»/MO.
rxi*\'
BEPALING
der
LANGS DIRECTEN EN INDIRECTEN WE&.
"TT"
-ocr page 2-r ■ c-^-;-
• "v. t ïi; v.
: :
; ■. - : ; - ■ C^r.: ■\'■j^.-\'i\'i.iV\'ï
t ■ - >
m
\'1 u
■V
........... .., , , - ■■■
..............
■ i -, :
■ !/
BEF ALIN^G
DER
LANGS DIREGTEN EN INDIREGTEN WEG.
-ocr page 6- -ocr page 7-der
LANGS DIRECTEN EN INDIRECTEN WEG.
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
AAN »E KIJKS-UNÏVEKSimX TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN UEN RECTOR MAGNIFICUS
HOOGLEEEAAK IN DE FACULTEIT DEK GODGKLEEEDIIEID,
volgens besluit van den senaat der universiteit,
EN OP VOORDHACHT DEK
wis- en natuurkundige faculteit,
TE VERDEDIGEN
op Maandag denl8«ien December 1882, des namiddags ten 3 ure,
HEORIK GJALTS LANDMETER VAN DER MEÜLEN,
geboren te Dragten. , -■
utrecht — 1s82.
Stoom Boek- en Steendrukkerij ,dc Industrie",
J. VAN DEUTEN.
m.
■ V.
J
yinn mijnt
-ocr page 10- -ocr page 11-Het is mij eene aangename taah bij het einde van mijnen
studententijd U Hoo<jleeraren der Wis- en Natuurkundige
Facidteit mijnen danlc te betuigen voor Uw hooggewaardeerd
onderwijs en voor de blijken van loelwillendheid, die ik steeds
van Uwe zijde mocht ontvangen.
Dit geldt ook U, Ond-Hoogleeraar, Hooggeachte
P. Harting. Dat Gij nog langen tijd in het belang der
wetenschap en tot heil der m,enschheid irerkzaam moogt
kunnen zijn!
Doch in het bijzonder ben ik U, Hooggeleerde E. Mulder,
Hooggeachte Promotor, dank verschuldigd voor de hulp, mij
^y het vervaardigen van dit proefschrift verleend, alsook
voor Uw hooggeschat onderricht. Steeds zal ik ook moeten
erkennen, dat het mij van veel mit is geweest, als Uw
assistent iverkzaam te zijn geweest.
r \' • ■ \\
■
• ■
De eerste thermochemisdie onderzoekingen be-
treffende ozon dateeren van het jaar 1864. Zij
zijn gedaan door Woods met het doel om,
zooals hij zegt, te bepalen: „whether ozone is
composed of combined or isolated atoms".
Wei hadden reeds Andrews en Tait in 1857
en I860, v. Babo en Glaus\') in 1863 en Soret\')
eveneens in 1863 hunne onderzoekingen omtrent de
dichtheid van ozon verricht en hadden deze onder-
zoekingen tot het resultaat gevoerd, dat het
\') Phil. Mag. (4) XXVIII, lOG.
Lond. R. Soc. Proc. VIII, 498. Ghem. News I, 232. Phil.
Trans, f. I860. 113.
") Ann. d. Ghem. u. Pharm. Suppl. II, 297.
\'■) Gompt. rend. LVII, GOi.
2
molecuul ozon naar alle waarschijnlijkheid moest
beschouwd worden als te bestaan uit drie atomen
zuurstof, doch hiertegenover stond nog de meening
in 1858 door Glausius uitgesproken, dat n.l.
ozon moet geacht worden uit geïsoleerde atomen
zuurstof te bestaan.
Eerst de latere onderzoekingen van Soret
(1865 en 1867) en die van Brodie (1872)\') hebben
de eerstgenoemde beschouwingswijze omtrent de
constitutie van ozon meer en meer bevestigd.
Het zij echter nog opgemerkt, dat Glausius "*) reeds
in 1864 van zijne vroegere meening terugkwam
en met het oog op de dichtheidsbepalingen tot
het besluit kwam, dat ozon op het oogenblik van
wording eerst, uit geïsoleerde atomen bestaat, die
zich echter direct, hoewel slechts los, met mole-
culen gewone zuurstof verbinden.
WooDs nu redeneerde aldus: indien ozon meer
atomen O in het mol. bevat dan gew. zuurstof,
dan zal bij oxydatie van eene zelfde stof ozon
minder warmte doen vrijkomen dan gew. zuur-
stof, daar het splitsen in atomen in het eerste
O Pogg. Ann. cm, 644.
Ann. chim. phys. (4) VII. 113. Gompt. rend. LXIV. 004.
Lond. R. Soc. Proc. XX. 472.
\'O Pogg Ann. GXXI. 250 en 330.
geval meer arbeid kost. In 1851 toch had hijzelf
den regel gesteld, dat bij het ontleden van mole-
culen in atomen altijd warmte geabsorbeerd wordt.
Indien daarentegen ozon uit vrije atomen O bestaat,
m tegensteüing met gew. zuurstof, uit tweeatomige
mol. bestaande, dan zal het omgekeerde moeten
plaats vinden.
Eene quanütatieve bepaling van de hoeveelheid
warmte (hetzij dan positief of negatief) bij den
overgang van ozon in gew. zuurstof vrijkomende,
had hij bij zijne proeven niet op het oog.
WooDs bracht boven water eerst eene bepaalde
hoeveelheid „ozonised air" en een bekend volume
NO bij elkaar en vervolgens onder gelijke omstan-
digheden gewone lucht en NO: bij beide proeven
was de rijzing in temperatuur dezelfde en wel
F. Hij herhaalde deze proeven meermalen,
doch steeds met hetzelfde gevolg. Steeds was er
geen verschil in temperatuursverhooging waar te
nemen. Te verwonderen is dit niet met het oog
het waarschijnlijk geringe ozongehalte der
ozonh. lucht en de groote verhooging in temp.:
de ozonh. lucht toch was verkregen door middel
van permanganas kahcus en zwavelzuur.
Ook vergelijkende proeven gedaan met ozonh.
zuurstof en gew. zuurstof tegenover N O gaven
lietzelfde negatieve resultaat.
4
Woods geeft dan ook als uitkomst zijner proeven
op, dat: „no difference whatever in the amount
of heat produced bij the combination in equal
volumes of plain and ozonised oxygen was iound,"
en trekt hieruit het volgende besluit: „If therefore
any arrangement of particles exist in one oxygen
which does not in the other, these different states
of aggregation do not at all events require any
force to transmute them."
Had hij echter verschil gevonden — en wel bij
de oxydatie door de ozonh. zuurstof had hij de
grootste verhooging in temp. moeten vinden —,
dan zou zijne conclusie omtrent de constitutie van
ozon blijkens zijne vooraf medegedeelde redeneering
toch onjuist zijn geweest.
Ofschoon reeds vele onderzoekers zich met het
doen van thermochemische bepalingen onledig
hadden gehouden en de door hen bepaalde con-
stanten reeds vele in aantal waren, zijn pas in
1866 proefnemingen gedaan ter bepaling van de
hoegrootheid der ontledingswarmte van ozon. De
moeielijkheden aan deze bepaling verbonden, als
een gevolg van de eigenschap van ozon, om de
meeste stoffen aan te tasten, alsook het feit, dat
zelfs met de beste toestellen nog maar een gas
met gering ozongehalte kan verkregen worden, zijn
hiervan wellicht de oorzaak.
Hollman nu heeft voor het eerst deze bepaling
gedaan en wel naar aanleiding van eene prijsvraag
in 1864 door het Prov. Utrechtsch Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen uitgeschreven:
zijne verhandeling werd met de gouden medaille
bekroond.
Hij heeft genoemde waarde bepaald uit het ver-
schil in verbrandingswarmte van verschillende
stoffen, zoo zij door zuurstof of door ozonh. zuur-
stof geoxydeerd werden. Deze stoffen waren o. a.
Ho, GO, GH4, QH,, G2H5OH, G5H11OH, GH3-
G O O H en Gio Hje, dus gassen zoowel als vloei-
stoffen.
Voor de proeven met de gasvormige lichamen
gebruikte hij den verbrandingscalorimeter van
Favre en Silbermann, hoewel eenigszins gewijzigd.
De bepaling der verbrandingswarmte van vloei-
stoffen geschiedde volgens eene nieuwe methode van
eigen vinding, welke methode ook nog bij gassen
toegepast werd.
In hoofdzaak berust deze methode op het vol-
gende: indien een voorwerp (Hollman maakte ge-
bruik van een ijzeren bol gevuld met kwik) door
eene vlam verhit wordt, komt er na een zekeren
O Naluurk. Verh. Prov. Utr. Gcnootscli. 18G8 en Arch. Néerl.
UI. 200.
-ocr page 18-6
tijd een oogenblik, waarop de temperatuur van het
voorwerp constant blijft n.1. dan, wanneer het
evenveel warmte ontvangt als het door uitstraling
verliest. Heeft de verwarming eerst plaats door
eene waterstofvlam, gevoed met gewone zuurstof,
en daarna door eene waterstofvlam, gevoed met
ozonh. zuurstof, dan zal in het laatste geval die
constante temp. iets hooger zijn, welke hoogere
temp. dan het gevolg is van het vrijkomen van
Avarmte bij den overgang van ozon in gew. zuurstof.
De ozonh. zuurstof werd gemaakt met den toestel
van v. Babo, terwijl het ozongehalte bepaald werd
door gebruik te maken van de eigenschap van ozon
om I uit I K vrij te maken, welk vrijgekomen I door
titreeren met Nag Sg Og bepaald werd.
. Uit de grootere waarde van de verbrandingswarmte
der stoffen door ozonh. zuurstof, vergeleken met
de verbrandingswarmte derzelfde stoffen door gew.
zuurstof, werd — waterstof als voorbeeld genomen —
als volgt het calorisch equivalent van ozon berekend.
Onder calorisch equivalent van ozon verstaat Holl-
MAN de warmte vrijkomende bij den overgang van
één gram ozon in gew. zuurstof.
Als gemiddelde werd uit vele proeven voor de ver-
brandingswarmte van één gram waterstof door ge-
wone zuurstof gevonden: 34462\'; evenzoo voor de
verbrandingswarmte van één gr. waterstof door
ozonh. zuurstof deel aan ozon bevattende)
34505\'; dus een verschil van 43"= en daar één gram
waterstof zich met 8 gr. zuurstof verbindt, vindt hij
64,6 X 43
—- = 347,2% vrijkomende bij den overgang
O
van één gram ozon in gew. zuurstof.
