AANTEEKENINGEN
k;
iif
ï
«)l\' DK
Âi tt. 1070-1075 B. W.
-ocr page 2-
. - - \' r vT \\ | |
.tr |
- \' ^ ^ \'■"\'"Ti-.:\'-
Ji:
-ocr page 3--V^ \' .\' ■ - . itr - -
\' • \'- »
•r.
T II f- *
• - \' ^ .
-ocr page 4-■ \'-H V-
V ■•v
■ l
■ J-\'.
.V
\' y \' ■
ji ■
. V
■ >, •
C\' \'
■A
\' ,\'C
.V
■ • v< . \'vV;, .r .
\' w -
■■. ■ ^ ■ . ■\'xf
t <
■ " t
\' . ■ I ,
-ocr page 5-^ANTEEKENINGEIS^
01\' DE
ARTT. 1070-1075 B.
-ocr page 6-..
-I»
iï^ V ■ .
-
-.< «5
-ocr page 7-or DE
TEIl VEUKIUJOING VAN DEN OIIAAD
Ml II 1)1 liiiraiiiiii,
ciaiv bc ^ïijltJ-^^Cuivct^ilVil\' "^rriocjil\',
■1» macliUglnR van rtcn Iloctor M«Rnlflc>iH
IIuoRli-oriinr In do Furulloll Yiin GcnooHkumln,
voIjriMiH Im\'mIiiII vnii «Ion Scnnn! <lpr lliilvorsllcll on op voor-
«Irnclil dor roolilsjfoloonlo rnoiillolt ,
TE VEHDEnifiEN
op Vrijdag 7 Juli 1882, des namiddags ten 3 ure,
i >ann KN 1\'moi it (\'«>.
lltneoiit.
IIKNDIUK TllKOIMMHt VAN (JKïlNS,
-ocr page 8-l^ruk van F. B. van Ditmaii. ~ Utrftclii.
SI\' ^^^
J^AK MIJNE PUDERS.
-ocr page 10-Si?
-iÇ:
-ocr page 11-INLEIDING
-ocr page 12-■ir\'é-i\'
/ | |
.■4c.-,-. |
"■ïÜ^ |
V ■A-i |
• r*" ■ |
\' vi |
■ ><■\' .
gm.....
-ocr page 13-Volgens arl. 880 ïl. \\V. trcedl de erfgenaam
van rechtswege in alle rechten en verplichtingen
gen des erflaters, en zal hij derhalve alle .sclnildeii
van den overledene moeien voldoen. Al is de nala-
tenschap des overledenen niet toereikend om de schul-
den te voldoen, de erfgenaam zal dan mei zijn eigen
vermogen daarvoor aansj)rakelijk zijn, soms in dii^
mate dat er van dal vermogen weinig zal overblijven;
<le boedels des erflaters en des erfgenaains vloeien
ineen en worden niet meer gerekend gescheiden 1(5
zijn.
Vandaar de regel: lieres tenelur eliani nllra vir(»s
heredilarias.
Om nn zoodoende in zijn eig(ni vermogen niet
l)ena(l(H\'l(l te worden, kan de (U-fgenaam de nalatcMi-
•\'^(\'liap eenvoudig verwerjjen, waartoe bij ons ieder
erfgenaam bevoegd is: anders was het in hel Hom.
i»H:lil waar .^^onnnigen verplicht waren i»en ei-fenis
iiiui te nemen. Hij wordt dan, volgens arl. lOOI-
W., gtïachl nooit erfgenaam geweest te zijn;
daardocu\' wordt hij van alle aansprakelijkhei«l verl(»sl.
Dil is zeker een groot voordeel, maar daar staat tegen-
over dat lii) dan van alle voordeelen , die de nalaten-
schap mocht opleveren, zich verstoken ziet.
De erfgenaam zal meestal vooruit niet kunnen zien ,
of een nalatenschap hem voor- of nadeel zal aan-
brengen. Hij kan dus door terstond te aanvaarden
zich groot nadeel berokkenen, en door te verwerpen
zich versloken zien van vele voordeelen, die door Ie
o])pervlakkige beschouwing van de nahilenschap niet
terstond in het oog sprongen.
Deze toestand is voor eenen erfgenaam niet zeer
aanlokkend; daarom is men er reeds in \'l l»om.
recht op bedacht geweest, den erfgenaam hierin tc
hulp te komen, door hem eenen lijdie geven, binnen
welken hij de nalalensclia]) zal kunnen onderzoeken
en, naar bevind van zaken, nadat die lijd verstreken
is. haar zal kunnen aanvaarden of verwerpen. Ojidat
bij (lat_ onderzoek rustig zou kunnen ten einde brengen,
was er bij bepaald," dat de schuldeischers hem in dien
Insschentijd mei acties niet konden lastig vallen.
De erll:it<;r was gewoon eene cretio, d.i., tinis deli-
berandi, bij dc erfstelling te voegen,\' oj) deze wijze :
„heres Tilius esto, cernito(|ne in cenlum diebus pro-
ximis, (juibus scies poteri.<(jne, (juod ui ita creveris
exheres esto."
Was de cnilio er niet bijgevoegd, en in gevjd van
erfopvolging bij versterf, dan bepaalde de praelor
oj) ver/.oek der schnldeij^chers der erfenis, een tijdperk
3
l)innen liclwelk de erfgenaam, zoo hij wikle, kon
aanvaarden ; indien liij dit niet deed, konden de scliuld-
eisdiers tot den verkoop des boedels overgaan.
.luslinianus heeft in lex 22 G. de jure deliberandi
C. 30 het recht van beraad geregeld.
Aan den erfgenaam kunnen door de magislraal te
dezen einde negen nuianden, door den keizer een jaar
toegestaan worden, hetzij dat de tot de erfenis ge-
roepene uit eigen beweging of, door schuldeischers
gedwongen, het spatium deliberandi aanvraagt. Heeft
hij den tijd voor het beraad toegestaan laten voorbij-
gaan, zonder te verwerpen, dan wordt hij geacht aan-
vaard te hebben. Verwerpt hij eerst na drie maanden,
dan kunnen de schuldeischers door hunnen eed het
bedrag der erfenis bewijzen (jusjurandnm in litem),
t(Mr/.ij (Ie erfgenaam binnen de drie maanden eenen
b(»hoorlijken inventaris heeft opgemaakt.
Die hel spatium delilxM\'andi gevraagd heeft, wordt
niet meer lot hel benelicinm inventarii lot^gelalen.
fJeheel anders is hel in hel Nederl. recht waarmede
in bc^ginsel liet FraiKSche overeenstemt. Hel vragen van
een lijd van beraad sinil niel uit de bevoegdheid om nog
onder hel \'voorrecht van boedelbe.^chrijving te aanvaar-
den, welke bevoegdheid de erfgenaam ook behoudt, wan-
neer de lijd van beraad verstreken is, tenzij,zegtarl. 107().
H. W. hij zich als zuiver erfgenaam hebbe gedragen,
mei weglating van de hierop volgc^nde woorden van
arl. SOO C. i\\.: s\'il n\'exisle pas contn\' lui de
jugement passé en force de chose jugée, qui le
condamne en qualité d\'iieritier pur et simple. Bij ons
geldt n. m. art. 1954 B. W. onbeperkt, dat de ge-
wijsde zaak alleen kracht heeft tusschen gedingvoerende
partijen; voor anderen is zij een res inter alios acta.
J
AANTEEKENINGEN
op de Artt. 1070-1075 B. W.
-ocr page 18-.-v.-^"-.\'--\'^^\'\' ■•/■föfs.-^-v... : ■
i
■ -i^\' • . -■ . -
■ ■■
■■ m
w
-ocr page 19-Volgens uii. 1070 B. W. hebben iille personen, aan
welke eene erfenis is opgekomen, en die verkiezen
mochlen de gesteldheid der nahitensdiap te onilor-
zoeken, len einde Ie kunnen beoordeelen of hel van
hun belang is dezelve, helzij zuiver, helzij onder hel
voorrechl vau boedelbeschrijving ie aanvaarden, of wel
te verwerj)en, hel recht zich te heraden en daarvan
eene verklaring af Ie leggen ter grilTie der rechtbank
van het arrondissement, binnen hetwelk de erfenis
is opengevallen, zullende die verklaring in het daar-
h)e bestemde register worden ingeschreven.
Nel artikel geeft dit recht aan nlh jxr.sotwn zonder
onderscheid, dus zoowel aan minderjarigen of ouder
curateele gestelden, als aan meerderjarigen, zoo zij
maar tot eene erfenis geroepen zijn. Zijn er meer-
deren geroepen, dan wordt het recht aan elk hunner
afzonderlijk gegeven. Al heeft een van heu aanvaard,
dan belet dit de overigen niet van hun recht gebruik
te maken, en zoo noodig verlenging van deu daartoe
gestelden termijn aan te vragen. Ook hg, die tot de
0
erfenis geroepen wordt, omdat een ander liaar ver-
worpen heeft, heeft het recht even goed als elk ander.
De wet acht liet zoo noodig, dat den erfgenaam
gelegenheid worde gegeven, om den stand der hem
toegevallen erfenis te onderzoeken, dat;, volgens art.
1089 B. W., de bepaling van den erflater, waarl)ij
hij den erfgenaam verbiedt van het recht van beraad
gebruik te maksn, nietig en van onwaarde zal zijn.
Ook de aanstaande erfgenamen zeiven kunnen ge-
durende het leven des erllaters geen afsland van het
recht van beraad doen; het ware ook in strijd met
het beginsel van art. 1370, dat men geen beding
kan maken over de nog niet oi)engevallen erfenis.
Art. 1070 geeft het recht van beraad „om de ge-
steldheid der nalatenschap le onderzoeken", maar hoe
de erfgenaam den hem daarloe verleenden lijd wil
besteden, komt er niel op aan; bij kan, zoo bij wil,
den boedel beschrijven, maar is daartoe niet verplicbt.
Al /.egt ook arl. 1071 I" lid, dat bij den lijd
van vier maanden krijgt ,ten einde den boedel U;
doen beschrijven en zich te beraden", dit beteekenl
alleen dat hij dien lijd krijgt om zich te beraden, zij
bet dan na (»f zonder opgemaakte boedellusscbrijvlng.
Deze boedelbeschrijving is voor hem geen pliclil, maar
een recht \').
1) Opzoomer, lUir^\'. Wnlli. !V 1)1, :IH0 (1).
