ßr-
-i j \'
ï i.\'ï t
V V \'f » 4
■ - \'
-ocr page 3-V-s:
-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-EENIGE MEDEDEELINGEN
I >UIJ
OVER UET ZOOGENAAMDE
WEüERSPILUKSRECilT (IIEISI\'IIUCIISRECIIT) DER ERFGENAIIEN
m DK
PERIODE
BIBLIOTHEEK
RIJKSUNIVRRSITEIT
UTRCCHT
t i
■ -. M
.A .
L|./y
SriT\'
Eif. -tca-y-\' "i\'tv lfV\'V\'
if\'-.
\'m.
\' "1, - ÄJ
. i V\'fi
1
V .
-ocr page 9-OVER HET ZOOGENAAMDE
WEDERSPlKSilEGIIT (BEISPiGHSREGHT) DER E
IN DE
PROEFSCHRIFT
TEH VEUKRIJOINO VAN DEN OBAAD
VAN
AAN UE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACIITIOINQ VAN DEN HECTOn MAGNIFICUS
IIOÖQLEKRAAR l.f Of. rACl\'LTKIT UKH 0KHEt:8KI;NI>K,
VOLGENS KESLUIT VAN DEN SENAAT DEIl UNIVERSITEIT,
EN 01\' VOOUDIIACIIT DEIl
11 E C II T S O E L E E K I) E FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op VrlJdHg 7 Juli 1882, «les iminhMngs Icii 2 uro,
DOOR
OEUOKEN TE kampen.
-OBUSÜO-
UTHEUUT - J. n ULEVEL!) - 1882.
-ocr page 10-OÏORURr BIJ U. A, TAN HOFTKN, IK UTRKCHT.
*
lim mijne BnfïiiH\'.
-ocr page 12-Da sie zu Hof gekommen,
Nun höret, was sie da begingen.
Bescheiden haben sie gebeten,
Dasi der König Gahmureten
Die Brudertreu bewährte,
Und sich sellier damit elirte,
Dasz er ihn nicht ganz rersticszc
Und ihm in seinem Lande liesze
Einen Edelsiti, nur dasz er hätte
Seiner I\'reiheit eine Stätte,
Darauf sein Name möchte rulm.
Der König wollt es gerne tliun:
„Ihr wiszt mit Maszen zu l)egelu\'en,
Ich will euch das und mehr gewährrn.
Was nennt ihr nicht den Bruder mein
Gachmuret Anscliewein?
Anscliau heiszct dicsz mein Land :
Wir beide »ein davon genannt."
Also sprach der König hehr.
„Mein Bruder wisze, dasi cr mehr
Stäter Hilfe ))ei mir finde
Als ich sagen könnte so geschwinde.
Kr soll mein Ingesinde sein.
Ich lasz euch nicht im Zweifel sein
Ob uns dieselbe Mutter trug.
Er hat wenig, Ich genug:
Drum soll ihm spenden meine Hand,
Dasz nicht mein Keil dafür tu I\'fand
Steh Tor Dem, der nimmt und gicbt,
Beides ganz wie ihm geliebt."
Woi.rRAH VOM >:8CIIEKBACII, P«riiT«l.(Belak»ne),
Tcrtaald door K. SlJiROCK.
Aanvankelijk stelde ik mij len doel die instilulen van
het Germaansche recht te behandelen welke steunen op
hel enge verband. tusschen familie en grondeigendom.
Onervarenheid en overmoed waren oorzaak, dat ik
aldus de hand aan een werk sloeg, waarvan de vol-
tooiing mij later blijken zou aanzienlijk meer lijd te
vorderen, dan daaraan thans door mij kon besleed
worden. Uit dien hoofde kan in dil proefschrift slechts
een klein gedeelte worden aangeboden van hetgeen ik
mij voorstelde te zullen leveren, terwijl ook dal weinige,
ik ben mij daarvan volkomen bewust, op volledigheid
geen aanspraak kan maken. De mannen der weten-
schap, slee(L<t gezind den aanvanger Ie verontschuldigen,
zullen, naar ik mij vlei, ook de mocielijhheden in aan-
merking willen nemen, welke mij, den vreemdeling op
hel gebied van het Germaansche recht, bij iederen slap
in den weg traden.
Aan de Leden der Juridische Faeulteil breng
ik mijn innigen dank voor de vriendelijke wijze waarop
zij mij, die bijna als een onbekende naar deze Univer-
siteit terugkeerde. zonder eenig verwijl, hel voleindigen
der academische loophaan hebben gemakkelijk gemaakt.
Bovenal geldt zulks mijn hooggeachten Promotor, den
IJoogleeraar Mr. .1. A. Fruin die, ofschoon ik mijn
proefschrift ter elfder ure aanbood, ook zijn kostbaren
tijd nog wilde beschikbaar stellen ter aanwijzing van
onmisbare verbeteringen.
§ 1. Inleiding................ ].
§ 2. Terminologie...............
§ 3. Do grondoigendoni cn het oudero Oormnnnselio roelit. 4.
§ 4. Grondeigendom en familie..........7.
§ 5. Hot erfrecht der vrouwen in verband met grondeigen-
dom en familio..............!».
§ (!. Hot HoiH]) ruchflroch t waB geen uitvlocisol vnn
nndero instituten.............IG.
§ 7. Opvatting vnn B o s o 1 o r ovor hot ontstnnn vnn hot
lloisprucharooht............20.
§ 8. Vervolg.................2(5.
Hot noiHprucIiHrocht in vorbnnd mot:
§ ü. do Lox Angliorum ot ^Vorinorum . . . 31.
§ 10. do Lox Snxonum ... 35.
Bladz.
§11. deLexRipuariorum ........46.
§ 12. de Lex B aiuwariorum........49.
§ 13. de Lex Burgundionum........50.
§ 14. eenige andere Volksrechten ........5G.
§ 15. Slot..................CO.
-ocr page 17-Terwijl volgens Romeinsche rechlsbegrippen do aan
een\' persoon lockoniende bevoegdheden hem, onalhan-
kelijk van zijne verhouding lol. dc zakenwereld, verleend
worden, achl de Gennnan de personen zoozeer incl dc
zaak in verbinding, dal zoowel hun rechlsloesland in
hol algemeen als hunne enkele bcvoegdhodcn meestal
slechts van uil dien sainenhnng kunnen bepaald wor-
den 1). Geen wonder dat dc inslilulen van hel Ger-
maansche recht, waarin die beschouwing zich uitsprak,
onverzoenbaar vijandig tegenover de overeenkomstige
l{oinein.<;che instituten moesten slaan en aan de jnris-
lon der receptie die, om mol Kreilmayr^) te
spreken, nallat schlechterdings über den Hämischen
Itechlsleisl zu schlagen gewohnt waren," die methode,
1) Voor clo cH»rRto poriodon zjjn liot «Irolit« in geringe ninto
uitHprnken vnn geljjktjjdigo roclitsbronnon, dio ons Ion liowjjzo
«trokkon vnn dozo iiitsprank, doch voel nicer do „Oosnninit-
nn*chnunng der Lobonsverhilltnisso," de .Kuekschinsson «u» spä-
tem Zeiten her" on „einzelne Andeutungenzio (J. Ilomoyor,
Uebor dio Ileimnth nnch nltdoulschem Hecht, innhesondore nber
dn« llnntgomnl. llorlin 1852. blz. 45.
2) Codox. Mnx. llnv. civ. III. blz. 10.
I
-ocr page 18-ten opzichte van zulke instituten onaanwendbaar bleek.
Zij zagen zich genoodzaakt ze óf uit het rechtsleven
te verbannen óf onveranderd over te nemen, al ge-
lukte het dan somwijlen ook den schijn le redden,
door het instituut in een Romeinsch kleed te steken,
cn zoo den oppervlakkigen beschouwer in den waan tc
brengen, dat men eigenlijk met een Romeinsch instituut
tc doen had. Tot de Germaansche instituten, die in dal
eigenaardig verband van persoon en zaak hun grond vin-
den, en diensvolgens in flagranten strijd zijn met Romein-
sche rechtsbegrippen, behoort ook hel zoogenaamde
Beispruchsrech t i) der erfgenamen, n. I. hel recht
zich tegen vervreemdingen of bezwaringen van den grond-
eigendom door den lijdclijken eigenaar Ic verzeilen. Dc
grondeigendom was in hel Germaansche rcrhtsleven dc
basis der volvrijhcid niel alleen van den eigcnnar maar
ovcnzccr van de leden zijner familie. Deze hadden der-
halve een belang dien eigendom gedurende hel leven
van hel familiehoofd intact le zien gehouden cn na zijn
(lood onverminderd op hunne personen le zien over-
gaan; in wolk belang zij door hel ohjeclicvc reclil ge-
steund werden. Dit laatste was althans ongetwijfeld hel
geval in den lijd der Rcchlshoeken, doch dc vraag ot
hel inslilunl reeds in vroegere perioden of voor hel minsl
in die der Yolksrechlcn, door hel rcchl werd erkend,
wordl verschillend beantwoord, t^ver haar wensrh ik
in dit proefschrift een en ander mode tc deelen.
1) In do oud-Nndorlftndscho roclitsbronnon licoft dit instituut
goono vftsto bonnniing. Dn Interen noemen liot mopstnl Kocht
vjin Nftfisting. Vg. Xoordowior, Nodord. Hogtsoud-
heden Idz. 2Cl vlg.
§ 3.
In de oudste reclilsbronnen vinden wij sleclils eene
enkele maal termen, waardoor de bevoegdheid der erf-
genamen zich tegen eene vervreemding te verzeilen,
wordt aangeduid. In een Capitulare L u d. Pii. a. 810 r,
O 1), waar sprake is van eene traditio (sala) p ro sa I u tc
a n i m i, door iemand die zich bevindt cxlra conüla-
lum, waarbinnen het over te drogen goed gelegen is,
en de daarbij in acht te nemen vormen worden vastge-
steld, wordt ook gewag gemaakt van de erfgenamen,
cn aan dezen\'eenig recht van verzet ontzegd, wanneer de
voorgeschreven vormen behoorlijk zijn in achtgenomen.
Ilct heel daar — hercs nullam valeal facere rcpcli-
lionem —, cn in den oudduilschcn Icksl — rjcancrvo
negcina muyi gcduan iruangida 2), Pedenken wij echter
1) Afgedrukt bij Krnul, Orundrisz. Horlin 1872. § 78. 1.
Pn bjj 1\'ortz nis Cnp. n. 817. Legg. I. p. 2G2. Zoor ten onroclito
hooft men dit Cnpitulnro voor hot niet bestnnn vnn eon recht
der erfgonnmon nnngovoerd. Jlon vorgnt dnn geheel dnt hot Cnp.
deze wjjzo vnn overdrneht nis oeno buitongowono on nnn do
l\'\'gilmn (rndi\'lio togcnovorgostoldo nnnmorkt, on voortn dnt hot
Cnp. niot is opgesteld mot hot dool oni eon recht dor erfgonn-
>»on to oniRchrjjvon, mnnr om voor hot gonoomdo govnl do
vormen nnn to goven. Hot Cnp. gnnt vnn do onderstelling uit
dnt do rochlon vnn derdon, nlvorons tot do tnla ovortognnn, door
nfstnnd vnn hunno zjjdo wnron vorvnllon.
2) Hot woord iruangida stnnt in vorbnnd mot hot Angolsnk-
sischo on Hoogd. fangan = grrjpen, ntmtn, capere, mitir.
Iruanghin toeh goljjk witiri vangidn = an fich fangm, an/angen,
Rynoniem met mtmrinden, wnt Intor inzondorhoid gobozigd wordt
voor hot opoischon vnn oen zonder toostoniniing vorvroenid
tlat de bronnen slechts enkele privaalrechlelijke bepa-
lingen bevallen, en, gelijk later blijken zal, het recht
der erl\'genamen slechts dan aanvoeren, wanneer aan den
eigenaar grenzen worden aangewezen waarbinnen zijne
bevoegdheid tol vervreemden wordl beperkt, dal recht
daarentegen niel zelfstandig behandelen, is hel niel le ver-
wonderen dal slechts eene enkele maal termen voorkomen,-
waarmode de bevoegdheid wordl gegeven of ontzegd.
. Dc terminologie der latere bronnen is deze: hel loe-
slemmen der erfgenamen heel wilkören, vulborden i),
connivere, consentire, waarmede veelal verbonden rcnun-
liarc; hel weigeren der toestemming ,
widersprechen, bisprechen, conlradicere; hel opeischen
van hel vervreemde unterwinden wal mei hel hoven-
vermelde facere repelilionem overeenkomt.
Heefl het zeldzaam voorkomen van Icrmcn, welke mei
hel Beispruchsrech l in verhand slaan, voor som-
goed. Sachssp. Ldr. I. 52 § 1. erue uutenciiulen sik mil
ordclen." Zie ook Zocpfl, Doutsclio Iloditsgosch. 1872. Dl. III.
§ 11.1 n. 11 cn 24.
1) VuUH>rt is do niooning (votum) van liom ann wion liot oor-
deel gevraagd wordt. Vulbonlen aldus golijk Jui/icare, re.ijioiut(re,
xentenliam dictare. Do overigen wcdcrR^ireken of volgen do rul-
hort, vanwaar vulborden do verdero beteekenis krjjgt van insteni-
nion, volgen. Do vorvrccmdingon haddon meestal plaats voor
hot gerecht door oordooi vragen on vindon, waarbjj do orfgo-
nnmon golegonheid vondon to vulborden of to bisprockon.
2) Dozo toehniHcho uitdrukking (de duitscho auteurs «inokon
-ocr page 21-5
migeii len bewijze gesli-ei<l voor hel niet beslaan van dal
recht, anderen meenden dal de oudere Germanen reeds
daarom aan zulk een recht niet konden denken, dewijl
individueele grondeigendom bij hen niet bekend was. Hel
zou ons te ver voeren, wilden we eene uileenzelling
geven van de grondsbezitsverhoudingen en de daaraan
verbondene rechten bij de Germanen; wij verwijzen liever
naar de geleerde werken, welke in don nieuweren lijd
ilaarover eenig licht wierpen. Ontwijfelbaar zeker is
hel echter dal in hel Merovingisch en hel Carolingisch
tijdvak het beslaan van grondeigendom erkend werd.
Eenige voorbeelden mogen voldoende zijn i).
M a r c u 1 f I. 15: „ita ut earn ipsi et successores
sui habeant teneant et possideant, vel quicquid
oxinde ad profectum Ecclesiae---facere
voluerint, ex permisso nostro in omnibus habe-
ant potestatem."
eed. I. 14: „ut ipsa villa---perpetualiter habeat
concessa; ita ut earn jure proprietario absque
ullius expectata Judicum traditione habeat, teneat
atque possideat, et suis posteris Domino adju-
vante, ex nostra largitate, aut cui voluerit ad
possidendum relinquat vel quicquid oxinde fa-
uok van uon Wartcruclit) zul uuk in ilit ])roufHclirift tur aanduiding
vnn liot rcclit der erfgennnicn gebezigd worden. Wnar derhalve
kortweg bot woord: „Ho is p r uc h 8 roch t" wordt gebezigd is
steeds bedoeld een vorzetreeht der orfgennmen, in ondorschoiding
vnn eenig ander Hoispruehsrocht. Zio boven blz. \'J. n. 1.