Proeven met C O gaven voor deze waarde: 444«
, GH4 , „ „ „ 334,0
„ Gs Hn O H , , „ . « 34«)
, G H3 C O O H , , „ „ , 354 \'
Zoo vindt Hollman dan als gemiddelde waarde
uit de opgegevene en nog meerdere proeven 355,5"
voor het calorisch equivalent van ozon. Berekend
op 96 gr. ozon (de hoeveelheid, waarop ik mijne
resultaten steeds berekend heb) wordt dit cijfer
^4^128% dus aanmerkelijk lager dan het door
Berthelot en mij gevondene (zie pag. 37).
Met hoeveel zorg deze bepalingen ook door
Hollman gedaan zijn, zoo kan langs dezen weg,
u.1. door het verbranden van stoffen door ozonh.
zuurstof, waarbij niet enkel het ozon, doch ook
de gew. zuurstof — waaruit toch het gasmengsel
8
voor verreweg bet grootste deel bestaat — oxy-
deerend werkt, moeielijk een vertrouwbaar cijfer
verkregen worden. Het aantal caloriën toch, dat
er in dat geval bij het proces vrijkomt, is slechts
voor een zeer klein gedeelte het gevolg van de ont-
ledingswarmte van ozon, altijd in de veronderstelling,
dat het ozongehalte van het gasmengsel gering is.
Zoo vond Hollman b.v. bij de verbranding van 1 gr.
waterstof door ozonh. zuurstof (zie pag. 7) slechts
43 cal. meer dan bij de verbranding van dezelfde
hoeveelheid waterstof door gew. zuurstof, d. i. slechts
gÖQ van de totale hoeveelheid cal. bij bedoeld proces
vrijkomende n.l. 34505°.
Geheel anders daarentegen is deze verhouding,
indien men gebruik maakt van een lichaam, zooals
b.v. As2 O3, waarop wel het ozon, doch niet de
gew. zuurstof oxydeerend inwerkt. Dit heeft Ber-
thelot gedaan, terwijl ook ik in navolging van
hem, n. 1. bij mijne indirecte bepaling, van Asa O3
heb gebruik gemaakt. Zoo vind ik voor de oxy-
datiewarmte van 198 gr. Asg O3 (in waterige
oplossing) door ozon 14360,0". Met Thomsen ")
\') Gompt. rend. LXXXII, 128. Ann. chim. phys- (5) X. 102.
Essai. Mee. Chim. I. 221.
J. f. pr. Ghem, n. F. XI. 147. 177.
-ocr page 21-eii Favre aaiinerneiide, dat deze zelfde hoeveel-
heid Asg Os met gew. zuurstof 78280" zou geven,
vinden we, dat er dus 65820" vrij komen
enkel als een gevolg van den overgang van ozon
in gew. zuurstof, d. i. — van de totale hoeveelheid
cal. bij de reactie vrijkomende.
Een nadeel is het wel is waar, dat de oxyda-
tiewarmte van dergelijke stoffen, zooals Asg O3, door
gew. zuurstof alleen op indirecte xm^ze kan gevonden
worden.
Daar ik, zooals gezegd, ter bepaUng van de
ontledingswarmte van ozon langs indirecten weg
in hoofdzaak Berthelot\'s methode gevolgd heb,
wensch ik diens wijze van proefneming iets uit-
voeriger mede te deelen, ten einde de wijzigingen,
tlaarin door mij aangebracht, later beter in \'t oog
te doen springen.
In het binnenste vat van een • watercalorimeter
van Bunsen was eene dunwandige glazen kolf van
800 GG inhoud geplaatst. Deze kolf bevatte 600 GC.
arsenigzuuroplossing van de volgende sterkte: 2,475
gr. Aso O3 waren met behulp van 5 CC. geconcen-
treerd zoutzuur in één liter water opgelost. De
\') J. Pliarm. Gheiu. XXIV. 241. Ami. d. Ghein. u. Phann.
LXXXVllI. 170.
10
kolf was gesloten met eene kurk, voorzien van
drie gaten; het eerste gat diende tot doorlating
van eene glazen buis, die de ozonh. zuurstof door
de Asg O3 oplossing leidde; het tweede bevatte eene
wijdere glazen buis, tot in de vloeistof reikende,
waarin de thermometer bevestigd was; terwijl door
het derde eene buis gestoken was, die het door
de oplossing gevoerde gas (altijd nog eenig niet
opgenomen ozon bevattende) verder naar buiten
voerde.
De eerstgenoemde buis was geschoven in de iets
wijdere afvoerbuis aan een „effluvetoestel" (systeem
Siemens , door Berthelot gewijzigd), terwijl tot
volledige sluiting hierom caoutchoucplaat gewon-
den was; de ozonh. zuurstof werd dus direct uit
den „effluvetoestel" door de arsenigzuuroplossing
geleid.
Door den „effluve"toestel en verder door de
Asg O3 oplossing nu werden eerst gedurende 20
a 30 min. 6 a 9 liters drooge zuurstof gevoerd,
terwyi de inductieklos met bedoelden toestel in
verband staande nog niet werkte; vervolgens ge-
durende hetzelfde aantal minuten eene zelfde hoe-
veelheid droge zuurstof, terwijl de inductieklos
wel in werking was, daarna wederom droge
zuurstof, die niet aan den invloed der effluve
blootgesteld geweest was. Hierby werd de tem-
11
peratuul- steeds waargenomen. De temperatuurs-
verhooging bedroeg circa De hoeveelheid
zuurstof, door het arsenigzuur opgenomen, werd
gevonden door de Asg O3 oplossing vóór en na de
proef te titreeren, \'t welk met permanganas kalicus
geschiedde. Voor het gewicht van het ozon, dat
oxydeerend ingewerkt had, werd genomen driemaal
het gewicht der opgenomene hoeveelheid zuurstof.
Noch het verloop der temperatuur, noch de
waterwaarde van de kolf etc. wordt door Ber-
thelot opgegeven, evenmin het feit, of er eene
correctie in de temperatuursverhooging moest aan-
gebracht worden.
Hij geeft enkel het volgende resultaat van twee
proeven:
Proef I. 0,0909 gr. ozon (door de Asa O3 oplos-
sing ontleed) gaven 118,2 cal.
Proef lï. 0,1557 gr. ozon (door de As^ O3 oplos-
sing ontleed) gaven 223,7 cal.
Hieruit volgt dus voor de thermochemische waarde
^«203 Aq, 2 000:
Proef I. AS0O3 Aq, 2 000 = 124800^
Proef II. As„ O3 Aq, 2 000 = 137Ü00^
-ocr page 24-12
Om uit deze cijfers de ontledingswarmte van twee
mol. ozon te vinden, moet er dus nog de waarde
Asg O3 Aq, 0 0 van afgetrokken worden (Zie
pag. 36).
Voor de waarde Asg O3 Aq, O O neemt Berthe-
lot het gemiddelde van de waarden hiervoor door
Thomsen en Favre gevonden n.l. 78280" (zie ook
pag. 37). Voor de ontledingswarmte van twee
mol. ozon (96 gram) vindt Berthelot dus:
volgens Proef I — 46500 cal.
„ II — 59300 „ , \'t welk
ook wel aldus wordt geschreven:
(Proef I) 00 , 00 , 00 = — 46500 cal.
(Proef 11) O O, Ó O, O O — 59300 „ ,
waarbij dan door het teeken 0 0, 00, 00 ver-
staan wordt: de warmte, vrijkomende bij den over-
gang van drie mol. gew. zuurstof in twee mol. ozon.
Aan het cijfer bij proef II verkregen hecht
Berthelot verreweg de meeste waarde; het cijfer
59300 vindt men dan ook algemeen opgegeven.
Van de proeven van Hollman schijnt Berthelot
geen kennis gehad te hebben; tenminste doet hij
het voorkomen, alsof hij nu voor het eerst door
calorimetrische bepalingen heeft aangetoond, dat
120
ozon, zooals te verwachten was, inderdaad tot de
endothermische stoffen behoort.
Vroeger reeds had E. Mulder^), gedeeltelijk langs
theoretischen weg, voor de waarde 0 0, 0 0, 0 0
gevonden — 44000" als minimumwaarde, en wel
op de volgende wijze. Daar ozon met het oog
op zijne geringe stabiliteit waarschijnlijk als 0-0-0
en niet als X te beschouwen is, komen er dus,
0-0
indien men y de verbindingswarmte (in caloriën
uitgedrukt) van één affiniteit van O met één affiniteit
van een ander atoom O noemt, bij de omzetting
van 3 0 = 0 in 2 0-0-0 aan caloriën vrij:
De waarde van y werd aldus berekend: bij de
ontleding van 2 E, O, (in 2 E, O en O O) komen
volgens Favre en Silbermann 43168 cal. vrij.
Hierbij gaat evenwel eene moleculaire gewichts-
lioeveelheid zuurstof van den vloeibaren in den
gasvormigen toestand over; daartoe worden onge-
veer 870 cal. vereischt; onafhankelijk daarvan
wordt dus genoemde waarde 44038 cal. Het vrij-
komen van deze hoeveelheid warmte nu kan
beschouwd worden als een gevolg enkel van de
\') Sclieikundigc Aanteekeningen. D]. II 18G, 189 (1871).
-ocr page 26-14
vereeniging van twee affiniteiten zuurstof met twee
affiniteiten zuurstof, indien de arbeid noodig tot
het afscheiden van een atoom O uit Hg Og gehjk
nul gesteld wordt, welke arbeid met het oog op
de geringe stabiliteit van Hg Og althans geacht
werd in elk geval zeer gering te zullen zyn. Hier-
uit zou dus volgen:
y = 22019 cal. (minimumwaarde)
en O O, O O, O O 44038 cal. (minimumwaarde).
Bij deze beschouwing werd verondersteld, dat
de verbindingswarmte van één affiniteit van een
atoom zuurstof met één affiniteit van een ander
zuurstofatoom in gewone zuurstof en ozon steeds
dezelfde is.
Van dezelfde veronderstelling uitgaande moet,
nu omgekeerd uit de proeven van Hollman en
Berthelot alsook uit de mijne (pag. 37) gebleken
is, dat er bij den overgang van drie mol. gew.
zuurstof in twee mol. ozon inderdaad een aan-
merkelijk groot aantal caloriën geabsorbeerd wordt,
het mol. ozon als 0-0-0 beschouwd worden, daar
/ O \\
/\\
\\0-0,
geen
bij den overgang van 3 (0 = 0) in 2
warmteabsorptie zou kunnen plaats vinden.
Opvallend groot is het aantal caloriën, vrijko-
mende bij den overgang der zuurstof van den eenen
15
allotropisclien toestand in den anderen, in verge-
lijking met dat, hetwelk vrijkomt bij den overgang
van sommige andere grondstoffen in eenen anderen
allotropischen toestand, als: G, S, Se.
Berekend op één atoom O (16 gew. d) bedraagt
het verschil in energie tusschen ozon en zuurstof
volgens mijne proeven (pag. 59) ongeveer 12000
cal., terwijl het energieverschil tusschen amorphe
koolstof en diamant, berekend op één atoom G,
slechts ongeveer 3000 cal. bedraagt. Bij de allo-
tropieën van zwavel en selenium is dit verschil
\'"^og veel geringer.
