-ocr page 1-

eenige opmerkingen

ji\'aar aanleiding van

AllT. !)IG WETBOEK VAN KOOPHANDEL.

-ocr page 2-

A^li, \' > • •■\'--Hl. ■ ■ i ■ ■ ^ a-T. \'Ê-SSt

#

s

■Vfe

.."■^•V L- "

? V .

> .»lILt1 \\

. a

■■»•»•-vT,;

n

t\'.

m-

-ocr page 3-

- r ^
■ o^iitïïl

y -f

: A

- \'\' i-\'Jt\'-mtt » . - .. . . ••■. • ^

J

^i., j

■ Vl

i T., N\'

-1\' "

J\'.

., NT

•Eft..

\' \' ■ \'\' iii-.....

-ocr page 4-
-ocr page 5-

m

-ocr page 6-

M

V.

J» r\' ■ ■

- t.^ .

-!

y

-ocr page 7-

EKNIGK OPMERKINGEN

NAAK AANLKIÜINO VAN

AIIT. !)IC WETBOEK VAX KOOPIIAXDEL,

-ocr page 8-

■ ■ _ Ju . r •

\'^^Svjr.^i\'. ■ \',vV li. ■

ïf

■M.

Mi " \'yy^ms M

-ocr page 9-

eenige opmerkingen

NAAR AANLEIDING VAN

ffl i 1111111

TEH VEUKniJCINC van den ohaau
van

DOCTOR IN DB IIECHÏSAVETBNSCHAP

AAN DE RIJKS-UNlVERSlTElT TE UTRECHT,

NA MACIITIGINC VAN DKN nECTUIl MAONIKICUS

Dr. E. MULLER,

IIOUUI.KEUAAIl IN UE FACULTEIT UEIl WIS- KN NATUUUKUSUK,

VOLÜENS HliSLUIT VAN UEN SKNAAT DKU UNIVEUSITEIT

kn

01\' VOÜllDHACIlï DKll UKCIlTSr.KI.KKUDI-: !■ ACUI.TKIT,
TE VERDEDIGEN

op Vrijdag, den 31. Octobor- 1879, tc 3 uren,

uoou

ARNOUD JAN DE BEAUFORT,

rvp

jL,

okuohen te utueciit,

JJtRECHT — ]<emink sf ^oon — 1879.

-ocr page 10-

\'je. . ■

.. v:

Jfc/S\'.f : v-i

\'fi ■ /

t "
r •

Ir " :

tl-.

-ocr page 11-

^ÎAN MIJNE yVloEDEPy

-ocr page 12-

m

.1

. A-VJÉ

. \'V.

V \'i

-ocr page 13-

In lb73 werd door den Hoogcn Raad, in zijn
terechtzitting vun 23 Octobcr, ecu arrest gewezen,
wjiarbij het lioogsto rechterlijke college de uit-
spraak vun dc arrondissementsrechtbank te Maas-
tricht bekrachtigde, en verklaarde, dat dc schul-
denaar, aan wien surseance van betaling is
verleend, bevoegd is in rechten op te treden,
zonder bijstand of nmclitiging der aan hem toe-
govoegde bewindvoerders.

Mij komt het beroep op artt. DIG cn 918
Wetboek van Koophandel tot staving dezer mee-
ning ongegrond voor, cn ik ben vjin gevoelen,
dat even als hij alle overige daden van beheer,
de surséant den bijstand der bewindvoerders be-
hoeft, ook dan wainieer iiij in rechten wil op-
treden.

1

1

-ocr page 14-

Het is derhalve mijn voornemen, om in de
volgende bladzijden te handelen over de rechts-
bevoegdheid, van den in staat van surséance ver-
keerenden koopman, na te voren in het kort te
hebben nagegaan, hoe de surséance ontstaan is.
van wanneer zij dagteekent, en met welk doel
zij in ons wetboek is opgenomen.

Hoewel het woord surséance zoude doen ver-
moeden, dat dit voorrecht voor kooplieden nit
den Code de Commerce door ons is overgeno-
men, zoo wordt toch de surséance in de Napo-
leontische wetgeving niet aangetroffen. Kchter
is zij in Frankrijk geen onbekende zaak. In de
ür<lonnance du Commerce, van 1()73, (denzoo-
genaamden Code Savary), vindt men een der-
gelijk voorrecht, in den (negenden titre behan-
deld, onder het opschrift: „Des délenses et lettre.«
de répit", waar wij lezen :

1. „Aucun négociant, marchand on ban-
quier ne pourra obtenir des défenses générales
de le contraindre, ou lettres de répit, qu\'il n\'ait
mis an greffe de la juridiction, dans laquelle les
défenses ou l\'entérineinent des lettres devront
être poursuivis, <le la juridiction consulaire, s\'il

-ocr page 15-

y en u, ou de l\'hôtel commun de la ville, un
état certifié de tous les effets, tant meubles,
qu\'immeubles, et de ses dettes; et qu\'il n\'ait
représenté à ses créanciers, ou à ceux qui seront
par eux commis, s\'ils lo requièrent, ses livres ct
registres, dont il sera tenu d\'attacher le certi-
ficat sous le contre-scel des lettres.

2. Au cas que l\'étnt se trouve frauduleux,
ceux qui auront obtenu des lettres ou des dé-
fenses en seront déchus, encore qu\'elles aient
été entérinées ou accordées contradictoirement,
et le demandeur ne pourra [)lus en obtenir d\'au-
tres, ni 6tre reçu au bénéfice de cession.

3. Les défenses générales et les lettres de
répit seront signifiées dans iiuitaine aux cré-
anciers et autres intéressés qui seront sur les
lieux, et n\'auront effet qu\'il l\'égard de ceux
auxquels la signification cn aura été faite.

4. Ccux qui auront obtenu dea défenses gé-
nérales ou des lettres do réi)it^ ne pourront payer
ou préférer aucun créancier au préjudice dea
autres, ii peine de déchoir des lettres ct dé-
fenses.

5. Voulons que ceux qui auront obtenu des

lettres de répit ou dos défenses générales, ne

1*

-ocr page 16-

puissent être élus maires ou échevins des villes,
juges ou consuls des marchands, ni avoir voix
active et passive dans les corps et communautés,
ni être administrateurs des hôpitaux, ni par-
venir aux autres fonctions publiques, et môme
qu\'ils en soient exclus, en cas qu\'ils fussent ac-
tuellement en charge."

IVfen ziet dat deze défenses et lettres de répit
in menig opzicht overeenkomst hebben met onze
tegenwoordige surséance.

In ons oud Nederland^ch recht had men niet
minder dan drie wijzen om uitstel van betaling
te erlangen. Kist verhaalt ons daaromtrent het
volgende :

„In Holland waren vroeger drie middelen
bekend, waardoor aan den schuldenaar, die buiten
staat is, zijne schulden dadelijk te voldoen, doch
meent die later te zullen kunnen betalen, werd
tegemoet gekomen: T de\'atterminatie of de brie-
ven van respijt, 2° de mandementen van inductie
en 3° de surséance van betaling."

