-ocr page 1-

ENIGE ^tANTEEKENINGEN

"H

op artikel 1917

BTOERLIJK WETBOEK.

f i{0ef})fln(i|t

DOOR

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

i

EENIGE AANTEEKENINGEN

-V-

op artikel 1917\'

BURGERLIJK WETBOEK.

,0-

-ocr page 6-

y Xrf ^^i.:\'--\' .. fc ; - V. - --

. :

l .

rVf rt ■ ■ar^"1^ *

. *

\'Tifr.

**» «

r rs.\'

. \' -. fe. S-» ■

1  * •

. *

-ocr page 7-

EENIGE AANTEEKENINGEN

OP ARTIKEL 1917

BURGERLIJK WETBOEK.

IP r0£fsj(ltrift

teu verkuijoino van den qraai) van

DOCTOR m DE IIBCHTSWETEKSCHAP

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE ÜTRECHJ,

KA MACHTIOIXG VAN DEN RECTOR MAOKIFICUS

Dr. E. MULDER,

IIOnCLKKRAAK IN DB fACULTKir UUR Wl<>- KN NATUtlRKltNDK,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

ks

OP VOORDRACUT DER RECnTSGELEERDE FACULTEIT,
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN

op Woensdag, den li, Januari 1BB0, \'snamiddags ten 1 ure,

»OOK

DIRK JOllAN I.ODEWIJK SCllllMM,

V^.K /

(fOOUKX TK IIKERKWAAUDKN.

AMSTERDAM,

M. IlIiNUKiUKS DK CASTHO.
18S0.

-ocr page 8-

___ kittb _ _

\' -------

fem-;

J
4

i^Z

1
i

V ^

.■i
■ f

k ■■■■■■

-ocr page 9-

AAN DE NAGEDACHTENIS
MIJNER OUDERS.

V
1

-ocr page 10-

îr V- - •

m

m

-ocr page 11-

INHOUD.

>

BUdt.

Inllidino...............1.

I.

7.1jn debüen in den zin van AbT. 1917 B. W. 5.

II.

Is Art. 1917 B. W. ook toepasselijk op zaken van

koophandei...............30.

lll.

Is Art. 1917 B. W. heperkt tot de üoor iiaah

/el.y opoesokmdk okvau.en.".......46.

IV.

Vallen quiTANTiEN ondeu het beobip van ondrr-

iiandsciie aktes in ArT. 1917 B. W.....71.

V.

Hksluit................7«.

-ocr page 12-

m-. ■

a, - ■ ..-s. *—.

a

tr

»• .t *

T-^- - - .«.jf

,r

J»- -

> . .

-ocr page 13-

INLEIDING.

Iu hct Burgcriyk wotbook kan mcu aan hct bcgiu van
hct derde bock ccnc bepaling vinden, waarop in ons
hcdendaagsch rocht do hoofdvcrdccling dor verbindtenis-
sen berust Art. 1269 nl. bepaalt dat allo verbindtenissen
ontstaan of uit overeenkomst of uit dc wet

Vorbindtcnissou worden cchtcr niot altijd getrouw na-
geleefd, ook fingeert men wel eens ton nadcclo dor
tegenpartij verplichtingen dio dozo nooit op zich geno-
men had.

Dit ccn on andor doet natuurlijk do noodzakolijkhcid
gevoelen, zich con bowijs to vcrachaffcn van zijno rechten
of vcrplichtingon, hot zij door gotuigon, hot zij bij go-
Bchriftc.

Nu is hot natuurlijk dat men gewoonlijk ovor gowichtigo
belangen hot moor zokcr acht zich van geschrift to
bedienen, gedachtig aan den bekenden regel »verba
volant Bcripta manont" — Do wet zolf geeft daar-
van blijk, door voor sonnnigo overeenkomsten zelfs uit-
drukkelijk goBchrift to oiflchon, niet allcon als middel
van bowijs, nuuir zelfs als
voorvvoArdo van hcsUuui. ^Icn
dcnko alocht» Juin dading (art 1888 B. W.) aiui huwc-
Hjkscho voorwaarden (art 202 B. W.) ent.

1

-ocr page 14-

Er bestaan twee hoofdsoorten van geschrift L w. primo
datgene wat door of ten overstaan van openbare ambte-
naren gemaakt wordt en secundo datgene wat men
begrypt onder den algemeenen naam van onderhandsch
geschrift

Beiden zijn in rechten natuurlyk even geldig mits hunne
inhoud, naam- en dagteekening volkomen zeker zyn.

Maar het onderhandsch geschrift levert onder meer
een groot gevaar op. •

Daar het gewoonlijk gemaakt wordt tusschen partijen,
zonder getuigen l) of openbaren ambtenaar, levert het
in het geheel geenen waarborg op ten opzichte van den
datum; partijen kunnen dio naar willekeur stellen, en
zouden door antidatering soms eeno akto kunnen geldend
maken, die, wanneer ze werkelijk den datum droeg
waarop zo gemaakt was, nietig zoudo zijn.

Dit gevaar voelde,men niet alleen in Frankryk, maar
ook reeds in vroegere tijden by ons, waar men voorna-
mentlijk bij faillissementen dit trachtte tc voorkomen.
j^In Frankrijk was men bij het ontwerpen van dou
Codo Civil eveneens er op bedacht, om dit kwaad tegen
tc gaan, cn zoo kwam mon tot do bepaling van art
1328 C.C. 3), want, zooals do Tribun Favart zeido in zijn
rapport: //lo législatour marchait ontro deux dcuouils."

1) of ook wel met getuigen. Manr onzo wet hecht goen wnanlo
aan dit bewijsmiddel in \'t nlgcmeen, wnar een belang van meer
dan ƒ300 betwist wordt, cn zelfs ook zonder dio voorwaarde,
wanneer het gevorderde is tegen of boven den inhoud der akte,
of wel betrekking heeft op hetgeen voor, tijdens, of nK het
opmakèn dier aktu beweerd wordt gezegd tc zijn, art. 1U3S cn
1934 B. W.

2) Oroot PlftcootlKM-k IV blz. 472, 475 cn 484.

8) Toullier VIII 240. Kxpo«6 des motifn du C. N. bU. 85.

Malüville analijso raisonnéo bU. 153.

4) Expo»; dca motifii du C. N. blz. 180.

-ocr page 15-

Dit was liet gevolg daarvan, dat eene onderhandsche
akte niet als volkomen bewijs wat den datum betreft
kon geacht worden, terwyl men aan den anderen kant
haar ook weer moeyelyk kou beschouwen als iu hct ge-
heel geen bewijs opleverende tegenover derden, men
moest dus eenen middenweg inslaan, cn dat deed mon
dan ook door slechts in zekere uitdrukkelijk opgenoemde
gevallen aan eene onderhandsche akte bowyskracht toe
tc kennen, wat betreft den datum tegen derden,
^oen de C. N. bij ons werd ingevoerd in 1811, gold
natuurlijk dio bepaling ook hier tc lande, cn bij hct
ontwerpen van onze nationale wetboeken, heeft men iu
hoofdzaak dozolfdo bepaling behouden in art. 1917 B. W.

lloowel art 1917 B. W. nog dcu goval meer opnam
dan art 1328 C. N. was cchtor het ontwerp van 1820
iu nóg vrijgeviger zin opgesteld dan hct B. W.; zij lict
ul. ook toe dc cchthcid der dagtcckcning tc bewijzen
»uit andcro omstandigheden ten gcnocgo vau don
rechter." i) .

In hct ontwerp van 1824 daarentogcn was men weer
meer beperkend stolsel toegedaan, mon schccn hot nood-
zakelijk to achten dat allo partijen in do akte moesten
overleden zijn, voor zij, do akto nl., tcu opzichte van
den datum tegen dorden kou gelden. Bij ccnc nicuwcro
rodactiü cchtcr kwam men diuvrvau terug cn verving
men do clausulo door do volgende woorden: «rof van
den djig, waarop dcgoncn of (5cn vau dogcncn,
dio dezelve ondcrtcckcnd hebben overleden zijn." «)

Dat do woorden, /fproccMon verbaal van boedelbe-
schrijving" alleen alfl voorbeeld werden bcscbouwd, bleek
«it hot antwoord der rcgccring; in hct ontwerp van
29 Mei 1833 werd trouwcus dit voorbeeld weggelaten.

1) Omwerp 1S2Ü arl. 3.127.

2) V.)onliiin V h\\t. 4U0.

-ocr page 16-

Het voorstel verder der V® afdeeling om te lezen:
//ten overstaan van openbare ambtenaren" is door de
regering niet overgenomen, l)

Men heeft dus art 1328 C. N. big ons alleen daarin
gewyzigd, dat men primo, het voorbeeld van authen-
tieke akten heeft weggelaten; secundo, hetzy bewust,
hetzg onbewust, het verschil tusschen officiers publics
en fonctionnaires publics hier doende vervallen, de uit-
drukking officiers publics in art 1328 C. N. niet vertaald
heeft door bedienende beambten of dergelyke benaming,
maar het woord openbaar ambtenaar bezigde, dat by ons
alle ambtenaren zonder onderscheid omvat, zoowel hen
die een deel van het openbaar gezag of der openbare
macht uitoefenen, of die den openbaren dienst w^aarne-
men, als hen die alleen tot het verrichten of constateren
van privaatrechtelijke handelingen worden geroepen
en tertio nog by voegde de volgende clausulo: >rof wel
n op den dag waarop dc derde tegen wien men zich van
//de akte bedient, derzelver bestaan schriftelijk heeft
/^rkend;" ccno clausule dio door Asser als zeer billijk
wordt geroemd.

Dit is het ontstaan geweoat van art 1917 B.W., ik zal
thans overgaan to trachten eenige vragen op to lossen
die zich naar aanleiding vau de woorden van dit artikel
hebben voorgedaan.

J) Voorduin V blz. i7l.

2) KcchUgcl. ndv. VII blz. 104.

3) Asser f 877.

-ocr page 17-

I.

Wie zijn derden in den zin van aut. 1917 B. W.

Wil men in \'t algemeen eene wetsbepaling kunnen
toepassen, dan zal men steeds moeten beginnen mot do
oplossing der volgondo vragen: t. w. Door welke per-
sonen, op welke wijzo, in welke gevallou, die bepaling
kan .gebruikt worden, eu tegen welke poraonon zij van
toepassing is. Op dezen regel maken noch art. 1917
B. W. noch art. 1328 C. N. ccno uitzondering, cn vooral
do ccratgcnocmdo vraag heeft vrij wat vorschil van ge-
voelen doen ontstaan; voornamcntlijk cchtor in Frankrijk
ia over dit punt hevig getwist, vau wolken strijd do
uitdrukking /i-ticra" iu art. 1328 C. N. do aanlcidcndo
oorzaak was l).

Toullier gaf hiertoe den ocratcn stoot.

Wat beweerde bij?

Men kon, zcido Toullier, onder hot woord »tiora" in
art. 1328 C. N., gccnon andoren persoon verstaan dan
hem dio gcon horiticr of ayant-causo van oen der con-
tractcrendo partijen wan, on bij vordcdigdo dezo stelling
daarmede, dat andcra art, 1328 C. \'N. in strijd zou
ziju mot art, 1322 C. N. «).

Om dus do bedoeling van art, 1328 C. N. to verstaan

1) Troplon« Hypolh. 520.

2) ToulHcr VIII 245.

-ocr page 18-

: \' ^

moet men eerst nagaan wat art. 1322 bepaalt. Nu doet
! zich dadelyk deze vraag voor: wat is de beteekenis van

I de uitdrukking n ayant-cause."

I Toullier geeft de volgende definitie van dit woord:

f| //ayant-cause est celui à qui les droits d\'une personne

//ont été transmis à titre particulier comme legs, dona-
f //tion, vente etc." i)

Daartegen kwam Paîlliet op met de volgendo woorden:

i // ainsi quand M. Toullier définissait, l\'ayant-causc......

//il a trop généralisé, il fallait dire quo les droits ont
//été transmis valablement, selon l\'espèce que noua
A avons résolue" en ik geloof dat de tegenwerping
van Failliet zeer juist is, daar men toch geen ayant-cause
i kan zyn ten opzichte van een recht dat men niet wettig

î verkrijgen kon, omdat degene aan wien men zijn recht

■ dan zou ontleenen, geene bevoegdheid had dat rccht to

t vervreemden.

Zoo zegt ook Duranton o. a.: //mais si le vendeur
//n\'avait plus de droit, lorsqu\'il a fait la seconde vente,
. y/cc qui est vrai, comment peut on dire quo lo second

f //acheteur est son ayant-cause" — dit boweerdo nl.

Toullier — «\'comment ûtro l\'ayant-causo do celui qui
//n\'avait plus do droit;" en dan overgaande tot do betee-
kenis van ayant-cause in art. 1322 geeft hij dc volgende
1; definitie van ayant-causo in \'t algemeen vooraf:

\' /\'Co mot ayant-causo cat une expression générique

[ //employée pour indiquer la qualité d\'une personne qui

tf cxccrce les droits dune autre personne" d. w. z. die do
I bevoegdheid had dc rechten van ccnon anderen persoon

I uit to oefenen, want iets verder zegt Duranton nog:

\'les acheteurs.......puis qu\'évidemment aussi ils tirent

i: «leur titre. In eau so do leur possession, leur droit

1) Toullier VIII 245.

2) Failliet manuel do droit Fr. aant 3 up orU 1322.

-ocr page 19-

un mot, de la personne qui le leur a confdré." i)

Bij bezit a non domino, te goeder trouw, is, in geval
van verjaring ad usucapiendum, de wetgever de /f per-
sonne confórente."

Tegen ayants-cause nu geldt, zooals Toullier zegt,
art. 1322 C. N., ook wat betreft den datum dier akte,
en dus kunnen dezo zich niet bedienen van art. 1328
C. N. wanneer hun een acte sous seing privé, zonder
dato certain, wordt tegongoworpcu.

Ik geloof dat deze moening onjuist is, trouwens zij
is ook door velo Fransche schryvers
ernstig bestreden.
"Wanneer men nl. nagaat wat do bepaling van art. 1322
C. N. inhoudt, dan moet men tot eeno andere gevolg-
trekking komen.

In art. 1322 C. N. wordt gesproken van • eeno acte
sous seing priv<5 ; nu is het do «vraag : behooren alle actes
sous seing priviS onder dezo bepaling begrepen te worden?

M. i. kan men dit gerust toestemmend beantwoorden,
mits degene, aan wien zulk ccno acte wordt tegenge-
worpcn, werkelijk is héritier of ayant-causo vau een der
partijen, zoowel ten opzichte vau don inhoud uls vau do
dngtcekcning der akte.

Dit staat ochtor bij ccno ondcrhandscho akte niot a
priori vast, wannoor do dagtcckoning, wat hare ochthcid
betreft, niet gewaarborgd is.

Maar indien dit laatste waar is, zooals ik verder zal
trachten aan to toonen, dan kan ook art. 1322 C. N.
in \'t geheel niot in strijd zijn mot art. 1328 C. N. ;
want zij, dio nog niot blijken héritiers of ayants-causo
ten opzichte cuucr dagtcckoning to zijn — iets wat
immers in art 1322 ook moet blijken — zijn natuurlijk
dorden, cn vallen onder het begrip it tiers" van art 1328.

1) Durantoii XIII 135.

2) Touiller VIII 240.

-ocr page 20-

8

Hetzelfde geldt ook voor ons recht waar art. 1912
B. W. en 1917 B. W. in gelyke verhouding tot elkander
staan als de beide genoemde artikelen in het Fransche
wetboek.

Volgens Merlin echter, is in art. 1322 C. N. sprake
van een acte sous seing privé n dont les arquéreurs doivent
//leur qualité d\'ayant-cause," i) of zooals Troplong het
uitdrukt: *cet article a voulu parler du titre commun
/»qui sert de fondement au droit de ceux qui l\'ont
/c souscrit et de leurs successeurs et ayants-cause."

De stelling van Merhn is het beste duidelyk te maken
met het voorbeeld door hem zelf gegeven. 3) Dit luidt
als volgt: *Le premier Octobre, A. vend un immeuble
//à B. par acte sous seing privé. Le quinzième du mémo
^mois, B. revend le môme immeuble à D. aussi par
//acte sous seing privé. — Enfin le premier Novembre
/r suivant B. revend une seconde fois à C. lo mémo im-
//meuble qu\'il avait acquis de A. sans parler do la vente
/\'déjà faite à D. quinze jours auparavant C. fait cnre-
/ygîstrcr son contrat avec celui consenti à B. par A. lo
//premier Octobre précédent D. prétend que son contrat

* d\'acquisition doit l\'emporter sur celui do C., parceque,

* dit-il, nous sommes tous deux ayants-cause do B. L\'acte
//quo je produis est son ouvrage; il doit faire foi contro
/\'VOUS, tout do la dato quo do son contenu. Mais C.
»répond: vous vous méprenez étrangement sur lo sens
fdo l\'art 1322; il suppose un acto sous seing privé,
Affait entre deux personnes, tel qu\'est dans notre espèce
>r celui du premier Octobre 1820, par lequel B. a acquis
/\'do [A. l\'immeublo quo vous réclamez. El quo dit-il au
/\'sujet dc cet acto? qu\'il fait foi, non sculcmont contro

1) Merlin Queslions dc droil V» liera.

2) Troplong Hypoth. 630.

3) Merlin 1. c.

-ocr page 21-

//A. aussi bien que contre B., non seulement contre les
//héritiers de l\'un et de l\'autre, mais encore contre leurs
ayants-cause respectifs. — Il dit donc, et rien de plus,
»que l\'acte du premier Octobre fait foi contre moi aussi
»bien que contre vous, tant de la date que de tout son
//contenue; et cela doit être ainsi, cet acte étant le titre
»de la propriété de B. notre vendeur commun il faut
» bien que pour établir qu\'il a eu le droit do m\'en trans-
//férer l\'effet, je le réconnaisse comme vous. Quel rap-
//port y a-t-il entre la foi que nous devons tous les deux
»ajouter à ce premier acte, à cet acte fondamental do
//mon droit et do votre prétention et la foi qu\'il vous
//plait d\'attribuer contre moi à l\'acte particulier par lo
//quel vous prétendez avoir acheté avant moi de B.,
»la propriété qu\'A, lui avait vendue? Que votre contrat
»fasse foi entre vous ot B. j\'en conviens, et cela résulte
»des termes do l\'article entre ceux qui l\'ont
//souscrit, mais pour qu\'il fit également foi contre moi
»il faudrait qu\'il servit, commo le premier, do fondo-
/cmont à ma propre acquisition; il faudrait quo je fusso
//obligé d\'en argumenter, commo je suis obligé d\'argu-
//monter du premier, pour vous prouver quo B. a eu
//lo droit do mo vendre. Or, bien loin do l\'invoquer
//commo lo titre originaire do mon acquisition, jo lo
//repousse comme un titre fabriqué en fraude do mes
» droits ; ot vainement pour mo l\'opposer vous prévalez
»vous des termes subsequons du mûrao article: ontro
//leurs héritiers et ayant-causo. Cos tonnes no peuvent
//pas Ctre séparés dos précédons; ils se rèfîïront donc,
»commo ceux-ci il un autro acte primitif qui forme lo
» titro commun des ayants-cause ils no peuvent donc
» pas s\'appliquer i\\ l\'acto do vcnto quo voua mo présentez
//sous la date du quinzi^mo Octobro. Cet acto vous
»constitue bien l\'ayant-causo do B., mais il n\'est riou
»pour moi. Jo auis quant li cet acto, ce quo l\'art 1328

-ocr page 22-

10

H apelle un tiers: je ne suis donc point tenu d\'en reconnaître
n la date." Merlin erkent Mer dus dat ayants-cause ten
minste in de uitdrukking tiers van art. 1328 G. N.
begrepen zyn.

Dit voorbeeld vindt echter Palliet minder goed, by
beweert dat hier wel degelyk sprake is van eene acte
sous seing privé die geen titre fondamental ia van het
recht waarop beide twistende partijen zich gronden,
maar integendeel zoodanige akte die zoo zij geldig werd
bevonden aan beide partyen in het geding dezelfde rech-
ten zou toekennen, op de zelfde zaak van den zelfden
«\'auteur commun" bijv. twee koopakten van den zelfden
verkooper afkomstig, i)

Ook Troplong is de meening van Merlin toegedaan
zooals ik boven aantoonde; hij zegt dan ook nog: *\'les
ayants-cause (in art. 1322) sont ceux n qui sont obliges
/i-de remonter à 4\'acte même comme à la source
de leur droits." «)

Mijne meening is echter dat men zich niet tot dio
beide soorten van onderhandsche akten behoeft te be-
perken. Allo actes sous seing privé kunnen onder do
j bepaling van art. 1322 C. N. begrepen worden, ook al

heeft degene, aan wien zo wordt tegengeworpen ook
niet zijno qualiteit van héritier (men heeft in het Franscho
recht nog het olographisch testament) of ayant-causo aan
haar te danken, of al draagt zo niet hetzelfdo rechtover
aan eenen anderen persoon, dat men zelf uit ccno akte
X beweert te hebben verkregen van den zelfden auteur,

^ mits zo echter dato certaine hebben. Een voorbeeld zal

hoop ik mijne bedoeling duidelijker maken, A. sluit met
B. ccno overeenkomst waarvan ccn -schriftelijk bewij»
wordt opgemaakt nl. ccn acto soua seing privé, dezo

1) Paillict manuel aunt. 3 op art. 1322.

