m
-ocr page 2-■ •
"T • \' ■ , ■ Ä
\' ...
fv.
W-
l\'
A.
w
- A-
■a\'V:-
\'V;
-ocr page 5-EENIGE OPMERKINGEN
OVKK
DE ACCEPTATIE en HET-ACCEPTATIE
EENS WISSEIS.
\' : ■ , ■ -ir.
-ocr page 7-OVER
DE ACCEPTATIE en NIET-ACCEPTATIE
EENS WISSELS.
I
TBK VEIIKRIJQIMO VAN DEN OIAAD VAN
I
I Doctor in de Reolitswetenscliap,
AAN DE RIJKH-UNIVKUSITKIT TE UTRECHT,
NA MA.C1ITI01NO VAN DEN BECTOU-MAONIFICUS
IIOOOLBBIUAII I.V UK FACULTKIT DBII OUUOKI.BBnDIIBIU,
VOLOKNS IJKSLUIT VAN DEN SKNAAT DKK UNIVKllSITKIT, KN OP
VOOKDIIACIIT DKU UKCHT«(JKLKKU1>K FACULTKIT
TK VKHDKDIOKN.
op Woensdag 30 Mei 1883, dos namiddags ton 3 ure,
DOOK
OEnOllKN TK AMSTKUnAM.
AMSTERDAM,
OEDRUICT RI.I C. A. SPIN & ZOON.
1883.
aiBLlOTÏ^EEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
ÏÂ PS-- if r : ... ; ^
-ocr page 9-AAN MIJNE MOEDER.
-ocr page 10-\'1
/ .
•\'-m
ÄÄ,
-ocr page 11-Bl] het verlaten dezer Unkcrsitcit is het mij
ecnc behoefte^ een woord van warmen dank tc richten
tot mijne leermeesters.
Die dank zij U in de eerste plaats gebracht^
Iloofjgelccrde FUUIN, voor\' de bereidvaardiffheid,
waarmede Gij mij steeds met raad en daad wildet
bijstaan. Ontvang de verzekering dat Uwe hulp
steeds hij mij in dankbare herinncriuff zal blijven.
U allenj Honglccrarvn der Hechtsgeleerde Facul-
teit^ ivensch ik mijne diepe erkentelijkheid tc hc-
tnigen voor het vele dat ik van U mocht leeren,
en voor de welwillendheid die ik steeds van U
mocht ondervinden.
Ook U, Hooggeleerde aösuu, wensch ik mijnen
dank tc betuigen voor het ondcrtoijs, dat ik, ge-
durende mijn kort verblijf aan de Amstcrdainsckc
Universiteitj van U mocht genieten, maar niet het
minste voor den bijstand mij, hij het zamenstellen
van dit 2)roeJ\'schrift, verleend.
Aan U, Utrechtsch Studenten-Corps, dat mij
zooveel schoons te genieten gaaft, en icaaraan ik
door velen uwer, met oprechte vriendschajj verknocht
hen, een hartelijk vaartioel, en de verzekering, dat
de herinnering aan den tijd, dien ik in Uw midden
mocht doorbrengen, mij steeds nieuwe wenschen zul
doen koesteren voor Uwen voortdnrcnden bloei.
;
|ii ;
i
J
De wissel is oorspronkelijk een recta-pnpier, nun
den nemer zelf en meestal op korten tijd betaalbaar.
In de oudste tijden dient bij nlleen tot wisseling- of
ruiling van geld. Zoo leeren ons do schrijvers van
dien tijd dat, sleclits wanneer iemand op reis ging en
op een vreemde plaats geld noodig-bad, hij gebruik
maakte van een wissel. Ilijgufdan een zekere som
aan een campsor, collybista, mensarius zijner woon-
plaats, waarvoor deze bem een brief gaf op een per-
soon ter bestemder jjlaats. Deze wns dan gewoonlijk
een "socius" of vriend van den trekker of ook wel
bij miswissels een commenditair. *
Do nanneminnf van de in don wissel vervatte
betaling80])dracbt sprak daarom zoo goed als vnn
\' IIaktmann "(las Doutucho Wcchsclrccht", bir. 307.
1
-ocr page 14-zelf, en had bij gevolg- geene groote beteekenis.
Men beschouwde baar niet als een afzonderlijke
wisselbandeling maar liet baar met de betaling
samenvallen. Toen echter later de overdracht
van den wissel niet meer uitsluitend door cessie
.van schuldvordering geschiedde, maar bet endos-
sement in gebruik was gekomen, kreeg bet geheele
wisselverkeer een grootere uitbreiding, de wissel
werd langzamerhand het papier van den handel
xar\' t^ox^v en de oude beschouwing van zijn aard
en doel geraakte op den achtergrond. Ook de
acceptatie veranderde toen geheel van karakter.
Werd hieraan vroeger weinig waarde gebecbt, en zij
bijna nooit gevraagd, thans daarentegen werd bot
meer en meer gebruikelijk dat de houder zich vooraf
tot den betrokkene wendde, on hem vooraf omtrent
zijne al of niet-bereidwilligbeid om aan do in den
wissel vervatte betalingsbelofte te voldoen, onder-
vroeg. Accepteerde bij den wissel dan ontstond
daaruit voor bem wiBselrechtelijko aansprake-
lijkheid, terwijl bij weigering do houder recht
bad te vorderen dat do trekker borg zou stellen
dat de wissel ten vervaldnge werd voldaan. Deze
handelsgewoonte vhjden wij weldra in voracbillendo
wisselverordeningen erkend en bevestigd. Tot oj)
bet einde der 10\'" eeuw bleef het wisselverkeer
hoofdzakelijk oj) de missen geconcentreerd. l)o
middeleeuwsche schrijvers j^even ons iiitvoerig\'c
berichten omtrent die missen en deelen ons de
wetten, waardoor zij gereg\'eerd en de g-ebruiken,
die er gevolgd werden, nauwkeurig mede. Zoo
verhaalt onder anderen Scaccia dat do acceptatie
op de missen meestal mondeling geschiedde, en
dat zij nog niet zoozeer als wisselrechtelijke han-
deling werd beschouwd, dan wel als een middel
om meerdere zekerheid over het lot van een wissel
te verkrijgen. Do consul of magistrant die aan
liet hoofd van do markt stond riep don wissel
ter acceptatie op, en teekende do antwoorden
daaromtrent op in een "bilan of scartafaccia."
Meestal gescliicddo dit door een teeken ala
b. V. een X voor een onvoorwaardelijke acceptatie,
een V (vu of vu pour répondre temps) voor
een voorwaardelijke, terwijl dan do afwijzende met
een S. P. (sopra protesto of sine ])raojudicin)
werden «remerkt. De handel had zich dus van
Ö >
de gewoonte van het aanbieden der acceptatie
meester gemaakt, en algemeen hpgon zij als een
tides publica beschouwd te wonden.
Dit leidde er als van zelf toe, dat or ver-
schillende soorten van acceptatie ontstonden. Zoo
vinden wij bij miswissels gewoonlijk alleen een
mondelinge, bij niet miswissels zoowel oen monde-
linge als oen schriftelijke, ja zelfs word de
terusrhoudinof van den wissel als deze ter aan-
O O
neming- was aangeboden als een stilzwijgende
acceptatie beschouwd. ^
Niet langen tijd echter bleven deze drie soorten
van acceptatie naast elkander voortleven. De
mondelinge toch verviel zeer spoedig. De reden
hiervan was waarschijnlijk dat men deze te onzeker
vond en voor het wissel-contract zekerder waar-
borgen wilde hebben, die alleen in het schrift
gelegen waren.
De oudste verordening die schriftelijke accep-
tatie voorschrijft is die van de mis te Barcelona van
het jaar 1394. In vele latere vinden wij hetzelfde
voorgeschreven. In de ordonnantie van Karei V
voor de stad Antwerpen, gegeven 10 October 1Ö41,
wordt zelfs reeds bepaald, dat zij die een wissel
op Antwerpen domiciliëeren, verpliclit zijn to
zorgen dat bij de acceptatie do gedomicilieerde
zal worden genoemd.
I" !l ■
"Alsoo men dagelijks ondervindt," zoo lezen wij
(laar, \'^dat daar komen divorsche abusen endo
quade gewoonten in te breocken, over hot accepteo-
\' Cf. Scaccia, 1. c. § 2 gl. ö ii\'. ;}33 scq.
"I\'rimo fit per exprcssa verba, do quibus constot por scripturam
extcnsam, nempo por publicum instrumentum vel per scripturam
propriae manus; secundo per exprcssa verba, sed sino scriptura;
tertio tacite per receptionein et retentionem litcrarum."
I !
-ocr page 17-ren van de wissel-brieven in dese stadt te betalen;
namentlijk bij do buijten lieden, die aceepteeren,
mits ben ten vervaldage te adviseeren; oock dat
diversebe persoenen soo wanneer aan bun de
wissel-brieven Representeert worden ter acceptatie,
deselve accepteeren, sonder bij-voeginge van bunnen
naam ende toenaam; waar door de meeste abusen
in de negotie souden können komen in te breecken,
die nochtans met de alderbeste trouwe moet in
gevolgbt ende onderhouden worden. Om waar in
te voorzien. Soo is \'T; dat mijne voorschreven
Heeren hebben geordonneert en geboden, gelijk
sij ordonneeren en gebieden mits desen dat alle
acceptanten, buiten lieden, endo wie lietsoude mogen
wesen op de wissel-brieven alhier, in Antwerpen to
betalen, bij hunne acceptatie sullen gehouden wesen
te stellen, aan wien mon sich van bunnen \'t wegen,
binnen dese stadt om do betalingen sal hebben te
addresseeren, sonder dat de Houders des briefs sullen
gehouden wesen hun voorders diennanganndo te
adviseeren: anders enile bij faute van dien als ook
in cas van eenige exceptie, sal mogen bij de Houders
des Ijriefs worden geprotesteert van geene accep-
tatie, endo al of de acceptatie ware geweijgert.
Ordonneerendo ende gebiedende mijne voorschre-
ven Heeren ook mits dozen, dat in toekomende
allo acceptanton van wissel-brieven alliier te betalen,
sullen gehouden wesen hunne acceptatie te onder-
teeckenen met hunne Namen ende toe-namen,
ofte der selver gemachtigde, met expressie van
hunne maclitende qualiteijt, endo met bijvoeginge
van den tijdt, ende in \'t regard van de gemachtigde,
waar dat het selve gepasseert is; anders, ende
Ijij gebreeke van dien, dat van wegen de bouderen
der wissel-brieven sal mogen worden geprotesteert
van geene acceptatie, en al op deselve acceptatie
als boven waare geweygert. \'
In dien geest beeft zich het instituut tot op
onzen tijd blijven ontwikkelen.
III I I\' \'
Iii i i
Iii jij ;
i i! \'
III
I ;
I\' ;
\' Cf. PiiooNSEN, wissclstijl te Amsterdam, 1»1. \'29.
il
I
!l
i! ;
II I
BEGRIP VAN ACCEPTATIE.
Alvorens over te gaan tot de bespreking van
het begrip van acceptatie naar de rechtsbeginselen
van don nieuweren tijd, zij het mij vergund in
herinnering te brengen, dat onze wetgever bij het
ontwerpen der bepalingen, die do betrekkingen
uit den wissel ontstaande, zouden regelen, niet
altijd consequent is geweest, en zich evenmin als
de wetgevers van andero landen, die hem vooraf
gingen, eene duidelijke voorstelling heeft weten
to maken van den eigenlijken aard des wissels.
Hij ziet namelijk in den wissel tweo verschil-
lende contracten, een koop- of ruilcontract tusschen
gever of trekker en nemer, en een contract van
lastgeving tusschen trekker en betrokkene.
Het onjuiste dezer opvatting aan te toonen ia
in onzen tijd overbodig, nadat de nieuwere
theoriën omtrent den aard van den wissel, door
Likhk, Kinkkt, Thöl en Kuntze verdedigd,
8
reeds in de meeste wetgevingen zijn gehuldigd en
de oude leer hebben verdrongen. Maar, al kunnen
wij er onzen wetgever ook geen verwijt van maken,
dat hij de theorie aannam, die in zijn tijd de
gewone Avas, wij mogen hem met recht verwijten
dat hij zich aan de door hem aangenomen theorie
niet consequent gehouden heeft.
Het ontwerp van het jaar 1822 was op den
grondslag der contracts-theorie gebaseerd, doch
volgde getrouw het eenmaal aangenomeu stelsel.
Ook daar vinden wij in art. X de verhouding van
trekker en nemer geregeld als steunende op een
contract vau koop en verkoop. "Tusschen den
trekker en den nemer van een wisselbrief," zesft
\' D
dat artikel, "bestaat een handeling van koop on
verkoop, wanneer de trekker don wisselbrief af-
geeft, en de nemer, denzelvo verkrijgt, tegen
voldoening van eenen zekeren tusschen hen be-
paalden prijs." \'
Omtrent de verhouding van den trekker tot den
betrokkene bepaalt art. LIX van datzelfde ont-
werp, het volgende:
i\'l
IM
illi
Itl
"Tussclien den trekker en den betrokkene wordt
uit den wisselbrief eene handelinfr van lastc-evino\'
\' Cf. VOORDUIN. Dl. VIII, blr. 419.
-ocr page 21-tot voldoening van de som in denzelven gemeld,
ten vervaltijde daarin bepaald, geboren." ^
Dat de regeering dit stelsel goed heeft volge-
houden blijkt duidelijk bij de nadere beschouwing
der overige artikelen van dat ontwerp.
Toen dit ontwerp door de vertegenwoordiging
als te omslachtig en dogmatisch was verworpen,
waarbij dan nog de grief kwam dat het slecht
geredigeerd was, werden later weder gewijzigde
ontwerpen aangeboden, die echter alle op dezelfde
opvatting rustten. Nog het ontwerp in 1834 der
Kamer aangeboden en later als ons tegenwoordig
Wetboek van Koophandel aangenomen, huldigde
hetzelfde beginsel. Toch waren er in al die jaren,
bij do l)eraadslagingen, die in de Kamer hadden
plaats gehad, van tijd tot tijd andero denkbeelden
op den voorgrond getreden, en waren er dienten-
gevolge vele wijzigingen in het eenmaal aangenomen
stelsel gebracht.
Zoo is bv. art. X van het ontworp 1822 geheel
uit.onze wet verdwenen, terwijl wij art. LIX te-
rugvinden in ons artikel 140.
Do regeering kwam tot het denkbeeld om do
\' Cf. VOOKDUIN. Dl. VIII. lilr. 431.
\' Cf. VIRSKHING. Hot WiMolrocht (Ier XIX« couw. Hlz. XXXI.
-ocr page 22-10
betrekking- tusschen trekker en betrokkene als
lastgeving- te beschouwen, in navolging van
POTHIER ^ en andere Fransche juristen. Deze zien
ji \' in de acceptatie een aanneming van last; zij meenen
\'i dat de trekker den betrokkene door den wissel
last geeft, dezen aan den houder te voldoen, welke
j\' last, de betrokkene door zijne acceptatie aan-
•ü neemt.
Na de aanbieding van het ontwerp 1825 open-
baarde zich echter naar aanleiding van artikel 48
(eensluidend met art. LIX ontwerp 1822 en ons
tegenwoordig artikel 140) groot verschil van ge-
voelen.
De 1° afdeeling toekende aan: "La section de-
mande la suppression de l\'article, comme contenant
une doctrine qui n\'est pas absolument exacte.
L\'nccepteur ne devient pas seulement mandataire,
mais obligé de payer au porteur de la lettre de
change; et cette dernière idée se trouve d\'ailleurs
lilj , suffisamment exprimée dans les articles suivants
et notammant dans l\'article 40" (ons tegenwoordig
art. 144 K.)
,„ 31
!\'ï !
fH
1\'; I ■
lil ! ;
II!
II Ü!.
De 4\' afdeeling beweerde dat in dit artikel niet
bepaald van lastgeving maar meer algemeen vaii
\' Cf. POTHIEU. Contrat de cliangc. Pag. 194 «cq.
\' Cf. VoounuiN denl VIII, Bk. C09
11
verbintenis zoude behooren melding g-emaakt te
13 O
worden j vermits ingeval er fonds bestaat, de trekker
oorspronkèlijk een meerder recht dan dat van last-
geving schijnt te hebben, een recht, dat veeleer
als een aangenomen delegatie van schuld zou kun-
O O
nen worden beschouwd."
Hieruit blijkt dus dat er toen reeds personen
waren die zich met de meening der regeering als
zou acceptatie op lastgeving zijn gegrond niet
konden vereenigen. Nog sterker kwam dit uit bij
de aanbieding van het herziene ontwerp in 18*20,
"11 n\'est pas tout-i\\-fait exact de dire, zeide do
afdeeling, que c\'est un mandat. Ce contrat
finit par la mort du mandant ot par la révocation,
tandis que les obligations du tireur et de raccej)-
tant-ne finissent pas de cette manière---- mais
en outre l\'acceptation est, vis-îl-vis du preneur,
de tous les endosseurs et du porteur promesse de
liayment. Ceci est encore conforme «i l\'usage du
commerce ot iV la doctrine des juris-consultes.
Ceci est aussi le résultat do l\'article 15 du projet.
On désire que la rédaction de l\'articlo soit corrigée
d\'après ces principes."
De regeering wilde echter niet toegeven maar
wist zich niet anders uit de mooilijkliodon to redden,
dan door to zeggen : "dat liet niet steeds waar is
dat een lastgeving door den dood vervalt, vermits
12
er gevallen bestaan, waarin dezelve na den dood
voortduurt. Men moest bovendien het slot van
dit artikel niet uit het oog verliezen, als waarbij
de acceptant zich verbindt, om den wisselbrief te
betalen, en van die verbintenis volgens art. 21
niet kan worden ontheven."
Dezelfde kwestie kwam nog eens ter sprake in
1834 bij de artt. 108—110 van het toenmalige
ontwerp. De 1® afdeeling maakte toen onderscheid
tusschen de acceptatie als eigen verbintenis en
als voldoening aan den last des trekkers. "De
acceptatie," zeide zij, "is toch niet een eenvou-
dige acceptatie van den zoogenaamden last van
den trekker, maar ook een acceptatie of verbintenis
van den betrokkene jegens den nemer, houder of
endossant. Weigert de betrokkene die verbintenis
aan te gaan, dan is de houder verplicht to pro-
testeeren, al ware de betrokkene procuratiehouder of
lasthebber van den trekker, en al beloofde hij als
zoodanig den last van den trekker op zich to zullen
nemen en den wissel te zullen voldoen."\'
lü ï
\'\'I.
\'hl :
ï\'h
I\'\' I
: \'
i J! 1
-! !
Jsi ll\'l;^;
li; ïw :
r " ■
li\'! \'
Het denkbeeld der regeering om do betrekking
tusschen trekker en betrokkene als lastgeving te
beschouwen, en de acceptatie als een aanneming
daarvan, vond dus, vroeger en later geen onyer-
\' Cf. VooBDUiN Vlir blz. 539.
-ocr page 25-13
deelden bijval. De kamer wist ecbter geen betere
bepaling in de plaats te stellen en zoo ontstond
bet tegenwoordige art. 140 Wetb. v. Koopb.
Onderzoeken wij tbans of men werkelijk kan
zeggen dat de acceptatie van een wissel op last-
geving berust, on of onze wetgever, eenmaal dit
denkbeeld aangenomen bobbende, zicbzelven ge-
trouw blijft.
Art. 1829 B. W. bepaalt: "Lastgeving is eene
overeenkomst, waarbij iemand aan eenen anderen
de macbt geeft, en deze aanneemt, om eene zaak
voor den lastgever, in dcszclfs naam, te verrichten."
Hoe nu is dat "in deszelfs naam" met acceptatie
to rijmen? Door do acceptatie toch beoogt men
meerdere zekerheid to verkrijgen dat de wissel ten
vervaldago zal worden voldaan, waarvoor men een
waarborg vindt in het toetreden van eenen nieuwen
wisselscbuldenaar, bier den acceptant, die, zooals
wij later zullen zien, door zijne enkele handtee-
kening verbonden is. Indien deze zich slechts in
D
naam des trekkers verbond, zou hierin een zeer
geringe meerdere waarborg liggen, dan wanneer
hij niet toetrad, daar toch do trekker zelf roods
uit den wissel aansjirakelijk is, dat deze ten ver-
valdao-e zal worden voldaan. Verbieden de woorden
O
van de wet dus reeds uitdrukkelijk om bier aan
de burgerrecbtolijko overeenkomst van lastgeving
14
te denken, nog sterker zal ons dat blijken wanneer
wij enkele der rechtsgevolgen van het mandaat
aan die der acceptatie toetsen.
Lastgeving, gaat bv. volgens art. 1850 B. W.,
door den dood van lastgever of lasthebber te niet.
Hoe aan zoo iets bij acceptatie te denken? Ook
de bepaling van dat zelfde artikel dat lastgeving
door herroeping en opzegging eindigt zou tot
gevaarlijke resultaten leiden, indien werkelijk
acceptatie uit lastgeving ontsproot. Indien toch
de trekker zijn last herriep, zou daardoor de
geheele wissel to niet gaan.
Verder vinden wij in het Burgerlijk Wetboek
twee rechtsvorderingen uit lastgeving voort-
vloeiende, de actio mandati directa, en de actio
mandati contraria. Bij de bepalingen omtrent
acceptatie treffen wij alleen de eerste aan, in
art. 148. De tweede echter zullen wij te ver-
geefs zoeken en gelukkig, want gesteld dat een
acceptant betaald hebbende mij, trekker, uit den
wissel, do wisselsom terugvroeg, dan zou ik
(als trekker) moeten bewijzen fonds te hebben
bezorgd. Dit zou tot zoo \'vele moeilijkheden
leiden, vooral wanneer er reeds eenige tijd ver-
loopen was, dat er weinige personen zouden
gevonden worden die trekker van een wissel
zouden willen zijn. Een groote belemmering dus
lö
vau liet handelsverkeer. Blijkt liier reeds uit, dat
onze wetgever het in art. 140 gehuldigde stelsel niet
heeft durven doorvoeren, nog sterker bewijzen dit
bepalingen als die van art. 144. "De acceptatie geeft
aan den houder het recht om de betaling des
wisselbriefs van den acceptant te vorderen." On-
mogelijk zou dit met het begrip van lastgeving
te rijmen zijn, daar toch daaruit voor een dorde,
dus hier voor den houder, geen recht kan ontstaan.
De woorden van art. 1351 en 1370 13. W., \' ver-
bieden ons om uit het pactum tertii tusschen trekker
en acceptant don houder eenige actie toe te kennen.
Ook art. 140 is in lijnrechten strijd met art.
140, daar eerstgenoemd artikel zeer duidelijk zegt,
dat elke handteekening hoe of uit welke oorzaak
ook, op den wissel gegeven, den steller daarvan
aan den houder verbindt: "Allen dio eenen wissel-
brief hebben geteekend, geaccepteerd of geëndos-
seerd, zijn ieder voor het geheel verplicht don
houder te waarborgen,\'\' en mot art. IIJ) al. 1
\' Art. liJöl B. W. "In het nlgcmucn, kan nicmund zicli op zijnen
eigen naam verbinden, of iots bedingen, dnn voor zicli zelvcn.
Art. 1370 H. W. "Ovcreonkomsten zijn alleen van kraciit tusschen
do Iiandolondo partijon."
"Dezelve kunnen aan derden niet ten nadcolc verBtrekken; zij
kunnen uan dorden gcun voordeel nanlirongcn, dun alleen in hut giivnl
voorzien bij art. 1353.
801
en 4. "Hij die eenen wisselbrief heeft g-eaecepteerd
is tot deszelfs betaling- verplicht."
"Hij kan tegen zijne acceptatie niet in zijn ge-
heel worden hersteld, al hadde de trekker geen
fonds bezorgd" enz.
Nog een bepaling die niet met de mandaat-
theorie te vereenigen is vinden wij in art. 162 K.
"van eenen en denzelfden wisselbrief een prima,
secunda, tertia enz. gemaakt zijnde, en de betrok-
kene op meer dan eenen derzelve eene acceptatie
geplaatst hebbende, is deze verplicht, alle de ge-
accepteerde wisselbrieven te betalen."
Deze weinige aanhalingen, waarbij nog vele
andere gevoegd zouden kunnen worden, zijn ge-
noeg om te doen zien, dat al moge onze wetgever
oorspronkelijk in de acceptatie, een lastgeving
van trekker aan betrokkene, hebben gezien, hij
niet aan dit denkbeeld heeft vastgehouden, maar
bet in vele bepalingen zelfs geheel heeft laten
varen.
