________ _ ■"■■TrifMTlWTlTTirtri\'Ift\'Il
:4
..y, :
ri-:
t-i-1 .--ai:. ^-h-\' -.î«\'^».-. • . ■i "\'\'
-i . . •
........
■ -V\' - . ■ \' , ... \' . ■ î
ä.«
-ocr page 3-\'il
......Ill
ril
■A I"
1
-ocr page 5-"im
lJj..
J.
Hooglecraiu- in de Faculteit der Geneeskunde,
VOLGENS IJESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
EN OP VOORDRACHT DER
R E C II T S G E L EERDE F A C U L T E 1 T .
TE VERDEDIGEN
()}) MAANDAG den MEI 1882, des namiddags ten 3 ure,
DOOR
geboren tc \'s (ilC VVEMIAGK.
UTIIECHT — P. J. 1)1 Ell li — 1882.
PROEFSCHRIFT
. : ■ . •• ■• - -j
. ^ ■ r ■ . - .V \' \' , .....ü--.. ..-i -
• ... . , .V-. - I - .. -. • " ~ V. . t
-ocr page 7-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 8-— • r--
I .J
•. -i
C ■ -S...
^ tn. ,„
r- :■ ■
! ■
il-\' ■■■■
m.
T ftX^.-.j.vV
\'-i
-ocr page 9-VAN POGIN
m
Wr
.1 JI
D
Ir.
stoomdruk van J. VAN BOEKHOVEN. - Utrecht.
-ocr page 11-HET BEGRIP VAN POGING VOLGENS DE VERSCHILLENDE
THEORIEËN.
§ I. Objectieve theorieën.
A. Leer van Zachariae.
De strafbaarstelling der poging is reeds van zeer
oude tijden.
Welke echter de bepalingen zijn geweest bij de
Romeinen hieromtrent, schijnt niet vast te staan. De
Glossatoren en anderen (Cropps in zijn: de praecept. juris
Rom. circa puniendum conatum) nemen aan dat alleen
bij de crimina atrociora poging strafbaar was gesteld,
^achariae (Versuch I pg. io6 sqq) echter heeft aangetoond
dat bij de Rom. geen bepaalde regel gold. Waren er
al eenige handelingen, die wij nu onder pogings-hande-
lingen zouden brengen, door de latere leges publicorum
judiciorum strafbaar gesteld evenals het misdrijf zelf, daaruit
mag geen conclusie getrokken worden, dat bij de Romei-
nen , poging altijd evenals het misdrijf zelf werd gestraft.
Volgens de Glossatoren waren voluntas sceleris en
conatus delinquendi identiek; het begrip van poging
strekte zich bij hen uit van de primi motus non in pote-
state nostra tot aan de voltooiing.
De primi motus waren niet strafbaar als zijnde „non in
potestate nostra" maar het procedere ad actum, hetgeen
zij als pogings-handeling beschouwden, was strafbaar.
De Italiaansche practici hielden aan dit principe vast en
beschouwden cogitare, agere et non perficere als poging.
Daar men echter begreep deze geheele uitgestrektheid
van het gebied des poging begrips niet onder het bereik
der strafwet te moeten stellen, zoo onderscheidde men:
straffelooze en strafbare poging. Voor de laatste werd
door de meesten gevorderd: actus ordinati ad principale
delictum.
Ook op Schwarzenberg\'s werk de C.C.C. is de Italiaan-
sche leer van grooten invloed geweest.
Historisch hebben zich een menigte theorieën op deze
fundamenten gebouwd, de een is er meer de andere
minder van afgeweken, de subjectieve theorieën b. v. zoeken
den grond der strafbaarheid uitsluitend in het strafwaar-
\'dige van het opzet, dat zich in de handeling openbaart,
de objectieve in het strafwaardige van de handeling,
waarin zich het opzet openbaart, weer anderen hebben
die beide meeningen trachten te vereenigen — de sub-
jectief-objectieve theorieën.
Eenige stelsels der voornaamste vertegenwoordigers van
de verschillende theorieën, willen wij kortelijks nagaan
om dan onze meening voor zoover zij er van afwijkt
te uiten.
Onder de vertegenwoordigers der objectieve theorieën
-ocr page 13-bekleedt Zachariae zeer zeker een eerste plaats; het is
daarom dat wij met hem deze verhandeling beginnen en
in het kort zullen trachten zijn meening weer te geven
yzoo als hij die in zijn werk: „Die Lehre vom Versuche
der Verbrechen" heeft neergelegd.
Welk is het begrip van poging? ziedaar de eerste
vraag die ieder zich stellen zal. Wat is poging? Welke
zijn hare grenzen?
Reeds dadelijk moet er op gewezen worden dat het
begrip ruimer ot enger wordt naarmate het in een spraak-
gebruikelijken dan wel in een stratrechtelijken zin wordt
gebezigd.
In § I van zijn werk geeft Zachariae de volgende algemeene
definitie van poging in den ruimsten zin van het woord:
„Unter Versuch denken wir uns im Allgemeinen eine
absichtliche Handlung, welche darauf gerichtet ist eine
gewisse Erscheinung in der Sinnenwelt hervorzubringen."
Maar zelfs in een strafrechtelijken zin kan men tweeërlei
bedoelen: het begrip de iure constituendo, maar ook de iure
constituto vast te stellen, zooals Zachariae het uitdrukt § 6:
1. „Was ist Versuch und was Vollendung zufolge der
Natur der Sache oder nach allgemeinen Rechts-ansichten.
2. Wie muss der Begriff des Versuchs mit Rücksicht
auf eine bestimmte positive Legislation, insbesondere
nach gemeinem Rechte, bestimmt werden, wenn der
Gesetzgeber es unterlassen hat einen algemeinen Begriff
einen generellen Grundsatz darüber aufzustellen."
Gedeeltelijk zal men beide vragen gelijktijdig kunnen
beantwoorden, daar wij mogen vooronderstellen dat de
wetgever wel rekening zal hebben gehouden met „die
Natur der Sache," en de „allgemeine Rechtsansichten."
4
Over het algemeen stelt de wetgever de poging straf-
baar, zoo gaat Zachariae verder, weten wij nu welke
handelingen strafbaar gesteld zijn door den wetgever,
dan moeten wij het begrip poging zoo vaststellen dat
dezelfde grond der strafbaarheid voor haar kan gelden
als voor de overige strafbare handelingen.
Ter vaststelling van het algemeen strafrechtelijke begrip
van poging acht Z. het noodig een onderzoek te doen naar
I. De beginselen der wetgeving omtrent de burgerlijke
strafbaarheid.
II. Het gevoelen des wetgevers omtrent aard en grond
van de strafbaarheid der speciale strafbare handelingen.
III. De uitdrukkingswijze bij de bedreiging met straf.
De derde vraag laten wij hier rusten als meer speciaal
voor de Duitsche wet dienend.
Alvorens tot de beantwoording van dit drietal vragen
over te gaan, bestrijdt Z. een meening omtrent de be-
grippen poging en voltooiing.
In hoever namelijk moet het oogmerk van den hande-
lenden in rekening gebracht worden bij de beoordeeling.
Z. noemt het oogmerk van secundaire beteekenis, het
zal alleen bij de beoordeeling van het concrete geval
bepalen welk misdrijf gepoogd is, of de gepleegde daad
het einddoel des daders was dan wel of die slechts als
middel mo?st dienen om een ander misdrijf te plegen.
Maar nooit kan het oogmerk van den dader bepalen of
er poging dan voltooid misdrijf is, wanneer het einddoel
des daders, niet bereikt zijnde, door den wetgever van
geene strafrechtelijke beteekenis wordt geacht.
Het verschil tusschen poging en voltooiing kan dus niet
daarin gezocht worden dat in het eerste geval het gewilde
5
gevolg niet is tot stéind gekomen. Het verschil tusschen
poging en voltooiing moet daarin gezocht worden dat bij
poging het gevolg niet is tot stand gekomen dat naar de
voorstelling des wetgevers als uitvloeisel van het wezen
der handeling daaruit zou voortspruiten, maar niet daarin
dat het gewilde gevolg niet is tot stand gekomen dat
de dader beoogde.
Dit ietwat onduidelijk betoog schijnt ons dit te bedoe-
len: is er een opzettelijke handeling die echter niet dat
gevolg heeft tot stand gebracht dat de dader er zich van
heeft voorg\'esteld, dan zal hij dit een poging noemen, maar
nu kan het zeer goed zijn, dat die poging door den wetge-
ver als een misdrijf, dus als een voltooid, als een geheel
gedacht, strafbaar is gesteld, dan is er dus een voltooid
misdrijf en geen poging, tenzij juist het verder reikend
doel door den wetgever wel als relevant wordt beschouwd,
b. v. een neef wil zijn oom vergiftigen met het doel
daardoor als erfgenaam ab intestato de erfenis te zullen
beuren, heeft nu die neef zijn oom vergiftigd en de
erfenis niet gebeurd door dat er een testament was dat
een ander als erfgenaam instelde, dan is er voor den neej
een poging geweest om de erfenis te krijgen door middel
van vergiftiging, maar tegenover de strafwet is er een
voltooid misdrijf, daar de wetgever vergiftiging straft,
zonder op het verderreikend doel acht te slaan. Kent
nu echter de wet vergiftiging met het oogmerk zich
te verrijken als een speciaal misdrijf, dan wordt deze
zelfde handeling een poging tot dit misdrijf en in zoover
heeft Zachariae volkomen recht te zeggen: „dasz das
unterscheidende Princip über Versuch und Vollendung nicht
dahin bestimmt werden könne, Versuch sey anzunehmen ,
wenn der vom Thäter bezweckte Erfolg nicht eingetreten
sey." Maar hieruit volgt tevens dat zijn voorbeelden niet
gelukkig gekozen zijn, want daar is alleen van „Absicht"
niet van „Zweck" sprake; deze beide begrippen verwart
hij dan ook, zoo b. v. in den zin volgende op den geci-
teerden zegt hij: denn dan würde ja gerade die Entschei-
dung der Frage ob ein versuchtes oder vollendetes Ver-
brechen vorliege, lediglich von der Absicht des Thäters
abhängig gemacht, dit moet nu zijn „von dem Z-weck",
want hij geraakt hier in tegenspraak met hetgeen hij
eenige regels te voren zegt:
„Sollen wir aber die Absicht des Handelnden was und
wieviel sie umfasste, ganz bei Seite liegen lassen, abge-
sehen von der Frage, ob zu jedem Versuch verbrecherischer
Vorsatz erforderlich sey? Ohne Zweifel kann sie nicht
unbeachtet bleiben. Sie hat aber nur eine secundäre Bedeu-
tung , die sich bei der Beurtheilung eines Falles in Concreto
äussert, in sofern nämlich aus der Richtung des verbre-
cherischen Willens die Frage zu beantworten ist, welchcs
Verbrechen von dem Handelnden versucht sey und ob die
vorliegende That der Endzweck des Thäters oder nur das
^Mittel zur VerÜbung eines anderen Verbrechens war." Hier
dus zegt hij dat door het oogmerk bepaald wordt welk
misdrijf is gepoogd, d. w. z. is het oogmerk des daders
een gevolg der materieele daad, dat aan de handeling-
het karakter van misdrijf geeft, dan is er poging tot
misdrijf, maar is het oogmerk een gevolg der materieele
daad, dat voor het strafrecht onverschillig is, dan is er
geen poging tot misdrijf, maar tot iets dat den straf-
rechter niet aangaat, m. a. w. strafrechtelijk geen po-
ging. — Maar zoo juist als hij hier oogmerk opvat zoo
verkeerd is het weer wat hij verder in dien zin zegt, want
dat slaat niet op het oogmerk maar op het doel, het
„Zweck" van den dader.
In een noot (pag. lo n". 2) haalt Z. eenige voorbeelden
aan en zegt: „Dasselbe — nml. — dat het oogmerk van
den dader niet kan beslissen of er poging dan wel vol-
tooiing is, — musz aber auch andererseits gelten, wenn
das Gesetz verschiedene Grade des nävilichen Verbrechens
nach der Grösse des äusseren Schadens festsetzt. Wenn
Jemand z. B. 18 Rthlr. stehlen wollte aber nur 12 Rthlr.
entwendet, so wird man nicht sagen können es liege ein
Versuch des grossen Diebstahls vor."
Vooreerst is hier weer sprake van het oogmerk niet
van het doel des daders\', zoodat volgens Z. hier juist zijn
oogmerk zou moeten uitmaken tot welk misdrijf er poging
was tot dat van 18 Rthlr. te stelen of dat van 12 Rthlr.
te stelen, want dit zijn dan toch wettelijk twee verschillende
misdrijven met een verschillende strafbedreiging. Maar
nu denkt Zachariae weer aan Zweck en zegt: neen de
man steelt er slechts 12 en de wet straft dit als een
voltooid misdrijf, dus kan er geen sprake zijn van poging
om 18 Rthlr, te stelen. Hier is echter van geen doel
maar alleen van het oogmerk sprake. Zoo ook: „Der
Staatsverräther hatt eine Absicht, die Staatsverfassung zu
ändern, nicht erreicht; hier is nu waarschijnlijk weer
sprake van Zweck en niet van Absicht." Pleeft de dader
door den moord des Konings gemeend een geheele om-
wenteling te weeg te brengen, dan is de dood des Konings
zijn oogmerk, zijn doel verandering der constitutie. Heeft
nu de wet echter het moorden des Konings met het doel
een verandering in de constitutie te brengen als een
speciaal misdrijf aangemerkt dan is er een voltooid mis-
drijf zoodra de Koning vermoord is, ofschoon de dader
zijn oogmerk bereikt hebbend, zijn doel niet heeft bereikt.
Uit de voorbeelden blijkt, dat Z. voor oogmerk iets
absoluut, ook quantitatief bepaalds vordert. Dit is vol-
strekt niet noodig. Men kan zich zelfs geheel vergis-
sen in de identiteit, b. v. bij de zoogenaamde verwis-
selings gevallen: Ik dood iemand dien ik ontmoet en
dien ik voor mijn vijand A. houd, maar het blijkt B. een
ander te zijn.
Hier is een opzettelijke doodslag van den persoon,
zijnde B. dien ik zag. Mijn handeling kan hier alleen
in strijd geacht worden te zijn met mijn motief of met
mijn verwijderd doel, maar niet met mijn oogmerk, mijn
wil gericht op den dood van den persoon dien ik voor
mij zag.
Maar wat verstaat men nu onder gevolg eener hande-
ling, zoo gaat Z. verder. Is het materieele schade, zoo
ja, dan moet dit de strafbaarheidsgrond van alle mis-
drijven uitmaken. Dit is echter niet het geval. — Is er
dan misschien alleen sprake van poging bij misdrijven
die schade te weeg brengen? Ook dit beantwoordt Z.
ontkennend.
Gevolg, is volgens hem, elke verandering in de zinne-
lijke wereld.
Evenals elke uitwendige handeling moet ook de poging
die veroirzaken.
Na deze bestrijding der meer subjectieve leer omtrent
het begrip poging, wil Zachariae door de beantwoording
der drie bovengemelde vragen trachten tot het .ware
begrip door te dringen.
Op de eerste vraag: welke zijn de beginselen der
wetgeving omtrent de burgerlijke strafbaarheid, komt hij
in § 53 tot de overtuiging, dat de grond der strafbaar-
heid in het algemeen moet gevonden worden in de, door
het verstand erkende noodzakelijkheid van handhaving
der rechtsorde, waarmede tevens het doel der burgerlijke
straf samenvalt. Grond en doel der straf is instandhouding
der rechtsorde, daarom kunnen alleen die handelingen
als strafwaardig beschouwd worden welke de gemeenschap
in gevaar brengen.
Hiertoe is niet juist noodig dat éen recht geschonden
zij, daaronder kunnen reeds begrepen worden de hande-
lingen gericht op storing der publieke veiligheid.
Ware poging niet strafbaar gesteld zeer zeker zouden
zich de gevallen van poging vermeerderen, en daarvoor,
zoo meent Zachariae, is de staat niet alleen gerechtvaardigd
maar zelfs verplicht poging met straf te bedreigen. Dat
poging als zoodanig en niet als zelfstandig misdrijf moet
strafbaar gesteld worden vindt eveneens zijn grond in
het in gevaar brengen der gemeenschap, zooals Z. dit
op pag. 89 uitdrukt:
„Die Versuchshandlungen müszen mit Strafe bedroht
werden, nicht weil sie schon Uebertretungen anderer
bestimmten Gesetzen enthielten; sonder weil der aus der
begonnenen Gesetzübertretung erkennbare verbrecherische
Wille den rechtlichen Zustand auch schon gefährdet."
Daarna gaat hij over tot de beantwoording der tweede
vraag\': Welk is het gevoelen des wetgevers omtrent aard
en grond der strafbaarheid der speciale misdrijven.
Bij sommige is de grond: het schenden der rechten
van een bepaald individu, het vernietigen of feitelijk
ÜM
io
opheffen van een noodzakelijk vereischte tot uitoefening
van andere rechten. Bij deze misdrijven kan van poging
gesproken worden tot zoolang die vernietiging of ophef-
fing nog niet heeft plaats gehad. Deze misdrijven zijn
die welke ree is volgens het spraakgebruik een bepaald
gevolg eischen, wil men van voltooid misdrijf kunnen
spreken.
Bij anderen is de grond: het in gevaar brengen van
den ganschen rechtstoestand of van enkele rechten of het
in strijd daarmede zijn.
Hier kan slechts van poging sprake zijn totdat de
hoofdhandeling, noodzakelijk ter bereiking van het misdadig
doel en de onmiddellijk daarmede verbonden werking, zijn
geschied en dus werkelijk reeds iemand kan geacht wor-
den in zijn rechten te zijn gekrenkt of bedreigd.
Hij noemt dus eerst de zoogenaamde materieele, in de
tweede plaats de formeele misdrijven op.
Bij de formeele misdrijven zegt Z. is het gevolg meer
een eigenschap der handeling zelf, dan wel een physische
verandering ten opzichte van het object. § 13.
Kan men nu bij materieele misdrijven steeds van poging
spreken zoodra er een of meer kenmerken ontbreken aan
de strafbare handeling? § 16. Op deze vraag antwoordt
Zach. ontkennend. Maar wanneer is de handeling waaraan
een of meer kenmerken van het misdrijf ontbreken (Mangel
im Thatbestand, zooals hij het noemt) wèl, wanneer geen
poging?
Geen poging is die handeling wanneer het ontbrekende
niet betreft het tot stand komen van het misdrijf in zijn
geheel, of wanneer het niet het gevolg veroirzaakt het
welk dient tot vaststelling van het begrip des misdrijfs.
/ ö
Er moet dus zijn opzet en een handeling tot uitvoering
hiervan, wil er sprake sprake zijn van poging.
Wij zien dus dat Voltooiing en Poging niet altijd zuiver
tegenovergestelde begrippen zijn; zoo ook moeten de
begrippen Begin en wat de Duitschers noemen „Thatbe-
stand" — de som der kenmerken van het wettelijk begrip
van het speciale misdrijf — niet met Poging en Voltooiing
verward worden.
Het verschil tusschen Begin en Poging komt het dui-
delijkst uit bij culpooze misdrijven waar wel van een
begonnen culpoos misdrijf kan gesproken worden maar
niet van poging, vermits deze dolus vooropstelt.
Wat Thatbestand is zagen wij hierboven. Voltooiing is
er zoodra alles gebeurd of bewerkt i"s wat tot het begrip
van het speciale misdrijf behoort. § i8.