1) Nanr eon tal van nndero plnntson verwijst Dunckor^
Ueiier dominium directum und utile. Zoitsehrift ftlr deutsches
Uecht etc. Hd. II. blz. 18ü.
G
cere voluerit, ex nostro permisso liberam in
omnibus habeat potestatem."
Bouquet Récueil V, blz. 737: „cedimus perpetu-
aliter ad possidendum, ita ut ab hac die---
quieto ordine teneat atque possideat, et quicquid
exinde facere voluerit, liberum in omnibus per-
fruatur arbitrium."
Oorkonde a. 793 Meichelbeck, Hist. Frisingen-
sis , N\'. 111: „mihi concessit--in hereditatem
perpetuam — et tenere mihi eandem sub con-
firmatione concessit, ut mea essetpotestas sicut
de ceteris meis propriis donatione tradere ubi-
cumque voluissem."
Oorkonden Ijij Bouquet VIII. blz. 247, 435 enz.
ongeveer allen van dezeii inhoud: „ad proprium
concedimus et de nostro jure in jus ac potes-
tatem illius more (donatione) sollenni trans-
fundimus, ut quicquid de sua utilitate et
commoditate jure proprietario facere decreverit,
liberam et flrmissimam in omnibus habeat potes-
tatem facore quicquid voluerit, tam donandi
quam et vendendi, necnon etiam heredibus
relinquendi."
Dal hier niel Ic denken vall aan y>cincn (jcwährlm
Hcsilt" maar aan eigendom, volgt reeds daaruit, dal
hel, in dc medegedeelde en elders Ic vinden bronnen,
verleende rcchl, slechts door eene solenmcele rcchls-
handeling kon worden overgedragen, zonder dal dc
inbezilslclling vereischt werd. Hel zakelijk rcchl was
ook zondei\' faclischc beheersching reeds door dicrcchls-
handeling overgegaan Bovendien is hel niel in Ie zien
welk verschil nog lusschen bezil en eigendom zou be-
slaan, wanneer een rechl, dat, zooals wij hier boven
zagen, aan den verkrijger de meest uitgebreide bevoegd-
heden verleent en door erfopvolging op de nakomelin-
gen kan overgaan, nog onder hel begrip van bloot
beschermd bezil wordl gebracht. Wij aarzelen derhalve
niet om minstens voor den lijd der Volksrechten hel
beslaan van eigendom aan Ie nemen.
§
De oude Germanen kenden niel slechts eigendom van
den grond, maar zij beschouwden dien levens als de
basis der volgerechligdhcid. Ten einde volvrij Ie zijn,
d. i. bevoegd lol hel uitoefenen van al de rechten, werd
volgens dc oude Germaansche rcchlsbeschouwing ge-
vorderd, dal men voor alles i)rivaa(rc(\'hlclijk onafhan-
kelijk was, m. a. w. als grondeigenaar optrad. ^Yanl
wie geen eigenaar van een grondstuk was cn dicns-
volgcns in do eigene bchoelten en die der zijnen niet
kon voorzien, was uil den aard gedwongen zich in
afhankelijkheid van anderen te stellen, waardoor zijne
volvrijheid te loor ging. Kn daar zijne afhankelijkheid
die van de leden zijner familie, welke in hem haren
lechtsvcrtegenwoordiger cn haren steun vond, mede-
bracht, was hel ook voor deze van hel hoogste belang,
dal de palerfamilias, door grondeigenaar Ie blijven, zijne
I) Zie Duuckor, I. a. p.
-ocr page 24-8
onaflmnkelijklieid bewaarde. Maar niel alleen was er
hun aan gelegen, dal hij gedurende zijn leven door hel
behoud van zijn eigendom in staal bleef hunne rechten
le waarborgen, ook door zijn wegvallen mocht hunne
volvrijhcid niet te gronde gaan, en tegen die ramp
waren zij dan eerst beveiligd, wanneer zij in zijn
nagelalen vermogen den grondslag vonden waarop zij
als hoofden van zoovele nieuwe vol vrije familiën zich
konden slaande houden. Daarmede werd hel eigendom
van hel familiehoofd in zekeren zin i) een familieëigen-
dom, het werd m. a. w. een slamgoed, dal wel in den
lijdclijken palerfamilias zijn beheerscher vond, maar
toch immer de tendens in zich droeg den lecelen grond-
slag te zijn voor de volvrijhcid der geheele familie. In
de latere perioden van hel Germaansche recht is die
beleekenis van den grondeigendom voor de familie niel
meer dezelfde en toch hield deze niel o[) voor haar van
waarde le zijn. De rechlsmonumenlen van die lalere
lijden zijn ons althans zoovele getuigen dal hel oude
verband van grondeigendom en familie ook onder nieuwe
verhoudingen niel werd verworpen. Hel onloochenbare
.feil dal de periode der Uechlsbocken, waai in de familie
aanmerkelijk veel minder belang had «Ie eenheid mei
den grondeigendom le bewaren, nochtans aan dc familie-
leden de krachligsle waarborgen gaf legen verlies van
hel stamgoed, welligl hel best ons vermoeden dal dc
1) Beter gezegd in onoigenlylcon zin, want een condümmuin
lier familie kon het niet zjjn. Hierover o. u. Oorbcr, Ocsani-
ineUe jurititiBcIio Abhundlungen I. 3 cn zijn System § 77 enz.
Zie voort» § G von dit proefHChrift.
9
voorafgaande perioden, waarin de eenheid van {,M\'ond-
eigendom en familie in veel hoogere mate de voorwaarde
der volgerechtigdheid was, hel Beispruchsrecht
gekend hebben. En dal vermoeden wordt len zeerste ver-
sterkt door de erfrechtelijke bepalingen der A\'olksrechlen.
üe beperkte bevocgdlieid loch, welke zij aan de vrouw
verleenen om in den eigendom van de l e r r a oplevolgen,
leven hel bewijs dat zij grondeigendom en familie als
eene noodwendige eenheid beschouwden, welke door de
gelijkstelling der vrouwelijke en mannelijke erfgenamen
zou zijn verbroken. Wel is waar zijn die bepalingen
niel in staal ons een direct bewijs voor de onontbeer-
lijkheid van hel Heispruchsrechl Ic leveren, doch
zij weerleggen althans de mcening van hen, dio dal rcchl
mol den geest der Yolksrcchlen in strijd achten. Want
indien die Volksrechten niel aarzelden de eenheid van
grondbezit cn liunilic lo bewaren, door ccn bepaling, waar-
van reeds loon len tijde al dc hardheid werd gevoeld,
cn welke in de fonnula Marculf II. 12 eene ■»impin
conmelnJó"\' werd geheelen, dan is cr geen denkbare
reden om aan tc nemen, dal hel Deispruchsrech I,
dal hetzelfde doel beoogde, en in ieder geval moralitor
heler was lo verdedigen, met hun karakter in strijd
zon zijn geweest. Ter nadere loelichling moge in dc
volgende § eene l)cknoplc samenstelling dier crfrcchlclijke
bepalingen volgen.
hcx. Sal. lil. M.\\. 5. Dc aiodis (Wailz) bepaall
i>I)e terra vero milla in viulicre hcmliUis est, scd
10
ad virilem semm qui fratres fuerint tota lerra perte-
neat." Die terra wordt in de Emendala LXII. 6 genoemd
1)terra Salica\'\\ en in de Lex. Rip. lit. LVI. 4-wordt
gesproken van j>heredilas avialica." "Wij lezen aldaar:
y>Sed cum virilis sexus exliteril, femina in heredi-
tatem avialicam non succédât" Eene zoo verregaande
achterstelling beval ook nog de Lex. Angl. el Wer.
lil. de alodibus (Merkel), welke bepaalt, dal de ^Itcré-
ditas terrae" uitsluitend aan den mannelijken slam valt,
met de eenige beperking van § 9 eod. : y>post quintam
{(jenerationem) autem fllia ex toto, sive de patris sive
matris parte y in hereditatem succédât, el tune demum
hereditas ad fusum a lancea Iranseat. Groote moeie-
lijkheid geeft de vraag of die achterstelling mei belrek-
king lol den grond in hel algemeen plaats heeft, dan
wel of slechts bepaalde soorten van gronden door de
mannen vóór de vrouwen geërfd worden. Hel duidelijkst
spreekt zich de Lex. Angl. uil. In deze Lex. omval de
hereditas hel geheele vermogen. Dit vervalt aan den
zoon, als den h er es ex toto, doch bij onlstenlenis
van dezen, wordl de hereditas gesplitst in de pecunia en
mancipia, welke de dochter verkrijgt, en de terra, welke
op den naasten maimelijken bloedverwant overgaat en
Dad quemcunque hereditas terrae perveneril, ad illum
veslis bellica, id est lorica, et ullio proximi el solutio
leudis debet perlinere" eod. de alod. § 0. Uil de tegen-
stelling blijkt dus, dal deze wel met lerra al hel liggend
goed bedoelt, onalhankelijk van de wijze van herkomst
of eenige andere onderscheiding. In andere bronnen wordl
echter hel woord hereditas niel altijd gebezigd in den
zin van hel geheele vermogen, maar omval het slechts de
-Il
tArbr 1), hetwelk volgens Grimm 2) vererbtes eigen-
thum" beteekent. Dit kan echter niet anders zijn dan
grondeigendom, want het oud-Noordsche »ar/" 3) slaat
voor -äliegendes gul," gelijk nor/" voor ifahrendes guC
Eene analoge beleekenis heeft hel oud-hoogd. niodil,
uodair ags. icthel, ólhal,\'\' wal door ipraediim avl-
liini moei worden vertaald 4), en, hetwelk het narbi"
omvallend, daarvan meer bijzonder de slamgoeds-kwa-
lileil aanduidt, wal nog duidelijker le voorschijn treedt
in het ^adalerhi" In dien zin hebben wij dan ook dc
iheredilas aviatica\'\' van de Lex. Rip. leverslaan, n.l.
in dien van stamgoed, stamland. Wal bedoelt nu echter
de Lex. Sal. met ytheredilas" en »/erm," wal dc
Ëmendala mei ^terra SalicaV\' In den lil. dc aiodis
§§ \'1, 2, 3 en -4 wijst de Lex. Sal. aan, wie ïm here-
dilatem succedar en geeft deze orde: filii (de mccslen
nemen aan, dal daaronder de filiae begrepen zijn),
maler, frater aul soror enz., zoodal met belrekking
lol dc heredilas de maler den frater uitsluit, terwijl
§5 bepaalt vde terra vero nutla in mutiere heredilas est,"
wat slechts dan verklaarbaar is, wanneer ilc hereditas
in §§1,2, 3 cn i de nalalenschap als eenheidsbegrip
bedoelt, waarin zelfs vrouwen voor mannen kunnen
opvolgen, cn f; 5 restrictief gedacht wordt, zoodat een
bepaald deel dier nalatenschap wordl uitgezonderd, het-
welk dan eerst aan vrouwen kan vervallen, wanneer geen
1) Urnff, Alth. deutsch. ÖprnchKchiitz 1. blz. 405.
2) Oriniiii, liechtsnltcrth. blz. 402.
3) üriniin. t. n. p.
4) Orimni. t. n. p.; (»raff. t, n. ]). blz. 141 ; lloitiovor,
Hftntgemal. blz. 21».
enkel bloedverwant van het mannelijk geslacht meer
aanwezig is. Dat deel noemt de wet de »/erm."
De vraag is nu: mogen wij op grond dal de /lere-
dilas van § l, 2, 3, -i dezelfde is ais die der Lex.
Angl , ook de ^lerrn" van § 5 in den zin nemen,
welken de Lex. Angl. daaraan geeft, n. 1. in den-zin
van »al hel liggend goed"? Daartegen zou wellicht geen
bezwaar beslaan, had niel delCmendala aan hel
woord y>lerra" dal van ))salica\' toegevoegd.
Volgens Wailz\'), beteekent Jiterra" inde oude
Lex. inderdaad y>al hel lujijend //octi" zonder eenige be-
perking. Inden lijd, meenl hij, waarin de E men da la
lol stand kwam, had de oude bepaling reeds veel van hare
gestrengheid verloren; de schrijver dit willende te ken-
nen geven, zocht naar eene omschrijving, welke hij
in hel praedicaal ^/tidica\'\' meende gevonden te hebben.
Doch zijne keuzo was eene zeer ongelukkige, dewijl
■ilerra salica\'\' reeds elders als eene technische uitdruk-
king werd gebruikt voor hol »tol eene hoeve hehoorcnd
land", waarop dc schrijver echter niel hel oog kan
hehben gehail, dewijl hel onaannemelijk is dal do
Emendala (en nog minder de oudere lext) vrouwen
zou hebben willen uilsluiten van de opvolging in een
perlincns, en niel van die in dc hoofdzaak. Tol het-
zelfde resultaat als W a i l z komt ook Z i m mc r I c «),
doch op andere gronden. Volgens hem is iterra salicn"
hel grondbezit van den viije. Salicus toch wordt in de
1) Dna alto llccht dur tjuliüchün Franken, Ijlz. 117 vig.
\'2) Das Dcutscho Stammgutgsystcm. TQbingcn 1857, bjz. I\'J
cn 31.
ÏS
wet als synoniem met Franciis en irigeniins gebruikt.
De naam van hel volk is levens de aanduiding van den
vrije. Ongeveer hetzelfde vindt men toch bij de Longo-
barden, die den vrije \'nArhnaimus" en het vrije grond-
l)ezit yiArimannia" noemen \'). Guérard loont aan
dal »terra salica\', voor zooverre hel in andere bronnen
dan de Ixx Sal. voorkomt, de speciale beteekenis heeft
van land lol eene hoeve behoorend, en ziel geen bezwaar
hetzelfde ook voor de Emendala aan te nemen, doch reeds
bleek ons de ongerijmdheid daarvan hierboven. Zop f 1.
vertaalt i>tcrra salica" door GericlUsland, d. h. durch
gerichtliche Auflassung (sala) zugewiesenes
und gewährtes Land, en zulks in verband mel
saljati Iradere, sala z=z traditio, Engl. Iom/c, en
de benamingen Salgi\'der, Salbiicher elc. De meeslen
nemen echter aan Sierra salica — terra aviatica ~
van de vaderen georven goed, wal in overeen-
slennningschijnt mel: Append Manrclfi -40:
cissima — ßlia mca — non habetur incognitum quod,
sicut lex Salica continet, de res meas, quod mihi e.v
alode parentum meorum obvenit, apud germanos tuos,
filios meos minime in hereditate succedcre potebas.\'\'
In veel minderen graad sluiten dc overige Volksrechten
de vrouwen uil, on slellen deze slechts bij zonen en
niel bij andere mannelijke bloedverwanlcn achter. Lex.
Sax. vn. I: iPaler aut mater fdio non ftliae heredi-
tatem rcUnqaiC cn (.\'od. VII. .">, «qui non fdios sed
1) Zin ook Uoth, Honificinlwcscn, blz. 117. n. .<)2,
2) Polyptique «lo TAbbé Irminon. I. blz. 483 vlg.
3) I{ocbt>»goscb. I. § I. n. l(i, 111. § 98. n. 9.
-ocr page 30-filias reliquerü, ad eas omnis heredilas perlineat."
Hetzelfde vinden wij in L. L, Long. 2. 14. 1. (L. L.
