-ocr page 1-

BESCHOUWINGEN

B. Ph. DE BEAUFORT.

utrecht,

J. DE KEÏÏYEF.
1881.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

^k-y-.

I ■. i\'-\'u

V

"^mismm-.......

wmsffmmmmsi\' \'

-ocr page 6-

-1 \'/• f ■

W:

wm

Ci!* \' - >•

Bî-\'\'■ \'\'\'

! V \' \'

A\' ^

is^S

- ipim

lil

Mr

r-v:

1*.»» \'il ;

-■■m^m ....................

-ocr page 7-

BESCHOUWINGEN

HET TWEEGEVECHT.

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1912 7749

-ocr page 9-

BESCHOUWINGEN

OTEB

HET TWEEGEVECHT.

PROEFSCHRIFT

TEE VEEKBUailfCr VAN DEN GEAAD

VAN

DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP,

AAN DE KIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTI&ING VAN DEN EECTOE MAGNIEICUS

DR. P. DE jong,

HOOSLEEEAAE IN DE EACULTEIT DEE LETTEEEN EN WIJSBEGEEETB,

VOLGENS BESLUIT 7AN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT ,

EN

O? VOORDRACHT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,

te veededigen
op ZATERDAGf, den 28 MEI 1881, des namiddags te 3 uren,

DOOR

BINNERT PHILIP DE BEAUFORT,

aEBOEEN TE UTRECHT.

-------

utkecht,

J. DE KEUYFF.
188L

<f

-ocr page 10-

siY vi i^v

«

^f\'WiY\' a -, ■ C\'- sy- \' — ■

K

s:"-*»-

n

-ocr page 11-

M H O U D.

Blz.
1

Eerste Hoofdstuk. Begrip van het tweegevecht

Het ontstaan van het tweegevecht. 19
Verschillende beschouwingen over

het duel............32

Tweede
Derde

Vierde

Vijfde

Zesde

Strafbaarheid van het duel in het
vroegere recht . .. . . . . . 62
Het duel in den Code Pénal en het
noodzakelijke der strafbaarstelling. 78
Het duel in het nieuwe strafwetboek. 85

Stellingen ...............105

1

-ocr page 12-
-ocr page 13-

EERSTE HOOEDSTUK.
Begrip van het Tweegevecht.

; Er zijn weinig handelingen, waarover de mee-

^ ningen meer uit elkander loopen dan het duel;

ten allen tijde heeft bij de verschillende schrijvers
I het begrip van het tweegeyecht een punt van

verschil uitgemaakt.

Tot de invoering van het nieuwe strafwetboek
; is hier even als in Frankrgk twijfelachtig of het

I duel strafbaar is. Het nieuwe strafwetboek heeft

: het duel als bizonder misdryf opgenomen en het

is te hopen dat in het vervolg, al kan ook daar-
door dat kwaad niet geheel worden uitgeroeid, het
f toch veel minder zal voorkomen, ofschoon wij ge-

I lukkig kunnen constateren dat de gewoonte van

duelleeren bij ons niet zoo is ingeworteld als bij
t 1.

-ocr page 14-

andere volken, met name onze oostelyke en zuide-
lijke buren.

Het nieuwe "Wetboek bevat geene definitie van
tweegevecht en zegt ook niet aan welke voorwaar-
den een tweegevecht moet voldoen om alzoo te
kunnen genoemd worden. Dat heeft men volgens
den Minister
Moddekman willen overlaten aan
de beslissing van den rechter.

De definitie van het duel in het Crimineel Wet-
boek van 1809 art. 151 luidt aldus: Tweegevecht
is een na voorafgegane mondelinge, schriftelijke
of dadelijke uitdaging en tijdsbepaling ondernomen
geregeld gevecht tusschen twee personen in tegen-
woordigheid van getuigen, tot wraak of zooge-
naamd herstel over wezenlijke of vermeende belee-
digingen. Dit is slechts eene geringe wijziging
van art. 85 van het ontwerp van het crimineel
wetboek van 1804, waarin wij lezen : Tweegevecht
is een na voorafgegane uitdaging ondernomen gevecht
tusschen twee personen tot wraak of zoogenaamd
herstel over wezenlijke of vermeende beleedigingen.

De definitie van 1809 verschilt daarin van die

1) Eeraadsln<ïing-en in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
bl. ISl.

-ocr page 15-

van 1804 dat zij de uitdaging nader beschrijft,
t. w. dat deze mondeling of schriftelyk kan zijn.
De woorden
dadelijke uitdaging en tijdsbepaling
zullen wel beteekenen dat er dadelijk gevochten
moet worden of dat er een ander tijdstip aange-
wezen wordt. Het is niet waarschynlijk dat onder
dadelijk eene feitelijke uitdaging verstaan wordt.
Ook maakt de definitie van 1809 melding van
getuigen, die in de andere niet genoemd worden.

Yan de soort van wapenen spreekt men niet; het
is trouwens eene questie welke wapenen doodelijk
zgn, daar iemand even goed met een knuppel als
met een sabel kan gedood worden.

Het hof te Luik beschouwde in een arrest van
24 Februari 1843 een gevecht met stokken na
voorafgegane uitdaging, maar zonder getuigen, niet
als duel. Bij arrest van
Dinaitt werd het voorstel
om met stokken te vechten als uitdaging tot het
duel beschouwd. Ik voor my zie niet in, waarom
het wapen, waarover men het eens werd, iets ter
zake zal afdoen, om aan het gevecht het karakter
van duel te geven of te ontnemen, al wil men zelfs
de vuisten, het natuurlijke wapen, gebruiken, mits
men maar bij het vechten zich houdt aan de vooraf
gemaakte regels.

-ocr page 16-

i

4

Zoo lezen wij in het verslag van het nieuwe
strafwetboek (bi. 110): In de tweede plaats werd
gevraagd of niet eene definititie van het begrip van
het tweegevecht noodig is? Naar de meening der
commissie evenwel blijkt voldoende uit art. 169, wat
met tweegevecht bedoeld wordt, namelyk elke stryd,
op welke wyze ook gevoerd, dus ook een vuistge-
vecht, waarvan de voorwaarden vooraf zijn geregeld
en dat plaats heeft in tegenwoordigheid van weder-
zydsche getuigen.

Hoe minder gevaarlijk de middelen zyn, des te
eerder zullen de strijders de zachtere bepalingen
over het duel op zich mogen toegepast zien.

De meeste schrijvers stellen echter doodelijke
wapenen op den voorgrond, zoo zegt o. a.
Bekner.
„Ohne tödtliche Walfen geführt, büszt der Kampf
den ehrenhaften, edlen Character des Duells ein."

Iets anders dan deze definitie luidt de bepaling
bij
Feuerbach , waarin het duel genoemd wordt
„der Kampf zweier Personen mit absolut tödtlichen
Waffen zum Zweck vermeintlicher Widerherstellung
verletzter Ehre.

\') Leln-buoh des Deuischen Strafrechts bl. 450.
-) Lelirbiicli des peinliclien Reclits § 189.

-ocr page 17-

Marezoll ziet in het duel „ den zwischen zwei
Personen, nach gewissen herkömmlichen Regeln
verabredeten Kampf mit gleichen aber tödtlichen
Waffen, um dadurch für eine wirkliche oder ver-
meintliche Beleidigung, eigenmächtig auf eine vom
Staate nicht gebilligte "Weise, Genugthuung zu
nehmen oder zu geben."

Over het w^oord duel of duellum valt op te merken
dat men het niet eens is of het is afgeleid van
duorum helium.

In het werk van Paulus Yoet de duellis, waao
in men verschillende oudere omschry vingen van
het tweegevecht vermeld en beoordeeld vindt, wor-
den onder anderen de volgende regels van
Plautus
aangehaald^) (act. I Seena I Amphitruo) „Yictores
victis hostibus legiones reveniunt domum. Duello
exstincto maximo, atque internecatis hostibus." en
(captivi in proloog) vers 66 „\'Valete judices jus-
tissimi domi; bellique duellatores optimi." Yerder
lezen wy in act. 4 scena 2 amphitruo: „Consimi-
les sunt adeo, ut utri assim (vers 25) nesciam,
rixam tamen, ut potest dirimam. Amphitruo noli
amphitruonem
duello perdere. Linque collum precor."

r

1) Gemeine Deutsclie Strafrecht § 73.

2) 3e editie Utrecht 1658 bl. 3.

-ocr page 18-

6

Voet voegt er echter bij, dat die laatste plaats
door de critici voor onecht wordt gehouden. Hoe
het hiermede ook staan moge, het woord duel
heeft in de nieuwere talen de vaste beteekenis van
monomachie (eigenlijk gevecht van iemand alleen,
dus tweegevecht, daar niemand zonder tegen-
stander kan vechten), certamen singulare ofpugna
singularis.

VoETius (bl. 6) berispt de definitie van Bocerus
de dueUis c. 11, die zegt: een duel had dan plaats
wanneer twee personen zonder wettige reden, noch
met vergunning van den vorst of veldheer een ge-
vecht hebben aangegaan.

Het valt immers niemand in Alexander den
Grroote een duellist te noemen of met dien naam
een roover te bestempelen.

Johannes Lignanus beschrijft het duel als een
„capitalis pugna deliberata hinc inde ad purgatio-
nem vel gloriam."
Eligius Bassaeus en Bonacina
definieeren het duel alzoo: „ pugna singularis, de-
liberata ab utraque parte, sponte et ex condicto
suscepta, cum periculo occisionis, vel mutilitionis
aut vulneris.\'"\' Deze definitie keurt
Voet ook af
omdat de rencontre en de attaque mede tot het
duel behooren; evenmin is hg het met
Vasquez

-ocr page 19-

eens, volgens wien het duel is^): een „certamen
singulare, aut pugna, aequis legibus dimicantium",
omdat het ook een duel is, wanneer zy afgespro-
ken hebben; dat de één het waard en de ander
een dolk zal gebruiken. Hij geeft de voorkeur aan
de bepaling, het duel is een „certamen duorum de
Victoria, citra belli formam, decertantium."

Die van Bonacina schijnt my boven die van
Paul Voet de voorkeur te verdienen, daar het
niet ophoudt een duel te zijn, wanneer afgesproken
is dat zy twee keer zullen schieten en beiden
hebben mis geschoten, (en er dus geene victoria
plaats heeft). Het duel, ad purgationem, ont-
breekt echter.

Fbueebaoh en Mazeeoll zien in het duel eigen
richting
en zoo zegt GtEOLMAN in de Grundsätze
der Criminalrechtswissenschaft (Giesen 1805) § 346:

i

h

„Als eene geheel eigenaardige bizondere soort van
Selbsthülfe is het duel aan te merken. Men ver-
staat hieronder in het algemeen een tusschen twee
personen met doodelijke wapens gevoerden kamp
ten einde satisfactie te geven of te verkrijgen in
eene zoogenaamde zaak van eer, te weten om door

1) Lib 1 contr, illustr. c 11, no. 3fi,

-ocr page 20-

8

het bewys, dat men zelfs zijne existentie voor zijne
eer durft op het spel te zetten, een bepaald publiek
naar diens vooroordeelen te overtuigen dat het slechts
eene dwaling zóu geweest zijn, wanneer het uit
de ondergane beleediging mindere gevoeligheid van
den beleedigde voor eer en schande en minder eer-
gevoel zou willen veronderstellen.

In Amerika, waar zoovele nuttige uitvindingen
zijn gedaan, is ook eene nieuwe manier van duel-
leeren uitgevonden. De beide partijen namelyk loten
wie van de twee zich zelf zal dooden. Dit kan
men m. i. bezwaarlijk een tweegevecht noemen,
daar er in het geheel niet wordt gevochten. De t

vraag kan echter oprijzen of de uitdager als auctor
intellectualis van zelfmoord kan worden aangemerkt.
Art. 294 van het nieuwe Strafwetboek straft hem,
die opzettelijk een ander tot zelfmoord aanzet, indien •

de zelfmoord gevolgd is, met gevangenisstraf van
ten hoogste drie jaren.

Daar het duel wegens den dwang, waaronder
ook de uitdager staat, voor eene zachtere straf pleit,
zal men h\'^t
-in dubio pro reo in aanmerking nemende,
by ons art. 294 in dat geval toepassen en niet
art. 154. 4.

Dit gebiedt ook art. 55. 2.

L

1.

-ocr page 21-

9

Dat het duel slechts een gevecht tusschen twee
personen mag zyn en dat niet aan beide zgden een
grooter getal mag vechten, heeft zijn grond hierin,
dat de getuigen nooit zoo goed er op letten kunnen ,
dat alles naar behooren geschiedt, wanneer meer-
dere personen te gelijk strijden. Het gevecht zou
dan veel gevaarlijker worden dan een gewoon twee-
gevecht waar verwondingen enz. minder gestraft
worden.

Met het Amerikaansch moet duel niet verward
worden een gevecht, waarbij afgesproken is een der
beide pistolen niet te laden, en dan te loten wie elk
pistool zal gebruiken; dit is meer een tweegevecht.

Tegenwoordig zal het niemand meer invallen
zyn recht door een duel te willen bewyzen, „Handelt
es sich nicht um eine
Genugthuung wegen der
wirklich oder vermeintlich
verletzten Ehre so ist
der Kampf kein Zweikampf in technischer Sinne,
da der Zweikampf nur in seiner Eigenschaft als
Ehrenkampf auf ein besondere strafrechtliche Be-
handlung Anspruch hat." zegt Berner en zoo
dachten ook de ontwerpers van het crimineel wet-
boek in 1804 en 1809.

Het eenige oogmerk dat men tracht te bereiken
door het duel is satisfactie te verkrijgen.

-ocr page 22-

10

Dikwijls is men al voldaan door eene geringe
bloedstorting, soms ook wordt de dood van eene
der partijen vereischt, terwijl in enkele gevallen
ja in den tegenwoordigen tijd meestal, de uitda- ^

ger voldaan is als de andere party amende hono-
rable doet, zijne beleediging intrekt, vergiffenis
vraagt of iets dergelijks. Het oogmerk is dan
bereikt, de beleedigde partij heeft satisfactie.

De aanleiding tot het duel kan natuurlijk zeer
verschillend zijn, dikwijls is de beleediging, die
men te baat neemt eene gefingeerde; de hoofdreden
is dan soms wraak, jaloerschheid, laster, minne-
nijd of iets anders. In andere gevallen is het, y
en wel voornamelyk by militairen ^ eene questie
van eer, die men terecht of ten onrechte meent
dat aangerand is.

Duel wordt volgens de meeste criminalisten en,
gelijk wij weten, ook in ons nieuwe Wetboek
van Strafrecht, beschouwd als eigen richting.

De in zijne eer aangetaste, de beleedigde of de
belasterde persoon verschaft zich zelf recht door
zijne toevlucht te nemen tot de wapenen in
plaats van tot de rechterlyke autoriteit. Herstel
van een nadeel of van eene ware of vermeende
krenking door eigene handeling en door geweldda-

-ocr page 23-

11

dige middelen ten doel hebbende, tast het tweege-
vecht , afgescheiden van de gevolgen, reeds op
zich zelf de maatschappelyke orde aan, die eigen-
machtig herstel door geweldadige middelen wraakt.
Het is eene bevordering van eigen richting, zoo
lezen wij in de memorie van toelichting van het
nieuwe strafwetboek, die in een beschaafden staat
en bij gevestigde en regelmatig werkende rechts-
organen krachtig moet worden tegengegaan , ook
daar, waar partijen ongedeerd het terrein verlaten
en vrijwillig of gedwongen de gevolgen van hunne
eigenmachtige inbreuk op de openbare orde of
y den rechtsvrede ontgaan.

Grolman zegt hierover^): „Der Zweikampf ist
darum, eben weil die Absicht der Kämpfenden
eigentlich nur auf den Kampf, nicht auf-Yerletzun-
gen, als Folge des Kampfs, nothwendig gerichtet
ist, der Absicht nach , nicht Privat ver brechen,
sondern ein, Nichtachtung der richterlichen Hülfe
des Staates ausdrückendes, Staatsverbrechen, welches
aber leicht culpose widerrechtliche Verletzungen
^ des Einzelnen erzeugen kann."

De vraag is: zal men niet, in het geval dat

ï) Grundsätze der Criminal rechtwissenscliaft, bi. 493.

-ocr page 24-

12

het duel den dood of verwonding ten gevolge
had, de gewone straffen, die op doodslag en
verwonding gedreigd zijn, moeten toepassen,
wanneer het „volenti non fit injuria" niet kan
worden aangenomen.

Het duel kan m. i. nooit gestraft worden als
gewone doodslag en verwonding, daar de wil niet
bepaald op deze uitkomst gericht is. Toch al
nemen wij aan: Yolenti non fit injuria, dan zal
er dunkt my, nog geene straffeloosheid uit volgen,
daar het misdrijf niet zoo zeer gepleegd is tegen
het individu als tegen den openbaren vrede. In
het verslag der commissie van rapporteurs lezen
wij, dat men moet opmerken dat, juist omdat het
duel een eigenaardig , niet met moord te verwis-
selen misdrijf is, de eigenaardigheid van dit feit
niet moet uit het oog worden verloren, en dat
men dus, als men eigen richting te keer wil gaan,
ook dengene straffen moet, die een ander, door maat-
schappelijke voordeelen gebonden,, zedelijk dwingt
het middel van eigen richting aan te grijpen.