-ocr page 21-Prof. Diephuis meenl, dut de erfgeuiuneu des
erfgeuauuis, die gestorven is zonder aanvaard of ver-
worpen te hebben, op hunne beurt ook liet recht heb-
ben zich te beraden. Hij leert dit op de volgende
gronden. Dat de hier bedoelde erfgenamen zich over
het al of niet aanvaarden der nalatenschap van hun-
nen onmiddelijk eigen erllater kunnen beraden , staat
vast. Daar nu in het gestelde geval de goederen der
eerste nalatenschap nog niet onherroepelijk met die
van den eersten erfgenaam zijn vereeuigd, moeten de
erfgenamen van ilezen ook de bevoegdheid heliben zijne
eigene nalatenschap te aanvaanlen , met verwerping of
aanvaarding onder beneficie vau inventaris van die,
waartoe hij geroepen was, terwijl zij die van hem
zelven zuiver aanvaarden. 1
Alhoewel onze titel hierover niet spreekt, kan men
liet toch alleiden uit art. 1097 15. W., hetwelk bepaalt
dat, wanneer iemand, aan wien een erfenis is opge-
l<omeu, overleden is, zonder ilie verworpen of aanvaard
Ie hebben, (le.>^zelfs erfgenamen bevoegd zjjn de erfenis
i" \'/ijue plaats te aanvaarden, hetzij zuiver hetzij onder
liet voorregt van boedelbe.schrijving , of haar te ver-
werpen. Hieruit volgt dat de erfgenamen <les erfge-
uaams, die in plaats van dezen kunnen aanvaarden
«f verwerpen, ook in zijne plaats in de gelegenheid
1) V !)l.
-ocr page 22-8
moeten zijn om zich te l^eraden. Ik aclit deze gevolg-
trekking aannemelijk en zelfs noodzakelijk.
De verklaring die de tot eene erfenis geroeiien
per.soon, volgens art. 1070, ter griffie moet afleggen,
bestaat in eene kennisgeving, dat hij zich van het
recht van beraad wil bedienen, om na te gaan in welken
toestand de nalatenschap zich bevindt, voordat hij
als erfgenaam optreedt of de erfenis verwerpt. Volgens
den Code , die omtrent het recht van beraad van
een ander stelsel uitging, moest men tevens ter-
stond verklaren , dat men de erfenis onder beneficie
van inventaris aanvaardde,
IJij ons is deze laatste verklaring, die, zooals Ni-
colaï terecbl opmei^kte, „ne laissait [las de faire une
impre.ssion défavorai>le sur 1\'opinion i)ul)li(|ue (!t por-
tait une atteinte assez forte au resjiect, ((ue tout héritier
doit à la mémoire du défunt", nu vervallen, en de
verklaring dat men zich beraden wil eene zuivere
voorbereiding lot de later Ie doene keuze.
De C. N. bevat een belangrijke bei)aling; die bij
ons ontbreekt.
,li\'hérilier, zoo lezen wij in art. 7!).\'), a trois mois
pour faire invenlaire à com|)ter du jolir do l\'ouvertnre
de la .succession. Il a de jilus pour délibérer sur
sou accei)hilion ou sur .sa renonciation un délai de
9
([luiranle jours, qui commencent à courir du jour de
l\'expiration des trois mois, doimés pour l\'inventaire,
ou du jour de la clôture de l\'inventaire s\'il a été
teruiiné avant les trois mois."
Uit dit artikel, vergeleken met ons art. 1070, blijkt
derhalve dat in het Fransche recht termijnen gesteld
waren, en tevens bepaald was van wanneer af die
zouden beginnen te loopen, terwijl daaromtrent bij
ons niets is voorgeschreven.
Volgeiiß den Code begonnen die termijnen, resjiec-
tievelijk van drie maanden en van veertig dagen, te
loopen van den dag „de l\'ouverture de la succession"
en van den dag ,(le re.xpiration" dier drie maandeu,
of ,{le la chMure de 1\'inventaire."
Vóór het Welhoek van 18ÎÎ8 scheen men hier te
lande ook overtuigd van het noodzakelijke om eenen
termijn vast Ie stellen.\') Althans, nadat reeds art. 910
> ^V. L. N. het uitbrengen eener akte vau beraad ge-
i vorderd had, bepaalde het ontwerp vau ISKi,
dat de akte zou worden uitgebracht binnen ééne maand
nadat de erfgenaam vau eene aau hem te beurt
gevallen erfenis kiïnuis had bekomen. Zoo ook bet
<)ntwer|) van IStiO, dal aan het ver/uim van hel
uilbrengen der akte het verlies verbond van hel recht
o\'ii den boedel onder benelicle van inveutaris te
fe ïiiuivaarden. -)
\') Vk. Oi.T..M)in.T IV lil. (:»)
\') Voorihiin IV Itl. \'J:M.
10
Naar aanleiding van art. !^019 van dat Ontwerp,
hetwelk in zijn geheel luidde :
„Die van het recht van beraad gebruik wil maken
brengt daarvan binnen een maand, nadat hij van de
aan hem te beurt gevallen erfeniy kennis bekomen
heeft, een notarieele acte uit. Een erfgenaam, zoo-
danige acte binnen den omschreven tijd niet uitbrengende,
is verstoken van het recht om den boedel onder benelicie
van inventaris te aanvaarden, maar moet denzei ven of
zuiver aanvaarden of verwerpen", werd als vraagpunt
van stellig recht in de eerste plaals de vraag gesteld,
„of het noodig zou zijn om uitdrukkelijk eene akie
van beraad te passeeren De meerderheid antwoordde
toestemmend.
Naar aanleiding van ons tegenwoordig arl. 1070
werd vervolgens later (18^23) aan de llegeering ge-
vraagd, cü" er geen termijn behoorde te worden be
paald, binnen welken de in hel artikel bedoelde ver-
klaring moet worden afgelegd ?
De llegeering antwoordde hierop. „Men lieeH geenen
termijn bepaald omdat, zoolang er geen .schuldeischers
oi)k()men , niemand er belang bij heefi of de erfge-
naam de erfenis aanvaardt ol verwerj)!." ■)
/elfs als men dit antwoord afdoende acht , is hel
niet geheel volledig.
\') Voonluin IV bl. \'J.\'H.
\') Voonluin IV bl. m.
11
Zooals Prof. Diephuis terecht opmerkt, had men
hier niet alleen van de schuldeischers maar ook van
de legatarissen moeien sjirekeu. Ook zij toch, die, vol-
gens art. 1000 de afgifte van het legaat aan den erf-
genaam moeten vragen, en dit terstond kunnen doen,
hebben er belang bij dat de erfgenaam zich verklaart.
Wat er van zij, de llegcering schijnt te hebben
willen te kennen geven, dat hel, wanneer de erf-
genaam door eenen schnldeischer of legataris in rechten
wordt aangesproken, nog altijd tijds genoeg voor
hem is, om de verklaring af te leggen, dat hij zich
beraden wil. Zoolang hij niet in reehlen geroe|)en
Wordt, is bij aan geeneii tijd gebonden; zoolang zijne
bevoegdheid om te aanvaarden voortduurt, duurt ook
zijn recht voort om de verklaring af te leggen, dat
hij zich beraden wil.
Mr. Diephuis is zelfs van oordeel, dat de erf-
later hem aau geenen termijn binden kan. Dit laatste
zie ik niet in. Art. 108\'.), waarop de hoogleeraar
zich beroept, verklaart wel elke bepaling vau deu
erlhiter, waarbij de erflater den erfgenaam verboden
zou hebben van hel recht van beraad gebruik Ie maken,
voor nietig en van onwaanle. Maar het stelten van
eenen termijn , binnen welken de akte van beraad
zou moeten worden uitgebracht, staal mei een verbod
van hel beraad geen.szins gelijk.
\') V No. m.
*) Diophui«, t. lu p.
-ocr page 26-12
Maar is cle reden, waarom de wetgever geenen
termijn wilde stellen, een afdoende reden ?
Waarlijk niet. Het komt mij voor, dat vooral
Prof. Opzoomer dit overtuigend heeft aangetoond.
Volgens hem is het grootste bezwaar van het stelsel
der Piegeering niet hierhi gelegen, dat de erfgenaam,
die de verklaring van art. 1070 nog niet heeft afgelegd,
tegen eenen schuldeiseher of eenen legataris van den erf-
later de dilatoire exceptie van art. ISO/\'B. Rv. heefl, maar
hierin dat er geen termijn bepaald is, binnen welken na
het opkomen van zulk eenen schuldeischer of le-
gataris, de akte van beraad door den erfgenaam moet
worden uitgebracht. Nu toch komt de zaak nooit lol
een eind. Door andere schuldeischer!^ of legatarissen
aangesproken, kan hij weder dezelfde exceptie voor-
stellen, en zoodoende krijgen de belanghebbenden nooit
zekerheid.
Al wil men beweren, dat de excei)lie van arl. 151)
B. Bv. alleen na bet afleggen der verklaring kan wor-
den voprge.steld -), dit maaki geene verandering. Dan
toch beeft de erfgenaam vóór dien tijd ongetwijfeld
\') IVof. l)iei>lini« Ih omtrent dit i)unt niet <liiidol|jk. In N®. 91 zeKt
lijj: .NerKCHK hUuiI jjcxclircven <lii( do orf^fcniuim dio exci\'|ilic (van
art. 150 n. Uv.) niet kun voordraf,\'en dan na liet allcfjfjen der verklii-
rinfj. In N\'. lOr) Hchjjnt hjj diuirentej^en lUin t« nemen, dat, wanneer
dc crfgcniiam wordt minj^CHitrokcn voordat lijj dc verklaring liecll aO,\'c-
legd, hjj 7.0 alsnog moet aflexK«!«, alvorens hjj do cscciilie van arl, 1.V.J
II. Uv. kan voorHtelIcn. — Vg, ook Mr. Otulcnian op art. ir»\'J 11. Uv.
13
eene andere dilatoire exceptie. Zoolang hij de hoe-
danigheid van erfgenaam niet heeft aangenomen, zijn
vorderingen tegen hem in die kwahfeit niet ontvan-
kelijk, en de wet stelt hem voor het aannemen dier
kwaliteit geenen termijn.
Ofschoon wij het dus betreuren, dat onze wetgever
geenen termijn voor het uitbrengen der akte heeft
gesteld, zouden wij toch niet met Prof. I)iei)huis kunnen
wenschen , dat hij het gedaan had „op de wijze van
art. 795 C. N." Hij wil door het stellen van
den termijn voorkomen, dat de .schuldeischers en le-
gatarissen door den erfgenaam bejegend worden mei
de dilatoire e.Kceptie en hun het middel geven om na
eenigen tijd zeker te zijn, dat hunne vorderingen ge-
volg zullen erlangen.
Maar het artikel van den Code geeft hun die zeker-
heid ook niet. Inuners na het verstrijken van den
teruiijn van art. 795 kan de erfgenaam nog verwer-
pen (art. 789). De bevoegdheid daartoe verjaart eerst
«net dertig jaar.
Verwerpt nu de erfgenaam , dan is alzoo de schuld-
«\'isctier, die gedagvaard heeft , niet verder gekomen ,
\'lij moet weder wachten totdat de tijd vau beraad
v«)or deu erfgenaam , ilie komt na dengene die ver-
worpen beeft, ook verstreken is.