Lnilpr. 1. 1.) (Walter) en in L. Burg. iA. 1.
Ondubbelzinnig blijkt derhalve uit de bepalingen der
Volksrechten dat deze ten volle doordrongen waren van
de noodzakelijkheid den samenhang van familie en grond-
eigendom te verzekeren. De achterstelling der vrouwen,
ook al werd die niet in alle Volksrechten even sterk
doorgevoerd, kan onmogelijk eene andere verklaring vin-
den dan deze, dat de grondeigendom, ware het dan
ook door middel van de meest hatelijke rechtsvoorschrif-
ten, in de familie moest verblijven. Daarmede is reeds
voor een goed deel de meening weerlegd dat dc Ger-
manen van dien tijd zelfs geene behoefte zouden gevoeld
hebben door den sterken arm van hel recht zich dc
bescherming van de eenheid van grondbezit cn familie
te verzekeren. De omstandigheid, dal onder de weinige
bepalingen der Volksrechten hel privaatrecht betreffende,
nog altijd vrij uitgebreide voorschriften eene plaats vin-
den, welke dc eenheid van grondeigendom en familie
moeten verzekeren, rechtvaardigt volkomen de uitspraak,
dal de basis van hel Bcispruchsrcch l niet slechts
aanwezig was, maar zelfs het zwaartepunt vormde «Ier
toenmalige rechlsrcgeling.
Opmerkelijk is hel dal, ondanks de gewijzigde betee-
kenis van den grondeigendom voor dc familie, ook in
ecnc volgende periode hel recht beider eenheid door de
regeling der erfopvolging nog in stand blijfl houden.
W\'ij zien allhans met dc Lex. Sax. den Sachsenspiegel
nog in overeenstemming: Sachssp. L 17 § I: iVadev
undc muder, siister unde brudcr erve nimt dcjone
15
unde nicht de dochter-, il ne si dat dar nen sone ne si,
so nimt il de dochter\'", waar »erre", volgens Ilomeycr
(Ssp I.register, in voce Dcr&ß"), beteekent: »der Nach-
lass wenigstens mit l<cincr ausdrückliclicn
Ausschliessung einzelner Gegenstände."
Daarentegen kent reeds de Schwabenspiegel aan de zonen
niel meer in dezelfde male een voorrang toe. Slechts
de Ttansidef\' •), ook al beslaat de nalatenschap alleen
uil dezen, vervalt aan dc zonen.: Schw. sp. VtS. a.
(Lasberg): y>und ist ein ansidel da da der vater
uffe saz. und lat er einen sun oder mere snne hinder
im. unde tohter die niht nz gestinret sint. die sune
besitzent das ansidel mit reht fnr die tohter, rind ist
niht anders da wan daz ansidel, sa stet ez an der
bri\'ider genaden waz (sie) der sivester geben."\'
De verschillende bronnen, welke na dc vermelde
Ucchlshockcn ontslaan, gewagen niel meer van ccn
voorrang der zonen, cn hel schijnl dal in hel gcmeeno
landrcchl nog vóór de rcccplie van het Itomeinsrhc recht,
gelijkstelling van zonen on dorhlers regel was geworden,
d. i. in ccn lijd loon ook hel Hei spruchs roe hl zich in
dc vroegere beteekenis niel moor kon staande honden.
1) Do misidel is lint RtflmliulH cum niuioxin. Ook komen do
Iwnaminffon voor: See», Principnlrtc* on in Frnnkrjjk caput
innnnu*, wolko nl« pourpris aan don oprntgoborono word vooruit
gogovpn. Tot do nnnoxon l)t«lionron : tuin , gracliton , wallon ,
vuurmonden on oen Htuk land dat in Frankr|jk zoover rcikto
aU dü „vol du chapon". Zin llomoyor, llantgonial p. 4.T on
aldaar do noton 03—07.
§ 6.
IC
In plaats van den grond van het B e i s p r u c h s r e c h t in
de hooge waarde van den grondeigendom voor de familie,
zooals wij die hebben aangeduid, te zoeken, heeft men
dat recht als uit andere instituten voortvloeiend be-
»
schouwd; zoo meende men het b. v. te mogen afteleiden
uit een condominium in solidum der familieleden, uil
eene verplichting der familie lot betaling der composilie
of lot uitoefening der bloedwraak. Wat nu dal condo-
minium betreft, zal hel wel onnoodig en hier allhans
misplaatst zijn daarover breed uil le weiden. Hel moge
voldoende zijn de volgende zoo getrouvv mogelijk weer-
gegevene gedachten van Schmidt \') hier mede le
deelen. De regel der Romeinsche juristen, duonnn in
solidum dominium esse non potest, zegt hij met Hasse,
vloeit uit dc natuur der zaak voort, en was geenszins
slechls eene eigenaardigheid van hel Romeinsche rcchl.
Zakelijk loch beslaat er een zoo wezenlijk onderscheid
lusschen eene rechtsbetrekking lol conc zaak, waardoor
ons slechls dc bevoegdheid gegeven wordl op enkele
bepaalde, vooruit vastgestelde wijzen over haar te be-
schikken, en eene rcchlsbetrekking tol ecnc zaak,
die, voor zoover bijzondere beperkingen niel aanwezig
zijn, ons hel rcchl geeft, eener wilkeurige en uitslui-
tende heerschappij over haar, dal wij dit onderscheid
lerslond zouden moeten doen gelden, ook al was
hel noch door de Romeinsche noch door dc Duitsche
1) U. SchmiiU, Ucbor dio Bogonnimton UonoHHcnscliilfton ,
in liet Archiv für die Civilist. PriixiR. lid. a(!.
17
juristen ooit erkend. Wil men nochtans aan een condo-
minium in solidum vasthouden, dan is z.ulks slechts
mogelijk op voorwaarde, dat men onder eigendom iets
geheel anders versla, dan hetgeen naar algemeen spraak-
gebruik daaronder verstaan wordt.
Van een condominium in solidum, kan evenmin als
in het algemeen, voor de familie sprake zijn. Trouwens
ook al ware het juridisch denkbaar, dan nog zou ons
Beispruchsrccht daarin nimmer zijn grond kunnen vin-
den, want dit recht kan voor al de leden der familie
werkeloos worden \') door den nood van een der leden,
ileslond er een condominium in solidum, dan kon hoog-
stens die één zijn recht opgeven, nimmer tc gelijk dat
zijner solidaire medeeigenaars.
Maar ook de meening, o. a. door v. Sy dow 8) voorge-
staan, dat hel Beispruch srech t met de verplichting
der familie lot betaling der compositie in verband slaat,
is als onjuist Ic verwerpen. ^Es ivar, zegt hij, diese Inhi-
bilionsbefiignisz eng verknifpfl mit der, den MiddelpunlU
des altgermnniscUen Privalrecfitszustandes bildenden
Familienbürgschaft, indem das Eigen des Familien-
gliedes die Familie sicher stellte, während diese der
Gemeinde Gewähr leistete ftlr die von dem Einzelnen
verwirkten Ihiszen und Wetten" Ware dit juist gezien,
dan zouden noodwendig dezelfde personen, op welke die
verplichting rusl, cn dal in dezelfde rangorde, tol hel
1) fami* necffsitale roacliif, livennnt, wnnrovor Infor znl go-
linndold worilon.
2) R. V. Sydow, DnrRtollung dc» Krbrocht« noch don Orund-
Hützon doR SncbsonRpioßol«. llorlin 1828, bh. 181.
18
recht van tegenspraak geroepen zijn, -vval op grond der
bronnen bepaaldelijl< niet het geval was De personen op
wie, volgens Lex. Sal, tit. LVlll, de chrencruda,
ten einde hen lot betaling van het weergeld te nopen,
door den insolventen doodslager aarde wordt geworpen
zien wij in deze volgorde genoemd: maler, frales,
soror matris, matris filii, terwijl van de eigene
descendenten niel eens sprake is. Met betrekking tol
de erfopvolging daarentegen zagen wij Lex. Sal. lil. LIX
deze orde vermelden: filii, hij gebreke van dezen de
maler, frater of soror, soror matris, cl inde
dc illis gcneralionibus qnicumque proxi-
mior fncrit, alles echter met dien verstande, gelijk
te voren reeds is opgemerkt, dal de vrouwen lol de
terrae heriditas niel geroepen worden zoolang er mannen
zijn. Men ziel hier dus in dezelftlc wet de vrouwen,
die van de erfopvolging in den grondeigendom worden
uilgesloten, en in dezelfde mate hel recht van tegenspraak
missen, nochtans lol betaling dor compositie geroepen,
wal zeker niet hel geval zou zijn geweest, ware hel
oen een gövolg van hel andor. Niel beter staal hel mol
(lo meening, volgens welke de verplichting lol uitoefening
der bloedwraak, de grond van ons rcchl zou zijn. i)
Deze loch rustte uilsluilond op mannen, zoodal, mdien er
lus.schen uiloefening der bloedwraak cn Ileispruchs-
I
1) Zoo Eiclihorn, doutsclio Staat«- und H(^chtBgc8cliiclito I.
§ 57, Zio over dezo cn do voorafgaande mconing Hoanlor,
dio Lohro von den Erbverlrilgon, I hlz. 48 vlg., Zimmorlo,
Stamgutsflystom, l)lz. 9!» on vlg. (?n;§ 15—J 20, waar do verschil-
lende theorlGn zjjn behandeld. Voorts ook Kraut, Dio Vor-
mundschaft, I. § 3.
49
rechl een onmiddellijk verband had beslaan, aan
de vrouw nimmer een recht van weerspraak zou zijn
toegekomen, lielgeen, zooals bekend is, wel het geval
was. De uitsluiting der vrouwen was, zooals wij vroeger
opmerkten, eene relatieve.
liet betalen der compositie cn de uiloefening der bloed-
wraak vonden niel in hel Beispruchsrccht, om hel
zoo uil lo drukken, hunne vergoeding, hunne schade-
loosstelling, maar in hel rechl compositie Ie vorderen
en zich gewroken Ie welen. Wel hostaal er verwanlschap
lusschen al\'die rechlen cn verplichtingen. Want alle
vloeiden zij voorl uil een cn dezelfde bron, n.l. dc een-
heid der familie. Ilcl rcchl der erfgenamen waarborgt
haar den zakelijkcn grondslag, en dc bedoelde verplich-
tingen de integriteit.
Eene geheel andere meening over den grond en hel
ontstaan van hol Beispruchsrech l heelt Beseier
uitgcsj)roken in zijne »Lehre der Erbverlriige" i), cn het
schijnt gcwcn.cchl deze in hoofdzaak mede Ic dcclcn ,
«lewijl zij nog innncr vele aanhangers vindL Eene weder-
legging van zijne opvalling zal ons levens een stap nader
brengen lot de beantwoording der vraag: in hoeverre
dc Yolk.srechlen en andere rechtsbronnen hel Bei-
spruchsrochl gekend hebben.
1) T. a. 1». I. § Ö cn in zijn System dos gom. dout. Trivatr., 1873,
I § 01. n. !) cn § 106, waar iijj in don tekst zjjne vroogoro
opvatting handhaaft, daarontogon in do noten eonigormnto
daarvan nfwjjkt.
20
§ 11.
Volgens Beseier bestond helBeispruchsrecht als
recht, d. i door het recht erkend, niet vóór de elfde eeuw.
Waarschijnlijk zou het eerst verschijnen daarvan lusschen
de jaren 1052 en 1073 moeten gesteld worden. Had
er, zegt B, in de eerste periode zulk een recht beslaan,
dan ware de veelvuldige bedreiging mei vervloeking
en boete, welke in de formulae en oorkonden de ver-
vreemding van goed vergezelt, onverklaarbaar. Of zou
men de lieden van dien tijd voor zoo onnoozel moeien
aanzien, dal zij meenen konden, een erkend recht door
bedreigingen van dien aard onwerkzaam le maken?
Welken zin hadden dan die bedreigingen zoo zij niel
tegen een beslaand recht gekeerd waren? Zij had-
den, zegt B. ten doel, de erfgenamen af le houden van
een rechtsstrijd, waartoe hun wel is waar de rechts-
gronden ontbraken, maar waartoe zij niettemin konden
verleid worden door de kans, dal de verkrijger van het
vervreemde goed, wien de bewijslast ton deel viel, in
het toenmaals zeer moeielijk le leveren bewijs zon lekoi l
schieten. De bedreigingen konden slechts gericht zijn
tegen de chicaneuse neigingen der erfgenamen, maar
niel tegen een hun toekomend rcchl, wijl dit ontbrak.
Toetsen wij die uitspraak van Besolcr aan de docu-
menten, dan zijn wij genoodzaakt lol een ander resultaat
le komen. Wij virulen inderdaad in vele oorkonden den
Goddelijken toorn, met of zonder geldboete, over elk en
een ieder uilgesproken, dio hel wagen mocht zich legen
eene lot stand gekomene vervreemding tc verzetten. Ken
paar voorbeelden mogen voldoende zijn:
21
Neu gart, cod dipl. Dipl. a 745: »Si quis vero,
quod fieri non credo, ego ipse aut ullus heredum
aut postheredum meorum aut quislibet ulla op-
posita persona, qui contra hanc donationem vel
tradition em meam temptare praesumserit, aut
ullam calumniam generare voluerit, partibus fisci
mul ta componat, i. e. auri libras V etc. et ad
ipsa ecclesiam duplam repetitionem restituât,
et quod repetit, pro nullisque ingeniis evindicare
non valeat, sed haec praesens carta firma et
stabilis et incontaminata debeat perdurare."
Meestal gaal aan die boelcbopaling hel volgende vooraf:
»si quis temptaverit — imprimis iram Dei etc." of »inde
ante conspectum Dei in die judicii reddat ratio-
nem, vel in hoe saeculo componat C libros etc."
Die fornuilen komen nog voor in oorkonden van de
iarcn lO/^^ en 1108, d. i. in een lijd, waarin volgcns,
H., hel recht erkend werd. Uil ocnc oorkonde van hel
cerslgenoemdc jaar blijkt Ironwens, dal dc bedreiging
mol een consensus der erfgenamen gepaard gaal. Deze
moei dus vooraf ingeroepen en noodwendig geacht zijn.
AVij lezen n.1. :
Lacomblet Urkb. I. Nr. 180 : » Ego Th. cum con-
sensu et permissu dilectae conjugis meae cetero-
rumque heredum meorum pro C L marcis ad
monesterium contradidi. Si quis autem hanc
traditionis chartam infrlngere voluerit, nisi resi-
piacat, iram Dei incurrat etc.
Ilel vennciden van dien consensus was cchlcr niel ecne
-ocr page 38-22
nieuwigheid, maar koml reeds in lal van oorkonden
voor, welke drie eeuwen ouder zijn. Onder vele
geven wij:
Meichelb. Hist. Frising. I. 2. 30. Dipl. a. 764:
„Ego A. rem propriam, quae in alode mihi
patrimonio evenerat, trado per consensum filii
mei K., et fatribus illius, atque transfundo, sti-
bulatione subaeta, ut si quis — temptaverit etc."
eod. I. 53 Dipl. a. 755: „Ego E rem propriam, quam
gener meus C. mihi in hereditatem reliquit, —
dono — per consensum fratrum meorum — et
hereditas sit sanctorum in perpetuum, ut si quis
de heredibus meis vel qualibet opposita persona
contra hanc donationem venire temptaverit, im-
primis iram Dei etc."
