-ocr page 1-
-ocr page 2-

^^ -Ç-\'>■ sari"*«-k^ ■ . . : ~ V vX " . ■ -i. . Vit\'-\'.- ■ V-.

.«nr--

I

■ . • >

er\'

w^X : -- . .4;

-ocr page 3-

••■LV-/?\'-T V" v\'5 . -Äi .V . • ... * ■ ■ •■ ■ \'jiV-ji

-ocr page 4-

\'■^fel

... r \'

\' -3»-. V

:

■■ r\'

-ocr page 5-

HET PAPIERONDERZOEK

v in

STRAFZAKEN.

-ocr page 6-

. - , ....... . ..

i-

■V , ■ - \'"y

\'t\' -

■ X.. ■■■ifc\'

. v\'^V V

■V .-ift-\'i- . , ■

. S-.1

\'^^\'-f \', - \'j ■

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

Uil

-ocr page 7-

PllP|[fiONOERZOEK IN STRAFZAKEN

PROEFSCH FT

TER VERKRIJGING VAN »EN GRAAI)
van

Docror in it cf/ïijr^

AAN DE KXJICS-UNIVEKSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNiriCl\'S

D\'. J. J. P. VALETON Jp.,

iioonLr.kiiaan in dk racuuklt uer noDaiti.itKRDitrii),

VOLGENS HESLUrr VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

F,!« OP VOOKDKACIIT DKtt

RECHTSGELEERDE FACULTEIT.
TE VERDEDIGEN
op Dinsdag: don 24 April 1883, des namiddags ton 3 iiro,

ANDRAE CORNELIS ABRAHAM JACOBSE

geboren to Middelburg.

zoo

UTRECHT — 1S8:1.
Stoom i{ock- cn Stceiulnikkcrij ,(Ic riuluslric",
.1. VAN DHU TEN.

-ocr page 8-

T\'

."•w r

■ A «V-

v\' ♦♦

F.

L

r\' ;

c.

p.-.

\'r

\'"\'^ër\'\'\'

m

i <r.-

-ocr page 9-

Jl.in mijiK ©îibriî.

-ocr page 10-

k\'

-ocr page 11-

Bij het verlaten der Universiteit, is het mij eene
behoefte, aan de llooyleeraren der Rechtsgeleerde
Faculteit mijne dank te betuigen, voor het genoten
onderwijs cn in \'t bijzonder den Iloogleeraar
Mr. M. S. Pols , voor de raadgevingen en terecht-
wijzingen mij bij het schrijven van dit proefschrift
verleend.

U mijne vrienden roep ik een laatst vaarwel als
Academie-Broeder toe, de vele vriendschapsbewijzen
van U ondervonden, zullen nog lang in mijn
geheugen voortleven.

-ocr page 12-

■i-r ? - . -

iL

■ ■ ■ »iit

-ocr page 13-

INHOUD.

dldz.

I N L E IÜ I N Ci................11

13

\'l3

20
il

Hoofdstuk I. Aard van hel papieronderzoek in \'lit
gemeen...............

(f. Welk is \'l karakter van hel papieronderzoek
welk is \'t doel en wat kan \'t voorwerp vai
papier-onderzoek zijn ?.........

h. Welk is \'l stelsel onzer wel omlrenl papier
onderzoek .......

Hookustuk II. Over papieronderzoek l)ij derden .

-ocr page 14-

vr li\'"? ... - - \' ..• , i- \' • V\' •

if\'-

- Vi

M

■ 1

m

■1

. À

-ocr page 15-

INLEIDING.

Hoover strekt naar onze wetgeving het reelit
van papier-onderzoek zich uit tegenover derden?

Deze vraag, algesclieiden van de vele, waar-
toe het pai)ier-onderzoek aanleiding geelt en welke
wij eveneens behinidelen zullen, deze vraag hoofd-
zakelijk was hel, die mij er toe bracht, genoenul
onderwerj) voor mijne dissertatie te kiezen.

Aanleiding te meer hiertoe gaf de door de
raadkamer der Zwolsche rechtbank gegeven be-
schikking in Augustus l.l. waarbij, in strijd met
veler gevoelen, het O. M. gemachtigd werd papier-
onderzoek te doen bij den advocaal J. D.
van
Kktwicu Veuschuuu, ten einde beslag le leggen

-ocr page 16-

op eenige brieven en andere papieren door een
cliënt aan voornoemden advocaat toevertrouwd.

Een verzoek door den lieer van Ketwich
Verschuur aan den Procureur-Generaal van den
Hoogen Raad, om zich in \'t belang der wet tegen
het bevelschrift der rechtbank in cassatie te voor-
zien , werd afgewezen op grond dat de Procureur-
Generaal geen termen voor cassatie vond, een
daarop gedaan verzoek aan den Minister van
Justitie werd eveneens onbevredigend beantwoord.

Vooraf wenschen wij de algemeene beginselen
omtrent papieronderzoek in \'t algemeen vast te
stellen, ten einde zoodoende een zekeren maat-
staf te hebben, waaraan wij onze gevolgtrekkingen
omtrent papieronderzoek bij derden kunnen
toetsen.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.
Aard van het papieronderzoek in \'t algemeen.

ii. Wclh is \'t knraJctcr van paino-ondcrsoch, tnclk
it H doel, cn wat Inn \'t voorwerp van papicr-
ondcrzoch zijn?

Onder de dwangmiddelen van iiel strafproces
bekleedt hel papieronderzoek een voorname
plaats.

Deze dwangmiddelen zijn noodig, daar er bij
de strafrechtspleging voortdurend maatregelen
moeten genomen worden, die in strijd zijn met
de belangen der individuen of er is medewer-
king tot zoodanigen maatregel noodig en daar
men in deze omstandigheden niet altijd op
vrijwillige medewerking rekenen kan, is dwang
tegenover onwilligen noodzakelijk en vandaar
reeds van ouds dwangmiddelen ook in ons recht.

Zijn die dwangmiddelen aan den eenen kant

-ocr page 18-

14

noodzakelijk en een groot voordeel, aan den
anderen kant is er een groot gevaar voor mis-
bruik, daar de justitie dikwijls als middel van
verdrukking gebezigd is. Dit gevaar is alleen
op voldoende wijze te ontgaan door een gestrenge
beperking en een nauwkeurige omschrijving van
de dwangmiddelen. By ons is \'t als regel van
publiek recht aangenomen, dat geenerlei dwang
van Staatswege tegen individuen, geenerlei
ingrijpen in het recht der individuen geoorloofd
is, buiten gevallen in de wet voorzien.
Art. 1 Wetboek van Strafvordering zegt:
„Niemand mag tot Straf vervolgd of veroor-
„deeld worden, dan op de wijze en in de
„gevallen bij de wet voorzien."

Bovendien vinden wij in de G.W. enkele
rechten in \'t bijzonder gewaarborgd tegen wille-
keurige aanranding, n.h:

Art. 147 handelende over \'t recht van eigen-
dom, artt. 151 en 152 over \'t recht vau per-
soonlijke vrijheid, art. 153 de onschendbaarheid
van de woning, art. 154 onschendbaarheid van
het brievengeheim; doch niet alleen, deze rech-
ten, evenzeer moeten alle andere rechten en
vrijheden geëerbiedigd worden, voor zooverre de
wet ze niet uitdrukkelijk beperkt.

Ofschoon nu een der eerste vereischten voor
een goed Wetboek van Strafvordering is , dat

-ocr page 19-

15

liet zieh ten doel stelt, aan de eene zijde hand-
having van orde en rust in de maatschappij,
maar aan de andere zijde bescherming der per-
soonlijke vrijheid en eer der burgers, is het
niettemin een ernstige grief tegen ons tegen-
woordig Wetboek van Strafvordering, dat het
de „vormen en gevallen" door de Grondwettige
artt. zoo uitdrukkelijk gevorderd, zeer onvolledig
regelt. Op de meest verspreide plaatsen worden de
bepalingen geregeld van daar tal van omissiën.
onduidelijkheden en tegenstrijdigheden, die zeer
ie betreuren zijn, daar zij leiden tot willekeurige,
dikwijls zeer onwaarschijnlijke interpretaties. Dat
dit ook met ons onderwerj) \'t geval is zullen
wij straks zien.

Deze dwangmiddelen kunnen worden onder-
scheiden in twee soorten.

Men onderscheidt ze n.1., naar \'t doel waar-
voor men ze bezigt, in:

r die welke strekken om zich de noodige
beschikking le verzekeren over den verdachte
of beklaagde en over de bewijsmiddelen:

2° die welke strekken om de opsporing van
den schuldige, verdachte of beklaagde en van
de bewijsmiddelen te verzekeren.

Tot deze laatste soort wordt gebracht:
de zoogenaamde zoeking, hetzij in den vorm
van -visitatie van personen of goederen, of van

-ocr page 20-

16

plaatsen, huiszoeking, papieronderzoek, opening
van brieven, het afsluiten van plaatsen en
\'t nemen van maatregelen tegen het verplaatsen
van personen en goederen.

De eerste vraag die zich voordoet is, wat
heeft men eigenlijk te verstaan onder papier-
onderzoek, als zelfstandig dwangmiddel?

Het woord toch wordt in verschillenden zin
gebezigd en het onderzoek, voor zoover het
papieren geldt, kan zich op zoo verschillende
wijze voordoen, dat het noodig is de beteekenis
van het woord vooraf vast te stellen. En dit is
te meer wenschelijk, daar men dit onderscheid
niet altijd heeft in het oog gehouden, zoodat
niet alleen, zooals we later zullen trachten aan
te toonen, onze wetgever zich de zaak niet
volkomen duidelijk voorstelde, maar ook bij
de bespreking der verscliillende vragen soms
verwarring te ontdekken is, als gevolg van de
dubbelzinnigheid van het woord „papieronder-
zoek."

