-ocr page 1-
-ocr page 2-

> .r V- il-\' \\

-ocr page 3-

I

-ocr page 4-
-ocr page 5-

m v.--Ä.:^ ■ - • -m-^ y y

it-

»

■ • \' •

■ H ■ "
-
\'t

-m

V

.....—

» r •
il

t : *■

M

t» sar.-i- vji-\'"

.m

VU,

- -, : I

M

il

m

-ocr page 6-

il ■ilMilllllilliilTni|-TTT

"-, s ■ ...... ^ ..

■iHBwHaiariMIMBBH^^

■ rL-\'Ji^ifi*^

■ T"

f.\'-\' ■\'■\'■y "

i \'-w
^ #

t\'î> ,

liKi, • -

V --â

-ocr page 7-

eenige besciiouwingen

OVEft IIET LEEIISTUK DER

RÉCIDIVE,

-ocr page 8-

m

tv -, V--\'« \' ...

i Va-, v-«___

■ ■ yr-t-

V

.■.l-^S.\'.

> à ü

-......r.\'^.

li ^ i .

t. - - ,

\'T\'J-\'"\'"\'

-ocr page 9-

EENIGE BESCHOUWINGEN

over het leerstuk der

;ClDiv

H

IV

l^rö^fatï^rifi^

TEIl VERKniJGIKO VAN DEN GIUAD

VAN

DOGTOR IN DE RECHTSWETENSCHAr,

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIOING VAN UEN IlECTOlt MAGNIFICUS

Dr. E. MULDER,

IIOOGLEEIIAAK IN DE FACULTEIT DKU WIS- EN NATUUUKUNDE,

VOLGENS IJLSLUiT VAN UEN SENAAT UKU UNIVEIISITEIT,

EN

OP VOOIIDHACIIT DEU UECIITSGELEEHDE EACULTEIT,
TE VERDEDIGEN

op Vrijdag, den 9. April 1880, \'snamiddags te 3 uren,

UOUIl

LLEM DE RIDDER,

OEnOUEN TK UTUECIIT.

---

JJTRECHT — jiEMINK ^ jLoOU 1880.

-ocr page 10-

■ -I ,. • .

ii.

- -

ùia ïtîTîvîaajf

Hv

m

.Tf^t .-«<!«?.♦ > i/jijifirjo" if;"

Jw.jpt».

\'^rtllüUl^ a - UiääA Vf/

\' *

Isfcti» - f - fd J^ - ..■

-ocr page 11-

Jlan nitjnc ^Äocbcr.

-ocr page 12-

m V

m-

: : V

• -, vr\'

Mi..

I ■ - ■

) (

-ocr page 13-

Het is mij eene behoefte hier een woord van
dank uit te spreken aan U, geaclite Hoogleeraren,
wier gewaardeerd onderwijs ik heb mogen ge-
nieten.

In dc eerste plaats mijnen oprechten dank
aan U, Hooggeleerde P
ols , die mij op de meest
welwillende wijze uwen bijstand hebt verleend
bij het opstellen dezer bladzijden.

d. H.

-ocr page 14-

Ït:-

^ ..-v - . - , , , \' .

\'„f^\' \'»fs-liiu -.iRT^.-i -oh

B

-ocr page 15-

I iN H O U D.

Ula<)/.

Eerste lioonistnk. Algemeen ovciiiclit vau hol leerstuk dor

HiVi.live.................1

§ 1. Dotepkcnis van licl woord récidive.......1

§ 2. Do róciilivc, eene omstamligheiil die dc straf ver-
zwaren moet...............I)

§ Uelyke on gelijksoorlign inisdrijvcii.......10

8 4. Voi-oonlocliiig wegens ccn vroeger inisdrijf is voldoende

om l)ij opvolgend niisdrijr rócidivc daar lo stellen. . 13
§ r>. Gevolgen van gralio, aninostio of almlitin op later ge-
volgde rt\'cidive..............1,%

§ G. Verjaring der récidive............il

§ 7. Invloed van oene liuiloiilamlsclie vei-o(inleeling . . ,

§ 8. Hegeling der slrarhnarlieid..........

Twcp«!« iioordstlik. Hegeling van hel looi-stnk dor IliVidivo in
hel Otul-Friinsclic rochl, on in don C.
imIo IVnal van

1810..................4(i

8 0. Ilcl Fransche rechl.............40

§ lü. Codo Péiial van 1810............57

Donlo lioordHtiik. Hegeling van hol leorstuk dor UiVidivo in

hol Oud-Noderlandschü rwhl en in do Wel van 1H.M. 70

§ II. Hol ()iiil-No«lorl:indsche nnrhl........70

S l\'i. Wel van IH.M...............HS

Viordc lionniHtnk. Hogoling van hel leoi-sliik der Héoidive in

hol Ontwerp van immi Wetlxiek van StrafrtH-hl. . . Oi

§ i;i. Ontwoip van 187.\'i on 187\'.)..........{h>

Sldliiigon....................lü.\',

-ocr page 16-

tmmIKi

jïiöty ■ . ■ . V
^ \' 7 . ,, . ; .

j . . v ,

(
1 ■
ff

v-, \'

■ ^M-ii-\'-irtTJ^t-t--.- li-.

... - — .• «
r- . . ■....."iv^.;;;^,- . • ■

\' ^ ■ ■ «ßÄÄ»\'"^\'\'•i ■ "«Li,.If .iiïuiïc": •\'ïii\'.u

. ■ . •• ■ .H i

. ...........1>.. y.\'N \' ï^i.tf

ij

i! -

i-a\' \\"hHI »11V -n.-rifirt» .rv - —

f ,

Hfi • V- \' • »» "

îiitfiif^\'yàr^liË^

lAJl

-ocr page 17-

EERSTE HOOFDSTUK.
Algemeen overzicht van het leerstuk der Récidive.

§ 1. Het woord recidive is afgeleid van hct
latijnsch werkwoord
recidere hervallen, in hct
oud-fransch
renchoir.

Rautor in zijn „Traité tlióorique et pratique
du droit criniincl\'\' zegt: le mot récidive exprime
littéralement rechute. Les anciens jurisconsultes
l\'appelaient cn latin
delictum reiteratum. Dc let-
terlijke beteekenis dus van hct woord récidive
is „ccn hervallen" (in misdrijf).

In strafrcchtelijken zin daarentegen wordt het
gebezigd om hct op nieuw plegen van een mis-
drijf, na reeds ter zake van misdrijf veroordeeld
te zijn geweest, uit te drukken. Er bestaat alzoo
in zooverre verschil tusschen de letterlijke cn

1

-ocr page 18-

strafrechtelijke beteekenis van het woord, dat
de laatste eene voorafgaande veroordeeling in
zich sluit.

Algemeen wordt het woord récidive niet voor
het hier boven omschreven begrip gebezigd. Zoo
spreken Chauveau en Hélie van réitération i) in
plaats van récidive, waaromtrent Ortolan 2) de
volgende opmerking maakt: „on peut, en effet,
réitérer de bonnes comme de mauvaises actions,
tandis que dans le mot de récidive il y a for-
cément l\'idée d\'une première et d\'une seconde
chute; l\'idée que celui qui a failli, après s\'être
relevé on avoir été relevé, a refailli encore."

De duitsche schrijvers onder.scheiden Rückfall
en Wiederholung, zooals de hollandschc spreken
van
herhalen van en hervallen in misdrijf :
zoowel voor hct een als het ander kan men
echter
recidive gebruiken. Dc ^Code Pénal zegt
„des peines de la
récidive pour crimes et délits"

1) In (lo Codo Pdniil vnn hot Koningrijk dor Boido-Sici-
litin wordt hot woord
réitéraiion (roitorazioiio) gobozigd nis
tochnischo torm oni
roticursus nan to duiden. Zio Cliuuvoau
on Ildlio: Thdorio du Codo Pdniil. Tonio I. pag. IGO. Add. 1.

2) Elomcnts do droit p(5nnl. N". 1179.

.3) Ovor hot vorschil hiorovor sprook ik lixtor.

-ocr page 19-

3

waarvan de hollandsche vertaling luidt: „van
de straffen wegens
herhaal van misdaad en wan-
bedrijf." Omtrent het gebruik van „herhaal" in
plaats van „herval" zou dunkt mij hetzelfde aan
te merken zijn als Ortolun deed omtrent het
bezigen van réitdration" voor „rdcidive." Van
Deinse 1) zegt: „de wetenschap maakt hier nog
onderscheid tusschen het „herhalen van" en het
„hervallen in mijsdrijf." Door „herhaling van
misdrijf" (Rückfall, récidive) verstaat men het
plegen van
hetzelfde of ten minste van een gelijk-
soortig
inisdrijf, — door „hervallen in misdrijf"
(Wiederholung, reitcratio) daarentegen het be-
gaan van een nieuw misdrijf
van welken aard
ook:
het eerstgenoemde sluit dus het laatste in,
doch niet ojugekeord.

Er is mitsdien in het spraakgebruik veel ver-
schil. Daar echter al die verschillende uitdruk-
kingen van ondergeschikt belang zijn, is het
niet noodig er langer bij stil te staan.

§ 2. Bijna algemeen wordt aangenomen dat
de récidive cenc omstandigheid is die de straf

\\) Dn ulgcm. hoginHolon van hot Htrafrocht , bl. 401).

-ocr page 20-

verzwaren moet, terwijl het beginsel dat aan
die strafverzwaring ten grondslag ligt is: de
grootere verachting van den delinquent voor de
wet, welke men meent dat eene grootere ver-
dorvenheid te kennen geeft. Zoo zeggen Chau-
veau en Hélie: „On a vu dans la réitération
du crime le symptôme d\'une perversité plus
active, l\'indice d\'un péril social plus imminent." i)

Een ander zegt: „Le récidiviste est deux fois
coupable, puisqu\'il a successivement méconnu
l\'avertissement comminatoire du législateur et
l\'avertissement plus direct, plus énergique de la
justice répressive."

Uit deze aanhalingen blijkt dat de genoemde
schrijvers aan de récidivisten
altijd eene grootere
verdorvenheid en een meer verachten van de wet
dan bij het eerste misdrijf, ten laste leggen.
Emile aan Hoorebeeke erkent dat dit wel bij
de meesten het gevnl zal zijn, maar toch niet
bij allen: „La récidive .(\'^cgt hij) prouve, non

1) Théorie du Codo Pénal. Tomo I. 177.

2) Bonnovillo: do lu récidive, pajj. î).

3) Do la Rdeidivo dans boh rapport avec la\' roformo i)éni-
tontiairc. pag. fiO.

-ocr page 21-

pas toujours mais dans le plus grand nombre
de cas, que la première condamnation a été
impuissante contre une inflexible perversité, ou
contre une négligence bien coupable; qu\'elle a
été sans force pour réprimer les désirs criminels
qui agitent le prévenu, ou pour l\'engager à
agir désormais avec prudence et circonspection.
Il y a dans l\'auteur de la récidive une plus
grande culpabilité morale et politique à la fois,
qui mérite sans doute une punition plus grave."

Het gevoelen van eenige der meest bekende
criminalisten moge hier volgen.

Farinacius zegt: Consuetude delinquendi est
considerabilis qualitas et circumstantia aggra-
vandi delictum, et delinquentem acrius puniendi."

Henke®) ziet in de recidive het bewijs van
„einen widerrechtlichen Willen."

Heilweg •\'\') zegt, do récidive is „eine sich do-
kumentirende Harkniickigkeit und Energie des
verbrecherischen Willens."

Haus*) sluit zich bij hct gevoelen van Hoore-

1) Do (lolictiB ot pooni«, quaostio XVIII, num. 80.

2) Ilnndbuch tlo« Crlni. R. und der Crini. Pol. I. Soito ÖH8.

3) Zur Lohro von Rückfall. S. 63. Erlangon, 1870.

4) Coura do droit criminol. I. N®. 358.

-ocr page 22-

6

beeke aan en zegt: „dans la plupart des cas en
effet, la récidive révèle dans l\'agent une plus
grande culpabilité."

V. Baumhauer noemt de récidive: „eenen
hoogeren graad van zedelijke toerekenbaarheid
van den dader."

Ortolan -) drukt zijn gevoelen uit door de
woorden: „eile dénote la persistance du délin-
quant à violer la loi pénala"

Van geheel andere meening daarentegen is de
duitsche criminalist Kleinschrod; hij wil dat de
delinquent die een gewoonte van misdoen heeft,
verschoonend behandeld worde: naar mate men
meer misdoet meent hij, wordt men minder straf-
baar, zoodat volgens hem de gewoonte vun mis-
doen eene verzaclitende omstandigheid wordt.

Hij erkent dat „Wiederholte Verbrechen schwe-
rer sind als das Erstemal begangene: derjenige
zeigt einen gröszeren Trotz gegen die Gesetze
der durch seine Handlung sie schon manchesmal
überscliritten hat. Er hat\' dahin mehrere Fertiir-
keit und Uebung: er musz also schärfer gestrai\'t

1) Thomis. Deel VII. bl. 550.

2) Eloincnts do droit pénnl. N". 1197.

-ocr page 23-

und mehr gewarnt werden als der Urheber des
ersten Verbrechens." Verder echter zegt hij:
„Wenn nun aber der Verbrecher in die Gewohn-
heit zu sündigen verfallen ist, daim ändern sich
die Grundsätze. Denn ist eine Handlung oft
wiederholt worden, so wird der Reiz dazu erhöht,
der Mensch so daran gewöhnt dasz er dieselbe
nicht mehr lassen kann und wider Willen zu
seiner Lieblingsneigung fortgerissen wird. Nun
sind also grosze Schranken der Freiheit da, welche
die Zurechnung merklich aufheben. Obgleich
diese bei dem ersten Verbrechen im gewöhn-
lichen Grade sich befindet, bei dem zweiten,
dritten steigen kann: so musz sie doch, wenn
Gewohnheit eintrit, wieder merklich fallen." i^)

Uit do woorden „denn ist eine Handlung oft
wiederholt worden" blijkt dat Kleinschrod hier
het herhalen van
ecn zelfde misdrijf bedoelt:
mijns inziens moest dit juist zoo streng mogelijk
gestraft worden: een hervallen in misdrijf
welk
dit ook zij
bewijst in de meeste gevallen eene

1) Systomatischo Entwickolung dor Onindbogrifro und
Qrundwahrhoiton des poinlichon Ucclits. I. S. 159 § 75a.

2) T. a. p. I. S. 318. § I7J.

-ocr page 24-

niet zoo groote verdorvenheid als een herhalen
van
een zelfde misdrijf.

Van hem toch, die, na wegens een of ander
misdrijf (b.
v. diefstal) veroordeeld te zijn geweest,
in een ander (b. v. manslag) hervalt, kan niet
worden aangenomen dat hij aan de strafbaarheid
is herinnerd die op het tweede misdrijf staat: een
meer verachten van de wet blijkt hier alzoo niet
uit: door de hem opgelegde straf heeft hij onder-
vonden dat hij het Recht geschonden heeft en het
hem derhalve zijn misdrijf vergelden moest, want
vergelding toch is de ware grondslag van \'t straf-
recht: „vergelding, herstelling van het geschon-
den Recht, de geschonden Majesteit van Overheid
en Wet."^)

Door herhaling nu van zulk een feit, als
waarvoor hij vroeger reeds bestraft is geworden,
bewijst hij in de meeste gevallen eene grootere
verachting voor de Wet te koesteren, dnn bij
het bedrijven van het eerste misdrijft)

1) Rodo vnn Elout vun Sootorwoudo. 31 Mol 1851. Hij-
bliid: zitting 2««<\' Kamor, Sopt. 1853—Sopt. 1854, bl. 1022.

2) Farinacius zogt: „Consuotudinis dolinquondi-praoHuniptio
tantum in oodom vol simili goncro mali, socus si in divorso."

-ocr page 25-

9

Die verachting voor de strafbepalingen, zegt.
von ßaumhauer i) geeft de delinquent het dui-
delijkste te kennen, wanner hij voor hetzelfde
feit waarvoor hij reeds vroeger bestraft is ge-
worden, op nieuw te recht staat: hij toont dan
aan, wetende welke straf op dat misdrijf staat,
dat het plegen van dit misdrijf bij hem eene
gewoonte, eene ware neiging geworden is, dat
de maatschappij door de hem opgelegde straf
tegen hem nog niet gewaarborgd was. De maat-
schappij krijgt daardoor het recht eene zwaar-
dere straf, sterkere wanrborgen te eischen.

De algemeene regtsleer, zegt hij iets vroeger,
zoowel bij de Roiheinsche regtsgeleerden als bij
de regstdoctoren in de middeleeuwen was deze
„de aard van het feit (consideratio facti) blijft
onveranderd, de toerekenbaarlieid, de boosaar-
digiieid van den dader (consideratio personae),
neemt toe, miarmate het plegen van misdrijven
den dader meer tot
gewoonte is geworden. Niet
liet delictum, maar de consuetudo delinquendi,
bet perseverare in
üsdem sceleribus, moest naar
buniie meening zwaarder bestraft worden Bar-

1) Thcmis. Dool VII, bl. 390.

-ocr page 26-

10

tol us voegt hier als rede bij : „Humanuni enim
est peccare, angelicum se emendare, diabolicum
perseverare."

De meening van Kleinschrod „om den delin-
quent die een gewoonte van misdoen heeft ver-
schoonend te behandelen\'\' is alzoo met grond te
weerleggen. De gewoonte om een bepaald mis-
drijf te plegen, is juist de grond waarom hij die
een zelfde, een gelijksoortig misdrijf herhaalt,
zwaarder gestraft moet worden dan hij die in
een geheel ander, niet gelijksoortig hervallen is.

§ 3. Maar wat moet men nu onder gelijke en
gelijksoortige misdrijven verstaan?