Ofschoon wel is waar sommige feiten er voor
zouden pleiten om ook bij deze elementen een
verschillend aantal atomen in de moleculen der
allotropieën aan te nemen (zoo bijv. by C behalve
de veranderlijke spec. warmte, ook het ontstaan
van graphietzuur (G11H4O5) uit graphiet, eenvoudig
door oxydatie^), schijnen de thermocliemische resul-
taten er eerder op te wijzen, dat de allotropieën van
G, S en Se, in tegenstelling met die van zuurstof,
een gelijk aantal atomen in het molecuul bevatten,
oorzaak van het bestaan van allotropieën
C, S en Se zou dan gelegen zijn in het verschil
i\'angschikking der overigens gelijke moleculen.
\') Zio ook Van \'t Hoff. Ansicliten Org. Gliom. I. 22.
-ocr page 28-1()
De allotropieën van phosphorus komen in ther-
mochemisch opzicht daarentegen raeer overeen met
die der zuurstof. Zoo bedraagt het energieverschil
tusschen gewonen en rooden phosphorus, berekend
ook op één atoom P (31 gew. d.), 19000 cal.
Het verschil in chemische eigenschappen is dan
ook by de allotropieën van zuurstof en die van
phosphorus grooter dan dat der allotropieën van
C, S en Se.
Zooals reeds in de inleiding vermeld is, hebben
Hollman en Berthelot reeds vroeger bepalingen
gedaan ten doel hebbende de thermochemische
waarde 0 0, 00, 00 te vinden.
Onder het teeken 0 0, 00,00 wordt verstaan
de warmte, die er vrijkomt, wanneer 3 mol. ge-
wone zuurstof in 2 mol. ozon overgaan.
Dat deze waarde negatief zou zijn, was met het
oog op de bekende eigenschappen van ozon reeds
a priori te verwachten.
Genoemde onderzoekers vonden dan ook beide
voor 0 0, 00, 0 0 een negatief cijfer en wel
Hollman — 34,000 cal.; Berthelot — 59000 cal.
Het groote verschil tusschen deze beide uitkomsten
maakte nadere bepahngen wel wenschelijk. Doch
zooals ik reeds meen aangetoond te hebben (zie
pag. 7), is de methode door Hollman gevolgd van
18
dien aard, dat op die wijze moeilijk een eenigszins
nauwkeurig cijfer te verkrijgen is, en om deze en
andere redenen kunnen wij dan ook al aanstonds
verwachten, dat het cijfer, door Berthelot gevon-
den, het dichtst bij de waarheid komt.
Berthelot nu vindt voor de thermochemische
waarde Asg O3 Aq, 2 0 0 0 (waaruit die van O O,
0 0,00 wordt afgeleid) de volgende cijfers :
I. Asg O3 Aq., 2 O O O = 137600 cal.
II. Asa O3 Aq., 2 O O O = 124800 cal.
Het nog al belangrijke verschil van 12000 cal.
deed mij besluiten althans te trachten de waarde
van Asg O3 Aq. ,2 000 nauwkeuriger te bepalen,
en daardoor tevens voor de in meer dan een
opzicht zeer belangrijke waarde 0 0, 00, 00 uit-
komsten van geringer onderling verschil te verkrijgen.
Bepaling van de constante As^ O3 Aq., 2 000.
Drie reeksen van proeven (de en 2*^® reeks
elk uit 3, de reeks uit 4 proeven bestaande)
hebben we ter bepahng van deze constante gedaan.
In hoofdzaak komen de wijzigingen, aangebracht
in de methode (zie pag. 9) door Berthelot gevolgd,
op het volgende neer.
19
1°. De ozonhoudende zuurstof, uit den effluve-
toestel komende, werd niet direct door de Asg
Os-oplossing gevoerd, doch opgevangen in eene
glazen klok boven gedistilleerd water en daarin
geruimen tijd gelaten. Aldus was ik zeker, dat de
temperatuur van het gas, wellicht in den effluve-
toestel verhoogd, weder aan die van de omgeving
gelijk geworden zou zijn.
De calorimetrische proeven konden hierdoor in
korteren tijd afloopen dan anders het geval geweest
zou zijn, daar toch de zuurstof niet bijzonder snel
door den effluve-toestel kon gevoerd worden, zou
niet het gehalte aan ozon te gering worden.
Tevens kon eenig gevormd stikstofperoxyd (indien
de zuurstof soms eenige stikstof bevatte) nog door
het gedistilleerd water opgenomen worden.
Bovendien werd aldus de ozonh. zuurstof niet
droog (zooals bij Berthelot\'s proeven geschiedde),
doch reeds met waterdamp verzadigd door de op-
lossing gevoerd. Daar Berthelot echter vóór en
na het doorvoeren der ozonh. zuurstof eveneens
droge zuurstof doorleidde, terwijl hij voortdurend
den thermometer aflas, zal hierdoor de fout, ge-
maakt ten gevolge van warmteverlies bij verdam-
ping, die anders nog al van invloed geweest zou
zijn, wel grootendeels geëlimineerd zijn.
2°. De buis, die de ozonhoudende zuurstof in
-ocr page 32-20
de arsenigzuuroplossing voerde, was voorzien van
een groot aantal haarbuisjes, tengevolge waarvan
het gas zeer verdeeld werd en er minder ozon on-
ontleed ontsnapte. De vloeistof werd daardoor ook
goed in beweging gebracht, en behoefde de thermo-
meter niet gebruikt te worden om te roeren.
3°. Het arsenigzuur was zonder behulp van
zoutzuur in water opgelost.
4". De arsenigzuur-oplossing werd met lodium-
oplossing getitreerd.
5°. De calorimetrische kolf was niet met eene
kurk, doch met eene glazen ingeslepene stop ge-
sloten, zoodat de inwerking van onontleed door de
oplossing gegaan ozon buiten gesloten was.
ilf
li \';
m
6". De glazen buizen waren conisch in elkaar
geslepen en dus verbinding met caoutchouc of
zegellak vermeden. Ik moet hier echter bijvoegen,
dat alle deze wijzigingen alleen betrekking hebben
op de door mij genomene reeks van proeven,
die ik dan ook meer uitvoerig mededeel. De
resultaten van reeks 1 en 2 (reeds elders mede-
gedeeld bespreek ik daarna met\' bijvoeging van
de gewijzigde omstandigheden, waaronder zij ge-
daan zijn.
Recueil Tr. Gliim. Pays-Bas T. I. 05 en 73.
-ocr page 33-21
Beschrijving deb Apparaten en Gang der Proeven.
Fig. I stelt de opstelling der toestellen voor zoo-
als zij gebruikt zijn bij de later (zie pag. 47) te
vermelden proeven, ter bepaling van de ontledings-
warmte van ozon op directe wijze door middel
van platinazwart. In hoofdzaak echter is hier bij
de indirecte bepaling de inrichting dezelfde; alleen
is nu het platinavat f met de spiraal h en den
roerder g vervangen door de calorimetrische kolf
Fig. II.
Ook waren buis n, het absorptietoestelletje s en
de aspirator E (bij de andere proeven dienende
tot bepaling van het gehalte aan ozon van het gas
in klok D) hier weggelaten.
De calorimeter B is een gewijzigde watercalori-
meter van Bunsen. De twee buitenste vaten b en
c, wier tusschenruimte met water gevuld is, zijn
van dun koper, terwijl het vat d, waarin de
calorimetrische kolf geplaatst wordt, eveneens van
koper, doch aan de binnenvlakte verzilverd en
gepolijst is. Het buitenste vat b met bijbe-
hoorend deksel is met dik vilt bekleed. Alle vaten
zijn van deksels voorzien en rusten, evenals de
kolf, op puntige voetstukjes van eboniet. De
thermometers hebben 50 deelstrepen op iederen
graad Celsius: met een kijker konden zij gemakkelijk
tot op V200 graad nauwkeurig worden afgelezen.
De thermometers zijn vervaardigd door den me-
chanicus Baudin te Parijs, die door Berthelot
wordt aanbevolen.
Behalve het vergelijken met den standaard-ther-
mometer zijn vooral ook de proeven door den heer
Raabe en mij gedaan, ter bepaling van de oplos-
singswarmte van chloorkalium, bewijzen voor de
deugdelijkheid der thermometers: de hierbij ver-
kregen resultaten stemden toch bijna volkomen
overeen met de uitkomsten verkregen door Berthe-
lot, Thomsen en Von Rechenberg.
De calorimetrische kolf, (Fig. II) van dun glas
vervaardigd, heeft een inhoud van ongeveer één
liter, terwijl zij voor gedeelte met de arsenigzuur-
oplossing gevuld werd. Met de glazen stop, waar-
mede zij gesloten wordt, maken een geheel uit de
buizen o, q en r. De aanvoerbuis r, voorzien van
haarbuisjes, steekt boven den calorimeter uit en
wordt door middel van buis 1 (aan beide einden
conisch afgeslepen) met de klok D, die de ozon-
houdende zuurstof bevat, verbonden. De buis q,
tot in de vloeistof reikende, dient tot doorlating
van den thermometer p, die er met eene kurk in
bevestigd wordt: ozon kan dus niet met deze kurk
in aanraking komen.
23
De afvoerbuis o wordt door middel van buis e
met den aspirator A verbonden: de aspirator bestond
in werkelijkheid uit vier onderling door glazen buizen
verbonden flesschen.
Door middel van een e//^wüetoestel G van Berthe-
lot werd de zuurstof gedeeltelijk in ozon omgezet.
Dit apparaat was ook weder door eene conische
glasslijping aan de kraanbuis m verbonden, die
het gas naar de klok D leidde. De zuurstof (op
de gewone wijze bereid uit kahumchloraat vermengd
met koperoxyd) werd, voor z^ in het ozonapparaat
kwam, nog gevoerd door eene buis met natronkalk
en gedroogd door sterk zwavelzuur. De inductie-
klos gaf doorgaans eene vonk van 3 a 4 centimeter
lengte. De zuurstof werd met eene snelheid van
1 liter in het half uur door den effluvetoestel ge-
leid; aldus verkreeg ik een gas met een ozongehalte
van circa 2,5Vo. Daar het mij bij eene voorloopige
bepaling gebleken was, dat eene 2,93 % ozon
houdende zuurstof na gedurende 24 uren in klok D
boven water gestaan te hebben, slechts 0,13Vo ozon
verloren had, — de temp. van het vertrek was
overdag 12,5® geweest — kon ik dus den dag voor-
afgaande aan dien, waarop de calorimetrische proef
gedaan zou worden, de ozonhoudende zuurstof
bereiden.