Het zijn correllate begrippen, maar bij het Thatbestand
wordt meer op het objectieve deel van het begrip de
aandacht gevestigd, bij voltooiing meer op het subjectieve,
het handelen of het gebeuren dientengevolge. Wij weten
dus nu reeds 3 vereischten voor poging, i<-\' dolus, z^
een handeling tot uitvoering van het opzet 3® dat nog niet
alles geschied of bewerkt is wat tot het begrip van het
misdrijf behoort.
Voorloopig geeft Z. dus deze definitie: „Versuch eines
Verbrechens ist eine absichtliche auf Begehung eines Ver-
brechens gerichtete aüszere Handlung oder Unterlassung
mit welcher oder durch welche noch nicht Alles gesche-
hen oder bewirkt worden ist was sur Beendigung des
Verbrechens vermögen seines gesetzlichen Begriffes gehört."
Wanneer begint nu de poging?
Dat er ten minste een uitwendig waarneembare daad
-ocr page 22-12
moet verricht zijn is een beding voor de burgerlijke straf-
baarheid in het algemeen § g8; trouwens door den enkelen
wil of het eenvoudig besluit iets te doen kan de rechts-
orde nog niet worden gestoord.
Cogitationis poenam nemo patitur, erkende reeds Jus-
tinianus. L i8 D (XLVIII: 19); L I § i D de furt.
Maar die uitwendig zinnelijk waarneembare daad moet
een met het recht strijdende zijn d. i. niet gerechtvaardigd
door een bizonderen rechtsgrond en gevaarlijk voor den
rechtstoestand.
Is nu echter de bloote mededeeling van het besluit een
strafbare handeling te plegen reeds strafbaar als poging ?
Neen, zegt Z., want „in einer solchen Aeusserung ligt
noch keinen auf Hervorbringung des Verbrechens ge-
richtete Handlung, welche doch vorhanden sein muss,
wenn überhaupt von einem Versuche soll gesprochen
werden können, weil man von demjenigen welcher blos
den Willen hatte, ein Verbrechen zubegehen, nicht sagen
kann, er habe dasselbe versucht." Wanneer in Asmodee
b. v. Staat dat het den schrijver waarschijnlijk reeds in
een -volgend nummer mogelijk zal zijn mededeelingen
te doen over vermoedelijke diefstal uit de schatkist door
ministers en andere hooggeplaatste personen, en al komt
er nooit een bevestiging van hetgeen hij nu mededeelt,
zal dit dan niet een poging tot beleediging, verdacht-
making etc. genoemd worden, zoodra blijkt dat deze
mededeeling in het blad gedaan is met het oogmerk die
personen in verdenking te brengen? Maar er is hier
sprake van meer dan van „blos den Willen habener is
hier ten minste iets gedaan, er is gesproken, geschreven
etc. Ofschoon dit geen poging is, daarmede wil Z. niet
*
/ ö
zeggen dat een bedreiging nooit poging zou kunnen zijn,
maar hij bestrijdt alleen dat het nooit poging is van dat
misdrijf waarmede gedreigd is; het kan echter een poging
zijn van dat misdrijf waartoe die bedreiging als uitvoerings-
middel is aangevoerd. Als laatste vereischte, behalve
dolus, uitwendige zinnelijk waarneembare daad, dat nog
niet alles geschied of bewerkt is geworden, wat tot het
begrip van het misdrijf behoort en de strijdigheid der
verhandeling met het recht, — als laatste vereischte moet
die handeling een uitvoeringshandeling zijn.
Wat zijn nu echter uitvoeringshandelingen in tegen-
stelling met voorbereidingshandelingen?
In § io8 geeft Zachariae dit criterium: „Anfang der
Ausführung ist dann vorhanden, wenn mit einer Hiind-
lung begonnen worden ist, welche als wirklicher Bestand-
theil der im Gesetze bedrohte That betrachtet werden kann,
wenn also mit der Gesetzübertretung selbst schon der
Anfang gemacht worden ist."
Over het ontoereikende dezer definitie laat J. G. S. Bevers,
in zijne Dissertatie getiteld: Over poging tot misdrijf met
ondeugdelijke middelen of op een ondeugdelijk voorwerp,
te Leiden den 27 Juni 1877 verdedigd, zich aldus uit:
„Hoe schoon dit ook moge zijn uitgedrukt, het .is niet
volledig en alleen juist voor formeele misdrijven. Bij
deze toch, juist omdat voor de voltooiing geen bepaald
resultaat geeischt wordt, heeft de wet de handeling zelve
die tot het wezen van het misdrijf behoort, nauwkeurig
omschreven. Bij materieele misdrijven daarentegen noemt
de wet geen bepaalde handeling, maar elke handeling
die een bepaald resultaat kan te weeg brengen......"
Voor de materieele misdrijven wijzige men alzoo de for-
-ocr page 24-/ ö
mule v. Zachariae als volgt: „Zoodra is aangevangen
met een daad die op de uitkomst, in welks bewerking
het. misdrijf bestaat, rechtstreeks is gericht." Maar ons
inziens zegt dit niets; van iemand die met vastberaden
wil zijn vijand dood te schieten, een pistool laadt, den
haan spant, aanlegt, en eindelijk aftrekt, mag men zeggen
dat al zijn daden rechtstreeks gericht waren op de
uitkomst.
Trouwens het begrip, rechtstreeks, waar de geheele
definitie op berust, is vaag; wat staat daar tegenover?
Nog een laatste vraag stelt Z. zich nl.: wordt objectief
gevaar der handeling vereischt tot strafbaarheid der poging?
Objectief gevaarlijk is (zie Feuerbach, Lehrbuch § 250)
een handeling, wanneer die naar haar uitwendigen aard
(middellijk of onmiddellijk, meer of min) met het bedoelde
misdrijf in causaal verband staat, omdat de burgerlijke
strafbaarheid zonder een handeling die uitwendig met
het recht in strijd is, onmogelijk kan aangenomen worden
en een handeling eerst dan. uitwendig met het recht
strijdt, wanneer zij het recht schendt of bedreigt (gefährdet).
De vraag omtrent het objectief gevaarlijke splitst zich
in tweeën:
a. moet het middel deugdelijk zijn.
b. „ „ object
Z, neemt strafbaarheid aan bij poging met zoogenaamd
relatief ondeugdelijke middelen, daarentegen straffeloos-
heid bij de absoluut ondeugdelijke.
Hetzelfde geldt voor poging op relatief of absoluut
ondeugdelijk object.
Zachariae neemt daarom bij poging met relatief on-
deugdelijk middel of object strafbaarheid aan, daar er
/ ö
werkelijk een tot voltooiing- dienstig middel is aange-
wend, maar door een toeval zijn werkzaamheid verijdeld
is. De handeling is ook naar haren uiterlijken aard min
of meer met de wet in strijd en daarom kan ook uit
haar tot den dolus besloten worden, terwijl bij een poging
met absoluut ondeugdelijk middel geheel de mogelijkheid
buiten gesloten wordt, om uit den uitwendigen aard der
handeling tot den dolus te concludeeren. Zach. pg. 241
en Rossi, Livre II Chap. 31.
Is dit waar, kan men bij absoluut ondeugdelijk middel
uit de handeling niet tot den dolus concludeeren? Stelle
men: A wil B doodschieten, hij laadt zijn pistool en legt
het ter zijde om als B morgen ochtend vroeg -voorbij komt,
hem neer te schieten, \'s Nachts haalt C den kogel uit
het pistool, \'s Morgens van niets wetende, schiet A op
B, maar natuurlijk zonder gevolg; is nu de dolus niet
volkomen duidelijk uit de handeling? Zegt men zooals
Rossi: hij heeft niet alles gedaan om te kunnen slagen,
dan bewijst dit te veel; want i" zou hij dan in casu het
pistool weder eerst moeten ontladen, om zich te over-
tuigen, of kogel en kruit er nog wel inzaten, en 2" dan
heeft de dader bij relatief ondeugdelijk middel of object
dat wel strafbaar is, volgens Zachariae en Rossi, ook
niet alles gedaan om te slagen, want dan had hij een
toevallig geharnasten man, eerst van zijn harnas moeten
ontdoen en zou het „repeter du même acte" hem niet
doen slagen, en in het geval A het pistool goed geladen
had maar C \'s nachts alleen de dosis kruit verminderd
had, had A dan eerst moeten ontladen om zich te ver-
gewissen of dezelfde hoeveelheid kruit nog in den loop
aanwezig was.
Resumeeren wij nu kortelijks het boveng-emelde, dan
hebben wij gevonden dat Z. poging over het algemeen
strafbaar acht, en wel om dezelfde redenen als die de
strafbaarheid in het algemeen uitmaken, nl. het schen-
den of het in gevaar brengen der rechtsorde.
En dat hij als vereischte voor het strafrechtelijk be-
grip van poging de volgende vereischten stelt:
i". opzettelijke handeling;
2". zijnde een uitvoeringshandeling ;
3°. objectief gevaar met zich slepend,
B. Leer van Berner.
/ Berner in. zijn Lehrbuch des Deutschen strafrechtes,
geeft op pag. 174 (11® uitgave) de volgende definitie
van poging:
„Versuch heiszt die begonnene, aber nicht zum Ziele
gelangte Ausführung des Verbrechens."
Tusschen den wil een strafbare handeling te plegen
en de voltooide daad, kan echter een reeks van graden
liggen, waartoe ten eerste de voorbereidingshandelingen
moeten gebracht worden. Als zoodanig kan men slechts
een handeling beschouwen in betrekking met een ander
en wel met de uitvoering. Wordt een handeling — die,
wanneer men haar in betrekking met de uitvoering be-
schouwt, als voorbereidingshandeling zou gelden — in
de wet strafbaar gesteld, zonder haar in betrekking
met een andere te stellen, dan moet zij als delictum sui
generis beschouwd worden. Over het algemeen zijn de
voorbereiding.shandelingen niet strafbaar, de uitzonderingen
vinden hare rechtvaardiging in het bizonder gevaarlijke
dier handelingen. Een grens tusschen voorbereidings-
/ ö
en uitvoeringshandelingen kan echter niet scherp worden
getrokken. Ook Berner is van meening dat poging wel
strafbaar is wanneer met relatief ondeugdelijk middel of
op zoodanig object gericht, maar straffeloos wanneer met
absoluut ondeugdelijk middel of op dusdanig object ge-
munt, omdat in de eerste beide gevallen er iets werkelijk
tot de voltooiing dienstigs is gebezigd, er werkelijk een
begin van uitvoering is, welke beide kenmerken men in
de beide laatste gevallen mist (Lehrb. pg. i8o sqq). En
dit moet wel zoo zijn, zoo redeneert hij verder: „Denn
wenn alles auch gemäsz der Natur, des vorliegenden
Falles zur Vollbringung geeignet sein müszte: so müszte
auch immer die Vollbringung selbst aus den völlig dazu
geeigneten Bedingungen hervorgehen. Dies rechtfertigt
den Satz, dass bei relativ untauglichen Objekten und
Mitteln der Begriff des strafbaren Versuches nicht aus-
geschlossen sei."
Zijn redeneering is dus de volgende: moest alles, vol-
gens den aard van het onderhavige concrete geval, geschikt
zijn om tot de voltooiing te geraken, dan zou ook altijd
die voltooiing zelve uit de daartoe noodzakelijke voor-
waarden voortvloeien; ergo zou poging niet strafbaar
kunnen gesteld worden , poging is echter strafbaar gesteld,
daarom is men volkomen gerechtvaardigd te zeggen:
Bij relatief ondeugdelijk middel of object is poging als
.strafbaar, bij absoluut ondeugdelijk middel of object is
het tegenovergestelde aan te nemen.
Daarenboven geeft hij hoegenaamd geen grenzen tus-
schen voorbereidings- en uitvoeringshandelingen, tusschen
relatief en absolute ondeugdelijkheid, noch veel minder
een definitie er van, ofschoon juist die begrippen moeten
uitmaken of er strafbare dan strafiFelooze poging is; ja,
Berner erkent zelf dat de grens niet te trekken is.
Of er poging is ja dan neen, zal dus volgens Berner
moeten bepaald worden naar begrippen, wier al of niet
aanwezigheid in de concrete gevallen niet alleen dikwijls
moeielijk valt te onderscheiden, maar die in abstracto
niet te begrenzen zijn.
Zou zulk een leer den rechter veel baten?
§2. Subjectieve theorieën.
A. Leer van Schwarze.
Schwarze in von Holtzendorff\'s Handbuch des Deut-
schen Strafrechts, Band II pag. 270 sqq. — zegt: Poging
in den dagelijkschen zin van het woord drukt steeds iets
onvoltooids uit, maar van een anderen kant, de richting
eener handeling naar een bepaald, gewild, maar niet
bereikt gevolg, m. a. w. de wil reikte verder dan de
gevolgen der gepleegde handeling.
Is het gevolg dat de dader zich voorstelde ingetreden,
dan is er voltooiing.
Het juridisch begrip is volgens Schwarze gelijk aan dat
van het dagelijksch leven. Zijn definitie van poging
luidt aldus:
„Der Versuch ist die Handlung, durch welche der Thäter
den Eintritt des von ihm beabsichtigten, als strafbar
bezeichneten Erfolgs zu bewirken beabsichtigt; die Vollen-
dung ist dieser Erfolg; — bei dem Versuche ist das
Absichts-moment durch die That nicht gedeckt. der Erfolg
derselben bleibt hinter jenem zurück, bei der Vollendung
decken sich Absicht und Vollendung." t. a. p. pag. 271.
De wil een strafbare handeling tc plegen, zegt hij,
-ocr page 29-/ ö
kan door elke handeling aan het licht gebracht worden
en de vraag of een handeling volgens haren aard, het
bewijs kan leveren, dat de dader bij de pleging der
handeling een bepaald, en reeds welk doel op het oog
heeft gehad komt hier niet ter sprake, dit betreft alleen
het bewijs van de betrekking tusschen handeling en den
wil des daders, maar niet die betrekking zelve.
Wanneer uit een handeling blijkt ^yelk doel de dader
beoogde en waarop zijn wil gericht was, ja, de handeling
dit bewijst, dan staat die handeling toch wel degelijk in
betrekking met den wil des daders; het is ons niet dui-
delijk hoe Schwarze die scheiden wil; met het bewijs is
de betrekking der handeling tot den wil perse aangetoond;
waarschijnlijk bedoelt Schwarze dat, ofschoon een han-
deling niet het bewijs oplevert dat zij in betrekking staat
met het oogmerk, toch wel degelijk een pogingshandeling
kan zijn m. a. w. wel degelijk met het oogmerk in betrek-
king kan staan.
Als aanvangspunt der poging beschouwt Schwarze (t. a.
p. pag. 277) elke handeling die de uitvoering van het
misdrijf beoogt.
Voor den aanvang der strafbaarheid acht hij dit begrip
echter te ruim en maakt daarom een onderscheiding
tusschen voorbereidings- en uitvoeringshandelingen, welke
onderscheiding gerechtvaardigd wordt daardoor, dat bij
de eerstgenoemde de wil zich nog niet bestemd, bepaald
heeft geuit, daar men dikwijls ziet dat menigeen op het
oogenblik der uitvoering terugdeinst, bij uitvoeringshan-
delingen daarentegen heeft de wil zich als vast besloten
doen kennen. — De grens tusschen voorbereidings- en
uitvoeringshandelingen laat zich in geen algemeen geldende
20
formule brengen. De voorbereidingshandelingen acht hij
niet strafbaar, juist omdat de wil een misdrijf te plegen,
zich nog niet duidelijk toont (t. a. p. pag, 277). Sommigen
worden strafbaar gesteld om . . . men zou meenen dat er
moest volgen: omdat ze bij uitzondering den wil een
misdrijf te plegen wel toonen, neen . , , om het bijzonder
gevaarlijke (t. a, p, pag, 278),
Hij schijnt dus twee gronden der strafbaarheid aan te
nemen, bij misdrijven, en poging met uitvoeringshande-
lingen — de wil zich toonende in de handeling; bij poging
met voorbereidingshandelingen — het bizonder gevaarlijke.
Waarom hij echter een onderscheid aanneemt tusschen
voorbereidings- en uitvoeringshandelingen zegt hij ons
niet; uit zijn woorden zou men opmaken dat het er alleen
op aankwam of de wil een misdrijf te plegen zich weer-
spiegelde in de gedane handeling, ja dan neen, om het
onder de eene of andere categorie te brengen, te meer
daar hij verklaart pag. 296:... „weil die Handlung, ohne
Kenntniss von der Absicht des Handelnden, eine rechtlich
indifferente ist"; toch blijkt uit den verschillenden grond
der strafbaarheid dien hij voor beiden stelt, dat hij nog
een ander kenmerk ter onderscheiding der begrippen
voorbereidings- en uitvoeringshandelingen aanneemt.
Poging zoowel met absoluut als relatief ondeugdelijk
middel of object acht hij strafbaar, ofschoon hij de on-
derscheiding van absolute en relatieve ondeugdelijkheid
verwerpt.
Als kenmerk der poging stelt hij dus: de wil een straf-
bare handeling te plegen, geobjectiveerd in een daad. —
Op pag. 293 zegt hij: „diese bö.se, manifestirte Absicht ist
das Merkmal des Versuchs,"
2 I
En hiermede heeft hij zich aan \' de subjectieve zijde
geschaard, gelijk hij zelf trouwens erkent op pag. 295.. .
„So ist nicht in abrede zu stellen, dass wir hiermit die
objective Theorie völlig verlassen und den Schwerpunkt in
den Willen des Thäters legen."
Als kenmerken voor strafbare poging vordert Schwarze
dus:
Opzet, en openbaring van dat opzet in een uitwendige
daad, die echter een uitvoeringshandeling moet zijn.
■ B. Leer van Köstlin,
Köstlin vindt het karakteristieke der poging in het
gebrek aan overeenstemming tusschen wil en daad; daarin
dus dat de daad „nicht die Extensivität hat, welche im
Willen lag, und dass sie eben darum ihre wahre Bedeu-
tung nur durch ihre Zurückbeziehung auf den letzteren
erhält." — Köstlin. Neue Revision § 118 pag. 339. De
wil reikt dus verder dan de gepleegde daad.
Hiertegen geldt echter deze bedenking, dat men moeie-
lijk kan zeggen dat hij, die met één dolksteek zijn vijand
bewusteloos ter aarde deed zijgen, meenende hem gedood
te hebben, mindar gedaan heeft dan hij wilde. Zijn daad is in
volkomen overeenstemming met zijn willen, maar hij had
zich een ander gevolg van zijn daad verwacht. — Juis-
ter lijkt ons daarom wat Schwarze zegt, pag. 2 70, bij v.
Holtzendorff: „die Absicht ging weiter als der der
zur Erreichung derselben vorgenommenen Thätigkeit." —
Er is dus meer gewild dan geschied. Bij schuld (culpa)
is meer geschied dan gewild, t. a. p. pag, 443.
Wil men nu, evenals K.östlin, enkel den wil treffen dan
zou men bij culpa het gevolg als niet gewild niet kunnen
22
straffen en de handeling, waaruit het gevolg voortsproot,
moest als een doleus misdrijf gestraft worden.