Men kan papieronderzoek, als zelfstandig
dwangmiddel, twee verschillende beteekenissen
toekennen, die in aard en gevolgen zoozeer
verschillen , dat deze onderscheiding met recht
de sleutel kan genoemd worden van alle vragen.
die zich bij \'t papieronderzoek voordoen.

Het woord papieronderzoek toch sluit in zich

-ocr page 21-

17

zoowel het zoeken naar papieren als het on-
derzoeken
van papieren. Men gevoelt terstond
welk een belangrijk verschil tusschen deze beide
l)eteekenissen bestaat en men ziet in, dat het
iets geheel anders is of men — waar geschriften
het corpus delicti uitmaken, zooals bij misdrijven
van valschheid in geschriften, bedreigingen (vooral
brandbrieven), enz., — alleen zoekt naar bepaalde
stukken, zoodat geenerlei onderzoek naar den
inhoud van de papieren noodig is, als zijnde
uiterlijk kenbaar. Er bestaat dan ook geen reden
om dit onderzoek binnen engere grenzen le be-
perken dan de zoeking naar andere stukken van
overtuiging, gestolen goederen, bebloede kleede-
ren, werktuigen die tot "t plegen van het mis-
drijf gebezigd zijn en dergelijken.

Het onderzoeken van papieren daarentegen
doelt op geheel iels anders. Hier veronderstelt men
het lezen van papieren, om te zien of daarin ook
soins bewijzen van schuld aanwezig zijn. Men
begrijpt, dat hierdoor een veel grooter inbreuk
gemaakt wordt op de rechten en vrijheid van den
beklaagde en van derden, wanneer vooral de
laatsten iederen dag er aan blootstaan, om de
justitie in hunne huizen te zien binnendringen,
Inni kantoor of studeervertrek te doorsnutfeleu,
met spiedende oogen huime intieme papieren te
doorlezen, hun handel te strennnen, en dit alles

-ocr page 22-

18

alleen ten einde in die papieren, bewijzen van
schuld te vinden. Daardoor kan een kwaad
worden gesticht, dat het belang der strafvervol-
ging verre overtreft en kunnen belangen ge-
troffen worden van derden, die aan het misdrijf
geheel vreemd zijn, op eene wijze die zich door
dat belang niet laat rechtvaardigen.

Het gewicht dezer onderscheiding hgt vooral
in den invloed, dien zij op de heoordeeling der
wettelijke bepalingen omtrent dit onderwerp, en
als gevolg daarvan ook onvermijdelijk op de ver-
klaring uitoefent. Die bepalingen toch zijn zeer
beperkend. Beheerschen zij ook het zoeken naar
papieren tot het corpus delicti behoorende, dan
zijn ze veel te beperkend en belemmerend en
kunnen zij de geheele opsporing van het mis-
drijf doen mislukken. Zooals ik zeide, bestaat
er eigenlijk geenerlei afdoende reden om deze
zoeking meer te beperken, dan de zoeking naar
andere\' stukken van overtuiging. En de schade-
lijke gevolgen eener noodelooze l)eperking van
het onderzoek leidt er in de i)ractijk lichtelijk
toe, die beperkingen zooveel mogelijk te verijde-
len en de wettelijke bepalingen door min of
meer willekeurige interpretaties te doen verwrin-
gen, om ze aan een dringende practische behoefte
te doen beantwoorden. Hebben die bepalingen
daarentegen alleen betrekking op hel onderzoeken

-ocr page 23-

19

van, (lat is de kennisneming van den inhoud
van iemands papieren, onverschillig of ze al dan
niet tot het corpus delicti behooren, dan is eene
nadere beperking niet alleen volkomen gerecht-
vaardigd , maar zoo gestreng mogelijk op le
vatten en le verklaren. Maar dan verschijnen
de verschillende vragen, die zich voordoen ook
in een geheel ander licht. Als men zoekt naar
een valsche of vervalschle akte, naar een brand-
brief, naar stukken tot het plegen van oplichting
gebezigd, naar gestolen titels, dan kan men het
een onverschillige zaak achten of het papier al
dan niet van deze verdachte of beklaagde af-
komstig is of zich in zijn bezit bevindt, evenals
het onverschillig kan geacht worden of een wapen-
of werktuig, lot hel misdrijf gebezigd, bebloede
kleederen, gestolen gouden- of zilveren voorwerpen
of dergelijke al dan niet aan den beklaagde
toebehooren, of zich in zijn bezit of dal van
derden bevinden. Maar geheel anders is het,
waar het geldt kennis le nemen van den inhoud
van alle mogelijke papieren, van brieven en ge-
heime of vertrouwelijke stukken, die met hel
misdrijf niet in rechtstreeks verband staan,
maar waaruil men inlichtingen omtrent hel mis-
drijf of den persoon en de handelingen in het
algemeen van den verdachte of beklaagde hoopt
te vinden en die men, als men die meent le

-ocr page 24-

20

vinden, dan ook in beslag neemt en ook aan de
publiciteit van het openbaar onderzoek blootstelt.
Dit kan tegen over den beklaagde of verdachte ge-
rechtvaardigd zijn, maar is grievend onrecht ten
opzichte van derden die aan het misdrijf vreemd
zijn. De vraag, of men dat al dan niet mag doen, ten
opzichte van papieren, afkomstig van een derde of
in \'t bezit van een derde, verkrijgt dan een geheel
andere beteekenis. Het onderzoek wat in deze
het stelsel onzer wetgeving is, welke soort van
zoeking door den wetgever als zelfstandig dwang-
middel van de gewone huiszoeking is onderschei-
den en gestrenger beperkt is, behoort mitsdien
aan het onderzoek dier bijzondere vragen vooraf
te gaan. En daarbij zal voornamelijk de ge-
schiedenis der bijzondere bepalingen van ons
recht omtrent het papieronderzoek licht moeten
verschaffen.

b. WcUi is 7 stelsel onzer wet omtrent impierondcrzoel\'?

De vroegere wetgeving in ons Vaderland heefl
over dit onderwerp het stilzwijgen bewaard, hoe-
wel de practijk het als middel van instructie dikwijls
aanwendde (zie dissertatie van
P. A. van deh Vel-
den
, blz. 87 en vlgg., die vele gevallen vermeldt).

„Het is waar", schrijft dezelfde, „de huiszoe-
„king (inspectie oculair) werd reeds zeer vroeg

-ocr page 25-

\'2\\

„hier te lande in practijk gebracht, doch zij
„strekte slechts tot opsporing van misdadigers,
„die zich verborgen of tot bezichtiging van het
„corpus delicti; geen onderzoek van papieren
„werd daarbij gedaan."

Van een scherp onderscheid tusschen papier-
onderzoek en andere dwangmiddelen was nog
geen sprake; men kende geen bepaalde regelen
op dit punt, tot dat men eindelijk den meer be-
denkelijken aard van het i)apieronderzoek ge-
voelde en vandaar een streven naar een meer
gematigde toepassing.

Het ontwerp 1734^) bevatte dan ook omtrent
papieronderzoek de volgende bepalingen, mede-
gedeeld bij de
Bosch Kemper II, blz. 185 en
waarvan de geachte schrijver getuigt „dat zij nog
„tegenwoordig gedeeltelijk als practische voor-
„schriften kunnen gelden ")."

\') vVoigcns van dku Vklden wordt dit ontwerp toegeschreven
aan den Thesaurier-Generaal IIoi- eji verdienen de daarin
vervatte bepalingen, wal (luidelijkliciil en volledigheid l)ctrofl,
zelfs de voorkeur boven de thans bestaande.

Art. 10. Dat in zware en kapitale delicten, cn wanneer
daarover tegen den gevangenen of gedaagden in perzoon
extraordinaris wordt geprocedeert, zal mogen worden verleent
decreet om te mogen saisissecren en doorsoeken de papieren
van gevangens of gedaagdens in perzoon, ten einde om
daardoor zoo veel boeter na tc speuren de waarheyd van de
feyten die hem ten laste geleyt worden, en of daaronder

-ocr page 26-

Men ziet dat dit ontwerp een vrijzinnigen geest
ademt en dat het onderzoek zich bepaalt tot de
papieren van den gevangene of gedaagde in per-
soon en dit aUeen bij zware en kapitale delicten
(Art. 10), terwijl over derden het stilzwijgen
bewaard en dus bij hen alle onderzoek ongeoor-
loofd is. Verder ziet men, dat om tot inbeslag-
neming en doorzoeking van de papieren eens
verdachten te kunnen overgaan, alvorens een
decreet door den rechter zal moeten uitgevaar-
digd worden, (Art. 10) en dit alleen om zeer

ietwes le vinden is, lielgeen lot desscelfs meerdere belaslinge
of overtuiginge ten aanzien van liet delict, waannede liij
geaccuseerd werd, kan dienen, dog zullen de rechters gehou-
den zijn daer inne met de uylerste omsigtigheid te werk tc
gaan, en niet vermoogen helselve te accordeeren, dan om zeer
gewigtige en merkelijke redenen, zónder hiervan eenig mis-
bruik le maaken.

Art. 11. En om insgelijk alle misbruyk en onbehoorlijkheid
in het ie werk leggen van een zodaanig decreet als hetzelve
verleent zal zijn, te preveniëren, zal hel saississement der papie-
ren moeten gedaan worden ter presentie van twee connnis-
sarissen, daartoe uyl het midden van het collegie der rechters
specialijk le committeeren, met assissentie van een griffier en
in legenwoordigheyd van den procureur-generaal of officier,
mitsgaders van den geaccuseerde zelfs, indien zulks gevoegelijk
geschieden kan, of andersints van degeenen, die in den huyze
zijn, of in de zaak interest hebben.

