-ocr page 1-

.........wÊmm^

er

11. J. YAx LÜLOFS UiMnCrROVE.

EX KEr.E RECHTSVRA(;EX
OMTREXT DE LEGITIEME PORTIE, \'
KAAR HET XEDERLAXDSOII RECHT.

-ocr page 2-

m

-

-ocr page 3-

- hW

Pili" ^ -"f\' M-i \' • -

-ocr page 4-

Pi -»is., i.-. \'"«i-ï

■vt;

■mmé -m

-ocr page 5-

ENKELE RECHTSVRAGEN OMTRENT DE
LEGITIEME PORTIE, NAAR HET Nb:DERLANDSCH

RECHT.

-ocr page 6-

•rf,\'\':"?\'

S

f. ,v\' :

.•y\'."\'. j\' •

; i

\'.■■Ks.-;
■ ;

-ocr page 7-

Ff

jL\'

TOU

Ë OiMïï DE ium

ruT\'^rT
j.V
yj j

11, lUI HIT lililS

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TKK VKUKKIJUINU VAX UKX (llïAAU VAX
«

DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP,

AAN DE J^IJKS-[JNIVEKS1TEIT TE jjTRECHT,

NA MACIITIUIMI VAN UKN KKCTOK-MAUXtrtCl\'a

Mr. H. .1. HAMAKER,

Ilooglccraiir in do facullrit der KochtKgeK<i>rdhi>id,

VOl.GKNS IWiSLUIT VAN DliN SENAAT DliK UNIVKHSITKIT

KN 01* VOOKDKACIIT KKK

KKCHTStiEI.KliHÜK FACULTKIT
T K V K H 1) K 1> I a K N

D

op Woensdag 7 November 1883, dos namiddags to 3 uren.

HERMAN JOHAN VAN LULOFS UMB6R0VE

(»KIIOIIKN TK ZUTrilKN.

• -oKc»—

ZUTPIIEN. - J. II. A. WANHLIOVKN & ZOON.

-ocr page 8-

■m

■f-

- "T\'i

■ ■ ?

• ■ ^ \' -.i

r -I\' -" ■

ï;

■■\'ife.

mmf-

K

r!v1

!, .ü

■ J« ■ " ■

-ocr page 9-

/^AH MIJNE Puders.

k

-ocr page 10-

ml":

: • t ■ ■; i

hl ?-V\'.\'-

^ ^ \' iv * \'-V-^ •\'vi\'*

Mäm

Fiiliyr\' ■ l^fafiii Iiîi|--,fr-T-i^iififfa^^

-ocr page 11-

Bij het verlaten der Uuwersiteit, voel ik miß gedrongen
mynoi oprechten dank te betuigen aan mijne geachte
leermeesters, in de eerste plaats aan de Hoogleeraren
der Juridische faculteit, voor het onderwijs dat ik van
hen heb mogen ontvangen en de wehoillendheid, die ik
steeds van hen heb ondervonden.

Bovenal is hel mij eene behoefte mijnen hooggeschat ten
promotor, den Hoogleeraar
Mr. J. A. Fruin, mijn innigen
dank te brengen voor de hulp en bereidwilligheid waar-
mede Hij mij zoo menigmaal heeft willen ter zijde staan.

-ocr page 12-

m

it. I\'^isis

w

\', .....

t -f-jr

-ocr page 13-

INLEIDING.

Aan (Ie lieliandeling van cnkolo belangrijko
vragen uit de loer
der legitieme portie ol\' van
hei wettelijk erfdeel acht ik liet niet onnoodig,
bij wijze van inleiding, een kort woord te doen
voorafgaan over den grond van dit leerstuk
en over den geest waarin het zich historisch
heeft ontwikkeld.

Hoewel in het algemeen aan ieder do bevoegd-
heid toekomt, om over zijn vermogon iiiuu\'
goedvinden te beschikken, hebben do wetge-
vers, van do vroegste tijden ai\', terecht begrepen,
wat do beschikking daarover bij uitersten wil

betreft, die natuurlijke vrijheid eenigermate to

I

-ocr page 14-

moeten beperken. Ook bij volle erkenning van
het beginsel: uti quis legassit, ita jus esto,
valt het niet te ontkennen, dat de erflater, ook
wat zijn vermogen betreft, verplichtingen heeft,
waaiTan de wet jegens sommige personen de na-
koming Avaarborgen moet. Het is van nature een
plicht der ouders ten minste een deel hunner goe-
deren aan hunne kinderen na te laten, en daarom
ook een plicht van den ^vetgever hen tot ver-
vulling van dien plicht te dwingen. Door het
instellen van de zoogenaamde legitieme portie
of het wettelijk erfdeel heeft deze gewaakt, dat
de bloedverwanten in de opgaande linie niet ten
nadeele hunner descendenten, en omgekeerd ook
dezen niet, ten nadeele van genen, hungeheele
vermogen aan vreemden kunnen wegschenken
zonder aan elkander zelfs het noodige levens-
onderhoud te verzekeren. En het is goed, dat
de wetgever hier is tusschen beiden getreden,
om de personen te beschermen, die, ofschoon
dan ook niet ([uodammodo condoniini, \'toch
eene rechtmatige verwachting he])ben o|) de
goederen hunner bloedverwanten, want een groot
maatschappelijk en staatsbelang staat hier op
het spel. Beiden hebben er belang bij, dat
gevestigde familiën bestaan blijven, en dat zij,
die in weelde en rijkdom zijn opgevoed, zich

-ocr page 15-

na den dood hunner ouders niet van alles beroofd
zien, en tot armoede vervallen.

Bij de beraadslagingen over den Franschen
Code in de zitting van 30 Nivôse an XI, diiikte
Bigot Préameneu dit beginsel zeer juist uit in
de volgende woorden: „II faut, que la volonté
ou le droit de quelques individus cède h, la
nécessité de maintenir l\'ordre social, qui ne
peut subsister s\'il y a incertitude dans la trans-
mission d\'une partie du patrimoine des père
et mère ii leurs enfants; ce sont des transmis-
sions successives qui fixent principalement lo
rang et l\'état des concitoyens."

Ilot is dan ook overal alleugskens aangenomen
en bij de wet erkend.
\'Va Homo was in den
beginne do vrijheid om over zijn vermogen l)ij
uitersten wil te beschikken geheel onbeperkt;
do wet der XII tafelen bepaalde nitdrukkelijk:
„paterfamilias uti legassit, ita jus esto." Doch
langzamerhand werd het anders; do eerste be-
perking der vrijheid van den erflater bestond
hierin, dat hij de sui in zijn testament moest
instellen of formeel onterven, en, op dien weg
voortgaande, kwam men er weldra toe eeno
actio to geven, de querela inofliciosi testamenti,
waardoor men, op grond eener gefingeerde
krankzinnigheid van don erflater, diens beschik-

-ocr page 16-

kiugen, zoowel testamentaire als onder de
levenden, kon aanvallen. Deze actie kwam toe
aan de descendenten en adscendenten in het
geval dat zij onrechtmatig onterfd of voorbijge-
gaan waren, zonder dat hun zelfs door middel
van een legaat of een fideicommissum een be-
hoorlijk gedeelte der nalatenschap verzekerd
was. Bovendien werd zij ook gegeven aan de
broeders en zusters germani of consanguinei
wanneer tui-pes personae boven hen bevoordeeld
waren. Het spreekt van zelf, dat men er nu
ook toe komen moest, het deel der goederen, dat
aan deze bloedverwanten nagelaten moest wor-
den, wettelijk te bepalen. Het werd portiolegi-
tima genaamd, voor alle legitimarii, onverschil-
lig hoe groot hun aantal ware, op een vierde
van datgene gesteld, wat zij al) intestato zouden
hebbeu geërfd.

Dit laatste werd door Justinianus weder ge-
wijzigd. Deze verhoogde de legitieme portie ten
opzichte der descendenten tot de helft van het
gedeelte, hetwelk zij ab intestato zouden hebben
gekregen, wanneer er meer dan vier, en tot een
derde wanneer er vier of minder waren. Voorts
bepaalde hij nog, dat de querela inofliciosi, die
het testament, op grond der bovengenoemde
fictie, verilietigde, slecht« aan hen toe zou komen

-ocr page 17-

die geheel voorbij gegaan waren, terwijl hij aan
hen die gedeeltelijk waren voorbijgegaan een
andere actie gaf, de actio suppletoria.

Nog andere wijzigingen maakte dezelfde keizer
in de 115« Novelle. Hij bepaalde daarin, dat
men niet alleen zijne descendenten of adscenden-
ten niet mocht voorbijgaan, doch dat zij hunne
legitieme als erfgenaam krijgen moesten door
middel van de heredis institutie. Bovendien
schreef hij voor, dat men slechts, om zekere
met name door hem aangewezen redenen, zjjne
descendenten en adscendenten zou kunnen ont-
erven. Voor de eei^sten wees hij veertien, voor
de anderen acht zulke gronden van onterving aan.

Wat het oud Fransche liecht lietreft, in do
pays du droit écrit waren natuurlijk in hoofd-
zaak do Komeinscho beginselen aangenomen.
De legitieme, dio toegekend w^as aan de descen-
denten, adscendenten, broeders en zustei-s, was
ook daar niet een evenredig gedeelte van do
nalatenschap, maar even als in hot Kom. recht
een deel der goederen, aan ieder der legitima-
rissen individueel als bloedverwant toegekend:

nLegitima pars est bonorum non haoroditjvtis."

In do pays du droit coutumier bestond do
legitieme insgelijks, uit hot ilomoinsche recht
overgenomen, doch hier had zij niet het bedrag

-ocr page 18-

6

van de 115^ Xovelle; zij bedroeg daar altijd de
helft van dat gedeelte hetwelk men bij versterf
zou geërfd hebben, zie o. a. art 298 van de cou-
tume de Paris: „La legitime est la moitié de
telle part et portion que chacun enfant eût eu
en la succession des dits père et mère, aïeul ou
aïeule, ou autres ascendants, si les dits père et
mère ou autres ascendants n\'eussent disposé
par donation entre-vifs ou dernière volonté ; sur
le tout déduit les dettes et les frais funéraires."

In tegenstelling met het recht, dat gold in de
pays du droit écrit, hadden de adscendenten
in het costumiere recht geene legitieme.

Bovendien was daar nog een andere beperking
vïin het recht om vrij over zijn vermogen te
beschikken, de réserve coutumière, zooals de
naam aanwijst, van zuiver costumierrechtelijken
oorsprong; men onderscheidde nl. de goederen
der nalatenschap in ])iens projires, dat zijn de-
zulke die de erflater door erfenis van adscen-
denten verkregen had, en biens acquêts, de
vruchten van eigen arljeid.

Over het grootste gedeelte der propres nioclit
men niet beschikken en dit onbescliikl)aro ge-
deelte dan heette: „réserve."

Het doel van deze réserve was de Ijiens
propres iti de familie te bewaren en haar l)edrag

-ocr page 19-

bestond meestal uit vier vijfde gedeelte dier
goederen. Het was een uitvloeisel van het
Germaanscli condominium der familiegoederen.
Over de biens acquêts mocht men in den regel
vrij beschikken. Van de réserve genoten de
adscendenten niet, dit w^as uitgedrukt in den
regel : propres ne remontent ; diiarentegen kwam
zij wel toe aan de collateralen. (O

De toestand in Frankrijk veranderde met de
revolutie. Deze begon met het verschil weg te
nemen, dat er bestond tusschen het geschreven
en het costumiere recht en bij de loi du 17
Nivôse an II do réserve coutumière af te schallen.
Ook ontnam zij aan den vader en de moeder
het recht om hunne kinderen to onterven. Maar
als gevolg van do zucht om don eigendom to
verbrokkelen en de fortuinen zooveel mogelijk
gelijk te maken, beperkte men bij diezelfde wet
van 17 Nivôse an II, niet alleen de hoovoelhoid
der goederen waarover beschikt zou mogen
worden, maar verbood ook er over te beschikken
ten voordeoio van „des personnes appelées par
la loi au partage dos successions." lOei-st do wet

{\') Over het oud viulcrlnmlsche recht, <lat zich bij de legitieme
ann de voorRchrifteii van \'t Homcinscho Rocht liield, lieb ik niet
afzonderlijk te «preken.

-ocr page 20-

IV.

van 4 Grerminal an YIII l)racht hierin weder
wijziging ten goede.

Zoo komen wij tot den Code Civil.

Wat de personen aangaat, aan wie deze een
wettelijk erfdeel toekent, verschilt hij hierin
van het Komeinsche Recht, dat hij die niet
toekent, aan de broeders en zusters. De Conseil
d\'état had haar ook aan dezen willen geven,
doch dit voorstel ondervond ])ij het Tribunaat
zulk een heftigen tegenstand, dat het werd in-
getrokken. De Code kent dus alleen een wet-
telijk erfdeel toe aan de descendenten (artt.
013 en OH) en aan de adscendenten (art 015)
des erflaters.

Nog ])elangrijker echter is de wijziging, die
in den aard der legitieme is gel)racht. Zij heeft
geheel het karakter der oude réserve coutumière
gekregen, gelijk zij dan ook réserve heet, en is
niet meer een deel van do portio ab intes-
tato, maar een gedeelte dor goederen, dat een-
voudig onljeschikl)aar is verklaard (art. 013).
Het geheele vermogen wordt verdeeld in een
beschik])aar en een onbeschikbaar deel. Dit
laatste wordt ])erekend naar het aantal der
legitimarissen, en dezen krijgen het in massa om
het onder, elkander te verdeelen. Een gevolg
hiervan is, dat de beschikking, waarbij do

» ;

-j I
li

-ocr page 21-

1)

legitieme portie geschonden is, altijd moet worden
ingekort,\'ook dan wanneer een der legitimaris-
sen, om welke reden ook, geen erfgenaam is.

