IETS OVER LIJFSDWANG,
^ M
INZONDERHEID HIJ
-ocr page 2-
■ ./ijr | |
ir | |
mÉmy-MMm
lirAjîT\'\'
iets over lijfsdwang,
M
INZONDERIIKID DIJ
:F ail L I S S E M E N T.
-ocr page 6- -ocr page 7-\'êl >:. /// • ^ —V,-/
ixzoxderueid bij
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
Diirtor in h HlfrljtinuftiMuulni}!
AAN DE RIJKS-UNIYERSITEIT TE UTRECHT.
NA XACIITIOtNO VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Ilooglcernar in dc Fnuullcil der Lcllcrcn cn Wysbegccrlo,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
EN
0I> VOORDRACHT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Vrijdag, 17 December 1880, des namiddags ten 1 ure,
DOOR
OEDORKN TR SAMARANO.
-----OCO-C-----
UTRKCIIT,
C. H. E. R REU ER.
1880.
463
m
im
s
Lijfsdwang: zegt Mr. B. Cohen blz. 1 van
zijn werk over „Lijfsdwang in handelszaken" is
„het recht den schuldeischer toegekend, om
den persoon des schuldenaars door het ontne-
men zijner persoonlijke vrijheid te dwingen
zijne schuld te voldoen." (De uitoefening van
dit recht noemt men gijzeling.)
Slaan we bij de behandeling van ons onder-
werp \'t allereerst een oog op \'t geen vroeger bij
de llomeinen plaats had, wanneer iemand zijne
verbindteni.ssen niet na kon komen.
Daar had men liet recht om den insolventen
schuldenaar in zijne macht te brengen en als
slaaf te gebruiken, tot hij zijne scliuld betaalde.
Dit was voorgesclireven in de wet der XII tafelen,
waarvan Aulus Gcllius ons den tekst mededeelt:
„Aeris confessi rebusque iure iudicatis triginta
dies iusti sunto, post deinde manus iniectio
esto; in ius ducito. Ni iudicatum facit aut quis
endo em iure vindicit, secum ducito, vincito,
aut norvo aut compedibus quindecim pondo ne
minore aut si volet maiore vincito. Si volet
suo vivito, ni suo vivit, qui em vinctum ha-
bebit, libras farris endo dies dato; si volet
plus dato." Wel zou ook volgens sommige uit-
leggers de wet der 12 tafelen voorgeschreven
hebben, dat de schuldenaar \'tmet zijn leven
moest boeten, zoo zelfs dat voor \'t geval er
meerdere schuldeischers waren, ieder een ge-
deelte van zijn lichaam mocht uitsnijden; maar
dat ze ooit van dit recht zouden gebruik ge-
maakt hebben, is althans zeer onwaarschijnlijk.
Dit gestrenge recht werd later getemperd door
de lex Papiria Poetilia (428 of 441 a. C. n.).
Deze wet liet voortaan nog alleen de mamis
iniectio bestaan voor geld leeningen en andere
verbindtenissen, die daarmee gelijkgesteld waren.
Door haar zijn de boeien verboden; slechts was
gevangenhouding cn binden, om de vlucht te.
beletten, toegelaten. Ook plaatste in vervolg
van tijd de Praetor naast de executie op den
persoon de executie op het vermogen van den
schuldenaar \'). Later ging men zelfs zoover,
dat men den schuldenaar de vrijheid liet, om
zijne goederen af te staan en te doen verkoo-
pen, uit welker opbrengst de credituren zich
konden betalen, naar gelang van hunne vorde-
ringen. Dit werd toegelaten bij de Lex Julia
„de Cessione Bonorum," onder de voorwaarde,
dat de schuldenaar te goeder trouw geweest
was. Dc bedriegelijke schuldenaren waren hier-
van uitgesloten Maar van waar dan dat na
de lex Julia nog missio in bona rei servandae
causa en gijzeling plaatshebben? Dit is daaruit
tc verklaren, dat menige schuldenaar zich over
zijn vermogen illusiën maakt cn met de cessio
wacht tot het te laat is.
1) Liviu« VIII. p. 28.
2) Dothinann Ilullwug loort «Iftt dezo giuiKt ook don nrg-
ÜBtigon on lichtzinnigon Kchuldontinr word toogoHtann, dimr
in do hronnon van dezo ondor«chüiding gooii 8poor to vin-
den ÏH.
r
-ocr page 12-Dit bonis cedere had verschillende gevolgen.
„Qui bonis cesserint, nisi solidum creditor rece-
perit, non sint liberati. In eo enim tantum
hoe beneficium eis prodest, ne iudicati detra-
hantur in carcerem." Zoo luidt het rescript
van Alexander in het jaar 223 (1. 1. C. qui
bonis cedere possunt, VII. 71).
Behalve van de gijzeling bevrijdde die boedel-
afstand ook van de eerloosheid 11. C. ex quib.
caus. infam., II. 12). „Debitores pui bonis ces-
serint, licet ea ex causa bona eorum venierint,
infames non fiunt." Ook werd den schuldenaar
uit den boedel iets voor het noodig levens-
onderhoud gelaten, doch dit werd niet toege-
staan aan hem, qui dolo fecerit ut bona eius
venirent. 1. 51. D. de re iud. (XLII. 1)
1) Doftr hot zoogoiiaanulo heueficium competnitiae inhield
dat hij, wien hot toogcstaan word, niet vorder zou ge-
houden zijn, dan hij botnlon kon (quod faccro potOHt) on
daar niemand moor botolcn kan, dnn hij hoeft, wuh juist
dio l)ovrijding van do gijzeling hoofdzaak cn do vergunning
van hot lovonsondorlioud manr eono uitbreiding. Dio nan-
gchaaldo wet sehijnt ni. i. togen Bothmann Ilollwcg lo
ploitcn. Dat do gijzeling na do lex Julia in zwang bloof
In de middeleeuwen vinden we den schuldenaar
eveneens aan lijfsdwang onderworpen en in som-
mige landen misschien nog strenger dan in het
Romeinsche Recht. Dat men echter reeds vroeg
getracht heeft, den lijfsdwang af te schaflfen,
bewijst de ordonnantie van Lodewijk den Heilige
van 1254, waarbij hij verbood dat anders dan
voor schulden, aan den Staat of den Vorst ver-
schuldigd, lijfsdwang zou worden toegepast.