Om het duel onder eigen richting (Selbsthülfe)
te brengen redeneert
Hofmann alzoo : „Denn

Zeitschrift für deutsches Eecht und deutsche Rechtwissenschaft,
Deel IX. p. 334, über Zweikampf und Ehrengerichte.

-ocr page 25-

13

wenn gleich der Geforderte keine Selbstrache für
sich beabsichtigt, so beabsichtigt er doch, gegen
den Angriff des andern mit Umgehung des Rich-
ters sich selbst zu vcrtheidigen, sich in eine Lage
zu versetzen, wo er Selbsthülfe üben musz und
leicht genöthigt werden kann, aus der Yertheidi-
gimg in den Angriff überzugehen, wie denn beim
Zweikampfe auf Schieszwaffen die Yertheidigung
nur in einem Angriffe bestehen kann."

Berner meent dat het duel moet gestraft worden
omdat het is een eigenmachtig ingrijpen in de
orde der rechtspleging; hetzelfde gevoelen vinden
wij bij den schryver van „Iets over het ontwerp
van het Wetboek van Strafrecht De schryver
koestert niet de minste bewondering, niet den
minsten eerbied, niet de minste sympathie voor het
duel, hij ziet daarin ten hoogste een zot, een
belachelijk, maar tevens een gevaarlyk vooroor-
deel, het overblyfsel van middeneeuwsche bar-
baarschheid en onwetendheid, dat met kracht en
ernst moet worden uitgeroeid; hij vindt er niets
schoons, niets edels, niets verhevens in. Hg vindt
het duel te ridderlijk voor de negentiende eeuw.

i) Tweede stukje bladz. 87, uitgave van Eemnpante in 1843.

-ocr page 26-

14

die toch heel niet ridderlijk meer is. Maar, zegt
hij, al kunt gij niet duelleeren, daarom behoeft
gij u niet straffeloos te laten beleedigen. Sedert
wij leven in burgerlijke maatschappyen, sedert wij
wetten hebben, om onze eer en onze eigendommen
te beschermen, Sedert wij Rechtbanken hebben
om die te handhaven, is het kamp- en vuistrecht
afgeschaft; sedert dien tijd heeft men geen gelijk
meer, omdat men de sterkste is, of omdat men
het best kan schermen of schieten; maar sedert
dien tijd ook is eigen richting misdaad: en duel
is eigen richting.

De duellist is dus, zoo lezen wy verder, welke
schoone namen men ook voor hem moge uitdenken,
in der daad eenvoudig een gevaarlijke onruststoker
en levenmaker; hy hervormt het recht in geweld;
hij heeft eerbied voor recht noch wet; geen won-
der; want zijn wet en zijn rechter tevens, is zijn
degen of pistool. De staat mag en moet deszelfs
ingezetenen beschermen tegen zijne ruwe en ge-
welddadige en onwettige aanvallen. Maar wat
volgt nu uit dat alles ? Dat de duellist moet gestraft
worden als de gewone doodslager en verwonder?
Zeker niet; zijn misdrijf is het duel, niet de dood-
sla,g of verwonding bij gelegenheid daarvan gepleegd;

-ocr page 27-

15

deze zijn alleen de gevolgen van zijn eigenlijk
misdrijf.

Bovendien, er is nog een hemelsbreed verschil
tusschen een kwalyk begrepen vooroordeel, de
valsche begrippen van eer en eigenwaarde van hem,
die in een geregeld loyaal tw^eegevecht zijne tegen-
partij ter neder velt en den haat, de wrok, de bloed-
dorst, of andere onedele en booze drijfveer en, welke
den moedwilligen doodslager of moordenaar bezielen.

Daarbij komt eindelyk nog de onderlinge en voor-
afgaande overeenkomst tot het duel, welke maakt,
dat daarbij althans zeer zelden een onschuldig
slachtoffer of een individu beleedigd wordt „volenti
non fit injuria" en het is alleen de verstoring der
openbare rust en orde, die hier moet gestraft worden.

Mittermaibr op Feuerbach zegt (§ igOn". 1).
„Das Duell wird in einem Gesetzbuche als ein
eigenes Verbrechen aufzufassen sein, welches als
eine Störung des Friedens nachtheilig der bürger-
lichen Gesellschaft ist, eine, die Duellanten mit
Gefahren für Leben oder Gesundheit bedrohende
Convention enthält, die vom Staate um so weniger
geduldet werden darf als durch das, das Duell ver-
veranlassende, Vorurtheil die Bürger in eine ge-
fährliche Zwanglage gesetzt werden."

/

-ocr page 28-

16

Ook zegt de memorie van toelichting 1879. (Uit-
gave
Belinfante bl. 225). „Daar het tweegevecht
in de eerste plaats als eene inbreuk op een bepaald
deel der openbare orde, den rechtsvrede, is te
beschouwen, sluit het zich nauw aan bij de mis-
drijven van den voorafgaanden titel (misdrijven
tegen de openbare orde). Yooraf lezen wy (bl.
224).
Herstel van een nadeel of van eene ware of ver-
meende krenking, door eigene handeling en door
gewelddadige middelen, ten doel hebbende, tast
het tweegevecht, afgescheiden van de gevolgen,
reeds op zich zelf de maatschappelijke orde aan,
die eigenmachtig herstel door gewelddadige middelen
wraakt. Het is eene bevordering van eigen rich-
ting , die in een beschaafden staat en bij gevestigde
en regelmatig werkende rechtsorganen krachtig moet
worden tegengegaan, ook daar waar partijen onge-
deerd het terrein verlaten en vry willig of gedwongen
de gevolgen van hunne eigenmachtige inbreuk op
de openbare orde, op den rechtsvrede ontgaan."

Vooral in Frankrijk en ook in enkele andere
landen was het duel vroeger alleen dan een mis-
drijf, wanneer het geschiedde zonder de toestem-
ming van den Koning of den heer van het land.
Het gevecht vond, zoo de toestemming verleend

-ocr page 29-

17

was, ook plaats in tegenwoordigheid van den vorst.
Als men duelleerde, zonder die toestemming ge-
vraagd of verkregen te hebben, maakte men zich
schuldig aan majesteits schennis.

d\'Aguessatj zegt daaromtrent : „Men behoeft
slechts de edicten en de door de drie laatste Ko-
ningen gegeven declaratien er over door te gaan
om daarin de algemeen verspreide meening te vin-
den dat het duel een werkelgk aanranden van
het koninklijk gezag is, daar een bizonder persoon
zich verstout zonder vergunning van den koning
in het rgk een gevecht te ondernemen en zich
eigenmachtig recht verschaft, hetgeen toch niet kan
geschieden zouder inbreuk te maken op het ver-
hevenste en heerlgkste deel van de koninklyke
macht. Yolgens dit beginsel hebben Hendrik lY,
Lodewgk XHI en XIY deze misdaad als eene be-
leediging van den persoon des Konings beschouwd

ns

en bevolen dat de beschuldigde wegens lése majesté -tei-s
zal gestraft worden.

Hetzelfde wordt ons ook medegedeeld door Eugene
Cauchy
volgens wien zij, die in Frankrijk

Du duel considéré dans ses origines et dans l\'état actuel
des moeurs I.

-ocr page 30-

18

een tweegevecht aangingen zonder toestemming des
konings, gestraft werden
comme criminels de Use-
majesté et jperturhateurs du repos public du royaume.
Zij deden te kort aan een praerogatief des konings
in diens hoedanigheid van oppersten rechter.
Cauchy
zegt „Ie duelhste, en effet, prétend se rendre justice
à lui même, et pour ce faire il
rompt la paix
sans la permission du roi."

-ocr page 31-

TWEEDE HOOFDSTUK.
Het ontstaan van het tweegevecht.

Wat men tegenwoordig onder tweegevecht ver-
staat, schynt aan de volken der oudheid onbekend
te zijn geweest. Wel vindt men hier en daar
gevallen vermeld, waarin de beslissing van een
geschil afhankelijk werd gesteld van een naar
bepaalde regels gehouden kampgevecht, hetzij van
twee personen, hetzij van twee uit meerdere per-
sonen bestaande partijen, m.aar het gold daarbij
steeds de beslechting van een publiek- of volken-
rechtelijk geschil Het denkbeeld van een gere-
geld kampgevecht tusschen twee privaat personen
ter zake van een privaat geschil, en meer speciaal
van eene aantasting der eer, schijnt van zuiver
Germaanschen oorsprong te zijn. Waarschynlijk
werd de weg gebaand door den gerechtelijken
tweekamp en het godsoordeel.

-ocr page 32-

20

Van ouds schijnen twee denkbeelden bij de
Germanen ingeworteld te zijn geweest, het denk-
beeld dat het eervoller was een privaat geschil
door de wapenen dan door een beroep op den
rechter te beslissen en het geloof dat in den
uitslag van het gevecht zich de Godheid als hand-
haver van het recht toonde en uitspraak deed ten
voordeele van den overwinnaar.

Tacitus zegt: „deum adesse bellantibus cre-
dunt" en dit gold ook bij den bizonderen oorlog
en bij de ordaliën.

En zoo meenden ook de Germanen eene voorbe-
slissing te verkrijgen door een krygsgevangene met
een hunner jongelingen te laten vechten; overwon
de hunne, dan waren zij zeker te overwinnen,
„victoria hujus vel illius pro praejudicio (auspicio)
suscipitur." Deze overtuiging van de goddelijke
tusschenkomst bleef bestaan. In de annales Met-
tenses (a 743 Pertz monumenta historiae Germa-
niae) heet de groote volkerenslag der Franken
onder de zonen van
Lode wijk den Yeome, judi-
cium dei, quod subire non distulimus.

Germania c. 7.
Gei\'mania n. 10.

-ocr page 33-

21

Dat de kleinzonen, wier vader vooroverleden
was, in de erfenis van hun grootvader met diens
kinderen konden erven, is in het jaar 941 door
Otto I ten gevolge van een godsoordeel beslist;
„rex autem meliori consilio usus noluit, viros
nobiles ac senes populi inhoneste traetari sed magis
rem inter gladiatores discerni jussit; vicit igitur
pars, qui filios fiKorum computabant inter filios et
firmatum est ut aequaliter eum patruis hereditatem
dividerent, pacto sempiterno

Toch schijnt soms aan de goddelijke tusschenkomst
getwijfeld te zijn, daar in het capitulare v. 809
c. 20 gezegd is „ut omnis homo judicio dei credat
absque ulla dubitatione." Het gevecht werd ge-
houden op de offer- en gerechtsplaats in bijzijn van
het verzamelde volk, in welks tegenwoordigheid de
waarborg voor de eerlijke uitvoering gelegen was.
„Eant in campum et hoe in praesentia populi fiat,
ut per invidiam nemo pereat." Ieder moet zijne
eigene zaak zelf uitvechten; slechts onmondigen,
gebrekkigen, vrouwen en dooden hadden in hunne

1) Witich Corbensis by Grimm Deutscke Eechtsalterthümer
bl. 471.

ï) L. Bajuvariorum II c. 1 § 3., XVI c. 1 § 3.

-ocr page 34-

22

naaste bloedverwanten hun wettigen vertegen-
woordiger; zoo de
Lex Frisiorum (XIV C. 7.)
„in hac tarnen contentione de homine in turba
occiso liceat unicuique pro se mercede campionem
conducere/\' Bij de Longobarden waren gehuurde
kampvechters in gebruik. (L.
Lttitprandi VI 79)
Si quis alium usto animo compellaverit de pugna,
quae fieri solet per pravas personas, praebeat sacra-
mentum ipse, qai compellat etc."

Lex Bajüv. liet slechts dit bij uitzondering niet
toe (II c. 1 § 2, XI c. 5.) Et si alia probatio
nusquam inveniri dinoscitur, nee utriusque inva-
sioiiem compensare voluerint tune sponde aut invicem
wehadine quod dicitur, et in campionem non sor-
tiantur, sed cui Deus fortiam dederit et victoriam,
ad ipsius partem designata pars, ut quaerit, perti-
neat. Luitprandi leges (VI 18 c. 65): „etsi
ferita invenerit cui crimen ipsum mittitur aut ad
campionem ipsius quem conductum habuerit non
amittat onmem substantiam suam sed componat
secundum qualitatem personae, quia incerti sumus
de judicio Dei, et muitos audivimus per pugnam sine
justitia causam suam perdere. Sed propter consuetu-

1) Edict van Otto I anno 96 7. c, 10.

-ocr page 35-

\' 23

dinem gentis nostrae Longobardorum legem impiam
(Alii codices, legem ipsam) vetare non possumus.

De twijfel aan de bew^skracht der uitkomst had
soms zijn grond in het geloof aan tooverij. Edictum
Rhotaris c. 171. Nullus camphio praesumat, quando
contra alium pugnando vadit, herbas quae ad male-
ficia pertinent super se habere, nee alias tales ac
similes nisi tantum arma sua, quae convenient. Et
si suspicio fuerit quod eas occulte habeat inquiratur
a judice , et si inventae fuerint evellantur et jactentur
et post illam inquisitionem tendat manum ipse
camphio in manu parentis aut conliberti sui anti
judicem satisfaciens, dicat quod nullam talem rem,
quae ad maleficia pertinet super se habeat et tunuc
vadat ad certamen.

Een interessant voorbeeld van het kampen vindt
men bij
Paulus Diaconus (4.49). De koningin
Gundiberga was van overspei beschuldigd; haar
slaaf Carellus kreeg van den koning vergunning
ut cum eo, qui reginae crimen ingressat, pro cas-
titate suae dominae, monomachia dimicaret; in
het certamen singulare overwon hij den beschuldi-
ger in het bijzyn van het geheele volk en de
koningin werd in hare vorige waardigheid hersteld.

Opmerking verdient dat de kerk langen tijd nu

-ocr page 36-

24

eens de godsoordeelen en daarbij ook den twee-
kamp bestreed, dan weder uit afkeer van het be-
wijs door den eed begunstigde.

Agobaed, aartsbisschop van Lyon (f 840) schreef
twee boeken, „Liber ad Ludovicum Pium adver-
sus legem Gundobadi et impia certamina quae
per eam geruntür," en „Contra damnabilem opi-
nionem putantium divini judicii veritatem igne
vel aquis vel conflictu armorum patefieri."
Hincmar j

van Reims (f 882) is een voorstander der ordaliën. \\

In de Leges Longobardorum tit. LY § 23 be- J

bepaalde Karel de Groote „Longe melius esse, [

ut in campo cum fustibus potius contenderent, i

quam perjuriam committerent in absconso." j

Op de kerkvergadering te Ravenna 967 is Paus \'

johan XII met Otto den Groote overeengeko-
men om den meineed tegen te gaan, dat de ge-
dingen , die anders door den eed beslecht werden
in het vervolg door het tweegevecht zullen beslist
worden. Maar nog lang nadat de kerk zich defi-
nitief tegen de godsoordeelen had verklaard, bleven
zij in de wereldlijke rechten zich handhaven. ;

In den Sachsenspiegel leest men (Boek 1 § 39)

1) Uitgave van Prof, Dr. Julius Weiske.

-ocr page 37-

25

Die ir recht mit roube oder mit diibe vorlorn habn

obman sie roubes oder dube anderweide schuldiget,
sie en mugen mit irme eyde nicht unschuldig wer-
den , sie haben drier Kore; Daz ysen zu tragene,
oder in einen waallenden kessel zu grifen bis an
den elnebogen,
oder deine kemfhen sich zu werende.

Wij vinden in het Schwabisches Landrecht (c. 167):
„Davon muss man das Gott lassen. Davon ist Kampf
: gesetzt; wan was die Leüt nicht sehend das weiss

I Gott der Almachtige wol, davon sollen wir Gott
j

j getrauen, dasz er den Kampf nun nach Recht

i entscheiden."

I

I Het gerechtelyk tweegevecht heeft gedurende

^ geruimen tijd voortbestaan bij verschillende volken,

\' totdat het in het eene land vroeger dan in het

andere plaats heeft gemaakt voor het eigenlijke
eereduel.

