-ocr page 1-

DE

TROONOPYOLGING

NEDERLAND.

m

-ocr page 2-

mmmmmrp

-ocr page 3-

\' T r . - :^

V

j/-

Xn. ».

. I

m.

- V.\' 9
...

■ ^

\' i.

it\'.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

DE

Th\'OONOrVOLGINO IN NKDKliLANI).

-ocr page 6-

-

■ -

»

\'W

ff ♦

, ■4\'>1.

fW-

V.

!■• Si., .....

Bvî-^j;-.«\'-

-ocr page 7-

TROONOPVOLGING IN NEDERLAND

tkn tknenuaino vak dki» oraad

VA*

DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP,

AAN DE UIJKS-UNIVERSITEIT TE UTllECIlT,

na vaciitiaikq vaif dkk hkctou maokificüs

DR. E. mulder.

iiooolkknaab in DK yacültrit RKU wis- KN NATDÜRKrNDK,

VOLGKNS HESLUIT VAN DKN SKNAAT DEH UNIVKHSITKIT,

01» VOOHDRACIIT DKH HRCHTSORLKKHDK FACULTKIT,
TE VEUDKniOKN
op WOKN.SDAO, «Icn 5»««irn MKI IKKO, «Iph namiililitKH tc .\'« nrcn,

J)00*

nKNDlllK KEPPEL HESSELINK,

(IKBORKK TK WaUNSVRL».

irniKCiiT,

A. .1. VAN HUFFKL
1880.

-ocr page 8-

8looin«nrl|MT*<lrnk T«n do KIrm» K IM)8CII « ZOON.

m

-ocr page 9- -ocr page 10-

... . •.....^

. \' ■ i ■ \'

->1

•1-;

l.

■ ■ .-v.

"■ ;

- • ■

- . i

■- S, . "h.

-ocr page 11-

K. II.

Eoli wooril van hartclijkcn daiik zij mij vergund
imn U Hooglccrareu der Juridische faculteit wier
onderwijs mij aan deze Rijks-Universiteit is ten
deel gevallen, in het bijzonder aan U llooggeleêrdo
üE Louteu, voor do vele terechtwijzingeu bij. het
verviuirdigen van dit proefschrift.

Cm -

m

_■■jft

-ocr page 12-

• i

. tf - --

. c. 1.\'

-

-ocr page 13-

INHOUD.

niz.

Inleiding................1

Hoofdstuk I. Do Troonopvolging vortr 1848 ... 7
II. Do Troonopvolging sedert 18-18 . . .15

n

Stollingen................(U

-ocr page 14-
-ocr page 15-

NLEl Dl N(i.

Dc vnuig wie ann lict iioofd van dcu staat zal
komen to staan na hct ovorliJdtMi of den afstand
van den togen woord igcn vorst, is, onverschillig in
welk land, ccn vraag van hct hoogste gcwiclit.

Het antwoord zal vcrschillcn al naar mate »Ic
hoogste macht iemand toegekend wordt door crf-
rccht, kiesrecht of henotMning door (hm voorgang(ir.
Al (leze wijzen van opvolgen iiehhcn hnnno
(\'igcnanrdige bezwaren cn voorde(»len.

In landen wimr hot erfiTcht hct hcciwhendo is,
is dc rcgccring geen oogenblik zonder hoofd. I
jC
roi ne meurt jamais. Lc roi est mort, vivo Ic
roi. Dc wet wijst terstond zijnen opvolger nan.
Een interregiunn behoort hier, zoo niet tot dc
onmogelijkheden, zeker tot do z(»ldzaamhcdcn. Waar
vcrki(v,ingcn hct hoofd van den staal moeten ann-

1

-ocr page 16-

wijzen, is zulk een interregnum gestadig aan de
orde; men heeft dan geen zokerlieid en ieder, die het
goed met den staat meent, ziet met ongerustheid
het oogenblik te gemoet, waarop de natie zal
geroepen zijn zich een nieuwen vorst tc kiezen,
hetgeen meestal gepaard gaat met allerlei verkeerde
invloeden. Bij erfrecht daarentegen beeft men
zekerheid cn rust bij elke Troonsvcrandcring; men
weet tc voren wie na den tegcnwoordigen dc toe-
komstige vorst zal zijn; éénheid van belangen
tusschen vorst en volk zijn er het gevolg van;
gehechtheid van de natie aan hot rcgccrend stam-
huis, de liefde van den vorst jegens zijn volk,
slechts denkbaar waar vorst cn volk sinds lang
verhonden zijn, zullen het regcercnd huis zoo
noodig, steeds aanmoedigen, om voortdurend zijne
beste krachten aan de natie t(! wijden. Daartegen-
over staat echter de mogelijkheid een onwaardig
vorst den troon te zien bestijgen; dc meeat ongc-
Rchikte pci-soon kan uit kracht zijner gelioortt» zijn
rccht op den troon doon gelden.

In ccn constitutioneclen staat, waar de individu-
aliteit van den voi-st meer (»j) den achtergrond
treedt, is dit bezwaar m. i. niet van zoo groot
belang, dan\'dat daarom alleen, mcl voorbijzien van

-ocr page 17-

de voordcelen aan \'t erfrecht verhonden, de voor-
keur zou moeten gogovon worden aan oono andere
wijze van troonopvolging.

Waar echter do individualiteit van don vorst
wcl hoofdzaak is, zoudo m i. hot kiesstelsel verre-
weg tc profcrocron zijn, aangezien de vorst door
het meorendoel der natie gekozen, wel inng ver-
ondersteld worden, zoo niet allo, zeker een groot
dool der vereischten voor eon hoofd van den staal
in zich le vercenigcn.

V. IIo(JKNi)()Hi\' \') zegt: „Er is geen heter mid-
dol, om to hopalen wie het hoofd van den sUuit
zijn zal dan do gohoorte, alle andere middelen
komen ons voor hoogst gevaarlijk to zijn voor de
rtist der maal.schap|)ij en voor nationale onafhan-
kelijkheid."

liet erfrecht van den troon is juris puhlici, het
is gocn burgerlijk recht, hot is geheel en al onaf-
hankelijk van don wil van den voorganger, het
ontstaat niet bij den dood van den erllater, nunir
iïot bestaat roods bij het loven.

He staatkundige lM\'do(;ling vnn het erfnu-hl, is

O llij\'lmgni tol (le liui«li<»n(linK vnn stnnt, Dl, VIII. p. 22S
cn 221».

-ocr page 18-

inzonderheid onzekerheid nit te shiiten, wie aan
het hoofd van den staat zal staan, cn ter «aan-
wijzing van den vermoedelijken opvolger, om hem
in staat te stellen zich voor zijne hoogst aanzien-
lijke betrekking voor te bereiden \').

Daar waar hct erfrecht is aangenomen, wordt
overal ingezien, dat de voorrang van hct man-
nelijke geslacht boven hct vrouwelijke te ver-
kiezen is boven hct toekennen van gelijken rang
aan beide geslachtcn. B
luntschli zegt ,ln
dom Rechte zur Erbfolge ist ein Vorzug des männ-
lichen Geschlechtes vor den Frauen überall aner-
kannt, jedoch in verschiedenen Staten, in verschie-
denem Umfang."

Reeds in de lex Salica \'\') hjzcn wij:
„Dc terra vcro salica nulla portio hcrcditatis
mulicri vcniat, sed ad virilem sexum tota terrae
hcreditas pervcniat."

Dcz(! bc|)aling van de lex Salica, eene bej)aling
van \'t private rccht, is overgiibracht geworden oj)
het Staatfirecht. Dit stelHcl, namelijk dat dc vrouwen

\') I)k Bosch Kkmi-kk, Sinntsmilit p, 2G1.
») AllKcincinra Slantsrcclü, 11 II, p. 34.
») L-;* Salic.1 Til. r.2, cnp.

-ocr page 19-

absoluut vau do opvolgiug ziju uitgoslotcii, is
vorder omhelsd iu de Zwoedscho constitutie van
1809, do Bclgischo constitutie van 1830, en dc
Pruisische van 1850, ook Italic hooft het aangenomen.

Het Duitscho stolsel, hetzelfde als in Mcdcr-
land, Bcijoron cn Wurtcmbcrg, sluit do vrou-
wen uit door don ganschon mannclijkon shun;
liluntschli\') zegt:

„ Wenn aber der Mannstamm erlischt, so geht dio
Thronfolge auch auf die nächste Frau über, in dem
Sinne, dasz von da an wieder der neue Mannstannn
<len Vorzug erhält."

Eindelijk heeft men nog het Engolscho stelsel.
1)(! vrouwen worden hier alleen uitgesloten door
mannen vantlonzelfdon graad; ook Spanje cn Portugal
hebben dit .stelsel aangenomen. Hot gevolg hiervan
is eeno voorfdurende verandering van het regcerend
huis, in JOngeland b. v. heeft nuMi van het begin
dcr 15""" tut het hegin dcr 18\'\'*" eeuw l> verschillende
geslachten don troon zien bestijgen, als het huis van
LancuHter, York, Tudor, Stuart, Oranje Nassau,
Hannover.

Welk stelsel nu\'u ook de voorkeur gove , hot

<) AllgfimiiUH .SlmilKm\'lil, H II, p.

-ocr page 20-

6

crfreclit van den troon is iu ieder geval ondeel-
baar cn berust alleen op een wettig huwelijk. De
wettigheid is echter niet alleen voldoende, het moet
aangegaan worden, onder goedkeuring vau verschil-
lende staatsmachten.

In sommige staten vindt men bovendien nog be-
palingen , dat dc cchtgcnootcn van gelijke geboorte
moeten zijn (cbenbürtigkcit)\'). Bluntschli ziet het
nut van dergelijke bepalingen niet in, waar hij
sprekonde van dc toestemming der vertegenwoordi-
ging bij huwelijken van vorsten zegt. „Wenn aber
das geschehen ist (die Genehmigung des Statsobcr-
hauptes oder des llcpräscntativkörpers) so ist schwer
zu begreifen, wcszhalb denn die Freiheit des
^ fürstlichen Iiulividuums noch durch hcrkönunlichc

Vorurthcilc üb(!r dio ausschlicszliche Reinheit des
Blutes weiter beschränkt werden sollte^."

\') lli,UNTst;iii,i Allgcinciiu-s ölaulsrcclil, H. II, p. Uö tu .\'10,

») „ // II. n, p, \'M.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK I.
De Troonopvolging vóór 1848.

Reeds van het begin van den tachtigjarigen oorU)g
tot o|) don huidigon dag, is dc naam Oranje Nassau
steeds ton muiwsto verbonden geweest met do
behingen van ons dierbaar vadcrhind.

De geschiedenis heeft geleerd, welke herinne-
ringen van vroeger aan dat huis het rccht geven
aans|)raak to nuikcn op do liefde cn gohochtheid
van ilc Ncdorlandscho natie.

Uccds onz(! voorvaderen erkenden dc verdiensten
van dat huis, dom\' telkens bij de keuze van oenen Stad-
hoiuler, dien op oenen IVins van Oranje tc vestigen.

(icen wonder dus dat num reeds vroeg het behmg
voor Nederland inzag, om het huis van Oranje-Nassau
door hechte banden aan ons vaderland te binden,
/onder <lcn moord van Prins WlliLKM I, zouden
I
kmu reeds erfelijke rechten zijn ojigedragen.