Tot zooverre dus het begrip van lastgeving als
bron van de daaruit ontstane verbintenis tusschen
den trekker en den acceptant.\' Hoe nu het als
bron van de verbintenis tusschen houder en accep-
tant te beschouwen? Wanneer wij bet opschrift
van de 5" afdeeling van Titel VI boek 1 Kooi)h.
lezen, zullen wij vermoeden bepalingen aan to
m
17
trefFen waaruit oua kan blijken, hoe onze wetgever
die verbintenis theoretisch heeft beschouwd. Echter
is dit geenszins het geval. Integendeel de be-
antwoording van bovenstaande vraag zullen wij
slechts kunnen afleiden uit enkele artikelen, waarin
over die verhouding wordt gesproken, zooals b.v.
de art. 119, 144 en 140. In al die bepalingen
vinden wij een strenge verplichting den acceptant
opgelegd, alleenlijk uit zijn schrift voortspruitende
en onafhankelijk van eenige oorzaak. De oude
wisselrechtelijke regel "Qui accepte paye" is de
basis waarop de wetgever die bepalingen heeft
gegrond en dus de verhouding van acceptant te-
genover den houder heeft doen ruston.
In den ouden tijd reeds was men het niet eens
hoe men acceptatie uit een rechtskundig oogpunt
zou beschouwen. Sommige rechtsgeleerden zagen
er een pactum in dat volgens den regel "pactum
nudum vim stipulationis obtinet",\' de werking van
de stipulatie had. Anderen noemden haar borgtocht
of novatie, terwijl weêr anderen, waaronder Scaccia^
en lliccius \' haar als louter consensueel contract
\' IIautmann blz. 319.
* Acceptfttio non ost novus contractus inter acceptimtem et cro-
ditorem, sed est pars contractus cambii cf. Scaccia § 2 gl. 5. 1\'J. 32iJ.
Inter praesentantcm ot acceptantein nullus Roinanorum contractus
nitus vidotur, sed nuda convcntio Germanica, quae prao.süutatiouo
O
-ocr page 30-18
beschouvA-en. Phoonsen in zijn "Wisselstijl te Am-
sterdam" zegt in Cap. X 7. "Een wisselbrief accep-
teeren is dezelve aannemen te voldoen, en die een
wisselbrief accepteert moetse voldoen "een toepas-
sing- dus weer van den regel "qui accepte paye".
De rechtsgeleerden van onze eeuw zijn het ook
niet geheel eens omtrent het begrip van acceptatie.
Einert ^ noemt haar een borgstelling, Liebe
daarentegen vergelijkt haar met de adpromissio
daar volgens zijne meening, de acceptant door
den inhoud van den wisselbrief, door het stellen
zijner handteekening op den wissel tot de ver-
bintenis van den trekker toetreedt.
Ik zou meenen dat wij de acceptatie het best
kunnen omschrijven als een zelfstandige eenzijdige
wisselhaudeling, die door de daad der handtee-
kening haar voltooiing bereikt, en tegenover
den houder als wisselbelofte geldt. De acceptant
neemt de betalingsbelofte in den wissel vervat op
kich alsof hij haar alleen had gegeven, b. v. door
het trekken van een eigen wissel (order-billet).
Is de acceptatie tot stand gekomen dan wordt de
acceptant hoofdschuldenaar, terwijl de trekker bij
literarum cambialium earumque acceptatione oritur cf. Riccius cicerc.
X sect 1 § 19.
« cf. Wechselrecht § 25 blz. 97.
19
niiit vervulling- van de verplichting van den accep-
tant de eventueel aansprakelijke persoon is. Reeds
Heinecciüs leert ons dat op blz. 216 noot 53,
waar hij zegt:
"Naardien de aanvaarding niets anders is dan
eene belofte en verbintenis om te zullen voldoen,
waardoor de aannemer zich dierhalve tot hoofd-
schuldenaar stelt, zoowel ten behoeve van den
trekker, als van de endossanten en den houder."
Het bandels- of oeconomiscl» belang der accep-
tatie, aldus opgevat, behoeft geene breede uiteen-
ze tting-.
Een algemeen streven van den geheelen koop-
mansstand is, bij zijne handelingen de grootst
mogelijke zekerheid te zien gewaarborgd. Tot
I)eroiking van dit doel brengt de acceptatie in het
wisselverkeer een n-rooton steun aan. Door de
O
acceptatie eens wissels treedt namelijk een nieuwe
aaiisjirakelijke wisseldebitour toe; bet vooruitzicht
dat ,de wissel zal worden l)etaald, vermeerdert,
en de verhandelbaarheid daarvan wordt te boter
verzekerd. Immers geen koopman zal een wissel
accoptoereii, wanneer hem blijkt dat b. v. de tee-
kening van 66n der bij den wissol belangbebl)endo
liorsonen valsch is. Zijne acceptatie waarborgt
alzoo iii zekeren zin de deugdelijkheid van den
wissel en «reeft bovendien een sterk vermoeden,
O \'
O»
-ocr page 32-20
dat er voor liet bedrag- der Avisselsoiii fonds is
bezorgd, waardoor de vooruitzichten op betaling
toenemen.
Alle deze redenen brengen er toe bij, dat in
den handel groot gewicht aan de acceptatie wordt
gehecht en zelfs dat de verhandelbaarheid van een
wissel veelal daarvan afhankelijk wordt gesteld.
Zoo sterk is zelfs haar beteekenis in den handel,
dat het al of niet discontabel zijn van een wissel,
daarmede verbonden wordt.
Een bankier zal wel geneigd zijn wissels in
disconto te nemen die geaccepteerd zijn, doch
ongeaccepteerde niet, en wanneer men slechts
nagaat welke waarborgen door de gewoonte en
ook door enkele wettelijke bei)alingen door de
acceptatie worden geboren, zal niemand zich daar-
over verwonderen. Wordt dus de zekerheid dat ten
verv;ildagc zal worden betaald door de accojjtatie
grooter en daardoor ook de verhandelbaarheid,
tevens brengt zij nog het voordeel met zich mede,
dat een kooj)man door haar dikwijls een bekende
firma tegenover zich krijgt, die zich voor de
betaling aansprakelijk stelt.
Zonder haar zou men, na liet in disconto nemen
des wissels, bij non-betuling daarvan, zich
dikwijls tot een onbekende firma, als trekker,
om regres moeten wenden, hetgeen voor het
•21
crediet van het wisselverkeer zeer gevaarlijk
zou kunnen zijn.
Het gewicht der acceptatie uit het oogpunt van
liet handelsbelang beschouwd ligt dus in één woord
hierin, dat men door haar meerdere zekerheid
verkrijgt, dat ten vervaldage zal worden voldaan,
en dat van haar de al- of niet-discontabiliteit
afhangt, beide eigenschappen die nauw samen-
hanjren met het doel dat men door het g-ebruik
O O
der wissels beoogt.
-ocr page 34-1 I
il:"
OMTRENT DE VERPLICHTING VAN DEN HOUDER
OM ACCEPTATIE TE VRAGEN.
Is de houder ver^jlicht acceptatie te vragen?
Oudere wisseh\'echten bevatten bepaling-en die
een bevestigend antwoord op deze vraag schijnen
te geven. Vroeger beschouwde men bet als plicht
dat de houder eens wissels, zoowel als eigenaar
van het op den wissol gegronde vorderingsrecht,
als ook als mandataris of negotiorum gestor van
één der bij den wissel belanghebbende personen,
zorg droeg, dat do wissel in orde was, waardoor
de verhandelbaarheid werd verhoogd, en tevens
meerdere zekerheid ontstond dat hij ten verval-
dago zou worden voldaan. ^ Dat \'men in do accep-
tatie van een wissel daar een waarborg te meer
in vond, hebben wij boven reeds gezien. Men
hechtte langsamerband zoozeer aan de acceptatie
• cf. Hartman, bl. 309.
-ocr page 35-23
dat nicii in verschillende verordening-en, zooals
bijvoorbeeld die van de mis te Genua, bepalingen
aantreft, waarbij de tijd werd vastgesteld waarop
het protest van non-accejitatie zou moeten worden
ojigemaakt. Als dag waarop protest van non-
betaling moest geschieden, gold dan meestal do
laatste, daar deze de betaaldag was. Toen later
het disconteeren van wissels meer en meer in
gebruik geraakte, werd acceptatie noodzakelijk,
daar men hiertoe alleen geaccepteerde wissels wihlo
aannemen.
Een uitvloeisel hiervan waren weder de bepa-
lingen in meerdere verordeningen gevonden, die
een dadelijke aanbieding ter acceptatio voorschreven
en verlies van regres aan het nalaten daarvan
verbondon. De opvatting dier oudere wisselrechten
werd door het handelsgebruik gesanctionneerd. En
ofschoon uit de woorden van den wissel nergens
blijkt van een verplichting voor den houder om
dozen ter acceptatie aan te bieden, zoo werd toch
algemeen aangenomen dat de betaling80])dracht
door den trekker in den wissel aan den betrokkene
gedaan, tevens die tot acceptatie in zich sloot.
Door do grootere uitbreiding die aan het wissel-
verkeer werd «i\'eschonken door do invoerinjif van
O O
het endossement hield deze opvatting echter niet
langen tijd stand. Was het toch vroeger gewoonte dat
24
do nemer of presentant den wissel zelf zou iii-
casseeren, nu werd de g-elegenlieid opengesteld,
dat een wissel meermalen kon worden verkocht
en verkreeg dus de rechterlijke stelling van den
houder grootere zelfstandigheid en onafhankelijk-
heid van zijne verhouding tegenover de andere
belanghebbenden. De houder had thans zijn eig\'en
belang te behartigen, danr hij eigenaar was van
liet door den wissel gedragen vorderingsrecht,
terwijl hij vroeger ook dat zijner voormannen in
het oog moest houden. Dit leidde er toe dat men
in latere wisselrechten den houder niet meer do
verplichting oplegde acceptatie te vragen, maar
hem slechts aansprakelijk stelde voor de aan-
bieding tor betaling en hem do grootst mogelijke
nauwgezetheid bij deze handeling voorschreef. Zoo
vinden wij dan ook noch in den Code de Commerce,
noch in de Allgemeine Deutsche Wechselordnung,
noch in ons Wetboek van Koophandel ergens
melding gemaakt vnn een verjilichting van den
houder om accejitatie te vragen, behoudens be-
l)nalde gevallen (waarover later.) Al deze wetten
beschouwen het echter als een den houder toe-
komend recht. Dit recht is absoluut, zoodat men
er niet van kan afwijken, door bijvoeging van de
eene of andere clausule, waardoor het zou worden
beperkt. ^ Men zou een dusdanige beperking als
niet geschreven moeten beschouwen en zij zou dus
alle werking missen. Dat men niet altijd deze
meening was toegedaan leert ons het Augsburger
accept. \'
Latere wetgevingen hebben dus de aanbieding
ter accejjtatie tot eene bevoegdheid gemaakt, omdat
zij den houder niet meer alleen als mandataris
zijner voormannen beschouwen, wier belangen alleen
hij moet behartigen. Tegenover hen heeft hij g-eene
verplichting in het oog te houden, en kan dus
zijn eigen recht op don voorgrond stellen. Men
heeft zich geen reden kunnen denken waarom hij
in het belang zijner voormannen deze aanbieding
zou doen, en deinsde terug voor de moeilijkheden
waartoe een dusdanige verplichting zoude leiden.
Men denke slechts aan het bezwaar van het
verschil omtrent de termijnen wnarin do wissel
ter acceptatie moet worden aangeboden. Maar ook
dan > wanneer men aannam dat hot behing dor
voormannen er modo gemoeid was, vond men toch
dat dit niet in verhouding stond tot het voor don
houder dreigende rechtsnadeel namelijk verlies vnn
•regres wegens non-acceptatie.
\' Hot Angslmrgor accept wns een ton giinoto van den betrokkene
ingevoerd plaatselijk gebruik, waarbij op Augsburg getrokken wissels,
eerst 14 dagen v^tórden vervaltijd ter acceptatio mochten worden aan-
26
Het vragen van acceptatie is dus tegenwoordig
over het alsremeen een bevoegdheid waarvan de
O O
liouder gebruik kan maken zoo dikwijls en wanneer
het hem goeddunkt. ^ Hij is hierbij aan geen termijn
gebonden, maar kan, al naar hij wenscht, den
wissel dadelijk ter acceptatie aanbieden ofwel ten
vervaldage tot dadelijke betaling. Ue koopmans-
stand eehter heeft zich tot gewoonte gemaakt, dat
men dadelijk na aankomst van den wissel, hem
ter acceptatie aanbiedt; vooral als hij nog eenigen
tijd moet loopen. Talmen zou hier zeer nadeelig
voor de belanghebbenden kunnen zijn, want het
geval zou zich kunnen voordoen, dat een betrok-
kene later een acceptatie zou weigeren, die hij
misschien vroeofor zou hebben o edaan.\' Er doen
O O
zich echter gevallen voor, waarin de bevoegdheid
geboden; hetgeen tengevolge had, dat vele Augsburger handelshuizen
de formule gebruikten : "Gegen diesen 14 Tage vor Verfall acceptablen
Wechsel." Naar aanleiding van deze usance heeft de A. D. W. Ü.
zulk een wisselclausule als niet algemeen erkend, niet veroorloofd.
\' cf. Engelsche wisselwet 1882 art. 39 al. 3. \'-In no otlier case
is presentment for acceptance necessary in order to render liable
any party to the bill."
cf. Pardessus, dl. II. Tit IV Chap. IV Sect. I, § 357.
"En général le droit de requérir l\'acceptation est une faculté dont
le porteur peut user autant qu\' le juge convenable."
\' cf. PnooxsE.\\ Wisselstijl te Amsterdam, Cap. X art 1 en\'2
hlz. 63 en IIei.neccius blz. 179 noot 31.
*
27
van den houder oni acceptatie te vragen door wet-
telijke bepalingen tot eene verplichting is gemaakt.
In de eerste plaats treffen wij die aan, in wet-
gevingen van landen waar nog missen worden ge-
houden als bv. in Rusland en Duitschland. Ook in
den tijd dat deze nog bij ons te lande plaats hadden
vinden wij gelijksoortige bepalingen in de verorde-
ningen der missen van die plaatsen. * De aanbieding
ter acceptatie van wissels op die plaatsen getrokken
moest op de mis zelve gebeuren, omdat de betrokkene
met de mis daar te vinden was, en de Avissel in
den regel getrokken was tot dekking van miszaken.
Do thans nog bij ons bestaande uitzonderingen
betreffen:
1®. wissels op een bepaalden tijd na zicht ge-
trokken en 2°. gedomicilieerde wissels.
1®. Bij deze soort wissels moet do liouder de
acceptatie binnen zekeren tijd vragen.
Art. 110 al. 1 K. zegt: "De houder van eenen
wisselbrief getrokken op ])laat8en binnen het Ko-
ninkrijk der Nederlanden, hot zij op zicht, of op
eenigen tijd na zicht, moet daarvan de acceptatie
of do betalinü\' vorderen binnen de na te melden
termijnen na do daiiteekening van don wisselbrief,
en zulks oj) straf van zijn verhaal to verliezen op
\' cf. riloONBEN, ibidem Cap. X 1 al. 2 cn IlKiNECCiUS bh. 182.
-ocr page 40-28
de endossanten en op den trekker, indien deze
fondsen tot de betaling- bezorgd had."
In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat de redactie
van dit artikel nog al Avat te wenschen overlaat,
daar het eerst spreekt van "wissels op zicht" en
dan van die op "eenigen tijd na zicht" en ver-
volgens zegt, dat acceptatie of betaling daarvan
gevorderd moet worden binnen zekere termijnen.
Een wissel op ziclit echter wordt niet vooraf ge-
accepteerd maar moet dadelijk op vertoon worden
betaald, terwijl juist bij eenen wissel op eenigen
tijd na zicht eerst acceptatie moet worden gevraagd,
daar van den dag waarop zulks geschied is, de
zicht-tijd een aanvang neemt. Mijns inziens ware
dus de redactie duidelijker geweest, indien men
eerst van wissels op eenigen tijd na zicht, en dan
van die op zicht had gesproken, waarna dan do
woorden acceptatie en betaling in dezelfde volgorde
zouden kunnen l)lijven staan. Nog een bezwaar
togen dit artikel is, dat liet dezelfde termijnen
stelt voor acceptatie en betaling. De wissels oj)
zicht toch moeten binnen denzelfden termijn worden
betaald als bij die oj) eenigen tijd na zicht de
acceptatie moet worden gevraagd, waarna dnn
eerst de vervaldag wordt bepaald.
De Allofemeine Deutsche Wechsel Ordnuna*
O O
scheidt deze twee begrippen in § 10 en § 31 de
-ocr page 41-29
eerste ouder de afdeeling- van de "vertooning- ter
acceptatie," de tweede onder die "vau de be-
taling-." Ik g-eloof, dat dit veel juister is.
Wat nu is do ratio leg\'is van de bepaling dat
bij wissels op eenigen tijd na zicht de houder
acceptatie moet vragen binnen zekere termijnen,
op straffe van zijn regres te verliezen tegen endos-
santen en den trekker indien deze fonds bezorgd
heeft? Mijns inziens de volgende. De tijd van
acceptatie of betaling van eenen wisselbrief kan
niet geheel onbepaald worden gelaten, o])dat do
aansprakelijkheid van den trekker en der endos-
santen niet tot een ünbei)aald tijdvak zoude worden
uitgestrekt, en bovendien de betrokkene do bem ter
betaling ter hand gestelde geklen niet in bet onein-
dige zoude behoeven onverrekend te Imudon.\'
Ware deze liepaling niet in do wet oj)gonomen,
dan zouden alle wisselschuldenaars nog jaren lang
bloot\' staan aan eon regres uit een wissel, dien
zij reeds lang vergeten waren, hetgeen bet wissel-
verkeer zeer zou belommeren. \' Om dit to
voorkomen heeft de wet be])nald, dat zoodanige
wissels binnon zekere termijnen, berekend naar
den afstand van de plaats, van waar de wissel
\' Cf. lloLTiUH 1)1. un ;{07 en M». Kist lil. Iö7.
\' Cf. lUiscii.
30
o-oti\'okkeii is tot die, Ayaar Je betaling- moet
g-escliieden, ter acceptatie moeten worden aange-
nomen. De termijn moet dan natuurlijk zoo ruim
mogelijk worden genomen, zoodat de houder niet
licht zonder scliuld te laat komen kan.
De acceptatie van zulk een wisselzal dan
noodzakelijk de dagteekening moeten drag-en van
den dag, waarop hij den betrokkene is aangeboden
en deze hem heeft geaccepteerd, daar van dat
oogenblik af de zichttijd begint te loopen en de
vervaldag daardoor wordt bepaald.
Ten aanzien van het vervallen der wisselschuld
door verjaring is dit van het lioogste gewicht, daar
deze eerst van den vervaldag begint te loopen.
Bijna alle wetgevingen hebben een zelfde be-
])aling als ons Wetboek van Koophandel ecliter
met dit onderscheid dat de termijnen in bijna allen
verschillend zijn.
Zoo zegt het Russische Ontwerj) in art. 51 :
"La lettre de change ])ayable ïi un certain délai de
vue doit, sous peine de j)erte du .recours contre
les endosseurs, et, en ce qui concerne la lettre
de cliange tireé, aussi contre le sou8eri])teui\', etre
préalablement ])ré8enteé dans le délai indiqué par
le souscripteur, et s\\ défaut d\'indication, dans ,lo
délai de douze mois i\\ ])artir de la date de la
lettre de\' change."
t i» ;
Hi
w
ili
fli!
31
De Engelsclie wet bepaalt in art. 39. "Where
a bill is payable after sight, presentment for
acceptance is necessary in order to fix the maturity
of the instrument/\' terwijl de Italiaansclie wet iii
art. 201, \'^La cambiale tratte a certo tempo vista,
dev\'essere presentata per I\'accettazione entro iin
anno dalla data; altrimenti il possessore decade
dall\'azione di regresso." stelt.
De Scandinavisclie wet volgt in § 19 eenigszins
het stelsel dat ook in ons Wetboek en in liet
Belgische (art. 51) Avordt gehuldigd en stolt do
termijnen afhanlvelijk van den afstand, doch breidt
dit niet zoo sterk uit als ons art. 110.
§ 19 der Allgemeine Deutsche Wechsel Ordnung
bepaalt dat een wissel op eenigen tijd na zicht
getrokken, overeenkomstig do in den wisselbrief
zelve o])gononien bepaling, of bij ontstentenis
daarvan, binnen twee jaren na de trekking ter
acceptatie moet worden vertoond op strafte van
liet verlies van regres-recht tegen do endossanten
en den trekker.
Indien een cndossant op eenen zoodanigen wissel
bij zijn endossement eenen bepaalden termijn van
vortooning lieeft voorgesclireven, dan lioudt zijne
verbintenis uit den wissel op, wanneer do wissel
niot binnen dien termijn ter acceptatie is vertoond.
§ 31 is eensluidend voor wissels op zicht.
-ocr page 44-Wanneer we deze bepaling- met die onzer wet
vergelijken, dan vinden wij een verschil van op-
vatting omtrent de termijnen. Daar geldt één
termijn voor alle wissels, bij ons zijn ze verschillend
naar den afstand. De onderscheiding die onze wet
maakt tusschen wissels van het buitenland op het
binnenland en omgekeerd wordt ook daar met stil-
1 zwijgen voorbijgegaan. Beide beginselen die, naar
ik meen de voorkeur verdienen boven die onzer
wet, daar zij veel minder omslachtig zijn. Ook
de verlengde termijn-bij oorlog ter zee zal men
in de D. W. O. te vergeefs zoeken.
Belangrijker echter is de veronderstelling door
de Allgemeine Deutsche Wechsel Ordnung gemaakt
dat de trekker zelf in den wissel een termijn stelt
binnen welken de wissel moet vertoond worden.
Hoewel hiervan in onze wet nergens uitdrukkelijk
wordt gesproken, zou ik toch meenen, dat een
dergelijke bepaling volgens ons recht zeer goed
geoorloofd kan worden gedacht. De trekker als
schepper der wisselverbintenis kan ook die clausule
in de betalingsbelofte voegen. Of* echter ook den
endossant zulk een recht mag worden toegekend
zooals de Allgemeine Deutsche Wechsel Ordnung
dat doet, schijnt mij twijfelachtiger toe, ja zelfs
geloof ik, dat volgens ons recht zulk een clausule
van on\\yaarde zou moeten worden verklaard, daar
, I
33
hem nergens het recht wordt toegekend, de oor-
spronkelijke wissel verbintenis te veranderen, \'t geen
toch hier het geval zou zijn. Daar hem echter
in § 14 der A. D. W. O. zulk een bevoegdheid
wordt toegekend, wordt nu ook al. 3 § 19 meer
begrijpelijk en logisch. ^
2°. Gedomicilieerde wissels zijn die wissels, die
op zekeren persoon zijn getrokken en betaalbaar
gesteld aan de woonplaats vail*een derde. Er komt
dus bij deze wissels een persoon meer voor dan
bij de gewone. Zooals wij gezien hebben verbindt
zich tle acceptant door zijne accei)tatio persoonlijk
tegenover de wisselschuldeischers tot do betaling
Niet alzoo do gedomicilieerde, ofschoon anders
de verhouding waarin hij tot den acceptant staat
vrij wel dezelfde is als die van dezen tegenover
den trekker. De reden waarom volgens do moeste
wisselrechten zulk een wissel ter acceptatie moet
wordon aangeboden is deze:
Het zal kunnen gebeuren, dat een trekker eens
wissels, zekere som heeft te voldoen aan iemand,
op oen plaats waar geen zijner correspondenten
woont, on waar bij dus niemand weet te vinden,
die aan zijn schuldeischer het verschuldigde bedrag
zou willen betalen. Om hierin te voorzien, trekt
I cf. M». Kist, Blz. lf>fl.
-ocr page 46-34
hij op ééu zijner correspondenten woonachtig in
een phaats nabij gelegen, aan die, waar hij zijne
betaling zal hebben te doen en verzoekt dezen in
de betalingsopdracht de betaling te dier plaatse
te willen doen geschieden. Daar het den trekker
niet altijd bekend zal zijn, wie correspondent is
van den betrokkene ter bestemder plaatse, schrijft
hij meestal alleen in den wissel de woorden: "be-
taalbaar te X." Zoo dus nu de houder van een
diergelijken wissel, geen acceptatie bij den betrok-
kene ging vragen en dezen niet uitdrukkelijk de
verplichting was opgelegd do woonplaats van den
gedomicilieerde in zijn accept te noemen, zou eerst-
genoemde niet weten tot wien hij zich te wonden
had om de betaling te vragen eu tegen wien het
protest van non-betaling zou moeten worden gedaan.