Ook beeft de erfgenaam na de drie maanden eu
veertig dagen van art. 795 nog de bevoegdheid de
li-
erfenis onder beneficie van inventaris te aanvaarden.
Doet hij dit, dan is de schuldeischer er natuurlijk
altijd beter aan toö.
Naar mijn oordeel, ware voor ons recht nog bet bost
liet beginsel van art. 1070 lo behouden, en er alleen
bij te bepalen dat de erfgenaam , wanneer hij door
oenen schuldoiscber of legataris is aangesproken, bin-
nen korten tijd daarna de verklaring van beraad
moet doen.
]\\lon hooft voor bot Fran.\'^cho rocht do vraag ge-
daan, of do erfgenaam, die, voordat bij inventaris
gemaakt hoeft, lor griffie verklaard hooft, dat hij
onder beneficie van inventaris aanvaardt, daarna
nog do termijnen van arl. 795 kon invoejion om le
invenlarisoeron on zich te beraden.
Demante (III n^ 117 bis) antwoordt bovostigond,
maar Duranton (VII no. 22) zegt torocht :
Ce délai (van arl. 795) n\'est i)as donné jiour re-
noncer à celui , (pii a déjà accepté bénéliciairomonl
l)ar sa déclaralion au grolTo , il est établi on faveur
do celui, qui, ayant commencé |)ar l\'invontairo. n\'a
pris encore ancnn i)arli.
En ook Demolombo ontkent bol -op soorigolijken
grond.
„Le double délai, zegt bij (Ed. Helge VII n". 272),
est accordé par nos loxlos à riiérilior iiour le molire
à même de délibérer en connaissanco do cause-.sw
1 T)
son acceptation ou sur sa renonciation (art. 795), et
afin qu\'il ne puisse pas être contraint, pendant leur
durée à prendre qualité (art. 797). Or l\'héritier, dans
notre hypothèse, a accepté, il a pris qualité. Donc
les délais ne sauraient désormais lui appartenir."
Deze vraag is wel voor ons recht van geen jiraklisch
helang, maar een eenigzins analoge kwestie ontslaat
toch hij art. 1099 B. W. Volgens dit artikel kan een
meerderjarige in de daar genoemde gevallen tegen
zijne aanvaarding in het geheel worden hersteld. Hel
is dan alsof hij niet had aanvaard. Ook dan kan
derhalve de vraag woi\'den gedaan, of hij nu het recht
om zich te heraden terugerlaugt. Dat zij bevestigend
beantwoord moet worden , lijdt, naar mijn oordeel,
geen t wijfel. De erfgenaam heeft wel is waar ook in dit
geval door zijne aanvaarding, kwaliteit genomen, maar
«loor zijne herstelling iu hel geheel is het alsof hij
«lil niet gedaan had. .luist daarin ligt hel verschil
liisschen oir/,e vraag en die welke de Fransche auleiu\'s
behandelen. \')
Te rekenen van den dag der afgelegde verklaring,
wordl, volgens ari. 1071. aan den erfgenaam een
lij\'lvak van vier maanden vergund len einde den boedel
h- doen beschrijven en zich te beraden.
Niettemin is de arrondissemenis-rechtbauk bevoegd
wanneer de erfgenaam in rechten vervolgd wordt,
\') Vk\'. ook Hii<iilHiirt v 11°. \'m
-ocr page 30-16
uithoofde van dringende redenen den hierboven lie-
pa.alden termijn te verlengen.
Wat beteekenen hier de woorden, „ten einde den
boedel le doen beschrijven en zich te beraden
Bevatten zij de verplichting om eene boedelbeschrij-
ving te maken ?
Naar het Justiniaansche recht moest de erfgenaam,
die zich langer dan drie maanden wilde beraden, eene
boedelbeschrijving maken; anders konden de schuld-
eischers, wanneer hij afstand van de erfenis deed,
bij eede bevestigen hoe groot de erfenis was; alleen
wie vroeger verwierp was van dit gevaar bevrijd.
Met deze i)epaling schijnt ook de bepaling van arl.
705 G. N. samen te hangen, hetwelk eenvoudig
eenen termijn van drie maanden voor den inventaris
en van veertig dagen voor het beraad geeft, welke
laatste termijn begint te looi)en met de voltooi-
ing van den inventaris of bet verstrijken der drie
maanden.
De. strenge bei)aling in \'t Justiniaansche recht van bet
jusjurandum in litem is niet overgenomen, en het
staat dus vrij ook, nog na de drie maanden den
boedel te doen beschrijven -); het voorschrift, dat
binnen de drie maanden geïnveiilariseerd zal worden,
is dus een nudum praeceplum, a forlioi-i is dit het
geval bij ons; men was gewoon zich hot s|)atium
\') L. 22 § H C. <lo jurfi .Iclilionimli (C.JW).
Dtmolonibe, t. a. j». No. 20«.
17
tlcliberandi in verband met het inventariseren te
denken, en vandaar de overtollige woorden in ons art.
1071, „ten einde den hoedel te doen beschrijven."
Reeds boven hebben wij opgemerkt, dat de erfge-
naam dc hem gegeven vier maanden tot i)eraad kan
besteden zooals hij wil. Dit blijkt ook uit de geschie-
denis van art. 1071.
In art. 1102 van het Wetboek van 1830 was be-
paald , dat de verklaring zelve van geen krachl zou
zijn, indien zij niet gevolgd of voorafgegaan was door
eene beschrijving van alle tol de nalatenschaj) behoo-
reude goederen.
I3ij de herziening is dit weggelaten. \') De memorie
van loelichting gaf als reden voor die weglating op,
(lat de vei-plichliiig tot boedclbes(;hrijvlng was voorge-
schreven bij de volgende artikelen.
Al schijnt hieruit te volgen , dat de Uege(iring , dit
zeggende , in den waan verkeerde, dal de V(;rplichling
lot b(HMlelbeschrijving elders in verband lot hel beraad
was voorge.schreven, iels waarin zij zich vergiste —
alleen loch in verband met bel benelicie van invenlaris
is die verplichting ge.slel(l — in elk geval is het zeker
dal ari. 1102 Welb. IS:U) niel is overgenomen en dus
een voorschrift, als daarin verval was, thans niet meer
beslaat.
De erfgenaam heeft dus vi(;r maanden om zich Ie
\') Vooniniii IV lil. \'2;l!).
-ocr page 32-18
beraden, onverschillig of hij al of niet inventariseren
wil. Deze termijn is echter, volgens art. 1071 al. 2,
voor verlenging vatbaar, maar slechts om dringende
redenen en wanneer de erfgenaam in rechten vervolgd
wordt. Wordt hij dat niet, dan, loopt van zelf de tijd
van beraad onbepaald voor hem door. Het recht van
beraad is alleen in zijn belang, maar het binden van
dal recht aan een korten termijn is niet in zijn belang,
maar nitslnitend in dat van hen, die eene aanspraak
hebben op den erflater, en dus tengevolge der erf-
opvolging op hem.
Wat onder dringende redenen te verslaan is, kon
de wetgever niet nader omschrijven, daarover zal
dus de rechter tc oordeelen hebben.
Volgens prof. Diephuis is, zoomin als de termijn
van vier maanden, die verlengde termijn fataal, en
kan deze, zoo weder dringende redenen hel nood-
zakelijk maken, andermaal verlengd worden; derecht(;r
zal bij die tweede verlenging nalunrlijk zeer onr/ichtig
te wOi\'k moeten gaan, maar art. 1071 sluit de ver-
lenging niet uit, naar zijn oordeel.
D(! geschiedenis der wot geeft hieromtrent geen
licht. In eene der afdeelingen werd wel gevraagd,
moet niet het nieuwe uitstel het laat.ste en onherroe-
pelijk zijn? maar eigenlijk werd de vraag niet be-
antwoord , ofschoon men de vraag, of de erfgcüiaam,
welke den termijn tot liet passeren van eene akte
———— •
\') t. n. p. n». 98.
-ocr page 33-19
van beraad heeft laten voorbijgaan, geacht moet worden
do erfenis zuiver aanvaard to hobljon, ontkennend
l)eantwoordde.
Ik zie dan ook geen roden om mot Prof. 0[)-
zoomer ^\' hot gevoelen van Prof. Diephuis le ver-
worpen.
De woorden van art. 941 W. L. N. mogen strenger
zijn dan die van ons artikel: „Dit rogt van beraad
duurt don tijd van drie maanden, doch langer niet,
ten ware door den regter om bijzondoro en gewichtige
riKlonon oonigo verlenging van dien tijd werd loege-
slaan", on ook art. 2020 Ontwerp 1820 slechts van
„oonigo verlenging" spreken , ook zij sloten , goloof
ik, do mogelijkheid eener verlenging niet uit.
Hoe lang zal die nieuwe tormi)n mogen zijn?
Dit hangt, dunkt mij, van do omslandigbedon af.
Dat de voi longing hoogstens weder vier maanden zou
kunnen bedragen, zie ik niot in.
Ook in Frankrijk hield men zich bij die verlenging
niet altijd aan de voorlig dagen
Welke is de arrondissemonls ro(!blbauk die don ver-
longden termijn kan looslaan?
Volgons Prof. Opzoomer \') dezelfde, bij wie do ver-
klaring is afgelegd.
•) Voonluin IV hl. 2:i\'2.
•) t R. p. 1.1, ;wo (.1)
\') Arrest viin Itel Hof viin l\'iirij«, van 11 {"\'rucl. an .XIII.
-ocr page 34-20
Dit is echter niet in de wet gezegd.
Men zou ook kunnen beweren, dat het de reclitbank
is, waarvoor de erfgenaam wordt vervolgd, zoodat
het verzoek om verlenging dan beschouwd zou wor-
den als een dilatoire exceptie gericht tegen den prin-
cii)alen eisch. Zoo leert voor het Fransche recht dan
ook Ghabot,
Maar Prof. Diephuis wijst er terecht op, dat deze
bewering niet altijd kan opgaan. Wanneer b.v. de erfge-
naam voor eenen kantonrecliter wordl vervolgd, kan
deze zeer zeker geene verlenging toestaan, daar hier-
toe alleen de rechtbank bevoegd is. In dit geval moet
dus de verlenging worden toegestaan door eenen anderen
rechter dan die over de zaak ten principale oordeell.
Hij houdt het er daarom liever voor, dat het telkens
de reclitbank zal zijn van het arrondissemenl, binnen
hetwelk de erfenis is opengevallen, die de verlenging
op verzoek des erfgenaams kan toestaan, met het ge-
volg, dat de erfgenaam, zoo zij is toegestaan, overal
daarop zijne dilatoire excei)tie kan gronden. Deze reclit-
bank zal dan ook het best in staat zijn het noodzake-
lijke der verlenging te beoordeelen.