De eerste sporen van een orfrccht in Nederland
trelt men aan in 1(531, in dc acte van survivanco
OJ) Prins WiLhK.M, den 25 April aan Prins Fkk-

-ocr page 22-

8

deuik Hendrik aangeboden, waarbij reeds een
soort van erfrecbt werd daargesteld De zinsnede
daar voorkomende: „Ende begerende aan deselvo
tc vcrtlionen onze aengcnaembeyt; ende vastclyck
betrouwende, dat by syne Furstelyckc Doorlucb-
tiglicids Jongen Ileerc cndc Soonc Prins Wilhelm,
gboboren Prince van Orange, Grave van Nassau
ctc., volgende de exempelen endo voetstappen van
zyne Heeren Grootvader, Oom endo Vader voor-
noemt , den voorsz. Lande uyt gelycke aircctie,
endo mede tot voorstant van de waare Cbristclyckc
Göreformcerde Religie, zoo die tegenwoordigb by
publycque Autboriteit in de voorsz- Landen ge-
cxercccrt wort, in tydcn endo wylcn insgclycks
goede diensten zullen moogcn bcwesen werden";
doet ons ^icn dat toen ter tijde reeds voortgebouwd
werd, op dc erkende deugden van bet Imis van
Oranje-Nassau.

:

Den 2*\'"" Ecbr. 1G74, even na dc vcrbelling van
WiLi,hm III, viiulcn wij ccii resolutie, waarbij dc
Edele Groot Mogende Heeren Staten van Ilollandt
en Wcst-Vricslandt, bet Stadtbou<ler, Capitcyn (ui
Adiniraclscbap-Gcncracl, over dc Provincie van

m

1) Zit; dc Jiclc in licl Groot l\'lacnalIxMïk , Dl. III, 1)1. 108.

-ocr page 23-

9

Hüllaiidt ende VVest-Vrieslaudt, defereerdeu iuui
deu Ileere Prince vau Orange, ende zijne Ilooglieits
wettige uiannelycke Descendenten uyt wettigcu
lluwülyck tc procrccrcu Dit gescliieddc nu\'dc
oui ouceuighcdcn ovcr do opvolging in het vijrvulg
tc voorkomen, en niet in hot minst, omdat nion
behoefte gevoelde, „de grooto diensten teerkennen
dio hot Doorluchtige Iluys vau Orange tot erectie
ende consorvatic van don Stact haddo godaon."

Door dc woorden in de resolutie werden alleen
do mannelijke nakomoHngen geroepen, hetgeen, zegt
Mr. J. dk Doscii Khmi\'EU *), geheel strookte mei
den tegenzin der Ncdorhinders om door vnmwen
geregeerd te worden.

Aangezien Willem III kinderloos ovorlecMl, had
nuMi tot 1747, hot jiuir waarin de Stadhoudorlijke
macht hersteld werd, een stadhouderloos tijdvak.
Van dat jaar 1747 dagtccikent oono resolutie van
de Staten van Ilollandt, waarbij hot erfstadhouder-
schap en Ca|)itcin en Admiraalschap Generaal van
d(; vooi-sz. Provincie gedcfcrcort wordt aan zijne
Hoogheid don liccre Prince van Orange en Nassjui

I) Zie «Ic rcHolutic iii hel (inwl 1\'lfira.itbüük, Dl. 111,1)1. 12U.
\') IlniHlIciilinit tot do konnis viiii hel Nt-dcrlnncUcltu Slnnts-
nvlil m StJialHbcstiMir, p. 262.

-ocr page 24-

10

en aan Desselfs zoo niannolijcko als vrouwelijke
Doscondenten in wettige huwelijken geprooroëert\').

Daar de nuikors dor Grondwet voor hot Koningrijk
dor Nederlandon bij hot regelen dor opvolging,
zooveel mogelijk do orde in de opvolging van
de resolutie van 1747 voor oogen gehad hebben
is hot niet overbodig een blik te slaan op do zoo
oven vermelde resolutie en do gronden na to gaan
wjuirop het erfrecht daar steunde.

Na een 45jarig Stadhouderloos tijdvak werd in
1747 moe;\' dan ooit behoefte gevoeld aan oen
eminent Hoofd van den Slaat, en men wihlc de
ongelegenheden die zich in zulk ccn stadhouderloos
tijdvak voordoden \') voorkomen, door cr voor te

\') Zic ilc resolutie in liet Groot rincaatboek, Dl. VII, p. l.\'»«.
van Maankn drukte dit uit in zijne imnbevelende rede-
v<H rinfï voor de Grondwet van 1814 door dc volgeiKle woorden :
f/Hcl 7Jtl uwe aandacht niet ontglippen dat de ri^elen omtrent
de erfopvolging zijn ingericht aelitereenvolgen» <le bepalingen
welke bevorens omtrent de erfopvolging in het Rtadliouder«chnp
waren vnHtgesteld."

llesolutie van 1« Nov. 1747 iu het Gr. Plac<mtbo< k, Dl.
VII, p. löfi. «rin ernstige overweegingc genoomen hebbende
dat alle goodt\', icverige en wel geintentionei-rde Regenten en
generalyk alle ingm-etenen van den Staat, niet als met schrik
ktinnen gwlenken en overwej\'gen de perplexiteit, wiuirin de
l(e]>ublic(| bij ipanquement van 7/M)danig mi eminent Itoofil
zoude k
(k)men te vervallen"____enz.

-ocr page 25-

11

zorgen (lat bij overlijden van den stadhouder zijn
opvolger terstond door de wet werd aangewezen.
AVillem IV had te dier tijde slechts ééne dochter
Carolina \') en dit gaf aanleiding dat de Staten
van Holland besloten om voor hct geval dat geene
mannelijke nakomelingen werden geboren, de stad-
houderlijke waardigheid ook in de vrouw(»lijkc lijn
erfelijk te verklaren.

Dc opvolging was dmir als volgt:

I. Het mannelijk oir van Wille.m IV.

II. (Indien hij een zoon naliet, nalatende eene
erfdochter)
de erfdochter van dien zoon cn ha^ir
mannelijk oir.

III. Prinses Carolina dochter van Willem IV
on liaar mannelijk oir.

IV. I)(! jongere dochters van Willem IV cn haar
mannelijk oir.

Dc ü|)volging van het mannelijk oir was er dus
regel, wat de opvolging der vrouwelijke lijn bo

\') lU«oluti»^ 1747.

«HiJzHiitlcrlijk n\'gtmril grnooini;» zijiidii, ilal luMtggi\'iiKldc
7.ijiu! Ihwgluid d(K)r (!od Ahmiglig wrl gi-jUTgciit in nid t-cii
vrouwelijk «ir, nuuir tot
iuh-Ii I()«ï nirl K«rii iiiiiiiiirHjk (lir, on
(Int licl vrotiwrüjk oir, rJcli lot ii.>cli Iu«- nlKrii l>cp.-mld iii
u-ik;
l\'rincwm«, wrlkc iiocli jong van jaarcn is."

-ocr page 26-

12

treft, deze strekte zich slechts uit tot dc klciu-
dochter en de dochters van Willem IV.

Bij hct herstel van Nêerlands onafhankelijkheid
werd dc souvorcinitcit over deze landen opgedragen
aan den zoon van den laatsten stadhouder Willem
V, die in 1795 door de revolutie genoodzaakt werd hct
vaderland te verlaten, en in Engeland gestorven was.

Geene dynastie verdiende toen meer, om bij den
nieuwen stand van zaken aan hct hoofd tc staan, dan
die, wier naam cn lotgevallen zoo nauw met de gc-
scliicdcnis v.ui ons vaderland verbonden was geweest\').

In de schets van van IIooENDour in de artt. 1 cn
2 -) werd op het voctsj)oor van de re.solntio van 1747
liet erfrcclit bepaald voor den souvercincn vorst.

\') L. K. Lkntiso, «jlicts van lu t NcdiTlnii<Ucli(! Slnnlsbo-
stuiir, p.

Art. I. <l(!r RcliciH. »Dn Souvereine Vorst lic/.il «le »ouvc-
ruiniteit erfelijk, voor llein cn zijni*. wettige mannelijke nako-
nielin(;en.

Welti}?, en bijgevolg bekwaam ter opvolging, -zijn alle de
zoodanige, tnannelijkc nakomelingen, welke gesproten zijn nit
«•en huwelijk, ing«\'gmui mei onderling goetlvindcn vnn clen
Souvcreln(!ii Vorst en dc Staten (Jenerjuil."

Art. II. //Indien de wettige mannelijke nakomelingschap ooit
kwamc tc ontijreken, zal hel erfrecht overgmin op de wetligc
mannelijke nakomelingen van de I\'rinses Carolina van Oranje,
zuster van Prinsf Willem den V., en «tjhtgenootc van den 1\'rhis
van Nassau-Weilburg, bij representatie, en wanneer enz. enz,"

-ocr page 27-

13

Tn de latere Grondwet van 1814 was meer dan
in de schots van van IIoaENDOur do resolutie
van 1747 gevolgd en oeno grootere uitbreiding
gogovon aan do vrouwelijke opvolging. Immers in
do Grondwet van 1814 worden bij gehcclo ontstentenis
van mannelijk oir (art. 5) do dochtors of derzelver
nakomelingen cn daarna dc zuster van Willem I en
hare wettige nakomelingen geroepen (art. 0), terwjjl
ton laatste in art. 7 nog hot wottig mannelijk oir
van Prinses Carolina van Oranje geroepen wordt.

De Grondwet van 1815 vervolgens hoeft hot
erfrecht nader geregeld voor do nakomelingen van
Willem 1, dio intussehen lot Koning dor Neder-
lamhm was vorhovon, (Ui dit is van daar ongeveer
onveranderd in de gnmdwctlen van 1840 on 1848
overgenomen.

Vraagt men welko nailoro regeling van het orf-
rccht door de (Irondwet van 1815 noodzakelijk
wa.s, zoo meen ik te mogen wijzen op di» ondui-
delijke redactie van art. 5 van de Grondwet van 1814.

Dat artikel zegt: „Mij geheele ontstentenis van
mannelijk oir wordt souvercinileit geërfd bij do
do<>ht<»rs of d
<M7,elvcr nakomelingen op gelijke wijz<>
al.svoren."

Verslaat men nu onder ilorhlrrs van art. 5 alleen

-ocr page 28-

. 14

dc dochters van den Koning dnn zijn de docliters
van de vóór vooroverleden Prinsen niet geroepen tenzij
zij in art. 6 begrepen zijn door de woorden:
„Bij
ontstentenis van nakomelingschap uit don tegen-
woordigen soevereinen vo7-st,\'\'
maar dan zullen de
kleinkinderen door de dochter des Konings voor-
gaan aan de dochters van een vóóroverleden Prins.
Dit nu is nader geregeld in de Grondwet van 181.5.

In onze tegenwoordige grondwet zijn de bepalin-
gen het erfrecht van den troon betroflendo vervat
in de eerste afdeeling van het tweede hoofdstuk in
de artt. 11—26.

In do grondwet van 1814 kwam het tweede
hoofdstuk der tegenwoordige grondwet in navolging
van de schets van van Ilogendorp als 1 hoofd-
stuk voor en was daar niet zooals Ihans in afdeo-
lingen gesplitst.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK U.
De Troonopvolging\' sedert 1848.

Art. 11. „Dn Kroon dor Nodorlnndon is on Idijl\'t
opgodnigon nan Zijne Majesteit Willem
Frederik, Prins van Oranje Nassau, om
door hom en zijne wettige nakomelingen
to worden hezeton erfelijk, overeenkom-
stig do navolgende bepalingen."

In bot verslag van de eonnnissio van rapporteurs
bij de Grondwetsherziening in 1848 word aangaande
dit artikel do opmerking gemankt, dnt hot wol wat
vreemd en ongerijnid to aohton was, dnt bij zulk
oene veel omvattende herziening der (} rond wet art. 11
(Ml nnd(M-o artikelen, betrekking hc^bbende lot Koning
Willem I , g(;hcel onvernniltM-d zouden blijv(Mi, ter-
wijl toeh do regeering vnn Koning WilhMU I op
dnt tijdstip reeds tot hot verh^hMie behoorde on
men betiM\' zoude doen nu^t vnn don tegcmwoordigon

-ocr page 30-

16

vorst te gewagen. Het prijs stellen op historische
herinneringen werd gequalificeerd als zijnde daar
wat te ver gedreven

De regeering deelde mede in de memorie van
beantwoording dat niet alleen het prijsstellen op
historische herinneringen haar aanleiding had ge-
geven tot het behouden der bedoelde bewoordingen ,
maar dat nog een andere reden voor dat behoud
pleitte.