2) Troplong Hypoth. 530.

-ocr page 23-

11

akto wordt bovendien geregistreerd en verkrijgt dus vol-
gens art 1328 C. N. (1917 B. W.) ook date certaine
tegenover derden. — A. sterft en C. wordt zyn erfge-
naam. Zyne qualiteit van erfgenaam heeft C. natuurlyk
niet aan die akte te danken, zy strekt hem niet tot
/\'fondement de droit," cn toch zoude ik meenen dat,
wanneer C. deze akte erkent, zy ten opzichte van hem
volkomen zoude gelden, ook wat betreft den datum; en
dit laatste juist omdat die volgens de wet zeker is, waro
dit niet het geval, dan zoude, daar de erkenning eener
onderhandsche akte niet insluit de erkenning ook vau
den datum waarop men beweert dat zij gemaakt is, ten
opzichto van C. alleen art 1328 C. N. (1917 B. W.)
gelden.

Een ander voorbeeld: stel nu dat C. ayant-causo i\\
titrc particulier van A. is, bijv. kooper van diens huis.
Het is waar dat tegenover C. allo verplichtingen gelden
die A. mot betrekking tot do zelfdo zaak — in casu hot
verkochte huis — wettig op zich heeft genomen, mits
zij werkelijk anterieur aan hct rccht van C. zijn; \') dio
akto behoeft daarom nog niet hetzelfde rccht over to
dragen als do titol vau C., dus in casu geen koop-akto
to zijn.

Heeft nu dio akto ccncn zekeren datum on wordt zij
dan door G. erkend, dan geldt zo ook volkomen tegen-
over hem , omdat zo anterieur is aan zijn rccht C. is
dan bijv. verplicht ceno huur-overecnkomst tusschen A.
on B. gesloten vóór den verkoop van hctzclfdo huis,
aan hem (B.) gestand to doen; bij kon zich aan dio vor-
plicliting niet onttrekken, want daar do datum zeker is,
kan ook hij art 1328 C. N. (1917 B. W.) niot inroopon.

Ik heb beweerd dat do erkenning oenor akto nog niot

1) Zio Troploni; HypoUi. 530, Donnicr traité dos prcuvcs 700,
Marcadé V od 1328 III.

-ocr page 24-

12

de erkenning van den datum ipso jure met zich brengt,
en voor die bewering vind ik in ons art. 1917 B. W.
grond in de volgende woorden: »of wel van den dag
vwaarop de derde tegen wien men zich van de akte zelf
»bedient derzelver bestaan schriftelyk heeft erkend."
Wanneer men nu bet bestaan van iets, stel byv. een
kast, erkent, stemt men natuurlijk toe dat datgene wat
voor een kast wordt uitgegeven ook werkelyk een kast
is, anders zou men alleen het bestaan van gezaagde en
geschaafde planken byv. erkend hebben en niet het be-
staan van een kast Hetzelfde geldt ook omtrent eene
onderhandsche akte, wanneer men haar bestaan heeft
erkend heeft men feitelyk hare geldigheid aangenomen,
en daar nu een akte op zichzelf niet altijd ongeldig
wordt al is ze geantidateerd, maar slechts tegenover der-
den 1) op een later tydstip van kracht zal zyn, is het
natuurlijk dat men, door dio erkenning, eenen datum
nog juist niet als zeker behoeft te beschouwen, zoo dezo
niet zeker is volgens de wet.

Echter zijn er onderhandsche akten dio, wanneer zo
erkond zijn, noodzakelyk moeten gelden ook wat do
dagteekening betreft tegenover derden. Als zoodanig
kunnen voorkomen bv. akten van zulken aard, als Merlin,
in zijn voorbeeld hierboven vermeld, opgeeft, of akten
dio, zooals Pailliot gelooft, elkander volkomen buiten-
sluiten, zoodat do eeno niet gelijktijdig kan bestaan waar
de andero bestaat; b.v. twee koopakten van don zelfden
verkooper over dezelfde zaak; ook akten dio gohool
nietig zouden zijn door het niot tevens als erkend be-
schouwen van don datum; b v. als eon dor partijen sinds
dien datum door krankzinnigheid of anderzins gcono
akte meer had mogen maken, enz, — Dezo akten al

1) Ook tuMchcn partijen mita deze dc nntidate bewijzen.

-ocr page 25-

13

hebben ze dan geen date certaine, zyn ook begrepen
onder art. 1912 B. W. (1322 C. N.)

Ik geloof nu genoegzaam aangetoond te hebben dat
art. 1912 B. W. (1322 C. N.) erfgenamen en rechtver-
krygenden hoofdzakelyk alleen beschouwt wat betreft den
inhoud der akte.

Wat betreft de dagteekening is het dus, of mogelyk
dat er geene bepaling bestiiat voor erfgenamen en recht-
verkrygenden, maar het kan ook zyn dat zy onder do
uitdrukking derden in art. 1917 B. W. (1328 C. N.)
vervat zijn. Dit laatste is m. i. waar. Ik zal my eerst
bepalen dit aan to toonen voor het Fransche recht, het-
zelfde geldt echter iu hoofdzaak ook bij ons.

Ofschoon de heritiers in \'t algemeen ayants-cause i\\
titre universelle zijn van den overledenen, zoowel van
diens verplichtingen, als vau zijno rechten, is het bij
eene acto sous scing privé zonder date certaine toch
nog do vraag, of de overledene die verplichtingen of
rechten juist op dien datum heeft aangegaan of verkre-
gen, waarop do tegenpartij beweert, dat do overeenkomst
gesloten is waarvan dc akte als bowijs wordt vertoond.
Bijv. A. komt met B. overeen om dezen jaarlijks eeno
som van / 500 te geven, ingaande mot don dag der
overeenkomst. Do ondorhandsche akte, diu\\rvan opge-
maakt, is gedateerd op 1° Januari — den dag waarop meu
beweert dat do overeenkomst gesloten ia — maar niet ge-
registreerd. Twee jiuir na dien datum aterft A. cu laat
eenen erfgenaam C. na. Nu komt B. op cn eischt van
C./lOOO, zijnde hot hem verschuldigde over 2 jaar,
wat, naar zijn beweren, do erflater had nagelaten to be-
talen. C. erkent de akte, maar niot don datum, on
beroept zich daartoe op art. 1328 O. N. (1917 B. W.),
bewerende derde to zijn in den zin van dat artikol. —
* Tegen mij" zegt hij geldt dio akte eerat van den dag
*van het ovorlijdon af." — En terecht want B. hooft

-ocr page 26-

14

geen recht hem in qualiteit van ayant-cause aan te spre-
ken omdat het niet uit de akte blykt, dat op 1 ° Januari
de overeenkomst is gesloten, en dus de erfiater, in
wiens rechten en verplichtingen toch do erfgenaam
treedt, reeds 2 jaar de in het contract genoemde som
zou schuldig zyn. — C. is dus derde, zoolang B. niet
bewyst, dal de dagteekening, onder de akte geplaatst,
overeenkomt met den dag waarop de overeenkomst ge-
sloten is maar dan is B. beperkt door art. 1328 C. N.
(1917 B. W.)

Hct is waar, dat de héritier of ayant-cause in geen
beteren toestand kan verkeren dan zyn auteur ï), maar
het is in casu de vraag — juist waar het op aan komt —
of de erflater op 1° Januari die verplichting op zich
had genomen. Bonnier neemt aan dat héritiers stricti
juris als derden zouden moeten beschouwd worden, doch
alleen # lorsque leur auteur a dié frappé d\'une incapacité
/rqui no l\'cmpCchait pas cn fait de souscrire des actes,
/\'par exemple s\'il a été interdit," dc reden daarvoor
geeft hij dan ook iets verder op, waar hij zeg^: »los
//héritiers ne sont après tout les ayants-causo du défunt,
n\'est leur auteur, quo tant qu\'il a ou lo
/\'pouvoir do contracter." Maar is dit dan alleen
mogelijk bij incapacité, m. i. kunnen cr toch mccr gc-
gcvallcn zijn waarin hct zckcr was dat do crilator zelfs
onmogelijk dc akte kon gotcckcnd hebben op den datum,
waarop men beweert dat zij gemaakt is. Volgens Bonnior
-cchtcr, zou mon alleen in geval van incapacité ccno
akte, dio dus rcchtons nietig zou zijn, kunnen doen
gelden tegen héritiers wanneer men hen niet als dorden
aannam in don zin van art. 1S28 C. N. Dit is tc beperkt.

1) Zio o.o. Troplong Hypotli. 630.
S) Itonnicr Iraité dut preuves, GOfl.
3) Bonnicr 1, c.

-ocr page 27-

IB

Evenwel durft Bonuier toch niet het strenge recht volgen,
hoewel hy beweert dat men het zelfs » par voie de con-
séquence" tot den incapable zelf zou moeten uitstrekken.

Hij redeneert aldus: //telles seraients les conséquence^
»rigoureuses auxquelles il faudrait effectivement arriver,
//si la doctrine relative à la certitude de la date, était un
/ydo ces principes dc raison qui dominent la science, et
//auxquels ou ne doit pas hésiter
î\\ donner toute la por-
//téc dont ils sont susceptibles dans l\'application. Mais
//cette nécessité d\'une date certaine îl l\'égard des tiers,
// n\'est autro chose qu\'une précaution qui, inconnue pendant
// longtemps en jurisprudence n\'a été introduit dans notre
/r ancien droit que par des considérations d\'utilité prati-
// que." Dit is m. i. onjuist, wat is toch hct beginsel
dat hier voornamentlijk geldt ? Dit eenvoudig dat men be-
wijzen moet hetgeen men bowccrt; zoo moet ook hier
het bestaan der akte op zeker tijdstip bewezen worden.
Echter maakte do wet slechts hct middel van bewijs be-
perkter tegenover derden dan tegenover partijen zelf.
Dc laatsten moeton weten wat zo doen, en zorgen ge-
noegzame zekerheid to hebben omtrent alles wat hunno
overeenkomst betreft, dus ook omtrent den datum. Noch
erfgenamen noch rechtverkrijgenden zijn daartoe in staat;
daarom bepaalde do wet uit vrees voor bedrog dat slcchta
in dio gevallen waarin on van dat tijdstip af wiuirop aan
hct bestaan dor akto, volgons hiwr, niot moor kon ge-
twijfeld worden, dit bestaan als bowezou zou golden
tegenover hen. Do u précaution" waarvan Bonnier sprookt
is niet hct bcghisol dat do datum zekor moet zijn (dit
mout zij immers ook tusschen partijen) maar do beper-
king in du bcwijsnnddclcn tegenover dordon.

Bonnier beweert dan ook vcrdor: k Or en consultant.....

>* il est facilo do roconnaitro quo lo but qu\'on a\'cst proposé

1) Uunnicr I. c.

-ocr page 28-

16

>ra été de protéger les tiers proprement dits
//C. à. d. ceux qui traiteraient avec les parties contrac-
/r tantes contre le danger d\'antidatés pratiquées après
//coup en fraude de leurs droits." Dit is geloof ik ook
te beperkt, want zou dan om eens een voorbeeld te nemen
eene koopakte sous seing privé tusschen A. (verkooper
en nondominus) en B. (kooper bona fide) tegen C. den
werkelijken eigenaar wel date certaine hebben omdat C.
niet met de contracteerende partyen handelde?

Want tegen hem zal men zich dan natuurlyk willen
beroepen op de verkoopakte die men geantidateerd heeft
om van den verjaringstermyn te kunnen gebruik maken.
Ook de héritier heeft niet altyd gehandeld met de partijen
en toch is hy, zooals ik beweer, derde, omdat het niet
bewezen is of hy ten opzichte van den datum dier akte
ayant-cause is van den erflater.

Nu beweert wel Bonnier: //maïs on n\'a jamais en-
* tendu par tiers, ni les héritiers dont l\'auteur aurait été
frappé d\'incapacité pendant une partie do sa vie, ni
surtout l\'incapable lui-môme."

Ten opzichte van den incapable zelf kan dit dan ook
niet anders, de wet spreekt te duidelijk; want erkent hij
de akte dan is hot klaarblijkelijk dat hij 0 un do ceux" is
/rqui l\'ont souscrit", art. 1322 C. N. (1912 B. W.) geldt
dus voor hem 00k zclfs wat betreft den datum, want art.
1328 C. N. (1917 B. W.) daargelaten nog of hot voor
héritiers geldt of niet, is nooit voor partijen geschreven. \')
Partijen zijn trouwens op geen enkele wijze ooit als
derden tegenover elkander beschouwd noch te beachouwon.

Wat de héritiers betreft, het is hier weer dezelfde
vraag: zijn zo ook héritiers van dio verplichtingen of
rechten uit do betwiste akte voortHpruitendo ; want indien
do erflater dc akte gemaakt had • au temps de son inca-

1) Exposé des motifs du C. N. bis, 85.

-ocr page 29-

17

pacité", zou deze zelf nietig en dus noch hy noch zyne
héritiers ooit verbonden zyn geweest.

*Et pour remédier à une fraude exeptionelle dans fe
/rcas ou l\'incapable aui-ait souscrit des actes antidatés
n sans qu\'il fut possible de réconnaître l\'antidate, on tom-
A-berait dans l\'immense inconvénient d\'annuler tout écrit
A antérieur à l\'incapacité, mais dont la date ne serait pas
A légalement établie. — Dit is op zichzelf waar, maar
het is hier de vraag niet welke voor- of nadeden uit do
toepassing eener bepaling volgen; en bovendien hct is
toch niet do schuld van de héritiers; partijen hadden
zich daar toch wel beter tegen kunnen hoeden, als zo
hunne akte hadden laten registeren; zc hadden dan altijd
een wettig bewijsmiddel gehad ook tegenover derden.

Ook geloof ik niet dat hot altijd zooveel gemakkelijker
voor den héritier is om do antidatcring tc bewijzen,
dan voor eiken anderen ayant-cause. Kan hij niet tijdens
hct sluiten der overeenkomst afwezig zijn geweest, mis-
Bchicn zelfs nog niot eens bestaan hebbon, of door andcro
oorzaken onkundig gebleven aan do overeenkomst, door
zijnen crllatcr met ccn ander gesloten. In alle boedels
vindt men geen bewijzen hoe cn wanneer zulke han-
delingen plaats gehad hebben. Wat zou do crfgcmuini
dan moeten doen om hct bedrog to ontkomen? Hij kan
do erfenis geheel verworpen, miuir dan hooft bij niets;
maar hij kan haar ook aanvaarden onder boncfico van
inventaris. Dit laatsto middel zal cchtor dikwijls even
nadeelig zijn al« hot verwerpen dor erfenis, daar toch
ceno verplichting door den erflater op zich genomen ge-
makkelijk door eenvoudige antidatoring kan vergroot
wordon.

»Stel bijv. dat A. sterft mot achterlating van C. als
crfgcnmun. Dezo vindl iu den boedel ccno gczanicnllijko

1) lionnicr 1. c.

-ocr page 30-

18

waarde van ƒ5000, bestaande in meubelen, schuldvor-
deringen, gereed geld enz.

Maar aan schulden, onkosten enz. moet te zamen be-
taald worden /2000. Er blijft dus over /3000 vrij.
Nu komt echter B. op met eene onderhandsche onge-
registreerde akte waarin de erflater op zich had genomen
om jaarlyks ƒ1000 aan B. to geven. Feitelyk was de
overeenkomst één jaar vóór den dood vau A. gesloten,
maar de akte is door B. geantidateerd op 3 jaren voor
die gebeurtenis. Is nu C. geen derde tegenover dien
datum, dan moet hij de volle ƒ3000 betalen met do
renten die door B. geeischt worden, en hij heeft aan
zyne erfenis niets.

Is hij daarentegen wel als derde te beschouwen dan
zegt hij tot B. die akte geldt tegenover mij niet dan van
den dag van het overlyden van A. Dan lydt B. wel is
waar schade maar dat is zijn eigen schuld. G. kan dan
gerust de erfenis aanvaarden zonder voor bedrog te moe-
ten vrcezen.

\'^Marcadé ia cchtcr van hetzelfde gevoelen als Bonnier,
cn op dezelfde gronden.

Ook volgens Duranton is do héritier geen dorde. Dit
kan men opmaken uit dezo woorden: //Mais l\'art 1322
//n\'entend évidemment parler que des ayants-cause scu-
//loment qui sont personcllemcnt tenus do l\'execution
//do l\'acto sous seing privé, commo ayant succédé
H à l\'obligation do la personne" ctc. Duranton be-
doelt hier natuurlijk do succcascurB îrrégulicra ab intestato
cn do légataires ou donataires universels. Älaar als hij
nu dezo niet als derden beschouwt kan hij immers noch
minder do héritiers als zoodanige aanmorkon, dio toch
do ayants-cause à titro universelle per cxccllontiam zijn.

1) Marcadó V ad. 1328 II.

2) Duranton XIII 130,

-ocr page 31-

19

Uitdrukkeiyk zegt hij het dan ook een weinig verder:
n or un acte sous seing privu pouvant facilement âtre
* antidaté, il ne prouve pas par lui même la réalitd do
//la date qu\'il porte à l\'égard de ceux qui n\'ont pas été
//partis îi cet acte et qui ne répresentent pas,
//comme tenus de ses obligations, le signa-
/r taire: pour eux, la date n\'est censée exister que du
»-jour seulement oh elle est devenue certaine do l\'uno
Afdes manières exprimées à l\'art. 1328.

"Wat Duranton dus zegt voor de ayants-cause à titre
particulier: »mais pour cela il est nécessaire quo ceux
n qui prétendent avoir acquis ces droits en justifient par
/rdes actes faites îl cette époque," 2) moet niet alleen
gedaan worden tegenover de ayant-cause
î\\ titre particu-
lier, maar ook tegen de héritiers on ayants-cause.

Delvincourt daarentegen is van meening dat de héritiers
wel als derden kunnen beschouwd wordeu, doch alleen
n suivant les circonstances, par exemple si l\'acte entamait
H leur réserve légale ; ou
si, ayant accepté sous bénéfice
/\'d\'inventaire, ils étaient cn mûme temps créanciei
-s do
//la auccession."

De individueoio mceningen der auteurs echter daarge-
laten, vind ik nog bovendien in do woorden van den
Franschen Staatsraad Bigot-Préameneu uitdrukkelijk mijn
gevoelen omtrent de erfgenamen bevestigd. Zij luiden
als volgt: jyLa dato portée dans nu écrit sous seing privé
//no fait donc foi qu\'îi l\'égard do ceux qui ont
//signé il faut qu\'il l\'égard des autros la date soit
»d\'ailleurs assurée." *)

Ik geloof, al stelde mon nu ook do héritiers in ailes
do ayants-cause van den overledoncn, mon kan toch

1) Durnnlon, 1. c.

S) Durnnton, 1. c.

3) Dclvincourl VI, hh. 00.

4) Expoijó de« motif« du C. N., bh. 85.

2*

-ocr page 32-

20

moeielyk fingeeren dat hy /run de ceux" is /»qui
/»ont s i g n é."

Ook de tribuun Mouricault stelt tegenover tiers alleen
les contractans als hij zegt: /"-il est évident que sans
/rcela la choix de la date au préjudice des tiers serait à
/rla discrétion des contractans."

Heritiers zyn dus derden in den zin van art. 1328 C. N.
Wat nu betreft de ayants-cause h. titre particulier, hier-
over zijn in \'t algemeen de bestrijders van Toullier het
meer eens. Het is ongeveer op dezelfde gronden, die
ik boven voor de héritiers aanvoerde, dat men hen ook
als derden in den zin van art 1328 C. N. (1917 B.^V)
moet beschouwen, alleen met dit verschil, dat deze vraag
natuurlyk slechts dan te pas kan komen, wanneer men
zich op eene acte sous seing privé beroept die over do
zelfde zaak gemaakt is als de titel van den ayant-cause,
die toch niet alle antérieure akten wettig door zyncn
auteur gemaakt moet erkennen.

Het is hier maar weer do vraag: is do akte werkelijk
antérieur aan zyn recht cn blijkt dat uit de akte zelf.

Zooals ik boven aantoonde, beweerde Duranton dat
alleen de ayant-causc à titro particulier als derde volgens
art 1328 C. N. kon beschouwd worden, hetgeen echter
door Marcadé is bestreden, ra. i. terecht, l) Cet article
/f (1322 C. N.) zegt Marcadé parle de tous les ayants-
/r cause sans restriction." etc.

. Bonnicr meent ook dat do ayant-causo i\\ titro univer-
selle niet als derde is aan to merken. Door Toullier
■wordt hot als eene groote onbillijkheid geacht om ayants-
cause als derden tc beschouwen, want men stelde daar-
door volgens hem ccno grooto gelegenheid voor bedrog

1) Marcadé V ad 1328 Itt.

2) Marcadó V ad 1322 I.

3) Bonnier trailó des preuves, Ci)(î.

