-ocr page 1-

X;

-ie ^uöö^ a/e

X<

\\

X

xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx^xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

-ocr page 2-

Ik

X.

-ocr page 3-

It.

M

...

•V -\'v ■■ ■■

mm^\'

. S n.

-ocr page 4-

mm

......

-ocr page 5-
-ocr page 6-

«

t;

-ocr page 7-

Wie draagt vóór de levering,
bij herhaalden verkoop, het gevaarV

-ocr page 8-

\'AT-

fï y

-ocr page 9-

Wie draagt vóór de levering,
3ij herhaalden verkoop, het gevaar?

PROEFSCHRIFT

VEBKKIJGING VAN DEN GRAAD

POGTOR IN DE j^ECHTSWETENSGH AP,

fo littecfft:,

KA MACHTIGING VAN KEN BBCTOE MAGNIFICUS

D" J. J. P. VALETON F

HOOGLEEEAAK IN BE FACULTEIT DEB GODGELEEBDHEID,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER GNIVERSITEIT,

EN OP VOOItDBACHT DEB

RECHTSGELEERDE FACULTEIT,

TE VERDEDIGEN
op DINSDAG den G«!«« Februari 1883, dés namiddags ten 3 ure,

KLAAS GABRIEL VAN SCHOUWEN,

g-eboreri te Dirksland.

Utrecht. - F. B. VAN DITMAR. - 1883.

-ocr page 10-

■ tif r^iik; ^ sj^i^ g.»- yy....... •

■ \' -"A

I,

m V

\' ^ Vf,

-ocr page 11-

Aan mijne Ouders.

-ocr page 12-

m

I

m

-ocr page 13-

INLEIDING.

De vraag, wie van meerdere afzonderlijke koo-
pers bij toevallig vergaan derzelfde zaak vóór de
levering den prys moet betalen, is sedert eenige
jaren in Duitschland dikwijls levendig behandeld.

Aanleiding gaf het volgende geval.

Een Engelsch huis H had aandeelen in ver-
schillende schepen te Rostock^ en had deze aan
een ander Engelsch huis B te koop aangeboden;
maar de onderhandelingen kwamen niet tot stand.

De reiziger van het huis H verkocht den
Aug. te Rostock één aandeel in het schip Z aan
den aldaar wonenden koopman A, boekhouder
van dat schip. Alhoewel van den verkoop be-
richt gestuurd hebbende, verkocht het eerstge-
noemde huis H den Sept. alle aandeelen,

-ocr page 14-

2

waaronder ook het door den reiziger verkochte
aandeel, aan het huis B, waarmede het in onder-
handeling was, en leverde aan dat huis de
eigendomsbewijzen. Het huis H verontschuldigde
zich bij A, dat B of alle aandeelen, of geene
wilde overnemen, en nu had hij den verkoop
gesloten, er niet aan twijfelende of A zou uit
oude handelsvriendschap van den koop van dat
ééne aandeel afzien. A verklaarde zich hiertoe
buiten staat, daar hij het aandeel al van de
hand had gedaan, en verzocht de eigendoms-
bewijzen. Eenige tijd later, 13 Oct., schrijft hij
aan H, dat hij ontbinding van den koop had
verkregen, en ontsloeg hem van den verkoop;
dit werd door H geaccepteerd 18 Oct,, maar
herriep den Oct., dewijl de Z reeds in den

nacht van 1 op 2 Oct. vergaan was. De eigen-
domsbewijzen waren aan den boekhouder A ge-
zonden ter kennisgeving en erkenning van den
eigendomsovergang. A hield de hewyzen wegens

-ocr page 15-

zijn eigen aanspraak op het aandeel terug tot den
1Oct., op welken dag het bericht van het
vergaan van het schip te Rostock aangekomen
was. H vraagt van A vergoeding, omdat hij
door zijn dralen belet is geworden den prijs
van B te vragen, omdat volgens het Engelsche
recht de risico bij den verkooper blijft totdat de
levering volledig is bewerkstelligd.

In de eerste instantie werd A veroordeeld, in
de tweede instantie vrijgesproken, en deze uit-
spraak werd door de rechtsgeleerde faculteit te
Glessen bevestigd.

Vroeger was men gewoon volgens Rom. Recht
aantenemen ^ dat ieder kooper tot voldoening van
dien prijs gehouden was, daar de verkoop aan
den ander . „ een res inter alios acta" was, die
hem nog schaden, noch baten kan, vgl. art.
1376 B. W. :

\') .Thering, .Jahrbücher für Dogmatik 3. blz. 449, a" 1859.

-ocr page 16-

„Overeenkomsten zyn alleen van kracht tus-
schen de handelende partijen. Dezelve kunnen
aan derden niet ten nadeele verstrekken; zij
kunnen aan derden geen voordeel aanbrengen,
dan alleen in het geval voorzien bij art. 1353
B. W."

Later is het gevoelen door Jhering uitvoerig
verdedigd, dat slechts één betalen moet en wel
ter keuze van den verkooper. Windscheid heeft
eerst aangenomen, dat de eerste kooper moet
betalen ; later dat de tweede betalen moet.

Martinius verdedigt, dat in zoodanig geval, de
verkooper het periculum draagt.

Wij zullen hunne gronden nagaan, om te zien
welk gevoelen het meest met ons recht in over-
eenstemming is.

„Men kan ook ten behoeve van een derde iets bedingen,
wanneer een beding (overeenkomst), hetwelk (dewelke) men voor
zichzelven maakt, of een gift die men een ander doefc, zulk eene
voorwaarde (last) bevat."

-ocr page 17-

§ I.

Bij de behandeling van deze vraag komt het
meest in aanmerking L 21 D. de h. v. a. v.
(18.4.)

\') L. 21. D. de h. v. a. v. (18.4):

„Venditor ex hereditate interposita stipulatione rem hereditariain
persecutus alii vendidit; quaeritur, quid ex stipulatione praestare
debeat; nam bis utique non committitur stipulatio, ut et rem, et
pretium debeat. Et quidem si, posteaquam rem vendidit heres,
intercessit stipulatio, credinius, pretium in stipulationem venisse;
quodsi antecessit stipulatio, deinde rem nactus est, tune rem
debebit. Si ergo hominem vendidit, et is decesserit, an pretium
ejusdem debeat — non enim deberet Stichi promissor, si eum
vendidisset, mortuo eo, si nulla mora proeessissit —? Sed ubi
hereditatem vendidi, et postea rem ex ea vendidi, potest videri,
ut negotium ejus potius agam, quam hereditatis. Sed hoe in re
singular! non potest credi; nam si eundem hominem tibi vendi-
dero, pretium que accepero, mortuo eo, videamus, ne nihil tibi
debeam ex emto, quoniam moram in tradendo non feci; pretium
enim hominis venditi non ex re, sed propter negotiationem per-
cipitur; et sic fit, quasi alii non vendidissem; tibi enim rem
debebam, non actionem."