Van daar dan ook do bepaling van art. 117 in
ons Wetboek van Koophandel opgenomen:
"De acceptatie van eenen wisselbrief, betaalbaar
op een andere plaats dan die, waar de acceptant
zich ophoudt moot de woonplaats aanwijzen waar
de betaling ontvangen of het protest gedaan moet
worden." Dat dit artikel zeer slecht geredigeerd
is, welke slechte redactie een gevolg is van de
onjuiste vertaling van art. 123 Code de Commerce,
toont M". visseuing aan in zijn "Wisselrecht der
XIX« eeuw," blz. ÖO.
35
Heeft echter de liouder van den wissel het recht,
dezen van non-acceptatie te laten protesteeren,
wanneer de acceptant dit voorschrift niet nakomt?
De gevoelens van verschillende rechtsgeleerden
omtrent de beantwoording dezer vraag loopen zeer
uiteen.
Pardessus in zijn "Cours de Droit Commercial
§ 3G9" is de meoning toegedaan, dat de houder
een wissel van non-acceptatie kan doen protesteeren,
wanneer de acceptant het domicilie niet aanwijst
waar de wissel zal worden voldaan, omdat zooals
bij zegt, er alsdan geen bepaling is van de juiste
plaats van betaling, daar toch op do werkelijke
woonplaats van den acceptant, volgons de over-
eenkomst zelf, niet betaald zal worden. ^
M". Kist echter meent dat de houder in zulk
oen geval niet do bevoegdheid beeft om van non-
acceptatie te laten protesteeren.\' Ons recht bepaalt
dit dan ook nergens. AVel zegt art. 180 al. 3 K.,
dat bij het onbekend zijn van den betrokkene, of
wanneer deze niet te vinden is, protest van non-
betaling moot worden opgemaakt aan bet ])ostkan-
toor dor plaats waar betaling moot geschieden,
maar van een protest van non-acceptatie wordt
\' II. Tit. IV. Clmp. IV. Soct. III. § 309. Klz. 277.
» M". Kist. DU. 155.
-ocr page 48-36
niet g-esproken. Ik geloof dat laatstgenoemde
rechtsgeleerde juist oordeelt en meen met hem
te moeten aannemen, dat, wanneer een gedomi-
cilieerde wissel geen bepaald persoon als gedomicili-
eerde aanwijst, de houder slechts de bevoegdheid
heeft dezen den betrokkene ter acceptatie aan te
bieden, terwijl dit eerst een verplichting zou
worden Avanneer het bepaald was voorgeschreven.
De Allgemeine Deutsche Wechsel Ordnung heeft
O O
dit bepaald in § 24. "Indien in den wisselbrief
een andere ])laat3 voor do betaling van den wissel
wordt aangewezen, dan de woonplaats van den
betrokkene, dan moet in geval de Avisselbrief zelve
dit niet uitmaakt, door den betrokkene, bij zijne
acceptatie, worden verklaard, door wien de betaling
op de aangewezen plaats \'zal geschieden. Doet hij
dit niet, dan wordt aangenomen, dat hij zelf op
de aangewezen plaats zal betalen."
"De trekker van een gedomicilieerden wissel
kan in den wisselbrief de vertooning ter acceptatie
voorschrijven. Wordt aan dit voorschrift geen
gevolg gegeven, dan gaat het regresrecht tegen
den trekker en de endossanten verloren." Mijns
inziens is dezo opvatting juister, dan die in onze
wet wordt gevolgd. Immers daar bij ons den
bj \' houder geene verplichting wordt opgelegd de ac-
ceptatie tê vragen, op straffe van verlies vjin zijn
. 1
I I
■| t
rM
[.! i
37
i-eg-resrecht, zal het deii betrokkeue moeilijk, ja
dikwijls bijna geheel onmogelijk zijn den houder
te doen weten, waar do wissel zal worden betaald,
terwijl echter deze toch zijn verhaal op genen
behoudt. In dusdaniof jreval zou dan de betrokkene
O Ö
verstandig doen, door aan het postkantoor van de
j)laats waar protest zal worden gedaan op te
\'»•even waar de betalinü: zal ijeschicden.
Verder nojr lefft de Allgemeine Deutsche "Wechsel
DO O
Ordnung den betrokkene de verplichting op, bij
de acceptatie don naam te voegen van den gedo-
micilieerde, daar bij ontstentenis daarvan, hij zelf
ter aangewezen woonplaats zal moeten l)etalen,
welke bepaling eveneens vreemd is nan onze wet.
Wat eindelijk do laatste alinea van § 24 aangaat
zal men in onze wet te vergeefs ook naar zulk
een voorsclirift zoeken. Welken houder, in geval
van dusdanijr voorschrift van den trekker de ver-
V O
plichtiiig tot die vertooning wordt opgelegd, is
niet to bepalen. Toch zal ieder belanghebbende
bij den wissel, zich beijveren aan den last te vol-
doen, omdat zijn verzuim in dit o])zicht bij non-
betaling hem zijne rechten tegen zijne voorgangers
zoude doen verliezen.
De niet onnatuurlijke zucht van koojilieden om
geen zegclreclit te betalen, zal in dat geval niet
opwegen tegen de vrees van verlies van regresrecht.
I\'
38
Wat zal er moeten g-ebeuren wanneer de trekker
zelf een gedomicilieerde aanwijst? Moet dan toch
aan de woonplaats van den betrokkene (acceptatie
gevraagd worden? Het antwoord hierop moet
zeker bevestigend luiden; immers de betrokkene)
blijft toch de eigenlijke schuldenaar, al laat hij
ook de uitbetaling door den gedomicilieerde doen.
De gedomicilieerde wordt niet betalingsplichtig,
maar alleen door tusschenkomst van den be-
trokkene tot de betaling geroepen. Deze zal zorgen,
dat er ten vervaldage fonds bij den gedomici-
lieerde voorhanden is doch niet vroeger, zoodat
wanneer men bij dezen acceptatie kwam vragen,
hij gewoonlijk zou weigeren, daar men niet kan
aannemen, dat hij voor genen door zijne accep-
tatie een persoonlijke verbintenis zal aangaan.
De Scandinavische wet § 18 stelt het verplich-
tend dat de gedomicilieerdo wissel den betrokkene
ter acceptatie wordt vertoond, en stelt er het
verlies van regresrecht als straf op, terwijl § 24
verder het stelsel van ons art. 117* en dat der
A. D. W. O. § 24 al. 1 huldigt.
De Italiaanscho wet heeft in art. 2(54 ook de
bepaling, dat, wanneer de acceptant geen bejiaald
gedomicilieerde aanwijst, hij zelf zich met de be--
taling ter bestemder i)hiatse belast. Do Engelscho
wet maakten art. do aanbieding ter acceptatie
T:
11
39
vau een gedomicilieerden wissel verplichtend,
terwijl het Russische ontwerp in art. 31 en de
Zwitsersche wet in art. 743, § 24 A. D. W. O.
hebben gevolgd.
Uit den aard des wissels zeiven zijn deze de
beide uitzonderingen op den regel dat de houder
in het algemeen niet verplicht is acceptatie to
vragen , maar dit aan zijn willekeur wordt over-
gelaten.
Toch is er nog een geval waarin het vragen
van acceptatie verplichtend is, hoewel niet krachtens
den wissel zelf. Wanneer een wisselbrief in
meerdere exemplaren is getrokken en één daarvan
aan een persoon wordt opgezonden om daarvan
acceptatie te vragen, zal deze dit ook moeten
doen. Zijne gehoudenbeid echter berust dan niet
op wisselrechtelijke gronden maar alleen op do
civiolrechtelijko verplichtingen uit lastgeving
ontstaande. Hij is dan ook naar rechten g(?en
houder.
OVER DE VERPLICHTING VAN DEN BETROKKENE
OM TE ACCEPTEEREN.
Is de betrolikene verplicht tot het accepteeren
eens wissels? De beantwoording- dezer vraag-, die
ik thans heb te doen, valt het lichtst, wainieer
wij onderscheiden, en vrag-en:
ü. is de betrokkene tegenover den trekker tot
acceptatie verplicht ?
h. IS de betrokkene tegenover den houder tot
acceptatie verplicht?
a. De betrokkene is tegenover den trekker
volgens ons Wetboek van Koophandel tot
acceptatie verplicht:
1°. als hij fonds onder zich had bizonderlijk
daarvoor bestemd, (art. 113 K.) en
als hij het beloofd had. (art. 114 K.)
h. fJaar onze wet geheel zwijgt van eene ver-
])lichting van den betrokkene tegenover den
i
41
houder om te accepteeren zal het het beste
zijn, om de verbintenis van den acce])tant
tegenover den houder of nemer te toetsen
aan de ratio leg\'is die ten grondshag ligt aan
beide bovenofenoemde artikels.
De bepaling van art. 113 K. was nagenoeg
dezelfde als die van art. 14 van het ontwerp 18l2o
en niettegenstaande den wensch van de 1® af-
deeling die het wilde zien verwerpen, in de latere
ontwerpen van 182G, het Wetboek 1830, en \'t
ontwerp 1834 volgens de tegenwoordige redactie
behouden. De opmerkingen van eenige afdeelingen
dat zij de woorden "bizonderlijk bestemd" uit
het artikel wilden zien wegvallen "daar deze tot
noodelooze o-eschillen zouden aanleiding o-even" *
O O O
werden door de regeering weerlegd, met de ojjuier-
king "dat deze juist het kenmerk der wetsbepaling
vjin het artikel waren."
"Niemand, al ware hij schuldenaar van den
trekker," zeide zij "is verplicht eenen wisselbrief
te accepteeron, dit lijdt alleen uitzondering indien
het fonds bizonderlijk daartoe bestemd is."
De vertegenwoordiging nam hiermeö genoegen
en zoo kwam dit artikel in onze wet.
Reeds in de oudste tijden vinden wij bij schrij-
» Cf. VOOKDUIX .11. VIII blz. 6Gf..
-ocr page 54-42
vers over wisselrecht de meeniiig verdedigd dat
er geenerlei verplichting van den betrokkene be-
staat om eenen wisselbrief te \'accepteeren. Zoo
lezen wij in Phoonsen\'s Wisselstijl te Amsterdam
in Cap. X § ö.
"Het staat in de vrije keur van de Betrockene,
of hij de Wissel-brief op hem getrocken, accep-
teeren wil of niet, selfs is een Meester niet ge-
houden de Wissel-brieven door sijn Knecht of
Factoor op haar eigen Naam getrocken; veel min
een Knecht of een Factoor de Wigsel-brieven door
haar Meester getrocken, te moeten accepteeren."
En § VI:
"Ofschoon den Betrockene, bij de Missive aan
den Trecker gepromitteert of belooft heeft desselfs
Wissel-brieven, voor rekeninge van een derde, te
sullen accepteren, en voldoen, zoo kan bij des-
niettegênstaando door den Vertoonder of Houder
van een Wissel-brief; op die belofte getrocken,
niet geconstringeert werden om de Wissel-brief to
moeten accepteren; maar bij blijft-echter den
Trecker verobligeert; voor soo verre deselve kan
doceren en bewijsen, dat hij steunende, siende en
sich verlatende, op die belofte, daardoor bij dien
dei:de, voor wiens rekening hij de Wissel-brief
getrocken beeft, geinteresseert is.
Ook Heinecciüs, in zijne Grondbeginselen van
1\' i\':
h» T ■
>! j
. l
43
het Wisseh\'echt, stelt de aanvaarding- "als een
zaak, die geheel en al van iemands vrijen wil
afliangt". ^
Toch maakt hij hierop drie uitzonderingen, te
weten: a. wanneer de betrokkene schuldenaar is
van den trekker, of (gelijk de kooplieden zeggen)
wanneer de betrokkene zijn geld in handen heeft,
b. indien de betrokkene zelf aan den trekker last
gegeven heeft, om op hem eenen wissel to trek-
ken; eindelijk c. zoo de trekker reeds zorggedragen
hebbe, om den betrokkenen voor de te doene
betaling zekerheid to geven, \'t gene bij de koop-
lieden dus wordt uitgedrukt: zoo men den betrok-
kene genoogsame provisie verzorgd hebbe. Do
veronderstelling in art. 114 K. vervat, rekent hij
eveneens oorzaak van een verplichting tot accep-
teeren, terwijl de betrokkene, bij weigering,
daar(ioor tot schadevergoeding zou zijn gehouden.\'
De grond der bepalingen van artt. 113 en 114
al. 1 vervat, moet mijns inziens wederom gezocht
worden in hot denkbeeld van onzen wetgever,
dat do verbintenissen uit don Avissol ontstsmndo
uit de een of andere overeenkomst voortvloeit.
Volgens art. 113 is de betrokkene tot acceptatie
\' cf. Il)i(lcm 1)1. 102 § 12 cn bl. .313 § VI.
* cf. 1IEINECCIU8 bl. 314 noot 11.
44
i R;
M
"ï fi !
van den wissel verpliebt, wanneer liij fonds heeft
aangenomen van den trekker^ dat hem is toege-
zonden met de bijzondere bestemming om tot
betaling van den wisselbrief te dienen. De be-
trokkene moet zich dan echter uitdrukkelijk of
stilzwijgend verklaren met de bizondere bestemming
genoegen te nemen, de wil van den trekker alleen
is daartoe niet voldoende. Heeft dus de trekker
zich niet aan de overeenkomst van fondsbezorfrino-
O D
gehouden, dan zal de betrokkene ook niet tot
acceptatie verplicht zijn.
■ Onze wetgever heeft gemeend de middelen waar-
door de trekker zich van zijne verplichting kwijt,
te moeten regelen, en hem daarom volgens art. 142
tot het geven van advies en volgens art. 100 tot
het verstrekken van het noodiffo fonds aan den
betrokkene, genoodzaakt. Vooral de laatste be-
paling- dient om de zekerheid, die er bij het
wisselverkeer moet bestaan te verhoo<ren. Er
O
ontstaat daardoor een grooter vermoeden , dat de
wissel echt en deugdelijk is en dat dtis de houder
wanneer hij den wissel aan den betrokkene ter
acceptatie aanbiedt, niet zal worden teruggezonden
met een "ik ben niet schuldig.\'\' Hoewel dus do
strekking dezer bepaling een zeer goede is, en
het daarom te wenschen ware dat zij stipt werde
nagekomen, zien wij ook hier wederom dat de
A ü
: ) :
r"
45
Iiandel zicli djiaraau dikwijls weinig\' stoort, en er
weinig of geen gewicht aan hecht. Men denke
slechts aan het blanco-crediet door den eenen
handelaar aan den anderen tegen een geringe
provisie verleend. De verbintenissen die uit art. 10(J
ontstaan zijn bovendien geene wisselrechtelijke. Zij
liggen geheel buiten den wisselende verbintenis van
den trekker wordt er hoegenaamd niet door ver-
anderd. Wanneer de betrokkene betaalt, is hij
altijd ontslagen onverschillig of hij fonds heeft
bezory-d of niet. Weiji-ert daarentegen do betrok-
Ö O O
kene den wissel to betalen, dan zal de trekker
in allen gevalle aansprakelijk zijn, behoudens zijn
recht tot afstand van het fonds bij niet tijdig protest,
(artt. 100 en 109.)
Art. 114 al. 1 loert ons, dat de enkele belofte
om een wifesel te accepteeron niet als acceptatie
gehU, maar den trekker toch eene rechtsvordering
geeft tot schadevergoeding tegenover den belover,
die weigert zijno belofte gestand te doen. Hoewel
nu dit artikel alleen van oen belofte aan den
trekker sjireekt, geloof ik tocli niet, dat er een
reden denkbaar is waarom dezelfde bepaling ook
niet van kracht zou zijn, wanneer die belofte to-
gonovor andero bij den wissel belanghebbenden
was aangegaan.
Als ratio dezer he])aling zal men don regel
-ocr page 58-831
Iph kunneii nemen: "quae ])rius suut voluiitatis, postea
, i fiant neeessitatis." Flet is hierbij echter geen ver-
jil eischte, dat de belofte uitdrukkelijk worde gegeven:
[i I een stilzwijgende kan voldoende zijn. Zoo bijvoorbeeld
zal bij advies van den trekker het stilzwijgen van
den betrokkene als toestemming worden beschouwd.
Er wordt hier gesproken van eene rechtsvorde-
ring tot schadevergoeding en als van zelf rijst
daarom de vraag bij ons op, is dit een wissel-
rechtelijke actie ?
Het antwoord hierop zal zeker wel ontkennend
moeten luiden; immers de betrokkene geeft geen
belofte aan den houder in het algemeen maar
aan eenen bepaalden persoon. De actie is dus
geheel afhankelijk van eene materieele causa,
die in hoegenaamd geen verband tot don wissel
staat. De betrokkene stelt zich buiten de wissel-
tl
verbintenis om aansprakelijk en is alleen door zijne
belofte tot voldoening daarvan gehouden. Wij
hebben dus hier met geen wisselrechtelijke actie
rekening te houden, maar de rechtsvordering tot
schadevergoeding hier verleend, is dio van art.
1275 B. W. "Alle verbintenissen om iets te doen,
of niet to doen, worden opgelost in vergooding
van kosten, schaden on interessen, in geval de
schuldenaar niet aan zijne verplichting voldoet."
Zooals ik boven reeds opmerkte spreekt do wet
.4 Si
j ■
I.,
47
nergens van het geval dat de betrokkene tegenover
den houder de belofte tot acceptatie aangaat, en
wat do gevolgen daarvan zouden zijn. De reden
hiervan meen ik te mogen zoekon, in do opvatting
door onzen wetgever bij het vaststellen van do
bepalingen omtrent wisselrecht gevolgd. Voort-
durend heeft hij daarbij bet pactum de cambiando
in het oog gehouden en minder zijne zorg gewijd
aan het pactum cambii. In bijna alle bepalingen
vindon wij bij zijno regeling daarvan, den wissel
beschouwd in zijn wording, alsof or nog geen
houder daarvan was en hij dus nog niet in omloop
was gebracht. Dat ook hier wederom dezelfde
roden hem do regeling van het door mij gestelde
geval heeft doen vergeten, komt mij hoogst waar-
schijnlijk voor.
Waarin nu bestaat de schadeverffoedingf die moot
o o
worden voldaan door den betrokkene wanneer deze
weigert te accepteeron, niettegenstaande hij zulks
beloofd bad of hij fonds, bizonderlijk tot de be-
taling bestenul onder zich bad? Het antwoord
hierop geoft ons art. 114 zelf in zijn 2* en 3° alinea.
"Deze schade bestaat in do kosten van protest
en herwissel, wanneer do wisselbrief voor des trek-
kers oigon rekening was getrokken.
Wanneer de trekking voor rekening van eenen
derde was gedaan, bestaan de schaden en intere.s-
bij\'
l!f 1
ïljiiM 48
1 t :
■m
i KI
sen in de kosten van protest en herwissel, en in
liet beloop van hetgene de trekker, uithoofde van
de bekomene toezegging- van den belover, aan dien
derde, op het crediet van den wissel-brief heeft
! \' voorgeschoten."
Hoewel deze woorden alleen betrekking schijnen
te hebben op de bepaling in de 1® alinea van het-
zelfde artikel vervat, geloof ik toch dat zij eveneens
gelden voor het geval in art. 113 verondersteld
en daarop ook van toepassing zijn. ^
In het ontwerp 18\'2o, art. 15, vinden wij reeds
dezelfde schadeberekening opgenomen en niette-
genstaande de 1® afdeeling in 1834 deze aan\'s rech-
ters oordeel wenschte te zien overgelaten, bleef
deze bepaling in de wet behouden. De regeering
verdedigde hare voordracht door te zcffffcn: "dat,
O tso 1
indien de wet dit niet bepaaldelijk uitmaakte, de
rechtör, tegen het waar belang van den koophandel,
soms onder do schavero-oedinofon zou kunnen be-
D W
grijpen, benadeeling van crediet, teleurgestelde
speculatiën en andero omstandigheden van dien
aard." ^
De posten waaruit de schadeberekening zal be-
staan , zullen dus verschillen al naar mate zij
geeischt wordt in het geval dat de 2® alinea van
\' cf. M». Land bl. 12.
» cf. VooKDUiN VIII 1)1. 507.
49
art. 114 veronderstelt als in dat der 3° alinea.
Volgens de alinea komen alleen de protest-kosten
en herwissel in aanmerking; hier vergoedt de be-
trokkene dus alleen de onkosten, die de trekker
wegens non-betaling aan den houder heeft te rem-
bourseeren." ^
De 3° alinea laat bij de schadeberekening ook
nog in aanmerking komen, de schade voor den
trekker ontstaan, doordat deze, na ontvangen
belofte van den betrokkene om te zullen accep-
teeren, aan een derde op het crediet van den
wisselbrief een zekere som heeft voorgeschoten.
Beide deze bepalingen doen ons duidelijk zien
dat men er bepaald op gesteld was de vergoeding
der indirecte schade uit te sluiten, wat ons boven-
dien nog helderder blijkt uit do beraadslagingen
naar aanleiding van dit art. in 1834 gehouden.
Opmerkelijk is het dat onze wet bij de 3" alinea
onbeslist laat, of do trekker altijd dat recht zal
hebben, ook wanneer hij do voorgeschoten som
van hem voor wiens rekening hij hoeft getrokken,
kan terugbokonien, of alleen, wanneer zulks niet
hot goval is.
M". Kist meent dat alleen in het tweede ge-
val do trekker die som van den belover zal kunnen
\' Cf. Art. 187 K.
-ocr page 62-50
i R;
vorderen, omdat er dan eerst werkelijk verlies door
hem geleden is en hij daarom volgens art. 1282
B. W. ^ recht op schadevergoeding heeft. Men zou
anders volgens zijne zienswijze tot de meest onge-
rijmde en ongeoorloofde gevolgtrekkingen komen.
Een vraag die zich hierbij nog zou kunnen voor-
doen, is deze, of een crediteur recht heeft op zijnen
debiteur eenen wissel te trekken, en of deze dan
tot acceptatie daarvan gehouden is, als ware bem
fonds verstrekt? Neen, want een crediteur kan
zijnen debiteur niet voorschrijven, hoe hij zijn schuld
moet delgen, terwijl het bovendien niet aan te
nemen is, dat de schuldenaar een strengere ver-
bintenis op zich zou laden, als hij had aangegaan.
En dat zou het geval zijn, wanneer bij eenen wissel
op zich liet trekken on dien dan accepteerde. Hij
onderwerpt zich daardoor niet alleen aan bet
strenge wisselrecht, maar sluit tevens do hem
vroeger misschien toekomende excepties uit, daar
die tegenover een lateron houder bare kracht
zouden verliezen.
Geene andere wetgevingen omtrent wisselrecht
\' De vergoeding van kosten, schaden en interessen, welke de
schuldeischer recht heeft te vorderen, bestaat, in het algemeen, in
het verlies hetwelk hij heeft geleden, en in de winst welke hij heeft
moeten derven, behouden» de hierna vermelde uitzonderingen cn
wijzigmgen.
-ocr page 63-51
behelzen, voor zooveel ik weet, soortgelijke be-
palingen als die van onze artt. 113 en 114.
Zoo bijv. stelt de Duitsche wisselwet in § 8
den trekker volgens wisselrecht aansprakelijk voor
de acceptatie en betaling des wissels, zonder eenige
bepaling te geven hoe hij moet handelen om die
aansprakelijkheid te dokken, door fonds bij den
betrokkene te bezorgen of anderszins. Eveneens do
Scandinavische wisselwet in § 8. Ook de Engelsche
wisselwet van 1882 veronderstelt in art. 53 geen
verplichte acceptatie. De Zwitsersche wisselwet,
art. 720 ingevoerd op 1 Jan. 1883 volgt de
Duitsche en Scandinavische. De bedoelde bepalin-
gen van ons Wetbook vallen dan ook buiten hot
wisselrecht.
AANBIEDING TER ACCEPTATIE.
Bij de behandeling- der vraag-, of de houder
verplicht is acceptatie van een wissel te vragen,
hebben wij reeds gezien, dat, het hem vrij stond
öf den wissl ter acceptatie aan te bieden, bij
weigering protest op te maken en dientengevolge
regres te nemen, of wel eerst op den vervaltijd
betaling te vorderen. De reden hiervan is, zooals
wij zagen, dat acceptatie in den regel slechts
zekerheidsstelling tot betaling beoogt, omdat do
betrokkene door zijne acceptatie betaling belooft,
of wel bij zijne weigering, trekker en endossanten
verplicht zijn borg te stellen.