1°. De atterminatie was eene weldaad .door
den summus imperans, aan den schuldenaar
bewezen. Toestemming van crediteuren was daar-
toe niet noodig, zelfs al verklaarden alle de

mi

-ocr page 17-

schuldeischers zich tegen de atterminatie, toch
kon de Sou verein die verleenen, mits slechts de
schuldenaar voldoenden borgtocht stelde. Deze
was een vereischte tot de verleening der attermi-
natie. Zonder borgtocht kon geene atterminatie
worden verkregen. De Hooge liaad verleende die
gunst in de plaats der Hooge Overheid des lands.

Het mandement van Inductie was een
rechtsmiddel verleend door het Hof van Holland.

Daartoe werden\' de schuldeischers voor den
gewonen rechter, den judex domicilii des schul-
denaars, geroepen, welke hun het verzoek des
schuldenaars om uitstel voorhield en pogingen
aanwendde om hen overtehalen om in dat uit-
stel toe te stemmen. Het was dus een soort van
accoord, buiten faillissement.

De rechter had de bevoegdheid om, wanneer
de meerderheid der schuldeischers met het uit-
stel genoegen nam, het verzoek om uitstel toe
te staan, zoodat het ook voor de niet toestem-
mende minderheid, verbindend werd.

3°. De Surséance van betaling, wjis mede een
daad van den Souverein, waarbij deze eene dis-
pensatie gaf aan den schuldenaar, zonder eenigen
borgtocht te vorderen of eenige toestemming van

-ocr page 18-

G

crediteuren te vragen, waardoor alle rechtsvor-
dering, arrest en executie gestuit werd. Deze
rechtsweldaad is zonder eenige wetgevende tus-
schenkomst ingevoerd; zij steunt op de Souve-
reiniteit >).

In het latijn der Juristen heeft men aan dit
rechtsprivilege den naam gegeven van litterae
respirationis, vandaar de fransche naam van
lettres de répit, en in ons oud Hollandsch recht
van brieven van respijt.

Reeds vroegtijdig komen de respijtbrieven voor
in onze rechtsgeschiedein\'s Reeds in de Ordon-
nantie van de Keizerlijke Mnjesteit (Karei V)
van 19 Mei 1544 vinden wij het volgende aan-
gaande deze brieven bei)aald :

„Dat brieven van respijte en atterminatie van
schulden niet en sullen verleent werden, tenzij
dat eerst sommierlyck blycke l)ij süffisante Attes-
tatie van de schade en Verliese gesustineert bij
den impétrant ende dat sulcke schade toekomende
zijn buyte zijn schuld.

Dat alle Impetranten van respijte sullen ge-
houden wezen te doen dachvaerden alle heure

1) Mr. J. O. Kist Ilandclsprocos-recht blz. 221.

-ocr page 19-

crediteuren in den Provincialen Raedt, ende
aldaer presenteren heure brieven mitsgaders heur-
luyder Borchtochte, binnen der maent nae de
Impetratie, andersints die Brieven van respijte
sullen wesen nul ende van onwaerden

Dat de crediteuren sullen mogen de Borch-
tochte wederleggen waar op recht gedaen zal

werden, soo sommierlyck als niogelyck weseu zal.
«

Indien ghescliil rese op te suffisante of in-
suffisante vun de Borchtochte , soo wanneer d\'Im-
petranten hebben uytstel of delay van eender
maent ofte minder, om te verificren dc suffisantie
van zijn voorsz. Borchtochte, opte peyne, indien
hij niet en verifieert, te
Verliesen \'teffect van
sijne Brieven van Respijte, ende soo verre de
gedachvaerde wilt doen blycken ter contrarie,
zal oock hebben (om \'t zelve te doen) een Maent
ofte minder fijdt opte verbeurte dat de lïorch-
tochte sa! werden gehoudçn voor suffisant.

Dat men geene Brieven verleenen en zal om
te bedwingen den crediteur te consenteren in
\'tappoinctement ghomaeckt bij sijnen schulde-
nare mette meeste partije van sijne crediteuren,
soo verre dat bij den voorsz. appoinctement,
men quitschelt eenige partije van dc schuit,

-ocr page 20-

8

of dat men geve, dach van betalinge zonder
cautie" i).

Men ziet dat zij daar reeds, als eene bekende
en gangbare zaak besproken wordt.

Ongeveer tachtig jaren later, vindt men bij
de Groot, aangaande deze respijtbrieven het vol-
gende vermeld:

„Soo wanneer een schuldenaer hoop heeft sijnen
boedel te kunnen redderen, so mag hij ligten
Brieven van uytstel, van de Ilooge Overheyt,
voor den tijt van vijf jaren, mits stellende seker
voor de voldoeninge, welcke Brieven werden
gestadct, indien het meerdere deel der inschul-
ders daerin bewilligen, rekenende het meerder-
deel na de grootheyt van de schulden. Anders
zijn de regters gewoon te gebruycken aanrading
ende onderregtinge, tot welcken cynde ook de
inscliulders gedaegt mogen werden" 3).

Ook Simon van Leeuwen handelt over dit
voorrecht. Hij zegt:

1) Ordon. van 19 Moi 1514. Oroot Plnccjiathook I, blz. 327.

2) n. do Qroot, luloyding tot do Hollandacho Ilochts-
goloorthoyt, III, 51.

-ocr page 21-

„Of andersints verzoekt men van het Hof van
HoHand Brieven van Inductie of atterminatie,
dat is bewilligde uitstel, anders respijt, voor
den tijd van vijf iaren mits stellende borg voor
de voldoening"

Zoo ook van der Keesel in zijne Theses se-
lectae juris Hollandici et Zelandici:

„Ad rescriptum moratorium ct literas induc-
tionis obtinenda, requiritur ut debitor de solido
solvendo caveat idoneis fidejussoribus aut aliam
cautionem interponat, qua contenti sunt credi-
tores. Juratoria cautio non sufficit"-).

Wij vinden de surséance ook behandehl, in
liet Wetboek van koning Lodewijk, waar zij
atterminatie genoemd wordt. Daar kan zij nog
gegeven worden voor hoogstens drie jaren, en
wordt verleend door den rechter, onder wien
de schuldenaar behoort^).

In de in 1811 hier ingevoerde fransciie wet-

1) Siinon van Luuinvun, UuuniB-IIolliuulB rogt, liook
IV, 41.

2) Van dor Koosol, Tiiosos soloctao juris Ilollaiulici üt
Zülandici, Til. DCCCXC.

3) Wothook op do ruclitorlijko instollingon on ruchtsploging
in hot koninkrijk Holland 1809. Art. 7G1—7G4.