De Assises van Jerusalem, hadden nog het
voorschrift dat de schuldenaar werd overgege-
ven in de macht van den schuldeischer, die
hem tot slavenarbeid mocht gebruiken. Zijn
arbeid werd dan gecompenseerd met dc schuld.
De lijfsdwang is echter ook in Frankrijk tot in
onzen tijd blijven bestaan. En zoo was het na-
genoeg in alle landen.
Miuir het oorspronkelijke karakter van het
instituut onderging langzamerhand toch veran-
dering.
zien wjj bohnlvo uit 1. 1. C. qui boni» cotloro VII 71).
Ook uit QolliuH. Noc(. Atticao \'20. 1 mldlci namquü nuno ot
vinciri inulto» vidumus en l\'aului«. Rocopt Sent. 5. 20 § 2.
In Frankrijk en elders zien \'vvij de slavernij
waarin men verviel door niet betaling van zijn
schuld, allengs verdwijnen en daarvoor in de
plaats treden, wat Troplong p. 142 noemt: „le
payement par le prison du corps du debiteur."
Zoo als gezegd is had Lodewijk de Heilige den
lijfsdwang verboden wegens andere schulden,
dan die aan den Staat verschuldigd waren.
Filips de Schoone formuleerde dit beginsel in
zijne Ordonnantie van 1303 (art. 12) in de
volgende woorden:
„On ne mettra pas garnison chez les debi-
«
„teurs et on ne les arrêtera pas pour dettes
„particulières; mais on mettra leurs biens en
,yVente pour payer leurs créanciers, a moins qu\'il
„n\'y ait quelque convention contraire de la part
„des débiteurs."
Plieruit blijkt dat de lijfsdwang wegens par-
ticuliere schulden alleen dan mocht worden toe-
gepast, wanneer hij bedongen was. \'tLs genoeg
O
1) Verg. Dalloz XII. Chiip. I. 12 (contr. p. c.)
2) Verg. Dalloz XII. Chap. I. 13 (contr. p. c.)
-ocr page 15-bekend dat hiervan zooveel misbruik gemaakt
werd, dat bijna geen contract zonder beding
van lijfsdwang werd aangegaan. Maar er wer-
den langzamerhand zooveel uitzonderingen toe-
gelaten, dat \'t moeilijk was, den regel van de
uitzonderingen te herkennen.
Deze staat van zaken duurde tot op de Or-
donnantie van Moulins van 1566, die door Dal-
loz de tegenvoeter van die van 1303 wordt ge-
noemd. Volgens deze kon men na het verkrijgen
van een rechterlijk vonnis, zoo niet binnen vier
maanden, na het uitspreken daarvan betaling
gevolgd was, don schuldenaar doen gijzelen,
totdat liij boedelafstand had gedaan. De judi-
cieele lijfsdwang werd dus weer in zijn eer iier-
öteld cn op nieuw regel. Om nu niet altijd
dadelijk gevaar te loopen voor gijzeling werden
de zoogenaamde lettres de répit ingevoerd.
In 1GG7 werd weder eene nieuwe Ordonnantie
uitgevaardigd, waarbij die van Moulins werd
ingetrokken. Er werd daarbij eene scherpe lijn
1) Vorg. Drtllox t. n. p.
-ocr page 16-8
getrokken tusschen burgerlijke en handelszaken.
Zij liet namelijk voor handelszaken in \'t alge-
meen den lijfsdwang bestaan, maar liet hem in
burgerlijke zaken slechts in enkele bepaalde
gevallen toe. Tot op 1789 heeft deze Ordon-
nantie gegolden, ofschoon hare werking nu en
dan is opgeschort en daarna weder van kracht
geworden.
Eerst bij de Wet van 9 Maart 1793 werd de
lijfsdwang, als in beginsel de vrijheid aanran-
dende door de Conventie in alle gevallen afge-
schaft. Locré zegt van deze wet: „II ne faut
„pas croire que l\'abolition de la contrainte par
„corps ait été le résultat d\'une délibération ré-
„fléchie et d\'une longue discussion; ce fut l\'af-
„faire d\'un moment et le moyen qu\'une faction
„employa pour grossir le nombre de ses parti-
sans.De waarheid van deze bewering blijkt
uit de beraadslagingen. Danton noemde do
„détention jwur dettes," une honte pour l\'huma-
„nité, pour la philosophie qu\'un homme, en re-
1) Vorg. Locrd. Dcol XV. p. 458.
-ocr page 17-9
„cevant de l\'argent puisse hypothéquer et sa
„personne et sa sûreté." En met zulke groote
woorden deed men de zaak af.
Niet lang na 1793 reeds kwamen echter van
alle kanten klachten van de kooplieden, waar-
van \'t gevolg was dat de lijfsdwang weder werd
ingevoerd bij de wet van 24 Ventôse an V
(14 Maart 1797). Na dien tijd kreeg de lijfs-
dwang een zeer wisselvallig bestaan, nu eens
weder afgeschaft dan weer op nieuw ingevoerd.
Het ligt niet in mijn bestek de geschiedenis
van het instituut in Frankrijk verder te ver-
volgen. Wij herinneren ten slotte nog alleen
aan de wet van 22 Julij 1867, waarvan art 1
en 2 aldus luiden: „La contrainte par corps est
supprimée en nuitière commerciale, civile et
contre les étrangers. l\'^lle est maintenue en
matière criminelle, correctionnelle et dc simple
police.\'\'
Werpen wij ten slotte nog een blik op dc
vroegere vaderland.sche wetgeving.
10
Ook in ons land vindt men reeds zeer vroeg
het recht gegeven aan den crediteur om den
débiteur in zijne macht te brengen, tot tijd en
wijlen de crediteur van zijne pretentie zoude zijn
voldaan (vg. van der Linden Jud. Pract. II.
Blz. 153.)
Reeds in 1252 had graaf Willem II aan Dor-
drecht een Handvest gegeven, waarbij dat recht
werd erkend. Hetzelfde had plaats in tal van
handvesten, door hem en zijne opvolgers aan
verschillende andere steden toegekend. Mr. B.