-ocr page 18-

6

Paulus zegt hier : wanneer de erfenis verkoclit
is, en de stipulatio emtae et venditae hereditatis
is aangegaan , dan rnoet de verkooper der erfe-
nis ; die een slaaf van de erfenis heeft opgeëischt,
verkregen en aan een ander verkocht, den prijs
dien hij ontvangen heeft, bij het overlijden van
den slaaf, aan den kooper der erfenis uitkee-
ren; want de erfgenaam moet aangemerkt wor-
den , bij dien verkoop als zaakwaarnemer van
den erfeniskooper gehandeld te hebben.

Anders is het echter bij den verkoop van de
res singularis, „sed hoe in rè singulari non
potest credi"; want wanneer ik u een slaaf heb
verkocht en nog niet geleverd, en heb ik den-
zelfden slaaf ook aan een ander verkocht en den
prys ontvangen , dan zal, wanneer de slaaf ge-
storven is, ik LI (den eersten kooper) niets ex
emto verschuldigd zijn, daar ik met de levering
niet in gebreke was.

De prijs van den verkochten slaaf wordt na-

-ocr page 19-

melijk niet uit de zaak zelve (ex re); maar uit
negotiatio verkregen en zoo is het te beschou-
wen als of ik hem aan een ander niet verkocht
had, „tibi enim rem debebam, non actionem,"
d. i. toen ik een tweeden verkoop sloot, bleef ik
u de zaak schuldig en was niet gehouden u de
actio tegen den tweeden kooper af te staan.

In de Glossa lezen wij :

„eenigen geven wegens de billijkheid den prijs
aan den kooper"; volgens de analogie van L.
23 D. de rebus creditis (12. 1) en volgens L.
21 D. de lege Gorn. de fals. (48. 10) is het niet
waarschijnlijk , dat hij , die wegens dubbelen ver-
koop , in straf valt, den prijs als praemium zal
krygen. Verder beroept de Glossa zich op L 1
§ 3 D. de peric. et comm. (18.6.)

\') „Sed quidem de aequitate dant pretium primo emtori, ut
supra si certmn petatur L. 23 (12.1) si eum servum, sed certeibi
jam res erat illius cujus pretium redditur, item nonne crimen
falsi committit; ut infra de falsis L. 21 (48.10) „qui duobus,"
ergo ex eodem facto non debet poenam et praemium consequi,

-ocr page 20-

8

Het argument uit L. 1 § 3 D. de peric. et
comm. schijnt veel voor zich te hebben; de ver-
kooper mag den wijn weggieten, wanneer de kooper,
na de aanzegging, dat hij den wijn zal weghalen,
of dat anders de wijn zal weggegoten worden,
niet gekomen is; heeft nu de verkooper, toen de
kooper niettemin wegbleef, den wijn verkocht,
dan moet hij den prijs den eersten kooper uit-
keeren of met hem verrekenen.

Wanneer de verkooper den prijs van den wijn,
dien hij weggieten mocht, aan den kooper die
niet gekomen was, moet uitkeeren, dan moet toch
de kooper, die hoegenaamd niet in mora was,
stellig niet minder recht hebben.

uncle ex his approbo banc opinionem, ufc pretium debet dari priori
emtori, quod a secundo emtore acceptum est, ut facit venditor
vini, ut infra L 1 § 3 D. de perio. et comm. (18.6) etargumento
C. de jud. (3.1) L. 9 placuit.

\') L. 1 § 3 D. de peric. efc comm.:

,.....conimodius est..... aut vendere vinum bona fide, id

est quantum sine ipsius incommodo fieri potest, operam dare ut
quam minime detrimento sit ea res emtori,"

-ocr page 21-

9

De L. 21 D. de 1. Gom. de fals. (48, 10),
dreigt hem, die in verschillende overeenkomsten,
dezelfde zaak in haar geheel aan meerderen heeft
verkocht, met de straf van het falsnm; nu zou
het vreemd zijn, dat uit de verbodene overeenkomst,
de prijs zou kunnen gevorderd worden, vooral
wanneer wij letten op L. 5 G. de legibus (1, 14)
„nullum enim pactum, nullam conventionem,
nullum contractum inter eos videri volumus sub-
secutum, qui contrahunt lege contrahere prohi-
bente"; de verkooper kan dus geen recht uit zijn
verkoop verkrijgen, al is hij, bij het niet nakomen
der overeenkomst, gehouden den tweeden kooper
schadevergoeding te geven.

Toch kunnen wij hier een voorbeeld hebben
van eene minus quam perfecta lex, die volgens
Ulpianus: „vetat aliquid fieri, et si factum sit,
non rescindit, sed poenam injungit ei qui contra
legem fecit."

Gujacius ad legem 21 D, de h. v. a» v. in zijne

-ocr page 22-

10

aanteekeningen op Pauli quaest. lib. 16, is tegen
het gevoelen der Glossa, daar Paulus duidelijk
het tegendeel te kennen geeft, „ pretium non deberi,
id sumit ex aequitate, quae in quaestionibus juris
maxime spectanda est"; vreemd is echter myns
inziens de wijze hoe Cujacius het argument uit
L. 21 D. de 1. Corn, de fals. (48, 10) uit den
weg ruimt; want volgens hem zal de verkooper
dan eerst aan de straf van het falsum bloot ge-
steld zijn, wanneer hij aan beide koopers ver-
bonden blijft; maar wanneer hij van zijne ver-
bintenis bevrijd is, b. v. bij „toevallig vergaan der
zaak," is hij extra crimen et poenam falsi.

Zonderling is het stelhg dat een feit door een
later toeval zal ophouden strafbaar te zijn en
nog meer in het voorgestelde geval; wat kan de
juristen en Hadrianus bewogen hebben den her-
haalden verkoop strafbaar te stellen ?