De opkomst der steden in het algemeen had eene
aanzienlijke beperking van den gerechtelijken twee-
kamp ten gevolge, daar in het meerendeel der ste-
delij ke handvesten uitdrukkelijk vergund werd dat
niemand een poorter daartoe zou mogen noodzaken.
Zie b.
v. Handvest van 23 November 1245 aan
Haarlem gegeven (§ 54). Evenzoo was het in
Frankrijk gesteld; ook daar werden tot verschillende

-ocr page 38-

26

steden ordonnanties gericht meest allen van gelgken
inhoud als deze, die aan de stad Mon Chabrier
gericht was ; men leest daarin. „ Aucun des habi-
tants de la dite ville, de quelque fait qu\'on l\'accuse
ne sera tenu de se défendre par la voie de gage,
et, s\'il refuse ce combat, il ne sera pas traité pour
cela comme convaincu, mais l\'appelant devra prouver
l\'accusasion par témoins ou par les autres voies de
droit Langzamerhand werden de edicten en
ordonnanties tegen het gerechtelijk tweegevecht hoe
langer hoe zeldzamer, dewijl zij onnoodig werden.

Deze manier om eene rechtsquestie door een twee-
gevecht te beslissen, geraakte van lieverlede op
den achtergrond om vervangen te worden door het
duel privé., of het zoogenaamde eereduel.

Er is voorzeker een groot verschil tusschen dit
laatste en het gerechtelijke tweegevecht; hierbij
toch waren de strijders beschuldigden of voor geld
gehuurde kampvechters, die het gevecht ondernamen
om den rechter eene makkelijke taak te bezorgen
daar hij dan de questie niet behoefde te onder-
zoeken en door andere middelen tot de waarheid
te komen. Bij het latere duel waren het twee

1) Cauchy du duel bl. 85.

-ocr page 39-

27

dappere ridderlyke mannen, die fier en met opge-
richten hoofde de wapens kruisten om eene belee-
diging te wreken en te gehoorzamen aan de regels
der eer.

De eer, ziedaar een woord dat moeielijk teyer-
klaren is, de beteekenis moet ieder Yoelen; haar
omschrijving is zeer lastig. Het punt van eer,
waarom gevochten werd, woog zwaar bij de oude
ridders, die van hunne jeugd af geleerd hadden
den dood te verkiezen boven de schande. Het is
dus van hun standpunt uit niet te verwonderen
dat zij dikwijls zulke eerequesties met de wapens
beslechtten, doch hoe meer de tyden en zeden
veranderden tot op den huldigen dag , des te meer
moeten wij er ons over verwonderen dat er zoo-
vele duellisten gevonden worden, die op bloedige
wijze eene eerezaak uitmaken.

Het laatste gerechtelyk tweegevecht heeft in
Frankrijk plaats gehad in 1385 tusschen twee
Normandische edellieden
Jean de Carroügb en
Jacques Legris. De laatste was beschuldigd des
nachts het kasteel van
Carrouge te zijn bin-
nengedrongen met gemaskerd gezicht en mevrouw
de
Carrouge onteerd te hebben.

Het gevecht had plaats te Parijs den 22 December

-ocr page 40-

28

1385 achter de kerk St. Martin des Champs, in
tegenwoordigheid van Koning
Karel VI en zijn
geheele hof.

Legris , overwonnen door Carroijge , werd
opgehangen aan eene galg vlak hij het strijdperk
en hield tot zijn dood
zijne onschuld vol. De
koning gaf
Carrougie eene groote som geld tot
belooning.

Later merkte men dat Legris het slachtoffer
was geweest van een noodlottig misverstand, daar
een ander, die wegens verschillende misdaden
veroordeeld en gevonnisd was, bekende schuldig
te zijn aan het feit, dat de oorzaak was geweest
van den dood van
Legris. Door den indruk,
hierdoor te weeg gebracht besloot men dat nim-
mermeer het gerecht zijne toevlucht zou nemen
tot een duel.

Van toen af was het eenige doel der tweege-
vechten om satisfactie te krijgen door de wapenen
wegens een feit dat de eer betrof; hiertoe w^as
echter de toestemming des Konings vereischt. Zoo
bleef de gewoonte van duelleeren bestaan, doch
zonder voorgeschreven te zijn door de justitie.

In het einde van de zestiende eeuw beschreef
Etienne Pasquier deze verandering van het

-ocr page 41-

29

duelleeren alzoo: „II n\'y a plus, que le roy qui
puisse décerner les combats et encore entre gentil-
hommes lesquels font profession expresse de l\'hon-
neur. Car il n\'est plus question de crimes, mais
seulement de se garantir d\'un desmentir quand il
; est baillé."

Frans I van Frankrijk heeft in 1528 Karei Y
uitgedaagd, deze nam de uitdaging aan, maar
het kwam niet tot het duel. Karei IX van
Zweden daagde in
1811 Christiaan IV van
Denemarken uit, die echter de uitdaging niet
aannam, omdat de uitdager van zwakke consti-
tutie was.

In Frankrijk had in 1547 het laatste geadmitteerd
eereduel plaats in tegenwoordigheid van
Hendrik IV;
omdat zijn gunsteling er by viel deed hij een eed geene
vergunning meer voor zoodanige tweegevechten te
geven. Hij verleende gratie aan 7000 personen,
die hun tegenstander in een duel hadden gedood.
Onder Lodewijk XIV was er eene manier van duel-
leren in zwang gekomen, die uit Napels afkomstig
was. Beleedigde en beleediger kozen twintig helpers
en leverden elkander slag. Dit alles wordt ons
door
VoLLGRAE verhaald. Omtrent die manier van
duelleren uit Napels afkomstig, 1\'apello alla mazza,

-ocr page 42-

30

lezen wg bij Brantôme.^) „L\'on s\'ad visa a Naples
et (s\'use fort aujourd, huy) d\'une autre manière de
combats, qui se font par appels et seconds, hors
des villes, aux champs, aux forests, et entre les
hayes et buissons, d\'on estoit venu ce mot, com-
hatere à la Mazza. Moy , curieux, j\'ay demandé
d\'autres fois à gens bien experts en ces combats
et mots chevalleresques, la dérivation du mot. Ils
m\'ont dit dans Naples mesme, que
Matta en Espag-
nol vaut autant à dire que
Buisson ou Haye; et
en langage Napolitain s\'appelle Mazza."

Yerder meldt Brantôme dat de oude docteurs
duellistes zeer tegen deze gevechten
à la Mazza
v^aren ingenomen, onder anderen omdat zg plaats
hadden zonder
y^armes défensives n^y couvrant le
corps\'\'
maar alleen met „^ej^ee et la cappe ou à
la dague."

"Wanneer men op deze wgze vocht was dat volgens
hen „combattre en bestes brutes et qui se vont préci-
piter à la mort comme bestes." Hg vervolgt verder
„Cela va bien et est bon, mais en quelque manière que
ce soit, quand on vient la, ou couvert, ou découvert,
il y faut venir résolu, ou mourir ou vaincre ; davantage,

1614. Discours sur les duels p. 90,

-ocr page 43-

31

ceux sont plus à estimer, qui vont au combat plus-
chargés de braves courages, que d\'une lourde masse
d\'armes." Het ergste was van deze combats à la
Mazza dat te Napels zeer dikwijls de appellants ou
seconds, die onderling „plustost amitié que hay ne"
hadden, ook tot een gevecht overgingen, omdat zy
het onaangenaam vonden slechts toeschouwers te
zyn. „Et sans autre ceremonie se battoient et s\'en-
trebattoient bien souvent tous quatre. Cela était
plus de gay été de coeur que de subjet de 1\'animosité.

-ocr page 44-

DERDE HOOFDSTUK.
Verschillende beschouwingen over het duel.

Over het onderwerp, dat hier besproken wordt,
is ten allen tyde veel geschreven. Het is misschien
niet ondienstig eenige aanhalingen te laten volgen,
waaronder men soms zeer zonderlinge vindt.

Om met vroegere eeuwen te beginnen haal ik
hier aan, hetgeen wij lezen bij
Ludovicus Mon-
talti
in den M\'\'®" brief p. 371: „Vragen wij
uwe schrijvers, wat moet men doen, wanneer

«Litterae provinciales de morali et politica .Tesuitarum
disciplina a Wilhelmo Wendroekio Salisburgensi Tlieologo,
e Gallica in Latinam linguam translatae, et in theologicis
notis illustralae, quibus cuin Jesnitarum ad versus Montallinm
criminationes repelluntur , tum praecipua Theologiae moralis
capita a novorum casuistarum corruptelis vindicantur. Coloniae
apud
Nicoi.auî: Sciioutem 1658.

-ocr page 45-

33

iemand met een klap in het gezicht dreigt ? Moet
men deze beleediging geduldig dragen of mag men
haar keeren door den beleediger te dooden ? Dit
staat hem vrij, zeggen
Lassitjs, Molina, Escobar,
Reginald , Baldell , Filtjzius
en andere Jesui-
ten , hem, die met den klap in het gezicht dreigt, te
dooden. Is dat de stem van
Christus, de taal van
Jerusalem ? Dan vragen wij , moet hij beschouwd
worden zijne eer verloren te hebben, die, den klap
in het gezicht gekregen hebbende, dit geduldig
verdraagt en den beleediger niet doodt?"
Escobar
zegt: „hij wordt geacht zoo lang zijne eer verloren
te hebben, als hij zijn tegenstander niet heeft
gedood, Want de eer is dierbaarder dan het
heil van het lichaam, men mag om dit te bewa-
ren den aangrijper dooden, dus ook „pro honore
tuendo."

Alciatus meent, dat alhoewel het tweege-
vecht door het pauselijk recht verboden is, videtur
enim indicium divinum testari, dat het den uit-
gedaagde vrij staat om zijne eer te verdedigen
buitenslands (in sequestrum agrum) daar hij volgens
het volkenrecht quodammodo se defendit. Stellig

De siiigulari certamine.

-ocr page 46-

34

stond het den vorst vry de zaak door een twee-
gevecht in plaats van door een veldslag te doen
beslissen, cum non magis monomachia judicium
divinum tentatur , quam justo exercituum confiictu
(c. 3). Yan een Engelschen Koning verhaalt hij,
dat deze twee edellieden, die vechten wilden
om het recht van een stierenkop als wapen te
voeren, van het tweegevecht deed afzien door
ieder van hen een bizonder wapen te geven; hij
verleende aan den één het recht den stierenkop,
en den ander het recht den kop eener koe in het
wapen te voeren (Ut alteri caput Tauri, alteri
vaccae gentihtium esset).

Samuel Puffendorpvond het noodzakelijk aan
te toonen dat hij, die in woorden of daden belee-
digd is, niet eerloos is, wanneer hij niet, gelijk
bij de edellieden en de officieren het gebruik is,
tot de wapenen zijn toevlucht nam, maar de zaak
in rechten vervolgt of liever in stilzwijgen verkropt,
zoo hierin slechts niet de bekentenis van eene
schandelyke daad gelegen is. Want het inslikken
van beleedigingen geeft eene onwaardige vreesachtig-
heid te kennen, en velen zullen liever met
Neop-

\') De jure nalurae et gentium Liber VIII, c. 4 § 8.

-ocr page 47-

35

TOLEMüS bij Quintus Calaber (boek IX) zeggen : „ik
wil liever sterven dan een lafaard genoemd worden."

Hij echter, die de wraakneming voor beleedi-
gingen meer met oordeel veracht dan uit vrees
verzaakt, geeft blijken van eene hooge inborst.

Thomas Hobbes (Leviathan c. 27) zegt: Een bur-
ger hoort van een ander woorden vol beleedigingen,
welke echter door geene wet gestraft worden; hij
vreest dat hij, wanneer hij dit niet door de wape-
nen wreekt, voor een lafaard gehouden wordt „ad
arma provocat, et illum interfecit" Dan is er
eene misdaad en door die vrees wordt hij niet ver-
schoond. Waarom? Dewijl de staat wil dat de
openbare woorden, de wetten, bg de burgers meer
zullen gelden dan die van een enkel persoon; de
staat heeft nagelaten op diens woorden eene straf
te bepalen omdat de staat hen, die deze woorden
niet verdragen kunnen, voor de zwaksten van alle
menschen houdt. Zeker, vervolgt
Pijppendorf ,
laadt hij daar geene infamie op zich waar de wet
uitdrukkelijk het tweegevecht verbiedt, en hg liever
aan de wet wil gehoorzamen dan zich aan de on-
zekere uitkomst van een gevecht en aan de gestreng-
heid der wet blootstellen. Hij kan licht nog ge-
noeg gelegenheid vinden om zijn moed te toonen

-ocr page 48-

36

en blijken van dapperheid te geven. By Caesar
vinden wij het voorbeeld van Pulfio en Varenus.
■ Toch meent
Hobbes (c. 10) dat men het voor eervol
zal houden, tot het duel zijn toevlucht te nemen, daar
dit een kenteeken van moed en kracht is, en
daarom wil hij
(C. 30), dat de wetten, die hot
duel verbieden, van alle edellieden en die als zoo-
daivigen willen aangemerkt worden, een eed zullen
vorderen, dat
zij niemand tot een tweegevecht
zullen uitdagen noch eene uitdaging aannemen; zoo
wordt eene eervolle weigering der uitdaging aan
de hand gegeven. ■
Püffendorf keurt dit goed,
maar vindt bovendien dat in het niet duelleeren een
blijk van zielskracht ligt, door de rede meer te
laten gelden dan de door de beleediging ontbrande
hartstochten.

De Fransche schrijver Pierre de Bourdeilles
seigneur de Brantôme, die onder anderen een
discours sur Ie duel heeft geschreven in het laatst
der zestiende eeuw, zegt daarin (bl. 67) het vol-
gende; „Un autre abus y avait-il que ceux qui
avaient un juste subjet de querelle, et qu\'on les
faisoit jurer avant entrer au camp, pensoient estre

1} De Bello G-allico 5. c. 44.

-ocr page 49-

37

aiissi-tost vainqueurs, voire s\'en asseuroient-ils du
tout, mesmes que leurs Confesseurs, parrains et
confidants leur en respondoient tout à fait, comme
si Dieu leur en eust donné une attente ; et ne regar-
dant point à d\'autres fautes passées, et que Dieu en
garde la punition à ce coup là pour la plus grande,
despiteuse et exemplaire." Hierop verhaalt hij
gevallen, waar de schuldige overwinnaar bleef en
„contraignit son ennemy de le déclarer homme de
bien et d\'honneur. En cela, ce sont des secrets de
Dieu, lequel dispose de sa justice, de son exuité,
et miséricorde, comme il luy plaist."

Bij Paulus Yoet lezen wij. „Nullum autem
meo judicio salutarius contra duella remedium erit,
quam si qui injurias intulerunt, débitas poenas
mature patiantur.

Et quo magis ad injuriandum homines sunt pro-
clives, eo etiam acrius et alacrius in illos animad-
vertatur. In tantum etiam, ut fustigatione, infamia
aliisque poenarum generibus essent coêrcendi, qui
sine modo ac mensura con vicia in quempiam jacere
soliti. Ita enim optime Rectores rempublicam ad-
ministrabunt et conscientiae consulent."

c. 3. bl. 309 de Duellis,

-ocr page 50-

38

Montesquieu is ook tegen het duel, daar hij zegt.
„Quand on a fait dans le siècle passé des lois capi-
tales contre les duels, peut être aurait-il suffi
d\'ôter à un guerrier sa qualité de guerrier par
la perte de la main, n\'y ayant rien ordinairement
de plus triste pour les hommes que survivre à la
perte de leur caractère."

Anders zou hij voor den officier het eenvoudig
ontslag toereikend gevonden hebben.

Ook in de achttiende eeuw hielden vele schry-
vers zich op met het tweegevecht.

Laten wy nu zien of de opinie over het duel in
die eeuw zich iets veranderd heeft ?
Beccaria
meent in zijn bekend werk. De delitte e delle
Pene, (§ XXIX), dat de eer, de behoefte aan de
openbare meening, aanleiding tot het tweegevecht
heeft gegeven, en dit zijn ontstaan slechts in de
anarchische wanorde van slechte wetten kon vinden.
In de oudheid kon het duel niet plaats hebben,
dewijl men niet, gewapend, met den schyn van
wantrouwen by elkander kwam in de tempels,
theaters of bij vrienden, misschien ook omdat de
gladiatoren eerloos waren en zoo de vrije meinnen

J) Esprit des loix Boek 28. art. 24.

-ocr page 51-

39

vreesden, wanneer zij een tweegevecht ondernamen
voor gladiatoren gehouden te worden. Hoe het
ook zij, vervolgt hij, het was te vergeefs hij
de nieuwere volken de duellen te beteugelen.
Deze gestrenge wetten vermogen niet een gebruik
te doen ophouden dat gevestigd is op eene soort
van eer, die hooger geacht wordt door de menschen
dan het leven. De man, die een duel weigert,
ziet zich blootgesteld aan de verachting zijner mede-
burgers ; hij is gedwongen een kluizenaars leven
te leiden, van alle genoegens van het gezellige
leven afstand te doen of zich op nieuw aan belee-
digingen bloot te stellen.

J. J. Rousseau^) zegt: „En quoi consiste ce
préjugé du duel qu\'il s\'agirait de détruire ? Dans
l\'opinion la plus extravagante et la plus barbare
qui jamais entra dans l\'esprit humaine, savoir que
tous les devoirs de la société sont suppléés par la
bravoure, qu\'un homme n\'est plus fourbe, fripon,
calomniateur, qu\'il est civil, humain, poli, quand
il sait se battre : que le mensonge se change en
vérité, que le vol devrient légitime, la perfidie
honnête, l\'infidéhté louable, sitôt qu\'on soutient

1) Lettres à d\'Alembert sur les spectacles.