Art. 12. En zal het doorsoeken der papieren gedaan moeten
worden door de gemelde commissarissen, geadsisteert als
boven, en zullen dezelve commissarissen na haar nemen

-ocr page 27-

23

„gewichtige en merkelijke redenen" door twee
rechters-commissarissen te bewerkstelligen. Voorts
wordt vereischt de tegenwoordigheid van den be-
klaagde of van iemand, „die in den huize is,
of belang bij de zaak heeft en van het O. ]\\I.

(Art. 11). Het onderzoek zal alleen mogen
loopen over papieren die tot het feit, waarmede
de gevangene of gedaagde in persoon beschul-
digd wordt, in betrekking staan (Art. 12), ten
slotte wordt het opmaken van een inventaris van

zoodanige papieren, als zij bevinden zullen lot het feyt,
waarnieede dc gevangene of gedaagde in perzoon beschuldigt
werd, relatie te hebben, doch geen andere, des zullen dezelve
gehouden zijn, zp wel na haar te nemen, hetgeene zij bevin-
den sullen ter ontlasting als belasting van den gevangene in
perzoon tc dienen.

Art. 13. Er zal wijders van alle papieren, welke commissa-
rissen zullen goedvinden na haar tc necnien , terstoni voordat
zij\' zullen mogen vertrekken, moeten worden gemaakt eeii
pertinente inventaris, van welke inventaris ter zclver stonde
een copic in de plaats van dc papieren gelaten zal moeten
worden, en zullen vervolgens dezelve papieren in conformiteit
van de gemaakte inventaris worden overhandigt aan den
procureur-generaal of officier, om daarvan tc maakcn het
noodige cn
i)ehoorlijk gebruyk.

Art. 14. En zullen meede de gemelde commissarissen mits-
gaders degcene, die haar geadsisleert zullen hebben, gehouden
zijn op don Eede, ten aanvang van haare bedieninge gedaan,
te sccreteeren alle andere zaaken, welke buyten de na haar
genomen papieren in hel te werk leggen van hel Decreet, lot
haar kennisse gekomen zullen zijn, zonder dezelve in het
minsle tc divulgeercn of aan iemand tc openbaarcn.

-ocr page 28-

24

de in beslag genomen papieren gelast en ge-
heimhouding opgelegd aan allen, die bij het on-
derzoek waren tegenwoordig geweest (Art. 13 en
14), terwijl de rechters ook verplicht zijn acht
te slaan op papieren, die ter ontlasting zouden
kunnen dienen (Art. 12).

Blijkt het uit dit alles ten duidelijkste hoe-
zeer de rechten van het individu in \'t oog waren
gehouden bij het rechterlijk onderzoek, dan is
het voorzeker zeer te betreuren dat dit ontwerp,
ontwerp gebleven is.

Een gelijk lot was beschoren aan de ontwer-
pen van 1774, 1776 en 1799 welke wij met
stilzwijgen zullen voorbijgaan, als houdende
geene bijzondere bepalingen over ons onder-
werp in, om wederom meer uitvoerig stil te staiui
bij „het ontwerp van Wetten omtrent het
Bewijs," het ontwerp van 1804.

Dit bevatte in Hoofdstuk IV de volgende
bepaling:

Art 65. Wanneer nochtans de bewijzen, welke
de openbare aanklager van elders aan den
rechter overlegt, van zoodanige w,aarde zijn,
dat deze hem, tegen den beschuldigde, aantas-
ting ])ij lijve verleent, mag de aanklager, bij
het gevangen nemen des beschuldigden, wel
degelijk alles in beslag nemen, hetgeen tot
meerdere klaarheid der schuld dienen kan."

-ocr page 29-

25

Dus alleen clan, wanneer reeds van elders
zoodanige bezwaren tegen den beschuldigde zijn
ingebracht, dat de rechter zijne gevangenneming
veroorlooft, mag de justitie bij die gelegenheid
alles in beslag nemen, wat dienen kan om de
waarheid aan den dag te brengen. Zoodat een
aanklacht van het O. M. alleen gegrond op
bewijzen, welke vermoed worden, zooals het voor-
gaande art. 64 het uitdrukt, in den „boezem"
van den beschuldigde te zijn, niet geoorloofd is.

Het papieronderzoek wordt dus hier ten op-
zichte van beklaagden zeer beperkt, zoodat mijns
inziens een dergelijk onderzoek bij derden ver-
boden is.

Bekend is de invloed door het Fransche recht
ook op dit deel onzer wetgeving uitgeoefend,
weshalve wij dit niet onopgemerkt kunnen voor-
bijgaan.

De Code (rinstruction Criminelle regelt ons
onderwerp in dc artt. 36—89 en in de artt.
87—89 In de eerstgenoemde artt. wordt de

\') Art. 3G. Si la nalure du criinc ou du délit ost telle, t|UO
la prouve puisse vraiscuihlahleiuent être acquise par les papiers
ou autres pièces et efl\'ets en la possession du prévenu, le
procureur impérial se transportera dc suite dans le domicile
du prévenu, pour y faire la peniuisitiou des objets (pi\'il jugera
utiles à la manifestation dc la vérité.

.\\rt. :î7. S\'il e.xisle dans le domicile du prévenu des papiers

-ocr page 30-

26

procureur des keizers gemachtigd het huis van
den bekl. te onderzoeken en alle papieren in
zijn bezit, in beslag te nemen. Veel verder
gaan de in de 2e plaats genoemde artt. Deze
toch kennen den rechter van instructie een veel
uitgestrekter macht toe, want niet alleen de

ou effets qui puissent servir à conviction ou à décharge, le
procureur impérial en dressera procès-verbal, et se saisira
desdits effets ou papiers.

Art. 38. Les objets saisis seront clos et cachetés, si faire
se peut ; ou s\'ils ne sont pas susceptibles de recevoir des carac-
tères d\'écriture, ils seront mis dans un vase ou dans un sac,
sur le quel le procureur impérial attachera une bande de
papier qu\'il scellera de son sceau.

Art. 39. Les opérations prescrites par les articles précédens
seront faites en présence du prévenu, s\'il a été arrété, et s\'il
ne veut ou ne peut y assister, en présence d\'un fondé de pouvoir,
qu\'il pourra nommer. Les objets lui seront présentés à l\'effet de
les reconnaitrc et de les parapher, et, au cas de refus, il
cn sera fait mention dans le procès-verbal.

Art. 87. Le juge d\'instruction, se transportera, s\'il cn est
requis, et pourra même se transporter d\'office dans le domi-
cile du prévenu, pour y faire la perquisition des papiers,
effets et généralement de tous les objets (jui seront jugés utiles
à la manifestation de la vérité.

Art. 88. Le juge d\'instruction pourra pareillement se trans-
porter dans les autres lieux où il présumerait ([u\'on aurait
caché les objets, dont il est jiarle dans l\'arliclc précédent.

Art. 89. Les dispositions des articles 3.5, 3(», 37, 38 en
39 concernant la saisie des objets dont la perquisition peut
être faite par le procureur impérial, dans le cas dc flagrant délit,
sont conununes au juge d\'instruction.

-ocr page 31-

27

papieren in liet bezit van den beklaagde heeft
hij het recht te onderzoeken, maar zoodra hij
slechts vermoedt dat ergens stukken verborgen
zijn, noodig tot ontdekking der waarheid, kan
liij er zich heen begeven en het noodige beslag
leggen. Voorzeker is dit een zeer groote macht,
die in dit wetboek aan den rechter van instruc-
tie toegekend is, een macht die men tevergeefs
in de wetgeving van eenig ander land zal zoeken.

Het zal dan ook bij niemand verwondering
wekken, dat men in het ontwerp 1828, hoezeer
hieraan overigens het toen nog in werking
zijnde Fransche Wetb. v. Strafv. ten grondslag
lag, deze laatste bepalingen niet overnam,
hoewel over het algemeen de indeeling er van
gevolgd was^), met overneming van menigvul-
dige artikelen en met wijziging, weglating of
aanvulling van andere.

In hoofdbeginselen was men echter afgeweken
van hel Fransche recht, zooals ons reeds ge-
bleken is ten opzichte van den rechter vau
instructie.

W\\j vinden verder bij Voouduin (xi) hoe in
het einde van 1828 en begin 1821) het inge-
diende ontwerp in de afdeelingen onderzocht
werd, waarbij men zich deze vraag stelde: hoe

\') Voouduin , Inleiding l.\\.

-ocr page 32-

28

de individueele vrijheid der ingezetenen, te ver-
eenigen met derzelver
veiligheid of bij het ont-
werp aan de eene zijde genoegzaam was gezorgd,
dat de straf op het zekerst, op het spoedigst
het misdrijf volgt, dat geen schuldige aan de
nasporing en de straffende hand der Gerechtig-
heid ontkome, dan ook van de andere zijde,
dat geen onschuldige worde getroffen, dat hij
zelfs die voor schuldig wordt gehouden, van
geene zijner rechten meerder misse, dan voor
de handhaving der wet en der maatschappelijke
orde
onvermijdelijk is.