Gelijke misdrijven zijn die, welke onder geheel
dezelfde omstandigheden, op dezelfde wijze en
met hetzelfde doel uitgevoerd zijn.

Over de juiste bepaling der gelijksoortigheid
heerscht zeer veel verschil.

Feuerbach zegt: „Was aber gleichartiges
Verbrechen ist, wird in den Gesetzgebungen sehr
verschieden und willkürlich bestimmt, da der

1) Lohrblich dos Poinlichon Rechts: hornusgogohon von
Dr. C. J. A. Mittcrnmicr. S. 230. 19.

-ocr page 27-

11

Ausdruck „gleichartig" selbst verschiedene Be-
deutungen hat und die Verbrechen aus sehr ver-
schiedene Motive verübt werden."

Bij Geib \') lezen wij: „Im allgemeinen alle die-
jenigen, welche ihrer innern Verwandtschaft und
Homogenität wegen auf das \\\'orhandensein der-
selben Alotive bei ihrer Begehung schlieszen las-
sen , und eben damit also den Beweis fur einen
gerade in der fragliehen Riclitung ausgebildeten
Trieb oder besondern Hang des Verbrechers zu
enthalten scheinen."

Cimuveuu en Hélie -) zeggen „Les délits sont
de la nieme nature quand ils dérivent du même
principe, quand ils prennent leur source dans
le niônie genre de corruption."

Eenige wetboeken zooals het Badensche en iiet
Hessische geven op welke misdrijven als gelijk-
soortig tc beschouwen zijn.

Zoo geelt bijv. het Badensclie op: moord en
vergiftiging: kindermoord en liet te vondeling
leggen vau kinderen etc. Hct Ilessische bijv.:
diefstal, bedrog, valschheid uit winzucht, woeker,

1) Lohrbuch do» (ImitRchon Strnfrcchts. IL S. 05.

2) T. a. p. Deel L § 458.

-ocr page 28-

12

ontvreemding, roof en afpersing: wildstrooperij
en wilddieverij: wederstand, openlijke gewelda-
digheid en oproer, etc.

Dit bepaald opgeven van de misdrijven die
als gelijksoortig aangemerkt zullen worden, maakt
dat er niets aan het arbitrium judicis overge-
laten wordt. Zoude het niet beter zijn, het be-
oordeelen van de gelijk of ongelijksoortigheid
der misdrijven juist geheel aan het oordeel des
rechters over te laten?

von ßaumhauer^) zegt: „De wetgever bepale
zich tot het geven van eenen leiddraad van al-
gemeene voorschriften, en late de individuele
kennismaking met den misdadiger en met deszelfs
neigingen of hartstochten aan het oordeel, aan
de menschenkennis des regters over." Hij wil
de gelijksoortigheid enkel en alleen in de nei-
ging, den hartstocht zoeken. Gelijksoortig zijn
dan alle misdrijven uit hebzucht, alle misdrijven
uit wraakzucht, alle misdrijven uit bloeddorst
gepleegd, onverschillig van welke uiterlijke mid-
delen , van welke stoffelijke wapenen men zich

1) Thomia. Deol VII. bl. 550.

-ocr page 29-

13

om aan die innerlijke neiging, die hartstocht
bot to vieren, bediend hoeft, i)

§ 4. Is veroordeeling wogons een vroeger
misdrijf voldoende om bij opvolgend misdrijf
récidivo daar to stollen, of moet de straf geheel
of ten deole ondergaan zijn? Bijna algomoon
wordt aangenomen dat voroordooling voldoende is.

Hollwog^) zegt: „Bedenkt man, dasz dio er-
folgte Vorurthoilung dom Vorbrochor dio vollo
Klarheit über das Vorworfliche seines Thuns gobon
musz und ihn als ßrochor des Rochtos und Feind
der rechtlichen
Ordnung unabweisbar hinstellt:
so musz sich schon hiernach bei einen aborina-
ligon Vergehen dio don Rückfall auszeichnende
gcstoigorto Macht des ihn bohorrschondcn Bösen
dokumontiron, und kann also die noch hinzu-
gotrotoue Strafvorbüszung nur einen
graduellen

1) Zoo Htrftft hot Brjiziliannscho Strnfwotbook do röcidivo
vnn üon niiadrijf van donzolfdon luird nis liot oorsto (Art.
IG, § 3), ovonala hot OoHtonrijkscho (Art. 37, § 3).

2) Zur Lohre vom Rückfall. Mit bcsondoron KUcksicht
auf don Entw. eines Striifgosctzb. f. d. Nordd. Rund. —
in: Dor GorichtsRiml. Zoltschz. f. Strafr. und ötrafpr. 22""
Jahrg. l\'i" Hüft. ö. 72.

-ocr page 30-

14

und nicht wesentlichen Unterscheid bei der
Zurechnung machen, auf die BegrifFsbegrenzung
des Rückfalls also keinen Einflusz üben."

Bauerl) daarentegen zegt: „Rückfall ist da,
wenn derselbe Uebertreter, nach dem er die
ihm wegen eines früheren Verbrechens zuerkannte
Strafe ganz oder zum Theil erlitten hat, sich
von Neuem eines Verbrechens schuldig macht."

Volgens mijne meening is het geen vereischte
dat de straf geheel of ten deele ondergaan moet
zijn; hoewel de misdadiger, die na zijn straf on-
dergaan te hebben, zich op nieuw tegen de wet
verzet, in de meeste gevallen eene zeer groote
verdorvenheid bewijst, zoo kan men van iiem,
die na veroordeeling slcchts weer in liet misdoen
vervalt, toch reeds met eenige zekerheid con-
stateeren, dat hij zicli, ook na het ondergaan der
straf, door die strengere vermaning niet zou
hebben laten afhouden.

Van ouds werd de veroordeeling reeds vol-
doende geoordeeld door mannen als: Farinacius,
Clarus cn Gomesius. In de tegenwoordige wet-
gevingen treft men verschil aan omtrent de be-

1) Ahhnndlung. II. S. 129.

-ocr page 31-

15

lïalingen dienaangaande. Zoo is veroordeeling vol-
doende naar de wetboeken van Beieren, Pruissen\'
Frankrijk, Noorwegen etc. i): de wetboeken van
Hannover en Hessen daarentegen schrijven voor>
dat de straf voor het eerste misdrijf opgelegd
geheel of gedeeltelijk ondergaan moet zijn. Het
Wurtembergsche wetboek vordert geen vooraf-
gaand ondergaan hebben der straf, doch heeft
de belangrijke bepaling opgenomen dat de rechter
er naauwkeurig op letten moet, of de misdadiger
zijn .straf geheel, gedeeltelijk of in \'t geheel niet
ondergaan heeft, \'t geen bij de toemeting der straf
door hem in aanmerking genomen moet worden.

§ f). Nn het beantwoorden der vorige vraag,
is het niet moeielijk te beslis.scn of strafbare
rócidivc nog aanwezig is, wanneer door gratie
de eerste straf is opgeheven.

I^lijns inziens blijft de rechter het recht bc-
bouden den delinquent, die voor het eerste mis-
drijf kwijtschelding van straf verkregen heeft,

1) Hij Schoonovold (Wotbook van Strafrecht mot aantco-
koningon) lezen wjj: „voor do horhaling van misdrijf is hot
noodig, dat do
ceroorthding wegens oon vroogor misdrijf
vóór het plegen van hot. volgondo onhorroopoljjk vaststaat."

-ocr page 32-

16

voor zijne tweede overtreding zwaarder te straffen.
Deze toch bewijst, zooals v. Baumhauer zegt,
dat hij der gratie onwaardig is en dat do kwijt-
schelding haar doel, hem voor het vervolg tot
inkeer te brongen, gemist hooft: hij mag dus in
zekeren zin als boosaardiger, als minder voor
verbetering vatbaar beschouwd worden dan hij,
die zonder kwijtschelding of gratie zijno straf
doorstaan heeft.\')

Gratie heft alleen de gevolgen van eene ver-
oordeeling op, niet de veroordeeling zelve. 3) Dat
hot geploegde feit een misdrijf is, blijft zij er-
kennen. Daar nu
veroordeeling voor oen eerste
misdrijf roods voldoende is (zooals wij hierboven
zagon) om bij het twoodo misdrijf rócidivo aan-
wezig to doon zijn, bestaat er gocn grond
don rochtor do bovoogdhoid te ontnemen om.

1) Van gohool andoro inooning 1» Favard do Langlado,
dio inoont dat briovon van gratio do récidive zoiiden uit-
filuitcn. Von Ikumhaucr morkt liiorovor aan, dat liij gratio
mot abolitio vorwart.

2) Bij Chauvcau on Ilolio Iczcn wij: „La grAco n\'abolit
pas lo crime, elle n\'efface paB la tacbo qu\'il avait imprinido
sur la pcrfionno: elle no
détruit point la condamnation, »on-
lemciit elle on modifie les effets. Elle no fait donc aucun
obstacle à la récidive. Tomo I. pag. 170,

-ocr page 33-

17

alleen omdat de recidivist kwijtschelding van
straf van zijn eerste misdrijf bekomen heeft, hem
voor zijn tweede misdrijf eene zwaardere straf op
te leggen, daar het toch alleen op de eerste veroor-
deeling aankomt, en deze is blijven bestaan, terwijl
de gevolgen alleen door de gratie zijn opgeheven.

In eene der verordeningen van Lodewijk XVIII
lezen wij: „Ces lettres (de grâce), n\'ont ni atteint
le premier crime, ni détruit la première condam-
nation et portent uniquement ses effets.

Ook Kauter\') is van dit gevoelen, hij zegt:
„Pour qu\'il y ait récidive, il sufKt que la pre-
mière condamnation prévue par le code ait eu
lieu, et ait passé cn force de chose jugée: il
n\'importe qu\'elle ait été ou non e.xécutée: ainsi
ni la gnlce, ni la réhabilitation, ni la perscription
de la peine n\'empecheraient l\'aggravation, puisque
comme nous le verrons, elle ne rendent pas la
condamnation comme non avenue." Üok Carnot 2)
en Dalloz 3) liebben in dieu geest hunne meening
uitgesproken.

1) Traitó théoriiiuo ot pniti(|Uo du droit crimiiiol friin-
çais. pug. 305.

2) Sur l\'art. 5(5. n\'. 17.

3) JuriHprudonco du XIX« «iùclo. XXIII. piig. 2ÜI. 7.

-ocr page 34-

18

Ik kom derhalve tot deze conclusie: de kwijt-
schelding der straf van het eerste misdrijf door
gratie, sluit het recht niet uit tot het zwaarder
bestraffen van het tweede misdrijf: integendeel,
de delinquent die kwijtschelding van straf ver-
kregen heeft, voor zijn eerste vergrijp tegen de
wet moest voor zijn tweede misdrijf juist veel
strenger gestraft worden, daar zijne onverbeter-
lijkheid veel sterker uitkomt.

Bij amnestie en abolutie is het een geheel
ander geval.

Door amnestie worden de rechtsvervolgingen
voorgekomen of opgeheven van meerdere per-
sonen, die zich allen aan eene bepaalde soort
van misdrijven hebben schuldig gemaakt, en
wordt aan hen, die, in grooten getale vereenigd,
eenig bepaald misdrijf in den staat hielpen ple-
gen, straffeloosheid geschonken, gelijk zulks ge-
schiedt bij samenspanning tegen den staat, de-
sertie enz.

Men vindt vele arresten van de fransche Hoven van Cas-
satie die eveneens luiden, /ooals bij Siroy, los six codes
annotés: pag. 79G. Vorder bij Dalloz: pag. 297. Arrôt ö
Juill 1821.

-ocr page 35-

19

Door abolitie wordt hij, die eenig misdrijf
gepleegd hoeft, bevrijd van alle rechtsvervolging,
wolko te dier zake zou kunnen worden inge-
steld , of reeds was aangevangen. \')

Wij zagen, dat door gratie de voroordooling
wel degelijk blijft bestaan , maar alleen do straf
kwijtgescholden wordt; amnestie daarentegen
wischt do voroordooling en alles wat daarvan
hot gevolg is geheel uit, terwijl de abolitio hot
effect hooft dat de dader, wien zij gogovon
wordt, niot vervolgd wordt, zoodat geene vor-
oordooling plaats heeft.

Daar nu in do meeste wetgevingen voor
rdcidivo voroisoht wordt, voroordooHng wogons
een vroeger strafbaar feit, en dozo
Yoroordco-
ling door amnestie on ubolitio totaal uitgowischt
wordt of achtorwogo blijft, kan er bij don delin-
quent, die wegens oen vroeger misdrijf door con
dezer boido rechtsmiddelen onthoven is van vor-
oordooling of vervolging, bij opvolgend misdrijf
yan rócidivo geen 8|)ruko zijn, dnar de voroor-
dooling niet is blijven bestaan of nooit hoeft
hostaan.

l) Zio van Doinso: M. 531.

-ocr page 36-

20

Bij Sirey i) vinden wij een arrest dat over de
amnestie dezelfde leer verkondigt, daar staat
b.v.: „elle (l\'amnistie) porte avec elle l\'abolition
des délits, des poursuites et des condamnations,
tellement que ces délits, couverts du voile de
de la loi, sont an regard des cours et des tri-
bunaux sauf les actions civiles des tiers, comme
s\'ils n\'avaient pas été commis."

Chauveau en Hélie 2) zeggen omtrent het zoo-
even aangehaalde arrest: „si l\'on admet cette
doctrine, sur laquelle nous ne pourrions nous
expliquer ici sans entrer dans l\'examen des lois
d\'instruction criminelle il faut cn déduire que
la condamnation abolie par une amnistie, ne
peut servir de base à la récidive." 3)

Uit het bovenstaande volgt tevens, dat de
verjaring der eerste straf op zich zelve het aan-
nemen van eene strafbare récidive niet belet.

1) I08 six codes annotés: 26.1.\'IGI. Arr. cass., 11 Juin 1825.

2) T. a. p. n». 48G.

3) Bij Dalloz (Jurisprudence du XIX« Biôclo) lozon wij:
„Une amnistio abolit cntièromcnt la condamnation: on con-
Boquenco, lo condamné amnistié qui commet un nouveau
crimo ou ddlit n\'est point passible des peines -do la récidive
s\'il commet un nouveau crime ou délit, pag. 294. G.

-ocr page 37-

21

Is tot het daarstellen van recidive de veroor-
deeling voldoende, de uitvoering der straf geen
vereischte, dan kan de verjaring dier straf door
het wegblijven der uitvoering gedurende den
verjaringstermijn ook geenerlei invloed uitoe-
fenen.

§ 6. Over de vraag of de verzwarende om-
standigheid der récidive kan verjaren? zoo ja:
binnen welken tijd? zijn de gevoelens zeer ver-
deeld.

De oudere schrijvers reeds verklaarden zich
voor eene verjaring, en namen zelfs een zeer
korten termijn, van drie jaren, nan. Zoo do
delinquent, zegt o. a. Farinacius „per dictum
tempus bene et laudabiliter vixerit, cessât prae-
sumptio quod semel malus, iterum pracsumitur
malus.

Ook de meeste nieuwere schrijvers verdedigen
(le verjaring der récidive, maar vorderen, voor
misdaden en wanbedrijven althans, een langoren
termijn. Dus Chauveau en Hélie: „Si la per-

1) Qunost. 23, n». 30.

2) T. n. p. bl. 1G4.

-ocr page 38-

22

pétration des deux crimes n\'a eu lien qu\'a des
époques éloignées, la présomption de perversité
dont la loi environne le deuxième crime s\'éva-
nouit. Comment supposer que le délinquant a
été ontrainé dans une seconde faute par une
habitude dépravée, lorsque de longues années
d\'une conduite pure viennent déposer contre
cette habitude? Et cette vie intermédiaire ne
doit elle pas lui être comptée? La société doit
elle se ressouvenir encore d\'un premier crime
que vingt ou trente ans d\'une existenco paisible
ont lavé? La bonno conduite I\'d régénéré; ce
n\'ost plus un comdamné relaps: la loi no doit
lui reprocher qu\'une seule fauto."

Kon tennijn van tien jaar achten zij don go-
schikston. Ortolan i) daarentegen is van oordeel
dat de tijd voor de verjaring der récidivo gelijk
gesteld worde met den tijd dio or verloopen
moet,\'om het recht tot uitvoering van do ver-
oordeeling to doon verjaren. 3)

Daarcntogon wordt do verjaring dor récidive

1) Elôinonts do droit póiml. n\'. 1199.

2) Volo duitscho Htrafwothookon hobbon dit jiyRtecm nan-
gononiüu, zooals hot Sak.sischo, lïrunHwijkKcho otc.

-ocr page 39-

23

bestreden door Kleinschrod, i) hij zegt: „Je
längere Zeit zwischen dem ersten und zweiten
Verbrechen verflossen ist, desto schwerer ist
Letzteres. Denn ist der Verbrecher von der ersten
Berauschung zurückgekommen, in die ihm seine
That verzetzte; hat die Stimmung aufgehcirt, die
diese hervorbrachte; so fordert es wieder neue
Thätigkeit, neue Triebe, um das Verbrechen zu
wiederholen. Wenn hingegen die Handlungen
kurz auf einander folgen, so werden sie vom
nämlichen Dolus, der nämlichen Stimmung des
Gemüths hervorgebracht"

Dit gevoelen komt mij onaannemelijk voor.
Het staat in verband met zijne stelling, dat
eene meermalen lierhaalde récidive veeleer als
eene verzachtende omstandigheid te beschouwen
is,\'^) en is even als die stelling verwerpelijk.

Neemt men den door mij aangenomen grond
voor de strafbaarheid van récidive aan, dan
moet men ook de verjaring aannemen Hij toch,
die eerst na tien jaar een nnsdrijf herhaalt,
bewijst in de meeste gevallen meer macht over

1) T. a. p. Dool I. § 75. c.