Bij de samenstelling onzer nationale wetgeving
heeft men hét Fransche stelsel weder verlaten
en is men tot de oorspronkelijke instelling terug-
gekeerd ; ieder legitimaris krijgt naar ons AVet-
boek een zeker gedeelte van hetgeen hij gehad
zou hebben ab intestato. Dit blijkt duidelijk uit
de artt. 9ü0 en B. AV.

Wat de personen aangaat aan wie ons recht
eene legitieme toekent, heeft men zich daaren-
tegen aan den Code gehouden, l)ehoudens de uit-
drukkelijke vermelding, dat ook aan natuurlijke
wettiglijk erkende kinderen een wettelijk erf-
deel toekomt.

Ook met betrekking tot de hoegrootheid der
legitieme portie van afstammelingen is er geen
verschil tusschen don Code en onze wet; bloed-
verwanten in de opgaande linie krijgen daarente-
gen, naar ons Wetboek, steeds de helft van het-
geen volgens de wet aan eiken bloedverwant in
die linie bij versterf toekomt (art. 1)()2), terwijl
volgens art. Oló C., indien er, bij gebreke van
kinderen oen of meer bloedverwanten in elk
dor beide opgaande liniOn overblijven hun do
helft, en indien er slechts in een dier lirriGn

-ocr page 22-

10

overblijven, hun een vierde der goederen toekomt.

Het verschil tusschen het Fransche stelsel en
het onze brengt groot verschil in de gevolgen
mede. Stel b. v. dat A. sterft nalatende een
vemiogen van fGO.OOO en twee zonen B. en C.
Volgens: Fransche wet wordt het vermogen
nu verdeeld in een beschikbaar en onbeschik-
baar gedeelte; volgens art. 918 C. C. bedraagt het
beschikbaar gedeelte één derde gedeelte, dus
/• 20.000, en het onbeschikbare /" 40.000. Heeft nu
A. over ƒ40.000 beschikt, dan wordt die be-
schikking ingekoi-t en ƒ 20.000 weder terugge-
bracht tot het onbeschikbare gedeelte. Dit moet
in alle gevallen plaats hebben, ook al had de
legitimaris geen schade; doet b. v. C. afstand,
dan krijgt B. alleen toch ƒ40.000 jure accres-
cendi (artt. «l:l, 015, 920, 78(1 C.). ]iij ons even-
wel is dit geheel anders. De legitieme portie aan
ieder der zonen toegekend is ƒ20.000. Dver do
overige ƒ20.0(K) kan de erllater vrij beschikken;
heeft hij echter over ƒ 40.000 beschikt, dan zal
die beschikking tot ƒ20.000 verminderd worden.
Doch verwerpt nu een der zonen, dan gebeurt
dit niet, do ander heeft ƒ20.000, hij heeft dus
wat hij hebben moet, en de beschikking zal dus
in stand bljjven.

Hieruit vloeit ook nog dit verschil voort, dat

-ocr page 23-

11

bij ons de legitieme geschonden kan z.ijn ten aan-
zien van één persoon, en niet ten aanzien van
anderen; dit kan in \'t Fransche Recht niet ge-
schieden, omdat daar, zooals wij gezegd hebben,
het onbeschikbare deel in massa aan de erfge-
nïimen Icomt.

Het behoeft geen betoog, dat het stelsel door
onzen wetgever-gehuldigd, hötwelk hetzelfde is
als van het Romeinsche Recht, met den aard
der instelling meer overeenkomt dan het stel-
sel, dat in den C. N. aangenomen is. Duidelijk
werd dit uiteengezet door den Meer van Crom-
bruggho bij do beraadslagingen der Kamer in
do zitting van 15 Febr. 1825: „Ainsi la légitime,"
zeido hij, „se trouve par notro législation nou-
„vello ramenée h son véritable principe. C\'est
„une dette (|uo la loi, d\'accord avec la nature,
„impose aux pères, envers chacun do leurs cn-
„iants; mais lorsque, dans l\'intérêt des enfants,
„la loi restreint îi Tégard dos pères la faculté
„accordée îi chacun de disposer do ses biens,
„do la manière la plus a})soluo, la raison et la
„justice s\'opposent ii ce (luo cette restriction soit
„étendue au-delîi do son objet, en autorisant un
„enfant à exercer un droit (jui no lui est pas
„personnel et si réclamer plus ([uo sa légitime, îi
„cause (lue son l\'rèro renonyant îi la succession

-ocr page 24-

12

„ou déclaré indigne de succéder, ne veut ou ne
„peut attaquer les libéralités exercées par son
\\f\\ «père et qui portent seulement atteinte à une

, „légitime, imaginaire à son égard."

f :

Ir

t- {
»

a

-ocr page 25-

r.

ZIJN MET HET WOOKI» EHFWENAMEN IN AUT. 0()0 W. ALLEEN
HEDOELI), ZM DIE ONMIDDELLIJK DOOU DE WET TOT DK
EHKENIS WOKDEN (lEKOEPEN, OF OOK ZIJ DIE HIJ DE
ONTSTENTENIS VAN DIE ONMIDDELLIJK (lEKOEPENEN
EUFOENAMEN WOHDEN i

Bij art. OliO VV., jililus luitlendo: J)o logi-
tionio portio of iiot wottoljjlv erfdeel is een ge-
deelte der goederen, hetwelk aan do hij do wet
geroepene erfgenanien in do rechte linio wordt
toegekend en waarover de overledene, noch bij
giften onder do levenden, noch bij uitei-sten wil
heeft mogen beschikken," rijst do zeer gewich-
tige vraag: wat beteokent hier het woord
cr/f/e-
iumm; zijn met erfgenamen alleen bedoeld zij
die onmiddellijk door do wet geroepen worden.

-ocr page 26-

14

of ook zij, die, aanvankelijk niet geroepen, door
toevallige omstandigheden als erfgenamen op-
treden?

Alvorens tot de behandeling van deze vraag
over te gaan, dienen wij ons nog eens te herinne-
ren, wat het doel van de instelling der legitieme
is en op welke beginselen zij steunt. Wij hebben
er reeds op gewezen, dat de wetgever den plicht
der bloedverwanten in de opgaande en neder-
dalende linie om elkander over en weder een
deel hunner nalatenschap te verzekeren, door
wettelijke bepalingen heeft gesanctioneerd, en
dat dus alle die bepalingen het bestaan van dien
plicht onderstellen.

Gaan wij, hiervan uitgaande, vooreerst na,
welk verschil in de gevolgen het heeft, of men
de theorie aanneemt, dat men, om recht op een
legitieme te hebl)en, onmiddellijk erfgenaam moot
zijn, dan wel of men hot stolsel huldigt, dat hot
voldoende is middellijk erfgenaam to zijn, zoo-
dat ook hij recht op eene legitieme heeft, die b. v.
door verwerping van anderen als erlgenaam
optreedt.

Wij kunnen dit het gemakkelijkst doen door
een voorbeeld. .Stellen wMj dit geval:

A. sterft nalatende een grootvader en twee
broeders en heeft bij zijn testjimont vele legaten

-ocr page 27-

15

gemaakt, zoo, dat er van zijn vermogen zoo goed
als niets overblijft. Zijne erfgenamen al) inte-
stato zijn zijne broeders; de grootvader krijgt
natuurlijk niets, daar hij geen erfgenaam is. De
broeders echter verwerpen de nakitenschap,
daardoor wordt de grootvader erfgenaam aJ)
intestato, heeft deze nu recht- de legitieme te
vorderen ?

Of dit ander geval: A. heeft twee kinderen
en een vader. Bij zjjn loven heeft hij aan zijne
kinderen zooveel gegeven als de legitieme
1)C-
draagt en schenkt liet overige ])ij zijn testament
weg. Do kinderen verwerpen, daardoor wordt
de vader erfgenaam al) intestato, heelt deze nu
nog recht op de legitieme?

Neemt men do eerste theorie aan, nl. dat men
onmiddellijk erfgenaam moot zijn om recht op
een legitieme te hebben, dan zal in het eei-sto
geval, dat wij stolden, door do verwerping dor
broedoi-s aan den grootvader geen recht tooko-
, men om do legitieme te vorderen, hetwelk hij

• wel zou gehad hebben, indien er geone broedew

• geweest waren en hij do eenigo erfgenaam ab
intestato ware geweest. Zoo zal ook in het
twce«lo voorl)eeld do vader geen recht hebben
de giften te doen inkorten, hetwelk hij natuur-
lijk ook weer wel zou gehad hebben, zoo er

-ocr page 28-

1(5

geen kinderen van den erflater geweest waren.

In de tweede theorie daarentegen, maakt het
niet het minste verschil, of in het eerste voor-
beeld de grootvader, in het andere de vader
onmiddellijk, dan wel middellijk, b. v. door ver-
wei-ping van anderen, tot de erfenis komen; in
beide gevallen hebben zij recht op een legitieme.

De eerste theorie, dat men, om recht op de
legitieme te liebljen, onmiddellijk moet zjjn ge-
roepen, zou misschien in sommige gevallen,
daargelaten de aard van de legitieme, wel de
meest rationeele zijn, maar toch geloof ik, dat
zij, met het oog op onze positieve wetsbepalin-
gen, niet wel te verdedigen is. ^len moet toe-
stemmen, dat de andere theorie in sonmiigo
gevallen tot vreemde gevolgen juinleiding geeft

en het is vooral dan ook op die gevolgen, dat

zij die deze theorie bestrjjden voortdurend wij-
zen. Toch meen ik, dat dit niet voldoende is,
om een meening te huldigen, die geenszins in
overeenstennning is te brengen Inet de wet, een
meening die veeleer voortspruit uit den wen.sch
om de wet uit to leggen zooals men haar wilde
hebben en zooals zij misschien behoorde te zijn,
maar geenszins zooals zij werkelijk is.

Om te bewijzen, dat men slechts in \'t geval,
dat men onmiddellijk tot de erfenis geroepen

-ocr page 29-

17

wordt, recht op eene legitieme heeft, zegt men
niet veel meer dan dit: het is onmogelijk eene
andere leer aan te nemen, want die zou in som-
mige gevallen tot gevolgen leiden, die onaan-
nemelijk zijn, b.
V. in het geval dat wij hier-
boven stelden.

Iemand, die behalve twee kinderen ook een
vader nalaat, heeft l)ij zijn leven aan zijne kin-
deren zooveel weggeschonken als hun wettelijk
erfdeel zou bedragen, en later geeft hij aan vreem-
den het overige. De kinderen echter verwerpen
en nu treedt als erfgenaam ab intestato de vader
op. Indien deze nu nog recht had op de legitieme,
zou men in een geval als dit, wanneer men to vo-
ren aan zijne kinderen hun wettelijk eifdeel heeft
verzekerd, toch nooit over al zijne overige goe-
deren kunnen beschikken, daar men natuurlijk
niet vooruit weten kan, of de zoons al dan niet
zullen verwerpen. Het gevolg van deze loer zou
dus zijn, dat hot recht van don erflater om
vrijelijk over zijn vermogen to beschikken, nadat
hjj aan zijne kinderen hun wettelijk erfdeel heeft
verzekerd, aanmerkelijk zou worden bekort.

Van dezo redoneering gaan o. a. uit Aubry
en Hau.(\')

(») Cours (Ie droitcivil franvais d\'apn^« Zndiarine. Toine UI,
§ 080, note 10 i>g. 07.