Ook het verband met art. 1070, dat bepaaldelijk
deze rechtbank aanwijst, jileit hiervoor
„(jledurende den voorschreven termijn, zoo bepaalt
V n1. !)9.
*) Art. TO\'*. C. N. spreekt v:in tle rechtliank, ,R:iisi «lo la contcstatinn.*
-ocr page 35-21
arl. I()7l2, kan de erfgenaam, die zich beraadt, niet
worden genoodzaakt de hoedanigheid van erfgenaam
aan te nemen.
Geene rechterlijke veroordeeling kan tegen hem wor-
den verkregen, en de uitvoering der vonnissen, die
ten laste van den overledene zijn uitgesproken, blijft
opgeschort.
Hij is verplicht, evenals een goed huisvader, voor
het behoud der goederen van de nalatenschap zorg
te dragen."
Dit artikel is zot) goed als onveranderd, overge-
nomen uit het Ontwerp van 18!2ti De kracht der
daarin vervatte bepaling is gelegen ui de woorden,
dal gedurende den termijn de erfgenaam, die zich
beraadt, niet gedwongen kan worden de hoedanigheid
vau erfgenaam aan te nemen. Al moge de vorm
vreemd zijn, de zaak is duidelijk. Op de rechten van
anderen wordt hier geen inbreuk gemaakt; maar aan
den anderen kant wordt gewaakt voor het belang van
den erfgenaam. Juist toch omdat deze nog niet in
staal, nog niet genegen is de erfenis te aanvaarden,
en dus iu de hoedanigheid van erfgenaam op te tre-
den, -is hem de bevoegdheid om zich te beraden door
de wet verleend.
Uit het hoofdbeginsel vloeien de verdere gevolgen
voort, die het artikel er vrij overbodig bijvoegt.
22
Geene recliterlijke veroordeeling kan tegen hem
worden verkregen, namelijk tegen hem in zijne kwa-
liteit van erfgenaam. Natuurlijk niet, want hij is nog
in den waren zin des woords geen erfgenaam, hij
lieefl die kwaliteit nog niet aangenomen. Evenmin
kunnen vonnissen tegen den erflater gewezen, en
daarom tegen diens erfgenamen executabel, ten uitvoer
worden gelegd tegen hem, die , omdat hij zich nog
beraadt, geen erfgenaam is.
]\\Ien mag hem, die tot de erfenis geroepen is, maar
nog de hoedanigheid van erfgenaam niet heeft aan-
genomen , in het dagelijksche leven en ook in de wet
kortheidshalve reeds erfgenaam noemen; niemand zal
uit dit niet juiste spraakgebruik gevolgen willen af-
leiden
Men bedenke echter wel, dat ons artikel alleen het
verkrijgen van een rechterlijke veroordeeliiig en hel
ten uitvoer leggen van een vonnis gedurende den tijd
23
van beraad uitsluit. Het instellen eener actie tegen
den zich beradenden erfgenaam is daarmee niet ver-
boden. Dit zou reeds blijken uit art. 1071, waarin
de wet zelve de mogelijkheid onderstelt, dat deze in
rechten vervolgd wordt.
Het is dus ongeveer als bij de surséance van be-
taling (artt. 918 en 919 W. v. K.)
Het kan ook soms noodzakelijk zijn voor derden
om, zonder uitstel tot na afloop van den lijd
van beraad, hun recht le vervolgen. Diephuis wijst,
ten betooge hiervan, op art. 2029 \'), volgens het-
welk de verjaring in \'1 algemeen ook loopt gedurende
den tijd dat de erfgenaam zich beraadt, dus zoowel
ten voor- als ten nadeele der nalatenscbai), en op bet
belang dat legatarissen kunnen hebben om afgifte
van hunne legaten te vragen, om te kunnen genieten
van de vi ucbten of interessen, te rekenen van den
dag van het overlijden des erflaters, overeenkomstig
art. 100« H. W.
Maar zelfs bet verkrijgen van een voimis tegen
den zich beradenden erfgenaam is niet volstrekt
onmogelijk, liet hangt van hem zeiven af of dit al
of niet het geval zal zijn. Hij beeft tegen eene vor-
dering, die tegen hem in zijne hoedanigheid van
erfgenaam wordt ingesteld, de dilatoire exceptie van
art. 159 al. 2. 13. Uv., die vóór bet antwoord ten
24
principale kan worden voorgesteld. Stelt hij die in ,
dan wordt natuurlijk de zaak niet voortgezet en geen
vonnis verkregen. Maar stelt hij haar niet in^ dan
gaat dc zaak door en zal hij veroordeeld kunnen
worden. Hij heeft dan als het ware afstand gedaan
van zijn recht ,van beraad en de hoedanigheid van
erfgenaam aangenomen, tot het aannemen waarvan
hij wel niet gedwongen kan worden, maar die hij
natuurlijk vrijwillig kan aannemen.
De exceptie van art. 159 B. Rv, kan, volgens
het aldaar bepaalde, aanvankelijk vóór het antwoord
en op zich zelve worden voorgesteld. Daarmede is
voor haar gederogeerd aan den regel, in de eerste
alinea van dat artikel voorgeschreven, liat de dilatoire
excepliën gezamenlijk moeten worden voorgesteld.
Maar daaruit volgt niet dal de exceptie van beraad
nu voorgaat aan alle andere, ook niet dilatoire, exce[)liën.
Dit is met juistheid beslist in een voiniis der arron-
dissements-rechtbank ie Groningen van 21 Juli 1854
(R. IJ. ,. 185G VII. bl. 3Ü8) hetwelk ik om hel i)elang
der kwestie hier nagenoeg in zijn geheel laat volgen.
„De Reglbank enz.;
Overwegende in faclis, (kit de eischers bij exploilen
van 10 en 12 Februari 1853, aan de gedaagden,
kinderen en eenige erfgenamen van wijlen Mevrouw
F. II., welke is geweest kind en eenige erfgename
van liare mo(i(ler, en den laatsten geinsinueerde, voor
zoovcHil hem mocht aangaan, hebben doen beteekenen
25
eene akte van pnblieken verkoop, waarbij zij den
eigendom der nader vermelde landerijen beweren aan
zich te hebben l)ekomen, en voorts die gedaagden
voor deze Regtbank hebben gedagvaard, ten einde
op daarbij aangevoerde gronden te hooren verstaan
dat zij gedaagden van het recht van overdracht of
beklemming van het nader daarbij omschreven land
en lieeni; voor zoover het aandeel van de eischers,
zijnde de helft, betreft, zullen zijn ontwaard, en dat
hel regt van beklemming daarop aan de eischers
is vervallen, met verderen eisch tot vei-lating van dat
land, en, na uitvondiging eu scheiding der landen,
lot verlating der getinnuerlen of behuizing op de
landen staande, legen vooratgaande voldoening der
waarde, in voege aldaar mei wijderen is omschreven;
dal de gedaagden i)rocureur hel)bende gesteld, de
eischers overeenkomstig de dagvaarding heltben gectin-
cludeerd; dal hiertegen door de zeven eerste gedaagden
is geconcludeerd, dal het der Regtbank behage hun
te verleenen akte van hunne verklaring dat zij no[)ens
de nalalenschai) van hunne moeder verkeereii in
termen van beraad; dal hiertegen door de eischers
is aangevoerd dal die door de gedaagden opgeworpene
zoogenaamde dilatoire exceptie niet zou zijn voor-
gesteld overeenkomstig de wet, en de regler bijgevolg
daarop geen acht zou kunnen slaan, en dat voorls
de gedaagden de kwalit(Mt van erfgenamen hunner
moeder bebben aangenomen, en zich steeds als zoo-
danig heliben gedragen, weshalve zij hebben gecon-
cludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring der gedaagden
in de door hen opgeworpene exceptie, of in allen
gevalle, dat de regtbank zal verstaan, dat die ge-
daagden door de eenvoudige aanvaarding der nalaten-
schap hunner moeder van het regt van beraad zijn
verstoken, met last om ten principale voort te proce-
deren en veroordeeling der gedaagden in de kosten
van dit incident; dat hierna, op verzoek der eischers,
door de regtbank, bij vonnis van 5 Augustus 1853,
met verwerping van het door de eiscliers opgeworpen
middel van niet ontvankelijkheid, is gelast, dat de zeven
eerste gedaagden op de door de eischers gestelde
vraagpunten zouden worden gehoord; dat van deze
gedaagden, ofschoon allen behoorlijk opgeroepen,
slechts één is verschenen, welke heeft geweigerd o[)
de voorgestelde vraagpunten te .\'uitwoorden; dal
eindelijk, toen de zaak weder ter rolle is gebragt,
de gedaagden hebben geconcludeerd dat de reglbank
zich zal verklaren onbevoegd om van deze zaak kennis
te nemen, met verwijzing van partijen daar en waar
het behoort, waartegen de eischers en geëxcipieerden
hebben geconcludeerd dat hel der regtbank bebage
de excipienten le verklaren niet onivankelijk in hunne
ingestelde exceptie, immers en in allen gevalle hun
die te ontzeggen;
Overwegende in regten in dc 1" i)iaals, wat betreft
de door de gedaagden opgeworpene exceptie, dat
B
27
zij nopens de nalatenschap hunner moeder verkeeren
in termen van beraad, dat de zeven eerste gedaagden
poseren, op 21 April 1853, ter grifüe van de arr.
regtbank te Assen, overeenkomstig art. 1070 B. W.,
de verklaring te hebben afgelegd van zich nopens de
nalatenschap hunner moeder te Avillen beraden, dat,
zoo dit positum, hetwelk door geen processtuk nader
is bewezen, doch door de geëxcipieerden niet is
tegengesproken, als waar mag worden aangenomen,
ook dan, wanneer die gedaagden nog bevoegd waren
die verklaring af te leggen, alleen hel gevolg zou hei)ben,
dat hel geding lot den afloop van den lerrnijn van
vier maanden, l)ij art. 1071 van oi)gemeld Wetboek
vergund , werd geschorst;
Overwegende dal sedert de afgelegde verklaring
reeds veel meer dan vier maanden zijn verloopen, en
er alzoo thans geene redenen bestaan, om wegens
die verklaring het geding te schorsen;
Overwegende vot)rts, met opzigt lot de door de
gedaagden later voorgestelde exceptie van tinbevoegd-
heid dezer regtbank, op grond dat de vordering zou
moeten gei)ragt zijn vooi- den regter, onder wiens
regtsgebied de erfenis van «ter zeven eerste gedaagden
moeder is opengevallen, dal deze exceptie had moeten
zijn voorgesteld volgens arl. 155 B. Hv. alvorens
eenige andere weren van regten of eenige andere
verdediging voor te dragen;
Overwegende dal de excii)ienten echter deze exceptie
-ocr page 42-28
hebben doen voorafgaan van eene dilatoire exceptie,
dat zij verkeeren in termen van beraad en dat zij
alzoo de beweerde exceptie van onbevoegdheid niet
overeenkomstig het voorschrift der wet hebben voor-
gesteld ;
Overwegende dat wel is waar in de tweede zinsnede
van art. 159 B. Rv. is bepaald, dat erfgenamen
aanvankelijk kunnen volstaan met als dilatoire excei)tie
voor te dragen dat zij nog zijn in termen van bei-aad,
doch dat deze wetsbepaling in verband staat met de
eerste zinsnede van dit artikel, en , blijkens het woord
„niettemin" , eene uitzondering maakt op den in de
eerste zinsnede gestelden regel, zoodat de bedoelde
exceptie afzonderlijk kan worden voorgesteld, maar
hierdoor niet is gederogeerd aan het beginsel, dat
de onbevoegdheid uit hoofde van den persoon (tes
verweerders alle andere weren van regten moet
voorafgaan.