2) Zio bovon bl. 6.

-ocr page 40-

24

zich zei ven gehad te hadden, dan hij die zich na
korten tijd weder aan zijne kwade neiging over-
geeft: de eerste is wel is waar eindelijk toch
w^eêr bezweken, en zijne verdorvenheid heeft bij
hem de bovenhand wel weder verkregen, de
groote tusschenruimte tusschen de misdrijven
echter, kan een sterk bewijs zijn dat hij er
ernstig naar getracht heeft, weder met eere eene
plaats in de maatschappij in te nemen, welk
trachten reeds eene verbetering in hem bewijst,
\'t geen bij den anderen delinquent inderdaad niet
waar te nemen is.

Op dezen toch heeft de veroordeeling wegens
zijn eerste misdrijf al zeer weinig impressie ge-
maakt; misschien heeft hij ook wel getracht zich
te verbeteren, maar blijkbaar heeft zijne „habi-
tude dópravée" zeer spoedig gezegevierd

Een van onze meest bekende hedendaagsche
schrijvers zegt in een van zijn werken: „ernstig
zoeken is reeds vinden;" ik veroorloof mij do
vrijheid dit eenigzins voor deze quaestie te ver-
anderen en te zeggen: „ernstig trachten is reeds
verkrijgen;" de delinquent nu die na zijn eerste
veroordeeling gedurende tien jaar een vreedziuun
leven geleid heeft, heeft wel niet
gchcd verkre-

-ocr page 41-

25

gen waar hij naar trachtte, (d i zijn verder
leven als eerlijk cn deugdzaam mensch door te
brengen, waarnaar men toch onderstellen kan
dat ieder tracht) hij heeft toch buiten twijfel
meer verkregen dan hij, die na twee jaren roods
weder valt; hij heeft alzoo
ernstiger getracht,
\'t gocn, zooals ik hierboven roods opmerkte, oen
betere inborst en conc grootere verbetering be-
wijst. Ik meen daarom dat ook deze mocning
van Kloinschrod met grond te weerleggen is.
Noomt mon derhalve aan, dat con groote tijd-
ruimte tusschcn de misdrijven grond gooft om
verbetering vnn den delinquent aan to nomen,
dan moot die vorbotoring on zijn oppassend loven
oonigzins in aanmerking genomen worden bij hot
beoordeelen van zijn twoodon misdrijf, on is dc
verjaringstermijn voor do récidivo mijns inzions
bij dozen ook zoor billijk. Von Baumhnuor i)
schrijft hierover het volgende: „Do hobbolijkhoid,
do gowoonto oni ccn misdrijf to plogon vertoont
zich in oonon hoogorcn grand, naarmate do tus-
schonruinito kleiner is, dio de misdrijven vun

1) T. a. p. blz. 575.

-ocr page 42-

26

elkander scheidt. Hieruit volgt dus omgekeerd,
dat die gewoonte minder zichtbaar wordt in de-
zelfde verhouding als de tusschenruimte of het
tijdsverloop tusschen het plegen der misdrijven
in uitgestrektheid toeneemt. Men geraakt daar-
door van zelf tot een tijdperk, waarop dit zicht-
baar kenmerk geheel moet verdwijnen. En wat
anders is dit tijdperk dan de verjaring?"

Tot betoog van het onrechtvaardige, dat in
het uitsluiten der verjaring ligt opgesloten, geeft
hij het volgende voorbeeld: Iemand pleegt in
zijne jeugd eenen diefstal; na zich, uit de ge-
vangenis ontslagen, gedurende het overige ge-
deelte van zijn leven onberispelijk te hebben
gedragen, pleegt hij in ver gevorderden leeftijd,
hetzij door verleiding van anderen, hetzij door
den drang der omstandigheden daartoe gebracht,
op nieuw eenen diefstal Staat deze dan op
denzelfden trap van zedelijke verdorvenheid als
degene, die, na pas uit de gevangenis ontslagen
te zijn, de misdadige loopbaan dadelijk op nieuw
betreedt? Hier voorzeker zal men niet aarzelen
een ontkennend antwoord te geven.

§ 7. Maakt het verschil of de delinquent voor

-ocr page 43-

zijn eersten misdrijf, door eenen buitenlandschen
of wel binnenlandschen rechter is veroordeeld
geworden ?

Over de beantwoording dezer vraag zijn de
gevoelens ook zeer uiteenloopend.

Sommigen zeggen dat het strafrecht van eenen
staat binnen deszelfs grenzen beperkt is: dat
de veroordeeling alleen in dien staat kracht
heeft en niet in den vreemde, eu dat de bui-
tenlandsche rechter dikwijls volgens geheel andere
beginselen veroordeeld of vrijspreekt. Von Haum-
hauer antwoordt hierop, dat de juistheid der
tegenwerping hun ligtelijk toegestemd kan wor-
den, zonder dat men nog verplicht zij hunne
gevolgtrekking aan te nemen. De rechter erkent
niet hct vroeger vonnis, de vroegere veroor-
deeling, de wijze waarop de vorige straf is ten
uitvoer gelegd, maar het zedelijk karakter van
den dader, deszelfs neiging tot een misdrijf als
grondslag zijner beoordeeling bij het aanwezen
van herhaling.

Met is hem geheel onverschillig of de vroegere
veroordeeling een binnen- of een buitenlandsche
geweest is: hct karakter van de gewoonte, van
de neiging blijft precies hetzelfde.

-ocr page 44-

28

Feuerbach i) zegt „ob er die frühere Bestra-
fung im In- oder Auslande erlitten hat, macht
keinen Unterschied, jedoch musz dem Richter,
der über Rückfallstrafe erkennen soll, das Recht
haben, das im Auslande Ergangene, wie über-
haupt das frühere Urtheil so weit zu prüfen,
zustehen, als es darauf ankommt, zu bourthoilen
ob auf die neue ITobertretung die Rückfallstrafo
anzuwenden ist.

Ook volgens Thilo 2) is bot onverschillig lioo
de veroordeeling was gowoost: „Es wird jodoch
in jedem Straffall dor als Rückfall bestraft worden
soll, vorausgesetzt, dasz der Uobortrotor wegen
dos früheren vollondeton oder vorsuchten Ver-
brechens als Urheber oder Gehilfe vor dor aber-
maligen Begehung von einem inländischen oder
ausländischen Gorichto verurtheilt und das Urt-
hoil verkündet war."

Dc commissie dor Badonschc Twoodo Kamer
opperde hieromtrent do volgende bedenking:
„Dasz, mit Hinsicht auf die Bestimmung des

1) T. a. p. § 132. bl. 225.

2) Strafgesotzgobuiig do« GroHzhorzogthunis IJadcn. Karls-
ruho 1845. § 184. 1.

-ocr page 45-

29

§ 186 (de inhoud dezer paragraaf komt hierop
neer „Dem Gerichte kommt das Recht zu, bei
Beurtheilung der Frage, ob die neue Uebertre-
tung als Rückfall zu betrachten sei, die Recht-
mäszigkeit des
früheren Erkenntnisses, in so fern
erhebliche Zweifel darüber darbieten, seiner eige-
nen Prüfung zu unterwerfen, und deren Er-
gebnisz seiner Entscheidung zu Grund zu legen")
in vielen Fällen die Gerichtsverfassung oder die
Art des Verfahrens im Auslande für sich allein
keine gnügende Burgschaft für die Gerichtigkeit
der ausländischen ürtheile darbiete, mithin hier
meist der Fall eintrete, wo der Rückfallsricliter
solche ausländische Urtheile einer Prüfung zu
unterwerfen schuldig sei: etc. etc. zie verder
Thilo, t a. p. bl. 199 en volg.

Wij zien uit het aangehaalde dat Feuerbach
van oordeel is een buitenlandsch vonnis even
goed als een binnenhindsch te erkennen: hij wil
den rechter evenwel de bevoegdheid geven de
veroordeeling te onderzoeken, om daaruit op tc
kunnen maken of op het tweede misdrijf van
den delinquent eeu zwaardere straf wegens reci-
dive toegepast moet worden.

Dat de commissie der Badensche Tweede Kn-

-ocr page 46-

30

mer een onderzoek wenschelijk achtte, hiervan
was volgens mijn gevoelen de ongegronde reden :
het weinig vertrouwen dat zij in de rechtvaar-
digheid van den vreemden rechter had.

Behalve het Badensche Wetboek, maken de
Saksische, Brunswijksche en nog eenige andere
geen onderscheid tusschen buiten- of binnen-
landsche veroordeelingen, i)

Geheel anders is het in het fransche recht.
Art. 121 van de Ordonnancie van 1()29 luidde:
„Les jugements rendus des royaumes et souve-
rainetés étrangères, pour quelque cause que ce
soit, n\'auront aucun effet en France.

1) Art. 7 van don Codo d\'Instruction criminollo bopanlt:
tout françain qui 8o Hcni rendu coupablo, liors du torritoiro
du royaume, d\'un crime contro un Français, pourra à son
retour cn Franco, y ôtro poursuivi ot jugó en pays étranger,
ot si le Français offonso rend plainte contro lui. Hieruit
volgt dus, dat als hij
irrl vervolgd en geoordeeld is ge-
worden in hot buitenland , cr geeno niouwo vervolging tegen
hem ingesteld kan worden bij zijn terugkeer in Frankrijk,
dus, do door don buitenlandschen rechter uitgesproken ver-
oordeeling wordt erkend, en zal haar (»fToct niot missen.
Eveneens in ons rccht, mot\'dezo uitzondering, dat zoo dn
veroordeeling ecn misdrijf togen den staat gegolden had, er
in dat goval ceno niouwo vervolging tegen don delinquent
(bij oventuoelo terugkomst in hot Vaderland) ingesteld kan
worden.

-ocr page 47-

31

Bij van Hoorebeeke J) vinden wij het volgende:
„Un arrêt de la cour de cassation du 27 No-
vembre 1828, décide
in qu\'une première
condamnation prononcée par un tribunal étranger
no peut servir de base a l\'application des peines
de la récidivo. „Attendu, dit cet arrêt, que
les dispositions de l\'articlo 56 du code pénal pour
l\'aggravation des peines on cas de récidive, quoi-
que générales et absolues qu\'elles soient, no
peuvent s\'appliquer qu\'aux jugements et arrêts
rendus par les cours et les tribunaux français
par la considération que les limites du territoire
sont les limites de la souveraineté; que co serait
donner
contre tous les priricipes du droit public
une exécution en France à un jugement rendu
par un tribunal étranger, que do lui imprimer
une force active pour l\'application dos poinos do
la récidivo etc. etc. (Voir aussi cass. 6 août 1829).

Ook Dalloz") zogt: „los jugement étrangers
n\'ont pas force on Franco. Toile est aussi l\'opinion
émise nu Report, do AI. Favard, voyez Récidivo
n°. 8. Il on serait do même d\'un otrangor tru-

1) Do lu récidivo. pug. 14Î).

2) T. n. p. png. 25)4. 5.

-ocr page 48-

32

duit devant les tribunaux français. (Receuil pér.
1829. 1. 16.)

Chauveau en Hélie geven de volgende schrij-
vers nog op die een zelfde gevoelen voorstaan :
Trébutien, p. 294. Dalloz, voyez Peine, n° 265.
Haus, Cours etc. n° 362. Zij laten er direct
op volgen: „Ces écrivains se bornent à énoncer
la solution, sans la justifier: ou la justifient,
comme nos auteurs, en disant que les jugements
sont sans effet hors du pays ou ils ont été
rendus."

Dat het contre tous les principes du droit pu-
blic
is, (zooals het aangehaalde arrest zegt) kan
dunkt mij niet aangenomen worden. Wat toch
zou de reden zijn waarom een binneulandsche
rechter, het buitenlandsch vonnis dat in den
vorm is, niet erkennen zou?

De wederkeerige betrekkingen, zegt von Baum-
hauer, waarin de volken tot elkander staan, de
zedelijke band, die de beschaafde volken ver-
eenigt, eischt het erkennen van vonnissen, uit-
gesproken door geregelde regtbanken aan alle
beschaafde volken gemeen. Men erkent wel jure
private, zoo gaat hij voort, eene zedelijke ver-
plichting tot het houden van contracten in den

-ocr page 49-

\' 33

vreemde aangegaan. Men schenkt ten volle
vertrouwen aan gunstige getuigenissen uit den
vreemde, wanneer zij dienen moeten tot aanbe-
veling van den vreemdeling ten onzent. Men
gaat zelfs uit om berichten, om getuigenissen in
te winnen bij vreemde rechtbanken. Waarom
zou dan een rechter, jure publico, niet vonnissen
ten nadeele van eenen vreemde moeten erken-
nen, wanneer deze naar vorm en inhoud ten
volle geloofwaardig zijn?

Zoo men de meening is toegedaan een buiten-
landsch vonnis
niet te moeten erkennen, dan
moet men ook hem, die, nadat hij door den bui-
tenlandschen rechter veroordeeld is (b.v. wegens
diefstal) ten onzent komt, als eerlijk en braaf
mensch beschouwen en zijn begane misdrijf ge-
heel negeeren , \'t geen een natuurlijk gevolg is
van de niet erkenning van het door den vreem-
den rechter uitgesproken vonnis. Volgens mijne
bescheiden meening moet het buitenlandsche
vonnis wel degelijk erkend worden, en aan den
rechter de
verplichting opgelegd worden, om,
in geval hij eenen delinquent te veroordeelen
heeft, die reeds een buitenlandsch vonnis ten
zijnen laste heeft, dat vonnis zoo naauwkeurig

3

-ocr page 50-

34

mogelijk na te gaan, opdat hij daaruit opmake
of dezelfde slechte neiging den delinquent
tot het tweede misdrijf heeft aangespoord.
Na dat onderzoek eerst zal de rechter met
juistheid de straf voor het tweede misdrijf kun-
nen bepalen, daar het er voor den rechter, die
eenen récidivist veroordeelen moet, hoofdzakelijk
op aankomt, diens misdadigen wil te leeren
kennen.

§ 8. Regeling der strafbaarheid. Bij de be-
\' \'handeling hiervan, doen zich drie vragen voor,
welke ik zal trachten te beantwoorden.

Ten eerste: Moet de wet in geval van récidivo
do strafbedreiging verzwaren, of do récidivo
alleen als eene verzwarende omstandigheid bin-
nen do grenzen van het maximum on hot mini-
mum aannemen?

Ten twoodo: Hoe behoort, als hot antwoord
in eorstgenoomdon zin uitvalt, de verzwaring to
geschieden, door verlenging van straftijd, of door
verzwaring der strafsoort?

Ten dorde: Moet de verzwaring voor den
rechter verplichtend, of facultatief zijn?

Over de oorsto vraag hoerscht zoor voel ver-

-ocr page 51-

35

schil, Gesterding \') en Carnot 2) verklaren zich
tegen eene verzwaring der strafbaarheid.

De laatstgenoemde zegt: „Les individus qui
se rendent coupables, par
récidive, de crimes ou
délits, ne peuvent inspirer, sans doute, aucune
pitié; mais il faut être juste envers ceux môme
qui ne sont digues d\'aucune faveur; et peut-on
dire qu\'il soit dans les principes d\'une exacte
justice, de leur appliquer une
plus severe,
que celle qu\'ils ont encourue par le genre de
crime
dont ils se sont rendus coupables? S\'ils
ont commis un premier crime, ils en ont été
punis; leur infliger une nouvelle peine à raison
dc ce crime, n\'est ce pas ouvertemeut violer à
leur égard, le
non bis in idem, qui fait l\'une des
bases fondamentales de toute législation en ma-
tière criminelle? D\'une autre part, la peine du
crime ne peut être aggravée qu\'i\\ raison
des
circonstances qui s y rattachent,
qui lui sont con-
comitantes,
et qui en font un tout indivisible.
Que les Tribunaux fussent tenus, dans le cas de
récidive, d\'appliquer au maximum la peine du

1) N. Archiv. dor C. U. V. Soito 482 u. 483.

2) Cominont. sur lo codo poniil. piig. 105. 1.

3*

-ocr page 52-

36

crime qui aurait été commis, ce serait faire tout
ce que l\'on pourrait, en respectant les principes,
dont il est toujours dangereux de s\'écarter."

Van Hoorebeeke, i) Carnot\'s gevoelen niet
deelende, wederlegt dit met de volgende woorden:
„Cette thèse était tout simplement spécieuse,
elle ne résistait point à un examen impartial et
attentif. En effet la répression n\'est
réelle, et
suffisante qu\'autant que la peine infligée est en
raport d\'une part avec la gravité du délit, de
l\'autre avec la perversité du délinquant. Sous
une bonne législation, la juste proportion de la
peine à la gravité du délit dépend uniquement
de l\'appréciation des circonstances du fait à
punir. Elles sont inhérentes au fait incriminé
(consideratio facti).

La juste proportion de la peine au délinquant
ne peut dépendre que des renseignements plus
ou moins complets que la procédure a réunis
sur sa position personelle, son caractère et ses
antécédents, toutes choses en dehors du fait
incriminé (consideratio personae.)

1) T. a. p. bl. 66.

-ocr page 53-

37

Or, la récidive est au nombre de ces dernières
circonstances.\'\'

Hij eindigt met te zeggen: „Ce n\'est point,
comme le prétend orronénient Carnot, du pre-
mier fait, c\'est du second crime que la justice
domando compte à l\'accusé, mais avec des cir-
constances qui aggravent la culpabilité et qui
justifient l\'augmentation do la peine, pourvu
qu\'elle ne dépasse pas la mesure du crime."

Chauvoau en Hélio doolon ovenmin Carnot\'s
govoolen, zij zeggen: „Ces raisonnements ne nous
touchent point.