Hoewel men erkende, dat in \'t ontwerp voor
de individueele vrijheid der ingezetenen ruim-
schoots was zorg gedragen, betwijfelde men of
hetzelve aan de justitie wel de noodige midde-
len in handen gaf, om ter ontdekking van den
dader en ter bemeestering van zijn persoon,
met dien spoed te handelen, welke onmisbaar
is tot bestraffing van het kwaad, ja ter afschrik-
king van hetzelve dikwijls meer nog werkt dan
de gestrengheid der straffen. Ook meende men
van de andere zijde in het ontwerp sommige,
voor den beklaagde noodig geoordeekle waar-
borgen tegen willekeur en kwalijk gewijsde, le
missen\').

\') VoonuuiN, Inleiding Xlll.

-ocr page 33-

29

Dit alles gaf aanleiding tot een herziening
van genoemd ontwerp, tengevolge waarvan in
de zitting der Tweede Kamer van 24 October
1829 een nieuw ontwerp ter tafel kwam, in
onderscheidene belangrijke punten van het voor-
gaande verschillende. O. a. dat het inwinnen
van
(jerechteUjke informatiën zou kunnen plaats
hebben door den rechter-commissaris, op rekwi-
siloir van den officier van justitie,
ook zoudev
voorloopig verlof van de rechtbank of van het Hof.

Dat, ook buiten \'t geval van betrapping op heeter-
daad,
voorloopige inhechtenisneming kon worden
bevolen.

Ook hier werden wel is waar geen verande-
ringen gebracht in de aangenomen hoofdbegin-
selen, maar de talrijke wijzigingen in de redactie
der Artt., deden een nieuw ontwerp ontslaan,
waarover de discussiëii den lO\'" Maart 1830
geopend werden.

Dezelve werden geopend niet eene redevoering
van den lieer
Sypkens , waarin deze als lid der
(lommissie van Redaclie o. a. hel volgende zeide:
(Voorduin, Inl. XVI).

„Men heeft bij dit ontwerp (van 1829), even-
„als bij de vroeger vastgestelde wetboeken, het
„beginsel niet uil hel oog verloren, dal men de
„bestaande wet niet onvoorwaardelijk moest af-
„keuren, omdat zij uil Frankrijk afkomstig en

-ocr page 34-

30

„ons door een dwingeland opgedrongen was.
„Men heeft het goede dat daarin gevonden werd,
„behouden, maar met zoodanige wijzigingen, als
„voor onze behoeften en onze omstandigheden
„noodzakelijk waren.

„De rechter-commissaris, die den tegenwoor-
„digen rechter van instructie vervangt, heeft geen
„bevoegdheid om den misdadiger te vervolgen;
„hij is niet meer ambtenaar van rechterlijke
„politie en is als zoodanig niet meer onderwor-
„pen aan het toezicht van den procureur-gene-
„raal. Door de bepalingen ten opzichte van de
„bevoegdheid van den rechter-commissaris, is
„alle ongerustheid verdwenen, welke de onbe-
„paalde macht van den rechter van instructie
„onder de thans bestaande wet inboezemde."

De discussiën over ieder der Titels in \'t bij-
zonder deden intusschen zien, dat niet
alle beden-
kingen ten genoegen der meerderheid in de Tweede
Kamer\' waren weggenomen. O. a. vonden de
bepalingen omtrent de formaliteiten van huis-
zoeking veel tegenspraak , en nadat deze uit den
weg waren geruimd, door nieuwe ^ ontwerpen
der regeering, werd het ontwerp 31 Maail 1830,
met een groote meerderheid van stemmen aan-
genomen

\') Voorduin, Inleiding XXVII.

-ocr page 35-

81

Zoo zijn wij nu genaderd aan ons tegenwoor-
dig Wetb.
v. Strafv., waarvan wij ons voorstellen
de bepalingen die op \'t papieronderzoek betrek-
king hebben te behandelen, in verband met de
bepalingen omtrent dit punt voorkomende in de
ontwerpen van 1828, 1829 en van het AVetboek
van 1880.

Het komt mij echter wenschelijk voor, ook hier
vooraf iets op te merken aangaande den geest
van dit Wetboek, zooals wij dit bij
Voorduin
(Inl. bl. XXIX) beschreven vinden.

Bij het herzien van \'t Wetboek 1880 stond
dit hoofdbeginsel bij de regeering vast, om geen
inbreuk te maken op de milde beginselen, waarop
het Wetboek van 1880 berustte. Het kwam er
alleen op aan, om sommige overgebleven leem-
ten le herstellen, vele wetsbepalingen te ver-
duidelijken , en ])epaaldelijk om tlie wijzigingen
in het Welhoek te maken, welke noodzakelijk
voortvloeiden uit de plaats gehad hebbende wij-
zigingen in de Wet R. O. en het beleid der
Justitie.

Voorts werd acht geslagen op onderscheidene
bedenkingen in de vroegere beraadslagingen ge-
oi)perd, waaraan destijds niet had kunnen worden
voldaan; ook op sommige bepalingen van het
Wetboek van 1880, welke de toenmalige drang
der omslandigheden had doen geboren worden,

-ocr page 36-

32

of wel daarin had doen achterwege hlijven.

Daar echter deze veranderingen ons onder-
werp niet rechtstreeks raken, kunnen wij ze
stilzwijgend voorbijgaan, om over te gaan tot
beantwoording der vraag: welk is het stelsel
onzer wet omtrent het papieronderzoek? op de
wijze zooals wij dit ons op blz. 20 voorstelden.

Bepahngen op papieronderzoek betrekking heb-
bende, vinden wij in ons tegenwoordig Wetb. in
den l«^" Titel, zesde Afdeeling „van ontdekking
op heeterdaad" en wel de Artt. 45, 46, 47 en
48 en in den Titel „van het verleenen van
rechtsingang tegen een beklaagde en de verdere
gerechtelijke instructie," de Artt. 107 en 109 en
verder hiermede in verband gebracht de Artt.
106, 108 en 110.

Art. 45. Dit Art. is het bijna woordelijk uit
de Code d\'Instr. Grim. vertaalde Art. 36, waar-
van wij den tekst hiervoren reeds vermeldden.
In de ontwerpen van 1828 en 1829 luidde dil
Art. ongeveer hetzelfde en in 1829 aldus:

„Indien de aard van het misdrijf zoodanig is,
„dat het bewijs waarschijnlijk kan worden ver-
„ kregen uit de papieren of andere stukken in
„het bezit van den verdachte, zal de officier
„van justitie zich terstond ter woonstede van
„denzelven begeven, om aldaar datgene op te-

r I

-ocr page 37-

83

„sporen, wat hij nuttig zal oordeelen om de
„waarheid aan het licht te brengen.

,,Hij zal daarvan proces-verbaal opmaken, en
„de papieren of andere stukken onder zich
nemen."

Een lid der 7" Afdeeling merkte bij de bepaling
uit \'t ontwerp 1828 op, dat hij//eener/e«\'onderzoek
in boedels-papieren wenschte toegelaten te zien.
„Hij oordeelde, dat het aannemen van deze be-
„palingen veel erger was, dan dat door het niet
„toelaten van een
zoover gaande nitvorsching, een
„schuldige in enkele gevallen niet zou kunnen
„worden overtuigd.

Andere leden der 2® Afdeeling voegden hierbij
„La perquisition des papiers dans le domicile de
„quelqu\'un, est une chose extrêmement delicate;
„pour y procéder, il faut une grande circon-
„spection."

Ook de leden van andere Afdeelingen spraken in
dieu geest. Wel een bewijs dat men doordrongen
was, van het diep ingrijpen van dit dwangmid-
del in de rechten en vrijheid der individuen
en men het gebruik er van niet verder wenschte
uitgebreid te zien, dan tot hem die de wet uit-
drukkelijk noemt.

Art. 4-(). Dit Art. bevond zich niet in \'t Wet-

\') VoonnuiN VI, hl. 220.

-ocr page 38-

34

boek van 1830; het werd in 1836 aldus voor-
gedragen:

„Hij zal tot de ontdekking van het misdrijf
„hetzelfde onderzoek mogen doen, zoowel in de
„woning van den verdachte, als in herbergen,
„koffijhuizen en
dergelijke openbare plaatsen"\').

Op verlangen der 1® Afdeeling werd het
woord „dergelijke" in „andere" veranderd.

„Deze verandering" zegt de Bosch Kemper 1,
275 „kan als zeer gewichtig worden aangemerkt,
„uithoofde bij de uitdrukking:
dergelijke, de zin
„der wetsbepaling deze zoude zijn: De huiszoe-
„king kan zoowel in de woning van den ver-
„dachte plaats grijpen , als in zoodanige open-
„bare plaatsen, alwaar hij zich kan hebben
„opgehouden, zooals in herbergen, koffijhuizen
„en dergelijke openbare plaatsen; terwijl de zin
„thans is: De rust der ingezetenen is genoeg-
„zaam gewaarborgd, wanneer het onderzoek
„niet kan geschieden, dan in de woning van
„den beklaagde en in openbare plaatsen, als
„herbergen, koffijhuizen, huizen van openbare
„verlustiging, enz., omdat, door de .huiszoeking
„op zoodanige openbare plaatsen, geen burger
„in zijn woning verstoord wordt."

■) VobRDcix, XI, bi, 222.
t

-ocr page 39-

35

Art. 47. In 1828 en 1829 gedroeg men zich
in de Afdeelingen tot de aanmerkingen op het
tegenwoordig Art. 45 gemaakt. Zie aldaar
Aant. II—VII en X

Art. 48. Dit Art. kwam reeds voor, zooals wij
het nu lezen, zoowel in de ontwerpen van 1828
en 1829 als in \'t Wetboek van 1830.