-ocr page 22-

10

geviiig wordt van de surséance geen gewag ge-
maakt Wel vindt men in art 1244 Code Civil
eene kleine tegemoetkoming, in zoo verre de
rechter tegenover ieder schuldeischer afzonderlijk
uitstel mag verleenen.

Hier tc lande was men echter in den luindel
aan de algemeene surséance gewoon geworden.
Geen wonder was het derhalve, dat zij in 1814
weder ingevoerd werd, bij besbiit van den
Sou vereinen vorst van 29 Januari (Stbl. 06),
waaruit zij in vervolg van tijd, in ons tegenwoordig
wetboek is overgebracht.

Volgens Holtius hebben dc staatsgebeurte-
nissen tot de ontwikkeling der surséance bijge-
dragen. Zoo verhaalt hij ons, dat in Duitsciiland
dit grootelijka het geval was in de zeventiende
eeuw, na den dertigjarigen oorlog, toen lan-
den en steden verwoest en verarmd terneder
lagen, cn het ademhalen voor degenen die wat
schuldig waren, meer dan ooit noodzakelijk
geworden was. Een rijkswet van 1054 be-
paalde toen onder anderen, dat geene los-
bare kapitalen binnen de eerstkomende drie
jaren zouden kunnen opgezegd worden, waaraan

-ocr page 23-

n

vervolgens eene ruime toepassing gegeven werd-
Iets dergelijks had in Pruissen plaats na den
ongelukkigen oorlog van 1806. Men vindt het
ook wel verguiul aan eene enkele stad, waarvan
een voorbeeld bij Mattheus de Afflietis, Decisio
377, in den oorlog tusschen Frans I en Keizer
Karei V, toen de benden des Konings in het
Napolitaansche gevallen waren, en de stad Bar-
letta bijzonder te lijden gehad had. In Keur-
Hessen werd in 1773 aan den geheelen land-
bouwenden stand een moratorium voor vier jaren
verleend \').

Wegens gelieel bijzondere aangelegenheden
schijnen reeds vroegtijdig in Duitschland mora-
toriën in zwang geweest te zijn; zoo is bij Senc-
kenberg. Selecta juris ct iiist. Deel IV pag. 301
een nioratorium van de veertiende eeuw ver-
meld, door Keizer Albrecht aan eenen burger
uit Neurenberg verleend, waarbij aan deze, en
aan zijne echtgenoot wordt toegestiuvn, „daz si
von dem Tag als dieser Brief geben ist, zwai

1) Mon zio IIoltiuH, Hot nudorlandscho Fuillitnnrocht
(twoodo uitgaaf) bidz. 553.

-ocr page 24-

12

ganze jar sicher sein sullen vor allen iren gel-
tern si sein Kristen oder Juden"

Deze brief, door den Keizer verleend, vindt
weerklank in de bepaling van Art. 90() van ons
Wetb. van Kooph. dat ook bij bijzondere rampen
dit uitstel mag verleend worden.

Algemeene moratoriën vindt men echter veel
vroeger reeds; zoo heeft Keizer Justinianus tuin
Italië en Sicilië, welke zeer veel geleden hadden
door den inval der Franken, een uitstel van vijf
jaren verleend Biener (die deze constitutie
heeft uitgegeven), geeft den volgenden inhoud
daarvan op.

„Der Sinn scheint im Ganzen klar zu sein.
Justinian giebt in Ansehung der Schulden, welche
bis auf den neuerlichen Einfall der Franken in
Italien und Siciliën contraliirt sind, ein Mora-
torium auf fünf Jarhe, welches vom wiederher
gestellten Frieden an zu rechnen ist, d. h. also

1) Mon vindt dit roscript in zijn gohool vorinold in tlo
dissortotio van I). II. Dolprat, do Nodorl. on Bolg. wotgv.
botrokkolijk do sursóanco van botaling onderling vorgolokon.
Loidón 1854, bhlz, 37.

2) Editlo Kriogol III, 740. Const. V. „Constitutie «luao
data ost pro dobitoribus in Italia ot Bicilia.

-ocr page 25-

13

von 555. Nach Ablauf dieses Quinqucnnals
sollen die Schuldner nach freyer Wahl ent-
weder 50. Procent des Kapitals bezahlen oder die
Hälfte ihres Vermögens den Gläubigern ab-
treten" 1).

üok in ons Vaderland zijn vroegtijdig alge-
meene moratoriën verleend; zoo vindt men onder
anderen bij van Mieris, groot Charterboek, een
privilege door Hertog Aelbrecht, aan de inwoners
van den Riederwaard verleend (die veel te lijden
gehad hadden van overstrooming), van S) Fe-
bruari 1374:

„Aelbrecht enz. Want onse goede Inde van Rie-
derwaert zeer belast ende becommert sijn mitten
Lomberden scult, des ai nu ter tijt niet ver-
ghelden en moghen, overmits ongheval ende
groten scade, die hem opghecomen is van den
watere, ende opdat si te bet zullen moghen
ghewezen \'t lant weder te diken ende te houden,
soo hebben wi hem deze gratie ghedaen, ende
willen, dattie Lomberden, ghien ghelt hebben en
zullen van dien van Riederwaert van der tijt

1) /oitMührirt fiir goMchichtliciio KrclitHwiHHUiiHclmft, dool
5, ]>iig. 354.

-ocr page 26-

14

datt«t eerst inbrac, dat was t\' onser Vrouwen
daghe purificatio lestleeden, over twien jaeren
ter tijt toe dattet lant weder ghedijet is te voller
dije ende eenen winter overstaet, ende dan-zullen
si den Lomberden hoer ghelt gheven, te Bamisse
daeran bij tuien van onsen Rade die wiere toe
setten zullen, als besceijdelic is

Ende ombieden, ende bevelen allen onsen
Rechters in Zuuthollant, dat si den Lomberden
ghien recht en doen op die van Riederwaert
voer den tijt, als voerscreven is.

Voert alle jaerrenten, die op lant, op lijf, of
op ander goet staen, daar ment niet varen en
laet voer den dijc soe (willen) wi dat men ghien
jaerrenten of gheven cn sei, overmids dat die
luden ghiene jaerscaer en hebben, ende sijt ver-
diken moeten, voer die tijt, dat Riederwaert te
vollen ghedijet is, ende dair te Bamisse daer en
sal men betalen mit eenre jacr paciit, ende dan
voert elc man weder te comen op sijn renten. Ende
des soe bevolen wi oec allen onsen Recliteren in

Zuuthollant, dat si hierof niemande reciit en doen

*

op die van Riederwaert, voer die tijt voerscreven."\')

—?-

1) Van Miori», Qroot chartorbook van Holland cn Ztujland,
III, bldz. 288.