O

-ocr page 30-

18

Na eerst te hebben beweerd, dat, naar hunne
meenmg, alles wat betreft het bestaan, denaard
en het bedrag der legitieme moet worden beoor-
deeld naar het oogenblik van den dood des erf-
laters en dat al hetgeen daarna gebeurt niet
meer in aanmerking komt, zeggen zij dit : „Le
système contraire conduit d\'ailleurs à des con-
séquences qui nous paraissent inadmissibles. Si
par exemple, un père ayant un ou plusieurs en-
fants, avait fait au profit de chacun d\'eux des
dispositions en avancement d\'hoirie, dont le
montant serait égal à la réserve et que plus
tard il eût disposé au profit de tiei-s non successi-
bles, on arriverait, dans le système que nous com-
battons, il dire que la renonciation ou l\'exclusion
de ces enfants donnerait ouverture à une réserve
au profit des ascendants qui, par suite do ces
événements, se trouveraient appelés a la succes-
sion. Or un pareil résultat ne tendrait îi riens
moins qu\'à anéantir complètement, ou du moins
à restreindre d\'une manière notable, le droit de
disposer en ce rpie le défunt, après avoir par
anticipation rempli ses enfants do leur réserve,
se trouverait encore obligé d\'en laisser une îi
ses ascendants." Deze woorden schijnen-mij ech-
ter geenszins afdoende toe. Innners het kan
zeer goed mogelijk zijn, dat uit een voorschrift

-ocr page 31-

19

van de wet ongerijmde gevolgen voortvloeien,
maar dit alleen is volstrekt niet genoeg om aan
te nemen, dat dit voorschrift niet bestaat, indien
men niet op andere gronden zijn niet bestaan
kan bewijzen. En dit bewijs hebben zij niet ge-
leverd. De woorden van den Code (die eenigs-
zins verschillen v.m die onzer wet, tengevolge
van het niet geheel met het onze overeenko-
mende systeem door den Franschen wetgever
ten opzichte van het wettelijk erfdeel gehuldigd,
wat echter in deze quaestie geen vei-schil geeft)
ondei-scheiden niet of men middellijk of onmid- ^
dellijk tot de erfenis wordt geroepen. En wat I
hot ongerijmde gevolg betreft waarop\'Aubry
en Kan wijzen, dit komt mij niet zoo bijzonder
ongerijmd, ja zelfs in sonnnige gevallen billijk
voor, terwijl hun stelsel daarentegeh tot grooto
onbillijkheden aanleiding kan geven, indien wij
do zaak uit een ander oogpunt bezien. Stol: A.
heeft twee zonen en een vader, lljj heeft bij
zijn loven aan zijne zonen een schenking gedaan
.zooveel of nog meer dsin hun wettelijk erfdeel zou
bedragen, en daarna aan vreemden het overige
gvootendeels weggegeven. A. sterft; zjjne zonen
ziende, dat in de nalatenscha]) hot passief het
actie!" overtreft, verwerpen. Do vader van A.
wordt daardoor erfgenaam en aanvaardt, tei*-\'\'

-ocr page 32-

20

wille van den goeden naam zijns zoons. Zou het
nu niet onbillijk zijn, dat de vader geen inkor-
. ting der giften zou kunnen vragen, doch dat hij
zelf alle nadeelen moest lijden, zonder dat de
begiftigden iets zouden behoeven bij tedragen?
Wat toch zou gebeurd zijn, indien de zonen
aanvaard hadden? Door het betalen der schul-
den zou hetgeen zij reeds verkregen hadden ook
zeer verminderd zijn en zou hun dus minder
overblijven, dan datgene hetwelk hun gesclion-
ken was. Nu echter, nu de grootvader deplicli-
ten der zonen vervult, zou deze niet de schen-
kingen aan hen gedaan kunnen doen inkorten,
doch zouden de zonen door de verwerping alles
kunnen behouden, zonder dat zij iets van de
schulden betaalden. Deze onbillijkheid kan de
wetgever niet gewild hebben. En indien men,
\' de door Aubry en Uau bestreden meening aan-
nemende, in sommige gevallen tot het gevolg
komt, dat het recht van iemand om vrijelijk
over zijn vermogen te beschikken, nadat hij aan
zijne zonen hun wettelijk erfdeel heeft verzekerd,
I aanmerkelijk zou worden bekort, de tegenover-
gestelde meening zou aanleiding geven toteeno
onbillijkheid, die geheel in strijd is met den
aard en het wezen der legitieme, zooals wij hier-
boven getracht hebben aan te toonen.

-ocr page 33-

21

Nog een iiuder voorbeeld geven Aul)ry eii
Kau, om de verkeerde gevolgen aan te toonen,
die de door hen bestreden leer na zich zou
sleepen : „La même observation est applicable",
zeggen zij, „ii l\'hypothèse où le défunt ayant
laissé des frères et sœurs et des ascendants autres
que ses pèrO\' et mère, aurait fait, au profit des
premiei-s, des dispositions îi peu près égales îi
leur part éventuelle dans la succession al) inte-
stat; si en effet dans ce cas la rénonciation des
frères et sœui*s avait pour ellet do donner ouver-
ture à une réserve au profit des ascendants, il en
résulterait que toute personne ayant des frères et
sœui\'s et des ascendants, se trouverait jilacée
dans ralternative ou de s\'abstenir de toutes li-
béralités en laveur des premiers, ou de renoncer
de disposer en faveur do jiersonnes étrangères."

Ook tegen deze i-edeneering is mijns inziens
weer hetzelfde bezwaar in te brengen. Indien
toch 1).
V. iemand, die broeders en een groot-
vader heeft nagelaten, aan de eersten schenkin-
gen heetl gedaan bijna gelijk stsuuide met wat
zij ab intestato zonden hebben geërfd, en deze*
de nalatenschap verweri)en, dan zon het ook
weder een grooto onbillijkheid jegens don groot-
vader zijn, in geval deze aanvaardde, indien hij
de scluilden alleen zou moeten betalen, terwijl

-ocr page 34-

22

de broeders, die reeds zoo bevoordeeld zijn
door de hun te voren gemaakte schenkingen,
zich hiervan konden afmaken door de nalaten-
schap te verwerpen. Zij zouden wel de voor-
deelen genieten, hun te voren door den erflater
geschonken, doch hunne verplichtingen jegens
hem zouden zij kunnen overlaten aan den groot-
vader, die, met meer plichtgevoel bezield, alleen
de nadeelen zou dragen, zonder het in zjjn
macht te hebben door een inkorting der giften
de broeders mede te doen bijdragen tot betaling
der schulden. De wet zou hier tot onl)illijkheden
aanleiding geven, die wij bij haar niet mogen
veronderstellen.

Men zou mij kunnen tegenwerpen, dat zoo
in hetzelfde geval, dat wij hierboven stelden,
de schulden der nalatenschap de baten niet
overtroffen en de broeders verwierpen, het dan
toch ongerijmd zou zjjn, dat de grootvader, die
nu toch df)or het verwerpen dor broeders een
voordeel heeft gekregen, dit- voordeel nog zou
kunnen vergrooton ten nadeelo der broeders,
floor een legitieme to eischen. Doch in dit geval
zouden de l)roeders dit aan zich zolven te wijten
hebben. Hun plicht was het geweest te aan-
vaarden en hadden zij den grootvader willen
f

bevoordeelen, dan stonden daartoe vele andere

-ocr page 35-

35

wegen open, zonder dat zij hun toevhicht behoef-
den te nemen tot het verwerpen der nalatenschap.

AVat overigens de gevolgtrekking aangaat,
door Aubry en Ran uit hun voorbeeld gemaakt,
ik zie volstrekt niet in, dat, w\\anneer men aan-
neemt, dat, indien de broeders verwerpen, de
grootvader daardoor wel recht op een legitieme
verkrijgt, hieruit volgen zou, dat de erflater
genoodzaakt is,* om hetzjj van het recht af

I

te zien om ten voordeele van vreemden te be-
schikken, hetzij zich te ontliouden van alle be-
voordeelingen van broeders. Zeer zeker kan hij
beide doen, indien hij slechts zorgt aan het wet-
telijk erfdeel der grootouders niet te kort te doen.

Met geval zou zich echter kunnen voordoen,
dat kinderen of broeders en zusters, die to voren
geen giften van don erflater gekregen hebben,
toch verwierpen. Ook dan is het echter, naar
mijne nieening, zeer natuurlijk, dat de vader en
moeder of andero adscendenten recht hebben op
<lo legitieme. Dit w(n-dt zeer juist in het licht ge-
steld door 1 )emolombo : (\') „11 est clair d\'ailleui-s",
zegt hij, ,(iue si les onlants ou les frères et «(Lnu\'s,
qui renoncent, n\'avaient pits re^n des libéralités
du défunt, il n\'y aurait rien (juo de très-moral

(\') Cours (lo CVmIc dvil tomo IXf Chapitre 111« no 11(5 j)g. 301.

-ocr page 36-

24

et de très-équitable a voir les père et mère ou
les ascendants des dégrés supérieurs investis
d\'un droit de réserve; car si le Code leur pré-
fère les enfants du défunt et même (en ce qui
concerne les aïeuls et aïeules) ses frères et sœurs
ou neveux, c\'est que ceux-là qu\'il leur préféré
étant leurs propres enfants, ils sont à certains
égards indemnisés de cette préférence par l\'o-
bligation alimentaire dont les enfants sont tenus

I

envers eux, et qui s\'accroît par la succession
même qu\'ils recueillent; tandis qu\'aucune in-
demnité n\'existerait pour eux, si la succession
de leur enfant passait tout entière îi des étran-
gers!"

Van onze Nederlandsclie auteurs is prof. Diep-
huis (\') eveneens de meening toegedaan, dat alleen
zij aanspraak hebben op een wettelijk erfdeel,
die onmiddellijk door of bij do wet als erfge-
namen bij versterf geroepen worden, en niet zij,
die wel ook volgens de wet, maar eerst ten
gevolge der verwerping van anderen, die in de
eerste plaats daartoe geroepen worden, erfge-
namen worden. Jiij wijst er vooral oj), dat door
verwei-ping alleen het erfrecht overgaat, doch
niet do aanspraak op een wettelijk erfde\'el; de

O Burg. Recht dl. IV iio 81ü v.

-ocr page 37-

25

verwerping zegt hij, kan geen wettelijk érfdeel
verzekeren aan hem, die het door de wet niet
heeft, omdat dit een exceptioneel en geheel
persoonlijk recht is, en de wet zulks niet voor-
schrijft.

Dit laatste is volkomen juist, doch overigens
gaat deze redeneering niet op. Immers er is
geen sprake van, dat de aanspraak op de legi-
tieme van den een op den ander overgaat. Zoo
is
1>. V. in het geval, dat bij verwerping der
kinderen, de vader recht krijgt op do legitieme,
dit recht niet van de zoons op hem overgegaan,
hij heeft er aanspraak op, krachtens zjjn eigen
recht, omdat hij door de verworj^ing der zoons
is geworden, wat art. UOO vordert, nl.: „de bij do
wet geroepen erfgenaam in do rechte lijn."

In hot andere geval, dat wij hierboven stol-
den, koiiit de onjuistheid dor redeneering van
prof. Diophuis nog duidelijker uit, in hot geval
namelijk dat iemand broeders en een grootva-
der heeft nagelaten. Uier toch blijkt het ten stel-
ligste, dat de grootvader de legitieme hooit
krachtens zijn eigen recht, ))jj verwerping der
l)r()eders. lunners do broeders hebben geene
legitieme en onmogelijk konden zjj dus het
recht daaroj) aan den grootvader overdragen.
Tevens blijkt hieruit, dat men in ons stelsel

-ocr page 38-

volstrekt niet behoeft aan te nemen, zooals prof.
Dieplmis beweert, dat, wanneer iemand een
kind en een broeder nalaat, de verwerping van
het kind ook den broeder gerechtigd maakt tot
het wettelijk erfdeel van het kind, daar nooit
iemand zijn recht op de legitieme aan een ander
over kan dragen, maar ieder alleen door de wet
daarop recht heeft.

;Maar wat tot l)eslissing onzer kwestie alles
afdoet is dit, dat de wet, l)ij de legitieme, er
niet naar vraagt of men middellijk dan wel on-
middellijk tot do nalatenschap wordt geroepen.

De wet verleent in het algemeen en zonder
eenige voorwaarde aan sonnnige personen een
wettelijk erfdeel, zoodat dezen, wanneer zij erf-
genaam zijn, hoe dan ook, het recht hebben
inkorting te vragen van schenkingen, wajirdoor
inbrenk is gemaakt op hun wettelijk erfdeel, on
dit recht, door do wet verzekerd, kan niet ver-
loren gaan, wanneer de erfgenaam eerst door
verwerping van andoren tot" een erfenis wordt
geroepen. Het is toch niet mogelijk te zeg-
gen, dat hij in dusdanig geval het recht ver-
krijgt door overgang van hen die verwerpen op
hen, die
door die verwerping tot do erfenis ge-
rechtigd worden; hjj ontleent het uitfluitend
aan de wet, die hem roept,
hjl fjehreh; van (tiidcmi.

-ocr page 39-

27

Deze woorden „bij gebreke van anderen" bren-
gen mij op eene andere objectie tegen de door
mij verdedigde meening aangevoerd. j\\Ien heeft
nl. in art. 905 de woorden:
^b\'ßgebreke van broe-
ders en zusters
w^illen opvatten in den beperk-
ten zin van:
zoo er geen broeders en zusters bestaan,
en op grond daarvan beweerd, dat de grootva-
der, als er wel broeders en zusters zijn, maar
die verworpen hel)ben, geen recht op eene legi-
tieme heeft. J>it echter kan onmogelijk de be-
dooling van den wetgever geweest zijn, want
indien men do woorden
bi) gebreke in dien be-
perkten zin moest opvatten, zou er geen erfop-
volging plaats hebben, indien er wel broedei-s en
zusters zijn, maar zij do erfenis verwerpen, iets
wat natuurlijk geheel en al onaannemelijk is.
Geen andere betoekenis kan dus aan dio woorden
toegekend worden dan deze: „zoo ergeone In\'oo-
ders en zusters tot de erfenis komen."

Hovendien kan men toch ook moeielijk de an-
dere theorie aannemen, wanneer men let op art.
1101 H. W.: „Do erfgenaam, die de nalatenschap
verworpen heeft, wordt geacht nooit erfgenaam
te zijn geweest." Mot gevolg van dit art. is, dat
ten opziehte van de nalatenschap, degenen die ver-
worpen hebben, gerekend worden nooit to heb-
ben bestaan en zij die «loor dio verwerping tot

-ocr page 40-

28

de erfenis gerechtigd worden, daarvan gesaisis-
seerd zijn sedert het openvallen der nalatenschap."

