van het ruggemerg was doorgesneden, ten einde
de prikkelbaarheid van de spieren der achterste
extremiteiten te verhoogen en elke storende bewe-
ging door willekeurige spiercontracties op te heffen.
Na kloppen op de pees van den linker quadriceps
zagen zij aan beide zijden contractie van den quadri-
ceps volgen, met dorsale flexie van den voet en
*
\') SchulIzo-Fiirbri ngcr. Experimentelles über die Selmon-
reflexc; Centralblall für die med. Wissenschaflen, 1875, N». .H.
11
adcliictie van het bovenbeen. Na doorsnijding van
den linker cruralis volgde die contractie van den
linker quadriceps niet meer, terwijl toch de directe
prikkelbaarheid dier spier onveranderd bleef voort-
bestaan.
Na doorsnijding van den linker ischiiidicus bleef
ook de dorsale flexie van den linker voet uit,
terwijl de contractie der adductoren zich bleef ver-
toonen. Doorsnijduig van dezelfde zenuwen aan
ilen rechterkant gat dezelfde resultaten. Ten slotte
werden de obturatorii aan beide zijden door-
gesneden en nu bleef ook de contractie der ad-
ductoren uil.
Bij een derde reeks van proeven werd bij een
konijn hel ruggemerg hoog doorgesneden en een
quadriceps geheel van de hem omgevende deelen
los gepraepareerd; werd nu de pees opgelicht en
lieht gespannen en werd daarna op de pees geklopt,
zoo volgde ook weer duidelijke contractie der ge-
noemde spier, welke terstond uitbleef zoodra de
cruralis was doorgesneden. De directe prikkelbaar-
lieid der spier bleef dezelfde.
Eindelijk werd een konijn genomen en met
eurure vergiftigd; de faradische prikkelbaarheid van
<^len cruralis nam jif en tegelijk daarmeè verdween
volledig de contractie van den quadriceps, welke
v<^ör de intoxicatie zeer sterk was.
Uit deze proeven concludeerden Schultze en
-ocr page 26-[\'2
Für bringer „dass bei den in Frage stehenden
„Phänomenen es sich nicht um mechanischen durch
„die Sehne direct vermittelten Muskelcontractionen
„handeln kann; dass dieselben vielmehr auf einem,
„dmxh mechanische Reizung der Sehne von dieser
„auslösbaren Reflexmechanismus beruhen, dessen
„Reflexbogen für die hinteren Extremitäten in den
„hinteren Abschnitten des Rückenmarks gelegen
„sind."
Tot eene gelijke conclusie kwam langs anderen weg
Lewinski Hij stelde zich dezelfde vraag, naar
aanleiding van een paar patienten die o. a.
de volgende verschijnselen vertoonden. Een zwakke
slag op de pezen der flexoren aan den beneden-
arm wekte eene contractie van deze spieren
op;^ een sterkere slag op dezelfde plaats veroor-
zaakte afwisselende contracties der buigers en strei<-
kers van de hand en een nog sterkere slag gaf
buiging in het elleboog gewricht. Dorsale flexie van
den voet gaf convulsieve bewegingen zoowel van
den voet zelf als van het geheele been; dorsale
flexie van den grooten teen gaf krachtige buiging
en strekking van den teen zelf, minder krachtige
van de andere teenen en soms ook buiging en
strekking van den voet.
• ") Dr. Lewinski, lieber sogen.mnte Sehnenreflexc und Spinal-
epilepsie ; Archiv für [Psychiatric und Nervenkrankiieiten, VII.
13
Die contracties van verwijderde spieren na sterke
prikkels, zegt Lewinski, laten zicli niet anders
verklaren dan door tusschenkomst van het rugge-
merg. Deze prikkels , welke door kloppen ol plot-
seling rekken van een pees naar het ruggemerg
worden gevoerd, geven zoolang zij zwak zijn slechts
aanstooten aan dicht bij gelegen centra maar doen,
sterker geworden, ook meer verwijderde centra aan.
\\Varen de hier gegeven verschijnselen reflectori-
sche bewegingen dan diende nog een ])ezwaar, door
VVestplial daar tegen geopperd, uit den weg geruimd
te worden, nl. dat bij normale huidreflexie ver-
hoogde peesrellexie kan beslaan. Men mag toch niel
slechts voor prikkels welke komen van de gevoels-
zenuwen der pezen verhoogde prikkelbaarheid van
het ruggemerg aannemen\' en eene nonnale voor
(lie. uiilkü in de gevoelszenuwen der huid worden
opgewekt, te meer daiir waarschijnlijk de centra
voor beide, van overeenkomstige plaatsen, in elkiin-
<lers niiinjheid liggen. Dit punt, voor Westphal
^^u j)ewijs le meer voor zijne opvalling, verklaart
Lewinski aldus: de toegebnichte slag treft niel
<lirecl de in de pezen loopende sensibele zenuwve-
Dan toch zou een bepaalde graad van span-
\'\'ing vun de pees overbodig zijn, en, voegt hij er
inj, ook geen contractie door plotselinge rekking
\'\'\'-iJn op le wekken. De pezen komen evenals elk
gespannen elastisch lichaam door den slag of door
14
plotselinge rekking in trilling: deze wordt op de
zenuwen overgebracht en nu heeft men in alle
gevallen van verhoogde peesreflexie bij normale
huidreflexie te doen met eene uiterst gunstige con-
ditie voor voortleiding dier trillingen door de pezen,
nl. met contractuur der betreffende spieren. Zijn
én peesreflexie én huidreflexie verhoogd, dan kan
dat voldoende door eene verhoogde prikkelbaarheid
van het ruggemerg worden verklaard. Deze zijne
beschouwingen resumeerende concludeert hij, aan-
nemende dat het peesverschijnsel eene echte reflec-
torische beweging is, dat verhoogde peesreflexies
ontstaan kunnen:
r. door verhoogde spanning der pezen, zooals
bij contracturen voorkomt en de daardoor ontstane
uiterst gunstige conditie om trillingen naar de
zemiwen te geleiden en deze te prikkelen;
\'2°. door verhoogde prikkel])aarheid van het
ruggemerg;
3°. door conbinatie der sub l en 2 genoemde
condities.
Krachtig verhief ook Tschirjew^) zijne stem
tegen de opvatting van Westphal, een woord
van waardeering voor Westphal en Erb, a]s de
\') Dr. Tscliirjew, Ursprung und Bedeutung de.s Knio-
phänomens und der verwandten Erscheinungen; Archiv filr
\'Psychiatrie und Nervenkrankheiten , VIII
15
eersten die de bekende verschijnselen beschreven,
niet weerhoudende en tevens betoogende dat West-
phal bij den toennialigen stand van zaken werke-
lijk niet anders dan aan een directe spierprikke-
Hng kon denken. Met de proeven van Schnitze en
Für bringer bracht hij er nog andere bedenkingen
tegen in en stelde twee voorwaarden waaraan vol-
daan moest worden, kon de door Westphal gege-
ven verklaring waar zijn: T. was het eene directe
spierprikkeling, dan moest men in staat zijn eene
contractie in de spier aan te toonen, die, beneden
(daar waar de afstand tot de geprikkelde plaats het
geringste is) beginnende, naar boven opstijgt;
hing het uitblijven van de contractie na door-
snijding van den cruralis alleen af van de
daardoor ontstane verslai)ping van de spier (zoo-
als Westphal dat verklaart), dan moest het ver-
schijnsel zich weer vertoonen zoodra die spanning
was hersteld. Aan de eerste voorwaarde zag hij in
geenen deele voldaan en de tijdsverschillen die hij
vond tusschen prikkeling en contractie, naarmate
die contractie verder of minder ver van de geprik-
l^elde plaats werd opgenomen, spraken er voor
dat de hooger gelegene plaatsen zich eerder contra-
heerden dan de lager gelegene.
Ook aan de tweede gestelde voorwaarde werd
niet voldaan. Eerst den weg inslaande dien ook
Sehultze en Fürbringer hadden betreden,
866
prikkelde hij, na het verschijnsel door doorsnijding
van den cruralis volkomen te hebben zien ver-
dwijnen , het peripherische stuk van die zenuw en
deed daardoor den normalen graad van spanning
in de extensoren van den poot ontstaan. Werd nu de
poot matig gebogen en de pees van den quadri-
ceps geklopt, dan volgde toch geen spoor van con-
tractie in deze spier.
Deze twee feiten maakten volgens T s c h i r j e w
de opvatting van Westphal onmogelijk; indirect
zou dan de reflectorische natuur van het verschijnsel
bewezen zijn.
In één opzicht stemt deze onderzoeker met West-
phal overeen, dat ook hij, evenals Lewinski reeds
vermoedde (p. 13), aanneemt en er bewijzen voor
aanvoert, dat de prikkeling der zenuwen als zoo-
danig niet in de pees zelve maar elders geschiedt,
en .dat de pees slechts de transporteur van den
prikkel is. Wanneer hij de pees van den quadri-
ceps onmiddelijk onder de patella en zoo dicht
mogelijk bij de tibia stevig omsnoerde en haar
tusschen de onderbindingsplaiitseii met een pincet
zoodanig verwondde, dat onmogelijk nog percipi-
eerende zenuwvezelen in haar hadden kunnen zijn
behouden gebleven|, zoo trad toch na zacht kloppen
op de pees contractie van den quadriceps op.