Overwegende, dat, de exci[)ienten niet ontvankelijk
zijnde\'in de door hen voorgedragene exceptie, het
overbodig is te onderzoeken of die exceptie gegromt
is enz."
De aangesproken erfgenaam kan dus door de
excei)tie van art. 159 Rv. tempore utili voor te
stellen, voorkomen, dat men vonnis tegen bem
verkrijge^ maar ook all(;en daardooi-.
Niet anders is het met de tenuitvoerlegging .van
tegen zijnen ertlater uitgesproken vonnissen. Hij kan
die sluiten door daartegen in verzet te komen. Maar
laat hij dit na, dan is het weder evenals in het
vorige geval, dan gaat de executie door. Alleen
in het zeldzame geval dat hij van de tenuitvoerlegging
geen kennis draagt, kan hij later de vernietiging
daarvan vragen, omdat zij gedurende den lijd van
het beraad had moeten geschorst zijn. Dan toch
heeft hij niet berust of vrijwillig de hoedanigheid
van erfgenaam aangenomen.
I3ij dit artikel moeten wij levens de gewichtige
kwestie der proceskosten bespreken.
hl geen der artikelen, handelende over het recht
van beraad en hel voorrecht van boedelbe.schrijving,
is daarover iets te vinden. Onze wetgever heeft h(>l
dan ook niet behandeld. De Fransche wetgever daar-
entegen heeft daarover wel beiialingen gemaakt in de
artt. 7!)7 en 709 C. N.
Art. 797 zegt: „Si l\'héritier renonce lors(|ue les
délais sont expirés ou avant, les frais par lui faits
légitimement jusipi\'a cette époque sont à la charge
de la succession."
Oj) dit artikel teekenl Duranlon het volgende aan:
,,Ge n\'e.st pas seulemeul lorsiju\'il renonce à l\'expira-
tion des délais ou avant, comme semble le dire l\'art.
797, (|ue les frais par lui faits légitimement restent
à la charge de la succession ; ils y restent également
(pioicpi\'il ne renonce pas, si d\'ailleurs il a su con-
30
server le bénéfice d\'inventaire; l\'art. 797 doit en
effet être entendu dans un sens explicatif, et non
dans un sens restrictif".
üe erfgenaam draagt dus niet de kosten, die ge-
durende den termijn van beraad kunnen gemaakt zijn,
wanneer hij verwerpt of onder beneficie aanvaardt,
en wanneer de kosten volgens de wet gemaakt zijn.
Uit de artt. 802 en 810 C. N. blijkt, dat art. 797
eigenlijk nog zou moeten zijn aangevuld met de
woorden : s\'il renonce ou s\'il accepte som hénéfee
(V inventaire.
Wat de zin is der woorden „lorsque les délais
sont expirés", blijkt uit Pothier Volgens dezen
wil de wet, die hem blijkbaar gevolgd beeft, alleen
ten laste der nalatenschap die kosten brengen , welke
V(3ór den afloop der termijnen gemaakt zijn. Dit wil
niet zeggen, dat de erfgenaam ook na den allooj) der
termijnen niet zou kunnen verwerpen, maar in dat
geval zou die verwerping hem niet bevrijden van de
betaling dor kosten , te zijnen laslo gemaakt na bet
verstrijken der termijnen. Hij zou van die koslon
alleen bevrijd kunnen blijven , indien bij terslond oj>
den ingestoldon eisch antwoordde • in hoedanigheid
van benoficiairen erfgenaam.
Do kosten, vermeld in art. 797 , omvatten niet alleen
ÜC3 successions, Cliap. lU Soct. V.
-ocr page 45-31
(le door don erfgenaam gemaakte, om b. v. z.ijn dilatoire
exceptie voor te dragen, maar ook de tegen hem
gemaakte. Daarbij moet echter worden opgemerkt,
dat alleen de Avettig gemaakte kosten, ten laste der
nalatenschap kunnen gebracht worden , en dat derhalve
ten laste van den erfgenaam komen de kosten die
hel gevolg zijn van zijn schuld of nalatigheid , b. v.
wanneer hij zich bij verstek heeft laten veroordeelen
en daarna in verzet is gekomen.
Eindelijk moet nog herinnerd worden, dat, wanneer
gezegd wordt, dat de kosten ten laste der nalaten-
schap komen, daarmee alleen bedoeld wordt dat die
kosten niet persoonlijk gedragen worden door den
erfgenaam, die verwerpt of onder beneficie aanvaardt,
maar dat daaruit niel volgt dat zij niet ten laste van
den eischer z{)uden komen, ingeval deze in zijnen
eisch niel ontvankelijk wordt verklaard.
Art. 70\'.) C. N. bepaalt het volgende:
„Les Irais de poursuite dans le cas de l\'art, jirécé
dont (inhoudende: .,Ai)rès rexi)iration des délais ci-
dessus, riiéritier en cas do |)oursnile dirigée contre lui,
))eul demander un nouveau délai, ([ue le tribunal saisi de
la couteslalion accorde ou refuse suivant les circonstan-
ces\'\') sont à la charge de la succession, si l\'hérilier
justilie ou (pi\'il n\'avait pas eu connaissance du décès,
ou (pie les délais ont élé insuflisanls, soit à raison
de la .situation des biens, soit à raison des couleslations
32
survenues; s\'il n\'en justifie pas, les frais restent à
sa charge personnelle".
De macht van de rechtbank om den erfgenaam van
de kosten te bevrijden is derhalve minder onbeperkt
dan om den termijn te verlengen.
Deze nieuwe termijn heeft niet geheel hetzelfde
effekt als de door de wet verleende, omdat de erfge-
naam bewijs moet leveren, om van de kosten bevrijd
te zijn.
„Prévoyant, zegt Ghabot, que les tribunaux pour-
raient accorder des délais dans des circonstances
favorables, quoique la nécessité n\'en fut pas rigoureu-
sement démontrée, le législateur a voulu (jiie du
moins la crainte de supporter les frais de poursuite
empêchât les héritiers de recourir sans une nécessité
réelle à des voies dilatoires (jui sont toujours très
préjudiciables aux créanciers".
Gelden deze regelen nu ook bij ons niettegenstaande
de wet zwijgt?
Diephuis stelt in de eerste plaats de vraag, boe
omtrent de kosten beslist moet worden tusschen den
erfgenaam die zich wil beraden, en dengene die legen
hem eene vordering beeft ingesteld.\'
Niettegenstaande de ter gril\'lie afgelegde verklaring
is deze^ gcilijl^ ^vij gezien hebben, daartoe bevoegd ").
\') v n». 103.
Anilcrs wiia liet in liet Hom. rcciit, waar liot vcrijoden was t^edu-
-ocr page 47-33
Hij kan ook niet gezegd worden, bij het vonnis,
waarlMj de dilatoire exceptie van\' den erfgenaam wordt
aangenomen, in het ongelijk te zijn gesteld, en kan
derhalve daarbij niet in de kosten worden verwezen.
iMaar ook de erfgenaam, die ter griffie dc verklaring
heeft afgelegd dat hij zich wil beraden , en die daaroj)
zijno dilatoire exceptie grondt, kan daarin niet ver-
wezen worden. In dit geval, zegt Diephuis, zal dus
do uitspraak over de kosten noodzakelijk moeten
worden voorbehouden, totdat later o[) de vordering
zelve zal worden uitspraak gedaan. De mogolijkheid
dat de erfgenaam later, wanneer hij die hoedanigheid
heeft aanvaard, vrijwillig aan de tegen hom ingestoldi?
vordering voldoet, en dus dc voortzetting van het
geding noodeloos maakt, kan hiertegen geen bezwaar
opleveren, omdat de partijen zich in dat geval over de
kosten over en weer zullen moeten verstaan, of, zoo zij
dit niet kunnen , daarom noodwendig de zaak andermaal
aan \'s rechters beslissing zullen moeten ouderweriien.
Of de rechtsvoi-dering ingesteld is binnen de vier
maiuiden na den dag, waaroj) de verklaring ter griffie
is afgelegd, dan wel of dit geschiedt binnen den
vei lengdeu termijn, door de rechtbank aan den ei f-
genaam toegekend, maakt geen verschil.
ronde den torinijn toRcn «len (\'rf>»enaiim couon ciacli in lo «feilen „TjOX,
22 8 11 C. <lo j. (1.: nnlla crit licontia co» vel infiuicUrc vel ad jwiliciuni
voc.aro
-ocr page 48-34
De rechten van den erfgenaam en dengene die eene
vordering tegen hem instelt, gelijk ook hunne weder-
keerige betrekking, zijn toch gedurende dezen ver-
lengden termijn volkomen dezelfde die zij gedurende
den wettelijken termijn waren. De erfgenaam bleef
daardoor in zijn recht om nog de dilatoire exceptie
voor te dragen.
Zelfs wanneer de rechtsvordering tegen den erf-
genaam wordt ingesteld vóórdat deze ter griffie heeft
verklaard ziclï te willen beraden, en daarna door hem
zoodanige verklaring wordt afgelegd en dc dilatoire
exceptie voorgedragen, is Prof. Diephuis van oordeel,
dat nog hetzelfde moet worden aangenomen, natuurlijk
in de veronderstelling, dat de erfgenaam noch uit-
drukkelijk noch stilzwijgend heelt aanvaard. Dat de
schuldeischers of legatarissen in dezen stand der zaak
eene vordering legen hem konden instellen, s[)reekt
van zelf; maar ook de erfgenaam is hier volkomen
in zijn recht en wordt dus bij de aanneming zijner
dilatoire exceptie in geen opzicht in het ongelijk gesteld.
Wel zou men kunnen beweren, dat hij, door vroeger
zijne verklaring ter griflie af le leggen, wellicht de
rechtsvordering had kunnen voorkomen, doordien daar-
door de ei.scher bad kunnen weten dat hem eene
dilatoire exceptie zou worden tegengeworpen; men zou
dus kunnen zeggen dat zijne nalatigheid oorzaak van
bet geding is geweest en hij daarom de daardoor
veroorzaakte kosten zou moeten dragen.