Men heeft vruchteloos getracht de kracht van
dit art. 1101 B. W. en het daarmede gelijklui-
dende art. 785 C. C. weg te cijferen. Aubry en
Eau poogden dit door de volgende redenee-
ring (\'): „La fiction établie par cet article a
bien pour effet d\'anéantir d\'une manière retro-
active les droits et les obligations que la sai-
sine impose ; mais elle n\'empêche pas que l\'héri-
tier renonçant n\'ait de fait été appelé à l\'héré-
dité, et n\'en ait eu la saisine jusqu\'au moment
où il y a renoncé!" ^laar het gaat niet aan
door zulk eene redeneering, het voornaamste ge-
volg van het art. te niet te doen, want juist
omdat de erfgenaam, die verworpen heeft, ge-
rekend wordt nooit erfgenaam geweest te zijn
en dus ten opzichte van de nalatenschap niet
te hebben bestaan, heeft hij wel de saisine ge-
had, doch die door zijn verwerpen weder onge-
daan gemaakt.

Ten slotte wijs ik op het betoog in mijn geest,
van Prof. - Opzoomer (\') : Het B. W. art. «OO,

vordert ook volgens hem niets, dan dat men

»

* O Tomc III, § (380, liolo 10 pg. (•?.

(«) Het H. W. verklaartl. IV bl. 247.

-ocr page 41-

29

een wettelijke erfgenaam in de rechte lijn zij,
en het doet er niets toe, hoe men tot dat erf-
genaamschap is gekomen; de wet vordert niets
meer, dan dat men erfgenaam is, en de uitleg-
ger mag dus niets meer vorderen. Vervolgens
wijst hjj er terecht op, dat indien men het zoo
vreemd vindt, „dat giften en makingen van een
erflater, die, daar zijn naaste erven volgens do
wet l)roeders en zusters zijn, over al het zijne
mocht beschikken, door hun verwerping, ten-
gevolge waarvan zijn grootoudei-s als erfgena-
men optreden, aan inkorting onderworpen zou-
den worden," men dan van een petitioprincipii
schijnt uit te gaan, daar dit juist do vraag is,
of in het gegeven geval de erflater over al het
zijne heeft mogen beschikken. (\')

Met de woorden der wet voor ons, kunnen
wij de theorie, die wij bestreden, zelfs niet voor
to verdedigen houden. Zij zijn zoo duidelijk
dat wij hier niet geeno opene vraag te doen
hebben. En waar dit hot geval is mogen wjj
niet, op gronden van billijkheid of convenientie,
eeno theorie aannemen, die mogelijk de juro
(\'onstituendo in aanmerking zon kunnen komen,
maar mot hot jus constitutum in strijd is.

O T. a. pl., in «lo noot.

-ocr page 42-

II.

HEEFT HET WOOKI) „VERTEOENWOOHDIGEN" IN AKT. 961 AL. 4
DE HETEEKENIS VAN BIJ PLAATSVEKVULLINO OPTREDEN?

De woorden van art. 901 al. 4 B. W. „Onder
den naam van kinderen, worden begrepen, de
afsüimmelingen in welken graad zjj ook zijn,"
verzekeren een wettelijk erfdeel aan alle erfge-
namen in de nederdalende linie. Over het ])eloop
echter van dat deel heerscht in sommige geval-
len groot verschil van gevoelen, lietwelk voort-
vloeit uit de onduidelijkheid der volgende woor-
den: „echter worden deze alleen gerekend in
plaats van het kind, hetwelk zij in de nalaten-
schap van den erflater vertegenwoordigden."

Prof. Diephuis (\') trekt uit die woorden dit

(\') Nal. IJiirg. Keclit. Dl. IV bl. 475.

-ocr page 43-

31

gevolg: „Daar nu niemand bij plaatsvervulling
optreedt voor een levenden persoon, zoo kan
mijns bedunkens ten aanzien van het wettelijk
erfdeel, nimmer de vraag zijn, wat rechtens is,
waar verdere afstammelingen wegens de ver-
wei-ping van een kind uit eigen hoofde op-
komen."

Hij schijnt dus van oordeel te zijn, datl).v. in
het geval, dat iemand een eenigen zoon nalaat
die verwerpt of onwaardig is, en diens zonen
uit eigen hoofde optreden, lunmo legitieme wel
bestaat in het deel dat hun vader gehad zou
hebben, maar berekend wordt naar hun aantal
volgons het tweede of derde lid van art. 061
W. Oppervlakkig beschouwd en vooral hierop
lettende, dat men geen levenden persoon kan
vertegenwoordigen schijnt zijne gevolgtrekking
zeer juist te zijn, maar toch geloof ik, dat bjj
een meer nauwkeurig onderzoek, blijken zal,
dat do legitieme portio der gezamenljjko af-
stammelingen van één kind steeds dezelfde moot
zijn, als die van hen uit wien zij zijn geboren.

Zeer zeker maakt het in do govolgen een groot
ondoj-scheid wolko meening men aanneemt. Stol-
len wij b.v.: een vader dio een onwaardigon zoon
heeft, laat vier kleinzonen na, uit dien zoon go-
boren. Stellen wij zijn vermogen op /\' 100.000.

-ocr page 44-

82

Het deel van elk der kleinkinderen ab inte-
stato is, als zij uit. eigen hoofde opkomen, =
f 25.000, de legitieme portie van elk hunner alzoo
= % van / 25.000 =
f 18.750.

Neemt men het andere gevoelen aan, dan komt
men tot een geheel ander resultaat. De bereke-
ning zal dan deze zijn: wettelijk erfdeel van den
eenigen zoon ƒ50.000. Dit gaat over op diens
vier zonen. Zij hebben dus ieder recht op/\'12.500
Dit maakt een aanmerkelijk verschil.

In het stelsel van prof. Dieplmis zal het voor
de zonen een groot voordeel zjjn, dat hun vader
onwaardig is. Reeds hieruit blijkt mijns inziens,
dat dit stelsel niet juist kan zijn. De schuld ligt
echter aan de wet, die door in art. 901 al 4 het
woord „vertegenwoordigen" te ge))ruiken, zelve
aanleiding heeft gegeven tot de verkeerde ge-
volgtrekking. Wat beteekent hier dat woord
,vertegenwoordigenmoet men hot opvat-
ten in den zin van ,bij plaatsvervulling optre-
den" zooals prof. Dieplmis meent? Ik geloof
niet, dat het hier die beteekenis heelt, hoewel
men er licht toe komen kan, daaraan die betee-
kenis te hechten, daar do wetgever ook in art.
<S95: „Een kind ontleent niet aan zijne ouder«
het recht om hen te vertegenwoordigen" enz. het
woord „vertegenwoordigen" in den zin gebruikt

-ocr page 45-

„van bij plaatsvervulling optreden." Ook de Code
begaat dezelfde onnauwkeurigheid door zoowel
in ai-t. 739 als in art. 918 het woord „représen-
ter" te gebruiken, welke onnauwkeurigheid door
onzen wetgever onnadenkend is overgenomen.
Zoo deze in art. 895 in plaats van „vertegen-
woordigen" de uitdrukking gebruikt had „bij
plaatsvervulling optreden," dan zou men in art.
901 al. 4 die beteekenis niet aan het woord
„vertegenwoordigen" gehecht hebben. Dat som-
migen dit nu doen is van dit verzuim het gevolg.

Toch acht ik het zoo goed als zeker dat het
woord „vertegenwoordigen" in ons art. synoniem
is met „vervangen," en dat men hier lezen moot
als stond er: „zij worden alleen gerekend in
plaats van hot kind, waaruit zij zijn gesproten."

Wanneer men in aanmorkhig neemt wat zon-
derlinge resultiiten men verkrjjgt, als men dit
niet aanneemt, wordt het duidelijk dat men het
woord „vertegenwoordigen" hier niet letterlijk
moet opvatten. Daargelaten nog, dat, zooals ik
reeds zeido, hot dan voor do kleinkinderen zeer
voordeelig zijn zou, dat hun vader (uiwaardig
was, zou hot ook kunnen gel)euren, dat do vader
verwierp, alleen met het doel om de legitieme
zjjner kinderen te vermeerdoron. I )e wet zou dus
voedsel gegeven hebben aan kwade practijken

8

-ocr page 46-

34

en dit mogen wij van haar niet veronderstellen.
Het kan bovendien niet hare bedoeling zijn, dat
een vader, die de helft van zijn vermogen aan
zijn zoon moet nalaten, door de onwaardigheid
van dien zoon, een nog grooter gedeelte voor
zijne kleinzonen zou moeten bewaren.

^laar het is ook onmogelijk een andere uit-
legging dan de bovengenoemde te geven aan de
woorden van art. 901 al. 4. Immers hecht men
hier aan „vertegenwoordigen" de beteekenis van
„bij plaatsvervulling optreden," dan zouden de
kleinkinderen, indien zij uit eigen hoofde op-
traden, in \'t geheel geen recht op een legitieme
hebben. Het behoeft geen verder betoog, dat
een opvatting die tot zulke gevolgen leidt, niet
.luist kan zjjn; hoe toch kan men aannemen, dat
kleinkinderen en vördere nakomelingen, indien zij
uit eigen hoofde oplcomen de legitieme zullen moe-
ten derven? En toch zou dit het geval zijn. wan-
neer men de meening van prof. Diephuis huldigt.

Onjuist is l)()vendien zjjne redeneering voor het
geval, dat er alleen kinderen aanwezig zijn van
een eenig wettig, maar vooroverleden kind; wel
rekent hij hier deze slechts voor één,, en hun
wettelijk erfdeel derhalve naar het eerste lid
\'van art. 901, doch hij doet dit, mcenende, dat
do kinderen hier bij plaatsvervulling opkomen.

-ocr page 47-

35

terwijl zij inderdaad uit eigen hoofde optreden.
Hoewel het nu, in dit geval, in de gevolgen op
hetzelfde neerkomt, is toch de redeneering, waar-
van prof. Diephuis uitgaat, verkeerd. Hij kwam
er waarschijnlijk toe, omdat hij het zelf onge-
rijmd vindt, dat de kinderen, door het voor-
overlijden van hun vader, een grootere legitieme
zouden verkrijgen, en meende dit ongerijmde ge-
volg te verhinderen door in dit geval plaats-
vervulling aan te nemen. Doch in de gevallen,
dat de vader onwaardig is of verwori)on heeft,
kon hij in \'t geheel niet van plaatsvervulling
spreken, daar niemand l)ij plaatsvervulling voor
een levenden pei-soon kan optreden. Zoo moest
\' hij er wel toe komen om in die gevallen het
wettelijk erfdeel te berekenen naar do tweede
eu derde alinea van art. !)l)l. Wij zagen echter,
dat men, dit aannemende, tot do (mgerjjmdsto
gevolgen komt, die echter geheel verdwijnen,
wanneer men aan het woord „vertegenwoordi-
gen" niet do beteekenis geeft van „bij plaats-
vervulling optreden," maar van „vervangen,"
daar dan do hoegrootheid van het wettelijk erf-
deel van do kleinkinderen, gebcn-en uit een eenig
kind van den erflater, die hetzij onwaardig, hetzij
vo{)roverleden is, oi" die verworpen heeft, steeds
hetzelfdo blijft.

-ocr page 48-

III.

HERHEN NATUURLIJKE OUDEKS EEN WETTELIJK EKKDEEL
IN DE NALATENSCHAP HÜNNEK KINDEKEN?

Hoewel de Fninsche wetgever niet uitdruk-
kelijk beslist heelt, of ook natuurlijke wettig-
lijk erkende kinderen oen wettelijk erfdeel heb-
ben in de nalatenschap hunner oudei\'s, werd
deze vraag evenwel bijna eenstennnig door we-
tenschap en .Turisi)ru(lentio bevestigend beant-
woord. De Nederlandsche wetgever hoeft den
strijd hierover voorkomen door do beslissing van
de Fransche Jurisprudentie tot wet te verhollen
en de legitieme van natuui-lijke kinderen aiau
te nemen en de hoegrootheid diuirvan to be-
palen. Veel grooter strjjd nog is er echter in

-ocr page 49-

37

Frankrijk over de vraag: hebben ook natuurlijke
ouders van hun kiint recht op eene legitieme in
de nalatenschap hunner kinderen? Dien strijd nu
heeft onze wetgever onbeslist gelaten. Toch
had hij de vraag moeten hebben uitgemaakt,
want het was te voorzien, dat zij, evenals in
Frankrijk, ook bij ons tot voi^schil van gevoelen
aanleiding geven zou, indien dit niet door een
duidelijke en ondubbelzinnige bepaling der wet
werd voorkomen. ]\\Iisschien heeft de wetgever
aan de vraag niet gedacht, misschien vond hij
het beter haar niet aan to roeren, hoe het zij,
zij is onder onze wet eeno ojien kwestie ge-
bleven.

liet komt mij vocn-, dat men, om do vraag af-
doende to beantwoorden, moot beginnen met na
to gaan oi" er reden bestaat om aan natuurlijke
ouders een wettelijk erfdeel in de nalatenschap
hunner kinderen toe to kennen, ovonals de wet
dit aan natuurlijke kinderen in de nalatenschap
hnnner oudei-s toekent. Wat do laatsten betreft,
meen ik dat hot zeor natuurlijk is en geheel in
overeenstemming mot hot wezen dor legitieme,
dat hun een gedeelte der nalatenschai> van hunne
oudew wordt verzekerd. Jmmei-s even goed als
wettige kinderen hun be-st^ian vei-schuldigd zijn
aan lunmo oudei-s, is dit ook met natuurlijke

-ocr page 50-

38

kinderen het geval; hun leven hebben zij aan
hen- te danken of te wijten zooals men het
noemen wil. Uit dat oogpunt beschouwd zou
dan ook het wettelijk erfdeel van een natuur-
lijk wettiglijk erkend kind hetzelfde moeten zijn
als dat van een wettig kind. Doch de wet, die
het huwelijk bevorderen en beschermen ^vil, kan
in het belang der zedelijkheid en der maat-
schappij onmogelijk zoo ver gaan, zonder met
hare eigene beginselen in strijd te komen; een
noodzakelijk gevolg hiei^van is het, dat de toe-
stimd der onwettige kinderen minder voordee-
lig moet zjjn, dan die der wettige. Aan den an-
deren kant zou het echter evenzeer te veroor-
deelen zijn, wanneer hun slechts, zooals nog in
het oude Fransche Recht het geval was, een
levensonderhoud werd toegekend en zij dus niet
als erfgenamen beschouwd werden. De natuur-
lijke betrekkingen, tusschen het\'natuurlijk kind
en zijne ouders bestaande,, die door de erken-
ning in burgerlijke betrokkingen, overgaan, ma-
ken het noodzakelijk niet alleen het niet van
het eifrecht uit te sluiten, maar zelfs hot een
wettelijk erldeel toe te kennen in de nalaten-
schap der oudei-s, al bedraagt dit dan ook min-
cler dan dat der wettige kinderen. Terecht heeft
de Nederlandsche wetgever dit dan ook in aan-

-ocr page 51-

89

merking genomen in zijne bepaling omtrent de
legitieme van natuurlijke kinderen.