-ocr page 33-

21

open, daar men dan elke acte sous seing privé gemaakt en
van geen date certaine voorzien te kwader trouw krach-
teloos kon maken door eene volgende authentieke of
onderhandsche en geregistreerde akto. Dit is best mogelyk
maar daartegenover staat echter, dat degene dio eeno ^

akto met dato certaine heeft nimmer zeker is of hem
niet soms eeno acte sous seing privé zal worden tegen-
geworpen, die hem of van een groot deel, of misschien
wel van zyn geheel recht zoude kunnen beroovcn. Wat
zou hier nu erger zijn? Zij die de overeenkomst sloten,
partijen dus, konden beter voor hunno rechten gewaakt
hebben. Zij moesten gezorgd hebben dat er geen twijfel
kon bestaan omtrent het tijdstip waarop do akto gemaakt
was. Art 1328 C. N. (1917 B. W.) is daar om hen to
waarschuwen, want ik geloof dat Toullier verkeerd doet
mot te boweren dat zij in dc wet geen richtsnoer von-
den. M. i. kan clko akto zekerheid van dagtcckcning
noodig hebben, juist omdat do bedoeling van art 1328
C. N. (1917 B. W.) betwist is. Wat kan daarentegen
iemand, dio goed voor zijne belangen trachtto to zorgen,
dio ook meer omslag cn onkosten cr voor over had,
daar togen doen, dat zijno tegenpartij later cono andoro
akte, over dezelfde zaak, ton zijnen nadeele maakt, cn
eenvoudig door antidatcring al zijn omslag cn onkosten
tc vergeefs gemaakt doet zijn, cn do diuirdoor verkregen
zekerheid als kaf voor den wind doet vervliegen? Eon-
voudig in do meeste gevallen niets, want do ayant-causo
zal niet altijd iu stiuit zijn dio antidatoring to bowyzon.
Nog ccn bewijs wil ik aanhidcn dat men wel degelijk
ayants-causo op het oog had bij hot ontwerpen van dcu
C. N.

In hct rapport van don tribuun Favart gooft dozo ccn
voorbeeld, waarin een crcditour saisissant tegenover ccncn

1) Toullier VIII 240, noot 2.

-ocr page 34-

22

anderen credïtem* van denzelfden debiteur derde genoemd
wordt.

^laar is een crediteur dan ayant-cause van den debi-
teur?
f

Toullier maakt onderscheid; hy beweert dat een cre-
diteur saisissant derde is ten opzichte van eenen n tiers
h saisi acquéreur par acte sous seing privé" want zegt hy :
//c\'est contre lui (debiteur) qu\'il agit, l\'aquéreur n\'est
» que l\'ayant-cause du debiteur." i)

Maar iets vroeger beweerde Toullier dat een crediteur
saisissant ayant-cause is van den debiteur: //Caius créan-
/»cier de Titius forme un saisie-arrêt; une quittance sous
n seing privé fera tomber le saisie-arrêt car Cams excerco
//les droits de son debiteur, il est à, mon égard l\'ayant-
n cause." 2)

Wel is waar in het eerste geval staat do crediteur
tegenover eenen acquéreur, in het twcedo geval tegen-
over oenen schuldenaar van zynon debiteur.

Ik geloof niet dat de onderscheiding van Toullier
juist is. Een crediteur is, of ayant-causo van zijnen
debiteur of hij is hot niet, maar in allo gevallen is hij
h^t dan ook tegenover ieder, wie dezo ook zijn moge;
on m. i. is hij werkelijk do ayant-causo van don debi-
teur, maar alleen ten opzichte van rechten of verplich-
tingen dio dezo rechtmatig kon uitoefenen of op zich
nemen; evenmin nu als een debiteur recht heeft om na
•do saisio-arrût een zijner goederen to verkoopen, oven
zoo min kan hij daarna ceno schuldvordering innen.
Door beide\' handelingen benadeelt hij zijnen crediteur,
want dezo neemt zoowel do goederon, als de schuldvor-
deringen in beslag; do debiteur .zou dus do koopakte
in hct ceno goval, of do kwitantie in hot andero goval,

1) Toullier VIII 251.

2) Touiller VIII 249.

-ocr page 35-

m

23

moeten antidatcercn, maar dan maakt dc crcditcur in
alle gevalle gebruik van art. 1328 C. N. C1917 B. W.)
Alle akten door den debiteur echter gemaakt v«5or do
saiaie-arrét, zyn tegenover don crediteur-saisiesant van
waarde, tenzy dezo hot in fraudem creditorum bewyzo.

Maar dit is by eeno onderhandscho akto saus dato
certaine immers juist do vraag.

Duranton echter is, in strijd met zijn gevoelen
//qu\'un tiers est colui qui est étranger à la convention
//intervenue entre deux personnes," i) van meening,
dat een crediteur saisissant tegenover eenen tiers saisi
debiteur ayant-cause is, hoewel hij overigens de wille-
keurige onderscheiding van Toullier afkeurt Dit
wordt hem dan ook door Marcadé verweten.

Duranton verdedigt het evenwel met de woorden:
/\'cela est incontestable lo saisissant n\'excerce que les
»droits du debiteur sur lo tiers saisi."

Maar do debiteur had geen rccht meer te ontvangen,
do kwitantie bewijst het nict; hoe kan de crediteur
ayant-cause zijn tegenover dio kwitantie, d. w. z. do
verplichting overgenomen hcbbon om die kwitantie to
eerbiedigen, eeno verplichting dio zijn oorspronkolijko
debiteur nict eens meer op zich kon nomen.

Het gevoelen van Marcadé was ook dat van Bonnior. O)

Maar Dunuiton is zelfs in strijd met do woorden van

don tribuun Favart als hij beweert »un créancier.....

»ne doit pas Ctro exclu do la distribution, sur lo seul

1) Durnnlon XIII 1.10.

S) Dumnton .XIII 135.

.1) Mftrcntló V ml 1328 V.

\\) Dnrnntou XIII 135.

C> Zlo ovcr (lo vrnn(» in lioevcrrc kwitnntiCn ondcr nrt. 1328
C N. cn 1017 B. W. vnllcn, nnnlcckcninR IV bii. 03.(?)

G) IJonnicr Irnil^ dos preuves 700.

7) Exposé des niolifii du C. N. bit. 180.

-ocr page 36-

24

/y fondement qüe son titre n\'aurait pas de date certaine
«\'antérieure aux saisies." i)

Resumeer ik nu hetgeen ik betoogd heb dan kom ik
tot de volgende conclusie.

l". Alle actes sous seing privé met date certaine
vallen onder art 1322 C. N. zoowel wat partijen als
erfgenamen en rechtverkrygenden betreft.

2°. Alle actes sous seing privé zonder date certaine
alleen wat partyen betreft.

3°. Ayants-cause volgens art. 1322 C. N. (1912 B. W.)
zyn zoowel ayant-cause à titre universelle als à titro
particuher.

4". Art. 1322 C. N. (1912 B. W.) is niet in strijd
met art. 1328 C. N. (1917 B. W.)

5°. Derden in den zin van art. 1328 C. N. (1917 B. W.)
zyn allen behalve partyen in de akte.

Voor het Nederlandsch burgerlijk recht is door Prof.
Diephuis en Mr. A. do Pinto de stelling van Toullier
verdedigd, s)

,^\\Vat betreft de erfgenamen o. a., beweert Prof. Diep-
huis dat zij alleen kunnen gebruikmaken van art. 1917
B. W. wanneer zij do nalatenschap verwerpen, cn bij
uitzondering, wanneer zij dezo aanvaarden ouder benefice
van inventaris.

Maar wanneer de erfgenaam do nalatenschap verwerpt,
wordt hij geacht nooit erfgenaam geweest te zijn (art.
^ 1104 B. W.), en is dus in dat geval of rechtverkrijgende
titulo particulari, hetzij van deu erflater, hetzij van ccn
ander; wanneer bijv. do erflater ccno zaak dio hem niet
toebehoorde had verkocht cn do werkelijke eigenaar toe-
vallig later zijn erfgenaam wordt. Dezo toch is geen

1) Duranton XIII 141.

2) Diephulfl B. I.Y. 153, do Pinto llandlciding lot hctB.W.
II ni35.

-ocr page 37-

25

rechtverkrygendo op dio zaak van den erflater, maar
van den reebtmatigen auteur die hem (erfgenaam) had
overgedragen wat ten onrechte door den erflater als
eigen goed was verkocht; of hij is derde (penitus extra-
neus). Maar de rechtverkrijgenden van den erflater zijn,
volgons Prof. Diephuis, ook geen derden, dus valt alleen
onder dit begrip in art. 1917 B. W. óf de penitus
extraneus, of de rechtverkrijgende van ecn ander. Dezo
beiden echter hebben art 1917 B. W. niet noodig, zij
beroepen zich op den rechtsregel /cros inter alios acta
aliis nee nocerc nee prodesso potest"

Ook hier echter geldt het slechts do vraag of do ver-
plichting, in dio akte uitgedrukt, reeds door don erflater
op den datum dien zij draagt was op zich genomen,
cn dus van dien tijd af, zoowel hem, als zijno erfgena-
men cn rechtverkrygenden, kon verbinden. Al erkent
do erfgenaam of de rechtvorkrygendo do akte dan is hij
nog niet aan den datum gebonden.

Het gevoelen van Prof. Diopliuis wordt door hem ver-
dedigd mot do bewering, vdat gewoonlijk partijen met
hunno erfgenamen cn rechtverkrijgenden tegenover
derden gestold wordon." i)

Dit is cchtcr niet altijd het goval. In do laatst gehou-
den Juristonvcrgadcring, 8) zcido o. a. Mr. A. A. do Pinto,
als praeadviseur ovor do vrijó bewijs thoorio sprokondo,
hct volgondo: /i-Hct vervroegen der dagtcckcning vau
wonderhandsche akten, is con to gemakkelijk cn to go-
ifbruikclijk middel om do rochtcn van derden to vcr-
»korten, dan dat do erkenning der akto tusschon
partijen ook do juistheid liarcr dagtcckcning togon-
"oyor derdon zoudo mogen bewijzen."
Ik geloof dat hier onder do uitdrukking partijen niet

1) Diephuis 1. c.

2) Zio Hnndclingun dor Jur. vereeniging 1870 1>K I.

-ocr page 38-

2G

begrepen is, n en hunne erfgenamen en rechtverkrijgen-
den" diè vallen onder het begrip derden. Art. 1917 B. "W.
spreekt dan ook niet van derden in tegenoverstelling
van erfgenamen en rechtverkrygenden, doch alleen in
tegenoverstelling van hen dio de akte teekenden d. i.
alleen partijen. Dit is ook de meening van Mr. Molster;
hy noemt het // eene eenvoudige uitlegging van art. 1917"
en haalt tot staving van zijn gevoelen een arrest aan
van het hof te Nîmes, van 1 Februari 1822, en een
van het hof te Brussel, van 15 November 1809. — i)

Er is nog een verdediger van dit beginsel opgetreden
in het Weekblad van het Recht 3) In eeno kritiek van
een arrest van den Hoogen Raad van 11 December 1846
zegt hy, dat do H. R. o. a. aannam dat oen ayant-causo
titulo speciali geen derde is in den zin van art 1917
B. W. en oordeelt dit onjuist en in lijnrechten strijd met
de jurisprudentie en met do goede trouw. Taalkundig
zegt hij is art. 1917 alleen voor ieder dio niet als partij
handelde in do onderhandsche akte. Dit blijkt uit do
radactie cn uit vergelijking mot andere wetsbepalingen
bijv. art 1470 B. W. (2 crediteuren van eenen debiteur
dus 2 ayants-cause die daar dorden genoemd zijn) of bijv.
art 1815 B. W. (do ayant-causo van den geldschieter
ten wiens behoovo ceno lijfrente genomen wordt is
derde) zie ook B. W. art 283 , 928, 1244 enz.

Hij beroept zich verder ook op do woorden van
Bigot-Préamcncu cn eindigt zijn betoog met do volgendo
woorden: *cn 1917 on 1328 zijn juist voor ayants-
//cause geschrovon."

Hiertegen had do redactie van hct weekblad bezwaren. —
Volgons haar zoudo dit stelsel to veel belemmering in
den handel to weeg brengen in \'t algemeen, in olko

1) Jnr. Correspondent I 277.

2) W. 7C7.

-ocr page 39-

27

Bcliuldvordering, die niet door getuigen bewezen kon
worden, hoe deugdelyk zy ook zyn raocht, worden ver-
nietigd.

Dit is echter m. i. nog geen bewijs, dat art. 1917
B. W. niet juist die bepahng bevat, die de ongenoemde
schryver in het weekblad verdedigde; en overigens be-
handelt de redactie de vraag slechts op handelsterrein.
In de volgende aanteekening zal ik pogen aan te toonen
of art. 1917 B. "W". ook op zaken van koophandel toe-
passelyk is of niet.

Laat mij echter eenige der artikelen van hot B. W.
waarop do schrijver zich beroept, oven nagaan.

Volgens art 1470 B. W. byv. heeft er geene vergelij-
king plaats ten nadeele dor verkregen rechten
van derden. Dio derdon zijn dus rechtverkrijgenden
wat ook uit het voorbeeld in do 2® alinea van ditzelfde
artikel duidelijk blijkt, waar men zoo niet allo recht-
verkrijgenden, onverschillig aan wien zij hun recht heb-
ben ontleend, toch in allen gevalle op het oog had den
rechtverkrijgende van een der partijen. Om bijv. beslag
te kunnen leggen onder A, debiteur van B, moet meu
het recht op die schuldvordering hebben, d. i. ayant-
cause zijn; cn art 1470 bezigt toch do uitdrukking derde.

Wie is bijv. volgens art. 1815 B. W. do rechtverkrij-
gende? immers degene ten wiens behoovo do lijfrento
gevestigd wordt; en ook hier heet hij toch dorde, d. i.
degene dio do akto nict mcdeteekendo.

Nog den artikel tot verklaring. Is hij dio in art. 928
B. W. derde genoemd wordt niot feitelijk, al is het dan
ook onder zekere voorwaarde do rechtverkrijgende na
den bezwiuirden erfgeniuimV — i\\Icn zou daartegen
miBschien kunnen beweren, dat do wet hem daarom
derde noemt, omdat hij feitolijk nog goen rechtverkrij-
gende is, cn het van oono zeer onzekero gebeurtenis
zal afhangen of hij het wcl ooit wordt lliortegon

-ocr page 40-

\'28

ccLter geldt, dat zyn recbt niet ontaprult uit bet al of
niet nalaten vau eenig deel der erfenis door den be-
zwaarden erfgenaam, maar uit het testament zelf dat
hem het recht gaf op hetgeen over zoude blyven, en
alleen aan den bezwaarden erfgenaam de vryheid over-
liet zooveel of zoo weinig als hij zelf wilde of kon
over te laten, zoodat dus hier do erflater het recht zelf
geeft, terwyl de bezwaarde erfgenaam de mogelykheid
om dat recht te kunnen genieten bepaalt.

Men ziet dus dat de uitdrukking derde niet altijd de
erfgenamen en rechtverkrijgenden uit sluit.

Zoo ook art. 1917 B. W.
^ Hoewel \'t waar is, zooals Prof. Diephuis zegt, fdat

j ^de voorname reden waarom men Toullier bestreed bij

ons is vervallen", i) kunnen er zich nog te veel en tc
h gewichtige gevallen voordoen waarin dit stelsel moet

aangenomen worden, en ik geloof dus niet met Prof.
Diephuis te kunnen aannemen »dat het bezwaar om
^rechtverkrijgenden tegenover derden te stellen, bij ons
rf niet meer bestaat", want huur bijv. is toch geen zakelijk
recht en heeft toch juist, omdat het huurcontract ge-
woonlijk onderhands wordt opgcmatikt, veel kans ora ccn
punt van verschil op tc leveren. Zie onder andoren een
vonnis van don kantonrechter aangehaald door Mr. Mol-
ster een dito van de rechtbank te Maastricht
► 28 Januari 1858, cn een van de rechtbank to Utrecht

.19 November 1852.
^ Dat Zachariae niet consequent was, zooals Prof. Diep-

\' huis beweert, bewijst nog niot dat zijue stelling wille-

keurig was. Ook hij rekent toch derden do ayants-causc,
maar wilde bij kwitanties art 1328 C. N. niet toogepaHt
zien.

. }

I

Dat verder dc rechtverkrijgenden zich iu \'t algemeen

• (

!\' 1

1) Jur. Corr. I. 277.

-ocr page 41-

29

slecht tegen kwade praktyken hunner auteurs kunnen
waarborgen, heb ik reeds boven aangetoond.

Voor \'t overige geloof ik dat men to weinig eene on-
derhandsche akte l^t registreren. Dat dit middel veel
meer kosten veroorzaakt is waar, doch het is evenzeer
niet te ontkennen dat men cr meer onecjiighcid mede
voorkomt Een groot beletsel echter schynt de heffing
van het zoogenaamd proportioneel rccht to zijn, zooals
Mr. dc Martini terecht aanmerkte.

1) Dc Martini, do Ned. wetboeken op art 1917 B. W.

-ocr page 42-

II.

Is art. 1917 B. W. ook toepasselijk
op zaken van koophandel?

»

. t
l ,

h

In welke gevallen eeno wetsbepaling iu \'t algemeen
kan toegepast worden, is, zooals ik in den beginne aan-
toonde, een der vragen dio zich dadelijk aan ons voor-
doen. Bij art 1328 C. N. en 1917 B. W. bleef zij dan
ook niet achterwege, cn deed zich voornamentlijk voor
in de twee volgendo hoofdvormen.

a. Is genoemd artikel ook toepasselyk op zaken van
koophandel ?

1). Is het ook toepasselyk in meer govallen dan dio
door hct artikel zelf worden opgenoemd m. a. w. is do
bepaling limitatief?

De eersto dezer twee vragen\'is ovor het algemeen in
Frankryk ontkennend beantwoord voor art. 1328 C. N.
Daarentegen is men bij ons van een tegenovergesteld
gevoelen wat betreft art 1917 B. W.

SL i. zoudo ik liever hct tcgenovcrgcstcldo willen
aannemen, zoowel voor hct Fransch als voor het Nedcr-
landsch rccht, d. w. z. dat in Frankrijk art. 1328 C. N.
wel degelijk toepasselijk is op zaken van koophandel,
terwijl daarentegen by ons art 1917 13. W. geheel wordt
uitgesloten in hct handelsrecht

Voor boide artikelen wil ik dit betoogen.

-ocr page 43-

31

In Frankrijk toch was \'t over \'t algemeen moeielyker
dan by ons om te kunnen beshssen in hoeverre de be-
ginselen van den C. N. in \'t algemeen toepasselyk
konden geacht worden in zaken van koophandel, wanneer
do Code dc Commerce onvolledige bepalingen inhield,
of wanneer zo geheel zweeg.— De Code de Commerco
zelf toch, bood geen richtsnoer aan waarnaar men moest
handelen, want het had niet onze algemeene bepaling
daaromtrent, vervat in art 1 Wetboek van koopbandoL
Slechts iu enkele artikelen verwees do C. d. C. naar
den C. N. zooals, omgekeerd, dezo ook niet in eeno
algemeene bepaling, maar voor afzonderlijke gevallen,
in enkele harer artikelen ten opzichto van het handels-
wetboek beshsto, hetzij om dio bepaling ook toepasselijk
to verklaren iu hct handclsrccht, hetzij met het tegen-
overgestelde doel. 3)

De moesto Franscho schrijvors ncmon toch aan dat
mon zich tot hct gcmccnc recht moet wenden, ingeval
hct handclswctboek zwijgt.

O. a. Massé zegt daarvan hot volgendc:
/rLcs lois influent donc puissamcnt sur lo commcrco
*ct cctto influence appartient non seulement aux loi»
//commerciales, mais cncoro aux lois civilos dont
/r l\'objet principal est l\'état général do la société" ctc.

Vorder, do handelswet bcschouwcndo als cono bijzon-
dere wct, dio gccno algomccno, miuir slochts bijzondoro
regels gccft aan sommigo handelingen bopiuild oigon aan
den handel, gaat hij aldus voort: /rlcs lois civilos influent
//cncoro sur lo commorco à nn autre titro commo sup-

1) Zio bijv. art. 6, 7, 18, 05, 02 0. d. 0. ciie.

2) Zlo In dcicn tin b^v. art. 1107 0. N.

3) Ilijv. arl, 1341, 2084, 1163 C. N. cn*. Zlo ook art. 920 C. N.
art. 142(1 C. N.

4) MojMÛ lo droit coranicrcial cn rapport ctc, I 03.

-ocr page 44-

32

/r plement des lois commerciales; la loi civile étant la
»règle générale des actions des citoyens et la loi com-
n merciale n\'étant que la règle particulière de certaines
//actions on doit réconnaitre en principe que dans tous
//les cas ou la loi particulière se tait, la loi générale ou

//le droit commun reprend son empire.........ce prin-

/ycipe est consacré et reconnu par la loi commerciale et
» par la loi civile elles-mêmes" etc. i)

Echter bleef er nog altyd zwarigheid bestaan, wanneer
men moest aannemen dat het droit civil toepasselyk was,
of wanneer de C. de C. zweeg. Dit voelde Massé ook,
en hy achtte het daarom noodig eenen algemeenen regel
ten dien opzichte te geven. Op zijne woorden //mais
//dans l\'application ce principe soulève les plus sérieuses
//difficultés parce qu\'il n\'est pas toujours faclie de recon-\'
/^naitre" etc. laat hij dan ook volgen: //Néanmoins on
//peut dire qu\'en général lors quo la loi civile
/»triice une règle qui en égard aux choses ou aux
//actes qu\'elle a pour objet peut ûtro considérée comme
//une règle du droit commun, cette règle est applicable
a en matière commerciale, j\\ moins qu\'une disposition
//contraire du droit commercial n\'y ait dérogé, mais qu\'il
//en est autrement lorsque la règle posée par lo droit
I //civil peut ôtre considérée comme une exception au

\' ^ //droit commun ou i\\ l\'équité naturelle; dans co dernier cas

/r cetto règle n\'est pas applicable cn matière commerciale,
14 M îi moins qu\'une disposition du droit commercial l\'ait

i n pareillement consacrée. 2)

De vraag zou dus in casu hierop noerkomen of art. 1328
C. N. kan beschouwd wordeu als een //règle du droit
//commun" of omgekeerd, en hct komt me voor dat men
die vraag in den eerstgemeldon zin moet beantwoorden

. f

1 i

1) >(as8<: 1. c.