De zijbuis k met glazen kraan werd met twee
-ocr page 36-24
dergelijke klokken als klok D in verbinding gesteld,
welke de zuurstof bevatten, die vóór en na het
doorvoeren van ozon door de oplossing geleid werd.
In de teekening zijn zij weggelaten even als eene tweede
met klok D verbondene, ook voor ozon bestemd.
De calorimetrische kolf nu werd reeds daags voor
de proefneming in den calorimeter geplaatst, nadat
het gewicht en de sterkte dér arsenigzuuroplossing
bepaald was, als wanneer ook reeds de thermo-
meter in de kolf geplaatst werd. De deksels echter
werden eerst ongeveer één uur voor het begin der
proef op de vaten geplaatst. Vervolgens werd, nadat
de kolf met den aspirator, de ozon- en zuur-
stolklokken verbonden was, de aspirator in werking
gesteld en langzaam en gedurende geruimen tijd
zuurstof door de oplossing gevoerd, zonder nog den
thermometer af te lezen. Dit geschiedde met het
doel om de vloeistof in beweging te brengen en
daardoor zooveel mogelijk evenwicht in temperatuur
te verkrijgen van de vloestof met de verschillende
deelen der kolf etc. Daarna werd de kraan van
den aspirator zoo wijd geopend, dat de zuurstof nu
met dezelfde snelheid door de oplossing stroomde als
later de ozonh. zuurstof, n.l. ± 800 C C in de minuut.
Die snelheid moest met het oog op het toepassen
der afkoehngsformule zooveel mogelijk gelijk-zijn.
De thermometer werd nu na elke 20 secunden
:
25
door den kijker nauwkeurig afgelezen: deze aflezin-
gen vormen de aanvang-periode.
Nadat er circa 8 liters zuurstof doorgevoerd
waren, werd de zuurstofkraan gesloten en d e ozonh
zuurstof doorgevoerd en wel ongeveer 16 Kters?
altijd met dezelfde snelheid als te voren en onder
aflezing van den thermometer om de 20 secunden,
terwijl ten slotte weder 8 hters zuurstof werden
doorgevoerd tot het verkrijgen van de cijfers voor
de eindperiode.
Na afloop der proef werd door titreeren wederom
het Aso O3 gehalte der oplossing bepaald, en waren
dus de gegevens verkregen tot het berekenen van
de constante Asg O3 Aq, 2 0 0 0.
Het aantal caloriën R toch vrijkomende bij de
reactie, thermochemisch aangeduid door het teeken
Asg O3 Aq, 2 O O O, wordt berekend volgens de
formule:
waarni
m =
s =
molec. gewicht van ozon = 48.
de hoeveelheid ozon in gr. door de ar-
senigz.-oplossing ontleed,
het gewicht in gr. van de vloeistof in de kolf.
de som der waterwaarden van kolf , thermo-
meter en buis met haarbuisjes in gr.
26
tz—h = de gecorrigeerde temperatuursverliooging
in graden Celsius.
Ter bepaling van de hoeveelheid ontleed ozon
s nam ik vóór en na de proef een ongeveer
gelijk aantal C G arsenigz. oplossing uit de kolf.
In een hcht bekerglas gedaan werd het gewicht
hiervan snel op eene fijne balans bepaald, daarna
een weinig van eene oplossing van carb. ammonicus
toegevoegd, alsmede eenige stijfseloplossing (van
beide oplossingen ook weder evenveel by het titreeren
vóór als na de proef) en vervolgens met eene
iodium-oplossing van bekende sterkte getitreerd.
Deze iodium-oplossing was V50 normaal; de arsenigz.-
oplossing der kolf ongeveer Vio normaal. Terwijl
n.1. de eerstgenoemde oplossing Vso molec. I per
liter bevatte, bedroeg het in één liter opgeloste
arsenigzuur het V40 van het molec. gewicht van
Asg Qs; dus volgens de vergelijking:
Aso O3 4 I -f 2 Hg O = Asg O5 4 H I.
Het zuivere iodium (verkregen door sublimatie
van een mengsel van I en IK) was met behulp
van I K in water opgelost en wel 3,5 gr. I K op
1000 G G.
Ter bepaling van de juiste sterkte der iodium-
oplossing had ik in een klein kolfje met ingeslepen
stop eene Asg O3 oplossing van bekend Asg O3 gehalte
±1
bereid, alles door weging op eene fijne balans
(42,3644 gr. oplossing bevatten 0,2076 gr. Asg O3).
Van deze oplossing, die dus ook ongeveer V]o nor-
maal was, werd een gedeelte genomen en nauw-
keurig gewogen, carb. ammonicus en stijfseloplossing
toegevoegd, en vervolgens de iodiumoplossing uit
de buret bijgedroppeld tot het verschijnen van de
bekende eindreactie. Daar het I der iodiumoplossing
ook nauwkeurig gewogen was, had ik hierin eenige
controle.
Wat de overige in de formule voorkomende
waarden betreft, zij nog opgemerkt, dat bij de be-
rekening van de som der waterwaarden p slechts
die gedeelten in rekening gebracht zijn voor zoo ver
zij met de oplossing in aanraking komen.
Voor de spec. warmte der vloeistof werd het
cijfer 1 genomen.
De verhooging in temperatuur werd gecorrigeerd
volgens de bekende correctie-formule van Regnault-
Pfaundler:
Oo H- Ov.
^^ (f O-V
t\' — T V
)
nv
nr
2
Ten einde een overzicht te verkrijgen aangaande
den loop der temperatuur, den duur der proeven
enz. deel ik de cijfers, betrekking hebbende op eene
der proeven, hier uitvoeriger mede:
28
Verloop der Temperatuur:
18,340 ° |
18,337«° |
18,570 ° |
18,925 " |
19,152«° |
19,130° |
340 |
337« |
585 |
937« |
152« |
127« |
340 |
337« |
600 |
952« |
152« |
127« |
340 |
337« |
617« |
967« |
Ö„-il52« |
127« |
340 |
337« |
635 |
980 |
On 150 |
125 |
340 |
337« |
650 |
992« |
147« |
enz. |
340 |
337« |
665 |
19,002«° |
147« | |
340 |
337« |
682« |
015 |
145 | |
340 |
337« |
700 |
025 |
145 | |
340 |
337« |
710 |
037« |
142« | |
340 |
^O335 |
722« |
045 |
142« | |
340 |
Oi 345 |
737« |
055 |
140 | |
\'SAO |
365 |
750 |
065 |
140 | |
340 |
382« |
765 |
075 |
137« | |
340 |
403 |
780 |
085 |
137« | |
340 |
425 |
800 |
100 |
137« | |
340 |
442« |
815 |
110 |
135 | |
340 |
462« |
830 |
120 |
135 | |
337® |
480 |
845 |
130 |
135 | |
337« |
495 |
857« |
!40 |
132« | |
337^ |
502« |
867« |
147« |
132« | |
3375 |
520 |
880 |
152« |
132« | |
337« |
540 |
895 |
152« |
130 | |
337« |
555 |
915 |
152« |
130 |
Het horizontale streepje beneden het cijfer ISjSSS""
geeft het oogenblik aan, waarop de zuurstofkraan
29
gesloten en de ozonkraan geopend werd; evenzoo
duidt het streepje onder het cijfer 19,147®° het
oogenblik aan, waarop de ozonkraan gesloten en
de zuurstofkraan weder geopend werd. Dat er
zich dan nog ozon in buis p bevindt, is zeker
mede oorzaak, dat de thermometer eerst wat langer
constant blijft. Bij deze proef zijn 15 liters ozonh.
zuurstof doorgevoerd geworden, en, zooals uit het
aantal intervallen van 20 sec. blpt, geschiedde dit
doorvoeren in ± 20 minuten.
Verder zijn wat de correctieformule betreft:
n = 66
_ 0,0050
0,0250
VI
24
28,4125
25
11,8550
35
= 53,7700
0,7425
^^o ön
9
nr
782,4300
35
0,0457°
0,8150°
Dus correctie c
—
30
Gecorrigeeerde temperatuursverhooging t^ — ty =
^n —öo c = 0,8607^
Hoeveellieid ontleed ozon s = 0,39199 gr.
Gewicht der vloeistof in kolf a = 659,1 gr.
Som der waterwaarden kolf, thermometer en buis
met haarbuisjes ]) = 23,2 gr.
R = 143800 cal.
Resultaten der vier proeven (3^® Reeks).
N». |
T. |
ffl. |
P- |
h-U. |
c. |
s. |
R. |
1 |
18° |
659,1 |
23,2 |
0,8607° |
0,0457° |
0,39199 |
143800 |
2 |
17 |
702,5 |
23,2 |
0,9018 |
0,0593 |
0,43399 |
144800 |
3 |
U |
679,1 |
23,2 |
0,8331 |
0,0306 |
0,39576 |
141900 |
4 |
10 |
697,8 |
23,2 |
0,7555 |
0,0330 |
0,36430 |
143800 |
Gemiddeld R = 143600 cal.
De beteekenis der letters a, p, t^—h en s is
reeds op pag. 25 vermeld. T geeft de temperatuur
aan, waarbij de proeven gedaan ^ijn, terwijl c de
correctie der temperatuursverhooging aanduidt.
Ofschoon het grootste verschil met het gemid-
delde der reeks nog 1700 cal. bedraagt (dus 1,2%
van \'t geheel), mag toch de overeenstemming der
proeven onderhng bevredigend genoemd worden.
31
Berekenen wij toch den invloed, dien de verschil-
lende factoren op het resultaat R hebben en nemen
wij als voorbeeld de eerste proef, zoo vinden wij
voor den invloed van 1 gr. waterwaarde ± 200 cal.,
voor dien van 0,01° temperatuursverhooging
1600 cal. en voor den invloed van 1 milligr. ont-
leed ozon ± 360 cal. . Eene fout van 0,03 G G
iodiumoplossing nu bij het titreeren gemaakt, zou
reeds 1 milhgr. ozon meer of minder hebben doen
vinden voor de totale hoeveelheid ontleed ozon.
Resultaten der 2^® Reeks:
N». |
T. |
a. |
P- |
U-U. |
s. |
R. |
1 2 Resu |
ir litaten |
092,2 der |
12.8 Gemidd |
1,075 eldR — |
0,5020 = 14290( |
144900 ) cal. |
N». |
T. |
a. |
P- |
U.—ti. |
R. | |
1 2 |
r G |
564,8 |
18,3 |
0,340 |
0,14308 |
133000 |
Gemiddeld R 139900 cal.
-ocr page 44-Si
H9
Daar echter by proef 1 van de 1®\'® reeks de
ozonh. zuurstof wat al te snel (9 liter in 3 minuten)
door de oplossing gevoerd is, maar vooral, omdat
bij het titreeren het arsenigzuur hier niet gewogen,
doch gemeten is en de waarde s daardoor dus
niet met die nauwkeurigheid als bij de overige
proeven bepaald is, is het meer wenschelijk deze
proef buiten rekening te laten en voor de l"® reeks
te nemen:
Gemiddeld R = 143300 cal.