Il est incontestable qu\'en subissant la peine
du premier crime, lo délinquant a complètement
payé sa dotto, expié son crime: on no peut
plus lui on demander compte; mais aussi n\'est-ce
pas do co crimo qu\'on lui demande comjito:
c\'est du deuxième crime soulcmont. Co nouveau
fait so produit avec une circonstance qui aggrave
la culpabilité du prévenu. Pourquoi lo légis-
lateur n\'aurait-il pas lo droit do prendre cetto cir-
constanoo on considération pour mesurer la peine?
Elle n\'appartient pas plus au premier fait qu\'au

1) Théorie du Codo Pénal. Tome premier N°. 454.

-ocr page 54-

38

second: elle appartient au prévenu; elle carac-
térise sa moralité. Or, lorsque cette moralité
échappe si souvent aux appréciations de la loi
pénale, pourquoi négliger un fait qui l\'indique
et la révèle?"

Rossi deelt het gevoelen van Chauveau en
Hélie, hij zegt: „Faut-il faire entrer en ligne
de compte la récidive? Le législateur en a le
droit. D\'un côté, la récidive accuse le délin-
quant d\'une grande perversité morale; de l\'autre
elle révèle d la société un agent très-dangereux.
Il y a dans l\'auteur de la récidive une culpa-
bilité spéciale, morale et politique à la fois."

Bijna alle schrijvers zijn van het gevoelen,
dat de récidive in de meeste gevallen verzwaring
van de strafbedreiging eischt.

Hoe nu echter die verzwaring daar te stellen,
moet de rechter in dezelfde strafsoort blijven,
of in eene hoogere overgaan?

De beantwoording van deze vraag ligt dunkt
mij voor de hand. Op welken grond zou de
rechter bij herhaling van een misdrijf in eene
hoogere strafsoort overgaan? De herhaling doet

1) Traitó du droit pénal. Livro III. Chap. IV. pag. 38G.

-ocr page 55-

39

den aard van het tweede misdrijf niet verande-
ren: een herhaalde diefstal blijft diefstal; laat
de rechter dus bij de tweede diefstal de straf
quantitatief verhoogen, de op diefstal vastge-
stelde strafsoort echter moet hij behouden.

Von Baumhauer zegt: „De herhaling als
zedelijlc verzwarende omstandigheid doet het te
bestraffen feit niet van natuur veranderen. Het
gevolg hiervan is, dat de strafsoort, waarmede
de wet het gepleegde feit bedreigt, ook op den
recidivist hare toepassing moet vinden. De her-
haling doet slechts de strafbaarheid van den
dader meer op den voorgrond treden: de han-
deling zelve blijft liet karakter, waardoor dezelve
zich kenmerkt, behouden." Iets verder zegt hij:
„de wetgever stelt den rechter voor ieder feit
geenen bepaalden straftijd, maar slechts eene
bepaalde strafsoort ter hand, beperkt tusschen
twee grenzen welke men het minimum en maxi-
mum der straf pleegt te noemen. De wetgever
nu kan die grenzen verbreeden of vernaauwen,
naarmate zich meer of minder omstandigheden
opdoen; hij kan eciiter niet op een vreemd ge-

1) T. n. p. bl. 5G1.

-ocr page 56-

40

bied treden, zonder het feit zelve van natuur
te doen veranderen. De wetgever is dus in zijn
recht, indien hij wegens herhaling den straftijd
verlengt: hij miskent het zedelijk verzwarende
karakter der herhaling, zoodra hij eene andere
strafsoort in de plaats stelt: als b.v. criminele
straf voor correctionele, deportatie on doodstraf
voor opsluiting of gevangenisstraf, eeuwigdu-
rende gevangenis voor eene tijdelijke opsluiting".

Ook Rossi is van deze meening, wij lezen in
zijno Traité do droit pénal: i) „comme la récidivo
n\'est qu\'une agravation do la culpabilité dans
la même espèce de crime, nous reconnaissons
qu\'on ne devrait jamais changer le genre do la
peine, mais seulement en augmenter lo taux.
Il est vrai que cela ost difficile pour ces légis-
lateurs qui s\'empressent do frapper le premier
crimo de coups énormes".

Nijpols\'^) zogt „hl récidive n\'altère pas lo
caracthe de Vinfraction à laquelle elle se rat-
tache. Conséquommont, ollo. no pont pas non
altérer
le caracûre de la peine ordinaire attachée

1) Livre III, Chnp. IV, png. 386.

2) Lo codo pdnnl belge interprété. Livro I, Chap. V.\'png. 95.

-ocr page 57-

41

à cette infraction. Si la récidive exige que
cette peine soit aggravée, cette aggravation ne
peut porter que sur
la durée de la peine".

Ik kom nu tot de beantwoording der laatste
vraag: moet die verliooging verplichtend of fa-
cultatief voor den rechter zijn?

Ware het bewezen, dat de récidive altijd eene
grootere verdorvenheid van den delinquent en
een meer verachten der wet aantoonde, dan
zou dit eene voor den rechter verplichte straf-
verhooging billijken. De récidive doet dit echter
slechts
vermoeden: zekerheid daaromtrent kan
men onmogelijk hebben.

Feuerbach \') zegt „Eine gute Gesetzgebung
sollte den Richter nur ermächtigen, aber nicht
nöthigen, wegen Rückfalls eine höhere Strafe zu
erkennen und nur für Fälle, in denen innerhalb
des gesetzlichen Strafrahmens die Strafe gegen
den Rückfälligen nicht hinreichend zugemessen
werden kann, die Verlängerung über das ge-
setzliche Maximum oder das Aufsteigen zur
höheren Strafart gestatten."

1) Lohrbuch dos poinllcbon Roclits: hornusgogobon von
Dr. C. J. A. Mittorinaior. Gioason 1847. § 132.

-ocr page 58-

42

Bij Nijpels in zijne noten op Chauveau en
Hélie 1) lezen wij : „La récidive n\'indique pas
nécessairement dans tous les cas une perversité
plus grande: elle la fait simplement prcWner, or
cette
présomption peut s\'évanouir devant les faits.
Il ne faut donc pas imposer au juge la néces-
sité d\'aggraver la peine: il faut, au contraire,
lui laisser la faculté d\'apprécier, dans chaque
espèce, la criminalité
réelle de l\'agent." Chauveau
en Hélie zelven zeggen:\'^) „La récidive n\'est pas
toujours la conséquence d\'une plus grande im-
moralité; elle peut n\'être due qu\'à des causes
accidentelles. La loi ne devait donc pas imposer
au juge la nécessité d\'aggraver la peine dans
tous les cas: c\'est à lui d\'apprécier la crimina-
lité de l\'agent: c\'est donc à lui de peser si la
raison de l\'aggravation se rencontre ou non dans
cet agent."

De beschouwing der laatst aangehaalde schrij-
vers is mijns inziens de eenige ware : de rechter
moet niet gedwongen zijn een bij de wet vastge-
stelde straf op te leggen : hij moet na de „indivi-

1) T. a. p. blz. 163. Adtl. 2 (Nijpols).

2) T. a. p. blz. 177 § 504.

-ocr page 59-

43

duele kennismaking met den delinquent" zich van
zijne meerdere of mindere verdorvenheid en wets-
verachting overtuigen, de straf hiernaar kunnen
regelen. Dat de recidive, zooals ik straks reeds
zeide,
per se eene grootere verdorvenheid bewijst,
is in het geheel niet aan te nemen: hoevele
omstandigheden zijn er niet denkbaar, Avaardoor
een reeds eenmaal veroordeelde delinquent tot
het begaan van een tweede misdrijf gebracht
wordt, zonder dat zich hierin in \'t minst eene
grootere verdorvenheid of een meerdere wets-
verachting openbaart. Men denke zich slechts
in do positie van don pas ontslagen gevangene:
jaren hooft hij voor oen grooten diefstal, uit
hebzucht geploegd, in do gevangenis doorgebracht;
na hot booten van zijn misdrijf wordt hij vrijge-
laten, en keert hij weder terug in de maatschappij,
dio hij hoopt dat hom niet al tc streng beoor-
deelen zal. Hij zoekt overal work, nuiar iedereen
woigert hem dit te vorschaffon, op grond van
hot vroogor goploogdo misdrijf, \'t Weinige gold
dat hij in do gevangenis hoeft kunnen verdienen
is spoedig verbruikt, on hij hooft niots moor
om in hot noodigsto te kunnen voorzien: do
vroossolijksto armoodo on honger <lwingcn hom

-ocr page 60-

44

in het misdoen te hervallen, en hij steelt we-
derom, maar ditmaal niet uit hebzucht, maar
alleen om zijn ongelukkig bestaan nog zoolang
mogelijk te rekken.

Wie zal nu dezen ongelukkige van eene grootere
verdorvenheid of van een meer verachten der
wet beschuldigen? Neen, de recidive doet alleen
eene grootere slechtheid, eene „perversité plus
active,"
vermoeden, geen mensch ter wereld zal
ooit het tegendeel met zekerheid kunnen con-
stateeren. De récidive bewijst mijns inziens,
niets anders dan, zooals Ortolan zegt: „la per-
sistance à violer la loi pénale."

Genoemde schrijver laat geheel de oorzaak
van die „persistance" in het midden, en zwijgt
van die grootere verdorvenheid en meerdere
wetsverachting, waarvan hij toch niets met be-
paalde zekerheid zeggen kan.

Ik kom derhalve tot deze slotsom:
De récidive zal in vele gevallen eene „immo-
ralité plus profonde, une incorrigibilité fatale"
doen
vermoeden; daar dit echter nooit op goede
gronden tc
bewijzen zal zijn, moet aan den
rechter binnen de grenzen der strafwet, de hoe-
grootheid der op te leggen straf geheel o verge-

-ocr page 61-

45

laten worden, die hij eerst dan met eenige zeker-
heid zal kunnen bepalen, nadat hij zich zoo
naauwkeurig mogelijk bekend gemaakt heeft met
de neigingen, den hartstocht van den delinquent^
en met de omstandigheden waaronder het mis-
drijf gepleegd is.

-ocr page 62-

m

TWEEDE HOOFDSTUK.

Regeling van het leerstuk der Récidive in
liet Oud-Fransche recht, en in den
Code Pénal van 1810.

§ 9. Na de voornaainste vragen, die op het
leerstuk der récidive betrekking hebben, behan-
deld te hebben, stel ik mij voor na te gaan,
hoe het geregeld is bij ons te lande. Daar onze
strafwetgeving eene fransche is, zal ik eerst aan-
toonen welke invloed in Frankrijk aan de récidive
is toegekend

In het oud-fransche recht was, evenmin als
in het romeinsche, kanonicke en oud-hollandscbe
recht, de récidive aangenomen als een algemeene
grond van strafverzwaring. Slechts ten opzichte
van speciale misdrijven vindt men, ingeval van

-ocr page 63-

47

eerste of verdere herhaling, de oplegging van
zwaardere en meestal andersoortige straffen ver-
plichtend voorgeschreven.

Zoo ten opzichte van diefstal reeds in de
„Etablissemens de Saint-Louis" van 1270.

Art. 29 luidt : ... „et qui emblc (vole) autres
choses, robes ou deniers, ou autres menues
choses, il doit perdre l\'oreille du premier meffet,
et de
Vautre larracin il perd le pied, an tiers
larracin il est pendable: car l\'on ne vient pas
du gros au petit, més du petit au grand."

Zoo beveelt eene „Ordonnance de Philippe IV,
du 12 Mars 1329," dat de Gods-Iasteraar „sera
mis nu pilory devant le peuple, et y demorrera
de l\'eure de Prime, jusqucs à l\'eure de midi."
Bij de eerste récidive „il aura i\\ un fer chaud
fendu la banlèvrc do sous, si quo los dons
dossoub li parront parmi la fondue." Bij tweede
récidivo „après les dites doux punitions, ladite
banlèvro dessus li sera coupéo, tout hors k son
razeur ou coutol."

1) Rocuoil général dos ancionnos loi» françaises. — Tomo
II. pag. 397.

2) Banlôvro; contour do la bouche. Voy. Ducange.

3) Zio Chauvoau ou Ilélie. I. 149. 4.

-ocr page 64-

48

Eveneens worden in de „Lettres contre les
blasphémateurs" van den Dauphin Karei VII,
van 8 Oct. 1420, de Gods-lasteraars, .. .
„pour
la première fois
puny pécuniairement ... en dou-
blant la somme poMr
la seconde Jois, en le triplant
pour la tierce; et pour la quarte et au dessus,
d\'estre punis corporellement selon l\'énormité du
cas." 1)

Over hetzelfde onderwerp vinden wij nog eene
„Ordonnance de Louis XI" van den Maart
1478. De Gods-lasteraar werd daardoor voor
de eerste maal gestraft met één dag gevangenis-
straf op water en brood, benevens de verplich-
ting eene kaars aan de kerk aan te bieden :
voor
de eerste recidive bekwam hij drie dagen
gevangenisstraf zooals hierboven : voor
de tweede
récidive,
de pilory en „d\'estre menez en chemise,
à l\'église, tenant une torche ardente laquelle il
présenter a devant l\'image de la Vierge et de là
cstre ramené en prison, et tenu par huit jours
au pain et à l\'eau:" voor
de derde récidive ein-
delijk werd den schuldige de tong met een

1) Rocuoil otc. — Tomo VIII. pag. G48.

2) Docrusy ot Isambort. Tomo X. pag. 805 ot\'suiv.

-ocr page 65-

49

gloeiend ijzer doorboord, en werd hij daarna
voor altijd verbannen.

Even als bij verschillende middeneeuwsche or-
donnanciën, werd de recidive ten opzichte van
speciale misdrijven in al de ordonnanciën der
latere fransche koningen geregeld.

Eerst in de „Ordonnance Criminelle" i) van
Lodewijk XIV, van Augustus 1070, werd een
nieuw stelsel aangenomen.

Deze Ordonnance bepaalde de recidive niet
langer tot het geval van herhaling van geliji^e
misdrijven, maar voerde eene algemeene récidive
in. En ook in een ander opzicht brak zij met
het oude recht Tot nu toe was de strafver-
zwaring wegens röcidive voor den rechter ver-
plichtend geweest: in de Ordonnance echter werd
zij facultatief gesteld, zoodat de récidive eene
verzwarende omstandigheid was die de rechter
in aanmerking
kon, doch niet moest nemen.

Van dat stelsel echter week men weder af.
Het scheen dat de rechter al te weinig gebruik
van zijn macht maakte, en daardoor den dief-
stal zoo zeer in de hand werkte, dat het noodig

1) Rocuoil otc. Tomo XVIII. piig. 371 ot siiiv.

4

-ocr page 66-

50

geoordeeld werd de arbitraire macht des rech-
ters op het punt van diefstal in te korten, en
hem weder bepaalde straffen aan te wijzen, die
hij bij recidive op te leggen had.

Van daar dat men bij de „Déclaration concer-
nant la punition des voleurs" weder tot het
oude stelsel terug keerde.

De artikelen 4 en 5 bepaalden het volgende :
Art. 4. Ceux ou celles qui, après avoir été
condamnés pour vol ou flétris pour quelque
autre crime que ce soit, seront convaincus de
récidive en crime de vol, ne pourront être con-
damnés à temps ou à perpétuité, pour les hom-
mes; et quant aux femmes, elles doivent etre
de nouveau flétries d\'une double lettre V. V.,
si c\'est pour récidive de vol; ou d\'un simple
V., si la première flétrissure a été encourue,
pour autres crimes, et à etre enfermées à temps
ou pour toujours dans des maisons de force, le
.tout sans préjudice de la peine de mort, s\'il y
écheoit, suivant l\'exigence des cas

Art. 5. Ceux qui seront condamnés aux ga-
lères à temps ou à perpétuité, pour quelque

1) Recueil etc. — Tomo XXI. pag. 2G0.

-ocr page 67-

51

crime que ce jjuisse être, seront flétris avant
d\'y être conduits des trois lettres G. A. L., pour
en cas de récidive en crime qui mérite peine
afflictive, être punis de mort.

Bij van Hoorebeeke lezen wij hieromtrent i) :
„Muijart de Vouglans, dans ses
Institutes au
droit criminel y
analyse les articles qui précèdent,
et en tire trois conséquences remarquables:

1°. Il ne suffit pas qu\'il y ait récidive de
vol, pour donner lieu à l\'augmentation des peines
qu\'elle prononce; mais il faut encore que le
voleur ait été condamné et repris dc justice pour
ce même vol: en sorte qui si l\'accusé avait
commis notoirement d\'autres vols, qui mérite-
raient peine afflictive, et qu\'il
n\'eut essuyé une
condamnation à ce sujet,
on ne pourrait lui faire
subir la peine qui est portée par cette loi en
cas de récidive;

2®. Il n\'est pas toujours nécessaire, pour qu\'il
y ait lieu cette augmentation de peine, que
le crime pour lequel le voleur a été condamné
et repris du justice, soit un vol, mais il suffit

1) T. a. p. bldz. 75.

•J»

-ocr page 68-

s

52

que ce soit tout autre crime, qui mérite peine
afflictive;

3°. Que celui qui après avoir été condamné
aux galères pour vol, vient à retomber dans ce
crime, doit subir la peine de mort; par consé-
quent, comme la condamnation aux galères doit
avoir lieu, suivant la même déclaration, dans le
cas d\'une première récidive dans ce crime, on
en peut tirer cette conclusion générale, que la
peine de mort doit avoir lieu en cette matière,
toutes les fois que le voleur est tombé dans une
récidive."

Wij zien dus, dat er in de aangehaalde artikelen
drie groote beginselen gehuldigd waren. 1°. Dat
veroordeeling wegens een vroegeren diefstal noo-
dig was, om bij opvolgenden diefstal récidive
aanwezig te doen zijn. 2°. Dat de récidive uit-
gebreid werd tot het bedrijven van ongelijksoor-
tige misdrijven. 3\'\'. Dat de tweede herhaling van
diefstal de doodstraf ten gevolge had.