Dal gepaard gaan van bedreiging en consensus vinden
wij eindelijk nog in een lal van oorkonden tusschen dc
achtste en elfde eeuw, waaruil derhalve blijkt, dal die
bedreigingen, niel gelijk b. mccnl, legen hel Dei-
spruchsrechl pleiten, maar dal rechl inlegendecl
onderstellen, of liever den afsland van dal rechl in een
concreet geval. Dc erfgenamen, die, om welke reden
dan ook, in de vervreemding hadden loegeslemd, ziel
men gemeenlijk als leslcs en onderleekenaars in de
documenlen optreden, wal voor alle pailijen zeer ge-
wenscht moest zijn.
Hoe hebben wij dan ondanks hel beslaan van hel
Beispruchsreclil die bedreigingen Ie verklaren? Wij
moeien onderscheiden de gevallen waarin de consensus
gegeven was, en die waarin men hem niel had inge-
roepen. In hel eersle geval, vooral wanneer daarvan
door onderteekening blijkt, mochten de erfgenamen be-
schouwd worden als de dreigformule over zich zeiven
tc hebben uilgesproken, en zich daardoor gebonden Ie
achten aan eene mogelijke neiging tol chicane (zie in
den aanvang dezer §) geen gehoor te zullen geven. In hel
andere geval was hel eene louter willekeurige bijvoeging,
welke misschien door dc ei-.\'genamen als moreel bindend
werd aangemerkl, doch rechtens hen bezwaarlijk binden
kon, zijnde de geheele rechtshandeling inter tertios acta.
Pat neemt daarom niel weg dal de bedoelde uilwerking
veelal niel gemist werd, vooral wanneer de Kerk de
bcgifligdc was. Zij, die mel zooveel vrucht de leer
predikte •): tsicut aqua extinguit ignem, ita eleemosyna
extinguit pcccatum" en legen geene middelen opzag 2)
1) Uit een paar voorbeelden kun genoegzaam blijken hoo
groot do invloed was welko do leer der kork uitoofendo. Hot
klooster S. Wand ril lo, omstreeks do helft der eeuw gesticht,
bezat 150 jaar later 4288 mansi, on dat nog wel nadat do abten
Toutsindus on Widolaicus reeds een groot godeolto dor
bezittingen door Imitonsporighoden weder verloren hadden. Do
abdij St. Oormain dos Prés had in het begin der ü«* eeuw
8000 matuii in bozit, niet eon\' door Guérard gesehatten vlakte-
inhoud van 42!),987 hectaren cn eon jaarlijksch revenu van één
millioon francs. Zio Uoth , Henifieialweson blz. 250 vlg.
2) Daarmodo is niot gezegd, dat al do goosteljjko goederen
op verdachte wjjze zoudon zijn verkregen. Voor oen aanzienljjk
godeolto bostondon zjj uit koninkljjko schenkingen , cn dikwjjls
was oono schenking van privaatpersonen eeno geheel vrjjwillige,
niot zelden het gevolg van dankbaarheid wegens do verlossing
van oen workeljjk of vermeend onheil, do gelukkige geboorte
van eon kind enz., toegeschreven aan du tusschenkomst van don
24
waar het gold zich le verrijken, zal wel iiiel verzuimd
hebben de leeken er op le wijzen, hoe zeer zij zich
heilige vau deze of gene kerk. Een voorbeeld van eene geheel vrij-
- willige schenking, waaruit tevens overtuigend blijkt, hoezeer do
leeken van dien tijd gemakkelijk te overtuigen waren, dat het
eeuwig heil meer waard is dan tydehjke rijkdom, levert ons
een Dipl, te vinden bij Guden, Codex. Dipl. "Wij lezen daar
Dipl. I (het diploom is volgens de daaraantoegevoegde noot
van onbekenden datum, doch althans niet na 800 ontstaan), dat
een zekere Lullus Arch i ep iscop u s tradeert aan Domno
meo St. Bonifacio: „coemplioneni praediorum, quam coemi in
villa Fargalala, quae sita est in pago Thuringiae, ea conditione,
ut pars mea sit cum domno et patre meo sanctissimo Bonifacio.....
et ut fratres Fuldenses mei perpetuo sint memores, Dedique consilium
quibusdam fidelibus nostris; quatuor videlicet nobilissimis viris,
Waltoni, Ileginaldo, Warmundo, Jiurchardo, qui praedia in conßnio
eiusdem villae Fargalaba in proprietatem habebant, ut partes nuas
St, Bonifacio traderent, eumque suum heredem facerent iu terris,
ut sui coheredes fierent in coelis, qui et ita fecerunt. Et haec
Î . traditio coram Rege confirmata est."
Maar niet altijd was de horkomst dier goederen even onbe-
vlekt. Het Capitulare duplex Aquisgranenso a. 811 Portz
III. 1G7, geeft oen staalkaart van de meest oneorlijko middelen
aangewend om in het bezit vnn goederen to geraken. "Wij lezen
aldaar c. 5: „Inquirendum, — si ille seculum dimissum habeat, qui
quotidie possessiones suas augere quolibet modo qualiùet arte non
cessât, suadendo de coelestis regni beatitudine, comminando de aeterno
supplicio inferni, et sub nomine dei aut cujuslibet sancti tamdivitem
quam pauperem, qui simplicioris naturae sunt, et minus docti atque
cauti inveniuntur, si rebus suis exspoliant, et legitimos heredes eorum
exheredant, ac per hoc plerosque ad ßagitiu et scelera propter
inopiam — compellunt, ut quasi necessario Jurta et latrocinia exer-
ceant. — c. 6. Iterum inquirendum, quomotlo seculum reliquisset, qui
ctipiditate ductus propter adipiscendas res, quas alium videt posai\'
25
zedelijk door de bedreiging moesten gebonden achten,
om aldus hen Ie bewegen rechten te laten varen, welke
der kerk hinderlijk waren, en boelen te betalen welke
men, naar hel recht, niel verbeurd had. En was niel
de kerk maar een privaatpersoon de verkrijger, dan
werd loch meestal de oorkonde opgesteld door geeste-
lijken, destijds bijna de eenigen met de schrijfkunst
vertrouwd; en daar dezen geen belang hadden hel Dei-
spruchsrechl in eere te houden, veeleer geneigd
mochten zijn dil recht als eene i m p i a c o n s u e l u d o te
beschouwen, werd de dreigformule ook daar ingclaschl
(lentem, homines ad perjuria el falsa testimonia precio conJucit. —
c. 7. Quid de his dicendum, qui quasi ad amoretn Dei et sancto-
rum — ossa et reliquias sanctorum corporum de loco ad locum
transferunt, ibique novas basilicas cointruunt, et quoscumque potuerint,
ut res suas illuc tradant, instantissime adhortantur etc, lloo liet
met dat verslepen dor ossa sanctorum tooging, moer nog welko
middelen worden aangewend om een heiligo maclitig to worden,
biykt uit do Transltttio S. Sebastiani. Hot klooster 8t.
Medard had afgezanten naar Konio gezonden, aan wio hot na
lang verbidden gelukte, het lichaam van den lioiligen Sobastiaan
to vorknjgon, terwijl zij dat van Orogorius niot verkregen, maar
zondor vragen modo namon. Dozo liehamon, in liot klooster
bygozot, lioton niet na do goedo lieden tot lieh to trokkon, en
zoo groot word do toeloop van zieken on gezonden , dat do buurt
als mot sprinkhanen ovordokt was. Do heiligen doden wondo-
ren, want, zegt do gosehiodsehrijvor: „Sanahantur — non tantum
viritim aut personaliter, verum etiam deni vigcnique et ut ita dicam
gregatim." Do monniken Hchepton liet gold in Bchopolsmaten
en tolden alleon aan zilvermunt 85 schopcl.
Ovor do andoro trannlationos on ovor do oorkondonvervalsehing.
zio men Iloth, t. a. p., biz. 253 vlg. on 438 vlg.
26
waar eene onmiddellijke uitwerking niet kon worden
verwacht of afgedwongen.
Maar Beseier, al ontkent hij hel beslaan van een
B e i s p r u c h s r e c h t in de eerste periode, wil daarmede
niel eene feitelijke gebondenheid van hel grondbezit aan
de familie loochenen. Afgescheiden van hel rechl, bestond
er volgens hem een gebruik — eine Sille — immobilia
in de familie te bewaren, zooals nog heden ten dage
de landbouwers in sommige gewesten de vervreemding
van huis, hof en land als eene mei de zeden strijdige
handeling aanmerken. Diezelfde beschouwing bestond
ook bij de Germanen, doch zij stond, evenals thans,
builen hel rechlsgebied. liet scheen onnatuurlijk en
met de liefde lol de zijnen in strijd, de immobilia aan
dc familie te onllrekken, doch zoo de publieke meening
zich ook al liel hooren, hel rechl verzette zich legen
de vervreemding niel. Die goede zegt B.,
dreigde echter verloren Ie gaan, toen de Kerk de Icei\'
verkondigde, dal dc zekerste wijze om de eeuwige goederen
en hel zielenheil deelachtig te worden, bestond in hel
afstaan der lijdelijke goederen. Hoe meer die leer ingang
vond, hoe veelvuldigcr de vervreemdingen pro animi
salule werden — hoe sneller de familiën lol den bedelslaf
werden gebracht. Daaraan zouden de Volksrechten zeker
in meerdere male paal en perk hebben gesteld, zoo
niel de geestelijken daarvan hoofdzakelijk de opstellers
waren geweest. Nu bevallen die rcchtcn slechts enkele
27
bepalinyen legen eene al Ie ver gaande milddadigheid.
Zij hebben allerminst len doel aan de erfgenamen, als
zoodanig, een rechl Ie verleenen, maar verbieden
slechls hel zielenheil Ie koopen lol den prijs van de
algeheele armoede der familie. In dien geesl wil B.
de bepalingen der Volksrechlen en Capilularien, voor
zoover zij legen vervreemdingen Ie velde trekken, op-
geval hebben.
Hoe is nu uil dat gebruik (uit de Sitle), want een
anderen naam mag het volgens B. niel hebben, een
rechl ontslaan? In plaats van, zooals vroeger, de ver-
vreemding door bedreigingen Ie versterken, ving men
aan haar Ie doen plaats hebben in tegenwoordigheid
der erfgenamen. Bewaarden die daarbij hel stilzwijgen,
dan was de Germaansche rechtsregel van toepassing,
dat de aanwezige, die zich tegen eene rechtshandeling
niet verzet, later nimmer lol eenige klacht dienaan-
gaande wordl loegelalen. Zocht men aanvankelijk slechls
de legenwoordigheid der naaste erfgenamen, later achtte
men het voorzichtig ook verdere agnalen Ie doen toe-
treden. Die aanwezigheid der bloedverwanten werd
steeds meer gezochl, dewijl zij den nieuwen eigenaar
dc zekerheid van een ongestoord bezil gaf, zonder de-
welke hij misschien ongeneigd mocht worden bevonden,
zich met dc rechtshandeling in Ic laten; en diensvolgens
kon meer en meer de opvalling ingang vinden, en als
rcchlsnoodwcndig beschouwd worden, dal het consent
der erfgenamen voor elke vervreemding van immobilia
onontbeerlijk was. Aldus werd een rcchl geboren
waar vroeger slechls eene iSillc" bestond. Tol zoover
Bcscler.
28
Men kan zich inderdaad voorstellen, dat een gebruik
bron is van recht, doch dan zal hel loch zeker eene
noodwendigheid zijn, dal in zulk een gebruik hel recht
zich bewust of onbewust geuit hebbe. Wat B. echter
in casu »Sitte\'\' noemt is, volgens zijne eigene ver-
klaring , niets anders dan hel handelen in overeenstem-
ming met eene vrij algemeen zich openbarende natuurlijke
neiging, als daar is — zijne kinderen niet in armoede
achter Ie laten, zijn rang en stand op hen over to
dragen, enz. Hoe echter uil eene ))5<7/e" aldus opgeval
een recht, en dan nog wel zulk een, dat bij de
Romeinen en elders niel gevonden wordt, moet ont-
slaan, is niel wel in Ie zien. Want wanneer zulke
natuurlijke neigingen, zonder meer, bron van recht
kunnen zijn, dan hadden ook de Romeinen, die als
huisvaders hunne kinderen niel minder liefhadden dan
de Germanen, ja bijna alle volken een Reispruchs-
rechl moeten kennen.
Wellicht zal men zeggen, dal R. zulks niel heeft
bedoeld, en hij, afgezien van de dS/Z/c", uit ccn
processueel gebruik ccn i\'ccht wil doen ontstaan, doch
dil ook aangenomen, komen wij niettemin Ie staan
VQor eene groote onwaarschijnlijkheid. Want dan is de
onderstelling, waarvan B. uilgaal, len cenenmale mei
eene gewone toedracht van zaken in strijd. Rloedver-
wanlen, die volgens B. geen recht van tegenspraak
kunnen doen gelden, door de vervreemding veelal van
slechtere conditie zullen worden, vereenigt hij eendrach-
telijk lor plaatse dei\' rechtshandeling en maakt hen lol
medeplichligen aan den eigen ondergang. IIoc kan voorts
de nieuwe verkrijger er op gesteld zijn, lieden aanwezig
21)
le zien, wier enkele tegenwoordigheid voldoende moei
zijn geweest om den vervreemder, wiens pieleilsgevoel
niet geheel le gronde ging, van zijn voornemen af le
brengen. En welk denkbaar belang had eindelijk de
vervreemder een college van lastige erfgenamen op lo
roepen, die, volgens B , hoegenaamd geen recht van
tegenspraak hebbende, door een beroep op hnn materieel
belang, gesteund door de herinnering aan hun bloedver-
wantschap, eenen moreelen dwang konden uitoefenen,
hem allerminst gewenschl?
De voorstelling, welke B. zich van hel ontslaan van
hel Beispruchsrecht maakt, is le onaannemelijk
dan dal zij, ook al ware zij, zoo als wij zien zullen, niel
mei de bronnen in strijd, niel verworpen zou behooren
te worden. Nochtans sluiten velen zich bij hem aan en
voegen sommigen aan zijne opvalling nog een enkel
argument ter ondersteuning toe. Zoo meent Lewis i):
wäre doch seltsam dasz dasselbe {das Beisprnchs-
rechl der Erben), wenn es von jeher im deutschen
Recht anerkannt gewesen, sich nicht auch beim Lehn
von Hause aus, wenigstens nachdem dasselbe erblich
geworden, geltend gemacht hätte, da dieses doch,
wie die spätere Entwickelung zeigt, als ein Rechts-
verhällnisz angesehen wurde, hei dem jenes Platz
greifen konntet Lewis vergeet echter, dal hei leon-
rechl, om tot dien laleren toestand te geraken (eerst in
dc 13\'\'® eeuw koml hel Beispruchsrechl ook in hel
leenrecht voor, wal uil de Oorkonden, Reichssentenzen
1) Dns Uoclit dos KaïnilienfidoicommisfiGS. Horlin I8C8, blz.
23 n. 4.