De persoon hij wien do accej^tatie moet worden
gevraagd is de betrokkene, degene, tot wien de
betalingsopdracht is gericht, en die dus tot aan-
neming van deze opdracht moet worden opgevor-
derd. Wordt de acceptatie aan een ander gevraagd,
en door*dezen gegeven dan is deze van geen
il
53
waarde, en bij die den wissel heeft aangeboden,
is gehouden de daardoor mogelijk ontstane schade
te vergoeden. Onmogelijk zou het zijn een derge-
lijke handeling van een derde uit een overeenkomst
van lastgeving met den trekker af te leiden, welke
toch art. 140 als grond der acceptatio aanneemt.
Zijn er meerdere personen als betrokkenen ge-
noemd, dan moet bij ieder hunner de accejitatio
worden gevraagd, daar de acceptatie van één hunner
de overigen niet kan verbinden.
Onze wet schrijft nergens een bepaalde solemni-
teit Voor, die met het aanbieden tot acceptatie moot
gepaard gaan, noch den vorm waarin het moet
geschieden. Gewoonlijk gaat de houder met don
wissel naar het huis (bij een Vennootschap nnar
het kantoor) van den betrokkene, wijst hem den
wissel en vraagt hem of hij dien wil accepteeren,
met andere woorden, of hij zich wisselrochtelijk
tegenover hom wil verbinden, dat ton vervaldage
zal worden voldaan. Do betrokkene zal dan on-
derzoekon of hij volgons do tusschen hem en
den trekker bestaande handelsbetrekkingen de beta-
lingsopdracht zal aannemen, en vervolgens, zoo
hij daartoe bereid is, tegenover den houder do
belofte aanjraan voor rekening van den trekker
O D
of een der endossanten de in den wissel vervatte
som to voldoen. Meestal echter zal hij ook on-
54
clei\'zoeken of hem advies is g-ezonden dat er een
traite van zulk een bedrag op hem is afgegeven en of
hem verzocht is, die te willen honoreeren. Is dit niet
geschied, of is er eenig verschil in vorm, bedrag enz.,
tusschen den adviesbrief en den wissel, of wel bevat
de wissel zelf de woorden "volgens advies" en is liem
dat nog niet in handen gekomen, dan zal hij den
liouder verzoeken noff eenig-e dag-en te willen wach-
O DO
ten met het opmaken van een protest van non-
acceptatie en intusschen met den trekker hierover
in correspondentie treden. Deze usance is echter in
lijnrechten strijd met ons Wetbook van Koophandel,
daar dit in art. 112, bepaalt, "dat een wissel-
brief, bij de vertooning, immers uiterlijk binnen
vier en twintis* uren daarna zonder onderscheid
van zon- of andere dagen moet worden geaccepteerd."
"Indien de wisselbrief na dien termijn niet, met
of zonder acceptatie, is teruggegeven, is degene,
die denzelven heeft teruggehouden, jegens den
houder verplicht tot vergoeding van kosten, schaden
en interessen."
Deze 24 uur worden berekend van het oogenblik
van de aanbieding en als binnen dien bedenktijd
do teruggave van den wissel, geaccepteerd of niet,
niet plaats grijpt, is degene die hem heeft terug-
gehouden jegens den houder wegens alle schade en
nadeel aansprakelijk.
1 :
^ ...
j
00
Dat het koopmanagebruik hiervan dikwijls af-
wijkt is begrijpelijk. De wet moest in dit opzicht
volkomen vrijheid laten, want het is geheel en
al een zaak vau toegeeflijkheid hoe lang men den
betrokkene bedenktijd geeft. Intusschen de bepa-
ling bestaat nu eenmaal en moet dus worden
geëerbiedigd. Ook is bet beginsel dat in deze
bepaling ligt opgesloten niet nieuw, daar wij reeds
in PnooNSEw\'s Wisselstijl tot Amsterdam Cap. X
§ XIV lezen: "Het is tot Amsterdam do ge-
woonte, dat die d\' acceptatie van een wissel-brief
vordert, de wissel-brief in handen laat van den
Betrockeno, \'t zij dat hij hem declareert of bij
selve accepteren sal of niet, om sijn advijsen to
kennen naarsien, of hom to beraden, endo accc])-
terende de behoorlijke notulo en aanteekening te
konnen maken, maar voor bet afgaan van de Post
is men gewoon deselve weder af te laten balen,
en in cas van resolute weijgoring van non-accep-
tatio, terstont en sondor dilay te protesteren." Ook
toen reeds dus was er een beperking van den tijd
waarin men den wissel den botrokkono in bandon-
zou laten.
Opmerkelijk is het dat art. 112 van vier cn
twintig uur spreekt en niet van een dag. AVas
zulks hot geval , dan zou dit oen groot verschil
uitmaken mot do tegenwoordige be])aling. Dan
i;:
i"
56
namelijk zou men den termijn, volgens Pardessus,
naar liet gemeene reelit moeten berekenen, en
als gevolg daarvan zou men den dag van aan-
bieding en dien van het vervallen niet kunnen
medetellen. ^ Thans heeft de betrokkene slechts
vier en twintig uren bedenktijd die eerst be-
ginnen te loopen van het oogenblik van de aan-
bieding. Gedurende dien tijd kan de betrokkene
onderzoeken of de trekker advies heeft gezonden, of
hij fonds van liem onder zich lieeft, of de wissel
echt is, enz.
Ook art. 125 Code de Commerce liad reeds
denzelfden termijn gesteld. Bij het ontwerp 1825
echter stelde de regeering voor een termijn van
twee dagen. ^ Daar de 3® en 5® afdeeling dezen
tijd echter te lang vonden en wensch ten te zien
bepaald dat de betrokkene zich dadelijk zou ver-
klaren^ terwijl de regeering bovendien niet wilde
;i toegeven aan den wensch der 1° afdeeling die het
r! geheele artikel wildo weglaten, kwam onze tegen-
ü woordige bepaling tot stand.
Dikwijls komt het voor dat, wanneer een wissel-
; brief in meerdere exemplaren is getrokken, één
I
• daarvan ter acceptatie wordt gezonden met verzoek
> Cf. Pard&ssüS § .m niz. 270. Dl. n.
J Cf. Voorpuin VIII blz.
67
aan den betrokkene dat ter beschikking- van den
houder der overige exempharen te willen houden.
De secunda en tertia, zoo die er is, loopen dan rond
en vermelden gewoonlijk den persoon, bij wien de
prima ter acceptatie ligt. Komt nu een geendos-
seerde met een der andere exemplaren prima-
lichting bij den betrokkene verzoeken, dan zal
hem, hoewel hij nog geen eigenaar is van dat
exemplaar, een vordering tot uitlevering niet kunnen
worden ontzegd.
De tijd waarop de wissel ter acceptatie moet
worden aangeboden, staat in liet algemeen den
houder vrij, slechts moet zij geschieden binnen
den tijd, waaroj) de kantoren zijn geopend en
vóór het vervallen van den wissel, daar een ac-
ceptatie na dien tijd geen doel meer zou hebben.
De regres aanspraken van den houder hangen
dan ook in het geheel niet af van don termijn,
waarin hij acce])tatio heeft verzocht, en noch trek-
ker, noch endossanten kunnen hem voorschrijven
den wissel binnen bepaalden tijd ter acceptatio
aan te bieden.
Het koopmansgebruik echter heeft het tot regel
gemaakt, dat men dadelijk na aankomst van den
wissel dezen aan de woonplaats van den betrokkene
ter acceptatie aanbiedt, daar hot voor belang-
hebbenden dikwijls van groot belang ia, dat dit
58
zoo spoedig mogelijk geschiede. \' Woont nu echter
de betrokkene op een andere plaats, dan bij, wien
de wissel is geremitteerd, dan zal deze hem den
betrokkene terstond ter acceptatie kunnen opzenden,
of, wat ook veel geschiedt, aan een zijner corres-
pondenten te dier plaats of in een nabijgelegene met
verzoek aan dezen, de aanbieding ter acceptatie
te willen bewerkstelligen.
Ook zal hij den wissel den betrokkene kunnen
endosseeren. Antwoordt deze dan, dat hij den
endossant daarvoor op rekening zal crediteeren,
dan zal dat eene verrekening zijn, die dezelfde
werking zal hebben als hadde hij geaccepteerd.
Niet alle wetgevingen hebben een zelfde bepaling
als ons Wetboek van Koophandel, de Belgische wet
en de Code de Commerce. Zoo bijvoorbeeld zwijgen
de Allgemeine Deutsche Wechsel Ordnung en de En-
O O
gelsche Bills of Exchange Act. 1882 daar geheel van.
De Scandinavische wet iu § 21 de Zwitsersche in
art. 730 ^ en bet Russische ontwerp in arti-
\' Cf. WäcilTEn blz. 343.
\' Sc. wet § 21. Wminoor een wi.ssel ter acceptatie is vertoond,
moet een bepaald antwoord, bevestigend of ontkennend, binnon
24 uren gegeven worden. Bij gebreke van antwoord binnen dien
termijn, wordt de acceptatie als geweigerd bcscliouwd.
\' Zw. Wet art. 73G. Der inhaber eines AVechsels is berechtigt,
den Wechsel, dem Bezogenen sofort zur Annahme zu präsentiren
59
kol 80 ^ (laarenteg\'en schenken den betrokkene allen
eveneens een bedenktijd van 24 uur. Het gevolg- van
het niet opnemen dier bepalingen in de A. D. W. O.
en de Eng. wet zal zijn, dat indien de betrokkene
zicli niet verklaart, of indien hij zich wil bezinnen,
de presentant geen recht heeft, hem tot eene
uitdrukkelijke verklaring te dwingen. De be-
trokkene is zoolang hij niet accepteerde, tegenover
den houder niet verbonden en behoeft zich dus
ook niet binnen een bepaalden tijd to verklaren.
Do houder heeft dan echter toch het recht de
weigering van een bepaalde verklaring als wei-
gering van acceptatie aan to zien, en op dezelfde
wijze to handelen, alsof do aanneming was ge-
weigerd. Zijno voorlieden toch stollen hem anders
aansprakelijk voor hot ontbreken van volledige en
dadelijke acceptatie.
Art. 112 al. 2 W. v. K. zegt, dat indien de
betrokkene den wissel niet binnen 24 uren al of
niot geaccepteerd hooft toruggegoven, hij jegens
«11(1, wenn dio Annnhmo nicht binnen 24 stiindcn erfolgt, Protest
crliobon 211 lussen. Eino entgegenstellende Übereinkunft liât keine
wccliselrcclitliciio Wirkung.
\' Ru88. ontwerp Art. ÏK). 11 c«t nccordd au tiró pour declarer s\'il
accepte ou non la lettre do clinngo un délai do 24 hciire.s il.partir
do la pré.sentation de la lettre do change i\\ l\'acceptation. Aucun
prot(^t faute d\'acceptation no peut /^tre fait avant l\'expiration do ce dtMai.
ßO
den houder verplicht is tot kosten, schaden en
interessen. Waarin zal die schadevergoeding- be-
staan? Een bepaalde omschrijving hiervan te
geven geloof ik niet, dat mogelijk is.
De verofoedinof zal worden beoordeeld naar het
O O
werkelijke nadeel dat den houder door die terug-
houdinjr is berokkend. Ik zou dus meenen dat
wij hier met een schadevergoeding ex mora te
doen hebben, naar art. 1279 B. W. die door den
rechter naar de omstandigheden zal moeten worden
beoordeeld.
De redactie dezer alinea is niet zeer juist, daar
zij spreekt van "teruggevenwaaruit men de
gevolgtrekking zou kunnen maken, dat de houder
verplicht is den wissel bij den betrokkene in
handen te laten, iets, wat volgens sommigen den
betrokkene in staat zou stellen misbruik van het
bezit .van den wissel te maken, en de restitutie
later te weigeren of te ontgaan. Dit werd dan
ook bij de beraadslagingen over dit artikel door
een der afdeelingen opgemerkt, en zelfs werd een
gewijzigde redactie voorgesteld. Do regeering
meendo echter aan dien wensch geen gehoor te
mogen geven, daar zij niet inzag, "welk misbruik
een betrokkene van een nog niet door hem ge-
accepteerden wisselbrief kon maken, terwijl teh
allen overvloede bij het 2" lid dezer alinea was
01
voorzien, dat de betrokkene tot schadevergoeding*
is g-eliouden, indien hij den -wissel niet terug-
geeft." \' Ik geloof met de regeering dat er voor
de vrees van de afdeeling weinig grond bestaat.
Nog valt op te merken dat de betrokkene
niet wisselrechtelijk verbonden is den wissel aan
den houder terug to geven, maar slechts krachtens
eene verbindtenis buiten den wissel om, ontstaande.
\' voordüin, vin 5C5.
\' Cf. Land. blz. 127.
VOOllWAARDELIJKE ACCEPTATIE.
A rt. 120 van ons Wetbook van Koophandel
bepaalt "dat de acceptatie niet onder eene voor-
waarde mag" worden gedaan, maar wel met eenige
bepaling ten aanzien van de som." In het eerste
geval moet de wissel van non-acceptatie worden
geprotesteerd; in bet laatste geval is de houder
verplicht do gedeeltelijke acceptatie aan te nemen
en voor het meerdere to laten protesteeren."
H^t denkbeeld dat ten grondslag ligt aan deze
bepaling is zeer oud en reeds Piioonsen zegt in
zijn wisselstijl tot Amsterdam Cap. X § XXIX:
"Een voorsichtigb Vertoonder of Houder des
wisselsbriefs, sal geen gelimiteerde\'of conditionele
acceptatie, waarbij de voldoeningo geprolongeert,
of op schroeven gestelt, on den teneur van do
wisselbrief eenigsins gealtereert werd, aannemen,
zonder expresse ordre van den Trecker of Endos-
seur, m^iar sal daartegen protesteeren, invoegen
03
of d\'aceeptatie volkomeutlijck waar g-eweijgert;
want daarin nuncialant zijnde, en Jiem met een
conditionele acceptatie latende paijen en vergenoe-
gen, doet sulx op sijn risico en gevaar.\'\'
Ook Heinecciüs ^ leert reeds dat de acceptatie
vroeger niet onder een mits of voorwaarde mocht
geschieden, naardien de liouder dan moest pro-
testeeren , wordende die mits voor niet bijgevoegd
gerekend; het laatste ecliter moest dan alleen
worden opgevat, dat die mits den houder niet bond
voor zooverre hij daar niet mede tevreden was,
\'t geen bleek uit zijn protest-opmaken. Deed hij
dit niet y.oo verloor hij zijn verhaal geheel en al.
In zijnen tijd reeds, zegt hij, mag men veilig
als oen algemeenen wisselrechtsregol aannemen,
dat een acceptatie onder een mits gedaan voor
weigering werd gehouden, on den houder dus recht
gaf tot protesteeron.
Vplgens onze wet is dus deze zienswijze do nog
geldende, daar do houder eens wissels ook nu nog
. niet verplicht is een voorwaardelijke acceptatio als
accoptatio aan to nomen, maar daartegen zal kunnen
protosteoren, da^ir men niet kan zeggen dat hij
dan toch nog do gewenschto zokorheid bokomt.
Niet alleen wordt hem dit recht echter door
Cf. 1)1«. 103 § XXVI1.
-ocr page 76-04
onze wet toegekend, zij g-aat verder en legt hem
zelfs de verplichting op tot het opmaken van
protest. Indien hij met een voorwaardelijke accep-
tatie genoegen nam, zulks dan op eigen risico
doende, zou hij gevaar loopen zijn verhaal op den
trekker te verliezen.
Of nu een dergelijke acceptatie geheel nietig is,
zoodat de betrokkene niet naar den inhoud daarvan
aansprakelijk is, is een vraag Avaar veel strijd
over bestaat, en die door verschillende wetgevingen
op uiteenloopende wijze is beantwoord.
Onze wet beschouwt, in navolging der Fransche,
een voorwaardelijke acceptatie als geheel nietig,
waarom zij dan ook bepaalt, dat de wissel in dat
geval van non-acceptatio moet worden gepro-
testeerd. De Allgemeine Deutsche Wechsel Ord-
nung laat den acceptant verbonden zijn volgens
den ^ inhoud zijner voorwaardelijke verbintenis,
terwijl de Scandinavische wet alle bijgevoegde
voorwaarden nietig verklaart en de acceptatie als
zuiver laat gelden.
Gaan wij elk dier verschillende stelöols afzonderlijk
na, om do jure constituendo to onderzookon wolk
daarvan de moeste aanbeveling verdient.
In de eorsto plaats moot ik herinneren, dat men
de meening als zou oen voorwaardelijke acceptatie
van eeq, wissel geheel nietig zijn bij ons, niet
65
onverdeeld is toegedaan. Zoo bijvoorbeeld bestrijdt
M". Land haar. ^ Hij zelf geeft toe dat de woorden
der wet stellig zijn: die acceptatie mag niet worden
gedaan, de wissel moet worden geprotesteerd, doch
naar zijne meening, moet men het verband in het
oog houden, waarin de bepaling voorkomt en tevens
niet te veel aan de woorden van den wetgever
hechten daar deze meermalen van het recht tot pro-
testeeren als van een verplichting spreekt. Boven-
dien heeft acceptatie niet zoozeer de kracht van de
stipulatie waarbij het "spondeo" alleen verbindt,
maar zij is alleen een belofte aan den laatsten
houder gedaan, die beoordeeld moet worden naar
hetgeen en hoe beloofd is.
Mijns inziens is dit een onjuiste opvatting. Bij
de beraadslagingen toch omtrent dit artikel in
April 1834 vroeg een der afdeelingen waarom hier
weggelaten waren de woorden: "in hot eerste geval
is acceptatie nietig?" \' die in art. 22 van het
ontwerp 1825 voorkwamen waarmede do redactie
overigens overeenstemde. "Men moest het behouden,
omdat eon acceptatie onder een voorwaarde wel
degelijk nietig is, en zonder die strafbepaling geon
reden bestaat, waarom zulks niet zoude mogen
» Cf. M». Land blz. 143 en 1-14.
» Cf. VOOBDUIN. VIII blz. 68G.
66
g-escliieden." Een andere afdeeling- merkte op,
dat bi] het wegvallen van de woorden: "in het
eerste geval is de acceptatie nietig," deze door
eenige anderen moesten worden vervangen, als bv.
"in het eerste geval moet door den houder van
non-acceptatie worden geprotesteerd." Uit deze
redactie, die later, die van ons tegenwoordig artikel
Averd, blijkt niet dat men verandering van stelsel
bedoelde.
Pleit dus de geschiedenis van het ontstaan
dezer bepaling tegen M". Land\'s gevoelen, zeer
juist is mijns inziens ook de opmerking door
M\'. Holtiüs * gemaakt, dat er hier van non-accep-
tatie moet worden geprotesteerd, waaruit blijkt
dat er dus non-acceptatie is, met andere woorden
dat niet geaccepteerd is.
Volgens onze wet, die tusschen trekker en
acceptant een overeenkomst van lastgeving aan-
neemt laat zich dan ook trouwens moeilijk een
andere oplossing van diergelijk geval denken.
Art. 1829 B. W. onderstelt een geven van een
opdracht en aan den anderen kant een aannemen
daarvan, terwijl volgens art. 1837 B. W. de last-
hebber gehouden is den last, zoolang hij daarvan
niet onthoven is, te volvoeren. De trekker van
\' Cf. IIoLTius voorlezingen over Handels- en Zeerecht blz. 313.
-ocr page 79-67
eenen wissel nu geeft zonder eenige voorwaarde
den betrokkene last den wisselbrief te betalen.
Stelt nu deze bet aannemen van dien last afhan-
kelijk van een toekomstige onzekere gebeurtenis,
hier de voorwaarde, dan zal men niet kunnen
zeggen dat hij den hem gegeven last beeft aan-
genomen. Door de voorwaardelijke acceptatie zou
de mandataris het mandaat niet aannemen zooals
het hem gegeven werd.
Onze wet is dus consequent gebleven aan baro
opvatting omtrent acceptatie en terecht beeft zij
bepaald, dat een voorwaardelijke acceptatie als
nietig moet worden beschouwd. Daar bet nu echter,
zooals ik reeds vroeger opmerkte, een wanbegrip
is om tusschen trekker on acceptant een overeen-
komst van lastgeving te veronderstellen, zou ik
de voorkeur geven aan bet voorschrift der Allge-
meine Deutsche Wechsel Ordnung, die in § 22, *
den houder bij een voorwaardelijke acceptatie bet
recht geeft, deze als niet geschied te beschouwen,
\' § 22. A. D. W. O. Do botrokkono kan rijno acceptatie tot oen dool
van het bedrag der wissels beperken.
Indien er bij hot accept andere beperkingen govoogd worden, dan
wordt do wissel gelijk gesteld mot zulk eenen, waarvan do acceptatio
geweigerd is.
Do acceptant is echter volgens wisselrecht aansprakelijk voor ïoover
hij zich door zijno acceptatio verbonden hoeft.
08
en dus recht tot protest van non-acceptatie. De
acceptant is dan echter volgens wisseh\'oclit aan-
sprakelijk voor zoover hij zich door zijne acceptatie
verbonden heeft.
De Duitsche wetgever heeft als grond van de
eigenlijke wissel verbintenis van den acceptant het
schrijven van zijn naam op den wissel aangenomen,
zooals uit § 2y ^ blijkt en de betrokkene wordt
door zijne acceptatie verbonden om op den vervaltijd
te betalen. Wordt dus de acceptatie voorwaardelijk
gedaan, dan staat het te verwachten dat ook de
betaling slechts voorwaardelijk zal geschieden. Hij
die den wissel ter acceptatie aanbiedt, kan dat
voorwaardelijk accept aannemen, maar tegelijkertijd
toch ook wegens de beperking (wegens niet volledig
gevolgde aanneming) 2)rotost laten opmaken. Hij
kan dit beschouwen als in het voordeel van den
trekker, die daardoor aanspraak op den betrokkene
verkrijgt.
Opmerkelijk is vooral de laatste alinea van § 22
\' § 23. A. D. W. O. Door de acceptatie wordt do betrokkene volgens
wisselrecht verbonden, om op den vervaltijd do geaccepteerde som
to betalen.
Ook jegens den trekker is de betrokkene door zijno acceptatio
volgens wisselrecht verbonden.
Daarentegen heeft de betrokkene togen den trekker geen vordering
uit wisselrecht.
: !
09
die bepaalt, dat de acceptant volgens wisselrecht
aansprakelijk is, voor zooverre hij zich door zijne
acceptatie verbonden heeft. Ook deze bepaling
verdient mijns inziens goedkeuring.
De acceptatie hangt af van den vrijen wil vau
den betrokkene. Deze kan volgens het Duitsche
recht tegenover den trekker wel civielrechtelijk
verplicht zijn tot accepteeren en zich door wei-
gering daarvan aansprakelijk stellen, doch deze
plicht heeft geenerlei invloed op de stelling
van den betrokkene tegenover de wisselhandeling
zelve. Door de acceptatie eerst ontstaat die. De
betrokkene kan dus zonder eenigen wisselrechte-
lijken plicht te verzaken, de acceptatie weigeren
of wel beperkingen of nevenbepalingen daaraan toe-
voegen. Dat hij door zijne voorwaardelijke accei)tatio
toch voorwaardelijk gebonden is, is logisch, omdat
do acceptant bij het plaatsen zijner handteekening
op\'den wissel, al is het dan ook boperkt, zich
heeft willen verbinden, en dus ook tot nakoming
\' D
dier verbintenis moot kunnen worden aangesproken.
Had hij dit niet gewild, waarom dan niet eenvoudig
geweigerd? Waar de leer geldt, dat door do
acceptatie een éénzijdige wilsverklaring wordt af-
gelegd, welke leer thans bijna overal wordt ge-
huldigd, zal men do bepalingen der A. D. W. O.
moeten in toepassing brengen, om de acceptant
70
i R;
verbonden te doen zijn volgens en overeenkomstig
zijnen wil, terwijl men den houder het recht zal
moeten blijven toekennen, een voorwaardelijke accep-
tatie als niet geschied te beschouwen, omdat daar-
door het recht dat door den wissel wordt gedragen
onvolledig wordt, en aan zekerheid zal verliezen.
De Scandinavische wet ^ schrijft voor, dat alle
beperkingen of voorwaarden bij eene acceptatie
gevoegd, als niet geschreven zullen worden be-
schouwd.
Ook andere wetten zooals bijv. vroeger de Leip-
ziger Wechsel Ordnung^ huldigen die leer. Een
diergelijke bepaling schijnt mij niet alleen uiterst
hard toe, doch tevens ook strijdende met de begin-
selen van het recht.
