-ocr page 1-

VAN HET

R, M, DE JAGER MEEZENBROEK.

BIJDRAGE TOT DE KENNIS

REUTELEN.

-ocr page 2-

t f

^ *

Mir;:;!

. \'1 r. - • f -

/

V, V .

.

\\

-ocr page 3-

« . • - \'V- . .■- •• • ƒ
.....

m

■A,--.

. j

Iii?--\'

tf,:

-ocr page 4-

re"

■"^Bvj

.....% ............

\' - .....

\' Î" \'

-ocr page 5-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS

:et

UTRECHT — G. METZELAAR. — 1883.

van het

REUTELEN.

PROEFSCHRIFT

TER ■ VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
van

BOCTOB lÏÏ DE aEHEESErHJE,

aan de

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
na machtiging van den hector magnificus

J. J. P. VALETON J^,

hoogleieaak in de faculteit dee godgeleekdheid.

VOLGEÏfS BESLUIT VAÏT DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

en op voordracht der

GENEESKUNDIGE FACULTEIT,

TE VERDEDIGEN

op Maandag den 23\'*™ April 1883, des namiddags ten 4 ure,

door

ROEIZ MENNO DE JAGER MEEZENBROEK.

/c "nT^-^QjC^ Geboken te veendam.

-ocr page 6-

OÏDBUKT TEH „BTÄEOHTSCHE DKUKKlîilJ."

-ocr page 7-

IttE mijn? éiihrs.

-ocr page 8-

.— \' lau

ytr-

V

-ocr page 9-

Nu ik op hel punt sta de academie te verlaten, is het
mij zeer aangenaam in de gelegenheid te zijn, mijnen
dank te betuigen aan allen, die tot mijne vorming hebben
bijgedragen. Vooral U, hooggeleerde TkiMk, hooggeachte
Promotor, zeg ik van harte dank voor het onderwijs van
U ontvangen en voor de welwillendheid en hulp vooral
hij het maken van dit proefschrift van U ondervonden.

Ook U, mijnen Vader, ben ik grooten dank verschid-
digd voor den bijstand, dien Gij mij hebt geboden zoowel
wat betreft het nemen der proeven als de physische be-
wijzen, welke in dit proefschrift voorkomen.

-ocr page 10-

1

I\'

It:-

^itó\' -

^»-»i^v. t .\'"iK» \' 7

• ■■ -•\'>■■■■ ■■■ v

. ix ■ . f^\': \'

-ocr page 11-

INLEIDING.

Het doel van dit proefschrift is om zoo mogelijk
langs physischen weg na te gaan en te onderzoeken
wat de oorzaak van het reutelen en het (/Wasser-
pfeifengeräusch"
Imn en moet zijn. Wij zullen het in
vijf hoofdstukken verdeelen.

Het eerste hoofdstuk geeft een historisch overzicht
van hetgeen hierover reeds is geschreven.

In het tweede worden de door ons genomen proeven
medegedeeld, en uit deze conclusies getrokken.

In het derde worden de uit de proeven genomen
besluiten op de longen toegepast.

In het vierde worden de theoriën der verschillende
schrijvers besproken , terwijl de geluiden, die bij
pyo-pneiimothorax met een longfistel worden waar-
genomen, in het
vijfde hoofdstuk worden behandeld.

Wat betreft het //Wasserpfeifengeräusch," dit

I

-ocr page 12-

2

zullen wij te gelijk met het reutelen bespreken.
Dr. Unverricht gaf dezen naam aan het geluid dat
gehoord wordt, wanneer men door een buis, die in
een vloeistof is gestoken, lucht drijft, zoodat één of
meer bellen naar boven stijgen. Hij gaf het dezen
naam, omdat het ook in een Turksche pijp gehoord
wordt.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I.

Het reutelen, een reeds sinds lang bekend symp-
toom van de meeste longziekten, is een onderwerp
over welks ontstaan nog altijd wordt getwist.

Reeds verschillende geleerden hebben hunne opinie
te boek gesteld en trachten te bewijzen.

Laennec onderscheidde vier soorten van reu-
telen :
vY. Ie râle humide ou crépitation-, 2\\ le râle
sec sonore ou ronflement-, le râle muqueuœ ou gar-
gouillement-,
4®. le râle sibilant sec ou sifflement!\'

Ook deze schrijver dacht reeds na over de oorza-
ken der verschillende reutelgeruischen ; op pg. 6 zegt
hij : f/Le râle écouté à l\'aide du cylindre présente le
plus souvent l\'image de bulles analogues a celles
que
l\'on forme en soufflant avec un chalumeau dans

1) E. T. H. Laennec, De Vauscultation médiate ou traité
du diagnostic des maladies des poumons et du coeur; Taris,
1819.
Tome second pg.

-ocr page 14-

de l\'eau de savon. L\'oreille apprécie exactement la

consistence du liquide, qui forme ces bulles;......

L\'ouïe apprécie également de la manière la plus
claire le volume des bulles formées par l\'air qui
traverse le liquide contenu dans le poumon, et,
sous ce rapport, on peut dire que le râle est
très-gros,
gros, moyen, petit owmenu.
Cette dernière expression
convient particulièrement au râle crépitant, tel qu\'on
l\'observe dans la peripneumonie au premier degré ....
Le râle muqueux, au contraire, parait toujours
plus gros......"

Verder meent hij , pg. 15, dat het crepiteerende
en het piepende reutelen soms zeer moeilijk van
elkander zijn te onderscheiden.

Een metaalklank zou, pg. 91, alleen in twee
gevallen kunnen worden waargenomen: bij pyo-
pneumothorax, bij welke bovendien nog een longfistel
aanwezig zou moeten zijn; 2®. bij een gedeeltelijk
met etter gevulde excavatie.

Bovendien zou het in deze gevallen nog alleen bij
ademen, spreken en hoesten kunnen worden gehoord.

Bij een patient met pyo-pneumothorax meent hij
nog een bijzonder geluid te hebben opgemerkt,
pg. 107 : ven mettant le malade sur son séant et
en continuant à tenir le cylindre appliqué sur sa
poitrine, à l\'instant distinctement un bruit sem-
blable à celui d\'une goutte d\'eau qu\'on laisserait
tomber dans une carafFe aux trois quarts vide. Ce
bruit était accompagné d\'un tintement métallique
évident et qui dura près d\'une seconde." Dit ge-

-ocr page 15-

luid verklaart Laennec aldus: Als de patient
gaat opzitten, verandert het niveau in de holte ;
eenige druppels zijn aan den wand blijven hangen
en vallen in de vloeistof.

Ook Piorry vergelijkt het reutelen bij het
springen van blazen aan de oppervlakte van een
vloeistof, want op pg. 327 zegt hij in een noot:
,/On entend un bruit assez semblable à la crépita-
tion de la pneumonie, en auscultant le murmure
que produit l\'écume de la bière qu\'on vient de verser
dans un verre."

Over het crepiteerend reutelen is hij \'t echter niet
met Laennec eens; hij geeft, pg. 81, als zijne
meening te kennen, dat dit niet een geluid is
dat bij
bepaalde longziekten wordt gehoord, maar
bij
alle ontstekingen, die maken dat er vocht in de
kleinste bronchi aanwezig is.

Dit crepiteerend reutelen zou volgens hem, pg. 83,
daardoor ontstaan, dat de wanden der kleinste bronchi
en alveoli, die door vocht zijn samengekleefd, bij
inspiratie van elkander worden afgetrokken.

De vergelijking van het reutelen met het springen
van blazen heeft Skoda van de twee vorige
schrijvers overgenomen; op pg. 107 zegt hij:

//Das Rasseln gleicht dem Sprudeln des kochen-

1) P. A. Piorry: Du procédé opératoire à suivre dans l\'explo-
ration des organes par la percussion médiate et collection de mémoires
sur la Physiologie, Pathologie et le Diagnostic; Paris,
1881.

2) J. Skoda: Abhandlung über Perlcussion und Auskultation.

-ocr page 16-

6

den Wassers oder des kochenden Fettes, dem
Geräusche, welches das springen der Blasen auf
der Oberfläche einer gährenden Flüssigkeit macht,
dem Knistern der zerspringenden feinen Bläschen
im Beginne des Siedens des Wassers oder beim

Rösten des Fettes....... Das feuchte Rasseln

ist demnach gross, klein, sehr feinblasig. Man
hat auch das trockene Rasseln gross, klein ,
feinblasig genannt und hat dadurch die Grösse der

Absätze des Geräusches bezeichnet.......... es

kann ferner eine verschiedene Schallhöhe haben,
und amphorisch oder metallisch wiederhallen.

Grosse Blasen sind nur in grossen Bronchien und
Exkavationen möglich, kleine Blasen dagegen können
in kleinen und grossen Bronchien und Exkavationen
vorkommen........

Verder zou, pg. 121, het reutelen, evenals het
respiratiegeruisch, in den larynx hooger zijn dan
in het longparenchym, terwijl tusschen het reutelen
in bronchi en dat in. excavaties gevormd geen
ander onderscheid zou zijn, dan de metaalklank.
Het fijn- en gelijkblazig reutelen zou alleen in
de kleinste bronchi voorkomen, zoodat men, als
het waargenomen wordt, ziekteprocessen, die het
indringen van lucht in de kleinste bronchi en alveoli
verhinderen, zou kunnen uitsluiten.

Op pg. 125 is Skoda niet de meening toegedaan,
dat het piepend reutelen (Laennec\'s râle sibilant)
zou ontstaan door \'t scheuren van \'t longparenchym ;
hij meent het te moeten verklaren uit het bij de

-ocr page 17-

inspiratie zich spannen van de wanden der alveoli
en bronchi, welke bij exspiratie waren samengevallen.

Het onderscheid, dat Chomel opgeeft tusschen
het reutelen in een caverne en dat in een pleuritisch
exsudaat, wanneer dit met een bronchus communi-
ceert, houdt Skoda voor een product van verbeelding.
Chomel meent nl., dat het geluid in het eerste
geval zachter wordt, naarmate men zich meer van
\'t\'middelpunt der caverne verwijdert; dat bij een
pleuritisch exsudaat echter het reutelen het duidelijkst
aan de basis van de borstkas is te hooren, waar de
opening der fistel is gelegen.

Ook kan Skoda zich niet met de oude meening
vereenigen, dat het springen van blazen in de alveoli
de oorzaak van het crepiteerend reutelen zou zijn;
hij sluit zich echter aan bij Wintrich, die het
verklaart uit het bij de inspiratie plotseling uiteen-
wijken van de wanden der alveoli en kleinste bronchi,
welke bij exspiratie door slijm waren samengekleefd.

Dr. Dance heeft als zijne meening opgegeven,
zegt Skoda, pg. 132, dat men, wanneer een
holte vrij met een bronchus communiceert en vloei-
stof bevat, wier niveau boven de inmondingsplaats
van den bronchus staat, bij iedere inspiratie een
geluid met een metaalklank moet waarnemen. Dit
geluid zou volgens hem ontstaan, doordat de lucht
uit den bronchus door de vloeistof in de holte
wordt gezogen, zoodat er een blaas aan de opper-
vlakte springt.

Skoda toont echter duidelijk aan, dat deze

-ocr page 18-

8

theorie niet juist kan zijn, omdat de lucht in
de holte steeds grooter spanning verkrijgt; hier-
door wordt de vloeistof in den bronchus opge-
dreven , om bij een volgende inspiratie, als de
holte zich weder uitzet, in deze terug te loopen.
Het reutelen zou alleen een metaalklank kunnen
verkrijgen wanneer een groote luchthoudende ruimte
aanwezig is, wier wanden het geluid kunnen reflec-
teeren.

De schrijvers na Skoda, Niemeijer, Gutt-
mann, Gerhardt en anderen, verschillen ten
opzichte van de beschouwingen over dit onderwerp
met hem weinig of niet.

Traube echter meent dat de rhonchi daar-
door ontstaan, dat de luchtstroom den taaien inhoud
der bronchi van den wand aftrekt en alzoo de lucht
in de gevormde ledige ruimte dringt, waardoor een
geluid ontstaat; vele dezer geluiden vormen samen
het reutelen.

Prof. Talma verschilt in opinie over het
ontstaan der reutelgeluiden geheel met de overige
schrijvers. Hij meent nl. dat het door het trillen
van tongetjes ontstaat. Duidelijkheidshalve zullen
we soms de woorden van genoemden hoogleeraar
aanhalen.

Om genoemde tongtrillmg waar te nemen doet

1) Berliner MiniscJie Wochenschrift; 1871, N°. 26 en 27.

2) Weekblad van het Nederlandsche tijdschrift voor geneeskunde;
1876 , N». 7.

-ocr page 19-

9

men als volgt: n Men verbindt een glazen buis met
haar eene uiteinde met den aspirator, legt haar
horizontaal en, om het den waarnemer gemakkelijk
te maken, op een verhevenheid; daarna brengt men
er eenige vloeistof, b. v, water, in, zoodat dit op
den benedenwand ligt. Men plaatst zich ter zijde
en laat de lucht stroomen.

Men ziet nu dat de vloeistof door de er over
heen strijkende lucht niet gelijkmatig wordt voort-
bewogen, maar dat zich op hare oppervlakte zeer
vele golven vormen, die zich voortbewegen. Deze
golven zijn en blijven niet allen even hoog. Terwijl
de lucht nl. voortstroomt worden enkele golven
hooger en hooger, blijven een poos op hare grootste
hoogte, dalen dan weer, om straks weer te

klimmen, daarna weer te dalen enz.............

Hebben de golven eene bepaalde hoogte verkregen
dan beginnen zij te trillen (men ziet dit aan den
lichtreflex), met het klimmen der golven neemt
hare amplitude toe, om bij de grootste hoogte zeer
sterk te worden, daarna bij het dalen der golf

weer meer en meer af te nemen enz..............