Een tweede proef, door hem genomen , schijnt
eveneens hiervoor te spreken. De pees van den
17
quadriceps werd zoowel van de tibia als van de knie
los gepraepareerd. Met een draad , door de pees ge-
bracht, werden spier en pees matig gespannen; ook
nu zag hij zoowel bij kloppen op de pees als op de
draad duidelijk contractie van den quadriceps. Eene
vergissing met schudden van de spier tengevolge
van den slag was hier niet mogelijk, want aan den
anderen poot hetzelfde doende, maar tevens den cru-
ralis doorsnijdende, zag hij geen reactie van de spier.
Toch meent weer J end ras sik bewezen te heb-
ben dat zenuwen in de pees zelve geprikkeld worden.
Bij een konijn werd de pees van den (quadriceps
losgepraepareerd en, zonder gespannen le zijn, zoo-
danig op een vlakke glazen plaal gelegd, dat directe
voortleiding van den mechanischen prikkel naar de
spier verhinderd was, als hij dc pees beklopte.
Toch volgde, als de spier maar voldoende gespan-
nen werd, de contractie van deze, onverschillig
of de\' pees al of niet mede was gespannen. In
dezen, zegt Jendrassik, is geen sprake van voort-
geleide trillingen als langs een gespannen snaar;
op de plaats van prikkeling zelve worden de zenuw-
vezelen getroHen.
Overtuigd van de waarheid dal het pees-
verschijnsel een echt refleclorische beweging is,
O Dr. Ernst Je n drass ik, Beiträge zur Lohro von don Sclnion-
reHexon; deutsches Archiv fflr klinisclio Modicin; 1883, Band XXXIII.
18
bepaalde Tschirjew ook de baan waar langs die
reflexie tot stand zoude komen. Zooals bleek uit de
proeven van Schultze en Fürbringer, is zij
buiten het ruggemerg ongetwijfeld in den nervus cru-
ralis te zoeken: om ze in het ruggemerg te bepalen,
«
sneed hij dit op verschillende hoogten door en zag
het knieverschijnsel niet meer na doorsnijding
tusschen den en 6®" lendenwervel, een plaats
overeenkomende met de intrede van den G^" nervus
lumbalis in het ruggemerg. In de achterste
wortels van dat 6° paar neiwi lumbales moest de
centripetale baan dier zenuwgolven liggen, zooals
T s c li i r j e w bewees door die achterste wortels door
te snijden, waarna het knie verschijnsel ophield. In de
voorste wortels dier zelfde zenuwen zou de centri-
fugale baan te zoeken zijn. Dat op den mensch over-
brengende , zou moeten worden aangenomen, dat de
zenuwbaan voor het knieverschijnsel in het rugge-
merg gelegen is ter hoogte van den en wortel
v;in den plexus lumbalis.
Uit pathologische waarnemingen had Westphal
reeds afgeleid , dat die baan door het lumbale ge-
deelte van het ruggemerg gaat, ziende dat het knie-
verschijnsel slechts dan bij tabeslijders ontbroken had,
als de degeneratie ook het lendenmerg had aangedaan.
Strümpell^), die zich sterk vóór den re-
---T-
\') Dr. Adolf Strümpell. Zur Konlniss der Selinenrc(lexi>.
D(!ulsclies Archiv für klinische Medicin, 187Ü.
19
tlectorischen aard der verschijnselen verklaart, vindt
den naam „Sehnenreflexe" slecht gekozen, daar
deze alleen spiercontracties aanduidt, welke zijn
op te wekken door mechanische prikkeling harer
pezen. Zonder bedenking wil hij daartoe een ge-
heele reeks van nader te noemen verschijnselen
gebracht zien, waarbij spiercontracties volgen na
mechanische prikkehng, ook van andere deelen
dan van hare pezen. Alle door mechanische
prikkels op te wekken spiercontracties generalisee-
rende en als bewijzen voor den reilectorisclien aard
der peesverschijnselon latende gelden, wijst hij op
de periosteunn-etlexies: hoe (door velen meegedeeld
en bevestigd) in gevallen waar het knieverschijnsel
Versterkt is die contractie van den qnadriceps ook
kan opgewekt worden door een zachten slag oi)
de tibia. Hier zou aan directe spierprikkeling
"iet tii denken zijn, daar vaak een aan het boven-
Ijeen niet merkbare slag voldoende is en daarentegen
^en op andere deelen toegebrachte krachtiger slag
zonder elTect blijfl. In de tweede plaats wijst iiij
op de verwijderde spiercontracties: hoe contrac-
Ues van spieren ontstaan kunnen bij kloi)pen op
\'Uidere spieren op eenigen afstand daarvan, tame-
lijk dikwijls voorkomende aan den ])iceps bij kloppen
"P den supinator longus, aan den semimembrano-
en semitendinosus bij kloppen oj) den ga.stro-
^nemius.
-ocr page 34-20
Ook vestigt hij de aandacht op de gekruiste pe-
riosteumreflexies, welke hij waarnam aan den biceps
van beide kanten bij kloppen op de clavicula aan
eene zijde, aan de adductoren der beide zijden bij
kloppen op den condylus internus der tibia aan
eene zijde.
Verder wijst hij op een verschijnsel, dat hij dik-
wijls waarnam bij phthisis: dat bij kloppen op het
sternum een duidelijke contractie van den geheelen
pectoralis major ontstaat, maar een opvallend veel
sterkere contractie van die spierbundels, welke zich
vasthechten aan die plaats van het sternum waar
geklopt werd; hier waren dus reflectorische en idio-
mus culaire contracties naast elkander. Ten slotte
beroept hi] zich op het verschynsel dat bij chloro-
formnarcose idiomusculaire spiercontracties blijven
bestaan, daarentegen, gelijk de reflectorische bewe-
gingen, ook de peesverschijnselen worden opgeheven:
alle bewijzen voor de groote waarschijnlijkheid, dat hel
knieverschijnsel en de daarmee identische verschijn-
selen werkelijk van reflectorischen aard zijn.
Bij al de tol nog toe genomen proeven werden
steeds „maximale, onfeilbare" prikkels gebruikt zoo-
als Jarisch en Schifft) hel uitdrukken. Zij zelven
gaan van dien weg af en passen prikkels op de pees
\') Dr. A. Jarisch und Dr. E. S c h i f f: Untersuchungon
über das Kniophünoinon. Modizinisclie .lahrhiiciier. Wien 1882.
\'21
toe, elk voor zich onvoldoende om contractie van de
betreffende spier, in dezen de quadriceps, op te wek-
ken. Ze vonden dat bij het aanwenden van op zich
zelve onwerkzame prikkels, met tusschenpoozen van
minstens ééne seconde herhaald, de als kniever-
schijnsel bekende contractie was op te wekken.
Kon hierbij aan eene voortgeleide directe prikke-
hng worden gedacht? Moeielijk, met het oog
op het komend effect, zóó lang na den aange-
wenden prikkel; daarbij kwam nog, dat ze, om
elke natrilling te voorkomen, het been voldoende
üxeerden. hi enkele gevallen zagen ze zelfs eene
aanzienlijke uitbreiding van de rellexie, zich ken-
baar makende door schokken over het geheele
lichaam.
Bij het doen hunner proefnemingen kwamen ze
tot (Ie ontdekking dat vele van de personen, waarop
ze e.xperimenteerden, gedurende de proef nu eens
over hartkloppingen en een gevoel van angst klaag-
den, clan eens over congestie, met afwisselende
roodheid en bleekheid van \'t gelaat; tot driemalen
loe zagen ze zelfs llauwten volgen. \'tLag hier
Voor de hand vasomatorische stoornissen aan te
\'lemen; om hieromtrent tot meerdere klaarheid
te komen werd door hen bij dieren de bloeds-
drukking bepaald gedurende aanhoudende .prikke-
ling
van het ligamentum patellae. Duidelijke
Veranderingen daarvan werden waargenomen: in
22
de meeste gevallen van langdurige prikkeling werd
de bloedsdrukking lager en, correspondeerend met
de verlaging van die bloedsdrukking, volgde in een
geval zelfs een flauwte. Die daling was echter niet
gelijkmatig gedurende de geheele periode van prik-
keling ; ook verhooging vertoonde zich en in andere
gevallen was zelfs niet anders dan verhooging van
de bloedsdrukking waar te nemen. Bij de sterke
wisseling van de bloedsdrukking kon er geen twijfel
zijn, of de vasomotorische stoornis breidde zich
over een groot vaatgebied uit. Van verandering
van lumen van die vaten alleen, welke door den
toegebrachten slag direct werden getroffen, kon
zulk eene verandering in de algemeene arterieele
spanning niet uitgaan. Leverden deze proeven al
geen direct bewijs voor den reflectorischen aard
der verschijnselen, toch spraken ze er zeer voor,
„want", zoo concludeerden Jarisch en Schiff,
„kunnen door prikkeling van eene plaats aan de
„peripherie reflexies in de vasomotorische centra
„opgewekt worden, dan is het ook hoogst waar-
„schijnlijk dat van die zelfde plaats reilexies in de
„motorische centra kunnen worden opgewekt."
Het reflectorisch karakter der peesverschijnselen
zóó verdedigd, de meening van AV es lp hal zóó
m
krachtig bestreden — het is niet voldoende om den
genoemden onderzoeker le overtuigen. Ook van
zijn standpunt uil weet hij al die verschijnselen le
23
verklaren sommige zelfs alleen in zijn voor-
deel. Eenigzins negeerend behandelt hij de dien-
aangaande gegeven tijdsbepalingen, daar zij te zeer
uiteenloopen en er met te onzekere gegevens werd
gerekend, dan dat hij er waarde aan zou durven
hechten. Sommige dier tijdsopgaven pleiten voor
de directe mechanische prikkeling, andere er tegen,
terwijl dezelfde tijdsbepalingen tegelijk als argu-
menten voor en tegen dezelfde verklaring worden
gebruikt. Liever zal ik later, in verband met eigen
onderzoekingen, op die tijdsopgaven terug komen
en eerst nagaan hoe Westphal zich tegen de
bewijsgronden verdedigt, die tegen zijne opvatting
zijn aangebracht.