Verkoopt iemand zijne zaak en levert haar niet,
dan Avordt hij veroordeeld tot schadevergoeding;

-ocr page 23-

11

een zakelijk reclit begint eerst met de levering;
wat scheelt het nu of de verkooper aan den
eenigen kooper of aan een van twee koopers of
aan beiden niet levert ? hij moet aan iedereen
schadevergoeding geven. Hetgeen de wetgever
straffen wilde is zeker de speculatie op het toe-
vallig vergaan, om dan tweemaal den prijs te
innen, en daarom zal juist in dit geval, de straf
moeten plaats hebben.

Dat tweemaal moet betaald worden, schijnt
juist de drijfveer voor den herhaalden verkoop
te zijn.

Het gevoelen van Gujacius dat de verkooper
wel degelijk van beide koopers den prijs mag
vorderen, wordt nog aangenomen door Jhering
in zijne Abhandlungen aus dem römischen Recht,
blz. 59 en 71. (1844.)

Wegens de woorden van L. 21. D. de h. v. a, v.
(18.4.) volgens welke wij gezien hebben, dat
de prijs van den voor de tweede maal verkoch-

-ocr page 24-

12

ten en geleverden slaaf, — wanneer deze ge-
storven was, eer de verkooper in mora was —,
niet aan den eersten kooper wordt uitgekeerd ,
omdat die prijs ontvangen was, niet
ex re sed
propter negotiationem percipitur / was hij ex re,
dan moest hij den kooper, — als tot de zaak
behoorende en van haar overgebleven zijnde —
uitgekeerd worden, —
et sic fit, quasi alii non
vendidissem, tihi etiim rem debebam et non actionem; ■—
in deze woorden: „alsof de zaak aan een ander
niet verkocht had" hgt opgesloten, „de tweede
verkoop bestaat voor den eersten kooper niet,"
en hieruit moet dan volgen, dat de eerste
kooper zich niet op den tweeden verkoop
mag beroepen; dus betalen moet niettegen-
staande de tweede reeds betaald heeft. Maar
nu zegt Jhering:

„allein ich brauche wohl nicht erst zu bemer-
ken dass Paulus diesen Gezichtspunkt nicht für
eine Frage, an die er gar nicht gedacht, sondern

-ocr page 25-

1.3

wie schon aus der Wendung sie fit hervorgellt,
nur für die mit der er sich allein beschäftigt,
hat aufstellen wollen ; m. a. W. : dass der Käu-
fer sich nicht auf den zweiten Verkauf
in dem
Sinn berufen darf, um den dadurch gewonnenen
Kaufpreis für sich in Anspruch zu nehmen."
Windscheid § 390 o. a. is met Jhering van meening,
dat de aangehaalde L. 21 geenszins te kennen geeft
dat beide koopers betalen moeten; Paulus han-
delt nl. niet over het
recht van den verkooper,
maar slechts over diens
verplichting, over zijne
gehondenJieid tegen den eersten kooperen zegt,
dat hij aan dezen den prijs niet behoeft uitte-
keeren; echter zegt hij niet, „dat hij den

\') Jahrbüclier für Dogmatik 3 blz. 454.

Wanneer de eerste kooper recht op dien prijs had, veronder-
•stel: hij heeft voor
f 60 gekocht; de tweede voor f 70, dan kon
de eerste kooper aan den verkooper zeggen, verreken de
f 50
die ik betalen moet en geef mij de overschietende
f 20; de ver-
kooper kan hem dan geen „exceptio doli" wegens niet betaalden
prijs tegenwerpen.

-ocr page 26-

14

prijs ook van den eersten kooper kan eischen."

Jhering meent, de verkooper verkrygt den prijs
der zaak die vergaan is, als schadevergoeding;
hem waren door zijn verkoop de handen gebon-
den ; hij kon over de zaak niet meer beschikken,
daar hij haar ter beschikking van den kooper
moet houden; dus is het niet meer dan billijk
dat de kooper hem hiervoor schadevergoeding,
d. i. den prys moet geven; hieruit vloeit voort,
dat
V/aar de verkooper geen schade heeft, hem
ook niets door den kooper behoeft vergoed te
worden; „ qui non habet quod perdat, ejus peri-
CLilo nihil est" L. 12. pr. D. de furt. (47.2);
het periculum treft slechts dan den kooper, wan-
neer liet anders den verkooper zou getroffen
hebben.

Dit kan ook plaats hebben , al behoorde de
zaak den verkooper niet; heeft namelijk de koo-
per , die het periculum der gekochte zaak draagt,
haar vóór de levering verder verkocht, dan gaat

-ocr page 27-

15

het periculum wel degelijk op dezen kooper over;
maar heeft hij eene zaak verkocht, die hem nog
niet verschuldigd was, die hem slechts is aan-
geboden (van welke hij dus nog niet het peri-
culum draagt) dan behoeft zijn kooper hem niets
te vergoeden ; door dezen verkoop waren hem
namelijk in geen opzicht de handen gehouden ,
de kooper belette hem in niets het verder be-
schikken ; hetzelfde moet gelden, wanneer de zaak,
toen ze verging, den verkooper niet meer be-
hoorde, Jhering t. a. p. blz. 469.

Hieruit volgt, wanneer de verkooper aan een
van de verscheidene koopers de zaak geleverd
heeft die dan vergaan is , dat hij de anderen niet
kan aanspreken , der Verkäufer hat gegen den
anderen keine Klage mehr, weil mit der Tradi-
tion die Sache, und damit das Periculum der-
selben von ihm auf den Empfänger überging.
Heeft de dief verkocht, dan heeft hij zeker geen
recht op den prys , daar hij de actio furti niet

-ocr page 28-

16

eens heeft, wanneer hij bestolen wordt, L 11
§ 4 D. de furt., en al heeft hij belang tegenover
den bestolene , daar hij dezen voor de zaak ver-
antwoordelijk is^ verdient hij hiervoor geene be-
scherming , daar het niet „exhonesta cansa" is,
L. 10 § 11 D. de furt.

Alhoewel op eenige plaatsen algemeen gezegd
wordt, dat de kooper betalen moet, als de zaak
door toeval is vergaan, moet men dit, als even
gezegd is, beperken even als de regel, dat „in
geval van mora des verkoopers het periculum op
dezen overgaat", en toch staat het hem vrij te
bewijzen dat de zaak ook bij den kooper zou
vergaan zijn.