2) MosmS 1. c.

^ I

-ocr page 45-

33

en dat wel op de volgende gronden: Zooals ik boven
aantoonde in aanteekening I is art. 1328 C. N. noch
art 1917 B. W. iets anders dan eene toepassing van den
regel dat hij, die iets beweert dat moet bewyzen, doch
in meer beperkten zin wat betreft de bewysmiddelen.
Dit deed men uit vrees voor bedrog; het is dus een
regel van gemeen recht omdat het bewys eischt tegen-
over derden van hetgeen men beweert, maar het is een
regol van billijkheid om die derden, die niet zoo goed
als partijen in staat zyn om een gepleegd bedrog door
tegenbewijs te ontzenuwen, eenigszins tc beschermen
door tegenover hen meer zekerheid te eischen dan ge-
woonlyk. Wel is waar begaat men dan eene onbillijkheid
tegenover partijen te goeder trouw, die mogelijk niet
aan al die vereischten hebben gedacht, doch de wet is
nu eenmaal daar ora hen to waarschuwenhare bepalin-
gen zijn gemaakt om nageleefd to worden, en hoewel
ik het op zichzelf uict goedkeur dat daardoor ccno on-
billijkheid gewettigd wordt, zouden derden daar-
entegen, zonder die bepahng geheel aan de willekeur
van partijen zijn overgeleverd.

Nemen wij nu dc stelling van klasse over don zou
art 1328 C. N. ook op zaken van koojjhandel toepasse-
lijk moeteu zijn, omdat zo un règle du droit comnuui\'\'
is en de C. d. C. nergens ten dien opzichte eeno strij-
dige bepaling bevat

Dit is echter door verscheidene Franscho schrijvers
niet aangenomen, zooals Toullier, Bonnier, Alarcadd enz.

Toullier maakt do volgende opmerking: c\'est uno
/r question très importante qui parait abandonne la
» prudence des tribunaux de commerce. Ils peuvent d\'après
A les circonslancos, appliquer lo principe, lo modifier ou
« eu écarter l\'application suivant que l\'équitu ot l\'intcrfit
* du commerce piu-ait l\'exiger." \') Dit gevoelen kan zijn

1) Touiller VIII 2 4.

4

-ocr page 46-

34

oorsprong niet hebben ontleend aan de bepaling van art
1341 C. N. in verband met art 49 en 109 C. d. C. i)
Hoe volgt nu uit dit verband de conclusie dat art. 1328
C. N. niet toepasselijk is? Art 1341 C. N. handelende
over het bewys door middel van getuigen bepaalt dat
dit niet zal toegelaten worden //de toutes choses excé-
/fdant Ia somme ou valeur de cent cinquante francs,"
en ook niet tegen en boven de akte enz. ; maar in de
tweede alinea volgen deze woorden: /rle tout sans pré-
//judice de ce qui est prescit dans les lois relatives
//au commerce."

. Nu beweert Toullier: //les tribunaux peuvent admettre
n la preuve testimoniale môme des conventions non écrites
//excédant 150 francs. Ils pourraient i\\ plusforto raison,
//l\'admettre pour établir la vérité on la fausseté d\'un^
n acte sous seing privé." 2) Dit zou waar kunnen zijn
wanneer de Code de Commerce dit getuigen bewijs ergens
in \'t algemen voor allo overeenkomsten had toegelaten;
dat is echter niet het goval, in tegendeel sluit do Code
do Comerce in art 41 het uitdrukkelijk uit, terwijl zij
hct overigens slechts in 2 artikelen toelaat, dit zijn artt
49 en 109 C. d. C. en dan nog niet zoo onbeperkt zooals
uit do woorden dier artikelen zelf blijkt art 49 C. d. C.
toch zegt: »les associations en participation peuvent ôtro

/rconstatées...... par la preuve testimoniale si le trl-

//bunal juge qu\'elle pout ûtro admise; en art

/r 109 C. d. C. : les achats et ventes se constatent......

//par la prouve testimoniale, dans loa cas ou lo tri-

1) VVflnt Toullier zelf zegt: »mnia on no s\'nperçut pM quo
«ccttc nouTcllo redaction rapprochée do l\'nrt l.\'i41 du code civil
«laissent subsister du doute, sur le point do savoir si les tribu-
«naux do comniercc peuvent indénniincnt, dans tous les cas
«recevoir la preuve testimoniale sans commencement do preuve
,par écrit Toullier I.X 231.

2) Toullier VIIl 244.

-ocr page 47-

35

/fbunal croira devoir l\'admettre. Men mag dit
nu niet willekeurig uitbreiden tot alle andere bandels-
overeenkomsten in een wetboek dat geene algemeene
verwyzing naar bet burgerlyk recht bevat, i)

Evenwel ziet Marcadé hierin geen bezwaar hoegenaamd,
hy beweert immers: //or les achats et ventes sont lo
/\'typo de toutes les affaires commerciales, ils sont les
/irplus frequents et les plus importants dos actes com-
n merciaux. Le moyen de preuve formellement admis pour
n eux l\'est donc implicitement pour toutes autres opéra-
n tions, et tel était l\'ancien usage du commcrco, auquel
/irien n\'indique quo notre législateur ait voulu apporter
u dc changement."

Deze meening van Marcadé komt mo voor onjuist to
zijn, want indien dc Franscho wetgever niet van hct
oud gebruik wildo afwijzen had hij niet noodig gehad
dit in oen afzonderlijk artikel uit tc drukken, en ware
dit laatste alleen "hot geval gewoost mot art. 109 C. d. C.
dan zou men misschien nog met Marcadé kujincn aan-
nemen dat, omdat koop en verkoop het hoofddenkbeeld
is in den handel, ook datgene wat ton opzichto dior
overeenkomst als bewijsmiddel goldt, îl plus forto raison
zou aangenomen kunnen worden voor allo undcro hau-
dclsovcrccnkomstcn. Do C. d. C. laat cchtor ook nog
in art. 49 gotnigonbowijs too bij \'do associations cn par-
ticipations, die niot altijd koop cn verkoop ten doel
hebben.

Bonnior komt tot dezelfde conclusio als Toullier cn
ïlarcadü, maar hij voert voor zijno bewering gccncn cnkclcu
grond aan, dan hot foit, dat men hot over dit punt nog
al eens is. Vorder voort hij als stimulans hct volgcndo

1) Zio ook Tuiillicr IX , dio hol ook niol op do woorden
der wel durfl gronden hoewel hij vnn govoolcn is dnl do wetge-
ver hol legenovcrgoAlGldü bedooldo.

2) Marcn.16 V nd 1.H8 VII.

3*

-ocr page 48-

2G

aan: »Un point...... c\'est que la certitude de la date

»n\'est pas réquise , même à l\'égard des tiers, dans les
»opérations commerciales, qui sous le double rapport de
//la célérité de l\'économie ne peuvent être soumises à
// la nécessité de l\'enregistrement." Maar dit is een
vraag de jure constituendo volgens het jus constitutum
evenwel kan ik dit niet aannemen.

primo: omdat zooals ik reeds aantoonde de C. d. C.
in geen artikel het getuigenbewys in \'t algemeen, maar
in 2 artikelen slechts voor byzondere gevallen toelaat

secundo: omdat de bepaling van art. 1328 C. N. une
règle de droit commun et d\'équité is.

tertio: omdat nergens blykt dat men hier van het
droit civil wilde afwyken.

Het is waar dit is een leer van streng recht, maar ik
kan me volkomen vereenigen met de woorden van Mr.
A. de Pinto, die gelooft dat men deze (de wet) blind>
moet en kan volgen, maar dat het streven naar zooge-
naamde billykheid en rechtvaardigheid eene ijdele poging
is, die ons van den rechten weg afvoert, en op het
dwaalspoor geleidt.

Do Franscho schryvers geven hier meer toe aan een
gevoel van billijkheid ten opzichto van den handelaar, dan
dat hunne meening gesteund wordt door do wet ^Ir. A.
de Pinto is van hetzelfde gevoelen.

» Ook dat voorschrift, zegt hij, van art 1 W. v. K.
» immers in dien algemeenen zin ontbrak aan hot Franscho
// regt. Wel zeide art 1341, hetwelk voor burgerlijke
»zaken het getuigenbewijs in den regel uitsluit, lo tont
//sans préjudice do co qui est proscrit dans
//les lois relatives au coramorce. Maar in deu

1) Ronnicr trniU^ des prouves 703.

2) Art. 1341 C. N. zegt letterlijk: Ie tous sans préjudico do
co qui est proscrit clc.

3) do Pinto Ilandi. tot li. W. v. K, II. Inleiding 1. f.

-ocr page 49-

37

»-Code de Commerce zocht men vruchteloos naar eeno
/»bepaling, welke letterlyk en uitdrukkelyk hetzelve voor
>r handelszaken in het algemeen toehet; integendeel waren
irer, die uit den inhoud van de artikelen 39, 40, 49,
109, 311, 332, en anderen, misschien niet geheel ten
onregte meenden te moeten opmaken, dat ook do regter
>fin zaken van koophandel, geen getuigenbewys mogt
/raannemen, dan alleen voor do zoodanigen, waar de
Awet zulks uitdrukkelyk toestond. Intusschen is deze
*leer van het strenge regt, welke zeker in strijd was
//met de bedoelingen van den wetgever, steeds verwor-
/rpen door de leer zoowel der beste schrijvers als der
/rjurisprudentie, welke algemeen aannam, dat het bewijs
ff door getuigen in handelszaken, in den regel, geoorloofd
» was." Ik weet niet of de bedoeling vau den wetgever
was hot streng recht hier to handhaven of niet, maar
dat is zeker, dat het uit de wet zelf, die toch do
uitdrukking van don wetgever is, niot blijkt, hoewel
men uit art. 49 en 109 C. d. C., en die door Mr. do
Pinto aangehaald, meer genegen zou zijn te geloovcn,
dat het streng recht wel in de bedoeling van den "wet-
gever lag. Ilij schijnt toch wanneer hij getuigenbewijs
wil toegelaten zien, ccue uitdrukkelijke bepaling nood-
zakelijk geacht to hebben, zooals art. 49 on J09 C.d.C.
Had hij het dus in \'t algemeen in zaken van koophandel
toepasselijk willen hebben, dan had hij een dergelijk art.
als ons art 1 W. v. K. in den C. d. C. moeten opnemen.

Hoe dit echter ook zij in het Franscho recht, bij ons
heeft mon die klip ontweken, en men zoude oppervlak-
kig donken ook oen einde gemaakt aan dien strijd. Dit
is echter geenzins het geval. Bij ons is ook nog do
vraag: is
ff nrt. 1917 B. W. op zaken van koophandel
toepasselijk" iu verschillenden zin beantwoord. Mijno

1) clc Pinto Hnndl. tot h. W. v. K. II. i ï.

-ocr page 50-

38

meening -is zooals ik boven aantoonde, dat dit niet het
geval kan zyn.

Wanneer wy nl. art. 1 W. v. K. beschouwen, lezen
we het volgende: Het Burgcriyk wetboek is, voor zoo-
verre daarvan by dit wetboek niet byzonderlyk is afge-
weken, ook op zaken van koophandel toepasselijL Dus
de onzekerheid wanneer het burgelyk recht te pas komt
in handelszaken, die in Frankryk bestond, is daarmede
voor goed opgeheven. De vraag wanneer het W. v. K.
afwijkt of niet van het burgcriyk recht, in eene
questio facti; maar de 2® alinea van hetzelfde artikel
luidt als volgt: Behalve de bowysmiddelen by dit en bij
het Burgerlyk wetboek aangewezen, zal in zaken van
koophandel het bewys door getuigen, in allo gevallen en
zonder aanzien van den aard of hct bedrag des onder-
wcrps, worden toegelaten, ten ware, bij dit wetboek,,
een bepaald middel van bewijs bij uitsluiting is voor-
geschreven.

Het B. W. geldt in zaken van koophandel boven het
gebruik; men denke slechts aan \'\'art 3 Alg. Bop. dat
ook voor het Wetboek van Koophandel geldt nl.: 0 dat
»gewoonte geen recht geeft tenzij do wet er naar ver-
wijst"

Ten opzichte van het bewijs geeft dadelijk art 1 2« al.
W.
V. K. ceno bijzondere afwijking van het burgerlijk
recht Zoo vatton hct niet alleen do vijf advokatcn op
in hunno aantcckeningen op het W. v. K., maar ook
Mr. A. do Pinto zegt er hct volgendo van: »Op dou
»regel volgt alzoo dadelijk nog iu hetzeirdo artikel eono
»der gewichtigste uitzonderingen. In hot Burg. regt
»toch wordt het getuigenbewijs iu den regel niet toego-
»laton, dan in die gevallen, waarin do wot uitdrukkelijk

»anders bepaalt...... In hct handclsrogt geldt hottegon-

»ovorgcstelde beginsel, dddr mag alles bowozcu worden
»door getuigen, tenzij do wet ccn bepaald ander bo-

"■ïir-.

I\' ^lïi.

-ocr page 51-

39

/fwysmiddel, en wel by uitsluiting, voorschryvo.
*Niet alleen do spoed, welke doorgaans in handelsover-
»eenkomsten vereischt wordt, eu welke meerendeels bet
/r opmaken van schriftelyke akten onmogelyk maakt;
>ymaar daarenboven, en voornamentlyk, de onkreukbare
it trouw welke de ziel moet zijn van eiken eerlyken han-
/rdel, maakte zulk eene bepaling noodzakelijk." ï)

Als nu bijv. A. met B. eene overeenkomst sluit en
zg daarvan eene onderhandsche akto opmaken, waarvan do
datum door C., aan wien deze akte wordt tegengewor-
pen , als antidato wordt aangevallen, dan kunnen A. cn
B. daartegen aanvoeren, op grond van art. 1 alinea 2
W.
V. K., dat zij getuigenbowijs mogen aanwenden,
cn dus art. 1917 B. W. tegen hen niet geldt; cn tcrccht
want feitelijk kunnen zc do bepaling van art. 1 2« al.
W.
V. K. hier in toepassing brengen daar do vorcischtcn
voor getuigenbowijs in casu aanwezig zijn, nl:
Primo\'hct feit is afdoondo cn terzako dionendc.
Dit is ni. i. nog al gemakkelijk aan to toonen, want
het foit is hier eerstens stellig afdoende, omdat hct toch
buiten twijfel is dat het rccht van C. daarvan zal afhan-
gen. Immers, indien bijv. niet wordt bewezen dat do
akto werkelijk op dien datum is gemaakt dion mon haar
gegeven heeft, zal zij eerst tegon C. kunnen gelden,
van af hct tijdstip waarop zij hom in roc^jton wordt ver-
toond; cn tweedons tor zako dienende evenzeer, want
wat wordt anders door 0. betwist dan juist dat foit
waarop zich dc tegenpartij beroept, nl.: dat op dion
zelfden dag en gccnon andoren zoowel do akto is go-
tcckcnd als do overeenkomst gesloten.

Socundo. Het gotuigonbowijs is niet door do wot
uitgesloten.

Dit blijkt volgonn mijno meoning duidelijk uit do

1) do I\'lnlo Ilandl. lol hct W. v. K. II 2.

-ocr page 52-

40

woorden: n in allen gevalle zonder aanzien van den aard
» of het bedrag des onderwerps" in art 1 al. 2 "VV. v. K.
En in het geheele wetboek vind ik geen uitdrukkelijk
verbod ten opzichte van den datum. Deze algemeene
bepaling in het eerste artikel is immers eene byzondere
afwyking van het burgerlyk recht ten opzichte van het
bewys.

Tertio. Art 1 al, 2 W. v. K. is imperatief /ren de
//regter heeft alleen te onderzoeken, wanneer het getui-
/rgenbewys door éene der partyen gevorderd wordt:
/rl°. of de daadzaken, welke men bewijzen wil, terzake
»dienende en afdoende zijn (Art 203 W. v, B. R.);
/r2°. of het bewijs door getuigen daarvan door eenige
/ywet uitdrukkelyk is verboden; — cn, waar het
/i»eerste wel, en het tweede niet het geval is, moet
n hy de vordering tot bewys toewijzen."

Misschien zal men beweren dat van art 1917 B. W. om-
trent hare al of niet toepasselykheid in zaken van koophan-
del, geen sprake kan zijn, daar dit voldoende uitgemaakt
fs wordt door art 1 al. 1 W. v. K., want dat de 2« alinea
van hetzelfdo artikel hier volstrekt niet te pas komt,
omdat art 1917 B. W. in \'t geheel niet over bewijsmiddel
spreekt, maar slechts cenigo gevallen opnoemt, waarin
zij den datum tegenover derden voor zeker houdt.

IP

Maar sluit dan art. 1917 B. W. alle bewijs uit? dit
kan niet waar zijn; wat toch is het geval: men wil het
bestaan van eene akte op eenen bepaalden datum be-
wijzen. De wet echter achtte uict alle bowysmiddolcn
tegen derden als genoegzame zekerheid gevende, maar
noemde vier gevallen op die het bestaan der akte on-
wcderlcgbaar maken. Welnu, indien men, om bij het
eerste geval eens alleen to blijven, hot bestaan der akte
op deu datum waarop zij werkclyk gemaakt is wil be-

1) Mr. A. dc Pinto Handl. lot het W. v. K. II, blz. U.

-ocr page 53-

41

wyzen, late men haar slechts op dienzelfden dag regis-
treren. Dan valt de datum der registratie samen met
dien der akte. De registratie bewijst dat zy op dien
dag bestond, waarop zij ter registratie werdt aangeboden;
de datum der registratie valt samen met dien der akte,
ergo: het bestaan der akte op den datum dien zij draagt
en waarop men beweert dat zij gemaakt is, moet even-
zeer bewezen zijn.

Zoo kan men eveneens handelen ten opzichto van het
tweede geval (ofschoon dat uit den aard der zake weinig
te pas zal komen) en ten opzichto van het viordo geval.
Het derde heeft men natuurlijk niet in zijno macht

Dit kan nu alles in zaken van koophandel volgens
art 1 al. 2 W. v. K. door getuigen bewezen worden.

Sommigen beweren dat art 1917 B. "W. evenzeer op
zaken van koophandel toepasselijk is als in het burger-
lyk recht, behalve ten opzichte van wissels, orderbriofjea
en endossementen.

Volgens Mr. Kist volgt dit uit do bepaling zelf van
art 100 W.
V. K. hij zegt nl.: »De wet toch hcoft
ft exprosselijk bevolen, dat wissels en endossomenten go-
»datecrd moeten zijn cn wel bepaaldelijk, opdat do
//dagteekening ten aanzien van derden zoudo blijken.
//Tusschen partijen toch zal do dagteekening meestal
//onnoodig zijn. Do datum moot dorhalvo ook tcgon
»derden gelden, anders ware do gehcclo bepaling on-
» noodig." 1)

Dit ia echter nog do vraag. De wet wilde alleen in
art 100 W.
V. K. cone definitie van don wissel geven,
daarom moest zo ook van don datum spreken als formeel
vereischte, maar daaruit volgt nog niot dat op do overigo
handelsovereenkomsten art 1917 B. W. wel toepas-
selijk is. Dit kon men met voel moer grond beweren

1) Kist beginselen v. Handelsrecht II bit. 59—00.

-ocr page 54-

42

voor den Code de Commerce, omdat deze geene bepa-
ling bevatte als art. 1 al. 2 W. v. K. Maar bovendien,
de wiasel is eene geheel byzondero instelling, aan geheel
byzondere regels van het gewone handelsrecht afwykendo
onderworpen. Zy heeft byv. een authentiek karakter
ofschoon geen openbaar ambtenaar is tegenwoordig ge-
weest, zij gaat. ook over zonder akte van cessie, het
accept verbindt den acceptant onvoorwaardelijk enz. Zij
zou dus niet eens behoefte hebben aan getuigenbewijs,
daar zij voor waar wordt aangenomen zoolang de valsch-
heid niet bewezen is, ook wat den datum betreft.

Ook in Frankryk beschouwde men haar als ceno
authentieke akte, zooals o. a. blykt uit hetgeen byv.
Pardessus schreef: /rAinsi une lettre do change, un
«r billet à ordre, un endossement, font foi do leur date
fr sans autre secours ; c\'est par ce motif quo l\'antidate cn
l\'est punie comme un faux."

En wat zegt Rogron in zijno aanteekening op art. 139
C. d. C.: /rUinterót du commerco a voulu que les lettres
/rde change, les billets t\\ ordre, les endossements fissent
»\'foi do leur date, commo les actes authentiques; l\'antidato
/r îl dû dès lors ôtro punio des peines du faux, c\'est îl
»\'dire des travaux forcés îl temps."

Prof. Diephuis is van hetzelfde gevoelen als ^fr. Kist.
Volgons hem omdat geono bepaling van hot W. v. K.
hiervoor grond oplevert 3) (d. voor do niet toopassc-
lijkheid van art. 1917 B. W. op handelszaken.) Maar
iets vroeger, sprekende van do ondcrhandscho gcschrifton
ocns koopmans dio gefailleerd is, zegt dozclfdo schrijver
het volgende: » 3ilcn heeft do gevolgen dier meoning
/\'(dat do curator van den gefailleerde dordo is in don

3) rnrdcssiifl Droil Comm. 217.