Binding in zijn werk getiteld: Die Normen und ihre
Uebertretung. Bd. II pag. i66, 167 zegt dat dan een
culpoos misdrijf zwaarder moest gestraft worden dan de
poging, omdat bij het eerste een gevolg is tot stand
gekomen. Maar het is dunkt ons niet juist om dit tegen
Köstlin aan te halen, daar volgens hem een daad en
haar gevolg alleen beteekenis verkrijgen door „das in
ihr hervortretende Wesen" nml. de wil, en, daar juist
het gevolg bij een culpoos misdrijf niet gewild is, is dit
voor Köstlin geheel irrelevant voor. de strafbaarheid.
Op twee wijzen, zoo redeneert Köstlin verder, is „das
Thatmoment die unangemessene Erscheinung des Willens-
momentes" en wel:
Idoor dwaling van den dader in de objectieve om-
standigheden; omstandigheden die het gevolg niet in zijn
geheel kunnen verwezenlijken;
2door verhindering van den wil bij zijn objectiveering.
Wij krijgen dus twee soorten van poging met verschil-
lende kenmerken.
Bij poging met ondeugdelijk middel of object is het
kenmerkende dwaling.
Bij andere poging — verhindering, (t. a. p. 224).
Die dwaling kan weer tweeërlei zijn:
Een verkeerde voor-stelling.
Een verkeerde berekening van het causaal verband.
Maar hiertegen geldt dat zonder een juiste berekening
van het causaal verband er wel degelijk uitvoering, en
dus het gewilde gevolg kan intreden, en dit dus geen
kenmerk van poging kan zijn, want stelle men dat ik
2 3
berekend heb dat een mensch sterft aan een schramp op
den arm, dan is deze berekening- onjuist, daar een schramp
zonder meer op den arm toegebracht geen doodelijk ge-
volg met zich zal slepen; komt er nu echter door slechte
verzorging koud vuur in den arm en sterft dientengevolge
de patiënt, dan is het gewilde gevolg, ondanks de on-
juiste berekening van het causaal verband tusschen die
lichte verwonding en het daaraan vastgeknoopt doodelijk
gevolg, tot stand gekomen.
Köstlin heeft zijn begrip van poging daarenboven ge-
wijzigd, daar hij eerst heeft gesproken van: „die Absicht
welche auf die Vollendung eines Verbrechens gerichtet
war", maar later van die welke „sich auf dessen Bege-
hung bezieht". — t. a. p. § 121 , pag. 376 vlg.
Hier is een groot onderscheid: in het eerste geval
beweegt de wil zich reeds op het gebied der uitvoering,
terwijl in het andere de wil eerst gekomen is tot het
begin der uitvoering en juist daar op houdt.
Cohn in zijn werk: Zur Lehre von Versuchen und
unvollendeten Verbrechen, pag. 183 zegt: „Werbeispiels-
weise von der Absicht, (dat Cohn hier, ofschoon Absicht
gebruikend, Vorsatz — opzet — bedoeld is duidelijk),
einen Mord zu verüben, redet, Uisst den Willen sich auf
die Handlung richten, aus der der Tod eines Menschen als
deren Wirkung hervorgehen soll, wer dagegen den Unter-
schied zwischen versuchtem und vollendetem Mord ab-
handelt , operirt mit einem Willen, der sich bereits in einer
solchen Handlung verkörpert hat. Der Wille, ein Verbrechen
zu begehen differirt somit von dem, es zu vollenden,
darin, dass in jenem Falle seine Objektivirung noch einer
zweiten Handlung bedarf, um zum begonnenen , versuchten
24
oder vollendeten Verbrechen" zu werden, während in diesem
eine solche Vermittlung nicht mehr erforderlich ist."
Het begrip poging is dus door Köstlin niet alleen uit-
gebreid, ook veranderd; uitgebreid, daar nu reeds jede
Handlung in der Absicht ein bestimmtes Verbrechen zu
begehen, poging is; veranderd, daar hij op pag. 358 t. a. p.
zegt, dat de feitelijke dwaling geen invloed heeft op den
wil, waarmede het begrip poging, waar het gebrek aan
overeenstemming tusschen voorstelling en werkelijkheid
een kenmerk was, geheel is gewijzigd.
Köstlin neemt bij alle doleuse delicten poging aan,
zelfs bij beleediging, en wel om twee redenen:
I®, kan de wil in zijn successievelijk naar buiten treden
gestoord worden;
2®. kan de wil zich reeds verraden hebben in andere
voorafgaande handelingen, t. a. p. pag, 440—442.
Het binnentreden in een huis om te beleedigen is, vol-
gens Köstlin, een poging tot beleediging, het is een:
„Handlung in der Absicht ein bestimmtes Verbrechen zu
begehen." Hij zegt dan ook men kan van poging spreken
wanneer men „die äussere Handlung als die Erscheinung
des in ihr hervorgetretenen subjectiven Wesen auffast"
pag, 356 t, a. p.
De handeling op zich zelve is volgens Köstlin geheel
onverschillig en krijgt alleen beteekenis door „das in ihr her-
vortretende Wesen" namelijk: de wil een misdrijf te plegen.
Op pag, 394 zegt hij: „Die Handlung erhält ihre ver-
brecherische Bedeutung allein durch den Willen, der in
ihr erscheint,"
De wil moet zich door daden kenbaar maken, woorden
«
zijn niet genoeg om poging aan te nemen.
-ocr page 35-25
Is de wil echter alleen het strafbare element, en is
de handeling geheel onverschillig dan zou poging gelijk
gestraft moeten worden als het voltooide misdrijf, tenzij
men kan aantoonen dat de wil bij poging niet zoo intens
was. Het laatste kiest Köstlin en zegt: de wil wordt
intenser naarmate hij zich meer verwezenlijkt, pag. 428—434
t. a. p. Dit leidt tot de vreemde conclusie dat men b. v.
bij meineed het aantal uitgesproken woorden zou moeten
tellen, bij elk woord meer is de wil intenser. Bij een
soldaat, die uit de gelederen ontvlucht, zou moeten nage-
gaan worden hoeveel kilometers hij had afgelegd.
Maar een inconsequentie van Köstlin is om poging met
ondeugdelijk middel of object minder te willen straffen. De
reden door Köstlin opgegeven is ons dan ook niet ver-
klaarbaar hij zegt: „das Wissen entspricht nicht das
Wollen," pag, 433 t. a. p. Maar het weten doet toch
niets tot de intensiteit van den wil af en, wil de dader
iets doen dat hij weet dat niet kan, dan kan men moeielijk
van een ernstigen wil spreken, hier is toch zijn willen dat
iets wel zou kunnen in tegenspraak met zijn weten dat
het niet kan.
C. Leer van von Buri.
Volgens von Buri heeft de poging geen objectief samen-
stel van kenmerken, alleen het voltooide misdrijf heeft
dit. Het voltooide misdrijf bestaat uit een subjectief en
objectief samenstel van kenmerken, gene is de wil op
duidelijke wijze in de buitenwaereld getreden, deze het
samenstel van kenmerken waarmede de wet de objectieve
. zijde der rechtschennis karakteriseert (v. Buri Abhande-
lungen pg. 55)-
26
Poging kan nu niet alle kenmerken van het voltooide
misdrijf hebben, vervalt een dier kenmerken, zoo is zijn
. conclusie, dan wordt het geheel zonder beteekenis, er
is dus geen objectief samenstel van kenmerken van poging.
Uit de praemis volgt echter ons inziens alleen, dat de
poging niet het geheele objectief „Thatbestand" van het
voltooid misdrijf kan hebben m. a. w. een eigen objectief
Thatbestand heeft. Waarom nu echter het objectieve That-
bestand bij het voltooide misdrijf, afgescheiden dus van
den subjectiven aansprakelijken wil, wel van strafrech-
telijke beteekenis is en niet bij de poging, verklaart hij
niet. De consequenties uit deze leer leiden dan ook tot
verrassende resultaten. Wordt iemand gedood door een
bliksemslag dan heeft men met een hoogst belangrijk
strafrechtelijk feit te doen, er is echter geen aanspra-
kelijk persoon.
Uit dit voorbeeld blijkt reeds het onmogelijke om het
objektieve Thatbestand geheel afgescheiden van den wil
te beschouwen, voor het strafrecht ten minste.
Schiet men daarentegen op een persoon met oogmerk
hem te dooden, maar mist, dan is er uit een strafrech-
telijk oogpunt een geheel onverschillige daad gepleegd,
maar er is een strafbaar, aansprakelijk subject.
Meermalen is von Buri tegengeworpen dat hij de nuda
cogitatio wil treffen. Hij beroept zich echter daarop dat
hij een handeling verlangt. Maar welke kracht dit heeft
is onnaspeurbaar, daar de handeling uit een strafrechtelijk
oogpunt van hoegenaamd geene beteekenis is bij poging.
(Gerichtssaal pro 1880. Band XXXII pag 332),
Zijn leer is gegrondvest op een bizondere leer omtrent
causaliteit; hij toch meent dat alles wat een werkelijk
27
vereischte is geweest om een bepaald gevolg tot stand
te brengen, van gelijke werking is. Hieruit besluit hij
dat het gebeurde eerst beteekenis verkrijgt door het tot
stand komen van het gevolg, terwijl juist door het uitblij-
ven daarvan het gebeurde van nul en geener waarde is.
Als definitie van poging geeft v. Buri t. a. p. pag. 323
de volgende:
„Versuch liegt also vor, wenn der geäuszerte Wille von
solcher Beschaffenheit ist, dass ihm die Vollendung zuge-
rechnet werden könnte, und es bedeutet sonach der Ver-
such das subjectiv vollendete Verbrechen, welchem in
der stattgefundenen Concretisirung des Verbrechensbegriffs
das von dem Gesetze in Aussicht genommene objective
Merkmal des vollendeten Verbrechens hinzutrift." De wil
moet van dezelfde qualiteit en intensiteit zijn als die welke
tot de voltooiing van een misdrijf noodig is, daarenboven
moet hij zich geobjectiveerd hebben.
Natuurlijker wijze vraagt men zich af, wanneer is die
wil van dezelfde qualiteit en intensiteit als die welke tot
de voltooiing noodig is. v. Buri zegt ons dit, t. a. p.
323: „Dieser ernste Wille aber ist gleichmässig in der
Vollendung sowohl wie in dem Versuche anzunehmen,
sobald die in dem geschehenen ausgedrückte Energie des
subjectiven Ilandelns die Annahme ausschlieszt, dass der
Tbäter einen definitiven freien Entschlusz sich noch vor-
behalten gehabt habe. Ein ernster Wille ist demnach
geäuszert worden, sobald der Tbäter bei Vornahme seiner
Handlung auch nur zweifelhaft war, ob ihm nach Vor-
nahme derselber ein freies Wollen und Nichtwollen noch
möglich sein werde, jedoch auch dann nicht zu leugnen,
wenn zwar der Handelnde bei der Vornahme seiner Hand-
28
lung- sich bewuszt war, dass die Herbeiführung des Er-
folges fernerhin noch von seinem freien Wollen und Nicht-
wollen abhänge, er sich aber fest entschlossen hatte,
auch demnächst Bedenken gegen die Ausführung seines
Vorhabens nicht in sich autkommen zu lassen."
Hoe waar dit misschien in beginsel moge zijn, is het toch
ons inziens voor den rechter ondoenlijk definitief te kunnen
uitmaken, welke de gedachtengang is geweest van den dader.
De handeling moet daarenboven zich kenmerken als
„die äuszere Gestalt des Willens". — Dus uit de hande-
ling zelve moet blijken dat de wil intens genoeg is het
misdrijf te voltooien.
Maar hoe v. Buri dan kan zeggen dat het objectieve
Thatbestand bij poging van geen waarde is voor den
strafrechter, en zelfs geen meerdere waarde verkrijgt door
het opzet (Goltdammers archiv pro 1877 pag. 265) is ons
onverklaarbaar; trouwens hetzelfde geldt voor zijn be-
wering, dat het objectieve Thatbestand bij voltooid mis-
drijf geheel afgescheiden van schuld of opzet van straf-
rechtelijke beteekenis is.
En wat zijn causaliteitsleer betreft: dat alles wat een
werkelijk vereischte is geweest om een bepaald gevolg
tot stand te brengen van gelijke beteekenis zou zijn, ook
dit kunnen wij niet toegeven. Volgens v. Buri zou de
ontmoeting van twee jonge menschen op een bal en een
daaruit voortspruitend huwelijk even goed de oorzaak zijn
van de geboorte hunner kinderen als de coïtus zelve.
Dat deze leer tot vreemde resultaten komt is duidelijk; zoo
zou water de oorzaak van brand kunnen zijn, wanneer de
zon op een met water gevulde glazen bol schijnend een
brandpunt vormt waardoor de gordijn in brand geraakte.
2g.
§ 3. Subjectief-objectieve theorieën.
A. Zeer van Geyer.
Geyer in zijn verhandeling: „Ueber Strafbarkeit untaug-
/licher Versuchshandlungen" in den Gerichtssaal pro 1866
begint met algemeene beschouwingen over strafrecht en
ethika om tot een gewenscht resultaat van het vraagstuk
der poging te komen.
De straf, zegt hij, welke de staat oplegt is de vergel-
ding van een daad; een daad die weder op den wil van
een mensch is terug te brengen en daarom het toereken-
baar gevolg is van een handeling.
Al dadelijk moeten wij hier opmerken, dat hij het woord
daad in een bizondere beteekenis gebruikt, namelijk niet
als een uitwendige verrichting, maar als het gebeurde,
het feit.
Die daad, zoo gaat hij verder, moet echter het karakter
van een kwaad voor de gemeenschap hebben, want an-
ders ware een reactie daartegen door middel van een
kwaad niet denkbaar.
Het zedelijk begrip der vergelding vordert, dat hem,
die goed doet naar diezelfde mate waarin hij goed heeft
gewild en gedaan, goed, — den kwaad doende, naarmate
van zijn kwaad, kwaad wedervare.
Echter is het niet de plicht van den staat overal die
vergelding toe te passen. Zoo is b. v. de nuda cogitatio
niet strafbaar, ofschoon men kwaad heeft gewild. —
Wat moet er dus bij de nuda cogitatio komen om straf-
baar te worden?
Twee momenten bepalen het doleus delict:
-ocr page 40-i\'^. de wil gericht op schending van een door het straf-
recht verdedigd goed;
. 2 e. verwezenlijking van het opzet.
Is nu een gedeelte van den weg tusschen opzet en
verwezenlijking afgelegd, m. a. w. is het opzet gedeelte-
lijk verwezenlijkt, dan is de staat gerechtvaardigd te
straffen. — De voorbereidingshandelingen zijn dus prin-
cipieel strafbaar en worden alleen niet strafbaar gesteld
uit een utiliteitsbeginsel. Uit zijn voorbeelden schijnt
men te mogen besluiten , dat hij het streven naar een
bepaald gevolg als poging aanneemt en dus het cogitare,
agere et non perficere de requisiten zijn, waaruit het be-
grip poging wordt samengesteld. — Op pag. 59 t. a. p.
zegt hij toch: „da man unter Versuch im Allgemeinen
nichts weiter verstehe als eine auf Hervorbringung eines
gewissen Erfolges gerichtete Thätigkeit."
Niet alleen een gedeeltelijke verwezenlijking van het
opzet is echter voldoende om de daad strafbaar te stellen
er moet ook een causaal verband bestaan van het opzet,
door alle daden heen, als zoovele trappen tot verwezen-
lijking van het opzet, tot aan de voltooiing, t. a. p.
pag. 47.
Breekt dit causaalverband af, dan is de dader hierna
niet meer voor de gevolgen aansprakelijk, al zijn die in
overeenstemming met zijn wil. . Naarmate de hande-
ling voortschrijdt klimt de strafwaardigheid van een mi-
nimum tot een maximum, en daar waar de handeling
daad begint te worden begint de strafbaarheid. Nu be-
hoeft echter niet, wil een daad voltooid zijn, het opzet
geheel verwezenlijkt zijn, daar er juist misdrijven straf-
baar en als voltooid in de wet wordon aangemerkt tot
/ ö
wier wezen het behoort dat het opzet niet geheel ver-
wezenlijkt is.
In een concreet geval kan men het voltooide misdrijf
van begin tot het einde in deelen splitsen, welke te samen
het voltooide misdrijf uitmaken, b. v.: iemand koopt een
geweer met het plan een ander daar mede te schieten,
welk opzet hij volvoert; nu, zegt Geyer, zou de man niet
doodgeschoten zijn indien de dader niet gekocht, geladen,
aangelegd en geschoten had. Het doel, waarmede hij al
die daden verricht heeft, is dus het causaal verband van
het opzet tot aan de verwezenlijking.
Die deelen, waarin men het misdrijf kan splitsen, zijn
echter geen deelen van het ThatbCvStand, namelijk in casu
van het begrip moord wel van het concreet geval. Straf-
bare poging definieert Geyer aldus: „Eine theilweise
Verwirklichung der Absicht, welche den Thatbestand des
beabsichtigten Verbrechens in erkennbarer Weise dar-
stellt". — t. a. p. pag. 59.
Als vereischten voor poging stelt Geyer dus: i® Dolus,
2°. Gedeeltelijke verwezenlijking van het opzet, 3". Cau-
saalverband tusschen de daden.
Wegens het gemis aan het tweede vereischte, acht hij
ondeugdelijke poging niet strafbaar: er kan nooit sprake
zijn van een gedeeltelijke verwezenlijking van het opzet,
m. a. w. de wil kan geen kwaad hebben gesticht - t. a. p.
pag. 47. Maar ook van den anderen kant der zaak be-
schouwd, namelijk van den kant van het Thatbestand, is
het onmogelijk om poging met ondeugdelijk middel of
object te straffen. Geyer zegt: een daad wordt van
strafrechtelijke beteekenis omdat ze als middel dient een
bepaald gevolg te weeg te brengen; t. a. p. pag. 57 J^ni-
32
is er dus een handeling, die geen middel is om een straf-
waardig gevolg tot stand te brengen, dan kan zulk een
handeling niet strafbaar gesteld worden. Want zulke
handelingen maken geen deel uit van het Thatbestand en
vallen dus óf onder de voorbereidingshandelingen óf onder
ondeugdelijke pogingshandelingen.
Wij zagen echter juist dat hij principieel de voorbe-
reidingshandelingen strafbaar acht, — boven pag. 30 —
maar die uit utiliteitsgronden niet wil gestraft zien;
zoo ook hier bij de ondeugdelijke poging blijkt het weer
dat hij alleen uit een utiliteitsgrond, maar niet uit het
wezen der zaak, straffeloosheid aanneemt, want juist heeft
hij, om het gevaar „Unschuldigen zu verurtheilen" pag.
50 t. a. p, te ontloopen, een begin van het Thatbestand,
een gedeeltelijke verwezenlijking van het opzet gevorderd
om de grens der positieve strafbaarheid daar te stellen;
maar daarmede toont hij ten duidelijkste aan dat de grond
der strafbaarheid van een daad niet is: dat zij een middel
is om tot het gevolg te komen; zijn geheele redeneering
berust op een nuttigheids theorie.
Toch wil Geyer het doen voorkomen alsof zijn bewering
op een zuiver strafrechtelijke principe berust. Op pag.
66\' t. a. p. haalt hij het volgende voorbeeld aan: „A will
dem B Gift reichen und in Wirklichkeit reicht er ihm
Zucker, also er thut gerade das was er nicht "mtl. Die
Regeln der Zurechnung verbieten es hier, dem Thäter was
er geradezu gegen seinen Willen that zu zurechnen."