Bij zijne eerste mededeeling der verschijnselen was
Westphal reeds daarvan overtuigd, dat in alle
gevallen, waar men grond had lot een absolute
opheffing van de geleiding van het ruggemerg naar
de\' peripherie te besluiten, de besproken verschijn-
selen ontbraken; dus zou de tusschenkomst van hel
ruggemerg noodzakelijk zijn, om contracties van
spieren op Ie wekken door meclianisclie prikkeling
luirer pezen. Hoe nu de noodzakelijkheid van die
tusschenkomst Ie verklaren? Tonus, spanning van
spier en pees, en hel onbelemmerd kunnen trillen
\') C.West p Ii a 1. Lieber eine Fehlerquelle bei Uiilersucliuiigen
des Kniepluinomeirs und (Iber dieses selbst. Archiv für Psychiatrie
und Nervenkranklieiten, Xll.
24
van de pees, zijn de drie vereischten waaraan
voldaan moet worden en waarmee, volgens West-
phal, ook alles gegeven is om de peesverschijnselen
op te wekken.
Komt de tonus beneden een zekeren graad, zoo
zegt hij, dan is bij kloppen op de pees geen
contractie van de spier meer waar te nemen; is
de tonus verhoogd, dan is een uiterst geringe
prikkel daarvoor noodig; by maximum van tonus
(b. V. tetanus) verdwijnt de mogelijkheid tot opwek-
ken van spiercontractie natuurlijk.
Wordt de spanning van de spier of pees ver-
minderd , dan verdwijnt ook weer het verschijnsel;
terwijl eveneens die spanning zoo verhoogd kan
worden, dat \'t ook niet meer gelukt bij kloppen
op de pees contractie te verkrijgen.
Schoon wel wetende dat de geschiktheid om te
trillen hoofdzakelijk van die spanning afhankelijk
is-, noemt Westphal die voorwaarde toch afzon-
derlijk, als zijnde het denkbaar dat bij eenen vol-
doenden graad van spanning de trillingen toch door
andere omstandigheden, b. v. door om de pees
liggende, dempend werkende vetmassa\'s, geheel of
althans gedeeltelijk belemmerd zouden kunnen wor-
den. Bij aanwezigheid dezer drie factorciu komen de
verschijnselen tot stand; hij vindt het overbodig hier
nog eene reflectorische werking bij aan te nemen.
Allp proeven nu, die genomen zijn met doorsnij-
-ocr page 39-25
ding van de zenuwen zelve, of van liare voorste of
achterste wortels, worden door W e s t p h a 1 zoo uit-
gelegd, dat daardoor niet de haan verbroken wordt
waarlangs de reflexie zou moeten tot stand komen,
maar dat daardoor de tonus van de spier is op-
geheven, en daarmee het bewuste verschijnsel.
T s c h i r j e w, deze verklaring willende ontzenuwen,
had wel de reeds medegedeelde, daarop betrekking
hebbende, proef (pag. 15) genomen, maar W e s t p h a 1
vindt die niet bewijzend tegen zijne opvatting en
spreekt het uit, hoe het zeer goed mogelijk is, dat door
die doorsnijding zekere van het ruggemerg uit-
gaande aanstooten naar de motorische Avortels
werden buitengesloten, welke juist diegenen konden
zijn, die noodig waren om dien graad van spier-
tonus in stand le houden, die vereischt wordt voor bet
tot stand komen van het kiiieverschijnsel; later
nog eens op dat punt terug komende spreekt hij
als zijne opinie uit, dat het tot nog toe onmogelijk
schijnt, na doorsnijding van de zenuw, door elec-
Irische of andere prikkels den normalen spierlonus le
herstellen. Die opinie is gebaseerd op eigen proeven
Hij herhaalde die van Schuit z e en F ü r b r i n-
ger, en constateerde dat na doorsnijding van
den achtersten wortel van den linker cruralis
van honden het knieverschijnsel links volledig was
\') Arcliiv für Psycliialric uiulNcrvcnkranklicilcii, XII. pag. 803.
-ocr page 40-26
opgeheven. Na toedienmg van kleine doses strych-
nine , welke geene waarneembare vergiftigings-
verschijnselen gaven, volgde na kloppen op de pees
van den linker quadriceps, in plaats van contractie
van den quadriceps, een lichte adductie van den
poot, het geen ook door kloppen op een huid-
plooi van het bovenbeen te verkrijgen was. Na
toediening van meer strychnine nam de reflecto-
rische prikkelbaarheid toe: behalve de adductie
volgde een lichte buiging van het hnker bovenbeen
na den slag op de pees van den quadriceps: het
knieverschijnsel evenwel bleef afwezig. Na toediening
van zeer groote doses ontstond door zacht kloppen op
het linker ligamentum patellare geen contractie van
den quadriceps; na een harden slag volgde tetanus
van alle spieren van den linkerpoot, met clonische
krampen over het geheele lichaam, waardoor het
knieverschijnsel, als het er geweest was, toch niet te
cohstateeren geweest zou zijn. Uit deze resultaten
trekt Westphal de conclusie, dat ze noch vóór,
noch tegen zijne opvatting pleiten: er zou moe-
ten bewezen zijn dat strijclmine de eigenschap
bezit den natuurlijken tonus der spieren te ver-
hoogen; ware bij zijne proeven het knieverschijn-
sel wél teruggekeerd, dan zoude hij zijne wijze
van opvatting van dat verschijnsel als bewezen
hebben beschouwd. De „verwijderde bewegingen"
van Lewinski en Strümpell zijn ook voor
:27
AVestplial geen overtuigend bewijs, op grond
van de proeven van Pre vost en AValler.
Bij een konijn werd het ruggemerg op de grens
van het dorsale en het lumbale gedeelte doorge-
sneden en daarna links de achterste wortels van den
vijfden, zesden en zevenden nervus lumbalis en van
den eersten nervus sacrahs; kloppen op de pees
van den linker quadriceps bleef zonder gevolg
aan de zelfde zijde, maar wekte rechts duidelijke
contracties op van alle spieren van den poot,
tenzij men de aorta abdominalis eenigen tijd had
toegedrukt gehouden. Het knieverschijnsel was
rechts verhoogd. Links werden nu nog, om even-
tueel te begane fouten te voorkomen, de ischia-
dicus, de cruralis, de obturatorius en de overige
huidzenuwen van het bovenbeen doorgesneden. De
verschijnselen bleven volkomen dezelfde.
Volgens AV es lp hal zijn hier slechts twee verkla-
ringen mogelijk. T zou de slag, die aim de pees
van den quadriceps was toegebracht, een schok
kjiunien veroorzaken van den linkerpoot en deze
schok dan door de harde of weeke deelen van het
bekken naar den rechterpoot worden overgedragen,
waarvan de spieren, wegens het doorsnijden van
het ruggemerg, in zulk een graad van tonus waren
geraakt, dut deze prikkeling voldoende wiis om ze
direct tot contraclie te l)rengen. zou men hier
met een eenvoudige liuidrellexie Ie doen kunnen
28
hebben; door den voortgeleiden schok zouden de
huidzenuwen rechts geprikkeld kunnen zijn en daar-
door reflectorisch spiercontractie hebben opgewekt,
welke zoo sterk zou zijn door den verhoogden
tonus der spieren. Dat de contracties niet te ver-
krijgen waren na toedrukking der aorta zou een
gevolg zijn van de daardoor opgeheven invloed
I; van het ruggemerg, waardoor de spiertonus niet
I meer voorhanden was. Het „tertium non datur"
Hl zou ik niet durven onderschrijven, in zooverre als
de eerste door hem gestelde mogelijkheid voor uit-
breiding vatbaar is: wèl is het onmogelijk, dat er
door de zenuwen aan de linkerzijde prikkels naar
i| het ruggemerg werden overgebracht, maar waarom
zou het niet kunnen zijn, dat de zenuweinden,
die bij de peesverschijnselen in aanmerking komen,
door den voortgeleiden schok rechts nog een
prikkel ontvingen, sterk genoeg, om bij die ver-
hoogde prikkelbaarheid van hel ruggemerg reflec-
torische spiercontracties op te wekken?
Veel waarde wordt ook door Westphal gehecht
aan wat hij vond bij de zenuwrekking. Dc
nervus cruralis blootgelegd hebbende, l)racht hij er
met de meeste voorzichtigheid een haakje onder
en lichtte dit even op, maar zoo weinig, dat die
beweging niet de minste prikkelingsverschijnselen te
weeg bracht. Het knieverschijnsel bleef toen uit.
Een grove beleediging van de zenuw kon niet
I i\\
29
hebben phiats gehad, want de willekeurige bewe-
gingen waren niet gestoord en de zenuw was ook
op die plaatsen, waar het haakje was aangebracht,
zoowel voor mechanische als voor electrlsche prikkels
volkomen gevoelig gebleven. Na verloop van kor-
teren of längeren tijd zag hij het verschijnsel weer
terugkeeren. Schoon uit deze proeven niet willende
afleiden , dat het verschijnsel niet van reflectorischen
aard is, brengt hij ze toch als eene bedenking daar
tegen in, daar ze vóór het reflectorisch karakter
zeker niet pleiten. Tschirjew constateert ook
de waarheid dier proeven, maar houdt zich in de
uitlegging daarvan tamelijk neutraal, door alleen
er bij te voegen: „dieser Umstand weist darauf
„hin, dass die betreffenden Nervenbahnen für das
„Zustandekommen des Kniephänomens eine sehr
„feine Erregbarkeit besitzen müssen."