Er werd op gewezen dat de Grondwet van 1848
niet zou .kunnen en moeten beschouwd worden als
een geheel nieuwe Grondwet, maar als de Grondwet
van 1815 op dit cn meer andere punten gewijzigd,
eerst in 1840, later in 1848. Men merkte op dat
do artt. 11 en anderen betroiren de oorsprong van
het erfelijk Koningschap.

Het jaar 1815 toch zag eono geheel nieuwe
orde van zaken geboren worden. Volgens den wil
der Mogendheden werd oj) het Congres te Weenen
i)ej)aal(i dat ons land oen Koningrijk zou zijn onder

\') Handelingen over dc Or()n(lw<\'l»li(\'r/.iening 1847 — 1R48,
Dl. III, p. 08.

\') Handelingen over dc (irondwclRlierziening 1847—1848,
1)1. III, p. 88.

-ocr page 31-

IT ,

hot bestuur van Willem I. Dc Grondwet uioest de
grondslagen van dat Koningschap in zich bevatten,
en wanneer het in lateren tijd noodig inogt zijn, op
die grondslagen terug te koinón, dan kon het belang-
rijk geacht worden, deze in de Grondwet bewaard
te zien, en daar tc vinden opgetcckend, dat zij niet
onder do regeering van Willem II of Willem Til
zijn gelegd, maar reeds van vroeger dagtcckenen,
en haren grond hebben in de troonsbestijging van
Willem I.

Men ziet dus uit bovenstaande verklaring der regec-
ring, dat dc anachronismen voorkomende in de
artt. 11, 12, 21 en 27 niet ter sluiks zijn ingeslopen,
maar dat zij wel degelijk ocnc goede bedoeling hebben,
dat slechts bovengemelde redenen der regecring aan-
leiding hebben gegeven tot het behouden van <len
naam van Willem I in dit on andere artikelen.

Dc uitdrukking in dit artikol voorkomende, „Dc
Kroon (Irr Nederlanden ia rn hlijfi o/x/rdragen.^^
was ontleend aan do grondwet van 18 M \'). Mr.

\') Art. I dor Grondwet vnn 1814 luidt:
ffl)«\' soiivrrrlnileit drr vcrccnind« Nrdrrlniidcn 1« cn hlijfl
oprcdmrcn nnn Zijno Koninklijke Ilooslidd Wii.i.km Kkkdkiiik
IVins vnn OnuyV-Nnssnu, om <l«)or llrni cn Zijno woUiRC nn-
komclinpcn tc worden l»wtcn erfelijk, ovcrecnkomslijj do na Ic
melden l)c|inling;cn."

2

-ocr page 32-

18

J. R. Tiiorbecke noemt het de grondwettige
bekrachtiging van een voldongen feit voor do toekomst.

Nadat art. 11 zijne Majesteit Willem Frederik
en zijne wettige nakomelingen aangewezen heeft
als de erfelijke bezitters van de Kroon der Neder-
landen (behoudens de uitzonderingen in de artt. 19,
2122 en 24), licht art. 12 die wcttiglicid nader toe.

Art. 12. „Dc wettige nakomelingen van den
regeerenden Koning zijn de kinderen reeds geboren
of dio nog mochten geboren worden uit zijn tegen-
woordig huwelijk met Hare Majesteit Frederika,
Louisa, Wilhelmina Prinses van Pruissen; en
voorts in het algemeen alle afstammelingen, welke
geboren zullen worden uit een huwelijk, door don
Koning met gemeen overleg der Slatcn-Gencraal
aangcgaiin of toegestemd."

D(! bepaling in dit art. van dc wettigheid van
het huwelijk en de nakomelingschap was door de
Grondwet van
1814 uit de scbctf« van van IIodEN-
Doup overgenomen. IIooKNDour wilde de voor-
waiirde in dc rc.solutic van 10 Nov. 17\'I7 -) aan

\') Anntwkcniiig op dc flrondwct p. 31.

llr-solulis van Ifi Nov. 1747 in lict CJrool PlacmithtM-k,
1)1. VU. p. 1^0.
.. . ." D.it wijders dc «iicccs^ic cn dcvoliilic van dc vooriz.

-ocr page 33-

19

(le vrouwelijke Descendenten opgelegd, opdat dc
successie op het nmnnelijk oir van die vrouwelijke
Descendenten zou overgaan,
{zij zeiven ^vcrihn nict
uitfjeslofen,
wanneer zij een huwelijk sloten zonder
toestemming van ITaar Ed. Groot Mog.), ook tot
do mannelijke uitbreiden.

• Door den Koning mei gemeen overleg der Sfalen-
Generaal aangegaan of loegeslemd.^^

Mr. J. IIkemskerk Az. toekent hiorhij aan:
„Dat do woorden of toogestomd in art. 12 niot moe-
ten worden verstaan van eeno latere ratificatie,
maar van \'s Koninga voorafgiuindo toestemming
tot het huwelijk van oen Prins of oono Prinses
zal wcl niet meer worden hetwijhdd. Van Asskn
vond noodig liet te hetoogen in dc; Taal dor Grond-
wet Dl. 27" \').

Dit betoog van don Hoer van Asskn vond echter

ChftTgcs, Digiiilriton cn WnnnlighnMlcn op liet mannelijk oir
van (lo voorsz. vrouwelijke I)(>«i\'eii(lenleii vnn liooggenieldc Zijne
Hooglieid geen plmils lieliben, dan alleen in gevnllc Dezelve
vrouw(ilijkn Dciwrcndonlen, nK\'t s|>ecimil oonwnit en gcxMlvindeii
vnn Ilmir Hd. («root Mog. zullen kon»?!» lo trouwen met (
tii
1\'rin».. .. enz."

\') Mr. .1. IIkkmskkiik Az., nijdnigen lol do konnis vnn het
Sl/uits-, rrovinciaal- en (lenurnteltesluur in Nederland. Dl.
X.Xll,
p. 28.

-ocr page 34-

20

aanleiding in het vermoeden van den Heer van
Lennep \') dat de woorden
of toegestemd zouden
slaan op eene latere bekrachtiging door dc St. Gen.,
van ccn voorheen zonder hunno toestemming ge-
sloten huwelijk van den koning. Van daar de
woorden van van Assen. „Hoe! heeft de ver-
duitscher dan niet opgemerkt, dat dit art. zich twee
zeer verschillende huwelijken voorstelt, die hij tot
één maakt, te weten dat van den Koning zolvcn,
en dat van een zijner afstammelingen?"

De koningen en eventueele troonopvolgers kun-
nen tweeërlei huwelijk sluiten, één dat slechts
burgerrechtelijk geldt, en één dat cn burgerrech-
telijke én staatsrechtelijke gevolgen hoeft; van het
eerste spreekt dc grondwet in art. 12 stilzwijgend,
in art. 20 uitdrukkelijk.

Door dc woorden „de wettige ndlcomclingm vau
dm\'\' enz., zou hot schijnen als waren de kinderen,
niet geboren uit\' een huwelijk m(!t gemeen overleg
der Staten-Generjuil aangegaan , niet wettig. Dit
is natuurlijk niot zoo. Zij zijn naar het Durgcrljjk
recht niet minder dan dat huwelijk zelf wettig,

\') I\'roiivc eojner vcrdiiitscliing dor (Jrondwct viiii Iwl Ko-
ningrijk der Nedcrlinulcn.

-ocr page 35-

21

het artikel geeft hier slechts een staatsreclitclijkc
beperking tc kennen. Zic verder over de tocstcni-
niing der St.-Generaal bij hinvelijkcn, ad art. 20.

Bij het onderzoek, waartoe wc thans genaderd
zijn, wie volgens onze Grondwet, na den thans
regeerenden Koning dc gerechtigden tot de Ki-oon
zijn, merkt men terstond op, dat de Grondwet de
volgende zeven gevallen onderscheidt;

I. Het geval dat de Koning zoons ot klein-
zoons
door die zoons heeft, artt. 13 en 14.

H. Het geval dat cr bij gebreke van dcsubl
genoemden nog een mannelijk oir uit het
huis van Oranje Nassau over is.

III. liet geval dat de Koning bij gebreke van
de sub I cn H genoemde,
doc/iicrs heelt,
art. 15.

IV. De artt. IG cn 17, waarbij na dc zoons,
dochters cn verder mannelijk oir uit hct
huis van Oranje Nassau, dc kleinkinderen
geroepen worden.

V. Art. 18 waarbij bij ontstentenis van nakome-
lingschap uit den Koning cn bij gebreke van
mannelijk oir uit het huis van Oranje-Nassau,
zijne naaste bloiHlverwantc, mil.s van den
Ktminklijkcn huize zijnde, geroepen wordt.

-ocr page 36-

22

VL Art. 21 wanneer al de bij n". I-V ge-
roepenen ontbreken, erft de zuster van
Willem I, Prinses Frederika Loüisa
wiliielmina van Oranje of hare wettige
nakomelingen de Kroon.

VII. Art. 22 waarbij ten hiatste het wettig man-
nelijk oir van Prinses Carolina vau
Oranje wordt geroepen.

Zien wij deze verschillende gevallen meer van nabij.

N". I. Het geval dat de Koning zoons of klein-
zoons
door die zoons heeft.

In art. 13 luidende: „De Kroon gaat over door
recht van eerstgeboorte, des dat de oudste zoon
van den Koning, of wel het mannelijk oir van
den oudsten zoon bij representatie o[)vo]gt," wordt
gesproken .van den oudsten zoon des Konings.

Die zoon is het eerst tot do kroon gerechtigd,
of wc4 zijn mannelijk oir door het recht van
representatie.

Uit kracht van dit art. (art. M Grondwet van

1815) zijn Willem II in 1840 en Willem III

in 1849 tot den troon geroepen, terwijl na den

dood van Willem III de Kroon zal overgaan op

den Prins van Oranje of zijn mannelijk oir bij
t

representatie.

-ocr page 37-

23

Bij (Ic bespreking vau dit art. rijst de vraag,
of met do woordcu
den Koning in dit en do
artt. 15 on IG bedoeld wordt
Koning Willem
F reder ik,
of welde laatste Koning? Vooral de
redactie van art. 16 alwaar men leest:
den Koning
en den laatst\'n Koning, alsof dezo tweo verschil-
lende personen waren, geeft rccht deze vraag to
opperen.

Mu. .1. lInE.mökeuk Az. *) wijst cr op dat wan-
neer men onder Koning,
Koning Willem 1 vcr-
sUuit, men tot do volgende vrccnulo gevolgtrekkingen
zoudo komen, dat:

r\'". In art. 12 hot aangaan of toestemmen van
ccn huwelijk, alleen suui Koning wiiilem Fueüeuik
wierd toegeschreven, hetgeen toch do bedoeling
niot kan zijn.

\') Art. 15, «Hij gcliirlo onlslrnli-iiis van niannrlijk oir uil
licl huis van Oranje. Nassau giml «Ie kroon over op ile «{(wlilers
van den Koning door recht van
eerslgi-hoorle."

Art 10. «Ook doohler» van den Koning onlbrekende, brengt
de oudste d(Mditer van de oudste nedergajuide mannelijke lijn
uit den bmtsten Koning de wiuirdigh(iil in haar

liuis over, en wordt bij viwroverlijden door hare afstamnu!-
lingeii gerepresenln«rd."

•) nijdragen tot dn kennis vnn hel Staats-, Provinciaal- en
(Jemceutebesluur in Nederland, Dl. XXII, p. 21».