Deze redeneering is niet juist, want de zaak is niet
zuiver gesteld. A wil B dooden door gif; A wil B dooden
door datgeen wat hij hem toedient, meenende dat het
gif is; dit alles doet hij en handelt dus volkomen .volgens
/ ö
zijn wil en doet niets tegen zijn wil. Zijn daad is, als
volkomen overeenstemmende met zijn wil, toerekenbaar.
Het gevolg echter dat hij gewild heeft, blijft uit; dit ligt
echter niet in zijn doen wat hij niet wilde, maar in de
qualiteit van het toegediende, iets dat geheel onafhan-
kelijk is van zijn wil. Er is dus een dwaling; maar, zegt
Geyer t. a. p. pag. 68: „Von jenem Augenblick an in
welchem der Irrthum eintrat, gingen Dolus und Handlung
aus einander." Het bewijs dat bij dwaling Dolus en Han-
deling uit elkander gaan heeft hij ons niet gegeven en
is ons. geheel onbegrijpelijk: men kan toch niet van
een handeling spreken, tenzij een willend wezen haar
verricht. Zoo zegt hij op pag. 69: „Man kann nicht sagen
wer Zucker in eine Speise mischt, thut dann nicht etwas
Erlaubtes, wenn er dabei die Absicht zu tödten hat, sonst
fällt man in dem rein subjectiven Standpunkt zurück und
musz zugeben, dass auch derjenige, welcher animo occidendi
Zucker in die Speise mischt weil er glaubt Zucker sei
Gift, etwas Unerlaubtes thut." Maar deze gevolgtrekking is
volkomen onjuist; want hij meent niet dat suiker vergift is,
hij meent dat wat hij toedient geen suiker is, maar vergift.
Geyer begint zijn leer dus uit een subjectief standpunt,
maar geraakt, door het vereischte van gedeeltelijke verwe-
zenlijking van het opzet, op het objectief terrein. En eigenlijk
komt, volgens zijn leer, juist alles op dit Thatbestand, in den
zin zooals Geyer het opvat, aan. Het feit, dat een man
een geweer koopt met het doel een ander er mede dood
te schieten, is in beginsel een strafbare poging, er is
dolus; causaal verband tusschen den dolus, het loopen
van den man naar den geweermaker en het koopen; er is
een gedeeltelijke verwezenlijking van het opzet, d. i., er
3
-ocr page 44-/ ö
is een deel van het concrete Thatbestand, want zonder
het koopen, had de man g-een geweer gehad, had het
dus niet kunnen laden en den ander er mede doodschieten.
Maar, heeft dezelfde man het geweer gekocht, het \'s avonds
geladen, om den volgenden morgen zijn vijand er mede dood
te schieten, en, is door zijn vriend die zijn plannen kende
het geweer buiten zijn weten van den scherpen patroon
ontdaan zoodat hij den volgenden morgen zijn vijand met
los kruit schiet, dan is er geen strafbare poging; want
al is er dolus, al is er causaal verband tusschen alle
handelingen van den dader, er is geen deel van het
Thatbestand, geen verwezenlijking van het opzet, want
het met los kruit geladen geweer kan nooit een middel
zijn om iemand te dooden.
In één geval acht Geyer echter poging met ondeugdelijk
middel of object strafbaar, wanneer namelijk het ondeug-
delijk middel eerst dan aangewend wordt als reeds een
strafbare verwezenlijking van het misdadig opzet ddar is;
het voorafgaande blijft strafbaar. (Erörterungen II Deel
pag. 239). Dit is echter geen strafbaarheid van ondeug-
delijke poging maar een zeer eenvoudige consequentie
uit zijn leer voortvloeiend.
B. Leer van Hälschner.
j Hälschner in zijn werk: „Das gemeine Deutsche Straf-
recht" opent zijn leer der poging met een definitie:
„Ein versuchtes Verbrechen ist die That, in sofern in
ihr das gewollte nur unvollständig geschehen, die ver-
brecherische Absicht nicht zur vollen Verwirklichung
gelangt ist." Het begrip is dus enger begrensd in den
strafrechtelijken zin dan in dien van het dagelijksch
/ ö
leven. Want de dader zal een handeling als een mislukte,
een poging, beschouwen niet alleen wanneer het gewilde
gevolg niet is tot stand gekomen, maar ook, al is het
wel degelijk tot stand gekomen, zich toont als niet
geschikt om het doel, hetzij geheel of gedeeltelijk, te
bereiken dat hij zich als uitvloeisel van het gevolg heeft
voorgesteld. Heeft b. -v. een neef zijn erfoom opzettelijk
vergiftigd met het motief de erfenis dan te beuren, maar
blijkt het dat zijn oom een ander als erfgenaam heeft
ingesteld, dan is deze handeling voor den neef een mislukte,
een poging geweest, niet echter in strafrechtelijken zin,
want hiertoe wordt alleen de betrekking tusschen oogmerk
en het gebeurde in oogenschouw genomen. Zal er dus
sprake zijn van poging, dan moet er opzet zijn een straf-
bare handeling te plegen, verder moet er zijn een han-
deling die duidelijk het opzet in een uitwendigen vorm
doet kennen t. a. p. pag. 335. In zoover beslist alleen
het opzet des daders of er poging is voor zoover het
gewilde gevolg qualitatief, niet quantitatief er van
verschilt, b. v. wil hij / 10 stelen en kan hij er slechts
f 8 stelen, dan is dit niet poging om ƒ 10 te stelen; dit
is een voltooid misdrijf „Das was bei dem Versuche,"
zoo gaat hij verder, „allein geschieht und geschehen kann
ist dies, dass der Handelnde die vorsätzliche Thätigkeit
vermittelst welcher er den beäbsichtigten Erfolg glaubt
verursachen zu können vollständig oder unvollständig,
ganz oder theilweise ausübt. Dasz aber diese Thätigkeit
am gegebenen Falle nicht geeignet ist den beabsichtigten
Erfolg herbeizuführen, schlieszt nicht aus, dass in ihr selbst
dieser Erfolg auf den sie nach der Vorstellung des Han-
delnden ursächlich bezogen ist, in die Erscheinung tritt,
/ ö
dasz zu geeignet isden nicht realisirten Erfolg als den
zu realisirenden zu erkennbarer Darstellung zu bringen."
Er is dus een handeling noodig die het opzet kenbaar
maakt, maar die volstrekt geen deel behoeft uit te maken
van het wettelijke samenstel van kenmerken des misdrijfs
(het Thatbestand), ofschoon in het concrete geval het in
zoover wel een deel zal zijn van het Thatbestand (in
concreten zin), als zonder die handeling het gevolg niet
ware tot stand gekomen. — Trouwens het wettelijke That-
bestand is juist daarom zoo vastgesteld omdat de ervaring
heeft geleerd, dat in de meeste gevallen die momenten
vereischten waren om het gewilde gevolg te verkrijgen.
Het verschil tusschen voorbereiding en de werkelijke
strafbare poging is niet iets willekeurigs en moet niet
daarin gezocht worden of men verder dan wel dichter
bij de voltooiing is, ook niet in de bij voorbereiding nog
ontbrekende en eerst bij uitvoering zich openbarende
standvastigheid van besluit, ook niet daarin dat de voor-
bereiding nog niet, de poging zich wel als een objectief
gevaarlijke handeling voordoet, want wil men.tusschen
gevaarlijke en niet gevaarlijke poging onderscheiden, dan
is dit toch een onzeker gradueel onderscheid. Ook moet
het niet daarin gezocht worden, dat poging de daad is
waardoor dat gevolg zonder verdere onderbreking vol-
tooid wordt, hetgeen de handelende zich heeft voorgesteld
als voortdurende betrekking van middel en doel. Stelt
men van de subjectieve wilsbestemming des handelen-
den afhankelijk of het voorbereiding dan wel uitvoering
is, dan kan men geen beginsel vinden volgens welk te
beoordeelen ware, of een handeling naar haren uitwendigen
aard als voorbereiding dan wel als uitvoering moest word(;n
/ ö
aangenomen, en kan men het daarop terugbrengen: dat
uitvoering in onderscheid van voorbereiding, die hande-
ling is die een bestanddeel van het objectieve Thatbe-
stand uitmaakt, zooals Zachariae leert.
Maar die grens is gebaseerd op een bloot gradueel
onderscheid, nml. of men verder dan wel dichter bij de
voleinding is en daarom kan er geen algemeen beginsel
voor gegeven worden.
„Ein wesentlicher Unterscheid der durch eine verbreche-
rische Absicht bestimmten Thätigkeit kann sich nur aus
ihrem Verhältenisse zur Absicht selbst ergeben, und in
dieser Beziehung ist sie entweder eine solche, vermittelst
welcher die verbrecherische Absicht sich zur That ge-
staltete , oder sie ist nicht eine solche. Als strafbare Hand-
lung kann nur diejenige Thätigkeit erscheinen, durch
welche die auf das strafbare gerichtete Absicht ein äu.s-
zeres, selbständiges, vom Willen des Handelnden ferner-
hin unabhängiges Dasein erlangt, sich zu verwirklichen
nicht mehr zu tilgenden Thatsache gestaltet hat. Die
Absicht ist zur unwiderruflichen That geworden, nicht
nur dann, wenn es dem Handelnden gelang die beab-
sichtigte That zu vollenden, sondern auch dann wenn
trotz des mangelnden Erfolges die auf seine Realisirung
gerichtete Absicht in der That zur vollkommenen, erkenn-
baren Darstellung gelangt ist, wenn aus der That selbst
sich das Ziel ergiebt auf das sie nach der Absicht des
Thäters gerichtet war". — Het opzet, in een handeling
geobjectiveerd en duidelijk uit de handeling zelve blijkend,
sluit uit dat de daad kan herroepen worden, en is ander-
zijds de grond der strafbaarheid van de poging, t. a. p.
pag. 343-
/ ö
Poging is dus een opzettelijke handeling waaruit de
richting van den wil en het oogmerk waarop het gevestigd
is ten duidelijkste blijkt, maar tevens een handeling die
ondeugdelijk is het gewenschte gevolg in het leven te
roepen. Dwaling, hetzij de dader zich vergist heeft in
feitelijke veronderstellingen, hetzij hij zich bedrogen ziet
in zijn verwachtingen, dwaling is een kenmerk der po-
ging; zelfs bij vrijwillig nalaten is het middel ondeugde-
lijk te noemen.
Het woord ondeugdelijk wordt zeer zeker in een bizon-
deren , oneigenlijken zin gebruikt, hetgeen ten duidelijkste
blijkt uit de verklaring die Hälschner geeft waarom hij
bij vrijwillig terugtreden spreekt van een ondeugdelijke
poging „weil sie zur Vollendung nur unter der nicht
zutreffender Voraussetzung tauglich war, dasz der Ent-
schlusz zur That fest blieb." t. a. p. pag. 244.
Zoo dunkt ons dat men ook niet van dwaling kan
spreken wanneer men door een feit buiten zijn wil verhin-
derd wordt, of van een bedrogen zijn in zijn verwach-
tingen, indien hij zelf te goeder ure uitscheidt.
Volgens Hälschner is alles wat het causaalverband
tusschen wilsbepaling en gevolg vormt, middel, het
object valt dus ook onder het begrip middel.
Het verschil tusschen relatieve en absolute ondeugde-
lijkheid verwerpt ook Hälschner.
Daar bij poging het gewilde gevolg uitblijft conclu-
deert Hälschner tot de ondeugdelijkheid van het middel,
m. a. w. bij poging is steeds een ondeugdelijk middel
gebezigd en daarom kan men niet spreken van gevaar
der handeling en nog veel minder dit als grond der strat-
baarheid aannemen.
/ ö
Het schijnt ons alsof Hälschner bijna in alle woorden
een van het gebruik afwijkend begrip legt, zoo b. v. de
woorden middel, dwaling, ondeugdelijkheid en nu weer
gevaar. Volgens zijn leer zou er eigenlijk nooit gevaar
bestaan, want op het oogenblik dat hij het zou toelaten,
moet het feit dat dreigde, plaats grijpen. Schiet ik b. v.
op A met oogmerk hem te dooden, maar terwijl ik aanleg
beweegt mijn hand zoodat de kogel rakelings langs A
gaat, dan is er, volgens Hcülschner geen gevaar, loant ik
heb hem niet geraakt, m. a. vv. het gevolg is uitgebleven,
maar hij ziet voorbij dat zoodra ik A raakte het gevaar van
raken geweken was en het feit daar was. Gevaar is kleiner
of grooter naarmate er minder of meer kansen zijn dat
het bedreigde voorwerp zal getroffen worden door een
kwaad. Gevaar is dus de toestand waarin meer of minder
kansen zijn dat iets door een kwaad worde getroffen.
C. Leer van Cohn.
Dr. Ludwig Cohn in zijn lijvig boekdeel getiteld: ,,Zur
I.ehn; vom versuchten und unvollendeten Verbreeben,"
breekt geheel met de historische richting en doet zijn
gebouw op fundamenten rusten waarvan hij zelf getuigt
dat men er zich niet op verlaten kan, namelijk het spraak-
gebruik. Op pag. 116 van zijn werk zegt hij sprekende
over het begrip poging: „Ich würde mich hierbei ledig-
lich auf den Sprachgebrauch berufen, würden mich nicht
die Interpretationen unserer Quellen belehren, wie wenig
man sich hierauf verlassen kan."
Het moge vreemd schijnen dat men een zoo weinig
hechten bodem uitkiest ter bebouwing, vooral als men
met den arbeid van eeuwen breekt, toch is het zoo.
/ ö
Cohn maakt een streng onderscheid tusschen poging
en begin. Op pag. 51 van zijn werk zegt hij: het verschil
tusschen poging en begin van uitvoering ligt daarin, dat
bij poging het misdrijf waarop het gemunt is ook zelfs
niet gedeeltelijk tot stand komt. De zwaarste verwonding
maakt nog geen bestanddeel uit van moord. Een delict
wordt niet uitgevoerd, zoodra iemand die werking ont-
wikkelt, die in de wet als strafbare handeling is ge-
karakteriseerd.
Maar indien de zwaarste verwonding, indien het met
voorbedachten rade handelen, of het geleiderlage begaan
geen deel uitmaakt van moord in geen geval van poging
en een delict niet wordt uitgevoerd zoodra die werking
ontwikkeld is die in de wet als een strafbare handeling
is gekarakteriseerd, waartoe herleidt men dan het begrip
moord? Het wordt dan bijna een formeel misdrijf en
juist bij de formeele misdrijven kent Cohn geen poging.
Alleen bij de materieele misdrijven neemt Cohn poging
aan; dit wordt door het Duitsche spraakgebruik gerecht-
vaardigd en daarom moet die regel gelden als een straf-
rechtetijk beginsel voor alle landen.
De meeste schrijvers, zegt hij, erkennen dat er slechts
bij zulke misdrijven van poging sprake kan zijn die een
bepaald gevolg eischen; wordt een misdrijf echter door
één enkele handeling reeds begaan dan kan er alleen
van een niet-voltooid misdrijf sprake zijn. — De formeele
misdrijven zijn strafbaar wegens het kenmerkende in
de handeling zelve, bij de materieele krijgt de op zich
zelf onbeduidende handeling door het buiten haar ge-
legen gevolg, het kenmerk der strafbaarheid, t. a. p.
pag. 23.
/ ö
Vooreerst moeten wij opmerken, dat het onderscheid
tusschen poging en begin van uitvoering te streng geno-
men is. Poging wordt toch in het spraakgebruik, waarop
Cohn zich beroept in tweeërlei zin gebruikt:
I®. als begonnen misdrijf tegenover voltooid;
2«=. als mislukt misdrijf tegenover gelukt.
liet eerste is meer uit een objectief, het andere meer
uit een subjectief oogpunt beschouwd. — Nu noemt Cohn
enkel het mislukte misdrijf poging.
Bij formeele misdrijven is geen poging, dus kan daar
ook van geen mislukken sprake zijn volgens hem. Is
dit zoo?
Prof von Liszt in het „Zeitschrift für die gesammte
strafrechtswissenschaft" Erster Band, Erstes Heft - haalt
het volgende voorbeeld aan (pag. g6).
„Wenn zwei Personen durch eine Telephonleitung mit
einander korrespondiren, und diese plötzlich unterbrochen
wird, so kann doch gewisz der schönste Schulfall einer
miszlungenen Beleidiging konstruiert werden. — Bezüglich
des Meineides brauchen wir uns nur daran zu erinnern,
dasz der Eid unter Umständen durch Unterschreiben der
Eidesformel zu leisten ist, um einzu sehen, dasz auch
hier — die Feder versagt ganz oder teilweise ihren Dienst,
oder ich verwechsele die zu unterschreibenden Schrift-
stücke — die doppelte Möglichkeit des Gelingens oder
!MiszHngens vorhanden ist."
Maar nog meer, volgens Cohn zou bij formeele mis-
drijven van geen gevolg sprake kunnen zijn, ook dit
kunnen wij niet beamen, waarom kan men bij die for-
meele delicten niet even goed daad en gevolg ondcr?,chQ\\-
den al zijn ze niet te scheiden. — Bij de daad van be-
/ ö
leecligen, het uitspreken der woorden, is het strafbaar
gevolg het beleedigd hebben.
Niet alleen bij de formeele misdrijven ook bij die waar-
van het gevolg feitelijk dadelijk met de daad zelve
intreedt, kan van geen poging gesproken worden, want
zegt hij, er zijn delicten die, in hunne uitvoeringswijze,
zoowel het begrip van begin als van poging toelaten.
Hij haalt daartoe de volgende voorbeelden aan: Bescha-
diging bestaande in het afsnijden van jonge vruchtboomén,
en beschadiging bestaande in het stuk gooien van een
ruit door een steen. In het eerste geval is er sprake
van een niet voltooid misdrijf, in het tweede van poging,
want hier wordt een grond gevormd die het gevolg mo-
gelijk maakt — pag. 343 — terwijl in het eerste geval
een oirzaak wordt geschapen die het gevolg noodzakelijk
met zich sleept. Daar men nu bij de formeele misdrijven
alleen een oirzaak kan scheppen, bij de materieele een
grond (pag. 335, 355, 697) zoo is bij de eersten de poging
geheel buiten gesloten.
Wat is nu echter volgens Cohn het verschil tusschen
de begrippen Grond en Oirzaak.
„Den Unterschied zwischen beide Begriffen sehe ich
darin, t. a. p. pag. 343 sqq., dasz die Ursache eine Ver-
änderung schafft, der Grund nur ihren Eintritt ermöglicht.
Aus der Ursache geht daher die Wirkung mit Nothwen-
digkeit hervor, während die Folge aus dem \'Grunde nur
entspringen kann. Nun gehören aber beide Begriffen der
Nothwendigkeit und der Möglichkeit nicht der Wirklich-
keit, sondern der Abstraktion an. Die Nothwendigkeit
drückt die Unmöglichkeit des Eintritts oder des Ausblei-
bens einer Veränderung in abstracto aus, die Möglichkeit
/ ö
bildet dazu den Gegensatz nach der einen und andern
Richtung. Unter Grund werden wir daher den Umstand
zu verstehen haben, der eine Veränderung in abstracto
hervorrufen musz."
Dus omdat bij formeele misdrijven de daad, als men
haar als ten einde gebracht denkt, het gevolg noodza-
kelijk en onmiddellijk moet volgen, daarom is die han-
deling als een causale te beschouwen, moge zij dan ook
in het concrete geval vóór haar einde aan een onderbre-
king zijn onderhevig geweest.
Bij materieele misdrijven geeft een daad wanneer men
haar als ten einde gebracht denkt, slechts de mogelijkheid
om het gevolg tot stand te brengen, daarom is die daad
slechts een grond voor het gevolg, al komt dat dan ook
in concreto tot stand.