Deze proeven zijn onlangs door Jendrassik^)
herhaald maar mei. geheel andere resultaten. Hij
zag, (lat bij sterke zenuwrekking, bijna tot verscheu-
ring loe, nog steeds het peesverschijnsel bleef
iiestaan en hij vermoedt dat in de waarneming
van Westphal en anderen een fout schuilt, op
deze gronden: wanneer hij hij een konijn het
lig. patellare jiropr. van zijne aanhechtingsplaats
losmaakte en tot aan zijnen overgang in hel
\') Deiilsclios Archiv für kliii. Med. Mai 1883, pag. 182.
-ocr page 44-BO
spierweefsel lospraepareerde en dan de spier spande.
was het knieverschijnsel wel op te wekken, maar
slechts dan, als de extremiteit in heup- en kniegewricht
gebogen was. Dit feit wordt door hem zoo verklaard,
dat het dier zijn poot bij de strekking daar-
van zocht terug te trekken tot den normalen
stand en tot dit doel de spieren aan de voor-
zijde van het bovenbeen contraheerde, waardoor
de conditie voor het verdwynen van het kniever-
schijnsel gegeven was; immers staat het vast, dat
bij krachtige willekeurige contractie van den qna-
driceps (b. V. geforceerd strekken van het been) het
knieverschijnsel niet te voorschijn is te brengen. Dat
Westphal e. a. dat niet genoeg in het oog
hebben gehouden is volgens Jendrassik de reden
dat hunne resultaten met de zijne in strijd zijn.
Het medegedeelde zij voldoende voor een over-
zicht over den strijd betreffende het vraagstuk, hoe
de \'contractie der spier op te vatten is, als zij volgt
na mechanische prikkeling harer pees.
Resumeerende kan men als den tegenwoordigen
stand van zaken daaromtrent hel volgende vast
stellen:
De peesverschijnselen worden op twee verschil-
lende wijzen opgevat: T. als eene zuiver reflec-
torische beweging; 2°. als het gevolg van directe
mechanische spierprikkeling door den schok, welke
wordt ^voortgeleid van de pees naar de spier. In
81
beide gevallen zou de beweging tot stand komen
onder invloed van het ruggemerg.
De proeven, waarbij de baan waar langs de re-
tlexie zou moeten tot stand komen veranderd werd,
kunnen ten voordeele van beide zienswijzen worden
uitgelegd. De voorstanders van de reflectorische
prikkeling zien hierin alleen een verbroken zijn van
de baan, waarlangs die rellectorische prikkeling
lot stand zou komen; de voorstanders van de
directe prikkeling zijn van meening, dal door ver-
storing van de geleiding van hel ruggemerg naar
de spier eene voorwaarde (spierlonus), onmisbaar
voor de mechanische prikkelbaarheid, niet meer
beslaat.
De afwijkingen in de peesverschijnselen door ver-
anderingen in hel ruggemerg zijn eveneens voor ver-
klaringen in denzelfden zin als de vorige vatbaar.
De proeven van Jarisch cn ScliilT hebben den
reflectorisclien aard dier verschijnselen wel lol de
grootste waarschijnlijkheid gebracht, maar absoluut
daardoor bewezen is hij niet.
Toch nemen de nieuwste schrijvers over dit onder-
weri) (ter Meulen, \') von Bäsch,®), .Tendrassik)
\') Ter Meiilcn, •/-iiin verhallen der Reflexerregharkcil und der
Sehnenrenexeii der parelisclie Seile bei cerebraler Ilüniiplegie.
Zeilsclirifl für Klin. Medizin. 1883.
a) Von Bäsch, /.in- Trage der Entstehuugswelse des Kniephä-
noniens. Wiener niediz. Wochensclirifl, 1883. No, 11.
32
het als zeker aan, dat wij hier met eene zuiver reflec-
torische beweging te doen hebben, althans voor zoo-
verre betreft de contractie van den quadriceps. Over
de wijze van het tot stand komen der contractie
van de kuitspieren na kloppen op de Achillespees zijn
de opinies nog verdeeld: wel beschouwt de meer-
derheid beide processen als van een zelfde karakter
maar velen, waaronder G o w e r s van de vroegeren,
Jen drassik van de lateren, maken een onder-
scheid tusschen deze twee verschijnselen, en ver-
klaren het voetverschijnsel in den zin van West-
phal. Deze laatste staat, wat zijne opinie betreft
over het knieverschijnsel, thans tamelijk wel alleen,
schoon uit sommige tijdsbepalingen, zooals later
zal blijken, aangenomen de betrouwbaarheid daar-
van, Westphal zou blijken het recht aan zijne
zijde te hebben.
Om in dezen bepaald bewijzende argumenten
te \'leveren zal het noodig zijn de zenuwen, welke
ruggemerg en spieren verbinden, intact te laten; de
tijd, die er verloopt tusschen de prikkeling van de
pees en het begin der contractie -van de spier, zal
hier alles moeten beslissen. Dien tijd nauwkeurig
te bepalen (schoon \'t niet nieuw is) is dus van
het grootste gewicht, waar tijdsopgaven bestaan ,
schommelende tusschen 0.015 secunde en. 0.15
secunde.
Ik zal trachten de oorzaken voor die ver-
-ocr page 47-33
schillen in de tijdsopgaven op te sporen, met de
redenen, waarom uit gelijke opgaven zoo verschil-
lende conclusies, en omgekeerd, uit zoo verschil-
lende opgaven gelijke conclusies zijn getrokken.
De eerste tijdsopgaven worden gevonden bij
Tschirjew voor het knieverschijnsel.
Zijne methode om den tijd te bepalen kwam
in \'t kort op het volgende neer. Op het liga-
mentum patellae was een metalen plaatje be-
vestigd, waarop met een metalen percussiehamer
werd geslagen. Als het plaatje en de hamer
elkander aanraakten was de stroom van een
Daniëh gesloten, die eenen electro-magnetischen
marqueur, het oogenblik, waarop de slag werd toe-
gebracht, deed opschrijven op de met roet bedekte
trommel van het kymographion. Door de verdik-
king der spier bij de contractie werd een tweede
stroom gesloten die op dezelfde wijze het begin
der verdikking op de trommel noteerde. Hel tijds-
verschil tusschen de twee momenten was door een
stemvork gemakkelijk te bepalen en bedroeg bij een
persoon gemiddeld O.OGl secunde, bij een tweeden
persoon gemiddeld 0.058 secunde. Vervolgens be-
paalde Tschirjew den tyd, verloopende tusschen
de directe prikkeling der spier zelve en hare con-
tractie; die lijd bedroeg bij den eersten persoon
\') Archiv für Psychiatrie und Ncrvcnkranivheilon, VIII, p 7()i.
3
-ocr page 48-34
0.027 secunde en bij den tweeden 0.026 secunde.
Deze waarden van de eerstgevondene aftrekkende
vond hij dus voor den tijd, noodig opdat de
prikkel, voortgebracht door het kloppen op het
ligamentum patellae, tot aan de spier kome , bij den
eersten persoon 0.034 secunde, bij den tweeden
persoon 0.032 secunde.
Deze tijd, zegt Tschirjew, is te lang voor de
directe voortplanting van den schok door de pees
tot aan de spier en komt overeen met een tijd,
voldoende voor de voortplanting van den prikkel
langs de zenuwen naar het ruggemerg en terug,
wanneer men als snelheid van geleiding door de
zenuwen 80 M. per secunde neemt. Voor de gelei-
ding door het ruggemerg zou dan geen tijd, die hier
in aanmerking zou moeten worden genomen, over-
blijven, maar ook niet vereischt worden.
Een geheel anderen tijd eischt Gowers^) om
te mogen spreken van eene reflectorische contractie.
Met een eenigzins optimistisch idee van de lengte
der menschen stelde hij voor de lengte der door te
loopen zenuwbaan voor het knieverschijnsel IV9 M.
en als den tijd, daarvoor noodig, bij een snelheid
van geleiding van 33 M. per secunde, 0.045 secunde.
Voor de snelheid van geleiding door het ruggemerg
\') W. R. Gowers, a study of the so-called tendon-roflex
plienomena^ Medico-chirurgical transactions, LXII.
35
zelf nam hij aan 0.05 sec.; voor de latente periode
bij directe spierprikkeling 0.01 sec.; minstens moest
er dus tusschen het kloppen op de pees en de
contractie van de spier, gesteld dat deze reflec-
torisch tot stand kwam, een tijd liggen van
0.105 sec.
AVerkelijk vond Gowers waarden varieerende
tusschen 0.09 sec. en 0.15 sec., maar bijna constant
0.10 sec. tot 0.11 sec. Echter het hij niet de spier-
contractie zelve opschrijven maar de daardoor
veroorzaakte beweging van het onderbeen; aan den
voet was een pen bevestigd, welke die bewegingen
direct op de met roet bedekte trommel opschreef.