De hervorming en codifiqatie van liet straf-
recht, een der vruchten van dc fransche revolu-
tie, oefende ook op de ontwikkeling van het leer-
stuk der récidive grooten invloed uit

De wet van 19 Julij 1791 „sur la police mu-

-ocr page 69-

53

nicipale et la i^olice correctionnelle" behandelde
de récidive alleen bij délits en contraventions.
In den regel bestond de strafverzwaring wegens
récidive in verdubbeling van straf, en in som-
mige gevallen liet men de contravention bij eerste
récidive opklimmen tot délit, en bij tweede réci-
dive tot crime

De Code van 25 Sept 1791®) brak echter ge-

1) Coux qui condamnés uno fois par la polico municipale
pour infidélité sur les poids ot mesures, commettraient do
nouveau lo môme délit, seront condamnés par In police
correc-
tionnelle
la confiscation des marchandises fausses, ainsi quo
des faux poids ot mesures, lesquels seront brisés: à uno
amende qui no pourra excéder 1,000 livres ot à un empri-
sonnement qui no pourra excéder uno année. Tout jugement
il la suite des délits mentionnés en présent article sera
imprimé ot affiché: îl la seconde récidive ils seront pour-
suivis"
crimincllonent ot condamnés aux peines portées par
le codo pénal, (tit. 2. art. 40.)

2) Dozo Codo handoldo alleen over „misdaden."

Dat do Code Merlin, van 3 Brum. au IV (25 Oct. 1795)
do wanbedrijven eerst rogoldo, moot misschien in samen-
hang beschouwd wordon mot do instelling van do franscho
jurij in 1791, (in navolging van Engeland on Amerika,) dio
kennis moost nemen van de misdaden: \'t was toon natuurlijk
noodig dio oorst in oon wot te behandolen en alles daarom-
trent to regelen.

Van dozen „Codo Merlin" of „Codo dos délits ot dos
peines, du 3 Brum. an IV" zegt Nijpels (Théorie du Codo
Pénal: Tomo III. pag. LXVII N\'. 650) hot volgondo: lo

-ocr page 70-

SB

54

heel met de oude tradities en huldigde een ge-
heel nieuw systeem. In dezen Code nu was de
récidive een algemeen beginsel: zij veranderde
of verzwaarde de straf die tegen de misdaad be-
dreigd was, niet: nadat de récidivist echter zijn
straf ondergaan had, was hem het harde lot be-
schoren zijn geheele verdere leven door te moe-
ten brengen op de plaats die bestemd zon wor-
den voor de gedeporteerden. Van Hoorebeeke
zegt^): „Sous le code du 25 Sept 1791, le réci-
diviste était réputé tellement dangereux, qu\'après
l\'expiration de sa peine, il était déporté hors du
territoire du royaume."

Indien echter de eerste of tweede straf „dé-
gradation civique" of „carcan" was, werd dc
deportatie veranderd in twee jaren detentie. O

codo nialgro son titro, n\'est vdritablomont qu\'un codo do
procédure. Il comprend il la fois la procédure crimiuollo,
correctionnelle ct do police. Do nombreux décrets avaient
été rendus depuis 1791, pour modifier ou compléter.les lois
do l\'assombléo constituante; c\'est pour faire cesser lo dés-
ordre législatif résultant do cot état do choses quo fut
rédigé lo codo <lo l\'an IV, par Merlin. Lo projet, sauf
quelques modifications do détail, fut adopté on uno séanco
par la convention, au moment où ello allait so dissoudre.

1) T. a. p. bldz. 80.

2) Zoo do tweede misdaad van zelf cone zwaardere straf

-ocr page 71-

55

Een meer willekeurige wijze van stralFen is
wel niet te denken. De wet lette er in het ge-
heel niet op, of de tweede straf grooter of klei-
ner was dan de eerste: \'t stond vast, \'tlot van
ieder récidivist was „deportatie voor zijn geheele
leven." Daar echter nooit een plaats aange-
wezen is waar zij hun straf ondergaan zouden,
is de wet niet tot uitvoering gekomen.

De wet van 23 Floréal an X verving de de-
portatie door het brandmerk in elk geval van
récidive.

Art. 1 dier wet luidde: Tout individu qui aura
été repris de justice pour un crime qualifié tel
par les lois actuellement subsistantes, et qui sera
convaincu d\'avoir, postérieurement à sa première
condamnation, commis un second crime empor-
tant peine afflictive, sera condamné à la peine
prononcée par la loi contre ledit crime, ct en
outre, à ctrc flétri publiquement, sur l\'épaule
gauche, de la lettre K.

In hct rapport van Leroy aan dc Assemblée

(Iftii (loportfttlo boliop, word nntuurljjk dio zwnnrdoro strnf
toogopnst.

1) Locr<5 oto. — Tomo XXIX. png. 57.

-ocr page 72-

56

générale, vinden wij met de volgende woorden
het gebruik van het brandmerk verdedigd en
aanbevolen:- „Une surveillance plus active con-
tiendra dans les bagnes les individus qu\'ils ren-
ferment
Ils redouteront la flétrissure qui les attend
s ils persistent dans leur perversité.
Les faussaires
et les contrefacteurs de la monnaie, classe d\'hom-
mes plus instruite, moins faite pour le crime
que repousse une éducation soignée,
effrayés par
la flétrissure de la marque,
renonceront à leurs
projets criminels."

Zoo ook: „Les hommes ne sont pas toujours
livrés à leurs penchans vicieux, d l\'effervescence
de leurs passions.
Espérons, qu\'arrêtés par la
crainte dune flétrissure ineff\'aqable,
ils reviendront
à des sentimens honnôtcs" Alsof zij door de
vrees voor het brandmerk van hunne kwade
neigingen terug zouden komen, en betere ge-
voelens hen zouden bezielen!

Jaubert, in zijne rede aan het Corps Légis-
latif, beval het brandmerk uit een geheel ander
oogpunt aan. Deed Leroy zulks als middel om
den delinquent van een hervallen in misdrijf af
te schrikken, Jaubert meende dat het noodig
was, om hem daardoor ten allen tijde te kunnen

-ocr page 73-

57

herkennen. In de volgende ongevoelige bewoor-
dingen deelde hij zijn gevoelen mede: „La
multiplicité des évasions des condamnés, jointe
à la difficulté de les reconnaître, a inondé la
France d\'hommes immoraux et atroces. Il est
donc nécessaire que le législateur prenne de
grands moyens envers les individus qui se seront
souillés par plusieurs crimes.

Il importe surtout qu\'à tout instant leur inden-
tité puisse être constatée.

Cest dans cet objet que le projet substitue la
flétrissure dc la marque à la déportation"

Niettegenstaande hare onbillijkheid en noode-
looze wreedheid, vigeerde deze wet tot aan de
invoering van den Code Pénal van 1810.

§ 10. Code Pénal vun 1810. „Le Code Pénal
Francais de 1810 est incontestablement un des
plus importants monuments de droit pénal de
notre temps" aldus schrijft Nypcls in het „avant
propos des lois françaises".

lets later zegt hij echter, dat de Code van

1) Locró otc. — Tomo XXIX. pag. (51.

-ocr page 74-

58

1810 ook naast zijne uitmuntende hoedanigheden
„des vices trop réels" in zich bevat.

De wijze waarop de récidive dan ook in dezen
Code geregeld is, kan dunkt mij geen aanspraak
maken op naauwkeurigheid en deugdelijkheid:
ten minste als men de artikelen 56, 57 en 58
naauwkeurig onderzoekt, en daarbij bedenkt dat
bijna in alle landen waar deze Code gold, die
artikelen afgeschaft, en door andere vervangen
zijn, kan men met eenige zekerheid zulk een
oordeel vellen, i)

De Artikelen nu waarin de leer der récidive
vervat is, zijn Art.: 56, 57 en 58. Art. 200
noemt in een speciaal geval de straf op bij tweede
récidive. Art. 483 eindelijk regelt de récidive
bij policieovertredingen.

De inhoud dier artikelen is als volgt;

Art. 56. Quiconque, ayanc été condamné
pour crime, aura commis un second crime em-
portant la dégradation civique, sera condamné
à la peine du carcan ;

Si le second crime emporte la peine du carcan

1) In Frankrijk zolvo is or door do Wot van 1832 grooto
verandering in gekomen. De Wet van 1854 veranderde in
Nederland het franscho stolsel geheel.

-ocr page 75-

59

ou le banissement, il sera condamné à la peine
de la réclusion;

Si le second crime entraine la peine de la
réclusion, il sera condamné à la peine des travaux
forcés a temps et à la marque;

Si le second crime entraine la peine des travaux
forcés à temps ou la déportation, il sera con-
damné à la peine des travaux forcés à perpé-
tuité;

Si le second crime entraine la peine des travaux
forcés à perpétuité, il sera condamné à la peine
de mort.

Art. 57. Quiconque, ayant été condamné pour
un crime, aura commis un délit de nature à
être puni corrcctionnellement, sera condamné au
maximum de la peine portée par la loi, et cette
peine pourra être élevée jusqu\'au double \').

Art. 58. Les coupables condamnés corrcction-
nellement à un emprisonnement dc plus d\'une
année, seront aussi, en cas de nouveau délit,
condamnés au nuiximum dc la peine portée par
la loi, et cette peine pourra être élevée jusqu\'au

1) Ilot govftl (lut or „crimo" nu „délit" plants grijpt i»
vorzwogon; do rodon liiorvoor wordt niot opgogovcn.

-ocr page 76-

60

double: ils seront de plus mis sous la surveillance
spéciale du Gouvernement pendant au moins cinq
années, et dix ans au plus.

Art. 200. En cas de nouvelles contraventions
de l\'espcce exprimée en l\'article précédent i), le
ministre du culte qui les aura commises, sera
puni, savoir:

Pour la première récidive, d\'un emprisonne-
ment de deux à cinq ans;

Et pour la seconde, de la déportation.

Art 483. Il y a récidive dans tous les cas
prévus par le présent livre lorsqu\'il a été rendu
contre le contrevenant, dan les douze mois pré-
cédons, un premier jugement pour contravention
de police commise dans le ressort du même tri-
bunal.

Dit nu is ailes wat de Code van 1810 over dc
récidive zegt llésumeert men het stelsel bij ge-

1) Dat Art. zegt: „Allo goostolijko of korklcoraar van
eenig Godsdicnst-gonootschap dio tot liet bodienon dor gods-
dienstige plechtigheden van eon liuwobjk overgaat zonder
dat hom behoorlijk gebleken i» van een huweljjkg-akto,
vooraf bij de ambtenaar van den burgerlijken stand aange-
gaan, zal voor do eorsto reize mot oen geldboete van zestien
tot honderd franken gestraft worden."

2) Livro IV. Contravontions do polico et peines.\'

-ocr page 77-

61

noemde artikelen aangenomen, dan zien wij dat
het hierop neerkomt r

1°. De strafverzwaring is voor den rechter ver-
plichtend :

2°. Art. 56 beveelt den rechter in eene hoogere
strafsoort over te gaan: de artt. 57 en 58 schrij-
ven hem voor het maximum van de straf door
de wet voorgeschreven op te leggen, en geven
hem de bevoegdheid de straf zelfs te verdubbelen:
3°. De verjaring der récidive alleen aangeno-
men bij policieovertredingen.

De artt. 56—58 zijn niet dan im eenen warmen
strijd aangenomen. Tot viermaal toe zijn zij in
den Conseil d\'Etat anders geredigeerd: daarna
diende de Commissie uit het Corps Législatif een
voorstel in, dat weder tot eene andere redactie
van art. 56 strekte

De breedvoerige redactie nu die de commissie
voorstelde kwam hoofdzakelijk hierop neer, dat
zij nog eenige straffen in art. 56 opgenomen
wilde zien, die tusschen de reeds ondergane
straf en de onmiddellijk hoogere zouden komen,
welke straffen dan in de meeste gevallen bestaan

1) Locrd otc. — Tomo XXIX. pag. 142.

-ocr page 78-

62

zouden in eene verlenging van de straf die reeds
ondergaan was, wanneer die slechts tijdelijk was
geweest.

Het voorstel werd echter verworpen, \'t geen
niet te verwonderen was, daar het geheel zonder
eenigen samenhang was, en het eene verwarring
en combinatie van verschillende systemen daar-
stelde.

De toelichting der artikels 56—58, door Treil-
hard als Orateur du Gouvernement bij de in-
diening van het Ontwerp aan het Wetgevend
Lichaam, is zeer onvolledig voor zooveel betreft
de daarbij aangenomen beginselen. Met de vol-
gende woorden verklaarde hij de gedachte die
aan de bepalingen, de rócidive betreffende, ten
grondslag lag: „Un premier crime ne suppose
pas toujours nécessairement l\'entière dépravation
de celui qui s\'en est rendu coupable; mais la
récidive annonce des habitudes vicieuses et un
fonds de perversité, ou au moins de faiblesse
non moins dangereuse pour, le corps social que
la perversité.

Un second crime doit donc être réprimé avec
plus de sévérité que le premier.

L\'Assemblée constituante n\'a établi contre le

-ocr page 79-

63

second crime que la peine prononcée par la loi,
sans distinction de la récidive; mais elle a voulu
qu\'après la peine subie, les condamnés pour
récidive fussent déportés; disposition qui ne nous
parait conforme aux règles d\'une justice exacte
puisqu\'elle ne fait aucune différence entre celui
dont le second crime entraîne la peine de la
réclusion, et celui dont le second crime emporte
la peine de vingt-quatre années de fers, la plus
grave du Code de 1791 après celle de mort.

Il nous a paru convenable de chercher une
autre règle plus compatible avec les proportions
qui doivent exister entre les peines et les crimes;
elle se présente naturellement: c\'est d\'appliquer
au crime, en cas de récidive, la peine immédia-
tement supérieure à celle qui devrait être infligée
au coupable, s\'il était condamné pour la pre.
mière fois

Zooals wij zien gccft Treilhard gccn cnkelen
grond op, waarop het aangcnomcn systcem van
strafvcrzwaring gebasecrd is

Het rapport van Dhaubersart 2) aan hot Wet-

1) Locr<S otc. — Tomo XXIX. pag. 201).

2) Locré otc. — Tomo XXIX. pag. 228.

-ocr page 80-

64

gevend Lichaam geeft geen meerder licht. Te
vergeefsch zou men daarin zoeken naar de rede-
nen die de verzwaring der strafsoort rechtvaar-
digen , of geleid hebben tot het aannemen van een
verschillend stelsel in de verschillende gevallen.

Terwijl toch in art. 56 de strafverhooging
wordt gezocht in overgang tot eene zwaardere
strafsoort, wordt zij in art. 57 gezocht in ver-
plichte oplegging van het maximum met facul-
tatieve verdubbeling, terwijl art. 58 haar zoekt
in de verplichte oplegging van het maximum
met facultatieve verdubbeling en verplichte stel-
ling onder het bijzonder toezicht der hooge
regeering.

Wij zien alzoo in art. 56 een geheel ander
stelsel ontwikkeld als in de artt. 57 en 58. Van
waar nu die inconsequentie? In het „exposé de
motifs" worden er geene gronden voor aange-
voerd.

Vond de wetgever het in art. 56 ontwikkelde
principe het eenige goede, van waar dan die
verandering van strafverzwaring in de artt. 57
en 58, welke weer een geheel ander stelsel hul-
digen ?

Art. 56 schrijft het opklimmen tot eeno hoogere

-ocr page 81-

65

strafsoort voor: een stelsel dat door bijna alle
strafrechtsleeraars afgekeurd wordt

Vroeger, reeds haalde ik de woorden van
Feuerbach 3) aan, die alleen een overgaan in eene
hoogere strafsoort rechtvaardigde als „die Strafe
gegen den Rückfälligen nicht hinreichend zuge-
messen werden kann.\'\' üok Rossi, zagen wij,
kantte zich zeer tegen zulk een systeem aan 3),
evenals Nypels en zoovele anderen. Ik herhaal
hier \'t geen ik vroeger heb trachten aan te toonen,
dat het overgaan in eene hoogere strafsoort niet
te rechtvaardigen is

De artt. 57 en 58 daarentegen bevatten ge-
heel andere voorschriften. Hier vinden wij geen
verplichting om in eene hoogere strafsoort over
te gaan, maar wel om het maximum der be-
dreigde straf toe te passen.

Echter niet alleen in de wijze vnn strafver-
zwaring versciiilt art 56 van de artt. 57 en 58.

1) Er zijn nogtons volo wotbookon wnarin liotzolfdo ftnn-
gonomon wcrd, b. v. Oldenburg: Wotb. 1814. Art. 117 on
120. All. Wurtomborg: Ontw. 1835. ILinnovora Wot-
book: 1840. Art. 115. etc. otc.

2) Zio Diss. bldz. 41.

3) Zie I)i88. bldz 40.

4) Zio Dias. bldz. 38 en volg.

5

-ocr page 82-

66

In art. 56 toch is de door den rechter op te
leggen strafverzwaring zuiver obligatoir: er wordt
hem in \'t geheel geen vrijheid gelaten de straf
eenigszins te verzachten, zelfs niet daar, waar
de omstandigheden waaronder de récidivist mis-
deed, zulks dringend gebieden.

In de artt. 57 en 58 echter zien wij als \'t ware
twee systemen gehuldigd. Eensdeels is de ver-
zwaring der straf hier voor den rechter ver-
plichtend, eensdeels facultatief Hij
moet het
maximum der bedreigde straf toepassen, maar
hij
kan ook met het dubbel treffen.
\' In art. 200 is het nog sterker: daar wordt den
rechter zelfs bij
tweede récidive (trouwens het
eenigste voorbeeld in den geheelen Code Pénal)
voorgeschreven, hoe den schuldigen geestelijke
de kracht der wet tc doen gevoelen.