Cohen noemt er eenige in zijn „Lijfsdwang in
handelszaken", blz. 50.
Anders dan in Frankrijk, is bij ons dc lijfs-
dwang nooit afgeschaft geworden. Toen wij na
1811 deel uitmaakten van het Fransche rijk,
werd natuurlijk ook de Wetgeving, die in
Frankrijk op dit gebied bestond, bij ons inge-
voerd. En ook nadat wij weer een zelfstandige
staat geworden waren, werd de lijfsdwang bij
ons behouden, en geregeld in het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering.
„De lijfsdwang, welke vóór de faillietverkla-
„ring bereids tegen den schuldenaar was ten
„uitvoer gelegd blijft stand houden overeen-
„komstig de bepalingen van het Wetb. v. Bur-
gerl. Rechtsvord." zegt art. 888 W. v. K.
\'t Allereerst verdient hierbij de aandacht hoe
lijfsdwang naar ons recht Avordt ten uitvoer ge-
legd. Art. 55)!) Wetb. van Burgerl. Rechtsvord.
luidt: „Geen lijfsdwang kan worden ten uitvoer-
„gelegd dan eenen dag na de beteekening van
„het vonnis, waarbij do opneming in gijzeling
is bevolen." Hieruit volgt al dadelijk dat do
lijfsdwang die ten uitvoergelegd wordt daags na
het vonnis van faillietverklaring geen reclitsgel-
dige meer is cn de schuldenaar zijn ontheffmg
daaruit kan vorderen. Wat echter zal het geval
zijn indien \'s morgens de lijfsdwang wordt ten
uitvoer gelegd en de aldus gegijzelde \'s middags
het vonnis van faillietverklaring verkrijgt? M. i.
12
zou ook nog deze lijfsdwang geldig zijn, daar
hij nog één dag vóór het vonnis van failliet-
verklaring verkregen is; hij kon dus op dezen
dag worden ten uitvoergelegd, mits dit geschied
zij vóór de uitspraak van het vonnis van failliet-
verklaring; namelijk in dien zin dat voor die
uitspraak de ten uitvoerlegging van den lijfs-
dwang begonnen zij. En deze kan men rekenen
begonnen te zijn wanneer de deurwaarder den
schuldenaar naar het gebouw geleidt, waarin
hij zal gegijzeld worden; niet eerst dan wanneer
de schuldenaar daarin is opgenomen. Dit ligt
duidelijk in de woorden van art. 771 Wetb. v. K.
opgesloten. „Dat vonnis heeft mede tengevolge
dat, — — enz.--en dat ook van hetzelfde
oogenblik af geen vonnis van lijfsdwang kan
worden ten uitvoergelegd." Werden dus vonnis
van lijfsdwang en vonnis van faillietverklaring
tegelijkertijd verkregen, dan doet zich dc vraag
voor wat het woord „bevorens" beteekent in
art. 889 Wetb. v. K. Deze vraag heeft reeds
menig een bezig gehouden. Laat ons dc ver-
schillende meeningen nagaan.
13
In de sillereerste plaats raadplegen wij het
Nederl. Faillitenrecht van Holtins. Daar vinden
wij p. 525 gezegd: dat art.» 889 Wetb. van K.
schijnt toe te laten dat lijfsdwang tegen den
gefailleerde hangende faillissement gevraagd en
verleend kan worden en dat het woord „bevorens"
beteekent, vóór de insolventverklaring uitge-
sproken , waaronder begrepen is de tusschentijd
tusschen de faillietverklaring en de insolvent-
verklaring , zoodat na de faillietverklaring geen
lijfsdwang ten uitvoer gelegd, nuuir toch wel
verkregen zou kunnen worden. Dat dit echter
niet aannemelijk is bewijst Iloltius hieruit, dat
het niet des wetgevers bedoeling kon geweest
zijn om een schuldeischer de gelegenheid te
openen zicii vóór de insolventverklaring, van
een vonnis van lijfsdwang te voorzien om daar-
mee de insolventverklaring af te wachten en
zich dan van zijn recht te bedienen en den
schuldeinuir te doen gijzelen in geval het niet
tot een accoord komt. Van het tegenovorge-
stelde «rcvoelcn was do Rechtbank tc Arnhem
in haar vonnis van 3 April 1813. W. 399.
14
Zij overwoog dat de door den eischer inge-
roepene bepaling van het Wetboek van Koop-
handel uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk de
bevoegdheid toekent om den tegen den failliet
vóór de insolventverklaring van zijn boedel ver-
verkregen lijfsdwang, na die insolventverklaring
te doen ten uitvoer leggen en dat mitsdien de
gedaagde als het recht tot lijfsdwang tegen den
eischer bezittende, op grond van een vóór dc
insolventverklaring verkregen vonnis, alleszins
bevoegd was, om na de insolventverklaring dat
middel aan te wenden.
Hetzelfde werd ook beslist in een arrest van
het Hof van Gelderland van 31 Mei 1843. waarbij
overwogen werd dat in art. 889 Wetboek van
Koophandel geen melding van de faillietverkla-
ring\' gemaakt wordt maar alleen van insolvent-
verklaring, en vergeleken met art. 851 Wetboek
van Koophandel lijfsdwang ,,bevorens\'\' tegen den
failliet verkregen, het woord „bevorens\' alleen
op ineolventverklaring kan slaan.
Eene tegenovergestelde beslissing ,nam dc
Rechtbank te Amsterdam aan in het vonnis
15
van 16 December 1852. Zij maakte uit dat de
minder duidelijke redactie van onze wetsbepa-
ling aanleiding geeft tot de opvatting, dat het
woord bevorens zou beteekeuen vóór de failliet-
verklaring, maar dat uit het verband met het
onmiddelijk voorafgaand artikel zoowel als uit
de door den wetgever gehuldigde beginselen in
de gansche leer van het faillissement kennelijk
blijkt dat het woord „bevorens" alleen beteekenen
moet „verkregen vóór de faiUiefverklartng\'^ enz.