Op de zelfde indirecte wijze liet hij de contractie
der kuitspieren opschrijven, die volgt na kloppen
op de pees van Achilles. De daardoor opgewekte
bewegingen van den voet nl. werden op de trommel
genoteerd. Hier vond hij voor den lijd, verloopende
tusschen prikkeling en contraclie, 0.04 sec. lol 0.05
sec. Die lijd zou hier, ware hel eene reflectorische
beweging, nog grooter hebben moeien zijn dan bij
hel knieverschijnsel. Op deze bepalingen bouwende
beschouwt Gowers de contractie der kuilspieren,
die volgt op de mechanische prikkeling van de
Achillespees, als een gevolg van directe mechanische
spierprikkeling, schoon hij eerst geneigd was aan
te nemen, dat dit verschijnsel met het kniever-
schijnsel op één lijn stond.
36
In een ander uiterste vallen de tijdsbepalingen
van Eulenburg
Zijne methode van onderzoek berustte op het
doen ontstaan van luchtgolven in een gewoon
luchtkussen, dat op den quadriceps rustte. Een
gewijzigd luchtkussen met elastischen boven- en
benedenwand was op het hgamentum patellare
geplaatst; boven- en benedenwand daarvan waren
zoo slap gespannen, dat een slag daarop ook de
daaronder liggende pees direct trof. Beide kussens
stonden door elastische buisjes van gelijke lengte in
verbinding met de pansphygmograaf van Brond-
geest; de bewegingen der beide hefboompjes, ont-
staan op de momenten van prikkeling van de pees
en contractie van de spier, werden op de met roet
bedekte plaat opgeschreven waarop een stemvork
den tijd aan gaf.
De door hem gevonden tijden liggen tusschen
O.OIGI sec. en 0.0322 sec.; als den gemiddelden
tijd geeft hij op 0.0242 sec.
Deze tijd werd door Eulenburg als voldoende aan-
genomen om den reflectorischen aard van het proces
te bewijzen, als hij aannam voor de snelheid van gelei-
ding door de centripetale zenuwen 4G.5 M. per sec.,
voor die door de centrifugale zenuwen 33.9 M. per sec.
Hij vond na nauwkeurige metingen, dat bij volwassen
\') A. Eulenburg, Uebor Zeitmessung und graphische Dar-
stellung der Sfihnenreflexc. Zeitschrift für klinische Modicin, IV. 1882.
37
personen van gemiddelde grootte de centripetale baan
(van het ligamentnm patellae naar het ruggemerg)
ongeveer 60 cM., de centrifugale baan (van het
ruggemerg naar ongeveer het midden van het boven-
been) ongeveer 40 cM. bedroeg. De tijd die dus noodig
was voor den prikkel om deze banen te doorloopen
zou zijn: 0.0120 sec. 0.0121 sec. = 0.0241 sec.,
dus volkomen overeenkomstig den door hem ge-
vonden tijd. Over de latente periode bij directe
spierprikkeling en de geleiding door het ruggemerg
zelf spreekt hij niet.
De nieuwste tydsbepalingen omtrent het knie-
verschijnsel van t e r M e u 1 e n, genomen ongeveer op
de wijze van Tschirjew, geven een uitkomst van
gemiddeld 0.055 secunde bij een normaal persoon;
voor de latente periode bij directe spierprikkkeling
werd door hem een waarde gevonden schomme-
lende tusschen 0.015 en 0.03 secunde.
Zooals boven is aangegeven, kan slechts de tijd,
die er verloopt tusschen de prikkeling van de pees en
de contractie van de spier, het middel zijn ter
beslissing, of wij deze contractie te beschouwen
hebben als afhankelijk van directe prikkeling, of
van reüectorische prikkeling. Het spreekt van zelf
dat deze tijd beslissend zou kunnen zijn, hetzij
daardoor dat hij te groot is om eene directe prik-
keling aan te nemen, hetzij dat hij te klein is om
eene reflectorisclie prikkeling aannemelijk te maken.
38
Om te weten, of een zekere tijd voldoende is voor
het tot stand komen der reflexie heeft men te
weten de snelheid van geleiding van de gevoels-
zenuwen, die van de bewegingszenuwen, en den
tijd noodig voor de eigenlijke reflexie in het rug-
gemerg zelf, d. i. het overbrengen van de irrita-
tiegolf van de gevoelszenuwen op de bewegings-
zenuwen door tusschenkomst van zenuwcellen.
Met onze kennis van deze geleidingssnelheid is
het echter nog treurig gesteld; ik wil in het kort
mededeelen wat hier omtrent door een allezins be-
voegd beoordeelaar, Hermann^), wordt gezegd.
De snelheid van geleiding in de gevoelszenu-
wen bij den mensch werd bepaald door den tijd te
meten, die verliep tusschen het oogenblik dat deelen
van het lichaam , op verschillende afstanden van
het cerebrum gelegen, werden geprikkeld en het
oogenbhk dat de persoon op de gewaarwording
reageerde. Het eerst werden door Helmholtz in
1850 op die wijze tijdsbepalingen gedaan en na
hem door vele anderen, wier resultaten nog al
uiteen loopen. Zoo vond Helmholtz voor die
snelheid 60 M. per sec., Hirsch 34 M., Skhelske
31 M., 82 M. en 25 M., Kohlrausch 94 M.,
de Jaager 26 M., v. Wittich 34—44 M.
Eerst de proeven van Donders en de Jaager,
\') Hermann, Handbuch der Physiologie, II.
-ocr page 53-39
zegt Hermann, brachten duidehjk aan het hcht,
op welk eene zwarigheid men bij deze proeven
steeds stuitte: een zwarigheid waarop ook reeds
door anderen was gewezen. Ze bestond daarin,
dat de invloed dien de hersenen op dezen tijd
uitoefenen zeer veranderlijk is en zich o. a.
naar de wijze van prikkeling, de mate van inspan-
ning der hersenen enz. wijzigt. Ten slotte luidt zijne
uitspraak in dezen, dat de overige onderzoekingen
op dit gebied van Hirsch, Donders, Hankel
e. a. de oplossing van dit probleem langs den weg
van de motorische reactie bijna hopeloos maken.
De snelheid van geleiding langs de motorische
zenuwen kon weinig nauwkeuriger bepaald worden.
Helmholtz en Baxt bepaalden die voor den
nervus medianus. Op tw^e plaatsen van den
arm werd deze zenuw geprikkeld en dan de tijd
bepaald waarna de korte spieren van den duim
daarop reageerden. Het verschil van tijd dat be-
stond, naar mate de zenuw dichter bij den duim
of verder daar van af geprikkeld werd, gaf natuurlijk
de snelheid van geleiding aan voor het stuk dal
tusschen de beide prikkelingsplaatsen was gelegen.
Voor de langs dezen weg gevonden snelheid van
geleiding door de motorische zenuwen werd door
Helmholtz en Baxt eene waarde gevonden gelijk
aan die door de gevoelszenuwen: v. Wittich
vond 30 M. per sec., Place en van West evenzoo.
■ 40
Zijn deze getallen dus reeds te zeer uiteenloo-
pende om er op te mogen bouwen, hunne waarde
wordt vrij gering, als we zien welke aanzienlijke
veranderingen ze ondergaan onder de wijziging van
enkele condities.
Zoo toonden Helmholtz en Baxt aan welken
invloed de temperatuur daarop heeft: in den zomer
vonden ze veel grooter getallen voor die snelheid
dan in den winter; door afkoelen en verwarmen
van den arm konden ze die snelheid doen wisselen
van 30 M. tot 90 M. per secunde.
Dezelfde onderzoekers vonden, dat de snelheid
van geleiding grooter werd naarmate de intensiteit
waarmede geprikkeld werd toenam, \'t geen later
door Rosenthal en Lautenbacli werd tegenge-
sproken.
Zoo is ook dit punt nog onuitgemaakt en volgens
Hermann ook niet op deze w^ze uit te maken,
daar de snelheid waarmee de contractie van de
spier na hare directe prikkeling (de latente periode)
tot stand komt ook al van de intensiteit van
den prikkel afhankelijk zou zijn.
Evenmin beschouwt hij het als zeker, hoe die
snelheid zich wijzigt, naarmate de\' zenuw dichter
bij of verder van het centrum af wordt geprikkeld.
Eerst vond Munk, later vonden Helmholtz
en Baxt, daarna Place en meer anderen, dat
de geleiding langzamer was, hoe verder de. te
41
doorloopen zenuwbaan van het centrum aflag;
doch vonden Helmholtz enBaxt zeiven later
weer het tegengestelde.
Omtrent de snelheid van geleiding door het
ruggemerg zelf vinden we vermeld dat Helm-
holtz reeds in 1854 mededeelde dat die geleiding
twaalfmaal langzamer ging dan die door de ze-
nuwen , terwijl volgens R o s e n t h a 1, 20 jaren later,
die snelheid van de intensiteit van prikkeling af-
hankelijk zou zijn; was die intensiteit groot genoeg
dan zou de snelheid van geleiding door het rugge-
merg oneindig groot worden.
Uit het medegedeelde blijkt dat men nog zoo-
verre van de kennis dezer geleidingssnelheden
verwijderd is dat zij voor de oplossing van de
vraag, welke door mij is gesteld, niet kan dienen.
Een onbevooroordeeld onderzoeker naar den
aard der pees verschijnselen moet dus, zoo schijnt
het mij ten minste toe, er van afzien langs dezen
weg de kwestie te willen oplossen.
De -ondervinding heeft trouwens reeds voldoende
de juistheid van dit standpunt bewezen.