-ocr page 38-

24

In de artt. 15 en 16 de dochter van een
■ lateren Koning die zonder mannehjke nakomehn-
gen mogt overlijden, zoude worden uitgesloten
door zijn kleindochter zelfs uit de vrouwelijke liju
(art. 17); want de dochters in art. 15 bedoeld
waren dan dochters van Willem Fiiederik.

3\'\'°. Art. 15 alleen het erfrecht zou toekennen
aan de dochters van Kouiug Willem Fiiederik
persooulijk, maar niet bij hmu- vóóroverlijden aau
hare nakomeliugeu bij representtitie, hetgeen teii
eencnmale" in strijd zou zijn, met de andere voor-
schriften omtrent de vrouwelijke erfopvolging.

Eeu afdoend antwoord op bovengemelde vraag
of in de genoemde artikelen door het woord
Koning, al of niet de Laatste Koning bedoeld
wordt, .is ni. i. gegeven door Mu. A. J. Koest
in zijne opmerkingen ten aanzien van de troon-
o])voIging \').

Dc schrijver zegt:

„In de artt. 15 en 16 wordt door Koning be-
doeld
de laatste Koning. Niettegenstaande deu
vorm van de artt. 16 en 17 blijkt het bij verge-

\') Nieuwe <iiijilragcu voor Ueclilsgelccnlheid cn Wetgeving,
Dl. XI, p. 739 en 740.

-ocr page 39-

25

lijking met hun inhoud. Daargel.aten toch, dat in
de artt. 23, 24 en 2G Koning niet bij uitsluiting
Willem I beduidt, en dat dus in deze afdeeling
door
Konim/ althans niet immer Willem I be-
doeld wordt, is de hoofdgrond deze: dat, zoo in
art. 15
de dochters van den Koninf/\'/Ajw do dochtcr
of dochters van Willem I, alsdan de dociiters
van een laatsten Koning, door haar eigen nakome-
lingschap in dc troonopvolging zouden worden voor-
gegaan. Innners in art. 1G wordt niet do dochter
van den laatsten Koning, nuun- de dochter van
diens zoon geroepen, cn in art. 17 evenmin
dc dochter
zelve des laatsten Konings, maar
haar imkomelingcn. De tweede helft van art.
17 nnuikt dc opvatting, alsof ook
dio dochter
zelve
cr zou geroepen worden, omnogclijk: het
artikel beschrijft bij uif«luiting de orde van oj)-
volging onder haar manncljjko cn vrouwelijke na-
komelingen: zij zelve moet dus wel in art. 15 zijn
geroepen."

Ilij zegt verder:

„Dat zulk eene bewijsvoering niels zou vermogen
tcfjcn do lettor der wet, erken ik gaarne; maar
dat dc letter dozc redelijke uitlegging gedoogt, ja
gebiedt, schijnt mij onbetwistbaar. Haar juistheid,

-ocr page 40-

26

haar noodzakelijkheid, blijkt, zoo ik meen, uit
art 18. In dit artikel beteeivent de
Koning nood-
^yendig hetzelfde als de
laatste Koning. Ook luidde
de Fransche text: „Si le Roi meurt saus laisser
de postérité et s\'il n\'y a pas de descendance mâle
par mâle dc la Maison d\'Orange-Nassau, la plus
proche parente du dernier Roi, de la Maison
Royale, et en cas dc prédéccs, ses dcsccndans
succèdent à la Couronne." Dit zelfde is dus ook
zeer wel mogelijk voor art. 16: waarom zou in
art. 16 ondenkbaar wezen, wat in den Franschen
tekst van art. 18 (art. 19 der Grondwet vau 1815)
toch ook gebeurde, dat namelijk dc woorden
ko-
ning
en laatste koning, roi cn dernier rui, cr
voor dcnzclfdcn vorst dooreen wierden gebruikt?
Mïuu\' ook de
noodzakelijkheid van deze ver-
klaring wordt cr door jwngctoond, want aangezien
art. 18 onderstelt, dat de nakomelingschap van den
huitston koning is uitgcj)ut, cn aangezien zijn doch-
ters noch in de artt. 13 eu M, uocb in dc artt.
16 en 17 geroepen worden, moeten ze wol in art. 15
zijn bedoeld, cn hebben ook <lc eerste woorden van
art. 16 op de dochters van den
laatsten koning

betrekking."

f

Na den oudsten zoon viui den koning of diens

-ocr page 41-

27

inaiiiielijk oir bij representatie worden in art. 14
do broeders vau dion oudsten zoon, dus do verdere
zonen des konings of liun nuuinelijk oir geroepen.

II Thans zijn wij gekomen tot hot tweede go-
val, namelijk dat cr na do bij de artt. 13 en 14
geroepenen nog oen mannelijk oir uit het huis van
Oranje Nassau ovor is. Dit woi\'dt to konnon gogovon
in art. 15; innners daar stnat:
y^bij gchccAe onhtcn-
tcniü van mannelijk oir
uit het huis vau Oranje
Nassau, gaat do kroon over op do dochtors" onz.
Dus —on dit is zoor zeker de bedoeling dor Grond-
wet — worden vóór do dochtors ook de broeders,
ooms cn verdere mannelijke bloedverwanten des
konings geroepen. Ik ben hot oons mot don hoor
irEH.MSKi:uK, waar hij do wenschclijkheid uitspreekt\'-)
dat ter wille van do duidelijkheid een artikel tusschcn
do artt, 14 cn 15 ingolascht wordo, om dc op-
volging luider te bcj)alcn van de bloed verwan-
tten , dio
na do zonen on kleinzonen {mdlo par

\') M. 14. »Rij onlstcntiMii« vun mannelijk oir nil <lcn omlsU-n
zoon gesproten, gait dn kroon over op diens broeder of hun
mannelijk oir, insgelijks door n-cht van geboorte cn repre-
sentatie."

Bijdragen tot do kennis van In-t St;uits-, Provinciaal- i n
Uemeentcbesluur in Nederland, Dl. XXII, p. ao.

-ocr page 42-

28

mâle) en vóór de dochters tot den troon geroepen
worden.

Na dc zonen en kleinzonen {door die zonen)
van den koning, zouden dan ni. i. eerst geroepen
worden de broedei\'s van den koning en hun man-
.nelijk oir, vervolgens, indien die er niet zijn, de
ooms des konings eu hun mannelijk oir, daarna
de oudooms enz., terwijl eerst dan, wanneer erin
het geheel geen mannelijk oir uit hct huis Oranje
Nassau zoude bestaan, art. 15 zoude kunnen wor-
den toegepast.

III. Na de sub I en II geroepenen, worden,
indien de koning dochters hoeft uagehiten, die
dochters tot deu troon geroepen, eerst de oudste ver-
volgens de jongere, art. 15. Niet alleen hier in art. 15
m.aar in de geheele eerste afdeeling vau het tweede
hoofdstuk der Grondwet, handelende over de troon-
opvolging komt de uitdrukking
mannelijk oir tel-
kens voor. Deze uitdrukking treft men ook reed*
aau in de resolutie van 17-17, in welke resolutie
men ook melding zal gemaakt vinden vau de uit-
drukking
vrouwelijk oir \'), die echter tc vergeefs

\') lU\'SüIutic ,10 Ntv. MM. //Hij7X)n(l( rlijk rcguard gcnoomcii
zijnde, dat hooggenielde Zijne Hoogheid door God Ahnagtig

-ocr page 43-

29

in onzo Grondwet gezocht wordt, maar ook voor-
komt in lict Groot Privilegie van Maria van Bonr-
gondic.

Tn den Franschen tekst, die in 1815 ten be-
hoeve vau de Belgen is opgemaakt, werd hot woonl
mann(dijk oir vertaald door hetgeen

beteokent, mannelijk hloedvcrwant man doorman.

Verstant men nu door mannelijk oir, manneljjk
bloedverwant in den ruimsten zin genomen, zoo
zoude b. v. de kleinzoon van den koning
door zijne
dochter
mannelijk oir zijn. Volgt men echter de
opvatting van den Franschen tekst, zoo zoudo dii»
kleinzoon
(jcen mannelijk oir zijn, wel dc khdnzoon
van den koning
door ren zijner zonen. Dat hct
verschil van uitlegging die men aan de woorden
mannelijk oir geeft, of men hct al dan niet in dc
beteekenis van den Franschen tekst, dus als
mdle
par mâle,
meent tc moeten opvatten, voor ccn juist
h(»grip van de artt. onzer Grondwet, waarin die
woorden voorkomen, van groot gewicht is, is
duidelijk.

wri ^«»wogrnl if» mol ««mi vrouwelijk oir, m.n.nr (ol noch l«)c
met ge««n mannelijk oir, en «lat het vronw««lijk oir v.icli lot
n«Mih t«)c
allwMi Ix-paahl in ccnc lVinc«-s?c, w«ïlkc noch jong
vnn janren is."

-ocr page 44-

30

Volgens mijne opvatting geeft onze Grondwet in
art. 17 duidelijk te kennen, dat zij door
mannelijk oir
ten minste in art. 15 verstaat, mannelijke nakome-
ling
mâh par mâle. Dit gevoelen rust op de
volgende gronden.

Artt. 16 en 17 luiden als volgt:

Art, 16. „Ook dochters van den Koning ont-
brekende, brengt de oudste dochter van de oudste
nedergaande mannelijke lijn uit den laatsten Koning,
de Koninklijke waardigheid in haar huis over, en
wordt bij vóóroverlijden door hare afstammelingen
gerepresenteerd,"

Art. 17. „Zoo er geene mannelijke nedergaande
ijjn uit den la.atsten Koning bestaat, erft de oudste
nedergaande vrouwelijke lijn, des dat de manne-
lijke tak^ vóór den vrouwelijken tak, cn de oudste
vóór de jongeren, cn in iederen tak maimen vóór
vrouwen en ouder vóór jonger den voorrang hebben."

Gaan wij de beteekenis van deze artikelen na.

Art. 16 geeft met de uitdrukking de oudste dochter
van de oudste nedergjuindc mannelijke lijn, de
oudste dochter van den Kroonprins te kennen.

Wanneer er dus in het geheel geen mannelijk
oir uit het huis van Oranje Na.saau is (art. 15), en
ook do dochters des Konings ontbreken, gjuit de

-ocr page 45-

31

Koninklijke waardigheid ovor in het huis van do
dochter van don Kroonprins (dio natuurlijk over-
leden is.)

Art. 17 zegt: Wanneer or gcono mannelijke ne-
dergaando lijn uit don laatsten Koning bestaat;
dus wanneer er gocn zoons van don Koning, noch
zoons of dochters vnn dio zoons zijn, dan erft de
oudste nodergaando vrouwelijke lijn, d. w. z. dan
komen dc kinderen vnn de vóóroverloden oudste
dochter van den Koning, des, en dit is hot merk-
waardige,
(lat (le mannelijke lak vó(h\' den vrou-
welijken lak,
cn de oudste vi\'iór de jongeren, en
in iederen tak
mannen v(u>r vrouwen en ouder vórtr
jonger den voorrang hebben.

In art. 17 wordt dus verondersteld dat do jyJor-
of^r/ff/f« dochters den Koninr/s zonen hehhen na-
l/elnten,
van waar anders »lo woorden „dos dat do
mannelijke tak vóór den vrouwelijken tak onz.?

l)i(; zonen van dio vóórov(»rleden dochters van
d(Mi Koning wonhïu dus ook door datzelfde art. 17
tot don troon geroepen.

Stellen wij nu eon oogenblik dat mannelijk oir
in art. 15 betoekeiulo mannelijk erfyenaam in den
ruimstcn zin
en (lus.ook do kleinzoon van den
Koning
door zijne dochter ondor <le woorden man-

-ocr page 46-

32

nclijk oir wfis begrepen, wa<arom wordt dan die klein-
zoon (door de vooroverleden dochter van den Koning)
nogmaals in art. 17 geroepen, wanneer het niet is
omdat de Grondwet door
mannelijk oir in art. 15
alleen
mannelijk hloedverioant mâle par mâle
verstaat ?