35
Hier staat echter tegenover dat, daar de wet geenen
termijn lieeft l)epaald, l)innen wolken de erfgenaam die
verklaring ter griffie moet afleggen, hij ook niet gezegd
kan worden in gebreke of nalatig te zijn, wanneer
hij oenen geruimen tijd daarvoor heeft laten verloopen;
hij was ook daarin in zijn recht, en kan dus deswege
niet aansprakelijk zijn.
Wanneer men den erfgenaam en dongene die bem-
in rechten heeft geroepen, beschouwt in betrekking
lot de nalatenschap, dan kan de vraag omtrent de
kosten alleen te pas komen in geval van verweri)ing
door eerst genoemden, hetzij hij aanstonds oj) do in-
gestelde vordering verklaart, dat hij vorworjion
hooft, hetzij hij dit eerst doot, na eerst van de dilaloire
exceptie en hot recht van beraad te hebben gebruik
gemaakt. Indien in deze gevallen de erfgenaam zonder
eenige schuld is, zoodat hem niets ton laste gelogd
kan worden, zoo zullen de kosten ten laste der
nalatenschap moeten komen. Onze wetgever hooft
wel zoodanige bepaling niet uit art. 707 G. N. over-
genomen, maar het schijnt mij, zegt I)iei)huis, in
don aard der zaak to. liggen, daar aan den eenen kant
de eischer iu dozen niet kan benadeeld worden door
eene verwerping van den geroepen erfgenaam, en
aan den anderen kant ook de zich beradende erfgenaam
in zijn i\'echl was, mol eerst do dilaloire exceptie op
Ie wor[)en en daarna de erfenis te verwerpen , terwijl
hij len gevolge van die verwer[)ing geen erfgenaam
36
is, en alleen als werkelijk erfgenaam in de kosten
verwezen kan worden. Hierbij komt nog, dat, waar
een erfgenaam in rechten wordt geroepen^ hij dit
wordt als vertegenwoordiger der nalatenschap; hierom
moeten de kosten, die hij zonder eenige schuld van
zijnen kant veroorzaakt heeft ^ ook door die nalaten-
schap gedragen worden, wanneer hij later zijn vroeger
• bestaande wettelijke betrekking tot die nalatenschai)
laat varen".
Met deze zienswijze van Prof. Diephuis is in sti-ijd
een vonnis der arr. rechtbank tc Groningen van 25
staart 1842 waarbij werd uitgemaakt, dat in het
door Diephuis bedoelde geval, de kosten niet komen
ten laste der nalatenschap. De kwestie, zooals zij
ons in het „Picgtsgeleerd Bijblad" woi\'dt mede-
gedeeld, was deze:
Borgen, welke het door eene principale debitrice
verschuldigde aan den schuldeischer betaald hadden,
lieten, tot terugbekoming van dat betaalde, op eene
aan de erfgenamen der princii)ale debitrice opgekomen
nalatenschap, onder de executeuren, beslag leggen,
en dagvaardden die erfgenamen tot van waarde ver-
klaring van het arrest en betaling v-an het verschul-
digde. Na deze dagvaarding werd door de gedaagden,
bij eene verklaring ter griffie, dc nalatenschai) der
principale debitrice, die hun mo(Mler was, verworpen;
\') R. Bijbl. IV 1842 bl. 408.
-ocr page 51-37
en vervolgens, op grond dier verwerping en hunner
hierop gegronde ongehoudenheid om de schulden
hunner moeder te betalen, geconcludeerd tot niet-
ontvankelijkheid der eischers en tot opheffmg van
het arrest.
Voor den eischer werd Ijeweerd, dat de nalateii-
scliap door of namens de erfgenamen was aanvaard,
en dat, in welken zin hierover mocht worden uitspraak
gedaan, de kosten fot aan de verwerping in allen
gevalle ten laste der gedaagden moesten komen,
waartoe men zich beriep op het gezag van Merliu.
Iiéperl. V. Succession, Sect. 1 § 5 n^. 1.
De rechtbank stelde den eischer gedeeltelijk in hel
gelijk, en nam zijn stelsel betrekkelijk de kosten tol
aan de verwerping gemaakt geheel over. Daaromirenl
overwoog zij: dat, vermits wettige erfgenamen vau
rechtswege in het bezit der goederen, rechten en
actiën van\' den erllater treden, onder verplichting om
al de lasten der nalalenschap te voldoen, de repu-
diatie niet wordt gei)resumeerd, en de gedaagden ook
eerst na de dagvaarding de nalatenschap hunner
moeder verworpen hebben, de eischers te recht ten
laste der gedaagden hel penning-arrest hebben bestierd
en hen dientengevolge in den gerigte geroepen. al
waarom de kosten tot aan den dag der verwerping
door de gezamenlijke gedaagden moeten gedragen
worden; enz.
Ik boud deze beslissing voor volkomen juist. In
-ocr page 52-38
het stelsel van Prof. Diephuis moet men aannemen,
(lat het voorstellen der exceptie, dat de erfgenaam
is in termen van beraad, in het belang der nalaten-
schap geschiedt.
Hoe nu is dit mogelijk?
De erfgenaam toch stelt deze niet voor, als verte-
genwoordiger der nalatenschap, hij zegt juist: „mis-
schien wil ik niets met haar te maken hebben"; men
zou kunnen zeggen, dat deze kosten even weinig op
rekening der nalatenschap moeten komen als de reis-
kosten, die hij gemaakt heeft om te zien of de goederen
hem aanstaan. Hij heeft die exceptie in zijn eigen
belang voorgesteld om af te wachten hoe hel resultaat
van zijn onderzoek zal zijn.
Men moet, dunkt mij, onderscheid maken lusschen
de kosten in eigen belang, in het belang van den laü.\'r
geroepen erfgenaam en in het belang der schuld-
eischers gemaakt.
D(! kosten van bet beraad, van de aflegging der
verklaring ter griflie en hel voorstellen der (sxceplie
zijn zuiver in het belang van den erfgenaam ; bij had
dadelijk onder het voorrecht van boedelbeschrijving
kunnen aanvaarden en den boedel ter bereddering aan
de .schuldeischers kunnen overlaten. Misschien kan
men beweren, dat zijn beraad in het belang der schuld-
eischers is, wanneer namelijk de erfenis juist toereikende
is, en hij baar toch aanneemt, dan is bel een voonleel
der schuldeischers, dat zij volledige betaling ontvangen,
39
omdat dan de groote beredderingskosten niet voorkomen,
die i)ij de aanvaarding onder voorrecht van boedel-
beschrijving zich voordoen.
De kosten van het beraad zijn nooit ten voordeele
van de erfgenamen in den volgenden graad, wel die
van de verwerping, daar zij hierdoor tot den lioedel
komen, deze moeten dus stellig te hunnen laste komen,
daar zij hel zijn die er voordeel uit hebben, al zijn
die kosten ook te hunnen behoeve gemaakt.
Dal de kosten van beraad len lasle der erfenis
komen, is (vooral bij de testamentaire erfopvolging)
misschien daaruit te verdedigen, dal de erfgenaam
ze met den wil van den erllater maakt; deze had mis-
schien gaarne dat de genoemde erfgenaam de erfenis aan
zon nemen, en daar hij niet kan verlangen dat de
ei-fgenaam haar zoo maar blindelings aanneemt, maakt
de erfgenaam de kosten in hel belang van den overledene.
Wil men de kosten, die de schuldeischers gemaakt
hebben, op rekening der nalatenschap brengen, zooals
de Fransche schrijvers willen, dan zullen wij moeten
zeggen: hef is billijker dal de schade hem treft wiens
schuld het zijn kan, dan hem wiens schuld hel niet
kan zijn.
AVanneer de overledene betaald heeft, h. v. reeds
opeischbare schulden, dan hadden de .schuldeischers
niel behoeven te eischen; dan is het de schuld van
d(!n erllaler die nog in de erfenis lot de aanvaarding
doorleeft. Hiertegen kan men echter weder zeggen.
40
dat de schuldeischers binneu het jaar collectief hadden
moeten dagvaarden, dan hadden zij nooit vergeéfsche
kosten gemaakt.
Wanneer de erfgenaam de exceptie heeft voorgesteld,
dan kan de schuldeischer daarin berusten, zoodat daar-
over geene uitspraak noodig is; heeft de schuldeischer
daarin niet berust, dan moet hij de kosten van het
vonnis, hetwelk de exceptie toestaat, dragen, omdat
zijne niet berusting deze kosten noodig maakte.
In de Opm. en Med. van Oudeman en Diephuis
behandelde de heer S. M. de twee volgende vragen :
Heeft de schuldeischer van eenen overledene slechts
recht van aiuispraak tegen de erfgenamen die de na-
latenschap aanvaard hebi)en?
AVie behoort in de kosten veroordeeld te worden,
wanneer de erfgenamen eerst na de dagvaarding de
erfenis verwerpen ?
De rechtbank van Nijmegen had bij vonnis van
Mei 1840 beslist , dat de erfgenaam, zoolang hij
niet aanvaard heeft; niet kan worden aange.^proken,
vooral omdat art IMO B. W. bepaalt, dat de erf-
genamen , die eene erfenis aanvaard hebben, in de
betaling der schulden moeten dragen, dus niet die
zich beraden. Hiertegen komt Mr. S. M. op, daar de
geroepene erfgenaam door de saisine in de rechten
\') 11 hl. 209.
\') W. V. li. It. n\'. 726.
t
41
des overledenen getreden is, en eerst door den afstand
tie hoedanigheid van erfgenaam (met terugwerking)
verliest.
Hij zegt op 1)1. 214:
„De plaatsing van art. 1146 B. W. onder den titel
van boedelscheiding doet ook denken, dat de wet-
gever hier alleen heeft willen opgeven de verplichtingen
der erfgenamen die aanvaard hebben , zonder dat hier
eenige gevolgtrekking kan afgeleid worden tot de
erfgenamen die nog niet aanvaard hebben, en wel
bepaaldelijk zonder met die bepaling te kennen te
willen geven, dat de schuldeischers der nalatenschap
de erfgenamen, die nog niet aanvaard hebben, niet
lot de betaling der schulden kunnen aanspreken."
En later op bl. 219:
„YAju echter de krachten der nalatenschap niet toe-
reikende tot goedmaking der kosten, dan eerst meenen
wij, dal de eischer dezelve alleen behoort te dragen,
omdat hij het altjjd is, die de instantie begonnen is
en nu ook de gevolgen daarvan behoort te dragen."
Zooals wij gezien hebben luidt art. 1072 al. 2:
„Hij is verplicht evenals een goed huisvader voor
het behoud der goederen van de nalatenschap zorg
te dragen."