Zoo moeten wij ook hierbij den regel „de koo-
per moet bij toevallig vergaan betalen" de be-

\') Die desbewust eens anders zaak koopt of verkoopt begaat
diefstal. L. 12. C de furt. (6.2).

Quum etiam hi, qui aliéna mancipia comparaverint, si hanc
causam non ignorant, furti actione tenentur.

-ocr page 29-

il

perking bijvoegen^ „wanneer de verkooper door
het vergaan schade hjdt", Jheringt. a. p. blz. 484;
want was de gehoudenheid van den kooper eene
absolute, dan moest ook bij de mora, de ge-
houdenheid van den verkooper eene absolute zijn.
De kooper is volgens Jhering verzeketaar van den
verkooper, blz. 486, zoodat in de emtio en ven-
ditio naast de hoofdverbintenis , nog eene neven-
verbintenis , nl. de verzekering , vervat is.

De eerste kooper kan zich niet op den twee-
den koop beroepen, om van de betaling van
den prijs af te komen , wanneer de zaak vergaan
is, vgl. L. 45 D. de O. et A. (44.7); de casus
absorbeert den voorafgaanden dolus, al was nu
in het verder verkoopen een dolus tegen den
eersten kooper opgesloten , dan had hij door dien
dolus, wegens het vergaan, geen nadeel.

De verkooper, kan dien van de koopers aan-
spreken , wien hy verkiest; heeft de verkooper
verschillende prijzen bedongen, en slechts den

-ocr page 30-

18

minderen ontvangen, dan kan hij van de
andere koopers niets meer vorderen; want iedere
prys geeft hem volledige schadevergoeding vol-
gens de afzonderlijke overeenkomsten. De
vruchtelooze actie bevrijdt de anderen niet;
gedeeltelijk ontvangene betaling moet hij zich door
de andere koopers laten aanrekenen; is deze ge-
deeltelijke betaling op den minderen koopprijs
gedaan, dan volstaat de andere kooper niet door
het ontbrekende van dezen prijs bij te betalen,
hetwelk men volgens den regel alius pro alio
solvere potest vel invito debitore" zou verwachten;
maar hij moet het meerdere van zijn koopprijs
betalen, Jhering blz. 475; Ueberall nähmlich wo
es sich um ein Wahlrecht des Gläubigers handelt
und einen solchen Fall haben wir auch hier;
bringt die Gonsequenz desselben mit sich^ dass
der gewählte Schuldner
seine eigene Leistung be-
schaffen muss, sich derselben also nich dadurch
entziehen kann, dass er (sei es mit oder ohne

-ocr page 31-

19

Zustimmnng des anderen Schuldners) sich zu der
dem letztern obligenden bereit erklärt , — die te
veel betaald heeft, kan zich bedienen van de con-
dictio indebiti —.

Voor de meening dat niet tweemaal behoeft
betaald te worden pleit ook L. 19 § 9 D. locati
(19, 2). Hij^ die een klerk (exceptor) heeft aan-
genomen, is overleden; zijne erfgenamen zijn
gehouden den klerk het loon te betalen, wanneer
hij in hetzelfde jaar van geen ander loon heeft
ontvangen.

Windscheid was eerst van meening dat slechts

de eerste kooper het periculum draagt^ omdat

i

door de vervreemdingsverklaring het verkochte
goed in het vermogen des koopers was gegaan;
dit gevoelen heeft hij teruggenomen, dewijl deze
overgang uur relatieve Bedeutung für das Ver-
hältniss der Parteien unter sich hat.

\') Lehrbuch des Pandectenrechts 2 § 390.

-ocr page 32-

20

Nu is hij van meening dat de tweede kooper
het periculum draagt en de eerste slechts dan,
wanneer het hem geleverd is; als reden voor deze
beslissing geeft hij: de verkooper kan zich na den
tweeden verkoop, niet tegen den eersten kooper op
de met hem geslotene overeenkomst beroepen, wan-
neer in dezen verkoop tegen hem een dolus ligt.

Tegen Jherings beroep op L. 45 D. de O. et
A. (44. 7.) waar de promissor van een slaaf, dezen
heeft vrijgelaten en dus dezen als slaaf heeft
vernietigd (hetgeen veel erger is dan vervreemden,
waarbij een terugkoopen mogelijk is) en dus ge-
houden is schadevergoeding te geven, wordt de
schuldenaar (promissor), door het overlijden van
den slaaf, toch bevrijd, kan men tegenwerpen
dat de stipulatio eene stricti juris verbintenis
is; bij de koopsovereenkomst echter moet de bona
fides meer in aanmerking komen.

Windscheid verwijst op L. 21 pr. D. deevict.
(21. 2.) ten bewijze dat bij koop, het toevallig

-ocr page 33-

21

vergaan den dolus niet wegneemt, daar hier de
actio de dolo bhjft, si dolus intercesserit; ~ wat
met deze actio de dolo kan gevraagd worden, zal
wel hetzelfde zijn als in L. 30 § 1 D. act. emt.
(19. 1) bij verkoop van eene vreemde zaak, voor
dat de uitwinning plaats had; quanti me intersit
meam esse factam.

Was de tweede verkoop zonder dolus aangegaan,
(b.v. in de meening dat de eerste kooper hem ont-
slaan zal, of in de veronderstelling dat de eerste
verkoop nietig was, of omdat hij aan dezen niet
dacht — niet wist dat de erflater reeds verkocht
had —) dan zal het tegen de bona fides strijden,
dat hij zich op eene koopovereenkomst wil beroe-
pen , die hij zelf als niet gesloten heeft beschouwd.
Om dezelfde reden kan hij den tweeden kooper niet
aanspreken, zoo hij den eersten heeft geleverd.

Het komt mij voor dat hier te veel uit het
oog is gehouden^ dat de „res inter ahos acta"
den andere niet aangaat.

-ocr page 34-

Welke dolus ligt tegen den eersten kooper
in het verkoopen aan den tweede? Hier is
nog niets ten nadeele van den eersten kooper
geschied; de verkooper kan nog aan zijne ver-
plichting jegens hem voldoen; dat hij zich aan
den tweede verbonden heeft, verplicht hem tot
schadevergoeding jegens dezen, zoo hij hem
niet levert.