De woorden dus, „de verrichtingen in de
„beide voorgaande" enz., doelen dus op de beide
toenmaals aan dit Art. voorafgaande Artt., zijnde
de tegenwoordige Artt. 45 en 47, daar Art. 46,
zooals wij vroeger opmerkten, eerst in \'t Wetboek
van 1836 opgenomen werd. Letten wij dus aheen
op de
woorden, dan zou dit Art. thans alleen op
de Artt. 46 en 47 betrekking hebben, echter is
de
bedoeling geene andere, dan dat het Art. ook
op Art. 45 slaat en alzoo op de
drie voorgaande.

Art. 106. Dit Art. kwam in het ontwerp 1828
niet voor, maar Art. 3 stond daarvoor in de plaats
en luidde: „Ingeval het noodzakelijk mocht zijn,
„dat, ter meerdere ontdekking van het misdrijf
„huiszoeking worde gedaan bij derden, zal het
„hof daartoe insgelijks den rechler-connnissaris
„kunnen machtigen, mitsgaders om alle zaken
„en papieren in beslag te nemen, welke tot hel
„misdrijf betrekking hebben, en alzoo door hem

\') VooiiDuiN, VI, 1)1. 22:{.

-ocr page 40-

36

„zullen worden gevonden. De rechter-commissaris
„zal daaromtrent in acht nemen de voorschriften
„van Art. 33 en 34 van den eersten Titel".

In het ontwerp 1829 luidde ons Art. 106 aldus:

„Buiten het geval van hetrapping op heeter-
„daad, zal geene huiszoeking mogen plaats
„hebben, zonder verlof van de arrondissements-
„ rechtbank".

„Er zal evenwel zonder dit verlof door den rech-
„tercommissaris, ter rekwisitie van den officier
„van justitie, huiszoeking mogen geschieden".

„r In de woning van den beklaagde.

„2® In de woning waarin het misdrijf ge-
„pleegd is".

„3® In herbergen, koffijhuizen en dergelijke
„openbare plaatsen".

De r Afdeeling teekende op dit Art. aan "Dans
la demeure du prevenu", en waren van oordeel
dat men bij de prevenu had moeten noemen
ook de\'complices, doch de regeering antwoordde
dat dit niet noodig was, omdat de
medeplichfige
onder het woord „beklaagde" begrepen is^.

Bij de nieuwe redactie (1829) werd in al. 2.
in de plaats van „evenwel" gesteld: evenwel
in geval van dringende noodzakelijkheid.

Art. 107. In het ontwerp 1828 kwam dit

Voorduin VI, bl. 479.

-ocr page 41-

37

Art. niet voor, doch in \'t ontwerp 1829 werd ditzelf-
de Art. voorgedragen zooals het nu gelezen wordt.

Vermoedelijk gaf eene aanteekening van eenige
leden der 2® Afdeehng (1828) bij het onderzoek
des tweeden Titels, daartoe de aanleiding.

Men merkte aan dat er wel een bepaling was
betreffende het papieronderzoek in de woning
van den verdachte, maar deze bepahng, die te
veel macht geeft aan den ambtenaar van het
O. M., ziet slechts op het geval van heeterdaad.
Ondertusschen kan het geval zich voordoen, dat
in den loop der instructie over een zaak, de
rechter-commissaris het noodig oordeelt een
dergelijk onderzoek te doen. Wat moet hij
doen? De wet zegt het niet. Daarom stelde
men voor, dat zelfs buiten \'t geval van betrap-
ping op heeterdaad, de rechter-commissaris ter
requisitie van het O. M. zich ter woonstede van
den verdachte zal kunnen begeven, om aldaar
onderzoek te doen naar alle voorwerpen die
dienstig zullen bevonden worden om de waar-
heid aan het licht le brengen; waarbij men
moet voegen, dat de rechter-eommismris zich eensge-
lijks zal kunnen hegeven naar iedere andere woning
waar men vermoedt, dat men genoemde voorwerpen
verborgen (caehé) houdt \').

\') VoouüuiN VI, 1)1. 483.

-ocr page 42-

38

Deze aanmerking gaf aanleiding dat men in
de plaats van Art. 3 van het Ontwerp 1828,
(op bl. 35 vermeld), in \'t ontwerp 1829 twee
Artt. overeenkomende met de tegenwoordige
Artt. 106 en 107 plaatste, (ook deze Artt. uit
\'t ontwerp 1829 deelde ik vroeger mede).

De Artt. 108, 109 en 110, de vormen bij
papieronderzoek in de woning van den beklaagde
voorschrijvende, zuhen wij niet nader behande-
len, daar dit voor ons onderwerp geen gewich-
tige resultaten zou opleveren.

Hiermede hebben Avij de geschiedenis omtrent
de bepalingen in onze wetgeving betrekkelijk
het papieronderzoek afgehandeld.

De eerste vraag die zich thans bij ons op-
dringt is: Van welken aard zijn de bepalingen
in ons AVetboek, betreffen zij het onderzoek
van of naar papieren?

Mijns inziens is men, toen men het eerst
(zie dé bep. in \'t Ontw. 1734), het pap. onderz.
van de gewone huiszoeking afscheidde, hiertoe
gebracht door deze overweging, dat een derge-
lijke afscheiding aUeen dan gerechtvaardigd was,
wanneer men met dit onderzoek alleen op \'t oog
had kennis te nemen van den inhoud van ge-
schreven stukken. Vooral Art. 10 toont dit
duidelijk aan. Een verder onderzoek lot op
onze tegenwoordige wetgeving heeft geene sporen\'

-ocr page 43-

81)

doen ontdekken, dat men van deze eenmaal
ingeslagen weg is afgeweken, integendeel er is
een omstandigheid die, hoe onbeteekenend bij
den eersten oogopslag, bij nader onderzoek
duidelijk aantoont, dat bij de beraadslaging
over de Artt. over pap. ond. in onze wet alleen
sprake was van onderzoek
van papieren.

De hier bedoelde omstandigheid is een opmer-
king, gemaakt door den Heer
Fockema, toenmaals
een lid der Staten-Generaal, deze wilde nl. het
papieronderzoek beperkt zien tot
gcdnddc stukhcn.
Een zoodanige opmerking heeft alleen dan zin,
wanneer er quaestie is van een onderzoek
van
papieren, terwijl ze slot noch zin heeft bij een be-
raadslaging over zoeking naar bepaalde papieren,
naar deelen van het corpus delicti in \'t algemeen.

Onze wet vat dus het papieronderzoek als
zelfstandig dwangmiddel op in den engeren zin
van het begrip, als afgescheiden van \'t zoeken
naar papieren, die lot hel corpus delicli behoo-
ren , en geeft dus op dc vraag: wat is papier-
onderzoek , dit als antwoord:

Papieronderzoek is een van de dwangmidde-
len van hel Strafproces, en wel een zoodanig,
waardoor men de bewijzen van schuld of mede-
plichtigheid van een verdachte of beklaagde uil
zijne papieren of boeken, of uil die van derden
tracht op le sporen.

-ocr page 44-

40

Deze defenitie sluit dus uit liet zoeken naar
papieren, en neemt men haar aan, dan is het
niet twijfelachtig dat de gewone huiszoeking tot \'t
opsporen van papieren, behoorende tot \'t corpus
dehcti, overal mag geschieden waar men de
gewone huiszoeking mag doen, dus ook in de
woning van derden, en is \'t onverschillig of
\'t papier behoort aan den beklaagde of aan een
derde persoon.

Maar dan behoort ook het eigenlijk papier-
onderzoek, d. i. inhoudsonderzoek van papieren,
het doorsnuffelen van den inhoud van geschre-
ven stukken gestreng beperkt te blijven tot de
zoodanige, welke de wet vermeldt, nl. boeken en
papieren die aan den beklaagde toebehooren.

Andere papieren, afkomstig van den beklaagde,
aan anderen toebehoorende, behooren niet onder-
zocht te worden en allerminst de papieren die
aan derden toebehooren. Men mag onderzoeken
brieven\' van derden aan den beklaagde en in
diens bezit, niet brieven van beklaagden aan
derden, reeds in het bezit van derden overgegaan.

Nu wij gezien hebben:

Welk onderzoek de artt. 45 en 107 bedoelen.

Wat \'t voorwerp van papieronderzoek kan zijn.

Rest ons nog eene vraag.

Waar kan papieronderzoek plaats hebben?

Dit echter in een volgend hoofdstuk.

-ocr page 45-

HOOFDSTUK II.
Over papieronderzoek bij derden.

)Vaai\' kan papieronderzoek plaats hebben
ni. a. w. Laat de tegenwoordige wet papier-
onderzoek bij derden toe\'J

Deze vraag wordt meestal verward met een
andere vraag die, hoewel in bijna dezelfde be-
woordingen gesteld, echter van geheel andere
strekking is, nl.
of men ook de iiaineren van derden
mai) onderzoeken.
Deze papieren kunnen zich be-
vinden in de woning des beklaagden, terwijl
papieren van den beklaagde in de woning van
een derden kunnen zijn. \'t Is dus een geheel
andere vraag dan die
of men hij derden i^apier-
onderzoek mag doen.
En wanneer men nu hierbij
in aanmerking neemt de dubbelzinnigheid van
het woord papieronderzoek, dan zal het niemand\'s
verwondering wekken, dat de aan het hoofd van
dit hoofdstuk gestelde vraag, een vraag is, die
niet alleen in den laatsten lijd maar ook reeds

-ocr page 46-

42

vroeger aanleiding gaf tot menig debat, tot veel
conranten-geschrijf.

Niet alleen onder het pnbiek was men het
oneens over de beantwoording dezer vraag,
maar ook mannen die zich op dit gebied der
wetgeving grooten naam verworven hadden,
terwijl bovendien de eene rechtbank het geoor-
loofd, de andere het ongeoorloofd verklaarde.