Na dus de redenen te hebben aangewezen die
er bestonden om aan de natuurlijke kinderen
een gedeelte van de nalatenschap hunner ouders
to vei-zekeren, willen wjj nu nagaan of dergelijke
redenen ook bestaan voor ouders van natuur-
lijke kinderen. Naar mijn gevoelen is er niets
wat aanleiding kan geven om ook dezen een
wettelijk erfdeel toe te kennen. Noodzakelijk is
het, dat aan natuurlijke wettiglijk erkende kin-
deren door hunne oudei-s een zeker deel van
hun vermogen wordt nagelaten, daar anders
de toestand dier kinderen, die, reeds door
de schuld van hen die hen hebben doen ge-
boren worden, hoogst bekliigenswaardig is, al
te slecht zou worden, en dus die schuld der
ouders, die hen toch reeds zoo zeer drukt, ge-
heel op hunne hoofden zou neerkomen. Maar
bestaat dio noodzakelijkheid ook omgekeerd
voor do ouders der natuurlijke kinderen? In
geenen deele. Zou aan oudci-s van natuurlijke
kinderen, dat zijn pei-sonen, dio naar rechten
te zanien hadden mogen huwen, maar dit vrjj-
willig niet gedaan hebben, die, kinderen het le-
ven hebben geschonken, welke de slachtoifors
hunner schuld zijn, nog een recht op de nalaten-

-ocr page 52-

40

schap dier kinderen moeten verleend worden ?
Bestaan dezelfde plichten die natuurlijke oudei-s
ten opzichte van hunne kinderen te vervullen
hebben ook omgekeerd? Neen. Het is niet de
schuld der kinderen dat zij niet wettig zijn,
maar die der ouders. Er bestaat geen reden om
aan natuurlijke ouders een wettelijk erfdeel in
de nalatenschap hunner kinderen toe te ken-
nen, en de wet heeft dit dan ook, naar mijn
oordeel, niet gedaan maar toch wordt hierover,
zooals wij reeds boven zagen een groote strijd
gevoerd die jure francico begonnen, bij ons nog
steeds wordt voortgezet.

Zoo zegt O. a. Alerville: (\') om te bewijzen,
dat natuurlijke ouders recht hebben op een le-
gitieme in do nalatenschap hunner kiiuleren, en
uitgaande van het beginsel dat, ook volgens den
Code, de natuurlijke kindoren een wettelijk erf-
<leel hebben in de ir.ilatonschap hunner ouders:
„Est co que d\'ailleurs la réciprociti- n\'est pas
la règle constante des vocations héréditaires et
des droits (pii en dérivent? Or, s\'il est un cas
où cette réciprocité soit conforme ii la justice
et il la morale, c\'est îussurémcnt celui-ci! la
réserve est fondée sur l\'obligation alimontîiirc;

(\') Revue de droit français et (-traiiger 18J81. V. j». 41 et Huiv.

-ocr page 53-

41

or l\'obligation alimentaire existe de la part
de reniant naturel envers ses père et mère
comme de la part des père et mère naturels
envers leur enfant! Si les père et mère naturels
n\'avaient pas de réserve, il faudrait aller jus-
qu\'il dire qu\'ils n\'ont pas même droit à des
aliments contre la succession de leur enfant
qui les aurait totalement exliéridés par des li-
l)éralités au profit d\'étrangère! or, se peut-il que
le législateur ait admis une telle conséquence?
On comprendrait bien une loi qui, en punition
de leur faute, priverait les pèro et mèro natu-
rels de tous droits dans la succession de leur
entant ; si cette loi serait très-dure, du moins se-
rait elle conséquente, mais nno loi qui, en at-
tribuant aux père et mère naturels la succession
de leur enlaut, tolérerait que cet enfant lui-
même la leur enlevât tout entière par des disposi-
tions il titre gratuit, cette loi no serait pas seu-
lement inconséquente elle serait contraire ii la
morale et au bon ordre, puis(iuo au lieu de por-
ter des coups elle-même, elle s\'en remettrait,
pour les frapper, ii l\'ingratitudo des enfants!"

Ik geloof niet dat het moeieljjk is, hot on-
juiste van deze woorden aan to toonen. Hot
is zeker zeer gemakkelijk zich to beroepen op
reciprociteit, doch dit bewijst, mjjns inziens, zeor

-ocr page 54-

42

weinig, dacar het zeer natuurlijk is, dat de wet-
gever daar in dit geval van is afge\\veken, en
trouwens dat beginsel nergens geschreven staat.
Overigens gaat die reciprociteit in het Fransche
Recht allerminst op, omdat daar ook de geadop-
teerde erfgenaam ab intestato was van den
adoptant, terwijl omgekeerd niet hetzelfde \'gold.
En bovendien zelfs al neemt men aan, dat na-
tuurlijke ouders een wettelijk erfdeel hel)ben in
de nalfitenschap hunner kinderen, dan nog is
het niet mogelijk zich hier op reciin\'ociteit te
beroepen. De wet toch geeft aan "t natuurlijke
kind slechts een deel van datgene, wat liet zou
gehad hebben, indien het wettig geweest was,
terwijl de natuurlijke oudei-s evenveel zouden
moeten heljben Jilsof zij wettig geweest waren.
Men kan dus niet zeggen, dat hier recipro-
citeit bestaan zou. De oudei\'s zouden veel voor-
deeliger behandeld worden, dan de kinderen,
hoewel zij er het minst aanspraak op hebben.
Hoe men echter kan zeggen: or s\'il est un cas
oii cette réciprocité soit conforme ii la justico
et ii la morale, c\'est Jissurument celui-ci, be-
gi-ijp ik in \'t geheel niet; het komt mij voor dat
men met veel meer recht het tegenovergestelde
zou kunnen beweren. Wat overigens het beroep
aangaat op de verplichting tot levensonderhoud.

-ocr page 55-

43

vooreerst gaat deze volstrekt niet altijd gepaard
.met het recht op een wettelijk erfdeel; men
lette b.
V. op schoonzoons en schoondochters,
die ook verplicht zijn hunne schoonouders te on-
derhouden, zonder dat zij evenwel eene legitieme
in hunne nalatenschap hebben; maar vooral
kan ik niet inzien, waarom eene wet die aan
de ouders van natuurlijke kinderen in hunne
nalatenschap geen wettelijk erfdeel toekent, dïin
ook den kinderen niet moest verplichten hun
levensonderhoud te verleenen. Deze rechten zijn
van geheel vei-schillenden aard, zooals het arrest
van het Fransche hof van Csissatio van 2<) i^ec.
18G0 zeer juist deed uitkomen in deze woor-
den:
„il n\'existe point do corrélation légale entre
ces deux droits, dont Tnn subordonné dans sa
cause et dans son étendue aux conditions de for-
tune des parties, indépendannnent do tout rap-
port de successibilité entre elles, est essentielle-
ment contingent, variable et abandonné îi l\'ap-
préciation souveraine des juges du fait; t^indis
que l\'autre, toujours atbiché à la qualiU\' d\'hé-
ritier, a un caractère absolu, sans égard îi des
circonstjuices accidentelles, et ne peut être déter-
miné dans sa quotité (pie par la loi.. . etc."

Als wij de geschiedenis nu van den Code raad-
plegen, dan blijkt daaruit, dat men zeer zeker

-ocr page 56-

44

geen wettelijk erfdeel aan natuurlijke ouders
heeft willen verleenen, daar de wetgever zelfs
geaarzeld heeft, de natuurlijke ouders erfgenamen
ab intestato te maken van hunne kinderen zon-
der nakomelingschap overleden. Art. 7ü5 van
den Code dat dit bepaalt, is niet aangenomen,
dan na een levendige discussie in den Conseil
d\'Etat, waar de consul Cambacerès en anderen
het voldoende achtten om aan die ouders het
recht toe te staan, do goederen teiiig to nemen,
die door hen gegeven waren. Als men zelfs aar-
zelde aan de natuurlijke oudei-s hot enkele erf-
recht te verleenen, kan men er niet aan gedacht
hebben hun een wettelijk erfdeel in de nalaten-
schap hunner kinderen te verzekeren, en het
blijkt nergens uit. dat do Nederlandsche wet^je-
ver hier van don Code heeft willen afwijken.

Wanneer men niettemin zou willen aannemen,
dat art. \'.H)2 van ons 13. W. ook betrekking heelt
op natuurlijke ouders, zou men tot het gevolg
komen, dat, terwijl het wettelijk erfdeel van een
natuurlijk wettiglijk erkend kind minder is dan
dat van een wettig kind, de natuurlijke oudei-s
daarentegen geljjk gesteld zouden zjjn met wetr
tige ouders, zoodat zij op wie do schuld kleeft
onwettige afst^immelingen te hebben voortge-
i)i\'acht, daarvan niet het minste nadeel zouden

-ocr page 57-

45

hebben, wel daarentegen zij, die daaraan on-
schuldig zijn. Dit kan onmogelijk in de bedoeling
des wetgevers gelegen heijben; had hij aan de
natuurlijke oudei-s een wettelijk erfdeel in de
nalatenschap hunner kinderen willen geven, zeker
zou hij dat dan minder gesteld hebben dan dat
der wettige ouders. Men moet aannemen, dat
het recht van erfopvolging, hetwelk de natuur-
lijke ouders op do nalatenschap hunner kinderen
hebl)en, reeds een uitzondering is op den regel:
nemo ex delicto suo potest consequi emolumen-
tum, en de wet dio aan natuurlijke ouders zelfs
het vruchtgenot weigert van do goederen hunner
minderjarige kinderen, kan hun evenmin oen
wettelijk aandeel in hunne nalatenschap verze-
kerd hebben.

Prol\'. Diephnis is desniettegenstaande (\') do
meoning toegedaan, dat men do vraag of na-
tuurlijke ouders een wettelijk erfdeel hebbon,
bevestigend moot beantwoorden. (\') Hij vindt
het onwaarschijnlijk, dat do wetaan een natuur-
lijk kind een wettelijk orfdool zou tookennon, zon-
der dit ook aan de ouders toe te staan ; doch hij
schijnt te vergeten, dat, zooals ik hierboven
heb trachten aan te toonen, do positie van do

O Neil. nurg. Rwht. «H. IV, p. g. «80.

(■\') Kvoiizoo n. V. (1. lliink. dins. <lc i)<)rt. log. L. IJ. 1845.

-ocr page 58-

4(5

natuurlijke ouders en die van het kind in \'t
geheel niet gelijk is, dat het kind het slacht-
offer is van de schuld zijner ouders, dat er dus
geen reden bestaat om, op grond dat men aan het
kind een wettelijk erfdeel toestaat, dit ook aan
de ouders te verzekeren. Maar hij beroept zich
ook op de woorden van de wet .en zegt, dat
terwijl art. 901 13. W. alleen van wettige kin-
deren spreekt en daarom art. 903 een bepaling
geeft omtrent de natuurlijke kinderen, art. 902
daarentegen geheel algemeen spreekt en niets
j bevat, wat zijn toepassing tot wettige bloed-
verwanten in de opgaande linie beperkt, en dat,
hoewel men in den zin der wet, ten aanzien
van natuurlijke kinderen niet van verdere bloed-
verwanten kan spreken dan de vaderen demoe-
der, dit de toepassing van het art. ooktenaan-
zien van natuurlijke ouders niet belet. Ik geloof
echter niet, dat al is het waar, dat de woorden
van art. 902 op zich zelf beschouwd ook toe-
passelijk zouden kunnen zijn op natuurlijke oudei\'s,
men hieruit alleen het gevolg zou kunnen aflei-
den, dat dit art. zoowel betrekking heeft 0|)
natuurlijke, als op wettige ouders. Men kanten
^ eerste ten opzichte van natuurlijke kinderen,
\\ niet wel spreken van hunne bloedverwanten in
\\ de opgaande linie, maar bovendien ziet men uit

-ocr page 59-

47

de volgorde der ai-tt. 901, 902 en 903 duidelijk,
dat men in 902 alleen aan wettige bloedver-
wanten gedacht heeft, daar, om het andere ge-
voelen aan te kunnen nemen, op art. 901 eerst 903
en dan 902 had moeten volgen. En wat den an-
deren grond aangaat dien prof. Diephuis aan-
voert, nl. dat er geen uitdrukkelijke vermelding
van de natuurlijke ouders noodig was, omdat
zij nergens uitgesloten zijn en dus van zelf
1)0-
grepen in do algemeene Ijopaling van art. 902
Ji. W. dit schijnt mij eene petitio principii, daar
het juist de vraag is, of de natuurlijke oudei\'s
al dan niet van do legitieme zijn uitgesloten.

lilijkt hot dus, dat de leer van hen, dio aan
natuurlijko ouders oen legitieme willen toeken-
nen, noch haar grond vindt in do woorden der
wet, noch gesteund wordt door een beroep op
de verhouding tusschen natuurlijke ouders en
hunne kinderen, dan kan het, dunkt mij, niet
twijfelachtig zijn, dat hun een wettelijk erfdeel
in dio nalatenschap niet toekomt.