Nog vreemder is het, dat de verkooper zich
niet óp eene overeenkomst mag beroepen, die
hij als niet bestaande heeft beschouwd; waarom
zal zijne vergissing hem zijne rechten ontnemen;
de verkooper zal dus het recht niet hebben, de
zaak die hij verder verkocht heeft, aan den eer-
sten kooper aantebieden en den prys te vragen;
de kooper zal dus eene exceptio doli hebben^
„gy hebt de zaak zelf verder verkocht;" dit
komt mij onwaarschijnlijk voor. Hofmann

Ueber das Periculum beim Kaufe. (1870.) bl. III.

-ocr page 35-

23

beweert: „wanneer de zaak nog aan geen van
beide koopers is geleverd, en zij zonder
schuld van den verkooper is vergaan, de eerste
kooper de schade moet dragen, daar het sluiten
\' van de tweede overeenkomst, niets in den ob-
jectieven toestand heeft veranderd, en deze dus
niet toereikende is om het periculum te ver-
plaatsen ; de verkooper custodieert nog altijd en
wilde misschien slechts den tweeden kooper be-
driegen; dit neemt echter niet weg dat in zoo-
danig geval de wetgever bepalen moest, „dat
de verkooper het periculum zal dragen/\'

Goose beschouwt den tweeden verkoop
derzelfde eigene zaak als die van eene vreemde;
want door tot standkoming (Perfection) der
eerste overeenkomst, is zij uit het
vermogen
van den verkooper getreden; volgens hem moet
men een streng onderscheid maken tusschen

■") Zur Lehre von Casus, Jahrbücher für Dogmatik. 9 blz. 108.

-ocr page 36-

24

eigendom en vermogen; door den verkoop was zij
vóór de levering, alhoewel nog niet in
eigendom,
toch in het vermogen van den kooper gekomen.
Bi] den verkoop van eene vreemde zaak, die
den verkooper niet verschuldigd was, is niets uit
het
vermogen van den verkooper getreden; de
kooper draagt nu dan het gevaar niet en behoeft
dus niet te betalen.

Bij den gelijktijdigen verkoop van dezelfde zaak,
wordt de vraag moeielijk; bv. twee vennooten
hebben tegelijkertijd afzonderlijk verkocht; dan zal
de verkooper de keuze hebben, in wiens ver-
mogen de zaak zal getreden zijn ; de kooper van
wien de betaling gevraagd wordt, kan zich niet
beklagen, en de anderen zullen het niet doen.

Daarbij komt dat niet de casus aanleiding

\') De bronnen Spr^iken er tégen dat in het geval van het
verkoopen eener vreemde zaak, de prijs al gevorderd kan worden,
L. 29 pr. D. de evict. (21. 2) L. 84 § 5 D. de legat. 1 (30);
L. 51 § 1 D de re jud. (42. 4).

-ocr page 37-

25

geeft tot de keuze ; de verkooper zal ook zonder
dien casus kiezen , en wel dien kooper, wiens
tegenpraestatie hem het liefste is; de casus brengt
hierin geene verandering.

Und noch Eins. Eben hier macht sich der
Einfluss des formellen Rechts geltend, da das
materielle nicht klar erkennbar ist.

Verkäufer war Eigenthümer. Nähme man ihm
das Wahlrecht, so würde man dem Käufer nach
der Perfection des Vertrages schon vor der Tra-
dition ein dingliches Recht einräumen.

Volgens zyn gevoelen (Goose) beslist de eerste
keuze de vordering van den prijs, wiens ver-
mogen er mede gemoeid is. Slechts deze moet
betalen, op \'t tekort heeft hij tegen den ander
geene rechten.

\') t. W. Dass Verkäuier cliis dominium rei, die formale Herr-
schaft noch behält, während die materielle schon auf den Käufer
übei\'gegangen ist, dürfte keinen Anstoss erregen.

-ocr page 38-

26

Eenen anderen weg gaat Martinius; hij
neemt aan dat geen van beide koopers moet
betalen; voor zijn gevoelen zoekt hij steun in
de analogie van L. 15 C. de rei vind, (3, 32);
de verkooper vraagt vah den kooper aan wien
hij het eerst geleverd heeft, het hem geleverde
erf terug, onder voorwendsel „non datorum
instrumentorum," dan zal de praeses provinciae
niet gedogen, dat de eerste verkrijger uit het
goed gezet worde; doch staat het den verweerder
vrij, den door hem betaalden prijs met interest
terug te eischen.

Dit is geen bewys voor de stelling, dat, zoo
de zaak meermalen verkocht is, de koopers de
vernietiging kunnen vragen; alleen hij tegen
wien de verkooper de gedane levering betwist,
kan hem aan zijn woord houden en zeggen:

Der mehrfache Verkauf derselben Sache, 1873.

-ocr page 39-

27

„gij wilt van den verkoop af, ik neem daar ge-
noegen mede; maar gij moet mij mijn prijs en
onkosten terug geven." Hiermede vervalt de
redeneering van Martinius, dat, bij het vergaan
der zaak, beiden de vernietiging kunnen vragen
en dus geen hunner den prijs moet voldoen,
blz. 37.

De kooper, zegt hij, kan door den tweeden
verkoop de zaak niet meer als de zijne beschou-
wen, daar het niet meer in de macht van den
verkooper is, haar te leveren; „der andere
Käufer kann sogar bisweilen wider den Willen
des Verkäufers unter Zahlung, eventuell Deponi-
rung des Kaufpreises die Sache an sich nehmen ^
ohne dass dem Verkäufer ein Mittel zustände,
sich dieselbe wiederzuverschaffen, fahs nur der
Käufer von dem ihm ungünstigen Willen des
Verkäufers keine Kenntniss hatte. L. 14 § 1 en
L. 47 § 7 D. de furt. (47. 2.)

Wer übrigens mit mir in der analogen Aus-

-ocr page 40-

28

dehnung der L. 15 C. de R. V. (3.32) 0 eines
Sinnes ist, der muss schon mit Rücksicht hier-
auf die Gefahr der mehrfach verkauften Sache
dem Verkäufer aufbürden. Hat nähmlich jeder
Käufer das Recht des llücktritts vom Kaufe, so
wird dies durch den Untergang der Sache eben
so wenig beeinträchtigt, wie die Redhibitions-
befugniss wegen aedilicischer Mängel; L. 31 §6
11 — 15; L. 38 § 3; L. 44 § 2; L. 48 D. de
aedil. edict. (21. 1.)