Over het geheel moet natuurlijk aan de reeks
de geringste waarde gehecht worden met het oog
op de geringere temperatuursverhooging en de
kleinere hoeveelheid ozon, die opgenomen is.
Wat de verbeteringen, bij de proeven der
reeks en nog niet bij die der 2\'\'® en 1\'\'® aangebracht,
betreft, deze komen in hoofdzaak hierop neder:
r. de calorimetrische kolf was met eene glazen inge-
slepene stop gesloten, terwijl bij de proeven der
en 1®\'® reeks van eene kurk gebruikt gemaakt werd;
2°. vóór en na het doorvoeren der ozonh. zuur-
stof werd uit klokken gelijk aan en in de onmid-
dellijke nabijheid staande van de klokken, waarin
zich de ozonh. zuurstof bevond, met gelijke snel-
heid ztmrstof door de oplossing geleid, .bij de
vroegere proeven was eenvoudig damphringshicld
33
genomen, die ook niet in klokken boven water
bewaard was geworden;
3°. er werd gebruik gemaakt van een beteren
aspirator, die een geregelder verloop der proeven
dan vroeger veroorloofde; terwijl eindelijk nog de
thermometer afgelezen werd tot op Vioo"? hetgeen
by de r\'® en reeks tot op ^\'2oo° geschiedde.
Een gevolg van dit alles was, dat er nu bij de
proeven der 3"^® reeks van het toepassen eener
afkoelingsformule sprake kon zijn.
De en 1®\'® reeks onderscheidden zich in zoo
verre, dat bij de proeven der 1®\'® reeks de ver-
bindingen der glazen buizen enz. nog door middel
van zegellak geschiedden; ook is bij deze proeven
veel minder ozonh. zuurstof doorgevoerd en was
de sterkte der iodiumoplossing niet met zoo groote
nauwkeurigheid bepaald als bij de 2\'\'® en 3"^® reeks.
Dat er bij de proeven der 2*^® reeks (evenmin als bij die
der 1®\'®, waarbij echter de verhooging in temperatuur
zooveel germger was) in de eindperiode geen afkoehng
is waargenomen, is wellicht hieraan toe te schrijven:
r. dat het aflezen van den thermometer niet
lang genoeg is voortgezet;
2°. dat de temperatuur nog niet tot op V400 graad ,
doch tot op ^^200 graad bepaald werd;
3°. dat de lucht gedurende de eindperiode te
langzaam door de oplossing werd gevoerd.
34
Vrij zeker zal cr wel afkoeling hebben plaats
gehad, ofschoon geringer dan bij de proeven der
3*^® reeks; daarom waarschijnlijk geringer, omdat de
calorimetrische kolf iets gunstiger geplaatst was.
Zoo zoude dus naar alle waarschijnlijkheid, indien
de af koelingsformule had kunnen worden toegepast,
de waarde R hier hooger gevonden zijn. Dat deze
proeven riog niet zoodanig waren ingericht, dat van
eene af koelingsformule gebruik gemaakt kan worden,
vindt zijne reden hierin, dat de reeks nog altijd
als eene voorloopige werd beschouwd.
Mijne verwachting bij het nemen der proeven der
3"^® reeks was dan ook voor R een hooger cijfer te
zullen vinden dan dat der reeks, n.1. R = 142900®.
Dit is echter niet in die mate uitgekomen als ik
verwacht had. Wel is het cijfer 143600 iets (n.1. 700)
hooger, doch minder dan ik vermoed had. Hoe
dit ook zij, de proeven der 3*^® reeks, als zijnde
met meer zorg gedaan, verdienen het meeste ver-
trouwen.
Berthelot nu vindt voor Asg Og Aq, 2 0 0 0 als
uitkomst van twee proeven:
I. AsgOsAq, 2 00 0= 137600 caL
II. Ass O3 Aq, 2 O O O = 124820 cal.;
hij hecht echter, zooals gezegd, de meeste waarde
aan het cijfer 137000.
35
Het verschil tusschen dit cijfer en het door mij
gevondene (n.L het gemiddelde der reeks), be-
draagt dus:
143600" — 137600" = 6000 cal.
Het zou kunnen zijn, dat het gebruik maken van
de haarbuisjes, die Berthelot niet gebruikte, in
de aanvoerbuis voor de ozonh. zuurstof het resul-
taat te hoog had doen uitvallen, niet zoozeer als
gevolg van warmteontwikkeling bij wrijving (dit
toch had dan evenzeer plaats in de aanvang- en
eindperiode) als wel omdat het stroomen van ozon
door zulke nauwe buisjes misschien ontleding van
ozon kan veroorzaken. Zoodoende zou er dan ozon
in gewone zuurstof overgegaan, en de hierbij vrij
komende warmte wel aan de oplossing medegedeeld
zijn, terwijl deze hoeveelheid, als hebbende geen
arsenigzuur geoxydeerd, in het geheel niet in
rekening gebracht zou zijn; het cijfer zoude dus te
hoog gevonden worden.
De volgende controleproef bewees echter, dat dit
niet in merkbare mate het geval was. Zij diende
tevens om na te gaan of de vermenging van de
dampkringslucht (n.1. h\\] de proeven der reeks)
met het ozon, dat onontleed door de oplossing was
gegaan, ook eenigen thermischen invloed had. Ook
dit bleek niet het geval te zijn.
36
111 dezelfde kolf nu met liaarbuisjestoestel werd
in plaats van de arsenigzuuroplossing enkel gedistil-
leerd water gedaan en toen eerst lucht, daarna
ozonh. zuurstof en vervolgens wederom lucht met
zooveel mogelijk dezelfde snelheid als vroeger bij
de thermochemische proeven doorgevoerd. Zoowel nu
bij het doorvoeren der lucht als bij het doorleiden
der ozonh. zuurstof bleef de temperatuur constant.
Tot het vinden nu van de warmte vrijkomende
bij den overgang van 2000 in 300 is, behalve
de gevonden waarde Aso Og Aq, 2 0 00, nog noodig
de kennis van Asg O3 Aq, O O en niet die van
Asg O3 Aq, 2 O. (Asg O3 Aq, O O stelt de warmte voor
vrijkomende bij de oxydatie van Asg O3 Aq door
een gewoon molecuul zuurstof, Asg O3 Aq, 2 O de
warmte vrijkomende bij oxydatie van Asg O3 Aq
door twee vrije atomen zuurstof). Immers:
As203Aq,2000= —00,0 —00,0 AsgOgAq, 20;
en daar Asg O3 Aq, O O — — O, .0 Asg O3 Aq, 2 O
volgt hieruit:
Asg O3 Aq, 2 O O O=— O O, O—O O, O -f- AsgOg Aq, O O
H- 0,0 of AsgOgAq, 2 000 — Asg O3 Aq, 00 =
— 00,0 — 00,0 0,0=2000 tot 300. Dit
met het oog op pag. 60.
37
Nemen wij nu voor AsjOgAq, 00 het gemiddelde
der waarden door Thomsen en Favre hiervoor
opgegeven n.l. 78360 en 78200 (gemiddeld 78280),
dan wordt: Asg O3 Aq, 2 O O O — As, O3 Aq, O O —
143600 — 78280 = 65300 cal.; of O O, O O, 00 =
— 65300 cal. (zonder correctie wegens verandering
in aantal moleculen).
Berthelot , die voor Asg Og Aq, O O ook neemt
78280% vindt aldus voor:
137600 —
Ass O3 Aq, O O O — Ass O3 Aq, O O =
78280 = 59300 cal.,
welk cijfer dus natuurlijk ook weder 6000 cal. van
het door mij gevondene verschilt.
Gebruik makende van de waarde Asg O3 Aq, O O
= 78280°, vind ik dus, dat er bij den over-
gang van 96 gram ozon iri gewone zuurstof
65300 cal. zouden vrijkomen, indien n.l. het aantal
moleculen onveranderd bleef, dus enkel als een
gevolg van uitwisseling van affiniteiten. Bij dereactie:
Asa O3 -H 2 O O O = Asg O5 H- 2 O O
toch heeft er geen verandering van het aantal
moleculen plaats.
») J. f. pr. Ghem. n. F. XI. UI. 177.
2) J. Pharm. Ghem. XXIV. 241. Ann. d. Glicm. u. Pharm.
LXXXVIII. 170.
38
Daar echter bij genoemden overgang 2 mol. wor-
den tot 3 mol., zal in werkelijkheid dat aantal
caloriën iets minder bedragen, afhankelijk van de
temp. waarbij de ontleding plaats vindt.
Was de temp. vóór en na de ontleding 15°, dan
zou dit 870 cal. bedragen, berekend volgens de
bekende vergelijking:
A„, = (m\' — m"). 3 T„. (o. a. Naumann. Thermo-
chemie 1882 pag. 217.)
DIRECTE BEPALING DER ONTLEDINGSWARMTE
VAN OZON.
Om meer dan eene reden scheen het mij wel
van belang en tegelijk interessant toe, te beproeven
de omzettingswarmte van ozon in gewone zuurstof
oqk op directe wijze te bepalen.
Dan toch is het verkregen resultaat onafhankelijk
van andere thermochemische waarden, die zooals
b. v. de waarde Asg O3 Aq, O O, noodig bij de eerst
behandelde indirecte methode — ook al is er uit
een theoretisch oogpunt niets op aan te merken —
toch uit meerdere calorimetrische bepalingen eerst
kan worden afgeleid.
De overgang van ozon in zuurstof geschiedt bij
de gewone temperatuur natuurlijk veel te langzaam,
39
dan dat van deze eigenschap partij kan worden
getrokken, en ofschoon bij hoogere temperaturen
die omzetting wel snel genoeg plaats vindt, valt er
evenmin aan te denken de calorimetrische proeven
daarop in te richten en nog vertrouwbare resultaten
te verwachten. Veeleer lag het voor de hand naar
eene stof te zoeken, die de eigenschap bezit ozon
bij de gewone temperatuur in zuurstof te doen over-
gaan zonder zelf er door te worden geoxydeerd.
Platinazwart bleek al spoedig althans de eigenschap
te hebben ozon in gewone zuurstof te doen over-
gaan. Nu moest er nog worden nagegaan, of
hierbij het platina wel onaangetast bleef en tevens
of de omzetting snel genoeg plaats vond.
Omtrent het al of niet aangetast worden van
platinazwart door ozon heb ik de volgende twee
proeven genomen.
Een u-vormig buisje bevatte ongeveer 8,5 gr. droog
platinazwart, waarover geruimen tijd droge zuurstof
was geleid. Het omgebogen uiteinde was geplaatst
tegenover de afvoerbuis van nagenoeg dezelfde wijdte
van een effluvetoestel; hieromheen was een iets
wijder aan beide einden open buisje bevestigd,
terwijl dan de aan beide kanten overblijvende ring-
vormige openingen door doorboorde kurkjes gesloten
waren. Aldus kwam de ozonh. zuurstof, die door
het buisje met platinazwart gevoerd moest worden.