Het stelsel der verplichte strafverzwaring bij
récidive is algemeen afgekeurd.

1) In do volgondo "Wotbookon vindt mon artikels, welko
buiten de algemeene bepalingen betreffende do rëcidive, baar
nog in afzonderlijke wetsartikels regelen. Brunswijk: Wet-
boek. 1840. § § 214. 4. 216. 2. 13. 222. N". 1 on
284. Baden: Wetboek. 1845. §§ 255.
N". 2. 384. 639 on
647. Nassau: Wetboek. 1849. Artt. 240. 366. 377. 390
on 443. Pruissen: Wetboek. 1851. §§ 218 on 240..etc. otc.

-ocr page 83-

67

Er wordt immers absoluut geen acht op ge-
slagen of de omstandigheden waaronder er mis-
dreven is, verzwarende of voor den récidivist
verzachtende zijn: de wet gebiedt zonder onder-
scheid verzwaring van straf. Ik heb vroeger i)
echter reeds getracht het onbillijke en onrecht-
vaardige er van aan te toonen, zoodat ik het
nu met stilzwijgen voorbij ga.

In art. 483 eindelijk zijn twee voorwaarden
gesteld zonder welke er geen récidive (bij politic-
overtredingen) zijn zal. Primo moet de eerste
vcroordeeling tegen den overtreder binnen de
laatstvorige twaalf maanden hebben plaats ge-
had, en secundo binnen de onderhoorigheid van
hetzelfde gerecht. Waarom nu deze vereischten
alleen bij politieovertrediug gesteld zijn, blijkt
niet uit het „Rapport fait au Corps Législatief
dans la séance du 20 février 1810, par M. Nou-
garède, baron de Fayot, cn présentant le voeu
d\'adoption émis par la commission législative sur
le Livre IV du Code Pénal." Het artikel scliijnt
tot geen gedachtenwisscling aanleiding gegeven
te hebben, wij lezen ten minste bij Locré: „Cet

1) Zio Diss. bldz. 41 on volg.

5*

-ocr page 84-

68

article ii\'a donné lieu a aucune observation." i)
Het ware te wenschen geweest, dat men het
verjaringssysteem niet alleen bij politieovertre-
dingen had toegepast, maar het ook in de artt.
56 — 58 aangenomen had, daar er zoovele goede
en billijke gronden voor aan te voeren zijn.

De reden dat de verjaring tot de policieover-
tredingen beperkt is, moet gezocht worden in
de zucht om af te schrikken Mijns inziens moest
de Wetgever, die hier het voorrecht der verja-
ring aan den overtreder schenkt zoo hij zich
gedurende dien tijd aan geen nieuwe overtre-
dingen schuldig heeft gemaakt, des te meer dit
voorrecht toekennen aan den misdadiger die zich
gedurende een bepaald tijdsverloop heeft onthou-
den van het plegen van nieuwe misdaden en wan-
bedrijven. Want dit is zeker, dat hoe grooter
het voordcel hetgeen de misdadiger hoopt te ver-
krijgen indien zijn voorgenomen plan hem ge-
lukt, en hoe sterker de drijfveeren die er hem
toe aanzetten, des te meer zelfbehcersching er

1) Tomo XXXI. png. 212.

2) Zio DisB. bldz. 21 on volg.

-ocr page 85-

69

vereischt wordt, en des te grooter de gaaf der
onthouding is.

Wij zien iu de hierboven behandelde artikels,
dat de Wetgever veroordeeling wegens misdrijf
voldoende vindt om bij herhaling daarvan eene
verzwarende omstandigheid daar te stellen. Hij
achtte het niet noodig, dat de delinquent zijn
straf geheel of gedeeltelijk ondergaan moest heb-
ben, in tegenstelling met vele Duitsche straf-
wetboeken , die dit anders meenden te moeten
regelen: daar ik echter vroeger reeds deze quaestie
besproken heb kan ik haar nu verder laten
rusten.

Hiermede meen ik genoeg gezegd te hebben
over de artikelen van den Code Pénal van 1810,
die de bepalingen, de récidive betreffende, in
zich bevatten.

1) Hot WurtomborgHcho Wotbook: Art. 124. Hot üii-
donscho Wotbook van 1854. § 184: 1. Evonzoo hot
Ont worp van 1835): § 103. N-. 1. otc.

2) Zio ovor dozo vraag Diss. bldz. 13 on volg.

-ocr page 86-

DERDE HOOFDSTUK.

Regeling van liet leerstuk der Récidive in het Oud-
ïïederlandsclie recht en in de Wet van 1854.

. § 11. In het Oud-Nederlandsche recht was over
het algemeen de récidive geregeld als in het
oudste Fransche recht. Men volgde in hoofd-
zaak de regels van het Romeinsche rccht zoo-
danig als ze in de praktijk waren doorgedrongen,
en in enkele gezaghebbende geschriften nader
ontwikkeld.

Daarnaast bestonden echter tal van lokale of
gewestelijke Costumen, Keuren of Ordonnantiën,
die allen gelijken geest adémen. \') Vooral in

1) Mot opzet citeer ik hior niet de Constitutie CritninnÜB
Carolina, hot boroemdo Wetboek vnn Johann, Vrijboer von
Schwarzenberg (in 1507 ontworpen on na volo vorandoringon

-ocr page 87-

71

geval van diefstal werd de recidive zeer zwaar
gestraft.

Slaat men b. v. het Groot Utrechts Placaet-
boek op, dan lezen wij onder Titel X (Behel-
zende de Costuymen, Usantiën, en Privilegiën
der stad Utrecht, begrepen in de Ordonnantiën
op de Administratie van Politie en Justitie, en
in de Costuymen van den Hertog van Alba;
mitsgaders uyt de oude Stads Boeken getrokken)
de volgende verordening:

XXXIX Ordinarie Punitiën der Stad van
Utrecht van Diefte.

ondergaan to liobbon in 1532 to Regensburg afgekondigd)
omdat or zoovoel getwist is over hot gezag dier Constitutio
hier to lande. Pestol ontkent liot gehool, ovenals Kemper
(Crimineel Wetboek voor liet koninkrijk Holland, bldz. 160
on volgende). Ilij zogt dat er goon onkel bowijs is dat zij
ooit bij ons aangenomen of gopromulgeerd is. Verder zegt
hij dat Karol V haar niot gaf als Qraaf of Hoor dor Neder-
landen, maar als Keizer. Iliortogcn hooft mon aangevoerd
dat ons land toen tot hot Duitsche Rijk on do Bourgon-
dische Kreits behoorde, on dus als van zelf aan do Carolina
gehoorzamen moest. Kemper echter antwoordt hier weder
op „dat dit land als in loon aan don Graaf bohoorondo,
ook alloon zijno on niot dos Keizers wotgovondo macht
to orkonnon had, daar do aanneming vnn het togonovorgo-
stold govoolon ons tot onovorkoinoijjko zwarigheden vooron
zoude."

1) Deol III. Boek I. bldz. 362.

-ocr page 88-

72

1.

Orn die eerste kleyn simpel diefte, en zalmen
den dief niet hangen, maar zal geslagen werden
met roeden.

II.

Om die tweede simpel kleyn diefte zal insge-
lyex geslagen werden met roeden, ende zijn
oore gekort.

III.

Ende om die derde zal hij hangen sonder
sv%aricheyt, ten ware dat om zijne groote jonck-
heyt, of andere merkelyke sake, den Gerechte
anders dochte.

In het „Groot Placaet-Boek-Inhoudende de
Placaten ende Ordonnantiën van de Hoogh-Mog:
Heeren Staten Generaal der Vereenigde Neder-
landen ende van de Ed: Groot Mog: Heeren Staten
van Holhmdt ende West-Vrieslandt, mitsgaders
van de Ed: Mog: Heeren Staten van Zeelandt,"
vinden wij het volgende.

2. Placaet, van de Staten van Zeelandt, Tegens
\'t wech-halen en stelen van Gaerden, Rijs, Staec-

1) Deol II. Book JV. bldz. 471.

-ocr page 89-

73

ken, Schorresteen en Sant van de Dycken,
Stranden en Zee wercken, etc. In date den 27
November 165 4.

Ende soo wie eenich Rijs, Staecken of Gaerden
van de Hoofden, Dycken of andere Zeewercken
wech haelt, sal voor de eerste reyse vervallen
in de boete van zes guldens: voor de tweede
reyse van vijftien guldens: ende voor de derde
reyse boven de boete van vijf en twintigh guldens
op pene van arbitrale correctie naar gelegent-
heyt van saeken

Als bewijs hoe streng men vroeger het stelen
vau paarden en het afsnijden hunner staarten
strafte, diene het volgende:

Hl. Placaat, als vooren, tegen het steelen van
Paarden, afsnijden, en koopen van derzelver
staarten, op nieuw gearresteert, ende geam-
plieert, in dato den 12 October MDCCXVH.

De Staten van den Lande van Utrecht, door
zeer sware klachten in ervaringe zijnde gekomen,
dat, niettegenstaande de ernstige ordres ende
poenaliteyteu desen aangaande gcstatueert, mits-

1) Groot UtrochtB Placaot-Book. Dool I. Titol XXXVI.
bldz. 72.3.

-ocr page 90-

74

gaders de severiteyt van de beschreven rechten,
veele boosaardige ende moetwillige menschen
haar verstout ende onderwonden hebben, des
nachts ende op andere ongelegen tijden, de paarden
uyt de weyden te steelen en derzelver wettige
eygenaars door seer snoode pracktijken daar van
te beroven, dat ook andere quaadaardige ende
baatsoekende personen de paarden, in de weyden
gaande, van haare staarten komen te ontbloten,
ende het hair daar van af te snijden, daar door
dezelve seer worde geschonden, ende van haar
oieraad berooft, streckende tot merkelijke groote
schade van de eygenaars van dien. Soo is het,
dat, om daar tegen rigoureuselyk ende na be-
hooren te voorsien, wy goedgevonden hebben
ende verstaan, allen ende ccn ygelijk, wie hij
ook mogte wezen, wcl scherpelijk te interdicercn
ende tc verbieden, eenig paard, ofte paarden
uyt de weyden, of andersints te steden, ende
de eygenaars daar van te beroven op poene dat
de contraventeurs deswegen met dc dood sullen
worden gestraft: gelijk wy mede allen ende een
ygelijk wel ernstelyk interdicercn ende verbieden,
eenig paard, ofte paarden de staarten af te snij-
den, of eenig ander ongcmack ende verderf toe

-ocr page 91-

75

te brengen of te beschadigen, op poene dat de
contraventeurs, die daar op betrapt, of achter-
haalt worden, voor de maaZ publicq zullen
Avorden geschavotteert, strengelijk gegeesselt ende
gebrandinerckt, midsgaders voor den tijd van
twaalf jaren int \'t Tuchthuis gebannen; ende
voor de
tweede maal met de koorde gestraft, dat
\'er de dood na volgt.

Interdicerende verders scherpelijk allen ende
een ygelijk, eenig hair van paardestaarten daar
liet leven niet aan is, te kopen, of te verkopen,
op poene van als heelders ende medeplichtigen
van den diefstal gestraft te worden met dc
straffen iiiervoor gestatueert.

De medeplichtige en heler zijn hier alzoo even
goed als de steler.

De omwenteling van 1795 leidde ook ten onzent
tot de zoo noodige hervorming, uniticatie en
codificatie van iict strafrecht. Het duurde cchtcr
geruimen tijd, voor dat men daarin slaagde.

Den 28»\'®" September 1798 benoemde het Uit-
voerend Bewind eene Commissie die belast zoude
zijn met de uitvoering van art. 28 der Staats-
regeling van 1798, welk artikel luidde: „l^r zal
een wetboek gemaakt worden, zoowel van Burger-

-ocr page 92-

76

lijke, als LijfstralFelijke Wetten, te gelijk met
de wijze van Rechtsvordering, op gronden, door
de Staatsregeling verzekerd, en algemeen voor
de gansche republiek."

In eene vergadering van 16 November 1798,
werden de werkzaamheden nader geregeld, Avaarin
de Heeren De Beveren. Kreet, Donker Curtius,
In de Betouw en Elout het ontwerpen van het
Lijfstraffelijk Wetboek op zich namen.

Op den October 1804 werd het ontwerp
aan het Staatsbewind aangeboden, tegelijk met
eene voorafgaande algemeene inleiding over het
Recht in het algemeen, en een achteraangevoegd
ontwerp van Wetten omtrent het bewijs, als
welke beide onderwerpen door de Commissie ge-
oordeeld werden ook tot het lijfstraffelijk recht
in eene onmiddelijke betrekking te staan.

1) Kompcr, t. a. p. bldz. 102.

In do „Wot voor hot Lagor Schoolwozon on Omlorwijs
in do Bataafscho Ropubliok" don 3\'\'" April 1806 door don
Raadponsionaris R. J. Schiminolponninck uitgovaardigd, wordt
ook oono bopaling govondon, do rócidivo botroffondo. Wjj lozon
in art. 14 dior Wot, dat do Ondorwijzor», dio zondor ver-
gunning van hct Dopartomontaal, Landschapa- of Gemeonte-
Bostuur oono Lagere School oprichten ondor wolkon naam
ook, of dio eenig Lagor Onderwijs govon binnen do Ba-

-ocr page 93-

77

-Na vele langdurige en vruchtelooze beraadsla-
gingen iu het jaar 1807 in den Staatsraad ge-
voerd, benoemde Koning Lodewijk bij Decreet
van den 18\'^«\'» November 1807 eene nieuwe Com-
missie, bestaande uit de Heeren Mr. J. E. Reu-
vens, Mr. C. T. Elout, en Mr. P. van Musschen-
broek, tot herziening en bewerking van het Cri-
mineel Wetboek.

Den Sl»"^«^ December 1808 volgde het besluit
des Konings waarbij .het Crimineel Wetboek voor
het Koningrijk Holland gearresteerd werd, waarop
het den Februari 1809 in werking trad.

Het beginsel nu dezer Wet is uitgedrukt in
de woorden van den Staatsraad van Gennep: „In
de toepassing der straflen is bij hct onderwerp
acht genomen op de meer of min verzwarende
omstandigheden der misdaden; deze zijn, waar
hct doenlijk was, uitgedrukt, eu de straffen daar

tonfscho llopubliuk, zonder do voroischlon diuirvoor viistge-
stold to hozitton, voor do
eerstf. maal dut zjj zich verstouten
togon dezo voorschrifton to handelen, do sonnna vau vijftig
Quldons zullen vorbouron, voor do
tweede maal hondord
Quiden», on voor do
derde maal hun do inwoning binnen
do plaats zal worden ontzogd, voor den tjjd van ze» jaron.
Dozo Wet hooft gevigoord tot do afkondiging van do Wet
op hot Lagor Onderwijs (20 Aug. 1857. Stiuitsbl. N". 103).

-ocr page 94-

78

na onderscheiden, en, waar dit niet doenlijk was,
is gezorgd genoegzame ruimte aan de rechters
over te laten.

Eene algemeene bepaling omtrent récidive
vindt men in het Wetboek niet; het noemt ech-
ter vier gevallen op, waarbij de straf voor den
récidivist bepaald wordt.

Men vindt die gevallen in de artikelen 185,
231, 232 en 271 met name genoemd

Art. 185. Die, na eenmaal over brandstich-
ting, het bederven der bluschgereodschappen of
wegens brandbrieven of teokenon, gestraft te zijn,
zich daarna wodor aan dezelfde of aan andere
dezer genoemde misdaden schuldig maken, zul-
len gestraft worden met gcosoling on langdurige
gevangenis en bannissement voor altijd uit het
Koningrijk, zoo hunno nieuwe misdaden zelvo
geeno zwaarder straffe voroischon.

Art 2.il. Die, na eenmaal ovcr ocnigo mis-
drijven, hier voron in dozen titel (titel XV van
diefstal on roof) omschreven, mot mindere straf
dan die van het schavot gestraft te zijn, zich
andermaal aan dezolfdo of eenige andero, tot
hior toe in dozen titol genoemd, schuldig maken,
zullen, naar dc omstandigheden, gestraft worden

-ocr page 95-

79

met schavotstraf, gevangenis, niet te boven-
gaande den tijd van tien jaren, bannissenient
uit het Koningrijk, of ander, tenzij hunne
nieuwe misdaden zelve eenige zwaardere straffen
vereisehen.

Art. 232. Die reeds eenmaal over eenige mis-
drijven, hier voren in dezen titel omschreven,
op het schavot gestraft zijnde, zich andermaal
aan dezelfde of eenige andere, tot hier toe in
dezen titel genoemd, schuldig maken, zullen
gestraft worden met geeseling, brandmerk, ge-
vangenis voor twintig jaren, en altoosdurcnd
banuissement uit het Koningrijk, tenzij hunne
nieuwe misdaden zelve dc doodstraf vereisehen.

Art. 271 eindelijk handelde over herhaling
van bedrog: de bepalingen waren dezelfde als
die in art. 231, met dit onderscheid echter, dat
de gevangenisstraf den tijd van zes jaren niet
te boven mocht gaan.

liet antwoord op de vraag, hoo de rechters
nu in alle de overige gevallen te handelen heb-
ben, wordt ons gegeven door art. 01 van het
Wetboek \'t geen bepaalt, dat voor zoo verre bij
dit Wetboek aan de rechters cenigo ruimto in
het kiezen of bepalen der straf is overgelaten,

-ocr page 96-

80

zij, behalve den aard en de omstandigheden
der gepleegde misdaad of overtreding, ook den
ouderdom, de kunne, de lichamelijke gesteldheid
en den uiterlijken stand van den beschuldigde
in acht zullen nemen, en hunne keuze en bepa-
ling daarnaar in te richten hebben.