Moeiel^kheid ligt in de woorden van L. 15 :
„Quotiens duobus insoliduin praedium jure distrahitur" in ver-
band met L. 21 D. ad 1. Com. de falsia (48.10), alwaar de tweede
verkoop verboden is; hoe kan dan jure aan beiden verkocht zijn.
In L. 4 C. Gregor, de R. V. (3. 2). — uit welke blijkbaar het begin
van L. 15 genomen is — staat: Imperator Diocletianns et Maximus
A. A. Aureliae Philoxenae. „Quoties eadem res a domino diversis
temporibus pluribus venumdatur eum potiorem esse, cui possessio
primum tradita est", en daar is j ure niet bijgevoegd ; de zin is
duidelgk, namelijk, die van beide koopers wordt eigenaar aan
wien het eerst geleverd is , mits betaald of crediet verleend was
§ 41. I. de rer. div. (2.1); zoodat jure beteekent; „door hem
die eigenaar is en het jus distrahendi heeft. Martinius t. a. p.
blz. 16. De herhaalde levering kan vooral licht plaats hebben,
wanneer de eerate door een constitutum possessorium geschied is.

-ocr page 41-

De vraag of de verkooper, die aan verschil-
lende personen dezelfde zaak afzonderlijk heeft
verkocht, bij toevalhg vergaan der zaak, slechts
van een of van iederen kooper den prys mag
vorderen, kan in het recht van den G. N. niet
voorkomen. De verkoop van eens anders zaak
is nietig en door den verkoop was reeds vóór
de levering de eigendom op den kooper over-
gegaan art. 1583 G. N.

„Elle (la vente) est parfaite entre les parties,
et la propriété est acquise de droit à l\'acheteur
à l\'égard du vendeur, dès qu\'on est convenu de

-ocr page 42-

30

la chose et du prix, quoique la chose n\'ait pas
èncore été livrée ni le prix payé/\'

De bijvoeging „à l\'égard du vendeur" is vol-
gens het algemeen gevoelen, als niet geschreven
te beschouwen, men wilde de vraag of men de
bepaling van de Brumaire wet an IV, dat voor
de eigendomsoverdracht van onroerend goed
overschryving zal noodig zyn, uitstellen tot de
behandeling van koop en hypotheek; deze over-
schrijving is daar echter niet voorgeschreven,
dus blijft de bepaling van art. 1138 C. N. bestaan,
„L\'obligation de livrer la chose est parfaite par
le seul consentement des parties contractantes."
Art. 1131 G. N. heeft hierin niets veranderd :
„Si la chose qu\'on s\'est obligé de donner ou
de livrer à deux personnes successivement, est
purement mobilière, celle, des deux qui en a
été mise en possession réelle est préférée et en
demeure propriétaire, encore que son titre soit
postérieur en date, pourvu toutefois que la
possession soit de bonne foi."

-ocr page 43-

31\'

Dit art. kan niet werken wanneer de zaak vóór
de levering is vergaan; wordt de tweede aange-
sproken en liy toont aan, dat ze reeds door den
verkooper aan een ander vroeger verkocht was,
dan beroept hij zich op de nietigheid van den
koop, daar de zaak, toen ze hem verkocht werd,
niet die van den verkooper, maar van een ander was.

Sedert de wet „sur les transcriptions" van
23 Maart 1855, is in het fransche recht, wat
onroerend goed betreft, voor dezelfde vraag ruimte,
die in ons recht onbeperkt plaats heeft.

Is eene vreemde zaak verkocht, dan kan de
verkooper uit artt. 1273 en 1496 B. W. den

\') Bü eene verbintenis om eene bepaalde zaak te geven, is
deze voor rekening van den schnldeischer, van het oogenblik der
verbintenis. Bij nalatigheid van den schuldenaar om de zaak te
leveren, is dezelve, van het oogenblik dier nalatigheid, voor
zijne rekening.

\') Indien de verkochte zaak in een zeker en bepaald voorwerp
bestaat, is dezelve, van het oogenblik van den koop af, voor
rekening van den kooper, hoewel de levering nog niet hebbe
plaats gehad, en heeft de verkooper het recht om den prijs le
vorderen.

-ocr page 44-

prijs niet vragen, daar volgens art. 1507 B. W.
de koop en verkoop van eens anders goed nietig
is; alleen wanneer de kooper het gevaar der
uitwinning kende of op eigen bate en schade
heeft gekocht art. 1531 B. W. zal hij moeten
betalen, daar wanneer de zaak hem geleverd
was, de verkooper niet tot vrijwaring jegens hem
gehouden is.

Hoe is in ons recht de voorgestelde vraag bij
herhaalden verkoop te beshssen; wy zijn niet
door de L. 21 Gorn. de fals. (48, 10) noch door
L. 15 G. de R. V. (6, 32) op eenige wijze beperkt.

Zullen wij zeggen: wel degelijk kan de ver-
kooper van de beide koopers eischen, want de
tweede verkoop is eene „res inter alios acta,"
zoo de serste verkoop voor den tweede; hetgeen
de een betaald heeft, kan den ander niet baten
art. 1376 B. W.; de verkooper moet aan hem,
wien hij de verkochte zaak niet levert, schade-
vergoeding geven; tegen deze verplichting van

-ocr page 45-

33

den verkooper, staat die van den kooper, om na
het vergaan der zaak, den prijs te betalen; dan
staat hier tegenover: dat bij dubbele verzekering
de tweede nietig is, en wat heeft nu hier anders
plaats^ dan eene zoodanige dubbele verzekering.

Re ipsa is iedere kooper verzekeraar, daar hij
by toevaUig vergaan der zaak, haar vergoeden
moet; de premie is voor hem, wat de zaak meer
waard is dan de prijs; in alle gevallen moet hier
de analogie van het verbod van dubbele verzeke-
ring beslissen; ook bij verkoop van eene verze-
kerde zaak vervalt de verzekering voor den ver-
kooper , wanneer deze geen belang meer bij de
zaak heeft art. 263 W. v. K

\') Bij verkoop en allen eigendoms-overgang van verzekerde
voorwerpen, loopt de verzekering ten voordeele van den kooper
of nieuwen eigenaar, zelfs zonder overdi-acht, voor zooverre schaden
betreft, opgekomen, nadat het voorwerp ten bate of schade des
koopers of nieuwen verkrggers is gekomen , alles tenzij het tegen-
deel tusschen den verzekeraar en den oorspronkelijken verzekerde,
ware bedongen.