; en Landesrechlen van dien tijd blijkt), i) eerst geheel van
natuur moest veranderen. Reeds de erfelijkheid der leenen
[I was in strijd met het oorspronkelijke karakter van het
I; leenrecht. De band tusschen leenheer en leenman was
een louter personeele, welke, door het wegvallen van
j| een van beiden verbroken werd. De trouw, door den
ïj leenheer in zijn leenman voorondersteld, mocht veelal
j ook in den zoon teruggevonden worden en zoo aan-
lig leiding geven dat het leen op hem werd overgebracht,
doch eene noodwendigheid bestond daartoe niet. Het leen
kon derhalve eerst erfelijk worden toen het van aard
veranderde, doch daaruit volgt niet, dat nu ook met
het overbrengen van het erfrecht in het leenrecht, ter-
stond alle landrechtelijke instituten daarin van werking
moesten worden. Om zoover te komen was hel noodig
dat eene veel sterkere assimilatie van leen en allod
plaats greep.
Men kan zich ccliter de moeite besparen de argu-
menten legen het vroege voorkomen van een Bei-
spruchsrechl Ie weerleggen, wanneer hel mogelijk
is aan Ie toonen, dal de oudere rechtsbronnen, schoon
niel alle, toch voor een deel dat recht erkennen.
Wij zagen in dit opzicht reeds enkele oorkonden uil
verschillende eeuwen dal rechl als aanwezig vooronder-
stellen, en moeien ons thans lol de Volksrechten wen-
den, len einde Ie onderzoeken, of het ook in hunne
bepalingen ecne plaats heeft gevonden.
1) llomojjor, SaclisBp. II. 2, blz. 439.
-ocr page 47-31
§ 11.
Vooraf dient de opmerking te gaan, dat, zoo in sommige
Volksrechten hel Beispruchsrccht niet genoemd
wordt, daaruit niet mag worden afgeleid dal zij hel
niel gekend hebben. Hel eigenaardige karakter dier
rechtsverzamelingen, waarin bovendien hel privaatrecht
slechts incidenteel behandeld wordl, maakt elke gevolg-
trekking uil dc niel vermelding lol hel niel bestaan
ongerechtvaardigd. Is daarentegen onze zienswijze juist,
dat de eenheid van grondeigendom cn familie hel Bei-
spruchsrccht in het leven riep, dari mogen wij
het vermoeden uitspreken, dal, overal waar die eenheid
eene noodwendigheid bleek, dal rcchl kan bestaan
hebben, ook al zwijgen daarvan dc bronnen.
Maar, dil moge men geneigd zijn aan tc voeren,
dal vermoeden wordl te niet gedaan door hel feil, dal
althans een Voksrecht hel rechl der erfgenamen expres-
sis verbis loochent. De Lex. Angl. cl Wer. loch
bepaalt:
„Libero homini liceat hereditatem suam cui voluerit
tradere. i)
Onbeperkter kan, naar hel schijnt, de bevoegdheid lol
vervreemden niel verleend worden , cn toch valt hel niel
moeielijk aan Ie toonen, dal deze bepaling voor onze
vraag geheel beleekenloos is. Eerstens slaan die woor-
1) In do oditio Merkel volgt dozo bepaling op tit. VI. on
beeft daar oven als in do andoro uitgaven tot opHchrift: „Do
potostftto tostnndi."
32
den in de wet geheel op zich zelve, zonder verband
met eenige andere, het privaatrecht betreffende bepa-
ling, waaruit zou kunnen blijken, of de samenstellers
van de wet hier al of niet het oog op een recht der
erfgenamen hebben gehad. Ook de titel I de aiodis,
de eenige waarin het privaatrecht bedacht wordt,
kan ons dienaangaande geen licht geven. Bij hel
ontbreken van gegevens is het derhalve zeer gewaagd
de ontkenning van het Beispruch srech t uit deze
bepaling op te maken, hetgeen bovendien ten eenen
male ongeoorloofd wordt, wanneer eene andere uitleg-
ging mogelijk is, volgens welke de woorden een goeden
zin verkrijgen zonder die ontkenning uit te spreken.
Want ook al is het niet mogelijk het bewijs te leveren, dat
die andere verklaring met de bedoeling der samenstellers
overeenkomt, loch zal men toegeven dal eene wetsbepaling,
welke verschillende opvallingen toelaat, zonder gegevens
van elders — en die ontbreken — voor hel niet bestaan
van een recht onmogelijk lol argument kan strekken. Die
andere uitlegging hebben wij te danken aan de scherp-
zinnigheid van Hasse i). r>Es scheint mir, zegl hij ,
in dem Prädicat »libero"\' der Schlüssel zu liegen.
»Für den Freien" soll es keine polltische Abhängig-
heil geben nach oben hinsichtlich der Veräuszernny
seines freien Eigenthxms, hein König, hein Herzog
oder Graf, soll ihn, wie ein Schutzherr den Hörigen,
daran hinderen können. So ist diesz relativ zu
nehmen, aber nicht in Beziehung zur Familie, denn
die Verkettung in der Familie erschien nicht wie
1) Kheiniclies Museum für Jurispr., 1828, blz. 174, n. 23.
-ocr page 49-Unfreiheit oder fesselende Abhängigkeit." Wel meent
S a n (1 h a a s dal men, door II a s s e\'s verklaring aan
te nemen, de wet iels laat zeggen wat geheel overbodig
is, doch dit bezwaar werd reeds uit den weg geruimd
door Zimmerle. 2) Deze wijsl op verschillende plaat-
sen , welke de bevoegdheid van den onvrije om over
hel zijne le beschikken, beperken, door haar van de
toestemming van hooger geplaatste personen athankelijk
te maken, en meent, dal waar die mededeelingen niel
overbodig werden geacht, de rechlsverzamelaars van
dien lijd evenmin behoefden te aarzelen van de tegen-
stelling gewag le maken. Trouwens indien de weige-
ver van onze dagen niel altijd is vrij gebleven van het
euvel, datgene le vermelden wal reeds uil den aard
der zaak volgt, hoeveel minder mogen wij dan ver-
wachten dal de opleekenaars der oude rechtsvoorschriften
zich lol hel strikt noodige zouden hebben bepaald.
Wij zijn milsdien gerechtigd de bedoelde plaals der
Lex Angl, el Wer. als voor onze vraag geheel
waardeloos le beschouwen, zoolang hel niel gelukt hare
beleekenis ondubbelzinnig cn onweerlegbaar vast le stel-
len \'), en kunnen overgaan lol de bespreking van die
1) Oormaniatisclio Abhandlungen, blz. 169, n. 10.
2) t. a. p. blz. 38, n. 2.
3) Aan die plaatsen voegen wjj toe: Edict Iloth, c. 239:
„Nulli liceat aldioni,.. »ine volunlate palroni sui terram aul man-
ripium vendcre neque ingenuum dimiltere", on Forn>. Lindonbr.
c. 72: ^quod aliquibus ex eis (or is sprake van libcrti) car/a.\'?
dedimus nullatenus alicubi nee vendere nee alienare habeant licentiam."
4) Het opschrift „do jiotostate tostandi" geeft geeno op-
heldering. Hasse, t. a. p. denkt, ovennis b|j hot „oxhoro-
3
-ocr page 50-u
Volksrechten, welke zich zeer beslist over het recht^der
erfgenamen uitlaten.
dem facere" (elke handeling waardoor de erfgenaam van zijn
recht op een grondstuk beroofd wordt), aan eene technische be-
naming, waarvan het hem echter niet gelukken mocht den zin
op te sporen. Eenig licht zou misschien op onze bepaling
vallen, stond het vast voor welken stam on voor welken tjjd
de Lex werd zamengesteld, zoodat men zich op de analogie
der overige Leges kon beroepen. "Wat de data betreft worden
zoowel de YP», VIP» als de IX^® eeuw (802. Rijksdag Aken)
genoemd. De een zoekt het vaderland der wet in Sleeswijk-
Ilolstein, een ander in Thüringen, nog anderen in Thoringia
(Zuid-Holland). Voor de laatste plaats zou de groote overeen-
stemming met de Frankische Rechtsboeken en de opname van
de Judicia Wlemari pleiten, daar het een en ander aan een
stam doet denken door Friezen en Franken begrensd. "Ware ons
aangaande de herkomst der stammen, welke zich in Groot-
Brillannie nederlieten, meer bekend, dan zou do vermelding der
Lex Angl, in do Angel-Saksische wetten ons misschien op het
spoor kunnen brengen. Do wet toch was aldaar bekend geljjk
blijkt uit de Constitutionos Canuti de Forosta (Schmidt,
Oosotzo der Angelsachsen 2" Aufl. 1858. blz. 321), art. 33,
waar do eigenaar wiens dolle hond in de bosschen wordt ge-
vonden „emendel secundum hominis mediocris quod stcumdum legem
Werinorum i. e. Thuringorum, est ducentorum solidorum\\\\Gizc\\{Ao
\'wat wjj in do ons bckendo Lox Angl, et AVer. tit. I. § 1
lozen „qui lil/erum occideret 200 so/it/o* compunat." Ook plaats-
namen als Werrington in Devonshire enz. (Kom blo. Die Sachsen
in England, vertaling van Brandes 1. blz. 51 en 393) doen
aan het verblijf van Weriner» aldaar denken. Zio voorts over
do wet. Stobbe, Roehtsquellon I. blz. 172 vlg,; Zöpfl, Rechts-
gesch. I. § 9.
S5
§ 10.
liet krachtigst spreekt zich de Lex Saxon um over
hel recht uil:
Tit. XV. § 1, „Traditiones et venditiones omnes le-
gitimae stabiles permaneant."
§ 2. „Nulli liceat traditionem hereditatis facere prae-
ter ad ecclesiam vel regi, ut haeredem exhaere-
dem faciat;"
§ 3. „nisi forte famis necessitate coactus, ut ab illo,
qui hoc acceperit, sustentetur. mancipia illi liceat
dare ac vendere, —"
ßeseler, die, zooals gezegd is, hel ontstaan van
hel Beispruchsreclil in de elfde eeuw stelt, kan
in deze bepaling niels anders ontdekken dan een van
de eerste maatregelen, om bij hel Ie niet gaan der
oude Sille, de kinderen, tegenover de kerkelijke hcb-
zuchl, althans voor den bedelstaf te behoeden. De
woorden van § 2 Dpraeler ad ccclesiam vel rajV als
een invocgsel van lateren lijd beschouwend, verklaart
hij hel geheel als volgt: § 1 stelt den algemeenen regel,
(1. i. vrije beschikking; § 2 behelst ten voordeele van
descendenten de uitzondering dal Vergabungen va?» hel
geheele vermogen verboden zijn; § .1 eerste gedeelte
hefl de uitzondering van § 2 op in het geval van echte
nol, mits alsdan de overdracht geschiede onder voor-
behoud van levenslang onderhoud; 3 laatste gedeelte
stell de vervreemding van horigen onbeperkt vrij. Over
hel rechl der erfgenamen spreekt de wel niel, zij kent
ü* \'
-ocr page 52-so
het niet. üat de woorden van § 2 y>praeter ad eccle-
siam vel regi" van lateren datum moeten zijn, neemt
B. aan op grond van de twee Capitulariën a. 805 en
a. 81 \'1, die de vrijheid van schenkingen aan de kerk
beperken, wat niel samengaat met de genoemde woor-
den, welke juist het omgekeerde zouden uitspreken.
De lalere inlassching zou hare verklaring vinden in de
behendigheid der geestelijken, om, door eene kleine
bijvoeging, de voor de kerk aanvankelijk nadeelige be-
paling, in haar voordeel le keeren. liet is echter niet
geheel juist, dal de Capitulariën voormeld schenkingen
aan de kerk beperken. Karei de Groote legt daarin
aan de geestelijkheid slechls ten laste, dal zij in haren
ijver zich van weinig christelijke middelen bedient,
maar eene veroordeeling van schenkingen aan de kerk
in hel algemeen houden zij niet in. Bovendien kon er
Karei aan gelegen zijn, in eene wel, voor de Saksers
bestemd, eene uitzondering ten gunste van de kerk te
maken, welke in hel nieuw veroverde en voorheen
heidensche gebied nog in wording was, en aan slolTelijke
ondersleuning behoefte had, terwijl hel allerminst vreemd
is ook aan den rex le zien gedachl. Er is derhalve geen
grond de bedoelde woorden als niel lol de oorspronke-
lijke redactie behoorende aan te merken, cn daarmede
verkrijgl de wet reeds een geheel anderen zin, dan waarin
Beseier haar opval. Evenmin kan men B. toegeven,
(lal § 2 slechls Vergabungen van hel geheele vermogen,
cn niet die van enkele goederen verbiedt. Wanl welken
zin zoude hel hebben in § 2, Vergabungen van enkele
zaken vrij le laten, cn dan in § 3 in fine hetzelfde nog
eens weer van dc mancipia, welke toch zeker lol de
37
enkele zaken beiiooren, Ie bepalen. Een onweerlegbaar
bewijs dat de opvatting van Be se lor onjuist is, geeft
het volgende Diploma van Kaiser Otto 111, a. 997.
11 al laus, gloss, blz. 366:
»Filia, nomine Adela, quandam hereditatis jam tra-
ditae partem exposcens, dicens, quod pater ejus
secundum Sax. legem absque ejus consensu et
licentia nullam potuisset facere traditionem, to-
tam patris sui donationem produxit in errorem."
Eindelijk is de vertaling van Dheres" § 2 door »Äm-
dereii" willekeurig. B. zelf loch verklaart, (Erhverlr.
hlz. i5), dal dc meest gewone beteekenis vanheresis:
»der Nachfolger in die Güter eines Verstorbenen"
derhalve ieder die, toen dc vervreemding plaats hail,
eigenaar zou zijn geweest, ware de vervrcemdcr vóór
de lot slandkoming der rechtshandeling overleden.
Tegenover dc meening van B. plaatsen wij de vol-
gende uillegging:
Dc wel heell vervreemdingen in den meest uilgc-
breiden zin op hel oog, cn maakt geen onderscheid
tusschen die van enkele zaken en die van hel geheele ver-
mogen. Evenmin vraagt zij, of die vervreemdingen
lilulo oneroso of als schenkingen plaats hebben, liet
eerste bleek uil hel aangehaalde Diploom, hel laalslo
blijkt uil de terminologie der wel. Voor hel genus
loch bezigt de wel dc uitdrukking »Iraditiones\'\' (zio §2
en hel opschrift »de Iradilionihus.") De species
duidt zij aan in 3 met r>dare ac vendere" wal in §1
mei »traditiones et venditiones" (traditio hier in
engeren zin gebezigd) wordt uitgedrukt.
38
Voorts leert ons § i, dat vervreemdingen in rechten
zullen gehandhaafd worden, wanneer zij op wettige wijze
zijn tot stand gekomen, d.i. wanneer zij zijn legitimae.
Voor die wettigheid was het niel, gelijk Zimmerle
en anderen meenen, noodig, dat de rechtshandeling
voor den rechter plaats had, althans men is daarvan
het bewijs schuldig gebleven, i) De plaats waar, deed
weinig ter zake, al blijkt hel ook dal men meestal de
volksvergadering of de kerk koos. Tol de wettigheid
behoorde alleen het inachlnemen der gebruikelijke sym-
bolen, en len einde daarvan te doen blijken, was
natuurlijk de tegenwoordigheid van getuigen vereischte.