Op de vraag of het vonnis van faillietverkla-
ring ook ten opzichte van den lijfsdwang terug-
werkende kracht iieeft tot op den dag van den
aanvang van het faillissement, vinden wij een
antwoord in een vonnis van de Rechtbank tc
Leiden van 12 Maart 1848. Weekblad van het
Recht, 483.
De gijzeling had hier plaats gehad iu het
tijdsverloop tusschen de aangifte en het vonnis.
Nu beweerde dc schuldenaar dat zij ten on-
rechte was uitgeoefend en eischte zijn ontslag.
Dc rechtbank overwoog m. i. zeer te recht dat
een faillissement altijd bij rechterlijk vonnis
16
wordt verklaard en dat in art. 771 Wetboek
van Koophandel ten opzichte van den lijfs-
dwang is vastgesteld dat als gevolg van dat
vonnis geen lijfsdwang kon worden ten uitvoer
gelegd, enz.
Dat zoolang geen vonnis bestaat er ook geen
wettig beletsel is om een verkregen recht ten
uitvoer te leggen; terwijl de executant ook
niet kon weten of het faillissement door een
ander schuldeischer of wel het Openbaar Mi-
nisterie was aangevraagd. Ook uit art. 888
Wetboek van Koophandel eindelijk bleek volgens
de Rechtbank, dat het vonnis van faillietver-
klaring geen terugwerkende kracht heeft op den
reeds ten uitvoer gelegden lijfsdwang. Dc be-
slissing viel dan ook ten gunste van den exe-
cutant uit.
\'t Zelfde geval deed zich voor in een geschil,
beslist bij een vonnis van de Rechtbank tc Am-
sterdam van 22 Januari 18G6, waarbij werd uit-
gemaakt, dat dc gijzeling van iemand die den dag
te voren aangifte van faillissement gedaan had,
doch eerst bij vonnis van den volgenden dag was
17
faillietverklaard, wettig is, ofschoon overigens
bij dit vonnis de aanvang van het faillissement
gesteld werd op den dag van aangifte.
Algemeen wordt toegegeven dat gijzeling ge-
vraagd en verkregen ni de insolventverklaring
geoorloofd is
Keeren we nu terug tot art. 888 Wetb. v. K.
„De lijfsdwang blijft stand houden overeen-
„komstig de bepalingen van het Wetb. van
„Burgerl. Rechtsv." Wat beteekenen deze woorden?
Naar mijn gevoelen bevatten zij een waarborg
ón voor den gegijzelde èn voor den schuldeischer.
Dat blijkt uit het verband van ons artikel met
dc bej)alingen van hct Wetb. v. Burgerl. Rv
over den lijfsdwang.
Vatten we in \'t kort samen wat deze laatste
inliouden. Vooreerst dan vinden wij in do artt.
585 en 58G de gevallen omschreven, waarin
lijfsdwang kan worden toegepast. Al deze bij-
zondere gevallen na te gaan is thans onnoodig.
1) Zio hiorovur con vonnin vnn do Kochtbank to Nymo-
gen vnn 6 Soiitombor 1842.
18
Voor het oogenblik komt het vooral aan op
art. 589: „Lijfsdwang mag nimmer worden ten
„uitvoer gelegd, dan uit kracht van een vonnis,
„waarbij dezelve is uitgesproken." In dit artikel
ligt de voornaamste waarborg voor den schulde-
naar, dat zijne vrijheid niet willekeurig zal
worden aangerand. Wij vinden dan ook dezelfde
bepaling in het Fransche Wetboek
Eene uitzondering hierop is gemaakt in art. 768,
waarbij gijzeling bij voorraad wordt toegestaan
van vreemdelingen, die geene vaste woonplaats
binnen het koninkrijk hebben; maar dit is toch
alleen mogelijk op bevel van den voorzitter der
arrond.-rechtbank, ter zake van eene vervallene
en opeischbare schuld, jegens een Nederlander
aangegaan.
Gok kan het vonnis bij voorraad worden ten
uitvoer gelegd, niettegenstaande hooger beroep
of cassatie, maar dan zal de executant zakelijke
of persoonlijke zekerheid moeten" stellen voor
de vergoeding van kosten, schaden cn interes-
sen, waartoe de arrestant mocht worden ver-
oordeeld, zegt art. 590. Uit art. 591) volgt.
19
dat het vonnis moet worden beteekend aan de
partij tegen wie men lijfsdwang heeft verkregen.
Moet nu in geval een vonnis van lijfsdwang
wordt verkregen, uitvoerbaar bij voorraad, in
de beteekening van dat vonnis vermeld worden
dat de zekerheid gesteld is.
Hierop vinden wij een antwoord in de con-
clusie van Mr. C. H. B. Boot genomen in de
zitting van de Amsterdamsche Rechtbank van
18 Juli 1843. Deze leert dat \'t woord mits de
conditio sine qua non is van de toegestane pro-
visie , en leidt daaruit af, dat ook van het stel-
len der zekerheid melding moet worden gemaakt
in de beteekening. Echter heeft dc rechtbank
de tegenovergestelde leer aangenomen. (Zic liet
vonnis opgenomen in het Rechtsgol. Bijblad V.
Deel Blz. 586).
Mr. Karseboom is van gevoelen dat de recht-
bank zeor terecht zoo besliste omdat in \'t geval
waarover zij uitspraak deed de gegijzelde dan
maar van zijn recht had gebruik moeten maken,
voordat hij zich luin de gijzeling onderwierp
(vg. de aangehaalde plaats.)
20
Vervolgens bevat deze titel nog eenige waar-
borgen voor den schuldenaar, o. a. over de
plaatsen waar hij niet mag worden gegijzeld,
zoo als de aan den godsdienst gewijde gebouwen
gedurende den eeredienst, de beurs gedurende
den beurstijd, de plaats en gedurende den tijd
der zittingen van gestelde machten enz.
Verder nog eenige practische voorschriften
van de wijze waarop de in gijzeling stelling ge-
schiedt nl. welke formaliteiten in acht te nemen
zijn bij feitelijken wederstand van den schulde-
naar, wanneer deze zich verzet tegen de we^
tigheid van de gijzeling; wat de akte van in
gevangenisstelling van den gegijzelde moet be-
vatten enz.