Van de vorming en van het springen van blazen is
hier geen quaestie en toch hoort men zeer duidelijk,
zoo dikwijls de trillingen der hooge golven zeer sterk

geworden zijn, borrelende reutelgeruischen........

Men kan dus zeggen dat de vloeistof, als deze
reutelgeruischen ontstaan, tongen vormt, gelijk men
ze in muziekinstrumenten vindt."

Om nu na te gaan, of het geluid ook verandert

-ocr page 20-

10

als de vloeistof of de dimensies der buis veranderen,
doet Prof. Tal ma in twee buizen, van gelijke
lengte en diameter, vloeistof van verschillende con-
sistentie , en laat er lucht van dezelfde spanning
doorstrijken.

In de buis, in welke de vloeistof van de grootste
consistentie is, hoort men den laagsten toon; het-
geen ook zeer duidelijk door genoemden schrijver
wordt verklaard: De tongen nl. van de grootste
consistentie moeten juist om. hare taaiheid het lang-
zaamst trillen en dus moet het aantal harer trillingen
het geringst zijn. De spanning der lucht, die-door
de buizen strijkt, moet in beide dezelfde zijn, daar
men anders harmonische boventonen zou kunnen
opwekken.

Vervolgens worden twee buizen genomen van ver-
schillende lengte maar van denzelfden diameter en
in beide dezelfde vloeistof gedaan; strijkt nu weder
de lucht met gelijke spanning over de vloeistof,
dan hoort men in de langste buis den laagsten toon,
hetgeen geheel met de theorie der orgelpijpen
overeenkomt.

Daarna neemt genoemde hoogleeraar twee buizen
van verschillenden diameter, maar van dezelfde lengte
®n doet in beide dezelfde vloeistof.

Strijkt nu weder de lucht met dezelfde spanning
door deze buizen, dan hoort men in de wijdste
buis den laagsten toon; ook dit wordt verklaard uit
de omstandigheid, dat in de wijdste buis de grootste
tongen moeten zijn, die natuurlijk langzamer trillen

-ocr page 21-

11

dan de kleinere tongen, die in de andere buis worden
gevormd.

Vervolgens meent Prof. Tal ma dat het geluid, dat
gehoord wordt, wanneer men lucht drijft door een
buis, die in vloeistof is gestoken, niet ontstaat
door het springen der blaas aan de oppervlakte
maar door \'t slaan der vloeistof tegen de lucht in
de buis.

II Ah men een glazen buis met het eene einde in
water steekt en door het andere einde lucht blaast,
wordt borrelen gehoord, terwijl blazen op de opper-
vlakte der vloeistof gevormd worden en bersten . . .

Als men een glazen vat neemt, ziet men dat het
volgende gebeurt: door het blazen wordt de lucht
vooruitgedreven in de gedaante van een halven bol,
die onder aan de buis zit; hoe langer men blaast,
hoe grooter deze halve bol wordt. Te gelijk begint
hij zich meer en meer naar boven om te buigen ,
totdat hij eindelijk op een luchtballon gelijkt, die
met zijn staart nog met de lucht in de buis ver-
bonden is."

In \'t laatst laat deze staart los en de bel stijgt
in de vloeistof op, om aan de oppervlakte een blaas
te vormen.

Men hoort een geluid vóórdat de bel aan de
oppervlakte is gesprongen.

r/Het borrelend geruisch wordt daarentegen ge-
hoord, als de luchtballon zich van de buis losrukt
en de terugijlende vloeistof als het ware op de
luchtkolom in de buis hamert."

-ocr page 22-

12

Dat het geluid in de buis ontstaat, wordt bewezen
door steeds met dezelfde spanning lucht door de
vloeistof te drijven en resonatoren boven het vrije
einde der buis te plaatsen. Men vindt dan , dat bij
de grootste resonatoren het laagste geluid gehoord
wordt.

-ocr page 23-

HOOFDSTUK IL

Om in deze zaak tot klaarheid te komen, zullen
wij de door ons hierover genomen proeven en de
hieruit gemaakte conclusies mededeelen.

De volgende vragen zullen wij aldus in dit hoofd-
stuk beantwoorden:

Wat gebeurt er, als er in verschillende soor-
ten van buizen en holten vloeistof is, en hierover
de lucht strijkt?

Wanneer ontstaat een geluid ?

3®. Waar ontstaat het geluid ?

4®. Hoe ontstaat het geluid ?

Eerst zullen wij deze vragen ten opzichte van
huizen behandelen.

De verhouding van de vloeistof tot de buis kan
verschillend zijn. De opening der buis kan nl.
geheel door de vloeistof worden afgesloten , of deze
kan alleen de wanden bedekken.

-ocr page 24-

14\'

Ten opzichte van de eerste verhouding nemen
wij de volgende proeven :

P. Wij nemen een buis die overal even wijd is
en plaatsen haar aldus met het eene uiteinde in
een vaatje met vloeistof, dat zij met de oppervlakte
ongeveer een hoek van 45° maakt en slechts even
het niveau raakt; met \'t andere einde wordt door
middel van een elastische buis een pomp verbonden,
die als zuig- en perspomp dienst kan doen.

Wanneer er nu gezogen, dus de lucht in de buis
verdund w^ordt, stijgt een klein vloeistofzuiltje in
de buis; daar de opening van deze echter slechts
de vloeistof-oppervlakte raakt, volgt op dit zuiltje
spoedig een luchtkolommetje. Aan de naar de pomp
gekeerde zijde van het vloeistofzuiltje is dus ver-
dunde lucht. Het zuiltje beweegt zich dus steeds
naar de zijde waar gezogen wordt.

Dit zuiltje, steeds voortloopende, laat overal iets
van de vloeistof aan den wand achter, zoodat het
steeds dunner en dunner w^ordt.

De vloeistofmassa, die aan den wand is blijven
hangen, loopt terug naar het ondereinde der buis,
sluit deze opening weder geheel af en wordt wederom
als een zuiltje opgeheven en voortgestuwd. Op dit
zuiltje volgt weder een luchtkolommetje: het zuiltje
laat als te voren vloeistof los , die zich weer beneden
verzamelt enz. , totdat van de vloeistof zooveel aan
de wanden is blijven hangen, dat de terugvloeiende
hoeveelheid vocht niet meer voldoende is om de
opening af te sluiten.

-ocr page 25-

15

Zoo krijgt men een rij zuiltjes in de buis, welke
elkaar steeds volgen; de ruimte tusschen de laatste
is grooter dan tusschen de eerste, daar de vloeistof,
ten deele aan de wanden bevestigd blijvende, steeds
langzamer de opening afsluit.

Al deze zuiltjes ondergaan de volgende verandering:

Duidelijk ziet men , dat ze convex gaan staan naar
de zijde waar gezogen wordt, concaaf naar de andere,
hetgeen volgens physische wetten gebeurt, zooals
wij zullen aantoonen.

Wanneer wij een glazen buis in een taaie massa
dompelen, dan zal volgens P1 at eau\'s figuren een
vliesje in de buis worden gevormd.

Dit vlies kan alleen ontstaan zijn doordat de
adhaesie van het glas tot de vloeistof grooter is
dan de moleculaire cohaesie der vloeistof zelve.

Wat zal er nu gebeuren , als men aan de ééne
zijde van het vliesje een grootere drukking aanbrengt?

Zij A een molecule van het vlies, nabij den

wand gelegen; B
een molecule in
\'t raidden der
vloeistof; R (
t—-
A D de grootere
drukking, die
wordt aangebracht.

De molecule A is onder den invloed der adhaesie
van de molecule C van den wand, terwijl bij de
molecule B, daar deze van de beide wanden evenver
is verwijderd, deze krachten elkaar opheffen.

.................

-ocr page 26-

16

De molecule A zal na één tijdseenheid, onder de
werking A D als grootere drukking en A F als
adhaesiekracht, in E zijn gekomen, indien ten
minste de adhaesiekracht gelijk ware gebleven; deze
wordt echter steeds grooter, naarmate A meer den
wand nadert.

Na twee tijdseenheden zal alzoo A in J zijn
gekomen, als H E de adhaesiekracht op E voor-
stelt; zoo na drie tijdseenheden in L, K J de
adhaesie voorstellende; na vier in M, L N weder
de adhaesiekracht aanduidende die op L werkt.

B zal echter achtereenvolgens in G, P, Q en R
zijn gekomen.

Na de tweede tijdseenheid zal dus het vlies zijn
C J P na de derde C L Q; na de vierde C M R.

De molecule A zal dus steeds meer bij B achter
blijven en het vlies steeds krommer en krommer
gaan staan.

Hebben wij nu een rij zuiltjes op de bekende
manier in de buis gekregen, dan is er tusschen
deze zuiltjes dampkringslucht.

Het eerste zuiltje gaat, wanneer gezogen wordt, om
de opgegeven reden convex staan, waardoor de ruimte
tusschen dit en het daarop volgend wordt vergroot.

De lucht wordt dus eenigzins in deze ruimte ver-
dund, waardoor ook het tweede zuiltje iets vooruit-
schuift en convex gaat staan naar de zijde waar ge-
zogen wordt, maar niet zoo sterk als het eerste, daar
dit reeds krom stond toen het tweede zich begon
te vormen enz. enz.

-ocr page 27-

17

Zuigen wij nu steeds door, dan wordt het eerste
zuiltje aldus een vliesje, dat zich steeds meer kromt
en dunner en dunner wordt.

In \'t laatst is het vliesje niet dik genoeg, om aan
de grootere drukking weerstand te bieden en breekt.

Wanneer men nauwkeurig oplet, verneemt men
bij \'t springen een geluid , dat echter zwak is.

Wordt er langzaam gezogen, dan springt slechts
het eerste vliesje, want als dit gebroken is, mengt
zich de lucht (dampkringsdrukking), die zich tusschen
het 1® en 2\'^ vliesje bevond , met de verdunde lucht
voor het eerste, waardoor de spanning der lucht tJoor
het tweede grooter is dan ze was
voor het eerste.

Wordt er echter sterker gezogen, dan kan men
eenige opeenvolgende vliesjes laten springen.

Het waargenomen geluid kan door de vier vol-
gende oorzaken zijn ontstaan :

l^ Door \'t springen van \'t vlies zelf-,

2^ Doordat de lucht van hoogere spanning zich
mengt met die van lagere spatining.

Zoo een van deze beide gestelde oorzaken de
juiste is, moet ook bij het springen van een vrij
in de lucht zwevende zeepbel een geluid worden
gehoord, daar ook de spanning van de lucht in de
zeepbel verschilt van die der lucht om de zeepbel,
zooals wij later zullen bewijzen.

Een vrij in de lucht springende zeepbel geeft
echter
geen geluid, zoodat geen van deze twee oor-
zaken de ware kan zijn.

3®. Door \'t spatten van de vloeistof tegen den wand.

2

-ocr page 28-

18

Zoo dit de oorzaak is, moet een druppel op den
wand vallende hetzelfde geluid geven en dit is zoo
niet,

4®. Door vorming en trilling van tongen.

Neemt men een vliesje , dat op het punt is van
springen, goed in oogenschouw, dan ziet men het
volgende :

Plet vliesje wordt in het midden dunner dan aan
de kanten, hetgeen gemakkelijk wordt waargenomen
als men in de lengte door de buis heenkijkt. Men
merkt dan op , dat in het midden van \'t vliesje ,
als men ten minste de buis horizontaal legt, het
eerst het licht komt doorschemeren.

Dit dunne plekje, eerst zeer klein en rond zijnde,
wordt steeds een weinig grooter, totdat men, goed
toeziende, in het midden een kleine opening ziet
ontstaan, waarna het vliesje uiteenspat.

Het schijnt ons toe, dat men, nadat de opening
zich gevormd heeft en terwijl het vliesje uiteenspringt,
een trilling kan waarnemen, die volgens onze mee-
ning ontstaat, doordat de luchtstroom, veroorzaakt
door \'t zich mengen van lucht van verschillende span-
ning, de kleine stukjes van het vliesje als tongetjes
doet trillen.

Welk soort van tongen ontstaat hier?

Men onderscheidt nl. in de natuurkunde de
tongen in
aanslaande, welke de sleuf of groef, waarin
zij gelegen zijn, geheel kunnen afsluiten en door
het afwisselend sluiten en openen dier spleet het
geluid veroorzaken — en in
vrije, losse of door-

-ocr page 29-

19

slaande tongen, welke de randen der sleuf, waarin
zij gelegen zijn, niet kunnen raken en, door het
vernauwen en verwijden der opening de luchtstroom
verminderende en vermeerderende, geluidsgolven
opwekken. Daar in ons geval de tongen de ope-
ning der buis nooit geheel kunnen afsluiten, ont-
staan hier dus de laatstgenoemde.

Om na te gaan, welke invloeden nu het door de
tongen ontstaande geluid kunnen wijzigen, stellen
wij ons de volgende vragen:

1®. Is het geluid bij alle vloeistoffen hetzelfde ?

Voor deze proef nemen wij drie glazen buizen
van gelijke lengte en doorsnede en met even dikke
wanden.

De eene plaatsen wij met het eene einde aan de
oppervlakte van water; de tweede in een emulsie
van arabische gom en olie; de derde in de vloeistof,
die Plateau gebruikte om zijne vliezen te vormen,
waarvan men een beschrijving kan vinden in Bosscha\'s
Natuurkunde, 5" boek, druk, blz. 27.

Deze drie buizen verbinden wij elk afzonderlijk
met één arm van een driearmige buis (zoodat aan
iedere buis één driearmige is verbonden).

Tusschen de buis, die in de vloeistof staat en
de driearmige wordt een kraan geplaatst.