Toch aarzel ik niet de bovengestelde vraag
in het algemeen bevestigend te beantwoorden.

Daarbij houde men in het oog dat ik alleen
spreek over het
onderzoek van papieren. Dit nu mag
m. i. ook in de woning van derden geschieden,
en te dier zake mag bevel tot huiszoeking ge-
geven worden, mits beperkt tot papieren van
den beklaagde of verdachte en niet van derden.

De vraag naar aanleiding van de vroeger
vermelde beslissing van de Zwolsche rechtbank
gerezen, of ze ook ten huize van den advocaat
des beklaagde of verdachte mag geschieden, zal
ik later afzonderlijk bespreken.

Reeds vroeger trachtte ik aan te toonen, dat
de bepahngen in ons Wetboek van $trafv. over
papieronderzoek alleen betreffen het onderzoek
van papieren, zoodat een onderzoek naar papieren
hierdoor niet beheerscht wordt, ware het anders,
dan zoude hierdoor dc opsporing van vele mis-
drijven verijdeld worden. liet onderzoek
naar

-ocr page 47-

43

papieren valt m. i. onder de bepalingen omtrent
de gewone huiszoeking en ten dien opzichte
zou een beperking ook niet wenschelijk zijn.

Ieder immers, die maar eenigszins belang stelt
in de handhaving van orde en rust in de maat-
schappij , zal het toch met mij eens zijn, dat
het niet alleen strikt rechtvaardig, maar ook ten
zeerste noodzakelijk is, dat de rechter bij de
vervolging van misdrijven, waar papieren het
corpus delicti uitmaken, deze even goed mag
nasporen in de woningen van derden, daar het
hier slechts te doen is om bepaalde overtuiging
stukken machtig te worden, stukken, die toevallig
bestaan uit papier, maar die op eene lijn moeten
gesteld worden met wapens, werktuigen lot
\'l plegen van inbraak en dergelijke en dus vallen
onder de bepalingen der gewone huiszoeking.
Ziehier een voori)eeld ter verduidelijking der zaak.

Iemand heeft valsche banknoten gemaakt,
dogh na herhaaldelijke uitgifte van een gedeelte
hiervan, vermoedt hij, dat de justitie hem op
\'I s])oor is; daar hij een onderzoek ten zijnent
vreest, verbergt hij alles wal hem verraden kan
bij een derde, deze weigerl op de vordering des
rechlers genoemde voorwerpen over le leggen, nu
zal ieder loeslenunen, dal in dil geval een zoeking
naar die papieren, welke in werkelijkheid niets
anders is dan een gewone huiszoeking, het eenige

-ocr page 48-

44

middel is om het bestaan van het misdrijf te
constateeren en den schuldige te straffen

Maar het onderzoek van papieren is door de
wet enger bepaald.

Zooals wij vroeger zagen spreekt het AVetb.
van Strafv. over papieronderzoek in de eerste
plaats in Titel I, Afdeeling 6, in cas van ont-
dekking op heeterdaad.

I. De wet laat het hier uitdrukkelijk toe:

1® ter woonstede van den verdachte (Art. 45);
in herbergen, koffijhuizen en andere open-
bare plaatsen (Art. 46).

In private woningen of plaatsen van derden
is het niet geoorloofd.

II. Buiten cas van heeterdaad mag het nooit
geschieden, zonder verlof van de rechtbank
(Art. 107), maar met dat verlof evenzeer in de
woning van derden. Dit is m. i. door Mr
Lokl
overtuigend vastgesteld, terwijl er jure consti-
tuendo geen afdoenden grond bestaat, het te ver-
bieden, terwijl, zooals wij vroeger zagen, de
beraadslagingen der Staten-Generaal ons doen
zien, dat men, bij het vaststellen der wettelijke
bepalingen over dit onderwerp, aan een onder-

\') Meer voorbeelden geeft Mr J. J. Loke over papieronderzoek
in strafzaken, Tliemis 1800, bl. 112 vlg. De aldaar opgenoemde
gevallen waarin de Heer
L. een papieronderzoek bij derden^
gerechtvaardigd acht, betreffen juist het onderzoek
naar papieren.

-ocr page 49-

45

zoek bij derden gedaclit en het gewild heeft

Wat men aanvoert tegen de stelling, dat een
onderzoek naar papieren bij derden geoorloofd is,
zijn eigenlijk al te maal argumenten die een andere
vraag betreffen nl., „of men ook papieren van
derden mag onderzoeken." En die vraag is zeer
dubieus, daar de wet hier zoo onzeker mogelijk
is, ons geheel in \'t duistere laat. Art. 45 be-
perkt het papieronderzoek
tot papieren in het hezit
van den verdachte.
Ten opzichte van andere pa-
pieren geldt mitsdien de buitengewone bevoegd-
heid van Art. 45 niet. Maar ongelukkig is de
uitdrukking eenigszins vaag. Zijn dit papieren
die de verdachte als de zyne bewaart, feitelijk
onder zich heeft of die hij bewaart als eigenaar
of bezitter. Vergelijkt men Art. 109, dan vindt
men daar een andere uitdrukking
„papieren m
hoclccn van den heMaagde.\'^
Is dit dezelfde betee-
kenis als
„heziV van den beklaagde van Art. 45?

Maar afgescheiden van die vraag, welke is de
kracht van de bepaling van Art. 109? Geeft zij
slechts een voorschrift ten opzichte van een bepaald
geval, of bevat zij eene beperking van het papier-
onderzoek ? Men zou toch omtrent de strekking
van Art. 109 op tweeërlei wijze kunnen redeneeren:
r de wet vordert de tegenwoordigheid van

\') Mr. .1. G. VOORDUIN , 1)1.

-ocr page 50-

4f)

den beklaagde alleen bij het onderzoeken van
zijn eigen papieren, niet bij het onderzoeken
van papieren van derden;

2® de wet spreekt in Art. 109 alleen van de
papieren van den beklaagde, omdat zij in Art.
107 ook geen ander dan deze bedoelde, omdat
zij zelfs niet dacht aan de mogelijkheid van een
onderzoek van papieren van derden.

Deze laatste redeneering acht ik de juiste, ook
omdat Art 45 alleen van papieren van den ver-
dachte spreekt, bij de beraadslagingen blijkbaar
ook alleen daaraan gedacht werd terwyl het
in jure constituendo aldus behoort geregehl le
worden. De wet behoort te vergunnen in de
geheimen van den beklaagde door te dringen,
niet daarentegen in de geheimen van derden, die
buiten \'t proces staan en buiten \'t misdrijf.

Neemt men de T redeneering als de ware aan,
dan levert Art. 109 een sterk argument hiertegen.
In dit Art. toch zijn alleen de vormen voorge-
schreven , voor een onderzoek van de papieren van
den beklaagde, „opdat", zooals de Heer
Lokk in
zijn meergenoemd opstel zegt, deze voor zijne
rechten zou kunnen waken, opdat hij zou kunnen
zorg dragen dat het onderzoek niet verder worde
uitgestrekt en niet langer dure, dan het behuig der

\') Voorduin 4-83.

-ocr page 51-

47

zaak vereischt, opdat hij door eigen aanwijzing de
toepassing van het middel zou kunnen vergemak-
kelijken en daardoor tevens eene latere verwarring
in zijne boeken en papieren zou kunnen voor-
komen, opdat hij in de gelegenheid zou zijn, door
een
vrijAvillige afgifte van het verlangde stuk, zich
voor een doorzoeking zijner brieven te vrijwaren.

En voor dit alles zou door den wetgever
geen de minste zorg gedragen zijn, voor \'t geval
dat papieren van derden onderzocht werden.
De wet geeft geen middel waardoor deze, indien
zij toevallig afwezig zijn, en de rechter in hunne
woningen een onderzoek naar papieren houdt,
kuinien voorkomen dal hunne intieme papieren
doorsnuffeld worden, zooals de beklaagde dit
kan door eigen aanwijzing. Het is m. i. niet
denkbaar dal. de wetgever de belangen van den
beklaagde bij het onderzoeken zijner papieren zou
hebben gewaarborgd, door zijne tegenwoordig-
heixl te vorderen, die van derden bij een onderzoek
van hunne papieren daarentegen verwaarloosd.

Alvorens verder te gaan wil ik de gevoelens
van hen vermelden, die over deze quaestie hun
meening hebben geuit om vervolgens te trachten
eenige, door sommigen van hen, geopperde
stellingen le weerleggen.

De Heer de Bosch Kemper Wetb. v. S. V. II,
bl. 184 en 185 is tegen elk i)apieronderzoek bjj

-ocr page 52-

48

derden in Strafzaken. Eveneens de Heer de Pinto ,
Handleiding tot het Wetb. v. S. V. bl. 183 en
in Themis 1847.

Verder vond ik een dissertatie over dit onder-
werp van den Heer
E. W. Berg, over papier-
onderzoek in strafzaken. Leiden 1871, die zich
tegen elk papieronderzoek bij derden verklaart.

Voorstanders van een papieronderzoek bij der-
den zijn:

Mr. Tieboel Siegenbeek, (in Ned. Jaarboeken
III, bl. 476).

Mr. d\'Aülnis de Bourouill, in Rechtsgel. Bij-
blad VI, bl. 404).

Mr. J. J. Loke, in zijn meergenoemd opstel
in Themis.

Ten slotte vond ik ook aan deze zijde een
dissertatie van den Heer
van de Velden, „Het
geheim der brieven", enz. \'s Hage 1859.