„Cui competit maius ei et competit minus" is een
bekende rechtsregel. Daar hot den betrokkene vrij
staat, eenen wissel al of niet to accepteeron, en in
het laatste geval de houder alleen recht hOeft pro-
test op te laten maken, begrijp ik niet waarom de
betrokkene zijne acceptatio niet van een zekero
\' § 22. Scandinavisclio wisselwet. Mr. T. RI, C. Asskk.
Do wissel moot overeenkomstig zijnen inhoud geaccepteerd worden,
zonder voorwaarden of voorbehoud; echter kan do acceptatio tot
een gedeelte van het bedrag beperkt worden. Allo andere beper-
kingen of voorwaarden zijn nietig.
\'li
li
:f!
ii:
ii i
voorwaarde mag afhankelijk stellen. In allen
gevalle wordt den houder hierdoor toch nog iets
meer geschonken dan hij volkomen weigering. Ia
hij niet geheel tevreden welnu laat hem dan het
recht tot protesteeren.
Moge dus al zulk een bepaling de eenvoudigste
oplossing geven, toch gaat zij mijns inziens te ver,
daar zij menigen handel stoort, die anders tot een
goede oplossing zou zijn gekomen. Het komt er
veel meer op aan de partijen in de gelegenheid to
stellen de zaak te doen afloopen, waartoe eene
voorwaardelijke acceptatie nuttig kan zijn, terwijl
toch de houder in de gelegenheid is zijnerzijds
zijn volle recht te ^ bandhaven.
Een voorbeeld zal dit duidelijker maken. Gesteld
dat A een wissel trekt op 13, tot verrekening van
een partij goederen dio den laatste door A zijn
toegezonden. De goederen zijn nog niet aangeko-
moji en reeds wordt den wissel aan U ter acceptatie
aangeboden. Deze niet wetende waar het schip,
waarmeó de goederen zijn verzonden, zich bevindt
en geen crediet aan A willende verleenen, wanneer
hij geen fonds onder zich beeft, zal zich zeker niet
onvoorwaardelijk willen verbinden, en er blijft hem
dus, volgens de Scandinavische wet niet anders
> Cf. WäcuTKn bU. 376.
-ocr page 84-72
over dan te weigeren den wissel te accepteeren.
Immers een acceptatie onder de voorwaarde dat de
goederen ten vervaldage in zijn bezit zullen zijn,
zou als niet geschreven worden beschouwd. De
houder zal dan door zijn protest van non-acceptatie
regres op den trekker kunnen nemen, wat altijd
tot velerlei moeilijkheden aanleiding geeft.
Yolgens de A. D. W. O. daarentegen zal de hou-
der ook wel verstandig doen met protest op te maken,
daar hij anders zijn regres op den trekker verliest,
doch bij het vervuld worden der voorwaarde zal .
de acceptant toch de hoofdschuldenaar zijn en een
regres op den trekker dikwijls overbodig worden.
De Italiaansche wet, in art. 200, en de Zwitser-
sche wet, in art. 741, volgen do Allgemeine Deutsche
Wechsel Ordnung, terwijl het Russische ontwerp,
in art. 33 de bepaling der Scandinavische wet
overneemt.
Een afzonderlijke regeling der voorwaardelijke
acceptatie heeft de Bills of Exchange Act. 1882.
In art. 19 erkent zij uitdrukkelijk een voorwaar-
delijke acceptatie en geeft do gevallen aan waai-in
men eene acceptatie als zoodanig moet beschouwen.
Volgens art. 44 heeft de houder het recht oen
dusdanige acceptatie te weigeren, en den wissel
als "dishonoured by non-acceptance" to beschouwen!
Heeft de > houder een voorwaardelijke accepüitie
14
73
aangenomen, en de trekker of endossant hem niet
uitdrukkelijk hiertoe gemachtigd, noch dit later
goedgekeurd, dan zijn zij van hunne aansprakelijk-
heid ontslagen. Heeft trekker of endossant echter
bericht ontvangen dat er voorwaardelijk is geaccep-
teerd en liebben geen van beiden hun ontevredenheid
daarover te kennen gegeven dan worden zij veron-
dersteld hun goedkeuring daaraan te hebben gehecht.
Maar wat valt nu al zoo onder voorwaardelijke
acceptatie ?
Kan bijv. acceptatie plaats hebben met opgave
van een andere woonplaats, waar betaling zal plaats
hebben, dan de in den wissel uitgedrukte ? Zonder
twijfel zal dat niet mogen gebeuren wanneer die
plaats in een andere gemeente is gelegen. Men
zou daardoor de geheele oorspronkelijke wisselver-
bintenis wijzigen. Terecht merkt Paudessus in
zijn Cours de Droit Commercial § 370 op, dat do
tikker bij het afgeven van een wissel op een zekere
plaats, de koers daarop in het oog heeft gebad,
on er dus op rokende dat in geval van non-betaling
de herwissel op dezelfde wijze zoude worden be-
rekend, terwijl bovendien do houder gedwongen
zou worden in dergelijk geval betaling to ontvangen
op een plaats waar hij geen gold noodig heeft.
Dat dit niet in hot doel der wisseltrokkins: kan
liggen behoeft verder geen betoog.
74
Iets anders is het met de in Engeland veel
voorkomende gev^oonte om hij de acceptatie den
wissel betaalbaar te stellen bij een bankier ter
zelfder plaatse. Is zulk een acceptatie bij ons
van kracht? M\'. Kist * meent dat ook zij niet
voor onvoorwaardeljik kan worden gehouden. Vol-
gens bem zou de acceptant bij haar alleen, bij den
gedomicilieerden moeten betalen en zou dus ook
daar moeten worden geprotesteerd. Dit ware een
verandering der oorspronkelijke wisselverbintenis
en de houder zal daarom, naar hij meent, voor-
zichtig doen van non-acceptatie te laten protestee-
ren. Ik geloof echter dat een dergelijke acceptatie
niet als een domicilieeren kan worden beschouwd.
Art. 117 spreekt van een andere plaats dan
die waar de acceptant zich ophoudt, en dit is hier
niet bet geval. WäciiTER ® leert dan ook dat dit
geene beperking van het accept is, en dat er geen
sprake van kan zijn, dat het regres tegen den
acceptant zoude verloren gaan, wanneer men aan
dergelijk betalingsadres de betaling niet vroeg.
Hij meent dat het bier louter een zaak van toe-
geeflijkheid is.
De acceptatie ondor de voorwaarde, "om aan
» Cf. Blz. 151. sqq.
» Cf. Blz. 378.
75
mij zeiven te voldoen" wordt vooral door Fransche
schrijvers behandeld. Pardessus \' en Pothier
leeren dat een dergelijke acceptatie plaats kan
vinden bij wissels op zicht, ja zelfs gaat de laatste
nog verder en beweert, dat een dergelijke accep-
tatie bij wissels op dato ook moet worden toegelaten,
wanneer de acceptant tegenover den houder een
wisselschuld heeft, die op denzelfden dag vervalt.
Dit laatste strijdt tegen alle regels van compen-
satie daar daartoe vereischt wordt dat de schulden
zijn vervallen. \' Wat het eerste geval aangaat, daar
bij wissels op zicht geene acceptatie plaats heeft,
kan de vraag daar niet voorkomen. Bij wisssels
die nog langoren tijd te loopen hebbon kan echter
ook geen sprako van compensatie zijn omdat do
wissel nog verder kan worden verhandeld en dus
ook in handen komen van iemand tegenover wien
de acceptant zich hoegenaamd niot op com])onsatio
kan beroepen. Een dusdanige acceptatie staat dus
volkomen gelijk met niot-acceptatie en leidt tot
protest en regres.
Eeno soort van voorwaardelijke acceptatie wordt
door ons wetboek geduld. Wanneer namelijk do
« Cf. PAKDïaaua § .372 blz. 279
\' Cf. Potiiieb\'s Contrftt do Clmngo n«. 47.
» Cf. Art. 1463 11. W.
-ocr page 88-76
betrokkene voor een mindere som accepteert, dan
die in den wissel is genoemd, dan is hij aan dit
accept gehouden, en moet de houder ten vervaldage
de geaccepteerde som vragen. Hij kan echter ter
bewaring van zijn recht, protest van non-acceptatie
wegens het overschot opmaken. ^ Bijna alle andere
wetgevingen hebben dezelfde bepaling.
De houder moet dus een dergelijke acceptatie
aannemen en mag slechts protest opmaken voor
het ontbrekende. De betrokkene is slechts gebonden
voor de geaccepteerde som. De reden waarom de
houder regres op zekerheidsstelling heeft wegens
de niet geaccepteerde som ligt voor de hand. De
trekker en endossanten garandeeren den nemer,
dat de betrokkene overeenkomstig de in den wissel
gegeven betalingsopdracht tot betaling bereid zal
zijn (d. i. zal accepteeren en betalen.) Een beperkte
acceptatie voldoet dus niet. Wordt alleen de som
beperkt, dan kan echter de houder alleen wegens
de niet geaccepteerde som regres nemen. Het is
hier namelijk iets anders dan bij andere beperkingen
der acceptatie. Door een voorwaardelijke of be-
perkte acceptatie wordt do geheele wisselvordering
gewijzigd, de som ecliter is een deelbaar iets; als
voor het eene deel is geaccepteerd kan alleen
> Cf. Art. 120, 2\' gedeelte van de 1« en 2« alinea.
-ocr page 89-77
voor het overige zekerheid worden geëischt. De
houder kan bij gedeeltelijke acceptatie niet de
gelieele vordering van den trekker als afgewezen
beschouwen.
Daar de acceptatie overeenkomstig den wissel
moet geschieden is deze bepaling eene anomalie,
die echter utilitatis causa is toegelaten. ^ Het kan
namelijk gebeuren dat de betrokkene slechts voor
een deel fonds onder zich heeft en den trekker
geen crediet wil verschaffen. De houder zal dan
dikwijls gaarne met de gedeeltelijke acceptatie
genoegen nemen, en zal dit ook ten voordeele van
den trekker moeten doen, omdat deze daardoor nog
den kans loopt van eenen insolieden debiteur ten
minste nog een deel der schuld te innen. M". Kist
ziet in deze bepaling een uitzondering op art. 1420
13. W. volgons hetwelk niemand zijnen schuld-
eischer kan dwingen gedeeltelijke betaling aan to
nemen. Ploewel tusschen beide bepalingen, vooral
in verband met art. 108 K., een nauwen samen-
hang bestaat, goloof ik echter niet, dat deze meeuing
juist is. Art 1420 B. W. en 108 K. spreken beide
over het aannemen van betaling maar hier is alleen
sprake van acceptatie en al moge deze nu een
voorloopster der betaling zijn, wij mogen toch niet
Cf. Ben der § 338 blz. 420.
-ocr page 90-78
verg-eten dat daardoor slechts een belofte tot vol-
doening- wordt afgelegd. Pardessus begaat in zijn
redeneering § 374 m. i dezelfde fout.
Onze wet en de wetten van andere landen spreken
alle wel van acceptatie tot een geringer bedrag
dan de in den wissel vervatte som doch nerg-ens
zeggen zij ons wat het gevolg zijn zal wanneer
er voor een grootere som wordt geaccepteerd.
De gevoelens van verschillende rechtsgeleerden
hieromtrent zijn zeer onderscheiden. Tiiöl ^ meent
dat de acceptant tot het meerdere zal gehouden
zijn, daar volgens hem daardoor een eigen wissel
of acceptatie ontstaat. Do houder vraagt wel door
acceptatie verzekering, maar slaat, nu deze meer
wordt, haar niet af. Integendeel door stilzwijgend
den wissel met de acceptatie aan te nemen neemt
bij het meerdere aan.
M". Land ^ is dezelfde meening toegedaan, al
gebruikt hij een eenigszins andere redeneering.
Volgens bem zal de belofte aan don laatsten
liouder gedaan verbinden volgens haren inhoud,
al beantwoordt zij niet aan hetgeön de tegen-
woordige houder heeft gevraagd; om dezelfde
reden als acceptatio voor een minder bedrag
• Cf. Ilandelsr. II § 218.
\' Cf. blz. 146.
79
g-eldt wil hij ook die voor een g-rooter bedrag-
doen gelden.
Kuntze ^ echter is van een ander gevoelen, en
naar ik geloof terecht. Er bestaat mijns inziens
een te nauw verband tusschen de acceptatie van
den wissel en de daarin vervatte betalingsopdracht,
dan dat men tot zulk een besluit zou mogen komen.
In de wisselsom en dus ook in de acceptatie ligt
wel een geringere som opgesloten doch zeker niet
een grootere.
Wechselrecht III blz. 90.
-ocr page 92-CONSTATEEREN DER WEIGERING VAN
ACCEPTATIE.
Art. 175 ^ Wetboek van Koophandel leert ons
wat den houder te doen staat, wanneer de accep-
tatie van den wissel door den betrokkene wordt
geweigerd. Hij is dan verplicht een protest te
laten opmaken. De redactie van dit artikel is
onveranderd uit de ontwerpen van 1822 on 1825
overgenomen. In de Code de Commerce ontbrak
een dergelijke bepaling; daar wordt in art. 119
alleen\' gezegd. "Le refus d\'acceptation est con-
staté, par un acte que l\'on nomme protêt faute
d\'acceptation."
Protesteeren is een zeer oud gebruik ; men treft
liet reeds aan in de 14\' en 15® eeuw nog voor-
\' Cf. Art. 175.
Dc houder van eenen wisselbrief, do acceptatie van denzelven van
den betrokkene hebbende afgevraagd, en dio niet bekomende, is
verplicht een protest te laten opmaken.
81
dat liet endossement in zwang- was g\'eraakt. Bij
de o-rootere uitbreidino- van liet wisselverkeer in
C3 O
de 10® eeuw nam zijne beteekenis allengs toe en
werden er in de meeste verordeningen bepalingen
over gemaakt.
Het woord i)rotest zelf liad toen een veel juister
zin dan thans, daar trekker en betrokkene nog
één jiorsoon waren, en men dus bij den trekker
zelf zijne ontevredenheid uitsprak over het iiiet-
nakomen zijner gedane belofte.
Groote strijd bestaat er over do beteekenis der
woorden "is verplicht\'\' in art. 175 opgenomen.
Holtius \' meent dat men ze onvoorwaardelijk
moet opvatten en zo dus niet mag beperken tot
het geval dat de houder regres wil nemen wegens
non-accoj)tatie. De woorden zijn duidelijk en ook
liet opschrift dor 7° afdeeling spreekt van de
"verplichtingen" des liouders. Bovendien brengt,
volirens hem het belanij- van trekker en endossanten
O O
beiden mede, dat zij intijds bekend zijn met de
oneer den wisselbrief wedervaren. Was er nu
voor den houder geeno verplichting ])rote8t op te
maken, zoo zou hij nalaten kennis te gevon van
die oneer. Holtius beschouwt do bepaling dus
als een bevel en niet alleen als oeno voorwaarde
\' cf. II)i(lom blz. .308.
-ocr page 94-82
van het regres. Hij leidt het recht daartoe af
uit de verg-elijking\' van ons artikel met art. 118 ^
en 119 C. de Commerce, die onze wetgever voor
oogen had bij bet vaststellen van ons art. 175.
Pardessus echter komt voor het Fransche recht
tot een ander resultaat; namelijk deze: de houder
van een wisselbrief, zoo redeneert hij, is noch door
de overeenkomst zelve, noch door de wet, noch
door zijne betrekkingen tot den eigenaar van den
wisselbrief gehouden de acceptatie te vragen, en
behoeft dus ook niet te protesteeren, dan voor
zooverre hij het in zijn belang acht. Alleen in die
gevallen, waarin hij verplicht is acceptatie te vragen,
moet bij de weigering daarvan constateeren.
Ook M". Goddaud in zijne dissertatie over
"wisselprotest" is Holtius\' meening toegedaan
en bestrijdt de tegenstanders dier leer als Asser,
Kist en Diephüis. Hij zoekt in de eerste
plaats gronden voor zijn gevoelen in de ge-
schiedenis van dit artikel. Evenals Holtius
vergelijkt hij art. 119 0. de Commerce met art. 175
W. V. K. en vindt een krachtig bewijs dat beide
niet betzelfde bedoelen in het verschil vjin redactie.
Vol<rens hem is de Nederl. wetg-ever aan onze
\' cf. Art. 118. Le tireur et les endosseurs d\'une lettre de change\'
sont garans solidaires de l\'acceptation et du paiement A l\'échéance.
83
bepaling- gekomen in navolging van art. 177 ^ van
het ontwerp 1809 waar ook van een verplichting
van den houder wordt gesproken om te laten
protesteeren. Ik geloof echter dat de wetgever
van 1834 in het bijzonder de ontwerpen van 1823
en 1825 heeft ffevolg-d die weêr direct uit de C. de C.
O O
zijn ontstaan. Slechts weinige bepalingen onzer
tegenwoordige wetgeving zijn ontleend aan het
ontwerp van 1809. Maar zij dit, hoe het zij, welk
groot verschil M". Goddaiid tusschen art. 175 van
dat ontwerp en ons artikel ziet, is mij niet recht
duidelijk. Zijne gevolgtrekking uit de vergelijking
met art. 119 C. de C. schijnt mij ook eenigszins
gewaagd, daar dat artikel niet anders behelst dan
een omschrijving van het doel van het protest.
Waar hij zich verder op Oud Hollandscho
schrijvers beroept, als zouden die ook reeds den
houder een verj)lichting tot protesteeren hebben
opgelegd, welke verplichting hij zoekt in de, door
die schrijvers gebruikte woorden "is verobligeert",\'^
\' Art. 177 ontwerp 1800. "De lionder van eenen wi.sscll)riel"i» ver-
pliclit (le acceptatio aan den betrokkene af te vragen, en dezelve
geweigerd wordende daarvan een jirotest te laten opmaken,
j cf. I\'IIOONSEN Caj). XI § 1.
Wanneer den Hetrockeno een "Wissel-brief ten sijnen laste ver-
toond werdt, en hij deselve resolut weijgert t\'acceitteercn, soo is
den Vortoonder of Houder des briefs verobligeert terstond van
non-acceptatie to doen protesteren.
84
w
l\'\'
jr
i j "is gelioudeii" g-eloof ik niet te veel gewicht daaraan
te mogen hechten, daar tocli bij geen dier schrijvers
een poenale sanctie aan dat gebod is verbonden.
Bovendien wordt de zaak ook door andere oude
schrijvers geheel anders voorgesteld. Zoo vinden
wij b. V. een advies ^ van den Amsterdamschen
rechtsgeleerde Adriaan van den Ende (1171)
"dat vooreerst niet zal o-evonden worden eenig- Statut
C5 O
of Wet, waarbij binnen deze stad een zekeren tijd
geproefigeerd zoude wezen, om van non-acceptatie
praecise te moeten protesteeren, zooals wel ge-
vonden word ten respecte van het protesteeren
van non-betaelingo na den vervfildage; ten anderen
dat het vorderen of niet vorderen van acceptatie
binnen deze stad is arbitiair, en dat geen houder
van een wisselbrief geobligeerd is acceptjitie te
vorderen, dan voor zoveel hij goed vindt, en zulks
dan vermeendt van zijn interest te zijn, of tot zijne
gerustheid te dienen."
Een. ander bewijs vindt Holtiüs voor zijn leer
in art. 184 en M®. Goddard schaart zich ook hier
weder aan diens zijde. Daar art. 184 W. v. K.
den houder de verplichting oplegt om van de non-
acceptatio kennis te geven aan diengeno van Avien
bij den wissel heeft bekomen, is bij, zeggen zij,
\' cf. iurki-s ii Adv. 34 blz. 127.
il f
\'f ■■!
f I f
85
indirect tot protest opnicaken verpliclit. M^ ïïol-
ïiüs acht dit aro-ument te krachtiger omdat art.
O O
184 die kennisgeving- binnen zekeren tijd voorschrijft
op straffe van vergoeding van kosten, schaden en
interessen en niet op straffe van verlies van regres-
reclit. Ik zou ecliter met Asser c. s. meenen,
dat die kennisgeving eerst noodig is als er protest
is gedaan. Tot weerlegging dezer tegenwerping
zefft M". Goddard dat daarmeê de kwestie niet
is uitgemaakt, want het is juist de vraag of er
niet altijd protest moet worden opgemaakt, juist
om die kennisgeving to kunnen doen. Op zulk
eene wijze echter doorredeneerende, zou ik meenen,
dat men even goed uit dit artikel zou kuiinen
opmaken, dat alhoewel onze wet niet uitdrukkelijk
verklaart, dat het vragen van acceptatie verplich-
tend is, zij dit toch aanneemt.
Men zou namelijk, met lietzelfde recht kunnen
zeggen: de houder is verplicht protest op te maken
wegens non-acceptatie omdat do notificatie van het
protest gebiedend wordt gevorderd. Doch hoe is liet
mogelijk een protest van non-acce])tatie op te maken
wanneer niet wordt ))evolen dat de acce])tatic zal
worden gevraagd ? Een dei\'gelijke uitl)reiding van
Holtius\' redeneering schijnt mij niet onlogisch toe
noch ono\'ooorloofd. Toch geloof ik dat iedereen voor
O O
een diergelijke gevolgtrekking zou terugdeinzen.
-ocr page 98-86
Er bestaat mijns inziens nog- een bezwaar tegen
de stelling, dat de verplichting tot notificatie van
het protest weinig zou beteekenen als het den
houder vrijstond al of niet te protesteeren. Zelfs
wanneer men toegeeft dat zij juist is, zal men
toch dikwijls het beoogde doel niet bereiken wan-
neer Holtius\' meening gevolgd wordt. Wanneer
bijvoorbeeld de non-acceptatie plaats had slechts
enkele dagen vóór den vervaldag, dan zouden
trekker en endossanten misschien toch nog: niet
in de gelegenheid zijn zekerheid te stellen dat de
betaling nog tijdig zal geschieden.
Het doel door de notificatie beoogd, zal dus niet
worden getroften. Practisch zou het bovendien een
eenigzins ijdele bepaling zijn, zoo lang er geen
termijn voor het aanbieden ter acceptatie is gesteld,
want de houder kan den wissel even goed nog-
maals .ter acceptatio aanbieden, als wel de ver-
tooning uitstellen.
In plaats dus van art. 175, zooals Holtius doet,
als een bevel op te vatten, zou ik mij gaarne bij
Land en Kist, aansluiten die het protest van
non-acceptatie zoowel als dat van non-betaling
beschouwden als de voorwaarde van het recht
tegen de garanten.\' Het protest is alleen noodig
\' Zoo ook Lijon Caen in zijn Prdcis de Droit Commercial
§ 1154 blz. 63«.
87
voor het regres en dient alleen, om tegen de
garanten wisselrecht te kunnen inroepen. Terecht
zegt mijns inziens M". Land \' dat men het eerder
solemnitatis causa dan eenvoudig prohationis causa
voorgeschreven zou kunnen noemen. Ook art. 155
W. v. K. dat een volkomen analoog geval stelt aan
dat van non-acceptatie, namelijk het protesteeren
bij faillissement van den betrokkene, spreekt slechts
van een bevoegdheid daartoe.
Opmerkelijk is het ook dat onze wetgever als
eenige poenale sanctie aan het verzuimen van het
opmaken van protest stelt verlies aan regresrecht.
Uit al het bovenstaande meen ik te mogen af-
leiden , dat onze wetgever minder heeft bedoeld in
art. 175 W. v. K. een bevel te geven, dan wel
een voorwaardelijk voorschrift, namelijk indien de
houder regres wil nemen. Waar do wet echter
de aanbieding ter acceptatie gebiedenil voorschrijft
onder strafbedreiging, zooals b. v. in art. 110
W. v. K. bij wissels op eenigen tijd na zicht ge-
trokken , moot men van de non-acooptatie door
protest doen blijken. Niet alleen echter wanneer
de acceptatie geheel geweigerd wordt, maar ook
wanneer zulks maar ten deele of voorwaardelijk
geschiedt, moet dan protest worden opgemaakt,
indien namelijk de houder recht op regres wegens
\' cf. Ibidem blz. 215.
-ocr page 100-88
non-acceptatie wil blijven behouden. Wat zal de
houder dan nu moeten doen wanneer hij den wissel
van non-acceptatie heeft laten protesteeren? Art.
184 W. V. K. geeft hierop het antwoord. Hij is
op stralFe van vergoeding\' van kosten,, schaden en
interessen verplicht, uiterlijk binnen 5 dagen na
het gedaan protest, hetzelve te doen beteekenen,
aan dengene van wien hij den wisselbrief heeft
bekomen, indien beiden in dezelfde gemeente woon-
achtig zijn. Is dit laatste niet het geval, dan moet
de houder een afschrift van het protest, voor waar
geteekend, toezenden aan hem, van wien hij den
wisselbrief heeft bekomen, en zulks uiterlijk op
den I"®" gewonen postdag na bovengemelde 5 dagen.