-ocr page 27-

15

Een bijna gelijk privilege werd, 30 April 1375
aan die van den grooten waard gegeven. M

Ook heeft men een Plaeeaat van de Staten
van Holland en West Friesland van 26 De-
cember 1672 (zeker wel het hachelijkste jaar,
dat de Republiek heeft doorstaan, daar zij in een
oorlog gewikkeld was met Frankrijk cn Fngeland
te zamen, Lodewijk XIV zich van een gi\'oot
gedeelte des lands had meester gemaakt, en men
overal het land had onder water gezet, om de
verdere nadering van den vijand te belemmeren)
„daer bij verstaen werdt, geen llypothecken noch
kustingen te mogen opeischen, daarvan de Inte-
resten wel betaald werden" 2).

Over dit Placcaat vinden wij het volgende
vernjchl bij Voorduin, in de redevoering van
den heer Hcelaerts van Blokland, door dezen ge-
houden in de openbare vergadering der tweede
kamer den Maart 1826.

„De eenige algemeene maatregel, dien ik heb
kunnen opsporen, is het plakkaat van de Staten
van Holland cn West-Friesland in dato 26 De-

1) Mon zio vun Mioris, III, bldz. 301).

2) Men zio Oroot Placcnntbook, lil, 193.

-ocr page 28-

ceinber 1672, bij hetwelk bevolen werd „geene
hypotheeken of kustlngen gedurende het jaar
1673 te eischen, mits de interessen er van be-
taald wierden, hun regt van hypotheek gecon-
serveerd bleef, en zij alleen verhinderd wierden
de panden, die door de algemeene calamiteit
hunne waarde verloren hadden, in executie te
brengen."

En iets verder zegt hij:
..„Dit was eene algemeene ramp, en het is
blijkbaar, dat die wet slechts was eene wet van
omstandigheid. En in welken engen zin dezelve
moest worden verstaan, gaven de Staten ver-
volgens te kennen bij liesolutie van den 2G Au-
gustus 1673, zeggende: „dat iietzclve plakkaat
niet applicabel was op de kapitalen en ktistiii-
gen, vó<Sr dato van hetzelve vervallen en op-
geëischt, of daarover v()(5r dato van dien con-
demnatie was gekomen — en\'dat de crediteuren
met hunne procedures te dien opziclite inogteii
voortgaan" i).

Wat surséance betreft wegens bijzondere rani-

1) Voorduin, Ouscliicdcnis iliir NcddrliuidHcho wntliookon,
X, «01.

-ocr page 29-

17

pen aan eenen bepaalden persoon verleend, hier-
omtrent is vooral merkwaardig de resolutie van
de Staten van Holland van 19 Januari 1774,
waarbij de surséanee, door hen aan A. ter Borch
verleend, weder werd ingetrokken

Deze had namelijk, even als zoovele andere
handelshuizen dit in het jaar 1773 hier te lande
hadden moeten doen, zijne betalingen moeten
staken 2),

Zoodra als ter Bórch zijne betalingen had
gestaakt, had iiij eene vergadering van cre-
diteuren belegd, en zijne boeken vertoond, en
dezen hadden diuirop vijf leden uit hun midden
benoemd, om na onderzoek der boeken „den staat
der zaken op te maken, en van hot een en ander
den gezamenlijken schuldeischers verslag te doen,
om daaroj) zoodanige nuuitrcgels te nemen, als
de omstandigheden van zaken ten huinien meesten
nutte zouden vorderen."

Dezen brachten daarop kort daarna verslag van

1) Oroot Placcauthook, IX, 510.

2) Do nanloiding on oorzakon <lior haiuloIscriRia van 1773
vliuU mon uitvwirig vrrtnold hij Mr. W. I*. Siiutijn Kluit,
do AniHtordaniHcho Bour» in 1763 on 1773.

-ocr page 30-

18

hun onderzoek uit, en ondersteunden de propo-
sitie door den gefailleerde gedaan, waarbij hij
zich verbond, jaarlijks 10 pC. der schuld te zullen
aflossen, telkens voor ultimo December, te be-
ginnen in 1773, terwijl de crediteuren van hun-
nen kant, zoolang hij geregeld voortging met af
te lossen, zich zouden onthouden van alle ver-
d^e vorderingen.

In genoemd verslag vinden wij de volgende
gronden tot aanbeveling dier propositie:

„Dat zij den staet der zaken en Boeken van

•»

Abraham ter Borch en deszelfs huis van negotie
hadden geexamineert, en dat. hun daaruit was
voorgekomen, dat de voorname oorzaak van
deszelfs derangement geweest ware in dc groote
crediten, welke hetzelve Huis van negotie zoo
\' hier als buiten \'s lands zoude hebben gegeven ,
zulks zij naar hun beste weten vermeenden, de
gesteldheid der zaken van denzelvcn Abraham
ter Borch en van zijn Huis. van negotie zoo-
danig te zijn, dat niets voordeeliger konde wezen
voor respective crediteuren, dan dat aan hem
een genoegzame cn convenabele tijd werde ge-
geeven, om deszelfs pretention te innen. En
dat dezelve blijvende in de roulance zijner af-

-ocr page 31-

]5)

faires en negotien, zullcs de meeste gelegenheid
zoude cfeeven aan de respective crediteuren om
hunne pretensien te kunnen erlangen" \').

Toen echter eenigen der schuldeischers zich
met genoemd accoord niet vereenigen wilden,
bleef er voor ter Borch niets anders overig, dan
zich bij smeekschrift te vervoegen tot het hof
van Holland, en van hetzelve te verzoeken Man-
dament van Inductie, om dusdoende de weiger-
achtige schuldeischers tc bewegen of des noods
tc dwingen, liet meerder getal der schuldeischers
tc volgen.

Werkelijk werd een dergelijk iMandament van
Inductie aan hem, 29 November 1073, doorliet
hof van Holland verleend, met opdracht aan
schepenen van Amsterdam , de weigerachtige
schuldeischers voor zich te doen verschijnen op
een nader door hen te bepalen dag, waarbij zij
tevens geauthoriseerd werden, om, indien zij de
zaak daartoe vinden gedisponeert, middelerwijl
alle de procedures cn cxecutien, welke tegen den
suppliant ofte zijne goederen niogten zijn onder-
nomen ofte verder inogteii werden ondernomen

1) Niouwo Nmlorliindrtcho jimrbookon 1774, IX, bldz. 87.

-ocr page 32-

\'20

te houden in Staate en surchéance tot dat bij
scheepenen voorn, in de voorsz. zaake anders
zal weezen gedisponeert" i).

Nadat echter inmiddels twee houders van wis-
sels door ter Borch geaccepteerd, zich bij ver-
zoekschrift tot de schepenen gewend hadden,
om apprehensie op zijn persoon en arrest op
zijne goederen te erlangen, andere schuldeischers
zich diuirentegen bij smeekschriften tot de Staten
der Provincie alsmede tot de schepenen van
An\\sterdam vervoegd hadden, „ten einde de ver-
leening van prompt wisselregt tegen ter Borch
door schepenen mogten geweigerd worden," ver-
zocht ter Borch ondertusschen nog van het
Hof van Holland Mandament Poenaal, waarbij
aan elk en een iegelijk verboden zou worden,
om met de aangevangen procedures voort te
gaan of anderen op touw te zetten, totdat op
het Mandament van Inductie anders zou be-
slist zijn.