-ocr page 52-

40

tout cela le fer à la main : qu\'un affront est toujours
bien réparé par un coup d\'épée, et qu\'on n\'a jamais
tort avec un liomme, pourvu, qu\'on le tue. Il y
a je l\'avoue, une autre sorte d\'affaire ou la gen-
tillesse se mêle à la cruauté et ou l\'on ne tue les
gens que par hasard; c\'est celle ou l\'on se bat au
premier sang. Au premier sang, bête féroce ?
Le veux tu boire?"

Van\' dit premier sang spreekt ook Kornelis
van âlkemade
En aangaande sommige volken
werd getuigd, dat, onder de verscbeide onderhou-
dingen der Kampgewoonten en Yegt-wetten, ook
deze
bij hen plaats hadde, dat degene, die eerst
gebloedritst was geworden, en zijn bloed op de
aarde storte, voor overwonnen wierde gehouden."

Het komt mij voor dat in deze voorstelling eene
kleine dwaling plaats heeft; het is niet de diefstal
b. V. die eerlijk w^ordt door het duel, maar hij,
wien de diefstal ten laste gelegd is, wordt gezui-
verd van de verdenking, dat hij. gestolen heeft ;
door hetzelfde duel is hij, die hem het feit ten
laste had gelegd, van de verdenking gezuiverd,

O Behandeling van \'t Kamp-regt. § LX bl. 385. Hoofdstuk
met opschrift: Bij sommige volken het bloedritsen genoeg.

-ocr page 53-

41

dat liy gelasterd heeft; hij heeft te goeder trouw
gehandeld.

Opmerking verdient ook de toepassing dezer
regelen in geval van overtreding van het Zevende
Gebod.

Voltaire , de groote tijdgenoot van Rousseau,
spreekt evenmin als deze bizonder met ingenomen-
heid over het duel Hij noemt het duel eene
barbarie en zegt: „II y avait bien moins de duels
quand la Justice les ordonnait solemnellement. Et
lorsque elle les condamna, ils furent innombrables.
Depuis ce temps, il ne se passa presque point un
jour, qui ne fut marqué par quelque duel Et
cette fureur fut poussée au point, qu\'il avait
des compagnies de gendarmes dans lesquelles on
ne recevait personne, qui ne se fut battu au
moins une fois et qui ne jurait de se battre dans
l\'année.".

Je remi a Bentham, de beroemde Engelsche
rechtsgeleerde meent: „Had de wetgever aan
iederen beleedigde eene toereikende satisfactie ver-
schaft, dan was men nooit op de gedachte van

1) Oeuvres IX, p. 257, 263. Genève 1769.

Traité de législation civile et penale, bl, 135 II.

-ocr page 54-

42

duelleeren gekomen; liet duel is sleclits eene aanvul-
ling van het te kort schieten der bestaande wetten.

Werd deze gaping door zulke bepalingen aan-
gevuld, die aan de eer toereikende bescherming
aanbracht, dan zou het gebruik der duellen ver-
minderen; ja het zal geheel verdwijnen, wanneer
de wettige voldoening in eerezaken met kracht
uitgesproken en uitgevoerd wordt, en wanneer de
openbare meening met deze satisfactie verklaart
tevreden te zijn. Zoodra de wet een zeker rechts-
middel tegen eerekrenkingen aanbiedt, zal niemand
genegen zyn naar het onzekere en gevaarlyke
middel van het tweegevecht te grijpen; de lafaard
noch de held zoekt smart of den dood. Het stil-
zwijgen der wetten en de ontoereikende arm der
justitie noodigen den rüstigen burger, zich door dit
droevige maar eenige bestaande middel bescher-
ming te verschaffen."

Immanuel Kant^) erkent, dat bij krijgslieden
het duel gestraft moet worden, maar met eene
mindere straf. Hij zegt (bl. 205): „Der zum
unter-ßefehlshaber eingesetze Kriegesmann, dem ein
Schimpf angethan wird, sieht sich eben so wohl

Metaphysische Anftingsgründe der llechtslehre.

-ocr page 55-

43

durch die öffentliche Meinung der Mitgenossen seines
Standes genöthigt, sich Genugthuung, und, wie
im Naturstande, Bestrafung des Beleidigers, nicht
durchs Gesetz, vor einem Gerichtshofe, sondern
durch den Duell, darin er sich selbst der Lehens-
gefahr aussetzt, zu verschaffen, um seinenKriegs-
muth zu beweisen, als worauf die Ehre seines
Standes wesentlich beruht, sollte es auch mit der
Tödtung seines Gegners verbunden sein, die in
diesem Kampe, der öffentlich und mit beiderseitiger
Einwilligung, doch auch ungern, geschieht, eigent-
lich nicht Mord (homicidium dolosum) genannt
werden kann.

Hier kommt die Strafgerechtigkeit gar sehr in
Gedränge; entweder den Ehrbegriff (der hier kein
Wahn ist) durchs Gesetz für nichtig zu erklären,
und so mit dem Tode zu strafen, oder von dem
Verbrechen die angemessene Todesstrafe weg-
zunehmen , und so entweder grausam oder nach-
sichtig zu sein. Die Auflösung dieses Knotens ist:
dasz der cathegorische Imperativ der Strafgerechtig-
keit (die gesetzwidrige Tödtung eines Anderen müsse
mit dem Tode bestraft werden) bleibt die Gesetzgebung
■ selber aber (mithin auch die bürgerliche Verfassung),
so lange noch als barbarisch ■ und unausgebildet

-ocr page 56-

44

daran Schuld ist, dasz die Triebfedern der Ehre
im volk (subjectif) nicht mit den Maszregeln
zuzammentrelfen wollen, die (objectif) ihrer Absicht
gemäss sind , so dasz die öffentliche, vom Staat aus-
gehende Gerechtigkeit in Ansehung der aus dem Volk
eine Ungerechtigkeit wird". M. i. ligt volgens
Kant
de onrechtvaardigheid in het verzaken van het talio.

Een landgenoot van ons, die in den aanvang
dezer eeuw leefde, Willem de Vos leeraar der
Doopsgezinden te Amsterdam deelt een brief
mede van een krygsman over het tweege-
vecht; opmerkelijk zyn de woorden (bl. 170):
„Behoort er niet meer ware eer toe om een duel
uit eerbied voor de wetten af te slaan, en alle
gevolgen dier weigering af te wachten, dan om
uit vrees voor het vooroordeel te
durven duelleeren.
Een man van ware eer kan die wel een man van
ware eer aan de zijne aantasten? Het onverstand
alleen kan dit voor eene paradoxe stelling houden.

Doet zulks een dronken mensch in een gezelschap,
zoo is dit gewoonlyk onder zich, en het denkbeeld
van gekwetste eer valt dan ganschelyk weg.

1) Over de tweegevechten, met goud bekroonde beantwoor-
ding van eene prijsvraag, opgegeven door het Utrechtsch Ge-
nootschap van Kunsten en Wetenschappen in 1800.

-ocr page 57-

45

Is de beleediger een schurk, zoo begrijp ik
niet, hoe een schurk het zou beginnen of aanleg-
gen , om de eer van een braaf man te krenken.

Gesteld echter, er zijn menschen , die dit kun-
nen veronderstellen, kan dan het bloed van een
schurk eene eervlek afwasschen?"

Bijkans hetzelfde zegt Berner , betoogende dat
het duel overtollig is (bl. 44B). De beleedigers
zijn volgens hem in twee soorten te ver deelen; het
zijn mannen van eer of verachtelijke wezens.
Noch bij de eerste noch bij de laatste soort is het
duel noodzakelyk.

Is de beleedigde een man van eer , dan zal de
beleedigde zich met hem kimnen verstaan. Hij
zal zijne beleediging intrekken, zoodra hy zich
van zijn onrecht overtuigd heeft.

Is de beleedigde daarentegen een verachtelijk
wezen, dan moet men bedenken dat eigenlijk de
achtbaarheid van den beleediger aan de beleediging
werking en gewicht verleent. Hij, die zelf veracht is,
kan niemand noemenswaardige schade door zijne
beleediging toebrengen; zyn woord is van geene
beteekenis. De beleedigde kan een verachtelijk
man gerust aan de gerechtelijke vervolging over-
laten en behoeft zich niet te verlagen om met hem

-ocr page 58-

46

te veohteii. Van het standpunt van den beleedi-
ger moet men opmerken dat, zoo hy een man van
eer heeft beleedigd, hij hem satisfactie verschuldigd
is, bestaande in het geven eener verklaring, waarin
men schuld bekent en het voorgevallene betreurt,
maar hij is geenszins verphcht om den ander te
verwonden of te dooden. Heeft men een verach-
telijk persoon beleedigd, dan kan men zijn heil
zoeken in de exceptio veritatis.

Dr. Carl Yollgraff^) meent dat men de be-
paling van de Duitsche vrijheid ten grondslag moet
nemen; en deze was, gelijk
Rogge in zyn ge-
schrift over het rechtswezen der Germanen haar
beschryft: „dasz jeder Freie thun dürfte, wozu er
den Willen, und durch die Hülfe seiner Verwand-
ten und anderer Freunde die Kraft hatte, so dasz
auch sein Wort keine Herrschaft über sich aner-
kannte und keine Autorität ihm an Glaubwürdigkeit
etwas nehmen oder geben konnte." Met de vrijheid
was de eer onafscheid elyk verbonden. Eer de

1) Vei\'siicb. einer Erklärung, warum bisher die Ehren duelle
nicht haben unterdrückt werden können, durch Untersuchung
der Frage; was eigcnllioh gerraanisclie Ehre Sei? Neues Archiv
des Criminalrechts X bl. 185.

-ocr page 59-

47

Germaansche volken uit hunne oude verstrooide
woningen weggingen om betere jacht- en woon-
plaatsen te zoeken, was er bij hen ook eene soort
van eer, namelijk de „unverletzbare Integrität"
van hun persoon of van hunne persoonlijke heilig-
heid en onbevlektheid als gevolg van hunne absolute
persoonlijke vryheid, zoodat dan ook vryheid en
eer identische zaken waren.

De reden, waarom tot nu toe de duellen door
strafbepalingen niet konden gekeerd worden, bestaat
daarin dat „ein unbegrenztes persönliches Recht,
wie Freiheit und Ehre dies sind, wenn es verletzt
worden ist, keiner ritterlichen nothwendig begrenz-
ten Satisfaction durch Geldbusse oder Strafe fähig
ist, sondern es einer, dem unbegrenzten Zufall
überlassenen Genugthuung oder Ausgleichung be-
darf um unbegrenztes (die Verletzung der unbe-
grenzten Ehre) durch unbegrenztes (unbegrenztes
Verlust) auszugleichen."

Bij dit gevoelen van Vollgraff over de Duit-
sche eer meent
Hoffmann moet men opmerken
dat naast die eigenaardige Germaansche , wilde en
zelfzuchtige vryheidsliefde, en met haar zeer nauw
verbonden, ook een gevoel en eene heilige eerbie-
diging voor de gelijke vrijheid van anderen, als-

-ocr page 60-

48

mede voor recht en billykheid, aan de volken van
den Germaan sehen stam eigen en bij hen in kracht
en zuiverheid levendig was, zooals Grieken en
Romeinen nooit gekend hebben. Niet de wilde
vrijheidsliefde alleen doch ook de van haar onaf-
scheidbare , innig verbondene rechtsliefde vormt
de eer van den Duitscher; zoo slechts is zij wer-
kelijk heilig en overstraalt zij ver alle heerlijkheid
der oudheid. De eer kan geene beleediging aan
zich laten kleven en moet voor iedere aanranding
voldoening vorderen. De Duitsche rechter kan hem
die voldoening niet verschaffen, omdat hij ze niet
aanstonds kan toekennen; als voorbeeld hiervan
diene het volgende: Een ambachtsman, die een
slechten betaler maande, werd door diens zoons
geslagen en gewond. Ofschoon hij kracht genoeg
had om zich op eene andere manier te verdedigen ,
vreesde hy voor de gevolgen daarvoor en zocht
voldoening bij het gerecht; het was eerst na drie
jaren dat de jonge beeren veroordeeld werden ver-
Bchooning te vragen. Daarom neemt de beleedigde
zijn toevlucht tot het tweegevecht, om aan te too-
nen dat de bescherming die hem de wet verleent
niet toereikend is. Maar waarom wordt hy, die
het duel afslaat, door de openbare meening gelaakt ?

-ocr page 61-

49

Die afkeuring treft slechts hem, die, zonder
eereverklaring af te leggen, het duel weigert en
hierdoor den beleedigde dwingt, zijne eer aan de
bescherming van het gerecht toe te vertrouwen.
Zij treft hem slechts daarom, omdat hy de zelf-
bescherming der eer niet als een recht erkent,
omdat hij het vooroordeel trotseert. „Auch das
Vorurtheil ist ein Gezetz und eine Macht mit
Strafen bewaffnet wogegen der Staat nicht zu schir-
men vermag", zegt
Hofmann bl. 242.

Een zonderling betoog over het duel vindt men
ook by den Franschen naturalist
Yirey waarvan
ik den inhoud hier wil mededeelen; ik behoef er
voorzeker niet bij te voegen dat deze dwaze over-
dreven naturalistische idees zeer weinig of geene
aanhangers gevonden hebben. Het is m. i. onbe-
grijpelijk hoe ze in het brein van een verstandig
man kunnen opgekomen zijn.

Deze schrijver dan heeft het duel uit anthro-
pologisch oogpunt met de liefde in verband gebracht
en in de zucht tot voortplanting het ontstaan er
van gevonden. Hiermede was niet in stryd dat

1) Histoire naturelle du genre kumain, Deel I bl. 233.
Parijs 1821.

4

-ocr page 62-

50

de meeste duellen om de eer worden aangegaan,
„paree que l\'lionneur est un titre en amour pour
obtenir la préférenee sur ses rivaux.\'^ Men wil
opgemerkt hebben, dat bij de Noordsche volken
altijd monogamie en duellen gevonden wwden;
dat echter bij de Mongolen, Tartaren, Turken
en andere naties, bij welke polygamie heerscht,
zelfs in de westelijke landen, het duel niet voor-
komt. Men heeft er aan herinnerd dat zeer vele
duellen daar, waar zij nu plaats hebben, door
een twist om vrouwen worden aangegaan, ten
minste door de gedachte om door zulk eene rid-
derlyke handeling de vrouwen in het algemeen
of ééne in het bizonder aangenaam te zijn.

Juist die standen toch, bij welke het duel in
zwang is, zijn in den regel bizonder galant, nl.
krijgslieden en studenten. (De schrijver bedoelt
hier alleen of liever voornamelijk Duitsche en andere
buitenlandsche studenten; de Nederlandsche stu-
denten, hoewel verre van vrouwenhaters, houden
zich gelukkig minder met duellen op). Volgens
Yirey is zelfs bij dieren dikwijls de liefde, of
beter uitgedrukt de geslachtsdrift de oorzaak van
een bloedig gevecht; wanneer men de dieren ga-
deslaat wordt meestal door het wijfje dat mannetje

-ocr page 63-

51

gekozen, dat overwinnaar in den strijd is gebleven.
Men zou bijna zeggen, de natuur heeft dat mis-
schien zoo laten zijn om de rassen te veredelen,
daar hierdoor meestal de sterkste dieren kroost
verwekken. Ook is het misschien gegrond dat
door deze gevechten de natuur bij de jonge dieren
den pas ontwaakten lust zoekt te temperen, daar
zij in de gevechten niet zijn opgewassen tegen
ouderen. Het is dus niet vreemd dat, even als de
wijfjes in het dierenrijk, ook de vrouwen dikwijls
de voorkeur geven aan de moedigste mannen."

Yoor het beste middel om het duel tegen te gaan
houdt
Beccaria met andereU; den uitdager (meestal
is dit de beleedigde) die tot het duel aanleiding
gegeven heeft te straffen en hem onschuldig te ver-
klaren die zonder zijne schuld gedwongen was
zijne eer te verdedigen, die de wet niet genoeg
beschermt, en te toonen aan zijne medeburgers dat
hij de wet kan achten maar de menschen niet vreest.
Hij zegt (bl. 114) „Non e inutile il ripetere cio che
altri hanno scritto, cioè , che il miglior metodo di
prevenire questo delitto, e di punire l\'aggressore, cioe
chi ha dato occasione al duello, dichiarando inno-
cente chi senza sua colpa, e sfcato costretto a di-
fendere cio che Ie leggi attuali non assicurano,

-ocr page 64-

52 .

cioe 1\'opinione, ed ha dovuto mostrare a suoi
cittadini che egli teme le sole leggi, e non gli
uomini"
De Yaijx acht het eene onmogelijkheid
dat de wetgeving in staat is zoo tegen alle aan-
randing der eer te waken, dat het duel niet meer
noodig zal zyn. „Hat jemand dich durch beleidi-
gende Worte angegriffen, hat er sein Schwert
gegen dich gezogen, hat er selbst dein Blut ver-
gossen kannst du dich nimmer wieder ihm nähern,
er kann noch dein Freund sein. Hat er aber bös-
licher "Weise dein Geheimniss verbreitet, hat er
durch Verrath dein Herz verwundet, nie wird er
dein Freund sein. So spricht die heilige Schrift.
Jene Yerletzung des Geheimnisses, jene Verwun-
dung des Herzens durch Verrath können nie ohne
neue Verbreitung des Geheimnisses, ohne eine
nog viel grössere Oeffentlichkeit der Sache darüber
erkennen, und ihre Prüfung des Vergehens würde
daher nur die Kränkung des Beleidigten vermehren.