Een der andere armen is met een zuigpomp ver-
bonden; de derde met een lange omgebogen buis,

waarin zich kwik bevindt en die als manometer
«

dienst doet; tusschen beide laatstgenoemde buizen
bevindt zich weder een kraan.

-ocr page 30-

20

Wij hebben dus drie gelijke stellen buizen.

De buis met kwik is er tusschen, om de ge-
vormde vliezen in de drie buizen bij dezelfde span-
ning der lucht te kunnen laten springen.

Werd dit niet gedaan, zoo zouden we groote
fouten kunnen maken, daar wij alsdan gemakkelijk
de verschillende harmonische boventonen van den
grondtoon konden opwekken — hetgeen vermeden
moet worden.

De wet van Bernouilli leert toch dat, hoe
sterker de luchtstroom is, dien men door een buis drijft,
des te hooger de harmonische toon is, die ontstaat.

Daarom moet de stroom sterkte in alle drie buizen
dezelfde zijn.

Sluiten wij nu eerst de kraan van de buis, die
in de vloeistof staat, en openen die der kwikbuis,
dan kunnen wij, wanneer gezogen wordt, de lucht-
verdunning aflezen.

Sluiten wij vervolgens laatstgenoemde kraan en
openen eerstgenoemde, dan zien wij een vloeistof-
zuiltje in de buis stijgen en nadat het een vliesje
geworden is, breken.

Deze proef in de drie buizen achtereenvolgens
gedaan hebbende, vinden wij, dat het vliesje van
water den
hoogsten, dat van gom een lageren en dat
van Plateau\'s oplossing den
laagsten toon geeft.

Dit verschil in toonshoogte laat zich zeer goed
uit de tongvorming verklaren; de vloeistof nl. van
de grootste consistentie zal juist door die consisten-
tie grootere tongen kunnen geven dan de andere.

-ocr page 31-

21

De grootste tongen hebben, bij dezelfde stroom-
snelheid , de grootste amplitude, trillen dus het
langzaamst en geven alzoo den laagsten toon.

2\'. Welken invloed heeft de lengte der buis op
het geluid?

Daartoe nemen wij buizen van verschillende lengte,
maar van denzelfden diameter en verdunnen, na ze
aan de oppervlakte derzelfde vloeistof geplaatst te
hebben, met dezelfde snelheid de lucht in de buizen,
door ze weder met bovengenoemde apparaat te
verbinden.

We vinden, dat de langste buis den laagsten toon
geeft, hetgeen geheel strookt met de wetten der
orgelpijpen.

Heeft de wijdte der buizen invloed op het

geluid?

Om dit te onderzoeken, nemen wij twee buizen
van gelijke lengte, maar van verschillénde doorsnede
en verbinden ze weder jaeide met bovengenoemd
apparaat.

Laten wij in beide buizen een vlies van dezelfde
vloeistof springen, dan hooren wij, dat in de
wijdste
buis het laagste geluid ontstaat.

Prof. Tal ma geeft van dit feit een verklaring
(zie pag. 10), welke wij even zullen herhalen:

//Het is klaar, dat de tongen des te langzamer
trillen, naarmate hare dimensies grooter zijn; daar
met het lumen der buizen tevens de afmetingen der
tongen moeten toenemen, zullen ook de reutelge-
ruischen in de wijdste buizen den laagsten toon geven."

-ocr page 32-

22

Dit is de juiste verklaring, want gaan wij weder
over tot de orgelpijpen, dan zal, wanneer men de
stemdraad of kruk (gewoonlijk een omgebogen staafje
boven de tong bevestigd) naar boven schuift, het
trillende tongdeel grooter worden, en alzoo ook de
amplitude; het aantal trillingen in de secunde ver-
mindert dan en de toon wordt lager.

Da invloed van de lengte en wijdte der buis, als
ook van de consistentie der vloeistof, op het geluid
wordt dus zeer goed verklaard uit de trilling der
gevormde tongen.

Terwijl wij tot nu toe overal evenwij de buizen
hebben gebruikt, nemen vfij:

2\'. Een buis die niet overal even wijd is; zij is
daartoe op enkele plaatsen boven de spirituslamp
vernauwd.

Wederom plaatsen wij haar met het eene uiteinde
juist aan de oppervlakte van vloeistof, en zuigen weer
aan \'t ander.

Wij zien, dat zich op dezelfde wijze als in de
overal evenwijde buizen, vhesjes vormen, die springen.
De terugloopende vloeistofmassa echter verzamelt
zich nu hier niet weder aan het uiteinde der buis,
maar op de vernauwde plaatsen, zoodat zich hier
weder een zuiltje vormt, dat dezelfde verandering
ondergaat als het vorige enz. enz.

Dezelfde invloeden, die in het vorige geval het
geluid wijzigden, doen het ook hier.

3®. Nemen wij een buis die op verschillende
plaatsen gebogen is en verbinden deze weder aan

-ocr page 33-

23

\'t eene einde met een pomp, aan \'t andere met het
bakje met vloeistof.

Bij zuiging ontstaat op de bekende wijze een
vliesje, dat springt.

De terugloopende vloeistof verzamelt zich in dit
geval bij de laagstgelegen bochten, om van daar weder
als zuiltjes te worden opgeheven, en wederom verande-
ren dezelfde omstandigheden, als bovengenoemd, het
geluid, dat bij \'t springen der vliesjes wordt gehoord.

4®, Nemen wij eene buis, die met \'t eene einde
in een grootere ruimte, b. v. een ballon, uitmondt.

Zij Q de ballon,
Z de buis. De eerste
wordt door middel
van de elastische
buis P met een
pomp verbonden;
lucht wordt uit den
ballon gezogen ,
terwijl het onder-
einde der buis Z de oppervlakte der vloeistof aanraakt.

Zij A een vliesje, dat aan de uitmonding der
buis in den ballon is gekomen; dit vliesje heeft nog
steeds een voortgaande beweging, en zal, zooals wij
gezien hebben, steeds meer en meer krom gaan staan,
zoodat het den vorm van A\' aanneemt.

Gelijktijdig wordt ook B voortgedreven, zoodat
het den mond der buis meer en meer nadert; ook
het vliesje C zal aan de verdanning moeten ge-
hoorzamen en steeds verder vooruitschuiven.

-ocr page 34-

24

Eindelijk is ook het vliesje B aan den mond der
buis gekomen; de moleculen van dit vliesje komen
nu in aanraking met die van A, zoodat zij samen
een gedeelte der lucht afsluiten en in den ballon
aldus een blaasje vormen. Op gelijke wijs als B,
heeft ook C zich vooruitgeschoven en met B gedaan,
wat B met A deed; aldus ontstaan er een aantal
blaasjes in den ballon.

Hetzelfde verschijnsel kan men verkrijgen door
met een buis steeds in een bakje zeepwater te blazen
Aldus ontstaan op de vloeistof een groot aantal blaasjes
die aan elkander sluiten als de cellen van een honigraat

Wanneer deze blaasjes springen, hoort men werke
lijk een geluid, dat echter
zeer zwak is; zelfs zóó
zwak, dat het praktisch geheel zou kunnen worden
verwaarloosd, zoo niet de mogelijkheid bestond, dat
dit zwakke geluid door de een of andere oorzaak
zou kunnen worden versterkt.

Daarom stellen wij ons de volgende vraag:

Door welke invloeden zou dit geluid kunnen
worden versterkt?

Om deze vraag te beantwoorden, moeten wij eerst
nagaan
hoe het geluid ontstaat.

Hiervoor kunnen wij, evenals toen wij de oorzaak
zochten van \'t geluid , ontstaan bij \'t springen van een
vlies in een buis, weder vier mogelijke oorzaken stellen.

P. Lucht van verschillende spanning, nl. die
om en in de blaas, mengt zich bij \'t springen van
de blaas en veroorzaakt het geluid.

2®. \'t Springen van het vlies zelf.

-ocr page 35-

25

3®. \'t Springen der uit het vlies gevormde drop-
pels tegen den wand.

4\'. \'t Trillen van tongen.

Ofschoon wij vroeger hebben gezien, dat een vrij
in de lucht springende zeepbel geen geluid geeft,
terwijl zij toch, wat betreft de spanning der lucht,
onder dezelfde conditie is als de blazen
op zeep-
water gevormd, zoo mogen wij hieruit toch niet
besluiten , dat de eerst gestelde oorzaak niet de ware is.

Het zou immers mogelijk zijn, dat het verschil
in spanning van de lucht
om en in de blaas grooter
werd en alzoo het te voren niet waarneembare ge-
luid hoorbaar maakte.

Wij zullen echter aantoonen, dat dit verschil in
spanning steeds hetzelfde moet zijn.

In iedere vloeistof werkt op iedere molecule, behalve
de cohaesie, adhaesie en zwaartekracht nog de zoogen.
oppervlakte-spanning of moleculaire drukking, die \'t
oppervlak naar binnen tracht te trekken.

Deze oppervlakte-
— ^^ spanning is niet altijd

^«s^rrr:!^^.. d gelijk, maar hangt af
van den vorm van \'t
oppervlak.

Zij de oppervlakte
horizontaal (FG), dan
ondervindt de mole-
cule P alleen invloed
van de moleculen in
haar aantrekkingspheer: g v qr s p w.

-ocr page 36-

26

In het segment v g w h\'ggen geene moleculen.
De werking der moleculen in q v w t, die P
naar boven trachten te halen , wordt opgeheven door
die in q r p t, zoodat alleen de moleculen in
r s p P naar beneden kunnen trekken.

Is het oppervlak concaaf (A EB), dan is het
segment der aantrekkingspheer, dat op P kan
werken, geringer, nl. slechts m s n.

Bij een convex oppervlak (C E D) heeft men
echter een grooter segment, dat zijn invloed op de
molecule P kan uitoefenen, nl. m\' s n\'.

Nemen wij nu eene molecule in \'t vliesje van een
zeepbel, dan ondervindt zij, daar het buiten-opper-
vla;k bol, het binnen-oppervlak hol is, een grootere
drukking naar binnen dan naar buiten.

Opdat dus een blaas kan blijven bestaan, moet
haar inwendige drukking grooter zijn dan de zich
om haar bevindende dampkringsdrukking.

La Place vond nu, dat, als de spanning van een

k

plat oppervlak p is, die van een convex p -j- —

wordt, in welke formule k een constante voorstelt,
nl. het arbeidsvermogen van plaats op de eenheid
van oppervlakte. Daar men nu als deze eenheid
1. Mm.^ aanneemt, is de eenheid van arbeidsver-
mogen in dezen de milligrammillimeter. Q stelt
voor de straal van \'t gebogen oppervlak. Van
een concaaf oppervlak is de spanning volgens La

Place p — YV-

-ocr page 37-

27

k

Een zeepbel dus wordt met een kracht p

k

naar binnen, met p —— naar buiten getrokken.

Opdat dus een een blaas kan blijven bestaan,

k

moet de spanning der lucht in haar 2 ^ grooter

zijn dan die van de lucht er buiten.

Het verschil in spanning binnen en buiten de
blaas is dus altijd voor dezelfde blaas een stand-
vastige grootheid , d. i. men kan de spanning in of
om een blaas niet vergrooten of verkleinen zonder
haar te doen veranderen.

Daar het vergrooten van het verschil in spanning
niet mogelijk is, kan dit nooit een omstandigheid
zijn ter versterking van het geluid.

2®. hebben wij als mogelijke oorzaak van het
beschreven geluid het scheuren van \'t vlies zelf
aangenomen.

Reeds vroeger, toen wij naar de oorzaak zochten
van \'t geluid, ontstaan bij \'t springen van een vhes
in een buis, hebben wij bewezen, dat het scheuren
van \'t vhes geen geluid geeft.

De 3\' mogelijkheid, die wij gesteld hebben is,
dat het geluid zou ontstaan door \'t spatten der uit
het vhes gevormde druppels tegen den wand, of in
de vloeistof.

Men behoeft slechts deze twee verschillende ge-
luiden te vergelijken, om uit den aard van \'t geluid
op te maken, dat ook dit niet de juiste oorzaak
kan zijn.

-ocr page 38-

28

Er blijft ons dus alleen over:

4®. Dat het geluid ontstaat door de uit de blaas
gevormde tongen.

Deze oorzaak verklaart ook, waarom een in de
lucht springende blaas
geen, een aan eenen pijpekop
of buis gezeten blaas, als ze springt,
loel een geluid
geeft. In \'t eerste geval nl. hebben de tongen
geen gelegenheid om zich te vormen, daar zij geen
wand hebben, waaraan ze zich kunnen hechten.

De tongvorming verklaart eveneens het feit, dat men
bij \'t springen van blazen van verschillende vloeistoffen
verschillende geluiden waarneemt, en wel om dezelfde
reden , als we dit vroeger bij de vliezen hebben gezien.

Daar het zeer zwakke geluid, bij \'t springen van
een blaas ontstaan, door tongtrilling wordt veroor-
zaakt en de luchtstroom, die de trilling opwekt,
niet versterkt kan worden, kunnen dus alleen een
zeer consistente vloeistof en resonatoren het geluid
versterken.

Proeven hierover genomen, bewijzen ons echter,
dat het geluid, bij \'t springen van blazen ontstaan,
onmogelijk eenige praktische waarde kan hebben.

Dat een in een buis springend vlies wel, een aan
de oppervlakte van een vloeistofspringende blaas
geen duidelijk hoorbaar geluid geeft, meenen wij
aldus te moeten verklaren:

Een vliesje in een buis ontwikkelt zich uit een
zuiltje; dit zuiltje laat, zooals wij gezien hebben,
steeds vloeistof aan de wanden hangen, waardoor
het gevormde vliesje aan de randen veel dikker is

-ocr page 39-

29

dan in \'t midden. Hierdoor verkrijgt men tongen
met een veel breedere basis dan zij bezitten, welke
bij \'t springen van een blaas ontstaan , daar toch
een blaas, door overal even dunne wanden omgeven,
niet anders dan zeer fijne tongetjes kan leveren.