Op dit smeekschrift antwoordde het Hof van
Holland door aan de schepenen van Amsterdam
volmacht te geven om de zaak ul of niet in

1) Niouwü NodurliiudHcho jiuirboükoti, bladz. 124.

-ocr page 33-

21

staat van surséance te houden, totdat het Hof
nadere schikkingen zou hebben gemaakt.

Nadat nu nog verscheidene requesten en smeek-
schriften aan de Staten waren opgezonden, zoo-
wel voor als tegen het in stand blijven van het
verleende Mandament van Inductie, en ter Borch
zelf eene memorie had overgelegd i), maak-
ten ten laatste de Staten van Holland aan de
zaak een einde bij Resolutie van 19 Januari
1774 2), waarbij de luin ter Borch verleende
surséance ingetrokken werd, en wel voornamelijk
ter wille van het bericht van Burgemeesteren
van Amsterdam, door hen, na ingewonnen advies
van schepenen dier stad, aan de Staten toege-
zonden.

In genoemd bericht komen de volgende rede-
nen voor, waarom schepenen rekenden, dat de
surséance, aan ter Borch verleend, moest inge-
trokken worden, en wel ten eerste, omdat onder
de \'12 schuldeischers, die tot den 17\'\'" December
1773 het accoord onderteekend hadden, geen
der 4 gecommitteerden behoorden, die de aan-

1) Niouwo Ncilorlaiulscho jimrbookon, IX, bldz. 133—Ml.

2) Oroot Placcofttbook, IX, bldz. 5IG.

-ocr page 34-

22

neming van dat accoord hadden aangeraden,
waarom men vermoedde, dat deze óf geen schuld-
eischers waren, in welk geval het door hen uit-
gebrachte rapport als van weinig beteekenis
moest beschouwd worden, óf dat bij nader on-
derzoek aan hen gebleken was, dat genoemd
accoord niet zoo aannemelijk was. Ten tweede
vonden schepenen dat er geen gronden waren
surséance te verleenen, zonder dat er door den
schuldenaar cautie gesteld was, (hetgeen ter
Borch niet gedaan had), cn dat bovendien ter
Borch niet, zooals anderen die in gelijk geval
waren, alle zijne goederen en bezittingen aan de
schuldeischers overgedragen had, maar in lict
gerust bezit zijner zaken gebleven was, en zelfs
nog niet de eerste uitbetaling van 10 procent
had gedaan i).

Dat men later streng gewaai<t heeft om liet
onnut verleenen van surséance te voorkomen,
cn zeer zelden slechts aan kooplieden dit
voorrecht verleende, blijkt ons onder anderen
uit de Resolutie van de Staten van Holland

1) Muil zio Niüuwü Nodorl. jiiiirb. IX, lildz. l lÜ—IG\'J, cn
Mr. W. P. Sautijn Kluit, do Amstordanischo Bours, hidz.
117 cn vlg.

-ocr page 35-

23

„tot voorkoming der menigvuldige verzoeken om
surchéance van betaling" \') van 26 Februari 1784
waarin goed gevonden werd, „als algemeenen
regel aan te nemen, dat voortaan, alle verzoeken
om surséance van betaling, door ingezetenen
dezer provincie aau Hun Edel-mogenden gedaan
wordende, direct zullen worden gewezen van
de hand, ten ware in volstrekt buitengewone
en alzoo summierlijk wel geverifieerde gevallen,
om bijzondere redenen, door Hun Edel Groot
Mogenden billijk en noodig mogt worden ge-
oordeeld, over dusdanige verzoeken eenige deli-
beratie te doen plaats hebben."

De surséance is, volgens Holtius, eene weldaad
van de iiooge overheid, op grond van buiten-
gewone rampen «uin een schuldenaar verleend,
waardoor iiij vooreen tijd aan de gerechtelijke ver-
volging zijner schuldeischers onttrokken wordt 2).

Het is zoowel een voorrecht voor den schul-
denaar als voor den schuldeisciicr. Asser zegt:
„Door de surséance beoogt de wet hoofdzakelijk,

1) Groot Placcimtbüük, IX, blik. 558.

2) Holtiuft, Faillitonrccht, bldz. 557.

-ocr page 36-

24

den schuldenaar de gelegenheid te geven inet
zijne zaken geregeld voort te gaan, zonder door
vervolging of dreigende faillietverklaring gestoord
te worden, en tevens aan deze gunst de waar-
borgen te verbinden die in het belang der schuld-
eischers onmisbaar zijn

Het is dus voor beide partijen een voordeel,
want (alhoewel voor het faillissement insolventie
geen vereischte is), door het verklaren van een
faillissement is het meer dan waarschijnlijk, dat
de boedel van den gefailleerde de schulden niet
zal kunnen dekken, dewijl de goederen van den
schuldenaar, bij executorialen verkoop, meestal
minder opbrengen, dan wanneer hij, al is het
onder toezicht, zelf aan het verkoopen blijft,
(want dan drukt de massa den prijs niet)
zoodat de schuldenaar zich zal moeten verge-
noegen met een procentsgewijze betaling, ter-
wijl hij na verlooj) der surséance (indien de zaken
van den schuldenaar geregeld en geschikt zijn ,
wellicht zijn gelieele schuldvordering gekweten
ziet. En heeft de surséance niet tot dat gun-

1), Assor, Seilet« van hot Nodorlandscho Ilandolsrocht,
bldz. 121.

-ocr page 37-

25

stig resultaat geleid, dan kan altijd het faillisse-
ment nog uitgesproken worden, en verkeert hij
dus in denzelfden toestand als hij verkeerde vóór
de verleening van de surséance.

Dat het voor den schuldenaar een beneficium
is, behoeft geen betoog, want een faillissement,
al is de koopman er ook nog zoo onschuldig
ingeraakt, benadeelt altijd zijn goeden naam en
faam, zooals onder anderen blijkt uit de bepa-
ling van artikel 437 Burg. Wetb. n°. 5

Art. 900 Wetb. van Kooph. bepaalt welke de
vereischten zijn, waarop aau een schuldenaar sur-
séance kan verleend worden.

Ten eerste moet hij koopman zijn; wie koop-
man is, bej)alen ons de artikelen 2, 3,-i Wetboek
van Kooj)handel. Nu is het echter niet genoeg
kooj)man te zijn om van het beneficium van
surséance gebruik te kunnen maken, er moeten
nog bij-omstandigheden bijkomen, welke ons
eveneens in artikel 900 Wetb. van Kooph. op-
genoemd worden.