Het opstel van den Heer Loke schijnt, voor
zooverre dit het Jus Constitutum betreft, aUeen
te loopen over een onderzoek
naar papieren. De
Heer
L. begint nl. met te beweren:

„Op dezelfde wijze wordt in Art. 45 en volgg.
„het onderzoek naar papieren en boeken op ge-
„lijke lijn geplaatst met de nasporing van andere
„overtuiging- of bewijsstukken.

Ik kan toestemmen dat de AVet papieronder-
zoek en huiszoeking op één lijn stelt, indien al-\'

-ocr page 53-

4<)

thans met papieronderzoek een onderzoek naar
papieren bedoeld wordt, doch ten zeerste moet
ik het betwisten, indien hieraan de andere be-
teekenis moet gehecht worden; doch het Art.
door den heer L. aangehaald, is m. i. geheel
verkeerd. Immers de woorden van Art. 45 „of
juidere stukken en zaken", kunnen niets anders
bedoelen dan
hoeken en hrieven en dergelijke stuk-
ken, daar het Art. alle beteekenis mist, indien
men aan de aangehaalde woorden die algemeene
beteekenis geeft, die de Heer L. er aan toekent.

Eveneens kan ik niet instemmen met de bewe-
ring van den Heer L. als zoude het papieronder-
zoek een species van liet genus huiszoeking zijn
(bl. 89 Themis). De l)eraadslagingen in de Staten-
Generaal doen zien, dat men tusschen deze loeide
middelen van instructie een scherpe afscheiding
wenschte, men bleef in 1828 bij de beraadslagin-
gen over het Wetb. v. S. V. aan deze zinsnede, dooi\'
eene afgevaardigde van het Wetgevend Lichaam
geuit, gedachtig: „La perquisition des papiers
dans le domicile de (juelqu\'un est une chose extrime-
meut délicate; pour y procéder il faut une grande
circonspection". Een kundig rechtsgeleerde, lid
der toenmalige Staten-Generaal, noemde deze
maatregel „onbetamelijk en buitensporig \')".

\') Van nkh Velden, Diss. 171.

-ocr page 54-

50

Gaat men dit alles na, dan komt men veeleer
tot de overtuiging, dat de regeering, door de be-
paling van Art. 107, juist een scherpe afscheiding
wenschte van de in het voorgaande Art. vermelde
huiszoeking, zoodat de gelijkstelling van papier-
onderzoek in den engeren zin van het begrip
met huiszoeking niet aannemelijk is.

Intusschen is de verhandehng van den Heer
L. te meer belangrijk, aangezien de daarin ver-
melde jurisprudentie, aangaande de quaestie over
papieronderzoek bij derden, geheel in overeen-
stemming is met de onderscheiding, vroeger
vermeld. Zoodat de beschikkingen van de raad-
kamers der rechtbanken, die door deze in het
hoogste ressort worden genomen, nu eens ont-
kennend, dan weer bevestigend waren, naarmate
men te doen had met een onderzoek
van papieren
of met een onderzoek
naar papieren bij derden.

De rechtbank te Utrecht verklaarde papier-
onderzoek bij derden ongeoorloofd en eveneens
de rechtbank te Eindhoven.
Te Eindhoven deed zich de quaestie aldus voor\'):
De Officier van Justitie ontving een naamloo-
zen brief, waarin hem kennis gegeven werd, van
een poging tot vergiftiging in zeker gesticht al-
daar en dat een der bewoners van dat gesticht

\') Tlu\'inis ISfW) 1)1. KM).

-ocr page 55-

51

de vermoedelijke dader was, terwijl een rechter-
lijk onderzoek dienaangaande gevraagd werd.
Men vermoedde dat de brief uit het gesticht zelf
was geschreven, en toen de justitie zich der-
waarts begaf, was de man (de schrijver van den
brief), natuurlijk „op het kerkhof". Men liet
eenige bewoners schryven, om hun schrift met dat
van den brief te vergelijken, en daar dit niet
tot ontdekking van den schrijver leidde en men
veronderstelde dat meerdere personen in het ge-
sticht waren, of geweest waren, dan er voor
den dag kwamen, werd er machtiging ook lot
papieronderzoek gerequireerd, tot ontdekking
van den schrijver van den naamloozen brief.
Op dat requisitoir overwoog de rechtbank: „dat
„een onderzoek van boeken, papieren en andere
„geschriften alleen zou kunnen leiden tot het
„opsporen van den schrijver van den bewusten
„brief en dus tot hel ontdekken van een ge-
„tuige, hetgeen in strijd zou zijn met den geest
„van Art. 106 j^" 107 Strafvordering.

Art. 14. S. V. verplicht wel ieder die getuige
is geweest van een aanslag legen iemands leven,
om daarvan dadelijk keiniis te geven aan den
Ambtenaar van het O. M.^) Maar verder gaat het

\') Ofschoon o|) iicl verznini or van in \'l algemeen geen slraf
is gesteld, dit is alleen geschied ten opzichte van de misdrijven,
omschreven in de Artt. 103—107 en 13(5 G. P.

-ocr page 56-

oii

Art. niet. Deze verordening, ericende de regeering
zelve, is slechts een
herinnering aan een burgerplicht
en is alleen dienstig om dengeen die dezen plicht
betracht, tegen het verwijt te beveiligen, dat hy
door de aangifte zijne medeburgers soms in het
ongeluk heeft gestortEn zou nu hij die dezen
plicht betrachtte, daardoor de kans loopen dat
de justitie, door een onderzoek van zijne intieme
papieren, zich op de hoogte kon komen stellen
omtrent zijn karakter, verleden, toekomstige plan-
nen. Dit komt my onaannemelijk voor.

Hoe de zaak zich te Utrecht voorgedaan heeft,
vind ik niet vermeld.

De rechtbank te Arnhem, te \'s Hertogenbosch,
te Breda en te Rotterdam verklaarden papieronder-
zoek bij derden geoorloofd. Doch wanneer wij de
gevallen nader beschouwen zien wij, dat dit
papieronderzoek eigenlijk niets anders was dan een
zoeking naar bepaalde stukken, die zelve het
corpus delicti daarstelden, waarop de recht-
bank dan ook m. i. zeer terecht de bepalingen
omtrent de gewone huiszoeking toepast te.
De gevallen waren aldus:
Te Arnhem kwam het voor bij eene vermis-
sing van geldswaardig papier uit een brief; de
rechtbank l)eval, als eerste middel van onder-

\') VOORDÜIN VI, 118.

-ocr page 57-

983

zoek, dat bij de drie personen, die op het post-
kantoor, waarop de opening van den brief vermoe-
dehjk had plaats gehad, werkzaam waren, maar
die in verschillende huizen woonden, een papier-
onderzoek naar het vermiste zou gehouden worden.

De rechtbank te \'s Hertogenbosch beval een
papieronderzoek ])ij den vermoedelijken drukker,
in een vervolging tegen den verspreider van
een lasterlijk geschrift.

De rechtbank te Breda gelastte een papier-
onderzoek bij een getuige; terwijl de rechtbank
te Rotterdam eveneens bij een getuige papier-
onderzoek beval, ter verkrijging van een wissel,
waarvan de overlegging gevorderd, maar door
dien getuige geweigerd werd.

Eindelijk had, krachtens een beschikking van
de raadkamer der Dordtsche rechtbank, ten
huize van een getuige een papieronderzoek, naar
een van valschheid verdachte c[uitantie, plaats,
Intusschen is sedert het schrijven van den Heer
Loke de jurisprudentie aangaande dit onderwerj)
wederom verrijkt, met een beslissing van den
raadkamer der Zwolsche rechtbank in Augustus jl.

Het eigenaardige van dit geval bestond niet in
het onderzoeken van, of het zoeken in de papieren
van een
derde, maar in het zoeken in de papieren
van een
advocaat, naar stukken betreffende VAjwcUënt.

De zaak was zoo: Een cliënt van den Zwol-

-ocr page 58-

54

schen advocaat Mr. J. D. van Ketwich Verschuur,
die in een burgerlijk geding een schuldbeken-
tenis had overgelegd, werd verdacht van het des-
bewust gebruik maken van eene valsche acte, men
vermoedde dat bewuste schuldbekentenis, waar-
van de echtheid werd ontkend, valschwas. Het
O.
M. requireerde nu een papieronderzoek ten
kantore van voornoemden advocaat, ten einde
beslag te leggen op eenige papieren, waaronder
ook twee brieven van den cliënt aan den advo-
caat. De beschikking der raadkamer machtigde
hierop het O.
M. tot het doen van vermeld
papieronderzoek, op welke rechtsgronden, is mij
echter onbekend.

Onwillekeurig wordt men bij het overdenken
van deze zaak aan
Baco\'s woorden herinnerd:

„Optimam esse legem, (piae minimum relin-
„quit arbitrio judicis." Ziehier een treurig gevolg
van de gebrekkige en onnauwkeurige regeling
van het papieronderzoek in onze wet.

De wet verbiedt niet met uitdrukkelijke bewoor-
dingen een zoodanige handelwijze, maar daarmede
geven wij nog volstrekt niet toe, dat het overeen-
komstig den geest der wet gehandeld is, dit zullen
wij in de volgende bladz. trachten aan te toonen.