3) Rogron C(m1o dc Conun. explique nd nrl. 139.

3) Diephuis li. R. \\X 160.

-ocr page 55-

43

t/zm van ai-t. 1917 B. W.) breed uitgemeten.........

n maar men schijnt daarbij niet genoeg in het oog gehou-
»den te hebben, dat do dagteekening veelal wel
/rvan elders zal kunnen bewezen worden, vooral in
//handelszaken waarby het getuigenbowijs
»algemeen is toegelaten, en ook de handelsboeken
// deswege als bewijsmiddel kunnen gelden." i) Het komt
my voor dat deze twee plaatsen nog al met elkander
strijden. Myn gevoelen wordt ook nog gedeeld door den
schrijver die in het "Weekblad N°. 767 opkwam tegen
eeno beslissing van den IToogen Raad dat rechtverkrij-
genden geen derdon zijn in don zin van art. 1917 B. W.
De vrees, toen door de redactie uitgedrukt, dat door het
aannemen dier meening te veel belemmering in den
handel zou ontstaan enz., weerlegt hij in een ander num-
mer van het weekblad met de volgondo woorden: »Immers
//geene vordering van een eerlijk koopman berust alleen
H op onderhandscho stukken van zijnen debiteur.

»Ieder koopmau heeft zijno boeken om do deugdelijk-
»licid dcr schuld te bewijzen, cn konden hem dio al soms
//niet dienen, dan zou hij in don regel toch steeds mot
//getuigen kunnen bewijzen dat zijno onderhandscho stuk-
»ken anterieur luin hot faillissemont zijn; do lloogo
»Iliiad schijnt dit to hebben ovcr hct hoofd gozien en
//heeft daarom ccno zwarigheid gevonden, dio in wor-
»kelijkheid niet bestaat, railliot 1.1. cn allo Franscho
»schrijvers beweerden reeds dat art. 1328 C. C. dit ge-
»tuigonbewijs toeliet on bij ons kan daanuin niet meer
»getwijfeld worden na do opnamo van hot nieuwe 1«
»artikel in hct W. v. K. Do bedenkingen dor redactie
»in hct weekblad 767 vervallen dus geheel."

Ik wonschto nu nog cvon een broed overzicht to goven

1) Diephuis n. U. I.\\ 155.

2) W. 775.

-ocr page 56-

44

der gevolgen voortspruitende uit hetgeen ik in myne
beide eerste aanteekcningen op art art 1917 B. W.
heb betoogd.

Vooreerst kunnen alle mogelyke curators hetzg over
onbeheerde nalatenschappen, hetzij over krankzinnigen,
hetzy over andere personen of zaken, alle bewindvoer-
ders enz. tegenover eene onderhandsche akte zonder
zekeren datum art 1917 B. W. inroepen. De vraag of
zij penitns extraneï zgn of niet vervalt geheel.

Verder in \'t algemeen alle erfgenamen en rechtver-
krygcnden. Zy roepen allen art 1917 B. W. te hulp.

Ook de lastgever is derde tegenover den datum eener
ongeregistreerde onderhandsche akte door zijnen lastheb-
ber geteekend, niet alleen na het eindigen der lastgeving
zooals Prof. Diephuis beweert, maar ook tijdens de
lastgeving nog voortduurt en de lasthebber binnen den
kring zijner bevoegdheid handelde, zoowel wat don aard
der lastgeving zelf betreft, als omtrent den tijd waarvoor
hij lasthebber was. Want, al is de lastgever ook do
persoon in wiens naam gehandeld wordt, al wordt hij
ook aangesproken tot vervulling dor verplichtingen door
zijnen lasthebber wettig voor hom op zich genomen, hij
was daarom nog niet feitelijk dcgecn dio do akte toc-
konde, hij kan omtrent don datum gemakkelijk bedrogen
worden, on is geheel derdo tegenover dio handeling wat
den datum betreft Dio met oenen lasthebber handelt moot
bovendien altijd dubbelo voorzorg gebruiken, men moot
zorgen dat men tegenover dengene voor wien do last-
hebber handelde, alles kon bewijzen wat op do overeen-
komst betrekking heoft

Hctzclfdo geldt ook ten opzichte van den meerderjarig
gewordene tegenover zijnen voogd.

Dit alles echter in het burgerlijk rocht

1) Diephuis B. U. VIII 824.

-ocr page 57-

45 ^^

Ia het handelsrecht vervalt nu een groot punt van
twist, dat lot een menigte beslissingen in beiderlei zin
heeft aanleiding gegeven, ul.: of een curator in faillisse-
ment derde is ten opzichte van den datum eener onder-
handsche akte want zclfs al ware art. 1917 B. W. toe-
passelyk op zaken van koophandel, dan nog zoude dit
geen vraagpunt meer kunnen zyu daar allen derden
zyn tegenover dien datum behalve partijen.

Kortom in het burgerlyk recht geldt art 1917 B. W.
tegen allen behalve partyen, in het handelsrecht geldt
het tegcu niemaud of liever in het geheel niet.

-ocr page 58-

III.

Is art. 1917 B. W. beperkt tot de door haar zelf
opgenoemde gevallen?

Dc tweede hoofdvorm waaronder zich de vraag: in
welke gevallen nl. art. 1328 C. N. zoowel als art. 1917
B. W. toepasselijk geacht kunnen worden, voordeed,
was, dat men zich afvroeg: zouden ook andoro omstan-
- digheden dan die de artikelen zelf opnoemen, kunnen

aangemerkt worden in hunno bepaling begrepen tc zijn:
m. a. w. zijn dio opgenoemde gevallen slochts voor-
beelden?

Beido artikelen zijn in bedoeling volkomen hetzelfde
maar bij ons hoeft men hct noodig geacht cenc kloino
: uitbreiding tc geven aan dc bepaling van art 1328 C. N.

wij hebben 4 gevallen aangenomen terwijl do C. N. cr
Blcchts 3 opnoemde.

Evenwel schijnt hct toch, dat men in Frankrijk wol
gevoeld heeft dat do redacteurs van den C. N. hct artikel
wel wat al tc limitatief hadden gesteld, on zoo kon mon
dan ook tot ccn geheel tegenovergesteld gevoelen komen
cn o. a. aannemen, dat con dorde, hoewel hij kennis
van don datum had waarop do akte gemaakt was, zich
zoudo kunnen beroepen op hot limitaticvo karakter van
art 1328 C. N. waardoor hij zich niet gehouden zou
achten aan zijno erkenning.

-ocr page 59-

47

Daarom nam dan ook misschien hct hof van Grenóblo
in een arrest aan: »que la connaissanco qu\'aurait cue
»racheteur posterieur dc l\'acte sous seing-privé qu\'on lui
n oppose suffit pour donner eet acte date certaine li son
»e\'gard." l)

Dit was echter buiten de woorden der wet om en het
arrest is dan ook verworpen door het hof van Cassatie
den 27*t«n Mei 1823.

Het kan niet onmogelijk zyn dat dergelijke overwe-
gingen onzen wetgever er toe hebben gebracht een
vierde geval op te nemen nL de schriftelyko erkenning
van derden.

Dat hij desniettegenstaande nog veel te beperkt to
werk ging zal wel, geloof ik, door niemand betwijfeld
worden.

Ton opzichte nu van dezo gevallen kan men zich tweo
vragen voorleggen:

- A. Is geen ander go\\-al toegelaten dan do opge-
noemde, of zijn dezo slechts voorbeelden zooals Toullier 2)
beweert?

li. Welke gevallen zijn onder do bewoordingen dor
opgenocmdcn zelf begrepen, d. w. z. zijn die woorden
zelf ook weer streng limitatief op to vatten of niet?

Dezo beido vragen zal ik trachten to beantwoorden.

SP

Vooraf echter eeno kleine opmerking. Do gevallen,
in bcido artikelen opgenoemd, kunnen tevens bewijs-
middelen zijn voor den werkelijken datum, d. 1. voor dien
waarop do akto gemaakt is, want, indien mon sleehta
op dienzelfden d;ig do akte huit registreren, zoodat beido
dagloekeningon, dio der akto on dio der registratie
noodzakelijk Hamcnvallen, is toch do datum bewezen

1) Zio (Hl arrcflt bij Bonnier 701 onngcfiliitl cn bij Durnnlon
XIII 131 nnnKolmnia.
») Toullier VIII 213 ».i«!

-ocr page 60-

48

echt te zyn. Dit beweerde ik reeds op blz. 40 en 41.
Tot meerdere staving evenwel van myn gevoelen (dat nl.
die gevallen ook bewysmiddelen zyn), wil ik hier nog
aanhalen de woorden van Mr. A. de Pinto in zijn prae-
advies op de laatstgehouden juristenvergadering.

>/Door het juiste beginsel", zegt hy, wordt echter
//het zeer beperkte voorschrift van art. 1917 niet ge-
* rechtvaardigd. Men kan aannemen dat hy. die zich
>r tegenover derden beroept op eene tusschen partyen
n erkende onderhandsche akte, in geval van het betwisten
//der dagteekening, hare juistheid moetbewyzen, zonder
//hem of den rechter te binden aan enkele in de
Awet, met uitsluiting van andere, genoemde
/rbewysgronden, gelyk onze wet op voorbeeld van
//den Code met afwyking van art. 3327 van het ontwerp
>rvan 1820, dat, na enkele omstandigheden te hebben
// opgenoemd, waaruit de echtheid der dagteekening blijkt,
//in zyn laatste nummer toehet deze ook uit andero
/»omstandigheden ten genoege van den rech-
//ter te bewyzon."

Tevens blykt hieruit dat ook volgens Mr. A. de Pinto
art. 1917 geen ander bewysmiddel toelaat.

Het komt mij daarom voor dat Prof. Diophuis teu
onrechte van een tegenovergesteld gevoelen is als hij
beweert: het bewijs hiervan (nl. van het tijdstip waarop
de akte gemaakt was) is door art. 1917 niet uitgesloten,
en kon ook niot uitgesloten worden; het is dus toegela-
ten. Dit geldt zclfs van het bewijs door getuigen en
vermoedens, in de gevallen waarin deze bewijsmiddelen
in \'t algemeen zijn toegelaten, l) Nu is het buiten twijfel
dat — ondcrftteld dat hier geene andere bewijsmiddelen
zijn uitgesloten en dus do meening van Prof. Diephuis
juist blijkt te zijn — dorden, zoolang de tegenpartij nog

1) Diephai» U. li. IX 151.

-ocr page 61-

49

andere bewysgronden kan aanvoeren, hetzij die bestaan
in de door art. 1917 B. W. opgenoemde gevallen, hetzy
in andere bewijsmiddelen dat de dagteekening der akte
echt is, dit art. niet kunnen inroepen.

Stel bijv. dat A. op primo Januari eeno overeenkomst
sluit met B. waarbij getuigen tegenwoordig zijn. De
akte van deze overeenkomst opgemaakt, wordt echter
geregistreerd op den eersten Februari daaraanvolgend,
het tijdstip nl. waarop men tegen derden gebruik wenseht
te maken van dit onderhandsch geschrift, cn wel in casu
tegen C, die zich natuurlijk beroept op art. 1917 B. VV.
cn beweert dat de akto tegen hem eerst geldt van af
primo Februari. 1) Maar A. of B. kunnen nu getuigen
bybrengen cn maken daar dan ook gebruik van. Do
datum echtcr door deze getuigen voor echt verklaard
kan evenwel niet tegelijk gelden met dien der registratie.
Want ze zijn in casu niet gelijk. Wat nu? Art. 1917
geldt natuurlijk niet of men moest het getuigenbewijs
voor valsch houden. Sloot, daarontcgcu art. 1917 allo
andere bewijsmiddelen wM uit, dan zoudo noch getuigen-
bewijs, noch conig ander bewijsmiddel, behalve do in het
art. zelf opgenoemde, iets baten.

Ik kom dus van zelf tot do twee volgende onderstel-
lingen.

1«. Is art. 1917 B.W. (1328C.N.) allcon toepasselijk
wanneer men geen ander bewijsmiddel meer kan bij-
brengen om zijno bewering to staven? of:

2®. Geldt dezo bepaling nieticgcnstmuido mon hct
beweerde foit door allo andere middelen zou kunnen

1) Art. 1917 B.W. is iunncrs gebosconl op het verscliil tussclicu
do dagtecticning der nkto en dio, wunrop dc door liet art. zelf
genoemdo gbvallen heblten plaats gehad. Zijn iwt beide daglco-
keningen gelijk, zoudat zoodanig goval do dagteekening zelf der
akto authcntiseert, dnn kunit nrt. 1917 B. W. niet to pns.

4

-ocr page 62-

50

mogen bewyzen, zoodat het artikel feitelijk die bewys-
middelen uitsluit?

By nadere beschouwing bestaan echter m. i. tegen de
eerste Onderstelling te gewichtige bezwaren, om haar te
kunnen aannemen.

a. Zoowel art 1328 C. N. als art 1917 B. W. zijn
te beperkt in hunne uitdrukkine;en, die niet facultatief,
maar imperatief gesteld zijn.

Moge al Toullier het tegendeel beweren, als hy zegt:
//pour soutenir que la distinction de l\'art. 1328 est limi-
/\'tative, on invoquerait inutilement la formule de sa
//rédaction: Les actes sous seing privé n\'ont de date
/l\'été, que du jour etc." i) hy vervalt daardoor m. i. in
eene willekeurige onderscheiding zooals blykt uit hetgeen
volgt: //On doit répondre que la limitation ne tombe pas
/rsur l\'énumeration qui suit, du jour de la mort
// etc." 3) Dus wel op icts anders byv. dat niet partijen
maar alleen derden (volgens hem zelfs niet de ayants-
cause\') deze bepahng kunnen inroepen, of dat dit art.
alleen toepasselyk is voor den datum, onz.

Toulher beroept zich voor zijne mcening op Pothier, en
het is niet to ontkennen dat deze alleen voorbeelden geeft,
en niet limitatief spreekt; ook de leer van het bewijs is
grootendeels volgens Pothier\'s gevoelen in den C. N. op-
genomen. 3) Ik kan mo dan ook geheel vereenigen met
dc woorden van Prof. Opzoomer, dat in het Franscho
recht nog eer twijfel mogelijk was dan in hct onzo,
maar toch brengen mo do beraadslagingen in don Fran-
schen staatsraad ovor den C. N. gehouden, er toe ook
het Fransche artikel eer limitatief dan cnunciaticf op to
vatton. Marcadé, dio Toullier op dit punt bestrijdt,

1) Toullier VIII 243.

2) Toullier 1. c.

3) Pothier traite des obligations 750.

4) Opzoomer U. W. nd nrt 1917.

-ocr page 63-

51

zooals trouwens de meeste Fransche schryvers het doen,
zegt
o. a, ook het volgende : n Sans doute tel aurait pu
// être le systeme du législatur (nl. om het art. enunciatief
//vast te stellen) mais tel n\'est pas celui qu\'il a adopté,
tt et les travaux préparatiores du code prouvent que à tort
ou à raison, on a entendu limiter les cas endehors les
quels il serait défendu aux juges de déclarer la date
incertaine."

En bewijzen dit nu die voorbereidende werkzaamheden
werkelyk? Ook dit blijft Marcadé nict in gebreke aan to
toonen: //Notre article en effet, zegt hy, qui dans le
//projet (où il portait le n". 217) n\'admettait comme
//donnant date certaine, que l\'enregistrement ot la mort,
//fut critiqué comme incomplet, etparco qu\'il no
//présentait pas, fut-il dit, toutes les circonstances
//pouvant donner la certitude do la date. Ce seul fait
//est peremptoire." Dat geloof ik ook. Do staatsraad
Borlier stelde daarom voor een derde geval op to nemen.
Ilij zeide o. a. : f quo hors lo cas d\'une apposition de

// scelles......il ne conçoit pas d\'autres espèces i\\ joindre

//i\\ celles exprimées dans l\'article, car le simple mention
//dans un acte public ne saurait donner une grande con-
*sistauco à l\'acte sous seing privé, dont elle ne ferait
//point connaître la teneur; d\'ailleurs on ne mentionno
»dans un acto public les écrits sous soing-privé, qu\'autant
//qu\'ils ont été préalablement enregistrés." 8)

Hij verzette zich echtcr nict tegen do gevraagde // renvoi
au section" Dezo veranderde het zooals Marcadé zegt:
»généralisant ramendement do M. Berlier et prévenant
//l\'inconvcniont par lui signalé" on liet als derde geval

toe n la rélation dans un acte public quelconque......do

//la substance de l\'acto privé." 3)

1) Marende V nd 1328 IV.

2) Confórcnco du C. N. blz. 171.

3) Mnrcndé V nd 1328 IV.

2*

-ocr page 64-

02

Duranton daarentegen die ook van gevoelen is dat
men geene voorbeelden moet zien in de gevallen door
art. 1328 opgenoemd, laat zich echter m. i. door zyn
billyklieidsgevoel wat te ver dry ven, waar hy zegt:
//doit on d\'ailleurs s\'interesser si vivement au sort des
/!\'actes sous seing-privé quand il s\'agit de l\'intérêt des
//tiers, si l\'on songe que ceux qui ne les font point
// enregistrer ont le plus souvent en vue de priver lo
// fisc des droits qui lui sont dus" i) enz. Dit is de vraag
niet. Is de fiscus benadeeld dan moet zy dat zien uitte
maken met hen die haar onrecht aandeden, maar dit
mag en kan geen reden zyn om tegenover ongerege-
streerde akten een laissez-aller aan tc nemen, en tc
zeggen laat ons toch geen moeite doen om te weten
wat de wet daaromtrent bepaalt, of zij het bewijs gemak-
kelijker of moeielyker heeft gemaakt. Het is alleen dc
taak van den wetgever om te beoordeelen of eeno zjuvk
gewichtig genoeg is om eeno bijzondere aandacht in do
wet tc verdienen. De rechter mag alleen, de wet toe-
passende, onderzoeken wat zij ten dien opzichte bepaalt
Was het in Frankrijk nu nog mogelijk te twijfelen aan
het limitatieve karakter van art 1328 C. N., bij art 1917
B. W. kan van twijfel geen sprake meer zijn. Of kendo
» onzo wetgever de strijdvraag niet, die het Fransche
«-artikel had opgewekt, en toonde hij niet, door het niet
» zeer gelukkig opnemen van eeno nieuwe uitzondering,
//dat hij voor geene verandering terugdeinsde? En niet
tegenstaande dat liet bij het Fransche artikel in allo
ff andere punten onveranderd, en voegde er niets bij om
//aan te duiden dat hij slechts voorbeelden opnoemde,"
Dezo woorden van Prof. Opzoomor zijn m. i. duidelijk
genoeg ora aan te
toonen dat men geene andero meening

1) Duranton XIll 13l.

2) Opzoomer li. W., ad art 1917.

-ocr page 65-

53

kan voorstaan en noch in art. 1328 C. N. noch in art.
1917 B. W. vindt men eene bepaling die deze beperking
van bewijs slechts toelaat wanneer er geene andere be-
wysmiddelen meer voorhanden zyn.

h. Art. 1328 C.N. en 1917 B. W. vormen en wet-
telyk vermoeden dat tegenbewijs uitsluit.

Waarin bestaat dan hier het vermoeden der wet?
Zij neemt aan dat, wanneer men zich op eene onder-
handsche akto beroept tegen derdon en — daar in de akte
zelf geen zeker bewys omtrent den datum te vinden is —
niet gezorgd heeft dat dio dagteekening boven twijfel
verheven is, er antidatoring heeft plaats gehad ten nadeele
van derden. Daartegen heeft zij zooveel mogelijk willen
voorzien en daarom bepaald, dat in slechts enkele, door
haar opgenoemde gevallen, een zekere datum tegenover
derdon bestaat; maar ook alleen in die gevallen en niet
meer, dus niet bijv. in het geval dat men getuigen kan
aanvoeren, dio bij het opmaken der akto tegenwoordig
waren. enz.

Het is daarom onjuist wanneer ïoulHcr zegt: <*0n
»pourrait dire encore, car do quoi l\'esprit de litige n\'ar-
» guniente-t-il point, quo suivant l\'art. 1362 nulle preuve
n n\'est admise contre la présomption do la loi lorsque sur
H le fondement do cottc présomption elle annulle certains
»actes ou dénie l\'action cn justice, h moins qu\'elle n\'ait
»reservé la preuve contraire."

» Ce n\'est point ici le cas. L\'art 1328 n\'annullo point
»les actcs sous seing privé, elle no dcnio point l\'action
» fondée sur ces actes." i)

Maar art. 1352 bedoelt geenszins »actes" in don zin
van gCBchrovcu atukkon, maar in don algcmocucn ziu
van handelingen, zooals het artikel dan bij eus ook is
overgenomen, waar men het woord actcs door »hando-

1) Toullier VIII 2W noot 1;

-ocr page 66-

54

lingen" vertaalde. En hier is het natuurlyk die handeling,
die bestaat in het neerschryven van eenen datum, wat
volgens het vermoeden van de wet gedaan is om derden
te benadeelen, dus in casu antidatering zal daarstellen.

De wet beschouwt daarom deze handeling als niet
gedaan, d. i. vernietigt ze, maar daarvoor stelt ze eenen
anderen datum, dien der vier (drie in den C. N.) ge-
noemde gevallen, zoo deze zich voordoen.