40
bijna niet met de kurkjes in aanraking. Van eene
sluiting met zegellak kon geen gebruik gemaakt
worden, daar het u-vormige buisje telkens wegge-
nomen en gewogen moest worden. Vóór het door-
voeren nu van de ozonh. zuurstof woog het buisje
met platinazwart 25,5094 gr., na het doorvoeren
telkens van één liter droge ozonh. zuurstof uit
den effluvetoestel:
25,5130 gr.
25,5135 „
25,5155 „
De totale gewichtsvermeerdering bedraagt dus
0,0061 gr.
Nu was te voren bepaald, dat, gebruik makende
van denzelfden effluvetoestel, terwijl de lengte der
inductievonk en de snelheid van doorleiden der
zuurstof door den effluvetoestel ook nagenoeg gelijk
waren als bij genoemde proef, het ozongehalte
alsdan bedroeg 4,2% of ongeveer 60 milligr. ozon
op één liter. Er zijn dus ± 180 milhgr. ozon
door het platinazwart onleed; alle ozon toch werd
ontleed, daar een iodkalium-stijfselpapiertje door
het uit het u-vormige buisje komende gas niet
het minst blauw gekleurd werd, noch dit gas den
ozonreuk bezat.
Het buisje had dus 60 milligr. in gewicht moeten
-ocr page 53-41
toegenomen zijn, indien liet platinazwart geoxydeerd
was geworden: ozon toch, oxydeerend werkend,
staat é van zijn gewicht zuurstof af; als b.v. bij:
Hg O O O = Hg O O O.
Wel is er gewichtstoename geweest, doch slechts
van 6 milligr., die wellicht is toe te schrijven aan
eenig water, gevormd by het oxydeeren der kurkjes,
die toch iets bleeker van kleur werden. Bij het
staan nu gedurende 24 uren onder een exsiccator
nam het buisje dan ook weer af tot 25,5080 gr. Daar
dit gewicht echter nog lager was dan het oorspron-
kelijke (25,5094 gr.), bleek dus het platinazwart
niet volkomen droog te zijn geweest. Men zou dus
tegen deze proef kunnen aanvoeren, dat de eigen-
lijke gewichtstoename wellicht meer dan 6 milligr.
bedragen heeft, doch door verlies aan H« O zoo
gering is gevonden.
Daarom is de tweede proef dan ook eenigszins
anders gedaan.
Bij deze proef was het u-vormige buisje door
middel van de conisch in elkander geslepen uit-
einden aan den effluvetoestel verbonden. Het be-
vatte 4,8 gr. platinazwart, dat door verhitting bij
110° en gelijktijdig doorvoeren van droge zuurstof
goed gedroogd was.
Daar er nu echter bij het doorleiden van zuur-
-ocr page 54-m
42
stof uit den effluvetoestel, hoewel deze zuurstof
als gewoonlijk vooraf door een absorptietoestelletje
met sterk zwavelzuur was gegaan, reeds eene, zij
het ook geringe, gewichtstoename gevonden werd,
besloot ik afwisselend één liter zuurstof en ozonh.
zuurstof door te voeren.
Het gewicht van het buisje met platinazwart was
31,833 gr.; na doorvoeren van:
„ „ zuurstof 31,8365 „
„ „ ozon 31,837
De gewichtsvermeerdering na doorvoeren van
telkens 1 liter ozonh. zuurstof bedraagt dus eerst
1 milligr., dan 1,5 milligr. en de laatste keer 0,5
milligr., terwijl 1 liter zuurstof ook eens 1 milligr.
toename veroorzaakte. Daar volgens eene vooraf-
gaande bepaling iedere liter ozonh. zuurstof hier
ongeveer 35 milhgr. ozon (de effluvetoestel was een
andere dan bij de vorige proef) -bevat zal hebben,
had het platinazwart dus bij oxydatie 35 milligr.
in gewicht moeten toegenomen zijn: de totale toe-
name heeft echter slechts 4 milligr. bedragen.
Evenals by de vorige proef overtuigde ik mij ijatuur-
lijk, dat er geen ozon onontleed doorging.
43
Uit loeide proeven mag dus wel besloten worden,
dat platinazwart ozon ontleedt zonder zelf geoxy-
deerd te worden.
Ook indien de ozonh. zuurstof vochtig was, bleek
het ozon even goed ontleed te worden. Hierbij wijs
ik tevens op de proeven van Alessandro Volta ,
die tot resultaat hadden, dat (evenmin als goud en
palladium) platina noch door droog noch door vochtig
ozon aangetast wordt.
Wat de snelheid betreft, waarmede de ozonh.
zuurstof over het platinazwart kon gevoerd worden,
zonder dat nog ozon onontleed doorging, deze was
grooter dan ik verwacht had. Zij hangt natuurlijk,
behalve van het gehalte aan ozon, geheel af van
de hoeveelheid platinazwart, die het ozon op zijn
weg ontmoet.
Daar het platinazwart eene zoo fijn verdeelde stof
is, kostte het steeds veel moeite verstopping te
voorkomen: altijd moest er een kanaaltje aan-
wezig zijn. Gebruik makende nu van het eerstge-
genoemde u-vormige buisje bleek het mij, dat in
9 minuten 1 liter ozonh. zuurstof (gehalte 5%)
kon doorgeleid worden onder totale ontleding, doch
dat de snelheid weinig grooter mocht zijn. Toch
gaf mij dit wel hoop, dat, indien ik van eene
O Bcr. cl. deutsch, cliorn. Ges. XIII. 203.
-ocr page 56-SS
44
spiraal gebruik maakte, de calorimetrische proeven
zouden kunnen gedaan worden.
Van de genoemde eigenschap van platinazwart
kan zeer zeker meer dan eene verklaring gegeven
worden. Het kan zijn, dat het platinazwart het
ozon verdicht en dat dientengevolge de moleculen
ozon elkander onderling ontleden, volgens:
000 000 = 30 0.
Waarschijnlijker is het echter, dat de gewone
zuurstof, reeds door het platina verdicht, de ont-
leding van het ozon veroorzaakt. Men moet dan
aannemen, dat die zuurstof niet meer in den toestand
van gewone zuurstof verkeert, doch dat de atomen
onder den invloed van het platinazwart meer van
elkander verwijderd en dus minder innig met elkaar
verbonden zijn; het feit, dat platinazwart vochtig
iodkalium-stijfselpapier blauw^ doet worden, pleit
hier wel voor. Aldus zoude zulk een molecuul (in
tegenstelling met een molecuul gewone zuurstof)
in staat zijn ozon te ontleden, alsvolgt voorgesteld:
2000 ^Pt = 400-fP,.
Er zouden dan niet alleen 2 mol. ozon in gewone
zuurstof overgegaan, doch zoude ook het mojecuul
met de los gebonden atomen van het platinazwart
45
losgerukt en ook tot goAvone zuurstof geworden zijn.
Daar het platinazwart echter dan weer terstond
gewone zuurstof in dien gewijzigden toestand doet
overgaan, komt het met het oog op de thermoche-
mische bepahng op hetzelfde neer, als wanneer de
ontleding had plaats gehad volgens de reactie:
Alvorens tot de beschrijving der calorimetrische
proeven over te gaan, dien ik nog in \'t kort mel-
ding te maken van de onlangs door Berthelot
genomen proeven voor zoo ver zij betrekking hebben
op de verhouding van gewone zuurstof tegenover
platinazwart.
Berthelot dan vond, dat, wanneer zuurstof over
platinazwart in een kolfje (welk kolfje echter te
voren meer dan eens luchtledig gepompt was)
gevoerd werd, hierbij eene aanmerkelijke hoeveel-
heid warmte vrij kwam, terwijl toch slechts weinig
zuurstof door het platinazwart werd vastgelegd.
Volgens hem zou platinazwart, op de gewone wijze
door reductie bereid, steeds een platina-suboxyd
bevatten en moet het vrijkomen van warmte worden
toegeschreven aan den overgang in eene andere
modificatie.
\') Gompt. rend. T. XGIV. N". 21.
-ocr page 58-46
Het platinazwart, dat ik gebruikt licb, is ook
door de reductie n.L van Pt CI4 door middel van
Nag C O3 en suiker bereid.
Vóór het verrichten der nauwkeurige calorime-
trische proeven zijn er evemvel meerdere voorloopige
proeven mêe gedaan en zijn er dus reeds zoo vele
liters zuurstof en ozonh. zuurstof overgevoerd, dat
ik vertrouw, dat de toestand van het platinazwart
wel niet meer zal veranderd zijn.
Evenwel heb ik bij twee van de drie proeven in
de aanvangperiode, dus bij het overleiden van
enkel gewone zuurstof, eene, hoewel geringe, tem-
peratuursverhooging verkregen. In de eindperiode
had natuurlijk de afkoeling de overhand; doch ook
die geringe verhooging in de aanvangperiode is
waarschijnlijk nog veeleer aan andere omstandig-
heden toe te schrijven, als b.v. aan de iets hoogere
temperatuur van de zuurstof en van de omgeving
boven die van het water in den calorimeter.
In ieder geval meen ik te mogen stellen, dat
tengevolge van het met dezelfde snelheid doorvoeren
van zuurstof (zie pag. 49) vóór en na dat van
de ozonhoudende, altijd onder waarneming der
temperatuur en het, hierop steunende, toepassen
der correctieformule, slechts eene zeer geringe fout
kan gemaakt zijn voorzoover de temperatuursver-
hooging betreft.
47 \'
Beschrijving der Toestellen en Gang der Proeven.
Door Fig. I is de inrichting der toestellen voor-
gesteld bij deze proeven gebruikt.
Betreffende den aspirator A, den calorimeter B,
den thermometer i heb ik reeds het noodige mede-
gedeeld bij de beschrijving der proeven ter bepahng
van Asg O3 Aq, 2 0 0 0 (pag. 21), alsook wat aan-
gaat de bereiding der ozonh. zuurstof en het op-
vangen en bewaren hiervan in klok D.
Ook hier waren de glazen buizen op alle ver-
bindingsplaatsen, die met ozon in aanraking komen,
conisch in elkaar geslepen.
De calorimeter in engeren zin is hier het platina-
vat f, welks inhoud één liter bedraagt, terwijl het
grootendeels met water gevuld is.
In dit water is geplaatst de spiraal met platina-
zwart h.