Welk een philosophische school hebben de rechters
door te maken! Om te besluiten of er poging is dan wel
begin van uitvoering moeten zij nagaan of de gepleegde
handeling, als men haar ten einde gebracht denkt, nood-
zakelijk het gevolg moest met zich slepen ja dan neen,
en dat geheel afgezien of in het concrete geval het ge-
volg tot stand is gekomen ja dan neen. — Maar die
noodzakelijkheid moet zóó zeker zijn dat b. v. de hande-
ling van onthoofden, verwurgen, verdrinken niet als
oirzaken te beschouwen zijn waaruit de dood met nood-
zakelijkheid voortvloeit, ondanks men met „mathematische
Genauigkeit die beabsichtigte Veränderung erreicht". —
t. a. p. pag. 344. — Trouwens is het geheele begrip
oirzaak, zooals Cohn dat opvat wel de juiste?
Is oirzaak werkelijk alleen datgene waaruit de werking
noodzakelijk moet voortvloeien?
/ ö
Is oirzaak, gelijk von Buri in tegenstelling met Cohn
meent, alles wat heeft gediend om het gevolg tot stand
te brengen?
Wij meenen dat beide te veel tot uitersten zijn ge-
komen.
Is oirzaak niet veel eer datgeen zonder hetwelk de
werking niet kan ontstaan?
Zoo is volgens von Buri de ontmoeting van twee jonge
menschen op een bal en een daaruit volgend huwelijk
even goed de oirzaak tot de geboorte hunner kinderen
als de coïtus; volgens Cohn moet de coïtus zelve geen
oirzaak zijn der geboorte, daar elke gemeenschapsuit-
oefening niet geboorte ten gevolge heeft. — Wij zouden
echter juist den coïtus als oirzaak der geboorte beschou-
wen , omdat zonder dien geen geboorte kan plaats hebben.
Men kan zeggen dat dan de bevruchting eveneens als
oirzaak der geboorte te beschouwen is, daar zonder bevruch-
ting geen geboorte kan volgen. Dat is ook volkomen
zoo, de bevruchting is de naaste oirzaak der geboorte,
maar aangezien er zonder coïtus van geen bevruchting
sprake kan zijn naar de natuurwetten, daarom is de coïtus
de meer verwijderde oirzaak der geboorte maar blijft
oirzaak.
Als definitie van poging geeft Cohn op pag. 367 t. a. p.
het volgende:
„Die Vornahme einer Handlung welche geeignet ist,
die zum Thatbestand eines Verbrechens erforderliche
Folge hervorzurufen, damit dieselbe in concreto eintrete,
ist — deren Ausbleiben vorausgesetzt — Versuch."
Poging is dus de niet gerealiseerde verhouding tusschen
grond en gevolg. T. a. p. pag. 366 sqq. zegt Cohn:
/ ö
„Die Intention des Thäters ist darauf gerichtet, dass sich
die abstracte Möglichkeit in die concrete Wirklichkeit,
die abstracte Folge in den concreten Erfolg verwandele."
Volgens zijn definitie moet de grond dus „geeignet
sein" het gevolg tot stand te brengen: er moet m. a. w,
een abstract objectieve mogelijkheid zijn en niet \'alleen
een subjectief vermeende. Is echter de abstract objectieve
mogelijkheid een vereischte voor een handeling om poging
te kunnen zijn, dan zijn de voorbeelden die Cohn op pag.
359 aanhaalt niet als poging te straffen.
„Supponiren wir den Fall, dass ein Wegelagerer in
einer ihm fremden Gegend einen Menschen beraubt und
ihn sodann. um sich seiner zu entledigen, in einen Sumpf
stösst, dessen Tiefe ihm unbekannt ist. Vielleicht wird
man mir dann zugeben, dass wir es mit einem Mordver-
such zu thun haben, selbst wenn das Wasser nicht die
Knöchel desjenigen berührt, der lebend aus ihm nicht
hinauskommen sollte."
Hier is geen abstract objectieve mogelijkheid om te
verdrinken want het water heeft niet eens „die Knöchel
desjenigen berührt" die er in verdrinken moest.
Dan begrijp ik ook niet het volgend voorbeeld: „Um-
gekehrt beobachten wir, t. a. p. pag. 359, jeden Tag
in den Schwimmanstalten, wie ein Schwimmer den ande-
ren hinterrücks in das Bassin stürzt Man mag das Spiel
loben oder tadeln, es beweist, dass das Bewustsein von
der Unmöglichkeit des Erfolges ausreicht, das als Scherz
erscheinen zu lassen, was unter anderen Umständen das
Gepräge eines schweren Verbrechens an sich tragen würde."
Hier is in abstracto een deugdelijke grond — .het
werpen in het water, er is die „Alternatieve des Gelin-
/ ö
gens und Misslingens", t. a. p. pag. 358. — Uit dit voor-
- beeld zou men juist denken dat het alleen om den wil
te doen is zoo als die zich in de handeling vertoont.
Nog veel minder is ons dan het voorbeeld op pag. 363,
in verband met dat van pag. 358 duidelijk.
De dader moet rekenen met de abstracte verhouding
tusschen grond en gevolg.
„Die Erfahrung dass ein Dolchstich in die Brust eines
Menschen geeignet ist, eine Todesursache hervorzurufen,
macht er sich zu Nutze. Er legt sich nicht die Frage
vor: Kann ich mit meinem Dolche den A. erstechen?
Sondern die: Kann mann mit einem Dolchstich einen
Menschen tödten? Nur auf jene, nicht auf diese Hesse
sich im Voraus eine Antwort ertheilen. Prallt der Dolch
am Panzer ab, so tritt hier, wie in allen Fällen des
Versuches ein Umstand entgegen, welcher bewirkt, dass
die Folge, welche in abstracto entstehen kann, in concreto
ausbleibt". T. a. p. pag. 363. Maar dan moet ook wan-
neer „ein Schwimmer den anderen hinterrücks in das Bassin
stürzt" niet gesproken worden van „das Bewusstsein von
der Unmöglichkeit des Erfolges", t. a. p. pag. 359. Neen,
met den wil hebben wij niet te maken volgens Cohn; er
is hier poging, want er is: „Vornahme einer Handlung
welche geeignet ist — d. i. de abstract objectieve moge-
lijkheid — die zum Thatbestand eines Verbrechens erfor-
derliche Folge hervorzurufen damit dieselbe in concreto
eintrete", t. a. p. pag. 367,
De geheele onderscheiding van „Grund und Folge" en
„Ursache und Wirkung" lijkt ons tot vaststelling van
het, begrip poging te spitsvondig en niet helder, hetgeen
te meer daaruit blijkt, dat Cohn ze zelf soms verwart.
/ ö
zoo spreekt hij op pag. 344: „Welche Wege man auch
immer einschlagen mag, um ein Menschenleben zu ver-
nichten, man kann den Tod nicht schaffen, sondern nur
dessen Eintritt ermöglichen;" dit neemt niet weg dat hij
op pag. 359 spreekt van „die Ursache zum Tode bewirken."
HET BEGRIP VAN POGING.
§ I. Het kenmerkende in het begrip.
Nadat wij met de voornaamste stelsels kennis hebben
gemaakt en tevens gevonden dat er bijna even zoovele
theorieën als schrijvers over ons onderwerp zijn, zoo mag
het zeker niet overbodig geacht worden om ons zelf nog
eens af te vragen, is het begrip poging dan zóó onzeker
dat daaromtrent zooveel strijd is of is die onzekerheid
daaraan te wijten dat men met het oog op de strafbaarstel-
ling der poging het begrip in minder of meerder mate
doet afwijken van het gewone, spraakgebruikelijke?
Het laatste houden wij voor een oirzaak der verdeeld-
heid van gevoelens; men lette soms te veel op de straf-
baarstelling en de wenschelijkheid daarvan bij bepaling
van het begrip, waardoor men soms in flagranten strijd
met de spreekwijze in het dagelijksch leven kwam.
Wij willen trachten na te gaan wanneer wij in de gewone
conversatie, in ons dagelijksch leven van pogen en poging
spreken en dan te vinden wat het karakteristieke van
het begrip uitmaakt.
/ ö
Vooreerst zij dan opgemerkt dat het woord betrekkelijk
zelden gebruikt wordt in ons dagelijk spreken; wij zeggen
meer: ik heb getracht, geprobeerd, mijn best gedaan,
moeite gedaan enz. men zegt zelden of ooit ik heb
gepoogd dit of dat te doen of ik heb een poging aan-
gewend daartoe.
Gebruiken wij dus in ons dagelijksch leven het verbum
reeds zelden, nog veel minder het nomen , — poging,
toch bedoelen wij met trachten, probeeren, zijn be.st,
moeite doen enz. hetzelfde. — Het blijkt ons dat het in
een subjectieven zin wordt gebruikt, m. a. w. het is een
begrip dat de relatie uitdrukt tusschen hetgeen geschied
is en hetgeen de bedoeling was van den dader.
Als iemand het benauwd vindt in een kamer en naar
deur of venster loopt om die te openen maar, terugge-
houden wordt terwijl hij, blijkbaar met doel raam of deur
te openen, er heen loopt, dan zal die persoon zeggen:
ja ik heb getracht het venster te openen maar toen ik
er heen liep heeft men mij verhinderd.
Zoo zal men, wanneer men \'s morgens op jacht gaat
en ondanks den ijver der drijvers den ganschen dag geen
haas binnen schot, of nog erger, in het gezicht heeft
gekregen, zeggen: wij hebben alle moeite gedaan, van
van morgen vroeg tot zonsondergaan toe, maar al onze
pogingen, namelijk om hazen te krijgen, te schieten, zijn
vergeefsch geweest.
Evenzod een jongen, die vogelnestjes wil uithalen en
reeds halverwege den boom beklommen heeft maar dan
ter kwader ure door den dienaar der politie teruggehou-
den wordt, zal zeggen: ik heb een poging gedaan om
vogelnesten uit te halen.
5 O
Wil iemand gaarne de een of andere betrekking be-
komen en gaat hij ter audientie bij ministers of andere
autoriteiten, vraagt hij vermogende vrienden een goed
woord ten zijnen behoeve te spreken, dan zal men zeggen:
hij heeft wel zijn best er voor gedaan, hij heeft genoeg
pogingen aangewend die betrekking te verkrijgen maar
te vergeefsch.
Heeft men niet, toen nog onlangs de mijn, juist eenige
dagen te vroeg ontdekt werd, die, gevuld met dynamiet,
op het oogenblik dat aller Russen Keizer er over zou
rijden moest springen, gesproken van: wederom een poging
den keizer te vermoorden?
Zegt men echter ook: ik heb getracht dit of dat niet
te doen, na te laten? Ja, maar van welke handelingen
zegt men dit alleen? Niet van een enkele verrichting
maar van een handeling als iets voortdurends gedacht;
b. v. ik heb getracht het rooken, het wandelen of rijden
na te laten, maar van daag kon ik mij niet meer be-
dwingen. Wij zien dus dat in het dagelijksche leven
elke daad, elke verrichting als een poging wordt be-
schouwd, die ten doel heeft zijn wil verwezenlijkt te
zien zonder dat het gewilde gevolg tot stand komt. Het
begrip is dus zeer uitgebreid, elke verrichting die niet
het gewilde oogmerk, of verderreikend doel zelfs, heeft
tot stand gebracht, noemen wij in het dagelijksche leven
een poging. In het voorbijgaan blijkt nu reeds dat voor
het strafrecht, het begrip enger moet zijn daar het oog-
merk hier alleen relevant is en niet het verderreikend doel.
Poging in dagelijksclien zin is elke verrichting om zijn
oogmerk te bereiken, zonder dat men het bereikt. Hier-
mede stemmen dan ook de meeste sclirijv(;rs\' in, zoo
/ ö
Zachariae § i. „Unter Versuch denken wir uns im Allge-
meinen eine absichtliche Handlung, welche darauf ge-
richtet ist, eine gewisse Erscheinung in der Sinnenwilt
hervorzubungen. Dieser Begriff ist also ein relativer;
er bezieht sich auf ein anderweites Ziel, welches durch die
Thätigkeit des Handelnden, durch Vorbereitung, Anschaf-
fung , Verbindung und Benutzung gewisser Mittel erreicht
werden soll, aber aus irgend einem Grunde nicht erreicht,
wird. Es bezieht sich aber auch zugleich auf die Absicht
des Handelnden, indem man hieraus den Umfang derselber
bestimmen kann, ob die Handlung, welche zu ihrer Ver-
wirklichung vorgenommen wurde, ein Versuch zu nennen
sey, oder nicht." Cohn, pag. 334, zegt 00k: „Die todten
wie die lebenden Sprachen verstehen aber unter Ver-
suchen Bemühungen aufwenden um einen Erfolg zu errei-
chen. Dabei ist lediglich der Standpunkt des Handelnden
entscheidend. Zoo Schwarze, bij v. Holtzendorff pag. 2 70:
„Der Versuch drückt stets etwas Unfertiges, wie andrerseits
die Richtung einer Thätigkeit imf einen bestimmten, beäb-
sichtigten, aber nicht erreichten Erfolg aus; — die Absicht
ging weiter alsder Erfolg der zur Erreichung derselben vor-
genommenen Thätigkeit, — die Vollendung ist der Erfolg,
den der Thäter beabsichtigte. „Hälschner in zijn : Das
gemeine Deutsche Strafrecht pag. 332:" Der Versuch in
dem technischen Sinne des Strafrechtes erscheint daher
enger begrenzt als in dem Sinne, in welchem das Wort
im gewöhnlichen Leben meist gebraucht wird. Als durch
die That vollendet, erreicht, erscheint dem Handelnden
das was er will erst dann, wenn das Geschehene seinem
Zwcckc entspricht, ihm die gesuchte Befriedigung gewährt."
Wat is dus het karakteristieke van het begrip poging?
/ ö
Volgens sommigen is het dwaling van den dader. —
Zóó b. v. Hälschner, t. a. p. pag. 344. „Sie, nml. die
Versuchshandlung, hat demnach in allen Fällen einen
Irrthum des Handelnden zur Voraussetzung, sei es, dasz
er sich in den thatsächlichen Voraussetzungen seiner Thä-
tigkeit irrte, oder sich in seinen Erwartungen getäuscht
sieht." — Haberlin zegt in de Gerichtssaal pro 1864 pag.
213: „Ein Irrthum im engeren Sinne, welche sich auf
gegebene Thatsachen bezieht, wird freilich nicht immer
stattfinden, aber man wird auch von dem welcher sich
in seinen Erwartungen getäuscht sieht, sagen dürfen,
dasz er sich geirrt habe, gleichviel ob es sich um die
Erwartung handelt er werde im Stande sein seine eigene
Thätigkeit in der erforderlichen, richtigen Weise ein
zurichten, oder um die Erwartung es werde sein Thun
keinem Hemmnisse begegnen, oder um die erwartete
Mitwirkung anderweitiger durch das eigene Thun an
geregter Kräfte." Reeds te voren, merkten wij op, dat
Hälschner het woord dwaling hier in een* buitengewohen
zin bezigde en ook uit Haberlin\'s verdediging blijkt, dat
hier in werkelijkheid van geen dwaling gesproken kan
worden als iets karakteristieks voor het begrip poging.
Haberlin erkent zelf, dat er niet altijd sprake zal zijn
van een feitelijke dwaling, maar dan toch altijd van
dwaling in zijn verwachtingen, die daarin bestaat dat de
dader, óf meende op de juiste wijze te handelen om zijn
gewild gevolg te verkrijgen, óf niet belemmerd te zullen
worden in zijn verrichtingen. Maar dit kunnen wij niet
toegeven. Niemand zal durven beweren, dat, welke ver-
richting hij ook doen moge, hij daarin niet zou kunnen
verstoord worden, niemand kan met absolute zekerheid
/ ö
zeggen dit of dat te zullen doen ; tot een hooge graad
van waarschijnlijkheid kan men het brengen, maar nooit
tot volkomen zekerheid. Wanneer iemand zegt: ik kom
zeker of zal dit of dat zeker doen, dan weet elk dat die
zekerheid niet bestaat, de man kan op hetzelfde oogen-
blik waarop hij de woorden uitspreekt sterven, verlammen
in één woord verhinderd worden zijn plan, zijn belofte na
te komen, en toch zal niemand zeggen dat hij dan ge-
dwaald heeft.
Als ik A wil dooden door hem in het hart te steken,
maar wordt op hetzelfde oogenblik dat de dolk zijn huid
reeds drukt teruggetrokken of door een verlamming ge-
slagen , dan zal niemand aanvoeren dat ik gedwaald heb
hetzij feitelijk, hetzij in de wijze waarop ik mijn tegen-
stander van het leven wilde berooven, hetzij in mijn
nieening dat ik niet kon verhinderd worden in mijn han-
delen ; in het laatste geval zou men eer denken met een
idioot te doen te hebben, en gesteld de dader was dit niet,
is dus gelijk een iegelijk, dat elk menschelijk doen aan
storing onderhevig kan zijn, dan zouden wij in dit geval
geen poging kunnen aannemen, daar het karakteristieke,
het criterium van het begrip aan deze handeling ontbrak, er
was geen dwaling, noch in feiten, noch in wijze van uitvoering.
Bemer : Gutachten über die Frage pp. in den Verhand-
lungen des deutschen juristentags pro 1876 pag. 135.
Geyer, Erörterungen über den allgemeinen Thatbestand
der Verbrechen pg. 47. Hälschncr: System dos preussi-
schen Strafrechts pag. 171 B. I. Seeger: Bemerkungen
über den Entwurf eines Norddeutschen Strafgesetz buches
in Goltdammers Archiv pro 1870 pag. 238. Schwarze:
Commentar (3" editie) pag. 112 — hebben het karakte-
/ ö
ristieke willen vinden in „das Uebergreifen des Willens-
moments über das Thatmoment." Ook dit achten wij niet
juist. Hiertegen geldt volkomen Cohn\'s opmerking, pag.
io6 t. a. p. nml.: „dasz man von demjenigen der nicht im
Stande war, durch einen Dolchstich den Tod seines
Feindes zu bewirken nicht gut behaupten kann, er habe
weniger gethan, als in seinem Willen gelegen habe. Im
Gegentheil entspricht die That volständig seinem Vor-
satze , mag auch immer nicht der Erfolg eingetreten sein
den er sich von ihr versprochen hat." — Dit laatste is
onjuist, want Vorsatz, opzet is de wil gericht op de
materieele daad èn het gevolg; bedoelt hij nu echter met
Vorsatz enkel de wil gericht op de materieele daad zon-
der het gevolg, dan is zijn redeneering juist, maar dan
volgt weer verder:
„Man wäre viellicht deshalb geneigt, den Satz, dass
beim Versuch mehr geivollt als geschehest sei, dahin zu
verbesseren dass bei ihm der Erfolg hinter der Absicht
zurückbleibe." Hier zou men denken dat hij onder „That-
moment" niet alleen de materieele daad maar ook het
gevolg bedoelde, m. a. w. de geheele handeling, maar
wij hebben gezien dat hij het woord Vorsatz gebruikt in
den zin van den wil gericht alleen op de daad en dan is
zijn opmerking weer niet juist en slaat zij niet terug op
den zin: „das Uebersreifen des Willensmoments über das
Thatmoment" want, das Willensmoment omvat toch de
geheele wil, d. i. de wil gericht op de materieele daad èn
het gevolg en Cohn bestrijdt\' alsof het alleen bedoelde
de wil gericht op de daad. In een concreet geval kan
men echter daad en gevolg niet scheiden en^ geheel
afzonderlijk bespreken, daar men dan een daad beoordeelt
zonder het verband met de daaraan gehechte gevolgen,
m. a. w. dan is er in dit geval alleen sprake van zware
\' verwonding maar niet van poging tot moord, daar dit op
de gevolgen ziet.