Ten laatste bepaalt art. 611 dat bij gebreke
van in achtneming dezer voorschriften de schul-
denaar de nietig verklaring der gijzeling kan
eischen en dat deze vordering, evenals die tot
ontslag gebracht zal worden voor dc rechtbank
van hct arrondissement alwaar hij is in gijzeling
gesteld.
De redenen welke aanleiding geven tot on^
( .
fl ^
21
slag uit de gijzeling vindt men opgegeven in
art. 595 Wetb. van Burg. Rv. Voor ons on-
derwerp is inzonderheid echter de bepaling van
art. 891 Wetboek van Koophandel belangrijk,
waarvan het eerste lid aldus luidt:
„Het verzoek, bij het vorige artikel vermeld,
„wordt door de rechtbank toegestaan in de ge-
„vallen waarin de gefailleerde, volgens het
„Wetb. van Burgerl. Rechtsv., tot het voor-
„recht van gerechtelijken boedelafstand zoude
„kunnen worden toegelaten." \')
1) Op dit artikol toekent Iloltius, 2c uitgaaf, blz. 52G
aan: Do aard van dit middel is in het oorsto gcdoolto van
art. 891 aangeduid: hot in ccn nurrogaat voor do nu over-
bodig geworden on daarom afgoschano cossio bonorum. Zio
do Momorio v. Toolichting van 1835, cn vorg. nrt. 709 on
art. 720 f. von hot Wotb. v. Burg. Uv. Ilot onderficlioid
18, dftt hier do IjjfHdwang als roodn aanwezig wordt ondor-
stold, dut niot allo do HchuldutRchor», hy odictnio citatio,
op to roepen zjjn on roods uit dien hoofdo do rechtsgang
vool oonvoudigor wozcn kan. In do niouwcro Franscho wot
is hotzclfdo donkbeuld, om in dozen do cosaio bonorum to
hiton varon, docli volmondig cn moor omvattend uitgospro-
kon. Zio art. 541 ald. un vorg. in don Codo Liv. III.
Titro II. Morkwiuirdig! voor do oorato kiom, waaruit hot
faillitonwozcn gesproten zjj, houdt men in DuitHchhuul do
^^^mmmmmfm^^mmmBBÊÊSsmBmBm
Eene bijzonder gewichtige vraag is het, of
een schuldenaar zijne goede trouw bewijzen
moet, om uit den lijfsdwang te worden ont-
slagen.
Ons artikel bepaalt namelijk, dat zijn ver-
zoek, om uit den lijfsdwang te worden ontsla-
gen, door de rechtbank „wordt" toegestaan, in
de gevallen enz., en volgens art. 707 Burg. Rv.
is de gerechtelijke boedelafstand eene gunst,
welke de wet aan den ongelukkigen en te goe-
der trouw gehandeld hebbenden schuldenaar
toekent
cossio bonorum cn nu hoot hot in oono der nicuwsto fail-
lisscmontswctton :
„Aucun debiteur commorçant, no sora rocovablo à de-
mandor 8on admiRsion au bónifico do cossion do bionnl\'*
Do waarheid is, dat hot oigonlijko raillitonrocht van don
koophandel ccn gohool andoron oorsprong hooft on dat or do
CMsio oorst van do Doctoren nadorliand is ingonchovcn. In
do Amstordamscho vorordoningon, zoowol dooudo als niouwo,
is *ij oono blooto appe^idix. Zio Ord. v. 1659, art 38; van
1777, art. 6G.
1) Bjj vonnis van do Arr. rechtbank to Rotterdam van
29 Mei 1876 is aangenomen, dat do gofailloordo, tonoindo ,
uit do gijzoling to wordon ontslagen, zijno goodo trouw
bowijzon moot. W. 3998.
23
De regel van art. 589 B. W.: „de goede trouw
„van den bezitter wordt steeds verondersteld,
„die de kwade trouw beweert, moet ze bewij-
„zenzal ook hier wel van toepassing zijn;
art. 709 Wetb. van Burg. Rechtsv. bepaalt:
„de schuldeischers kunnen den gerechtelijken
„boedelafstand niet weigeren, tenzij zij mochten
„kunnen aantoonen, dat de schuldenaar niet te
„goeder trouw had gehandeld."
De goede trouw is iets inwendigs, mon kan
niet het bewijs verlangen, dat iemand getn on-
recht gedaan heeft; do kwade trouw daarentegen
is vatbaar voor bewijs. Het ongeluk zal dc
schuldenaar moeten aantoonen en dit zal ook
uit zijn bock blijken, voorzoover hij door fail-
lissementen en slechte betalers heeft verlies ge-
leden. Toonen de schuldeischers aan, dat hij
tc lichtvaardig crediet heeft verleend, dan is
hij nalatig geweest, cn heeft hct verlies niet aan
hct ongeluk, maar aan zijne lichtvaardigheid
tc wijten.
Daarom is\' m. i. hct gevoelen van Asser en
de 5 advocaten op art. 892 Wetb. v. K. juist.
24
De rechtsregel, dat bedrog niet mag worden
verondersteld, gaat overal door en schijnt tot
tot de beslissing der vraag in dezen zin te
moeten leiden, dat op de schuldeischers de be-
wijslast rust van de kwade trouw
Ik sluit mij dan ook gaarne aan bij het ge-
voelen van Mr. Tjaden Busman. (Opmerkingen
en Mededeelingen van Mr. A. Oudeman en Mr. G.
Diephuis, deel XV, Blz. 112). „Wanneer geen
„der schuldeischers zich de moeite wil geven
„om aan te toonen dat de schuldenaar niet ter
„goeder trouw heeft gehandeld, dan heeft deze
„het vermoeden van goede trouw voor zich."
, (
, i
Ook hier is aan de schuldeischers gelegenheid
gegeven, zich tegen het verzoek te verzetten,
en zijne kwade trouw aan te toonen, want dc
schuldeischers, die den verzoeker hebben doen
gijzelen of in gijzeling hebben aanbevolen, wor-
den opgeroepen; het verzoek wordt .verder open-
1) Dit govoolon is ook nangenomcn bij vonnis vtin do
Arr. rochtbank to Amsterdam van 11 Fobrurij 1873, vorg.
Magazijn van IlandolHrccht. XII. p. 39.