Ook de investituur, al kon die er loe bijdragen de
identiteit van hel vervreemde goed vast tc stellen, was
voor de welliglieid onnoodig. Eene betere, ofschoon
niel geheel onbedenkelijke, verklaring van het woord
^legitimae\'\' geeft Hasse. Hij meenl dal de legitimileit,
hier vereischt, gelijk staal met hel volledig inachlnemen
van dc voorschriften van hel Volksrecht. En daar de
Lex Sax. hel Beispruchsreclil der erfgenamen er-
kent, zou elke vervreemding illegilima zijn, welke met dal
recht geene rekening had gehouden. Bedenkelijk wordt
die verklaring echter door de omstandigheid, dal naar de
Volksrechten ecne vervreemding, wanneer daardoor rcclilen
van derden miskend werden, niet ipso jure nietig,
doch slechts vernietigbaar was, nl. zoo de derde gc-
1) Bcsolor, System d. d. 1\'riv. 1873, I. §90; Erbvortr.
I, blz. 38; Stobbe, Deutsch. Privatr. 1875, II, 594; Zim.
morlo, t. n. p. blz. 40; Gor bor, System dos Deutsch. Privr.
1878, § 39 n. 2.
39
rechtigde zich legen zulke handeling verzeilen wilde.
Eene vervreemding wordt niet legitiem door den verkre-
gene consensus, maar zij is het van het oogenblik dal
de vormen in acht zijn genomen, en indien, binnen
den daartoe geslelden lijd, de erfgenamen zich niel ver-
zetten, hebben zij hun recht verloren, den wettig lot
stand gekomen overgang van hel goed te weerspreken,
doch wordt daardoor de handeling niet eerst eene legitime.
Uit § 2 blijkt dat de vervreemding van eigen, waar-
door de erfgenaam van zijn recht op dal eigen wordt
versloken — wal natuurlijk niet hel geval is wanneer hij
zijne toeslemming heeft, gegeven — aan niemand vrijstaat,
tenzij de vervreemding geschiede len behoeve van kerk
of koning. Doch § 3 kent ook dengene, die zeggen
kan: r>famis necessitate coactus" te zijn, hel rechl toe
zijn goed aan privaatpersonen Ie vervreemden. In dil
geval wil dc wel echter dat de vervreemdcr zich het
levensonderhoud voorbclioude, en moei, gelijk wij lalcr
zien zullen, het goed ten voorkoop aan dc erfgenamen
worden aangeboden. Met betrekking lol hel laatste
gedeelte van § 3, schijnt hel aan hese Ier te moeten
worden toegegeven, dal aldaar de vervreemding van
horigen onbeperkt vrij wordl gesteld, i)
Dc verklaring van § 3 zooals wij die gaven, verschilt
ecnigzins van die, waartoe eene andere punctuatie
Zimmer Ie 2) leidde. Terwijl n.l. Boso Ier 3), Eich-
1) Uit de tegenstelling van § 2 en § U bljjkt, dat in § 2 van
onroerondo zaken gesproken wordt, ni. n. w. van oigon.
2) t. a. p. blz. 42 vlg. en aldaar noot 5.
3) Erbvertr. I, blz. 58.
-ocr page 56-40
horn 1), II as SC 2), Gaiipp en anderen in § 3 na
het woord suslentetur oen punt plaatsen, volgt hij de
meer gewone lezing, welke aldaar eene komma heell. Hij
verkrijgt dan het resultaat, dat, zelfs in het geval van
livesnot, het eigen niet mag vervreemd worden, maar
redding moet worden gezocht in de vervreemding van
horigen, waartoe de vervrcemdcr dan voor hel speciale
geval de toestemming der erfgenamen niet behoeft te
vragen. Onze verklaring meent hij onhoudbaar te zijn,
op grond van verschillende, door Beseier aange-
haalde, bepalingen, waaruit blijkt dat de horigen in den
regel aan dezelfde rechtsvoorschriften onderworpen waren
als dc immobilia. Daarmede zou onze opvatting, volgens
welke dc vervreemding van horigen, niet slechts in het
bijzondere geval van nood, maar altijd vrij, d. i. zonder
consent der erfgenamen, kon plaats hebben, in strijd
zijn. Nu is het volkomen juist, dat de horigen meestal
met het onroerend goed werden gelijkgesteld, hoewel
op den regel uitzonderingen bestonden De oorzaak
dier gelijke behandeling lag in de moeielijkheid om
zonder horigen landbouw te drijven, wal hen al spoe-
dig in vele opzichten als pertinentes van den bodem,
waarvan zij het lot deelden, deed aanmerken. Dal daar-
mede echter ook hel Beispruc hsrcch l lol de vcr-
1) 8t. u. IlechtsgcBch , I blz. 336.
2) t. a. p. blz. 174.
3) Recht und Vorfassung dor alten Sachsen, blz. 202 fig.
4) Erbvortr., I. blz. 58.
5) De Volksrechten kennen een weergeld der horigen (12,20,
36 onz. solidï). Zij kunnen een peadium hebben, en. Lex Rot h-
c. 23 „pro utililate casae, ut non depereat\'\\]nir\\ peeulium vorvroomden.
41
vrcemding van horigen werd uitgebreid, is geene nood-
wendigheid. Hel mag tol de dikwerf voorkomende ge-
vallen behoord hebben, dat men, heizij bij overvloed
van horigen, zich van sommigen hunner ontsloeg, heizij,
bij ongeschiktheid voor bepaalde werkzaamheden of uil
anderen hoofde, horigen verkocht ten einde andere
weder in le koopen, voor welke rechtshandelingen men
hel toen nog al le bezwaarlijk moge geacht hebben
telkens het consent der erfgenamen in le roepen. Dat
het volgens den Sachsenspiegel, waarop Zim-
merle zich beroept, anders was, kan voor de Lex
Sax. weinig bewijzen. In de woorden van Sachsp.
Ldr. L 52 §1 y>Ane erven gelof unde ane echt ding
ne mul nieman sin egen noch sine lüde geven" vinden
wij inderdaad eene uitbreiding van hel Beispruchs-
rechl ook lol vervreemding van Uide, doch in dien
lijd was hel bezit van horigen aanmerkelijk veel nood-
wendiger dan in de vorige perioden, toen èn van den
grond eene geringere opbrengst werd verlangd, ón de
eigenaar met de zijnen, des noods ook bij gebreke van
horigen, door zelf den grond Ic bewerken, althans
nog eeniger male in zijne behoeflen kon voorzien. Naar-
mate echter meer vrucht van den grond gevraagd, cn
daarmede meerdere bewerking vereischt werd, daaren-
tegen een groot getal der grondeigenaars eene ridder-
lijke of andere, niel met den landbouw samenhangende
levenswijze volgden, en, tlerhalvc niet eigenhandig zaaiend
cn oogstend, ook opgehouden hadden daarloe de vereischte
kennis te bezitten, moest hel land zonder horigen al
meer in den vollen zin een renteloos kapitaal worden,
ja, een achleruilgaand kapitaal. Hel belang der erfge-
42
namen werd toen zoo eminent, dat een recht van verzet
tegen de vervreemding van horigen hun kon worden
toegestaan.
Wat er echter ook zij van de eene of andere opvat-
ting, boven allen twijfel slaat hel, dat de Lex Saxo-
num hel Beispruchsrechl kent. Subjecten
van dat recht zijn de ytheredes", in den zin welke wij
daarvoor reeds hebben vastgesteld. Object van het
recht is het eigen, zonder nadere omschrijving. Naar
den omvang is het rechl beperkt, waar vervreemdingen
door nood onontbeerlijk zijn geworden, en dienaangaande
behoort nog eene enkele opmerking te worden gemaakt.
De nood wordt in de Lex Sax. eene famis necessiias
genoemd, doch men moet die woorden waarschijnlijk
niet letterlijk opvallen; wij mogen wellicht zelfs verder
gaan en de verschillende omstandigheden, welke later
nood in hel leven riepen, ook reeds voor den lijd der
Lex Sax. voor nood houden, en wel: gebrek hebben
aan kleeding, bezwaard zijn door schulden en ge-
vangenschap. De latere bronnen spreken nu eens van
■»livesnor i), dan weer van Dechte nat," ^legilima
necessiias." Op zichzelf toch is livesnol niet vol-
doende. De nood moet een wettig erkende zijn, en is
dat nimmer wanneer eigen schuld daarvan dc oorzaak
is. Wellicht mogen wij dal requisiel ook voor dc Lex
Sax. stellen, alhoewel zij daarover zwijgt. Wat nu echter
wanneer de eigenaar zich op zijn nood kan beroepen?
Daarover laai dc wel zich niel direct uil, doch de
1) Goal. Stat.; Kraut, Grundriaz, § 70, 12.
-ocr page 59-43
navolgende bepaling kan ons eenig licht geven en ons
zeer nabij de waarheid brengen:
Tit. XVII. »Liber homo, qui sub tutela nobilis cujus-
libet erat, qui jam in exilium missus est, si hae-
reditatem suam, neccessitate coactus, vendere
voluerit, offerat eam primo proximo suo; si ille
emere noluerit, ofTerat tutori suo, vel ei, qui
tune a Rege super ipsas res constitutus est. Si
nee ille voluerit, vendat eam cuicunque voluerit."
Hier wordt over een\' vrije gehandeld, die, zonder
confiscatie van goederen, in ballingschap is gezonden,
cn die, tot zijne bescherming, zich onder de hoede van
een nobilis heeft gesteld, diens voojfdy man is geworden,
of wel die, niet in een dergelijk verband gelreden zijnde,
door zijne afwezigheid zijne goederen onder koningsmund
ziel gesteld \'). Verkeert zoo iemand in wettigen nood,
dan kan hij, zegt dc wel, niet volstaan met hel aan-
bieden van zijn goed aan den proximus heres, maar
moet hij hel ook den mnndoaldus, \'l zij dan zijn voog-
dijheer, \'t zij den ambtenaar die in \'s konings naam dc
wellclijkc voogdij over dat goed uiloefenl, offerre. De
hier vermelde rangorde der personen, welke een voor-
koopsrccht hebben, gccll ons zonder twijfel hel rcchl
aan Ie nemen, dal in geval van nood steeds dc erfge-
namen ccn eerste recht op hel goed hebben. De wel
gaal nil van hel gewone geval, dal cr erfgenamen zijn.
Ontbreken die, dan zal de verbannenc loch minstens,
1) Kr nut, Vormunduchaft, I. § 3 cn 4.
-ocr page 60-IA
lot handhaving van zijn recht op hel goed, helmiddel
der in voogdijstelling hebben aangegrepen, en verkrijgl
de voogdijheer het voorkoopsrecht Heeft hij ook dit
verzuimd, dan treedt de koning op als beschermer van
hel onbeschermde goed. Wij hebben hier dus van beneden
naar boven gaande een climax, waarvan de proximus
her es hel hoofd vormt. Voogdijheer en koning zullen
in dit exceptioneel geval, na hem het recht hebben, door
koop eigenaars van hel goed le worden.
Hel ligt derhalve voor de hand aanlenemen, dal in
geval van echte nol de proximus heres een voorkoops-
recht heeft. Maar wat zal het gevolg zijn wanneer de
vervreemder noch den consensus der erfgenamen heefl
ingeroepen, noch hel goed aan den daarloe gerechtigde
heeft aangeboden? Zoover de schrijver van dit proef-
schrift zulks kon nagaan, bleek hel hem niel dal de
Lex Sax. dienaangaande iels bepaalt. Een beroep op
de bronnen der latere periode scheen hem ongerecht-
vaardigd, en derhalve kan slechts verwezen worden naar
een document uit de tiende eeuw, reeds vroeger hier
medegedeeld (blz. 37), waar hel niel inroepen van de toe-
stemming eener aldaar genoemde Adela, mei verwijzing
naar de Lex Saxonum, de vernietiging in haar geheel
leïi gevolge heeft van eene schenking door haren vader
verricht, i)
1) Hoe vorloidotijk hot ook zjj, nnar nantoiding van dit Diploom,
nador in to gaan op do ontwikkeling vnn hot UoiBpruchH-
rocht in eeno volgendo periode, schjjnt het nogtana gewenscht
onze uiteenzetting to bepalen tot hetgeen, strikt genomen, door
do Volksrechten on gelijktijdige rechtsbronnon wordt uitgesproken.
45
Wij zijn ihans zoover gevorderd, dat het bestaan van
hel Beispruchsrech l in de periode der Volksrechlen
althans voor de Lex Saxorium is uitgemaakt. In
de volgende § § zal ook op de overige Volksrechlen ge-
let worden, doch zij maken van het rechl in veel min-
dere male gewag. Voor onze vraag is hel echter reeds
van hel hoogste gewicht, dal een slam, welke hel minst
onder den invloed van het Romeinsche rechl heeft ge-
slaan, m. a. w. hel meest echt Germaansch kon blijven,-
hel Beispruchsrecht zoo onomwonden erkent. >)
l)Do Lex Saxonuni kan, naar liet schijnt, inderdaad
gezegd worden, ofschoon zij onder de verschillende Volksrechten
een der kleinste naar den inhoud is, het öerniaanscho recht
het zuiverst weer to goven. Wol vortoonen zich ook in haar
Frankische rechtseleraonten, waarvan do woorden in Tit. XV
§ 2 „jnaelcr ad ecclesiam vel regi" het bewys leveren, doch dio
elementen treden zoo schuchter in dit Volksrecht op, en ver-
schijnen daarin zoo zoor als vroomdclingen, die op don eersten
aanblik als zoodanig worden horkond, dat zij ons geon oogenblik
in den weg staan, waar het geldt in dozo wet Germaansche van
vroonido beginselen to onderscheiden. Mocht mon mot 11 icht-
hofen, zur Lox Sax., of mot Merkel, „Lex Sax,, blz. 5,
aannemen, dat do opstelling dor wet t)f tusschen do jaren
777—797 valt, of uit drio bostanddeolen van vorschillondo
tijden dagteekoncndo bestaat, dan zou do gissing waarschjjnlijk
zijn, dat do inlassching van vreemde elementen eerst in do
laatste redactie oj) den rijksdag van Aken, a. 802, plaats hooft
gehad, waarbjj echter hot recht dor Sakson to zoor Oormaansoh
bleek, dan dnt men hot waagde anders dan door vermenging
mot onkelo boginsolon van uithoemgch recht do oudo Germaanseho
rechtsinstellingen to wjjzigen.
46
§ 11.
Voor ons onderwerp vraagt de Lex Ripuariorum
in de volgende bepalingen onze aandacht:
Tit. XLVIII. „Si quis procreationem filiorum vel
filiarum non. habuerit, omnem facultatem suam
in praesentia Regis, sive vir mulieri, sive muiier
viro, seu cuicunque libet de proximis vel extra-
neis, adoptare in hereditatem vel adfatimi per
scripturarum seriem seu per traditionem, et
testibus adhibitis, secundum legem Ripuariam
licentiam habeat."
Tit. XLIX. »Quod si adfatimus fuerit inter virum
et mulierem, post discessum amborum ad legiti-
mes heredes revertatur, nisi tantum, qui parem
suam supervixerit, in eleemosyna vel in sua ne-
cessitate expenderit."