Met andere woorden de houder is verplicht het
protest van non-acceptatie te doen notifiëeren. In
bijna alle wetgevingen vinden wij een dergelijke
verplichting den houder opgelegd, doch met af-
wijkende gevolgen. Het hoofddenkbeeld dat tot
dit voorschrift heeft geleid, is, dat het voor tlo
wissel-debiteuren, die bij non-acceptatie des wissels
zekerheid moeten stellen of bij non-betaling tot be-
taling verplicht zijn, van het hoogste belang is ken-
nis te dragen van het lot des wissels. Zij zijn in die
beide gevallen blootgesteld dat er regres op hen
zal worden genomen en zullen daartoe bijzondere
beschikkingen hebben te maken.
r f.
89
Goddard g-eeft ons in zijn "wisselprotest"
een zeer uitvoerige en juiste geschiedenis van het
ontstaan der notificatie en der verschillende stelsels
die zich over dat rechtspunt hebben gevormd.
De Code de Commerce in art. 105 en art. 108
bepaalt dat, wanneer de houder tegen zijnen voor-
man het regresrecht wil uitoefenen, hij hem het
protest moet notifiëeren, en zoo er geen rembours
volgt, hen, binnen 14 dagen in rechten betrekken
op straffe van verlies van zijn regresrecht. \' Ook
nog andere wetgevingen hebben een dergelijke
bepaling. De grondslag is ))ij alle dezelfde en
bekend onder den naam van liet Fi-ansche of ver-
jaringssysteom. Hiernaast treffen wij dan nog
het Duitsche of handelssysteem aan en het zoo-
genaamde "gemengde" stelsel.
Het Duitsclie of handelssysteem ontleent zijn
iMiam daaraan, dat liet vooral in do oude Duit-
sche wisselrechten was aangenomen en zijn ontstaan
aan de consuetudo mercatorum te danken had. Do
grondslag van dit stelsel is het denkbeeld, dat de
houder, als mandatarius van den trekker en de
endossanten, tegenover de laatsten volgens de over-
eenkomst tot nauwgezetheid verplicht is, en hij
niet alleen zijn eigen behing moet behartigen, maar
\' cf. Goddard blz. 146.
-ocr page 102-i.\'
90
ook tevens dat zijner voormannen. Om deze reden
Jeg-de men den houder de verplichting\' op bij storing-
in den loop des wissels, daarvan onmiddelijk kennis
te g-even aan zijnen voorman, en werd aan de niet-
nakoming van dezen plicht verlies van regresrecht
vastgeknoopt.\'
Plet Fransche of verjaringsstelsel zoekt de be-
langen der garanten te beschermen en het gere-
gelde afloopen van den wissel te bevorderen, door
bet vaststellen van kortere verjaringstermijnen voor
het regresrecht. Het hecht geen wisselrechtelijke
waarde aan de notificatie, en beschouwt baar niet
als een solemniteit waarvan regres is afhankelijk
gesteld. ^ Deze opvatting van de Code de Com-
merce is betrekkelijk van reeds ouden datum; wij
vinden dezelfde bepaling reeds in de Ordonnance
du Commerce van 1073.\'
Tusschen deze beide stelsels in ligt het "Ge-
mengde", dat ons Wetboek van Koophandel huldigt
en ook door het Badenscbe en Wurtembergscbo
Landrecht werd gevolgd. De notificatie die door
het Fransche stelsel geheel oj) den achtergrond
komt, treedt hier meer naar voren, en hoewelzij
\' cf. Leipziger W. O. 1682 § 13 A. Pn. Landrecht Tiil. II Tit. 8
§ 1054.
, cf. Art. 164 en 167 Code de Commerce.
> cf. Bi en er 241.
i
.1 I
li!
i\'
91
niet evenals in het Duitsche stelsel als een wissel-
solemniteit wordt beschouwd, waarvan reg-resrecht
afhangt, is toch een ander nadeel op het verzuim
daarvan gesteld, namelijk vergoeding van kosten,
schaden en interessen.
Notificatie en recht op rembours zijn dus hier
niet zoo nauw verbonden als in het Fransche stelsel
en van het Duitsche verschilt het in de straf op
het verzuim bedreigd.
Oudtijds werden hier te lande notificatie zoowel
als protest als wisselsolemniteiten aangezien. Zoo
vinden wij bv. in de keur van Amsterdam van
17 Maart 1003 de bepaling: "Verklaren dat bij
nalatigheyt van te protesteren en advertentie te
doen, als voren, de Gever van de gelden, ofte
die geene aan dewelke de l)otalinge is geordineerd,
geen regres en heeft tegen den Trecker, vooral,
bij soo verre den Trecker, bij het nalaten van het
])rotest en non-advertentie, interesse en schade
komt te lijden."
Do voor- en nadeelen dezer verschillende stel-
sels worden door M". Goddatid ontwikkeld, waarbij
hij tot het resultaat komt dat hot gemengde sys-
teem, door onze wet gevolgd,het beste is, hoewel
hij het eenigszins anders zoude willen geregeld
hebben. Ook mijns inziens is het beginsel in art.
184 W. v. K. uitgedrukt het meest juiste. Immers
92
iedereen weet hoe moeilijk de notificatie te ver-
richten en te bewijzen is, en alhoewel nu trekker
en endossanten met recht gaarne zekerheid zullen
hebben omtrent het lot van den wissel, zou het
toch eene onrechtvaardigheid zijn, om van die
notificatie een wisselsolemniteit te mahen, waarvan
het regresrecht wordt afhankelijk gesteld. Daar
bovendien onze Avet regres bij overspringing als
mogelijk en geoorloofd onderstelt zou de notificatie
in geen geval als wisselsolemniteit kunnen worden
beschouwd.
Ons systeem is echter niet van bezwaren ontbloot.
Art. 184 toch bepaalt alleen dat de houder verplicht
is kennis te geven aan zijnen voorman, deze weer
aan den zijnen en zoo verder. Echter is de houder
hevoegd regres te nemen op wien iiij wil en zou
zich dus het geval kunnen voordoen, dat men eenen
verwijderden endossant aansprak, nog vóór dat deze
kennis had gekregen van het opmaken van jirotest.
De meening van M". Kist als zou dit bezwaar
niet zoo groot zijn, daar de houder, ter wille van
zijn eigen belang wel eerst dengene op wien hij
regres nemen wil, er van kennis zal geven, voor
hij hem aanspreekt, schijnt mij nog al gewaagd
toe. Immers zeker zullen er vele personen, zoo
niet de meeste gevonden worden, die meenen den
debiteur genoegzaam te hebben ingelicht, wanneer
93
het protest slechts is genotificieerd. Dat men bij
de vaststelling\' van ons artikel ook reeds dit be-
zwaar heeft ingezien, leert ons de opmerking van
de 2" afdeeling in 182Ô gedaan.^ ,.Cct article a
fait naître une discussion, d\'abord pour savoir (en
admettant Futilité de l\'obligation do donner avis
au cédant) s\'il ne conviendrait pas do l\'étendre au
tireur de la lettre de change protestée, qui paraît
le plus intéressé dans tout ce qui regarde le défaut
de paiement." llet schijnt mij toe dat bij de dure
en omslachtige vormen die onze wet voorschrijft,
zulk een bepaling niet ongepast zoude zijn geweest.
De Fransche wetgeving is to dezen opzichte iets
beter. Men had, mijns inziens, de notificatie op
strafte van kosten, schaden en interessen kunnen
voorschrijven, mits men haar tevens op straft\'o
van\'verlies van regresrecht verplicht had gesteld
jegens hem, op wien de houder zijn regres wil uit-
oefenen.
De strekking der notificatie is dus to waarschu-
wen dat men wisselregres zal kunnen nemen
waardoor de regresplichtigen dit dan kunnen voor-
komen door in der minne to voldoen. Men zou
haar dus met Thöl \'\' het beste kunnen omschrij-
1 cf. Voorduin VIII, blz. 68G.
3 cf. Tnöi. § 241.
94
ven als "de verplichting- om zich als wisselschul-
denaar aan te melden."
Niet onbelangrijk schijnt het toe, na te gaan boe
andere wetgevingen deze verplichting regelen
en daarna in het bizonder te onderzoeken wat de
A. D. W. 0. en de Engelsche wet hieromtrent
bepalen.
De Scandinavische wet stemt in § 4ö en § 47
grootendeels met de Duitsche wet overeen. Alleen
wordt hier van eenen termijn van twee dagen ge-
sproken , daar van twee werkdagen. Bovendien is er
in de Scandinavische wet voorzien in bet geval dat er
geen post is op de plaats, van waar de notificatie
moet worden verzonden, en wordt ook den trekker
van eenen gedomicilieerden wissel eene verplich-
ting van notificatie jegens den acceptant opgelegd.
Opmerking verdient het dat deze § § alleen sproken
van -eene verplichting voor den houder van eenen
van non-betaling geprotesteerden wisselbrief. ^
De Zwitsersche wet zwijgt geheel over het noti-
fiëeren van het protest, en evenzoq het llussiscbe
ontwerp.
De Belgische wot beeft in art. 50 notificatie
als voorwaarde voor de rembours-actie aangenomen
en dus het Fransche stelsel gehuldigd.
\' Zie venier over do overige verschilpunten mot de Nederlandsche
wet M"^. ASser\'s uitgave der Scandinavische wet.
95
De A. D. W. 0. stelt in § 45 eveneens als onze
wet den houder of de endossanten verantwoor-
delijk voor de schade die ontstaan mocht indien
deze hunne verplichting- om bij protest van non-
betaling, dit te notifiëeren niet nakomen. Ook deze
wet spreekt alleen van een protest van non-betaling,
terwijl er over dat van non-acceptatie wordt ge-
zwegen. Men zal echter dezelfde bepalingen ook
hiertoe kunnen uitstrekken. Toch stelt zij in die-
zelfde § een voorschrift dat aan onze wet ontbreekt
doch niet geheel van belang is ontbloot. De houder
of endossant namelijk die verzuimt te notifiëeren
is niet alleen gehouden tot vergoeding van schade
uit dat verzuim ontstaande, doch vei-liest tevens
zijne aanspraak op kosten en interessen. De reden
hiervan is dat men wordt geacht zijn recht te
verbeuren, als men den schuldenaar niet in de
gelegenheid ötelt zich daarvan te ontslaan. Volgens
dö Duitsche wet beloopt de houder dus altijd straf
en dit zal van zelf het gevolg hebben, dat hij daar
de notificatie minder achterwege zal laten, dan bij
ons, waar hij slechts voor een onzekere schade
wordt verantwoordelijk gesteld. *
Ook de termijn, binnen welken de notificatie
moet geschieden, is in de Duitsche wet korter
» cf. M«. Kist bh. 229.
-ocr page 108-w
g-esteld; in plaats van vijf dag-en, zooals bij ons
is bepaald, stelt zij er slechts twee. Ik zou meenen
dat de laatste regeling beter is, omdat, daar beide
wetgevingen een springregres kennen, en toch bij
notitieatie eischen dat die van man tot man ge-
schiede, het zich bij een termijn van vijf dagen,
lichter zal kunnen voordoen, dat de eisch tot
rembours tegen een der eerste endossanten of
tegen den trekker wordt ingesteld vóórdat zij de
notificatie hebben ontvangen dan zulks het is bij
een termijn van twee dagen. In vroegeren tijd
vinden wij daarvoor een zeer korten termijn
bepaald. Zoo leert Phoonsen Cap. XIX § 7.
"Den houder van een wissel-brief, van non-betalinge
geprotesteert, is veroldigeert sonder dilay of
tijdverzuim, bij den Trecker of Intrecker, de
tl . weder-voldoeninge van den Herwissel te vorderen,
en .hij behoort selfs, ten gevalle en op \'t versoek
van den Acceptant, de versendinge van het Protest
geen Post-dag en van de wissel-bi-ief niet langer
als een Post-dag op te houden."
Ook omtrent het bewijs dat er kennis gegeven
is, behelzen beide wetgevingen verschillende be-
palingen. Wonen houder en voorman in dezelfde
gemeente dan is er geen moeilijkheid daar het
exploit van beteekening ton volle bewijst. Wónen
zij echter niet in dezelfde gemeente on moet den
I ,
;i \' !
97
vorig-en endossant een afschrift van het protest
worden toegezonden, dan zal het nioeilijlver vallen
bewijs te leveren dat zulks geschied is. De O®
afdeeling zag in 1835 deze moeilijkheid reeds in
en zeide: "Mais ce qui a le jjIus arrêté la section,
c\'est de savoir, quels sont les moyens do preuve
que l\'on suppose au porteur, obligé de donner
l\'avis qu\'il a exactement rempli son obligation, à
l\'eftet do se mettre à couvert des dommao-es et
O
intérêts, qui sont comminés si l\'avis n\'est pas donné
en temps utile. Quand il s\'agit de protêt, la
preuve qu\'il a été fait aux termes de la loi, résulte
de l\'acte même do l\'ofîicier qui en a été chargé; —
mais lo donneur d\'avis comment lo prouvera-t-il,
si la réception do l\'avis est niée? La section
demande explication sur ce point avant que do
pouvoir se prononcer sur l\'article dont il s\'agit." ^
Volgens PoTiiiEU werd vroeger het bewijs geleverd
van het terugzenden van den wissel, door de boeken
van hem, dio hom had teruggezonden. Onze wot
bevat geene bepaling wat (bin als bewijs zal
golden en ik geloof dus met Kist, dat tusschen
kooplieden, indien zij den l)riof van verzending
doen aanteekenen, het bowijs van aanteekening,
\' (ït\'. Voorduin VIII l)lz. GSfi.
» Cf. Contrat do Clinnge Mz. 228.
c i; \'
If
I) il
98
benevens hun kopij boek zoo al niet voldoend bewijs
zal opleveren, dan toch begin van schriftelijk bewijs.
Tusschen niet-kooplieden zal dit echter niet het
geval zijn en zal men dus bewijsmiddelen aliunde
moeten aanvoeren.
De Duitsche wet bepaalt in § 46: "Tot bewijs
van de tijdige schriftelijke kennisgeving is voldoende
de verklaring van het postkantoor, dat op den
I bedoelden dag een brief van den adressant aan
jj den geadresseerde is verzonden, tenzij het bewijs
geleverd wierd, dat de overgebrachte brief van
I anderen inhoud was.
i
Ook do dag der ontvangst van de schriftelijke
kennisgeving kan door eene verklaring van het
postkantoor worden bewezen.
De § 47 \' en § 48 ® A. D. W. O. belielzen nog
andere bepalingen, die in onze wet te vergeefs
zullen worden gezocht. Tocli is vooral do laatste be-
paling zeer doelmatig en verdient zij navolging. ^
\' § 47. Indien een endossant den wissel overgedragen heeft,
zonder zijne woonplaats op te geven, dan moet de schriftelijke
kennisgeving aan zijnen voorganger geschieden.
- § 48. Ieder schuldenaar uit den wissel is gerechtigd, tegen
betaling van liet bedrag des wissels met renten en kosten van
den houder do uitlevering van den gekwiteerden wisselbrief en
^an het protest van non-betaling to vorderen.
* cf. Vissebing blz. 112.
99
Het Engelsche recht heeft een geheel bijzon-
der stelsel omtrent de notificatie, waarmede het
Amerikaansche en Schotsche recht eenigszins over-
eenkomen. Volgens het Engelsche recht is hetgeen
onbepaald vereischte dat de houder bij non-acceptatie
of non-betaling een protest daarvan doet opmaken,
doch notificatie wordt als stellige voorwaarde van het
tj
regres beschouwd. Wanneer een wissel, aldaar ter
acceptatie wordt aangeboden, hetzij zulks bepaald
noodig zij of niet, en de acceptatio geweigerd
wordt, dan moet men den voorman, op wien men
regres wil nemen, daarvan onmiddelijk kennis
geven. Indien de houder zulks verzuimt, zijn do
voormannen van hunne verplichting ontslagen,
en do houder verliest zijn regres. Dit loeren ons
artt. 42 en 48 van do Bills of Exchange Act. 1882.
Art. 42 luidt: "When a bill is duly presented
for acceptance and is not-accepted within the
customary time, the person presenting it must
treat it as dishonoured by non-accoptance. If he
do not, the holder shall lose his right of recourse
against the drawer and indorsers" Art. 48. Subject
to the provisions of this Act, when a bill has been
dishonoured by non-acceptance or by non-payment,
notice of dishonour must bo given to tho drawer and
each indorser, and any drawer or indorser to whom
such notice is not given is discharged; Provided that.
7*
-ocr page 112-100
• ■
l
I\'i
r
V\' i\'
1: ;
il
l\\ Where a bill is dishonoured by non-acceptance,
and notice of dishonour is not g-iven, the rights
I\' of a-holder in due course subsequent to the omis-
sion, shall not be prejudiced by the omission.
2°. Where a bill is dishonoured by non-acceptance
and due notice of dishonour is given, it shall not
be necessary to give notice of a subsequent disho-
nour by non-payment unless the bill shall in mean-
time have been accepted."
De notificatie wegens non-acceptatie is daar dus
van zulk een groot belang, dat wanneer ten ver-
valdage de wissel ter betaling wordt aangeboden
en niet betaald, het opmaken van ])rotest van
non-betalinof volgons Engelsch recht niet meer
noodig is, daar het recht van den iiouder dan
reeds genoeg gewaarborgd is door de notificatie
j| ; j der niet-acceptatie. Het spreekt van zelf echter
dat wanneer er geen acceptatie is gevraagd en
wanneer de acceptant ten vervaldage niet betaalt,
er notificatie weo-ens non-botalinji- moet freschieden.
O c? O
Deze zeer strenge bepalingen vinden haar grond
in het denkbeeld, dat den voormannen door hot
nalaten dier mededeeling de gelegenheid wordt ont-
nomen, zekerheidsmaatregelen, als opvordering van
het fonds dat den betrokkene reeds is vorzondon,
te nemen; de presumtie doet zich dan gelden dat
zij zijn benadeeld.
101
Ook wat tie termijnen betreft waarin notificatie
moet gescliietlen, bevat de Eng-elsche wet bizon-
dere bepaling-en. Art. 49, al. 12, luidt: "The
notice may be given as soon as the bill is disho-
noin-ed and must be given within a reasonable
time thereafter.
„In the absence of special circumstances notice
is not deemed to have been gdveii, within a rea-
sonable time, unless.
a. „Whore the person giving and the person to
receive notice reside in tho same place, the notice
is given or sent ofi\' in time to reach tho latter
on tho day after the dishonour of tlie bill.
h. „Where the person giving- mid the person to
receive notice reside in different places, the notice
is sent off on the day after the dishonour of the
bill, if there be a post at a convenient hour on
tliat day, and if there be no such post on tliat
day then by the next ])08t thereafter." Terwijl
al. 14 van ditzelfde artikel zegt: "Where a party
to a bill receives due notice of dishonour, he has
after the receipt of such notice the same period
of time for giving notico to antecedent parties
that the holder has after the dishonour."
Do "reaêonable time" wordt dus gerekend in
acht genomen te zijn wanneer notificatie geschiedt
OJ) den eerstvolgenden dag na de weigering der
102
acceptatie, na den vervaldag- of na de anderer-
zijds reeds ontvangen notificatie.
Een opmerkelijke bepaling bevat al. 15 ibidem:
"Where a notice of dishonour is duly addressed
and posted, the sender is deemed to have given
due notice of dishonour notwithstanding any mis-
carriage by the post ofiice." Dit steunt op de
gewoonte dat de notificatie per post wordt ver-
zonden, ook tusschen hen die in elkanders nabijheid
Avonen. Raakt dan zulk een brief verloren, zoo
Avordt toch degeen die tot de notificatie verplicht
Avas, gerekend, te hebben voldaan.
RECHTSGEVOLGEN VAN HET PROTEST
VAN NON-ACCEPTATIE.
Wordt de acceptatie van een Avissel geweigerd,
of wel niet overeenkomstig do in den wissel ver-
vatte betaliiigsopdraclit gedaan, dan bestaat er
wel geen zekerheid, maar tocli een sterk vermoe-
doii, dat hij ten vervaldage niet zal worden betaald.
Dit zal natuurlijk een nadeeligon invloed op den
loop des wissels hebben, daar deze juist door do
daarin vervatte betalingsbelofte, waardo heeft, en
in don handel als geldwaardig papier wordt be-
schouwd. De oudere wisselrechten, die hunne
bepalingen aan de morcatorum consuetudo ontleen-
den, beschouwden, zooals wij roods zagen, do ac-
ceptatio als do bron van alle wisselrechtorlijko
aansprakelijkheid. Acceptatie on betaling vielen
gewoonlijk samen in de beteekenis dio men daaraan
hechtte, ja zelfs breidde men dit zoover uit, dat
men een weigering van acceptatie golijkstolde mot
104
een weig-ering- van betaling, zoodat een protest van
non-acceptatie voldoende werd geacht voor het
regres wegens non-betaling. Zoo vinden wij bijv.
geschreven: "Scribens se obligat ad restituendam
pecuniam casu, quo illae literae non acceptarentur
vel acceptae non complerentur."
Bij de grootere uitbreiding van het wisselverkeer
door het veelvuldig houden van missen en door
de invoering van het endossement, wijzigde zicli
deze opvatting echter weldra. Zoo vinden wij in
vele misverordeningen acceptatie en betaling reeds
gescheidan en werden er afzonderlijke dagen vast-
gesteld waarop elk van beiden geschiedden. Toen
het endossement meer en meer in zwang geraakte,
begon men groot gewicht aan de afzonderlijke
acceptatie te hechten. Men begreep, dat de soli-
diteit van den wissel daardoor vermeerderd werd,
en dat deze wedorom van zelf de meerdere ver-
handelbaarheid met zich mede bracht. Men be-
schouwde de accei)tatie als een geheel bijzondere
wisselliandeliiig en als gevolg daarvan de zeker-
heidsstolling van de betaling der wisselsom van
de zijde der wisselgaranten.\' Zoo vinden wij in
art. 2 van do Hechten en Costumen van Antwer-
pen van Wisselen (1578) "Item, soo wanneer een
» cf. IIaJitman.v blz. .335.
-ocr page 117-105
Wissel-brief op tijt te betalen is, ende gepresen-
teert zijnde, niet en wort geaeeepteert, ofte dat
na de acceptatie den dag gevallen zijnde, nierc-
kelijk vertreck van betalinge rijst, en die de "Wis-
selbrief gesonden heeft, daar af wort geadverteert,
eer de Wissel-brief met protest weder komt, mach
na de constuyme van de Beursse den persoon die
de Wissel-brief heeft geteckent, doen borge stellen
ter ])laatse daar den Wissel gecontracteert is, van
te betaalen de somme daar in begreepen, met
den ])rijs van den wissel en bei-wissel, soo vei\'ro
den "Wissel-brief sonder betaalinge geprotesteert,
wederom gesonden wordt."
Dit denkbeeld is in de verschillende weto-oviniren
c? O
van den tegenwoordigen tijd behouden gebleven,
al is liet dan ook op verschillende wijze toege])ast.
Sommige wetg-evingen knoojien als rechtsgevolg ^
aan de niet-acceptatie vast, dat de trekker en
endossanten resiiectievelijk verplicht zijn borg to
stellen, dat de wisselbrief ten vervaldage zal worden
voldaan, of denzelven dadelijk met de protestkosten
en herwissel in te trokken. Dus een recht op
zokerheidsstelling met bevoegdheid van den debi-
teur om rombotirs te geven.
Andere "-even het recht om óf zekerheidsstellino\'
O D
óf rembours te vorderen aan den houder.
Het eerste stelsel wordt door de Nederlandsche
-ocr page 118-106
we.t gevolg-d, en zal ik het daarom liet Nederland-
sche stelsel noemen, terwijl ik het tweede als het
eerst ingevoerd in Zweden en Noorwegen, met den
naam van het Scandinavische stelsel hetitel.
Ik stel mij voor beide stelsels eenigszins nader te
ontwikkelen om daarna na te gaan of er niet nog-
een ander stelsel zou kunnen worden gevonden, dat
wellicht boven de beide andere aanbeveling zou
verdienen.
Het Nederlandsche stelsel wordt geformuleerd
in art. 177 Wetboek van Kooi)handel, luidende:
"Op vertooning A^an het protest van non-acceptatie,
zijn de endossanten en de trekker respectievelijk
verplicht borg te stellen, dat de wisselbrief ten ver-
valdage zal worden voldaan, of denzelven dadelijk,
met de protestkosten en herwissel, in te trekken.