25
baar bekend gemaakt door aanplakking, en ieder
schuldeischer kan zich binnen eene maand ver-
zetten; ook het ü. M. wordt gehoord. Hebben
noch de schuldeischers noch het O. M. de kwade
trouw aangetoond, dan komt, gelijk gezegd is,
de praesumtio facti den schuldenaar ten goede
dat hij in de goede trouw heeft verkeerd.
Het ontslag uit de gijzeling loordt verleend.
Dit wordt geeft te kennen dat hier het arbitrium
judicis is uitgesloten. Het geheele vermogen
van den schuldenaar is in handen van de schuld-
eischers — te weten van den Curator — waartoe
zal dan de voortzetting der gijzeling dienen;
den schuldenaar wordt daarom het voorrecht,
dat anders de boedclafstand medebrengt, het
ontslag uit de gijzeling toegestaan.
Men zou kunnen vragen, waarom dan ook
niet het ontslag aan een schuldenaar, die door
eigene schuld het verval van zijne zaken heeft
bewerkt, wordt toegestaan? Waarom hem niot
dezelfde gunst bewezen? de lijfsdwang is immers
geen straf, maar een dwangmiddel om dc be-
taling te verkrijgen.
m
26
Deze inconsequentie steunt misschien op de
veronderstelling, dat hij goederen ter zijde heeft
gebracht, waarmee hij nog betalen kan en waar-
mede een vriend voor hem in de bres zou kun-
nen springen, onder voorgeven, dat deze uit
zijn eigen vermogen betaalt; maar dit vermoe-
den mag niet aangenomen worden; het zou de
veronderstelling wezen van een misdrijf en dit
mag niet ondersteld worden. Maar nog eens,
waarom dan het voorrecht niet algemeen toe-
gestaan ? Wellicht heeft de wetgever door zijne
bepaling bij iedereen de gedachte levendig willen
houden, dat hij niet te onvoorzichtig mag zijn,
en zooveel mogelijk zorgen moet, dat zijne zaken
1 : .
pi
■ (
i i
I t
: t
!
I \'
\' i
r-
^ *
i
■1
\' i niet achteruitgaan.
^yanneer de failliet veroordeeld is wegens
\' i bankbreuk, kunnen, nadat hij zijne straf heeft
ondergaan, zijne schuldeischers hem nog laten
gijzelen, en hij is dan van het voorrecht van
art 891 Wetboek van Koophandel verstoken
(art. 710 Kv.)
De wetgever moet dus onder daden van kwade
trouw hier de zoodanige begrepen liebbcn, die
27
niet tot eene vervolging wegens bankbreuk
konden leiden, of wegens welke het Openbaar
Ministerie geene vervolging heeft begonnen.
Hiermede wil ik niet zeggen, dat er geene
handelingen van kwade trouw kunnen plaats
hebben, die niet de straf van bedriegelijke
bankbreuk medebrengen. Vervreemdingen ten
nadeele der schuldeischers kunnen hierbij in
aanmerking komen, wanneer die niet onder de
verduisteringen vallen, van welke art. 5, n® 2
der Wet van 10 Mei 1837, Staatsblad 21 spreekt.
Dat hij, die zonder de noodige kunde, een
handelszaak opricht cn hiermede to gronde gaat
en van andere lieden het geld zoek maakt, niet
ongelukkig is, gelijk Mr. Tjaden Busman t.a. p.
leert, durf ik niot te beweren
Zoo heeft dan ook het hof van Noord-Holland
10 Maart 1874 (Mag. van Handelsrecht XVI p.
73) beslist, dat het ongeluk en dc goede trouw
1) Stol, hjj hoollt wnron to «luur ingokocht, omdat hjj
or do hoedanigheid niot genoog van kende. 1» hjj nii niot
ongelukkig, omdat hij to vool gorokond hoeft op du ooriyk-
heid van den vorkooporP
28
niet te beoordeelen is naar de handelingen,
waarvoor de debiteur aansprakelijk is, maar
naar zijne persoonlijke goede trouw of schuld ,
zoodat er geen kwade trouw is waar het fail-
lissement niet te wijten is aan kwade trouw of
eigene schuld van den gefailleerde zelf maar
veeleer veroorzaakt is door verkeerde hande-
lingen en speculatiën van zijn procuratiehouder
wiens handelingen hij misschien als geene kennis
van zaken hebbende, niet in staat is geweest
te beoordeelen. Tevens werd in dit arrest met
recht aangenomen dat tegen het vonnis bij het
welk ontslag wordt toegestaan of geweigerd,
hooger beroep is toegelaten, daar nergens ge-
zegd is, dat deze beslissing door een rechtbank
in hoogste ressort wordt gegeven. De uitdruk-
kelijke vermelding in art. 808 Wetboek van
Koophandel van hooger beroep bij rehabilitatie
heeft geen recht om hier argumeijto a contrario
hct tegendeel aan te nemen.
Bij vonnis der Arrondissements Rechtbank te
Rotterdam van 17 Juli 1850 (W. 1159) is daarcn-
tegen aangenomen, „dat dc regel, dat de goede
; ■ I
I
i
I !
-ocr page 37-29
„trouw moet worden verondersteld, zoolang het
„tegendeel niet is bewezen, in cas van art. 891
„Wetboek van Koophandel van geene toepassing
„kan zijn omdat het hier geldt een gunst welke
„de wet toekent."
Art. 890 Wetboek van Koophandel veroorlooft
den schuldenaar het verzoek tot ontslag te doen
„niettegenstaande de faillietverklaring en daarop
gevolgde insolventie." De vraag deed zich voor:
„of dit verzoek eerst na de insolventie verkla-
ring wordt toegelaten? In bevestigenden zin
besliste het Provinciaal Hof van Friesland 18
Maart 1841.
l) Vg. Kochtsgol. IJijbl. IV. 1)1. 401.