Noch andere Thatsachen gehören in die näm-
liche Kategorie obwohl sie nicht so genau mit der
Existenz der bürgerlichen Gesellschaft zusammenhän-

Kritisclie Zeitsclirift für Eechtswissenscliaft und Gesetzgebung
des Auslandes II bt. 97.

-ocr page 65-

53

gen. In den Staaten der heutigen Welt bestehen
überall Familienverhältnisse; ausser den Pflichten
gegen das Yaterland hat der Mann auch Familien-
pflichten zu erfüllen; neben der begeisterten Liebe
des Vaterlandes glänzt, weniger lebhaft, aber eben
so rein, die Liebe zu Weib und Kindern. In
diesen letzteren Hinsicht tritt unbestritten der be-
kannte Grundsatz ein, dasz das innere Familienleben
vermauert sein muss, ein dichter Schleier muss
das Ehebett und das Lager der Jungfrau umge-
ben. Wollte der Familienvater diesen Schleier zer-
reissen, um denjenigen der ihn auch nur angetastet
hat vor die Gerichte zu ziehen so würde er das
ganze Familien ver hältmiss zerstören."

Daar nu op iedere slechte daad straf volgen
moet en in den staat geene private wraakneming
kan geduld worden, was het duel het eenige dat
genoemde beginselen in harmonie kan brengen.

HOFMÄ.m brengt tegen de Vaux in het
midden, dat het nauwelyks was te herinneren dat
hij de leer van het christendom vergeet, hetwelk
de bestraffing der niet onder de rechtsregelen val-

Ueber Zweikampf und Ehrengerichte, Zeitschrift für deut-
sche Kecht und deutsche Eechtwissenschaft IX bl. 233.

-ocr page 66-

54

lende vergrijpen (zonden) aan Gods rechtvaardigheid
voorbehoudt; zyne gelijkheidsleer zou rechtstreeks
tot eene aristocratie van het zwaard, tot een nieuw
vuistrecht voeren.

Te Rome hebben volgens de Yaux geen duellen
plaats, daar kent men slechts sluipmoorden en
dagelyks is de justitie wegens den naam en den
rang van den beklaagde gedwongen werkeloos te
blijven.
Hofmann is dit niet met hem eens, hij
zegt: wat
de Yaux van de menigte sluipmoorden
vertelt bij de naties, waarbij de duellen zeldzamer
zijn, zou dan eerst afdoende zijn, wanneer deze
in die maatschappelijke kringen voorkomen, waar
bij ons (Duitschland) de duellen bij voorkeur plaats
hebben.

In Italië is sedert echter het duel weder in zwang
gekomen. Immers in Juni 1864 stelde de senator
Casati in den Italiaanschen senaat voor : de regee-
ring moest, in aanmerking nemende dat
de duellen
helaas zoo toenamen
er voor zorgen dat de be-
staande wetten strenger werden toegepast. Tege-
lijkertijd vroeg de Heer
Manzo Macchi in de
kamer der afgevaardigden, dat alle in het wetboek
opgenomen bepalingen tegen het duel zouden op-
geheven worden, daar het tweegevecht nooit door

-ocr page 67-

55

de wetten kon gekeerd worden; het kon slechts
wijken voor betere opvatting van eer en recht en
mildere zeden.

In de Allgemeine Zeitung van 3 Maart 1869
leest men dat de duelwoede, waarvan het nieuwe
Italie bezeten is, toen weder eenige slachtoffers
gemaakt had. De duellen waren toen zoo talrijk
en hevig dat men genoodzaakt was\' er een symp-
tôme in te zien, dat het verjongde Italië in het
tijdvak van jongen sachtigen vechtlust was getreden.

De Yaux verhaalt ons verder dat ook sluip-
moorden in Spanje meer voorkwamen sedert dat
land zijn ridderlijke zeden verloren had. Hij vindt
het jammer dat de oude Romeinen niet gekend
hebben „jenes Gresetz der allgemeinen Grcrechtig-
keit welches, • nach dem Ausdruck eines Pairs
von Frankreich, alle grenzen des Ranges und des
Vermögens ueberschreitet, den Mächtigen zwingt,
dem Schwachen zu Rede zu stehen und dem Be-
leidiger keine Hoffnung der Straflosigkeit übrig
lässt."

Zonderlinge redenering ; iemand heeft mij zwaar
beleedigd, daarom moet ik, daar men mij uitlacht,
zoo ik den beleediger voor den rechter roep, en
mg bespot en soms burgerlijk dood verklaart, wan-

1 ,f

I

) ;!\'
i;

-ocr page 68-

56

neer ik hem niet uitdaag, hem de gelegenheid
geven mij te dooden of te verminken; hoe dikwijls
bovendien gebeurt het toch dat juist de beleediger,
misschien omdat hij kalmer is, ongedeerd het
kampterrein verlaat. Daar toch een van beiden
onrecht moet hebben en, natuurlijk volgens de mee-
ning van den uitdager, de uitgedaagde dit heeft,
zoo is het eene zonderlinge satisfactie dat de be-
leedigde bij het geleden zielsverdriet nog aan
lichamelijk leed moet blootgesteld zyn en soms het
bestaan van vrouw en kinderen aan het toeval moet
overlaten.

In het lO*^® deel van het Kritische Zeitschrift
für Rechtswissenschaft und Gesetzgebung des Aus-
landes (bl. 353) deelt de Y
aux eene beschouwing
mede van
Cuviee waardoor hij in den Staatsraad
de aanneming van het ontwerp van den minister
Barthb belet had.

„In den tyd toen alle vrije mannen gewapend
gingen, ontstond de gewoonte der wederkeerige
achting, en toen de regel aangenomen was, dat
men niet ongestraft iemands uitdaging mocht af-
wijzen , werd ook diegene die zich tegen de zwak-
heid der vrouwen, kinderen, grijsaards of geeste-
lijken (toen de eenige beoefenaars der wetenschap-

-ocr page 69-

57

pen) een onrecht veroorloofde, als laf en eerloos
gebrandmerkt. Zoo ontstonden allengs de begrippen
der ridderlijkheid die de uitoefening van geweld
naar de wetten der rechtvaardigheid en der eer
begonnen te regelen,"

De Fransche hoffelijkheid met de Romeinsche
grofheid vergelijkende, vraagt
Cuviee, of er tegen
de dreigende aanmatiging van laatsgenoemde een
andere dam bestond dan het duel.

Volgens zijn gevoelen was het duel niet slechts
niet door de wetten te straffen, maar hij aarzelde
zelfs het duel aan te merken als iets dat op zich
zelf slecht is.

Onlangs is het studenten-duel in den Pruissischen
landdag besproken.

Reichensperger uit Keulen wil dat het duel-
leeren op de universiteiten ten strengste gekeerd
worde. Reeds dikwijls hadden niet gevaarlijke
duels eene gevaarlijke wending genomen, waarin
het op leven en dood gaat. Men zegt dat de twee-
gevechten ook hunne goede zijde hadden, dat zij
noodzakelijk zijn om de zoogenaamde Holzereien
te keeren.
In dat geval moest het echter met de

Oölnische Zeitung van 14 December 1880.

-ocr page 70-

58

zedelgke rijpheid zonderling- gesteld zijn , wanneer
de dragers dezer rijpheid met stokken of vuisten
op elkander zouden losgaan.

De cultusminister Yon Puttkammer erkent
dat in betrekking tot de mensuren een zeker exces
plaats heeft; hg wil hier in het geheel niet uitma-
ken of de Duitsche jongelingschap der hoogescho-
len moest blgven bij de oude zeden om eerezaken
met de wapenen te beslechten, maar dat houdt hg
zeker voor haar plicht de onbehoorlijke en in het
geheel niet met het eigenlijke doel noodwendig
verbondene uitoefening dezer mensurpraxis te be-
perken, voor zoover hij in staat is. In beginsel
schijnt mij de Heer
von Puttkammer, voor zoover
ik weet een zeer kalm man, met het duel inge-
nomen te zijn.
Dr. Kirchow meent dat uit deze
richting op het ideale ook de mensur ontstaat; de
Duitsche jongeling stelt altijd zijne eer op den
voorgrond en wordt daardoor zóó prikkelbaar dat
hg gestadig om zich heen slaat. Daar de duellen
in het algemeen met de noodige voorzorgen voor-
zien zijn, kan men ze wel dulden, maar streng
toezicht en zelfs straf was noodig op die uitdagin-
gen tot duellen, die klaarbijkelijk op onzedelijke
motiven berusten.

-ocr page 71-

59

In Duitschland worden de studenten, zegt Heine
geregeerd door hun overoud Wetboek, dat Com-
ment heet en in de leges barbarorum eene
plaats verdient. „Den ganzen sogenannten Com-
ment," zegt
Bemperlein „hielt ich nämlich von

r y

jeher für den abominabelsten Uiinn, verderblich
für die Gesundheit, viel verderblicher aber noch
für die jungen Gemüther, ihr eigenes Denken
und Fühlen heroisch dem Moloch eines barba-
rischen Ehrenbegriffs der lächerhchsten Carricatur
eines Codex der Moral, der je erfunden ist, zu
opfern."

Welken omvang bij onze Duitsche buren de
zucht om te duelleeren heeft, zien wij uit de om-
standigheid , dat
von Bismarck gedurende zijne
drie semesters te Göttingen over de twintig duellen
gehad heeft. Toen
von Bismarck in 1865 mi-
nister-president was , vond hij zich door een ge-
zegde in de Kamer van Professor
virchow be-
leedigd en deed dezen den eisch zijne woorden in
te trekken of hem „anderweitig Genugthuung zu
geben." De afgevaardigde
von Forckenbeck

Ii

1) Harzreise bl. 2.

ï) SpiELHAaENS problematische Naturen cap , 7.

-ocr page 72-

60

(thans burgemeester van Berlyn) bracht de zaak
in het huis der afgevaardigden ter sprake. Hij
wilde niet onderzoeken, zeide hij , in hoever
iemand tot eene handeling kan gedwongen worden,
die door de wet, de zedeleer en de maatschappe-
lyke opvatting (gesellschaftliche Anschauung) ver-
boden is; hy wilde echter uitspreken, dat de eer
van den minister met zyn verschijnen in de Kamer
onder de orde er van staat, en dat daarom een
afgevaardigde zijne plichten zou schenden, wanneer
hy buiten het huis der afgevaardigden een twist
wilde uitmaken, die door uitingen van de tribune
gesproken, was ontstaan.

De minister van oorlog voïf RooN was van een
ander gevoelen; „in seiner doppelten Eigenschaft
als Abgeordneter und Minister muss er aber ge-
gen die Meinung protestiren, dasz die persönliche
Ehre Jedes im Hause Anwesenden nur der Ge-
schäftsordnung gemäsz zu wahren sei. Die per-
sönliche Ehre sei das Schönste des Menschen,
dessen Sicherung ihm allein obliege, und keine

1) Volgens een bericht in de Augsburgsche Allgemeine
Zeitung van 10 Juni 1865 , N". 161.

-ocr page 73-

61

Macht der Erde Könne Jemanden über eine ihm
widerfahrene Beleidigung hinwegsetzen."

Yirchow had den moed den ijzeren graaf en
het sterke vooroordeel te trotseer en door het duel
niet aan te nemen.

-ocr page 74-

VIERDE HOOFDSTUK.
Strafbaarheid van het Duel in het vroegere recht.

Ofschoon de Romeinen het eigenlijke duel niet
kenden, en derhalve in hunne wetten ook geen
strafbepalingen daartegen kunnen bestaan, zoo heb-
ben toch verscheidene vroegere schrijvers getracht
argumenten vóór en tegen de strafbaarheid van
het duel uit verschillende bepalingen van het Ro-
meinsche recht af te leiden.

Men heeft zich b. v. op L. 14. § 6. Dig. de
bonis libertorum (1. 38. t. 2) beroepen (Silibertus
majestatis patroni filium accusavit et patroni filius
calumniae eum capitis puniri desideravit, non debet
repelli hoe edicto, idem puto et si ab eo petitus
retorsit in eum crimina, ignoscendum cum est ei,
si voluit se ulcisci provocatus) om de straffeloosheid

-ocr page 75-

63

aan te toonen, die echter uit dezelve niet blijkt,
daar hier van verhandelingen in rechte sprake is.
Even weinig kan men zich vóór de strafbaarheid
op 1. 3. § 6. Digest de bonis eorum, qui ante
sententiam (48,21), beroepen, (an is, qui sibi
manus intulit et non perpetravit, debeat puniri,
quasi de se sententiam tulit, nam omnimodo puni-
endus est, nisi taedio vitae vel impatientiae alicujus
doloris coactus est hoe facere, et merito si sine
causa sibi manus intulit, puniendus est, qui cnim
sibi non pepercit, multo minus alii pareet.)

Men moet dan in het duel eene poging tot zelf-
moord zien, of zoodra alii non pareet eene straf
toepassen.

In deze wet wordt in den zelfmoord, buiten het
geval van taedium vitae, dat hem het leven ten
last is, eene bekentenis der ten laste gelegde mis-
daad gezien, zoodat de verbeurdverklaring, waar-
toe hij anders veroordeeld werd, toch plaats zal
hebben.

Reeds in de glossa op (al. 7. § 4) D 9, 2. Si quidem
in publico certamine alius alium occiderat, cessât
Aquilia, quia gloriae causa et virtutis, non inju-
riae gratia videtur damnum datum, vinden w^ij
dat men zich op dezen § beriep, om aan te toonen

-ocr page 76-

64

dat de duellen in het Komeinsche recht niet verboden
zijn. In het Kanonieke recht vindt men verschei-
dene bepalingen, volgens welke het duel gestraft
moet worden; deze bepalingen hebben echter hoofd-
zakelijk betrekking op den gerechtelijken tweekamp.

Om de strafbaarheid aan te \'toonen beroept zich
P.
Yoet o. a. op lex unica codicis, Ut armorum
usus inscio principe interdictus sit (11. 46), waar
de keizers
Yalentinianus en Yalens bepalen,
nulli prorsus nobis insciis, atque in consultis
quorumlibet armorum novendorum copia tribuatur,
en op novella 85 principium.

Het corpus juris Canonici behelst een bij zonde-
ren titel over de duelleerende geestelyken (de cleri-
cis pugnantibus in duello) het bepaalt echter alleen
disciplinaire straffen voor geestelijken.

Yolgens het Concilium Tridentinum zijn de twee-
gevechten eene uitvinding van den duivel; de duel-
lanten werden met excommunicatie bedreigd en aan
de gevallen en in het duel wordt eene kerkelijke
begrafenis geweigerd.

"Wij lezen in den aangehaalden titel eene bepa-
ling van
Alexander III luidende:

Yerder, wanneer een clericus iemand vry wiUig
een duel heeft aangeboden, of het aangebodene heeft

-ocr page 77-

65

aangenomen, hetzij dat hij won of overwonnen was,
dan moet hij volgens het gestrenge recht afgezet
worden, maar hoe groot ook hierin het exces is,
dan zal hem zyn bisschop, medelijden met hem
hebbende, van de afzetting kunnen bevrijden, mits
door het duel geen levensverlies of verwonding heeft
plaats gehad.