"Wat Marcadé van de présomptions légales zegt : » il
//nest pas assurément que ces présomptions de la loi ne
/r puissent être quelquefois cn défaut" geldt met recht
ook hier door do zeer beperkende bepaling van art
1328 C. N. (1917 B. W.) maar het doel dat men beoogde
was goed, want ook hier geldt, wat dezelfde schrijver
verder zegt: /»mais le législateur pour atteindre plus
H sûrement la fraude, dans lo cas ou elle lui paraissait
» plus à craindre, a préféré une annulation absolue si
»-un système qui plus juste en apparence, i) aurait laissé
// à cette fraude quelque chance de triompher par des
» moyens de preuve habilement ménagés."

c. De bepaling van art 1328 C. N. zoowel als dio
van art 1917 B. W. zouden overbodig zijn.

liet is toch natuurlijk dat wanneer mon gocn bewijs
kan leveren van het bestaan dor akte op den daaronder
geschreven datum, er toch con ander tijdstip moet zijn
waarop aan dat bestaan niet meor te twijfelen is, ingeval
nl. deze zelf orkond is of als zoodanig beschouwd wordt.
Maar dit behoefde niet gezegd to worden in een of ander
artikel zij hct dan ook alleen voor derden evenmin als
het dan noodig zoudo geweest zyn to vermoldou dat
eerst van dien dag dc akto on rechten tegon derden
konde gelden.

1) Toch zoudo cr ccn billijker systeem kunnen gevonden worden
cn tevens het wettelijk vermoeden behouden. Hierover echter Inter.

2) Marcadé V nd 1352 11.

-ocr page 67-

55

Maar zal men misschien aanvoeren n die artikelen
»noemen slecbts enkelo gevallen op in het geheel niet
»allen die een ontwyfelbaar bewys van het bestaan der
» akte opleveren zy zyn dus zoo geheel noodeloos niet"
en men zoudo dan wel het limitatieve karakter van
art. 1328 C. N. en 1917 B. W. huldigen maar op geheel
andere gronden dan ik geloof dat waar is. — Niet omdat
men van allo gevallen die mon zóo zeker
achtte het bestaan dor akto te bewyzen dat
daaraan goen twyfel meer mogelijk was, slechts enkelo
opnam, maar omdat men slechts enkele gevallen
als zoodanig beschouwde maakte men de bepaling
limitatief.

Dit kan blyken o. a. uit de opvatting van Toullier.
Deze had niet tot het besluit kunnen komen dat de op-
genoemde gevallen slechts voorbeelden waren wanneer
het zeker ware geweest dat men in den C. N. van alle
gevallen slechts de in art. 1328 genoemden bij uitzondering
had erkend. Maar nog meer komt dit uit als wij na-
gaan wat Borlier zeide : » 11 no conçoit pas d\'autres cspö-
»ces i\\ joindre îl celles exprimées dans l\'article" enz.
dit staat immers van hem in den conféronco du Codo
Napoléon te lezen. i).

Zoo vat Bonnior het ook op »l\'intention du légis-
lateur zegt hij a été évidemment restrictive, car lo cas
do mort d\'un des signataires était le soul prévu dans
lo projet cnz.

Op dezo drio grondon neem ik aan dat mon onmoge-
lijk de bedoeling hoeft kunnen hebben om nevens do
gevallen in art. 1328 C. N. en 1917 B. W. ook alle
andero gevallen of bewijsmiddelen toe to laten.

Ik verval dus op do tweede onderstelling. Zonder

1) Conférence du C. N. bit. 171.

2) Bonnier traité des preuves 704.

-ocr page 68-

56

bezwaar evenwel doe ik dit niet, want bet valt niet te
ontkennen dat ook deze opvatting tot zeer veel legen-
strydigheid aanleiding geeft. Om een voorbeeld te noemen,
men kan volgens art 1933 B.- W. het bestaan eener
akte (natuurlijk ook tegenover derden, art 1933 onder-
scheidt niet) bewyzcn door middel van getuigen mits de
vordering beneden de driehonderd gulden is; den datum
echter d. i. de dag waarop zulk eene akto gemaakt is
kan men evenwel niet anders aantoonen dan door dc in
het artikel zelf opgenoemde middelen. Door Prof. Op-
zoomer wordt eveneens art. 1917 B. W. in \'t algemeen
over zijn limitatief karakter gelaakt, hij drukt zich aldus
uit: //Ik ben de eerste, om too te stemmen dat het
//streng vasthouden aan de woorden dezer bepahng mc-v
/»nigmaal tot de ongerymdste regterlijke uitspi-aken zal
//moeten leiden, maar waar dc wetgever op had moeten
//letten, mag daar de regter op letten? l)

Ten slotte nog een Fransch arrest en twee arresten
gewezen in Nederland die hetzelfde beginsel huldigen
dat ik voorsta.

Het arrest van 27 Mei 1823, dat de beslissing van
het hof van Grcnôblc verwierp, gewezen door hot hof
van cassatie, nam o. a. do volgende overweging, bij
Duranton aangehaald met dezo woorden: //La cour
//do cassation par son arrCt du 27 lilei 1823 a con-
//lirmd cette interprétation (nl. dat art 1328 C. N.
//limitatief was) en cassant un arröt do la cour dc Grc-
n nôblc qui no l\'avait pas suivi : n vu l\'art 1328 du
n Code Civil, considérant quo. cet article n\'attache la
//certitude do la date des actes sous signature privée
/»qu\'on oppose aux tiers, quo dans les trois cir-
//constances précises qu\'il détermine, et qu\'au-
//cunc do ces circonstances no se trouve dans l\'espèce

1) Opzoomer B, W. nd art. 1917.

#

-ocr page 69-

57

//de la cause; d\'oîi il suit qu\'en jugeant malgré cela,
//que le contrat de vente dont il s\'agit avait acquis une
//date certaine au préjudice des demandeurs, la cour

royale de Grenoble a violé les dispositions de l\'art
// précité." 1)

Dit besliste men in Frankrijk. In ons recbt hebben
nu twee arresten eene dergelijke beslissing gegeven.

Het eerste een arrest van het hof te Maastricht van
6 November 1845 nam de volgende overwegingen:

O. dat de eischers de in hunne laatste conclusie ver-
melde feiten hebben voorgesteld om door alle middelen
van regten zelfs door getuigen, to worden toegelaten tot
het bewijs, dat do verweerdster, voor den dag der rego-
stratie kennis heeft gehad van do overeenkomst cn van
do akte, en dezelve heeft bekrachtigd;

O. evenwel dat de drie eerste daadzaken vreemd zijn
aan de rechtsvordoring;

O. dat die sub n» 4 en 5..... do bekrachtiging der

overeenkomst niet kunnen daarstellen enz.;

O. dat de sub n°. 6 voorgestelde daadzaak strekt om
het bestaan der akte vóór den 14«" Juli j.1. to bewijzen enz.;

O. dat hot bowijs van dezo daadzaak daarenboven bij
do bepaling van gezegd art. 1917 ontzegd is, nadc-
jnaal do dagteekening van onderhandsche akten ten luvnzien
van derden door goone andere dan do aldaar
aangeduide omstandigheden mag bewezen
worden;

Verklaart hen niet ontvankelijk enz.

Het tweede is een arrest van den Hoogon Raad van
30 Januari 1852 waarbij togen de conclusio van den
advocaat-Generaal Mr. Gregory een arrest van het hof
van Gelderland van 28 December 1850 werd vernietigd
op dc volgende gronden :

1) Zie Duranton XIII, 131.

-ocr page 70-

58

O. dat by het ingeroepen art. 1328 van het Wetb.
Nap. uitdrukkeiyk ia bepaald, dat onderhandscho akten
tegen derden geene vaste dagteekening erlangen, dan
van den dag waarop zy zyn geregistreerd enz.;

O. dat geen dezer gevallen heeft plaats gevonden enz.;

O. toch dat het voorschrift van voornoemd artikel toch
is zoodanig bepaald, beperkt en Kmitatief, dat geenerlei
ander bewijs van vroegere dagteekening, dan by het art.
is bepaald, in regten is aannemelyk daar nergens
by de wetgeving eenig ander daarvan afwy-
kend bewysmiddel is toegelaten.

Verwerpt enz.

Ik kan dus nu vraag A. als afgehandeld beschouwen
cn overgaan tot vraag B.

Vier gevallen doen zich hier voor:

a. registratie der onderhandscho akte;

b. dood van éen of meer der partyen;

c. akte door openbare ambtenaren opgemaakt;

d. schriftelyke erkenning door den derde.

Ad a. Hier heeft zich eene belangryko vraag voor-
gedaan, die trouwens ook niet kon uitblyven, nl.: of
eene onderhandscho akte door registratie in het buiten-
land eeno zekere dagteekening kon krijgen krachtens
die registratie.

il^

Het hof to Brussel, waarbij zulk een geval berecht
werd, nam hierin eene beslissing, waarmede ik mij wel
kan vereenigen. Het vonnis hield o. a. in: dat do re-
gistratie van eene onderhandscho akto buitenslands cn
door oenen openbaren ambtenaar, het bestaan van dio
akte on van haro dagteekening authentisoert, en dat de
authenticiteit of zekerheid van dagteekening haar ook in
andero landon bijblijft volgens den rechtsregel »loens
regit actum". ï) Do schrijver, dio in het tweede deel van

1) Zie Jur. Vraagul. II. 93.

-ocr page 71-

59

den Juridischen Vraagal dit arrest aanhaalt, voegt er
nog een argument by dat my voorkomt juist te zyn
gebezigd. «»By art. 23 der wet van den 22\'^«\'» Frimaire
/rVII« jaar," schryft hy, en by art. 9 der wet van
n 16 Juni 1832, is wel voorgeschreven dat eene zoodanige
>cakte hier te lande noch bij openbare akte noch in
n rechten noch voor eeno andere gevestigde macht go-
tt bruik kan worden gemaakt zonder voorafgaande of
//gelyktydige registratie, doch dezo bepaling moet in
tt casu beschouwd worden uit het oogpunt der zekerheid
//van dagteekening." i) Ik erken dan ook dat dezo bepa-
lingen alleen uit het oogpunt van belasting zyn te be-
schouwen (do gehoelo registratie wetgeving is trouwens
niets anders dan eene indirecte belasting) cn al mag mon
nu eeno buitenslands geregistreerde akto niet in rechten
gebruiken zondor zo oorst aan eone dergelijke formaliteit
hier te lande to onderworpen daarmede wordt toch immors
niet ontkend dat do akto reeds bestond toen zij in bot
buitenland word geregistreerd.

Ad h. Niettogonstaando art 1917 B. W. hot tegendeel
aanneemt is het geloof ik niot to ontkennen dat do dood
van éen of moer dor partijen nog niot altijd bewijst dat
do gestorvene werkelijk do bedoelde akto hoeft ondor-
teekend al zal zich zulk ccn goval uit don aard dor zaak
niot zoor dikwijls voordoen. Immors het is niet zoo ge-
heel onwaarschijnlijk, dat mon boven oen blanc-seing van
den ovorledonon, tor bonadooling van derdon, oen akto
kan schrijven, of zelfs dat do ovcrlcdouo werkelijk oono
akto ondorteekont, maar geschreven bijv. mot inkt dio
in korten tijd gocn sporen moor nalaat, zoodat mon
woor zuiver con blanc-soing vorkrygt, on dan kan mon
or immors toch woor boven schrijvcn wat mon wil. 2)

1) Jur. Vraagal. II Ö3.

2) Van ccn dergelijk feit zijn onlangs do gebroeders II. L. cn
J. J. D., balansen-fabrikanten to Kotterdam, beschuldigd. Do bo-

-ocr page 72-

60

De dood zou dus strikt genomen niet meer bewyzen
dan het bestaan der handteekening en geenszins —
zooals dat ook trouwens bij legahsatie evenzeer het geval
kan zyn — der onderteekening.

Maar wanneer men zich op art. 1917 B. W. (1328
C. N.) zou willen beroepen kan men die onderstelling
toch niet aannemen, omdat dan toch de akte, wier anti-
datering beweerd wordt, moet erkend zyn of als zoodanig
beschouwd worden; want neemt men het overlyden van
den onderteekenaar niet als bewys aan dat hij werkelijk
onderteekenaar was, dan begint men met die akte van
valschheid te beschuldigen, en dan komt men op geheel
ander terrein.

Zoo besliste ook de Arrondissements Rechtbank tq
\'s Hertogenbosch den veertienden Juni 1871 ten aanzien
eener vrouw, die zich, tot behoud van het bezit eener
voorkamer, beriep op een onderhandsch huurcontract,
geteekend door harenechtgenoot, die later was overleden,
het volgende:

»dat de gedaagde ter staving van do wettigheid van
»haar bezit zich beroept op een door de voorgangers
»van de tegenwoordige diakenen, geteekend huurcontract;

» dat het tusschen partijen in confesso is dat gedaagdo\'s
»man, die hct contract heeft onderteckend.

schuldiging hield in, dat zij valschheid in onderliandsch geschrift
hadden gepleegd, hierin bestaande, dat zij boven do Imndtceltcning
van een persoon, dio van hen geld to vorderen had, cenoquitantio
tot hct gevorderde bedrng hndden \' gesteld. Zij hadden duartoo
eenige regels potloodschrift, die eerst boven de handteekening
hadden gestaan en eeno berekening van kosten betroffen, moeten
uitwisschen.

1) Bewijzen eigentlijk weer niet, want de handteekening Itan
nagemaakt zijn, maar wel hoogstwaarschijnlijk maken.

2) Hoewel daar ook waarschijnlijkheid voor bestaat, maar in

veel minder mate.
*

-ocr page 73-

61

* 1 December 1869 gestorven is, en dat destijds Burghout
wen Treffers, voornoemd, nog diakenen waren;

wdat het contract alzoo moet zyn aangegaan
//voor het overlyden van Haaze, alzoo voor
ffl December 1869;"

En dit was in casu juist, omdat de eischende gemeente
niet ontkende dat de overledene werkelyk dat huurcon-
tract had onderteekend, maar wel daarentegen beweerde,
dat de overeenkomst eerst na den dood van Haaze als
gesloten moest beschouwd worden, omdat de overige
partyen eerst daarna hunne onderteekcning hadden ge-
plaatst.

Dc An-ondissements Rechtbank was echter van eeu
ander gevoelen zooals blijkt uit het volgende:

/rdat de mogelijkheid wel bestond, dat de akte toen
»»nog door de andere partijen niet was geteekend,
//maar dat het op het tijdstip van het sluiten der over-
//eenkomst, niet op het tot stand komen van het bewijs-
/rstuk aankomt," enz.

Zij ontzeido dan ook aan do eischende \'gemeente haro
vordering, i)

De meening van Prof. Diephuis dat dc akte wel * een
/r zeker bestaan kan verkrijgen in geval van afwezigheid
/ren verklaring van vermoedelijk overlijden van oen der
//onderteekenaars" 3) zoude ik gaarne willen overnemen,
doch met dc woorden dor wot kan ik het niet bost over-
eenbrengen.

Primo omdat art. 1917 B. W. (cn ovenzoo art. r328
G. N.) to beperkt is in hare uitdrukking; het spreekt
alleen van den dag waarop degenen, of eon van degenen
.....overleden zijn — er staat niot van den dag waarop

1) N. llcgtsg. Bijbl. X.XII 6.33.

2) Dlcphui« B. H. IX 15,

-ocr page 74-

62

zy vermoedelyk overleden zyn of eene dergelyke uit-
drukking.

Secundo omdat zooals Prof. Opzoomer terecht be-
weert de dood van een der onderteekenaars moet bewe-
zen zyn. 1)

Tertio omdat dit niet het geval is by eene verklaring
van vermoedelyk overlyden, en men kan deze verklaring
daar niet voor in de plaats stellen.

//Logisch toch Hgt in de onzekerheid van iemands
/cbestaan alleen de mogelykheid maar volstrekt
ff niet de waarschynlykheid, het vermoeden van zyn over-
//lyden opgesloten. Wanneer iemand 1 Januari 1850
// zyne woonplaats heeft verlaten zonder dat men later
ff ooit meer van hem gehoord heeft, zoodat zyn leven
//dus reeds van 2 Jan. 1850 af onzeker is geweest, ligt
ff dan in die onzekerheid eene voldoende positieve grond
t® nemen, dat er al van dienzelfden dag af
»rt //ook een vermoeden van zijn dood heeft bestaan? Nie-

//mand zal hct durven beweren 2).............. En zoo

//kan het ons niet bevreemden, dat onze wetgever, iu
// navolging van den Franschen on van het oudere Duitsche
//recht, den knoop manhaftig heeft doorgehakt, en do
//logica eenvoudig prijsgegeven."

Ik geloof dat hij hier hetzelfde gedaan heeft maar op
andere manier. In den eersten titel van het eersto bock
van hot B. W. fingeerde hij een tijdstip van den dood
eens individu\'s, in art. 1917 bepaalde hij zich alleen tot
het oogenblik dat iemand werkelijk is gestorven, maar
naar het mij voorkomt spruit dit meer voort daaruit dat
hij de andere gevallen niet voor oogen had — zooals hij
trouwens moer gevallen, dio zekere datum konden geven,
uitsloot — dan dat hij zc opzettelijk zoudo hebben willen

1) Opzoomer B. \\V. ad art. 1917.

2) Opzoomer het IJ. W. verklaard. Dl II blz. 551\'.

3) Opzoomer I. c. blz. 553.

li\';
ft

h

i id

iT
k

-ocr page 75-

63

uitsluiten. In allen gevalle komt het my voor dat de
verklaring van vermoedelyk overlyden, geenen zekeren
datum kan geven, volgens art. 1917 B. W., aan onder-
handsche akten.

Dat hieruit weer groote ongerymdheid voortspruit is
niet te ontkennen, maar men houde den rechtsregel in het
oog n lex quamquam dura attamen scripta." De wetgever
deed verkeerd met art 1917 B. "W. limitatief te maken
in dien zin.

Zoo ook geloof ik niet dat hij ons eene buitenlandsche
onderhandsche akte kracht van datum zal hebben van af
den dag dat iemand (byv. in Frankrijk) burgerlyk dood
is verklaard; men heeft iu art. 4 B. "VV. den burgerlijken
dood immers afgeschaft, en daar zij niot als formaliteit
aan den rechtsregel * locus regit actum" is onderworpen,
zal zy by ons geen date certaine kunnen geven.

Ad c. Wauneer men art 1905 B. W. beschouwt zal
men de volgende definitie van eeno authentieke akte
vindon: »Eeno authentieke akte is do zoodanige welko
»»in don wettelykon vorm is verleden, door of ten over-
staan van openbare ambtonai-en dio daartoe bevoegd
/»zijn tor plaatse alwaar zulks is geschied."

Er wordt dus onderscheiden tusschen akte verleden
ten overstaan, on akto opgemaakt door openbare ambte-
naren. »Dat verschil bestaat" zooals Prof. Diophuis het
uitdrukt //hierin dat oene akte ten overstaan vau eenen
ambtenaar wordt verleden, wannoor partijen hare over-
» eenkomst, of zij dio op andere wijze eenige beschikking
/r willen maken, hunnen wil aan dien ambtenaar to kon-
/r nen geven, belijden of verlijden, opdat dozo daarvan
n eeno akte opmake en zij alzoo door zijne tusschenkomst
/»zich daarvan het zekerste bewijs verschaffen, terwijl
/»daarentegen eeno akte slechts door den ambtenaar wordt
//opgemaakt wauneer hij daarin verkhvart\'wat hij zelf
//heeft waargenomen of ondervonden. De lai\\t8t bedoelde

-ocr page 76-

64

/»akten worden veelal processen-verbaal genoemd/\' i)
Beschouwt men nu art. 1917 B. W. dan vindt men
daar alleen gewag gemaakt van akten opgemaakt door
openbare ambtenaren. Zouden dus akten ten overstaan
van openbare ambtenaren verleden niet in de bepaling
van art. 1917 B. W. begrepen zyn? Ik geloof het niet;
integendeel beide soorten zyn naar het my voorkomt, hier
bedoeld, want in beide gevallen wordt immers de akte
feitelijk toch door den openbaren ambtenaar gemaakt, en
dit is de beteekenis, die men hier aan het woord f door"
moet toekennen. AVaarom toch zou niet evengoed uit
eene notariele akte, opgemaakt tot bewijs eener overeen-
komst, het bestaan eener onderhandscho akte kunnen
blijken als uit een proces-verbaal ? Het bewijs berust toch
bij beide akten op de geloofwaardigheid vau den ambte-
naar, die in het eene geval relateert dat hem door partijen
^^ eene onderhandscho akto is vertoond, en in het andero
geval verklaart zoodanig stuk to hebben gevonden, bijv.
in "eenen boedel. Zij laten zich ook in geen van beido
gevallen uit over de echt- of onechtheid dcr dagteekening,
die verkrijgt de onderhandscho akto eerst op den dag,
dat de authentieke akte is opgemaakt. Zoo men hieraan
nog zou kimncn twijfelen ten opzichto van het Fransche
recht, omdat art. 43 dcr wet van 22 Frimaire an VII
den notarissen etc. verbood, om in de door hen opge-
maakte akten melding to maken van ongeregistreerde
onderhandscho akten, bij ons is dit vervallen door art. 9
der wet van 16 Juni 1832 luidende: //Het is den nota-
// rissen geoorloofd akten op .te maken krachtens of ton
//gevolge van ongeregistreerde oridcrhandsche akten,
//mitsgaders van akten buitenslands, of in do koloniën
// van het koninkrijk opgenia:vkt of verleden, van dezelven
//ten behoeve van den houder in hunne akten melding

1) Diephuis 15. R. IX 82.