Wat gebeurt er in tegendeel, als men door een
holte, welke vocht bevat, een luchtstroom laat

Wij nemen een ballon , die met ééne buis com-
municeert; hierbij kunnen zich twee gevallen voor-
doen:

1®. De buis komt hoven de vloeistof in de holte.

Zuigen of persen in deze buis geeft geen veran-
dering aan de vloeistof.

2^ De buis komt uit in de vloeistof.

a. Wordt er in de buis geperst, dan zal de
vloeistof, die m de buis even hoog stond als in
den ballon, hierin worden teruggedrongen; de ope-
ning der buis in den ballon wordt vrij (als men
ten minste sterk genoeg perst om de luchtverdich-
ting, die in den ballon is ontstaan, te overwinnen).

Een luchtbel stijgt door de vloeistof tot boven de
oppervlakte; de drukking der lucht in den ballon
neemt toe en doet de vloeistof weder in de buis
terugloopen. Hierbij hoort men een geluid, dat
vrij sterk is en waarvan wij later de oorzaak zullen
opsporen.

/?. Wordt in de buis gezogen, dan ziet men
dat de vloeistof in den ballon daalt, die in de buis
stijgt, totdat de mond der buis vrij wordt en de

-ocr page 40-

30

lucht uit den ballon in de buis kan dringen (als
men ten minste sterk genoeg zuigt, om de
verdunning, die in den ballon is ontstaan, te
overwinnen).

De lucht dringt hierna door de vloeistof heên en
doet aan de oppervlakte in de buis een vliesje
springen.

Om deze beide geluiden na elkander te doen ont-
staan, behoeft men slechts eerst te persen, daarna
te zuigen
in de buis, of, wat hetzelfde is, hoven de
vloeistof eerst te zuigen en daarna te persen, bijv.
door afwisselend den ballon te vergrooten en te
verkleinen.

Van waar is het geluid, dat wij hooren bij persen
in de buis, afkomstig ?

Prof. Talma heeft, zie pg. 11 , eenige proeven
hierover genomen, welke hem tot besluit brengen,
dat het geluid, veroorzaakt bij het blazen door een
buis in vloeistof, ontstaat door het slaan der vloeistof-
massa tegen de lucht in de buis en
niet door \'t
springen van de bel aan de oppervlakte, zooals men
vroeger meende.

Geleid door de hierboven door ons gedane en ver-
meldde proeven, ten opzichte van het geluid door \'t
springen van een blaas ontstaan, is het voor ons vol-
komen onmogelijk aan te nemen, dat het nog al sterke
geluid, bij \'t blazen door een buis in water waar-
genomen, afhankelijk zou kunnen zijn van het springen
der blaas aan de oppervlakte der vloeistof.

Door proefneming (b. v. door met een pijpesteel

-ocr page 41-

31

in een met vloeistof gevuld hoog bierglas te blazen) van
Prof. T a 1 m a\' s bevs^ering overtuigd, vs^illen ook wij
hiervoor bewijzen zoeken,

V. Trachten wij den tijd te bepalen, die er
verloopt tusschen het hooren van het geluid en het
verschijnen der blaas aan de oppervlakte.

Hiervoor nemen wij eene buis van 2 meter lengte
en 12 centimeter diameter. Na deze buis rechtop
geplaatst en van onderen afgesloten te hebben, vullen •
we haar bijna geheel met water en plaatsen er na
elkander buizen van verschillenden diameter aldus
in, dat de bovenste opening boven de vloeistof
uitsteekt.

Een groote secundeslinger wordt naast dit toestel
geplaatst.

Een helper perst door middel van een pomp, die
door een elastische buis met de glazen buis is ver-
bonden , de lucht door deze in het water.

Op het oogenblik, dat wij het geluid hooren, zien
wij naar het getal, dat de secundewijzer aangeeft
en prenten dit in \'t geheugen.

Een ander helper geelt een teeken, zoodra de
blaas aan de oppervlakte van \'t water verschijnt.
Door nu het vroeger afgelezen getal af te trekken
van dat, wat nu de secundewijzer aangeeft, vinden
wij den tijd, die verloopen is tusschen \'t hooren van
\'t geluid en \'t verschijnen der bel aan de oppervlakte.

Plaatsen wij de buizen achtereenvolgens ook op
verschillende diepte in de vloeistof, zoo krijgen wij
het volgende resultaat.

-ocr page 42-

32

Nemen wij eerst een buis van 1 c.M. diameter en
plaatsen deze 80 c.M. onder water, daarna 60 c.M.
en ten laatste 40 c.M. dan vinden wij:

bij 80 c.M. verloopen er 4 secunden tusschen
het geluid en het verschijnen der
blaas aan de oppervlakte,
bij 60 c.M. 3 sec.

,/ 40 c.M. 2 sec.

Vervolgens een buis van 2 c.M. diameter ne-
mende , vinden wij:

bij 80 c.M. 3 Sec.
„ 60 c.M. 2i ,/
„ 40 c.M. If
Bij een buis van 3 c.M. diam.:
bij 80 c.M. 21 Sec.
„ 60 c.M. 2 u
„ 40 c.M. \\\\ „ .
Hieruit zien wij dus, dat de blazen uit wijdere
buizen afkomstig, sneller opstijgen dan die uit
nauwere, hetgeen ook zeer natuurlijk is, daar uit
de wijdere buizen grootere blazen worden opgestooten
en deze, door hare grootere opwaartsche drukking ,
grooter stijgkracht hebben dan de kleine.

Dat het geluid eenige secunden vóórdat de blaas
aan de oppervlakte verschijnt gehoord wordt, is
weder een afdoend bewijs, dat het springen der
blaas niet de oorzaak van dit geluid is.

Hier moeten wij nog een feit aanhalen , dat ons
onder het nemen dezer proeven is gebleken , nl.:
het geluid wordt lager, naarmate de buis wdjder en

-ocr page 43-

33

langer en de afstand van \'t niveau tot de benedenste
opening der buis grooter wordt.

2®. Nemen wij een vat A, waarop een deksel lucht-
dicht sluit en vullen het
ten deele met vloeistof.

In het deksel zijn
twee openingen; één van
deze, P, dient om een
buis door te laten, die
niet tot aan de vloeistof
reikt en door middel
van een elastische buis
met een zuigpomp is ver-
bonden.

De andere opening, Q, laat een buis R, door,
welke met één uiteinde in de vloeistof is ge-
stoken, terwijl het andere vrij in de buitenlucht
uitkomt.

Zuigen wij nu, dan verdunnen wij de lucht boven
de vloeistof, zoodat deze mindere spanning verkrijgt
dan de dampkringslucht, die in de buis R is; de
vloeistof in deze buis dalende, doet die in het vat
stijgen , totdat het drukkingsverschil zóó groot wordt,
dat al het water uit de buis is gedreven en een
luchtbel uit de buis door de vloeistof in het vat
opstijgt en aan de oppervlakte als blaas verschijnt.

De spanning der lucht in het vat vermeerdert
hierdoor en het niveau wordt lager, waardoor de
onderste opening van R weder wordt afgesloten;
zuigen we wieder, dan stijgt een nieuwe blaas op.

3

-ocr page 44-

34

Altijd, wanneer een blaas opstijgt , wordt een
geluid waargenomen.

Wanneer het geluid ontstaat door \'t springen der
blaas aan de oppervlakte, dan moeten resonatoren,
voor de bovenste opening der buis R geplaatst ,
het geluid niet doen veranderen; ontstaat het echter
beneden, door \'t slaan der vloeistof tegen de lucht
in de buis, dan zullen de aangebrachte resonatoren
wel degelijk op het geluid influenceeren.

Wij vinden dan ook dat grootere resonatoren het
geluid lager maken dan kleinere; een bewijs dus,
dat het aan de onderste opening der buis ontstaat.

Men moet echter [ook Prof. Talma, die op
eenigzins andere manier deze proef heeft genomen,
maakt ons hierop attent (zie pg. 12)] steeds dezelfde
luchtverdunning aanbrengen, daar men anders ge-
makkelijk harmonische boventonen in de resonatoren
kan opwekken.

Door aan de elastische buis de vroeger reeds
vermeldde kwikbuis te verbinden, was het ons moge-
lijk steeds voor gelijke verdunning zorg te dragen.

3®. Nemen wij weder het vat, dat in de vorige
proef gebruikt is en laten in de opening P, • in
plaats van een elastische buis , een tinnen buis sol-
deeren, welke weder uit drie buizen bestaat, die
evenals een verrekijker in en uit elkaar kunnen
geschoven worden, zoodat wij aan de buis de lengte
kunnen geven, die wij noodig achten.

Het deksel behoeft echter bij deze proef niet
luchtdicht op het vat te sluiten.

-ocr page 45-

35

Een helper drijft door middel van een perspomp
en de daaraan op de bekende manier bevestigde
kwikbuis, door de buis R bellen van gelijke span-
ning door de vloeistof, terwijl wij boven de tinnen
buis luisteren.

Wanneer er lucht door de vloeistof wordt ge-
dreven , hooren wij twee op elkaar volgende geluiden;
het eerste is lager en veel luider dan het tweede ,
dat bijzonder zwak is.

Wanneer wij de tinnen buis afwisselend verlengen
en verkorten, dan hooren wij, dat het geluid lager
wordt, naarmate de buis in lengte toeneemt en
omgekeerd , waaruit volgt: hoe
hooger de luchtkolom
is boven de vloeistofmassa , des te
lager de toon :

Vanwaar die twee geluiden ?

Wanneer we nauwkeurig opletten, dan hooren
wij duidelijk dat de tijd, die tusschen de beide
geluiden verloopt, niet altijd dezelfde is.

Soms zelfs blijft het tweede geluid geheel weg.
Wij verzoeken daarom den helper door een teeken
den tijd op te geven , waarop de blaas aan de
oppervlakte springt, en vinden nu, dat dit tijdstip
juist overeenkomt met het oogenblik waarop wij het
tweede geluid hooren. Hierdoor wordt het dan ook
duidelijk, hoe de tijd tusschen de twee geluiden niet
altijd dezelfde is, daar de blaas aan de oppervlakte
verschijnende oiiet altijd dadelijk springt en soms
in \'t geheel niet springende, natuurlijk geen geluid
geeft.

Het eerüe geluid, dat veel sterker en lager is

3^

-ocr page 46-

36

en veel vroeger ontstaat dan het tweede , kan dus
onmogelijk van het springen der blaas afhanke-
lijk zijn.

Het tweede geluid ontstaat, zooals we reeds vroeger
hebben aangetoond , door het trillen van gevormde
tongen.

4^ Nemen wij een hoog glazen vat en plaatsen
er halverwege een ronde tinnen plaat in, die er
juist in past en 3 openingen heeft. Door \'t aanbrengen
van vet enz. wordt deze plaat, P , luchtdicht aan
de randen afgesloten. Vervolgens brengen wij in twee

der openingen de glazen
buizen R en Q, van
welke R bijna tot op den
bodem reikt; ook deze
buizen moeten luchtdicht
aan de randen der ope-
ningen bevestigd zijn; de
derde opening sluiten wij
vooreerst met een gut-
taperchastop.

Laten wij daarna door
de buis R water in het
vat loopen, dan heeft
de lucht gelegenheid om
door Q te ontsnappen,

Is het water tot aan de onderste opening van de
buis Q gekomen, zoodat deze wordt afgesloten, dan
zal, bij verdere toevoer van water, de vloeistof in
de buizen hooger gaan staan dan in het vat.

-ocr page 47-

37

Alzoo weten wij, dat de buizen en ook de plaat
luchtdicht aan hunne randen sluiten.

Vervolgens nemen wij de guttaperchastop uit de
opening en laten meer water in R loopen, totdat
het niveau eenige centimeters boven de plaat staat.

Sluiten wij nu de opening in de plaat door de stop
S en persen in Q, dan stijgt een bel in het water op.

Hadden wij de buis R niet aangebracht, dan zou-
den wij, hoe sterk er ook geperst werd, nooit de
vloeistofzuil uit de buis Q kunnen terugdrijven; nu
echter kan zij in R ontwijken.

Zoodra nu de lucht uit de buis in het vat is
opgestegen, blijft zij tegen de plaat hangen, zonder
een blaas te kunnen vormen , die springt. Hadden
wij de plaat en de buizen niet luchtdicht laten aan-
sluiten , dan zou de kleinste opening groot genoeg
zijn geweest om de luchtbel door te laten.

Ook bij deze proef wordt een geluid gehoord,
ofschoon er geen blaas kan springen; van dit laatste
kan het geluid dus niet afhankelijk zijn.

5\'^. Ontstaat het geluid onder water, dan moet een
resonator, zoowel
in als boven de vloeistof geplaatst,
het geluid veranderen; ontstaat echter het geluid
op
de vloeistof door \'t springen van een bel, dan zal
het geluid alleen veranderen, als de resonator
hoven
de vloeistof wordt geplaatst.

Om deze proef te doen, nemen wij een groot vat
en vullen dit ongeveer voor driekwart met water.

Een buis, die door een standaard wordt gedra-
gen , plaatsen wij met het eene uiteinde onder water.

-ocr page 48-

38

Een andere standaard draagt een katrolletje, waar-
over een koord loopt, om een gesloten resonator,
hieraan bevestigd, naar willekeur in het water of
daarboven te kunnen plaatsen.

Wanneer wij in de buis persen, gaat een bel
door het water naar boven.