\'il- oy

■ , /

-ocr page 60-

IV.

MOETEN, VOLGENS ART. OÜS 11. W., DE SCHULDEN IN ALLE
GEVALLEN WORDEN AFGETROKKEN VAN AL I)E (iOEDE-
DEREN, ZOOWEL VAN DE NOG IN DEN DOEDEL
AANWEZIGE ALS VAN DIE WAAROVER HIJ GIF-
TEN ONDER DE LEVENDEN BESCHIKT IS?

Art. H. W. regelt de vvjjze, waarop do l)o-
rekeniiig der grootheid van hot wettelijk ortdeol
geschiedt; het luidt: „oin do hoegrootheid van
het wettelijk erfdeel to bepalen, maakt men eene
opsomming van alle do goederen, die op het tijd-
stip van het overlijden van den gever of ertlator
aanwezig waren; men voegt daarbij het beloop
tier goederen, waarover bij giften onder do leven-
den beschikt is, berekend naar den staat, waarin
zij zich ophot tijdstip der gift bevonden hel )ben,

1

-ocr page 61-

49

en hunne waarde op het oogenblik van het
overlijden van den gever; men berekent over

c

alle die goederen, na de schulden daarvan te
hebben afgetrokken, hoeveel, naarmate van de
betrekking der legitimarissen, het erfdeel is het-
welk zij kunnen vorderen, en men trekt daarvan
af hetgeen deze, zelfs met vrijstelling van in-
breng, van den overledene hebben ontvan-
gen."

Wij zullen niet trachten de vele vragen, die
zich l)ij dit artikel voordoen, te beantwoorden,
doch slechts bij één enkelo stilstaan.

Nadat men eene opsonnning gemaakt heeft
van alle goederen, die nog in den boedel aan-
wezig zijn, moet men, zegt het art., daarbij het
beloop der goederen voegen, waarover bij giften
onder de levenden is beschikt. Over alle deze goe-
deren berekent men dan het erfdeel, dat aan
eiken legitimaris toekomt
na de srhuldm daar-
van fa hehhi\'u (iff/droldrii.

Deze laatste woorden, overeenkomende met
die van ai-t. 922 C. N., hebben tot een groot ver-
schil aanleiding gegeven. Do woorden zoowel
van den Code als van onze wet schijnen zeer
duidelijk to zijn en to bedoelen, dat men van de
gezamenlijke nuissa der aanwezige en der geschon-
kene goederen, do .schulden moet aftrekken. Des-

4

-ocr page 62-

50

niettemin leeren vele schrijvers, dat de schulden
wel van de massa der gezamenlijke goederen wor-
den afgetrokken, wanneer hij het overlijden des
erflaters, de baten van den boedel de lasten
te boven gaan, doch, dat buiten dit geval, de
schulden niet van de massa worden afgetrok-
ken, maar het wettelijk erfdeel berekend wordt,
over die goederen waarover bjj giften onder de
levenden is beschikt. De Fransche schrijvers zijn
eenstemmig dit gevoelen toegedaan.

Natuurlijk maakt het een aanmerkelijk ver-
schil in gevolgen, welke meening men aanneemt.
Een voorbeeld moge dat doen zien.

Iemand laat na één wettigen zoon; zijne nala-
tenschap bedraagt ƒ 4000, die echter met/" 12.000
bezwaard is, terwijl hij vroeger onder de levenden
voor /\'20.000 heeft weggesclionken. Neemt men nu
aan, dat de schuld van de gezamenlijke massa der
geschonkene en nagelatene goederen moet alge-
trokken worden, zoo blijft er een ovoi-schot van
/■ 12.000; het wettelijk erfdeel van den eenigen
zoon bedraagt dus
f (KK)0 en de schenkingen zul-
len derhalve zooveel ingekort worden tot dit

#

bedrag voor den legitimaris overl)lijit. Neemt
men daarentegen aan, dat do attrekking der
schulden bepaald wordt, tot hetgeen in do nalaten-
schap aanwezig is, zoo zal aan de schuldeischeiy

-ocr page 63-

51

toekomen ƒ4000; de legitieme zou dan berekend
worden over de ƒ20.000 die weggeschonken zijn
en dus ƒ 10.000 bedragen, terwijl de andere ƒ 10.000
aan de begiftigden zal verblijven. Älen dient hier-
bij evenwel in aanmerking te nemen, dat volgens
onze wet en wel bepaaldelijk volgens art. 007 b.
de schuldeischers den legitimaris zullen aan-
spreken voor de ƒ 8000, welke niet uit de nage-
laten goederen kunnen worden gekweten, zoodat
de legitieme tot ƒ 2000 zal verminderen.

Wanneer men nagaat hoe deze zaak in hot
Fransche Recht geregeld is, dan zal men moeten
toegeven, dat men alleen dan de berekening van
art. 1)22 kan volgen, wanneer do voordooien des
boedels do nadoelen overtreilen of ovenaren.
Wanneer b.v. iemand sterft, die één zoon heeft
en dio onder de levenden ƒ 50.000 heelt wegge-
schonken, terwijl er in zijn boedel ƒ 100.000 aan
goederen en ƒ 50.000 aan schuld gevonden wor-
den, komt hot op hetzelfde neer of men do
schulden aftrekt vóór of na de vereeniging der
geschonkene goederen met de overgeblevene,
want in beide gevallen zal het
resulüuit een
overschot van ƒ 100.000 zijn, waarvan de eeno
helft het beschikbare, de andere helft het on-
beschikbare deel uitmaakt, Doch wat zal ergo-
beuren, in het geval, dat het passief het actief

-ocr page 64-

overtreft? Wij kiezen tot voorbeeld het door
Marcadé gestelde geval (\')•

Iemand die één zoon heeft, laat na ƒ00.000,
hij heeft onder de levenden reeds over ƒ50.000
beschikt en er is ƒ80.000 schuld; houdt men
zich nu aan art 922 C. C. dan zou men, de ƒ80.000
van de gezamenlijke massa der geschonkene en
aanwezige goederen, te zamen ƒ 100,000, aftrek-
kende, overhouden ƒ20.000. Het kind zou dus
tot de begiftigden zeggen, er is slechts ƒ20.000
actief over, gij hebt slechts recht op ƒ 10.000, ik
kort dus ƒ 40.000 waarvan ik er ƒ 10.000 krijg,
terwjjl de overige ƒ 80.000 naar de schuldeischers
gaan. Na de ƒ40.000 te hebben ontvangen zou
hij vervolgens tot de schuldeischers zeggen, dat
art. 921 C. C. hen verhindert van de inkorting
te genieten en dat zij zich dus tevreden moeten
stellen met de ƒ50.000, die in den boedel aan-
wezig zijn. Hier zou dus in een geval waar het
beschikbaar gedeelte de helft is en bijgevolg hot
beschikbaar en onbeschikbaar gedeelte even groot
moeten zijn, de legitimaris ƒ40.000 bekomen,
t«rwjjl do begiftigden slechts ƒ 10.000 zouden
kunnen behouden. Art. 91:J zou dus geschon-
den zijn.

(V Exj)!. (1. Code Nap. Illn". 590.

-ocr page 65-

53

^len dient hierbij evenwel in aanmerking te
nemen, dat, als art. 921
b, c, bepaalt: „les cré-
anciers dn défunt ne pourront demander cette
réduction ni en profiter," er verondersteld wordt,
dat men öf aanvaard heeft onder voorrecht van
boedelbeschrijving, of dat de schuldeischers van
den overledene de afscheiding des boedels ge-

I

vraagd hebben, volgens art. 878 C. C. ; want heeft
de erfgenaam zuiver aanvaard, zoo zijn de schuld-
eischers van den erfiater daardoor persoonlijke
schuldeischers van den legitimaris geworden, en
er is in dat geval niets tegen, dat zij evenals

I

de overige persoonlijke schuldeischers van den
erfgenaam, van de inkorting genieten. Dit wordt
erkend o. a. door Duranton. Mij zegt (\'):»si les
héritiers auxquels est due la réserve ont accepté
purement et simplement la succession, il est clair
qu\'étant par cela même devenus les débiteurs
des créanciers du défunt, chacun i)our sa part
héréditaire (art. 1220), ces créanciers liroHtent
de la l\'éduction opérée sur la demande des hé-
ritiers eux-mêmes, puisque le patrimoine do
ceux-ci s\'en trouvant augmenté, lo gage de ceu.x-
lîi s\'en trouve pareillement accru.

Cour» do droit français miivant le Code Civil Tome VIII

-ocr page 66-

54

Bien mieux, ils ont le droit de demander eux-
mêmes la réduction si les héritiers ne la deman-
dent pas (art. 1166); et même, comme il a été
dit tout à rheure, de la demander si ceux-ci y
renoncent en fraude de leurs droits (Ai-t. 788
et 1167)".

Anders is het evenwel indien de erfgenamen
aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrij-
ving. In dat geval zullen de schuldeischers v;in
den boedel, evenmin als de donatarissen en le-
gatarissen, inkorting kunnen vragen, daar de
boedel van den overledene van hunne goederen
afgescheiden l)lijft, zoodat zij niet persoonlijk ge-
houden zijn, de schulden van den overledene te
voldoen (art. 802 C C.); in dit geval geldt art.
921, zoodat de goederen door do begiftigden
teruggegeven niet in de massa komen, die de erf-
genamen aan de schuldeischers kan overlaten
om zich te ontlasten van de veri)lichting tot
voldoening der schulden. Hier dus zullen de
schuldeischers geen voordeel genieten van de in-
korting; deze zal geheel ten goede komen aan
den legitimaris.

Het blijkt alzoo uit het voorbeeld doof Mar-
cadé gesteld, dat men in het geval, dat de
schulden de baten der nalatenscluip overtreffen,
de berekening van art. 922 C. C. niet kan volgen,

li

-ocr page 67-

67

(laar men dan in strijd zou komen met art. 013.
Alle Fransche schrijvers wjjzen hierop. Duidelijk
vooral doet dat Rogron, bij het voorbeeld dat
hij in zijn aanteekening op art. 022 stelt: „Mais
lorsque les dettes de la succession excèdent l\'ac-
tif," zegt hij, „on ne doit plus suivre cette ma-
nière de calculer, pai\'cequ\'elle conduirait à des
rt^sultats injustes. En effet supposons dans rexem-
plepr(3cédent, (do verondei-stelUng is deze: iemand
laat na twee zonen; iu den boedel aanwezig
OOfK) Ir.; er is een schenking van U.OOO fr. en
een van 10.000 fr. gemaakt) „que le di\'funt i\\.
laissé 31.000 1\'r. de dettes; si on voulût les ré-
tranchor du total, (jui est de 33.000 IV. on no
pourrait i)lus; la masse se trouverait ainsi ré-
(fuito il zéro. Il faudrait en conclure (pie la.
quotité disponible, étant lo tiers do la, masse se-
rait aussi zéro et que toutes les donations de-
vraient se rapporter; (pie la réserve, étant les
deux tiers do la nuisse, serait zéro et ({uo i^ar
conséquent, les légitimaires ne proliteraient jias
de la réduction, mais seulement les créanciers,
au mépris do l\'artic.le 021" enz.

Do oor/aak van de verkeerde redactie van art.
022 wordt door do Fransche schrijvers hieraan
toegeschreven, dat do wetgever slecht« hot ge-
wone geval voor oogen gehad heeft, nl. dat de

-ocr page 68-

56 (

schulden door de baten worden overtroffen.

In het tegenovergestelde geval wordt daarom
dan ook door auteurs en Jurisprudentie eene
andere berekening gevolgd. Men laat nl. aan de
schuldeischers de activiteiten over, die in den
boedel gevonden worden,, en men berekent het
beschikbare deel over de goederen, waarover bi)
giften onder de levenden is beschikt. Men verkrijgt
dus de volgende resultaten in het straks genoemde
geval, dat er één kind is en nagelaten wordt:
in den boedel aanwezig . . /" 50.000.
beschikt onder de levenden - 50.000.
schuld.............- 80.000.

De f 50.000 in den boedel aanwezig komen aan
de schuldeischers, het beschikbare deel wordt
dus
f \'25.000, zoodat de legitimaris ook f 25.000
bekomt.

Dit is de wijze van berekening algemeen door
auteurs en Jurisprudentie aangenomen, en ik ge-
loof dat <lit de ware is, en "het logische gevolg
van de art. 1)18 en 921 van den Code.

Zien wij thans ons eigen Wetboek.