-ocr page 77-

G5

»te maken" i) enz. Ook met de woorden der regering
zou ik mijn gevoelen kunnen verdedigen. De redactie
van het ontwerp van 1824 nl. gaf aanleiding tot dc vraag
door een der afdeelingen gedaan of de zekere dagtee-
kening ook door processen-verbaal van verzegeling kon
worden geconstateerd; en wat antwoordde de regering
daarop : f dat de processen-verbaal van boedelbeschrijving
n alleen by wijze van voorbeeld zijn gesteld cn geen
/f andere processen-verbaal o f a n d c r e akten uitsluiten."
Om alle misverstand tc voorkomen lict men dan ook in
1833 in het ontwerp elk voorbeeld weg omdat do bepaling
van het aiiikel buitendien genoegzaam duidelijk was.

Maar er heeft zich eene andero vraag voorgedaan,
die ik pro memoria wil aanstippen. Men heeft nl. beweerd,
dat een rykstelegraphist geen openbaar ambtenaar was
in den zin van art. 1917 B. W. en do door hem afge-
geven reçus geene autcnthieken akten.

Tegen beido beweringen komt ccn ongenoemd schrij-
ver in het zevende deel der rechtsgelocrdo adviezen op,
on ik kan mij met zijno argumenten wel verccnigcn.
Zij komen in hoofdzaak op hot volgendo neer : Do Staat,
bowcerdo men, was op hct punt der tclcgraphio als
privaat persoon, als ccnc particuliere maatschappij to
bcschouwcn, do rijkstelcgraphistcn dus als bedienden dier
maatschappij. Dit ontkent hij : do Stiuit handelt hior in
het algemeen belang en beantwoordt dus aan zijno roe-
ping, hij treedt hier dan ook op in zijn publiek rechterlijk
karakter, nl. als Staat, evenals bij do posterijen, bij den
aanleg van sommige spoorwegen onz. llijkstclographistcu
zijn dus openbare ambtenaren. Bovendien achtto do wot
van 7 Maart 1852 in zijnen considerans do tclcgraphio
ceno zaak van algemeen belang. Maar ook in den zin

1) Wet VAII in .Inn! 1832 Stbl. 29.

2) Voorduin V 490.

-ocr page 78-

66

van art. 1917 B. W. zijn ze volgens hem als zoodanig
te beschouwen, omdat de regering de door een der
afdeelingen voorgestelde beperkende uitdrukking » ten
overstaan van" niet heeft overgenomen. Wat do reçus
betreft die zyn volgens hem akten;
a omdat de wetge-
ver alle denkbeeld van uitsluiting heeft willen wegnemen,
door geen voorbeelden op te noemen, zooals art. 1328 C. N.
deed, en h omdat ze in alle gevallen aan de vereischten
van eene akte voldoen, nl.: een zeker feit constateren,
en dus in wezen processenverbaal zyn. i)

Een ander vraagpunt is nog niet zoo geheel eenstem-
mig beslist Het is hier de vraag of legalisatie eener
handteekening, ook eene zekere dagteekening geeft aan
eene onderhandsche akte. Volgens het oordeel van som-
migen is dit wél het geval, volgens andoren kan dit niet
jwngenomen worden. Naar het mij echter voorkomt,
ligt hier do waarheid in bot midden, d. i. met andere
woorden: Legalisatie kan evenzeor tot bewijs strekken
van bot bestaan der onderhandsche akto, als van do
handteekening alleen, het hangt or slechts van af hoo
do legalisatie is ingericht

Daarom kan ik mij niet vereenigen met do woorden
van Mr. A. dc Pinto: //dat legalisatie is ccnc autcnthieko
akto (1905 B. W.) die hct bestaan van het stuk op het
oogenblik barer handteekening bewijst," want daaruit
zou volgen dat legalisatie ipso juro altijd hot bestaan
oenor onderhandsche akto moest bowijzon, cn dit is toch
niet het goval. Hot argument waarmede Mr. A. do Pinto
zijno stelling dan ook verdedigt is niot afdoende. Hij
zegt nl.: //Legalisatie in blanco is niet onmogelijk ook
//niet waarschijnlijk; het is een zeer ongewoon goval,
ff dergelijk bedrog moot bewezen worden. 3)

1) Ilcchtsgcl. adv. Vit 104.

2) Mr. dc Pinto, Ilandl. t. h. B. W. TI j 11.37. \'

3) Mr. dc Pinto 1. c.

-ocr page 79-

67

De mogelyklieid wordt dus door hem niet betwist,
maar de bewering, dat dergelyk bedrog moet bewezen
worden, kan niet opgaan tegenjover derden, want wanneer
men eenigen tijd na de legalisatie, boven de gelegali.
seerde handteekening, eene akte schryft, kan men fei-
telyk , wauneer men dit ter kwadertrouw doet, niet anders
geacht worden dan antidateering te plegen. Maar anti-
datering zal juist altyd moeielijk te bewijzen zijn door
den derden, die daarom in art. 1917 B. W. bescherming
vindt tegen zulke kwade praktijken.

Ik houd mij dus aan het gevoelen, voorgestaan door
eenen schryver in Eecht en Wet die juist eeno meening
bestrijdt die lynrecht met het gevoelen van Mr. A. de
Pinto in strijd is, zonder daareutegen ook weer diens
gevoelen toegedaan te zijn.

De Hooge llaad had in eon arrest van den zevenden
Januari 1853 aangenomen dat legcalisatic geen date cer-
taine gaf aan eene onderhandsche akte.

Wat zegt nu dc schrijver in Recht en Wet: /rGaarne
n erkennen we de juistheid dezer beslissing. Er rijst
// echter bij ons ook naar aanleiding van do bovengenoemde
//2e en 3e overweging do vraag of de Hooge Raad ook
n dan aan de onderhandsche akte van cessie eeno zekere
"dagtcckoning zou hebben ontzegd, indien uit do Icga-
// lisatio der handteekening anders ingekleed zijnde, dui-
//delijk waro geweest, dat de handteekening niet iirblanco
/»was gelegaliseerd, maar bepaaldelijk nadat zij gesteld
//was onder do akto in kwestie. Het is geenszins onze
//bedoeling, die vraag thans to beantwoorden, maarzoo-
K lang we er niet met overtuiging j a op durven zeggen,
n aarzelen we ook, om met het Weekblad van het Recht
/rbij do opname van dit arrest, op de vraag, zooals dio
"Ook aan het hoofd dezer regelen voorkomt, onbepaald
n neen to zeggen." \') cn ik geloof dat hij gelijk heeft.

1) Ucclil cn Wet 1853 bh. 293 sqq.

2*

-ocr page 80-

68

mm

Het bovengenoemd arrest is echter ook aangehaald door
een schryver in de vyfde verzameling der rechtsgeleerde
adviezen maar deze komt daar tot een geheel ander
gevoelen. Hy zegt o. a.: //Legalisatie is de verklaring
//van een bevoegd ambtenaar dat eene handteekening is
//geschreven door hem die tot het schryven van dien
//naam gerechtigd is, of dien naam gewoon is te voeren."
Dat stem ik volkomen toe en ook wat hy verder zegt:
//De bewyskracht van deze verklaring kan echter niet
// verder gaan dan de inhoud der verklaring zelf." Maar nu

volgt er: //Deze......verklaart echter niet dat de akte

//waaronder die handteekening zich nu bevindt op dien
//dag heeft bestaan m. a. w. zy bewijst wel hot stellen
//der naamteekening, maar niet de ondcrteekening
// der akte; de verklaring geeft dus signe certaine en
// geen date certaine." Dit kan ik niet altyd aannemen
ofschoon ik moet toegeven dat het de meest gewone vorm
is waaronder de legalisatie zich voordoet. Er bestaat
geen off enkel wettelijk voorschrift dat den ambtenaar
verbiedt om bijv. te verklaren dat de handteekening nict
alleen door den daartoe bevoegden persoon was geplaatst,
maar ook onder dezo of gene bepaalde akte.

Ad d. Dat de uitdrukking schriftelijke erkenning allo
andere erkenning hetzij door woorden hetzij door daden
uitsluit spreekt van zelf. IMaar eene andero vraag doet
zich hier voor. Welken datum heeft hier de wetgever
bedoeld: dien waarop de schriftelijke erkenning pliuits
hcoft, of dien welke door dat geschrift als waar erkend
wordt. Uit de woorden der w6t kan men alleen de gevolg-
trekking afleiden, dat hier cerstgemcld geval bedoeld is,
want art. 1917 B.W. spreekt, evenals bij de andere ge-
vallen, van den dag w a a r o p. Ik zoude ook geene andero
uitlegging durven aannemen, ofschoon het ook voor do

]) Ucchtsgel. adv. V. l.-iS.

-ocr page 81-

69

hand ligt, dat de derde in die schriftelijke erkenning
wel degelijk eenen anderen dag als waar kan erkennen,
de wetgever schynt dit geval niet voor oogen te hebben
gehad, en men moet dus hier wel beperkend te werk
gaan zooals ton opzichte van het schriftelyke der erken-
ning zelf.

Dat geschrift kan overigens authentiek of onderhandsch
gemaakt worden, naar beUeven, mits het zelf maar eenen
zekeren datum heeft.

Zal im, wanneer de derde in eene schriftelyke erken-
ning eenen bepaalden datum als waar heeft aangenomen,
eu deze niet dezelfde is als de dagteekening die dc
erkenning draagt, genoemde derde zich op art. 1917
B. W. willen beroepen, dan moet hij natuurlijk zijno
erkenning tegenspreken, d. w. z. de erkenning van dien
datum. Maar dan moet hij dat ook kunnen bewijzen,
want hij beschuldigt daardoor do akte van erkenning
die hem tegengeworpen wordt van valschheid; eu kan hij
dit laatste met bewijzen staven dan volgt daaruit dat, of
do gohoclo erkenning gefingeerd is, of dat do datum dio
hij zou erkond hebbon er ingclascht is; in hct eono
geval verkrijgt de onderhandsche akto daardoor geen
date certaino, in het andero wol, maar eerst van den
dag der erkenning af. Dit levert dan ook geen bezwmir
op, want zelfs al bepaalde art. 1917 B. W. dat do zckcro
dagteekening bestond van af dien dag dio door do derdo
is erkond als het tijdstip waarop hij aannam dat do on-
derhandsche akte bestond, dan zou toch die erkenning
moeten bowozen worden zoo do derdo haar ontkende;
mmvr hct is mooiolijkor wanneer do derdo do valschheid
van zulk oone erkenning niet kan bowijzcn. Zij zelf
moet dan natuurlijk voor echt worden gehouden on dus
ook do daarin voor echt crkendo datum, ^laar die nuig
geen zekerheid van datum geven volgens do woorden
van nrt. 1917 B. W. Ziedaar nu ccn nieuw strijdpunt.

-ocr page 82-

70

Wel zou men tot eene oplossing kunnen komen doch
dat zou m. i. buiten de wet om zyn. Wanneer men nl.
aanneemt dat in art. 1917 B. W. alleen zoodanige schrif-
telijke erkenning bedoeld wordt waaidn geen bepaald
tydstip wordt genoemd waarop men acht dat de akte
bestond. Maar, zooals ik zeg, dat bedoelt de wet niet,
zy spreekt in \'t algemeen van eene scbriftelyke erken-
ning, zonder te bepalen of deze alleen het bestaan der
onderhandsche akte constateren moet, of ook een bepaal-
den datum voor dat bestaan aannemen, en // ubi lex non
\'/distinguit nee nobis est distinguendum." De rechter,
het is niet te ontkennen, zal zich dan in eene moeielyke
positie bevinden, want hij mag in geen geval recht
weigeren, //onder voorwendsel van het stilzwygen, do
// de duisterheid of onvolledigheid der wet" zooals art 13
der Algemeene Bepalingen het uitdrukt en hy zou toch
in casu geen recht kunnen spreken zonder in strijd met
de wet te zyn.

Prof. Opzoomer zegt dus ook terecht of kende onze
wetgever de strijdvraag niet, die het Fransche artikel
had opgewekt, en toonde hij niet, door het niet zeer
gelukkig opnemen van eeno nieuwe uitzondering dat
hij voor geeno verandering terugdeinsde? i)

Maar Prof. Opzoomer stelt den zin van het art m. i.
verkeerd voor waar hij zegt: do //dagteekening is
//niet zeker geworden, maar tegenover dien bepaalden
//derden die hare zekerheid erkende, moet zij als zoo-
/y danig worden behandeld." ») Dat zegt art 1917 B.W.
geloof ik niet, het beweert slechts dat alleen van den
dag waarop de erkenning plaats heeft er zekerheid
van bestaan is, natuurlijk alleen tegenover dien be-
paalden derden, maar geenzins dat de dagteekening
tegenover dezen zeker is geworden.

1) Opjioomcr III od art. 1917.

2) Opzoomer III nd art 1917.

-ocr page 83-

IV.

Vallen kwitantiën onder uet begrip van
onderuandsche akten in art.
I9l7 B. W.?

Deze vraag ia over \'t algemeen eenstemmig beantwoord
in ontkennenden zin, maar do motieven waarom mon,
voornamentlyk in Frankryk, dozo meening verdedigde,
berustten meer op gronden van billijkheid en practisch
nut, dan dat zo volgen uit de bopaling van art. 1328 C. N.

Dit zal blijken uit voorbeelden, zooals o. a. bij Du-
ranton. Hij zegt: //on n\'est pas dans l\'usage do tirer
n des quittances authentiques, ni do faire enregistrer
//celles quo l\'on reçoit par acte sous signature privdo....
» et il eut dtd par trop intolerable d\'ôtro obligd do payer
//do nouveau parceque lo crdancior so serait oxposd i\\
//des aaisios-arrCts" i).

lifarcadd gelooft zelfs, dat het niet in dc bedoeling
der wet kon liggen, om dc kwitanties aan don rcgol van
art. 1328 tc onderworpen, on wel: primo om do reeds
bij Duranton aangehaalde redon, on secundo omdat,
zooals Marcadd zelf het uitdrukt: <rl\'oxcoption existait
//dans 1\'ancionno jurisprudonco, et quo nos rddactcurs
// no 1\'auniiont paa supprimde saus faire j\\ eet dgard qucl-
//quca obaorvationa dont on no trouve aucunc trace dans
// Ica travaux prdparatoircs"

1) Duranton XIII 133.

2) Marcadé V ud art. 1328 V.

-ocr page 84-

72

Echter is dit slechts eene gissing van Marcadé, want
niets bewyst, dat de redacteurs van den Code Napoléon
onder de actes sous seing privé niet ook de // quittances"
zouden hebben begrepen. Zy stelden slechts in \'t al-
gemeen eene bepaling vast om derden tegen kwade
praktyken te beschermen, die toch even goed door
middel van geantidateerde kwitanties, als door elke
andere onderhandsche akte kunnen gepleegd worden.

Om echter tot de oplossing dezer vraag te geraken,
moet men zich twee andere vragen voorstellen:

A. Is eene kwitantie eene onderhandsche akte?

Kan eene kwitantie ook worden tegengeworpen
aan hem, die volgens art. 1917 B. W. (1328 C. N.)
derde is ?

Wat de eerste vraag betreft, is het hier een eerste
vereischte, om te bepalen wat eene onderhandsche akto
is, en wat men er in Frankrijk onder verstond.

Duranton geeft de volgendo definitie of liever uitleg-
ging: //Lo mot acte, actus, du verbe agere, signifie ce
//qui a été fait, ce qui c\'est passé entre les parties; ct
// dans ce sens il se prend souvent pour la convention,
//pour lo contrat : Actum quidam generale vor-
//bum esse, sive verbis sivo re quid agatur
//ut in stipulatione vol numorationo (L. 19 IF.
//de verb, signif.). Mais il se prend souvent aussi pour
// la preuve du titre ou do la convention, pour l\'écrit qui
/»a été rédigé pour la constater ct c\'est sous ce point do
//vue qu\'on l\'envisage ici" i).

En niet alleen als //preuve d\'une convention", maar,
zooals Failliet terecht het uitdrukt, //il y a beaucoup
//d\'actes qui n\'en referment aucune, et qui ne contion-
/»nont que des faits, telles que les prises do possession"

1) Duranton XIII 18.

2) Tailliet manuel du droit Fr. ad art. 1319 C. N.

rj

ry&S;«! -

mm

mm

-ocr page 85-

73

Het Fransche woord acte kon dan ook tot dien twijfel
aanleiding geven, nl. of de wetgever het bewijs der
overeenkomst of der handeling bedoelde, dan wel do
handeling zelf. Bij ons is het woord akte taalkundig niet
in diezelfde beteekenis te verstaan, ofschoon de wetgever
wel eens in navolging van den Franschen, daar waar hij
handeling bedoelde, akte schreef, en zoodoende tot veel
verwarring aanleiding gaf.

In art. 1328 C. N. en in art. 1917 B. W. is echter
geen twijfel mogclyk; hier is het bewijsstuk bedoeld,
hetzij van eene overeenkomst, hetzij van oen bloot feit

Zulk een bewysstuk is nu buiten twijfel de kwitantie,
hetzy van voldoening der schuld, hetzij van kwytschelding.

Pothier noemt haar een »acte de libération" in zijn
traité des obligations \').

Volgens de beteekenis van de woorden acte en akto
zijn dus kwitantiën zoowel in art 1328 C. N. als in art
1917 B. W. bedoeld; ik vind nergens eeno aanwijzing
dat men hier van die beteekenis wilde afwijken.

Men zou kunnen opmerken dat alle kwitanties geene
akten zijn, en om dat te bewijzen art 1918 en 1920
B. W. aanvoeren (voor hot Franscho recht art. 1331 cn
1332 C. N.) en ook Duranton zeide reeds: »elles (les
//quittances) ont môme lieu quelquefois par do simples
//écritures non signées, mises sur les registres du cré-
//ancier, ou sur lo titre môme de la dette, ainsi quo
// nous venons do l\'expliquer." Ilet is ook waar, men
kan eene schuldbcvrijding schrijven op registers of op
den titel zelf, zonder dat dozo gedagtcekend of ondor-
teckend behoeft te zijn; dit laten zoowel do C. N. als
het B. W. uitdrukkelijk toe. Maar dezo soort van kwi-
tantiün zijn ook afzonderlijk geregeld, en niet to ver-
warren met degenen dio door art. I9l7 B. AV. worden

1) rothier trnitc des oblig. 749.

-ocr page 86-

74

beheerscht, want ze behoeven niet gedateerd te zyn en
er kan dus hier geen sprake zyn van zekere dagtee-
kening; en akten zyn ze ook niet, want ze missen de
onderteekening, al constateren ze ook het feit van schuld-
bevryding. Dit neemt echter niet weg dat ze, wanneer
ze gedagteekend en onderteekend zijn, m. i. niet meer
onderworpen zijn aan art. 1918 of 1920 B. W. (1331 of
1332 C. N.), maar het karakter zullen krygen van gewone
onderhandsche akten van schuldbevryding.

De tweede vraag zal geloof ik geene moeielijkheid
opleveren, daar toch kwitantiën evenals alle overige on-
derhandsche akten behandeld moeten worden, en dus
niet alleen aan partyen, maar ook aan alle rechtheb-
benden, hetzij titulo universali, hetzij titulo particulari,
en aan alle penitus extraneus kunnen worden tegèngc-
worpon.

. Ik kan me ook niet vereenigen mot de meening dio
Bonnicr verdedigt: vou bien les quittances out été im-
Amédiatement opposées par le débiteur, ot alors, si rien
//n\'indique une fraude préméditée, on doit présumer la
//quittance antérieur à la signification; ou bien, au con-
//trairo, le débiteur a tardé j\\ la faire valoir, et alors
//l\'antidate devient vraisemblable, la présomption est
//contre la sincérité do la dato, et Ton rentre dans lo
M droit commun, i) Do juro constituendo zoudo ik dit
misschien aannemen, ofschoon do oogenblikkelijkc ver-
tooning eener kwitantie nog niet juist bewyst dat dozo
niet geantidadcerd is, maar do jure constituto kan ik dit
niot doen; wanneer ccnc kwitantie in don vorm ooncr
onderhandsche akto is gemaakt, is zij aan allo rogclon
onderworpen waaraan do ondorhaudscho akten in \'t al-
gemeen moeten voldoen, tenzij cr oono uitdrukkelijk
opgenoemde bijzondere bepaling voor zulke kwitanties

^ 1) Bonnicr traité ilee prcuvcs 701.

-ocr page 87-

75

bestaat, en dit is niet bet geval wat betreft de zekerheid
van datum. Bonnier erkent dit ook in de volgende
woorden: //Cette distinction, que nous ne présentons
//point comme un principe de droit, mais seulement
// comme une considération utile dans. la pratique, est
/cassez etc." i)

Volgens de meening van ProT. Diephuis zijn niet
alleen onderhandsche akten zelf, maar ook brieven in
de bepaling van art. 1917 B. W. begrepen.