Eerst plaatsen wij den resonator geheel buiten het
vat en hooren nauwkeurig het geluid; vervolgens
laten wij den resonator
in het vat, boven de vloeistof
hangen en laten weder een bel met dezelfde pers-
kracht opstijgen.

Duidelijk hooren wij, dat het geluid veranderd is.

Daarna laten wij den resonator in de vloeistof
dalen, en vinden wederom verandering, nl. hoe dieper
de resonator daalt, des te lager wordt de toon.

Vanwaar komt het, dat dit geluid bij diepere
indahng van den resonator lager wordt?

Het kan afhankelijk zijn van de vloeistofmassa,
die op den resonator drukt, en wel: hoe méér vloei-
stof er boven den resonator staat, des te lager wordt
het geluid.

Dit zou men aldus kunnen verklaren:

De wanden van den resonator, als deze zich boven
in de vloeistof bevindt, kunnen gemakkelijker tril-
len, dan wanneer hij geheel beneden is gekomen,
daar de drukking van de boven hem geplaatste vloei-
stofmassa op de wanden dan vermeerdert.

De resonator dus, meer en meer in de vloeistof
dalende, zal steeds moeilijker trillen en het geluid
lager maken.

-ocr page 49-

39

Is dit waar, dan moet iedere oorzaak, die de
wanden in hunne trilling tegenwerkt, denzelfden in-
vloed op het geluid uitoefenen.

Is de resonator slechts een weinig ingedaald en
drukt men nu met beide handen tegen zijne wan-
den, dan moet dus de toon lager zijn, dan wanneer
men de handen wegneemt.

Dit is ook werkelijk het geval; het lager worden
van \'t geluid hangt hier dus af van het langzamer
trillen der wanden.

Het geluid, veroorzaakt door met een buis in
water te blazen, ontstaat alzoo niet
op maar in de
vloeistof.

Door deze vijf proeven meenen wij_ ten duide-
lijkste bewezen te hebben, dat het geluid bij \'t
blazen door een buis in water ontstaan, en door
U n
V e r r i c h t „ Wasserpfeifengeräusclt" genaamd, ver-
oorzaakt wordt door \'t slaan der vloeistof tegen de
lucht in de buis, vooral als men de ontwikkeling der
bel nagaat, zooals Prof. Talma haar zeer duidelijk
heeft beschreven pg. 11.

Om nu na te gaan, welke geluiden ontstaan
als twee buizen met een met lucht en vloeistof ge-
vulde holte communiceeren, nemen wij twee buizen
die in een ballon uitkomen.

Hierbij doen zich, wat de spanning in deze buizen
betreft, twee mogelijkheden voor.

1®. Beide buizen staan onder dezelfde condities,

-ocr page 50-

40

d. i. in beide wordt tegelijk en met dezelfde kracht
gezogen of geperst; komen de openingen van beide
buizen
in de vloeistof uit, dan zal men op twee
plaatsen de geluiden hooren, die men bij de vorige
proef slechts op ééne plaats waarnam.

Komen echter beide buizen hoven, of komt één
van beide
in de vloeistof uit, dan ziet men niets ge-
beuren, daar dan in \'tl® geval alleen de lucht
boven de vloeistof wordt verdicht, in \'t 2® de druk-
king in de beide buizen (dus aan beide zijden
der vloeistof) dezelfde zijnde, de evenwichtstoestand
blijft, zooals hij was.

2®. De lucht in de beide buizen is onder verschil-
lende
condities, d. i. in de eene wordt gezogen of
geperst, in de andere niet,

a. Komen zij beide hoven het niveau in de holte,
dan zal dit geen beweging in de vloeistof veroorzaken.

ß. Komt één buis onder, de ander boven den
vloeistofspiegel in den ballon, en zuigt men in de
laatste, of wat \'t zelfde is, perst men in de eerste,
dan ziet men \'t zelfde geschieden als in den ballon
met één buis, die onder de vloeistof uitkwam.
Hierbij echter moest de perskracht grooter zijn, daar
de luchtkolom boven de vloeistof werd verdicht, terwijl
dit in de proef met twee buizen niet het geval is.

Perst men in de buis, die hoven de vloeistof uit-
mondt, of zuigt men in de andere , dan ziet men weder
hetzelfde geschieden als in de proef met ééne buis^
in welke gezogen werd. Hierbij echter moest ook
weder de zuigkracht grooter zijn , daar de luchtkolom

-ocr page 51-

41.

boven de vloeistof in den ballon verdund werd,
terwijl dit in de proef met twee buizen weder het
geval
niet is.

y. Beide komen onder den vloeistofspiegel in den
ballon en zijn op ongelijke hoogte aangebracht;
perst men nu in de laagst gelegene, dan hoort men
eerst het geluid, ontstaan door \'t slaan der vloei-
stofmassa tegen de lucht in die buis; daarna stijgt
de bel op. In de andere buis wordt, door de hooge
drukking, die nu boven de vloeistof komt, een wei-
nig dezer vloeistof gedreven, zoodat de mond van de
buis vrij wordt en er een vliesje ontstaat, dat springt.

Alzoo hooren wij na elkander twee geluiden; het
eerste echter het sterkst.

Tot nu toe hebben wij steeds buizen genomen,
wier opening door vloeistof was afgesloten.

Brengen wij nu de vloeistof aldus in een glazen
buis, dat zij de opening niet afsluit, maar alleen de
wanden bevochtigt, dan kooien wij op een gedeelte,
waarover Prof. T a 1 m a reeds proeven heeft geno-
men (pg. 9). Ook wij, deze proeven herhaald
hebbende, komen tot het resultaat, dat het geluid
in deze buizen ontstaan lager wordt naarmate de
buis langer en wijder en de vloeistof consistenter is.

Wat de proeven, bewijzen en conclusies betreft,
hiervoor verwijzen wij naar het door bovengenoemden
hoogleeraar hierover geschrevene.

Bij deze proeven hebben wij dus drie door ver-
schillende oorzaken ontstane geluiden waargenomen.

V. In buizen, wier opening met vloeistof is af-

-ocr page 52-

42

gesloten, krijgt men een geluid, ontstaan na \'t sprin-
gen van een vliesje.

Dit is echter een zeer zwak en slechts kortdurend
geluid, wanneer ten minste niet zeer vele vliesjes
na elkander breken.

Dit geluid is des te lager, naarmate de buis langer
en wijder en de vloeistof consistenter is.

2^ Bij buizen, die met de eene opening onder
de vloeistof zijn geplaatst en waardoor lucht wordt
gedreven , zoodat een bel door de vloeistof naar boven
stijgt, hoort men een sterk, kort geluid, dat geheel
in timber met het voorgaande verschilt. Het is des
te lager naarmate de buis langer en wijder is en hare
opening lager onder het niveau der vloeistof uitkomt,
terwijl een hooger volumen lucht boven de vloeistof
eveneens het geluid lager maakt.

3®. In buizen, wier wanden alleen met vloeistof
bedekt zijn en door welke een luchtstroom strijkt,
hoort men een geluid, dat ceteris paribus veel sterker
is dan het
sub I opgegevene.

Het is een zagend, lang gerekt geluid, dat des
te lager is, naarmate de buis wijder en langer en
de vloeistof consistenter wordt.

Dit geluid verschilt in timber weder geheel van
de beide voorgaande, zoodat men slechts weinig oefe-
ning noodig heeft om de geluiden, ten minste in
glazen buizen, van elkander te onderscheiden. Het
1° en 8" geluid wordt, zooals wij bewezen hebben,
door het trillen van tongen veroorzaakt. Hoe komt
het dan, dat onder alle mogelijke zelfde condities

-ocr page 53-

43

het laatste geluid veel sterker is dan het eerste en
de timber geheel verschilt? Vroeger hebben wij
aangetoond, dat er, bij niet te sterke zuigkracht,
slechts één vliesje springt, waardoor het aantal tongen
zeer beperkt wordt; ook zullen deze bijna alle de-
zelfde grootte hebben en alle gelijktijdig trillen.

Al zuigt men sterh, toch zal het aantal vliesjes,
dat te gelijk springt, zeer gering zijn en eveneens
dus het aantal trillende tongetjes.

Hebben wij echter een buis, wier wanden alleen
met vloeistof bedekt zijn en strijkt hierover een
luchtstroom, dan beginnen zich overal grootere en
kleinere tongen te verheffen en te trillen. Dit is dus
een geluid van
vele na elkaar — zoowel als te gelijk
zich bewegende tongen, die bovendien nog ongelijke
grootte hebben.

Dit geluid moet dus wel veel sterker zijn, langer
duren en een anderen timber hebben dan het voor-
gaande.

Dat deze beide geluiden weder geheel verschillen
met het
sub 3 aangehaalde is zeer natuurlijk, wijl
hun oorzaak zeer verschillend is.

-ocr page 54-

HOOFDSTUK IIL

Passen wij de hierboven vermeldde proeven en de
daaruit genomen conclusies op de longen toe.

De lezer houde ons echter ten goede, dat wij
zoowel in redeneeringen als in teekeningen duide-
lijkheidshalve schematisch zijn.

Bij de longen hebben wij met elkaar communi-
ceerende buizen, bronchi, die van de trachea af
naar de peripheric steeds kleiner en kleiner worden
en eindelijk in de alveoli uitmonden.

Bevindt zich eene sereuse vloeistof in de kleinste
bronchi en worden deze geheel door haar afgesloten,
waartoe natuurlijk zeer weinig noodig is, dan dringt
bij exspiratie de lucht, uit de alveolen komende,
de vloeistofzuiltjes in de verschillende bronchi.

De zuiltjes moeten , voortloopende, steeds dunner
en dunner worden en ten laatste als vliesjes springen.
Daar zij echter niet alle even groot zijn , dus ook
niet alle even ver worden opgeheven, heeft dit

-ocr page 55-

45

springen in de verschillende bronchi niet gelijktijdig
plaats.

Hierdoor ontstaan er vele geluiden na elkander,
welke echter bijna alle denzelfden timber en dezelfde
hoogte hebben , wijl de gevormde tongen van dezelfde
grootte, de bronchi van dezelfde wijdte, de ge-
sprongen vliesjes van dezelfde vloeistof zijn.

Dit zijn dus geluiden , die elkaar dadelijk opvolgen
en aan elkander gelijk zijn, dus het zoogenaamde
gelijkblazig reutelen vormen.

Daar de vloeistof sereus is en de bronchi nauw
zijn, moet het geluid hoog wezen, zoodat het tevens
uMeinblazig" is.

Wordt de vloeistof, die in de bronchi is, in
plaats van sereus, slijmig, dan moet het geluid
lager worden, en meer op het zoogenaamde
ngroot-
blazig\'
reutelen gaan gelijken.

Is er echter niet genoeg vloeistof in de bronchi
om deze af te sluiten, maar zijn alleen de wanden
bevochtigd, dan zullen alleen tongen trillen, die,
zooals we gezien hebben, ceteris paribus, een sterker
en lager geluid geven dan tongen uit gesprongen
vliezen ontstaan.

De tongvorming vindt meest in de groote bronchi
plaats, daar de vloeistof de openingen van deze wijde
bronchi meestal niet kan afsluiten.

Is de vloeistof in de groote bronchi dus taaier dan
in de kleine, of worden in de eerste geene vliezen
gevormd, maar tongen, dan zal men hier een zooge-
naamd
\\,grooiblazig\\ in de kleine bronchi echter een

É

-ocr page 56-

46

nJcleinhlazig" reutelen hooren, zoodat men het uon-
gelijkblazig"
reutelen waarneemt.

Waar zullen de vliesjes meestal ontstaan?

Zooals wij gezien hebben bij de verschillende bui-
zen met vernauwingen en bochten , hoopt zich de
vloeistof het meest aan
die plaatsen op, zoodat zich
van hieruit de zuiltjes vormen, vliesjes worden en
springen.

De losgelaten vloeistof keert terug naar de ver-
nauwingen om weder te worden opgeheven enz.

Aldus geschiedt het ook bij de bronchi, nl. naar
de plaatsen van vertakking zoowel als naar die
waar de bronchi door een of andere oorzaak (zwel-
ling der mucosa of anderzins) zijn vernauv\\?d, zal
de vloeistof steeds terugvloeien en zich van daar
weder opheffen.

Verder zagen wij, dat, wanneer een buis wijder
wordt, in dit gedeelte blaasjes kunnen ontstaan,
die echter voor ons geen hoorbaar geluid geven, dus
geen praktische waarde bezitten.

In de vroeger opgegeven proeven lieten wij met
een ballon, waarin zich vloeistof bevond, buizen
communiceeren en vonden, dat men alleen
dan een
geluid hoort, wanneer de buis onder den vloeistof-
spiegel in de holte uitmondt. Wanneer dan
in deze
buis werd geperst of, wat hetzelfde is, de lucht
boven
de vloeistof in den ballon werd verdund, hoorden
wij een geluid, ontstaan door \'t slaan van de vloeistof
tegen de lucht in de buis.

Werd echter in de buis gezogen of geperst of de

m

-ocr page 57-

47

vloeistof in den ballon, dan drong het vocht in de
buis op, om, na \'t vrijworden der opening een vlies
te doen ontstaan, dat springt en een zwak geluid geeft.

Passen wij dit weder op de longen toe, dan kun-
nen wij ons een longholte voorstellen, die door de
een of andere oorzaak vocht bevat en slechts met
één bronchus communiceert. Mondt deze bronchus
onder den vloeistofspiegel in de holte uit en staat
hij in vrije communicatie met de trachea, dan zal
men het eerstvermeldde sterke geluid alléén
dan kun-
nen hooren, wanneer de spanning der lucht boven
de vloeistof in de holte geringer wordt dan die in
den bronchus.

Dit kan alleen geschieden door grooter worden
der excavatie.