Ton eerste, moeten buitengewone oinstaiulig-
lieden van oorlog of andere onvoorziene ram-
pen hem buiten st4Uit hebben gesteld, om zijne
schuldeischers te voldoen, en ten tweede moet

-ocr page 38-

26

hij volgens zijnen staat of balans, door deugde-
lijke bescheiden gestaafd, aantoonen, dat hij, door
het te verleenen uitstel zijn schuldeischers ten
volle zal kunnen voldoen.

Dat echter op deze omstandigheden dikwijls
niet al te nauw gelet wordt, blijkt onè uit het
gezegde van Asser:

„In de praktijk wordt bij het verleenen van
surséance meestal weinig gelet op het bewijs
der buitengewone omstandigheden als oorzaak
dér geld-verlegenheid; er gaat althans veel, on-
der dien naam door, dat zeker, volgens de be-
doeling van den Wetgever, niet als zoodanig
zoude kunnen worden aangemerkt. — Daarbij
komt dat de balansen, die worden overgelegd,
tot staving van de mogelijkiieid, om na eenigen
tijd alle schuldeischers te betalen, een niet zeer
zekeren maatstaf opleveren. — Ook hier toch kan
de kunst om cijfers te groepeeren wonderen ver-
richten" 1).

1) Assor, Schots van hot NodorlandHcho Ilandolurocht,
bid/.. 124.

-ocr page 39-

Nu zijn wij gekomen tot liet eigenlijke punt,
dat wij ons voorgenomen hebben te behandelen,
namelijk, welke de rechtsbevoegdheid is van den
koopman, aan wien surséance van betaling ver-
leend is, en voornamelijk, of hij bevoegd is, om
zonder den bijstand van de hem toegevoegde
bewindvoerders, rechtsgedingen te voeren, zooals
de Hooge Raad bij zijn arrest van 23 October
1873 besliste.

De volgende gronden voert de Hooge Raad
aan, tot staving der meening, in genoemd arrest
geuit.

„De Hooge Riuid, enz.

Overwegende, wat betreft het eerste gedeelte
van het middel van cassatie, dat, naar art. i)lG
Wetb van Kooph., de schuldenaar, aan wien
surséance is verleend, zonder medewerking der

-ocr page 40-

28

bewindvoerders niet mag verrichten de daarbij
opgenoemde handelingen, nocli uitoefenen eenige
daden van beheer; dat echter onder dit laatste,
hetwelk hier alleen in aanmerking kan komen ^
niet is begrepen het voeren van een rechtsge-
ding hetzij als aanlegger, hetzij als verweerder;

dat dit volgt uit art. 918 Wetb. van Kooph.
waarbij, alleen echter voor het daarbij bedoeld
geding, wordt gevorderd machtiging of bijstand
der bewindvoerders; daar toch, deze uitdrukke-
lijke bepaling zoude zijn overbodig, bij de door
de eischers aan art. 916 Wetb. van Kooph. ge-
geven uitlegging"

Deze uitlegging of liever beperking van het
woord beheer is zeker zeer zontlerling. Waarom
zoude daaronder niet begrepen worden, het voe-
ren van een rechtsgeding, hetzij als aanlegger,
hetzij als verweerder; wat toch is de beteekenis
van het woord beheerenV Volgens uïijn inzien
niets anders dan heer of dominus over iets zijn,
dus ook als dominus over die zaak beschikken,
en waar dit recht van als heer te beschikken
aangerand wordt, het te handhaven, of ook het
daar te doen gelden, waar men meent er toe
gerechtigd te zijn. lün wat is dit anders dan

-ocr page 41-

29

het voeren van een rechtsgeding, Iietzij als eischer
hetzij als verweerder.

De Hooge Raad geeft als grond voor zijne
uitlegging, „dat dit volgt uit art. 918 Wetb.
van Kooph., waarbij alleen echter voor het daarbij
bedoeld geding, wordt gevorderd machtiging of
bijstand der bewindvoerders."

Deze grond is niet zeer overtuigend. lu art.
918 Wetb, van Kooph. staat, dat de .schulde-
naar den bijstand der bewindvoerders behoeft,
om de ophefling van het beslag op zijne persoon
of goederen gelegd, van den rechter te vorde-
ren, maar sluit dit nu in zich dat hij vooralle
andere vorderingen dien bijstand niet behoeft?
Ik geloof dat men dit bezwaarlijk kan aannemen.
Veeleer zoude men hier moeten aannemen, dat,
wanneer voor die procedure, die den boedel
onmogelijk bezwaren kan , te weten het opheffen
van beslag op <len persoon, de medewerking van
de bewindvoerders geeischt wordt, deze dan nog
stelliger noodig is, wanneer\'door het geding eene
vermindering van vermogen kan bewerkt worden.

Zeer juist komt mij aangaande deze zaak
de meening van den hoogleeraar Fruin voor,
door hem »liteengezet in het Rechtsgeleerd Hij-

-ocr page 42-

30

blad voor het jaar 1874, waar hij het vol-
gende zegt:

„Indien toch het beheer van goederen, het
-gerere patrimonium, het zij dan pro se of pro
alio, niet de bevoegdheid omvat om, tot hand-
having van het recht op dat patrimonium, den
weg van rechten in te slaan, weten wij inder-
daad niet te zeggen wat het wel omvat. De
schuldenaar mag, volgens art. 916, zonder mede-
werking der bewindvoerders zijne goederen niet
vervreemden of bezwaren, nuiar hij zal, zonder
\'"hunne medewerking wel een proces kunnen be-
ginnen, waarvan die vervreemding het gevolg
kan zijn! En tot dit zonderlinge stelsel komt men
alleen door een argumentum a contrario uit art.
918; omdat daar gezegd wordt dat de debiteur
met machtiging of bijstand zijner bewindvoer-
ders de ophefling van het beslag op zijn persoon
of goed bij den rechter vorderen nuig, conclu-
deert men, dat hij j^jlc mogelijke andere vorde-
ringen zonder dief) bijstand kan doen. Alsof
men — indien mpn <leze bepaling voor iets an-
ders dan overbodig wil houden — niet veeleer
zou kunnen zeggen, dut zij hare ratio hierin vindt,
dat er zonder uitdrukkelijk voorschrift twijfel

-ocr page 43-

31

zou kunnen rijzen, of juist in dit geval de mach-
tiging der bewindvoerders wel zoo noodig is als
elders" \')•

Dat in art. 919 Wetb. van Kooph. geen gewag
is gemaakt van bewindvoerders, staat deze rede-
neering niet in den weg, daar art. 91G Wetb.
van Kooph. hierin inijjis inziens to(!reikend voor-
ziet. Maar door met den Höngen Raad aante-
nemen, dat onder daden van beheer het voeren
vat» een rechtsgeding niet begrepen is, vervalt,
naar ik meen, het grootste <leel der zekerheid
voor de schuldeischens.