Deze titels handelen niel onmiddellijk over hel rechl
der erfgenamen, maar hebben len doel de vereischlen
oplesommen der affalomie, en enkele harer gevolgen
vast te stellen. De ajl\'alomie, hier ook adoptio in here-
dilalem genoemd, behoort plaats te hebben in praesentia
regis, wal in Ca pil. IV Ca rol i M. a. 803, de Lege
Ripua rense, c. 7 wordt uitgebreid lol: Dcoram rege
vel comité et scabinis vel missis dominicis, qui tune
ad juslilias faciendas in provincia fuerinl ordinali"\'.
De handeling geschiedt y>per scripturarum seriem seu •)
traditionem et testibus adhibitis".
De affalomie kan plaats hebben tusschen echlgenoolen,
1) lees:«/, zie Boselor, Erbvortr. blz. 103 contra II asfle.
-ocr page 63-hl
doch ook bloedverwanten en zelfs extranet 1) kunnen
de bedachten zijn. Zij is echter absoluut onmogelijk
zoolang hij, die afiatomeert, zoons of dochters heeft.
Hier wordt dus de inachtneming van een recht der erfge-
namen (in casu der descendenten), zal er van alTatomie
sprake kunnen zijn, vooropgesteld. In hoeverre op dat
recht ook dan gelet moet worden, wanneer eene
vervreemding van enkele zaken bedoeld wordt, daar-
over laat de wel zich niet uil, en kon zij zich ook niel
verklaren, voor zooveel deze titel belrefl, dewijl daarin
alleen hel oog word gevestigd op de Vergabungen
van hel geheele vermogen. Verdere bloedverwanten
kunnen tegen dc alTalomie niel in verzei komen, doch
hun wordt in lil. XLIX een Rückfallsrecht toe-
gekend voor hel geval de alTalomie onder echlgenoolen
geschiedt. De reden waarom is niel ver lo zoeken. Dc
atlalomic onder echlgenoolen had loch, naar Ripuarisch
rcchl, niel hetzelfde doel als die welke een\' bloedver-
want of extraneus betrof. Volgens dil Volksrecht had
de langstlevende kinderloozc echtgenoot geen wettelijk
vruchtgebruik, zoodal de goederen of aan dc bloedver-
wanten of aan den fiscus vervielen. Wilde men dus
den overlevende voor armoede behoeden, dan was er
slechts ccn middel, n. I. de allalomic. Zoo verkreeg
die overlevende hel gehcele vermogen, dewijl er nu
1) Met oen oxtrnnoufl tu ftlTntonioron word ochter, zoolang nog
Moedvorwftntcn aanwezig waren, nltlianH door do Lex Ilot)i,
365 al« eono zoo vorachtelijko daad nongeniorkt, dat Qon vorlioB
van hot rceht om al» oodholpcr op to treden daarvan het go-
volg was.
48
eenmaal geen middel was een deel daarvan te geven,
liet gevolg hiervan zou echter geweest zijn dat het
vermogen van den eerstgestorvene aan diens bloedver-
wanten voor goed onttrokken werd, en verstierf aan
die van den langstlevende. Ten einde dit, de bedoeüng
voorbij strevende gevolg, aan dealfatomie onder echtge-
nooten te ontnemen, bepaalt til. XLIX, dal, post disces-
sum amborum, hel vermogen, voor zoover hel niet aan
de kerk of uil nood aan derden vervreemd werd, lot
de legilimi heredes zal terugkeeren. Bij eene Vergabung
aan bloedverwanten of exlranei was echter juist hel doel
al de gevolgen der aflalomie te doen intreden. Zij ge-
.schiedde dan niel, gelijk onder echlgenoolen door nood
gedrongen, doch dewijl men óf andere bloedverwanlcn,
óf den fiscus wilde uitsluiten.
Tol eene andere conclusie is Z i m m e r 1 e gekomen.
Niel alleen geeft, volgens hem, de wel aan de kin-
deren een Beispruchsrccht legen elke vervreem-
ding, maar onder zekere voorwaarden ook aan de
ascendenten en collateralen. liet eerste is echter bloot
eene gevolgtrekking, welke juist kan zijn, doch bij hel
zwijgen der wet onzeker blijft. Hel laatste steunt op een
misverstand. Zimmer Ie neemt aan, dal de alfalomie,
in lil. XLIX bedoeld, slechts vruchtgebruik aan den
langstlevende geeft. In dal geval, zegt hij, hebben
de bloedverwanten slechls een Rückfallsrechl, maar
dan ook a fortiori een Beispruchsrccht, zoo dik-
wijls de aftalomic eigendom overdraagt. Dal echter in
lil. XLIX, geen vruchtgebruik maar eigendom wordl
overgedragen, volgt onwedcrlcgbaar uit de daar ver-
melde uitzondering. Had de langstlevende geen eigendom,
49
dan is het niet intezien, met welii recht hij aan de
keriv, of door nood gedwongen aan derden, kon ver-
vreemden. Wel kan men Zimmerle toegeven, dat
de wijze, waarop Sandhaas \') zich van onze titels
afmaakt, hoogst verwerpelijk is. Tit. XLVIII te bezigen
om het recht der erfgenamen le loochenen, en op grond
van Til. XLIX dalzelfde recht aan te nemen, is niel
de weg, om eene aannemelijke verklaring van deze titels
le leveren.
De beschouwing van deze titels levert ons dus hel
bewijs, dal de Lex Rip. hel Beispruchsrechl
kende. - In welken omvang blijkt niel, dewijl hel rcchl
der erfgenamen, slechts naar aanleiding van een ander
instituut, wordl vermeld.
Over de Lex Baiuvariornm kunnen wij na den
tekst medegedeeld le hebben zeer kort zijn. De wel
spreekt zich zoo duidelijk uil, dal aan een verschil van
opvalling haast niel le denken vall, wal wij grooten-
deels aan hare klare bewoordingen le danken hebben.
De volgende bepalingen hebben op hel Beispruchs-
rechl betrekking: \'
Tit. XIV, cap. IX: De eo, qui sine liberis
moritur.
§ 3. »Si autem maritua ejus, qui nee flllos nee fllias
neo nepotes nee pronepotes, nee ullum do pro-
1) t. ft. p. blz. IG7 on 183.
-ocr page 66-50
pinquis habet, (sed) in uxorem aut donatione aut
testamento sive partem sive omnes contulerit
facultates, et haec deinceps in viduitate persistit,
et memoriam mariti cum pudicitia castitatis ob-
servât, omnia quae a marito ei sunt donata pos-
sideat, et ea in quem voluerit pro suo jure trans-
fundat."
Tit. I, cap. I: Ut si quis liber Baiuvarius vel
quiscumque alodem suam ad Ecclesiam
vel quamcunque rem donare voluerit, li-
beram habeat potestatem.
»Ut si quis liber persona voluerit et dederit res suas
ad Ecclesiam pro redemptione animae suae, li-
centiam habeat de portione sua, postquam cum
flliis suis partivit."
De wel geeft derhalve het Beispruchsrechl aan
de hloedverwanlen, zonder onderscheid, on om het
even legen welive soort van vervreemding. Slechts wordt
er uilzondering gemaakt voor hel geval, dal de vervreem-
ding len behoeve van de kerk geschiedt. Daartegen
kunnen zich de verdere bloedverwanten nimmer, en
de kinderen slechts zoolang verzeilen, als de divisio
niet heeR plaats gehad.
Tol de leges barbarorum, welke van een B e i s p r u c h s-
rechl, zij hel ook niel altijd in dezelfde male, gewag
maken behoort eindelijk ook nog de Lex Burgun-
dionum. Wel is waar gcefl dil Volksrecht hel
51
Beispruchs recht slechts legen vervreemding van de
terra sortis litulo acquisita, en dan ook nog slechts zoo-
lang geene divisio heeft plaatsgehad, doch hel blijkt uil de
wel, dat deze beperking te voren niel had gegolden, en de
prioris legis ordo hel rechl ook uilbreidde tol de com-
munis facultas en hetgeen de vader labore suo had
verkregen. De Lex Burg. vertoont ons derhalve het
Bei spruchsrecht in een staal van verdwijning, te
meer opvallend, dewijl dit Volksrecht een der oudste
is, daar hel toch reeds vóór hel jaar 516 onder
koning Gundobald, of althans weinig later, onder
Sigusmund tot stand kwam. Daaruit toch zou men
geneigd kunnen zijn afteleiden, dal hel Beispruchs-
rech l, ofschoon bij de Bourgondiërs niel onbekend,
toch met hun rechtsbewustzijn reeds vroegtijdig in strijd
was. Bij nader inzien zal men echter gedwongen zijn
Ie erkennen, dat juist deze wel, des ondanks, van hel
bestaan van hel Beispruchsrech l een niel onbe-
langrijk getuigenis geeiX. De Lex Burg. loch werd
niel voor de Bourgondiërs als zoodanig uitgevaardigd.
In de zoogenaamde tweede voorrede, welke in de liand-
schriflen nu eens aan Gundobald, dan weder aan
Sigismund wordl locgcschrcven, wordt aan de rcchlcrs
gelast: Tiseeundum leges noslras inier Burgundioncm
et Romanum" recht Ie spreken, terwijl tinier liomauos
sicul a parenlibus noslris sialtUum est, Romanis legibus
praecipivius judicari, en eindelijk wordl verordend dal:
Dsi quid vero legibus nostris non tenetur inscrlum, hoe
lantum ad nos referre praecipimiisjudicantes.\'\' Hieruit
blijkt, dal, de Bourgondische koningen, wellicht omdat
zij zich als Arianen de genegenheid der Kalholiekc
/i*
-ocr page 68-Romeinen i) wilden verzekeren, of om welke redenen
dan ook, het Romeinsche element zeer begunstigden.
Want niet alleen zullen hunne onderlinge twisten naar
Romeinsch recht beslecht worden, maar ook de ge-
schillen lusschen Bourgondiërs en Romeinen moesten
naar eene wet beoordeeld worden, welke voor een goed
deel uit eene vermenging van Romeinsch en Germaanscli
recht was samengesteld, terwijl eindelijk, om elk beroep op
hel Germaansche gewoonterecht aftesnijden, de koning
zich de beslissing in de bij de wet niet voorziene ge-
vallen voorbehoudt. Wanneer wij nu, niettegenstaande
deze Romaniseerende lendenzen, nochtans hel Bei-
spruchsrechl, hoezeer dan ook beperkt, door de
wet zien erkend, dan volgt daaruit, dat dit recht zoo
diep in het toenmalige rechtsleven had wortel gescholen,
dal zelfs vreemde invloeden niel in staal waren hel
geheel werkeloos te maken. Uit de enkele bepalingen,
welke wij hier zullen mededeelen, moge het gezegde
nader blijken:
Tit. I. De libertate donandi patribus attri-
buta etc. Cap. I. „Quia nihil de praestita patribus
donandi licentia vel munificentia, dominantium
legibus fuerat constitutum, praesenti constitutione
omnium uno voto et voluntate decrevimus, ut patri
etiam antequam dividat, de communi facultate
1) Dio koningen moesten ala Arianen bovenal den invloed
vreezen van do Frankisclio koningen, die, althans in naam,
katholieken waren en daardoor oon niet geringen aanhang onder
de katholioko Romeinen in hot Uourgondischo ryk konden vor-
krygen.
53
et de labore suo cuilibet donare liceat, absque
terra sortis titulo acquisita, de qua prioris legis
ordo servabitur."
Cap. V: „Si quis Burgundio filios habet, tradita filiis
portione, de eo, quod sibi reservavit, donare aut
vendere, cui voluerit, habeat liberam potestatem."
Tit. LI. De his, qui débitas filiis substantiae
suae portiones non tradiderint. Cap. I:
Quamlibet haecin populo nostro antiquitus faerint
observata, ut pater ciun filiis propriam substan-
tiam aequo jure divideret; tarnen emissajampri-
dem lege custodiri hujusmodi ordinemjussimus,
et patrum utilitatibus consulentes adjecimus, ut
ex eo, quod in portione patris veniebat, faciendi
quod voluisset, haberet liberam potestatem. Sed
quia in nostra nuper disceptatione praeclaruit,
Athilam quendam et antiquae constitutionis seriem
praeterisse, et saluberrimae legis praeceptionibus
résultasse, nec debitam tradidisse fllio portionem,
et ita facultatem suam per inlicitos scripturarum
titulos ad alias transtulisse personas, ut nihil
exinde ad filium voluerit pertinere : ne quisquam
improbum hujusmodi sequeretur exemplum, quod
contra legem fecerat, ex lege jussimus non valere,
omnemque ejus substantiam fllio addiximus pos-
sidendam. Judicium quoque nostrum ut prae-
sumptoris inobedientiam resecavit, ita inditam
legibus generalis praecepti justitiam retinebit. Id-
circo salvo eo, quod in hujusmodi negotiis pro-
mulgata dudum lege praecepimus, quiaque patrum
filiis compétentes substantiae non tradiderit por-
tiones, nihil in contrarium per scripturam in
54
praejudicium faciat filiorum: aut sifecerit, nullius
poterit esse momenti.\'\'
Zeer ten onrechte heeft men ook nog een andere
bepaling der Lex Burg. met het Beispruchsrecht
in verband gebracht, en wel:
Tit. LXXXIV. De venditione terrarum. Cap. I.
„Quia cognovimus Burgundiones sortes suas nimia
tacilitate distrahere, hoe praesenti lege credidimus
statuendum, ut nulli vendere terram suam liceat,
nisi illi qui alio loco sortem atit possessiones
habet."
Deze titel toch laat het recht der erfgenamen geheel
builen kwestie. Zij behandelt den verkoop der sortes,
welke, len gevolge van hel insluipen eener heilloozc
gewoonte, ook aan niel volgerechligde personen werden
overgedragen. Om dit legen te gaan, wordt de ver-
koop dan slechts vrijgelaten, wanneer de verkrijger
reeds in hel bezit was van een sors of van andere
possessiones. Dal de inachtneming van hel recht der
erfgenamen ook bij zulk een\' verkoop eene noodwendige
vooronderstelling was, is naUiurlijk en behoefde niel
andermaal neergeschreven Ic worden, daar de wel hel
elders reeds uitdrukkelijk hail verordend, liet beroep van
Bcscler op dezen lilcl legen hel Beispr uchsrcch l
is dan ook onhoudbaar. Waren de erfgenamen, zegl
hij, lol tegenspraak gerechtigd, djm was hel verbod
om dc sortes te vervreemden geheel onnoodig, daar
toch de erfgenamen ook zonder dit wel steeds hun veto
zouden hebben ingebracht. Hij ziel echter voorhij, dal
55
zulk eene vervreemding den erfgenamen onder bepaalde
omstandigheden zeer voordeelig kon zijn, of Nvel, dat zij,
uit genegenheid tot den vervreemder, besluiten konden van
het recht afstand te doen, in welke gevallen, zonder onze
bepaling, de verkoop zijn beslag zou hebben verkregen,
terwijl het juist in de bedoeling der wet ligt, om ook
dan, wanneer, helzij ten gevolge van den verkregcnen
consensus der erfgenamen, helzij wegens de ophefling van
andere hinderpalen, welke den vervreemder in den weg
stonden, niels den verkoop kon beletten, nochtans eene
beperking in hel leven te roepen, met betrekking lol
de personen aan wie verkocht zou worden.