Zal dit gebeuren, dan moet of de holte slappe
wanden bezitten, welke bij exspiratie samenvallen
en bij inspiratie weder uitzetten, öf de wanden moe-
ten door bindweefsel zoodanig met sternum, ribben
en wervelkolom verbonden zijn, dat bij inspiratie
de holte grooter wordt ten koste van de wanden
der bronchi, welke dan worden gerekt om aan de
vorming der holte deel te nemen en bij exspiratie
weder tot hun normalen stand terug te keeren.

Is aldus door vergrooting der holte een luchtbel
uit den bronchus door de vloeistof naar boven ge-
stegen , dan zal, als de holte bij exspiratie kleiner
wordt, de spanning der lucht boven de vloeistof in
deze grooter zijn dan in den bronchus, waardoor
het vocht uit de holte in dezen wordt gedreven.

-ocr page 58-

48

Indien nu de opening van den bronclius niet te
ver van het vloeistofniveau is verwijderd, kan zij vrij
worden en de lucht uit de holte zal dan door den
bronchus gaan en hier een vlies doen springen; de
spanning in bronchus en holte is dus weder gelijk.
Vergroot zich nu weder de excavatie, dan wordt de
spanning in deze kleiner dan die in den bronchus
en de lucht dringt als te voren door de vloeistof
in de holte naar boven.

Op deze manier zouden wij steeds, zoowel bij in-
als bij exspiratie, een geluid hooren, echter in timber
en sterkte geheel verschillende, zooals wij vroeger
gezien hebben.

Mondt echter de bronchus zeer ver beneden de
vloeistofoppervlakte in de holte, zoodat hare ver-
kleining bij exspiratie niet genoeg de spanning der
lucht boven de vloeistof vergroot, om de opening van
den bronchus vrij te doen worden, dan zal in \'t
eerst slechts, bij sterke inspiratie een geluid kunnen
worden gehoord.

Daar toch de spanning in de holte groot is en
veel vloeistof in den bronchus is opgedreven, zal bij
een volgende inspiratie het vocht alleen uit den
bronchus in de holte terug worden gezogen, zonder
dat de opening van den bronchus vrij wordt. Echter
zal ook deze op den duur zeer goed vrij
hunnen
worden, bijv. als de patient zich verlegt, waardoor
de bronchus boven de vloeistof in de lucht uitmondt,
of als hij veel hoest. Bij een hevigen hoeststoot nl.
zal eerst de vloeistof uit den bronchus worden terug-

-ocr page 59-

49

gedreven tot in de holte, waarna in deze een luchtbel
uit den bronchus door de vloeistof kan opstijgen.
Hierdoor wordt de spanning der hicht in de holte
na het hoesten zóó groot, dat ook de opening van
den bronchus weder vrij wordt en de saamgeperste
lucht uit de holte ontsnapt, totdat de spanning even
groot is als in den bronchus enz.

Kan de holte zich echter niet vergrooten of ver-
kleinen , dan zal men alleen bij sterk persen nu en dan
een geluid kunnen hooren, maar in geen ander geval
Stellen wij ons vervolgens voor, dat in een long
een holte zich raidden in een bronchus heeft ont-
wikkeld, zoodat zij met diens twee einden commu-
niceert , waarvan het eene naar de longperipherie,
het andere naar de trachea voert, terwijl hunne
uitmondingen in de holte door vloeistof zijn afgesloten.

Zij A de bronchus,
die van de peripheric
\'ß komt en monde deze
lager in de vloeistof
uit dan het einde B,
dat met de trachea
communiceert.

Bij exspiratie wordt dus de vloeistof, die in de
holte en de bronchi even hoog staat, zoolang de span
ning der lucht in alle gelijk is, uit den periphe-
rischen bronchus A in de holte teruggedrongen
en loopt in het einde B. Eindelijk w^ordt de opening
van den bronchus A vrij , de lucht dringt door de
vloeistof, doet een geluid bij de opening van den

-ocr page 60-

80

bronchus A ontstaan, en stijgt als bel in de
caVerne op.

De spanning der lucht in de holte vermeerdert
hierdoor.

Is deze spanning nu zóó groot gevi^orden, dat
ook de opening van B vrij wordt en er een vlies
ontstaat dat springt, dan ontsnapt de lucht voor
een gedeelte uit de holte, waarna de vloeistof uit
den bronchus terugloopt en diens opening weder
geheel afsluit.

Men hoort in dit geval dus twee geluiden bij de
exspiratie, het eerste echter in A ontstaan, is veel
krachtiger dan het in B gevormde.

Mondt echter de centrale bronchus boven de vloeistof
in de holte, dan zal men natuurlijk alleen het eerste
geluid hooren ; is daarentegen de opening van den
peripherischen bronchus boven de vloeistof gelegen,
dan zal alleen het tweede, zwakke, worden waar-
genomen.

Bij de nu volgende inspiratie, dus wanneer in
den peripherischen bronchus • A wordt gezogen,
loopt er meer vloeistof in dezen, waardoor het
niveau in de holte daalt.

Daar de centrale bronchus B zeer nabij het
niveau in de holte uitmondt, wordt zijne opening
dadelijk vrij en de lucht stroomt, zonder eenig geluid
te geven , in de holte.

Is de zuigkracht nu sterk genoeg, om ook de
opening van den peripherischen bronchus B vrij
te maken, dan zal in dezen een vlies worden ge-

-ocr page 61-

51

vormd, dat springt; de vloeistof loopt ten deele in
de holte terug, om bij de volgende exspiratie boven-
genoemde verandering te ondergaan.

Wij zeiden zooeven, dat de lucht bij inspiratie
uit den centralen bronchus zonder eenig geluid in
de holte zal stroomen; dit is echter alleen
dan waar,
wanneer genoemde bronchus slechts
even onder het
niveau in de holte uitmondt, zoodat zijne opening
dadelijk vrij wordt.

Is deze opening echter eenigzins lager geplaatst,
dan blijft zij bij inspiratie
langer onder het vloei-
stofniveau , waardoor dan ook in B een geluid
ontstaat.

Is nl. de vloeistof uit den centralen bronchus B
in den pheripheriscn A geloopen, dan zal ook nog
vloeistof uit de holte worden gezogen, waardoor de
spanning der lucht in deze afneemt, het vroeger
door ons beschreven krachtig geluid gehoord wordt
en een luchtbel uit den centralen bronchus door
de vloeistof in de holte opstijgt.

Wordt er dus sterk genoeg in den peripherischen
bronchus gezogen en mondt de centrale niet juist
bij of boven het niveau in de holte, dan zal men
na elkander twee geluiden kunnen waarnemen; het
eerste, ontstaan in den centralen bronchus is sterk,
het
tweede in den peripherischen, door \'t springen
van een vlies gevormd, is zwak.

Wordt er echter in den peripherischen bronchus
A niet sterk genoeg gezogen om zijn opening vrij te doen
worden , dan zal men alleen het eerste geluid hooren.

-ocr page 62-

52

Gemakshalve hebben wij zooeven den peripheri-
schen bronchus lager in de holte laten uitmonden
dan den centralen; zijn echter de bronchi omge-
keerd geplaatst, de pheripherische nader bij het
•niveau dan de centrale, dan blijven ook de gelui-
den dezelfde, behalve dat nu bij inspiratie niet zoo
krachtig behoeft gezogen te worden om in den peri-
pherischen bronchus bij exspiratie meer moet worden
geperst om in den centralen bronchus een vlies te
doen springen.

Stellen wij ons vervolgens twee communiceerende
holten voor, welke beide vocht bevatten.

Hebben deze holten samen slechts één bronchus,
waardoor zij met de trachea communiceeren, dan is
dit \'t zelfde alsof wij ééne holte hadden, die met
éénen bronchus in verbinding stond. Zijn er echter
twee met de holten R en S in verbinding staande
bronchi en komt één van deze, P, in de holte S
hoven de vloeistof, de ander, Q, onder het niveau in
R uit, dan zullen wij geheel iets anders waarnemen.

Voert laatst-
genoemde bron-
chus , Q, naar
de peripheric
der long, eerst-
genoemde , P, naar de trachea en stellen wij ons
verder voor, dat er
geexspireerd wordt, dus geperst
in Q, dan zullen wij de lucht door de vloeistof in
de holte R zien opstijgen en het bekende, krach-
tige, korte geluid hooren.

-ocr page 63-

53

Plierdoor wordt de drukking boven de vloeistof
in R vergroot en het niveau in deze holte gaat
lager staan dan in S.

Is nu deze vermeerdering in drukking groot ge
noeg, of is de bronchus, die de holten verbindt
zoo nabij het niveau gelegen, dat zijne opening
door \'t drijven der vloeistof uit R in S, vrij wordt
dan zal de lucht uit eerstgenoemde holte in laatst
genoemde overgaan. Hierbij hooren wij hetzelfde
geluid als bij \'t opstijgen van een luchtbel uit Q
door de vloeistof in R.

Daar wij echter hebben aangenomen, dat de bron-
chus Q lager in de vloeistof uitkomt dan de com-
municatiebuis der holten, zal het geluid bij eerstge-
noemden bronchus een lageren toon hebben dan bij
laatstgenoemden.

Bij in-piratie echter zal er in Q worden gezogen,
zoodat de vloeistof uit R en S in dezen bronchus
loopt, waardoor de lucht in R wordt verdund en
het niveau in deze hooger komt te staan dan in de
andere holte.

Wordt nu de buis, die de holten verbindt, met
ééne opening vrij, dan stijgt de lucht uit P in
R op en doet hier een krachtig geluid ontstaan.

Wordt in Q sterk genoeg gezogen om de ope-
ning van dezen bronchus vrij te doen worden, dan
zal hierin een vlies springen.

Wij hooren hier dus, bij inspiratie, na elkander
üoee geluiden, het eerste echter veel krachtiger dan
het tweede.

-ocr page 64-

54

Komen de bronchi P en Q beide onder het niveau
in de holten uit, dan hoort men bij exspiratie
drie
geluiden; de eerste twee krachtiger dan het derde,
nl. één ontstaan in de opening van Q, het tweede
in de buis die de holten verbindt, en het derde ,
door \'t springen van een vlies, in P.

Bij inspiratie hoort men eveneens eerst twee
korte , krachtige geluiden en daarna één zwak geluid.

De verdere mogelijkheden van \'t communiceeren
van drie of meerdere holten en de daarbij ont-
staande geluiden kan men gemakkelijk uit het
voorgaande afleiden.

Wat nu betreft de geluiden , die men verkrijgt,
wanneer alleen de wanden der brochi met vloeistof
bedekt zijn — deze zijn , zooals we gezien hebben,
sterker en meer gerekt dan het geluid, dat bij
\'t springen van een vhes , onder dezelfde condities,
wordt waargenomen.

Hoe consistenter de vloeistof en hoe wijder de
bronchus , des te lager de toon, terwijl nog een
versnelde respiratie harmonische boventonen kan
oproepen.

-ocr page 65-

HOOFDSTUK I Y.

Vergelijken wij nu de genomen proeven en de
daaruit voortgesproten conclusies met de woorden
van de in \'t eerste hoofdstuk aangehaalde schrijvers.

Laennec en bijna allen, die na hem over dit
onderwerp hebben geschreven, zijn het denkbeeld
toegedaan , dat het reutelen ontstaat door \'t springen
van blaasjes in de alveoli en bronchi; echter geeft
geen hunner een duidelijke verklaring, hoe deze
blazen kunnen ontstaan.

Daar wij hebben aangetoond, dat het springen
van vochtblazen nooit een geluid kan geven, dat in
sterkte met het reutelen overeenkomt, moet deze
voorstelling valsch zijn.

Traube meent een andere oorzaak voor
\'t reutelen gevonden te hebben (pg. 8); maar ook
deze kan niet de juiste zijn, want de ledige
ruimte, waarvan hij spreekt, kan niet bestaan. De
lucht dringt immers den inhoud der bronchi van

-ocr page 66-

56

den wand; deze inhoud gaat dus niet eerst van den
wand en laat dan de lucht toe, maar de luchtstroom
is er ei) doet den inhoud wijken. Er kan dus nooit
een luchtverdunning plaats vinden ; wel echter een
verdichting, daar er toch altijd grootere spanning voor
deze lucht wordt vereischt om den inhoud te verplaatsen.

Nemen wij, om dit aan te toonen , een buis en
laten er een weinig vloeistof inloopen;
Mazen wij
nu eens aan \'t eene einde en
zuigen dan weder,
zoodat een zuiltje heen en weder loopt, dan ziet
men het wel verkleinen en de lucht tusschen het
vocht en den wand dringen, maar men hoort geen
geluid, vóórdat er een vliesje gevormd is, dat springt.

Dat het reutelen door tongtrilling zou ontstaan zooals
Prof. Talma pg. 8, meent, is, zooals wij gezien heb-
ben, in volkomen overeenstemming met onze proeven.

Verder zagen wij, dat het verschil in geluid van
vklein- en grootblazig" reutelen niet, zooals Skoda
meent, overeenkomt met de grootte der blaas, maar
afhankelijk is van de hoogte van \'t reutelen zelve.
Een lager geluid in de bronchi komt meer overeen
met zijn «groot-" een hooger meer met zijn //klein-
bazig" reutelen.

Het geluid wordt lager naarmate de vloeistof con-
sistenter en de bronchus, waarin het wordt gevormd,
wijder is.

Daar een versnelde luchtstroom echter harmonische
boventonen
kan opwekken, mag men uit de hoogte
van het reutelen somtijds z^e/, in andere gevallen
niet
tot de consistentie der vloeistof besluiten.

-ocr page 67-

57

Hooren wij bijv. in de kleine bronchi een laag
geluid, dan
moet de vloeistof zeer consistent zijn,
daar toch
Jder geen andere omstandigheden dit ge-
luid lager kunnen maken.