Gowers toch vond voor den tijd, verloopende
tusschen de prikkehng van de pees en de contractie
der spier gemiddeld 0.10 sec.; eene geleidingssnel-
heid door zenuwen cn ruggemerg aannemende,
welke hem paste, vond hij daarin een bewijs voor
den reflectorischen aard der spiercontractie bij het
42
knieverschijnsel, voor de dn^ecte prikkeling als oor-
zaak der spiercontractie bij het voetverschijnsel.
Tschirjew, een veel geringeren tijd vindende
tusschen de prikkeling der pees en de contractie
van de spier, meende toch ook daarmêe de reflec-
torische prikkeling te kunnen verdedigen, als hij
t maar andere geleidingssnelheden aannam dan door
i Gowers waren gebruikt.
I Eulenburg, dien tijd weder veel kleiner vin-
dende dan Gowers en Tschirjew, meent door
;. het aannemen van weer andere waarden voor de
snelheid van geleiding door zenuwen en ruggemerg,
] toch ook weer uit zijne cijfers den reflectorischen
! aard dier spiercontractie te mogen afleiden. De
j door Eulenburg gevonden cijfers zouden toch
f ■ eigenlijk voldoende zijn om het tegenovergestelde
te bewijzen; een half jaar vroeger nam hij dan ook
zelf die getallen aan als bewijzen voor de directe
1 prikkeling.
3
Ik meen dus als voldoende bewezen te mogen
aannemen, dat voorshands alleen over den aard
van het tot stand komen dier spiercontractie kan
worden geoordeeld, als het mocht blijken, dat de
tijd welke verloopt tusschen de prik"keling van de
pees en de contractie van de spier overeenkomt
met, dien welke gelegen is tusschen de directe prik-
\') Mendel\'s Centralblatt. I, 2.
-ocr page 57-43
keling van de spier en hare contractie, of dal de
eerste den laatste belangrijk overtreft.
De volgende weg is nu door mij ingeslagen.
In de eerste plaats heb ik getracht nauwkeurig
den tijd te bepalen, welke verloopt tusschen de
prikkeling van de pees en de contraclie van de
spier, daarbij trachtende uil te vorschen, welke de
mogelijke aanleiding kan geweest zijn voor het
verschil in de waarden, die door de verschillende
onderzoekers zijn verkregen en die, zooals reeds
is meêgcdeeld, van 0.15 sec. lot 0,15 sec. uiteen
loopen.
Toen ik meende zeker te zijn, dat de juiste
tijd mij was bekend geworden, heb ik daarmee den
tijd vergeleken die verloopt tusschen de directe
prikkeling der spier en hare contractie, welke laatste
ook aan eigen onderzoekingen werd ontleend.
Uil de vergelijking der resultaten van die tijds-
bepalingen heb ik gemeend met zekerheid eene
conclusie omtrent den aard der pccsverschijnselen
te mogen trekken.
i:
HOOFDSTUK 11.
1
Eene beschrijving van mijne wijze van proefne-
ming ga vooraf.
Twee zeer gevoehge cardiographen, die zoo-
veel mogelijk gelijk gemaakt waren, werden ver-
bonden met elastische buisjes van gelijke lengte.
Het eene buisje stond in verbinding met een uiterst
gevoelig luchtkussen van Marey, door dezen be-
schreven als „explorateur lï tambour pour la pul-
sation du coeur." Dit luchtkussen werd op de
spier geplaatst; door zijne groote gevoeligheid moest
de geringste drukking tegen het kurken knopje van
den elastischen benedenwand eene verdichtingsgolf
doen ontstaan, die zich door het buisje naar den
cardiograaph voortplantte. Bij de geringste spier-
\') E. J. Marey, la circulation du sang etc.; Paris, 1881; p. 149.
-ocr page 59-45
contractie verhief zich dus het hefboompje van den
cardiograaph. Het buisje, dat aan den tweeden cardio-
graaph was verbonden, was aan het andere einde ge-
sloten. Dit gesloten einde werd op dat gedeelte van het
ligamentnm patellae gelegd, dat bij beklopping de
sterkste spiercontractie ten gevolge had. Als nu
op het buisje, en dus op het ligamentum patellae,
met voldoende kracht geslagen werd, wees het
hefboompje van den cardiograaph den slag aan.
De verheffing der beide hefboompjes werd op eenen
ronddraaienden cylinder, die met roet was bedekt,
opgeschreven.
Het kwam er natuurlijk in de eerste plaats op
aan te bepalen, of deze instrumenten volkomen
betrouwbaar waren, d. i. of er tusschen het mo-
ment van drukking tegen den „explorateur i\\
tambour" en de verheffing van het daarmee corres-
pondeerend hefboompje van den cardiograaph een
zelfde tijd verliep, als tusschen het moment van
klopping op hel andere buisje en de verheffing van
het daarmee correspondeerend hefboompje. In
de tweede plaats moest het tol zekerheid worden
gebracht dat er, wanneer op hel buisje dal over
het ligamentum patellae lag geslagen werd , een
voor ons onbeteekenend tijdsverschil bestond tus-
schen hel begin van de verdichlingsgolf van de
lucht in het buisje en het oogenblik waarop hel
ligamentum den slag ontvangt. Voor de contrôle
46
in beide opzichten werd gebruik
gemaakt van eenen niet doorbui-
genden hefboom van de eerste
soort (fig. 1). Over het eene einde
werd het buisje gelegd dat den
slag op het ligamentum patellae
zou overbrengen, en op het an-
dere einde werd het luchtkussen geplaatst. Nu
werd een korte krachtige slag op het eerste buisje
gegeven. Den tijd (die door een stemvork op den
cyhnder werd aangegeven) aflezende, die verhep
tusschen de verheffingen der hefboompjes van de
beide cardiographen, bleek deze bijna onmeetbaar
te zijn en voor mijn doel zeker onbeteekenend.
Toen werd nog de eerste cardiograaph met het
tweede buisje en de tweede cardiograaph met het
eerste buisje verbonden, en de zelfde proef nog
eens genomen. Het bleek dat ook nu tusschen de
verheffingen der hefboompjes van de cardiographen
geen meetbare tijd verliep. De grootere traagheid
van den eenen of anderen cardiograaph kon dus
ook geen aanleiding geven tot een fout in de waar-
neming. Aldus was het zekerheid geworden, dat
de tijd, verloopende tusschen de verheffing der
hefboompjes van de cardiographen mocht worden
gelijk gesteld aan dien, welke verliep tusschen de
compressie van het eene buisje en het begin der
drukking tegen den explorateur.
47
Uit het resultaat dezer controle proeven besloot
ik tot de volkomen bruikbaarheid en betrouwbaar-
heid der instrumenten, waarmede ik mijne waar-
nemingen deed.
Voor de waarnemingen werd een te onderzoeken
persoon gemakkelijk leunende in een draagstoel ge-
plaatst met de eene knie over de andere geslagen. De
plaats van het ligamentum patellare die bij beklop-
ping de sterkste reactie gaf werd nauwkeurig
bepaald en gemerkt; evenzoo die plaats van den
qnadriceps waar de spiercontractie het duidelijkst
werd waargenomen. Op eerstgenoemde plaats werd
het buisje met het gesloten einde bevestigd, op de
tweede het luchtkussen. De hefboompjes der beide
cardiographen werden tegen den met roet bedekten
cylinder geplaatst, waarop een stemvork met 100
trillingen per secunde den tijd opschreef.
AVas zoo alles in gereedheid gebracht, dan
stond ik met een percussiehamer bij den patient,
gereed om op bevel terstond den slag op de pees
le kunnen toebrengen. Vooraf had ik mij voldoende
geoefend om door gelijkmatige, korte, tamelijk krach-
tige slagen niet te zwakke en niet te onstuimige
contracties op te wekken. J\\Iijn helper belastte zich
met de zorg voor het kymographion : hij bracht de
stemvork in trilling en waren deze trillingen re-
gelmatig dan bracht hij de trommel in beweging ;
daarop gaf hij mij bevel den slag toe te brengen.
48
Als deze en zijne reactie waren opgeschreven,
werd de trommel weer stil gehouden.
Op deze wijze deden wij eerst ruim 200 waar-
nemingen omtrent het knieverschijnsel en steeds
vonden we hetzelfde type in de verkregen curven
terug; zooals fig. 1 (op de plaat) ze aangeeft:
eerst eene kleine verheffing en dan eene veel
grootere.
Den tyd aflezende tusschen den toegebrachten
slag en de reactie in den quadriceps, bleek mij, dat
de gemiddelde tijd waarna de eerste kleine opstij-
ging ontstond 0.01 secunde bedroeg (schommelingen
tusschen 0.007 sec. en 0.015 sec. werden gevonden);
de gemiddelde tijd waarna de grootere opstijging
begon bedroeg 0.06 sec.
Eene duidelijke afscheiding van die twee verhef-
fingen heb ik bij geene curven van anderen kunnen
vinden: alleen bij Gowers vinden we den slagen
de contractie in een en dezelfde lijn afgebeeld. Welke
beteekenis in mijne curven de kleine en de groote
opstijging hebben blijkt hieruit, dat ik na veran-
dering van de mechanische condities ook verande-
ring van de eerste kleine opstijging constateerde
en deze naar willekeur eerder of later na den
slag kon doen ontstaan, of ook kon doen uit-
blijven en grooter of kleiner kon doen worden.