Indien, ten t^de van den verkoop of van den eigendoms-over-

-ocr page 46-

34

Wanneer de tweede prijs hooger is, zal men
den verkooper die ter goeder trouw verkeerde,
tegen den tweeden kooper alleen aanspraak op
het meerdere van den tweedeu prijs kunnen geven,
art. 277 W. v. K

Dat de verkooper die tweemaal dezelfde zaak
verkocht heeft, niet voor diezelfde zaak tweemaal
den prijs mag vragen, geeft ook ten duidelijkste
te kennen art 468 W. v. K.

De vervrachter is zonder lading van den be-
vrachter , die in gebreke was, vertrokken; hy
heeft tot zekerheid van de vrachtpenningen, koop-
manschappen van anderen aangenomen, dan is
de oorspronkelijke bevrachter gerechtigd, tot het

gang, de kooper of nieuwe eigenaar weigert de verzekering over-
tenemen, en de oorspronkelijk verzekerde nog belang in het ver-
zekerd woorwerp behoudt, blijft de ^lerzekering, in zoo verre,
in zijn voordeel loopen.

\') Indien verscheidene verzekeringen, te goeder trouw, ten
aanzien van hetzelfde voorwerp zyn aangegaan, en by de eerste
de volle waarde is verzekerd, houdt dezelve alléén stand, en de
volgende verzekeraars zijn ontslagen.

-ocr page 47-

35

voordeel van die vracht. Mag de vervrachter
voor dezelfde scheepsruimte en dezelfde reis geen
dubbele vracht rekenen, dan mag stellig de ver-
kooper niet meermalen den prijs vragen van koo-
pers , die niet in gebreke waren.

Wij kunnen in ons recht niet met Jhering
aannemen, dat de verkooper de keuze zal hebben,
wien van de koopers hij zal aanspreken, hetgeen
in het Engelsche recht bij dubbele verzekering
zou vrijstaan, Holtius

Wanneer men die redenen nagaat, door welke
de wetgever waarschijnlijk bewogen is, den koo-
per het gevaar te doen dragen, zullen wij ook
moeten aannemen, dat deze last slechts één
kooper mag treffen. Nemen wij aan dat de reden
daarin gelegen is, dat de kooper de zaak maar

Indien bij de eerste -verzekering de volle waarde niet is verze-
kerd , zyn de volgende verzekeraars aansprakelyk voor de meerdere
waarde, volgens de orde des tijds, waarop de volgende verzeke-
ringen zijn gesloten.

Voorleezingen Deel III blz. 49.

-ocr page 48-

36

dadelijk in bezit had moeten nemen, dan blijkt
het ten duidelijkste, dat slechts één kooper het
gevaar moet dragen; want dat kan slechts één
der koopers doen. Zien wij de reden in de om-
standigheid, dat de verkooper na den verkoop
niet meer over de zaak mag beschikken, en alzoo
dezelve reeds oeconomisch uit het vermogen is
getreden, dan moet ook in dit geval, slechts
één kooper het periculum dragen , daaar de ver-
kooper niet tweemaal er over mag beschikken.

Wil men aannemen, dat de verkooper twee-
maal den prijs mag vorderen, dan is de vraag
of art. 1481 B. W van toepassing is, ook in
\'t geval als slechts de een kan aangesproken
worden; nl. of de verkooper de actie, die hij
tegen een anderen kooper heeft, aan hem van

\') Indien de verschuldigde zaak zonder toedoen van den schul-
denaar vergaan, buiten den handel der menschen geraakt of ver-
loren is, is de schuldenaar gehouden, in geval hij eenige rechten
of vorderingen tot schadevergoeding betrekkelijk deze zaak heeft,
die aan zijnen schuldeischer aftestaan.

-ocr page 49-

37

wien hij betahng vraagt, moet afstaan. Het art.
spreekt klaarbhjkehjk alleen van
actiën die hij
lärekkelijk de zaak heeft; b.v.: iemand heeft het
verkochte paard doodgeslagen, dan heeft de ver-
kooper eene actie tot schadevergoeding, en moet
deze actie den kooper cedeeren; maar de actie
wegens den tweeden verkoop is niet
uit de zaak
(ex re);
maar zooals Paulus zegt ex negotiatione
en die zal niet afgestaan behoeven te worden,
en zoo zegt Hofmann t. a. p. bl. 146 hierover:
„Die Frage aber, ob der erste Käufer wenn er
die Gefahr der Sache trägt, nicht vielleicht einen
Anspruch auf ein Zweiten Kaufpreis habe, hätte
nicht aufgeworfen werden sollen. Sie beruht
theils auf unklaren Vorstellungen über Vermö-
gensübergang , theils auf einer Verwechselung
von
periculum rei und periculum negotiationis, L.
21 D. (18.4) de h. v. a. v.

Een treffend voorbeeld, van een voordeel het-
welk noch
ex re, noch propter negotiationem,

-ocr page 50-

38

maar ex qualitate personae verkregen is, en toch
den eigenaar werd toegekend, vinden wij in de

I

decisiones Genuae 157.

Stephanus PineUus heeft aan Jozeph Bordon
goederen in accomenda gegeven, om te vervoeren
naar eene plaats in Algerië^ en daar te ver-
koopen, en van de opbrengst andere goederen
te koopen om mede naar Genua te brengen,
cum promissione reddendae rationis.

Het schip en de goederen werden door Alge-
rijnsche zeeroovers buit gemaakt, en de goede-
ren verkocht.

Genoemde Jozeph Bordon had een salvus
conductus a rege Algerü, en verkreeg door zijne
vrienden, goede woorden en geld, dat hij naar
Algiers gebracht wercl^ ubi coram rege conquestus
est de fide non servata. Rex fecit per piratam
ei solvi scutos N. occasione dictae capturae.
Pinellus vraagt rekening en verantwoording, daar
ieder zaakwaarnemer en socius daartoe gehouden

-ocr page 51-

39

is. Tegen hem scheen te pleiten, dat de goede-
ren voor den eigenaar waren verloren gegaan
L ex legati causa D. de V. obl. (45. 1).