Waarom toch worden in onze tegenwoordige
wetgeving bij de verleening van surséance on-
middellijk twee of meer personen door de recht-
bank benoemd, om met en benovens hem (zoo
als art. 90.\') Wetb. van Kooph. liet uitdrukt),
het beheer over zijne zaken te voeren, terwijl
dczc bewindvoerders bij dc vroegere verleening
van surséance niet benoemd worden?

Omdat vroeger ieder, aan wien surséance ver-
leend werd, borgen stellen moest. Deze borgen
konden zelfs door dc crcditcnren, zoo zij niet

1) UochtHgülonrd Hjjhlad 1874, bid/.. 12.

-ocr page 44-

.32

solide schenen te zijn afgewezen worden, zooals
onder anderen blijkt uit de door mij hierboven aan-
gehaalde Ordonnantie van de Keizerlijke Majesteit,
van 14 Mei 1544, XXXIl en XXXIII en uit de door
mij aangehaalde plaats uit Simon van Leeuwen.

Deze borgen gaven zekerheid genoeg aau de
crediteuren.

Het was hun onverschillig of de schuldenaar
zijn vermogen door onverstandige daden van be-
heer, gewaagde processen etc. verminderde, daar
de borgen toch betalen moesten; zij hadden slechts
te zorgen dal (zooals de Ordon. van 1544 het
uitdrukt) de borgtocht, door den schuldenaar
gesteld, süffisant was.

Deze zekerheid door borgstelling, die de schul-
denaar nu mist, is hem als het ware terugge-
geven in de aanstelling der bewindvoerders, die,
zooals de wet bepaalt, bij voorkeur gekozen wor-
den uit de voornaamste schuldeischers (ook al
een maatregel der wet om zeker tc zijn dat zij
nauwkeurig toezicht zulleu houden). Hun wordt
opgelegd er voor tc zorgen, dat de schuldenaar
zijne roerende goederen niet nadeelig vervreemdt
of verpandt, noch dat hij daden van beheer doet,
die in fraudem creditorum zouden zijn, en nu

-ocr page 45-

33

zou de schuldenaar zonder hun bijstand een ge-
waagd rechtsgeding kunnen aanleggen hetzij als
aanlegger, hetzij als verweerder, dat tot nadeel
des boedels strekken kan?

Men zegge niet, door de uitspraak wordt het
recht van den eischer of verweerder in het licht
gesteld, en deze kan dus nooit tot vermindering
van vermogen strekken, want op de wijze van
behandeling van het geding, komt het zeer aan.
Stel iemand eischt betaling van eene schuld
die reeds voldaan is, de schuldenaar spreekt
kwanswijs tegen, bewijzen worden door den
eischer overgelegd, maar de verweerder brengt
zijne quitantic niet in het geding, en wordt
veroordeeld.

Dit is nu wel een geval van kwade trouw,
maar evenzoo goed kan het gebeuren, dat door
zijne nalatigheid het rechtsgeding verloren wordt.

En wat verder do macht en bevoegdheid der
bewindvoerders betreft, zij zouden door het aan-
nemen van het gevoelen van den Jloogcn Kaad
aanmerkelijk lijden.

Laat ons nagaan welke de nuieht van de in
art. 905 Wetb. van Kooph. genoemde bewind-
voerders is.

-ocr page 46-

34

Volgens Kist heeft de macht der bewindvoer-
ders veel overeenkomst met de auctoritas tutoris
bij de Romeinen

Zoodra (in het Romeinsche recht) de minder-
jarige boven de zeven jaar was, handelde hij
zelf, bijgestaan door den voogd.

Waren nu alle handelingen, door den minder-
jarige zonder die auctoritas verricht, ongeldig?

Het antwoord hierop vinden wij in de Insti-
tuten, Lib. I Tit. XXI, de Auctoritate tutorum
^ § 1, waar wy lezen:

„Auctoritas autem tutoris in quibusdam cau-
sis necessaria pupillis est, in quibusdam non est
\' necessaria. Ut ecce si quid dari sibi stipulentur,
non est necessaria tutoris auctoritas: quodsi
aliis pupllli promittant necessaria est: namque
placuit meliorem quidem suam condicionem
licere cis facere etiam sine tutoris auctoritate,
deteriorem vero non aliter quam tutore auctore."

m.

Indien dus de macht der bewindvoerders gelijk
ware aan de auctoritas tutoris bij Justinianus,
dan zoude zij zeker in zich bevatten het bijstand
verleenen bij het voeren van rechtsgedingen.

1) Mr. J. G. Kist, llandclsprocosrocht, bldz. 242.

-ocr page 47-

35

daar men hierdoor maar al te dikwijls in een
slechteren toestand geraakt.

Ook Holtius is van de meening van Kist,
waar hij zegt:

„Wat de bewindvoerders betreft, zij zijn alleen
sequesters of custodes, die over den schuldenaar
en zijnen boedel toezigt houden; zij beheeren
met en nevens denzelven, maar niet voor zich,
ontvangen en betalen en verkoopen niet, zijn
met één woord geene administratores of gesto-
res, maar verleenen alleen auctoritas"

Men zoude het best den toestand van den in
staat van surséance verkccrende schuldenaar
kunnen vergelijken met den toestand van den
meerderjarige, die wegens verkwisting onder
curatele gesteld is op verzoek zijner bloedver-
wanten (artt. 487 cn 488 Burg. Wetb.). Waarom
worden aan dezen curators toegevoegd? — niet
wegens gebrek aan verstand of ervaring, zooals
dc curatule wegens krankzinnigheid, of bij de
voogdij der minderjarigen, maar om een zekeren
waarborg te hebben voor zijne handelingen. Het
is een preventicven maatregel van zekerheid voor

1) IIoltiuH, Fiiiliitcnrccht, hldz. &73.

3*

-ocr page 48-

36

zijne bloedverwanten, omdat zij hem naderhand
moeten onderhouden, wanneer hij zijn geheele
vermogen heeft doorgebracht. Evenzoo is de
benoeming der bewindvoerders een waarborgs-
maatregel, om te voorkomen dat de schulde-
naar, door onverstandige of gewaagde handelin-
gen, zijn Vermogen aanmerkelijk vermindert.

Die waagt, die\' wint, zegt het spreekwoord,
en wie nu is meer geneigd te wagen, dan degene
die het minst te verliezen heeft? Zoo iemand is
de in surséance verkeerende. Eén gewaagde en
gelukkig geslaagde onderneming kan hem wel-
licht weder geheel uit zijne netelige omstandig-
heden redden, mislukt zij, welnu des te minder
ontvangen ten laatste de schuldeischers bij ver-
effening des boedels. Hiertegen nu juist moeten
.de bewindvoerders waken. Zij moeten er op
letten, dat de schuldenaar, door geen gewaagde
handelingen zijn vermogen vermindert.