Hooren wij echter in een grooten bronchus
een hooger geluid dan in een kleinen, —
gesteld nl. dat; wij kunnen uitmaken, waar het
geluid ontstaat — dan mogen wij hieruit nog
niet besluiten, dat de vloeistof in den laatsten
taaier moet zijn dan in den eersten. Immers, al is
ook de grootere wijdte voor den grooten bronchus
een moment om een geluid, hierin ontstaan, lager
te maken dan in een kleinen, toch zouden door
een grootere stroomsnelheid in den grooten bron-
chus boventonen kunnen worden opgeroepen.

In de groote bronchi is nu werkelijk, zoowel bij
in — als bij exspiratie, de stroomsnelheid grooter
dan in de kleine, daar de Incht bij
exspiratie uit de
geheele long door de groote bronchi wordt gedre-
ven , evenals men lucht uit een blaasbalg door de
nauwe pijp perst. Gelijk nu in deze nauwe pijp de
stroom sterker is dan in den blaasbalg, zal ook in
de groote bronchi bij
exspiratie een krachtiger lucht-
stroom zijn dan in de kleine.

Bij inspiratie moet de stroom naar de peripheric
toe afnemen, daar de lucht, eerst door de groote
bronchi gaande, zich in de kleinere verdeelt en de
som der lumina der laatste grooter is dan die van
de eerste.

Van het feit, dat het reutelen evenals het respi-

-ocr page 68-

58

ratiegeruisch in den larynx hooger is dan in het
longparenchym, heeft Skoda geene verklaring ge-
geven, die toch o. i. gemakkelijk te vinden is.

Zooals wij gezien hebben moet in de groote bron-
chi dé stroomsnelheid der lucht grooter zijn dan in
de kleine. De trachea en larynx nu zijn de grootste;
in deze moet dus de hoogste toon van het reutelen
zijn, daar hier boventonen worden opgewekt.

Dat het geluid in de groote bronchi nooit steeds
dezelfde hoogte kan hebben, zooals Skoda zegt,
is
O. i. niet juist, daar vliezen van dezelfde vloeistof
die b.
V. uit de kleine bronchi in de grootere zijn
gedreven en in deze springen, een aantal gelijke
geluiden moeten geven.

Daar wij dus ook in de groote bronchi reutelen
van steeds dezelfde toonshoogte (S k o d a \' s gelijkbla-
zig reutelen), moeten aannemen, vervalt de theorie
van Skoda dat, als gelijkblazig reutelen wordt waar-
genomen , men de ziekteprocessen, die het indringen
van lucht in de kleine bronchi en alveoli verhin-
deren, kan uitsluiten.

De oude verklaring van H piepend reutelen [râle
sibilant
van Laennec), dat zoo dikwijls bij emphy-
seem wordt waargenomen, bevalt Skoda niet, pg.
6; ook ons komt ze onwaarschijnlijk voor, daar wij
niet kunnen begrijpen, hoe het longweefsel steeds
door bij inspiratie kan scheuren.

Evenmin kunnen wij ons met de verklaring van
Skoda vereenigen, dat het ontstaat door \'t spannen
van de wanden der alveoli en bronchi.

-ocr page 69-

59

Was dit de juiste oorzaak, dan moest men het
ook bij normale longen waarnemen.

Daar het alleen bij inspiratie wordt waargenomen,
verklaren wij het aldus :

Een weinig slijm is in de kleinste bronchi en
alveoli voorhanden; deze zijn bij exspiratie samenge-
vallen ; bij inspiratie echter verwijderen hunne wanden
zich van elkaar, zoodat het slijm gerekt wordt en
kleine vliesjes vormt, die springen en tongtrilling
geven.

Ook meent Skoda dat het crepiteerend reutelen
niet kan ontstaan door het opwerpen en springen
van blaasjes ; wel echter kan hij zich met Wintrich
vereenigen , die het verklaart uit het bij de inspiratie
uiteenwijken van de wanden der kleinste bronchi en
alveoli, die bij exspiratie waren samengekleefd.

Wij hebben echter gezien, pg. 5, dat niet
Wintrich maar Piorry de eerste is geweest, die
het crepiteerend reutelen aldus heeft verklaard.

Ten onrechte dus hebben al de schrijvers tot nu
toe, de eer van deze verklaring aan Wintrich
toegekend.

Echter verklaart noch Piorry, noch Wintrich,
noch Skoda eigenlijk duidelijk
wat het geluid ver-
oorzaakt; welke oorzaak toch dezelfde moet zijn als
die van \'t piepend reutelen nl. het trillen van tongen,
uit vliesjes ontstaan.

Zeer juist schijnt ons de opmerking van Piorry,
dat het crepiteerend reutelen volstrekt niet een
symptoom is van sommige longziekten, maar gehoord

-ocr page 70-

60

moet worden bij iedere ontsteking, die oorzaak is
dat er een weinig voclit in de kleinste bronchi en
alveoli voorhanden is.

Dat het reutelen in de alveoli en de kleinste bronchi
alleen bij
inspiratie wordt gehoord, terwijl men het
reutelen in de groote bronchi zoowel bij
in- als bij
exspiratie waarneemt, is gemakkelijk te verklaren.

Is er nl. in een grooten bronchus een vloeistof-
zuiltje aanwezig, dan zal dit bij inspiratie tot bijv.
in een middelgrooten bronchus worden gedreven,
om hier als een .vliesje te springen. De vloeistof,
die aan de wanden is blijven hangen , verzamelt
zich weder en is voldoende om de opening van den
middelgrooten bronchus, zelfs bij inspiratie, af te
sluiten. Deze vloeistof kan dus bij exspiratie weder
een vliesje vormen dat springt. Ook wanneer er
geen vliesje in de groote bronchi voorhanden is,
maar alleen de wanden met slijm bedekt zijn, zullen
zoowel bij in- als bij exspiratie tongetjes trillen.

Is er daarentegen in de kleinste bronchi vocht
voorhanden, dat de waanden doet samenkleven, dan
kunnen bij inspiratie vliesjes ontstaan.

Daar wij hier met de kleinste bronchi te doen
hebben , zal het vocht bij inspiratie zich niet weder
in nog kleineren kunnen verzamelen om deze af te
skiiten, zooals bij de
groote het geval is.

Daar de bronchi dus bij inspiratie niet worden
afgesloten , kunnen bij
exspiratie geene vliesjes worden
gevormd.

Het piepend en crepiteerend reutelen ontstaan dus

-ocr page 71-

61

O. i. door dezelfde oorzaak ; zij zijn dan ook, zooals
Laennec reeds heeft gezegd, zeer moeilijk van
elkander te onderscheiden.

Wat betreft het resoneeren van het reutelen in
holten, ook hierover reeds hebben wij een proef
genomen , pg. 38 , v^aar het ons bleek dat het ge-
luid , ontstaan door een huis met één uiteinde in
vloeistof te plaatsen en hierin te persen , door glazen
ballons ,
hoven en in de vloeistof gehouden, veranderde.

Hier is de plaats om tevens te doen opmerken ,
dat resonatoren met verschillende wanden het geluid
een verschillenden timber en hoogte geven, dat dus
de trilling van den wand zeer op het geluid intlu-
enceert. Ook dit hebben wij reeds bewezen toen
wij den ballon, die als resonator dienst deed
in de
vloeistof plaatsten en vonden, dat het geluid door
\'t minder meetrillen der wanden lager werd, naar-
mate de resonator meer indaalde.

Om dit ook bij longholten aan te toonen, nemen
wij een kalfslong, waar de pleura goed omheen

sluit; brengen een ge-
bogen , glazen buisje zóó
door den grooten bron-
chus en \'t longweefsel,
dat zij op de eene of
andere plaats, A , even
de pleura doorboort,
zooals in nevenstaand
fig. is te zien. Op deze
doorboringsplaats wordt de pleura om het buisje

-ocr page 72-

62

gebonden , zoodat alleen zijne opening bij A even
boven de long uitsteekt. Vervolgens binden wij den
grooten bronchus luchtdicht om de buis en plaatsen
alles behalve het boveneinde der buis onder water.
In de long is dus eenige lucht die niet kan ontwijken.
Het water kan vrij in de buis maar niet in de long
stroomen, zoodat, als wij in de buis persen, een
luchtbel door het water naar boven stijgt en een
geluid wordt waargenomen, ontstaan door \'t slaan
der vloeistof tegen de lucht in de buis. Daarna
nemen wij de long, welke door middel van touwtjes
aan den bodem bevestigd was, weder uit het water,
maken een kleine opening in de pleura, om met
pincet en schaar eenig longweefsel weg te nemen,
waardoor eene holte ontstaat. De opening in de pleura
wordt weder luchtdicht gesloten en het geheele ap-
paraat weder onder water geplaatst. In de long
hebben wij dus eene met lucht gevulde holte. Persen
wij nu weder met dezelfde spanning als te voren
in de buis dan ontstaat een geluid, dat van het
voorgaande verschilt.

De holte verandert dus het geluid. Om vervol-
gens te zien of de toestand van den wand ook op
het geluid influenceert, nemen wij weder de long
uit de water, openen de holte, gieten er gesmolten
vet in en laten dit stollen. Is het vet goed vast
geworden, dan nemen wij het er gedeeltelijk weder
uit, zoodat alleen de wanden der holte zooveel mo-
gelijk bedekt blijven, sluiten weder de pleuraope-
ning en plaatsen de long onder water.

-ocr page 73-

63

Als wij nü weer een geluid doen ontstaan door
met dezelde spanning als vroeger in de buis te per-
sen , dan hooren wij dat nogmaals het geluid ver-
anderd is.

Dus ook de wand der holte itifluenceert op het
geluid in de longen ontstaan.

De meening van Skoda, dat het reutelen in een
excavatie hetzelfde is als dat in de bronchi, behalve
dat het eerste somtijds een metaalklant bezit, mag
somtijds opgaan maar toch zeker niet in de meeste
gevallen.

Onze proeven hebben ons immers doen zien dat
in een excavatie, die vloeistof bevat en met een
open bronchus communiceert, een geheel ander ge-
luid ontstaat dan in de bronchi. Het geluid in een
excavatie is nl. krachtig en kort, terwdjl men in de
bronchi
of een lang, zagend geluid van trillende
tongen hoort
of een zwak geluid door \'t springen
van vliezen ontstaan.

Het is echter ook waar, dat men tusschen de
geluiden in de excavatie vaak het reutelen waar-
neemt dat in bronchi ontstaat en in de holte reso-
neert.

Reeds Laennec, zie pg. 4, hoorde in een exca-
vatie een bijzonder geluid, dat hij meende te moe-
ten verklaren door \'t vallen van een druppel van
den wand in de vloeistof.

Dit prachtige , korte geluid, dat men zoo dikwijls
in groote holten hoort en dat vergeleken wordt bij
\'t vallen van een druppel van \'t zuiverste metaal in

-ocr page 74-

64

een glazen ballon, ontstaat in de holte door het
doordringen van lucht uit een bronchus door de
vloeistof in de caverne en het slaan der vloeistof
tegen de lucht in dien bronchus. De metaalklank
van het geluid is afkomstig van \'t meetrillen der
wanden van de caverne, zoodat deze klank zou
verdwijnen als men den wand oogenblikkelijk kon
veranderen.

Dit geluid is een zeker teeken van een holte niet
alleen, maar ook dat er in die holte vloeistof is en
een open bronchus hierin uitmondt. Zelfs kan men,
naardien het bij de ex- of bij de inspiratie wordt
gehoord, uitmaken of deze open bronchus naar de
peripherie of naar de trachea voert. Eveneens zal
men uit \'t aantal geluiden bij dezelfde respiratie-
phase waargenomen, kunnen opmaken of er meerdere
bronchi in de holte uitmonden enz. , zie pg. 53.

Dat Laennec in zijn geval het geluid niet hoorde
als de patient lag, maar wel waanneer hij zat, is
hieruit te verklaren, dat de bronchus, die met de
holte communiceerde, niet door vloeistof was afgesloten
als de patient op den rug lag , zoodat de lucht dan
bij inspiratie vrij in de holte kon stroomen.

Ging de patient echter opzitten , dan veranderde
het niveau en de vloeistof sloot den bronchus af,
zoodat de lucht bij inspiratie zich door de vloeistof
heen een weg moes<: banen.

De critiek van Skoda over Dance\'s w^oorden,
zie pag. 7 , is zuiver; het denkbeeld echter dat het
geluid slechts een enkele keer kan worden gehoord.

-ocr page 75-

65

daar de lucht in de holte al spoedig de spanning van
de inspiratielucht zal verkregen hebben is niet juist.

Hierbij houdt hij immers niet in \'toog dat, als
de spanning in de holte niet groot genoeg is ge-
worden om de opening van den bronchus vrij te
maken, de lucht bij exspiratie uit de holte door de
vloeistof in den bronchus naar buiten dringt. De
spanning in de holte vermindert hierdoor en, zooals
wij vroeger gezien hebben, kan dan bij de volgende
inspiratie, als de holte zich weder uitzet, een ge-
luid worden waargenomen.

De meeste schrijvers hebben, waar wij steeds het
woord
resoneeren hebben gebruikt, bijna altijd con-
soneereti
gebezigd.

De physici echter gebruiken deze woorden in ver-
schillenden zin.

Resoneeren ontstaat volgens hen daardoor, dat een
geluidgevend voorwerp secundaire trillingen in een
ander opwekt, hetgeen kan gebeuren als de toons-
hoogte dezer voorwerpen overeenstemt,

Consoneeren ontstaat bv. wanneer men twee reeds
trillende stemvorken naast elkander plaatst; men
hoort dan het geluid
nu eens sterker , dan weder
zwakker worden, waardoor de zoogenaamde zwevingen
in\'t leven worden geroepen.
Versterken AQ^QluidiGU
elkander, dan noemt men dit consoneeren.