Voor Pinellus werd eehter aangenomen, dat
pro captura dictae navis et mercium dictum
Jozeph habuisse recompensationem dictarum pecu-
niarum, en deze gelden moesten aangemerkt
worden als retractus dictarum mercium vel
subrogatae loco earum, unde deberent sapere
earum naturarn.

Hier heeft Jozeph het geld niet door zijne
negotiatio met het goed; maar door het vrijge-
leide verkregen, en toch moest hij het den eige-
naar der goederen uitkeeren; stellig hadden de
leden der rota van Genua ook den eersten koo-
per, den prijs, die de tweede betaald heeft,
toegekend.

-ocr page 52-

^41

-ocr page 53-

^TELLINGEN.

-ocr page 54-
-ocr page 55-

STELLINGEN.

I.

Wanneer de legataris zeker, de bezwaarde
erfgenaam onzeker is, geldt het legaat.

11.

Het is geen vereischte voor de zoogenoemde
onregelmatige dienstbaarheden, dat de gerechtigde
een naburig erf hebbe.

-ocr page 56-

44

III.

In geval van art. 1781 lid 3 B. W. is hij,
die ter leen ontvangen heeft, niet voor het
verlies der zaak verantwoordelijk, wanneer zij
evenzeer bij den eigenaar zou zijn verloren ge-
gaan.

IV.

Wanneer de schuldenaar, vóórdat hij door
verloop van den tijd in gebreke is, aanbod van
gereede betaling heeft gedaan, zal hij, na verloop
van den tijd, toch in gebreke kunnen gesteld
worden.

V.

Hij, die eene geldige verbintenis vöor een
ander aangaat (art. 1353 B. W.), mag geene
strafbepaling ten zijnen behoeve daar bijvoegen.

-ocr page 57-

45

VI.

De moeder, die van de voogdy heeft afgezien,
is niet bevoegd bij uitersten wil een voogd te
benoemen.

Yll.

De vervreemding van eenig goed in de rechte
linie tegen een prijs en voorbehoud van vrucht-
gebruik , is wat de legitieme betreft als schenking
aantemerken, niet wat den inbreng betreft.

VIII.

Wanneer de vader de toestemming tot het
huwelijk aan het meerderjarig kind heeft gegeven,
en de moeder de toestemming weigert, is de
tusschenkomst van den kantonrechter niet noodig.

-ocr page 58-

46

IX.

Eene alternatieve verbintenis, ter keuze van
den schuldenaar, is niet geheel tenietgegaan,
wanneer een der verschuldigde zaken door den
schuldeischer wederrechtelijk is vernietigd.

X.

Art. 91 K. is niet van toepassing bij kosteloos
vervoer.

XI.

Het is niet aantenemen dat, door de homolo-
gatie van het accoord, de actio pauliana vervalt.

XII.

By verkoop van geconsigneerde goederen,
beneden den gelimiteerden prijs, kan de com-
mittent geen schadevergoeding boven den geli-

-ocr page 59-

47

miteerden prijs vorderen, en bij weigering van
den commissionair om de goederen terngtegeven,
of wanneer zij door zijne schuld vergaan zijn,
komt bi] de schadevergoeding het limito niet in
aanmerking.

XIII.

De wisselhouder, die tot het door den gefail-
leerden acceptant voorgesteld accoord is toege-
treden, verhest zijne regresactie niet.

XIV.

Het is niet goedtekeuren, dat de endossanten
van een geprotesteerden en vermisten wisselbrief
niet verplicht zijn den eigenaar vergoeding te
geven.

XV.

Het getuigenverhoor, door den Nederlandschen

-ocr page 60-

48

rechter opgedragen aan den bnitenlandschen
rechter, is geldig.

XVI.

In de artt. 771 en 782 R. V. is het geen
vereischte, dat eene uitdrukkelijke in mora stelling
aan \'t vragen van rekening en verantwoording
voorafga.

XVII.

De gedagvaarde erfgenaam, die geene verklaring
van zich te beraden heeft afgelegd, kan niet
eene exceptie „dat hij nog niet in termen van
beraad is"\' tegenwerpen.

XVIII.

Terecht is aangenomen, dat de veroordeeling
wegens een misdrijf voldoende is, om bij opvol-
gend misdrijf recidieve aantenemen.

-ocr page 61-

49

XIX.

De veiieeiide gratie kan niet door den ver-
oordeelde geweigerd worden.

XX.

Poging tot valschen eed is strafbaar, tot
valsche getuigenis niet.

XXI.

Diefstal bij nacht en door tw^ee of meer perso-
nen gepleegd op het dek van een passagierschip,
is te straffen volgens art. 386. 1. C. P.

XXII.

Art. 218 W. V. Strafv. belet niet, hem, die
wegens onwilligen manslag vervolgd eu veroor
deeld is, bij latere verkregene bewijzen van opzet,

-ocr page 62-

50

op nieuw te vervolgen. Ook kan eene vervolging
wegens onwilligen manslag worden ingesteld,
wanneer bij de vrijspraak, wat opzettelijken
manslag betreft, alleen de uitspraak uit opzet
ontkend is.

XXIII.

Het is niet als diefstal met braak aantemerken,
wanneer de dief, om het gestolene weg te brengen,
de deuren of ramen heeft opengebroken.

r

XXIV.

Dwang tot zelfmoord is volgens G, P. als
moord of doodslag te straffen.

XXV.

Ook de wetten, die het publiekrecht betreffen,
treden twintig dagen na de afkondiging in werking.

-ocr page 63-

XXVI.

51

De Koning kan aan de Prinsen van zijn Huis
geen verlof geven tot het aannemen van vreemde
orden waaraan verplichtingen verbonden zijn.

XXVII.

]n art. 65 lid 2 G. W. zijn onder onderdanen
niet begrepen vreemdelingen, die hier zijn ge-
vestigd.

XXVIII.

De goedkeuring der verdragen in art. 57 lid
3 G. W. moet by eene wet plaats hebben.

XXIX.

Wettelijke rechten in art. 57 hd 3 G. W. zijn:

rechten die op eene wet steunen of die door

eene wet moeten ingevoerd worden.

-ocr page 64-
-ocr page 65-

tiiaiipïïiiaiiii^

.Pim

-ocr page 66-

■ Ji t!

if

i

M r.
I i! /

n ;; ■
é

if

m

-ocr page 67-
-ocr page 68-