Niet twijfelachtig is het mijns inziens, dat
wij daarnaar het stelsel der Fransche auteui\'s
lyet kunnen aannemen. De woorden van de wet
„men l)erekeut over alle die goederen" zijn dui-
delijk, en hoewel in den Code ook diezelfde

-ocr page 69-

woorden voorkwamen, waren zij daar in strijd
met andere artikels, terwijl dit Ijij ons niet het
geval is, daar ai-t. 9()7 B. W. juist het tegen-
overgestelde bepaalt van art. 921 van den Code.
^laar ook de geschiedenis onzer wetboeken ver-
zet zich tegen het Fransche stelsel. Het blijkt
daaruit, dat tijdens de beraadslagingen eene be-
paling werd voorgesteld, dio aldus luidde: „indien
de schulden de door den overledene nagelaten
goederen benevens het daarbjj berekend bedrag
der schenkingen ovenaren of to boven gaan, kan
de legitimaris zijn recht verhalen op de wegge-
schonken goederen"; maar dat voorstel is niet
aangen(mien. (\')

Uit art. 9()7 B. W. volgt ook, dat l>i) ons eene
aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrij-
ving den legitimaris niets zal kunnen doen be-
houden, zoolang niet alle schulden van den boedel
zijn gekweten, liet zou trouwens, indien men bjj
ons de Fransche berekening volgdo, voor den
legitimaris veel nadooliger uitkomen, dan naar
het Fransche Kocht, daar hij, hoewel hij dan
meer ontvangen zon, toch genoodzaakt zon zijn,
dat meerdere aan de nog niet geheel betaalde
schuldeischei-s af to staan.

O Zie VoorcUiin IV. bi. lOÜ e. v.

-ocr page 70-

58

Men zou alzoo tot het volgende resultaat komen:
Stel: aanwezig in den boedel .... ƒ -iOOO
beschikt onder de levenden. . . - 20000
schulden..........- 12000.

De aanwezige f 4000 komen in het Fransche
stelsel aan de schuldeischers en de legitieme,
berekend over de geschonkene
f 20.000, is f 10.000.
Die
f 10.000 zou de legitimaris kunnen behouden,
indien onze wet dezelfde l)epaling l)evatte als
art. 921^ van den Code; doch onze wet bepaalt
juist in art. 907/;, dat de legitimarissen van die
vermindering niets kunnen genieten ten nadeele
van de schuldeischers van den overledene, van
welk voorscln\'ift de bedoeling deze is, dat, ingeval
er eene inkorting op do vordering der legitimaris-
sen plaats heeft en dezen den boedel onder voor-
recht van boedelbeschrijving aanvaard hebben,
ze in evenredigheid daarvan tot de voldoening
der schulden verplicht zijn bij te dragen. Hieruit
volgt alzoo, dat de legithnaris
van zijne/" 10.000
er nog
f 8000 aan de schuldeischors zou moeten
uitkeeren, en dus slechts f 2000 voor zichzelf
zou overhouden.

«

Ofschoon, in dit voorbeeld, de Fransche bere-
kening voor den legitimaris wel voordeeliger
zou zijn dan \'de tlnins door de wet aangenomene,
zal men toch spoedig inzien, dat, indien do schul-

-ocr page 71-

59

den f 2000 meer geweest waren, of, indien de
activiteiten van den boedel ƒ2000 minder bedra-
gen hadden, er voor den legitimaris evenmin
iets zou overgebleven zijn, als indien men de

I

berekening der wet had gevolgd. Het wettelijk
erfdeel zal toch, tengevolge van art. 9G7/> B. AV.,
geheel of voor een groot gedeelte onder het
bereik der schuldeischers vallen.

Het stelsel van onze wet is voor de schuld-
eischers zeker een zeer voordeelig stelsel, maar
zeer onvoordeelig voor de legitimarissen. Ik
geloof dan ook, dat de Jure constituendo het
Fransche stelsel de voorkeur verdient boven
het onze, omdat bij ons, in het geval dat do
schulden do baton dor nalatenschap overtreffen,
de instelling der legitieme geheel of gedeeltelijk
haar doel zal missen. Mijns inziens bestaat er geen
reden om de vermindering van de giften onder de
levenden te doen strekken ton voordeele dor
schuldeischers, zooals de bedoeling is van art. 9G7/>
]{. AV. Kon schuldeischer kan slechts recht hebben
op hetgeen iemand in natura nalaat. Indien de
schulden gemaakt zijn na do schonking, heeft
hij nooit het minste recht op de weggeschonken
goederen gehad, ja, er zelfs niet op kunnen
rbkenen, daar zij reeds voor goed uit het ver-
mogen van den schuldenaar gegaan waren, toen

-ocr page 72-

GO

de schuld werd gemaakt. Zijn de schulden daar-
entegen gemaakt vóórdat de schenking gedaan
werd, dan kunnen de schuldeischers, indien de
schenking gedaan is ter bedriegelijke verkorting
hunner rechten, de nietigheid der schenking vra-
gen, volgens art. 1377 B. W., om niet te spreken
van de behoedmiddelen, die zij ter vei\'zekering
hunner vorderingen hadden kunnen nemen.

Bovendien moet men bedenken, datde legitieme
is ingevoerd in het belang der legitimarissen en
niet in dat der schuldeischers ; was in het voor-
beeld, dat ik hierboven stelde, de erfgenaam
geen legitimaris geweest en had hij onder voor-
recht vfin l)oedelbeschrijving aanvaard, dan zou-
den de schuldeischers ook niet meer gekregen
hebben dan hetgeen in den boedel aanwezig
wjus; de schenkingen konden dan evenmin tot
hun voordeel ingekort worden. Hieruit blijkt
dus, dat de legitieme hior den scimldeischerstot
voordeel strekt, wat toch geenszins als het doel
(lier instelling kan worden aangemerkt.

Wanneer wij dit in aanmerking nemen, geloof
ik dat wij zullen moeten toegeven, dat het stelsel
van den Code de voorkeur verdient ])oven dat
van ons Burgerljjk Wetboek en dat de jure con-
stituendo de bepaling van art. 007/* IJ. W. moet
vervangen worden door die van art. 921/> C. N.

-ocr page 73-

V.

MAO, OM DE VEUVKEEMDINO VAN EENIO nOED, AAN EEN
DEK ERFGENAMEN IN DE »ECHTE l.IJN OEDAAN, AI,S SCHKN-
KIN(» TE DOEN IJESCHOUWEN,DIE VEKVHEEMDINO A M.EEN
ONDEK DEN l.AST EENEU MJKIJENTE OE A I, I, E E N
MET VOOHHEIIOUD VAN VHUCIITdEltliUlK, EN NIET
ONDEI« DIEN I.AST EN MET DAT VOOUIIEIIOUD
(JEZAMENMJK (JESCIIIED ZUN ?

Art. Ii. W. hopiiiilt: „Allo vorvreenuling
Villi eenig goecl, hotzij oiulor ilou last eoiior lijf-
rente, hetzij niet voorbehoud van vruchtgebruik
aan een der erfgenamen in do rechte linie go-
daan, wordt beschouwd als een gift."

Het doel van dit artikel, dat kan worden
aangemerkt als eene ontwikkeling van art. \'.)GS
n. W., is niet anders, dan te voorkomen, dat

-ocr page 74-

62

de erflater om de bepalingen over het wette-
lijk erfdeel te ontduiken, onder den vorm van
eene vervreemding onder bezwarenden titel, in-
derdaad een schenking doet aan een zijner erf-
genamen in de rechte lijn met het oog om
den een boven den ander te bevoordeelen. En
inderdaad, wanneer men let op de beide omstan-
digheden in dit artikel vereenigd, namelijk oj)
het karakter van de vervreemding zelf en oj)
de verhouding der partijen, dan moet men er-
kennen, dat deze vervreemdingen zeer verdacht
zijn en dat de w^etgever daarom goed gedaan
heeft, ze te beschouwen als schenkingen.

Den oorsprong van dit artikel hebben wij
alweder te zoeken in het Fransche Hecht. Inliet
oude Fransche Recht vielen zulke contracten onder
de bepalingen van het genieene recht en wjis er
geen wettelijk vermoeden, krachtens hetwelk zij
als schenkingen werden beschouwd. In het tijdvak
der revolutie echter werden zij in een exceptionee-
len toestand gebracht en wel door de wet van 17
Nivôso an 11, die in art. 26 bepaalde : „Toutes
donations a charge do rentes viagères pu rentes
a fonds perdu en ligne directe ou collatérale ii
Tun des héritiers présomptifs ou îi ses descen-
dants sont interdites, îi moins (jue les parents
du degré de l\'acquéreur ou de degrés plus pro-

-ocr page 75-

m

chaius n\'y interviennent ou n\'y consentent." Deze
wet verbood dus dergelijke overeenkomsten met
een vermoedelijken erfgenaam in de rechte en
zijdlinie geheel en al. De Code ging echter niet
zoover, van ze geheel te verbieden, maar be-
schouwde ze alleen als schenkingen en dan nog
wel alleen bij vervreemdingen aan een der erfge-
namen in de rechte linie. Art. 1)18 luidt aldus:
La valeur en pleine i)ropriété des biens aliénés,
soit SI charge de rente viagère, soit ii fonds perdu,
ou avec réserve d\'usufruit, h l\'un des successibles
en ligne directe, sera imputée sur la portion
disponible ; et l\'excédant s\'il y en a sera rap-
porté il la masse. Cette imputation et ce rapport
no pourront être demandés par ceux des autres
successibles en ligne directe qui auraient con-
senti îi ces aliénations, ni, dans aucun cas, par
les successibles en ligne collatérale.

Jlet dool was alweder den erflater te verhin-
deren om den oenen legitimaris to benadoolen,
door schenkingen aan den anderen legitimaris
onder den vorm van overeenkomsten onder be-
zwaronden titel.

De Nederlandsche wetgever heeft gemeend een
dergelijke bepaling in do wet te moeten opne-
men. Art. <.){)1) H. W. verklaart eveneens alle
vervreemdingen, hetzij onder den last eener lijf-

-ocr page 76-

c-t

rente, hetzij niet voorbehoud van vruchtgebruilv
aan een der erfgenamen in de rechte linie gedaan,
als gift; evenwel geeft dit art. niet, zooals de Code
het middel aan de hand geeft om het vermoeden
van schenking te voorkomen. Volgens art. 91Sr
kon men de vermoedelijke mede-erfgenamen in
de rechte linie laten tusschenbeide komen om
hunne toestemming tot het contract te geven,
in welk geval de handeling onder bezwarenden
titel als zoodanig werd gehandhaafd. Volgens
onze wet daarentegen zijn zulke contracten on-
voorwaardelijk als schenkingen te beschouwen.

Ook zonder de bepaling van dit artikel kan
zoodanige vervreemding aan der erfgenamen in
de rechte linie gedaan, een schenking zijn. Zeer
zeker zal iemand die zijn goed vervreemdt, al-
leen onder voorbehoud van vruchtgebruik, een
schenking doen, doch het behoeft niet altijd een
schenking te wezen, want zjj kan tegen zekeren
prijs èn met voorbehoud van vruchtgebruik ge-
daan zijn. Nienuind zal er. dan ook aan denken
een vervreemding tegen zekeren prijs on mot
voorbehoud van vruchtgebruik aan een vreemde
of aan een erfgenaam in do zjjdlinie gedaan, als
een schenking te beschouwen, en zelfs wanneer zjj
aaneen erfgenaam in de rechte lijn gedaan is, z(m
\'men, zonder de bepaling van dit artikel, er haar

-ocr page 77-

0.\')

niet voor houden. De wet neemt juin dat eene
dusdanige handeling een schenking is; het is een
wettelijk vermoeden. Evenzoo is het, wanneer
de vervreemding gedaan is onder den hist van
een lijfrente; in dat geval geldt volkomen het-
zelfde. (.)ok hierbij zal, wanneer de vervreem-
ding gedaan is aan een vreenfde of aan een erf-
genaam in de z|jdlinie, een onderzoek nuieten
gedaan worden; is do vervreemding daarentegen
geschied ten behoeve van een der erfgenamen
in do rechte linie, dan zal hoe groot ook de
Ijjfrente is, die deze op zich genomen heeft, de
vei\'vreeniding als gift worden beschouwd.

Prof. Opzoomer (\') schrjjft dit: „Overeenkom-
sten moeten beschouwd.worden naar haren in-
houd, niet naar het woord waarmode zij zich
zelf noemen, of den sch|jn dien zij aannemen. Dio
z|jn goed vervreemdt, maar zich het vruchtge-
bruik voorbehoudt, en voor hot overige geen
pr|js ontvangt, doet inderdaad een schenking van
den eigendom. Ontvangt hij daartegen benevens
het vruchtgebruik nog oen ko()p]>r|js, dan kan er
van geen schonking sprake z|jn. Ons artikel, do
vervreemding mot vo()r])ehoud van het vrucht-
gebruik als een gift verklarende, bedoelt dan ook

(\') Aantekening t)p art. OW. M. \\V.

-ocr page 78-

66

slechts die vervreemding, welke alleen met voor-
behoud van vruchtgebruik, en zonder eenigen
koopprijs daarbij is gedaan. Is er buiten het
vruchtgebruik nog een lijfrente bedongen, dan
mag de handeling niet als gift beschouwd wor-
den. Het dubbelzinnige woord hetzij, heeft hier
dus eene uitsluitende kracht, zoodat slechts één
der twee zaken, óf vruchtgebruik of lijfrente aan-
wezig mag zijn, niet beide tegelijk."