Ovcrwogonilo dnt do grond vnn hot onderhavig hoogor
boroop hoofdzakelijk diuirin gologon is, dnt hot vonnis van
failliot-vorklaring, niodo ton govolgo hohhondo, dat van dat
oogenblik af gocn vonnis van lijfsdwang kan wordon ton
uitvoer golcgd, diuiruit ovoroonkomstig art. 771 Wetboek
van Koophandel ook volstrokt zoude volgen, dnt hot vroogor
vorloontl on uitgevoerd bovol vnn gljzoling vnn zelf vorvnlt
onz. Dnt bjj hot Wotbook van Koophandel wol duidoljjk
in ort. 771 is voorgoschrovcn, dnt na hot vonnis van fail-
liotvorklaring goon vonnis van lijfsdwang kan wordon ten
uitvoer golcgd, zoodnt nn dion tijd gocn dwnngmiddol voor
30
Men kan voor dit gevoelen zeggen, dat art.
888 Wetboek van Koophandel geplaatst is in de
afdeeling die van de vereffening van den boedel
! do verklaring in\'art. 851 K. omschreven, tegen denzelven
mag worden gebezigd, maar daaruit geenszins volgt, dat
die faillietverklaring eeno in vrijheidstelling medebrengt
van dengenen, dio zich in staat van gijzeling bevindt.
\' Dat dezo uitlegging volkomen bevestigd is door do be-
paling van het Wetboek van Koophandel in artt. 888, 890
I en 790 waarin is voorgeschreven, dat do lijfsdwang, welko
vóór do faillietverklaring bereids tegen den schuldenaar
\'I was ten uitvoer gelegd, blijft stand houden dat hij om do
1\' daarbij opgenoemdo reden van do arrondissomcnts rechtbank
zal kunnen verzoeken, dat hij, reeds in gijzeling zijnde,
{: ^ daaruit worde ontslagen, en dat in do govallon, waarindo
tegonwoordighoid van den schuldenaar in dozo of geene
werkzaamheden, don boedel van faillissomont botrofTendo,
Toreischt wordt, hjj, zoo hij zich in gijzeling bevindt, op
last van den Rochter-Commissaris, uit do gevangenis zal
(i worden overgebracht, uit welko wotsbopaling buiten allo
bedenking bljjkt, dat do faillietverklaring de in vrijheid-
stelling van den schuldenaar geenszins ipso iure ten go-
volgo hoeft.
Dat volgons do Nedorlondscho Wetgeving slochts twoo
middelen voorhanden zijn, om zoodanige in vrijbeidstolling
to erUngen, on wol vooroorst door het gotroffon accoord
van don schuldonaar mot zijne schuldeischers, on ten tweedo,
dat do failliotvorkhiardo do voreischtcn bezit, wolko hom
zouden aamtpraak geven op oonon boedolafstand; onz.
> i
\'J
31
handelt, en dat dus het ontslag vóór de insol-
ventie verklaring geen plaats kan hebben. Ware
dit het stelsel van den wetgever geweest dan
had hij ook geene reden gehad om van de in-
solventieverklaring gewag te maken. Hij had
dan de woorden „niettegenstaande\' de faillietver-
klaring en daarop gevolgde insolventie moeten
achterwege laten. De rechtbank tc Arnhem (op
den 28 Februari 1848) en het Provinciaal Hof
van Gelderland (arrest van 12 April 1848)\')
namen dan ook het tegendeel aan.
1) Vg. Kechtgül. Bjjbl. X. Dl. 295.
Hot arrost vnn bot Hof luidt al» volgt:
Ovnrwogondo mot botrokkinf? tot bot opgoworpnn niiddol
vnn niot ontvankolijkhcid, dnt wcl Ih wnnr, bjj nrt. 888
on 889 Wutbook vnn Koophnndol is voorgcschrovon, dnt
do lijfsdwnng wolko voor do fniiliotvcrklnring boroid« togon
don Hchuldonmir Ih Ion uitvoor gologd, bljjft Htnnd lioudon
on do BchuldoiscIiorB do bovorons vorkrogono IjjfHdwnng,
nn 7,ijno iuBolvontvorklnring nlnnog ton uitvoor kunnon doon
loggon; doch dnt ovouwol do oiiniiRknnbnro ntrokking vnn
nrt. 890, in vorbnnd boschouwd niot nrt. 891 Wotbook
vnn Koophnndol goono nndoro zijn knn, dnn dnt du wut-
govor bjj günstige uit/ondoring, «wui den ongolukkigon on
tor goodor truuw golinndold hubbondon koopman in liot
nlgonioun, nn zijno fnilliotvorklnring, liut niiddol tot bohoud
32
Bevatten de woorden in art 890 Wetboek
van Koophandel dat geen lijfsdwang tegen hem
zal worden uitgeoefend ook eene vrijstelling van
nog niet door een schuldenaar verkregen lijfs-
dwang?
Zeker kunnen beide verzoeken tegelijk ge-
schieden, zoowel dat tot ontslag uit den lijfs-
of herkrijging zijnor persoonhjko vrijheid lieeft willen ver-
zekeren.
Ovcrwegendo toch, dat dozo bedoeling van don Wotgo-
vor duidelijk is op to maken uit do bewoordingen zelve vnn
art. 890 on do aldaar gebezigde uitdrukking: uiettegen-
ataande, allen twijfel to dion opzichte moot doen vervallen,
maar dat er ook geeno oanncmolijko roden voorhanden is,
waarom do Wotgover nnn den gofnilleordo eerst nn zijno
insolvontvorklaring zoodanig voorrecht zou willon verico-
nen, vermits ingevolge art. 770 en 851 Wetboek van
Koophandel oon schuldenaar roods nn zjjne fnlliotverklnring
van rechtswege allo beschikking cn beheer over zijno
goederen verliest, cn zijn boodol hij gemis van oen accoord
door do rechtbank moot worden insolvent verklaard, on
ten behoovo zijner creditourcn door don curator vorofTond,
zonder dat er aan do zijdo van don gofailloordo, eenigo
verplichting moor to vervullen is, om zjjno insolvontvor-
klaring to doen uitsproken.
Overwegende dat alzoo het verzoek tot ontslag nis tijdig
moot wordon aangemerkt, onz.
33
dwang in welken de schuldenaar zich bevindt,
als dat, dat de verkregen lijfsdwang niet zal
worden ten uitvoergelegd. Het woordje of in
den zin „tot behoud of herkrijging\'\' en in „of
dat hij" in art. 890 Wetb. v. K. sluiten die cu-
mulatie niet uit: de gefailleerde verzoekt ont-
slag en als hij ontslagen zal zijn sauve garde.