De erfgenaam is gedurende den tijd vau beraad
niet meer dan bewaarder der nalatenschap, noch
eigenaar dus noch civiel bezitter, maar bewaker,
42
custos. Juist daarom legt de wet liem geen andere
zorg op dan om als een goed huisvader voor het
behoud der goederen te zorgen.
Maar hij beheert ze tevens, en daarom, al heeft
hij ook niet het recht om over de goederen der nala-
tenschap te beschikken, is hij toch bevoegd tot al
die daden die uit het recht van beheer voortvloeien.
Volgens art. 1095 B. W. worden al hetgeen tot de be-
grafenis betrekking heeft, de daden dienende alleen
tot bewaring, alsook die welke strekken om op de
nalatenschap toezicht te houden of dezelve bij voorraad
te beheeren, niet gerekend daden te zijn welke eene
stilzwijgende aanvaarding kenschetsen.
De erfgenaam die zich beraadt mag dus natuurlijk
ook al die daden verrichten.
Juist omdat zij geene stilzwijgende aanvaarding ziju,
en toch tot het beheer behooren, is hij er toe bevoegd.
Volgens art. 1073 B. \\V. is hij bevoegd al die
daden te verrichten die geen uitstel dulden.
Het komt mij voor dat deze woorden niet volkomen
juist ziju. Het vorige artikel legt hem de zorg van
een goed huisvader oj), bij de zorg\'voor het behoud
van bet goed, maar die zorg omvat het beheer, en
bet beheer op zijne beurt den i)licht om te doen
wat geen uitstel gedoogt. In jilaats van hem daarloe
bevoegd te verklaren , had de wet hem er toe moeten
verplichten.
43
Maar het is de vraag, of de zorg van een goed
huisvader, die de wet hein oplegt, niet te ver gaat.
Eene vergelijking met art. 804 van den Code geeft
ons reden tleze vraag bevestigend te beantwoorden.
Dit artikel zegt van den beneficiairen erfgenaam , „ qu\'il
n\'est tenu ({ue des fautes graves dans l\'administration
dont il est chargé". Mij dunkt, deze bepaling moest
ook voor den zich beradenden erfgenaam gelden, want
hij, die in het geheel nog niet aan schuldeischers ge-
bonden is, moei toch zeker voor hen geen groolere
zorgvuldigheid in acht nemen, dan hij die ten bedrage
(1er nalatenschai) aansprakelijk is.
Chabot zegt van art. 804 :
„F.a raison est ([ue l\'héritier bénéticiaire, (pii est
iippelé par la loi succéder, ne doil aux allaires de
la succession (|ue les mêmes soins (pi\'il a continué
d\'apiiorter à ses propres allaires, puistjue les affaires de
la succession sont ses propres atfaires. On peut le
comi)arer à un adminislraleur étranger, (pii par h\\
même (pi\'il entreprend volontairement la gestion des
allaires d\'autrui, s\'engage à y apixn ter tous les soins
possibles et (|ui en (\'onsé(|uence doit être tenu des
taules légères."
Mijns inziens is de erfgenaam die zich beraadt niet
strenger te behandelen dan de beneficiaire.
Wat er van zij, onze wet, ofschoon dan den erf-
genaam verbiedende om gedurende zijn beraad Ie
beschikken over de goederen der nalalenscliai), op
44
welke wijze dan ook, geeft hem de bevoegdheid of
liever den plicht om, hetzij dan zonder hetzij met verlof
des rechters, al zulke daden te verrichten die geen
uitstel lijden.
Ware dit verboden , dan zou de nalatenschap daarvan
de kwade gevolgen ondervinden, en door het rechterlijk
verlof is een waarborg gegeven, dat, de erfgenaam
niet dan wanneer het zeer noodzakelijk is, daartoe
zal overgaan. De daden waarvan dit artikel spreekt ,
zijn alleen dezulke die niet tot het behoud der goederen
behooren, al behooren zij ook tot het beheer, en die
als zoodanig niet liggen in den kring der bevoegdheid
die de erfgenaam heeft door zichzelven uit kracht der
wet.
Dat onder het woord „voorweri)en" in dit artikel moet
gedacht worden aan roerende goederen, toont ons art.
700 B. llv. waar met uitdrukkelijke verwijzing naar
art. 1073 B. W. gesproken wordt van de magtiging
lot verkooj) van roerende goederen lot de nalatenschap
l)ehoorende.
Goederen, die niet kunnen worden btïwaai\'d , zijn,
volgens Diephuis waren en koopmanschappen en
andere die lichtelijk aan bederf oi\'idérhevig zijn en
welker verkooj) voor de nalatenschap voordeelig is.
Maar wat beteekent in dit artikel de uitdrukking:
„voorwerpen welke niet behoeven te worden bewaard"?
•
1) t. iv. no. 111.
-ocr page 59-45
Daarover loopen de meeningen uiteen. Diephuis
zegt hiervan:
„Minder bepaald en, mag men zeggen, om hare
onbepaaldheid tamelijk vreemd, is de uitdrukking van
voorwerpen welke niet behoeven te worden bewaard.
Er zullen iu den regel weinige of geene voorwer-
l)en in den boedel aanwezig zijn, die niet geacht
kunnen worden in dezen term te vallen en welker
bewaring gezegd kan worden noodzakelijk te zijn.
Meer juist sprak art. 79G C. N. van „ol)jets suscej)-
libles de périr ou dispendieux a conserver" , cn de
bevoegdheid om ook laatstgenoemde met rechterlijk
verlof te verkooi)en is inderdaad met recht en in
het belang der nalatenscliap verleend. Oudemau
spreekt bij de behandeling van arl. 700 B. Rv., met
hel oog op die Fransche bepaling, van voorwerpen
welke niet behoeven bewaard te worden eu welker
bewaring met groote kosten gepaard zou gaan, zoo
dat het in het belang van den boedel is, dezo niet
in natura te houden."
Hel komt mij dan ook aannomelijk voor, dal de
wetgever, hoewel hij zich ongelukkig heeft uitgedrukt,
werkelijk zoo iels heeft bedoeld, en ik geloof dat
de rechter, zonder wiens verlof de verkoop geen
plaats kan liebben, maar die niet gezegd wordt tol
den verkooj) der genoemde goederen zijn verlof ook
1) V. no. 112.
-ocr page 60-587
werkelijk in elk geval te moeten verleenen , overeen-
komstig den geest der wet zal handelen, door het verlof
te weigeren tot den verkoop van voorwerpen, die
wel niet behoeven bewaard te worden, maar toch
zeer gevoegelijk en zonder bezwaar of kosten bewaard
kunnen worden."
Prof. Opzoomer is het met die uitlegging niet eens.
Hij zegt :
„Men heeft zwarigheid gevonden in de vraag, welke
goederen het zijn die niet behoeven bewaard te worden,
en de uitdrukking minder bepaald en om hare onbe\'
paaldbeid tamelijk vreemd genoemd. Het scheen, alsof
bij geen der voorwerpen, in den boedel aanwezig, die;
benaming noodzakelijk kon zijn. Als oneindig juister
werd art. 796 G. N. geroemd, waar sprake was van
„objets dispendieux a conserver," en men z!ig geen
ander redmiddel dan daarin, dal in de woorden van
ons artikel met geweld dezelfde zin werd gelegd, dien
de Fransche woorden hadden.
Het komt mij voor dat men tol zulk eenen gewel-
digen maatregel geen recht beeft. Onze wetgever kou
in de vertaling van bet Fransche „objels susccp-
tibles de dépérir on dispendieux\' i\\ conserver" geen
moeite vinden. Het zijn voorwerpen wier bewa-
ring, óf onmogelijk óf althans zeer kostbaar is.
1) t ij. 1). I.l. 400.
-ocr page 61-47
Nu hij in plaats van die vertaling een geheel andere
uitdrukking koos, is het ons ongeoorloofd hem dezelfde
bedoeling toe te schrijven, zoolang een andere uilleg-
ging mogelijk is. En wat belet ons hier aan goederen
te denken , die hel onderwerp uitmaken eener verbind-
teuis om iets te geven (obligatio quae in dando con-
sistil)\'?
Zij l)ehooren in natura, niet slechts in hunne waarde,
bewaard Ie worden, en de erfgenaam moet het recht
om ze te verkooi)en eerst dan hebben, wanneer hij
de nalalenschai) onder hel voorrecht van boedel-
i)e.schrijving beeft aanvaard, en het er dus op aan-
komt de waarde te kehnen van hetgeen er in den
boedel aanwezig is."
Ik geloof dal deze redeneering volkomen overtui-
gend is.
Eene tweede moeielijkheid in dit artikel veroorzakeii
de reeds bovenvermelde woorden „mitsgaders om al zulke
daden te verrichten die geen uitstel dulden", want wie
moet daarover oordeelen of een daad geen uitstel duldt?
|)iei)huis meenl, dal de erfgenaam ook daartoe een
rechterlijk verlof noodig heeft. volgens wien ook ih^
rechter zal hei)ben te i)e()or(leelen of de daden werkelijk
geen uitstel lijden. Dil ware misschien ook wel beter
geweest, maar, in dil artikel staat hel anders te
lezen n. m.:
,,ne erfgenaam is bcïvoegd om aan don rechter
verlof Ie vnigen ten einde.....te verkoopen.....
48
mitsgaders om al zAïlke daden te verrichten die geen
uitstel dulden". Het tweede om kan, evenals het
eerste, alleen met het woord hevocfjd worden ver-
honden.
Volgens het laatste lid van dit artikel, zal de wijze
van verkoop hij het rechterlijke verlof worden bepaald.
De bepaling, die in het eerste ontwerp van art. 700
llv, voorkwam, dat de verkoop gedaan zou worden
door eenen openbaren ambtenaar, nadat zonden hebben
plaats gehad de daar bevorens vastgestelde aankon-
digingen en bekendmakingen voor den verkoop van
roerend goed, is later weggelaten.
De rechtbank kan dus nu, naarmate zij liet het meest
gunstig voor de nalatenschap oordeelt, of eenen ouder-
handschen verkoop vergunnen 6f eenen openbaren
verkoop bevelen. Wat zal hel gevolg zijn als de
erfgenaam zonder verlof des rechters iets doet ?
Volgens Opzoomer \'O, stelt hij zich dan als eigenaar
aan^ beschikt over de goederen der nalatenschap eu
aanvaardt ze; hij zal dus zuiver erfgenaam zijn, eu
het beraad heeft daardoor een einde genomen.
Dieplmis \'\') wil echter terecht onderscheid maken
tus.schen twee gevallen:
r. Zoo de erfgnaani daden verricht boven en tegen
-ocr page 63-49
zijne bevoegdheid gedurende het beraad, waaruit tevens
zijne nieening om de erfenis te aanvaarden nood-
zakelijk blijkt, dan heeft er eene stilzwijgende aan-
vaarding plaats gehad.