Hieromheen beweegt zich een helixvormigekoperen
roertoestel g, door draaiing van het rad a in be-
weging gebracht. Deze roerder brengt zonder het
water te doen spatten dit goed in beweging. Men
vindt er eene afbeelding van in Berthelot\'s „Essai
de Mecan. Chim." I pag. 145, volgens welke teeke-
ning hij dan ook gemaakt is. Niettegenstaande
48
deze beweging van den roerder, kunnen toch alle
vaten met deksels gesloten worden, waartoe in de
deksels nauwe cirkelvormige openingen gemaakt zijn.
Binnen de spiraal is de thermometer i geplaatst.
De spiraal is van tamelijk dumvandige glazen
buis vervaardigd. Zij heeft 12 windingen ter ge-
zamenlijke lengte van ongeveer 2 meter. Hare
uiteinden steken boven den calorimeter uit, terwijl
zij zoo geplaatst is, dat de ozonh. zuurstof er van
beneden naar boven doorstrijkt. Het platinazwart,
en wel 11.9 gr., hgt als het ware in eene laag
uitgespreid in de windingen.
Het eene uiteinde der spiraal is verbonden met
de buis /, die de ozonh. en de gewone zuurstof
aanvoert, het andere door middel van buis e met
den aspirator. In de buis e is een vochtig
iodkalium-stijfselpapiertje geplaatst, dienende om te
contróleeren, dat er geen ozon onontleed door de
spiraal is gegaan. Bij geen der drie proeven is dit
papiertje dan ook in de geringste mate blauw ge-
kleurd geworden; trouwens was door voorloopige
proeven ten naaste bij de maximum-snelheid bepaald,
w^aarmeê het ozon doorgeleid mocht worden.
De zijbuis k is, zooals reeds op pag. 23 is aan-
gegeven, met de zuurstofklokken verbonden. Op
de bepaling van het ozongehalte door middel van
het absorptietoestelletje s kom ik nog terug.
49
Evenals bij de vorige calorimetrische proeven,
werd de ozonh. zuurstof daags te voren bereid en
dan reeds het platinavat met water, spiraal, roerder
en thermometer in den calorimeter geplaatst en
met het deksel gesloten. De overige deksels werden
eerst ongeveer een uur voor de proef op de vaten
gelegd.
Vervolgens werd de spiraal met den aspirator
en de aanvoerbuis l verbonden en nu eerst ge-
durende eenigen tijd de roerder in beweging gebracht
zonder nog den thermometer af te lezen, met het-
zelfde doel als op pag. 24 vermeld is.
Daarna werd eerst gewone zuurstof, vervolgens
de ozonh. zuurstof en hierna weder gewone zuur-
stof doorgevoerd, alles met zooveel mogelijk dezelfde
snelheid en onder aflezing van den thermometer
na elke 20 secunden, terwijl de roertoesel steeds
in werking was.
De snelheid, waarmede de gassen bij de drie
verschillende proeven zijn doorgeleid, is nog al
uiteenloopend geweest, zooals uit de opgave der
proeven kan blijken. De grootste snelheid is ge-
weest die van ongeveer 800 G C in de minuut;
terwijl het ozongehalte toen 2,8% bedroeg, werd
toch nog alle ozon ontleed.
Het aantal caloriën R, vrijkomende bij den over-
gang van ozon in gewone zuurstof, is weder be-
50
rekend op 2 mol. ozon en wel volgens de formule
2 m
De beteekenis van m, s, a en U — h blijkt vol-
doende uit het op pag. 25 meegedeelde: p geeft
aan de som der waterwaarden van platinavat,
roerder, spiraal met platinazwart en thermometer.
Het platinavat is hier geheel (doch zonder deksel)
in rekening gebracht, de overige voorwerpen alleen
voor zoover zij in de vloeistof gedompeld zijn.
De waterwaarde van het platinadeksel bedraagt
1,6 gr.; het al of niet in rekening brengen hiervan
is dus, zooals uit iedere proef berekend kan wor-
den, van geringen invloed, zoo men de overige
bronnen van fouten in aanmerking neemt.
De verhooging in temperatuur is ook hier volgens
de op pag. 27 aangegevene correctieformule gecor-
rigeerd.
De waarde van s, n.1. de hoeveelheid ozon, die
ontleed is, werd op de volgende wijze gevonden.
Vooreerst zij opgemerkt, dat de proeven zoo-
danig geschiedden, dat er geen ozon onontleed uit
de spiraal trad; anders toch waren er twee be-
palingen van het ozongehalte noodig geweest en
had het uit de spiraal tredende gas niet eenvoudig
51
in flesschen, met caoutchouckurken gesloten, opge-
vangen kunnen worden.
Vóór de proef nu werd de hoeveelheid ozonh.
zuurstof in klok D aanwezig gemeten en het volume
hiervan, met inachtneming van de correcties voor
druk, temperatuur en spanning der waterdamp,
berekend op dat van 0° en 760 mm., hetgeen
herhaald werd na de proef.
Het verschil gaf dus aan het aantal C G gas van
0° en 760 mm. druk, dat door de spiraal gegaan
was, nadat n.1. de hoeveelheid door het absorptie-
toestelletje gevoerd in rekening gebracht was.
Met het oog op de eigenschap van ozon om
reeds uit zich zelf in gewone zuurstof over te gaan,
werd het gehalte voor alle zekerheid gedurende de
proef bepaald. Daar de ozonh. zuurstof echter
slechts zeer langzaam door het absorptietoestelletje
kon gevoerd worden en het doorgelaten volume
niet te gering mocht zijn, werd hiermede reeds
voor de proef begonnen, en dit na de proef ge-
durende even langen tijd als vóór het begin der
proef voortgezet.
In het absorptietoestelletje s bevond zich eene
nauwkeurig gewogene hoeveelheid getitreerde Asg O3-
oplossing. Na afloop werd deze in een bekerglas
overgedaan, en nu weder door titreeren het As« O3-
gehalte hiervan bepaald.
52
Uit de vermindering in Aso O3 werd dan de hoeveel-
heid ozon berekend, die dus vervat was in het
aantal G G, dat door het absorptietoestelletje ge-
gaan was, welk aantal G G herleid werd tot op
0° en 760 mm. en gevonden werd door weging
van het water in kolf u opgevangen, na het aan-
brengen van de noodige correcties. Ter controle,
dat alle ozon in het absorptietoestelletje opgenomen
werd, bevond zich ook hier in de buis t een
vochtig iodkalium-stijfselpapiertje.
Proef n». I.
Verloop der temperatuur:
14,5000°
5000
5000
(gedurende
GO interv.
steeds het
zelfde cijfer)
50Ó0
5000
5000
8500
8500
8500
8475
8475
8475
8475
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
5000
5000
5000
5000
5000
5000
5000
5000
5000
5000
5000
5025
5050
5050
5050
5050
5075
5100
5125
5150
5175
5200
5225
5250
5275
5300
5325
14,5350°
5425
5475
5500
5525
5575
5C00
5G25
5650
5675
5725
5775
5800
5850
5900
5950
6000
6025
6075
6150
6200
6250
6275
6325
6375
6400
6450
6500
6550
6575
6625
6675
6725
6775
6800
6825
6850
14,6875°
6925
6975
7000
7025
7075
7125
7175
7200
7250
7275
7325
7375
7400
7425
7450
7500
7525
7575
7600
7625
7650
7700
7750
7775
7800
7825
7875
7900
7950
8000
8025
8075
8125
8175
8200
8225
14,8450°
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8450
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8425
8400
54
Het eerste horizontale streepje geeft weder het
oogenblik aan, w^aarop de zuurstofkraan gesloten
en de ozonkraan geopend werd; het tweede dat,
waarop het omgekeerde plaats vond. Zooals uit
de cijfers blijkt, was er gedurende de eerste elf
intervallen bij het doorvoeren der ozonh. zuurstof
nog geene temperatuursverliooging waar te nemen,
hetgeen zeker hieraan moet worden toegeschreven,
dat de spiraal of het platinazwart de warmte niet
zoo snel aan het water mededeelt.
Na het sluiten der ozonkraan daalt de tempera-
tuur al spoedig van 14,8500° tot op 14,8450°, als
wanneer zij eerst meer constant wordt. Dit is
waarschijnlijk hieraan toe te schrijven, dat eerst
dan al het water en ook het platinavat dezelfde
temperatuur hebben aangenomen. Voor het maxi-
mum van temperatuur is dan ook niet 14,8500"
dpch 14,8450° genomen.
Verder wijs ik er nog op, dat bij deze proef
gedurende de aanvangperiode er noch rijzing noch
dahng van temp. is geweest en dat gedurende de
eindperiode de afkoeling slechts zeer gering ge-
weest is.
Bij deze proef zijn 13205 C C (bij 0° en 760 mm.)
ozonh.. zuurstof door de spiraal gevoerd; door het
absorptietoestelletje zijn gegaan 1306 G G- (bij 0°
en 760 mm.) en deze bleken te bevatten 0,03764
*
55
gr. ozon. De hoeveelheid ozon (s), die ontleed is,
bedraagt dus 0,38058 gr.
De waarde van a (het gewicht van het water in
het platinavat) was 771,5 gr.
Verder is de waterwaarde van het platinavat = 9,2 gr.
,, van den roerder 5,1 „
,, van den thermometer— 1,5 ,,
van de spiraal ==12,7 „
van het platinazwart = 0,4 ,,
dus j}=-28,9gr.
De gecorrigeerde temperatuursverhooging —tx =
0,3490°; de correctie bedroeg slechts 0,0046°.
R = 70600 cal.
-ocr page 68-1
56
Proef n». II.
Verloop der temperatuur:
14,0250° |
14,0325° |
14,7000° |
14,9700° |
15,0025°- |
0250 |
0325 |
7075 |
9750 |
0025 |
0250 |
0325 |
7775 |
9800 |
0025 |
0250 |
0325 |
7850 |
9850 |
0025 |
0250 |
0325 |
7900 |
9900 |
0025 |
0250 |
0350 |
7950 |
9950 |
0025 |
0250 |
0350 |
8000 |
15,0000 |
0025 |
0250 |
0350 |
8075 |
0025 | |
0250 |
0350 |
8150 |
0050 |
0025 |
0250 |
0350 |
8200 |
0050 |
0025 |
0250 |
0350 |
8250 |
0050 | |
0250 |
0350 |
8300 |
0025 | |
0250 |
0375 |
8375 |
0025 | |
0275 |
0375 |
8425 |
0025 | |
0275 |
0400 |
8500 |
0025 | |
0275 |
0450 |
8575 |
0025 | |
0275 |
0500 |
8025 |
0025 | |
0275 |
0550 |
8075 |
0025 | |
0275 |
0000 |
8750 |
0025 | |
0275 |
0050 |
8800 |
0025 | |
0275 |
0700 |
8850 |
0025 | |
0275 |
0750 |
8900 |
0025 | |
0275 |
0800 |
8950 |
0025 | |
0275 |
0850 |
9000 |
0025 | |
0300 |
0900 |
9050 |
0025 | |
0300 |
0950 |
9100 |
0025 | |
0300 |
7000 |
9150 |
0025 | |
0300 |
7050 |
9200 |
0025 | |
0300 |
7100 |
9275 |
0025 | |
0300 |
7150 |
9350 |
. 0025 | |
0300 |
7200 |
9400 |
0025 | |
0300 |
7250 |
9450 |
0025 | |
0325 |
7300 |
9500 |
0025 | |
0325 |
7375 |
9550 |
0025 | |
0325 |
7450 |
9000 |
0025 | |
0325 |
7525 |
9050 |
0025 |
0 |
57
Er was dus hier in de aanvangperiode eenige
rijzing in temperatuur en wel van 0,01° in 41
intervallen, terwijl van afkoeling in de eindperiode
niets viel te bemerken: de correctie is dan ook
negatief.