De tekst van onze Grondwet zelve rechtvaardigt
in art. 18 m. i. deze mijne meening en bewijst tevens
dat aan de woorden mannelijk oir in de artt. 15
cn 18 verschillende kracht moet worden toegekend.

Wat beteekent mannelijk oir in art. 18 ?

Tiet beteekend daar mannelijke nakom(din(j hoe
dnn ook,
dns ook mannelijke nakomeling door
vrouwen.
Stel dat het beteekent mannelijke nako-
meling
mâle par mâle en men zal bij vergelijking
met art. 15 zien dat die woorden daar geheel over-
bodig zijn, dat zij er niet te huis behooren. Dit
kan toch niet do bedoeling zijn geweest.

Immers in art. 15 wordt reeds gesproken van
eene geheele ontstentenis van manneljjk oir
{7nâfe
par mâle),
zouden die or nn weer wel zijn, nadat
de artt. Ifi en 17 hunne toepassing hadden gevonden?

Dc woorden mannelijk oir in art. 18 hebben echter
eenigen zin, wanneer er mede bedoeld wordt,
mannelijke nakomeling in nitgebreiden zin (dus

-ocr page 47-

33

ook door vrouwen), want dan bedoelt bet art, door
de woorden
hij geheele ontstentenis van mannelijk
oir,
de ontstentenis van de mannelijke nakome-
b\'ngen
ook door de dochter des Konings.

Maar wanneer wij ter wille van eene beteekenis
die anders niet aan de woorden bij geheele ontsten-
tenis van mannelijk oir in art. 18 kan gehecht
worden, aannemen, dat mannelijk oir djwr beteekent
mannelijk oir in uitgehreidm zin, zoo wordt daar-
door tevens do bewering gesteund dat mannelijk
oir in art. 15 beteekent mannelijk oir
male par
mille\').

IV. Art. K) *) onderstelt het geval dat ook doch-
tei\'s van den Koning ontbreken. Alsdan brengt

\') Zie ook mr. L. H. Lentin«, schels vnn liet Netlerlandsclu!
RtanUbcstuiir
p. r>8.

De «dirijver meent, dat in a. 18 «le woorden »on er g(>en
mannelijk oir uit hol Huis van Oranje Nassau overig is," go-
heel overbodig zijn. Hij zogt verder; .want juist bij ontsten-
tenis van mannelijk oir — hot was roods bij nrl. 1 5 iiitgo<lrukt —
wordt. <!c vrouwelijke lijn geroepen, om den ledigen troon Ic
bwllon." Indion do schrijver dc onderscheiding gomimkt had
Inssehon
niannrl\\jk oir in nrt. K» en mannrlijk oir in a. 18,
welke ik hieronder heb gemwnd to moeten opnierkon (zin pag.
29 on .12) Z4Hido hij woorden niet gebezigd hebben.

^ Zie |wg. 20 en .10.

3

-ocr page 48-

34

do oudste dochter van dc oudste nedergaande
mannelijke lijn uit den laatsten Koning, dat is
dus de oudste dochter van den Kroonprins dc
Koninklijke waardigheid in haar huis over, en
wordt bij vóóroverlijden door hare afstammelingen
gerepresenteerd.

Mu. J. Heemskerk Az. \') tcekcnt bij dit arti-
kel aan: „men leest in art. IG dat dc daar bedoelde
Prinses de Koninklijke waardiglicid
in Haar Huis
overbrengt-,
deze uitdrukking scliijnt tc veronder-
stellen,"dat zij huwt en nakomelingen krijgt; in
hct tegenovergestelde geval erft zij de kroon alleen
voor zich, cn gaat die na liaar overlijden wellicht
op andere afstannnclingcn van den aan haar voor-
afgcganen Koning over; zeker niet op bare aange-
huwde familie. Ware deze opvatting niet juist,
dan kon de kroon overgiuin op personen, die tot
Nederland of hct regccrende stamhuis nooit in
eenige betrekking stonden."

Zoo er geene mannelijke ncilergaandc lijn uit
den laatsten Koning bcstjuit, de Kroonprins cn
zijne broeders zijn b. v. gestorven en hebben geen

\') Bijdragtn lot dc kennis vnn hct Stjuils-, Provincimd- cn
Ocmccntebcslnur in Nnlcrlnnd, Dl. .X.Xll, p. .31.

-ocr page 49-

35

dochtors nagelaten (natnurlijk ook geeno manne-
lijke nakomelingen), dan erft do oudste nodorgaando
vrouwelijke lijn, d. w.
7.. dan gaat do regcoring
ovor op do kinderen van do dochters van don
Koning, des enz. art. 17").

V. Art. 18. „Wanncor do Koning zonder
nakomelingschap sterft, on or gcon mannelijk oir
uit het huis van Oranje-Nassau overig is, volgt
hem zijne naaste bloedverwante mits van don
Koninklijken huizo zijnde op, cn wordt mode,
bij vóóroverlijden door haro afstammelingen gorc-
proscntcord."

Wanneer dus dio twee voorwaarden vervuld zijn,
n.l. dat (>n de Koning zonder nakomelingschap
sterft, (in or geen mannelijk oir uit hot huis van
Oranjo-Nassjiu overig is\'\'), is zijne
nmsic hlocil-
vorwantc
de gercohtigde tot don troon.

Van do omstandigheden op het oogenblik van
overlijden des Konings zal afhangen, wie die
nmustc bl(H»dverwante is, wjuirvan art. 18 spreekt.
Oj) dit oogenblik zoudo hot zijn dc zustor des

1) ZIc png. Uü.

\') Zit! l)oveii png. .32, «ver de beloekeni» vnn mannelijk oir
in dil nrl.

-ocr page 50-

36

konings, Prinses Wiliielmina Maria Sophia
Louisa, in 1842 gehuwd met Prins Carl Alexan-
der August .Tohann , Groothertog van Saxen
Weimar-Eisenach.

Art. 18 stelt tevens de voorwaarde, dat die
naaste bloedverwante van den
koninklijken fmizevA^.

Wat door die woorden wordt aangeduid ver-
klaarde Mr. van Lennep \') niet te weten. Mr.
v. Assen Taal der Grondwet bl. 30, was van de vol-
gens Mr. .T. de Bosch Kemper verkeerde opinie, dnt
oene Koninklijke Prinses eenen vreemden Prins hu-
wende en eene dochter nalatende, deze niet meer
kon geacht worden van Koninklijken huize te zijn.

De eenvoudigste en duidcljjkste oplossing is m. i.
gegeven door Mr. E. Lentin(> \') waar hij zegt:

„Men heeft met do uitdrukking mits vnn den
koninklijken huize zijnde
bedoeld, dat de naaste
i)locdverwante tot het stamhuis van het konink-
lijk geslacht van Oranje Nassau behoore. Dat
huis is b. v. na verwant met dat van llushuul

\') VcrduitschinR der Grondwet.

^ IfandloidinK fot dc konnis vnn liot Nod. Sinnt.sroolit on
Sln.it8l)c.stnur/p. 2r)8.

») Scliol.s vnn hol Noclcrlandscli Slnnlsboslnnr pag. 58.

-ocr page 51-

37

eu Pruisen, eu het zou kuuueii gebeuren, dat
de graad vau bloedverwantschap van ccnc vorstin
uit een dezer liuizen, tot den overleden koning nader
is, dan van iemand uit het huis van Oranje Nassau
zelf. Toch zou de laatste dc eerstgcroepene zijn,
omdat zij tot hct koninklijk huis behoort

Art. 19. „Wanneer eene vrouw de kroon in een
ander huis heeft overgebracht, treedt dit huis in
alle de rechten vau liet oorspronkelijk stamhuis,
cn dc vorige artikelen zijn op hetzelve toepasselijk,
met dat gevolg, dat haar mannelijk oir vóór allo
vrouwen of vrouwelijke afstammelingen erft, en
geeno andere lijn geroepen wordt, zoo lang iemand
van hare nakomelingen in leven is."

Dc makers van onze Grondwet hebben in art. 19 ■\')
nauwkeurig dc rechten van hct huis bepaald, naar
hetwelk volgens dc artt. 15, 10, 17 cnlSdoordc

\') li. v. Onze legenwDordigc koning sUial, wal ile bloi-dver-
wanl.sclinp mcl den keizer van Uusland belrefi, lot hem in den
.j..i.h graa<l. Dc kinderen van den l\'rins vdn Wiki> sliuin tol
hem in den 5\'\'\'" gnuul. Nu zullen dc kinderen vnn den l\'rins
voN WiBi), nictlcgenstiuindc zij een gnia<l verder zijn, toch dc
eorslgenx\'pcnen zijn, omdat zij tol hct Koninklijk geslacht van
Oranje Nassau hehooren.

3) .\\rl. l!) (1848) = art. 20 (1815).

-ocr page 52-

38

vrouwen het gezag kan worden overgebracht. Dit
art. 19 is van groot bekiug, aangezien het beginsel
onzer troonopvolging er is uitgesproken op eene
wijze, die meer dan eene moeielijkheid, welke ons
anders zou bezighouden, heeft afgesneden \').

Wat echter de woorden of vrouwelijke afstam-
melingen
moeten beduiden is of vrij duister, of zij
zijn geheel overbodig ajingozien door de voorgaande
woorden of
alle vrouwen zeker ook de vrouwelijke
afstammelingen
bedoeld worden.

9 m

Door de woorden mannelijk oir worden hier
bedoeld haar
zoons eu da zonen van die zonen,
want het art. zegt, is die vrouw gehuwd dan
gelden voor liiuar dezelfde regelen als voor Willem 1.

Art. 20 luidende: „Eene Prinses, buiten toe-
stemming der St. Gen. een luiwelijk hebbende
ajingcgiuin, heeft geen rcclit tot de kroon. Eene
Koningin, buiten die toestennning een huwelijk
aangaande, doet afstand vau de kroon geeft de
stiuitsrcclitelijke gevolgen aan vau do iuiwelijkcn
door Prinsessen of een Koningin buiten toestennning
vau dc Stateu-Gcn. aangegaan.

\') Zie i\\Ir. A.. J. Koest, Nieuwe IJijdragcn voor lUelilsge-
lecrdheid en Wdgcving, 1)1. XI, p. 739.

-ocr page 53-

39

Zulk eeu huwelijk is Staatsrechtelijk iiict wettig,
wel volgens het Burgerlijk recht. Eene Prinses of
Koningin buiton die toestemming een huwelijk aan-
gaande verliest
voor haar zelve (hare nakomelingen
zijn reeds uitgesloten in art. 12) hot recht tot do
Kroon.

Onzo Grondwet vestigt er tweemaal (in art. 12
en 20) de aandacht op, dat do toestemming der
St. Gen. ccn vorcischtc is voor huwelijken van
Prinsessen, en dit mag voorzeker als een voor-
zichtighoidsmaatregol gcqualificeerd worden, opdat
niet door do huwelijken der Prinsessen de Kroon
overgebracht zou worden luuir huizen die een
eventueel recht op de Kroon niet waardig, of door
gcono do minste banden van vriendschap aan onzen
Staat verbondon zijn \').

\') Zic ook (le disserlndc vnn .1. G. F. ue Fuk>ieiiy ónder
dc vemnicling dissertationcs A(;n(lemiao (Jroningnnae 1840,
[mg. DG, waar hij zegt: «Bis igiUir lc.x nostra statuere vide-
relnr, consensinn ordinuni (leneraliuni rc(]uiri in nnptiis femi*
naruni, nisi ad illud attendamiis, anctores legis cnntionem
adhihere voluisse, nc per nuptias feminaruni imperium trans-
mitteretur in domos nullam aut parvam necessitudinem habentes
cun« eivitnte nostra, ntque articulum l.\'J gcuerntim agerc de
nuptiis contrahendis, cum hie a. 21 tantum ngnl de nuptiis
contnictis, sivc de ellectu nuptinrum, qune a feminis consensu
ordinum Gcneralium initac sunt."