Men leest nog in denzelfden titel een schrijven
van
Celestinüs III als volgt:

„De Presbyter Hendrik heeft ons ootmoedig
medegedeeld dat hij met een leek wegens een dief-
stal in het wereldlijke gerecht is verschenen en,
omdat zijn getuigen ontbraken, had hij, volgens de
slechte gew^oonte van het land, een pugilis (kamp-
vechter) gesteld, die den schuldige zoozeer met
slagen heeft verwond dat hij gedwongen was den
geest te geven. Daar gy (het schryven waö tot
een Bisschop gericht; ons hierover raad hebt ge-
vraagd, verwy deren wij door dit antwoord uw-twijfel,
en zeggen dat zulke pugiles als werkelyke moor-
denaren te beschouwen zyn, en dat de genoemde
presbyter, alhoewel hij niet zelf, maar een ander
voor hem in duel heeft gevochten, niet meer in de
heilige orde dienst mag doen, gelijk de instellingen der
heilige canones bepalen. Er is geen twijfel of een

-ocr page 78-

(36

doodslag heeft plaats gehad, zoowel door de daad als
door het voornemen, hetzg hij aanval of verdediging;
maar er mag echter met dien presbyter, wat de uit-
komsten betreft genadig gehandeld worden." Hier
wordt dus het duel alleen aan de geestelijken
verboden en het stellen van een pugilis eene
prava terrae consuetudo genoemd. Er ligt hierin
nog geene stellige afkeuring van het kampen, doch
in het decreet van Paus
Nigolaas wordt gezegd :
de monomachia nemen wij in de wet niet op,
daar wij haar niet voorgeschreven vinden, alhoe-
wel wij lezen dat eenigen haar hebben aangegaan,
b.
v. de heilige David met Goliath volgens de hei-
lige geschiedenis, maar nergens vinden wij, dat
de goddelp?:e autoriteit bepaald had, dat zij als
wet zou gelden, zoodat de duellanten moeten wor-
den beschouwd als God verzoekende. Hierin ligt
eene afkeuring van het kampen in bet algemeen,
niet alleen voor de geestelyken maar ook voor de
leeken, al is voor dezen geene straf bepaald, het-
geen, gelijk wij gezien hebben, door het Concilium
Tridentinum is geschied.

In bijna alle landen werden bizondere strafver-

1) Pars II, Cnusa II, Qiiaestio IV. Caput 22.

-ocr page 79-

67

ordeningen tegen het duel uitgevaardigd, die meestal
buitensporig gestreng waren en daarom slecht gehand-
haafd werden. Tot illustratie kan ik niet nalaten hier
eene enkele dier buitensporige bepalingen te vermel-
den. Die van het
Beichsgutacliten van 30 Juli 1668
zegt: „De uitdager zal, alhoewel het Balgen oder
Kugel wechseln
geene plaats heeft, ipso facto zijne eer
verloren hebben, en worden uitgebannen of naar
omstandigheden aan lyf of leden gestraft. Dezelfde
straf zal ook de Provocati straffen, wanneer zij
opkomen, de secondanten, die nog scherper gestraft
worden, item die zich tot het uitdagen of cartel-
dragen laten gebruiken. De straf van den dood-
slag zal hij ondergaan, die iemand in het duel
doodt, en de verslagene mag niet in de kerken of
op kerkhoven worden begraven. Dit ontwerp werd
door een keizerlijk Commissionsdecret v. 22 Sept.
1668 bevestigd, werd in eenige territorien afge-
kondigd en gaf in andere aanleiding tot publicering
van zoogenaamde duelmandaten. Het Preussische
allgemeine Landrecht bedreigt nog het duel met
zw^aard en rad; het beeld van den ontvluchten
duellist moest aan de galg gespykerd worden; wan-
neer de dood niet gevolgd was zoude de straf be-
staan in vestingstraf van tien jaar of altyddurende,

-ocr page 80-

68

benevens verlies van adel en eererechten. Al deze
bepalingen werden, door de nooit geweigerde gratie,
slechts ij dele klanken „wie das natürliche Loos
aller terroristischen Strafgesetze ist" zegt
Berner

Deze zegt ook (bl. 445) „es giebt nichts Un wei-
seres als das Duell mit Mord und Todtschlag auf
gleiche Linie zu stellen. Es giebt nichts Abge-
schmackteres als den Duellanten für ehrlos zu
erklären und ihm das ehrliche Begräbnisz zu ver-
weigern. Es giebt nichts Verkehrteres als die
Strafe gegen die Sekundanten noch schärfen zu
wollen."

In ons vaderland zijn ook tallooze Placaeten tegen
het tweegevecht verschenen. Bij voorbeeld 3 Juli
1627 en 1 Juli 1637 werd een Placaet uitgevaar-
digd tegen de duellen der militairen. In articul II
daarvan wordt echter in sommige gevallen het duel
voor den militair voor volstrekt noodzakelijk ge-
houden , om in zyn geschonden eer hersteld te
worden. Ofschoon het duel dus in dien tijd in
sommige gevallen voor militairen geoorloofd was,
zoo was dit niet alzoo voor gewone burgers ; wij
lezen toch in het Placaet van 22 Maart 1657 „dat

Lehrbuch des Deutschen Strafreclils bL 472.

-ocr page 81-

69

het hen generalijk verboden was iemand in duel
te roepen, of te doen roepen, of geroepen zynde,
die uitdaging aan te nemen, met toesegging van
ter bestemde tijd en plaetse te verschijnen, \'t zij
dat die plaats gesteld worde binnen of buiten de
Provincie van Holland op poene, dat hy, die daer-
aen schuldig sal worden bevonden, \'t zij hij be-
roepen zij, of hebbe doen beroepen, of soodanigh
eene beroeping mocht hebben aangenomen, verklaart
sal worden vervallen van alle Ampten, Officiën, Digni-
teiten , ofte Praeëminentien, indien hij eenige heeft,
of anders dat hij sal worden verklaart tot geene
Ampten, Officiën, of Digniteiten admissibel, en dat
hij darenboven in zijne goederen zal worden ge-
mulcteert, naar exigentie van saaken."

Voorts bepaalt dat Placaet dat ook alle seconden
of anderen, die eenige boodschap van den uitdager
aan den uitgedaagde hebben overgebracht, op de-
zelfde wijze zullen gestraft worden.

Zoo iemand in het duel wordt om het leven
gebracht of ten gevolge eener daarin bekomen
verwonding komt te overlijden, bepaalt het Placaet
dat het lijk niet by dag, maar des avonds of des
nachts zal woorden begraven, zonder dat het door
iemand zal mogen worden gevolgd, dan alleen door die

-ocr page 82-

70

personen, welke met de ter aarde bestelling belast zijn,
op boete van honderd gulden. Voorts wordt, even-
eens op boete van honderd gulden, verboden het
dragen van blazoenen of familie wapen vóór of bij
het Igk, of die te hangen in de kerken of vóór
het sterfhuis.

Dit alles schijnt betrekking te hebben op het
geval dat de uitgedaagde en niet de uitdager is
gevallen in het gevecht; want wordt de verslagene
bevonden de oorzaak van den twist (auteur van
de querelle en appellant) te zgn geweest dan ge-
bieden de Staten „dat desselven doode lichaem tot
een publicq scandaal voor seekeren tyd, ter arbi-
tragie voor den Rechter, op
\'t schavot, of de plaats,
alwaer men gewoon is openbaerlgk de executiën
van de justitie te doen, aen een pael, of op eene
andere schandelijke maniere, voor al de wereld
tot een spectacul zal worden ten toon gesteld."

Hij , die in een duel iemand heeft gedood, hetzij
hij uitdager of uitgedaagde is, wordt in ieder geval
met den dood gestraft.

Om ook de oorzaken der duellen tegen te gaan,
verbieden de Staten met bedreiging van strenge
stralfen „alle hunne ingesetenen en ondersaefen
van wat staet, conditie ofte qualiteit die souden

-ocr page 83-

71

inoogen sijn, malkanderen met scheltwoorden, ofte
injuriëu, uit te maaken, veel min te souffleteeren,
slaen ofte schoppen."

Het Placaet tegen de duellen der militairen van
31 Maart 1684 was voor dezen vrij wat strenger.
Hierin wordt, om hen te "genezen van het valsche
denkbeeld omtrent „het poinct van eere" niet
slechts
verboden elkander met woorden of daden te
beleedigen, maar
geboden dat, zoo zulks toch ge-
beurt , de beleedigde zich terstond adresseert aan
de militaire justitie om er recht over te verzoeken.
In het tweede articul van dit Placaet wordt uit-
drukkelijk verklaard, dat de Capitain Generaal
„deese daed zal houden voor een effect van de
gehoorsaemheid, die de militairen hem schuldig
zijn, en dat deselve conform is, niet alleen met
het devoir van een goed Christen, maer ook met
de oprechte maximen van waare eere en kloek-
moedigheit." De beleediger wordt natuurlyk met
strenge straffen bedreigd en is ook verplicht „gelae-
deerden publicque reparatie en satisfactie te doen
op sijne kniën." In het vijfde articul wordt gezegd
dat zoo iemand, die zich beleedigd acht, een ander
uitdaagt, hij vervallen zal zijn van ooit eenige satis-
factie te genieten en daarenboven zal verklaard

-ocr page 84-

72

worden „inhabil" en van alle waardigheden zal
worden ontzet.

In het zesde en zevende articul worden secon-
danten en carteldragers met geesseling en andere
zware straffen bedreigd. In het achtste articul
lezen wij dat, zoo de partijen op de bepaalde plaats
kwamen om in duel te vechten, en hun geweer
tegen elkander trokken, zij beiden zonder genade
met den dood en confiscatie van al hun goederen
zullen gestraft worden, zelfs in het geval, dat
geen van beiden gekwetst of gedood werd. Deze
straffen zijn ook toepasselijk op secondes of op hen
die by het duel geassisteerd hebben.

Het Placaet wordt in het elfde articul besloten
met de bepaling dat zoo men „wegens hier gereesen
quaestien ofte krakeelen" met elkander mocht
overeenkomen, om die buiten de legers of het
gebied van den staat, door een duel te beslissen,
zoodanige personen op dezelfde wijze zullen worden
gestraft, als of het in de vereenigde Nederlandsche
Provinciën pf legers van den staat ware voorge-
vallen ,

-ocr page 85-

VTJEDE HOOFDSTUK.

Het duel in den Code Pénal en het noodzakelijke
der strafbaarstelling.

Vermits in den Code Pénal geene bizondere be-
palingen betreffende het duel zijn opgenomen, is de
vraag ontstaan of duel strafbaar is. Die vraag is
in zeer verschillenden zin beslist. Nadat in 1844
(28 Maart) de krijsraad de gedaagden E. J. v. L.
d. J., die zijn tegenpartij in een duel gedood had,
en zijne getuigen W. J. K. en A. J. P. R. vry-
gesproken had van de respectivelijk tegen hen
ingebrachte beschuldiging ter zake van moedwil-
hgen manslag en medeplichtigheid aan dat misdrijf,
verklaarde daarna het Hoog Militair Gerechtshof
hen schuldig aan
vrijwilligen manslag met ver-
zachtende omstandigheden.

Bij doodstraf waren geene verzachtende omstan-

-ocr page 86-

74

digheden toegelaten; dus zag het Hof bij de ne-
derlaag in het duel geen moord. Was bij de
meurtre de wil om te dooden geen vereischte en
die om te verwonden toereikende, dan geldt dit
zelfs bij assassinat, wat een meurtre is met pre-
meditatie of gnet-a-pens begaan, dat is: de wil tot
die daad, die anders meutre daarstelt, moet in koelen
bloede zijn uitgevoerd.

Het kan ook zgn, dat het Hof bij moord het
voornemen om te dooden eischte en bij meurtre
met den animus vulnerandi genoegen nam. Het
was er oni te doen om te kunnen toepassen de
verzachtende omstandigheid, „dat de verslagene
vrg willig tot het gevecht was toegetreden , en ein-
delek, dat op al de gedaagden (officieren) kenne-
lyk de openbare meening had gewerkt, in zooverre
zij het tweegevecht begunstigt; immers dat, hoe
ongeoorloofd ook, in meer dan een opzicht,
zoodanig gevecht moge gekeurd worden, in de sa-
menleving, naar de schatting van velen, voorna-
melijk in bepaalde standen en leeftijden, oneer op
hen rust, welke voor zich of anderen hoon ver-
duren , zonder zich te doen gelden, en welke, in
zoo verre de wet hun geen genoegzamen waarborg
en geene toereikende bescherming aanbiedt, niet

-ocr page 87-

75

zelfs lyf en leven wagen, ten einde zich te hand-
haven"

De-Krijgsraad had hij de vrijspraak de volgende
overwegingen aangenomen: „overwegende dat de
door den gedetineerde gepleegde manslag geenszins
het gevolg geweest is van eene vry willige handeling
van zijne zijde, maar van eene daad, waartoe hy door
eene zedelijke overmacht was gedwongen geworden;
overwegende dat het omtrent het duel bestaande
vooroordeel nog zoo sterk in de zeden is ingeweven,
dat hy, en vooral de militair, die zich daaraan
onttrekt, algemeen een vermoeden van lafhartig-
heid op zich laadt, dat hem aan de minachting
van zijne meerderen en kameraden blootstelt en
zijne geheele militaire loopbaan twijfelachtig en
onzeker kan doen worden; overwegende dat de
gedetineerde alzoo door eene zedelyke overmacht,
door eene kracht, waaraan hy geen wederstand
bieden kon, tot het noodlottig feit is genoodzaakt
geworden, en dat dit feit derhalve, ingevolge de
bepalingen van art 64 van het algemeen Wetboek

Mr P. Pels Eijcken, Pleitrede over de Eec hts vraag of het
duel met zijne gevolgen bij de bestaande wetten is voorzien,
gehouden voor het Hoog Militair Gerechtshof den en

33sten jjei 1844.

-ocr page 88-

76

van Strafrecht, niet als misdaad of wanbedryfkan
beschouwd worden.

In het arrest van den Hoogen Raad van 17
September 1856 w^erd het verzoek in cassatie ver-
worpen van den Procureur-Generaal by het Pro-
vinciaal Gerechtshof te Utrecht tegen een arrest van
datzelfde Hof in raadkamer vergaderd, van den
25 Augustus 1856, waarbij is bevestigd het bevel-
schrift van de Arrondissements Rechtbank te
Amersfoort, van den 20. dierzelfde maand, bij het-
welk is geweigerd het tegen de beklaagden Baron
V. B. eerste Luitenant bij het bataljon Mineurs
en Sappeurs in garnizoen te Utrecht, en S. Baron
V. W. R. student in de rechten te Utrecht ge-
vraagde bevel van gevangeneming, ter zake van
poging tot manslag, en verklaard dat er geen grond
is te dezer zake voort te procederen , met verwyzing
van den eersten beklaagde, ter zake der door hem
toegebrachte verwonding naar den bevoegden rechter.
Gelet op den memorie door den Procureur-Gene-
raal bij het Provinciaal Gerechtshof in Utrecht
ingediend, waarbij als middel van cassatie wordt
aangevoerd verkeerde toepassing van de art. 84 en 85
van het Wetboek van Strafrecht en schending van art.
88 van hetzelfde Wetboek, alsmede van de artt. 2,

-ocr page 89-

77

295 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, en
wel omdat ten onrechte in deze zoude beslist
zijn, dat tegen de aan de beide beklaagden ten
laste gelegde poging (tot manslag, en alzoo
tot misdaad) geene strafbepaling bestaat, naar-
dien hier en bij elk tweegevecht, waarbg
party en met de wapens in de vuist tegenover
elkander staan en dezelve gebruiken, het
karakter zoude blyven bestaan (onverschillig welke
de uitslag zy) van poging tot manslag, terwijl
geene der partyen tot dien strijd zou kunnen komen,
zonder te weten dat hy in de noodzakelijkheid kan
gebracht worden, om bij aanval of verdediging, door
het gebruik maken van zijn wapen, aan zijne tegen-
partij het leven te ontnemen, en het juist die
mogelijkheid is, welke aan zijne daad het kenmerk
zoude geven van poging tot manslag.

De verwerping van het beroep in cassatie ge-
schiedde: overwegende dat, wat de daadzaken be-
treft, door den rechter beslist is dat er in deze
genoegzaam gronden van bezwaar aanwezig zijn,
als zoude de eerste beklaagde, ten gevolge van
een tusschen beide beklaagden ontstanen twist,
laatstgenoemden tot een tweegevecht hebben uit-
gedaagd , en beiden daarop zich naar de heide heb-

-ocr page 90-

78

ben begeven met sabels gewapend, en aldaar een
gevecht hebben aangegaan, met dien uitslag dat
de eerste beklaagde den tweeden eene vleeschwonde
aan den rechterarm zoude hebben toegebracht;
overwegende, dat wijders verstaan is dat er
in casu geene aanwijzing is dat het doel bestaan
heeft tot het plegen van manslag of eenige andere
misdaad, maar dat veeleer uit onderscheidene om-
standigheden het tegendeel is op te maken;

Overwegende dat bij het thans nog in werking
zijnde strafwetboek het tweegevecht op zich zelf en als
zoodanig niet onder de misdrijven wordt opgenoemd,
en dat alleen de gevolgen van een tweegevecht
onder de toepassing van dat wetboek kunnen vallen ;

Overwegende dat, wat betreft de vraag of in
elk tweegevecht reeds het kenmerk van poging tot
manslag opgesloten ligt, tot het strafbare van
dusdanige poging in de eerste plaats vereischt wwdt
het opzet om te dooden, en dat alleen door den
judex facti kan worden beoordeeld welk het doel
van den dader geweest is en of het voornemen
bestaan heeft om den dood te veroorzaken.