Lang heeft dit Wetboek niet bestaan: ons land
werd bij het machtige Frankrijk ingelijfd, en
het Crimineel Wetboek moest plaats maken voor
den Code Pénal, den l\'^en Maart 1811 hier te
lande afgekondigd.

Na de afschudding van het Fransche juk, be-
proefde Willem 1 in 1814 een nieuw strafwet-
boek te doen ontwerpen, waartoe hij eene Com-
missie benoemde die zich hiermede belasten zoude.
Deze Commissie leverde reeds in den aanvang
van 1815 een ontwerp, dat echter na de Ver-
eeniging met België weder aan eene herziening
werd onderworpen. Zoo vele waren echter de
aanmerkingen en afkeuringen waarmede het Ont-
werp ontvangen werd, toen het in 1827 eerst
aan de Kamers medegedeeld werd, dat do re •
geering het raadzaam achtte het niet in behan-
deling te doen nemen.

Toen in 1838 Nederland een eigen nationaal

-ocr page 97-

81

recht ontving, was de Code Pénal het eenigste
der Fransche Wetboeken dat bleef bestaan. In
1839 echter werd het eerste, algemeene deel
van een nieuw Ontwerp Strafwetboek ingediend,
waarvan de laatste drie artikelen i) over her-

1) Do inhoud van dio artt. is als volgt:

Art. 72. Indien iemand, na reeds to voren tot oono ont-
eerendo straf of tot gevangenisstraf voor don tijd van moor
dan oen jaar veroordeeld to zijn gewoost, andermaal wegens
misdaad of wanbedrijf wordt vervolgd, zal die vroegere ver-
oordeeling als eeno verzwarende omstandigheid worden aan-
gemerkt, waarop do rechter bij do toopassing dor strafwet
aclit zal moeten goven.

Do rechter zal zelfs bevoegd zijn om naar mate do om-
standigheden, indien togen het tweede misdrjjf dwangarbeid,
tuchthuisstraf of bannissement of gevangenisstraf is bedreigd,
die straffen te kunnen verdubbelen, mits niot hooger gaande
dan tot hot maximum dier straffen, zoodanig als dit bij
artikel 21, 22, 23 on 29 is vastgesteld. Alles behoudens
do bijzondere voorschriften omtrent de herhaling van dezolfdo
misdaad of hetzelfde wanbedrijf, voor bepaalde gevallen in
het wetboek voorkomende.

Art. 73. Al wie, na reeds bevorens tot eene onteerondo
straf te zjjn veroordeeld geweest, andermaal eeno misdaad
bogaat, waartogon alloon do straf van eorloosvorklaring,
hetzij die al dan niot met goldbooto gepaard gaat, bedreigd
is, zal wegens dio tweede misdaad met tuchthuisstraf voor
don tijd van drio jaren, zonder tentoonstelling, gestraft
worden.

Art. 74. Niettegenstaande de bepalingen in do beide
voorgaande artikelen vervat, kan do rechter, indien do
latere misdaad of het later wanbedrijf is gepleegd ondor

(i

-ocr page 98-

82

haling van misdaden en wanbedrijven handelden.
Het Fransche stelsel werd geheel verworpen , en
de verzachtende omstandigheden werden aange-

O O

nomen.

Het ontwerp werd aangenomen, tot wet ver-
heven, doch niet ingevoerd. In 1843 diende de
regeering wederom een ontwerp in, hetgeen wat
de récidive betrof, met het wetboek van 1840
overeen kwam: het waren echter ijdele pogin-
gen, even als in 1847, toen de regeering ander-
maal ontwerpen indiende, die wel in behande-
ling genomen werden, doch welke arbeid afge-
broken werd door de gebeurtenissen in 1848.

Zoo kon de toestand echter niet blijven; ver-
andering was dringend noodig, cn in het jaar
1854 diende de regeering dan ook een ontwerp
jn, dat groote en gewichtige veranderingen van
den Code Pénal in zich bevatte.

§ 12. Wet van 1854. De Minister van Justi-
tie, op den 31»^®" Mei op de zitting van de Tweede

(lo vorzachtondo onifitandighodcn in art. G9 van dit wot-
book vormold, do bopalingon van dat artikol toopaHBon,
daaromtront ochtor bohandolondo mot do mooHto omzich-
tighoid.

-ocr page 99-

1544

Kamer der Staten Generaal de strekking van het
Wetsontwerp aantoonende, zeide: „Deze Wet
heeft de strekking, den rechter in de gelegenheid
te stellen om bij de toepassing der straf op mis-
daden, wanbedrijven en overtredingen de toere-
kenbaarheid behoorlijk te wegen, want, inder-
daad, het gebeurt dikwerf, dat, zelfs bij de
zwaarste misdaden, de toestand des beschul-
digde zoodanig is, dat hij, die een menschelijk
hart in zich omdraagt, de overtuiging verkrijgt:
Neen, die daad is niet toerekenbaar in die mate
gelijk de wet haar straft! In dien toestand leidt
de beperkte verplichting des rechters tot straf-
feloosheid Naar deze wet zal geen rechter meer
eene straf behoeven uit te spreken waartegen
zijn zedelijk gevoel zich verzet.

Ziedaar, Mijne Heeren, de strekking van het
geheele wetsontwerp: Geene wraakneming, zoo
min mogelijk een onuitwischbaren vlek op den
misdadiger werpen, en vrijheid voor den rechter
om de al of niot toerekenbaarheid in aanmerking
te nemen."\')

1) Bijhlad 1853—1854. bldz. 1015 on lOlG.
Zio ook IJijbInd t. ft. p. Eorato Kiinior. bldz 203.

ü*

-ocr page 100-

84

Art. 11 van het Ontwerp, de bepalingen om-
trent récidive in zich bevattende, luidde oor-
spronkelijk als volgt:

De artt. 56, 57 en 58 van het Wetboek van
Strafrecht zijn afgeschaft.

Indien iemand, na reeds te voren tot eene
criminele straf of tot gevangenisstraf voor den
tijd van langer dan één jaar veroordeeld te zijn
geweest, andermaal wegens misdaad of wanbe-
drijf te recht staat, stelt de vroegere veroordee-
ling eene verzwarende omstandigheid daar, waarop
de rechter, behoudens de bepalingen van artt.
9 en 20^) dezer wet, bij de toepassing der straf
acht moet slaan.

1) Art. 9 botroft hot in nnnmorking nomon vnn do vor-
zachtendo orastnndigliodon wogons jongo jaron, dwang,
bovol, otc.

Art. 20 luidt: Het art. 463 van hot Wetboek van Straf-
recht kan worden toegepast ook dan wanneer do toege-
brachte schade de 25 franks te boven gaat, of togon het
wanbedrijf, waartegen in het Strnfwetbook slechts enkoio
geldboete is bedreigd.

Het is toepasselijk in do gevallen van artt. 5, 6, 10, 11,
12, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 dezer Wet.

Hot is mede toopnssolijk bij eerste of latere overtredingen
van politie, in het Wetboek van Strafrecht voorjsion, met
die uitbreiding, dat de toepassing dor daartegen bedreigde
gevangenisstraf in geen gevnl moer verplichtend is.

-ocr page 101-

85

De rechter is bevoegd de straf vaii verbanning,
tuchthuis of gevangenis zelfs met een derde
boven het maximum te verhoogen.

De heer Sander echter had eene bedenking
tegen dit artikel, welke hij in de volgende be-
woordingen uitte: „Bij de lezing van dit artikel
was het mij niet duidelijk, hoe zou moeten ge-
handeld worden ten aanzien van iemand, die tot
minder dan één jaar
cellulaire gevangenisstraf
is veroordeeld, of deze namelijk al dan niet
als récidivist zou moeten beschouwd worden.
Het artikel spreekt alleen van iemand, die
óf tot eene criminele straf, óf tot gevangenis-
straf van langer dan
één jaar is veroordeeld.
Deze bedenking is in hct Voorloopig Verslag
medegedeeld en daarop heeft de Regering in de
Memorie van Beantwoording tc kennen gegeven,
dat dit naar haar inzien geene voorziening be-
hoeft, omdat het dubbele van dien tijd de grond-
slag der berekening is, zoodat bijv.
zes maanden
cellulaire gevangenis, volgens de Wet van 1851,
zou
gelijkstaan met één jaar gewone gevangenis-
straf Ik meen dit laatste te moeten betwijfelen:
mij althans komt het voor, dat zoodanige
gelijk-
stelling
uit de Wet van 1851 niet zoo stellig kan

-ocr page 102-

86

worden afgeleid, dat daaromtrent geen twijfel
mogelijk zou zijn. Ik vrees integendeel dat men
later wel eens in onzekerheid zou kunnen ver-
keeren, hoe gehandeld moet worden met iemand,
die tusschen zes maanden en een jaar cellulair
is gestraft."

De heer Sander stelde daarom voor eene kleine
verandering in het artikel te brengen en wel
door achter de woorden „voor den tijd van langer
dan één jaar" het volgende op te nemen: „of
tot eenzame opsluiting voor den tijd van langer
dan zes maanden."

De Minister had geen bezwaar dit amendement
over te nemen, mits daarin nog twee woorden
werden opgenomen, de woorden „daarna ge-
pleegd."

Het was namelijk dat men nu niet wist, of
het artikel ook sloeg op eeno misdaad, die
vroeger
kon gepleegd zijn, een punt, waarin art. 208
van het Wetboek van Strafvordering voorziet.
Hij geloofde alzoo, dat in dit amendement mi
het woord „wanbedrijf" dienden gesteld te worden
de woorden „daarna gepleegd."

Dit werd ook goedgekeurd, waarop het artikel
werd aangenomen, aldus geconcipieerd:

-ocr page 103-

87

De artt. 56, 57 en 58 van het Wetboek van
Strafrecht zijn afgeschaft.

Indien iemand, na reeds te voren hetzij tot
eene criminele straf, hetzij tot eene gevangenis-
straf voor den tijd van langer dan éën jaar, of
tot eenzame opsluiting voor den tijd van langer
dan zes maanden veroordeeld te zijn geweest,
andermaal wegens misdaad of wanbedrijf, daarna
gepleegd, te recht staat, stelt de vroegere ver-
oordeeling eene verzwarende omstandigheid daar,
waarop de rechter, behoudens de bepalingen van
artt. 9 en 20 dezer wet, bij de toepassing der
straf acht moet geven.

De rechter is bevoegd de straf van verbanning,
tuchthuis of gevangenis zelfs met een derde bo-
ven liet maximum te verhoogen

Bij het lezen van het artikel valt al aanstonds
duidelijk in het oog, welk een groot verschil er
bestaat tusschen den inhoud hiervan en der ar-
tikelen 56, 57 en 58 van den Code Pënal vun
1810.

Ongetwijfeld vloeit uit art. 11 de bevoegdheid

1) Hot gohoolo Ontworp word don 29"«" Juni 1854 tot
Wot vorhovon.

-ocr page 104-

88

voor den regter voort om eenen vroeger veroor-
deelde zwaarder te straffen, dan hem, die nooit
in handen der justitie is geweest; van de
ver-
plichting
echter om zwaarder te straffen is hij
door dit artikel ontheven: hij kan nu na de „in-
dividuele kennismaking" met den delinquent i),
zich overtuigen van zijne grootere strafschuldig-
heid, en de straf daarnaar bepalen, zoodat hij
niet meer gedwongen is zich slaafsch aan de
gebiedende voorschriften van de wet tc houden
en straffen op te leggen die hij weet dat dik-
wijls niet verdiend zijn.

Eene groote verbetering btfven den Code Pënal
van 1810 mogen wij in art. 11 van de Wet van
1854 de bepaling noemen, dat de rechter in geen
geval tot eene hoogere strafsoort opklimmen mag
De wetgever heeft door het maken van deze
bepaling bewezen, dat hij zich het rccht niet
toekent van strafsoort te veranderen, waardoor
hij het zedelijk verzwarende karakter dor herha-
ling miskent

Dat dezo vorandoringon tevens ook grooto vor-

1) Zio hiorovor: Diss. bldz. 4.3.

2) Zio von Bnumliauor. t. a p. bldz. 561.

-ocr page 105-

89

beteringen zijn, zal wel niet verder behoeven
aangetoond te worden, te meer daar ik vroeger
bij \'t bespreken dezer qnaesties, getracht heb
zoo duidelijk mogelijk in \'t licht te stellen, hoe
de meest bekende schrijvers deze punten behan-
deld hebben, waarbij ik mijne bescheiden mee-
ning voegde i).

Over de vraag „is veroordeeling wegens een
vroeger gepleegd misdrijf genoeg om bij opvol-
gend misdrijf récidive daar te stellen, of moet
de straf geheel of gedeeltelijk ondergaan zijn\'\'
hierover heb ik reeds vroeger gesproken , zoodat
ik ook dit met stilzwijgen kan voorbij gaan en
hier slechts aanstip, dat art. 11 even als de be-
palingen van den Code Pénal omtrent récidive,
alleen van veroordeeling spreekt, dus dat er
geen geheel ol gedeeltelijk ondergaan der straf
vereischt wordt.

Daar de wetgever van 1854 do bepalingen in
den Code Pénal omtrent récidive bij policieover-
tredingen heeft laten bestaan, erkent hij feitelijk
verschillende stelsels.

1) Zio Difls. l)l(lz. 38 on volg.

2) Zio DisH. bldz. 13 on volg.

-ocr page 106-

90

Art 11 van de wet van 1854 b. v. stelt de
strafverhooging niet verplichtend voor den rech-
ter: de artt. 474, 478 en 482 C. P. doen dit
wel degelijk, 1)

Art. 11 schrijft den rechter voor in dezelfde
strafsoort te blijven: de drie hier boven aange-
haalde artikelen laten hem vrij, hij
moet geld-
boete opleggen, maar
mag ook met gevangenis-
straf treffen. 2)

Art. 11 van de wet van 1854 eindelijk erkent
geene verjaring van recidive: art. 483 C. P.
daarentegen zegt: „herhaling van overtreding
heeft plaats in alle de gevallen, bij dit Boek
gemeld, wanneer tegen den overtreder, binnen
de
laatstvorige tioaalf maanden, eene eerdere uit-
spraak gedaan is wegens policieovertredingen
binnen de onderhoorigheid van hetzelfde gerecht
gedaan."

1) Dozo artt. vorhoogon do straf wogons rócidivo b|j po-
licioovortrodingon van goldbooto tot govangonisstraf.

2) Tot 1854 moest do rochtor in do drio gonoonulo arti-
Icolon in oono hoogoro strafsoort ovorgaan: art. 20 van do
wot van dat jaar ccliter, bopaahlo dat do in don Codo Pónal
togon policioovortrodingon bodroigdo govangonisstr/if
in geen
(jcval
moor vorplichtond was: do rochtor kroog dus vrijhoid
naar oigon goeddunken goldbooto of gevangenisstraf te kiezen.

-ocr page 107-

91

Van waar nu deze inconsequenties? Heeft de
wetgever van 1854 het van te weinig gewicht
gerekend, ook de bepalingen omtrent récidive
bij policieovertredingen te veranderen en te ver-
beteren? Een antwoord op deze vraag kan niet
gegeven worden. Onbegrijpelijk is het dat de
zorg van den wetgever, eene zorg die zich over
alles uit moet strekken, zich slechts bepaald
heeft tot de misdaden en delicten: de bepa-
lingen omtrent recidive bij policieovertredingen
zijn daardoor in denzelfden treurigen toestand
gebleven als waarin wij ze in 1811 ontvingen.

-ocr page 108-

VIERDE HOOFDSTUK.

Regeling van het leerstuk der Récidive in het
Ontwerp van een Wetboek van Strafrecht.

§ 13. Bij Koninklijk besluit van 28 September
1870, n°. 21, werd eene Staatscommissie inge-
steld „voor de zamenstelling van een Wetboek
van Strafrecht." Die Staatscommissie was in
1875 met haar werk gereed, en bood den Koning
onder dagteekening van den Mei van dat-

zelfde jaar een Ontwerp van een Wetboek van
Strafrecht aan. Nadat de Commissie bij Konink-
lijk besluit van 18 April 1876, n°. 16 ontbonden
was, diende de Minister H. J. Sinidt in de maand
Februari van het jaar 1879 een Ontwerp-Straf-
wetboek bij de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal in, waaraan het Ontwerp dor Sta\'atscom-
mjssio niot alleen ton grondslag lag, maar hetgeen

-ocr page 109-

• 93

zooveel mogelijk woordelijk was gevolgd, even
als de Memorie van Toelichting, i)

Het Ontwerp volgt op het punt der récidive
geheel andere beginselen, en in het vertrouwen
dat het ons spoedig in het bezit van eene betere
strafwetgeving zal stellen, komt een kort over-
zicht der bepalingen mij onmisbaar voor.

In de eerste plaats is bij het ontwerp de alge-
meene récidive
verworpen. 2) Strafbare récidive
is alleen aanwezig in geval van veroordeeling,
hetzij wegens gelijke, hetzij wegens gelijksoortige
misdrijven. Terwijl in tal van bepalingen her-
haling van hetzelfde misdrijf met zwaarder straf
is bedreigd, is de strafbare récidive bij herhaling
van gelijksoortige misdrijven in eenen afzonder-
lijken titel van het tweede boek geregeld.

1) Zio Ontwerp van eon Wotbook van Strafrecht mot toe-
lichting en bijlagen. Dool II. bldz. 81. \'s Qruvonbago. 1879.