Eerder of later verscheen zij, naarmate het lucht-
kussen dichter by de patella of verder daarv.ln af
49
geplaatst was; de hoogte van de kleine verheffnig
nam toe naarmate harder werd geslagen. Werd
de patiënt op een krib geplaatst, zijn been matig
gebogen en aan alle zijden ondersteund en de
planta pedis tegen een goed weerstand biedend
hellend vlak geplaatst, dan werd bij geringe inten-
siteit van den slag vaak geen kleine verheffing
(plaat, fig. 2), of slechts een spoor daarvan (plaat,
fig. 3) waargenomen, bij altijd zeer duidelijk waar-
neembare groote opstijging. Blijkbaar is dus die
eerste kleine verheffing onafhankelijk van de spier-
contractie en niets dan de voortgeleide stoot.
Als dat werkelijk zoo is, zal het ook moeten
ontstaan iu gevallen, waarbij geen spiercontractie
na het kloppen oj) de pees ontstaat. Bij eenen
lijder aan tabes dorsalis, bij wien naar gewoonte
alle peesreflexies ontbraken, werd op de bescln-even
wijze toch nog door den explorateur de kleine ver-
heffing der spier aangegeven. Daarna nam ik
(leze proef op het cadaver en vond daar^ eene
reactie van den quadriceps zooals ze op de plaat,
fig. 4, is afgebeeld: al weer een kleine verheffing
op denzelfden tijd na den toegebrachten slag, als
bij den levenden mensch.
Het ontstaan van de kleine verheffing ook bij
afwezigheid der spiercontractie en de mogelijkheid
haar te doen verdwijnen, terwijl de contractie blijft
bestaan, bewijzen wel voldoende hare onafhanke-
•i
-ocr page 64-50
lijkheid van eikander en wettigen de conclusie, dat
die kleine verheffing alleen afhankelijk is van den
voortgeleiden slag. Daarmee komt ook overeen, dat
de tijd, waarna ze volgt op den slag, afhankelijk is
van de plaatsing van het luchtkussen.
Waarom die kleine verheffing zooveel minder
duidelijk kwam hij het goed ondersteunde been,
zou ik niet durven beshssen, maar toch wel daar-
omtrent eene hypothese durven stellen. Ik heb
gemeend \'t hieraan te mogen toeschrijven, dat bij
het vrijhangend been pees- en spierweefsel beter
gespannen en derhalve in gunstiger conditie
waren, om het mechanisch effect van den slag
voort, te leiden, dan bij het aan alle zijden goed
ondersteunde been.
Met dezelfde werktuigjes werd, onder dezelfde
voorzorgen. het voetverschijnsel onderzocht. De
patiënt werd op zijn buik op de krib gelegd , de
voet in matige dorsale fiexie gebracht; nauwkeurig
werd bepaald op welke plaats van de Achillespees
moest worden geklopt, om de sterkste contractie
der kuitspieren op te wekken: op die plaats werd
het buisje gelegd. Op de plaats - waar de sterkste
spiercontractie werd waargenomen, werd het lucht-
kussen bevestigd. Bij de eerste proeven verscheen
weer iets, wat aan de kleine verheffing, bij het
knieverschijnsel waargenomen, deed denken, ^maar
in tegengestelden zin; daarna kwam de groote op-
51
stijging (plaat, fig. 5). Vanwaar dat onmiddelijk
dalen beneden de horizontale lijn Weldra bleek dat
dit veroorzaakt werd, doordat bij den slag het geheel,e
been naar beneden werd verplaatst. Werd b.v. de
voorzorg genomen, het been op een vaste onderlaag
vast aan te drukken, zoodat die verplaatsing niet
meer mogelijk was, dan verkreeg ik de curve, zooals
fig. 6 op de plaat ze aangeeft: volkomen hetzelfde
type als fig. 1. Ook deze voorafgaande kleine
verheffing werd waargenomen onafhankelijk van
de spiercontractie, zooals bleek bij de genomen
proeven op het cadaver (plaat, fig. 7). Op denzelfdon
tijd na den slag als in vivo, ontstond ook hier
eene kleine verheffing: in vivo was elke poging, om
door vermindering van de intensiteit van den slag die
te doen verdwijnen, vruchteloos. De tijd waarop
na den slag de kleine verheffing ontstond, schoip-
meldetusschen 0.005 sec. en 0.01 sec.; de gemiddelde
lijd waarna de groote opstijging begon, bedroeg
0.065, sec., voor zooverre het mij hier vergund
is, van gemiddelden te spreken. Twee i)atienten
die het voetverscbijnsel vertoonden waren ter mijner
beschikking: ten einde de fouten zoo gering moge-
lijk te maken, deed ik talrijke waarnemingen \'op
verschillende tijden (ongeveer 150.)
De uitkomsten van mijne tijdsbepalingen omtrenl
hel knieverschijnsel komen tamelijk wel overeen niel
die van Tschirjew en ter Meulen, verschillen
echter tamelijk veel van die van Gowers en van
Eulenburg; slechts bij Gowers vond ik tijdsop-
gaven omtrent het voetverschijnsel. Deze verschillen
van de uitkomsten der tydsbepalingen welke ik deed
doch aanzienlijk minder dan onze resultaten bij het
knieverschijnsel.
De reden waarom Gowers voor dit laatste zulk
eenen grooten tijd vond is, dunkt mij, voor een
deel wel hierin te zoeken, dat hij niet de spier-
contractie zelve liet opschrijven, maar de beweging
van het onderbeen die daardoor werd opgewekt.
De. tijd, die verloopt tusschen het begin van de con-
tractie eener spier en de verplaatsing van het daar-
door te bewegen deel, is tamelijk aanzienlijk. Volgens
Bernstein^) moeten de verkortingscurve en de ver-
dikkingscurve streng gescheiden worden, en is
alleen de verdikkingscurve een zuiver beeld van
den duur en het verloop eener spiercontractie.
Daarenboven staat het vast, dat in het begin van
de \'contractie van den quadriceps de uitgeoefende
kracht nog ontoereikend is om het zware onderbeen
te verplaatsen. Om dus over het begin eener contractie
te oordeelen, wat hier wel het zwaartepunt is, moet
de verdikking van de spier genoteerd worden.
Dat de tijd, welke verloopt tusschen den slag op
Bernstein, Untersuchungen liher den Errognngsvprganjr
im Nerven und Mnskelsystein ; Heidelberg, 1871.
903
de pees en de contractie van de spier door Eulen-
burg voor zoo uitermate klein werd gehouden,
mag ik, na wat boven is meegedeeld, wel daaraan
toeschrijven, dat hij het eenvoudig mechanisch effect
van den slag niet heeft gescheiden van de contractie
der spier. 1°. Was hij niet attent op deze bron van mo-
gelijke vergissing. 2°. Mag ik beweren, dat bij den
stand der extremiteiten, zooals hij dien koos voor
zijn onderzoek, de spier eene kleine verheffing moest
vertoonen, afhankelijk van den eenvoudig voort-
geleiden slag. 8°. Komt de tijd, die volgens mijne
onderzoekingen bij normale personen, bij den tabicus
en bij het lijk noodig is voor de voortplanting van
dien slag, overeen met vele van Eulenburgs\'s
opgaven van den tijd, verloopende tusschen den
slag en het begin van de contractie der spier.
Dus overtuigd van de betrouwbaarheid der
resultaten mijner tijdsbepalingen, kan het antwoord
gegeven worden op de vraag of de tijd, die ver-
loopt tusschen het kloppen op de pees en het begin
van de contractie der spier, ongeveer overeenkomt
met dien, welke zou worden vereischt voor eene
directe prikkeling, of dezen belangrijk overtreft.
In het laatste geval zou, zooals boven is uiteengezet,
eene i\'eflectorische prikkeling moeten worden aan-
genomen.
De tijd, noodig voor directe prikkeling, moet
gelijk zijn aan de som van twee factoren: 1®. de
54
lijd die verloopt lusselieii het toebrengen van den
slag en hel aankomen van den schok, die daardoor
is veroorzaakt, op die plaats van de spier, waar
de contractie wordt opgenomen; 2®. de lijd die ver-
loopt tusschen de directe prikkeling eener spier en
hare contraclie.
Op grond der meegedeelde onderzoekingen raag
ik aannemen, dat de waarde van dien eersten factor
gemiddeld 0.01 sec. bedraagt; ze schommelde tus-
schen 0,005 sec. en 0.015 sec.
De w^aarde van dien tweeden factor is dikwijls
bepaald, maar ook al niet met altijd gelijkluidende
resultaten. In H er m a nn\' s physiologie wordt voor
1
de latente periode bij directe spierprikkeling opge-
geven 0.01 sec.; Tschirjew vond voor de beide
personen, waarvan hij hel knieverschijnsel opnam,
de latende periode = 0.027 sec. en 0.026 sec.;
Ier Meulen vond waarden daarvoor schommelende
tusschen 0.015 sec. en 0.03 sec.
De nieuwste tijdsbepalingen van Edinger\'^)
geven weer geringer waarden voor die latente periode.
Volledigheidshalve, en ten einde al mijne gege-
vens die ik noodig had, met ^ de zelfde werk-
tuigjes te bepalen, heb ik bij eenige van de
\') Hermann, Handb. d. Physiologic. 1, p. 31.
Dr. L. Edinger: Untersuchung über die Zuckungscurve
des menschlichen Muskels in gesunden und kranken Zustande.
Zeilschrift für klin. Medicin, 1883. G Band, 2« Heft.
55
personen, waarbij ik \'t knie verschijnsel of voet-
verschijnsel had bestudeerd, ook bepalingen gedaan
omtrent de latente periode bij idiomusculaire con-
tractie.
Daartoe ben ik op de volgende wijze te werk
gegaan.