-ocr page 54-

40

In de Grondwet van 1814, wtiar eveneens door
de artt. 6 en 7 de mogelijkheid bestond dat het
gezag in een ander huis werd overgebracht, vond
men een dergelijk artikel als art. 20 van de tegen-
woordige Grondwet niet.

Evenwel was daar toch een artikel dat er min
of meer melding van maakte, nl. art. G in verband
met art. 2. In\' art. G toch was bepaald;
wanneer
er geen nakomeVuKjschap uit den souvereinen vorst
bestond, zijne zuster konde opvolgen of hare na-
konielingeh uit zoodanig nader huwelijk als door
Dezelve ingevolge art.
2 (met toestemming der Staten-
Generaal) mogt worden aangegaan.
Hieruit volgde
dus dat die nakomelingen niet konden opvolgen,
wanneer zijne zuster een huwelijk sloot zonder
toestennning der St.-Gen.

Door dit art. 20 is dc; conditie der vrouwen slech-
ter dan die der mannen. Funners dc Koning al
trouwt hij zonder toestennning der St.-Generaal
blijft Koning, dc Koningin daarentegen houdt op
Koningin tc zijn en de Prinsessen hebben in dat
geval in het geheel geen recht tot de Kroon.

De toestennning der Statcn-Gcncnuil doet het
onderscheid ^uitkomen tusschen het huwelijk vaneen
lid van het vorstenhuis, en dat van een gewoon bur-

-ocr page 55-

41

ger; overigens wordt daartussclien geen onderscheid
gemaakt, zoodat ook het eerste volgens de regelen
van het Burgerlijk recht moet worden voltrokken,
de afkondigingen moeten plaats hebben, de in-
schrijving in de registers van den Burgerlijken
stand enz. Vorstelijke huwelijken worden soms
zonder toestennning der Stjiten-Gcneraal aangegaan,
betzij omdat men vermeent toch nimmer tot den
troon dor Nederlanden tc zullen geraken, hetzij
om andere redenen. Vervallen somtijds die redenen
dan kan het zijn dat er aanzoeken gedaan worden
ter verkrijging van de toestennning der Staten-
Generaal ter bekoming van eeu eventueel erfrecht.

Mr. v. Asskn \') meent dat eeu aanvraag om
dergelijke toestemming eeno ijdcle idcchtigheid zou
zijn en niets zou baten ten voordeele van kinderen
uit een huwelijk zonder dor Staten voorafgaand
kennelijk overleg voltrokken.

Wel is waar wordt van dergelijke latere toe-
stennning niet direct in tie Grondwet gesproken ,
wainiecr men echter den regel iu hct oog houdt,
„scire leges non hoe est verba earum teuere sed
vim ac potestatem
dan geloof ik dat de bedoeling

\') Taal (Ier (Jrondwct p. 27.

-ocr page 56-

42

van den wetgever is, zooveel mogelijk te zorgen
dat er bij eventueel overlijden van den vorst eenen
opvolger aanwezig zij, en dan moet m. i. ook de
mogelijkheid bestaan, dat wanneer de behoefte
gevoeld wordt, een door het ontbreken van de toe-
stemming der St,-Gen. staatsrechtelijk onwettig
huwelijk, in hct belang der natie gedekt kan
worden door een latere toestemming der Staten-
Generaal.

In ieder geval zouden nakomelingen uit huwe-
lijken zonder toestemming der Sta ten-Generaal
aangegaan, door toepassing van art. 23 der Grond-
wet tot den Troon geroepen kunnen worden\').

Bij zoodanige aanvragen om dc toestemming der
Statcn-Gcncraal moeten zich echter 3 zaken con-
centrecren.

1""\' Dat dc belanghebbenden die toestemming
vragen.

2"\'" Dat de Koning zulks in\'t belang der dynastie
noodig acht.

3\'\'" Dat dc vertegenwoordiging geene bezwaren
beeft, om mm die bloedverwanten, misschien in

\') de Bosch Kempeii, Stnalsrccht p. 25-1.

-ocr page 57-

43

den vreemde gevestigd, eeu eventueel erfrecht op
den Troon toe to staan.

Wat do oorsprong betreft van do bepalingen om-
trent dc toestemming der Staton-Gcncraal tot oen
huwelijk van ecu der leden van het vorstelijk huis,
deze hebben een historischcu grond.

In het Groot Privilegie van Maria van Bour-
gondic, was onder moor reeds bepaald, dat oeno
Prinses zonder toestennning dor Staten gcon huwe-
lijk mogt sluiten.

Ook in de resolutie van 1747 vindt men ccno
dergelijke bepaling\'), n. I. dat do rcgccring niet
zal overgaan op het mannelijk oir van do vrou-
welijke Descendenten, wanneer deze (dc vrouwelijke
Dcsccndcntcn) niot met verlof dor Staten gehuwd zijn.

1)k Bosch KKMrKU ") praesumccrt dat dc oor-
sprong van dozo bepaling in hot Bourgondisch
rccht moet worden gezocht.

1) ;/I)al wijders dc succcssic en devolutie van de voorsz.
Charges, Dignifeitcn en Waardigheeden op het mannelijk oir
van de voorsz. vrouwelijke Descendenten van llooggemelde
Zijne Hoogheid geen phuils Zid hebben, dan alleen ingevalle
<lez<lvc vrouwelijke Descendenten,
i/iei npeciaal comeut eu goed-
einden van Haar E<L Grool Mog.
zullen koonien tc trouwen
met ccn l\'rins enz."

\') Staatsrecht p. 250.

-ocr page 58-

44

De afstammelingen van Prinsessen die zonder
de toestemming der St.-Gen. gehuwd zijn, zijn
dus uitgesloten van de regeering. Op dit punt
sluit onze Grondwet geheel de beginselen der reso-
lutie van 1747 in zich

Gesteld eens dat de nakomelingen van zulke
Prinsessen tot de regeering geroepen wierden,
zoo zou dit eene stilzwijgende bekrachtiging kunnen
geheeten worden van het huwelijk dier Prinses.
En voorts wat bepaald art. 21 ? Dat art. bepaalt dat
bij onstentcnis van nakomelingschap uit den Koning,
de regeering overgedragen wordt,
op zijne zuster,
of op hare nalwmelinycn, die zouden (jcborcn
worden uit ccn huwelijk door Haar met toestem-
ming der St.-Gen. aangegaan.
Bij analogie volgt
daaruit «dat de regecring niet overgaat oj) de
nakonie lingen van die zuster, die geboren zijn
uit een huwelijk
zonder toestennning der Shitcn-
Generaal aangejjaan.

VI. Art. 21 uit kracht van welk artikel bij

\') Zie noot 1 i)ag. 42.

Art. 21. //Hij ontstentenis vnn nakoinclingschnp uit den
tegcnwoordigcn Koning
Wjllkm Kkedkiiik van Oranje-Naasau,
gaat (Ic kroon \'over op dcszclfH zuster, Prinses riiKDKiilKA
IjOUIsa Wiliiklmina vnn Oranje, <louairicrc van wijlen Caubl

-ocr page 59-

45

ontstentenis van nakomelingschap nit Koning
Willem Frederik van Oranjc-Nassan, dcszclfs
zuster Prinses Frederika Louisa Wilhelmina
van Oranje of hare wettige nakomelingen geroepen
wordt, kon volgens Mr. J. de Bosch Kemper\')
veilig in dc Grondwet van 1848 achtcrw^cgc gelaten
zijn. Terecht; immers deze Prinses, Douairière van
wijlen Carel Georoe Auou.st Erfprins van Bruns-
wijk Luncnburg, is reeds in 1818 zonder kiiulcren
overleden, wij hebben dus met dat artikel niets
meer te maken.

Het artikel is cchtcr in de Grondwet behouden
onulat men wilde toonen, hoegenaamd geene ver-
andering tc willen maken in dc artikelen omtrent
hct erfrecht.

VII. Ten limtste wordt in art. 22 noggcroc-

(Jkoiuik Aikjust, Hrfpriiis vnn Urunswijk J.nncnljnr)?, of linre
wcltigo nakomelingen, uil zoodanig nader iiuwelijk, als <l(x)r
dezelve, overennkonislig nrl. 12 mngt worden nangcgaan."

\') Stnjilsrecht p. 251).

Arl. 22. windien ook de wettige nnkomelingsolinp vnn drac
Vorstin ontbreekt, gnnl het erfriHiht over op het wettig man-
nelijk oir van Prinses
Cakomna vnn Ornnjo, zuster vnn wijlen
Prins Wn.iiKM den vijfden, en gemnlin vnn wijlen den Prins
van Nassjui-Weilburg, insgelijks door recht vnn ecrstgcb(H)rlc
cn representatie."

-ocr page 60-

46

pen, het wettig mannelijk oir van Prinses Caro-
lina van Oranje; dit artikel kan eventueel nog
toepassing vinden, daar de nakomelingen van den
Prins van Nassau Weilburg nog in leven zijn.

Over de zinsnede in dit art., „gaat het erfrecht
over op het wettig mannelijk oir", en hare gevol-
gen ten ajmzien der vrouwelijke nakomelingen van
Prinses Carolina van Oranje, bestaat verscliil van
gevoelen.

Tiiorbecke \') zegt dat die woorden mannelijk
oir,
bij liet aanvullen der erfrechtelijke bepalingen
van <de Grondwet van 1814, waarschijnlijk bij ver-
zuim in onze Grondwet zijn blijven stafin; alsof,
zoo gaat de schrijver voort, de dochters van het
huis Nassau-Weilburg cn hare nakomelingen nim-
mer aanspraak hadden op dc kroon, die zij toch
hebben uit art. 28

Mr. A. J. Roest \'\') vat hot artikel echter
anders op en zogt: „art. 22 zegt niet dat het erf-
recht overgaat op
Prinses Carolina- en haar

Aanlwkcninf!; op dc Grondwet p. .35.
s) Art. 25 Grondwet 184.8 = nrt. 28 (1815).
\') Nieuwe Bijdragen voor Hcclitsgclecrdheid en Wetgeving,
Dl. XI, p, 745 en 740.

-ocr page 61-

47

mannelijk oir; indien er dat geschreven stond,
zou inon wollicht mot beludp van art. 25 de op-
volging van het mannelijk oir kunnen uitbreiden
tot oeno opvolging van do ganscho nakomelingschap.
Maar hot artikel zegt: dat hot crfrecht overgaat
op hot
mannelijk oir van die vorstin. Hieruit
volgt, zoo ik moon, dat niot Prinsos Carolina,
maar haar mannelijke afstammeling, dio hot eerst
in het huis van Nassau-AVcilburg de kroon draagt,
hoofd wordt vjui het nieuwe stamhuis, in wolk
nieuwe stamhuis dan art. 25 golden zal in-
dien derhalve op eenig oogenblik het manne-
lijk oir van Nassau-Woilburg ware uitgostorvcn,
zou gcon vrouwelijke afstammeling tot do opvol-
ging gorochtigd zijn. Zoo ooit ccn vrouwelijke
afstannncling uit het huis van Nassau-Woilburg
conig rccht op do Kroon erlangt (h. v. uit de
artt. 25 on 18), iict is op voorwaarde. dat art. 22 zij
toegepast on art. 22 vindt alleen toepassing, indien
op hot oogenblik van do ontatentenis van alle na-
konuilingsohap van Willkm 1, eon mannelijke af-
stammeling van Prinses Carolina aanwezig is.
Was dio er niet, dan gesohiedt er ccno benoeming
naar art. 24."