Ik kan mij met deze uitspraak niet vereeni-
gen, en niet inzien waarom men aan het woord
hetzjj eene uitsluitende kracht moet geven, zoodat
•tot toepassing van ons artikel slechts een der
twee zaken óf vruchtgebruik óf lijfrente aanwe-
zig mag zijn. Indien men dit aannam, geloof ik,
dat de voornaamste kracht van dit artikel zou
verloren gaan. Bedoelde de wet met dit artikel,
dat de vervreemding
alleen met voorbehoud van
vruchtgebruik en zonder eenigen koopprijs ge-
daan moest zijn, haar bepaling zou volkomen
overbodig zijn, daar ieder in eene dusdanige ver-
vreemding, al was dezo ook in den vorm van
een koopcontract gedaan, van zelf een verbor-
gen schenking zou zien. De wetgever is juist tot
onze bepaling bewogen om to verhoeden, dat

dergelijke overeenkomsten werden gesloten, waar-
«

van het dikwijls zeer moeielijk zou zijn hot be-

-ocr page 79-

07

wijs te leveren, dat zij in plaats van overeen-
komsten onder bezwarenden titel, inderdaad
slechts schenkingen zijn; neemt men nu aan, dat
overeenkomsten waarbij iets vervreemd is met
voorbehoud van vruchtgebruik, en bovendien nog
een prijs of lijfrente is bedongen niet onder het
artikel vallen, dan zal het doel, dat de wetge-
ver zich voor oogen gesteld heeft, in \'t geheel
niet worden bereikt.

Ditzelfde geldt natuurlijk ook voor de lijfrente,
als zijnde een vervanging van het vruchtgebruik
in geld. Ook hier neemt prof. Opzoomer aan,
dat de lijfrente zonder eenigen bijkomenden koop-
prijs moet zjjn. Bovendien zegt hij nog, dat
hoewel de wetgever zich niet aan het strenge
rechtsbeginsel gehouden heeft, men toch ook
slechts, in het geval, dat de Ijjfrente do vruchten
van het kapitaal of den wettigen interest niet
te boven gaat, van oen schenking kan sproken
en dat wanneer haar bedrag hoogor is, men een
vervreemding onder bezwarenden titel heeft aan
te nemen.

Zeer terecht, mijns iirziens, is de wetgever van
hot strenge rechtsbeginsel afgeweken, alweder
hierom, omdat anders het artikel geen gevolgen
zou gehad hebben en wel had kunnen achter-
wege gelaten worden. Hoe gemakkelijk toch

-ocr page 80-

1)8

zoude het dan geweest zijn om een schenking
aan een der legitimarissen te doen onder den
vorm van een vervreemding onder bezwarenden
titel, met het doel dezen, tegen de bepalingen
der wet in, ten nadeele der anderen te bevoor-
deelen. Hoe zou het mogelijk zijn voor een
erfgenaam om te bewijzen, wanneer een dusda-
nige overeenkomst gesloten was, dat, hoewel de
bedongen lijfrente grooter was, dan het bedrag
der vruchten van het goed, of den wettelijken
intorest van het kapitaal, er toch inderdaad een
schenking had plaats gehad; hoe mogelijk voor
hem om aan te toonen, dat de bedongen lijfrente
niet betaald was, waarvan de quitjinties mis-
schien konden worden overgelegd

Om dergelijke practijken te verhinderen en
handelingen te voorkomen, wier strijdigheid met
de wet het onmogelijk zou zijn te bewijzen, heeft
de wetgever de bepaling in de wet opgenomen, dat
dusdanige overeenkomsten als schenkingen be-
schouwd zullen worden. \'I\'erécht zegt dan ook prof.
Diephuis (\'), dat, al mag hiervan het gevolg zijn.
dat een erflater met de meest eerlijke bedoelin-
gen, geene zoodanige vervreemding aan eenen
erfgenaam in de rechte linie kan doen\'en deze

t

(\') Ned. Burg. Recht, dl. IV. no. 835.

-ocr page 81-

()9

soort van vervreemding dus ten aanzien van
de naaste erfgenamen meer beperkt is. dan ten
aanzien van vreemden, dit hier niet het eenige
voorbeeld is dat van maatregelen, waarvan veel
misbruik kan gemaakt worden, ook het gel>ruik
somtijds verboden moet worden.

Bovendien spreekt de wet van „alle vervreem-
ding" , zoodat daaronder ook vervreemdingen
onder bezwarenden titel vallen, namelijk dezulke,
die gedaan zijn onder den last eener lijfrente of
met voorbehoud van vruchtgebruik, en waarl)ij
1)ovendien nog een prijs bedongen is.

Ik geloof, dat dit artikel zal voorkomen, dat
de bepaling van art. t)()8 B. W. omtrent scheu-
kingen bedriegelijk worde ontdoken door ge-
hngeerde overeenkom.sten onder bezwarenden
titel, en stem dus niet in met Prof. Opzoomer, dat
bet beter geweest ware, dit geheele artikel weg
to laten. J ljj komt hiertoe, door aan de woorden
van het artikel een zoo beperkte opvatting to
govon, dat hunne kracht voor het grootste ge-
deelte wordt te niet gedaan.

Ten opzichte van het wettelijk vennoeden, dat
art. 9(11) uitspreekt heeft zich nog de vrsuig voor-
gedaan, of wij hier te
doen hebben, met een ver-
moeden waartegen bewijs is toegelaten, oenezoo-
genaanule prae.sumpti() juris tantum, cM\' met een

-ocr page 82-

70

vermoeden waartegen geen bewijs is toegelaten,
een praesumptio juris et dejure. Zondereenigen
twijfel is tegen het vermoeden van ons artikel
geen tegenbewijs toegelaten en hebben wij hier
dus te doen met eene praesumptio juris et de
jure volgens art. 1958 B. W. Men heeft echter
gezegd om te bewijzen dat tegenbewijs toegela-
ten is, dat art. 1958 niet toepasselijk kan zijn,
omdat de wet hier geene ]}epaalde handelingen
nietig verklaart, of rechtsingang weigert; de wet
zoo redeneert men, verklaart de vervreemding
niet nietig, zij verklaart ze alleen voor schen-
king en men kan niet zeggen, dat eene verklaring,
dat de vervreemding om niet heeft plaats gehad,
gelijk is aan eene nietigverklaring. De handeling
wordt gehandhaafd en men kan dus art. 1958
niet toepassen.

Met verkeerde dezer redeneering is gemakke-
lijk in te zien. Zeer zeker is art. 1958 hier van
toepassing, daar do wet hier wel «Iegelijk zekere
handeling nietig verklaart, namelijk de schijn-
baar onereuse handeling, want ze verklaart ze
voor schenking; en vernietigt haar daarom wat
het karakter aangaat, daaraan door de partijen
gegeven.

* Bovendien volgt ook uit het doel, dat de wet-
gever zich met dit artikel heeft voorgesteld, dat

-ocr page 83-

71

geen tegenbewijs kan worden toegelaten; men
heeft juist vrijstelling willen geven van het moeie-
lijke bewijs, dat de schijnbaar onereuse hande-
ling inderdaad slechts een gift was, zoodat in-
dien tegen het veiinoeden toch nog het bewijs
van het tegendeel ware toegelaten, het artikel
van alle kracht beroofd zoude zjjn.

-ocr page 84-

71

geen tegenbewijs kan worden toegelaten; men
heeft juist vrijstelling willen geven van het moeie-
lijke bewijs, dat de schijnbaar onereuse hande-
ling inderdaad slechts een gift was, zoodat in-
dien tegen het veiinoeden toch nog het bewijs
van het tegendeel ware toegelaten, het artikel
van alle kracht beroofd zoude zjjn.

-ocr page 85-

STELLINGEN

-ocr page 86-

t .

■ ■ ■ -v.

;,

tj

T •

\'m-

. - ^

Hl

■In

A\'" ■Ä-i^\'S»\' ■ .

m-

-ocr page 87-

STELLINGEN,

De kinderen geboren nadat de schenking ge-
daan is kunnen uit liaar Innnie légitima portio
verhalen.

11.

Door 1. C. do inollicioso testamento 28)
is in do woorden „repletionem autem fiori ex
ipsa substantia patris, non si quid ox aliis causis
filins lucratus est, vel ox substitutione vol ex
juro adcrescondi, puta ususlVuctus"
mot aLtolidd
uit do inrekening in do portio débita uitgesloten,
hetgeen door substitutie en jus adcrescondi is
verkregen, noch hetgeen conditionis implondao
cjmsa aan don zoon betaald is.

-ocr page 88-

1 ;•

\'76

III.

De moeder, \'die bij het aangaan van een tweede
huwelijk zich niet in de voogdij heeft laten hand-
haven, behoudt desalniettemin het recht en de
vei-plichting voor de opvoeding harer kinderen
te zorgen.

IV.

De vruchtgebruiker kan den eigenaar niet
dwingen, tot het doen van grove reparatiên.

V.

Naar ons Recht is de onwaardigheid geen feit;
zij besüiat niet voordat zij bjj rechterljik vonnis
is uitgesproken.

VI.

Do wettige nakomelingen van natuurlijke wet-
tiglijk erkende kinderen, \'hebben bij voorover-
lijden hunner ouders een legitieme in de grootr
ouderlijke nalatenschap.

Vil.

Onder do kosten der laatste ziekte, genoemd

i ■

-ocr page 89-

77

in ai-t. 1195 B. W. worden verstaan alleen die
van die ziekte, waaraan de schuldenaar is over-
leden.

VIII.

De bekentenis van den gedaagde in zake van
echtscheiding, dat hij zich schuldig heeft gemaakt
aan overspel, is niet voldoende om de echtschei-
ding te doen uitspreken.

IX.

De liewijskracJit in art. 10 W. v. K. aanrich-
tig gehouden koopmansboeken gegeven, strekt
zich niet uit tot die boeken, waarvan het hou-
den door de wet niet is voorgeschreven.

X.

De vennootschap onder eene lirma is rechts-
persoon, haar faillissement brengt niet noodwen-
dig dat der tirmanten mede.

XI.

IhJ een handeling voor gemeene rekening zijn
do deelgenooton, wanneer zij ter zake daarvan

-ocr page 90-

78

allen met een derden hebben gehandeld, slechts
voor hun aandeel aansprakelijk.

XII.

Het verstek kan alleen verleend worden, als
de gedaagde niet verschijnt op den dag der eer-
ste terechtzitting.

XIH.

Degeen die bij het Kantongerecht in het on-
gelijk is gesteld en wien de afgifte van een gratis
afschrift van het vonnis is geweigerd, mag de
vergunning van gratis te mogen procedeeren van
de rechtbank vragen, de afwijzende beschikking
overleggende.

XIV.

üm als diefstal, door meerdere personen ge-
pleegd, te worden beschouwd, volgens ai-t. 3ö8
C. F., moeten de personen in het huis tegen-
woordig zijn, maar is geenszins het veroischto,
dat do wegneming door ieder hunner geschied zij.

XV.

Ten onrechte zijn in het N. strafwetboek geene

-ocr page 91-

90

bepalingen tegen de landlooperij opgenomen.

XVI.

Jure constituendo dient het appèl in strafza-
ken behouden te worden.

XVII.

De Ollicier van Justitie heeft geen recht van^
verzet, wanneer de rechtbank de bekrachtiging .
weigert, eener door hem in geval van ontdek-
king op heeter daad l)evolene aanhouding.

XVIII.

Van allo hoofdstukken der IJ rond wet, heeft
het achtste (over de defensie), het meest be-
hoefte aan herziening.

XIX.

Bij oventueele verandering van dit hoofdstuk,
behoorden do bepalingen over hot staande leger
en do militie hieruit te verdwijnen en aan do
wet te worden overgelaten, en de schutterijen
als verouderd, tot djidelijke verdediging onbruik-
baar en dus zonder waarde, te vervallen.

-ocr page 92-

80

li ■
V V

i--\'. - ;

■i\'l ■ ;

l/ -- ■ XX.

Men brenge daarentegen om het leger de ver-
-!;\'«V eischte sterkte te geven, den militieplicht van

■ vijf op tien jaren, waarvan even als thans vijf

jaren in activen dienst en vijf in reserve door
te brengen, als zijnde het beste, eenvoudigste en
minst drakkende middel om het land met succes
tegen een vijandelijken aanval te kunnen verde-
. • digen.

XXI.

\' I:

; > •
(1 ■ •

Alt. van liet algemeen Polderreglement der
provincie Zeeland (goedgek. bij Kon. besluit van
12 Febr. 1878, N°. 2), dat aan vreemdelingen in
de vergadering van ingelanden kies- en stemrecht
verleent, is in strijd met art. \') der (J rond wet.

XXII.

De in verschillende steden gevestigde parti-
culiere inrichtingen van liefdadigheid, waarbij
ondersteuning wordt gegeven, zonder dat daar-
voor arbeid wordt verlangd, vordienen, hoezeer
dikwijls van groot nut, geen onbepaalde goed-
keuring, daar zij in vele gevallen de armoede in
de hand werken en bij do armen het gevoel van
eigen verantwoordelijkheid vei-stompen.

-ocr page 93-

E R. ïl A. T A.1

IJlmlz. i;{ roffel v. 1). utont „bij de ontstentenift",

loos: bij ontstentoniH.
„11 V. b. „ „luinne loffitioim« wel",

I(h>h: Iniiino loffitionio niet.

.derdon" Iws: dorde.

1 V. b.

-ocr page 94-

tel?. ^ 1

I -

8: f

\\\\ :

r

v

1 ■■ \'

Vvf- . ■ ^ .

» . M11

À\'. 1

V-

-ocr page 95-
-ocr page 96-

S