Even verschillend als bij ons de gevoelens over
het straffen van het tweegevecht zijn , is het ook
daarmede gesteld in het vaderland van den Code

-ocr page 91-

79

Pénal. In 1819 b. v. werd Mathieu Brutus Casselle
door het hof van Toulouse verwezen naar het Hof van
Assises van de Haute-Garonne om terecht te staan
wegens
,,homicide volontaire commis sur la per-
sonne de Ferret." Toen hierop Casselle in cassatie
kwam, w^erd dit arrest van het Hof geannuleerd,
o. a. met het oog op het decreet van 29 messidor
an II, wat bepaald had dat de wetten geene enkele
bepaling bevatten , die toepasselijk was op het duel.
De vernietiging van het arrest geschiedde voorts
op grond dat art. 295 noch 304 van den Code
Pénal, noch eenig ander artikel van dat wetboek,
betrekking hebbende op homicide, meurtre en assas-
sinat, toegepast kunnen worden op hem, die bij
een duel, waar de kansen gelijk staan, zijn tegen-
stander heeft gedood, zonder déloyauté ou perfidie.

Van dezelfde gedachte was het hof van cassatie
bij verschillende andere arresten. Yan af het jaar
1828 echter erkende dat Hof dat manslag, begaan in
duel, het karakter had van een quasi delict en de
oorzaak kon zijn van „réparations civiles".

Het Hof van Assises der Ardennen had in 1827
Jean Baptiste le Lorrain en Marguerite Capi-
taine le Lorrain
zijne moeder veroordeeld, als
civil verantwoordelijk, tot vergoeding van kosten,

-ocr page 92-

schade en interessen aan de weduwe GtAREL en haar
zoon, omdat in een duel
le Lorrain Garel, den
vader, had gedood. Het beroep in cassatie van
le Lorrain en zyne moeder werd verworpen
„attendu que
le Lorrain fils a été mis en accu-
sation et traduit à la cour d\'assises pour homicide
volontaire; que la cour d\'assises était compétente
pour statuer sur Faction civile, puisque cette action
était la suite d\'une accusation sur un fait, réputé
crime par la loi, enz.

Hetzelfde geval deed zich voor in 1836 voorde
chambre der requêtes. Het verzoek van cassatie
was tegen een vonnis van het Hof te Bordeaux,
dat den graaf de Lamarthonie had veroordeeld tot
vergoeding van kosten, schade en interessen, wegens
het dooden in een duel van Jules Baudet. Na in
welsprekende bewoordingen het tweegevecht te
hebben afgekeurd, en tot de verwerping van het
beroep geconcludeerd te hebben eindigde de pro-
cureur-generaal
Düpin alzoo: „Je désire que la
question se produise devant la Cour; qu\'elle s\'y
produise nettement; je la traiterai non plus à
l\'improviste ; comme aujourd\'hui, mais d\'une
manière plus compléte et plus étendue; j^appellerai
sur elle tout votre examen; -nous détruirons ainsi

-ocr page 93-

81

le préjugé fatal, qui a pu s\'attacher à une juris-
prudence trop peu réfléchie.

Het volgende jaar werd deze bekwame man in
de gelegenheid gesteld zijne belofte gestand te doen.
Het Hof van Orléans had in 1837 verklaard dat
er geene reden bestond om Charles Henri Joseph
Pesson te vervolgen wegens homicide volontaire,
daar hy Narcisse Baron in een duel had gedood.
Het openbaar ministerie voorzag zich in cassatie
tegen dat arrest en de Heer
Dtjpin kwam dit be-
roep ondersteunen, en beantwoordde op uitstekende
wijze alle argumenten tegen de meening, die hij
verdedigde. Het betoog van
Dupin bracht een
grooten omkeer te weeg in de meeningen omtrent
het duel.

Geheel afgescheiden van de vraag of het duel
volgens den Code Pénal strafbaar is als assassinat,
meurtre of coups et blessures, is echter de vraag
of het wenschelijk is dat het zoo strafbaar is. Over
de wenschelijkheid in het algemeen om het duel
strafbaar te stellen bestaat tegenwoordig weinig
of geen verschil van gevoelen meer. In eene ge-
regelde maatschappij is het in onzen beschaafden
tyd niet mogelijk het duelleeren ongestraft te laten.
De wetgevers zijn dus verplicht al het mogelijke

6

-ocr page 94-

82

te doen om dit overblijfsel der middeleeuwen te
trachten uit te roeien, dat by ons niet meer te
huis behoort. Meer en meer helt men over tot het
gevoelen dat het wenschelijk, ja rechtskundig noodig
is het duel als een delictum sui generis te beschou-
wen en te straffen.

Geheel eens zyn wij het met Mr. W. C. E. de
Geer
dat in eene strafwetboek een strafwet tegen
het tweegevecht noodig is.

Deze zegt in zijne brochure dat zulk eene wet
heilzaam, rechtmatig en noodzakelijk is, omdat zij,
beschermend voor allen, misdaden zoo als verwon-
dingen, ja zelfs manslagen, zal voorkomen, euvele
onheilen afwenden. „Zij zal hem, die anders tot
het tweegevecht zou overhellen, en hetzelve nood-
zakelijk beschouwen, tot nadenken brengen. Daar-
door zal hij inzien, of zijne vrienden zullen het
hem onder \'t oog brengen, dat hij eene roekelooze
daad gaat ondernemen , waardoor hij niet alleen
zijn beleediger maar ook zich zeiven en zijne be-
trekkingen in een zeker ongeluk kan storten. De
wet tegen het duel zal den stillen burger die, zich

Is eene strjifwet tegen het duel noodzakelijk ? Utrecht
1836 bl. 30.

-ocr page 95-

262

dikwijls niet boven het vooroordeel kunnende ver-
heffen , uit vrees van by sommigen in minachting te
geraken, tot het duel zoude overgaan, beschermen."

Volgens den zoo even aangehaalden schrijver
(bl. 20) kan men zich niet op het moderamen
inculpatae tutelae (noodweer) beroepen, want indien
men in het duel zich zei ven verdedigt, dan is men
ook gelijktijdig de aanvaller, wiens doel het is zijne
tegenparty van het leven te berooven.

Dit doel blijkt bij de meeste duellen niet; slechts
bij een duel ä mort, dat toch gelukkig tot de zeld-
zaamheden behoort.

Men zal misschien zeggen dat hier een dolus
indeterminatus plaats heeft, zoodat, wanneer de
schromelijkste gevolgen plaats hadden, zy ook ge-
wild waren, maar bleef het duel bij verwonding,
dan is aan geene poging tot assassinat of meurtre
te denken; had geene verwonding plaats, dan kan
in het geheele geen straf plaats hebben , daar de
dolus indeterminatus niet toelaat aan te nemen dat
eene verwonding, die crimineel gestraft wordt,
bedoeld was; op de poging tot eene correctioneel
strafbare verwonding is in den Code Pénal geene
straf gedreigd. Zij, die den dolus eventualis of
alternativus (den eersten bij het duel op het pistool,

-ocr page 96-

84

den laatsten bij dat op degen of sabel) niet willen
aannemen , zullen misschien de luxuria hierin zien ;
het duel is ondernomen in het besef der mogelijke
nadeelige gevolgen, maar in de hoop, dat die geen
plaats zullen hebben. Bij deze beschouwing zou
art. 319 van den Code Pénal van toepassing zijn.

-ocr page 97-

ZESDE HOOEDSTUK,
Het duel in het Nieuwe Strafwetboek.

Het gevoelen van den Heer de G-eer, in het
vorige hoofdstuk aangehaald, is ook by het Nieuwe
Strafwetboek aangenomen. Yolgens de Memorie
van Toelichting mogen thans het ongeoorloofde
van het tweegevecht en de noodzakelijkheid, dat
daartegen op de eene of andere wijze door de
strafwet worde gewaakt, als algemeen erkend worden
aangenomen.

Op het voetspoor van het ontwerp van 1847 en
de meeste wetgevingen en schryvers is het duel
in het nieuwe wetboek als delictum sui generis
beschouwd.

Zelfs bij die tweegevechten waar de uitslag dood

-ocr page 98-

of verwonding is, kunnen deze feiten niet naar
de gewone regelen beoordeeld worden.

Het bepaalde voornemen om te dooden of ernstig
letsel toe te brengen, is zelden aanwezig. Meestal
is het oogmerk der partyen voornamelijk \'daarop
gericht om door eene bepaalde onderling overeen-
gekomen handeling, door een oud en moeielijk uit
te roeien vooroordeel als de meest geschikte aange-
wezen, voldoening te verkrijgen en te geven voor
eene ware of vermeende krenking van het eergevoel.

Wel verre dat de beschouwing van het tweege-
vecht als afzonderlijk misdryf zou strekken om het
te begunstigen door de lichtere strafbaarheid, zal
het juist dan krachtig worden tegengegaan en door
bestrijding zijner oorzaken, en door de zekerheid
van toepassing eener gematigde en alzoo billijke straf.

In overeenstemming met art. 201 van het Straf-
gesetzbuch für das Deutsche Reich („Die Heraus-
forderung zum Zweikampf mit tödtlichen Waffen,
sowie die Annahme einer solcher Herausforderung
wird mit Festungshaft bis zu sechs Monaten bestraft")
bepaalt art. 167 van het Ontwerp van 1879: Hij

\') Memorie van Toelichting bl. 334.

-ocr page 99-

87

die iemand tot tweegeveciit uitdaagt of eene uitda-
ging aanneemt, wordt, indien het tweegevecht niet
volgt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
twee maanden of geldboete van ten hoogste honderd
twintig gulden.

In het Duitsche Wetboek vervalt volgens art.
204 de straf voor de uitdaging en de aanneming
„wenn die Parteien den Zweikampf vor dessen
Beginn freiwillig aufgegeben haben."

Het ontwerp van 1879 is in zooverre strenger
dan art. 201 van het Duitsche Strafwetboek, dat
het vrywdllige terugtreden vóór het begin van het
gevecht in het geheel geen invloed heeft.

M. i. is met recht de bepaling van art. 167 weg-
gelaten, want de rechtsgrond der niet strafbaar-
heid van de uitdaging met niet daarop gevolgd
duel is de
algemeene nietstraf baarheid van een
voorstel tot misdrijf, waaraan geen gevolg is ge-
geven. Anders zou a fortiori ook een voorstel tot
diefstal strafbaar moeten zijn, gelijk een lid
der Commissie meende. Hiertegen werd opge-
merkt dat juist omdat het duel een eigenaardig

1. V

I

1) Verslag der Commissie van Eapporteiirs.

-ocr page 100-

88

en niet met moord te verwisselen misdrijf is, de
eigenaardigheid van dit feit niet uit het oog moet
worden verloren, en dat men dus, als men eigen
richting te keer wil gaan, ook dengene straffen
moet, die een ander, door maatschappelijke voor-
oordeelen gebonden, zedelyk dwingt het middel
van eigen richting aan te nemen. Door de uit-
noodiging op zich zelve te straffen, meende de
minister dat men de duellen in de hand werkte,
want door de publiciteit, die er door de vervolging
der zaak aan gegeven wordt, zullen zij vreezen
voor lafhartig te worden gehouden, die de uitda-
ging niet hebben aangenomen. Nu kunnen zij
nog, wanneer zij niet door valsche schaamte weer-
houden worden, op het laatste oogenblik terugtreden.

De Duitsche bepaling is niet zoo gunstig, daar
zij tot eene twistvraag kan leiden of het terugtreden
nog vry willig is , wanneer de politie op het terrein
verschynt, en of het duel eerst met den eersten
slag of met het aanleggen van het pistool begint.

Art. 152 1" van het Wetboek van Strafrecht,
zooals het door de Tweede Kamer der Staten-Ge-
neraal is aangenomen, bepaalt de straf tegen hem,
die iemand tot een tweegevecht aanzet. Hoe komt
het dat hier de raadgeving gestraft wordt, daar

-ocr page 101-

89

volgens art. 47, 2° wegens deelneming aan straf-
bare feiten gestraft worden zij, die door giften,
beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging
of misleiding bet feit opzettelijk uitlokken?
Hij, die tot de uitdaging of het aannemen er van
aanzet, verklaart in den regel dat volgens zijne
meening, de eer of de publieke opinie eischt dat
hij duelleeren moet, en maakt zich niet schuldig
aan de in art. 47, 2° opgesomde handelingen. Het
is echter de vrees voor de publieke opinie die tot
het duel aanzet, en zoo ziet de wetgever in dat
aanzetten eene
soort van bedreiging, geene werke-
lijke , want dan zou de straf van zes maanden te
gering zijn. Wanneer in het duel zwaar lichamelijk
letsel is toegebracht, wordt er gevangenisstraf van
ten hoogste drie jaren gedreigd; dan moest de uit-
lokker volgens art. 49 twee jaren gevangenisstraf
ondergaan. Heeft er geen letsel plaats , dan wordt
de aanzetter in vergelijking met genoemd artikel te
zwaar gestraft, daar in dat geval vier maanden
het maximum zijn moesten. Art. 152 bevat dus
geene herhaling van art. 47, 2°.

Maar is aan genoemde bepaling gederogeerd door
art. 152 ? Stel dat iemand door zyne medeofficieren
wordt gedreigd, dat het leven hem door hen op

-ocr page 102-

90

alle mogelijke wijze onaangenaam gemaakt zal wor-
den, of dat een hooger officier hem dreigt zijne
bevordering tegen te werken , zoo hij niet duelleert
dan moet m. i. art. 152 niet van toepassing zijn,
waarbij de aanzetter slechts met zes maanden ge-
vangenisstraf zal gestraft worden, doch dan moet
die aanzetter, zoo zwaar lichamelijk letsel ten minste
het gevolg van het gevecht is geweest, met twee
jaren gevangenisstraf gestraft worden.

Volgens art. 152, 2° wordt de zoogenaamde car-
teldrager gestraft, al heeft hij niet aangezet tot
het duel. Het woord
opzeUelijh geeft te kennen des
bewust
; de mondelinge uitdaging kan hij niet anders
overbrengen tenzij hem de zin der woorden niet
duidelijk is b. v. wanneer hij eene andere bood-
schap moet overbrengen, die volgens afspraak,
zooveel wil zeggen als eene uitdaging Brengt hij
eene schriftelijke uitnoodiging over, en het blykt
niet dat hy den inhoud van den brief kende, dan
is er niet eens aan culpa te denken.

Overigens geloof ik niet dat deze bepaling veel
zal uitwerken, want men zal de uitdaging doen
toekomen door middel van een briefkaart of aan-
geteekenden brief.

In art. 153 staat, dat met gevangenisstraf van ten

-ocr page 103-

91

hoogste vier maanden, of geldboete van ten hoogste
drie honderd giüden, wordt gestraft hij, die iemand in
het openbaar of in tegenwoordigheid van derden
verwijtingen doet of hem aan bespotting prijs geeft,
omdat hij niet tot tweegevecht heeft uitgedaagd of
omdat hij eene uitdaging heeft afgewezen. Dit
schijnt mij toe eenigszins een halve maatregel te
zijn. Een officier b. v. was lid van een gezelschap
en moet volgens de statuten dier vereeniging uit
het gezelschap treden wegens het niet aannemen
eener uitdaging, of de leden schrijven hem ieder
afzonderlijk dat zij met hem niet meer als kame-
raad kunnen omgaan; nu is er geene verwijting of
bespotting tegenover of in tegenwoordigheid van
derden en zijn derhalve die medeofficieren straffe-
loos. Art. 210 van het Strafgesetzbuch für das
Deutsche Reich luidt: „Wer einen Anderen zum Zwei-
kampf mit einem Dritten absichthch, insonderheit
durch Bezeigung oder Androhung von Yerachtung
anreizt, wird falls der Zweikampf stattgefunden
hat, mit Gefängnisz nicht unter drei Monaten be-
straft." Dat is niet zoo ruim gesteld als in ons
nieuwe strafwetboek, daar het Duitsche recht alleen
dan straf dreigt, wanneer ten gevolge van dat
sarren het duel gevolgd is. Yolgens ons art. 153

w

É

-ocr page 104-

92

kan de straf worden toegepast, al is de beleedigde
of uitdager overleden, zoodat geen duel met hem
meer mogelyk is.

Het spreekt van zelf dat, wanneer ten gevolge
A\'^an deze ver wij tingen de uitdaging tot het duel
en het duel volgt, de rechter de straf yan drie
honderd gulden boete kan opleggen of gevangenis-
straf van zes maanden. Deze ■ verwy tingen zijn
immers do krachtigste aanzetmiddelen. Of moeten
wy zeggen, dat de aanzetting, die in art. 152
genoemd is, de amicale is, en de handelingen in
153 meer een vijandig karakter hebben tegen den
niet duellant? Onze wetgever heeft art. 154 alinea
4 in het geval van berooving van het leven in
zoover zwaarder gestraft, dat er, in het geval dat
het tweegevecht op leven en dood was aangegaan,
gevangenisstraf van twaalf jaren gedreigd is. In
Berners Zweikampf lezen wij dat de meeste wet-
boeken de strafbaarheid van het duel afmeten naar
den bloedigen afloop. Houdt men het karakter van
het duel vast in het oog, dan kunnen verwondin-
gen en zelfs levensberoovingen als de meer of

1) Lehrbuch des Deutschen Strafrechts bl. 447.