Dat die woorden mannelijk oir, bij verzuim in

-ocr page 62-

48

de Grondwet zijn blijven staan, zooals Mr. Tiiou-
recke beweert, doet in. i. niets ter zake, zij staan
er, dns zoolang zij er staan dienen zij ook geëer-
biedigd te worden en dan komt mij, alhoewel het
artikel wel nooit toegepast zal behoeven te worden,
daar de nakomelingschap van Prinses Carolina.
van Oranje buiten toestemming der Nederlandsche
Staten-Generaal gehuwd zijn, en hierdoor dus voor
hunne kinderen hun recht op den troon verloren,
de uitlegging van den Heer Roest als de meest
juiste voor. Ook Mr. J. Heemskerk Az. \') is
van hetzelfde gevoelen als Mr. Roest en meent
zelfs, dat men de woorden
mannelijk oir niet weg
kan denken.

Hiermede zijn de zeven gevallen afgehandeld,
waaro\\"er wij in dc vorige bladzijden gesproken
hebben.

Zelfs een grondwet is niet bestemd om altijd
dezelfde te blijven in wezen noch strekking. Dit
hebben hare makers terecht ingezien. Met het oog
op eene eventueele noodzakelijke verandering van
de artikelen der Grondwet handelende over de troon-

\') Hijdnigcn tot <lc kcnius vnn lint Nrd. Sta.ilR-, IVovinni.-uil-
cn Gcmeentcbe-stunr in Nederland, 1)1. XX11, p. .\'H cn
\'.\\2.

-ocr page 63-

49

opvolging hebben zij in art. 23 \') vastgesteld, dat
alsdan de koning bevoegd is daaromtrent eene voor-
dracht tc doen, tc behandelen op de wijze ten
aanzien van ver.andering in dc Grondwet in dc
artt. 196 cn 197 voorgeschreven.

Tn art. 23 wordt en terecht ecnc uitzondering ge-
zien op den regel dat voorstellen tot grondwets-
veranderingen van den koning
of van de Staten-
Gcneraal moeten uitgaan\'). Tmmers hier
xsnllmi
aan den Koning
dc bevoegdheid gegeven, om wan-
neer bijzondere omstandigheden eenige verande-
ringen in de opvolging van den troon noodza-
kelijk maken, daaromtrent eene voordracht te doen.
Mr. v. B
kll •■\') geeft dc redenen op, waarom ccn der-
gelijk initiatief niet evenzeer aan dc Tweede ICamer
der Statcn-Gcncraal is toegcstjuin.« Men leest daar:
„Zoodanig initiatief der Statcn-Gcncraal zou lich-

\') Art. 23. VViinnecr bijzondere omstandigheden eenign ver-
anderingen in dc opvolging vnn den troon nood7.akclijk nmken,
is dc Koning bevoegd (ln;\\romtrent ccnc voordrncht tc doen,
tc helmndclcn op dc wijze ten minzien van verandering in <lc
(Irondwet in dc artt. 15(0 en 197 voorgeschreven."

\') Zic Mr. .T. II. TaoHiiECKK, nnntcekcning op dc Grondwet,
p.
30 cn Mr. C. van Beli,, Dc Grondwet met Aanteeke-
ningen, p.
37.

Dc Grondwet met nniUeckeningcn, p. 37 cn 38.

3

-ocr page 64-

50

telijk een wedstrijd over liet erlangen der Kroon
kunnen uitlokken, die niet alleen onlusten zou
kunnen baren, maar ook en vooral den eerbied
voor de erfelijkheid der monarchie verzwakken."
Men leest in de Grondwet niet welke die
bij-
zondere omstmidigheden
zijn kunnen, waarvan
art. 23 spreekt. Van IIoqendorp verklaart dat
er vele oorzaken voor zijn, en dat er daarom niet
ddne in onze Grondwet is aangehaald, maar hij
wijst tevens op liet geval dat b. v. de Kroon zou
moeten worden overgebracht in een vreemd huis,
weinig daartoe geschikt, terwijl een ander huis
beter geschikt, mjuir verder verwijderd vau de op-
volging zou zijn; op zulk ccn geval zouden de woor-
den
„bijzondere omstandigheden\'\' betrekking kun-
nen hebben.

Is er volgens do voorgaande artikelen niemand
die aanspraak kan maken op dc Kroon, dan heeft
er eeue benoeming plaats, cn deze geschiedt óf
door den- Koning met medewerking der Staten-
Generaal, óf door deze laatsten alleen

\') IHjdrngcn tot dc liuialiouding van den Staat in het Ko-
ningrijk der Nederlanden, 1)1. VIII, bl. 228.

iVrt. 2-ia wllcl\'/xlfde vindt plaats, wanneer er geen be-
voegde opvolger naar deze Grondwet bestmit.

-ocr page 65-

51

Wanneer er geene bevoegde opvolger naar deze
Grondwet bestaat, wordt door den Koning het
initiatief daartoe genomen, en hij dient bij de
Staten-Generaal een daartoe strekkend voorstel in.
Wanneer do Koning óf verzuimd hooft tijdons zijn
leven een opvolger to doon benoemen, of indien
bij het overlijden des Konings do opvolger ont-
breekt, dan geschiedt do benoeming door do Staten-
Generaal daartoe in dubbelen getale bijeengeroepen,
in vorconigdo zitting.

Mot den lieer de Bosch Kemper beu ik
van meening dat art. 24 bij analogie ook op
andere gevallen kan toegepast worden, waarin
do Grondwet niot voorzien hooft, b. v. wan-
neer de Koning afstand van don troon hooft
gedaan, aangezien ton opzichte van do rogcering
afstand en overlijden gelijk staan Schrijver
merkt tevens op dat niet voorzien is in het

Ts (Ic opvolger nict benoemd, of onibrcokf liij bij ovt rlijden
des Konings, dan gcschiedt dc benoeming door de Sl^ntcn-
Generaal, dnnrtoc in dubbelen gctnlc bijecngrroepcn, in ver-
eenigde zitting."

\') Handleiding lot do kennis van het Nederlandsche Sfnals-
recht cn Sinntsbcsluur, p. 201.

") i)E Boscii Kemi\'Kk, Slantsrccht p. 20.*}.

-ocr page 66-

52

geval dat de Koning kinderloos of zonder zonen
stervende, eene zwangere echtgenoot nalaat. M. i.
zoude in dit geval de burgerrechtelijke regel
gelden,
„Conceptus pro jani nato hahetur quofies
de ejus commodo ayitur"
Er is een telg, man of
vrouw is nog onbekend, derhalve wordt het Ko-
ninklijk gezag dan waargenomen door eenen Regent.

Voordat de Staten-Generaal hunne benoeming
hebben uitgebracht en voordat dc benoemde de
regecring aanvaard heeft, wordt het Koninklijk
gezag in dien tusschentijd waargenomen door een
regeeringsraad, bestaande uit de leden van den
raad van State en de Ministers. Zie art. 47 al. 2.

Art, 25 \') zegt eenvoudig, dat, wanneer dc Kroon
overgaat op dc nakomelingschaj) van de zuster of
van tic tante van W
illkm I, of wanneer eene
verandering in de erfopvolging wordt gemaakt, ot
wanneer bij ontstentenis van een bevoegden op-
volger, de Koning en dc Staten-Generaal of de
Staten Generaal alleen eenen opvolger benoemen,
voor de nakomelingschap van dien nieuwen

\') Art. 25. „In dc gevallen, in arlt. 21, 22, 2.3 en 24 om-
schreven, wordt dc troonopvolging geregeld nnar dc bepalingen
ran artt. 12, 1.1, 14, 15, 10, 17, 18 en Hl."

-ocr page 67-

53

opvolger wederom dezelfde grondwettige regels van
erfrecht gelden als voor het huis en de afstamme-
lingen van den tegenwoordigen Koning.

liij dit artikel doet zich cchtcr de volgende
vraag voor: Wanneer de nieuwe Koning reeds
geluiwd is zonder dat onze (laatste) Koning met
dc Staten Generaal toestemming hoeft gegeven tot
diens huwelijk, moet hij dan om de erfopvolging
in zijn huis te verzekeren, de goedkeuring van
onze Statcn-Gcncraal voor zijn reeds aangegmm
huwelijk verkrijgen , of is deze niot meer noodig ?

Het laatste schijnt mij hot meest waarschijnlijk toe,
aangezien in dc keuze van den nieuwen Koning als
het ware van zelf de toestemming der Staten-
Gcnermil voor diens huwelijk ligt opgesloten.

Art. 26. Koninif kan f/een vreemde Kroon
dragen, mei nUzondering van die van Luxemburg,
In geen geval kan de zetel der regeering buiten
hel rijk worden geplaatst."

Dit artikel houdt voorzorgsnuiatregclcn in, dat
dc rcgecringszorg des Konings uitsluitend het
land omvatte, waarover hij K(ming is. Het
wordt ook gevonden in de Groiulwet van 1815
(art. 29), t(i vergeefs zoekt men hot cchtcr in die
van 1811.

-ocr page 68-

54

Reeds bij het makeu echter van laatstgenoemde
Grondwet, dgdon er zich stemmen hooren dio do
omissie van oen dergelijk artikel in strijd achtten
mot de vrijheid, do veiligheid on do wezenlijke
wolvaart dezer landen, en alleen wegens weglating
van ccn dusdanig artikel, verklaarden hot gohoele
ontwerp to zullen verwerpen

Do roden waarom art. 26 wel in onze tegenwoor-
dige Grondwet, ook in die van 1815, niet echter
in die van 1814 gevonden wordt, schijnt te moeten
gezocht worden, in do grootere uitbreiding welko
oorstgonoemde Grondwetten aan het erfreeht in de
vrouwelijke lijn geven.

Die uitbreiding toch kan in dc toekomst luinlci-
ding geven tot grooto ongoriovon, wanneer do
Prinsessen door huwelijken mot vreemde Prinsen
do rcgccring in de huizen van die Prinsen over-
brengen, en alzoo do rogeering zoudo overgaan in
handen van vorston, dio roods op don troon van
dit of dat rijk gezeten zijn, cn ton gevolge van
oeno zoodanige combinatio do belangen van ons

\') Zic bv. dc woorden van Prof. van Swinüen in dc ver-
gadering dcr Notabelen betrcfrendc dit punt uitgesproken in
Aanteekening\' op de Grondwet door
Mii. J. 11. Tiiouuecke,
pag. 38 noot 3.

-ocr page 69-

55

vaderland niet zouden kunnen of willen behartigen

Bluntsciili hierover sprekende, zegt ook dat

de vereeniging van twee rijken onder één en vorst,

slechts bestaanbaar is, „unter der Voraussetzung

/

von entsclieidender Practisclier Geltung wenn eine
absolute Macht in der Person des Herrschers wirklich
concentrirt ist." Hij zegt verder: „Unter jeder andern
Voraussetzung wird der unversöhnte innere Wider-
spruch zweier verschiedener Staten mit abweichen-
den Interessen und Stimmungen und eines gemein-
samen Fürsten sich fühlbar macheu, und es kann iu
Folge desselben sogar die unsinnige Forderung au
den Fürsten gerichtet werden, dasz er iu seiner
Eigenscliaft als Oberhaupt eines States Feindsclmft
übe wider den andern Stat, an dessen Spitze

er nicht minder steht. Mit der Kcpräsentativver-

fassung ist dalier diese Form «1er Personalunion
nicht wohl zu vereinigen."

Dit nu, (u.1. dat de kroon iu andere huizen
wordt overgebracht, in handen\'van voi-sten reeds
met de Koninklijke waardigheid bekleed) zal mon

\') Zie <)()k J. fi. l<\'. ue Fremeiiy onder de «lissertntiones
Aeademiae Groninganae 1810, bl. 107 vlgde.
*) Allgenjeines Staatsrecht erster band p. 239.

-ocr page 70-

56

zeggen, kon ook onder de Grondwet vau 1814
gebeuren; maar zooals reeds gezegd is, is bet
door de uitbreiding van liet erfrecht der vrouwen
thans van veel grooter gewicht. Daarom zijn ook iu
de tegenwoordige grondwet daaromtrent betere voor-
zorgsmaatregelen genomen. Dat de regeering in
vreemde handen zou overgaan, in handen van
een persoon reeds met eene Koninklijke waardig-
heid bekleed, kan eerder uit het huwelijk eener
Prinses, dan uit dat van een Prins voortvloeien.