Bij poging moet men dus daad en gevolg niet scheiden
maar ze als één geheel beschouwen en dan kan men
zeggen dat er bij poging meer gewild, — d. i. de wil ge-
richt op daad èn gevolg als één geheel gedacht, m.
a. w. opzet, — is dan geschied.
De zin: Er is meer gewild dan gedaan, is verschillend
met: Er is meer gewild dan geschied, want het eerste
slaat alleen op de materieele daad, het tweede op de
geheele handeling. — Dit schijnt Cohn verward te hebben.
Nu wij het begrip en het karakteristieke van poging
hebben gevonden moeten wij ons afvragen, wanneer
begint hare strafbaarheid.
§ 2. Voorbereidings- en Uitvoeringshandelingen.
Hier zijn wij gekomen tot een punt waarover misschien
^ nog het meeste strijd bestaat; want hoeveel meeningen
zijn er niet over Voorbereidings- en Uitvoeringshandelin-
gen? Is deze onderscheiding wel vol te houden? Is er een
wezenlijk verschil in beiden ? Is er een grens aan te geven
die ons doet zien of de een of andere handeling tot het
gebied der voorbereiding of tot dat der uitvoering moet
gebracht worden? Is er een wezenlijk en niet bloot
quantitatief onderscheid tusschen voorbereidings- en uitvoe-
ringshandelingen ? Zoo ja, welke rechtvaardiging is er dan
te pleiten voor de strafbaarstelling van sommige voorberei-
dingshandelingen? — Is er a priori geen algemeen geldend
beginsel aan te geven, dat de voorbereiding van de uit-
/ ö
voering scheidt, misschien kan dan bij elk speciaal delict
aangeduid worden waar de grens te trekken is.
^ Chop in zijn brochure: Ueber die Grenze zwischen
Vorbereitung und Versuch eines Verbrechens, Leipzig
1861., begint met den grond der strafbaarheid aan te
geven van poging.
De grond der strafbaarheid is volgens hem een schenden
^/der rechtsorde, daar de pogingshandeling de objectieve
kenmerken van een strafbare handeling, en wel van het
speciaal gewilde misdrijf, heeft. Maar welke nu die objectieve
kenmerken zijn, zegt Chop ons niet, trouwens hoe kan
een pogingshandeling de objectieve kenmerken van het
speciaal gewilde misdrijf hebben? Art. 287 van het
Nieuwe Strafwetb. zegt: Hij die opzettelijk een ander van
het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren.
Is er nu een poging tot doodslag dan is het objectieve
kenmerk van doodslag, namelijk, het gedood zijn, er
niet, de man leeft nog; (opzet (iets subjectiefs) kan natuur-
lijk nooit een objectief kenmerk van het speciaal misdrijf
zijn. De contradictie die deze zin inhoudt bewijst het.)
Uitvoering, d, w, z. strafbare poging is, volgens Chop,
aanwezig wanneer het objectieve Thatbestand van een
misdrijf in het leven geroepen, maar uit het boven aiui-
gehaalde voorbeeld moet volgen óf dat er dan geen
poging tot moord is óf dat er objectief Thatbestand van
het misdrijf moord kan zijn zonder dood. Deze conse-
quentie tracht Chop echter te ontkomen door de volgende
regelen te stellen: .
a. „Unbestritten liegt eine Ausführungshandlung dann
vor, wenn der nächtste Zweck der Handlung bereits
/ ö
erreicht ist, und dieser Zweck einen vollendeten in sich
abgeschlossenen Bestandtheil des objectiven Thatbestandes
des beabsichtigten Verbrechens bildet. Dies ist natürlich
nur ^ bei den jenigen Verbrechen denkbar in Bezug auf
welche verschiedene einzelne Handlungen begangen wer-
den konnten oder mussten, um sie ihrer Vollendung
zuzuführen."
In werkelijkheid brengt ons dit geen stap verder want
op pag. 53 zegt Chop: „Was unter dem Begriff der Aus
führung eines Verbrechens zu verstehen ist, dass kann
j keinem Zweifel unterliegen. Die Ausführung ist das
Hervorbringen der Merkmale des vollendeten Verbrechens
durch die imputabele Thätigkeit des Handelnden d. i.
/Ausführung ist das Hervorbringen des objectiven Thatbe-
standes eines speciellen Verbrechens." De vraag wanneer
is er begin van uitvoering lost zich dus op in deze vraag:
wanneer wordt door een handeling het objectief Thatbe-
bestand van een speciaal misdrijf in het leven geroepen?
Antwoord: als de handeling een voltooid, op zich zelf
afgesloten bestanddeel van het objectief Thatbestand van
het gewilde misdrijf vormt; dit is duidelijk, is het That-
bestand reeds gedeeltelijk daar, dan heeft dit een begin
gehad, maar wat zijn wij nu gevorderd? Nu hebben wij
in plaats van het woord uitvoering, het woord: objectief
Thatbestand; maar wat is nu het objectief Thatbestand
van niet formeele misdrijven? dat is in de wet niet om-
schreven. Welke zijn die objectieve kenmerken van het
begrip doodslag b. v.: leg ik een pistool op iemand aan
dan is dit aanleggen op zich zelf geen objectief kenmerk
van doodslag, liet kan evengoed een objectief kenmerk
zijn van zware verwonding, houdt mits dien op een ken-
/ ö
merk van het speciale misdrijf doodslag te zijn. Het
eigenlijke objectieve kenmerk van doodslag is het tenge-
volge der ondergane handeling gestorven zijn en juist
dit objectieve Thatbestand ontbreekt bij poging. Neemt
men het woord objectief Thatbestand in een concreten
zin aan dan behooren alle verrichtingen die geleid heb-
ben tot bereiking van het oogmerk tot het objectief
Thatbestand, maar dan kan men geen voorbereidingshan-
delingen meer onderscheiden.
Chop neemt geen strafbare poging aan bij absoluut
ondeugdelijk middel of object, omdat o. a, hierbij door
de gepleegde handeling het objectieve Thatbestand zelfs
niet gedeeltelijk kon worden in het leven geroepen, hieruit
blijkt dat naar zijne meening het aanleggen met een
pistool op zich zelf geen deel van het objectieve Thatbe-
stand van doodslag vormt; maar hoe moet het volgens
dit systeem dan indien de persoon, op wien met een
ongeladen geweer wordt aangelegd, tengevolge van angst
en schrik sterft? moet men dan die zelfde handeling wel
als een deel van het objectieve Thatbestand aannemen of
is die dader niet strafbaar wegens opzettelijken doodslag?
\'Op pag. 11 van zijn brochure erkent Chop dat „wenn
der Mörder mit dez Axt eben aus holt, um den tödlichen
Streich nach dem Haupte seines Opfers zu führen, oder
wenn er dem zu mordenden die vergiftete Speise zum
genieszen vorgesetzt hat," . . . „die Handlung nich als ein
wirklicher Bestandtheil des Mordes betrachtet werden
könne;" hoe nu een handeling die geen bestanddeel uit-
maakt van moord wel een kenmerk van hetzelfde misdrijf
kan zijn, is ons niet duidelijk.
b. „Indessen, wenn auch in den zur Beurtheilung kom-
-ocr page 69-/ ö
menden Handlung noch kein vollendeter Bestandtheil des
objektiven Thatbestandes eines speciellen Verbrechens
vorliegt, so muss trotzdem eine Ausführungshandlung
dann angenommen werden, wenn die fragliche Handlung
und zwar unmittelbar durch dieselbe der objektive That-
bestand des beabsichtigten Verbrechens ganz oder theil-
weise hervorgebracht werden kann jand soll."
Dus ook wanneer een daad verricht is die onmiddelijk
het objectieve Thatbestand van het gewilde misdrijf geheel
of ten deele zou kunnen en moeten te weeg brengen is
er poging of uitvoering.
]\\Iaar wanneer is er dan poging bij opzettelijke levens-
berooving door een sabelhouw b. v. ? Heb ik den sabel
opgeheven om juist den doodelijken slag toe te brengen,
dan is er nog geen poging tot doodslag, want door het
opheffen of nog meer door het met kracht nederlaten van den
sabel wordt niet onmiddelijk een deel van het objectieve That-
bestand te weeg gebracht; eerst de toegebrachte slag
zou onmiddelijk het objectief Thatbestand kunnen te weeg
brengen, en dan nog blijft de vraag is dit onmiddelijk,
moeten er eerst niet nog allerlei werkingen plaats hebben
b. v. het raken van een deel des lichaams waarvan de
kwetsing onmiddelijk den dood ten gevolge moet hebben?
Eindelijk wil Chop, pag. 68 sqq. t. a. p. dat het oog-
merk zich uit de gepleegde daad duidelijk doet kennen,
dolus ex re is een tweede vereischte voor de strafbaarheid.
Nu geeft Chop ook nog een aantal kenmerken van
voorbereidingshandelingen, en wel:
i<=. Voorbereidingshandelingen kunnen slechts bij op-
zettelijke misdrijven plaats hebben.
Dit helpt ons echter niet tot onderscheiding van straf-
-ocr page 70-6o
bare poging, want het begin van uitvoering moet ook
opzetteUjk zijn, zal er sprake zijn van poging.
2®. Die handelingen kunnen slechts in betrekking tot
een andere, en wel tot de voor te bereiden handeling
gedacht worden.
Dit kan echter ook het geval zijn met een uitvoeringshan-
deling ; klim ik in met oogmerk te stelen, dan is dit inklim-
men in verband en een voorbereiding van het stelen en toch
zou Chop dit waarschijnlijk een begin van uitvoering noemen.
3®. Voorbereidingshandelingen liggen wat tijd betreft
vóór de uitvoering.
Het is echter juist de vraag züanneer de uitvoering begint.
4®. Zij zijn gewoonlijk, strafrechtelijk irrelevant, wanneer
men alleen op de uitwendige verschijning let, in den regel
door geen strafwetboek bedreigd, een handeling namelijk
die niets van het objectieve Thatbestand des beoogmerk-
ten misdrijfs inhoudt.
Onze vraag blijft echter, wat is in abstracto het objec-
tieve Thatbestand van niet formeele misdrijven.
5®. De voorbereidingshandelingen moeten ten doel hebben
den dader in dien toestand te brengen om tot de uitvoe-
ring van het gewilde misdrijf over te gaan, hem de uit-
voering mogelijk te maken of te vergemakkelijken.
Tot dit doel dienen uitvoeringshandelingen ook, men
breekt een lade open om het geld er uit te halen.
6«. De handelingen moeten geschikt zijn om dit doel
te bereiken, want een handeling die onder alle omstan-
digheden den dader niet in dien toestand kan brengen,
of die verder reikt dan dit doel komt op het gebied der
uitvoering, b. v. als iemand naar het horloge grijpt van
een ander om zich door deze handeling de uitvoering der
6i
opzettelijke diefstal mogelijk te maken. Dit zelfde vpor-
beeld wordt pag. 67 aangehaald als zijnde niet een uit-
voeringshandeling , tenzij men met het opzet nu den dief.
stal te plegen het verricht heeft. De geschiktheid der
handeling, afgezien van den dolus, is dus geen onderschei-
dend kenmerk tusschen voorbereiding en uitvoering.
7e. Na voltooiing der voorbereidingshandelingen staat
het nog volkomen in de macht van den dader de uitvoe-
ring van het voorbereide misdrijf te beginnen dan niet,
d. w. z. al is de voorbereiding voltooid dan is er nog
geen uitvoering.
Dit heldert nog niets op omtrent de begrippen zelf.
8^. Het gebied der "voorbereiding begint met de eerste
handeling, die men voorneemt om zich in den toestand
te plaatsen een gewild misdrijf te kunnen uitvoeren, of
gemakkelijker te kunnen bewerkstelligen, en sluitwïx, die han-
deling, waardoor dit doel als bereikt kan beschouwd worden.
Het aanleggen met een geladen pistool is dan nog
voorbereidingshandeling, want ik kan geen moord plegen
zonder het pistool af te schieten, d. i. de haan af te trek-
ken. — Ook deze vereischten helpen onzes inziens niet
genoeg de begrippen te bepalen.
Over llerner\'s leer de^voorbereidingshandelingen in zijn
Lehrbuch spraken wij reeds boven pg. 16 sq. met een enkel
/•woord. Wij zagen dat hij het onderscheid daarin vindt
dat voorbereidingshandelingen dienen tot^het verschaffen
en toebereiden der middelen, de uitvoeringshandelingen
daarentegen strekken ter onmiddelijke verkrijging van
het strafbaar gevolg t. a. p. § 103. Reeds bij de bespre-
king van Chop\'s leer bestreden wij de te enge opvatting
van het begrip poging; ja men zou bijna moeten aanne-
/ ö
men dat er dan in concreto bijna ifooit zich een geval
van poging zou kunnen voordoen, daar óf het gewilde
gevolg zou zijn ingetreden, óf de rechter uitspraak zou
doen dat de gepleegde daad niet onmiddelijk het gevolg
kon tot stand brengen. Breekt toch iemand opzettelijk
de planken uit de brug opdat als A. er over gaat, door
de duisternis misleid, in de rivier zal storten en verdrinken,
dan kan er volgens Berner van geen poging sprake zijn,
want het verdrinken is geen onmiddelijk gevolg van de
gepleegde daad namelijk het opbreken der planken. Zegt
men dat het „onmiddelijk" niet te streng moet genomen
worden dan valt weer alle onderscheiding weg, en dan
verhindert niets dat hij wegens poging gestraft wordt
die instrumenten toebereidt met plan daarmede de brug
op te breken, want had de dader geen instrumenten gehad
dan had hij de ,brug niet kunnen opbreken, dan had er
niemand kunnen doorvallen, dan had daardoor niemand
kunnen in de rivier storten en verdrinken.
^ Mittermaïer, in de Gerichtsaal pro 1859 P^g"- \'97 sqq.
„Die rechtliche Bedeutung des Ausdrucks Anfang der
Ausführung," wil het onderscheid tusschen voorbereiding
en uitvoering door twee punten bepalen.
ic. Het verschil in de intens^eit van den wil bij de
een of .de ander, bij de voorbereidingshandelingen is die
gewoonlijk nog onzeker en onbepaald, maar bij de uit-
voeringshandelingen vast en besloten.
2«. Het objectieve verschil der handelingen naarmate
zij in de een of andere categorie vallen.
Wat nu het eerste punt betreft, zoo erkent Mittermaïer
zelf dat bij voorbereidingshandelingen dewil even intens
kan zijn als bij de uitvoering zelve: „in einzelnen Fälle
/ ö
kann zwar eine solclie Festigkeit vorliegen" zegt liij, maar
met deze bekentenis vervalt het eerste punt als een ken-
merk ter onderscheiding tusschen Voorbereiding en Uit-
voering, want een kenmerk dat niet werkelijk en in alle
gevallen de onderscheiding kan aangeven, houdt op een
onderscheidings kenmerk te zijn.
Nu noemt Mittermaïer verder een aantal handelingen
op die tot de voorbereiding dienen en uit die voorbeelden
volgt: dat alle handelingen die in betrekking staan met
een misdrijf, maar er nog vóór zijn, voorbereidingshan-
delingen zijn, voor zoover zij niet het Thatbestand van
een delictum sui generis uitmaken; hetzelfde dus wat
Zachariae zegt: Voorbereidingshandelingen zijn wat den
tijd betreft vóór de uitvoering.
Maar wat nu het tweede punt betreft door Mittermaïer
genoemd, daarvoor stelt hij vier regels op, waarvan drie
echter op speciale gevallen slaan en dus hier voorbijgegaan
kunnen worden; als vierde beginsel noemt hij echter:
„Da wo zu einem Verbrechen ein gewisses Merkmal
gehört, welches die beabsichtigte strafbare Handlung
enthält, während das vorhergehende nur in dem sich ver-
setzen in die Lage besteht, um das Verbrechen ausführen
zu können, ist strafbarer Versuch erst vorhanden, wenn
jene das verbrecherische Merkmal enthaltende Handlung
begonnen wird. Wo aber nach der Natur des beabsich-
tigten Verbrechens mehrere der unmittelbar dem Haupt-
merkmal dieses Verbrechens vorausgehende, am Ort des
V(irbrechens und gegen den Gegenstand desselben ge-
richtete Handlungen gehören oder wo nach der besonderen
Art des Verbrechens höhere Strafbarkeit desselben be-
gründende Mittel ang<nven(let werden, ohne dass die
/ ö
Haupthandlung selbst schon auszuführen begonnen wird,
kann nach den besonderen Umständen der Fälle und nach
dem Benehmen des Thäters, woraus sich klar ergiebt,
dass unmittelbar ein bestimmtes Verbrechen verübt werden
soll, schon in der Vorübung dieser vorhergehenden Hand-
lung der Anfang der Ausführung des Verbrechens (daher
Strafbarer Versuch) angenommen werden", pag. 222. t. a. p.
Als voorbeeld van delicten die onder de eerste alinea
vallen noemt hij de meineed, dus hiermede schijnen be-
doeld te zijn die misdrijven welke door één enkele han-
deling worden gepleegd.
In de tweede alinea schijnt hij het oog gehad te hebben in
het tweede gedeelte, op de gequalificeerde misdrijven, in het
eerste, op alle andere delicten die door meer dan één hande-
ling worden gepleegd, en ook degeen, waarbij een gevolg tot
het Thatbestand behoort; tevens degeen die een meerheid van
handelingen tot pleging van het misdrijf toelaten of vorderen.
Reeds dadelijk moeten wij opmerken dat het voorbeeld
van misdrijven onder de eerste alinea vallend, niet ge-
lukkig gekozen is, want bij meineed is toch elk woord
dat men uitspreekt een afzonderlijke daad; blijf ik midden
\'in de voorgeschrevene formule steken, dan kan men toch
moeielijk zeggen niets gedaan te hebben.
De eerste alinea slaat dus op de zoogenaamde formeele
delicten en wil hetzelfde uitdrukken wat wij reeds bij
Zachariae vonden, maar duidelijker uitgedrukt ta.p. § 108:
„Anfang der Ausführung ist dann vorhanden, wenn mit
einer Handlung begonnen worden ist, welche als wirk-
licher Bestandtheil der im Gesetze bedrohte That betrachtet
werden kann, wenn also mit der Gesetzüber treting
selbst schon den Anfang gemacht worden ist".
/ ö
Voor de materieele misdrijven geldt dus de tweede
alinea en de inhoud daarvan komt weer hier op neer dat
indien er handelingen zijn verricht die „nach dem Beneh-
men des Thäters, woraus sich klar ergiebt, das unmittel-
bar ein bestimmtes Verbrechen verübt werden soll", dui-
delijk te kennen geven welk misdrijf men wil plegen,
men dan reeds begin van uitvoering kan aannemen ofschoon
het slechts een „vorhergehende Handlung ist", m. a. w.
blijkt uit de gepleegde handeling, dat op een bepaald
misdrijf het oog gevestigd was, dan is er strafbare
poging, d. i. begin van uitvoering aan te nemen.