Ik geloof niet dat dit in onze wet is bedoeld, ofschoon
"het m. i. beter ware geweest, daar brieven wel degelijk
onderhandsche akten kunnen zijn, als zy nl. een feit
constateren en onderteekend zijn. Art. 1911 B. W. nl.
geeft een overzicht van wat men in \'t algemeen onder
do uitdrukking onderhandsche geschriften heeft te ver-
staan, en noemt in hare opsomming brieven vlak na de
onderhandsgeteekonde akten op, zoodat zij dio twee ge-
schriften wel degelijk van elkander onderscheidt. Eu
dat men hier niet alleen ongetcekende brieven bedoelde
kan blijken uit het antwoord der regering op do door
eon der afdoelingen gedane vraag, om ccriturcs privées
in den Franschen tekst to vertalen door onderhands go-
teckende geschriften. Do regering zeide nl.: meu kan
aan dien wensch niet voldoen, omdat brieven, registers,
huiselijke papieren enz. niet noodzakelijk geteekend
moeten zijn, en echter voorzeker in do termen van dit
artikel vallen. Daar wildo zij niet mede zeggen, dat zij
alleen ongetcekende brieven otc. op het oog had, maar
zij wildo art. 1911 B. W. niot beperken tot gotookende
brieven alleen.

In art. 1917 B. W. vind ik geene aanwijzing, dat meu
vau do bepaling, in art. 1911 B. W. opgesloten, heeft
willen afwijken.

2) Donnior 1. c.

1) Diephuis U, 11. IX 157.

-ocr page 88-

V.

BESLUIT.

iV,

li

Heb ik mij tot biertoe nog slechts bezig gehouden
met het bestaande recht, zooals het in de wet is neer-
gesclu-cven — al liet ik mij ook op enkele plaatsen
eenigszins uit over het al of niet, naar m. i., wenschelyke
.eener uitdrukking hetzij in art. 1328 C. N. of art. 1917
B. W., hetzy elders — thans evenwel wensch ik te beproe-
ven of het mij soms mocht gelukken eenen boteren weg
tc vinden ter bereiking van het doel, dat men zich met
beide genoemde artikelen voor oogen heeft gesteld, of,
beter gezegd, ik wil beproeven art. 1917 B. W. meer
in overeenstemming met do billijkheid te brengen, want
ik moet erkennen, het beoogde doel, nl. bescherming
van derdon tegenover partijen die to kwader trouw zijn,
heeft men vrij wcl verwezenlijkt, echter, naar hot mij
voorkomt, eonigszins ten koste der billijkheid.

Hetgeen in art. 1917 B. "W. mij hct meest gewichtig
vóórkwam, en waarover nog steeds strijd bestaat, heb
ik evenwel trachten op te lossen met do wet in do hand,
cn waar ik sommige woorden of uitdrukkingen van het
artikel zoodanig opvatte, dat ik feitelijk tot ongerijmde
beslissingen kwam, ik deed het, of mij houdende aan
den wil des wetgevers uitgedrukt, hetzij in zijno toelich-
tingen , hetzij in de door hem in het art, zelf gebezigde

-ocr page 89-

77

woorden, of streng den letter der wet volgende, waar
de bedoeling des wetgevers uiet kon opgespoord worden.

Dat kwam my voor de zekerste weg te zyn voor het
jus constitutum en naar m. i, ook de meest juiste inter-
pretatie.

En niet alleen geloof ik dat dit de juiste uitlegging
der wet is, maar ook de zoodanige die het eerst tot
verbetering harer bepalingen aanleiding kan geven.

Immers wat is het geval?

Volgt men deze methode, dan zullen ontegenzeggelyk
vele ongerijmde gevolgen daaruit voortspruiten, en zelfs
de billijkheid soms in \'t geheel geene stem hebben; aan
den anderen kant daarentegen kan men ook niet ont-
kennen, dat de fouten der wet in al hunne naaktheid
worden blootgelegd en in al hunne gevolgen toegepast.
Äfaar deze toestand, zal men misschien beweren, moet
ondragelijk zijn. Toegestemd, maar dan zal dit primo
geheel daaraan liggen in hoeverre eene bepaling meer
of minder beantwoordt aan do eischen, niet alleen van
recht, maar ook van billijkheid door do tijdsomstandig-
heden voorgeschreven, en naar die mate zal dan ook
eene bepaling meer of jnindcr ondragelijk worden;
secundo zullen er des te eerder stemmen opgaan tot
verandering cn verbetering van zulke slechte bepalingen,
en hoewel nu de wetgever onmogelijk allo belangen kan
verzoenen, en alle tegenstrijdigheden wegnemen, men
zou toch veel spoediger tot hetero on meer met hunnen
tijd overeenkomende bepalingen kunnen geraken, omdat,
zoolang men dezen weg niet volgt, dc fouten niet zoo
diep zouden gevoeld worden, en dus de toestand langer
in statu quo zoude blijven.

Ook de zekerheid van recht zoude er veel bij winnen,
daar men dan eene groote bron voor allerlei uitloggin-
gen dio de meest verschillende rechterlijke beslissingen
ten gevolge hebben, zoude verstoppen.

-ocr page 90-

78

Na deze uitweiding keer ik tot art. 1017 B. W. terug.

Het doel dat men door art 1328 G N. en 1917 B.W.
wilde bereiken was, en dit is niet tegen te spreken,
niet meer dan bet beschermen van hen die vreemd
waren aan eene onderhandsche akte, tegen degenen die
in deze akte party waren en de bedoeling mochten
hebben om hen te benadeelen door aan diezelfde akte
eenen anderen datum te geven dan dien waarop zy ge-
maakt was.

Hebben derden dan werkelyk zooveel meer bescher-
ming noodig dan partijen zelfY

Hieraan valt dunkt me niet te twijfelen. Ik toonde
boven reeds aan dat zelfs erfgenamen der partijen niet
altijd gewapend zouden kunnen zijn tegen dit bedrog,
omdat het zoo gemakkelijk is te plegen en het bewijs
daarvan zoo moeyelyk (ook voor hen) is to leveren.
Zij
> vallen m. i. reeds onder de benaming derden in art 1917
B. W., hoeveel to moer hebben allo anderen die noch
partijen noch erfgenamen zijn bescherming noodig.

Maar met dit goodo doel voor oogen, was mon toch
onbillijk, en wel tegenover partijen zelf. — Hot is waar
dat zij, dio ccnc onderhandsche akte teekenen, het aan
zichzelf zullen te wijten hebbon wanneer ecn derde te-
genover hen van zijn recht gebruik maakt, en het streng
limitatieve karakter van het artikel dwong mij om do
gematigde cn billijke zienswijze van Prof. Diephuis (waar
hij partijen wil toelaten tot bewijs omtrent dc echtheid
der dagtcckcning i) te verwerpen. Dit geldt echter
slechts het geschreven recht; do jure constituondo i» hot
niet to ontkennen dat men toch onbillijk is togen partijen
die te goeder trouw meenden dat zulk eene akto, ondcr-
toekend en gedagteekend, zonder bezwaar zouden kunnen
gelden, wanneer mon den derde, zonder eenigo forma-
liteit zóo maar toestaat zich op hot onzokcro vau dcu
^ datum te beroepen, zonder zolfs eenigzins verplicht tc

-ocr page 91-

79

zyn de waarachijnlykheid zijner goede trouw aau te
toonen.

Het is toch immers duidelijk dat een derde die te
kwader trouw is in art. 1917 B. W. eeu zeer geschikt
middel vindt om misbruik te maken van de goede trouw
der contractanten. De vraag is; kon men anders? Zoudo
men niet meer ten nadeele van derden te goeder ü\'ouw,
die toch in alle gevallen geen of minder schuld hebben
dan dc te zorglooze partijen, gehandeld hebben, zoo men
hen nog een of ander bewys tegenover kon stellen, of
hen zelf nog bewijs oplegde? Ik erken dat dit op zich
zelf waar is, en wat het eersto middol betreft, ik heb
reeds aangetoond, dat dan de bedoeling van het artikel
geheel illusoir zoude worden; hct tweede echtcr acht
ik niet zoo geheel verwerpelijk in zooverre nl. dat do
derde niet tot hct leveren van bewys verplicht zoudo
zyn maar slcchts tot ccnc verklaring onder eedo. Dc
vraag is nu: welke verklaring moet dan do derde af-
leggen ?

Dat do datum onecht is natuurlijk niot, want dat is
juist zijn voorrcclU boven partijen, dat hem de wet hier
met haar vermoeden te hulp komt, cn hem dus van dit
bewijs ontslaat. Ilij behoeft slechts onkundig to zijn van
het tijdstip waarop de hem tegengoworpcnc akto gemaakt
werd als deze geenen zekeren datum heeft. Sliuir hot ver-
moeden der wet, dat hier tevens Ccn wettelijk vermoeden
is, en dus allo tegenbewijs uitsluit, is m. i. wat to veel
op do goede trouw van den derde, en do kwade trouw
van partijen "gebaseerd, daarom acht ik dit minder aan-
nemelijk.

Ik wil echtcr geen tegenbewijs toelaten cn dus van
oene presumtio juris ct do jure ceno prcsumtio juris

1) Zio blz. 53.

2) Zie do noot op blz, 54.

-ocr page 92-

80

maken, dat zou niet gaan; maar alleen wensclite ik, dat
een derde niet zóó maar van de misslagen zyner tegen-
party kon misbruik maken, hy zoude dus m. i. onder
eede moeten verklaren, niet te weten dat de hem
tegen geworpene onderhandsehe akte is ge-
maakt op denzelfden datum dien zy draagt.

Is de derde nu werkelyk te goedertrouw, dan zal hem
dit niet het minste bezwaar opleveren, is daarentegen
het tegendeel \'t geval en kan hij dus den eed niet doen
dan zal bet vermoeden der wet als niet gegrond, ver-
vallen.

Wel is waar ben ik in \'t algemeen er niet voor dat
er veel van den eed gebruik gemaakt wordt, doch in
casu zal het wel het eenige middel zijn dat er bestaat, en
dat is in allen gevalle toch nog meer waarborg dan in
\'t geiieel geen bewys van goede trouw toe te laten of
liever te vergen.

Zoo zou dan art. 1917 B. W. niet alleen ten opzichto
van partijen, maar ook ten opzichte van dorden, van
den regel in art. 2002 B. W. afwijken, dat goede trouw
wordt verondersteld en kwade trouw moet bewezen
worden.

Het kan nu bost mogelijk zijn, dat én partijen dn
derden to goeder trouw zijn, maar dan boeteii partijen
slechts hunne eigene zorgeloosheid, en kunnen der wet
geene onbillijkheid ten laste leggen, omdat in dit geval
geene kwade trouw van dorden meer als \'t ware wordt
gesanctioneerd.

Ziedaar op cenvoudigo wijze, geloof ik, do gelegen-
heid tot onbillijke beslissingen eenigzins beperkt; er is
echter eeno andoro beperking die minder gewenscht,
integendeel geheel moest vervallen.

Toen men nl. art. 1328 G. N. maakte, Mond men tus-
schcn twee vuren: bf de onderhandscho akte kon in \'t
geheel geen bewijs leveren van hare dagteekening, bf

l!

I\' V

• j

I\' ■ 1 ■ \'

i ■!

-ocr page 93-

81

zy kon het altijd en in alle gevallen. Men koos toen
den middenweg, en somde drie gevallen op die zeker-
heid van datum zouden geven. Maar juist die opsomming
was te beperkt en wy hebben gezien, dat onze wetgever
in het lofFelyke doel om hierin te voorzien slechts zeer
gebrekkig slaagde.

Is evenwel, daargelaten nog dat de opsomming verre
van volledig mag heeten, de methode door onzen en den
Franschen wetgever gevolgd, te verkiezen boven die,
welke den wetgever slechts toelaat algemeene regelen
te geven en de waardecring van elk geval afzonderlyk,
aan de rechterlijke macht overlaat? Ik geloof het niet
Het is toch eene waarheid, dat een wetgever, al is hij
naar zijne berekening nog zoo nauwkeurig en volledig
in zijne opsomming, al heeft hij zich elk mogelijk geval
nog zoo juist voor oogen gesteld, steeds, hetzij dat hem
een of andore omstandigheid toch niet voor den geest
speelde, betzij de tijd later nieuwo toestanden schept,
die hy niet heeft voorzien, in zijne opsomming onvolledig
zal zijn, en daardoor soms, tegen zijno bedoeling in,
onbillijk. Een groot bewijs daarvan levert art 1917
B. W. op.

Bepaalt hij echter eenen algomeenen regel, waaronder
uiet alleen allo gevallen die hem voor den geest stonden
maar ook monig geval dat hij nu juist niot voorzien heeft,
kunnen gerangschikt worden, en is hij dan slechts nauw-
keurig in zijue woorden, do rechter kan dan elk geval
dat zich aan licm voordoet afzonderlijk aan dien regel
toetsen, en or is m. i. mindor gologonheid tot onbillijk-
heid, dan in het tcgcnovergestcldo geval. De rechterlijke
macht toch ziet dagelijks voor zich do meest verschillendo
toestanden in hot loven der burgers; aan haro beslissing
worden bijna alle twistgedingen, over do meest uitcen-
loopende zaken, onderworpen; zij is dus, naar het mij
voorkomt, het best in staat de gevallen die in dien regel

G

-ocr page 94-

82

zgn begrepen te bepalen. Dat kan de wetgever niet
doen; en men zag dit over het hoofd in art 1328 C. N.
en art. 1917 B. W. Tot welke vreemde beslissingen die
opsomming aanleiding heeft gegeven is bekend.

Behalve de twee bovengenoemde veranderingen die
ik in art 1917 B. W. zoude wensehen, moesten ook nog
m. i. enkele woorden van het artikel door andere uit-
drukkingen vervangen worden. Zoo zoude men achter
de woorden n onderhandsche akten" byv. kunnen plaatsen
de uitdrukking »of brieven", waardoor natuurlyk de
vraag zoude vervallen: of deze ook onderworpen waren
aan de bepaling van dit artikel.

Ook had men de dubbelzinnige uitdrukking n derden"
niet moeten schryven; men kan daarvoor in de plaats
stellen byv. »allen die geen party waren in do akto of
// brief."

Wat echter betreft de toepasselijkheid van dit artikel
op zakon van koophandel, hoewel ik, met het oog op
het bewijs van den derde dat hij te goeder trouw is, or
minder bezwaar in zou vinden om dezo vraag bevestigend
te beantwoorden dan volgons het jus constitutum, komt
het mij toch bij nader inzien beter voor, den handel
niet aan dozo bepaling to onderworpen.

Steunende op de voorgaande gegevens zou men naar
myn gCTOolon art 1917 B.W. aldus moeten redigeren:
• n Eeno onderhandscho akto of ondcrtookondo brief
//heeft tegenover allen, die geen partij in genoemdo akto
»of brief waren, slechts oonon zekeren datum van af
//den dag waarop haar bestaan niet moor twijfelachtig
»was, mits zij onder oedo verklaren niot to weten dat
//do hen tegengeworpcne akto of brief ia gemaakt op
//denzelfdon dag als haro dagteekening aanwijst"

Men zou echter misschien nog eeno aanmerking kun-
nen maken op dezo redactie, nl. dat het artikel nu weer
tc algemeen is, want dat, wanneer bijv. een derdo hct

-ocr page 95-

83

bestaan eener onderhandsche akte erkende, deze erken-
ning nu ook tegen alle andere derden zoude gelden aan
wie
zulk eene, of liever die erkende akte wordt tegen-
geworpen. Maar het is niet te loochenen dat, omdat die
eene derde het bestaan eener akto geheft te erkennen,
dit daarom toch ipso jure nog geen bewgs is dat die
akte werkelyk bestond op den door hem erkenden da-
tum, en dus die erkenning ook tegen de andere derden
zoude werken; men zoude hierdoor het beginsel schen-
den van art. 1351 en 1354 B.W. nl. dat men zich alleen
kan verbinden voor zich zelf, en voorondersteld wordt
dit ook gedaan to hebben voor zijno erfgenamen en
rechtverkrygenden; verder werkt echter die erkenning
niet.

Do rechter zal dus dit feit op zich zelf, als oen zeker
bewijs van het bestaan dor akto, nimmer aannemen.
Als dan ook art. 1917 B. W. eeno bijzondere bepaling
maakt ten opzichto dor schriftolijko erkenning door don
dorde, is dit, omdat zij do erkenning alleen schrif-
telijk cischt, geenszins om te kennen to govon dat dio
erkenning bij uitzondering niot tegon diegenen
geldt, dio niet erkend hebbon, want dat dezo door ge-
noemde erkenning niet verbonden zyn spreekt toch wol
van zolf.

Resumoor ik nu do gevolgen dor niouwo redactie van
art, 1917 B. W. dan komt dit op hot volgondo noor:

a. Er kan gcon vorschil moor bestaan omtrent do
personen dio hct artikel als dorden beschouwen.

h. Hot artikel is billijker voor partijen to goeder trouw.

c. Hot artikel is op zaken van koophandel niot too-
passolijk.

d. Hot artikel is niot boporkt tot onkolo opgosomdo
gevallen.

c. In hot artikel zijn briovon ook opgenomen.

2*

-ocr page 96-

84

Ik geloof dan ook dat, wanneer men het artikel zoo
had gesteld, menige ongerijmde beslissing zoude ver-
meden zgn, en voornamentlijk meer billgkheid was
getoond tegenover partyen.

r

-ocr page 97-

STELLIIVGEN.

Dc juro constituendo behooren minderjarigen do toe-
stemming zoowel van do moeder als van den vader ver-
kregen to Lebben om een huwelyk to kunnen aangaan.

11.

Art 99 vlg. B. W. behooren bij oeno wetsherziening
to vervallen.

III.

Art 392 B. "NV. geeft geenon voldoenden waarborg
voor hot goed behoor van don voogd.

IV.

De man wordt zonder bonooming curator ovcr zijno
ondor curatele gestolde vrouw on krijgt oenen tooziondon
curator noveus zich.

V.

Do bewering dat hij, dio zonder vergunning op eens
andor\'s eigendom wild of visschen vangt dio mag be-
houden is onjuist

VI.

Indien do boido zaken dio do schuldenaar ter zyner
keuzo alternatief verplicht is to geven, door zijno schuld
vergaan zonder dat blijkt welko van beido hot eerst is
vergaan, blijft hij slechts verplicht tot vergoeding dcr
minste waardo.

-ocr page 98-

86

VIL

Lastgeving waarby loon is bedongen heeft het kenmerk
van lastgeving niet meer; ten onrechte neemt de wet-
gever het tegendeel aan.

Vin.

De commanditaire vennoot is by faillissement van
zynen complementarls concurrent schuldeischer voor dat
gedeelte van het door hem gestorte kapitaal, dat niet
door de handelsverllezen is geabsorbeerd. Dit beginsel
strekt zich ook uit tot de door hem by het oorspronkclyk
kapitaal gevoegde winsten die strekken tot vergrooting
van zijn kapitaal

IX.

Aan art. 251 W. v. K. kan niet gerenuntiecjd worden.

X.

De schipper is verplicht den passagier tydig kennis to
geven wanneer hy zeilree hgt.

XI.

Art 524 W. v. K. mag niet uitgestrekt worden tot hct
geval van ziekte, of eeno andcro van den wil des pas-
sagiers onafhankelijke omstandigheid hom pcrsoonlyk
betretfendo.

XU.

Bij verschil tusschen cognoscomcnt cn chertepartij is
do goconsignccrde alleen gehouden aan hot cognoscomcnt

XIII.

Indien in hot cognosccmont do vracht is bepaald naar
mate van hot gewicht der goederen moot do vracht naar
het ingenomeno berekend wordon.

XIV.

Do oorspronkelijke oischer die op hot verzot niet vor-
schynt kan tegen hct to wijzen vonnis niot op zijno beurt
♦ in verzet komen.

l! t
\' 1

1\';,

> ■\'

-ocr page 99-

87

XV.

Ten onrechte laat de wet het vooratellen der exceptie
van onbevoegdheid ratione materiae in alle standen van
het geding toe.

XVI.

Ten onrechte bepaalt art. 523 W. v. B. R. dat de
opbieder niet meer verbondon is zoodra een nieuw opbod
is gedaan al ware dit laatste van onwaarde.

XVII.

Door den verhuurder kan, niettegenstaande hij reeds
een vonnis tot betaling van huurpenningen heeft verkre-
gen, hetwelk niet uitvoerbaar is verklaard bij voorraad,
en waarvan de huurder in hooger bcroop is gekomen,
pandbeslag wel gedaan, doch de van waardo verklaring
daarvan niet geeischt worden.

XVIIL

Terecht Iaat art. 114 Wetb. v. Strafv. den rcchtcr-
commiasaria too do beraadslaging in raadkamer bij to
wonen.

XLX.

Dc verdediger kan alleen hooger beroep aanteekonon
wanneer do beklaagde hem daartoe tiitdrukkoHjk vol-
macht geeft.

XX.

Art. 431 Wetb. v. StraiV. ia overbodig.

XXL

Eene valscho verklaring is alleen strafbaar wegens
faux tdmoignage als zij onder eede is afgelegd.

XXIL

Poging tot vergiftiging heeft plaats, zelfs al is hct go-
bleken relatief onmogelijk to zijn het vergif to gebruiken,
tenzij do dader dozo onmogelijkheid hooft voorzien.

-ocr page 100-

88

XXIIL

Ten onrechte kent de Grondwet aan den Koning het
recht toe om oorlog te verklaren.

XXIV.

Art. 85 al. 3. Grwt. is te beperkt

XXV.

\' Het vryhandelsstelsel is te verkiezen boven het be-
schermende stelsel.

-ocr page 101-
-ocr page 102-

"v." *<!"■

-ocr page 103- -ocr page 104-

- y. K-^

R.