Ons art. 26 had in de Grondwet van 1815
art. 29 eene historische aanleiding. Die aanleiding
was de mogelijkheid vau een huwelijk van
den Prins van Oranje met Prinses
Chaulotti-:
van Engeland (de latere gemalin van den Prins van
Saxen. Coburg) later Koning
Leopold van Belgie).

De uitsluiting van het dragen eener vreemde
Kroon was ook reeds voorgesteld in het ontwerp
van verdrag, den 15. Maart 1814 opliet Congres
te Chatillou van wege Napoleon aiingcbodcn \'), en
is vervolgens door de verbonden mogendheden in

0 Art. fi. „Iai litre cl l\'cxcrcico (le la souvi-rainefc cn Hollanclc
nc i)ourront dans aucun cas appartenir h un l\'rincc portant, ou
.ippel(; ?! porter une couronne (îtrangcrc."

-ocr page 71-

57

•het tractaat van Parijs van 30 Mei 1814 art. 6
bekrachtigd, naar aanleiding in \'t bijzonder van
dc gebeurtenissen in
1G89 toen Willem III tegelijk
Stadhouder der Nederlanden en Koning van En-
geland was.

Op deze grondwettige bepaling maakt eciiter het
dragen der Groot-Hertogelijke Kroon van Luxem-
burg eene uitzondering.

. De reden waarom den Koning toegestaan is de
Kroon van Luxemburg te dragen, vindt men dui-
delijk aangetoond bij prof. v.
Apsen

Dc schrijver zegt daar: „Wat was de zoon van
don laatsten Stadhouder toen hem in Dec. 1813
de Sonvercinitcit der Nederlanden werd opgedragen ?
Hij was Vorst van geslachte tot geslachte cn wel

souvcrcin Vorst van een Duitschen Staat.....

De wenschen van Pruissen noodzaakten den Koning

Itjiopsnet .fouriml Oeuvres VI, p. 203, laat ook tcrstoncl
na liet cileeren vau art. 0 volgcu :

.Ces derniers mots (ou appelle il porter une Couronne étran-
gère) permettent dc croire, que ce plan dc réunion est venu
dc l\'Angleterre, puisqu\' aussitôt après le traité, ou
û connu
le projet de mariage de la Princesse CiiAiiLorrK
de Oali.es
avec le (ils aîné dc notre roi, lequel, comme il a été dit, a
été rompu par le refus personnel de la Princesse, qui a épousé
cn Mai 1816, le Princc
Leopold de Snxe-Cobourg."
\') Dc Tnal der Grondwet p. 39 volgendc.

-ocr page 72-

58

de i^assausche erflanden te verruilen tegen Luxem-
burg, om het in alle opziohten en met instand-
houding van het Erbvorein of Familie-paete in 1785
hernieuwd tusschen de twee stammen van Nassau
(de Walramsche en de Ottosche) eeuwig en erfelijk
te bezitten. Bij de aanmerkingen der Notabelen in
1814 op de voorgedragen Grondwet, over hot gemis
van eene voorziening gelijk deze (art. 28), zag men
den vorst in het bezit van zijne Duitscho erflanden
als souverein, en men doelde alleen op hot geval,
dat te \'êeniger tijd deze souvoreine vorst, of oen
zijner afstammelingen mocht geroepen worden tot de
souvereiniteit van een ander land. Wierd alzoo de
Hertogelijke Kroon v. Nassau niet beschouwd als eene
vreemde kroon, dan kon ook het surrogaat Luxem-
burg ovenmin uit dat oogpunt worden beschouwd."

Hot verbod in art. 2G kan echter niet als eon
vinding van lateren tijd beschouwd worden, want
reeds in de resolutie van 1747, bij de opdracht
van het erfstadhouderschap, kwam een dergelijk
verbod voor\'), en was daar uitgebreid over de

\') Groot Placaiitboek Dl. VII p. 150.

....." zullen erven suecedeeren en devolveeren op

die geene .... enz. alles noclitlmns met dien verstande,
(lal de voorsz. \'
Charges Digniteiten en Waardighe« den, niet zullen
moogen devolveeren noch b(;klecd worden, op, noch bij iemand

-ocr page 73-

59

huwelijken van vrouwelijke Descendenten, over de
voogdesse moeder van eenen minderjarigen stadhou-
der, en het hoofd der militie onder eene gouvernante.

Wat nu is het gevolg, wanneer de Koning tegen
art. 26 handelende, eeue vreemde kroou aanneemt?

Dat de Koning iu dat geval terstond ophoudt
Koning te zijn, staat wel nergens in de Grondwet

van de voorsz. zoo mannelijke als vrouwelijkeDe.«condenten van
Ilooggemelde Zijne Ilooglieid,
die met de Koiiiiu/lijke of Clinr-
furstelijke tcaardigJteid zonde betleed vioogtn iceezen; . . .
dat wyders de successie en devolutie vnn de voorsz. C1IA.UOE3,
Digniteiten en Wnardigheeden op het mannelijk oir van dc
voorsz. vrouwelijke Descendenten van Hooggemeldc Zijne Hoog-
heid , geen plaats zal iiebbcn, dan nlleen in gevalle dezelve
vrouwelijke Descendenten, met speciaal consent en goedvinden
vnn Iliwr Ed. Gr. Mog. zidlen koomen tc trouwen niet een

Prins.....i\'iiz. en niet bekleed zijnde met de Koning-

lijkt of Churfuntelijke iranrdigheid. . . . enz. en dat, in
gevalle de voorsz.
CnAiioEs, Digniteiten en Wanrdigheeden
ïuochten koonjen te devolvecren op een vnn de voorsz. vrouwe-
lijke Descendenten van Ilooggemelde Zijne Hoogheid , Deselvc
die
CiIAiKiEs, Digniteiten en Wmirdigheeden zelf zal waarnemen
en bekleeden onder den titel vnn Gouvernante en uit dien hoofde
ook fessie zal hebben in . . . enz. enz. en voorts in cjis
van oorlooge, en bij het uittrekken vnn <lc trouppes vnn den
Staat te velde de faculteit zid hebben om te benoemen en voor
tc dragen een gecxperimenteert Hooft over de militie, mits
meedc professie doende van de waare (lereformeerde Religie,
en
nitt bckltrd zijnde met de Kouinglijktt of C/nirfurstelijke
tcuardigheid."

-ocr page 74-

60

geschreven, maar het zou m. i. het meest in den geest
der Grondwet zijn. Onze grondwet stelt zich den
Koning der Nederlanden voor als hebbende slechts
ééne kroon, neemt hij eene vreemde kroon aan
zoo is hij niet meer de Koning der Nederlanden
volgens onze Grondwet. Mr.
de Bosch Kemper
meent, dat waimeer de Koning een vreemde kroon
aanneemt, onder zoodanige omstandigheden, dat
de Grondwet geen wettigen troonopvolger aan-
wijst, in dat geval art.
24 toepasselijk is.

Art. 26 alin. 2 zegt. „In geen geval kan de zetel
der regeering buiten het rijk worden verplaatst."

Deze bepaling van art. 26 staat misschien in
verband met de eerste alinea, „De Koning kan
geene vreemde kroon dragen, met uitzondering
van die van Luxemburg."

Immers, daar de Koning ook de Groot-Hertoge-
lijke kroon van Luxemburg draagt, zoude zich
misschien de vraag kunnon voordoen, of hij aldaar
ook de ministerieële bureaux zoude kunnen inrich-
ten? Dit nu is door de stellige bepaling van art. 26
alin. 2 niet meer mogelijk.

O Staatsrecht p. 201.

-ocr page 75-

STELLINGEN

-ocr page 76-

m-

\'\'if

vjXi^y"

s -

-

il-

.r V \' }-

m

, .1-\'VA;

-ocr page 77-

STliLLINGEN.

1.

Ton ■ onrcclite bowecrt Voigt , condictioncs ob
causam § 28, dat ouder justa causa bij do traditio
to verstaan is, „ein obligationsmäszig zu einer
Leistung verpiliclitcndcs Rechtsvcriiältnisz.

II.

Ten onrechto beweert Vangerow (Lehrbuch der
Pand. § 70), dat, wanneer reuten betaahl zijn dio
niet pacto beloofd waren, die reute \'t kapitaal niet
mindert, omdat het een natuurlijke schuld is.

-ocr page 78-

64

III

De actio de tigno juncto wordt ook wegeus niet
gestolene bouwstoffen gegeven.

IV.

De erfpaclitcr moet den canon aan den vrucht-
gebruiker, en niet aan den eigenaar vohlocn.

V.

De natuurlijke vader heeft geen Icgitime portie.

VI.

Art.-1195. 3 B. \\V. bedoelt ook de kosten der
laatste ziekte van vrouw en kinderen van den
schuldcnaiu\'.

VIL

Die ter goeder trouw onverschuldigde betaling
heeft ontvangen, is gehouden tot teruggave der
vruchten van den dag af dat de rechtsvordering is
ingesteld, \'of dat hij weet dat onverschuldigd
betaald is.

-ocr page 79-

65
VIIL

Op den meester die zonder wettige redenen wei-
gert don •gelnuu\'de in dienst to nemen, is art.
1G39. 3. B. W. toepassolijiv.

IX.

Borgstelling door oen koopman voor oono handels-
schuld, is gcono daad van koophandel.

X.

De faillietverklaring van do vennootschap ondor
ccno lirma, hovat niot van zelve dio <lor vonnootcn.

XL

Art. 805. 3 W. v. IC. is ook van toepnssing,
wanneer de faillietverklaring na overlijden phmts had.

XII.

In zaken van gewone en in die van sununicro
hohandeling kan geen verstok vcirleond worden
togen hem, die ten dienendon dage vóór de audiëntie
procureur stelt.

-ocr page 80-

XIII.

66

Het getuigenverhoor in summiere zaken, belialve
in geval van delegatie, moet in het openbaar plaats
hebben.

XIV.

Poging tot vruchtafdrijving is niet strafbaar.

XV.

Hij die leujfgenachtig voorgeeft tot een kerk-
genootschap te beliooren, aan wier leden het vrij-
staat in plaats van den eed, eene eenvoudige
verklaring der waarheid af te leggen, kan. wanneer
deze verklaring der waarheid valsch is, wegens
valschen eed gestraft worden.

XVI.

Ilet zich toocigonen vau geld uit een gesloten
bus, door liom aan wien deze tegen loon ter hand
was gesteld tot het inzamelen van giften, is te
straffen volgens art. 408 C. P.

XVII.

De onschuldig preventief gevangen gehoudene
behoort recht te hebben op schadevergoeding van
Staatswege.

-ocr page 81-

G7

xviir.

Met woord Koning in dc artt. 15 en 10 van
dc Grondwet beteekent
laatste Koning.

XIX.

Dc woorden mannelijk oir in art. 15 der Grond-
wet, beteekenen mannelijke nakomeling
mâle par
mâle
cn in art. 18 mannelijke nakomeling ook
door vrouwen.

XX.

De geinecnteriuid is na de vaststelling van de
kohieren der hoofdelijke omslagen onbevoegd in die
kohieren veranderingen te maken.

XXI.

Hij het bouwen van arbeiderswoningen is het
cottage-systeem te verkiezen boven het casernc-
systeem.

XXII.

D(» uniforme wijnbelasting verdient afkeuring.

-ocr page 82-

m

• ■ t -

f ■ \' \'

J \' \' t

( ^

E r-

ä i

wm

m-

-ocr page 83-
-ocr page 84-

--niramiiiiitti BI -n-r

■ •• \'\'■fl-

\'■V

-ocr page 85-

m.

-ocr page 86-

%

Si