Hetzelfde leeren de Fransche schrijvers die een uitleg-
ging geven van de in de C. P. ongelukkig gebezigde
uitdrukking: commencement d\'execution C. P. art. 2.
Zoo zegt Ortolan in zijn Resumé des éléments de droit
penal (Paris 1874) pag. 119: „Cependant l\'agent peut
être parvenu, dans cette mise en oeuvre des instruments
ou des moyens à un point tellement rapproché de l\'exé-
cution du crime lui-même, qu\'il y aurait Subtilité a dire,
quWl lien est encore qu\'aux actes préparatoires: comme si
ayant fracturé des portes, fracturé un sécretaire, ouvert
un tiroir ou se trouve la somme, qu\'il veut soustraire, il
est arrêté avant d\'avoir mis la main sur cette somme.
C\'est pour de tels cas, rares il e.st vrai, que nous attribuons
au juge de la culpabilité un certain pouvoir d\'appréciation,
suivant la nature des crimes dont il s\'agit et celle des ins-
truments ou moyens d\'action employés."
Uit deze aanhaling, en ook uit Alittermaier\'s referaat
schijnt het dat zij beiden toch nog een wezenlijk objectief
verschil erkennen tusschen voorbereiding en uitvoering,
maar dit objectieve kenmerk, indien het al bestaat schijnt
s
-ocr page 76-/ ö
niet aan te wijzen te zijn en waiirom zou men dan ook
nog moeite doen, indien men afgezien daarvan toch reeds
een handeling als een uitvoeringshandeling mag aannemen
^wanneer het oogmerk duidelijk er uit blijkt, hetgeen in
de meeste gevallen wel eerst kort vóór het feitelijke
begaan van het misdrijf zich zal openbaren.
Chauveau et Hélie in de Theorie du Code Pénal D. I.
563, 564 pag. 163 sqq. spreken aldus:
„Jusque la (i. e. tot het begin der uitvoering) la pensée
de l\'agent est incertaine, elle peut reculer devant l\'exé-
cution ; mais si l\'exécution est commencée, cette présom-
tion cède à une autre présomtion c\'est qu\'il l\'eût achevée,
si quelque cause accidentelle ne l\'eut troublé."
„C\'est sur cette dernière présomtion qu\'est assise la peine,
car s\'il y avait impossibilité pour l\'agent de se désister,
d\'interrompre le crime, ce ne serait plus une simple tentative,
mais un crime consommé. La possibilité d\'un désistement
volontaire est de l\'essence de la tentative. Si ce dés
istement a lieu par la seule volonté du coupable, la loi
ferme les yeux et pardonne, à moins que l\'acte d\'exé-
cution accompli ne constitue cn lui même un délit sui
generis. Mais si cet agent est surpri par un événement
fortuit au milieu de son-crime, la loi ne peut connaître
quel eut été le mouvement de sa volonté dans l\'instant
qui a suivi cet événement; peut-être eut-il lui même suspendu
l\'exécution du crime, peut-être la crainte ou le repentir
l\'eussent arrêté; mais il est certain, qu\'il avait résolu
de commetre un crime, il est certain qu\'il avait commencé
l\'exécution: ces deux actes suffisent pour légitimer la
peine, l\'agent ne peut se couvrir de la possibilité d\'un
rcïgret tardif qui ne s\'est point manifesté."
/ ö
f Evenzoo deel III n". 564 pag. 22:
„La peine de la tentative est basée sur la présomtion,
que l\'agent eut consommé le crime, si quelque cause acci-
dentelle ne l\'eut troublé."
^ Ook hier vinden wij het gevoelen uitgedrukt: bij uitvoe-
ringshandelingen blijkt dat de dader het strafwaardig
gevolg tot stand wilde brengen, hetgeen uit de voorbe-
reidingshandelingen nog niet blijkt, daar hij dan nog van
gedachte kon veranderen, hetgeen men bij de uitvoering
niet meer mag aannemen dat hij zal doen.
Cheauveau en Hélie nemen dus een presumtio doli
aan, maar waarom? Bij voorbereidingshandeling is de wil
onzeker want „elle peut reculer devant l\'exécution," maar
bij de uitvoering wijkt dit vermoeden van onzekerheid
der wilsbepaling voor een ander: „c\'est qu\'il l\'eut ache-
vée," maar juist dit begrijp ik niet, daar in liet wczcu
der poging ligt vrijwillig te kunnen terugtreden. „La
possibilité d\'un désistement volontaire est de l\'essence
de la tentative," en juist die mogelijkheid van terugtreden
vonden wij ook bij de voorbereidingshandelingen en was
dââr een reden om een vermoeden in het leven te roepen
dat hij 7nct zou voortgaan maar ophouden, waarom wordt
nu hier bij geheel gelijke mogelijkheid van terug te treden
een tegenovergesteld vermoeden aangenomen? Het ant-
woord is : „I il est certain qu\'il avait résolu de commetre
un crime" dit is een petitio principii, want dat is juist wat
bewezen moet worden, nu staat er: bij uitvoering is
eene „présomtion, c\'est qu\'il l\'eut achcveé. . ." gerechtvaar-
digd daar door: „II est certrain qu\'il avait résolu de
metre un crime. 2«^. Il est certain qu\'il avait connnencé
l\'exécution."
()8
Dus bij Voorbereiding is de wil onzeker want hij kan
terugtreden.
Bij Uitvoering is de wil zeker want hij kan terugtreden.
Wat nu het tweede punt betreft; dat zegt: Uitvoering
wordt gestraft omdat er uitvoering is.
V Chauveau en Helie zeggen ons dus niets dan dit: bij
voorbereidingshandelingen is de presumtie dat hij zal
terugtreden; bij uitvoering dat hij dit niet zal doen. Maar,
waarop deze presumtie gebaseerd is zeggen zij ons niet;
zou nu werkelijk een presumtie die geen basis heeft
voldoende zijn om bij voorbereiding- niet, en bij uitvoering
wèl strafbaarheid aan te nemen.
Trouwens is het wel waar dat bij voorbereiding.shan-
delingen een presumtie bestaat dat \'s daders wil onzeker
is, dat hij zal terugtreden — wij durven het betwijfelen.
Sommigen hebben gemeend dat de grens tu.sschen voor-
bereiding en uitvoering niet voor alle misdrijven tegelijk
geldend kon worden bepaald maar wel voor elk speciaal
delict in het bizonder; geen wetgever noch eenig crimi-
nalist heeft dit reuzenwerk uitgevoerd, en het zou dan ook
wel vreemd mogen heeten dat men bij een speciaal delict
dadelijk het karakteristieke van uitvoering kan aantoonen
terwijl men in abstracto geen algemeen geldenden regel
kan geven.
y Een derde leer is von Bar toegedfian in zijn brochun^:
Zur Lehre von Versuch und Theilnahme am Verbrechen.
Ilij zegt: of er poging is ja dan neen is een feitelijke
vraag.
Hij redeneert aldus: Eenige voorstellingen gaan steeds
aan het be.sluit vooraf waarvan de daad het govolg is
nml.: (§ i. t. a. p.)
/ ö
„a. eine Vorstellung der äuszeren Umstände, unter denen
das Subjekt thätig werden will;
b. die Vorstellung der Veränderung in der Auszenwelt,
welche durch die Thätigkeit des Subjekts herbeigeführt
werden soll, und;
c. die Vorstellung der eigenen Thätigkeit des han-
delnden Subjekts selbst, welche den Zustand a. in den
Zustand b. verwandelt.
Fehlt eins dieser Erfordernisse, so kann von einem
wirklichen Willen des Subjekts nicht die Rede sein"
m. a. w. heeft de dader zich iets niet voorgesteld dan
kan hij dat niet werkelijk gewild hebben. Op de bestaande
toestanden moet nu volgens de wetten der causaliteit
gewerkt worden om de gewilde verandering te verkrijgen,
pag. 3. t. a. p.
Hiertoe is in den regel een samenstel van handelingen
noodig, maar de mensch is zóó georganiseerd dat hij
geheele groepen van handelingen door een enkele daad
van den wil kan omvatten, is er nu één enkel lid van
die samengestelde groep van handelingen aanwezig, dan
mag men aannemen dat de geheele groep met het daaraan
verbonden gevolggewild is. Op pag". 4 zegt hij: „Sobald nun
das erste Glied einer Gruppe von Thätigkeiten realisirt
ist, welche von einem jeden zurechnungsfähigen Menschen
in der Willensaktion zusammengefasst wird, so kann
hieraus mit Recht geschlossen werden, der Handelnde
habe unmittelbar den ganzen Effekt der Gruppe gewollt,
und zwar nicht blosz als einen innerlichen Vorgang, son-
dern als eine Wirkung, die mit der Macht einer dem
Belieben des 1 kuidelnden gegenüber selbstständigen Objek-
tivität den Handelnden selbst bestimmt, und wenn das
/ ö
Thun ein Strafbares ist, auch als Strafbares Unrecht
zugerechnet werden musz.
Man kann also in diesem Falle sicher strafbaren Ver-
such des Verbrechens annehmen."
Het effekt van zulk een groep wordt nu door den
mensch weer verbonden met dat van anderen, terwijl hij
in het effekt van al deze groepen te zamen zijn doel ziet,
en in het effekt van de enkele groepen, het middel om
tot dat gewilde resultaat te komen. § 3. pag. 5. t. a. p.
Het misdrijf is nu het doel van den dader, de bestaande
toestand, de basis waarop gebouwd wordt om tusschen
dezen en het gewild gevolg een voortdurende verbinding
in het leven te roepen. „Diesz heiszt aber nichts Anderes,
als die bestehenden Verhältnisse der Auszenwelt werden
von dem thätigen Willen als Mittel zum Zweck benutzt,
oder der im Willen liegende Zweck wird an die bestehen
den Verhältnissen der Auszenwelt angeknüpft, mit ihnen
verbunden."
Is er nu een daad gedaan die in een voortdurende
verbinding, — d. i. een verbinding tusschen de bestaande
verhoudingen en de gewilde als één keten beschouwd,
staat met het doel, dan is de werking van de geheele
groep gewild, zonder dat hiertoe een nieuwe wilshandeling
noodig was. Dit is het geval wanneer het doel gewild
is en de daartoe gewilde middelen .bepaald en duidelijk
door den dader in zijn voorstelling zijn opgenomen. Zijn
nu de omstandigheden juist berekend dan zal voltooiing
het gevolg zijn, maar is zijn voorstelling in strijd geweest
met de werkelijkheid m. a. w. is er dwaling, dan zal er
poging kunnen zijn. Daar nu echter die voortdurende
verbinding van middel en doel geheel relatief is, — b. v.
het kan zijn dat men het gaan door een straat als één
geheel heeft gedacht, maar ook dat men het gaan over
enkele steenen reeds als een afgesloten geheel heeft
gedacht, — zoo moet in elk speciaal geval onderzocht wor-
den of de dader zijn handeling als een middel tot zijn
doel, als in voortdurende verbinding daarmede heeft
gewild; en daarom is het een feitelijke quaestie of die
handeling poging is, ja dan neen, en dus ook waar
het begin van poging. Deze is nu:
„Wenn eine äuszere auf die Vollendung des Verbrechens
abzielende Thätigkeit vorliege, welche von dem Han-
delnden in continuirlichem Zusammenhang von IMittel
und Zweck, von Ursache und Wirkung mit den Vollen-
dung des Verbrechens gedacht werde." t. a. p. pag. 28.
^ Bij voorbereiding staat de handeling dus nog niet in
voortdurende verbinding met het oogmerk, want er is
hiertoe nog een nieuwe werking van den wil, een nieuw
besluit noodig, terwijl bij uitvoering of poging die ver-
binding reeds bestaat en er geen nieuw besluit noodig is.
\'1\'erecht dunkt ons, wijst Cohn er op dat do dader wel
vern; van de bestaande toestanden als middel tot zijn doel
te gebruiken juist hiertegen zijn pijlen richt, hij zegt
namelijk: „Ich kann vor allem eine Verbindung zwischen
den bestehenden Verhältnissen der Aeussenwelt und dem
Verbrechern in der Weise, dass jene als IMittel zum Zweck
benutzt werden, nicht anerkennen. Denn die Incongruenz
zwischen dem gegenwärtigen Zustand und dem, welchen
der Thäter erstrebt, ist nur das Motiv seines Handelns,
(Binding t. a. p. D. II pag. 74,) nicht aber der Gegenstand
desselben. Weit entfernt, in jenem ein Mittel zu sehen,
richtet er vielmehr sein Thätigkeit gegen ihn. Eben
deshalb knüpft er die in seiner Idee existirende Kette
nicht an ihn an, sondern er kehrt ihre Spitze gegen ihn."
Toch zien wij ook hier weer, dat von Bar poging of
uitvoering aanneemt wanneer er een handeling gedaan is
die in voortdurende verbinding staat met het gewilde
gevolg, hetgeen waarschijnlijk uit de handeling zelve
zal moeten blijken, daar de bekentenis van den dader niet
genoegzaam bewijst.
Nadat wij deze verschillende meeningen omtrent voor-
bereiding en uitvoering hebben nagegaan schijnt het
ons alsof al die verschillende opinie\'s tot twee te herlei-
den zijn.
Begin van uitvoering is er wanneer de dader zelf een
daad doet waarna hij geene meer behoeft te doen om het
gewilde gevolg te verkrijgen, maar het aan de werking
der natuurlijke krachten kan overlaten of, waarna hij nog
slechts geheel gelijke handelingen heeft te verrichten,
m. a. w. dezelfde handeling voort te zetten.
Tot tleze uitspraak worden wij gebracht door het bij bijna
alle theorieën terugkomende woord „onmiddellijk"; zoo
bij Chop, Berner, enz. — Hierdoor zal bij de meeste
misdrijven poging feitelijk uitgesloten zijn en vandaar dat
de Fransche schrijvers, die zoo sterk letten op het „com-
mencement d\'exécution", doen opmerken dat men toch
soms vóór de eigenlijke uitvoering,\'uitvoering moet aan-
nemen, zooals wij o. a. boven zagen bij Ortolan, maar
tevens dat dan hiermede het geheele begrip van uitvoering
zooals het vastgesteld is, verviel. Alleen nu bij die mis-
drijven zooals b. V. inklimmen, die een reeks van gelijke
handelingen vereischen, gaat deze leer op, dafi is met
het plaatsen van den voet op de onderste sport van den
/ ö
ladder, het inklimmen begonnen, is er begin van uitvoe-
ring; maar bij andere is men verlegen: b. v, bij moord,
wanneer is daar begin van uitvoering, niet op het oogen-
blik dat ik mijn sabel opgeheven houd om den doodelij-
ken slag toe te brengen, maar op het oogenblik dat ik
dat lichaamsdeel kwets, door welks kwetsing de dood
als gevolg „onmiddellijk", d. i. dus zonder eenig verder
toedoen van den dader, moet intreden, maar juist hierom
zeiden wij, bij deze opvatting zal er feitelijk nooit van
poging sprake kunnen zijn.
Nog een andere meening kan men echter met uitvoe-
ring zijn toegedaan, die tevens in alle theorieën over
voorbereiding en uitvoering doorschemert of duidelijk
wordt uitgesproken, nml. deze:
Uitvoering is voorhanden als uit de handeling zelve
blijkt welk strafbaar gevolg het oogmerk was, dit wil
O. a. Chop pag. 68 sqq. t. a. p. Mittermaïer pag. 232
t. a. p., dit schemert duidelijk door bij Ortolan, t. a. p.
pag. 119. Chauveau en Hélie, t. a. p. pag. 165.
Als rechtvaardiging voor de geheele onderscheiding
tusschen voorbereidings- en uitvoeringshandelingen be-
schouwt Schw^vrze het zelfs, t. a. p. pag. 277:
„Der Anfangspunkt des Versuchs ist jede, auf dio Aus-
führung des Verbrechens abzweckende Handlung. Alle
in Theorie und Praxis stimmen darin überein, dasz in dieser
Allgemeinheit die Strafbarkeit des Versuchs zuweit ausge-
dehnt sei; sie bezeichnen die ersten Vorbereitungen der Aus-
führung als Vorbereitungshandlungen und erklären sie für
straflos. Die Rechtfertigung dieser Unterscheidung und der
auf sie gestützten Straflosigkeit findet man mit Recht in der
Thatsaclic, dasz in den Vorbereitungshandlungen sich noch
7 }
nicht der entschiedene Wille kundgebe, das Verbrechen
zu begehen. . . ." En zoo pag. 278: „In einem Falle kann
die selbe (Handlung) als Versuch sich darstellen welche
im anderen Falle als straflose Vorbereitung zu kennzeich-
nen ist."
Zoo zegt ook Hälschner in „Das gemeine deutsche
Strafrecht" (Bonn 1881) pag. 835 spq. ons inziens volkomen
terecht:
„Der Versuch erfordert ferner eine Handlung, welche
von der verbrecherischen Absicht ausgehend und bestimmt
diese in die äuszere Erscheinung träten läszt, denn strafbar
ist die verbrecherische Absicht nicht an sich,\' sollte sie
auch irgend wie kund geworden sein, sondern nur insofern
und insoweit sie sich in der Handlung bethätigt, sich zur
That gestaltet hat. Die Voraussetzung des Versuches
ist es in allen Fällen, dasz das Beabsichtigte weder
vollständig noch auch zu irgend einem Theile realisirt
wurde. Geht die Absicht auf einen nicht nur qualitativ
sondern auch quantitativ bestimmbaren und bestimmter
Erfolg, so ist es zwar möglich, dasz der Erfolg gegen
die Absicht des Handelnden nur theilweise d. h. in gerin-
gerem Umfange verwirklicht wird, aber es würde dann
immerhin nicht ein versuchtes sondern ein vollendetes
Delict vorliegen, wiel für die Frage ob Versuch oder
Vollendung nur dies entscheidend- ist, ob der seiner Art
nach bestimmte Erfolg als ein solcher eingetreten ist
oder nicht. Das was bei dem Versuche allein geschieht
und geschehen kann ist dies, dasz der Handelnde die
vorsätzliche Thätigkeit vermittelst welcher er den beab-
sichtigten Erfolg glaubt verursachen zu können vollständig
oder unvollständig, ganz oder theilweise ausübt. Dasz
*
■\'rm
aber diese Thätigkeit im gegebene Ftille nicht geeignet
ist den beabsichtigten Erfolg herbei zu führen, schlieszt
nicht aus, das in ihr selbst dieser Erfolg auf die sie nach
den Vorstellung des Handelnden ursächlich bezogen ist,
in die Erscheinung tritt, dasz sie geeignet ist den nicht
realisirten Erfolg als den zu realisirenden zu erkennbarer
Darstellung zu bringen."
„Daraus aber, dasz die Versuchshandlung eine solche
sein müsse in den sich das Beabsichtigte erkennbar bethä-
tigte, können nicht irgend welche weitere Forderungen
in Betreff des objectiven Beschaffenheit der Handlung
gefolgert werden ins besondere nicht die, dasz sie den
gesetzlichen Thatbestand des beabsichtigten Verbrechens,
wenn unvollständig, doch insoweit enthalten müsse iils
sie einen Bestandtheil, irgend ein wesentliches Moment
desselben ergiebt."