Van een chroom-
zuur element E (fig. 2)
komen twee draden a
en b, welke naar de
primaire spiraal van
een inductie-apparaal
^^^ gaan. Draad b bestaat
VfS^-^\'"---\'/ Qït 2 deelen ; deze twee
deelen hebben beide aan hun uiteinde een massief
stukje ijzer, c en d.; het stukje c is tevens bevestigd
aan de arm A van een houten hefboompje, op welks
andere arm een buisje met gesloten einde, e, is ge-
plaatst. Door een spiraal s worden c en d in contact
gehouden. Het buisje e staat met zijn ander einde
in verbinding met een cardiograaph. Van de secun-
daire spiraal van het inductie-apparaat gaan twee
draden, aan het uiteinde elk van koperen knopje
voorzien, naar de te onderzoeken spier; deze knop-
jes worden stevig op de huid aangedrukt. Vlak
daarbij wordt het meer gemelde luchtkussen van
Marey geplaatst, dat door een buisje met een car-
diograaph in verbinding staat. De beide elastische
56
buisjes hebben als vroeger gelijke lengte. Beide car-
diographen schrijven hunne bewegingen op den met
roet bedekten cyhder van het kymographion; een
stemvork geeft weer den tijd aan. Zijn c en d in
contact dan gaat onafgebroken een stroom door
de primaire spiraal; eeu tamelijk krachtige slag op
het buisje e verbreekt het contact tusschen c en
d en opent den primairen stroom. Een secundaire
stroom wordt daardoor opgewekt en prikkelt de spier,
wiens contractie nevens het oogenblik van prik-
keling wordt opgeschreven. Den tijd nl. die ver-
loopt tusschen den slag op e en het aankomen van
den prikkel op de spier heb ik = o gerekend. Maak
ik daardoor een fout, dan zal de tyd, die door mij
werd gevonden eerder te groot zijn dan te klein,
en dus mijn beneden getrokken conclusie eer ver-
sterken dan verzwakken. Tusschen de momenten
van prikkeling en contractie vond ik tijden, die
schommelden tusschen 0.017 sec. en 0.025 sec.;
bijna\' altijd bedroeg die tijd 0.02 sec.
De tijd dus, waarna het effect van den door mij toe-
gebrachten slag in de spier aankwam, wisselde tus-
schen 0.007 sec. en 0.015 sec. .Voor de latente
periode bij directe spierprikkeling varieerden de
waarden tusschen 0.017 sec. en 0.025 sec. Is nu
de spiercontractie het gevolg van direct voortge-
leide mechanische prikkeling, dan moet de tijd, ver-
loopende tusschen prikkeling en begin van contrac-
57
tie, liggen tusschen 0.025 sec. en 0.04 sec. Neem
ik voor den tijd van de voortleiding van den slag
naar de spier en voor de latente prikkelingsperiode
van de spier de grootst mogelijke waarden, wat
waarschijnlijk onjuist is, dan vind ik voor de ge-
heele periode noodig 0.015 sec. 0.025 sec. =
0.04 sec. Uit mijne tijdsbepalingen blijkt dat
0.00 secunde verloopt tusschen de mechanische
prikkeling van het ligamentum patellae en het begin
der contractie van den quadriceps. Er volgt dus
duidelijk uit, dat deze tijdsbepalingen er toe nopen
aan te nemen, dat het knie verschijnsel niet het
gevolg is van directe mechanische prikkeling der
spier: dus van eene reflectorisclie.
Wanneer ik echter niet de grootste lijden neem
voor de voortleiding van den slag en voor de
latente prikkelingsperiode, maar die welke het meest
nabij de waarheid liggen, ii.l. de gemiddelden, dan
kom ik voor deze beide waarden te zamen tot een
som. van: 0.0J sec. -f-0.02 sec. =0.03 sec. De
gemiddelde waarde voor het knieverschijnsel Ihermeè
vergelijkende, nl. 0.00 sec., dan is het nog duide-
lijker, dat het genoemde verschijnsel niet berust op
directe spierprikkeling en dus van reflectorischen
aard is.
De geïni(hlelde tijd, waarna de contractie der kuit-
si)ioren volgt op klopi)eii o}) de Achillespees, is nog
grooter (0.()()5 sec.). Uit deze waarde kan ook
58
weer niet anders worden geconcludeerd, dan dat die
contractie langs reflectorischen weg tot stand komt.
Is deze conclusie reeds gewettigd uit de absolute
waarde dezer getallen\' ze Avordt dit nog meer,
wanneer men die waarden met elkander vergelijkt.
Bij elk der twee personen, welke het voet-
verschijnsel vertoonden, vergeleek ik de gemiddelde
waarden van den tijd bij het voetverschijnsel en
bij het knieverschijnsel. Bij den eenen vond ik
voor het voetverschijnsel 0.063 secunde, voor
het knieverschijnsel 0.058 secunde; bij den andere
voor het voetverschijnsel 0.067 sec. tegen 0.061
sec. voor het knieverschijnsel.
In geval van directe spierprikkeling hadden w^
bij den zelfden persoon voor het voetverschijnsel
iets korter tijden moeten vinden, dan voor het
knieverschijnsel; de tijd toch, waarin de slag naar
de plaats, waar de spiercontractie werd opgenomen,
werd voortgeleid, was i)ij het eerste gemiddeld iets
korter dan bij het laatste. Het omgekeerde zien
wij echter: dat is alleen te rijmen met den reflec-
torischen aard der spiercontracties; het doorloopen
van de langere baan, waarlangs de reflexie tot
stand komt, kost noodwendig bij het voetverschijnsel
meer tijd dan bij het knieverschijnsel.
Aan hel einde van mijn werk gekomen, meen
ik dus het geheel aldus te kunnen samenvatten:
De contractie van den quadriceps na kloppen op
09
het hgamentum patelhie, die der kuitspieren na
kloppen op de Achillespees, zijn verschijnselen van
den zelfden aard, zooals blijkt uit de overeen-
komende tijden, waarin ze tot stand komen. Bij
beide zijn die tijden te groot om directe mecha-
nische prikkeling aan te nemen; dit, in verband
met het feit, dat de tijd bij het voetverschijnsel
grooter is dan bij hel knie verschijnsel, levert het
zekere bewys, dat genoemde verschijnselen langs
reflectorischen weg tot stand komen.
!■ n
A ^
- V .
-ocr page 75-STELLINGEN
-ocr page 76-• Il
" .3 | |||
\' \' * \' m ■ | |||
. \' 1-4 ■ . . ■ | |||
. •\'•■s | |||
- ■ : , | |||
k. |
\' \' \' ■ • | ||
. ■ - | |||
■ . • |
• . • |
■ J | |
; .■(O- |
-v/C^ïJ/Jif; Jylu i! : | ||
. ..l\'I | |||
\' * \'. \' | |||
fi-\'î
©(^jiT, V\' , .V r-V - ^ - , g-, -«fe.,,
Bij de „peesverscliijiiselen" treft de slag direct
de centripetale zenuwvezelen.
De antifebrilia werken niet antiparasitair.
De proeven van Brieger, betretïende de
calhartische werking der niiddenzouten, zijn
verkeerd genomen.
64
IV.
Hoe juist ook in principe de pogingen van
Dr. van der Heyden mogen zijn, tocli is hel
waarschijnlijk, dat zijne inspuitingen van jodium
in het bloed van lijders aan infectieziekten het
beoogde doel moeien missen.
Het is niet wenschelijk aan de lintwormkuur
de toediening van calharlica te doen voorafgaan.
Bij colica saturnina zijn obstipatio alvi en
enteralgia niet als oorzaak en gevolg, maar
als gevolgen van één oorzaak te i^eschonwen.
Onthouding van koolhydraten is bij de be-
handeling van diabetes mellitus hoofdzaak.
65
Lineaire percussie heeft geen objectieve
waarde.
De haematocln-onioineter van Bizzozero ver
dient den nuani haeinatocylonieler.
El\' beshial een zuiver tropliisch element in de
zenuwen.
Rheumatismus uteri is een causa pniedis-
ponens voor febris puerperalis.
66
XIL
Dc verkleining der conjugata vera bij luxaüo
congenita duplex is geen gevolg van vermeer-
derde spanning der mm. psoas en iliacus
internus.
Het afvloeien van het meconium bij langdu-
rigen partus is niet afhankelijk van paralysis
van den sphincter ani van het foetus.
XIV.
De geflecteerde stand der extremiteiten bij
gewrichtsontsteking i)erust op eenvoudige redec-
torische spiercontractie.
XV.
«
Bij habitueele scoliosis kan Sayrés verband
geen verbetering te weeg brengen.
XVI.
07
Glaucoma simplex en inflaminiatorium ver-
scliillen slechts in graad: de ontsteking bij het
laatste is secundair.
XVII.
Alopecia praematura is dikwijls van Para-
siten afhankelijk.
XVIII.
Hel i)aviljoenslelsel is voor hospihilen hel beste.
-ocr page 82-918
-ocr page 83- -ocr page 84-920
■
f
- . \'l*.
-v. I
4
W\'..
:
> f.. »-.
S;:.-
i.-
M
It\':,..
n
-ocr page 85-m
Bü
-ocr page 86-m.
-A\'M\'
-ocr page 87-. Y-a ^^
m
k ■ .;/
w-Sf-\'- >
v \' ié
Vf
îi1-
vi.
il
iVi
. «^-«f^-ît fi,*-/ ï \'•îv\'»*\'\' V.\'
m
Ajr
•^lîlJ
v¥
\'ß
-ocr page 89-; • ^ \' Siiiiii ...............- \'
-ocr page 90-[i^esiessei.:::