Men kan toch niet willen, dat hij eerst nadat
het ontslag zal zijn toegestaan en gegeven, sauve-
garde kan vragen. Dit zou noodelooze omslag
zijn en \'t Damocles-zwaard zou steeds blijven
hangen, de wetgever kan niet bedoeld hebben,
dat als iemand in de gijzeling zit, hij wel ont-
slag kan vragen maar geen sauve-gardc, en dat
zoodoende als weder een ander schuldeischer
lijfsdwang ten uitvoer legt, de ongelukkige in-
solvent weder de maand, met de andere forma-
liteiten wel zes weken, van art. 81)1 lid. 3, Wetb.
v. K. in de gevangenis moet uitzitten
Üp dc bovengestelde vraag gaf echter het Ge-
rechtshof te \'sllage 3 Dec. 1877, het antwoord,
1) UcchtHguIeonl Hijhlnd, 1878 lil. 11. iifd. H.
-ocr page 42-34
dat de wetgever in art. 891 kennelijk op het
oog had de ten uitvoerlegging van bestaande
vonnissen van lijfsdwang, en geenszins om den
failliet voor altijd en alle omstandigheden te
vrijwaren tegen lijfsdwang. Dit blijkt volgens
het Hof vooral daaruit, dat het daartoe strek-
kend verzoek behoort te worden openbaar ge-
maakt, ten einde de schuldeischer, die een von-
nis van lijfsdwang heeft verkregen, in de ge-
legenheid zou worden gesteld tegen het verzoek
in verzet te komen.
Stellig is er geen grond dit verzoek toe te
staan bij lijfsdwang voor nieuwe feiten (b.v. tot
schadevergoeding boven de /150, wegens on-
rechtmatige daad); maar niets belet m. i. de
vergunning uit te strekken tot alle reeds be-
staande schulden, wegens welke lijfsdwang zou
kunnen plaats hebben. De schuldeischer, die
om den lijfsdwang wilde vragen, kan mede in
verzet komen, en dc kwade trouw aantoonen.
1
1
Het is niet noodig met Mommsen de woorden
in het door hem uitgegeven, in Egypte gevon-
den, fragment: „ut ea fiant, quae futura forent,
si dediticiorum numero facti non cssent" op te
vatten als van een exul.
De legataris heeft sedert de erfgenaam in
gebreke is, recht op dc vruchten of interessen
van de gelegateerde zaak.
36
De akte van toestemming der ouders tot het
Ij huwelijk (art. 126, 2°. B. W.) behoeft niet den
■j naam van den persoon te bevatten, met wien
^ hun kind in het huwelijk zal treden.
IV.
Art. 595 b. 15. W. handelt alleen van dien
M; minderjarige, die wilsvermogen heeft
V.
De Vrouw die niet van tafel cn bed geschei-
den zijnde, niet met haren man samen woont,
verbindt hem niettemin volgens art. 104, B. W.
VI..
Dc vervreemding van eenig goed. in dc rechtc
lijn tegen zekeren prijs cn voorbehoud van
vruchtgebruik, is wat dc berekening der legi-
time betreft, als schenking aan tc merken, niet
wat den inbreng betreft.
-re,*
37
VIL
Wanneer tAvee erven denzelfden legataris zijn
vermaakt en door deze making de legitime
verkort is, dan mag, wanneer geen van beide
vatbaar voor verdeeling is, maar toch een
daarvan tot voldoening van het te kort op de
legitime toereikend, de legataris niet beide de
erven behouden, al biedt hij aan het te kort
in geld op te leggen.
Hij aan wien een wisselbrief die aati order
luidt, zonder bijvoeging der order clausule ge-
ëndosseerd is, heeft de bevoegdheid, iiem verder
te endosseeren.
IX.
Abandon en abandonncment kunnen niet sji-
mengaan.
38
!
X.
De failliet kan, wanneer geen verzet tegen
I . de homologatie van het accoord plaats had, slechts
"y dan in hooger beroep komen van het vonnis,
" waarbij de homologatie geweigerd is, wanneer
hij te rechter tijd (art. 844 K.) een rekest heeft
i ingediend.
XI.
Jl ^
\'i ■ Ten onrechte besliste de Rechtb. van Zwolle
i: I 6 Jan. 1876: „Indien effecten bij den failliet in
i bewaring zijn gelaten, cn door dezen buiten
M weten des eigenaars beleend, is de eigenaar
I niet verplicht, wanneer hij die effecten terug-
vordert, het beleende en door de curators uit
, \' den boedel betaalde kapitaal terug tc geven."
t •
I
XII.
\'t Incidentcelc hooger beroep kan, wat het
interlocutoir vonnis betreft, niet meer plaats
hebben, wanneer drie maanden sedert de be-
teekening hiervan, zijn verstreken.
39
Alternatieve dagvaarding van twee personen
tot voldoening van eene vordering is toegelaten.
XIV.
In een strafgeding ter zake van meineed is
hij, die den eed heeft opgedragen, bevoegd om
als getuige op te treden.
XV.
De verjaring moest ook in het geval dat ver-
volging plaats had, beginnen van den dag dat
het misdrijf\'gepleegd is.
XVI.
Die als gemachtigde ter kwader trouw een
valschcn eed aflegt, is als dader, de lastgever
als intcllcctueele mededader te stralFen.
40
Hij die voor den dief den koopprijs der gesto-
lene en verkochte goederen des bewust bewaart,
is niet als heler te straffen, maar wel hij die
het geld bewaart, hetwelk op een valsch geschrift
is ontvangen.
XVHI.
Indien de toestemming der Staten-Generaal
tot het aangaan van een huwelijk van een der
leden van het Koninklijk Huis niet vooraf ver-
leend is, kan dat verzuim door latere bekrach-
tiging worden hersteld.
XIX.
Art 5 Grondw. belet niet, dat vreemdelingen
stemgerechtigden zijn in Waterschap.s- of Pol-
derbesturen.
XX.
De belastingen op het vermogen of het in-
komen moeten proportioneel, niet progressief
zijn.
► ■ ■ < ■
»T.
-ocr page 51-r-A-
-ocr page 52-