Zoo zegt ook von Buri in „Der Gerichtssaal" pro 1880
Band XXXII pag. 323 in zijn opstel: Versuch und
Causalität:
„Ist denmach der in dem Versuche enthaltene Wille mit
demjenigen, welcher in den Vollendung zu Tage tritt,
identisch, so verlangt die subjective Theorie weiter auch
noch, dasz gerade sowie in der Vollendung der abstracto
objective Thatbestand des Verbrechens sich vergegen-
ständlicht, und in dieser Vergegenständlichung der abstracto
Wille zur Erscheinung kommt, dieser abstracto Wille sich
auch im Versuche vergegenständlicht haben, also das im
Versuche Geschehene unter Berücksichtigung der dem
Thäter bekannt gewesenen Umstände, unter welchen
er handelte, als die äuszere Gestalt des Willens sich dar-
stellen musz. Hat sich der abstracto wille nicht in dieser
■\'rm
Weise vergegenständlicht, so ist ein concretisirter. aus
dem Inneren des Handelnden heraus getretener, Wille
überhaupt nicht vorhanden."
Het begin der strafbaarheid van poging is dus daar,
waar er een handeling is die het oogmerk van den dader
duidelijk doet kennen; wil men zulk een handeling nu
een uitvoeringshandeling noemen, zooals Schwarze doet,
het is, meenen wij niet aan te bevelen want i". zal men
steeds meenen een objectief onderscheid tusschen voorbe-
reidings- en uitvoeringshandeling er in te moeten vinden
en zooals wij zagen heeft niet één schrijver dit genoeg-
zaam kunnen aantoonen, maar is men bijna altijd op dit
subjectief kenmerk teruggekomen: het oogmerk blijkend
uit de handeling zelve; maar 2". geeft men een wapen
in handen aan hen die ondeugdelijke poging niet straf-
baar achten en dan als argument aanhalen dat er geen
begin van uitvoering kan zijn waar geen uitTvoering op
volgen kan.
En toch zouden wij wenschen te vragen of er dan werkelijk
geen pogingen zijn gedaan om het perpetuum mobile te
•maken; of dan werkelijk de Babelsche torenbouw, voor
een oogenblik haar als een historisch feit beschouwend,
niet een poging mag heeten den hemel door middel van
een gebouw te bereiken; zijn hier geen uitvoeringshande-
lingen gedaan ?
Reeds te voren bij de uiteenzetting van Zachariae\'s
leer pag. 15 bestreden wij de meening alsof bij ondeug-
lijke poging, — hetzij met ondeugdelijk middel hetzij
met ondeugdelijk object — tot geen boos oogmerk kon
besloten worden.
Wij nemen dus strafbaarheid aan van poging, hetzij
-ocr page 87-■\'rm
met zoogenaamde relatief of absoluut ondeugdelijke mid-
delen, hetzij op relatief of absoluut ondeugdelijk object,
indien maar uit de gepleegde handeling blijkt dat het
oogmerk gericht was op een strafbaar gevolg. — Wij
stellen voorop dat wij de onderscheiding tusschen relatieve
en absolute ondeugdelijkheid als van invloed op de straf-
baarheid ontkennen.
De onderscheiding van relatieve en absolute ondeug-
delijkheid is een abstracte, geen concrete. — Met absoluut
ondeugdelijk middel - suiker of op absoluut ondeugdelijk
objekt — een lijk — kan men geen misdrijf van vergif-
tiging of moord plegen , met relatief ondeugdelijk middel —
geringe dosis vergift - of op relatief ondeugdelijk voor-
werp — een geharnast man — kan men alleen in som-
mige gevallen het misdrijf van vergiftiging of moord
plegen, dit is volkomen waar, maar van welk gewicht is
dit voor de straf toepassing? De strafwet wordt toegepast
alleen in concrete gevallen, en dan blijkt bij een concreet
geval van poging dat in dit speciale geval^it middel
of object ondeugdelijk was om het gewilde gevolg in
het leven te roepen.
Sommigen zeggen ja maar bij relatieve ondeugde-
lijkheid is er gevaar, bij absolute niet; zoo b. v. Zachariae
t. a. p. § 125 en § 128.
„Aber auch dann, wenn wir den, Rechtsgrund und
Zweck der Strafe blos in die aus der Vernunft ergebende
Nothwendigkeit der Aufrechthaltung der rechtlichen Ord-
nung im Staate setzen, die man, wenn mann will, die
bürgerliche Gerechtigkeit nennen kann, müssen wir die
Straflosigkeit eines Versuchs mit absolut untauglichen Mit-
teln behaupten. Denn das Princip für (li(i Beantwortung
■\'rm
der Frage, welche Handlungen im Staate als strafwürdig
zu betrachten seijen, kann hiernach kein anderes seijn,
als dasz nur diejenigen Handlungen bestraft werden kön-
nen, welche den rechtlichen Zustand gefährden. Diese
Gefahr ist aber eine doppelte, theils eine subjective, theils
eine objective. Jene liegt in der verbrecherischen Gesin-
nung, diese in der äuszern Beschaffenheit der Handlung.
Beide müssen vereint vorhanden seijn, wenn von einer
bürgerlichen Strafe soll die Rede seijn können. Setzt man
die letztere bei Seite, so bestraft man nur die Verbreche-
rische Gesinnung man verstöszt dadurch gegen ein
allgemein anerkannten und ausnahmsloses Princip des
bürgerlichen Strafrechts und beraubt dasselbe jeder
rechtlichen Schranke. Eine Handlung, durch welche
ihrer natürlichen Beschaffenheit nach, nie der beabsich-
tigte Zweck erreicht werden kann, ist blos subjectiv
gefährlich."
Consequent zou hieruit volgen dat poging met relatief
ondeugdelijk middel of object niet strafbaar was \\vant:
„eine Handlung, durch welche ihrer natürlichen Beschaf-
fenheit noch nie der beabsichtigte Zweck erreicht werden
kann, ist blos subjectiv gefährlich" ergo niet strafbaar;
juist dit is het geval bij zoogenaamde poging met ondeug-
delijk middel of object, uit de natuurlijke geaardheid
der concrete handeling, kon nooit het gewilde oogmerk
bereikt worden, en de uitkomst is daar het bewijs van.
Geeft men iemand een dosis vergift die een zwak
mensch zou doen sterven, maar juist het object der
strafbare handeling niet, door zijn bizondere sterke con-
stitutie dan zal dezc zelfde handeling, mr a. w. als de
omstandigheden dezelfde zijn, nooit het gewilde oogmerk
■\'rm
kunnen doen bereiken, steeds zal de sterkere constitutie
de overhand behouden op het gif.
Natuurlijk is er dit verschil: dat de patiënt in dit geval
in gevaar heeft verkeerd en, ware hij een lijk geweest er
van geen gevaar gesproken kan worden, er waren kan-
sen dat de man niet tegen zulk eene dosis vergift bestand
was, en dit mist men bij een lijk; maar een handeling
is toch niet strafbaar om het gevaarlijke voor het object
der handeling, want dan moest doodslag niet gestraft
worden, daar dan het gevaar zoodra het feit van doodslag
daar is, geweken is; neen, het in gevaar brengen van
den rechtstoestand wordt bestraft; „nur die jenigen Hand-
lungen können bestraft worden, welche den rechtlichen
Zustand gefährden." Is er nu geen gevaar voor den rechts-
toestand bij absoluut ondeugdelijke poging? Is er geen
gevaar ontstaan voor de veiligheid, voor de rechtsorde,
ja, is die niet geschonden die rechtsvrede door het schieten
op een object dat bleek een lijk te zijn? Ons dunkt dit
valt niet te loochenen. In deze handeling toch heeft de
wil zich belichaamd en getoond, als vijandig tegen den
algemeenen wil, die vrede, orde wil; het is een realiseering
der negatie van den algemeenen wil door den bizonderen,
welke door deze handeling zich vijandig heeft getoond
tegen genen.
Bij beiden, zoowel bij de zoogenaamde relatief als
bij de absoluut ondeugdelijke poging is gevaar, zoo niet
reeds schending der rechts orde.
Een ander argument tegen de strafbaarheid der zoo-
genaamd absoluut ondeugdelijke poging is: er kan geen
.sprake zijn van begin van uitvoering, want er kan geen
uitvoering opvolgen, — daar wij echter gezien hebben
8o
dat bij de verklaring der uitdrukking: begin van uit-
voering telkens de logische gevolgtrekking is: te letten
op den duidelijk in de gepleegde handeling uitgesproken
wil, ja Chop. op pag. 68 t. a. p. dit zelfs vereischt, en er
geen algemeen kenmerk voor begin van uitvoering is te
geven, zoo zouden wij dit argument kunnen voorbijgaan
ware hA niet dat men door een valsche voorstelling der
poging met absoluut ondeugdelijk middel of object, het
deed voorkomen alsof zoowel dader als hij die straf-
baarheid van absoluut ondeugdelijke poging aanneemt,
rijp waren voor een krankzinnigen gesticht.
Tot deze treffende meening is men echter door een
valsche voorstelling gekomen.
Zoo zegt Zachariae pag. 247. t. a. p.
„Noch auffallender wird die Sache, wenn man einen
Anfang der Ausführung zur Strafbarkeit des Versuchs
verlangt.
Denn sobald man den Beginn des Anfangs der Ausführung
wieder nicht rein subjectiv auffasst — wij vatten het niet
rein subjectief op, daar wij een handeling vorderen, die
het oogmerk kennelijk aangeeft, — was^durchaus unzuläs-
sig ist, wird man allerdings sagen müssen: Von einem
Anfang der Ausführung kann vernünftiger Weise nur
da die Rede seijn, wo die Ausführung möglich war;
denn was man ünmöglich ausführen kann, kann man
auch nicht anfangen auszuführen. Das Beginnen setzt
die Möglichkeit des Vollendens voraus, sonst wird man
von einem Thoren. welcher meint, er könne in den
Himmel fliegen, und einige Fusz in die Höhe hüpft,
auch sagen können, er habe einen Anfang der Ausfüh-
rung gemacht."
Zoo ook Rossi, in zijn Traité, Livre. II Chap. 30.
Na eenige voorbeelden te hebben aangehaald van poging
met ondeugdelijke middelen, zegt hij: „A vrai dire c\'est
un abus de mots que d\'appeler ces actes une tentative
d\'empoisonnement, de meurtre, de parricide etc.
Puisque la tentative est un commencement d\'exécution,
il ne saurait y avoir tentative l\'orsqu\'on on se propose
de faire l\'impossible, ou lorsqu\'on se propose de faire ce
qui est possible par des moyens absolument hors de
proportion avec le but. S\'il n\'y a pas folie, il peut y avoir
perversité morale accompagnée d\'ignorance ou d\'erreur;
mais on ne peut commencer que ce qui est possible ; car
l\'idee de commencement suppose la possibilité d\'atteindre
le but par l\'application plus ou moins prolongée, du moyen.\'\'
Is het dan werkelijk zoo dwaas om ondeugdelijke poging
als strafbaar aan te nemen? Ja, zal men zeggen reeds
het spraakgebruik doet u het dwaze inzien van uw leer,
zoudt ge niet de persoon uitlachen die u in alle ernst
zeide een poging te willen doen het lijk van zijn vijand te
vermoorden? Stel u voor poging tot moord op een lijk!
Dit klinkt zonder eenige tegenspraak onzinnig maar juist
deze voorstelling, die ook Zachariae en Rossi zich schij-
nen gevormd te hebben is valsch. Men stelt toch hier
als bekend voorop wat niet bekend is, de ware uitdruk-
king is: Poging tot moord op een object dat bleek een
lijk te zijn, en dit is niet onzinnig, neen, het komt ons
veel meer bevreemdend voor dat hij, die met volle be-
wustheid \'s avonds zijn pistool laadt om den volgenden
morgen zijn voorbijgaanden buurman dood te schieten,
maar omdat door zijn vriend die zijn plan vermoedde,
het pistool in stilte van kogel en kruit ontdaan was, met
6
-ocr page 92-■\'rm
absoluut ondeugdelijk middel op zijn buurman schiet, in de
stellige overtuiging dat zijn pistool geladen is, slaghoedje
was er op en alles was schijnbaar zooals hij het gisteren
avond had neergelegd, — veel meer bevreemdend is het
dat deze man niet strafbaar zou zijn, omdat er geen begin
van uitvoering was; het blijkt daarenboven hieruit dat
er voor begin van uitvoering ook op de deugdelijkheid
van middel en object moet gelet worden ofschoon men
in elk ander geval het opzettelijk aftrekken van een
pistool met het oogmerk de persoon op wie het gericht
was te dooden — voor een begin van uitvoering zou houden.
Wij meenen dus dat de strafbaarheid der ondeugdelijke
poging evenzeer te rechtvaardigen is als die der enkel-
voudige poging, zoodra slechts uit de handeling blijkt
dat het oogmerk gericht was op een strafbaar feit.
Poging in het algemeen is dus elke daad die de uit-
voering van het misdrijf beoogt.
Strafbare poging is dus aanwezig zoodra uit de op-
zettelijk, als middel ter bereiking van zijn oogmerk ge-
pleegde handeling blijkt dat het oogmerkt gericht was
op een strafbaar feit, zonder dat het oogmerk bereikt is
geworden.
Wij erkennen de zwakheid en de betrekkelijke onbe-
paaldheid van het woord blijken, maar het komt ons
voor nog het meest juiste -Cvoord te zijn; er zal altijd
veel aan de rechterlijke inzichten moeten worden over-
gelaten.
Als vereischten voor de strafbare poging stellen wij
dus: Opzet, een handeling tot verwezenlijking hiervan,
uit welke handeling het oogmerk moet blijken te zijn een
strafbaar gevolg.
■\'rm
Het oogmerk is dus op zich zelf niet strafbaar, maar,
wordt ter verwezenlijking van dit oogmerk een materieele
daad verricht dan betreedt het \'t rechtsgebied van den
Staat en doet zich dan kennen als een wil individueel
zich kantende tegen den algemeenen wil, die de gestelde
rechtsorde handhaaft. De Staat kan echter niet straffen
vóórdat de wil zich als tegen den algemeenen wil zich
verzettend heeft belichaamd; dit laatste is een geheel
feitelijke quaestie die niet a priori te beslissen is.
Wij hebben getracht het begrip poging volgens de
verschillende stelsels en naar de verscheidenheid der theo-
rieën uit een te zetten, om door dit onderzoek zoo mogelijk
tot een eigen resultaat te komen of ten minste ons gedeel-
telijk bij een der schrijvers aan te sluiten.
Vlochten wij hen, die niet in onze eigene taal schreven
verkeerde meeningen in den mond gelegd hebben of
verkeerd begrepen hebben, dan is dit, néiast de beperktheid
van ons onderzoek, gedeeltelijk ook daaraan te wijten, dat
de schrijvers niet altijd even duidelijk hunne meeningen
uitspraken; zelfs schijnt dit aan hunne landslieden, en wat
geleerdheid betreft, hunne evenknieën van tijd tot tijd te
zijn opgevallen zooals blijkt o. a. uit Cohn. t. a. p. pag. 257.
waar hij zegt: „Zwar vermag ich von Buri nicht beizutreten,
wenn er behauptet, Geyer sei dadurch, dasz er für den
Anfangspunkt des strafbaren Versuches die Darstellung
des beabsichtigten Verbrechens in unvollkommener Weise
verlangt, der subjektiven Theorie verfallen, (v. Buri,
Gerichtssaal pro 1867 pag. 71g.) Im Gegentheil wüsste
ich wenigstens nicht, wie man der Thatseite des Versuchs
■\'rm
mehr Bedeutung beilegen könnte, als dadurch, dass
man verlangt, dass sich in ihr der Dolus gewissermassen
wiederspiegeln soll. Deshalb muss ich umgekehrt Geyer
zustimmen wenn er eigenthümlich findet dass gerade von
Buri erklärt, einer Ansicht am nächsten zu stehen, von
der vielmehr behauptet werden muss, dass sie der seinigen
am meisten widerspricht."
Evenzoo Geyer in de Gerichtssaal 1866 pag. 38, „Auf-
fallend bleibt es dabei, dasz ich gerade mit demjenigen
Schriftstellern (Cropp, Köstlin, Hälschner, Walther) zu-
sammen gestelt werde, gegen welche sich meine Dar-
stelling hauptsächlich gekehrt hat."
I.
Het is niet wenschelijk met Vangerow: Lehrbuch
der Pandekten § 264 te lezen: Der einfache Sinn jener
Worte (1. 53 D de Verb. Sign: „tutor separatim sine
pecunia dari non potest") ist vielmehr offenbar der Vater,
der einen Vormund ernennen will, müsse auch einen Erbe
ernennen, also ein Testament machen".
II.
De superficiarius kan door den grondeigenaar wegens
wanbetaling van het solarium verwijderd worden.
III.
De voor een huwelijk zich aangevende personen kunnen
den ambtenaar van den burgerlijken stand dwitigen, tot
het doen der huwelijksafkondigingen, wanneer hij ze
weigert op grond dat er voor hen een wettig beletsel tot
het huwelijk bestaat.
IV.
!Men kan in zijn testament een stichting in het leven
roepen.
■\'rm
V.
De legataris heeft een zakelijke actie.
De erfgenaam ab intestato heeft recht om van den
notaris, onder wiens minuten een testament berust, af-
schrift daarvan te vorderen, wanneer dit testament door
den erflater herroepen is.
VIL
Een natuurlijk kind kan niet bij ologrivphisch testament
worden erkend.
VIIL
De hypothecaire schuldenaar mag erfdienstbaarheden
toestaem op het verbonden pand, zonder toestemming
van den schuldeischer.
IX.
Hij die in een vlaag van krankzinnigheid een onrecht-
matige daad heeft gepleegd, is voor dc veroir/.aakte
schade niet aansprakelijk
X.
Art. 1285 B. W. bevat geen zuiver poenale clausule.
XL
De kooper der erfenis heeft niet de actie van art. 881 B. W.
-ocr page 97-XII.
87
Eene in het buitenland opgerichte naamlooze vennoot-
•schap is bevoegd hier te lande in rechten op te treden.
XIII.
Het verkoopen van waren, met dit doel gekocht, door
een niet-koopman is geen daad van koophandel.
XIV.
De trekker heeft geene actie uit den wissel tegen
den betrokkene.
XV.
De betrokkene die een wissel, waarvan de naam des
ondergeteekenden valsch is, heeft geaccepteerd, kan de
betaling weigeren.
XVI.
Een in ons land verblijf houdend vreemdeling, kan door
een buiten \'s lands wonenden vreemdeling gedagvaard
worden voor den Nederlandschen rechter ter zake van
verbindtenissen buiten \'s lands aangegaan.
XVII.
Aan een vonnis in den vreemde gewezen kan in Neder-
land geene exceptie van gewijsde ontleend worden.
XVIII.
De onderscheiding van ondeugdelijke middelen cn on-
deugdelijk object is voor de strafbaarheid van geen waarde.
88
■ ■
XIX.
Hetzelfde geldt voor de onderscheiding van absolute
en relatieve ondeugdelijkheid.
- -- XX.
Dèportatie is een voor ons land ondoelmatige straf.
XXI.
De verbanning behoorde uit ons strafstelsel te verdwijnen.
XXII.
Men kan volgens ons positief recht, in strafzake als
getuige gedagvaard zijnde, niet op grond van gemoeds-
bezwaren weigeren den eed af te leggen.
XXIII.
De rechter is niet verplicht de wet, welke hij in stel-
ligen strijd acht met de G. W. toe te pas.sen.
XXIV.
Terecht is den koning alleen al het recht van oorlogs-
verklaring toegestaan.
r: ■■
h\'
IV.
J.f\' ~
t
i-
t
\'.V-.
-ocr page 100- -ocr page 101-\' .-Tr ■
.\'m^ï
F
-ocr page 102-