Trekken wij, den laatstbesproken titel, welke over het
B e i s p r uch s r ech l geen licht kan werpen, in het mid-
den lalende, de overige reeds vermelde bepalingen bijeen,
dan blijkt in de ecrsle plaats, dal, volgens Bourgon-
disch rechl, de vader weleer slechts dan lol ecne ver-
vreemding kon overgaan, wanneer hij met de kinderen
had afgerekend. — Aan do Bourgondiërs, in dagelijksche
aanraking mcl Romeinen, wier bevoegdheid om Ie
vervreemden niel door een diergelijke bepaling werd
beperkt, zal hel moeielijk zijn gevallen - zich in de
voorvaderlijke rcchlsbescliouwing tc schikken, en van
die zwakheid maakten hunne koningen een gretig gebruik
om de vrijheid van beschikking uil te breiden, zoodal
nu nog slechts dc terra sortis tilnlo acqxiisila len
opzichte van vervreemdingen door hel oude recht bc-
hcerschl werd. Ileell dc vader deze mcl do kinderen
gedeeld, dan kan hij, evenals zijne overige bezittingen,
ook hel hem locgevallen deel van dc sors idonare aut
vendere cui volucrir, altijd voorzoovcr gccnc andere
56
wetsvoorschriften, als b. v. die van Til. LXXXIV, hierboven
afgedrukt, hem in den weg slaan. Vervreemdt de vader
zonder gedeeld le hebben, dan wordt niet slechts de
vervreemding te niet gedaan, maar Domnem ejus sub-
stanliam filio addiximus possidendam", wal ons,
hoewel in minder uilgebreiden zin, doet denken aan
Sachsensp. Ldr. L 52 § 1: y>Gift he\'t tveder rechte
sunder erven gelof, die erve underwinde\'s sik mit
ordelen, als of he dol si jene de\'t dar gaf, so he\'s
nicht geven ne mochte\'\'.
11
Op de vraag, of de volksrechten het Beispruchs-
rechl gekend hebben, geeft derhalve een viertal dier
rechtsbronnen een antwoord, dal bevestigend luidt,
hoezeer dan ook niel altijd in dcnzelfden omvang. Niet
hetzelfde mag van de overige Volksrechten gezegd
worden. Uit een van dezen schijnt men zelfs le moe-
ten opmaken, dat het den erfgenamen hoegenaamd
geen recht van tegenspraak geeft. — Onder dc Leges
Longobardorum loch zien wij dc Lex Both. c.
GLXVIII bepalen:
„Nulli liceat sine certa culpa fllium suum exheredare,
nee quod ei debetur per legem alii thingare."
In het daarop volgende caput worden dc gevallen
opgesomd, welke ecnc cxheredatie welligen, terwijl
weder eenige voorafgaande capita de legitime der kin-
deren omschrijven. Wij zien hier derhalve hel Bo-
n
57
meinsche erfrecht, zooals hel door de Novelle 115,
c. 3, werd gewijzigd, in volle kracht werkzaam, liet
woord exheredare heeft hier reeds niel meer de belee-
kenis, welke wij daarvoor in de Lex Sax. vonden, n.l. :
den erfgenaam tc berooven van zijn rechtop den grond-
eigendom , maar moei opgeval worden in den zin, welken
het Romeinsche rechl daaraan geeft, d. i. in dien van,
uitsluiting van de erfopvolging, of wel onterving.
Dc wet, welke in zulk eene mate de beginselen van hel
Romeinsche rechl in zich had opgenomen, moest nood-
wendig aan hel Beispruchsrechl eene plaats te
midden van hare bepalingen weigeren. Dat recht toch
wordl onbestaanbaar, zoodra de leer ingang vindt:
•bVli legassit sxiper pecunia tulelave suae rei ita ius
esto", zij hel dan ook mel de daaraan toegevoegde be-
perkingen van hel latere Romeinsche rechl. Tegen ccn
vroegtijdig voorkomen van hel Beispruchsrccht
kan echter deze Lex allerminst een argument opleveren.
Want van hoe groote waarde de Leges Longobar-
d O r u m voor de kennis van hel oudere Germaansche
recht mogen zijn, zullen wij toch niel bij voorkeur uil
hare, zoozeer van Romeinsche rechtsbeginselen door-
trokiicnc, instituten, dc gevolgtrekking afleiden, dal
het Beispruchs ree hl aan dc Germanen al of niet
vreemd was.
Wilden wij uil die wellen eenig besluit Irckken,
dan zouden wij in ieder geval veeleer gerechtigd zijn
het vermoeden Ie uiten, dal ook de Longo barden,
zij hel dan ook in eene zeer vroege periode, cn wel in
een lijd toen hunne samensmelting met de Romeinen
nog niet was lol stand gekomen, dal rcchl gekend
58
hebben. Wij lezen toch in de Lex Rolh. c. CGCLXV,
dat een bloedverwant niet onder het getal der eedhelpers
(sacramentales, elders, c. 359 worden zij geidon
geeiden en aidi genoemd) eene plaats vindt, wanneer
hij Dres suas alii thingaverit", en zulks dewijl hij door
die handehng nnimicus et^ extraneus esse invenitiir."
Daaruit blijkt toch, dat hoezeer de Lex Rolh. aan
dc vrijheid van beschikking geene andere hinderpalen
in den weg legde dan die, welke ook het Romeinscho
recht onvermijdelijk heeft geacht, zij niettemin de ver-
vreemding van hel vermogen aan niet-bloedverwanlen
als eene daad van vijandschap tegenover de familie aan-
merkte, welke tot de conjuratio onbekwaam maakte,
en het valt moeielijk daarin niel de flauwe herinnering
lo zien doorschemeren aan een instituut, dal ook een-
maal bij de Longobarden zal gegolden hebben, n.1.
hel Rei sp ru ch srech l.
Een indirect bewijs voor het beslaan van hel Rci-
spruchsrechl in den lijd der Volksrechten, levert
ons de Lex Alamannorum. Zij bepaalt:
Tit. I. De liberis qui res suas ad Ecclesiam
Dei tradunt.
§ 1. „Si quis liber res suas vel semetipsum ad Ec-
• clesiam tradere voluerit, nullus habeat licentiam
contradicere ei, non Dux, non Comes, nee ulla
persona; sed spontanea voluntate liceat Christiano
homini Deo servire et de propriis rebus suis
semetipsum redimere. Et qui hoc voluerit facere,
per chartam de rebus suis ad Ecclesiam, ubi
dare voluerit, flrmitatem faciat, et testes sex vel
septem adhibeat, et nomina eorum ipsa charta
\'■i 1
■ I!\'::
59
contineat, et coram sacerdote qui ad eandem
Ecclesiam deservit, super altare ponat: et pro-
prietas de ipsis rebus ad ipsam Ecclesiam in
perpetuum permaneat."
§ 2. „Et si aliqua persona, aut ipse qui dedit, vel
aliquis de heredibus ejus, postea ipsas res de
ipsa Ecclesia abstrahere voluerit, vel aliquis homo
qualiscunque persona hoc praesumpserit facere,
et eflfectum quem inchoavit, non obtineat, (et
Dei judicium incurrat, et excommunicationem
sanctae Ecclesiae,) et multam illam quam charta
continet persolvat, et res illas ex integro reddat,
et fredum in publico solvat, sicut lex habet."
Dezc wet geell eene zeer uitgebreide bevoegdheid lot
vervreemden aan de kerk. Doch de aangehaalde lilel
di aagt Ie zeer hel kenmerk van een exceptioneel rechts-
voorschrift Ie bevallen, dal slechts door bedreigingen van
allerlei aard zich kon slaande houden, cn zelfs door een
fredum moest ondersteund worden, dal wij veilig
kunnen aannemen, dal de Alamannen dit privilege
der kerk als ecne, met hun rechtsbewustzijn strijdige,
afwijking beschouwden.
De Lex Visigolliorum zwijgt over ons recht en
hel vermoeden ligt voor dc hand, dal zij, ook wal dc
erfgenamen bclrcfl, de Uomeinschi\'cchlclijkc bepalingen
volledig heell doorgevoerd.
lüvcnzccr bewaart do Lex Sa li ca hel stilzwijgen met
betrekking lot hel Ueispruchsrechl. Wel beval zij een
lilel, waaraan sommigen een argumcnl vóór of legen hel
beslaan van dal rechl meenden le kunnen onllccncn,
doch die titel, dc /iG\'*® dier wel, helopschrill voerende
60
■ide adfathamire," bevat slechts delbrmeele vereischten
van de overdracht van een vermogen, zonder de materieele
zijde daarvan aan te roeren. Hoogstens kan men uit
de gestrengheid der aldaar voorgeschrevene vormen be-
sluiten, dat vervreemdingen niet gemakkelijk werden
gemaakt, en zou men, gedachtig aan de erfrechtelijke
bepalingen der Lex Salica, welke het belang van den
grondeigendom voor de familie, gelijk wij reeds te voren
hebben opgemerkt, zoo zeer in hel oog hielden, wellicht
ook de lastige vormen, in den bedoelden titel voorge-
schreven , als niet vreemd aan een zelfde belang kunnen
beschouwen, en aldus bij wijze van gevolgtrekking een
rechl der erfgenamen, ook in die Frankische wel, mogen
vooronderstellen.
Een en ander mede lo deelen, naar aanleiding van de
vraag of, reeds in de eerste perioden van het Germaansche
rechtsleven, aan de erfgenamen ccn recht van verzet
legen de vervreemdingen van den grondeigendom werd
toegekend, zou, volgens hel gezegde van § 1, het doel
van dit proefschrift, zijn. Ik heb echter slechls enkele
van de vele vragen, waartoe hel onderwerp aanleiding
geeft, kunnen behandelen, waardoor mijne beschouwin-
gen te onvolledig zijn geworden, dan dat ik zou durven
hopen, ten slotte een resultaat te licbben verkregen,
waarmede de mannen der wetenschap tevreden zouden
kunnen zijn. Ik waag hel slechls als mijne subjectieve
61
meening uit te spreken, dat de vraag, of de oudere
Germanen een Beispruchsrecht gekend hebben,
zeer beslist in toestemmenden zin moet beantwoord
worden. Niet alle stammen mogen het recht in
dezelfde mate gekend hebben; sommige stammen zells
ermede hebben gebroken, toch schijnt het Bei-
spruchsrechl tot de oudste en meest eigenaardige
instituten van het Germaansche recht te behooren. In
de periode der Rechtsboeken vormt dit instituut als het
ware het middelpunt van het Germaansche rechtsleven
en dringt hel ook in het Leen- en Hofrecht door,
om wel is waar ten slotte ten onder le gaan, doch niet
dan nadat het in een rij van nieuwe instituten, welke
meer met den geest van de veranderde levensverhoudingen
in overeenstemming waren, zich, om met Gerber le
spreken, had verjongd.
.......-^^t^im"
m
•J\' i •
a
STELLINGEN.
-ocr page 80-\'■■ji
-ocr page 81-De woorden ngeneratioties" en Dsuccessiones" in Nov.
159, c. 2 cn 3 hebben aldaar de beteekenis van gradus.
Hel recht van voorkoop, in de Rechtsboeken en oudere
Stadrechten aan de erfgenamen, op grond van den echten
not van den eigenaar verleend, verschilt zoowel van het
ius protimiseos der Conslit. Friderici I, V Feud. 13, als
van het latere retraclrecht.
Waar men in de rechtsbronnen de y>eigen-mannen" als
ivrije lieden" vermeld vindt, heen. men Ic denken aan
lijfeigenen, afstammende van vooronders die op den laag-
sten trap der vrijheid stonden, cn niet, zooals Sla mm Ier
(Das Rechl des lircidcnbacher (Iruntles, in Gicrkc\'s
66
üntersuchungen, XII bl. 15) meenl, aan lijfeigenen Van
eene relatief betere conditie dan de overige onvrijen.
IV.
In de onvervreemdbaarheid ligt niel hel wezen van
een familiefideicommis.
V.
De ambtenaren van den burgerlijken stand mogen eene
inschrijving in de geboorteregisters niet weigeren op grond,
dat de aangever in gebreke blijft de huwelijks-acte der
ouders over te leggen.
VI.
Volgens het B. W. is eene vcrbindtcnis bestaanbaar,
ofschoon haar object voor den schuldeischer geene gelds-
waarde heeft.
VII.
. Wanneer door den lastgever macht lot suhslitulio is
verleend, eindigt de suhslilulic niel door den dood des
oorspronkelijken lasthebbers.
VIII.
Definilieve surseance van betaling kan gevraagd worden,
zonder dat vooraf de provisioncele is verzocht.
07
Art. 91 W. V. K. is niet toepasselijk op het kostelooze
vervoer van goederen door voerlieden en schippers.
X.
Ken orderbriefje verliest niet het karakter van handels-
papier door de bepaling, dal op termijnen cn zulks mel
bijvoeging van renten zal betaald worden.
Terecht noemt art. 1903 de bekcnlenis ccn bewijsmiddel.
liet ccrlilicaat van onvermogen, bedoeld in art. 858
13. Hv., behoorde 61" door andere, dan de daartoe thans
aangewezene, amblcnarcn te worden argcgeven, óf verge-
zeld te gaan van eene, zooveel mogelijk nauwkeurige,
opgave van hel vermogen van den rcqueslrant.
Tc rechl meent v. Bar, Handbuch des Deutschen Slraf-
rechls, 1882, I blz. 58: »Das Wesen des Verbrechens
ist — nach germanischer Auffassung nicht Bruch der for-
malen Uechlsordnung, sondern malcricllc Ucchlsvcriclzung."
Ilcl ware wenschelijk in art. 92 van hel nieuwe wel-
-ocr page 84-68
boek van strafrecht een bijzonder minimum van straf
op te nemen.
XV.
In art. 180 Wetb. v. StraiV. slaat len onrechte hel
woord »kan" in plaats van hel woord »moei."
XVI.
De jure constituendo behoort de i\'cchler de bevoegdheid
te hebben om de wellen, welke materieel melde Grondwet
in strijd zijn, voor niel toepasselijk lo verklaren.
XVII.
Dc bepaling van art. II Grondw. 1848 belet niel dal
hel hoold van den slaat Souverein zij.
XVIII.
Hel instituut der familiefideiconunisscn heelt men len
onrechte op slaalsrechtclijkc, privaatrechtelijke enoccono-
mische gronden veroordeeld.
I!;
XIX.
Dc neiging om den grond meer en meer lol een han-
delsartikel te maken behoort niel van staatswege te wor-
den aangemoedigd.
Bladz. ^ regel 3 v. b. slaai: aanvoeren, aanroeren.
13 „ lüv. 0. „ Manrclfi, „ Marculfl.
„ 24 noot regcl 5 V. b. „ Codox. Dipl., „ Codox Dipl.
(Ooothingon 1743.)
-ocr page 86-; -
r- ,>
-y:
a
: -V .i ■ .
■M
•îr^:
f
-ocr page 87- -ocr page 88-■ iTi. ■
.\'il\' \' ilHiil!^: ....................•■ .. ^
" •"Vi.\'; ■ ■■-\'fSäl
■jw-
•ti^\' —
• -V-\'V\'\' | ||
■ - ■ |
•. -.. -W | |
■ - - -, -V | ||
ƒ , |
-i ■ -it-"c^\' ■ \'-*
- ! 1
i
i
-ocr page 92-^ ^ , ^^ ^ ^ - ...............................-
" A Cy/