-ocr page 105-

93

minder toeyallige gevolgen van het tweegevecht,
op de verhooging der straf geen zoo grooten invloed
hebben. Zelfs de afspraak, dat het gevecht eerst
met den dood van de ééne of de andere partij zal
eindigen, is van geen bizonder zwaar gewicht in
de weegschaal der rechtvaardigheid.

Artikel 155 van het nieuwe strafwetboek is m. i.
te streng. „Op hem, die in een tweegevecht zijne
tegenparty van het leven berooft of haar eenig
lichamelyk letsel toebrengt, worden de bepalingen
omtrent moord, doodslag of mishandeling toegepast :
1". indien de voorwaarden niet vooraf zijn gere-
regeld." Wanneer de gewone regelen van het duel
loijaal in acht zijn genomen, zal dan, omdat men
niet uitdrukkelijk gezegd heeft, dat men deze zal
volgen, eene zwaardere straf moeten plaats hebben ?
In de aangehaalde sententie van het Hoog Militair
Gerechtshof bl. 97 heet het „dat het tweegevecht,
gelijk het nog met inachtneming van uit vroegeren
tijd overgebleven vormen pleegt geleverd te worden.
Hier wordt dus een vaste regel van het duel aan-
genomen, die door het gebruik is vastgesteld."
Stel dat de secondanten de distantie hebben gemeten,
de wapenen nagezien enz., zal dan niet aan de
vereischten voldaan zyn?

-ocr page 106-

94

Het Strafgesetzbuch für das Deutsche Reich
(art. 207) vindt het niet noodig dat de voorwaarden
vooraf geregeld zijn. Het zegt: „Ist eine Töd-
tung oder Körperverletzung mittels versätzlicher
Uebertretung der vereinbarten oder hergebrachten
Regeln des Zweikampfs bewirkt worden, so ist der
lieber treter, sofern nicht nach den vorhergehenden
Bestimmungen eine härtere Strafe verwirkt ist, nach
den allgemeinen Yorschriften über das Yerbrechen
der Tödtung oder der Körperverletzung zu bestrafen."

Bij art. 155. 2°. meen ik de woorden te moeten
herinneren, welke te vinden zyn in het werkje
„Iets over het Ontwerp" (bl. 88). „Het schynt
echter eene waarheid, dat een geregeld tweege-
vecht ook
kan plaats hebben zonder getuigen."
Yordert men nu die tegenwoordigheid in de wet
als een volstrekt vereischte, dan volgt daaruit, dat
een tweegevecht
zonder getuigen in rechten geen
tweegevecht, maar eene gewone vechtpartij zyn
zal, en dat doodslag of verwonding, daarin begaan,
zullen vallen in de termen van de gewone straf-
bepalingen. En dit is verkeerd; wil men het duel
zonder getuigen zwaarder straffen dan dat met
getuigen, zeer goed; maar in geen geval moet men
den duellist voor moordenaar of doodslager doen

-ocr page 107-

95

doorgaan. Hier wordt van getuigen in den tech-
nischen zin gesproken, niet van gewone getuigen,
die des noods ongezien door de partyen de hande-
ling aangezien hebben.

Artikel 155 2° spreekt van wederzijdsche ge-
tuigen; kan één gemeenschappelijk vriend niet
genoeg beider belangen behartigen? Is er juist
noodig dat er twee zijn? Yeronderstel dat er één
getuige en twee geneeskundigen by waren of de
partijen hebben een geschrift, bevattende de voorwaar-
den van hun duel, onderteekend en hierop geduelleerd
in tegenwoordigheid van eenige meisjes, die toeval-
lig tegenwoordig waren, en het blijkt dat alles
optima forma is geschied, is dat dan niet genoeg?
Al hetgeen voor de mindere strafbaarheid van het
duel in tegenwoordigheid van getuigen gezegd is,
strekt ook om dat duel minder strafwaardig te
maken. In deze opvatting bepaalt het Strafge-
setzbuch (art 208): „Hat der Zweikampf ohne
Sekundanten stattgefunden, so kann die verwirkte
Strafe bis um die Hälfte jedoch nicht über zehn
Jahre erhöht werden." De byvoeging
niet hoven
de tien jaren
is in strijd met artikel 206 dat zegt:
„Wer seinen Gegner im Zweikampf tödtet, wird
mit Festungshaft, nicht unter zwei Jahren, und

-ocr page 108-

Ö6

wenn der Zweikampf ein solcher war, welcher den
Tod des einen von Beiden herbeiführen sollte,
mit Festmigshaft nicht unter drei Jahren bestraft."

Art 155 3" geeft ook tot eenige bedenking aan-
leiding. Daarin lezen wij: „Indien de dader, op-
zettelijk en ten nadeele van de tegenpartij, zich
aan eenige bedriegelijke handeling schuldig maakt
of van de voorwaarden afwijkt." Hoe zal men
onopzettelijk zich aan eenige bedriegelyke hande-
ling schuldig maken? Is het eene bedriegelijke
handeling, wanneer de één een pantser onder zijne
kleeding draagt? Heeft hij het eerste schot, en
schiet hy daarby zijn tegenstander dood, dan
strekt dat pantser den ander niet ten nadeele,
maar veronderstel dat hij het tweede schot heeft
en de eerste kogel hem een schampschot zou
hebben toegebracht, is het dan zeker dat hij het
tweede schot niet kan doen? Eenige interessante
voorbeelden van listige handelingen deelt Hugo
Schramm ons mede.

In het duel van Beauvallon en Dujariër merkte
de secondant van laatstgenoemden op dat het pis-
tool van Beauvallon gebruikt was, daar de loop
van binnen zwart was; d\'Equevilliers, de getuige
van Beauvallon, verzekerde op zijn woord van eer

-ocr page 109-

97

dat B. de wapenen niet kende en er slechts met
los kruit mede was geschoten. Dujarier kwam om
bij het gevecht. Er was veel grond voor het ver-
moeden dat Beauvallon, de zwager van Granier
de Cassagnac, diens pistolen, want deze waren bij
het duel gebruikt, vooraf eenige malen had be-
proefd om des te zekerder te zijn van de zegepraal
op zijn tegenstander, die geheel niet gewoon was
met vuurwapenen om te gaan. Bij het daarop
gevolgd proces kwam het ook zoo uit, dat Beauvallon
de pistolen des morgens een uur lang had gepro-
beerd ten huize van d\'EquevilHers. Beauvallon
werd tot acht en de meineedige d\'Equevilliers tot
tien jaren gevangenis of liever
réclusion veroordeeld.

Ziehier nog een tweede voorbeeld Den 14 De-
cember 1843 lag er sneeuw, toen te Carlsruhe het
duel plaats vond tusschen von Haber en Sarachaga.
De laatste deed zijn jas uit, ofschoon het zeer koud
was; hij deed dit echter alleen om zijn tegenpartij
het mikken te bemoeilijken, daar de witte hemds-
mouwen den omtrek van zijn lichaam onduidelyk
maakten tegen den achtergrond van sneeuw\\ Sara-
chaga , die het eerste schot had, miste beide keeren
op eene distantie van 15 pas. Yon Haber trof
hem by het tweede schot in het hart. Bij den

7

-ocr page 110-

98

doode vond men een Roomscli gebedenboek met
eene vouw bij het „Gebet im ungerechten Kampf."
Nu vraagt men, zoo Sarachaga von Haber bij
het tweede schot gedood had, zou hij dan door
het uitdoen van zijn jas zich aan eene bedrie-
gelijke handeling hebben schuldig gemaakt, of
moeten wij zeggen: Sarachaga speelde met open
kaart en non fraudantur qui sciunt?

Art. 156 behelst dat de getuigen en geneeskundi-
gen, die een tweevecht bijwonen, niet strafbaar zijn.

Yolgens Bosscha was reeds Willem II, toen hij
nog als Prins van Oranje de zittingen van den
Staatsraad bijwoonde, tegen het straffen der secon-
danten , daar door hun toedoen het duel minder ge-
vaarlijk was. Dezelfde gedachte vinden wij terug
in de Memorie van Toelichting van het nieuwe
Strafw^etboek, waarin gezegd wordt, dat door de
aanwezigheid der getuigen en geneeskundigen, het
gevaar voor partijen wordt beperkt en aan het feit
een minder strafbaar karakter wordt gegeven. Zeer
terecht vinden wij in al. 2 vermeld dat de getui-
gen niet straffeloos zijn, zoo zij ophouden goede
getuigen te zijn en, in plaats van het gevaar voor
partijen te beperken, zulks veeleer verergeren.

Yolgens art. 156 al. 2, 1° worden de\' getuigen

-ocr page 111-

99

gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren, indien de voor^vaarden niet vooraf zyn ge-
regeld, of indien zij partijen tot voortzetting van
het tweegevecht aanzetten. Is deze bepaling wel
in overeenstemming met art. 152, waar hij, die
tot eene uitdaging aanzet, met zes maanden wordt
gestraft ?

Wel is waar moet men er op letten dat dit aan-
zetten veel meer uitwerking heeft, wanneer het
duel reeds is begonnen, dan in het geval van art.
152, waar de aanzetter er misschien op rekende
dat zyne woorden geen gevolg zullen hebben;
gedurende het gevecht toch is de prikkelbaarheid
veel grooter. Misschien wordt daarom in art. 156
het aanzetten streng gestraft, al hebben de partyen
er geen gehoor aan gegeven, terwyl volgens art. 152
de aanzetter alleen wordt gestraft zoo het duel volgt.

Het valt voorzeker goed te keuren dat eene
gestrenge straf die getuigen bedreigt, die , gelijk
wij lezen in art. 156 al. 2, 2°, opzettelijk en ten
nadeele van eene of beide partijen, zich aan eenige
bedriegelyke handeling schuldig maken, of eenige
door partijen gepleegde bedriegelijke handeling
toelaten, of toelaten dat van de voorwaarden wordt
afgeweken.

-ocr page 112-

100

Zoo deze bedriegelyke handelingen plaats hebben
gehad, en eene der partijen is vau het leven be-
roofd of verwond, dan worden, volgens art. 156
laatste alinea, op de getuigen de bepalingen omtrent
moord, doodslag of mishandeling toegepast. Het
is inderdaad een voortreffelyke maatregel, dat zy
zoo zwaar mogelyk gestraft worden, die, geroepen
zynde om de gevaren van het soms onvermydelijk
duel zooveel mogelijk te verminderen, integendeel
het hunne er toe bijbrengen om de zaak te verergeren.

Ik noemde zoo even het duel soms onvermy-
delijk ; dit zal het m. i. in enkele gevallen ten
allen tyde blyven, zelfs bij de beschaafde men-
schen, hoe goed de strafwet ook moge zijn. Ik ben
er van overtuigd dat soms de grootste tegenstander
van het duel, in een toestand kan komen dat hy
zedelyk verplicht is, zyne toevlucht tot het twee-
gevecht te nemen.

Zou een man van eer, in den waren zin des
woords, toelaten dat zij, die hem na aan het harte
liggen, worden belasterd of bespot?

Zou hij voldaan wezen, zoo de verleider van
haar die hy lief heeft, slechts eene by de wet be-
paalde straf ontvangt?

Ieder beantwoorde deze vragen voor zich zeiven;

-ocr page 113-

101

ik voor my acht het zeker dat verreweg de meesten
mij zullen toegeven, dat in bovengenoemde en vele
andere gevallen het tweegevecht
bepaald onver-
mijdelijk
is.

Ten slotte deze wensch: moge de toenemende
verlichtiog en beschaving, hand aan hand met
goede strafbepalingen, er het hare toe bijdragen
om het tweegevecht een hoe langer hoe zeldzamer
feit te doen worden.

f

i ;

-ocr page 114-

^ i .

......

! \\ i e\'

t

m

■.»"s

if.

..........."r i .....

-ocr page 115-

STELLINGEN

>

-ocr page 116-

•f

f- »s\'bsr»./« V-»- iaï ^ sA* „fh

i/. ,

t

-ocr page 117-

STELLINGEN.

f

I.

By de actio finiurn regundorum mag de rechter
ook over de vóór de litis contestatio te kwader
trouw verbruikte vruchten uitspraak doen.

II.

Niet te billyken is het gevoelen dat de deeling
der gemeenschap bij overeenkomst wegens iedere
niet onbelangrijke benadeeling kan betwist worden
(L. 3. C, Communia utriusque judicii 3. 38),

-ocr page 118-

106

III.

Art. 1367 lid b. B. W. is niet toepasselijk op
hen, die gehandeld hebben met de personen be-
doeld in art, 1366 3*^ aan het slot.

IV.

De moeder, die te goeder trouw een tweede
huwelijk heeft aangegaan, herkrijgt het verlorene
vruchtgebruik bij nietigverklaring van dit huwelijk.

y,

Na verjaring der voogdijrekening mag de meer-
derjarig gewordene den gewezen voogd tot erfge-
naam benoemen, al heeft hij geene rekening en
verantwoording over de voogdij afgelegd.

YI,

Onder kosten der laatste ziekte, genoemd in
art, 1195 B, W, worden verstaan alleen die van
de ziekte, waaraan de schuldenaar is overleden.

YII.

De curator in het faillissement van een der ven-
nooten mag de faillietverklaring der vennootschap
eischen.

-ocr page 119-

107

VIII.

Voor de zondagen is overliggeld verschuldigd, al
zyn in de cherteparty de zondagen uitgesloten als
ligdagen en al is het scheepsvolk gehouden hij de
lading mede te werken.

IX.

Volgens art. 890 W. v. K. kan tevens vrystel-
stelling van gijzeling tegen een nog niet door den
schuldeischer verkregen lijfsdwang verleend worden.

X.

De uitgever is geen koopman.

XI.

Schadevergoeding voor onrechtmatig uitgerooide
boomen of weggemaaid gras valt niet onder art.
39 1 R. O.

XII.

Onroerend goed kan niet in beslag genomen
worden voor eene niet vereffende geldvordering.

-ocr page 120-

108

XIII.

Hij, die door een error in objeeto een ander
dan den bedoelden persoon heeft gedood, is wegens
opzettelijken doodslag te straffen, maar hij, die
door afdwaling van het schot een ander heeft ge-
dood dan op wien was aangelegd, is schuldig aan
poging en doodslag door onvoorzichtigheid.

XIV.

Die jonger dan zestien jaren niet opzettelijk een
misdryf heeft begaan, kan gestraft worden wan-
neer hij tydens die handeling zóó ontwikkeld was,
dat hij kan geacht worden in den regel met oor-
deel des onderscheids te handelen.

XV.

Terecht is in art. 72 van het nieuwe Strafwet-
boek bepaald dat de verjaring niet door elke daad
van .vervolging onvoorwaardelyk gestuit wordt.

XYI.

De schorsing van de vervolging van een jacht
delict kan wegens een beweerd heerlijk jachtrecht
worden toegestaan.

-ocr page 121-

109
XYII.

Terecht is in de Grondwet den Koning de be-
Toegdheid gegeven de Kamers der Staten-Generaal
te ontbinden.

XVIII.

Het is goed te keuren dat in art. 85 der Grondwet
aan de Leden van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal eene schadeloosstelling is toegekend.

XIX.

Terecht is in art. 1 van het Ontwerp der wet
ter beteugeling van het misbruik van sterken drank
het beroep van tapper gequalificeerd als het ver-
koopen van sterken drank beneden eene bepaalde
hoeveelheid.

XX.

Het van gemeentewege toekennen van subsidien
aan schouwburgen, concerten en tentoonstellingen
is goed te keuren.

-ocr page 122-

i

-

;

»

Ü

fk

-.lp

■ ..............

- #

-ocr page 123-

ERRATA.

Bladz. 7 regel 15 Mazeroll, lees Marezoll.

„ 53 noot deutsche Recht, lees deutsches
Recht.

„ 64 regel 20 gevallen en, lees gevallenen.

„ 74 „ 7 meutre, lees meurtre.

„ 76 „ 20 den memorie, lees de memorie.

„ 93 „ 20 worden, lees worden." enz.

„ 96 „ 22 laatstgenoemden, lees laatstge-
noemde.

• (f

-ocr page 124-

f\\

y ^

i >> \\
\' ......f.,.ï\'

vf.

if f

1 i f
J

c ^ v

V

» ,

^ m

\'S.\'. . ■
i \' \'

V

- ^
\' \' jak

■J . i; • l\'-jâpï

i

1 a

! \' v»

-ocr page 125-

-» j r \'

•vl

\\

« ;

is

\'r- m

^ i. o

a

g/Jk.\'

4f

..vî

v »

\\ v

\'\'t

"\'J* C\'

I

-ocr page 126- -ocr page 127- -ocr page 128-