Art. 378 G. P. bedreigt alle personen, door
hun staat of beroep kennis dragende van ge-
heimen welke hun toevertrouwd worden, met

-ocr page 59-

straf, wanneer zij, buiten de gevallen waarin
de Avet hen verplicht om zich aanbrenger te stel-
len, deze geheimen geopenbaard zullen hebben;
terwijl de Artt. 14, 65 en 189 hun, die uit-
hoofde van hunnen stand, beroep of wettige be-
trekking tot geheimhouding verplicht zijn, het
recht toekent, zich van afleggen van getuigenis,
wegens hetgeen hun als zoodanig is toevertrouwd ,
te verschoonen. Zou nu de wetgever de rechterlijke
macht vergunnen deze Artt. straffeloos te over-
treden, door papieronderzoek personen te dwingen
geheimen te openbaren, waarover deze krachtens
wettelijke bepalingen verplicht zijn het stilzwijgen
te Ijewaren, die zij zelfs voor den rechter als
getuige gedagvaard gereclitigd zijn te verzwijgen.

Intusschen is er nog iets dat ernstige over-
weging verdient. Mag de justitie op dezen inge-
slagen weg voortgaan, dan is de waardigheid van
den advocatenstand verloren, dan is er in Ne-
derland voortaan geen vrjje balie meer, dan
zullen volijverige ambtenaren van het O. M.
aangemoedigd, niet alleen door \'s Ministers hou-
ding in deze, en door de beslissing van den
procureur-generaal bij den H. R., dat geen ter-
men voor cassatie hier aanwezig waren, maar ook
door de promotie van den ambtenaar van het
O. M. bij bewuste rechtbank, kort na het voor-
vallen van gemelde gebeurtenis, er eene aansporing

-ocr page 60-

56

in vinden om in \'t vervolg niet terug te deinzen
voor \'t nemen van dergelijke requisitoiren.

Leerde mij een nasporing van de geschiedenis
onzer rechtspleging ook in vroeger tijden, dat
de beslissing der Zwolsche raadkamer in deze
een „unicum" was, de Fransche annalen over
de rechtspleging aldaar, leverden mij in dezelfde
zaak een geheel tegenovergestelde beslissing\').

Het Parlement te Toulouse beshste bij een
arrest van 12 Februari 1672, dat geene brieven
van beklaagden aan hunne advocaten konden
Avorden onderzocht of in beslag genomen.

Faustin Helie Traité V, § 851 schrijft hier-
over het volgende:

„Le principe consacré par cet arrêt doit-il encore
„être suivi? Il faut poser une distinction: le
„cabinet de l\'avocat n\'est, pas plus qu\'un autre
„lieu, à l\'abri des recherches de la justice; il ne
„peut avoir de privilège en faveur d\'une
„profession, quelque élevée qu\'elle soit, quand
„il n\'en existe pour aucune fonction; l\'intérêt
„de la justice domine tous les intérêts particu-
„liers. Ainsi, si la prevention est dirigée contre
„l\'avocat lui-même, ou si elle a pour objet des
„faits étrangers à l\'exercise de sa profession, le

\') Zie ook Over deze quaeslie: iMilleumaieii , Das Deulsclic
Strafverfahren, Tli. I, bl. 308.
de Bosen Kemper, D. 11, bl. 173.

-ocr page 61-

57

„juge a le droit de procéder à toutes les per
„quisitions, à toutes les saisies qu\'il croit utiles;
il n\'y a point de raison de le lui contester.
Mais
la question n\'est plus la même, quand il \'sagit de
rechercher et de saisir les letres et papiers, dépo-
sés chez l\'avocat en son qualité et par une partie
„(pii l\'a confié ou doit lui confier sa défense. Ce
„n\'est plus, en effet, le lieu qu\'il s\'agit de
„soustraire aux investigations, ce sont les objets
„déposés, ce sont les papiers confiés à la foi de
„l\'avocat,
ce sont les secrets de la défense. Le droit
„du juge ne doit-il pas s\'arrêter ici?"

„La justice ne peut exister sans la liberté de
„la défense, puisqu\'elle ne peut être assurée de
„la vérité que lorsque la prévention a été
„débattue par le prévenu", etc.

De beslissing van het Parlement te Toulouse
is te meer merkwaardig, daar zij gegeven werd
onder de regeering van
Lodewijk XIV, toen de
abfiohite monarchie daar haar hoogste toppunt
van glans had bereikt en de wil van dezen
vorst wet was, een vorst, die vaak de justitie
als middel gebruikte om aan zijn willekeur te
voldoen , onder miskenning van alle individueele
vrijheid^). Zou men nu in een constitutioneele
monarchie als ons land een tegenovergestelde be-

\') Duclos, Mémoires sccrels sur les régnes (ic Louis XIV
el
Louis XV.

-ocr page 62-

58

slissing verwachten? Het oordeel daarover laat ik
met vertrouwen aan den onpartijdigen lezer over.

Ten slotte tot recapitulatie het volgende:

Door het schrijven van dit proefschrift heb
ik willen trachten aan te toonen:

Dat, hoewel de wet niet uitdrukkelijk onder-
scheidt , de wettelijke bepahngen omtrent papier-
onderzoek alleen betreffen het onderzoek van
papieren en dat mitsdien dit onderzoek streng
behoort beperkt te blijven tot die plaatsen, die
de wet uitdrukkelijk noemt.

Dat het onderzoek naar papieren geregeld wordt
door de bepalingen omtrent de gewone huiszoeking.

Ik heb de aandacht willen vestigen op het feit,
dal de vraag: „of papieronderzoek bij derden ge-
oorloofd is?" meestal verward is met de vraag „of
de papieren van derden onderzochlmogen worden?"

Dat bij derden het papieronderzoek in \'1 alge-
meen als geoorloofd te beschouwen is, maar een
onderzöek van de papieren van derden daaren-
tegen niet.

Naar aanleiding van de zaak van den advocaat
Mr. van
Ketwich Vehschuuh , dat de beslissing
der Zwolsche rechtbank onjuist was.

-ocr page 63-

STELLINGEN.

Ten opzichte eener natuurlijke verbintenis,
bedoeld bij Art. 1395 al. 2 B. AV., kan geene
terugvordering van het behuilde plaats he])ben ,
indien men daaraan voldaan heeft, meenendc
dat het eene civiele was.

11.

ArI. 3 B. AV. is in strijd met het ])eginsel,
dat het kind, waarvan eene vrouw zwanger is,
niet gevestigd kan worden, wanneer de vader
voor \'t aangaan van het huwelijk sterft en het
kind niet heefl kunnen erkennen.

-ocr page 64-

60

III.

De ouderlijke macht der moeder, die de
voogdij verwerpt, staat beueden de macht des
voogds.

IV.

De inventaris bedoeld bij Art. 533 B. AV.
behoeft niet te worden opgemaakt bij authen-
tieke acte.

V.

\'t Domicilium electum gaat op den erfgena-
men over.

VI.

De failliet verliest het beheer zijner goederen
niet bij het vonnis van failliet-verklaring, maar
reeds op de tijdstippen in Art. 769 W. v. K.
genoemd.

-ocr page 65-

ül

vil.

De openlegging van koopmansboeken, volgens
Art. 12 W.
v. K., kan ook dan gevraagd en
gelast worden, indien de voorwaarden bij Art. 10
gesteld, niet aanwezig zijn en het geschil loopt
over de\' bij dat art. gemelde zaken.

Vlll.

De vennootschap onder een firma is geen
rechtspersoon.

IX.

Een minderjarige kan in zaken, waarvoor hij
beperkte handlichting bekomen heefl, voor den
rechter van zijn eigene woonplaats gedagvaard
worden.

X.

Tegen den gedaagde, die oj) een lateren
rechtsdag niet verschijnt, kan geen verstek
worden verleend.

-ocr page 66-

62

XL

Onjuist was de beslissing van den H. R., dal
bet steken van den arm door een geopend
venster, om zich van eenig voorwerp meester
te maken, reeds voldoende was om „inklimming",
als een verzwarende omstandigheid vermeld in
de Artt. 381 , 382 en 384 C. P.. daar te stellen.

Xll.

Ten onrechte geeft Art. 68 N. Str. Welb.
ontslag van rechtsvervolging op, als een grond
lot verval van het recht van strafvordering.

XIIL

De ambtenaren van het O. M. zijn jure jjositivo
verplicht, elk misdrijf, hoe nietig ook, en al
is het algemeen belang er niel mede gebaat, te
vervolgen.

-ocr page 67-

XIV.

63

In de bevoegdheid des rechters eene terecht-
zitting niet gesloten deuren te houden, ligt niet
opgesloten dat de rechter den advocaat, indien
het belang van zijn cliënt het vorderde, zou
kunnen verbieden, het onderzoek daarna open-
baar te maken.

XV.

Het briefgeheim is door ArI. 154 G.AV. niet
voldoende lieschermd.

XVI.

Eenheid tusschen het Nederlandsche en hel
koloniale leger is in \'I welbegrepen staatsbelang.

XVII.

ArI. 12 (5.W. geeft geen recht tot de bewering
dal afslannuelingen uil hel huwelijk eener Prin-
ses. niel aangegaan in gemeen overleg met de
Stat.-Gen., door latere toestemming der Stal.-
Gen., tol troonsopvolging gerechtigd zouden zijn.

-ocr page 68-

()4

XVIII.

De redactie van Art. 148 G.AV. al. 1 is ge-
brekkig en te veel omvattend.

XIX.

Ten onrechte draagt Art. 148 G.W. al. 2 de
beslissing over burgerschapsrechten op aan de
kennisneming van de rechterlijke macht.

-ocr page 69-

1 "jimwa

egsMga

■Jw

mi

4

-ocr page 70-

*

%

■ : • t. -\'.m : -v.

f.

a.

V

, ,/ • , • ■ -\' . ^ ■ ■ 1 ■ " \' ■ . . * ■ • ■

: - V ^ V\'

■ >■ ...

. f >

\' \'r

mmmmam

-ocr page 71-

\'■■■m...

•• • X- A

\' M:.- \'

m

C

-ocr page 72-