Zoo uit zijne daden die meening niet noodza-
kelijk blijkt, dan gelooft Diephuis dat de erfgenaam
daardoor niet voor goed tot zuiver erfgenaam gemaakt
wordt, maar alleen dat hij, ingeval van verwerping,
gehouden is kosten, schaden en interessen te vergoeden
voor heigeen hij onbevoegd, en mitsdien onwettig,
onrechtmatig heeft verricht. Hij zal dan zoowel ver-
lilichtingen hebben tegenover de nalatenschap als tegen-
over derden , die door te goeder trouw met hem te
handelen schade hebben geleden.
Volgens art. 1074 li. W. kan de rechter, op ver/oek
der belanghebbende partijen, alzoodanige maatregelen
voorschrijven, welke hij mocht noodig achten, zoowel
tot behoud van de goederen der nalatenschap , als vau
de belangen van derden.
Men vroeg (1823), of verjaring krachlens dit artikel
kon worden opgeschort.
Dit artikel, antwoordde de Uegeeriug, strekt onder
anderen juist om verjaring te kunnen voorkomen. \')
De vraag is, hoe hier de verjaring zal gestuit worden
Om den zich beradenden erfgenaam te dagvaarden
\') Voonluin IV bl. 210.
-ocr page 64-50
of hem eene sommatie te zenden, daarvoor is geene
machtiging des rechters noodig; zoo de erfgenaam, gedag-
vaard of gesommeerd, aanvaardt, dan heeft het exploit liet
gewenschte gevolg, maar hoe wanneer hij afstand doet ?
hl dit geval is er niets geschied om de verjaring
te stuiten. Volgens art. 20IG B. W. moeten namelijk
de handelingen gericht zijn tegen hem, wien men
beletten wil de verjaring te verkrijgen, zij werkt dus
niet tegen den na hem geroepen erfgenaam; dus moet
de rechter machtiging geven om den erfgenaam als
zoodanig te dagvaarden of te sommeren; de collectieve
dagvaarding der erfgenamen kan sleclits gedurende
één jaar na het overlijden geschieden , en dus is mijns
inziens de dagvaarding na het jaar onmogelijk.
Art. 4 n". 7 Rv. is hier ook niet van toepassing,
en zoo schijnt mij hier eene gaping te zijn.
Al wil men beweren dat de zich beradende erfge-
naam geen aanspraak op de erlenis maakt — alles is
nog .hangende— dan is de erfenis toch niet onbeheerd,
en kan de benoeming van eenen curator nog niel
gevraagd worden over eene nalatenschai), welke de
bekende erfgenaam nog niet heeft verworpen.
De rechter kan dus, volgens dit artikel, alleilei maat-
regelen gelasten, die hij noodig acbl, maar alleen op
verzoek der belanghebbende partijen, die aan den
\') Art. if n®. 6 Ilv.
-ocr page 65-51
rechter het iiootlzakelijke dier iniuilregelen zullen
moeten aantoonen.
Tot die maatregelen behooren o. a. verzegeling,
benoeming van bewindvoerders en andere die de wet-
gever niet nader kon omschrijven. Daartoe behoort
niet eene vergunning om goederen te verkoopen en
schulden te voldoen, hetgeen veel verder zou gaan
dan eenige maatregel, die tot het behoud van ieders
rechten noodig zou kunnen zijn, en veeleer, als tol
de li(piidatie des boedels behoorende , in strijd is met
het Ix^grip van beraad waarop nog altijd eene aan-
vaarding of verweri)ing behoort te kunnen volgen,
zooals beslist is door de arr. llechlb. te Amsterdam
Sept. 18G0
Volgens lu-t. 1075 13. W. kan de erfgenaam, na
verloop van den termijn bij arl. 1071 bepaald, worden
genoodzaakt de nalatenschai) Ie verwerpen of Ie aan-
vaarden, hetzij zuiver heizij onder hel voorrechl van
boedelbeschr\'jving. hi het laatste geval moet daarvan
eene verklaring worden afgelegd op dezelfde wijze als
bij art. 1070 is vastgesteld.
De dwang, die hel artikel bedoelt, wordt uit-
geoefend door belanghebbenden , waaroniler begrepen
zijn: medeerfgenamen, legatarissen, schuldeischers,
en geschiedt door middel van eene dagvaarding lol
1) W. 3175.
-ocr page 66-52
boedelscheiding, uitkeenng van legaten, voldoening
van schulden, waarop dan de erfgenaam zich moet
verklaren of hij de erfenis verwerpt of aanvaardt, hetzij
zuiver hetzij onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
Zonder zoodanige verklaring wordt hij niet door
het enkel verloopen van den termijn aangemerkt als
aanvaard te hebben, gelijk beslist is bij het zooeven
gemelde vonnis.
Alleen leert Diephuis dat, wanneer de erfgenaam
op den ingestelden eisch niet verschijnt maar verstek
laat gaan, hij als efgenaam veroordeeld kan worden,
omdat hij, bij gebreke van verwerping, als zoodanig
beschouwd moet worden, behoudens in dit geval zijn
recht om tegen het vonnis in verzet te komen, eu
om in het daardoor hernieuwde geding de vernietiging
der veroordeeling te vragen op grond eener gedane
verwerping.
• Ten slotte meen ik te moeten opmerken, dal de
wetgever te veel voor de erfgenamen en te weinig
voor de schuldeischers heeft gezorgd: hij had moeten
bepalen, dat, wanneer de eerst geroepen erfgenaam,
na beraad, de erfenis heeft verworpen, de schuld-
eischers zullen gerechtigd zijn de benoeming van eenen
curator te provoceren en tot boedelverkoop over te gaan.
1) v. no. llü.
-ocr page 67-STELLINGEN
-ocr page 68-. ■ ■ \'\'^\'-t\'\'\'-\'\'^
1. i
- • . ^
v- •
■Ci
.ÄS
-ocr page 69-^TELLINGEIS;.
I.
Teil onrechte I)e\\veerl Murezoll (Archiv für die
civilistische Praxis VIII iiOS^, dal de geroei)eiie erf-
genaam, die geen spatium delii)eran(li heeft gevraagd,
na drie maanden niet meer kan ver\\veri)en.
Onaannemelijk is het gevoelen van Tliibaul ("Ver-
süche über einzelne Theile der Theorie des Hechts
II, bl. 175), dal de geroepene erfgenaam niel meer
na vei-loop van het jaar de erfenis kan aanvaarden.
De woorden in art. 1071 13. W. „ten einde den
boedel te doen beschrijven" zijn overtollig.
Wanneer de vrouw met machtiging baars mans
goederen heeft verkocht, die zij meendc^^dal haar
2
persoonlijk toebelioordeu, welke echter wegens niet
nakoming van art. 205 B. W. in de gemeenschap
zijn gebleven, kan deze vervreemding niet betwist
worden.
Wanneer door toedoen des schnldeischers ééne der
alternatief verschuldigde zaken vergaan is en de schul-
denaar de keuze had, zal de verl^indtenis niet ver-
vallen.
De moeder, welke van de voogdij harer kinderen
heeft afgezien, verliest het recht niet eenen voogd
over hen te benoemen.
Hel verbod vastgesteld in art. 1)51 2" lid B. W. vervalt
door tie verjiu\'ing vastgesteld in art. 472 B. \\V.
Art. 595 B. W. handelt alleen van dien minder-
jarige die den toeeigeningswil kan hebben.
De schuldenaar, aan wien surseance van betaling
is verleeijd, is onbevoegd in rechten op te treden
3
zonder machtiging der aan hem toegevoegde bewind-
voerders.
Hij die op eigen naam voor vreemde rekening
zonder provisie daden van koopliandel verriclit, is
niet als connnissionair aan te merken.
Het bonwen van huizen met het doel om die weer
te verkoopen, is geen daad van koophandel.
De commissionair aan wien talons worden toege-
zonden ter inwisseling van nieuwe couponbladen,
heelt deze niet ter nadere beschikking in den zin van
art. 80 W. v. K. ontvangen.
De uiLspraken der Hoven, Kechtiiiinken en Kanton-
rechters aangaande de toelating om kosteloos te jiro-
cederen, zijn niet onderworpen aan cassatie.
Tot de in art. 771 11. Rv. bedoelde rekenplich-
tigen, die nalatig zijn in het doen van rekening,
behooren niet alleen diegene welke geen rekening
aanbieden, maar ook allen wier rekening niet wordt
goedgekeurd en die dan in gebreke Ijlijven krachtens arl.
782 B. Kv. tot opneming en sluiting te ageren.
XV.
AVanneer men gestoord wordt in de uitvoering van
het voornemen om een ledige geldl)ns die men dacht
geld te bevatten, open te breken, ten einde zich dat
vermeende geld toe te eigenen, is men niet schuldig
aan poging tot diefstal.
Het met eenen valschen naam onderteekenen van
het in de gevangenissen gehouden wordende signa-
lemeuLsregister, stelt niet daar, valschheid in openbaar
geschrift.
Bij bedcïlarij of landlooperij levert de vroegere ver-
oordeeling terzelfder zake geene verzwarende omstan-
digheid op in den zin van arl. 203 W.Strfv. Ie gedeelte.
De rechter is niet bevoegd het door het O. M.
tegen den niet verschenen beklaagde gevraagde ver-
stek te weigeren, op grond dat niet zou zijn in acht
genomen de bij arl. 225 Strfv. voorgeschreven
termijn. ^
XIX.
De moeder vau liaar niet door den vader erkend
natuurlijk kind, is niet verpliclit tot het doen der
in art. 18 der militiewet bedoelde aangifte bij onge-
steldheid of afwezigheid van den militieplichtige.
XX.
Dispensatie van een Kon. besluit, bevattende een
algem. maalregel van inwendig i)estuur, Ican alleen
verleend worden door een Kon. I)e.sluil, de Uaad van
State gehoord zijnde.
XXI.
Wamjeer de Connnissaris (tes Konings in de pro-
vincie krachtens art. t27 der gemeentewet een l)eshiit
heeft genomen, hetwelk, indien het van den gemeen-
teraad uitging, de goedkeuring der (.Jedej). Staten be-
lioefde, dan is dat liesluit evenzeer aan die goedkeu-
ring onderworpen.
Onder l)ezol(lig(l staatsambt in de Grondwet heeft
men te verstaan elk ambt door den Slaat opgedragen,
onverschillig door wien de l)ezol(liging ge.schiedt.
^ tii
rä^i
V | ||
\'A ! . ■•\'-VA..; - . |
. ill\'- • |
r ■ v; |
"V Vi
.-rri • •
m:
■-\'\'•\'Cr
■ ». > r^iÏTi\'IjrfiMwrTtf\' i ■. ■ " ^
- f -
. si -- .
cv,-,-, --.\' -.v^..\'