Verder zijn:
aantal C C ozonli. zuui\'stof door spiraal gevoerd = 13757
, „ „ , absorptietoest. , = 1307,
welke 1307 CC 0,03616 gr. ozon bevatten: dus s = 0,3806 gr.
Vervolgens was a = 764,9 gr.
P= 28,9 ,
t^—h = 0,3592°
c=:-0,0083.
58
Proef n". III.
Verloop der temperatuur.
16,3325° |
16,3400= |
16,8475° |
3325 |
3500 |
8550 |
3325 |
3600 |
8600 |
3325 |
3700 |
8600 |
3325 |
3800 |
8600 |
3325 |
3950 |
8600 |
3325 |
4025 |
8575 |
3325 |
4100 |
8575 |
3325 |
4200 |
8575 |
3325 |
4350 |
8575 |
3325 |
4550 |
8550 |
3325 |
4700 |
8550 |
3325 |
4825 |
8550 |
3325 |
5000 |
8550 |
3325 |
5200 |
8550 |
3325 |
5350 |
8550 |
3325 |
5500 |
8550 |
3325 |
5600 |
8550 |
3325 |
5750 |
8550 |
3325 |
5850 |
8550 |
3325 |
6050 |
8550 |
3325 |
6225 |
8550 |
3325 |
6375 |
8550 |
3325 |
6525 |
8550 |
3325 |
6650 |
8550 |
3325 |
•6750 |
8525 |
3325 |
6825 |
8525 |
3325 |
6925 |
8525 |
3325 |
7000 |
8525 |
3325 |
7100 |
8525 |
3325 |
7225 |
8525 |
3325 |
7325 | |
3325 |
7450 |
8525 |
3325 |
7550 |
8525 |
3350 |
7650 |
8525 |
3350 |
7775 |
8525 |
3350 |
7900 |
8525 |
3350 |
8025 |
8525 |
3350 |
8150 |
8500 |
3350 |
8250 | |
3375 |
8375 |
59
Ook bij deze proef was er dus in de aanvang-
periode eene geringe rijzing van temperatuur, doch
slechts van 0,0025° in 34 intervallen. De afkoeling
in de eindperiode was hier nog al van eenige be-
teekenis n.1. 0,0050° in 28 interv., dus grooter
dan die bij de eerste proef: trouwens was de
temperatuursverhooging bij deze 3^® proef ook aan-
merkelijk grooter. Voor zoover de temperatuurs-
verhooging, de hoeveelheid ozon, die ontleed is,
en de duur der eigenlijke proef (n.1. de midden-
periode) betreft, onderscheidt zich deze proef gunstig
van de beide vorige.
Aantal CC ozonli. zuurstof door spiraal gevoerd 13431
„ , , , absorptietoest. , = 795:
deze 795 bevatten 0,03214 gr. ozon, dus s = 0,54298 gr.
(f = 760,1 gr.
I>= 28,9 „
t,-ti= 0,5243°
c = 0,0043°
R = 73100 caL
Tot beter overzicht dient de volgende tabel:
N". |
T |
a |
P |
h-t^ |
e |
s |
R |
1 |
14° |
771,5 |
28,9 |
0,3496° |
-1- 0,0046° |
0,38058 |
70600c |
11 |
14° |
764,9 |
28,9 |
0.3592° |
- 0,0083° |
0,38060 |
71900 |
11) |
16° |
760,1 |
28,9 |
0,5243° |
0,0043° |
0,54298 |
73100 |
Gemiddeld R = 71800 cal.
-ocr page 72-60
De grootste afwijking van het gemiddelde be-
draagt dus hier 1300 cal., welke afwijking met
het oog op den invloed van sommige factoren niet
groot te noemen is. De eerste proef als voorbeeld
nemende, vinden we voor den invloed van 0,01°
± 2000 cal. en voor dien van 1 milhgr. ozon
±. 180 cal. Daar voor de bepahng van het ozon-
gehalte echter slechts Vio van de totale hoeveelheid
door de spiraal gevoerd gas gebruikt is, heeft dus
de fout van 1 milligr. ozon, bij de bepahng van
het ozongehalte gemaakt, een invloed aan± 1800 cal.
Om dit langs directen weg gevonden cijfer met
het vorige (pag. 37) te kunnen vergelijken, moet
er, daar hier in tegenstelling met ginds wel ver-
meerdering van het aantal moleculen heeft plaats
gegxepen, dus nog ± 800 cal. bij opgeteld worden,
waardoor het dan wordt 72600 cal.
Het verschil (72600" — 65300" = 7300") is der-
halve nog al belangrijk.
Ware, zooals ik eerst geneigd was te veronder-
stellen, het cijfer 78360, door Thomsen gegeven
voor ASjjOsAq, 0 0, eigenlijk dat voor AsgOg Aq, 2 O,
dan zoude het vinden van dit hoogere cijfer bij de
Jouni. f. pr. Chem. XI. 147 eii 177.
-ocr page 73-61
directe bepaling eenigszins verklaard zijn. Dan
toch zonde, zoo wij de warmte vrijkomende bij
den overgang van 2 0 0 0 tot 3 0 0 gelijk P
stellen (onafhankelijk van molecuulvermeerdering),
65300 niet =-P, doch
65300 = P — O, O zijn en daar O, O
stelhg positief is, zoude voor P een hooger cyfer
dan 65300 moeten gevonden worden. Hieruit zou
dan ook volgen (daar ik voor P gevonden heb
72600) O, O = 7300, welke Avaarde 0,0 echter
waarschijnlijk veel hooger zal zijn.
Doch eene meer uitvoerige ontwikkeling van
de thermochemische vergelijkingen, waaruit door
Thomsen tot de waarde Asg Og Aq, O O = 78360"
besloten werd, waarbij n.1. meer gelet werd op
het feit, dat het scheiden van twee hoewel gelijke
atomen in het molecuul ook arbeid kost, had tot
resultaat, dat Asg Og Aq, 0 0 = 78360 2 (I, I)
zou zijn. Hieruit zou dan volgen, dat het langs
indirecten weg gevondene cijfer n.1. 65300 niet de
waarde\' van P aangaf, doch dat:
65300" = P 2(I,1) zou zijn.
In de veronderstelling, dat, al mocht I, I ook
wellicht klein zijn, de waarde er van toch in ieder
\') Recueil Tr. Ghim. Pays-Bas T. I. 74 en 93.
-ocr page 74-()2
geval positief moest zijn, verwachtte ik (er was
toen n.l. nog geene bepaling van P op directe wijze
gedaan) stellig voor P een kleiner cijfer dan 65300
te zullen vinden.
Hoe dit ook zij, ik ken van beide cyfers de
meeste waarte toe aan het langs directen weg
gevondene n.l. P = 72600" of anders geschreven
O O, O O, O O = — 71800", als zijnde dit cijfer ge-
vonden onafhankelijk van andere thermochemische
waarden, en dit te meer, daar drie voorloopige
bepalingen (volledigheidshalve hier ook te vermel-
den) hoewel zy, met minder zorg gedaan, slechts
eene geringe beteekenis hebben, geen enkele maal
een lager cijfer dan 65300 hebben gegeven. Zij
hadden n.l. tot uitkomst:
R:=:=67100 cal.
,, = 75700 „
„ = 74700 „
gemiddeld R = 72500 cal.
Toch is het mijn voornemen, deze bepalingen
nog eens te herhalen en dan gebruik te maken van
eene grootere spiraal en van meer liters ozonh.
zuurstof, om aldus meerdere temperatuursverhooging
te verkrygen, terwijl de proeven desniettegenstaande
toch in korteren tyd zullen kunnen afloopen\'
I
f.
NGEN
s
m-
-ocr page 77-De beste calorimeter is de ijscalorimeter van
Buksen.
Vele stoffen komen in oplossing voor in den
toestand van hydraten.
De tot nog toe gevondene thermochemische
waarden bezitten slechts eene beperkte beteekenis.
De aanwezigheid van ozon in de atmosfeer,
hoewel waarschijnlijk, is nog niet met zekerheid
aangetoond.
66
De structuur van ozon, voorgesteld door
0-0-0, is meer waarschijnlijk dan die, voor-
gesteld door /\\ .
0-0
De zoogenaamde dubbelhinding is niet eene
sterkere, doch integendeel eene zwakkere binding
der atomen dan de enkelbinding.
Het moleculairgewicht der stoffen in den
vloeibaren en vasten toestand moet geacht wor-
den grooter te zijn dan dat der zelfde stoffen
in den gasvormigen staat. .
Het bestaan van moleculairverbindingen is
zeer waarschijnlijk.
67
De overgang van smeedijzer in staal door
het cementatieproces is een gevolg van diffusie
van fijn verdeelde koolstof in het ijzer.
Het „passief" worden van ijzer bij indompe-
ling in sterk salpeterzuur moet worden toege-
schreven aan de vorming van eene dunne laag
yzeroxydoxydule.
De koolstof- en waterstofbepaling door ver-
branding in eene open buis door middel van
zuurstof is aan te bevelen.
De wet van Stokes is onjuist.
Het ontstaan der atmosferische electriciteit is
nog niet verklaard.
XIV.
68
De groote rol, die de koolstof in de organische
wereld speelt, is niet alleen toe te schrijven
aan het sterke vermogen der koolstof tot zelf-
binding.
Ook de vrije stikstof der atmosfeer dient der
plant tot het opbouwen van stikstofhoudende
organische verbindingen.
A.an de groene kleurstof van het chlorophyl
moet hoofdzakelijk eene physische werking wor-
den toegeschreven.
Elk oogvak van een samengesteld oog der
Gelede dieren moet beschouwd Avorden als een
op zich zelf volkomen gezichtswerktuig.
i
i
-ocr page 81-StoomdruWterij ,De Indus trie\'J,T.J)rut.en,mrecTit
-ocr page 82-■J-
I
-ocr page 83-■J-
m
v-
Î- t
5.
.1
r
■V
•Jf
■J-
-ocr page 86-rjvr. v. ■ lii-jfciinfi-v,--1- ; ■