In art. 513 van den Code Civil staat zeer
juist: „II peut être défendu aux prodigues de
plaider saus l\'assistance d\'un conseil qui leur,
est nommé par le tribunal."

Men ziet dus, dat de wetgever daar wel, dege-
lijk ingezien heeft, wat noodlottige gevolgen

-ocr page 49-

37

geAvaagde processen, door den prodigus begon-
nen, op zijn vermogen te weeg zouden kunnen
brengen.

Art. 500 Burg. Wetb. verklaart, dat alle hande-
lingen, door den onder curatele staande verricht,
van rechtswege nietig zijn, dat alleen voor hem
die onder curateele staat wegens verkwisting,
deze uitzondering bestaat, dat hij het vermogen
behoudt om uiterste wilsbeschikking te maken.

Waar dus den prodigus, die om zoo te zeggen
nog een vrij vermogen heeft, de vrijheid van
proccdeeren ontnomen wordt, om dusdoende
vermindering van zijn vermogen te voorkomen;
zou men daar dan den in surséance verkeeren-
den schuldenaar deze vrijlieid gelaten liebben,
hem, wiens vermogen niet vrij, maar eigenlijk
het onderpand is voor de voldoening zijner schuld
eischcrs ?

iMij schijnt derhalve de leer van den Iloogen
l?4iad, in zijn arrest van 23 Üctober 1873, dat
onder uitoefenen van eenige daden van beheer
niet is begrepen het voeren van eenig reciits-
geding, hetzij als aanlegger, hetzij als verweerder,
waardoor aan den surséant do nnieht verleend
wordt om zonder bijstand der bewindvoerders

-ocr page 50-

38

te procedeereu, onjuist; ik ben het geheel eens
met Holtius, waar deze zegt:

„Behalve het genoemde in Art. 916 en alle
andere daden van beheer, is ook bijstand ver-
eischt voor het voeren van eenigerhande pro-
cedures, welke hangende de "surséance konden
noodzakelijk worden.

Voor alle deze verrichtingen is de schulde-
naar onbevoegd, om op zich zeiven te handelen,
en wanneer hij het doet, zullen zij onbestaanbaar
wezen.

mm

Weshalve het aan dc bijstanders of bewind-
voerders ook ingescherpt wordt, „op hunne ver-
antwoordelijkheid," om aan hunne benoeming
terstond de noodige publiciteit te geven, opdat
een ieder, die zich met den schuldenaar zal
willen inlaten, tegen het begaan van
nulliteiten
gewaarschuwd blijve \').

1) Iloltiu«,, Fnillitonrccht, hldz. r)Ï5.

-ocr page 51-

STELLINGEN,

I.

De scliuldeisclicrs vun den ei\'fluter, die uf-
sclieiding gekregen hebben, kunnen den erfge-
nuum niet aanspreken, voor hetgeen zij op den
boedel van den overledene niet konden verhalen ;
al heeft de erfgenaam zijn eigene schuldeischers
ten volle voldaan.

II.

Ten onrcchtc bewecrt Baron, Pandccten § 208.
„Nur weini der Schuldner sich das Wahlrecht
ausdrücklich im Vertrage vorbehalten, hat er
kein Variationsrecht."

-ocr page 52-

40

III.

De woorden in 1. 34 § 4 C. de donat. (8. 54).
„Sin autern etiam heredum ex utraque jjarte
fuerit mentio,
vel adjicialur tempus vitae, vel
donatoris, vel ejus qui donationem accepit,"
eischen geen verbetering.

IV.

Bij overlijden van den voogd, is het domicilie
vun den minderjarige bij den toezienden voogd.

V.

De voogd is niet verantwoordelijk voor de
^chade, door de onrechtmatige daad van zijn
pupil veroorzaakt.

vi.

Hij tegen wien de scheiding van tafel en bed
is uitgesproken, heeft geen recht om levens-
onderhoud van den anderen echtffenoot te. vor-
deren.

-ocr page 53-

VII.

41

Wanneer ten gevolge van onvermogen van
den laatsten begiftigde, de erfgenaam, wiens
ligitima verkort is, niets kan terug krijgen, mag
hij buiten het geval van art. 076 J5urg. Wetb.
den voorafgaanden begiftigde aanspreken, die
hem gesubrogeerd wordt.

VIII.

Subrogatie iieeft geen plaats ten dienste van
den schuldeischer, die een anderen schuldeischer,
die liet recht van lijfsdwang kan gebruiken, heeft
betaald.

IX.

Voor de Zondagen is o verliggeld verscimldigd,
al zijn in de chertepartij do Zondagen uitge-
sloten als ligdagen, en al is het scheepsvolk
gehouden bij de lading mede te werken.

X.

De uitzondering in art. 920 2tlo gedeelte Wetb.

-ocr page 54-

42

van Kooph. is af te keuren wat hypotheken be-
treft, voor zoover de hypotheek is verleend voor
een schuld van hem, aan wien surséance is toe-
gestaan.

XL

Borgstelling door een koopman voor eene han-
delsschuld, is geen daad van koophandel.

XII.

Bij kort-geding wordt de bijstand van een
procureur niet geëischt.

XIII.

Ook wanneer beide partijen gratis procedecren,
heeft verhaal van kosten plaats.

. XIV.

De rechter moet, wanneer dc toepassing van
art. 471 n®. 5 C. P. gevraagd wordt, niet slechts
onderzoeken of er aanzegging door dc regecring

-ocr page 55-

43

is gedaan, om het „édifice menaçant ruine" te
herstellen, maar ook of het huis werkelijk dreigde
in te storten.

XV.

Te recht is in ons recht ook op de voleindigde
poging (délit manqué) eene mindere straf gesteld.

XVI.

Bij niet in achtneming van den termijn, bij
art. 225 Wetb. van Strafv. bepaald, moet bij niet
verschijning, veroordeeling bij verstek plaats
hebben.

XVII.

Met is niet wenschelijk, dat den Koning ter
benoeming van een burgemeester, eene voordracht
door den gemeenteraad worde aangeboden.

XVIII.

Art. 33, 34 van do Wet regelende het kies-
recht zijn in strijd met art. 76 der grondwet.

-ocr page 56-

44

xrx.

De invoering eener algemeene leerplicht in
Nederland is wenschelijk.

XX.

Wanneer de Staat, door gepaste maatregelen
zich den eigendom van eenige der uitgestrekte
heidevelden en andere woeste gronden verschafte
.ter ontginning, zou dit in het algemeen belang,
wenschelijker zijn, dan het geheel aan particu-
liere krachten over te laten.

XXI.

Behoud van het stelsel van plaatsvervanging
is wenschelijk.

-ocr page 57-

ti

i^T

■JÜM-i

^ î

BB

-ocr page 58-

\'Mi

t\'

J

-ocr page 59- -ocr page 60- -ocr page 61- -ocr page 62-

mi ■

-ocr page 63-
-ocr page 64-