De borg, hetzij van den trekker, hetzij van den en-
dossant, is alleen hoofdelijk met dengenen verbonden
ten wiens behoeve hij zich als borg heeft gesteld."
In de vroegere ontwerpen vinden wij reeds een
diergelijke bepaling, alleen met dit onderscheid,
dat het ontwerp 1822 sprak van "voldoende ver-
zekering" ^ welko woorden in het ontwerp 1825
door "borg"zijn vervangen, echter geheel zonder
opgaaf van redenen. ^ Behalve wat de redactie
« cf. VOOBDUIN VIII blz. 438.
» cf. Ibidem VIII blz. 468.
107
betreft beeft de bepaling- geene beraadslaging uit-
gelokt. Het ontwerp 1825 art. 79 sprak van
endossanten en trehhers, (die respectievelijk ver-
plicht zijn,) welk laatste woord veranderd is in
trekker, terwijl van het 3° lid een afzonderlijk
artikel is gemaakt thans art. 178. Het woord
"hoofdelijk" in de 2® alinea van art. 177 had een
der afdeelingen in 1825 gaarne vervangen gezien
door "solidair." Maar bij dit weinige bleef het.
Ook in do Code de Commerce, art. 120 vinden
wij hetzelfde beginsel; ons art. 177 is dan ook
zoo goed als letterlijk daaruit overgenomen.
AVanneer wij ons artikel aandachtig beschouwen,
dan zien wij dat de vertooning van het protest,
waaruit de weigering van acceptatio blijkt, vol-
doende is voor den houder, om hot recht dat hem
hier wordt geschonken to handhaven. Hij kan
dmu\'door in plaats van de meerdere zekerheid,
die hom door acceptatio wordt verschaft, en nu
door do non-acccptatio zou worden ontnomen,
buitenjrewono zekerheid vorderen.
Ons artikel echter is niet volkomen helder en
duidelijk. Er doen zich velo vragon voor, waarop
men te vergeefs het antwoord zoekt, en wier
oplossing ook naar algemeono Nederlandscho
rechtsbeginsolen moeilijk is.
Een eerste vraag, is al dadelijk deze, "van wieu
-ocr page 120-108
heeft de lionder recht om zekerlieid te vragen?
Art. 177 W. V. K. spreekt in het algemeen
van endossanten en trekker, doch noemt geheel
tegen de gewoonte in, de endossanten het
eerst. Is dit toeval of is hiervoor eenige reden
te vinden? Holtiüs meent dat het laatste het
geval was.
Uit art. 175 en art. 184 en 185, bepalende,
zooals wij gezien hebben, dat protest van non-
acceptatie moet worden opgemaakt en dit aan den
onniiddellijken voorman moet worden genotifieerd,
gelooft hij met recht te kunnen opmaken dat
endossanten in art. 177 met reden het eerste zijn
genoemd. De beteekening of opzending toch van het
))rotest is meer dan een bloote kennisgeving en kan
volgens hem moeilijk iets anders zijn dan de
vei\'tooning waju- art. 177 van gewaagt. Die o])-
zeilding of vertoon ing moot dan ook den looj)
hebben dien art. 184 daarvoor vaststelt; men zal
dus zijn onniiddellijken voorman moeten aans])reken,
deze weêr den zijnen en zoo verder tot den trekker
toe. Ook het woord "respectievelijk" zou voor deze
opvatting pleiten, te meer omdat hot uit den Fran-
schen tekst vertaald is, die "respectivement" bevatte,
welk woord op verlangen van het Fransche. tri-
bunaat werd opgenomen, met de bejiaalde betee-
kenis van "ieder op zijne beurt, ten behoeve van
109
zijnen opvolger". ^ Ook wanneer men nagaat wat
de wet regelt ten aanzien van het ])rotest van
non-betaling in art. 180 ^ schijnt het Holtius
toe dat deze de ware opvatting\' is.
Daar toch wordt gezegd, dat de houder wel
kan aanspreken wien hij wil, en derhalve over-
eenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk
Wetboek omtrent de solidariteit der wisseldebi-
teuren, ook in art. 140, AV. v. K. erkend, maar
toch met deze uitzondering, dat hij zijn recht tegen
den lateren onderteekenaar verliest, zoo hij den
vroegeren heeft aangesproken.
Waarom dan nu ook niet deze bepaling bij het
protest van non-acceptatie analogico toegepast?
zoo vraagt hij.
Ofschoon onze wet niet zeer duidelijk is to dozen
opzichte, geloof ik toch niet, dat deze de oplossing
der vraag zal moeten zijn, daar hierdoor geheel
gebroken zou worden met het systeem, omtrent
\' cf. IIor.Tiua hlz. 401.
» Art. lH(i \\V. v. K. Do houder vau eenen wi»8cll)ricf, dio van
non-betaling i.s geprotosteeril, is gerechtigd do vergoeding van den-
zelven to vorderen van don acecptant, van don trekker on van alle
do endossanten, al.M ieder voor hot geheel verbonden zijndo.
Hij heeft do keus lion gezamenlijk of afzonderlijk in rechten aan te
Kproken.
Indien hij den trekker alleen aanspreekt, zijn alle endossanten bevrijd.
Indien hij oenen der endossanten aanspreekt, zijn de latere endos-
.«anten bevrijd.
110
(le solidariteit der wisselgaranten, in onze wet ge-
huldigd. Wil men derhalve zekerheid vragen, dan
kan men aanspreken wien men wil, hoewel men dit
meestal zijnen onmiddellijken voorman zal doen,
welke dan wederom den zijnen zal aanspreken
en zoo voort tot den trekker toe.
Verder wordt in ons artikel van "borg" ge-
sproken , welk woord zooals wij boven reeds zagen
in het ontwerp 1822 niet voorkwam, doch in 1825
in de plaats vau het woord "zekerheid" werd
gesteld. De vraag doet zich nu voor: is hier per-
soonlijke borgtocht bedoeld of is zakelijke zekerheid
ook voldoende? Ik geloof het eerste, en wel
voornamelijk op grond van de tweede alinea van
art. 177 waar bepaald wordt, "dat do borg hetzij
van den trekker, hetzij van den endossant alleen
hoofdelijk is verbonden, met dengenen ten wiens
belioeve hij zich als borg heeft gesteld." Zulk een
bepaling zou moeilijk van toepassing kunnen zijn op
een zakelijke zekerhoidsstelling. Ook do Code do
Commerce huldiofde in art. 120 ^ hetzelfde beo-insel.
O n
In vroeger tijd nam men zoowel "verseekering \'
\' Art. 120. C. d. C. Sur la notification du protCt faute d\'accepta-
tion, les endosseurs et lo tireur sont respectivement tenus do donner
caution pour assurer le paiement de la lettre de change à son édiéance,
ou d\'en effectuer le remboursement avec les frais de protC\'t et. de
rechange. La caution, soit du tireur, soit do l\'endosseur, n\'est
solidaire qu\'avec celui qu\'elle a cautionné.
896
als "Cautionaris of Borge" ^ aan. Maar men had
toen een bijzondere wijze van zekerheidsstelling.
PnooNSEN ten minste leert ons in Cap. XIII
§ X. "Den Trecker of Intrecker, geeft verseec-
kering of stelt cautie, wanneer liij aan den Gever
tor handen stelt ander wissel-brieven, aan sijne
ordre te betalen, en door hom na vereisch gëen-
dosseert, van de selve somme, en op den selven
dagh vervallende, getrocken of gëendosseert bij
jemand, die ter beurse van yeder voor süffisant en
inroprociabel gehouden werd." Het geven van wis-
sels op soliede geachte huizen was toen dus voldoende.
De borg is hoofdelijk verbonden zegt art. 177
W. v. K. Dat is, hij is solidair verbonden; hij
staat mot den avalgever golijk, en is alleen hoof-
delijk verbonden met hem voor wien hij zich borg
hooft gesteld. Wordt dus nu betaling gevraagd,
Jan is het niet noodig dat men den hoofdschul-
denaar aanspreekt alvorens recht tot kunnen vor-
deren tegen den borg. Men kan zich dadelijk
tot den borg wondon en dozo kan geene andere
tegenwerpingen maken, dan alleen die, waardoor
ook tevens hij bevrijd is, voor wien hij zich heeft
borg gesteld.
Niet altijd echter zal do aangesproken endos-
sant of trekker borg behoeven to stellen; hij zal
I Cf. Phoonsen Cap. XIII § IX.
112
den wissel ook dadelijk niet protest-kosten en her-
wissel kunnen intrekken. Dé trekker heeft dus
de keus om of borg- te stellen of den wissel in
te trekken, wat overeenkomt met de bepalingen
van het Burgerlijk Wetboek over alternatieve
verbintenissen, waarbij het aan den keus van den
debiteur wordt overgelaten te bepalen op welke
wijze hij de schuld wil delgen. ^ Of dit een prij-
zenswaardig denkbeeld is om van uit te gaan bij
het geval dat art. 177 W. v. K. veronderstelt
zullen wij later zien.
De A. D. W. O. komt bij do regeling van dit
onderwerp vrij wel met onze wet overeen. Er zijn
echter daarin een paar afwijkingen van ons recht
die m. i. zeer juist zijn. In do eerste plaats zegt
zij in § 25 ^ niet bepaaldelijk dat endossanten en
I Vt. art. 1309. 13. W. "De keus behoort aan den schuldenaar,
indien dezelve niet uitdrukkelijk aan den schuldeisclier is toegestaan."
I § 25. A. D. W. O. "Wanneer de acceptatio eens wissels geweigerd,
of niet dan onder zekere beperkingen, of voor een minder bedrag
verleend is, dan zijn de endossanten on de trekker volgens wissel-
recht verbonden, tegen uitlevering van het i)rolest van non-acceptatie
voldoende zekerheid to stellen, dat de betaling van liet bedrag des
wissels, of van het overschot, waarvoor geen acceptatio is verleend
benevens de vergoeding van do kosten, door do weigering van non-
acceptatie veroorzaakt, op den vervaldag geschieden zal.
De trekker en de endossanten hebben echter do bevoegdheid op
hunne kQsten de verschuldigde som bij een rechterlijk collego of
een wettelijke consignatie-kas to deponeeren.
113
trekker borg moeten stellen, maar bevat zij alleen
het gebod dat zij voldoende zekerheid moeten geven.
Of die zekerheid dan voldoende is, zal men naar
de regelen der gewone wet moeten beslissen. De
tweede alinea dier paragraaph bepaalt verder, dat
het dengene, die tot betaling gehouden is, vergund
zal zijn, in plaats van zekerheidsstelling of dadelij-
ken herwissel, de som in de gerechtelijke consignatie-
kas te deponeeren. M. i. verdient deze bepaling
goedkeui^ing omdat de A. D. AV. O. hetzelfde
juiste beginsel volgt als ons Wetboek in art. 159,
dat de houder van eenen wisselbrief niet kan ge-
noodzaakt worden de betaling: vóór den vervaldag to
c5 O
ontvangen.
In ouzo wet werd dat artikel, bij de regeling
van hot rechtsgevolg van non-acceptatie over het
hoofd gezien. Ook om een andere reden \'echter
nog juich ik het Daitscho stelsel toe. Wat toch
is bij ons het geval indien er gerembourseerd wordt?
Het bedrag dat wordt gerembourseerd is te groot.
Immers stelt dat iemand belooft over zes maanden
zekero som op een andere phmts te zullen voldoen,
en daartoe een wissel trekt. Deze wissel wordt
IUI drie maanden ter acceptatie aangeboden doch
geweigerd. Do houder zal nu regres nemen, en
do trekker, geen borg kunnende vinden of niet
gaarne borg stellende, zal hom rembourseeren.
114
Dan moet hij volgens onze vv^et de geheele wissel-
som voldoen en heeft hij geen recht daarvan een
zeker bedraof af te trekken als rentevero-oedino-
O O O
voor het te vroeg betaalde. Waar hij zulks toch
doet en dit door den houder wordt aangenomen,
geschied dit volgens eene overeenkomst buiten den
wissel om. Een uitdrukkelijk verlof hiertoe wordt
door onze wet nergens gegeven. Wanneer zulk
een geval zich nu voordoet bij wissels loopende
over groote bedragen, en bij lioogen rentestandaard
zal dit een aanzienlijke som kunnen worden, en
derhalve een groote onbillijkheid zijn tegenover
endossant of trekker. Dat de handel zulks ook
heeft ingezien blijkt uit de gewoonte, dat de koop-
lieden bij het rembourseeren van een wegens non-
acceptatie geprotesteerden wisselbrief, steeds de
wisselsom voldoen minus een zeker bedrag als
vergoeding voor het to vroeg betalen.
Wettelijk is dit echter niet wel te verdedigen.
Nu zou men als verdediging onzer bepaling wel
kunnen aanvoeren, dat daarin oen prikkel tomeer
zal liggen, dat men niet ijdel wissels trekt, en
dat zij zoo de soliditeit van het wissolverkeer zal
verhoogen, doch ik geloof niet dat het voordeel
hiervan opweegt tegen bet nadeel dat een trekker
of endossant dikwijls lijdt door de een of andere
onvoorziene omstandigheid of soms ook wel door
115
een gril van den betrokkene. ^ De bepaling der
A. D. W. 0. dat de trekker of endossanten bet
recbt bobben de verscluildigde som in de consig-
natie-kas te deponeeren komt vooral daar te lande
te gemoet aan het bezwaar dat zij bij bet remboiir-
seeren te veel betalen, omdat in Duitschland een
vrij goede rente wordt vergoed voor het gedeponeerde
geld. Al moge zich dus ook daar nog eenig nadeel
doen gevoelen voor do wisselgaranten in het hier be-
Ö O
sproken geval, toch zal dat niet zóó zwaar drukken
als bij ons; terwijl tevens de bepaling dat de houder
niet kan jrenoodznakt worden vóór den vervaldnff be-
O O
taling te ontvangen in het oog wordt gehouden. Ook
nog in een ander opzicht verdient § 2ö A. D. W. O.
goedkeuring boven ons art. 177. Bij ons toch wordt
het jreval niet verondersteld dat or slechts voor oen
O
zeker bedrng is geaccepteerd. Volgens art. 120 W. v.
K. is de houder verplicht do gedeeltelijke acceptatio
aan te nemen, on voor het ontbrekende te laten pro-
testeeren. Voert mon dit donkbeeld logisch door,
dan zou mon tot hot resultaat komen, dat men
voor het niet geacceptoordo bedrag borg zou
moeten stellen of renbourseeren. Tegen deze op-
vatting ecbter ligt eon groot bezwaar in de redactie
van ons artikel zelf, daar dit spreekt van wissel-
\' Men (leuke slechts Aan de gewoonte van enkele personen die
nooit eenen wissel acceptceren.
8*
-ocr page 128-116
brief, welk woord ons veel meer doet denken acin
de geheele wisselsom dan aan een deel daarvan.
Bij ons zal het dus steeds een betwistbaar punt
zijn, wat te dezen recht is; de A. D. W. O. maakt een
einde aan alle kwestie over deze vraag-, door te bepalen,
dat er voor het gedeelte, waarvoor geene accei^tatie
is verleend, voldoende zekerheid moet worden gesteld.
De §§ 26 en 27 \' der A. D. W. O. zich nauw
aan § 25 aansluitende geven verder nog voorschriften,
die wij niet in onze wet vinden opgenomen en die
toch niet overbodig zijn, zooals ons blijkt wanneer
wij nagaan waarop hunne strekking neerkomt.
Het protest van non-acceptatie, zoo bepalen zij,
geeft iederen houder recht zekerheid te vragen,
onverschillig van wien. Geen rangorde kan hem
\' .§ 2G A. D. W. O. Do ncinor, alsmccjo icdor geëndosseerde, lieoft
door het bezit van liet protest van nou-acceptatio iiot rcelit, van don
trekker en van ieder, die voor hem den wissel overgedragen heeft,
zekerheid te vragen, en volgens reelitsplcging in wisselzaken te eischen.
In dezen eisch is hij niet aan de rangorde der endossementen, nocii
aan zijne reeds gedane keuze van ^(-w der onderteekenaren gebonden.
Ilij behoeft daarl)ij den wisselbrief zelven niet over te leggen, noch
het bewijs, dat hij zelf zijnen opvolgers zekerlieid verleend iieeft.
§ 27. De verleende zekerheid strekt niet alleen ten beiioeve van
den eischer, maar ook van allo opvolgers van hem, die de zeker-
heid geeft, voor zoover deze van hun regresrecht gebruik m\'aken.
Deze zijn alleen dan gereciitigd meerdere zekerheid to vorderen, in
geval zij gegronde bezwaren tegen den aard of den omvang der
gestelde zekerheid kuimen aanvoeren.
117
binden en liij kan zoowel alle wisselgaranten te
gelijk als ieder afzonderlijk aanspreken, terwijl
zijn regres tegen den eenen de overigen niet be-
vrijd. Op het oogenblik van den eisch behoeft
hij geen houder van den wissel te zijn, en heeft
hij ook niet te bewijzen dat hij zelf jegens zijn
voorman zekerheid heeft gesteld.
Men moet toegeven dat door deze voorschriften
noodeloozen omslag wordt vermeden, terwijl boven-
dien het crediet van het wisselpapier ook bij non-
acceptatie daardoor in hooge mate wordt bevorderd.
M\'^ Vissering geeft ^ in zijn "Wisselrecht
der X1X° eeuw" een zeer duidelijk voorbeeld ten
bewijze van het nut dezer bepalingen. Hij stelt
dit geval: A. te X. trekt op B. te IJ. aan de
order van D. te X., die den wissel aan C. te LI.
endosseert. C. vraagt te IJ. acceptatie, aan B.,
welke wordt geweigerd. Het zou nu voor C.
moeilijk zijn om te X., A. of D. om zekerheid
aan te s])reken. C. zendt dus nu het protest aan
D., die met het stuk in de hand, de borgstelling van
A. vraagt, en daarniedo én zich zeiven én C. dekt.
Hierboven heb ik reeds ter loops als mijne
meening to kennen gegeven, dat de in art. 177
verleendo keuze, aan endossanten of trekker toe-
komt. Daar men echter niet onverdeeld dit denk-
1 Cf. Ibidem blz. G5 noot 1.
-ocr page 130-118
I,
I beeld is toegedaan, zal ik thans trachten het nader
ii te motiveeren.
De aanleiding tot het verschil van gevoelen
moet gezocht worden in de bepalingen van art.
155, 177 en 178 W. v. K. \'M\\ Vissering ^ meent
dat bij art. 178 W. v. K. aan den houder de keuze
wordt gelaten om den trekker en de endossanten
tot voldoening des wissels of tot borgstelling aan
te spreken, terwijl bij art. 155 do keus aan den
trekker wordt gelaten. Men zal moeten bekennen
dat deze beide artikelen meer in redactie konden
overeenstemmen, doch dit noemt niet weg dat
men toch m. i. dat onderscheid niet mag maken.
Vooral de uitbreiding van art. 178 tot art. 177
komt mij ongeoorloofd voor. Ik zie in de woorden
van art. 177 daartoe nergens aanleidiu": en al
O O
mocliten ook de woorden van art. 178 ons eenigs-
zins in den waan brengen dat het de bedoeling
van den wetgever is geweest, de door M\'. Visse-
ring verdedigde onderscheiding te maken, wij
mogen toch niet vergeten dat art. 177 en 178
vroeger een artikel zijnde (art. 70 ontwerp 1835)
tlians van elkander gescheiden zijn, en er dus
geen zoo nauwe samenhang meer tussclien beide
bestaat als vroeger. Nog een andere reden waarom
co «
het mij toeschijnt dat wij art. 178 niet tot 177
\' Cf. :t. a. p. blz. 70.
\'i!
119
mogen uitbreiden is dat er in bet eerste artikel
sprake is van een protest opgemaakt in geval de
acceptant vóór den vervaldag is gefailleerd. Het
blijkt hieruit, dat dit geen protest van non-accep-
tatie isj immers waar sprake is van een acceptant,
moet er reeds geaccepteerd zijn. Daarbij komt
nog, dat, door faillissement volgens art. 778
W. v. K. de tijdsbepalingen bij een verbintenis
te niet gaan en ook daarom een protest van non-
acceptatie bij art. 178 minder zou to pas komen
dan een van non-betaling. Het komt mij daarom
noodzakelijk voor art. 178 in verband met art. 155
to beschouwen, en ik geloof zelfs dat de wetgever
beter had gedaan deze beide artikelen in ééno
bepaling samen te vatten. Het schijnt mij toe
dat wij in art. 177 mot een alternatieve verbhi-
tenis te doen hebben, waarop de bepalingen van
bet Burgerlijk recht van toepassing zijn, zoodat
aan trekker of endossant, als schuldenaar, do
keus moot worden gelaten of bij borg wil stellen
of remboursoeren.
Alvorens over to gaan tot de bobandoling van
bot Scandinavische stelsel, heb ik nog de vraag
te beantwoorden, die zich zou kunnen voordoen,
of deze verplichting van borg to moeten stollen
veroenio-baar is met do leer van hot wisseleen-
D
tract. Het antwoord hierop zal zeker ontkennend
\'f
\'i.
120
moeten zijn. De trekker en endossanten toch
hebben alleen betaling- beloofd, maar niet accep-
tatie (volgens de A. D. W. O. is dit anders^).
Ten tijde der post-glossatoren echter vinden wij
reeds de opvatting in art. 177 gehuldigd. Ook
Phoonsen leert ons in zijn "Wisselstijl tot Am-
sterdam" "Een Trecker of Intrecker van een
Wissel-brief, geprotesteerd van non-acceptatie is
niet gehouden op een simpel advijs, maar soo
haast hem het Protest vertoond werd, \'t zij met
of sonder Wissel-brief, alsdan aan den houder der
briefs, of Vertoonder van het Protest, te geven
genoeghsame versekertheyd, tot syn volkomen
genoegen; voor de voldoeninge van de Wissel-
brief, ten vervaldage ter plaatse daar die te
betalen houd, ofte van den herwissel en kosten,
soo wanneer de voldoeninge aldaar niet mochte
geschieden."
Door de groote waarschijnlijkheid dat hij bij
weigering van acceptatie niet zal worden betaald,
behoeft de wissel een waarborg. •
PoTHiEii in zijn "Contrat do Change" zoekt
den grond dezer bepaling in een overeenkomst.
Zijne meening namelijk is, dat buiten do tweo
\' Cf. § 8.
» Cf. ibiflem Cap. 13 § VIII.
3 Cf. ibi.lcm N». 40. Blz. 183.
121
verplicliting-en van den trekker tegenover den nemer
om dezen den brief en tevens ook de betalina*
daarvan ten vervaldage te verschaffen hij er nog een
derde aangaat. Wanneer namelijk de wisselbrief
eerst na zekeren tijd betaalbaar is, staat hij in,
dat deze zal worden geaccepteerd door den be-
trokkene. Indien hij nu niet aan deze verplichting
kan voldoen, door weigering van den betrokkene
om te accepteeren, is hij verplicht borg te stellen
of den wissel met de kosten in te trekken.
Als reden hiervan, voert hij aan, dat de accoj)-
tatie van den betrokkene een zekerheid is, waaroj)
do nemer rekende op grond van de overeenkomst
die tusschen hem en den trekker is aangegaan:
D O
kan de trekker deze niet verschaflen, dan moet
hij een daarmeö gelijk staande zekerheid geven,
en van daar de verplichting tot zekerheidsstelling.
. Ik meen te mogen betwijfelen of dezo zienswijze
geheel juist is en wel voornamelijk o]) grond van
de bepalingen van onze wet zelve. Wanneer toch
de trekker deze borgstelling niet geven kan of
wil, zal er dadelijk mogen worden gehandeld alsof
de betaling reeds was geweigerd. Hoofdsom,
ju\'otestkosten en herwissel moeten dadelijk worden
o])gelegd. Het contract wordt dus nu verbroken:
wordt er borgtocht gesteld volgens do bepalingen
der wet, dan geschiedt er een handeling waarvan
122
de overeenkomst niets afweet; zal daarentegen
betaling geschieden voor den vervaltijd, dan is
dit een handeling die geheel in strijd is met de
overeenkomst en tevens ook met den aard der
wisselverbintenis. ^
De Belgische wet volgt in art. 10 de Code de
Commerce en heeft dus het Nederlandsche stelsel
gehuldigd, De Zwitsersche wet volgt in art. 744
geheel de A. D. W. 0., terwijl het Russische ont-
werp in art. 37 trekker en endossanten alleen tot
zekerheidsstelling verplicht plus rembours van
protestkosten. Van een rembours van de geheele
wisselsom wordt niet gesproken. Opmerkelijk
is aldaar de uitdrukkelijke bepaling, dat men niet
aan de orde der endossementen is gehouden, noch
gebonden door do keuze volgens welke men eerst
een bepaalden garant aansprak. Heeft men dus
eerst een vroegeren endossant aangesproken, dan
mag men later toch wel een lateron aanspreken.