2) In navolging van hot Wotbook voor don Noord-Duit-
Bchon Bond, dat hot stoUol dor Wotbooken van Oostenrijk,
Baden, Beijeren on Hamburg aangenomen had, waarbij do
récidive als verzwarende omstandigheid iu rekening gebracht
werd van bijzondere in do wet genoomdo misdrijven: do
wetboeken van Pruissen, Saksen, Oldenburg, Brunswijk en
Wurtemburg daarentegen beschouwden de rdcidivo als oen
voor allo misdrijven geldenden grond van strafvorhooging.

-ocr page 110-

94

In een drietal bepalingen (art. 475—477) zijn
de misdrijven, daarbij in aanmerking komende,
in groote groepen verdeeld. De grond der ver-
deeling wordt in de Memorie van Toelichting
opgegeven.

De in artikel 475 vermelde misdrijven worden
alle uit ongeoorloofd winstbejag of met bedrie-
gelijk opzet gepleegd, zooals diefstal, verduiste-
ring, bedrog, valschheid, bankbreuk en dergelijke.

Art. 476 omvat misdrijven tegen het leven
gericht of gepleegd, mishandelingen en in het
algemeen daden van geweld tegen personen on-
dernomen, onder welke verschillende qualifica-
tiën ook voorkomende

Art. 477 omvat de in verschillende titels ver-
spreide strafbepalingen tegen beleediging.

In al deze gevallen kan de rechter de gewone
tegen het. misdrijf bedreigde straf verhoogcn. Hij
is echter nimmer verplicht die strafverhooging
toe te pa.ssen, maar behoort-steeds tc beoordee-
len of zij noodig is.

Wat aangaat de bepalingen, de verjaring der
recidive betreffende, verschilt het Ontwerp ook
beduidend van onze nog vigeerende strafwet-
geving.

-ocr page 111-

95

De uitmuntende bepaling van art. 483 van den
Code Pénal, waarbij herhaling van overtreding
slechts dan eene verzwarende omstandigheid zal
daarstellen, wanneer er nog geen bepaald tijd-
perk (12 maanden) verloopen is tusschen eene
vroegere veroordeeling wegens overtreding uit-
gesproken en eene latere, is in het ontwerp alge
meen gemaakt, en wel zoo dat het tijdperk ver-
schilt naar gelang er misdrijf of overtreding is,
of het eerste vergrijp tegen de wet zwaarder of
minder zwaar is.

Voor het stelsel dat het Ontwerp strafbare
récidive bij herhaling van speciaal opgenoemde
gevallen aanneemt en niet volgens algemeenen
regel, hiervoor zegt de Memorie van Toelichting,
pleiten overwegende gronden \').

De rechter moet, bij het bepalen van het quan-
tum der straf, op dc objectieve en subjectieve
omstandigheden waaronder het strafbare feit ge-
pleegd is, op de daad en op den dader letten,
llij moet, zoo zegt zij verder, naauwkeurig na-
gaan welke rechten er geschonden zijn door de
overtreding der strafwet: welk nadeel er door

1) Zio M. V. T. nrt. 54.

-ocr page 112-

96

die overtreding toegebracht is. Verder heeft de
rechter naauwkeurig te onderzoeken, welke de
motieven zijn die den delinquent tot het plegen
van het misdrijf geleid hebben, en hoe zijn vroe-
ger levensgedrag was. Daar het Ontwerp nu
den rechter niet gebiedend voorschrijft wegens
récidive de straf te verhoogen, kan hij zich al
deze vragen ter beantwoording voorleggen en
het quantum der straf daarnaar inrichten.

De grenzen tusschen minimum en maximum
zijn dan ook zoo ruim gesteld dat, ook wanneer
al deze vragen in het nadeel van den delinquent
beantwoord worden, het gewone maximum der
straf in den regel voldoende is. Slechts bij en-
kele vergrijpen cn categoriën van vergrijpen
tegen de strafwet kan de recidive eene zoo mis-
dadige gezindheid bij den dader of een zoo groot
gevaar voor de openbare orde aan het licht bren-
gen, dat het noodig is haar te doen gelden als
een grond van verzwaring der straf zelfs boven
het gewone maximum. Volgens het ontwerp is
dit het geval bij eenige misdrijven tegen de
openbare orde^), tegen het openbaar gezag-) of

2) Art. 191.

♦ 1) Art. 141.

-ocr page 113-

97

tegen de zeden i): bij eenvoudige strooperij -)
en bij inbreuken op het recht van toeëigening 3) :
voorts bij al de misdrijven opgesomd in den
laatsten titel van boek II en bij een aantal over-
tredingen 4).

Die strafverzwaring nu boven het gewone
maximum is niet voor alle de opgenoemde ge-
vallen dezelfde.

Zoo geven b. v. de artikelen 475, 576 en 477
den rechter de bevoegdheid, wegens herhaling
van gelijksoortige misdrijven, in deze artikelen
speciaal genoemd, de bedreigde straf met een
derde boven het maximum te verhoogen. De
artikelen 341, 386 en 780 daarentegen, laten
hem vrij het maximum zelfs te verdubbelen in
geval van herhaling vau een zelfde misdrijf, ter-
wijl de artikelen 141 en 261 hem bovendien
veroorlooven ook de bijkomende straf van ont-
zetting van de uitoefening vau het beroep, waarin
bet misdrijf gepleegd is, uit te spreken.

Over de keus van de misdrijven eu overtre-

1) Artt. 201, 272.

2) Art. 341.

3) Art. 386.

4) Artt. 4S0, 491 , 492, 504, 509, 511, 526.

-ocr page 114-

98

dingen, waarbij recidive als eene verzwarende
omstandigheid moet gelden, zegt de Memorie
van Toelichting, kan zeker verschil van gevoelen
bestaan, maar dit verschil geldt alleen de toe-
passing van het beginsel dat in het ontwerp
is gehuldigd. Art. 11 der wet van 1854 daaren-
tegen gaat van een verkeerd beginsel uit, waar
dit het bestaan der strafbare recidive uitsluitend
afhankelijk stelt van den aard of de mate der
vroeger opgelegde straf Dit stelsel is eensdeels
onrechtvaardig omdat het is gegrond op het
onjuiste vermoeden dat iemand, na eene ver-
oordeeling tot eene eenigzins ernstige straf, op
nieuw eenig ander misdrijf, hoe verschillend dan
ook van het vorige, plegende, door die herhaling
zelve blijk geeft van grootere verdorvenheid dan
in het algemeen uit het tweede misdrijf op zich
zelf blijkt; en anderdeels onvoldoende omdat
het, door de verzwarende omstandigheid afhan-
kelijk te stellen van zeker minimum van straf,
geen rekening houdt met die misdrijven die, al
worden zij dan ook minder zwaar gestraft in
geval van herhaling, doorgaans het bewijs leveren
van moedwillige volharding bij het kwaad. Älen
denke hier b. v aan laster waartegen door art.

-ocr page 115-

99

371 van den Code Pénal, in de meeste gevallen
eene gevangenisstraf van niet langer dan zes
maanden bedreigd wordt.

Wat de regeling omtrent de verjaring der ré-
cidive betreft, ook hierin heeft het Ontwerp het
thans geldende Duitsche Rijkswetboek gevolgd:
de verjaring wordt daarin algemeen aangeno-
men in alle gevallen van strafbare herhaling
van misdrijf

Het gaat niet aan, zoo luidt het in de Me-
morie van Toelichting, 2) terwijl het recht tot
uitvoering der straf door tijdsverloop vervalt,
onbeperkt het gevolg dat eene vroegere veroor-
deeling uitoefent bij eene latere terechtstelling,
te doen voortduren. Ook in die gevallen waarin
herhaling van gelijke of gelijksoortige misdrijven
moedwillige volharding bij het kwaad of grooter
gevaar voor de maatschappelijke orde doet ver-
moeden, mag dit vermoeden alleen gelden bin-
nen eenen zekeren \'tijd gedurende welken de
indruk der vroegere veroordeeling of van de

1) §§ 244, 245, 260, n". 5, 2G1, 264 vnn gonoomd
Rijkswotbook.

2) Bldz. 162.

-ocr page 116-

ji^irnmùî^^^ kMù^^â^ éâm mtièâ

100

uitvoering der straf geacht kan worden nog
levendig te zijn.

De door het Ontwerp gestelde termijn is bij
overtreding een of twee jaren, bij misdrijven
van minder gewicht twee jaren,\') bij zwaardere
misdrijven vijf jaren. 2) Bij deze laatste gaat
hij, waar eene langdurige gevangenisstraf tegen
het misdrijf is bedreigd en dikwijls wordt toe-
gepast, eerst in of na het geheel of gedeeltelijk
ondergaan dier straf of na hare geheele kwijt-
schelding; terwijl, in geval de straf noch geheel
of ten deele is uitgevoerd, noch geheel is kwijt
gescholden, de verzwarende omstandigheid niet
meer in aanmerking komt wanneer het recht tot
uitvoering der vroegere straf is verjaard

In alle andere gevallen gaat de termijn van
verjaring der rëcidivc in, den dag waarop de
schuldige, wegens het vroeger gepleegde strafbare
feit
onherroepelijk, dat is bij in kracht van ge-
wijsde gegaan vonnis, is veroordeeld.

1) Artt. 199, 261, 272, 341, 386.

2) Artt. 141, 475-477.

3) Artt. 475—477.

4) Soinmigo wotboekcn zooals hot üoiorscho (Wotb. 1813),
liftt Oldenburgscho (Wotb. 1814) otc. nomon goono verjaring

-ocr page 117-

101

Uit het Advies van den Raad van State, ge-
teekend den 26«ten November 1878 zien wij, dat
genoemd College zich wèl vereenigen kan, be-
houdens enkele opmerkingen, met hetgeen aan
de leer der herhaling in het Ontwerp ten grond-
slag ligt 1).

De beschouwingen daaraan toegevoegd, heb-
ben den Minister van Justitie H. J. Smidt er
toe geleid alles wat oj3 dat leerstuk betrekking
lieeft, nogmaals in zijn geheel te herzien, waar-
van het gevolg is geweest, dat het in den door
den Raad aangeduiden zin nog eenige wijzigin-
gen ondergaan heeft "), waarop het in den hier-
boven gemelden vorm en inhoud tot ons kwam.

Dit nu zijn in korte trekken de bepalingen
omtrent het leerstuk der récidive, zooals het
Ontwerp ons die leert kennen. De afwijkingen
dienaangaande van het recht dat ons thans be-
heerscht, zijn zeker belangrijk te noemen.

aan. Hot ItalinanHcho (Wetb. 1859. Art. 125) sluit haar uit-
drukkelijk uit, mot do woordon: les peines portées contre eux,
qui sont en état do récidive, seront prononcées, nonobstant
toute perscription, qui aurait pu courir en faveur du condamné.

1) Advios: bldz. 113.

2) Zio Rapport aan don Koning door don Minister van
Justitie, \'s Gravonhago. don 1 Februari 1879.

-ocr page 118-

102

Al aanstonds springen ons groote verschilpunten
in het oog. Het onbillijke beginsel toch, dat er
altijd récidive zal zijn zoo de delinquent na
reeds eene veroordeeling tot eene criminele of
correctionele straf ten zijnen laste te hebben,
andermaal wegens misdaad of wanbedrijf terecht
staat, dus onverschillig of het tweede misdrijf
van denzelfden of geheel anderen aard is als het
eerste, is geheel vervallen. Het Ontwerp neemt
alleen strafbare récidive bij gelijke en gelijksoor-
tige misdrijven aan. Zoo als wij reeds zagen,
spreekt het dit beginsel niet uit in eenen alge-
meenen regel, maar bepaalt telkens bij speciaal
genoemde misdrijven dat, ingeval van herhaling,
de rechter de vrijheid zal hebben de straf tot
een derde boven het maximum te verhoogcn

Ook het beginsel der verjaring vau de récidive
is te recht aangenomen.

De belangrijkste en schoonste verbetering die
het Ontwerp in het leerstuk-aangebracht heeft,
is mijns inziens, dat de strafverhooging in geval
van récidive niet meer voor den rechter ver-
plichtend, maar facultatief gesteld is. Hij kan
nu de omstandigheden in aanmerking "neujcn
wj^aronder het misdrijf voorviel, en is niet meer

-ocr page 119-

103

gedwongen, misschien dikwijls tegen zijne over-
tuiging, eene veroordeeling uit te spreken waar-
toe de Wet hem verplicht, maar die hij zeker
niet uitgesproken had zoo er aan zijn oordeel
meer vrijheid gegeven ware. \')

Voor zooveel het leerstuk der recidive betreft,
kan men dus de woorden van Prof Dr. S. Mayer
uit Weenen, beamen, als hij van het ontwerp
sprekende, zegt: „das vorliegende Strafgesetz
bedeutet für die Strafrechtswissenschaft Gewinn
und wird nicht wenig dazu beitragen, das An-
sehen der niederländischen Gesetzgebung zu er-
höhen und dem Lande zur Ehre zu
gereichen."

1) Zio hiorovor Dias, blilz. 41 on volg.

2) Dor nouoniodorländiacho Strafgoaotzontwurf. Borlin 1879.

-ocr page 120-

■ S- ". \'

I:

-ocr page 121-

STELLINGEN,

É

I.

Ten onrechte beweert Puchta (Pandekten Vor-
lesung § 272) dat de verkooper, die na den
verkoop in het verkociite goed een sciuit heeft
gevonden, niet gehouden is aan den kooper de
helft daarvan uit tc keeren.

II.

Üni het nnindatuni tua gratia verbindend te
niiikcn, is het althans in het klassieke recht, niet
genoeg dat dc inandant zegt het risico op zich
tc nemen, maar is het ook noodig dat de nnin-
dataris
tm gevolge van die lastgeving heeft ge-
handeld.

-ocr page 122-

106
III

De beschikking onder eene onmogelijke voor-
waarde is geldig, zonder onderscheid of de tes-
tator de onmogelijkheid der voorwaarde kende,
of in de meening verkeerde dat zij mogelijk was.

IV.

De vrouw kan gedurende bet ecbtscheidings-
geding verlof vragen om de goederen der ge-
meenscliap te doen beschrijven, verzegelen, en
waardeeren.

V.

De vader geen voogd zijnde, is geliouden den
boedel te beschrijven volgens art. 182 B. W. in
tegenwoordigheid hetzij van den voogd of van
den toezienden voogd.

VI.

Den staat, aan wien eene onbeiieerde nahiten-
scbap is vervallen, moest de rechtsvordering ter
verkrijging der erfenis toegekend worden.

-ocr page 123-

107

VII.

Eene alternatieve verbindtenis ter keuze van
den schuldenaar is niet geheel te niet gegaan,
wanneer een der verschuldigde zaken door den
schuldeischer wederrechtelijk vernietigd is.

VIII.

Ilij die tegen den wil van den . eigenaar zijn
zaken waarneemt als negotiorum gestor, heeft
geene rechtsvordering tegen hem.

IX.

Dc acceptant van cenc assignatie is niet slechts
aan den uitgever, maar nan iederen houder
verbonden.

X.

Dc schipper kan bij weigering van de aanne-
niing dcr goederen door dun guconsignuerdc, du
vergoeding der kosten van overligdagen vorderun;
hum staat niet in dun weg, gelijk de Kechtb. tu

-ocr page 124-

108

Amst. (dato 4 Mei 1877. ß. bl. 103) besliste,
dat hij geen opslag der goederen heeft gevraagd.

XI.

De curators hebben geene rechtsvordering tegen
den failliet, die weigert, het door hen verkochte
en op den kooper overgeschreven huis te ont-
ruimen.

XII.

De in een buitenlandsch faillissement in het
buitenland benoemde curator, kan ook hier in
die hoedanigheid in reciiten optreden.

XIII.

Wanneer in zaken van koopliandel het verzoek
om oj) vraagpunten te hooren afgewezen is, kan
dc voorloopige tenuitvoerlegging van dit voiuiis
slechts onder cautiestelliug toegestaan worden.

XIV.

Tc recht is aangenomen, dat de veroordeeling

-ocr page 125-

109

wegens een vroeger misdrijf voldoende is om
bij opvolgend misdrijf récidive daar te stellen.

XV.

De verjaring van de verzwarende omstandig-
heid der récidive is goed te keuren.

XVI.

De buitenlandsche veroordeeling wegens een
ook hier tc lande strafbaar feit, behoort de ver-
zwarende omstandigheid dcr récidive daar te
stellen.

XVII.

Dc overgang tot ccno hoogerc strafsoort we-
gens récidive, is niet te rechtvaardigen.

XVIII.

Het beroep in cassatie bij art. 273 Wotb. vau
Strafv. bedoeld, moet worden ingesteld togon het
ton gevolge van hot verzot vervallen vonnis bij
verstek, en niet togen het vonnis bij hetwelk het
verzet vervallen wordt verklaard.

-ocr page 126-

110

XIX.

Het is te wenschen dat aan de capaciteiten,
ook indien zij het voor den census vastgestelde
quantum in de belasting niet betalen, het kie.s-
recht worde verleend.

XX.

Wanneer een staat zoogenaamde buitengewone
improductieve uitgaven gedaan heeft, is het beter
dat deze door het sluiten van eene leening, dan
door het heffen van eene nieuwe belasting ge-
dekt worden.

-ocr page 127- -ocr page 128-

MM

..friiî^.-\'

V - • • ^ \' .
;
 - -J

VA

..\'Ir\'

- : . V

. . «r

■T. -r.

- -f. .-

. O-

S.\'

- t* \'

« T-

-ocr page 129-

\' ■ • ■Uyfj-^ \'-

> ■ -

t , ■

: ■• \' ■■ V • " .

\'v

-ocr page 130-
-ocr page 131-

\' ■ : ■ : >,,„ri-:

t »• ^
A

Wfjjffe\'^:;,!! Ij\'jfefÉMftà

-ocr page 132-

IJ