Het is dus beter in de door ons besproken
gevallen het woord
resoneeren dan consoneeren te
bezigen, daar toch de wanden der holte secundair
in trilhng worden gebracht.

5

-ocr page 76-

66

Het verschil, dat C h o m e 1 opgeeft tusschen het
geluid in een pleuritisch exsudaat en dat in een long-
holte ontstaan , houden ook wij voor onbestaanbaar,
zie pg. 7.

Evenals toch in een pleuritisch exsudaat de bron-
chus in een zijwand uitmondt, moet dit ook meestal
in een caverne het geval zijn; het is dus voor ons
onbegrijpelijk , waarooi niet even goed bij een pleuri-
tisch exsudaat als bij een longholte het geluid naar
ahe zijden zou afnemen, naarmate men zich meer
van de oorsprongsplaats van \'t geluid verwijdert.

-ocr page 77-

HOOFDSTUK V.

Bij pyo-pneumothorax met een longfistel hebben wij,
even als bij een excavatie, een afgesloten ruimte, die
gedeeltelijk met lucht, gedeeltelijk met vocht is gevuld
en meteen bronchus communiceert. Om te onderzoeken
of de fistel nog open was stak Unverricht i) boven
het vocht, dus in de lucht boven de vloeistof, door
den borstwand, een troicart. Daarna liet hij de
patiënt exspireeren, terwijl de troicart open was;
een deel der lucht ontweek dus uit de holte ; ver-
volgens sloot hij de troicart en liet de patiënt inspi-
reeren ; de holte werd hierdoor grooter en de span-
ning der lucht in deze geringer dan die der inspi-
ratielucht.

Was de fistel nu open, dan steeg de lucht
bij inspiratie uit de long in de vloeistof op en

1) Br. Unverricht — Zeitschrift für klinischen Medicin von
frerichs und Leyden; Bd.
1.

-ocr page 78-

68

CJnverricht hoorde het geluid, dat hij het Was-
ser pfeif ene/er dusch
noemt.

Dit zelfde geluid , hetgeen wij reeds zoo dikwijls
hebben beschreven en waarvan wij de oorzaak hebben
nagegaan, ontstaat, zoo als wij zagen, eveneens in
longcavernen.

Alles wat voor deze geldt, kunnen wij op de
met lucht en vocht gevulde en door een fistel met
de trachea communiceerende pleuraholte toepassen.

Unverricht bepaalde ook de plaats van de
opening der fistel. Hij legde bijv. den patiënt op
den buik; nam hij nu onder bovengenoemde
condities geen geluid waar , dan besloot hij
daaruit dat de fistel zich achter bevond. De vloeistof
verzamelt zich nl. dan aan de buikzijde, zoodat de
fistel niet meer in de vloeistof uitmondt, maar in
de lucht.

Dat het dikwijls een metaalklank bezit, is natuurlijk
het gevolg van \'t meetrillen der wanden, evenals
wij dit bij longholten hebben gezien. Ook moet
volgens onze genomen en besproken proeven, het
geluid hooger worden naarmate de luchtkolom
boven de vloeistof minder hoog is, de opening der
fistel kleiner en de afstand van de opening tot het
niveau geringer.

Wordt dus de hoeveelheid vloeistof in de holte
geringer, dan komt de opening nader bij het niveau,
waardoor \'t geluid hooger zou worden; de lucht-
massa boven de vloeistof w^ordt echter grooter , het-
geen den toon lager zou maken.

-ocr page 79-

69

Uit de hoogte van \'t geluid zal men dus weinig
of niets kunnen opmaken ten opzichte van de hoe-
veelheid vloeistof, die zich boven de opening bevindt.

Men zal, zelfs zonder een troicart in den borst-
wand te stooten, in sommige gevallen, bij
iedere
inspiratie het Wasserpfeifeng er dusch, bij iedere ex-
spiratie het geluid door \'t springen van een vlies
waarnemen. Dit zal nl.
dan geschieden, wanneer
de opening der fistel nabij het niveau is gelegen
en de communicatie
geheel vrij is, zooals wij vroeger
bij de holten hebben besproken.

Is er echter een opening met een klepsluiting,
zoo als men ze vaak in de pleura aantreft, bv. door
compressie der long of door schuinsche doorbo-
ring der pleura pulmonalis, dan kan de lucht alleen
uit de long in de vloeistof komen, maar de vloeistof
kan niet in de fistel dringen. Hierbij zal men dus
alleen zóólang een geluid kunnen waarnemen, als de
spanning in de holte kleiner is dan die der inspira-
tielucht. Bij exspiratie wordt de long alleen een
weinig saamgedrukt zonder dat de vloeistof in de
fistel kan dringen, zoodat de opening bij exspiratie
nooit vrij kan worden om de lucht te laten ontsnappen,

Is de fistel echter geheel open, dan zal de lucht
bij exspiratie uit de holte ontsnappen, wanneer de
patiènt zich verlegt. Is bv. de fistel in het voorste
gedeelte van de pleura, en wordt hare opening, als de
patiënt zit, door de vloeistof afgesloten, dan moet,
als de patiënt gaat liggen, de vloeistof zich achter
verzamelen, de fistel in de lucht boven de vloeistof

-ocr page 80-

70

uitmonden , en de lucht bij exspiratie ontsnappen.
Neemt de patiënt nu weder zijn vorige houding aan,
dan sluit de vloeistof weder de tistelopening af,
zoodat bij de volgende inspiratie, als de holte grooter
wordt, weder een geluid kan worden gehoord.

Ook kan het gebeuren , dat de patiënt plotseling
veel van de vloeistof uit de pleuraholte uitspuwt,
zoodat de ruimte voor de lucht in de holte grooter
wordt, hare spanning aldus vermindert en aan de
inspiratielucht gelegenheid wordt gegeven om door
de vloeistof naar boven te stijgen.

Eveneens zou men zich kunnen voorstellen, dat
tegelijk twee fistels in de holte monden , de ééne
hoven, de andere in de vloeistof; wanneer nu de
patiënt exspireert, zal de lucht boven de vloeistof
door eerstgenoemde fistel ontsnappen, als deze ten
minste geen opening met een klepsluiting bezit.

Inspireert de patiënt vervolgens , maar wordt tege-
•lijk de fistel, die in de lucht uitmondt, verstopt,
dan zal, als de holte grooter wordt, door de andere
fistel de lucht in de vloeistof naar boven stijgen,
zoodat weder een geluid wordt waargenomen.

Unverricht deed het Wasserpfeifengerdusch
ontstaan door met behulp van den troicart, dien hij
boven de vloeistof in de holte stak , de spanning
in deze kleiner te maken dan die der inspiratielucht.
Het geluid, op deze manier te voorschijn geroepen,
neemt hij terecht aan als een symptoom zoowel voor
geheel open fistels als voor fistels met een klepsluiting.

Om dit symptoom bij. ^e/^e«?/longfistels op te

-ocr page 81-

71

roepen, is er o. i. een veel gemakkelijker en voor
den patiënt zeker aangenamer methode.

Deze methode kunnen vvij uit de volgende proef
afleiden:

Wij plaatsen een cadaver recht op en steken bv.
in de linker pleuraholte, door twee openingen, P
en R, fig. 1, in den borstkas gemaakt, twee glazen
buisjes, het eene ongeveer tusschen de l"". en 2®. rib,
het andere tusschen de 5®. en 6®. en verbinden ze
beide met een elastische buis. Vervolgens hevelen
wij door een dezer buisjes zooveel vloeistof in de
holte, dat de opening van het buisje, dat tusschen
de 5®. en 6®. rib is\' geplaatst, is afgesloten.

Kg. 1.

Sluiten wij daarna de bovenste opening R door
de elastische buis af te snoeren en leggen het cada-
ver op de rechter zijde, dan verandert het niveau
en de vloeistof bedekt de gesloten pleura puim.,
fig. 2. Hierdoor kan de vloeistof de onderste
opening, P, niet meer afsluiten. Drukken wij daarna
de ribben aan de linkerzijde samen, dan gaat eenige
lucht uit de opening P. Terwijl wij blijven drukken,

-ocr page 82-

72

laten wij het cadaver recht op plaatsen; de vloeistof
neemt weder den eersten stand aan en sluit de opening
P weder af.

Nemen wij daarna de handen van de ribben af,
dan wordt de holte grooter ; de spanning der lucht
in deze vermindert , omdat door de afgesloten buis
R geen lucht kan toetreden en een luchtbel stijgt
door de opening P in \'t water op om het bekende
geluid te doen ontstaan.

Om dit nu op een patiënt toe te passen , waar
juist de vrije communicatie met de buitenlucht door
eene opening in
pleura puhnonalis, tot stand komt,
de
pleura costalis echter gesloten is , legt men hem op
de zieke zijde. De vloeistof gaat dan tegen den borst-
kas liggen, zoodat de opening der fistel vrij wordt.
Doordat de patiënt op de zieke zijde ligt, wordt de
holte saamgedrukt en ontsnapt lucht door de fistel.

Slaat men vervolgens de handen onder de zijde ,
op welke de patiënt ligt en blijft men de ribben
samendrukken, terwijl de patiënt gaat opzitten, dan
wordt de opening der fistel weder afgesloten. Laat
men nu de ribben weder vrij , dan wordt de holte
grooter, de spanning der lucht er in vermindert,
waardoor uit de long lucht door de vloeistof dringt
en het
Wasserpfeifenger dusch wordt gehoord.

Voor fistels met klepsluiting geldt deze manier
van onderzoek dus njet, zoodat men een geheel
open fistel
moet aannemen, als men op de opge-
geven manier het geluid verkrijgt.

-ocr page 83-

STELLINGEN

i

-ocr page 84-

*/ r

V V .

V • \'ïJ \'

-<, ^ ^ V, t., 1 ^^ \' i*" « j;

XI /

, t

-ocr page 85-

STELLINGEN.

I.

Voor de »locale" therapie van pyo-pneumothorax is
\'t noodig dat de medicus weet of een longfistel aanwezig
is of niet.

II.

De eerste harttoon is geen spiertoon.

III.

Trophische zenuwen moeten worden aangenomen.

IV.

Het »borslruimen" moet verboden worden.

-ocr page 86-

76

V.

Het ademhalingsgeruisch bestaat uit geluiden, wellce
ontstaan op alie plaatsen waar de luchtstroom van rich-
ting moet veranderen.

VI.

Bij een diepgaand ulcus laryngis is tracheotomie aan
te raden.

VII.

Knieresectie bij personen boven 30 jaar is in \'t alge-
meen af te raden.

VIII.

Wil men trepaneeren bij een schedelfractuur, dan zette
men de boor niet op den rand van \'t ingeslagen stuk,
maar late een bruggetje vast been tusschen dit en den
trepaan.

IX.

Zoo lang nog geen verdere verschijnselen van syphiüs
aanwezig zijn, neme men het ulcus durum en de »bu-
bones d\'entrée" weg.

-ocr page 87-

77

X.

Bij pachymeningitis externa, na caries van een schedel-
been , trepaneere men, indien er geen contraindicaties aan-
v\\\'ezig zijn en spoele de ruimte tusschen been en dura
zooveel mogelijk met een antiseptische vloeistof uit.

XI.

Litholapaxie is te verkiezen boven lithotripsie.

XIL

De verkleining der conj. vera bij luxat. congenita is
\'t gevolg daarvan, dat het midden van het caput femoris niet
meer in één vlak ligt met het midden der lendewervels.

XIII.

Dat men bij een kind met luxat. cong., hetwelk nooit
had geloopen, een verkleinde conj. vera aantrof (Gurlt),
is geen bewijs voor de theorie dat de verkleining der conj.
vera bij luxat. cong. ontstaat door
psoas-trekking.

XIV.

De genezing van een wond in den wand eener arterie,

-ocr page 88-

78

komt tot stand door bindweefsel, hetwelk zich ontwikkelt
uit de adventitia.

XV.

Dat bij een bekken met luxat. cong. de uitgang verwijd
is, is \'t gevolg van het recht op staan der darmbeenderen.

XVI.

De bevruchting heeft op het ovarium plaats.

XVII.

Dat bij een rhachitischbekken de uitgang verwijd is,
is \'t gevolg van de drukking die bij \'t zitten op de tubera
ischii wordt uitgeoefend.

XVIII.

De vernauwing der conj. vera, die bij een rhachitisch-
bekken dikwijls wordt waargenomen, is het gevolg van
de misvorming der onderste extremiteiten.

XIX.

Het annonceeren en leveren van geneesmiddelen door
»niet-geneeskundigen" moet verboden worden.

-ocr page 89-

79

XX.

Een haard heeft vele voordeelen boven een kolomkachel.

XXI.

Met het toestel van Chaval is het onmogelijk altijd
nauwkeurig het astigmatisme te bepalen.

XXII.

In de gewone praktijk is het gebruik van sublimaat bij
oogziekten af te raden.

-ocr page 90-

Tnftra«___

\' ■ ■ : \' ^ - ... • "»"-\'rf

-.v. V. , , v.:, .\' -, ;

Il \'

m-..

V i.^v

^ift

■ /

m

■r-A;

A

,/w

. \'î i M

^ tff

■ i-; ;

il

,13
\'î

-ocr page 91-

\'1

, V

. .....^^ ■-^■■s^yym

ri. : - îî,-\'-,^\'\' tó i\'-y

m

E^.-v

V ^ \'■:■

-ocr page 92-

■\'S

y

: : > . :

I

, -f ■

v, ■.

r

• ■■•:■;- (;-••\' -r -v,;-\'.

;. V

-

-ocr page 93-

f. i.:

t -s.

M.

/ V

-ocr page 94-