In bare bepaling dat de zekerheid geplaatst moet
worden in een gerechtelijke consignatiekas, komt
het Russische ontwerp weder eenigszins de
A. D. W. 0. nabij.
De Scandinavische wet geeft recht op zeker-
hoidsstolling of rembours ter keuze van den houder
1 Cf. IIOLTIÜS blz. 400.
-ocr page 135-123
en voor zooverre mij bekend is, is zij de eenige
wet die dit stolsel aanneemt.
Haar § 2o bepaalt, "dat, indien de wissel niet
is geaccepteerd binnen den wettelijk 21) be-
paalden termijn of de acceptatie beperkt is tot
een gedeelte van liet bedrag des wissels, de houder
gerechtigd is, na protest en tegen overgifte van
het protest, van eiken der endossanten of van den
trekker, met inachtneming der vormen van bet
wisselproces, het stellen van zekerheid te vorderen
voor de betaling op den vervaldag, hetzij van het
bedrag des wissels, hetzij van dat gedeelte waar-
voor niot geaccepteerd is, alsmede van de kosten,
veroorzaakt door de weigering van acceptatie of
de gedeeltelijke acceptatie.
In hoofdbeginsel komt dus dozo bepaling met
ons art. 177 W. v. K. overeen, on do voorschriften
der Belgische wet art. 10, van den Code do
Commerce art. 120 en van de A. D. W. 0.
§ 25. Hot onderscheid dat er tusschen deze §
en de bepalingen der \'genoomdo wetten bestaat,
bestaat alleen hierin, dat hier uitdruhhelljh den
hondcr de keuzo tusschen zekorhoidsstelling of
rembours wordt geschonken. Nog duidelijker blijkt
dit uit § 20: "Degene, dio krachtons het protest
van non-acceptatie bevoegd is, overeenkomstig de
§§ 25 en 20 zekerheidsstolling to vorderen, kan
124
zoolang hij houder van den wissel is, zonder den
vervaldag af te Avaehten, in plaats van zekerheids-
stelling, onmiddelijk betaling van de Avisselsom
of van het bedrag, waarvoor niet geaccepteerd is,
vorderen, alsmede de kosten door de non-acceptatie
veroorzaakt en eene premie overeenkomstig de
50 tot 52. De Avisselschuldenaar kan echter,
van de Avisselsom of het bedrag waarvoor niet ge-
accepteerd is, een disconto van 5 pCt. \'sjaars af-
trekken over den tijd, die tot aan den vervaldag
des Avissels nog moet A^erloopen.
Indien de houder van den Avissel zekerheids-
stelling vordert, maar de Avisselschuldenaar daaraan
de voorkeur geeft den Avissel O]) de hierboven aange-
duide Avijze terstond te betalen, staat hem dit vrij."
Ook in deze paragraaph vinden Avij dus uitdruk-
kelijk aan den houder het recht toegekend betaling
te vorderen.
Do Scandinavische wetgever ging, bij het vast-
stellen dezer bepalingen uit^ van het denkbeeld,
dat de wissel niet door den betrokkene zal Avorden
betaald, Avanneer liij hem niet wil accepteeren.
Hot doel dat men met den Avissel beoogde zal
dan niet Avorden bereikt en het crediet en de
verhandelbaarheid daarvan zullen AVorden gescholvt.
Dit, meende men, Avas reden genoeg om den
houder niet te dwingen met zekerheidsstelling
125
g-enoegen te nemen, indien hij verkoos den wissel
onder disconto terstond te doen intrekken. Of
dit tot een juiste bepaling heeft geleid zullen wij
zoo straks zien.
De vergunning door de A. D. W. O. den
trekker en endossanten gegeven om in plaats
van zekerheidsstelling de wisselsom in een ge-
rechtelijke consignatie te deponeeren, wordt in
de Scandinavische wet evenmin aangetroffen als
in ons art. 177 W. v. K., terwijl de iidioud
der 2\'\' alinea van § 20 ook in j^^ederhind en
België geldt.
Een zeker zeer belangrijk voorschrift, waarin
het Scandinavische stelsel geheel afwijkt van het
Nederlandsche is do bepaling dat de wissolschul-
denaar, wanneer hij genoodzaakt wordt de wisselsom
te restitueeren, gerechtigd is hiervan eon door
de wet bepaalde rente als disconto af te trokken.
Dit schijnt mij toe een zeer juist on billijk voor-
schrift te zijn. De ^wisselschuldenaar toch belooft
dat eorst op zekeren tijd tor bestemder plaatso
een zekere som zal worden voldaan, on heeft dus
in dion tusschentijd genot van de interessen,
dio hem het bedrag verschaft, dat hem voor den
wissel is betaald. "Wanneer nu do betrokkene
acce])tatie weigert, en de houder hem dadelijk
rembours vraagt, zal hij, vohjcm o/j,s- recht) do
(I
126
in den wissel genoemde som moeten betalen. Hij
wordt dus wanneer bij moet remboursoeren ver-
stoken van de interessen, die de som bem nog
zou kunnen opbrengen tot den vervaldag toe. De
trekker of eüdossant zal dus feitelijk een booger
bedrag betalen, dan bij zelf voor den wissel
beeft ontvangen. De bouder daarentegen wordt
door onmiddelijk rembours zonder aftrek van rente
gebaat, omdat bij eenigen tijd interessen genoot
van een som die bom eerst later toekwam. Een
bepaling dus als dio van § 29 komt mij hoogst
billijk voor, daar daardoor bet nadeel voor den
trekker en endossant wordt opgeheven en voordeel
van den bouder ton koste van een derdo wordt
voorkomen. Onze handel heeft zich ook op dit
standpunt gesteld; hoewel de wet nergens recht
daartoe geeft, is bet algemeen in gebruik dat
men bij rembours wegens non-acceptatie een zeker
bedrag disconto aftrekt wegens te vroege betaling
der wisselschuld. Toch geloof ik, dat het zeer
toegejuicht zoudo moge worden wanneer in bet
toekomstige nieuwe handelswetboek, er eene uit-
drukkelijke bepaling werd gevonden, eensluidende
aan die der § 29 van de Scandinavische wet. Men
zou dan mijns inziens in plaats van een reductie
van O pCt. \'s jaars er eene van 6 pCt. moeten
toestaan, daar disconto een bandelsinteresse is, en
127
deze naar de wet van 1857 (Stbl. 171) dient te
worden g-eregeld.
Het nut en de billijkheid van een dergelijke
bepaling treden vooral duidelijk in het licht bij
wissels getrokken op het buitenland. Stel bv. dat
A. te Amsterdam op B. te Londen een wissel
trekt groot £ 1000.—, betaalbaar na O maanden,
tot den koers van ƒ 11.90, dan zal de nemer 0.
hem daarvoor ƒ 11900 ter hand stellen. Deze
wissel circuleert en wordt na 3 maanden aan B.
ter acceptatio aangeboden. Deze weigort echtor
deze to doen. Do endossanten na C. zullen op
hem regres nemen en deze zal dan A. om zekerheid
of rembours aanspreken. Wil A. nu liever be-
talen dan borg te stellen dan zal hij C. tot den
ziclitkoors, bv. /" 12.08 moeten rembourseeren. Dit
zal dan oen bedrag van f 12080 zijn. Nu hooft
A. echtor slechts 3 maanden r.ento van /11900
getrokken, in plaats van O, waarop hij bij het
bepalen van don koers rokende. Hij zal dus
gednrende de overige 3 maanden verstoken
blijven van de andere interessen en betaalt
alzoo meer terug dan hij in evenredigheid heeft
ontvangen. Heeft hij echter uitdrukkelijk recht
op aftrok van oen zeker pCt. disconto, dan zal
zijn nadeel geringer worden, zooal niet geheel
opgeheven.
28
f; De Engelsche "Bills of Exchange Act 1882"
i geeft in art. 43 al. 2 ^ een onmiddelijk regresrecht,
en de aanbieding ter betaling op den vervaldag is
niet meer noodig.
Een ander verschilpunt van het Scandinavische
met het Nederlandsche stelsel, bestaat hierin, dat
bij het eerste uitdrukkelijk de keuze aan den houder
Avordt gelaten om zekerheid of rembours te vragen.
Bij ons vinden wij zulk een uitdrukkelijke bepa-
ling niet, en komt de keuze aan endossanten of
trekker zooals ik boven heb trachten aan te toonen.
Het voorschrift der Scandinavische wet acht ik
echter veel billijker, als dat onzer wet.
.■s
sj;
Ten wiens behoeve toch geldt acceptatie? Voor-
zeker hoofdzakelijk ten behoeve van den houder.
Hij krijgt daardoor een grooteren waarborg dat
ten_ vervaldage zal worden voldaan, en dat de in
den wissel vervatte betalingsbelofte zal worden
nagekomen. Weigert do betrokkene den wissel
te accepteeren, dan geeft hij daarmeé te kennen,
dat hij zich niet onvoorwaardelijk uit het papier
tot betaling wil verbinden, en dan zal het bezit
daarvan tegenover dien persoon al zeer weinig baten.
1 Art. 43 al. 2. Subject to tlic provisions of tiiis Act when a
bill is (lishonoured by non-acceptance, an immediate right of roconrso
against the drawer and indorsers accrues to the bolder, and no
presentment tor payment is necessar}-.
129
De belofte door trekker en endossanten afgelegd,
dat door den betrokkene zal worden voldaan, zal
als van nul en geener waarde kunnen worden
bescliouwd. Een dergelijke wissel is alsdan een
non-valeur.
De houder nu van dien wissel heeft daarvoor
een zekere som besteed, in de vaste verwachting
dat die hem zooveel later zal worden terugbetaald.
Door de niet-acceptatie zal zijn vertrouwen te dezen
geschokt worden en een sterken waarborg hem
ontvallen. De trekker daarentegen heeft van den
nemer een zekere geldsom gekregen voor iets,
waarvoor hij zelf niets heeft betaald. AVel zal
hij misschien wel een gelijk bedrag van den be-
trokkpno to vorderen hebben, of daarvoor fonds
hebben bezorgd, doch de niet-acceptatie doet een
sterk vermoeden ontstaan dat zulks niet is geschied,
en dat hij dus rijker is geworden, door de hem
verstrekte betaling door den nemer.
Is het nu billijk dat hij, die een ander iets
laat betalen voor een door hem gedane belofte,
de kouzo heeft, om, bij niet waarschijnlijke ver-
vulling dier belofte, den ander te dwingen tevreden
te zijn, mot het ontvangen van zekerheid dat de
belofte zal worden nagekomen, of wel dezo in te
trekkon? Ik meen neen. Veeleer moest hom dien
de belofte gedaan is, het recht worden toegekend,
130
zich de meest mogelijke zekerheid te verschaffen,
dat zij zal worden voldaan. Wil hij zich met eenen
horg tevreden stellen, welnu men verplichte dan
den trekker er eenen te geven, schenkt dit hem
in zijne oogen geen genoegzamen waarborg, men
geve hem het recht den wissel te doen rembour-
soeren.
Verdient alzoo naar mijne meening, bet Scan-
dinavische stelsel de voorkeur boven bet onze, in
zooverre het uitdrukkelijk de keuze aan den bouder
geeft om bij non-acceptatie eens wissels óf zeker-
heid óf rembours te vragen, en het bovendien den
remboursant in het laatste geval recbt op een
disconto wegens te vroege voldoening der wissel-
schuld schenkt, ik wensch thans de vraag te
behandelen of het stellen van borgtocht of zeker-
heid in het algemeen, gewenscht is? en of hot niet
wenschelijker ware den houder uitsluitend recbt
op rembours toe te kennen? Ik meen op de
eerste vraag ontkennend, dus op de tweede bevesti-
gend to moeten antwoorden.
Stel dat aan iemand een ongeaccepteerde wissel
wordt geremitteerd bv. tot delging van zijn saldo,
en bij daarvoor in rekening-courant door zijnen
remittent wordt gedebiteerd, dan zal, indien \'de
betrokkone do acceptatie weigert, het oude saldo
blijven bestaan, en de geremitteerde zal den wissel
m
131
meestal retourneeren. Naar het tegenwoordige
recht kan dan echter de remittent eenen borg of
wel zekerheid stellen. Het geval zal zich dan
kunnen voordoen, dat de houder dien borg vol-
strekt niet kent, hoegenaamd niets van zijn soli-
diteit afweet, en in het geheel niet bekend is met
diens pecuniaire krachten. De waarborg die hem
dan heet te worden geschonken, liooft dus al zeer
geringe waarde, cn toch zal hij zich daarmede
tevreden moeten stellen. Doet hij dit niet, dan
zal het aan het arbitrium judicis moeten worden
overgelaten of aan art. 177 W. v. K. is voldaan,
en zoo deze meent dat zulks is geschied, zal do
ontevredenheid van den houder hem weinig baten.
Het stellen van een borg is dus dikwijls een moei-
lijk te waardeeren waarborg en als zoodanig
schenkt het stellen van zakelijke zekerheid in het
\'algemeen meerdere voordeelen, daar het daarbij
makkelijker te beoordeelen staat of de zekerheid
die do houder zich wenscht, in evenredigheid staat
tot de in den wissel geuite betalingsbolofte.
D c3
Toch is er een groot bezwaar vorbondon, zoowel
aan het zekerheid geven als aan het borg stellen.
De houder van een wissel waarvoor één van beiden
is geschied, is van den dag af dat hij den wissel
wegens non-acceptatie hoeft laten protosteeron,
bezitter van een niet-verhandelbaar pa])ier, daar
ü*
-ocr page 144-132
niemand zulk eenen wissel in disconto wil nemen.
Hij is dus gedurende al dien tijd verstoken van
het gebruik van de wissels om minus disconto. Dit nu
is hoogst belemmerend voor den handel. Het kan
gebeuren dat iemand op zekeren tijd geld noodig
heeft en er op gerekend heeft dit door het discon-
teeren van wissels te kunnen verkrijgen. Wanneer
nu een der wissels, waarvan hij houder is, niet
wordt geaccepteerd en de trekker daarvan borg
stelt, zal hij van zijn geld vooreerst nog verstoken
zijn en dit kan van groot nadeel voor hem wezen.
Onbillijk is het hier van den wil van een ander
afhankelijk te zijn. Een wissel moet alle zeker-
heid verschaften en zooveel mogelijk als algemeen
ruilmiddel voor den handel worden beschouwd.
Gene belemmeringen moeten in de Wet worden
toegelaten, die den loop des wissels stuiten; inte-
gendeel die loop moet zooveel mogelijk worden
vergemakkelijkt, en hierin komt ons art. 177
W. v. K. niet te gemoet.
Tegen mijne stelling dat het deiikbeeld om bij
non-acceptatie eens wissels borg te doen stellen
op zich zelf reeds verkeerd is, zal men waarschijn-
lijk de opmerking maken, dat die borgstelling toch
meerdere zekerheid aan den houder schenkt daar
art. 177,al. 2 W. v. K. toch zegt, dat de borg hoof-
delijk verbonden is met dengene ten wiens behoeve
I I 4
133
hij zich borg heeft gesteld. De houder krijgt
daarvoor in plaats van één, immers twee aanspra-
kelijke personen tegenover zich, die hij beiden
kan aanspreken. Maar, wanneer eerst zal hij
hiertoe overgaan? Natuurlijk eerst wanneer ton
vervaldage de wissel door den betrokkene niet
wordt betaald. Maar dan weêr vraag ik, zal hij
den borg eerder aanspreken dan hem die mij den
wissel remitteerde? Deze laatste toch is waar-
schijnlijk iemand met wien hij in relatie staat en
dus in rekening-courant. Zijn verhaal oj) dezen
zal hem dus waarschijnlijk gemakkelijk zijn.
Do borg daarentegen zal misschien iemand
zijn dien hij in het geheel niet kent, on hij
zal dus toch beginnen met zich tot den romit-
tont to wenden. Mocht nu deze in dien tusschen-
tijd zijn gefailleerd dan zou er voordeel voor hem
in liggen, dat hij een ander aansprakelijk persoon
tegenover zich had. Maar zou in zulk oen geval,
het niet veel rationneeler zijn, wanneer er een
wetsbepaling bestond, die den trekker en endos-
sant ])ij non-acceptatie oen verplichting tot onmid-
delijk rembours oplegde? Do houder zou alsdan
misschien nog vóór het faillissement van den
remittent, het geld, dat hij hem voor don wissel
had betaald, hebben terugbekomen. Tegen een
zoodanige bepaling zou men kunnen aanvoeren.
134
dat men volg-ens onze wet niet kan gedwongen
worden een schuld op vroeger tijd te ontvangen
dan bij de overeenkomst is bepaald. Maar aan
deze tegenwerping, geloof ik niet, dat men groot
gewicht mag en kan hechten. Iedereen zal toch
liever zien, dat datgene, wat bij voor een wissel
heeft betaald, in de verwachting dat het hem
zou worden gerestitueerd, hem dadelijk wordt ter
hand gesteld, dan dat hij gedurende misschien nog
geruimen tijd in de onzekerheid moet verkeeren,
óf en hoe hij zijne bestede gelden zal kunnen
terugbekomen. Het belang van den crediteur
brengt mede dat bij wordt betaald en liefst zoo
spoedig mogelijk. Daar nu de bepaling onzer wet,
geacht moet worden geheel ten voordeele van den
crediteur te zijn ontworpen, en zij toch in dit
geval met zijn belang in strijd is, zullen wij geen
groote waarde aan haar mogen bochten.
Ook het bezwaar, dat een verplichting voor do
endossanten tot onmiddelijk rembours een to
strenge bepaling zou zijn, meen ik gering te mogen
schatten, daar elk endossant zich op zijn voorman
zal kunnen verhalen, deze weêr op zijnen voorman
en zoo verder tot den trekker toe. Wat dezen
laatsten aangaat, hij zal zich óf tijdelijk gold
hebben trachten to verschaflen, door oen wissel
te trekken op iemand die hem niets schuldig was
13o
of bij wien bij geen fonds bad bezorgd, óf wel bij
beeft dit gedaan of stond bij hem eene zekere som
credit.
In het eerste geval zal liij de nadeelen moeten
ondervinden van zijne handelwijze waardoor hij het
crediet des wissels zoozeer schokt, in het laatste
geval zullen hem genoeg wegen openstaan om een
voldoend verhaal op den betrokkene uit te oefenen,
waarbij hem misschien nog dikwijls het belangrijke
voordeel te stade zal komen, dat hij des te eerder
tegen den betrokkene kan ageeren, dan wanneer
]iij door een tijdelijke borgstelling zich nog de
kans wilde voorbehouden, dat de betrokkene tot
andere inzichten kwam.
Wanneer wij dus nog eens kortelings de voor-
en nadeelen van de stelsels nagaan, die men
zou kunnen kiezen, bij de regeling der rechts-
.gevolgen van non-acceptatie eens wissels, dan
komen wij tot het besluit, dat hot wenschelijk
zoude zijn, bij do aanstaande herziening van ons
Wetboek van Koophandel, ernstige aandacht to
schenken aan het stelsel, waarbij aan trekker on
endossanten ingeval van niet-acceptatie eens
wissels do verplichting wordt opgelegd tot o/t-
middclijh rembours. Echter zou naast deze ver-
plichting het recht moet worden toegekend op een
zekero reductie voor te vroeg betaalde penningen.
136
Ik meen te meer op een dusdanige bepaling te
mogen aandringen, omdat de gewoonte in den
handel gevolgd, bij de niet-aeceptatie, zich nauw
daaraan aansluit, ja zelfs haar beginsel reeds huldigt.
Zelden of nooit gaat men tot borgstelling over,
maar geeft dadelijk rembours, onder aftrek van
een zekere som, als vergoeding van rente voor
den tijd dat de wissel anders nog zou hebben
moeten loopen.
In liet Justiniaansclie recht blijft de verbintenis
van den hoofdelijken schuldenaar bestaan, wanneer
door do schuld van den mede-schuldenaar hot
voorwerp is vergaan.
Ten onrechte beweert Domburg "Pfandrecht"
I bl. 203, "dem-nach kann der Pupill nach Ueber-
schreitung der Jahre der Kindheit ohne Geneh-
migung des Tutors ein Pfandrecht nicht erwerben
wie er dieselbe zum Antritt selbst einer reichen
Erbschaft bedarf."
De bepaling van art. 1307, B. W. is niet viin
toepassing tegen hem, die eene huurovereenkomst
voor meerdere jaren heeft gesloten.
138
De bepaling van art. 1433, B. W. betreft niet
de moratoire interessen.
De vader "en moeder voogd zijnde, zijn van de
verplichting om de goederen te verkoopen vrijge-
steld, slechts zoolang het vruchtgebruik duurt.
VI.
De verbintenis die afhangt van een daad, wier
vervulling in de macht staat van hem, die schul-
denaar zal worden, zoo hij die daad verricht, is
geldig, al is die daad nog zoo onbeduidend.
Terecht besliste de Rechtbank van Rotterdam
12 Maart 1879 (R. bijbl. \'80 bl..84) dat tegen
den kooper, die weigert het gekochte aan te
nemen, geene vernietiging van de koopovereen-
komst kan gevraagd worden.
«
Tot het wezen der alternatieve verbintenis^ be-
-ocr page 151-139
hoort de pluraliteit van verbintenissen, maar niet,
dat deze concreet bepaalde zijn.
IX.
Door de acceptatie van don wisselbrief wordt
geene schuldvernieuwing bewerkt.
Ook de trekker aan eigen order heeft bij wanbe-
taling van den acceptant sleclits de rechtsvordering
uit art. 148 W. v. K. Deze is niet altijd de actio
mandati directa.
De verkoop van hot schip, die ter goeder trouw
plaats bad, staat den afstand (abandon) volgens
art. 321 W. v. K. niet in den weg.
De commissionair, die don last beeft uitgevoerd,
heeft togen don commissiegever de rechtsvordering
uit art. 1302 B. W.
Niet goed te keuren is de bepaling van ver-
-ocr page 152-140
zekering-, g-egeven door Endemann: "Handels-
recht § 174 p. 833, die van haar zegt, zij is:
"die Uebereinkunft, dass der eine Kontraktant
gegen Zahlung der Prämie, von Seiten des Ande-
ren , sich verpflichtet für den Fall eines gewissen
Ereignisses den dadurch verursachten Schaden
oder eine im vorausbestimmte Summe zu entrichten.
XIV.
Poging met ondeugdelijk middel of bij ondeug-
delijk voorwerp is niet strafbaar.
XV.
Een weigering door den veroordeelde van de
c3 O
hem verleende gratie, heeft geen rechtsgevolg.
XVI.
Het recht van ontbinding der Kamer der
Staten-Generaal vordert ook het \'recht van ont-
binding der Provinciale Staten.
O
XVII.
«
Het verwerpen eener begrooting door de Staten-
Generaal, om redenen daarbuiten gelegen, is niet
in strijd met den geest onzer Grondwet.
141
XVIII.
Het karakter van verteg-enwoordiging aan de
r\'® Kamer toegekend, vordert ook voor liaar het
recht van amendement.
XIX.
Wanneer de eischer hangende liet geding zijne
vordering overdraagt, bewerkt dit geen niet-
ontvankelijkbeid.
Bij de vordering tot ontruiming van bet ge-
buurde goed, ligt, bij bewering van den huurder,
dat hij ontruimd heeft, de bewijslast bij den ver-
buurder.
Art. 188 laatste lid W. v. Strafvordorinjr is «rood
O O
! laatste lid
te keuren.
Het monopolie der Nederlandsche bank is in
bet algemeen belang.
.■■jii,..
,1
ZM
s ^
; \' \' V ; ,
-ocr page 155-INLEIDING..........................................Blz- 1-
§ l. bï:grip van ................................7.
§ 2. Omtrent de verplichting van den houder
om acceitatie te vragen.................» 22.
§ 3. Over de verplichting van den hetrokkene
om te acceiteeren........................II 40.
§ 4. Aaniiiedino ter acceitatie...................1/ 52.
§ 5. Voorwaardelijke acceitatie.................// 62.
§ g. constateeren der weigering van acceitatie.// 80.
§ 7. uechtsgevolgen van het protest van non-
acceitatie.................................1/ 103.
-ocr page 156-J \'{. kW«\'.-
-ocr page 157-\'0:
rm-^s
-ocr page 158-•ii
-ocr page 159-• m ..... ■ >
■ . ■ - \' ■■ ,
\' " \' ■ ■ ..... ■ \'
...m . ^^ ,î
-ocr page 160-